ZITTING 1952—1953 — 2 8 7 7 Versla}; van de Algemene Rekenkamer, artikel 36 der Curafaose Comptabiliteitswet
1
bedoeld in over 1951 ')
VERSLAG No. 2
Voorbereiding controle.
van nieuwe regelingen van comptabiliteit
en
Ter voorkoming van mogelijk misverstand moge aangetekend worden, dat bij informatie bij de Voorzitter van de Algemene Rekenkamer is gebleken, dat het niet in de bedoeling heeft gelegen op deze plaats tot uitdrukking te brengen, dat de Kamer het wenselijk zou achten, dat het toezicht wordt overgenomen door een eigen controle-orgaan van de Nederlandse Antillen. Zich uitspreken over de principiële vraag — eigen controle dan wel controle door de Algemene Rekenkamer — achtte de Kamer niet op haar weg te liggen. Zij wenst slechts, dat de Landsregering haar standpunt in dezen zal vaststellen, omdat haar tegenwoordige accountant in de West, na zeven jaar dienst aldaar, einde 1952 zal repatriëren. De Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen.
Zoals op verschillende plaatsen in dit verslag blijken zal, worden de brieven van de Algemene Rekenkamer of van haar accountant meermalen met grote vertraging beantwoord. Het behoeft geen betoog, dat de arbeid van het College hiervan hinder ondervindt. Ernstiger is evenwel, dat de invoering van voorstellen of suggesties ter verbetering van de financiële administratie hierdoor wordt vertraagd. Het effect van de controle is geringer naarmate de controle-opmerkingen langer onbeantwoord blijven. De Kamer heeft het van belang, geacht, dit euvel hier afzonderlijk bij name te noemen.
Trage beantwoording van opmerkingen der Kamer.
Gevolgen van het in werking treden der Eilandenregeling de Nederlandse Antillen.
In het afgelopen verslagjaar werden nagenoeg geen vorderingen gemaakt bij het voorbereiden van nieuwe regelingen van comptabiliteit en controle. Het ontwerp ener Landsverordening tot instelling van een onafhankelijk controle-orgaan, waarvan de Kamer melding maakte op blz. 1 van haar verslag over 1950, werd eerst op 29 November 1951 aan de Staten aangeboden en het ontwerp ener Landsverordening, regelende de wijze van beheer en verantwoording van 'slands geldmiddelen, werd op 11 December 1951 bij de Staten ingediend. Beide ontwerpen zijn nog niet in openbare behandeling gekomen. Onder deze omstandigheden verklaarde de Algemene Rekenkamer zich in het verslagjaar bereid, het vertrek van haar accountant, dat op 31 December 1951 had moeten geschieden, nog enige tijd uit te stellen. Zij gaf daarbij evenwel aan de Landsminister van Financiën tijdens diens bezoek aan Nederland duidelijk te verstaan, dat het verblijf van die accountant in de Antillen niet onbeperkt zou kunnen worden gerekt, doch uiterlijk aan het eind van het jaar 1952 moest aflopen. De Kamer meent hiermede het uiterste te hebben gedaan, dat van haar mocht worden verwacht, om een behoorlijke voorbereiding van nieuwe toestanden en een ordelijke overdracht van de contrólewerkzaameden aan een eventueel nieuw orgaan mogelijk te maken. Indien de gelegenheid, welke zij hierdoor aan de Nederlandse Antillen heeft geboden, niet mocht worden benut, doch het tempo der behandeling van de nieuwe regelingen zo traag blijft als tot dusver, voorziet zij ernstige schade voor de belangen van de Antillen. Het staat evenwel buiten haar macht, die te voorkomen. Zij moet zich er toe beperken, te dezer plaatse op een en ander de aandacht te vestigen.
van
') Onder verwijzing naar het gestelde op blz. 1 van het verslag over 1949 wordt aangetekend, dat eveneens het verslag over 1951 zowel aan de wetgevende macht in Nederland als in de Nederlandse Antillen is uitgebracht. De Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen.
Op 14 Maart 1951 trad in werking de Eilandenregeling van de Nederlandse Antillen (Koninklijk besluit van 3 Maart 1951, Stb. 64). Deze regeling voorziet in het overdragen van verschillende openbare diensten aan de daarbij gevormde besturen der eilandgebieden, die eigen begrotingen en rekeningen zullen hebben, voor de inrichting en vaststelling waarvan bij Landsverordening voorschriften moeten worden gegeven. (Artikelen 92 en 93.) In afwachting hiervan werd krachtens Overgangsbepaling VIII, lid 1, der Eilandenregeling een „Overgangsregeling Eilandencomptabiliteit" uitgevaardigd, die in werking is getreden op 1 Juli 1951. Op 1 September 1951 werd krachtens de Overdrachtslandsverordening I (P.B. 1951, no. 123) de Dienst van Openbare Werken aan de besturen der eilandgebieden overgedragen. Voorlopig zijn in verband hiermede bepaalde gelden, voor openbare werken op de Landsbegroting
3 uitgetrokken, alsmede kredieten voor de bestuursorganen en de inrichting van het bestuur der eilandgebieden, ter beschikking van de besturen der eilandgebieden gesteld. In de toekomst zullen die gebieden uiteraard eigen begrotingen hebben. Als gevolg van deze verandering behandelt het onderhavige verslag der Kamer een materie, welke niet alleen van belang is voor de Landsorganen, doch ook voor de organen der eilandgebieden. In verband hiermede is het noodzakelijk, dal het niet alleen wordt aangeboden aan de Kroon en aan I.andsregering en Staten van de Nederlandse Antillen, doch ook aan de gezaghebbers en de vertegenwoordigende lichamen der eilandgebieden. Zodra voor het geldelijk beheer der eilandgebieden geheel afzonderlijke begrotingen en rekeningen zullen worden opgemaakt, zal het verslag van het onafhankelijke controle-orgaan kunnen worden gesplitst in afzonderlijke verslagen voor het beheer van de Landsgelden en van die van elk der eilandgebieden. Verschuiving van het zwaartepunt naar werkzaamheden behoeve van de Nederlandse Antillen zelf.
Achterstand in de administratie, woording.
ten
De onder de hiernevens vermelde omschrijving op blz. 1 van het jaarverslag over 1950 beschreven ontwikkeling zette zich in 1951 voort. Als gevolg van de hulp, welke vanuit Nederland aar» de accountant der Kamer werd verleend, bestaat thans geen achterstand meer in de controle van het College op de rekeningen en verantwoordingen, welke bij het College zijn ingediend.
de controle en de veranl-
Dit betekent evenwel niet, dat de toestand, welke in het vorige verslag op blz. 1 getekend werd. belangrijk gunstiger is geworden. De daar uitgesproken verwachting, dat de begrotingsrekeningen over de dienstjaren 1939 t'm 1943 in de loop van het jaar 1951 aan de Algemene Rekenkamer ter goedkeuring zouden worden aangeboden, ging niet in vervulling. De rekeningen over 1939 t/m 1941 werden eerst in Maart 1952 door de Kamer ontvangen: die over 1942 in Mei daaropvolgend. De rekeningen over de jaren 1943 t 'm 1947 zijn, wat cijferopstellingen betreft, in concept gereed. De toelichtingen bij deze cijfers moeten echter nog worden samengesteld. Zolang deze stukken in dit stadium verkeren, kan het College zijn controle van de betrokken dienstjaren niet afsluiten. Het betreurt dit in hoge mate. Van meer recente jaren zijn zelfs in het geheel nog geen rekeningen opgesteld. De Rekenkamer beschikt niet over enia middel om aan deze onjuiste toestand een eind te maken. Toch zal hier krachtdadig dienen te worden ingegrepen, wil het budgetrecht van de Staten zijn betekenis niet verliezen. Ook met betrekking tot het inhalen van de achterstand bij de interne controle-afdeling van de Administratie van Financiën werd in dit verslagjaar geen noemenswaarde vooruitgang geboekt. Het vermoeden ligt voor de hand. dat aan andere werkzaamheden voorrang wordt verleend. De onvoldoende zorg voor dit onderdeel van de werkzaamheden der centrale administratie moet er noodzakelijk toe leiden, dat de controle veel van haar waarde verliest en in hoofdzaak een formaliteit wordt. De jaarstukken over het jaar 1950 van de zelfstandige takken van dienst kwamen eerst gereed bij het uitbrengen van dit verslag voor de Dienst van Openbare Werken en de Landswatervoorzieningsdienst. Die van de Landsradio- en Telefoondienst waren wel enige tijd eerder opgesteld, doch evenmin als die van beide eerdergenoemde takken van dienst door de Gouvernementsaccountantsdienst gecontroleerd. Behalve dat deze toestand uit controle-oogpunt onjuist is, is zij ook voor wat de Landswatervoorzieningsdienst en de Landsradio- en Telefoondienst betreft in strijd met de Landsverordening van 28 April 1949, welke de verplichting tot het publiceren der boekhoudkundige gegevens van bedrijven van openbaar nut regelt (zie P.B. 1949, no. 52) en waarbij termijnen zijn bepaald, binnen welke nutsbedrijven hun jaarstukken behoren in te zenden. Door dit alles wordt de Kamer voortdurend belemmerd in het uitoefenen van een tijdige en behoorlijke supercontröle.
4 Bovendien mist een controle, welke zo hing achteraf moet worden uitgeoefend, alle preventieve werking en is dus van betrekkeiijk weinig nut. Werkverdeling tussen de Gouvernementsaccountantsdienst de Algemene Rekenkamer.
en
Overeenkomstig het voorstel van de Algemene Rekenkamer heeft de Landsminister van Financiën aan de Gouvernementsaccountantsdienst de controle opgedragen van de verantwoordingen der ontvangsten en uitgaven, in Nederland voor de Nederlandse Antillen gedaan, en van de ontvangsten en uitgaven, in de Antillen geboekt op de z.g. rekening met derden. Deze laatste controle zal tevens de jaren 1939 t/m 1950 omvatten, zodat, alvorens de Kamer overgaat tot het goedkeuren van de begrotingsrekeningen over die. jaren, vaststaat, dat alle posten, voorkomende op de rekening met derden, welke in de begrotingsrekeningen behoren te zijn verwerkt, daarin inderdaad zijn opgenomen. Het gevolg van deze beslissingen is, dat de Algemene Rekenkamer ook ten aanzien van de bovenvermelde verantwoordingen slechts een beperkte detailcontrole behoeft toe te passen en het grootste deel van haar aandacht aan de hoofdlijnen van het beheer kan geven.
Afwikkeling financiële verhouding tussen de Nederlandse Antillen en Nederland per 31 December 1948.
Nog steeds is het eindsaldo per 31 December 1948 van de financiële verhouding tussen de Nederlandse Antillen en Nederland nog niet geheel vereffend (zie het verslag over 1950, blz. 2 ) . In de loop van het verslagjaar vestigde de Algemene Rekenkamer hierop schriftelijk de aandacht van de Minister van Financiën van Nederland. Antwoord werd ontvangen bij de afsluiting van dit verslag. Dit moet eerst worden bestudeerd. Het was dus niet mogelijk de inhoud er van hier te verwerken.
Overschrijding van de begroting.
Met betrekking tot het overschrijden van begrotingen kan de Kamer aan haar desbetreffende opmerkingen in voorgaande verslagen (1949, blzz. 2 en 3; 1950, blz. 2) toevoegen, dat in Februari 1951 door de Voorzitter van de Regeringsraad een rondschrijven werd gericht aan alle hoofdambtenaren en hoofden van dienst, waarin richtlijnen werden gegeven voor een betere bewaking van de door de begrotingswetgever toegestane kredieten. In November 1951 wendde de Kamer zich tot de Gouverneur met het verzoek, een rapport van de Gouvernementsaccountantsdienst te mogen ontvangen omtrent de vraag of en in hoever de zelfstandige takken van dienst zich aan deze richtlijnen houden. Zij vroeg hierbij in het bijzonder naar de volgende drie punten: a. Zijn de aangegane verplichtingen thans alle in de diverse administraties opgenomen? b. In hoever zijn de verschillende takken van dienst er in geslaagd, de achterstand in de verrekeningen, welke in het verleden in belangrijke mate de oorzaak was van de onbekendheid met de juiste stand der kredieten, in te halen? c. Worden thans geregeld en op korte termijn door de takken van dienst overzichten geproduceerd, waaruit de stand der kredieten, zoals bedoeld in eerdergenoemd rondschrijven van de Voorzitter van de Regeringsraad, duidelijk blijkt? Bij het uitbrengen van dit verslag was op dit schrijven nog geen antwoord ontvangen. Dat verhoogde belangstelling voor deze aangelegenheid hoogst noodzakelijk is, bleek aan de Kamer uit de volgende cijfers betreffende overschrijdingen, welke zij onder de aandacht van de Gouverneur heeft gebracht. In de jaren 1947 tot en met 1950 hadden de begrotingsoverschrijdingen bij de Landsradio- en Telefoondienst op verschillende posten van de gewone dienst resp. 22 %, 35 %, 52 % en 10 % van de beschikbaar gestelde sommen bedragen. Op verschillende posten van de kapitaaldienst hadden zij in de jaren 1947 tot en met 1949 bedragen (voor 1950 was afsluiting der gegevens nog niet mogelijk) resp. 51 %, 62 % en 12 %. In absolute cijfers bedroegen de overschrijdingen van de gewone dienst in de 4 genoemde jaren in totaal NA f 997 903 en van de kapitaaldienst voor de 3 genoemde jaren NA f 98 565.
5 Zowel het betrokken dienstvak als de controlerende organen van de centrale administratie waren hier dus ernstig in gebreke gebleven. Verstrekking van gelden aan landsdiensten rekening met derden.
Beschikking
over 'slands
geldmiddelen
ten laste van de
door rekenplichtigen.
Uit rapporten van de Gouvernementsaccountantsdienst kwam ter kennis van de Kamer, dat gedurende de jaren 1944 t/m 1949 door de Landsradio- en Telefoondienst verzuimd was ten laste van de Landsbegroting te boeken een bedrag van in totaal NA f 503 223,73 aan uitgaven en een bedrag van NA f 64 728,75 aan ontvangsten. Hiertegenover stond, dat een bedrag van in totaal NA f 200 108,95 te veel onder de begrotingsuitgaven was opgenomen. Deze fouten waren voor een deel toe te schrijven aan het ontbreken van een goede boekhoudkundige kracht bij genoemde dienst, waarop de Kamer reeds in 1947 gewezen had (verslag over dat jaar, blz. 2). Zij waren anderdeels het gevolg van het systeem van verstrekking van gelden aan dergelijke zelfstandige takken van dienst ten laste van de rekening met derden, zonder dat bij die verstrekking verband wordt gelegd met de grenzen, door de begrotingswetgever voor het geldelijk beheer gesteld. Reeds in Mei 1949 had de vertegenwoordiger van de Kamer dit laatste onder de aandacht van het toenmalig lid voor de Financiën van het College van Algemeen Bestuur gebracht. Ondanks gedaan rappel was op dat schrijven geen antwoord ontvangen. Het College wees er de Gouverneur op. dat het hoog tijd werd, op dit punt orde op zaken te stellen, aangezien binncnkort verschillende takken van dienst aan de eilandgebieden zullen worden overgedragen. Indien dit geschiedt, dient de begrotingsboekhouding in orde te zijn, zodat de besturen dier gebieden het beheer op een juiste basis kunnen overnemen. Ook hierna bewaarde de Landsregering over deze aangelegenheid het stilzwijgen. Soortgelijke bezwaren werden ondervonden met betrekking tot de Dienst van Openbare Werken. Blijkens een desbetreffend accountantsrapport verschilde de financiële administratie van het Departement van Openbare Werken; per ultimo 1950 met die van de centrale boekhouding NA f 131 649.S2 in meer en NA f 303 421,38 in minder, zodat per saldo op dat egenblik een verschil bestond van NA f 171 771,56 in minder. Enkele maanden na het uitbrengen van genoemd rapport waren nog steeds geen maatregelen getroffen tot het aanbrengen van de vereiste correcties in beide administraties, waardoor deze met elkander in overeenstemming zouden komen. De Kamer achtte dit gebrek aan activiteit des te bedenkelijker, omdat de verschillen voor een deel hun oorsprong vonden in de om$tandigheid, dat beide administraties een verschillend systeem van boeken toepasten. De centrale administratie boekte nl. de geïnde vorderingen van genoemde tak van dienst ten bate van de rekening-courant, de administratie van het Departement van Openbare Werken boekte echter de ter inning doorgegeven vorderingen ten bate van die rekening-courant. Het College bracht ook deze feiten ter kennis van de G o u neur en verzocht: a. dat maatregelen zouden worden getroffen tot het herstellen van de uniformiteit in de wijze van boeking van beide administraties; b. dat met betrekking tot het verleden de vereiste correcties in beide administraties zouden worden aangebracht; c. dat aan de administraties de verplichting zou worden opgelegd, b.v. door het toezenden van saldo-biljetten, periodiek en op korte termijn de overeenstemming der boekingen te constateren. Het gaf voorts aan de Gouverneur in overweging de verplichting, bedoeld onder c. uit te breiden tot alle niet aflopende rekening-courant-verhoudingen, welke in de centrale administratie worden gevonden. In Januari 1951 wendde de vertegenwoordiger van de AIgemene Rekenkamer zich tot de Gouverneur in de volgende aangelegenheid: Verschillende rekenplichtigen, waarvan de Ontvanger op I
2877
1—2
:
6 Curacao de voornaamste is, beschikken somtijds over zeer belangrijke bedragen, welke zij volgens hun inzichten gedecltelijk als kasgeld gereedhouden en gedeeltelijk bij verschillende banken op een rekening te hunnen name storten. Het zou gewenst zijn, dat hiervoor zekere algemene regels werden vastgesteld in de volgende zin: a. er zon een maximum moeten worden vastgesteld voor het saldo in kas en bij een bank, waarover elke rekcnplichtige zelfstandig zou mogen beschikken; />. er zou moeten worden bepaald, dat kasmiddelen boven het bedrag, sub a bedoeld, dienen te worden gestort op een afzonderlijke rekening bij de Cura?aose Bank in ronde bedragen van honderdduizend gulden of veelvouden daarvan; e. er zou moeten worden bepaald, dat over gelden op de bankrekeningen sub b slechts kan worden beschikt tegen kwitanties, ondertekend door de rekcnplichtige en een van deze onafhankelijke ambtenaar, in het geval de Ontvanger op Curacao de Administrateur van Financiën. Hoewel deze aangelegenheid tevoren was besproken in de commissie tot herziening van de comptabiliteitswctgeving, werd tot dusver de brief van de vertegenwoordiger der Kamer niet beantwoord. Magazijnbeheer
bij de Landsradio- en Telefoondienst.
In de rapporten van de Gouvernementsaccountantsdienst betreffende de Landsradio- en Telefoondienst waren bezwaren ingebracht tegen het gevoerde magazijnbeheer, hetwelk in de afgelopen jaren veel te wensen had overgelaten. Ook voor dit punt heeft de Algemene Rekenkamer de bijzondere aandacht van de Gouverneur gevraagd. Zij noemde hierbij de volgende voorbeelden: a. bij het aanschaffen van nieuwe installaties ten laste van de begroting waren in veel gevallen tevens buiten de begroting om reserve-onderdelen aangekocht, welke in het magazijn werden opgeslagen met de bedoeling, de waarde er van bij eventueel verbruik ten laste van de begroting te boeken; b. er zijn magazijntekorten geconstateerd tot een bedrag van NA f 51 209.28. welke tekorten ten gevolge van de chaotische toestand der administratie niet konden worden opgehelderd, terwijl bovendien nog NA f50 000 was afgeschreven wegens waardevermindering van de voorraad; e. waardevolle goederen werden aangeschaft en in het magazijn opgeslagen lang voordat daaraan behoefte bestond, zoals een enkel-zijbandapparatuur ter waarde van ca. NA f 200 000, welke volgens verkregen inlichtingen eerst vijf jaren na de aanschaffing in gebruik werd genomen en toen nog op grond van de overweging, dat zij nu eenmaal was aangeschaft: batterijen ter waarde van NA f 10 500: twee motorengeneratoren ter waarde van ruim NA f 1400. In verband met het vorenstaande merkte de Kamer op, dat bij elke aanschaffing, dus ook bij die van voorraden, steeds de begroting diende te worden belast. Voor zover in het verleden de aankopen van magazijngoederen niet ten laste van de begroting waren geschied, drong zij er op aan, dat deze op korte termijn zouden worden geregulariseerd. Voorts verzocht zij, een nieuw rapport door de Gouvernementsaccountantsdienst te doen uitbrengen omtrent de wijze, waarop de administratie van het magazijnbeheer van de Landsradio- en Telefoondienst thans wordt gevoerd. Ten aanzien van de aanschaffingen sub c en die van magazijnvoorraden in het algemeen merkte de Kamer tenslotte nog op. dat het aanvragen van gelden op de begroting beter diende te worden gemotiveerd dan in het verleden het geval was geweest. Wat de magazijnboekhouding betreft, deze behoort voortdurend bij te zijn en zodanig te zijn ingericht, dat het normale gebruik van goederen bekend is. Plannen voor aanschaflingen, welke dit normale verbruik te boven gaan, zullen dan door de bedrijfsleiding tijdig en met kennis van de verhoudingen kunnen worden getoetst.
7 Regularisatic van uitgaven voor
surplusgoederen.
Onvolledige debiteurenadministratie gelden.
en trage
invordering
Mede als gevolg vun het overleg tussen het bestuur en de Staten bij de behandeling vun de begroting van 1950 omtrent de regularisatie van uitgaven, buiten de begroting om gedaan — zie het verslag over 1950. blz. 2 —, verzocht de Gouverneur in December 1950 aan de Algemene Rekenkamer onmiddellijk een diepgaand onderzoek te willen doen instellen naar de wijze, waarop de overneming van surplusgocdercn van de Amerikaanse Regering was tot stand gekomen, naar de administratie en verantwoording van die goederen en tevens naar de vraag, wie voor het beheren van de daaraan verbonden gelden verantwoordelijk diende te worden gesteld. Naar aanleiding hiervan bracht haar vertegenwoordiger onder dagtekening van 17 Juli 1951 een rapport aan de Gouverneur uit. Vóór het samenstellen van het onderhavige verslag verzocht de Kamer aan de Gouverneur, te mogen worden ingelicht omtrent de vraag of het nog niet ten laste van de begroting gebrachte restant van het bedrag der overgenomen surplusgoederen inmiddels was geregulariseerd, c.q. welke stappen waren genomen om daartoe te geraken. Een zelfde vraag stelde zij ten aanzien van een bedrag van NA f176 114 wegens liquidatie van crisisdiensten en een bedrag van NA f 22 793 wegens verrekeningen met betrekking tot de volkswoningbouw. Bij het afsluiten van dit verslag was op deze vraag nog geen antwoord ingekomen. Op grond van inlichtingen van de Gouvernementsaccountantsdienst kon omtrent de hiernevens vermelde aangelegenheid, geresumeerd op blz. 3 van het verslag over 1949 en de blzz. 2 en 3 van het verslag over 1950, het volgende worden gerapporteerd: 1. Het saldo ongeïndc debiteuren bij de Dienst van Openbare Werken, betrekking hebbende op de jaren 1943 tot en met 1947, dat per 20 Januari 1950 nog NA f23 408,98 bedroeg, bleek tot medio Augustus 1951 te zijn terugaelopen tot NA f 16 608,70. 2. Wat het jaar 1948 betreft, bleek medio Augustus 1951 nog te innen NA f 39 629,99; voor de jaren 1949 en 1950 waren de cijfers resp. NA f 16 015.46 en NA f 151 320,36. De Kamer meent hieruit te moeten afleiden, dat de administratie aan deze zaak onvoldoende aandacht besteedt. Er is ook gebleken, dat verschillende debiteuren in het geheel niet werden aangemaand, terwijl aan de invordering van andere debiteuren, die éénmaal aangemaand waren, nadat zij reeds een jaar in de boeken voorkwamen, niets meer was gedaan. 3. Met betrekking tot het punt, in het verslag over 1950 gesignaleerd, dat nog geen der ontbrekende werkorders van 1946 en 1947 was opgespoord, kan thans worden medegedeeld, dal de administratie van het Departement van Openbare Werken niet meer in staat is, gegevens omtrent deze ontbrekende werkorders te verschaffen. Aan de hand van de destijds gevoerde administratie is niet meer na te gaan of de bedoelde werkzaamheden werden uitgevoerd of niet.
Kastekorten.
Ten vervolge op de mededelingen omtrent dit punt op blz. 3 van het verslag over 1950 diene: a. Volkswoningen te Aruba. Het in dat verslag aangekondigde advies van de Gouvernementsaccountantsdienst werd onder dagtekening van 6 Juli 1951 uitgebracht. Hierin werd vastgesteld, dat de schade voor het Gouvernement, waarvoor betrokkene aansprakelijk dient te worden gesteld, NA f 1085,50 heeft bedragen. Hoewel na dit advies reeds geruime tijd verstreken is. werd nog geen beslissing genomen. b. Hulppostkantoor te St. Nicolaas op Aruba. Blijkens notariële akte van 21 Januari 1952 heeft de ambtenaar, die zich wederrechtelijk gelden uit de kas van het hulppostkantoor te St. Nicolaas had toegeëigend, zich tegenover het land verbonden tot de voldoening van een bedrag van NA f6827,01, te voldoen in maandelijkse termijnen van NA f 50
8 met onherrroepelijke volmacht, dit bedrag te doen inhouden van zijn loon bij zijn huidige of toekomstige werkgevers. e. Voormalige kassier van de Vreemdelingendienst. De stukken zijn in handen gesteld van het parket, dat loonbeslag tracht te verkrijgen. Deze maatregel komt rijkelijk laat, aangezien betrokkene sedert Mei 1950 reeds in gebreke was. d. Departement van Onderwijs en Volksontwikkeling. Blijkens de aantekening van het Gouvernement in margine van het verslag over 1950 kon nog geen definitief antwoord worden gegeven op het voorstel, dat de Kamer aan de Gouverneur heeft gedaan, en zullen de Staten door deze worden ingelicht, zodra de zaak haar beslag heeft gekregen. Terugvordering van voorschotten, eiilieren verstrekt.
van landswege aan parti-
Van de in het voorgaand verslag, blz. 3, genoemde vordering, groot NA f 4 000, werd in het verslagjaar NA f391,46 geïnd. Het restant ad NA f 3 608,54 is bij Gouvernementsbeschikking van 12 September 1951 als oninbaar afgeschreven. Ten aanzien van het achterstallige bedrag van NA f 500, waarvan in het vorige verslag was vermeld, dat geen aflossingen op de hoofdsom plaats vonden, kan thans worden vermeld, dat regelmatig kleine aflossingen geschieden. Bij de voorbereiding van dit verslag was reeds op de hoofdsom terugbetaald NA f225 en aan achterstallige interest NA f 134,32. Blijkens het in het voorgaand verslag aangekondigde accountantsrapport omtrent enige debiteuren in Aruba, dat in April 1951 aan de Algemene Rekenkamer werd toegezonden, gaat het om drie debiteuren. Eén van deze erkende zijn schuld, groot NA f3 804, doch heeft daarnaast nog een vordering op het Gouvernement van NA f 1357.50. Blijft alzo schuldig NA f2 446,50. De tweede debiteur heeft een schuld uit de oorlogsjaren groot NA f 3 893, welke hij gedeeltelijk betwist. Bovendien heeft hij nog een na-oorlogse schuld (zie het voorgaande verslag op blz. 4), welke bij het uitbrengen van dat verslag nog NA f 15 360 bedroeg en sedert door aflossing verminderde tot NA f 1 2 110. De stukken betreffende deze debiteur bevinden zich thans ten parkette tot het uitbrengen van een dagvaarding. De derde debiteur heeft een schuld van NA f 7 346, welke hij gedeeltelijk betwist. Ook in dit geval bereidt het parket een dagvaarding voor. Het Gouvernement heeft derhalve meer dan een jaar nodig gehad om tot deze stappen te besluiten. Aan het slot van de aantekening in het vorige jaarverslag werd nog melding gemaakt van het faillissement van een debiteur van het Gouvernement. De stand van dit faillissement laat nog niet toe. dat verdere stappen van Gouvernementswege worden gedaan.
Invloed van de devaluatie van de Nederlandse galden op de vaste betalingen, in Nederland voor de Antillen te doen.
De enige wijziging in de stand van zaken, beschreven op de blzz. 4 en 5 van het verslag over 1950, welke sedert is bekend geworden, betreft punt e. Reis- en teerkosten. Haar voorstel tot verlaging van deze vergoedingen werd bij brief van 20 Maart 1952 geheel afgewezen. De Landsregering verwacht niet van ambtenaren, die een bepaalde stand hebben op te houden, dat zij bij bepaalde dienstreizen naar Nederland in mindere-rangsgelegenheden hun intrek nemen. Zij acht de tegenwoordige vergoedingen niet hoog. Volgens de Regering wordt bij dergelijke gelegenheden zelfs meer dan eens geld bijgelegd. Zelfs is de Regering er toe overgegaan., het bedrag der teerkosten bij dienstreizen van Landsministers naar Nederland te verhogen van NA f 25 tot NA f 30 per dag.
Administratie der financiële verhouding tussen de Nederlandse Antillen en Nederland van 1 Januari 1949 af.
In onderhands overleg tussen de Algemene Rekenkamer en de Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen werd de invoering van de regeling voor de betaling van de civiele Rijksuitgaven in de Nederlandse Antillen, waarvan de Kamer meiding maakte op blz. 4 van haar voorgaand verslag, verschoven, eerst naar 1 October 1951 en later naar 1 Januari 1952.
9 Betaling van kindertoeslag op
De reorganisatie van de betalingsdienst voor Rijksuitgaven in de Nederlandse Antillen maakte het noodzakelijk, dat de pensioenleggers aan een nauwkeurige controle werden onderworpen. Daarbij kwam aan het licht, dat van 1 Januari 1946 de voorgeschreven kindertoeslag aan Rijksgepensionneerden in dat gebied niet was uitbetaald. Dit behoorde dus alsnog te geschieden. Bij de voorbereiding van die verbetering viel de aandacht van de Kamer op de volgende twee kwesties:
Rijkspensioencn.
a. In 1946 had het Commissariaat voor Indische Zaken in Nederland aan de Indische Pensioenfondsen voorschriften gegeven met betrekking tot de toepasing der kindertoeslagregeling voor gepensionneerden, ingeval hun kinderen eigen inkomsten genoten of zij voor die kinderen ook uit andere bron een kindertoelage ontvingen. Op verzoek van de Kamer is door de Minister beslist, dat deze uitvoeringsvoorschriften ook zullen worden toegepast ten aanzien van de gepensionneerden in de Nederlandse Antillen. Met betrekking tot de wijze van heffing van loon- en inkomstenbelasting van aan Nederland belastingplichtige, in de Overzeese Rijksdelen vertoevende personen, die inkomsten ten laste van 's Rijks kas genieten — waaronder de in het verslag bedoelde gepensionneerden in de Nederlandse Antillen vallen —, heeft uitvoerig overleg plaats gehad tussen de Minister van Financiën, de betrokken Gouverneurs en ondergetekende. Dit overleg, waarmede geruime tijd gemoeid bleek, heeft uiteindelijk tot een voor alle betrokken instanties in beginsel aanvaardbare oplossing geleid. Verwacht mag worden, dat deze aangelegenheid, met inbegrip van de daaraan verbonden nood. akelijke naheffing over bepaalde belastingjaren, binnen niet te lange tijd definitief haar beslag zal hebben.
b. Voor zoveel kon worden nagegaan, was geen loon- (c.q. inkomsten-)belasting ingehouden op de wegens pensioen in de Nederlandse Antillen uitbetaalde bedragen. De Kamer verzocht de Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen ook daaromtrent instructies te willen geven. Op dit verzoek is nog geen definitief antwoord ontvangen.
De Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen. Geldleningen
tiüen.
ten name en ten laste van de Nederlandse
An-
De stand der geconsolideerde schuld ten name en ten laste van de Nederlandse Antillen was op 31 December 1951 aldus (in NA Crt.): Oorspron- ! Bedrag na keiijk bedrag i aflossingen
Omschrijving van de lening li Lening tot het vormen van een Algemeen Bouwfonds, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 2 December 1943 no. D 54 . . 2. Idem, goedgekeurd bij de wet van 20 December 1945 (Stb. no. F 317) 3. Idem, goedgekeurd bij Landsverordening van 31 December 1948 (Publ. Blad 1948, no. 167) . . 4. Idem, ter financiering van de Volkswoningbouw, goedgekeurd bij Landsverordening van 30 December 1949 (Publ. Blad 1949, no. 150) Totaal .
. .
ƒ 1 000 000 ƒ
590 000
2 000 000
1 432 000
2 500 000
2 230 000
4 500 000
4 258 000
ƒ 10 000 000 ƒ 8 510 000
De Algemene
Rekenkamer,
O. BAKKER, wnd. Voorzitter. VAN DER TEMPEL, Secretaris.
10
INHOUD Blz. Voorbereiding van nieuwe regelingen van comptabiliteit en controle
2
Trage beantwoording van opmerkingen der Kamer
2
Gevolgen van het in werking treden der Eilandenregeling van de Nederlandse Antillen
2
Verschuiving van het zwaartepunt naar werkzaamheden ten behoeve van de Nederlandse Antillen zelf
3
Achterstand in de administratie, de controle en de verantwoording
3
Werkverdeling tussen de Gouvernementsaccountantsdienst en de Algemene Rekenkamer
4
Afwikkeling financiële verhouding tussen de Nederlandse Antillen en Nederland per 31 December 1948
4
Overschrijding van de begroting
4
Verstrekking van gelden aan landsdiensten ten laste van de rekening met derden
5
Beschikking over 's lands geldmiddelen door rekenplichtigen
5
Magazijnbeheer bij de Landsradio- en Telefoondienst
6
Regularisatie van uitgaven voor surplusgoederen
7
Onvolledige debiteurenadministratie en trage invordering van gelden
7
Kastekorten
7
Terugvordering van voorschotten, van landswege aan particulieren verstrekt
8
Invloed van de devaluatie van de Nederlandse gulden op de vaste betalingen, in Nederland voor de Antillen te doen
8
Administratie der financiële verhouding tussen de Nederlandse Antillen en Nederland van 1 Januari 1949 af ...
8
Betaling van kindertoeslag op Rijkspensioen
9
Geldleningen ten name en ten laste van de Nederlandse Antillen
9