Zitting 1967-1968-9458 Ontwikkeling van het Noorden des hands VERSLAG VAN EEN DOOR DE BIJZONDERE COMMISSIE VOOR DE NOTA ONTWIKKELING VAN HET NOORDEN DES LANDS VERLEEND GEHOOR Nr. 4
Bij brief d.d. 2 februari 196S bereikte de Bijzondere Commissie voor de Nota Ontwikkeling ven het Noorden des Lands een verzoek van de Bestuurscommissie Noorden des Lands, om over de inhoud van voornoemde nota te worden gehoord. In verband hiermede besloot de bijzondere commissie op 8 maart te Assen een openbare vergadering te houden. Dit besluit werd bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant van 13 februari 1968 (nr. 31). Daarbij werd medegedeeld, dat organisaties, instanties en personen, die het op prijs stelden door de commissie in gehoor te worden ontvangen, vooraf een schriftelijk resumé van hetgeen tijdens de vergadering naar voren zou worden gebracht, dienden in te zenden bij de griffie der Kamer, zulks ten einde een vlotte gang van zaken te bevorderen. De bijzondere commissie heeft het wenselijk geacht omtrent hetgeen in deze openbare vergadering besproken werd een beknopt verslag aan de Kamer uit te brengen. De schriftelijke resumé's, welke vooraf zijn ingezonden, zijn in dit verslag, ten einde de overzichtelijkheid te bevorderen, grotendeels verkort J ) opgenomen. Als eersten kregen de vertegenwoordigers van de Bestuurscommlssie Noorden des Lands gelegenheid zich over de nota uit te spreken. Zij deden dit aan de hand van uitvoerige stukken, welke de bestuurscommissie aan de bijzondere commissie had toegezonden, nl. een samenvatting van haar oordeel, exemplaren van de resoluties van de Staten der drie provinciën en het stuk dat de bestuurscommissie heeft opgesteld voor een door haar op 16 januari jl georganiseerde persconferentie. In de bedoelde samenvatting legde de bestuurscommissie de nadruk op de volgende punten: A. De bestuurscommissie wil beginnen met de positieve punten van de nota, nl. a) de constructieve benadering van de mogelijkheden die het noorden biedt: de ruimte, het woonen leefklimaat; en b) het feit dat de nota een uitgangspunt geeft voor verder overleg tussen de Regering en het noorden. Daarnaast acht de bestuurscommissie het echter haar plicht op de feilen van de nota te wijzen: 1. De nota bouwt niet voort op de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening, waarin als uitgangspunt is genomen de spreiding van bevolking en dus van werkgelegenheid in die zin, dat in het jaar 2000 de bevolking in het noorden 3 miljoen zal bedragen en daarmede sterker zal zijn toegenomen dan die in overig Nederland. Dit is te meer te betreuren, omdat de nota op grond van analyses van het Centraal Planbureau wèl de gunstige trendlijn van de werkgelegenheid in de periode 1960—1965 doortrekt tot 1980, hetgeen naar de mening van de bestuurscommissie ten onrechte is geschied. Tot 1964 is de personeelsbezetting in de noordelijke industrie sterk gestegen, maar reeds in de loop van 1964 liep die stijging hard terug en in 1967 was er zelfs een daling met 3600. 2. Einde januari 1968 was het aantal werklozen in het noorden 25 215. De nota zwijgt daarover vrijwel. 1 ) De volledige tekst van de resumé's alsmede alle overige stukken, welke tijdens de openbare vergadering werden overgelegd ot' desgevraagd nadien alsnog werden ingezonden, liggen op de griffie, ter inzage van de leden.
9458
4
(6 vel)
2 B. De „Beleidsmaatregelen" van de nota. Eén agglomeratie kan het noorden niet helpen. Een evenwichtige groei eist dat behalve de agglomeratie GroningenDelfzijl ten minste de twee andere groeipolen, te weten Leeuwarden en Emmen, worden gestimuleerd. Ten aanzien van de havenonlwikkeling verheugt de bestuurscommissie zich over het voornemen van de Regering om met spoed het Eemshavenproject uit te voeren. Zij vertrouwt dat de financiering en de fasering geen moeilijkheden zullen opleveren. Daarnaast steunt zij de plannen om naast de reeds goedgekeurde vissershaven in Harlingen een industriehaven aan te leggen. Met betrekking tot het regionale industrialisatiebeleid: het noorden kan met de S.I.O.-regeling en de investeringspremieregeling aan het werk gaan, mits uitbreidingen van allure voor subsidie in aanmerking blijven komen, deze regelingen gesteund worden door een subjectief beleid van de Minister van Economische Zaken, dat een snelle en efficiënte afdoening van aanvragen met „inspraak" van het noorden verzekert en in uitzonderingsgevallen eventuele „drempels" door financiële tegemoetkomingen uit een ontwikkelingsfonds kunnen worden weggenomen. Met het betoog over de acquisitie is de bestuurscommissie het eens. Ten aanzien van het toerisme betreurt zij, dat niet gerept wordt over het Dammenplan-Ameland. Met betrekking tot de cultuurtechnische maatregelen mag niet het misverstand ontstaan, dat aan het noorden een hoge prioriteit is verleend. Weliswaar is er in het noorden veel cultuurtechnisch werk verricht, maar dat was aan de hand van objectieve criteria zeer urgent. Vooral aan de agrarische structuurverbetering in de veenkoloniën moet nog zeer veel gebeuren. Men bestede daaraan meer aandacht, mede met het oog op de bestrijding van de werkloosheid. Ten aanzien van de tuinbouw betreurt de bestuurscommissie o.m., dat de afrondingsgebieden in Noord- en NoordwestGroningen zijn uitgezonderd van de O. en S.-regeling. Met betrekking tot akkerbouw, veehouderij en aanverwante industrieën wijst zij vooral op de afnemende werkgelegenheid in de landbouw (werkelijke afneming van 1960 tot 1965 ruim 28 pet., veel hoger dan de prognose) en op de dreigende sluiting van strokartonfabrieken. De aangekondigde verplaatsingen van rijksdiensten geven reden tot tevredenheid. Maar legt de Regering niet te sterk de nadruk op de agglomeratie Groningen? Moge dit nog slechts een begin zijn! Grote waardering heeft de bestuurscommissie voor de aangekondigde verbeteringen t.a.v. de wegverbindingen. Wel heeft ze nog enkele wensen: dubbele rijbaan voor de gehele weg E 10 van Nieuweschans via de Afsluitdijk naar het westen en voor de weg Leeuwarden-Akkrum-Joure; snelle uitvoering van de wegen Hoogeveen-Lichtmis en Linde-Witte Paal. Zij stemt in met de aanleg van een dwarsverbinding tussen het Nederlandse en het Duitse wegennet ter hoogte van Emmen; zij heeft begrip voor de technische moeilijkheden bij de weg door de zuidelijke IJsselmeerpolders naar het noorden met als eindpunt Groningen, maar deze weg moet er tijdig komen. Zeer teleurstellend is dat de nota zwijgt over nieuwe water- en railverbindingen. Nu de Eemshaven er komt is er te meer aanleiding voor een studie van een 1350-tons kanaal van Eemsmond naar Twente. Ook de mogelijkheid van de aanleg van een spoorlijn Hoogeveen-Emmen dient volle aandacht te krijgen. Met betrekking tot het onderwijs steunt de bestuurscommissie de wens dat er in Leeuwarden een instelling van hoger onderwijs komt. Men onderzoeke hiertoe de mogelijkheid van decentralisatie van het wetenschappelijk onderwijs. Ook het v.w.o. in het noorden moet gestimuleerd worden. De bestuurscommissie is teleurgesteld dat nog altijd niet is besloten de stichting van een h.t.s. in Emmen te bevorderen. In de nota wordt op het gebied van de sociaal-culturele infrastructuur ten onrechte het beeld opgeroepen, dat het mentale klimaat in het noorden sterk te wensen overlaat. Dit kli-
maat is integendeel bijzonder gunstig. Toch kan het noorden nog niet aan alle eisen voldoen; verdere steun is nodig. Ten aanzien van stadsreconstructie en sanering zullen de hierbij betrokken gemeenten spoedig plannen indienen. Met het gestelde inzake waterverontreiniging stemt de bestuurscommissie in. Ten aanzien van bestuurlijke begeleiding deelt de bestuurscommissie mee, dat de eerste bespreking met representanten van het Ministerie van Economische Zaken in een contact-commissie voor het noorden inmiddels heeeft plaatsgehad. In Friesland is een commissie tot bestudering van de gemeentelijke indeling werkzaam. In Groningen zijn naast de genoemde grenswijzigingen nog verschillende andere in voorbereiding. Ter toelichting hierop zette namens de Bestuurscommissie Noorden des Lands de Commissaris der Koningin in de provincie Drenthe, mr. K. H. Gaarlandt, nog eens uiteen, dat men zich in het noorden verheugt over de constructieve benadering, die in de regeringsnota wordt gegeven van de mogelijkheden die het noorden biedt om er te werken en te wonen. De Kamer moet vooral niet denken dat er in het noorden alleen maar klachten zijn. Het is echter in de eerste plaats de bedoeling van deze bespreking, dat men de Kamer laat weten, wat er aan de nota ontbreekt. Als duidelijkste fout beschouwde spreker de te eenzijdige gerichtheid op de agglomeratie Groningen-Delfzijl-Eemshaven. Er kan geen sprake van zijn dat bijvoorbeeld zuidoost-Drenthe en Leeuwarden hun moeilijkheden kunnen overwinnen ten gevolge van het uitstralingseffect van de Eemshaven. Dan zou men even goed kunnen zeggen, dat Tilburg geen moeilijkheden meer zal hebben als de haven van Rotterdam verbeterd wordt; de afstanden zijn ongeveer gelijk, maar men beseft in andere delen van Nederland dikwijls niet hoe uitgestrekt het noorden is. Ook een uitgroei van de stad Groningen, hoe wenselijk ook op zich zelf, is niet voldoende; het gaat om meer zwaartepunten in het noorden, wil men een evenwichtige ontwikkeling bereiken. Daarvoor zijn o.a. een industriehaven in Harlingen, betere wegen, beter onderwijs, een kanaal Eemshaven-Twente, een spoorlijn Hoogeveen-Emmen nodig; deze projecten zijn in elk geval een studie waard. Of het noorden in het jaar 2000 nu precies 3 min. inwoners zal hebben of niet is, zo meende spreker, niet zo belangrijk, mits men de verhouding tussen de bevolkingscijfers van het noorden en die van de rest van het land maar in het oog houdt. Men is ernstig verontrust door het feit, dat de Regering haar beleid voor de komende 5 jaar meent te mogen baseren op de naar de mening van de bestuurscommissie onjuiste prognoses van het Centraal Planbureau, die geen rekening hebben gehouden met de in 1964 ingetreden omslag in de werkgelegenheid. De regelingen waarover de Regering beschikt om de industrialisatie weer op gang te brengen zijn goed, mits de Regering de moed heeft zich subjectief voor het noorden in te zetten. Dat beleid moet dan gesteund worden door financiële tegemoetkomingen uit een ontwikkelingsfonds. Een eerste bespreking met Economische Zaken hierover vond plaats in een sfeer van bereidheid van die zijde om over constructieve gedachten te spreken. Belangrijk is verder hoe het nu het volgend jaar zal gaan met het kernenbeleid. En vooral: wat zal de Regering op korte termijn doen ter bestrijding van de werkloosheid? De heer E. F. Albrecht, lid van gedeputeerde staten van Drenthe, vulde dit betoog aan. Eind februari telde het noorden 21 957 werkloze mannen. Welke feiten zijn daarvan de oorzaak? En liggen er maatregelen binnen het bereik die in aanzienlijke mate tot een oplossing op korte termijn kunnen bijdragen? In 1958 was er een dieptepunt met 35 178 werkzoekenden. Het in 1959 ingezette industrialisatiebeleid werd een duidelijk succes. In 1964 was het aantal werkzoekenden gedaald tot 11 426. Tussen 1958 en 1966 steeg het aantal in de industrie werkzame personen in heel Nederland met 8 pet., maar in Groningen met 25, in Friesland met 32 en in Drenthe zelfs met 50 pet. Ook de dienstensector nam meer
3 mensen op en beide sectoren konden tezamen de afneming tot een standpuntbepaling te komen. De bestuurscommissie is van het aantal arbeidsplaatsen in de landbouw goeddeels op- er zich terdege van bewust, dat dit op zeer korte termijn zal vangen. Helaas nam de werkloosheid sedert 1964 weer toe; moeten gebeuren. zij is nu weer onrustbarend. Weliswaar ving de nieuwe industrie Naar aanleiding van de vragen of men door vestiging van de inzinking in de conjunctuur vrij redelijk op, maar de autoch- industrieën voldoende arbeidsplaatsen denkt te kunnen creëren tone, reeds veel langer bestaande industrie kon dat in veel om overal in het noorden de bevolkingsgroei te kunnen opmindere mate doen. Mede door automatisering en diepte-inves- vangen en of niet een zekere mate van migratie binnen het teringen nam ook in het noorden de produktie toe, doch noorden zal moeten plaatsvinden, vooral uit oostelijk Grokromp het personeel in. Voor industrieën die zich hier nieuw ningen naar elders, werd het woord gevoerd door de heer Van willen vestigen is het tekort aan hoog geschoold personeel een Hasselt. Deze erkende, dat de moeilijkheden in de landbouw belemmering. Andere landen, o.a. België, gaan met hun facili- en in de daarop gebaseerde industrieën, vooral die van stroteiten veel verder dan ons land. Door de stilstand in de indus- karton, zo groot zijn, dat een zekere mate van interne migratie trialisatie. lijdt ook de werkgelegenheid in de bouwnijverheid wel niet te voorkomen zal zijn. Een nauwkeurig antwoord op sterk. De verwachting van het Centraal Planbureau dat de de gestelde vragen kan thans echter niet gegeven worden. Het gunstige trend van de jaren 1960-1964 zich zonder meer zal zal vooral van het resultaat van het kernenbeleid afhangen, of voortzetten is dus moeilijk te aanvaarden, eerder het tegendeel. in elke streek voldoende werkgelegenheid kan worden geSpreker maakte met erkentelijkheid gewag van de rege- schapen. ringsmaatregelen waarmee de ontwikkeling van dit landsdeel De heer Prins voegde hieraan toe, dat kapitaal-intensieve wordt gestimuleerd. Ze zijn echter onvoldoende ter oplossing bedrijven wel geen grote directe werkgelegenheid opleveren, van de werkloosheid. Men bedenke hierbij dat voor de rond maar een groot uitstralingseffect teweeg kunnen brengen, ook 22 000 werklozen jaarlijks een bedrag van 120 min. moet wor- op de dienstensector. Deze laatste zal op den duur het grootste den uitgekeerd, een volledige verliespost. Van de gehele groep deel van de vergroting van de werkgelegenheid moeten oplevezijn er rond 5500 beneden de 25 jaar - waarvan 4000 van ren. Daarom bepleit de bestuurscommissie ook zo sterk de 19-24 en 6700 ouder dan 50. Deze laatste groep is misschien overplaatsing van overheidsdiensten naar het noorden. Zij alleen te helpen door bepaalde werken voor hen te reserveren. hoopt dat deze door overplaatsing van semi-officiële en partiDaarvoor zou, althans ten dele, de herstructurering van het culiere diensten gevolgd zal worden. veenkoloniale gebied in aanmerking komen. Werken ter verNaar aanleiding van vragen omtrent de oorzaken van de betering van de infrastructuur zouden de werkloosheid in be- omslag die in de toeneming van de werkgelegenheid omstreeks langrijke mate kunnen verminderen. Een belangrijke bijdrage 1964 is opgetreden (waren die oorzaken conjunctureel, zoals tot vermindering van de werkloosheid in de bouwnijverheid zou het Centraal Planbureau schijnt te menen, of structureel?) gaf voorts kunnen worden geleverd door de krotopruiming. Voor de heer Albrecht een nadere uiteenzetting. Volgens de nota de groep beneden de 25 jaar komt de gedachte aan migratie zou de trend van 1960-1964 zich ongewijzigd voortzetten, zonaar het westen vanzelf naar voren. Voor de problematiek van dat er dan zelfs in 1980 een overschot aan vraag naar arbeid het noorden biedt dit geen oplossing; het gaat zelfs in tegen zou komen van ongeveer 23 000 manjaren. Maar dat berust het streven naar spreiding van de bevolking. Maar ledigheid is op een verwachting, die tegengesteld is aan de feitelijke ontdes duivels oorkussen. Een tijdelijke migratie zou mede als een wikkeling van de laatste jaren. Er vindt in het noorden een poging tot oplossing kunnen worden gezien, maar dan vraagt sterke structuurwijziging plaats. Door mechanisatie in de landdit maatregelen tot begeleiding. bouw worden duizenden uitgestoten, die grotendeels als onBij- en omscholing blijven nuttig, maar een grote moeilijk- geschoolden op de arbeidsmarkt terecht komen. Zonder bijheid hierbij is, dat voor veel kandidaten geen duidelijk perspeo zondere maatregelen - waarvan er in de nota niet één wordt tief bestaat naar welk vak zij moeten worden omgeschoold. aangegeven — kan men deze mensen niet plaatsen. De sterk Opheffing van de werkloosheid is, zo besloot spreker, een van groeiende werkloosheid is mede een gevolg van de zich wijzide voornaamste voorwaarden, wil het noorden een volwaardige gende structuur. De stimuleringsmaatregelen en prijs-reductieplaats in Nederland kunnen innemen. regelingen hebben enige jaren goed gewerkt. Maar mede onder invloed van de conjunctuur bleken ze na deze jaren uitAan de beantwoording van vragen uit de commissie namen gewerkt te zijn. Hoe kan die lijn nu weer worden omgebogen? van de zijde van de bestuurscommissie ook deel de heren H. Daarvoor zijn bijzondere maatregelen nodig. De op 13 januari Dekker, gedeputeerde van Drenthe, mr. D. H. Okma, gedepu- aangekondigde maatregel - 25 pet. investeringspremie - is zeer teerde van Friesland, mr. J. J. Prins en J. L. van Hasselt, ge- belangrijk, maar spreker gelooft niet, dat zij spectaculair genoeg deputeerden van Groningen, en mr. H. P. Linthorst Homan, is om een flinke nieuwe aanzwengeling te geven. De tweede oogst zal moeilijker binnen te halen zijn dan de eerste. In de Commissaris der Koningin in Friesland. Op vragen over de herstructurering van de veenkoloniën stichting van een ontwikkelingsfonds moeten de mogelijkheden antwoordde de heer Dekker, dat het hier een achtergebleven liggen om industrieën over een drempelmoeilijkheid heen te gebied betreft in vergelijking met andere delen der provincies. halen. Het verkeer te water met kleine schepen gaat eruit; snelle Naar aanleiding van dit betoog werden vragen gesteld over verbetering van de wegen is nodig. Ook de ontwateringsp!an- de mogelijkheid daar waar het particulier initiatief niet tot volnen moeten krachtig worden bevorderd. Er liggen veel plan- doende industrievestigingen kan komen te bevorderen dat de nen op allerlei gebied klaar. overheid zelf nieuwe industrieën sticht. De heer Albrecht antMet betrekking tot de stadssanering en krotopruiming zette woordde hierop in de eerste plaats, dat het een belangrijke de heer Okma uiteen, dat, indien hieraan niet genoeg aandacht versterking voor de structuur van de werkgelegenheid zou bebesteed is, dit een gevolg is van het feit, dat er tot dusverre tekenen. indien meer rijksdiensten naar het noorden zouden niet genoeg woningen waren om grootscheepse plannen door worden verplaatst dan is aangekondigd. Dit voorbeeld zou voor te voeren. Het is niet juist dat het noorden speciaal goed be- het bedrijfsleven een sterke stimulans zijn. Ook deelneming van dceld is met woningen ter vervanging van krotten. De recon- de overheid in industrievestigingen zou een belangrijke factor structie van steden en dorpen wordt met kracht ter hand ge- kunnen zijn. ..Aldel" is hiervan een voorbeeld. Tevens moet echter het noorden ook meer aantrekkelijk gemaakt worden nomen. Over het kcrnenbeleid, in het bijzonder naar aanleiding van voor mensen die zich in verband met de stichting van nieuwe de vraag, of het aantal kernen niet moet worden verminderd, industrieën hier zouden kunnen vestigen. zeide de heer Prins, dat het bijzonder moeilijk is op dit moment Op een vraag, welk bedrag er naar de mening van de bete zeggen hoe men in de toekomst dit beleid moet zien. Er be- stuurscommissie nodig zou zijn om op korte termijn de werkstaat geen verschil van mening over, dat men een beperkt aantal loosheid daadwerkelijk te bestrijden, antwoordde de heer Lintkernen moet hebben. Er is nog intern beraad in de bestuurs- horst Homan. dat 200 min. hiervoor wel het minimum zou commissie en de eerder genoemde contactcommissie gaande om zijn. Men zou dit bedrag gemakkelijk kunnen verdubbelen. De
4 heer Gaarlandt voegde hieraan toe, dat de Rijkswaterstaat in het noorden voor 40 min. zal aanbesteden. Verder werd erop gewezen, dat volgens de gegevens van de heer Albrecht het aantal werklozen van 19-24 jaar rond 4000 zou zijn, doch dat dit aantal volgens mededelingen van Minister Roolvink rond 3000 zou zijn. De heer Albrecht kon dit verschil niet verklaren; hij achtte de door hem genoemde cijfers in elk geval juist. Naar aanleiding van nadere vragen over het kernenbeleid gaf de heer Gaarlandt nog eens de verzekering, dat de bestuurscommissie zich terdege van de tijdnood op dit gebied bewust is. Ten slotte werd uit de commissie gewezen op de belangrijke stimulerende werking die van de Staatsmijnen uitgaat op de industrialisering van Limburg. Gevraagd werd, of men in het noorden niet zou kunnen bereiken, dat belangrijke industrieën die reeds in het noorden aanwezig zijn zich in onderlinge samenwerking zouden willen inzetten voor de industrialisatie van dit landsdeel en daarvoor al hun relaties en hun kennis beschikbaar zouden willen stellen. Deze vragen gaven de heren Prins en Gaarlandt aanleiding op te merken, dat er regelmatig contact met de grote industrieën bestaat en dat er binnenkort een commissie zal worden gevormd, bestaande uit vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, werkgevers en werknemers, en van de bestuurscommissie om op dit punt tot een gezamenlijke gedragslijn te komen. Het zou inderdaad goed zijn als men op deze wijze in nauw samenspel met het bedrijfsleven tot een werkgelegenheidsproject zou kunnen komen. Bij de verspreide industrie in het noorden is dit echter een veel moeilijker taak dan in Limburg, waar de Staatsmijnen met hun hele apparaat klaar staan. Het is zaak in het noorden hiervoor alle kracht te bundelen. De bestuurscommissie streeft ernaar. Ter aanvulling van hetgeen op 8 maart te Assen werd besproken had op 28 maart te 's-Gravenhage een andere, ditmaal niet openbare bespreking plaats tussen de Bijzondere Commissie en de Bestuurscommissie Noorden der Lands. Het verslag hiervan is opgenomen op de blz. 39 e.v. Hierna werd de heer mr. P. P. Agter gehoord namens de Drentse gemeenten. Spreker bracht de inhoud naar voren van de nota, welke tevoren aan de bijzondere commissie was toegezonden. Bedoelde nota hield het volgende in: „De groei van de bevolking is niet harmonisch. In 1967 daalde in 20 van de 34 gemeenten het inwonertal. De werkloosheid in Drenthe is onevenredig hoog en vermindert niet duidelijk aanwijsbaar. Het gewest is economisch zeer kwetsbaar. De tot nu toe gevolgde politiek tast de werkloosheid en haar oorzaken niet in de kern aan. Organisatorische en bestuurlijke problemen zijn soms een rem op de uitvoering van werken. Vooral de laatste maanden heeft de toewijzing van financieringsmiddelen een ernstige terugslag ondergaan. Een specifieke behandeling van het noorden door extrainjecties van bij voorkeur in de normale sfeer uitgevoerde werken is noodzakelijk. De toewijzingen moeten niet alleen betreffen de „harde" objecten, maar zullen ook moeten gelden voor de initiale kosten als plankosten, grondverwerving en bouwrijpmaken. Een overleg van de provinciale besturen met de Regering over de uit eventuele uitvoering van werken voortvloeiende budgettaire problemen moet van de hoogste urgentie geacht worden. Op het ogenblik wordt de uitvoering van werken door budgettaire moeilijkheden afgeremd. Maatregelen met betrekking tot oudere arbeidskrachten, die in redelijkheid niet meer voor herscholing in aanmerking komen, zouden kunnen worden bestudeerd. Het ligt binnen de grenzen van een redelijke verwachting, dat Drenthe in hel belang van een harmonische spreiding van de bevolking van Nederland in de toekomst een groter deel van de bevolkingsaanwas zal moeten opvangen dan haar eigen natuurlijke groei. Uiteraard is dit ook in het belang van de intensivering van het leefklimaat in het gewest.
De huidige industriële ontwikkeling gaat te stroef. Een bewuste politiek van „het werk naar de mensen brengen" is noodzakelijk. De faciliteiten voor aanleg van industrieterreinen, industriële vestigingen in de ruime zin des woords en uitbreidingen daarvan, zullen voor belangrijke versterking in aanmerking moeten komen, opdat een meer gevarieerd industrieel pakket kan ontstaan en de concurrentie met het buitenland het hoofd kan worden geboden. Vestiging van enkele zeer grote bedrijven dan wel uitvoering van een groot werk wordt door Drenthe in het belang van de verdergaande ontwikkeling van het gehele noorden geacht. De schaalvergroting en het afstoten van arbeidskrachten in de agrarische sector gaan in snel tempo voort. Het onderwijs (met name het beroepsonderwijs) en het vormingswerk voor de werkende jeugd zullen daar op moeten zijn ingesteld. Een H.T.S. en uitbreiding van het aantal U.T.S.-en is noodzakelijk. Aanhouding van landelijke normen voor de stichting van technische scholen remt de ontwikkeling in het noorden af. De verbindingen (weg, rail, water), intern en extern, zullen moeten worden verbeterd. Met betrekking tot de luchtverbindingen zal de exploitatie van het vliegveld Eelde sterker moeten worden gesteund. Extra contingenten voor woningwetbouw en krotopruiming zijn nodig. Infrastructurele maatregelen in brede zin zullen het leefklimaat moeten verbeteren. Een versterking van de dienstensector (waarbij uiteraard het Rijk het voorbeeld dient te geven door spreiding van rijksdiensten) dient met kracht bevorderd te worden. In het algemeen zal een politiek gevolgd moeten worden van het versterken, uitbouwen en het voor grotere bevolkingsgroepen aantrekkelijk maken van een leefklimaat dat anders, maar kwalitatief in beginsel gelijkwaardig is aan dat van de randstad. Recreatief zal Drenthe wel onvermijdelijk een grotere plaats gaan innemen als vakantie- en ontspanningsoord. allereerst voor Nederlanders (zie tweede nota Ruimtelijke Ordening). Drenthe bezit daarvoor — ook bij bevolkingstoename - de ruimte, maar deze ruimte moet worden aangekleed. Het gewest kan dit uit eigen kracht niet doen. Dit betekent dat naar analogie van de premieregeling voor de industrie steun moet worden verleend aan verbetering en uitbreiding van logiesaccommodatie en verantwoorde vermaakcentra. Een eigen bijdrage aan de geschetste ontwikkeling kan worden gegeven door: a. het gezamenlijk „verkopen" van de recreatieve mogelijkheden (initiatief Provinciale V.V.V.'s-Groningen, Friesland en Drenthe); b. een zo positief mogelijk uitdragen van de pluspunten en de mogelijkheden van he; huidige leefklimaat: c. een zoveel mogelijk eensgezinde, verantwoorde planning met betrekking tot toekomstige taken en verantwoordelijkheden waar de gemeenten van het begin af bij worden betrokken". Vervolgens werd de heer J. S. Brandsma, burgemeester van Leeuwarden, in de gelegenheid gesteld hst woord te voeren namens het gemeentebestuur van Leeuwarden. Het resumé van hetgeen naar voren werd gebracht en dat tevoren de bijzondere commissie was toegezonden had de volgende inhoud: „1. Beleid ten aanzien van de bevolkingsspreiding in Nederland in het algemeen en binnen het noorden in het bijzonder. Zowel met het oog op de handhaving van de leefbaarheid bij de te verwachten sterke bevolkingsconcentratie in bepaalde delen van het land, met name in de randstad, als ter bevordering van een evenwichtige ontplooiing van het noorden des lands in het kader van de ontwikkeling van geheel Nederland, moet worden vastgehouden aan het streven naar stimulering van een goed opgebouwd en gedifferentieerd s'eisci van zwaarte* punten in het noorden, die de groei van de welvaart en de verbetering van het sociaal-culturele klimaat kunnen dragen. Alleen dan valt te verwachten, dat de relatieve achterstand i.i het welvaartsniveau kan worden ingelopen en een groter deel van de bevolking zich in het noorden van het land zal gaan vestigen.
5 2. Positie en functie van Leeuwarden in het noorden. Voor een evenwichtige ontwikkeling in het noorden van het land is het noodzakelijk, dat Leeuwarden (naast Groningen en Emmen) een van de drie hoofdkernen van het noorden blijft. Daar'.oc behoeft het in de komende jaren een sterke stimulering als onder 1 bedoeld. In de tweede nota over de ruimtelijke ordening in Nederland is daarvan ook uitgegaan, maar in de nota „Ontwikkeling van het Noorden des Lands" ontbreekt iedere aanwijzing, dat het in de bedoeling van de Regering zou liggen in de komende jaren Leeuwarden ook maar op enigerlei wijze op te stuwen. 3. Positie en functie van Leeuwarden in Friesland. Behalve tweede stad van het noorden van het land is Leeuwarden, gelet op zijn ligging en op de daar reeds gevestigde diensten, instellingen van onderwijs en cultuur, industrieën e.d., het centrum van de provincie Friesland en het zal dat voor de noodzakelijk te achten ontwikkeling van die provincie ook moeten blijven. Teneinde dit te realiseren zullen bijzondere maatregelen ter versterking van de positie van Leeuwarden ook uit dien hoofde noodzakelijk zijn.
terugval in 1967 zoals die uit onderstaande cijfers naar voren komt. Arbeidsbezetting van industriële bedrijven in verhoudingsgevallen (exclusief bouwnijverheid en openbare nutsbedrijven). Provincie Groningen 100 105 105 107 101
1963 1964 1965 1966 1967
Nederland 100 101 102 102 97
4. Het inwonersaantal Van 1945 tot 1965 daalde het inwonersaantal van het noorden in verhouding tot geheel Nederland van 125 pet. tot 109 pet. Na een stilstand in 1966 vormde zich in 1967 weer een vertrekoverschot.
5. De financiële positie van de gemeenten De Groningse gemeenten kunnen redelijkerwijs niet meer bijdragen ter verbetering van de infrastructuur dan ze reeds 4. Verkeersverbindingen van en via Leeuwarden. doen. Van de 55 gemeenten in de provincie Groningen hadden er Het is noodzakelijk, dat de over Leeuwarden lopende hoofdverbinding tussen enerzijds het westen van Nederland via de 39 een niet sluitende begroting voor het dienstjaar 1967. Wat de stad Groningen betreft mogen hier enkele subsidies Afsluitdijk en anderzijds in het oosten Groningen, Eemshavengebied en Nieuweschans (en verder Bremen, Hamburg, enz.) aan culturele instellingen worden genoemd, welker voortbestaan zo snel mogelijk vierbaans en kruisingvrij wordt gemaakt. Daar- van wezenlijk belang is voor de leefbaarheid van de gelijknaast is voor de positie van Friesland (en dus ook voor die namige provincie: van Leeuwarden) van veel betekenis, dat de verkeersverbin- Noordelijk Philharmonisch Orkest ƒ 1 000 000 dingen van Leeuwarden in zuidelijke richting spoedig verbe- openbare leeszaal 860 000 tering ondergaan (Leeuwarden —Zwolle en Leeuwarden — Ak- stadsschouwburg 560 000 k r u m - Joure Noordoostpolder - Lelystad — Amsterdam). het Museum voor stad en lande 320 000 5. Wetenschappelijk onderwijs in Leeuwarden. Er dient in het noorden een tweede instelling van wetenschappelijk onderwijs te worden gevestigd. Het ligt het meest voor de hand daarbij te denken aan de stichting van een 4de Technische Hogeschool in Leeuwarden".
Verder gaat de stad Groningen bijdragen in het exploitatietekort van de luchthaven Eelde.
6. Maatregelen De voor het noorden des lands vereiste maatregelen moeten tweeërlei effect sorteren: a. op korte termijn moet iets gedaan worden om de schrijNamens het gemeentebestuur van Groningen voerde burgemeester J. J. A. Berger het woord. Een samenvatting van de nende werkloosheid te verzachten; aspecten, welke op de hearing naar voren zouden worden geb. anderzijds zullen ook structuurverbeterende maatregelen bracht, was vooraf ingezonden. In hoofdzaak omvatte deze moeten worden getroffen om het noorden voorgoed uit zijn het volgende: economisch zwakke positie te verlossen, niet alleen ten einde de eigen inwoners een redelijk bestaan te kunnen bieden, maar „1. Algemeen beeld tevens om te kunnen voldoen aan de in de tweede nota over de Er zijn zowel openlijke als latente structurele moeilijkheden ruimtelijke ordening gestelde taak: een tegenwicht te vormen in het noorden des lands. De werkloosheid heeft er een grote tegen de bevolkingsdruk in het westen des lands. omvang aangenomen. Het achterblijven in demografische ontConcreet dient te worden gedacht aan: wikkeling zet zich - na een korte periode van stilstand — nog steeds voort. Bij de hier sterk vertegenwoordigde strokarton- bevordering van de industrievestiging met meersoortige industrie, de steenindustrie en de landbouw is reeds vele jaren subsidiemaatregelen, onder meer voor uitbreidingen van beeen proces van uitstoting van arbeidskrachten aan de gang, staande bedrijven; terwijl daar geen spectaculaire nieuwe vestigingen tegenover — verplaatsing van meer rijksdiensten naar het noorden; staan. — stimulering van de vestiging van bedrijven in de dienstensector; 2. Werkloosheid — de spoedige ontwikkeling van de Eemshaven; De werkloosheid is in de provincie Groningen zeer hoog en steekt bijzonder ongunstig af tegen de openstaande aanvragen. - verbetering van de infrastructuur, met name spoedige reaIn de provincie Groningen steeg de werkloosheid in 1967 lisering van rijksweg nr. 10 (in het ontwerp-rijkswegenplan wel in dezelfde verhouding als in geheel Nederland, maar op 1968 nr. 6); een niveau, dat tweemaal zo hoog lag! — tijdelijke sociale maatregelen om werklozen tegemoet te Een bijzonder probleem vormt hier de zeer moeilijk plaats- komen; bare categorie van werklozen van vijftig jaar en ouder. In - verbetering van de financiële positie van de gemeenten; 1966 behoorde 39 pet. van de mannelijke werklozen tot deze extra gelden voor hoogwaardige sport-, recreatie- en culcategorie en in 1967 32 pet. In november 1967 stond 41 pet. tuurvoorzieningen." reeds 6 maanden als werkzoekende ingeschreven. De heer Berger deed nog op de hearing een aantal suggesties 3. Industriële arbeidsbezetting ter oplossing van de door hem gesignaleerde problemen. Deze Mede door stimulerende maatregelen van rijkswege begon kwamen neer op het volgende: een versnelde industrialisatie. Hoe kwetsbaar de provincie een regeling voor vervroegd pensioen op basis van vrijwilligGroningen in dit opzicht echter nog is, moge blijken uit de heid, voor oudere werklozen; 9458
4
(2)
6 aanvullende werken op basis van 100 pet. rijksbijdrage; versnelde woningbouw ter bestrijding van de hoge werkloosheid onder bouwvakkers (20 pet. van het nationaal totaal); verbetering van de financiële positie van de gemeenten (het feit dat 20 pet. van de sociale uitkeringen ten laste van de gemeente blijft, stapelt last op last, met name in plaatsen met een grote werkloosheid); bevordering van industrievestiging door een verscheidenheid van stimuleringsmaatregelen ter completering van de bestaande: een korting in de sociale lasten per werknemer; investeringsaftrek; rentesubsidies; belastingfaciliteiten; subsidie voor vestiging in de dienstensector; exclusief gunstige prijzen voor Gronings aardgas; een werkelijk delen in het subsidiebeleid voor bestaande ondernemingen: het aanvangen van een gesprek door de Regering om te komen tot overplaatsing van de hoofdzetels van (sociale) verzekeringsinstellingen; doelbewust doorzetten van het beleid ter zake van overplaatsing van rijksdiensten. Hierna werd de heer drs. H. A. Beusekamp, burgemeester van Emmen, gehoord. Het overgelegde resumé van de punten welke aan de orde werden gesteld, luidde wat de hoofdlijnen betreft als volgt: .,1. In de Tweede Nota over de ruimtelijke ordening is uitgegaan van een evenwichtige opbouw van stedelijke concentraties in het noorden. In de regeringsnota is deze evenwichtige opbouw niet terug te vinden (zie met name blz. 10 „Beleidsmaatregelen", paragraaf 1). 2. De regeringsnota richt zich in het bijzonder op het op korte termijn — een periode van plm. 5 jaar - te voeren beleid (blz. 2 „Algemene overwegingen", paragraaf 1). Op de acute werkloosheidssituatie, de oorzaken hiervan en de noodzaak om ter bestrijding van deze werkloosheid op de kortst mogelijke termijn maatregelen te treffen, gaat de nota niet uitvoerig in. De werkloosheidscijfers van het rayon Emmen - absoluut en procentueel - spreken duidelijke taal. 3. In de regeringsnota is voorbijgegaan aan de in 1965 opgetreden ongunstige ontwikkeling in de vraag naar arbeidskrachten, aan de oorzaken daarvan en aan andere van belang zijnde factoren. Een en ander heeft met name in Emmen (zie de huidige werkloosheidssituatie) ingrijpende consequenties. 4. In de Tweede Nota over de ruimtelijke ordening is (blz. 147) opgemerkt, dat in het beleid tot verzwaring van het instrumentarium voor de op expansie gerichte stimulering van het noorden past een verbeterde aansluiting van Emmen op het landelijke spoorwegnet, waarbij met name een verbinding tussen Emmen en Hoogeveen de aandacht verdient. Afb. 30 (blz. 144) wijst deze „denkbare nieuwe spoorwegverbinding" aan. Teleurstellend is, dat in de regeringsnota niet over deze verbetering van de spoorwegverbinding wordt gerept. 5. In de regeringsnota wordt evenmin gesproken over de mogelijkheid tot realisering van een scheepvaartverbinding voor 1350-tons schepen tussen het Eemsmondgebied en Twente, via Emmen. 6. De regeringsnota zegt op blz. 14, par. 3 („verkeersverbindingen met de andere landsdelen"), dat inzake de autosnelwegverbindingen op het Drentse gebied „de voorkeur uitgaat naar (de derde mogelijkheid namelijk) een vervroegde aanleg van de op het structuurschema hoofdwegennet 1966 voorkomende verbinding de Lichtmis-Hoogeveen". Deze uitspraak wordt onderschreven. 7. De regeringsnota zegt op blz. 16 („voortgezet onderwijs"), dat op den duur, bij toenemende bevolking, ook de uitbreiding van onderdelen van het hoger beroepsonderwijs waaronder het technisch onderwijs - de aandacht verdient. Teleurstellend is, dat niet in veel meer positieve zin gesproken wordt over de bekende plannen tot vestiging van een h.t.s. in Emmen.
8. Erkentelijkheid bestaat voor hetgeen in de regeringsnota op blz. 13 („Tuinbouw") is medegedeeld omtrent het (principc)besluit van de Stichting ontwikkelings- en saneringsfonds voor de landbouw inzake de stimulering van de tuinbouw in o.a. de streek rondom Emmen-Schoonebeek." Vervolgens werd de heer B. Nauta, burgemeester van Harlingen, in gehoor ontvangen. Het betoog van deze spreker, waarbij in hoofdzaak gepleit werd voor de aanleg van een industriehaven, werd beklemtoond door de volgende overwegingen: 1. Geen enkel industrieterrein in Friesland - ook dat te Harlingen niet — kan aan de zeevaart gebonden bedrijven aantrekken indien deze bedrijven materialen en goederen moeten aanvoeren c.q. afvoeren met schepen dieper liggende dan ruim 3 m —N.A.P. 2. De praktijk van de laatste 6 jaren leerde dat vele aanvragers interesse hadden voor aan diep - open- water liggende industrieterreinen; een aantal bedrijven heeft vestiging in Harlingen ernstig overwogen, doch kon dit voornemen niet realiseren wegens het niet beschikbaar zijn van de gewenste industrieterreinen. 3. Het „uitstralingseffect" voor een eventueel aan te leggen Eemshaven zal zeker niet van invloed zijn op het noordwesten van Friesland, een regio, die uit structuele overwegingen een nieuwe impuls hard nodig heeft. 4. Indien olie- en/of gasboringen op het Nederlands continentale plat tot ontwikkeling komen, zal de in dit verband zeer gunstig liggende haven van Harlingen daarin een interessante rol kunnen gaan vervullen, mits aan de concessiehouders ruimte en service kan worden geboden; de mogelijkheden voor het verstrekken van 100 pet. service zijn aanwezig; die met betrekking tot de ruimte zullen slechts door het aanleggen van de geplande industriehaven ten volle tot gelding kunnen komen. 5. Het voorlopig ontwerp voor de aanleg - in 2 fases van de industriehaven is gereed. Namens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, afdeling Friesland, sprak de heer D. Bekius. De opmerkingen van deze spreker kwamen voor een groot deel neer op het volgende: 1. De nota zegt de volle nadruk te willen leggen op maatregelen, die op korte termijn effect zullen sorteren. 2. Het blijkt echter, dat de nota speciaal op dat punt weinig houvast biedt. 3. Dit geldt met name voor de onmiddellijk dringend noodzakelijke uitbreiding van de werkgelegenheid in de industriële en de dienstensector. 4. De uitstraling van Groningen in het Eemshavenproject, waarop nogal sterk de nadruk wordt gelegd, zal ook pas na verloop van een flink aantal jaren voor Friesland effect kunnen sorteren. 5. Het is alleen daarom reeds nodig nu ook bijzondere aandacht te schenken aan Leeuwarden en Emmen en andere kernen, die in ontwikkeling zijn, In dit verband wordt ook gewezen op de industriehaven te Harlingen en de aanleg van een dam naar Ameland, welke van belang is voor verhoging van woon- en werkklimaat in het noorden. 6. Voor uitbreiding van de werkgelegenheid in de industriële en de dienstensector is het noodzakelijk, dat de vestiging van belangrijke industrieën in het noorden nog meer een stuk regeringsbeleid wordt. Voortzetting van het huidige kernenheleid, dat toch resultaat heeft gehad, is wenselijk. 7. Verder zal de werkgelegenheid op korte termijn kunnen worden bevorderd door de uitbreiding van bestaande bedrijven in het gehele gebied financieel te steunen. 8. Een op korte termijn werkend middel is ook, dat aan de gemeenten in het noorden aanmerkelijk vlotter dan nu financieringsmiddelen beschikbaar worden gesteld en dat ook verder de financiële positie van de noordelijke gemeenten nader wordt bekeken, ten einde te voorkomen, dat de uitvoering van belang-
7 rijke projecten voor de werkgelegenheid en zelfs de voorbereiding daarvan, met name in de gemeenten, welke in het genot worden gesteld van een aanvullende uitkering (art. 12. Fin. verh. wet), stagneren. Voor de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, afdeling Groningen, voerde de heer mr. J. P. Miedema het woord. Deze sprak in het bijzonder over de positie van vele kleine gemeenten in de provincie Groningen. Samenvattend kwam zijn betoog, dat in hoofdzaak aan de bijzondere commissie was voorgelegd, neer op het volgende: „De na 1940-1945 sterk gevoelde veroudering van de meeste voorzieningen, klimaat en bodemgesteldheid, perifere ligging en gespreide kleine bevolkingskernen hebben de (veelal kleine) gemeenten voor hoge uitgaven gesteld om het gebied „leefbaar" te houden en zulks niet zonder succes. Het terugschroeven van de daardoor ontstane begrotingstekorten („sanering") zou evenwel leiden tot stilstand en zelfs achteruitgang. Dit is niet verantwoord ten opzichte van a. de huidige bevolking b. de toekomstige bevolking (verruiming werkgelegenheid en bevolkingsspreiding). De „moraal" van de Financiële-Verhoudingswet (uitgaven en inkomsten in evenwicht) mag niet alleen worden afgedwongen aan de uitgavenkant, maar moet ook mogelijk worden aan de inkomstenkant. Verruiming van het eigen belastinggebied biedt op grond van verschillende argumenten zonder meer geen oplossing." Naar aanleiding van hetgeen van de zijde van voornoemde gemeenten naar voren was gebracht, werden door de bijzondere commissie verschillende vragen gesteld. Daarnaar gevraagd antwoordde de heer Bekius, dat zowel een dam van Lemmer naar Enkhuizen alsook de dam naar Ameland een programmapunt voor de naaste toekomst zal moeten zijn. Naar aanleiding van een vraag uit de commissie, of het noorden suggesties had voor normen van financiering van de gemeenten wees de heer Londo, gedeputeerde van Drenthe, erop, dat er indertijd al een norm gegolden heeft bij de invoering van de centrale financiering en dat die norm de Iandelijke urgentie voor de uitvoering van werken betrof. De heer Brandsma wees erop, dat Friesland 4 pet. van de Nederlandse bevolking omvat en dat uit de centrale financiering slechts 2 pet. wordt toegewezen. Deze spreker was van mening, dat men bij de financiering in sterkere mate dan zulks in de afgelopen periode is geschied, rekening zal moeten houden met de omvang van de bevolking in een bepaald gebied. Naar aanleiding van een vraag uit de commissie, of de gezamenlijke gemeentebesturen, eventueel provinciale besturen, wel eens bij de Regering erop hebben aangedrongen om de centrale financiering te wijzigen, wees de heer Londo erop, dat met het oog hierop vele departementale bezoeken vanuit de provinciale besturen plaatsvinden. Voorts zou, aldus deze spreker, reeds zeer geruime tijd geleden informeel aan de Minister van Binnenlandse Zaken zijn gevraagd de financieringsproblematiek met de gemeenten te bespreken. Daarnaar gevraagd werd door de heer Brandsma geantwoord, dat alleen al in Leeuwarden op 1 januari 1968 de plannen voor normale werken tot een bedrag van f 15 min. klaar waren, waarvan de uitvoering wachtte op financiering, terwijl volgens een mededeling van de heer Londo dit in de provincie Drenthe voor de gemeentelijke sector een bedrag van f 75 a f 80 min. zou omvatten. Ter zake gevraagd door enkele leden van de commissie deelde de heer Berger mede, dat de 20 pet. welke aan sociale lasten voor rekening van de gemeentebesturen blijft, voor Groningen in 1968 te zamen ± 8 min. zal bedragen. Deze spreker zegde daarbij toe een specificatie van dit bedrag alsnog aan de commissie te zullen toezenden ' ) . 1 ) Een hierop betrekking hebbende brief van het gemeentebestuur van Groningen d.d. 5 april 1968 is inmiddels ontvangen. Dit stuk is ter inzage voor de leden op de griffie nedergelegd.
De heer Londo voegde hieraan toe, dat deze post voor de gemeente Emmen aan extra lasten medebrengt een bedrag van f 200 000. Naar aanleiding van een vraag uit de commissie, hoe groot het aantal kleine bestaande bedrijven is, welke willen uitbreiden, doch daarvoor geen premie hebben kunnen krijgen, deelde de heer Bekius mede, dat dit in Friesland een twintigtal bedrijven waren. Daarnaar gevraagd wees de heer Berger op de Zweedse methodiek, waarbij men bij de vennootschapsbelasting wel heft, maar voor een bepaalde percentage aftrek toestaat, zodra in een bedrijf feitelijk geïnvesteerd wordt. Naar aanleiding van een vraag uit de commissie deelde de heer Nauta mede, dat de eerste fase van de aanleg van de haven 4 jaar na de aanbesteding bedrijfsklaar is. Daarna kan dan met de tweede fase begonnen worden. Spreker bevestigt, dat er ook sprake is geweest van een plan in het zuiden, doch dit is om allerlei redenen afgewezen. Het tegenplan, dat door de buurgemeenten is gemaakt, zou niet uitvoerbaar zijn. De bereikbaarheid van de haven van Harlingen wordt bepaald, aldus deze spreker, door de vaargeul tussen Vlieland en Terschelling. Deze geul zal niet uitgebaggerd worden. Volgens de deskundigen kan dit wel, maar zulks zal weinig effect hebben, omdat ter plaatse een zandrug aanwezig is, die vrijwel onmiddellijk weer terugvalt in zijn oorspronkelijke bedding, wanneer men daar zou gaan baggeren. Het plan dat het gemeentebestuur van Harlingen op het oog heeft, kan, wanneer er medewerking van de zijde van het Rijk wordt verkregen, uitgewerkt worden en aanbestedingsklaar worden gemaakt. Er zijn thans nog geen concrete financieringsmiddelen voor het havenproject voorhanden. Er zijn ook reeds gegadigden van de gas- en oliebusiness voor het haventerrein, o.a. een viertal oliemaatschappijen, die al gedurende een paar jaren terreinen hebben gehuurd in afwachting van het verlenen van een concessie. De Eemshaven en de industriehaven van Harlingen zullen twee geheel verschillende functies hebben en zullen beide hun nuttige taak in het noorden kunnen verrichten. Van een concurrentie tussen beide havens zal geen sprake zijn. In aansluiting op dit laatste bevestigde ook de heer Van Hasselt dat beide havens qua functie en mogelijkheden geen vergelijkbare havens zullen zijn. Wat in de ene haven mogelijk is, is in de andere haven bepaald niet mogelijk, alleen al vanwege de diepgang. Ook in Delfzijl zijn reeds bedrijven aanwezig, die zich ingesteld hebben op de exploratie van gas en olie. Namens de georganiseerde landbouw in het noorden - de gewestelijke raden van het Landbouwschap en de organisaties van werkgevers en werknemers - voerde de heer ir. G. J. A. Bouma het woord. Deze merkte in eerste instantie op. dat de noodzakelijke vergroting van de produktiviteit in de landbouw noopt tot modernisering van de bedrijfsvoering. Deze leidt o.a. tot een belangrijke uitstoting van arbeidskrachten (2000 a 2500 per jaar volgens een raming van het L.E.I.), welke in andere bedrijfstakken moeten worden opgevangen. Indien de werkgelegenheid zich niet voldoende snel uitbreidt, werkt dit vertragend op de modernisering van de bedrijfsvoering. Ook in breder verband gezien heeft de landbouw echter belang bij een snelle ontwikkeling van de werkgelegenheid en een versterking van de sociaal-economische basis van de samenleving. Laatstelijk is dit nog uiteen gezet in de aan de leden van de Tweede Kamer toegezonden brochure Landbouw en ruimtelijke ordening" van het Landbouwschap (paragraaf 8). Daar de werkelijke ontwikkeling zich echter veel te traag voltrekt, dient het gevoerde stimuleringsbeleid opnieuw onder ogen te worden gezien. Vooreerst richt dit zich op een te groot aantal kernen. Beperking van dit aantal is gewenst. Bij een herziening van het beleid zullen de kernen echter niet alleen moeten worden gekozen op grond van de grootte en het groeitempo, doch zal evenzeer aandacht moeten worden geschonken aan de verzorgende functie ten opzichte van het omliggende gebied en daarmee aan de spreiding van de kernen zelf. Het behoeft
8 naar de mening van de heer Bouma geen betoog, dat ook agrarische gebieden in het noorden bij een aldus gerichte selectie gebaat zijn. Daarnaast dienen de instrumenten van het stimulcringsbeleid te worden versterkt. Hierbij wordt o.a. gedacht aan een soepele toepassing van de geldende stimuleringsregelingen op bedrijven in de dienstensector, aan een actief beleid inzake de overplaatsing van overheidsdiensten, aan het betrekken van bestaande bedrijven in het stimuleringsbeleid en aan het aardgasbeleid. In het verband van de bestaande bedrijven moet er met nadruk op worden gewezen, dat bij de agrarische industrieën rekening dient te worden gehouden met hun specifieke vestigingsfactoren. De regeringsnota acht terecht de versnippering van de percelen op de Drentse zandgronden een belemmering voor het beschikbaar komen van uniforme grote partijen zandaardappelen. Dit bezwaar doet zich echter allerwegen in het noorden voor, ook waar andere produkten worden geteeld. De noodzakelijke perceelsvergroting plaatst de boer voor hoge kosten. Zij zou het meest doelmatig in ruilverkavelingsverband kunnen plaatsvinden. Daarvoor is echter nodig, dat de thans ter discussie gestelde vóórfinanciering niet alleen wordt gehandhaafd, maar ook van toepassing wordt op deze werken. Overigens zouden buiten ruilverkavelingsverband eveneens financiële faciliteiten tot dit doel zeer gewenst zijn. Bijzondere aandacht vroeg de heer Bouma voor de Iandbouwkundige en waterhuishoudkundige problemen van de Veenkoloniën. Voorts zou het tuinbouwconcentratiegebied Berlikum, ter wille van het creëren van tuinbouwvestigingsmogelijkheden op kortere termijn, uitgebreid dienen te worden met het grondgebied van de gemeente Barradeel. In algemene zin werd erop aangedrongen, dat ten behoeve van de sector van de cultuurtechnische werken extra gelden beschikbaar komen, welke o.a. zullen worden besteed voor een versnelde uitvoering van ruilverkavelings- en waterbeheersingswerken. Daarnaast komen nog tal van andere werken voor uitvoering in aanmerking, die de ook door de Regering zo hoog aangeslagen aantrekkelijkheid van het noorden kunnen vergroten (aanleg en ontsluiting van recreatieterreinen, verbetering van wegen enz.). Aldus kan een bijdrage worden geleverd aan de bestrijding van de huidige excessieve werkloosheid. Een spoedige uitvoering van het Eemshavenproject acht de geoiganiseerde landbouw van groot belang. De voor het vraagstuk van de verkeersverbindingen gekozen oplossingen kunnen — aldus de heer Bouma — worden onderschreven, mits de altijd nog het meest toe te juichen verbinding via rijksweg 10 van het rijkswegenplan 1958 op het oude land gereed komt tegen de tijd, dat Zuidelijk Flevoland droogvalt. Na het betoog van de heer Bouma werd van de zijde der commissie o.m. de vraag gesteld, welke grootte in de moderne ruilverkavelingen resp. voor een weidebedrijf, een gemengd bedrijf, een akkerbouwbedrijf en een veenkoloniaal bedrijf verantwoord zou zijn. De heer Bouma antwoordde, dat deze kwestie niet in concreto in het overleg van de organisaties, namens welke hij hier het woord had gevoerd, aan de orde is geweest. Naar zijn persoonlijke mening zou ernstig overwogen moeten worden om in elke ruilverkaveling in de kleibouwstreek een proefbedrijf te stichten met tenminste 100 koeien, waarbij samenwerkingsvormen van 3 of 4 ondernemers nader getoetst kunnen worden. Ook andere proefnemingen op dit terrein zijn denkbaar, bijvoorbeeld in de sektor van de veeteelt. Op een vraag over het effect van de subsidiëringsregeling voor de verbetering van bedrijfsgebouwen op de werkgelegenheid luidde het antwoord, dat de 10 min. gulden die voor de gebieden buiten de randstand beschikbaar zijn gesteld, van niet te onderschatten belang zijn geweest voor de werkgelegenheid in de bouwnijverheid. Voorts werd door een der kamerleden geïnformeerd naar de mogelijkheden van een goede marktstructuur voor de tuinbouw in het noorden. In antwoord op deze vraag werd verwezen naar de opvatting, die in de nota van de bestuurscom-
missie voor het noorden des lands op blz. 5 onder punt 4 (De afzet) naar voren is gebracht en waar wordt gepleit voor een snelle en sterke concentratie van het veilingwezen. Inmiddels is in de provincie Groningen hieraan in een zeer sterke mate tegemoetgekomen, terwijl ook in Friesland - zij het aarzelend een begin is gemaakt. De gedachten gaan steeds meer in de richting van één centrale veilingsvereniging in Friesland, die op meerdere plaatsen veilt. Met alle beschikbare middelen dient aan het optimaal inrichten van de afzetkanalen te worden voortgewerkt. In dit verband werd ook gevraagd, welk gebied in het noorden het meest geschikt voor de tuinbouw wordt geacht. De heer Bouma gaf als zijn mening te kennen, dat concentratie in bepaalde streken aanbeveling verdient. Ook te dezen zou de heer Bouma de mening van de bestuurscommissie willen onderschrijven. De heer F. J. Willems, namens het N.V.V. en N.K.V. het woord voerend, lichtte in het kort de nota toe, die aan de Kamer was toegezonden. Daarin hadden de centrales als hun mening te kennen gegeven, dat er ten aanzien van het noorden een politiek op korte èn op lange termijn gevoerd dient te worden, die zoveel mogelijk met elkaar in overeenstemming moeten zijn. Bij strijd tussen deze beide dienen prioriteiten te worden vastgesteld. Dit laatste houdt naar de opvatting van de vakcentrales in, dat zij er niet mee akkoord kunnen gaan, dat de werkloosheid blijft voortduren ter wille van een onzeker toekomstperspectief. Het thans gevoerde regeringsbeleid biedt geen oplossing op korte termijn en laat de in de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening getrokken lijn los, zonder dat er een andere voor in de plaats wordt gesteld. Zonder doelbewuste politiek die tot bevolkingsspreiding leidt, zal de westelijke agglomeratie absoluut zowel als relatief steeds meer in betekenis toenemen en bovendien steeds kostbaardere voorzieningen eisen. In dit verband wees de heer Willems ook op het gevaar van calamiteiten, zoals zich in het Botlekgebied hebben voorgedaan. Daarom is het streven naar bevolkingsspreiding een van de punten, waarover een duidelijke uitspraak noodzakelijk is. De centrales pleitten in dit verband voor een belasting van de agglomeratievoordelen in het westen, waaruit middelen dienen te komen — die overigens naar verwachting nog niet voldoende zullen zijn — voor stimulering buiten de randstad en voor het beperken van vestiging in de randstad. Het streven van de Regering naar een agglomeratie in de noordoosthoek van het betrokken gebied achten de vakcentrales juist, evenals het standpunt, dat er uit de streek zelf initiatieven worden verwacht. Bijzonder teleurstellend noemden zij het echter, dat de Regering in dit stadium niet met duidelijk gekwalificeerde toezeggingen is gekomen. Hun tweede bezwaar richt zich tegen de opvatting, dat de huidige werkloosheid niet anders dan op lange termijn te lijf kan worden gegaan en voor de rest maar moet worden overgelaten aan de „conjunctuur". Mede gezien de voorkeur van de vakcentrales voor een spreidingspolitiek op lange termijn zijn zij niet enthousiast voor migratieregelingen, die een verschuiving van vakbekwame mensen naar het westen bevorderen. Niettemin zouden zij hun medewerking niet willen onthouden aan zodanige regelingen als daarin, met name voor zover het jongeren betreft, een zekere tijdelijkheid wordt ingebouwd. Ten slotte herinnerden de vakcentrales aan hun voorstel aan de overheid om te komen tot een nationale raad voor de arbeidsmarkt. In dat voorstel is als het ware ingebouwd het parallel daaraan scheppen van regionale raden, al behoeft dit laatste natuurlijk niet te wachten op het tot stand komen van de nationale raad. Ter aanvulling op de ingezonden nota vestigde de heer Willems nog de aandacht op het feit, dat de jongeren die na het verlaten van de school een uitkering hebben ontvangen op grond van de Rijksgroepsregeling werkloze werknemers, thans voor een belangrijk deel niet meer in het genot zijn van enige uitkering. Voor deze categorie jongeren is nauwgezette aandacht vereist. In de discussie, die op de uiteenzetting van de heer Willems volgde, werd van verschillende zijden geïnformeerd naar de
9 wijze waarop de vakcentrales zich de concretisering van een agglomeratiebelasting voorstellen. Opgemerkt werd ook, dat het niet juist is te stellen, dat het huidige kabinet de gedachte aan bevolkingsspreiding heeft losgelaten. Gevraagd werd voorts, welke oplossingen aan de vakcentrales voor ogen staan voor de jongeren, die nu geen uitkering meer krijgen op grond van de Rijksgroepsregeling werkloze werknemers. Ook werd geïnformeerd naar de mening van de vakcentrales over de gedachte van een verkorting van de arbeidstijd. Ook zou men gaarne meer concreet de opvatting van de beide centrales vernemen over de deelneming van de overheid aan de vestiging van bedrijven. In zijn beantwoording merkte de heer Willems op, dat de ideeën over een agglomeratiebelasting nog nader moeten worden bestudeerd en uitgewerkt. In elk geval is het niet de bedoeling, dat die belasting uitsluitend nieuw te vestigen bedrijven zou treffen. Wat betreft het beëindigen van de uitkeringen aan jongeren, die de school hebben verlaten, denken de vakcentrales aan een verlenging van de uitkering die nu krachtens de rijksgroepsregeling wordt gegeven. Een andere mogelijkheid zou zijn, op deze categorie de Wet Werkloosheidsvoorziening van toepassing te verklaren. Arbeidstijdverkorting zal normaliter worden opgevangen door een stijging van de arbeidsproduktiviteit en - tenzij het gaat om een zeer drastische verkorting - niet leiden tot een belangrijke verruiming van de arbeidsmarkt. Bij deelneming van de overheid aan de vestiging van bedrijven wordt allereerst gedacht aan een actief optreden van de overheid bij het op zoek gaan naar bedrijven, die voor vestiging in aanmerking komen. Ook zouden de centrales er geen principieel bezwaar tegen hebben, wanneer de overheid zo nodig zelf als ondernemer zou optreden. Vervolgens verleende de voorzitter het woord aan de heer P. Tjeerdsma, ing., secretaris van het C.N.V. Het C.N.V. had de bijzondere commissie een stuk doen toekomen, waarin het standpunt van het C.N.V. t.a.v. de Nota Ontwikkeling Noorden des Lands is neergelegd. Hierin is vermeld, dat de bestuursorganen van het C.N.V. tot de conclusie zijn gekomen, dat de maatregelen, die in de nota in het vooruitzicht zijn gesteld allerminst voldoende zijn voor de noodzakelijk snelle ontwikkeling van Noord-Nederland. Zij zijn teleurgesteld over het feit, dat de nota nagenoeg geen maatregelen bevat voor de bestrijding van de werkloosheid op korte termijn. De aangekondigde maatregelen op langere termijn bieden bovendien onvoldoende perspectief voor een grondige aanpak van het grootste probleem van deze streek nl. het verontrustend tekort aan werkgelegenheid, dat naar de mening van het C.N.V. in hoofdzaak van structurele aard is. De overheid dient efficiënte maatregelen te nemen die gericht moeten zijn zowel op de bestrijding van de werkloosheid als op het scheppen van nieuwe werkgelegenheid, om de aanwas van de beroepsbevolking op te vangen. Het scheppen van werkgelegenheid in het noorden dient een dubbel doel nl. het inhalen van de grote achterstand in welvaart in het noorden en het afremmen van de nog steeds voortdurende trek naar het overvolle westen. De bevolking in het noorden voelt zich om allerlei redenen achtergesteld bij het westen; men is van mening ook bij een gebied als Zuid-Limburg, waar zich ongeveer dezelfde problemen voordoen, achtergesteld te worden. In Noord-Nederland is de werkgelegenheid verminderd door de afvloeiing van mensen uit de landbouw, in Zuid-Limburg door de geleidelijke sluiting van de mijnen. Het belangrijkste verschil is dat de afvloeiing zich in de mijnbouw in een veel sneller tempo moet voltrekken dan in de landbouw, maar voor het overige is er naar de mening van het C.N.V. weinig verschil. Evenals voor Zuid-Limburg zijn er ook voor Noord-Nederland al enige malen vele miljoenen guldens beschikbaar gesteld voor het scheppen van directe werkgelegenheid, de verbetering van de infrastructuur en het aantrekken van nieuwe industrie; maar de bedragen voor het noorden zijn zowel absoluut als relatief
aanzienlijk kleiner. Daarbij komt, dat het mijnbedrijf zelf alle mogelijke moeite doet om nieuwe vervangende werkgelegenheid in Limburg te scheppen. Het landbouwbedrijf is daartoe niet in staat. Hetzelfde geldt voor andere bedrijfstakken, die om welke reden dan ook mensen moeten afstoten. In dit verband werd ook gewezen op de recente sluitingen van twee strokartonfabrieken. Men concludeerde, dat uit de ontwikkeling in de landbouw en in de strokartonindustrie is gebleken, dat het beleid van belangrijke delen van het particuliere bedrijfsleven veel te weinig gericht is op het scheppen en handhaven van werkgelegenhcid. Het C.N.V. is zich ervan bewust, dat een zo grote onderneming als de Staatsmijnen meer mogelijkheden heeft, en dat ook de omstandigheden zeer verschillend zijn. Maar alle verschillen nemen niet weg, dat een staatsbedrijf kennelijk meer zekerheid geeft voor de werkgelegenheid dan het particuliere bedrijfsleven. Dit doet enerzijds de vraag rijzen, of het particuliere bedrijfsleven, bij vermindering van werkgelegenheid op een bepaald gebied, niet ernstig te kort schiet in het scheppen van vervangende werkgelegenheid. Anderzijds kan men de vraag stellen of dan niet op de Regering de dwingende plicht rust om zelf actief mee te werken aan het scheppen van nieuwe werkgelegenheid, nu in Nederland vrij algemeen als axioma wordt aanvaard, dat de overheid dient in te grijpen waar en wanneer het particuliere bedrijfsleven is te kort gescholen. Tegenover de vele duizenden werklozen in Noord-Nederland is het onverantwoord, dat de Regering een politiek volgt van stimuleren en afwachten of dit resultaat heeft. Naar de mening van het C.N.V. zal de overheid zelf veel meer initiatief moeten nemen, zowel voor de ontwikkeling op korte als op lange termijn. Het C.N.V. pleit voor een ontwikkelingsprogramma voor het noorden waarmee: - de bestaande werkloosheid krachtig wordt bestreden; - een gunstig klimaat wordt geschapen voor de vestiging van nieuwe bedrijven (met name door grondige verbetering van de infrastructuur); - aan de bewoners enige zekerheid kan worden gegeven t.a.v. de toekomstige werkgelegenheid, ook voor het geval het particuliere bedrijfsleven verstek laat gaan. Een en ander kan onder meer worden bereikt door de volgende maatregelen: 1. Volledige ontsluiting van het noorden door versnelde aanIeg en verbetering van wegen en waterwegen; 2. Meer woningwetwoningen voor de gebieden met grote werkloosheid in de bouwnijverheid, alsmede meer geld voor krotopruiming en de daarvoor noodzakelijke onteigening; 3. Concrete plannen voor de ontwikkeling van eigen industriecentra in Friesland en Drenthe, naast het project-Eemshaven; 4. Meer aanvullende werken met volledige financiering door het Rijk; 5. Het scheppen van of deelnemen in nieuwe industriële projecten door de overheid wanneer het particuliere initiatief duidelijk tekort schiet; 6. Inschakeling van organisaties van werkgevers en werknemers in de te vormen contactcommissie; 7. Snelle uitbreiding van het voorbereidend wetenschappelijk en het hoger beroepsonderwijs. Het is duidelijk, dat een snelle uitvoering van deze maatregelen grote bedragen vergt. Naar het oordeel van het C.N.V. moet dit geld er komen. Het kan er ook komen, wanneer de Regering bereid is werkelijk voorrang te geven aan de strijd tegen de werkloosheid en aan een evenwichtige ontwikkeling van alle delen van het land. In een korte toelichting op dit stuk zette de heer Tjeerdsma uiteen, dat het C.N.V., gezien de werkloosheid in Noord-Nederland, had verwacht dat de Regering in de Nota Ontwikkeling Noorden des Lands de werkgelegenheid centraal zou hebben gesteld. Hij achtte de in de nota aangekondigde maatregelen in het kader van de ruimtelijke ordening en de maatregelen van economische aard weliswaar onmisbaar, maar slechts middelen om het centrale probleem van de werkloosheid op te lossen. 9458 4 (3)
10 Hij pleitte voor een diepgaand onderzoek van de structuur van de bestaande werkgelegenheid in het noorden. Hij was van oordeel, dat aan werkgevers, die weigeren vrijwillig aan een structuuronderzoek mee te werken, de verplichting moet worden opgelegd de benodigde gegevens beschikbaar te stellen voor een dergelijk structuuronderzoek. Hij toonde zich bezorgd over het feit, dat de vestiging van nieuwe industrieën in het noorden afgeremd wordt doordat de Regering vast blijft houden aan de leveringsvoorwaarden van goedkoop aardgas. Door deze voorwaarden te stellen, laat de Regering de kans verloren gaan om in Noord-Nederland industrieën aan te trekken hetgeen noodzakelijk is voor de toekomstige ontwikkeling van dit deel van Nederland. Vanuit de commissie werd gevraagd, of de indruk juist was, dat het C.N.V. er de voorkeur aan zou geven, dat de overheid wat minder steun aan de landbouw zou uitkeren, en wat meer geld ter beschikking zou stellen voor het aantrekken van nieuwe werkgelegenheid. Op welke wijze denkt het C.N.V. het Deltaplan te realiseren? De heer Tjeerdsma antwoordde hierop, dat de werknemers in de landbouw, die de landbouw moeten verlaten, alleen gebaat zijn met vervangende werkgelegenheid. Hij betoogde, dat het dringend noodzakelijk is, dat het benodigde geld voor het scheppen van vervangende werkgelegenheid er komt. Nederland kan zich sociaal en economisch niet permitteren, dat er zoveel werklozen zijn. Noodzakelijk voor een gecoördineerde samenwerking in deze is een contactcommissie, waarin de centrale, provinciale en gemeentelijke overheid en de werkgevers en werknemers vertegenwoordigd zijn. Dit lichaam zou autonoom moeten kunnen optreden. Naar aanleiding van punt 7 van de door het C.N.V. voorgestelde maatregelen werd vanuit de commissie gevraagd, welke vorm van onderwijs het C.N.V. op het oog heeft, en aan welke plaats van vestiging het bestuur denkt. De heer Tjeerdsma verklaarde hierop, dat in het noorden nog een grote achterstand bestaat op het gebied van voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en universitair onderwijs. Een T.H. achtte hij voor de verdere ontwikkeling van het noorden dringend noodzakelijk. Onderwijsdeskundigen moeten zijns inziens ten spoedigste uitmaken waar de nieuwe T.H. zal komen. De prot. chr. h.t.s. waarvoor al jaren de aanvrage ten departemente ligt, moet eveneens spoedig opgericht worden. Wat de plaats van vestiging betreft, heeft het bestuur van deze h.t.s. zich uitgesproken voor de agglomeratie Groningen, maar is, om welke reden dan ook, een andere vestigingsplaats wenselijk, dan is hiertegen geen enkel bezwaar. De Algemene Nederlandse Agrarische Bedrijfsbond had de bijzondere commissie een notitie doen toekomen waarin o.a. gesteld werd dat noodzakelijk nieuwe arbeidsplaatsen geschapen moeten worden nu de werkgelegenheid in de traditionele nijverhied en in de landbouw is teruggelopen. Men dient rekening te houden met de omstandigheid dat in het noorden de onafhankelijke beroepsbevolking door verschillende oorzaken meer immobiel is dan in de andere delen van het land. Door het wegvallen van de werkgelegenheid in bestaande ondernemingen worden met name oudere werknemers getroffen. Ook bij een effectief stimuleringsbeleid zijn voor deze groep geen perspectieven aanwezig. Van de geregistreerde mannelijke arbeidsreserve in 1966 behoorde 37,7 pet. tot de leeftijdsgroep van 50 t/m 64 jaar. Er is geen enkele aanwijzing dat dit percentage zich sindsdien in gunstige zin gewijzigd heeft of in de eerstkomende jaren in gunstige zin zal veranderen. Volgens de A.N.A.B. staat het vast dat ook maatregelen op korte termijn niet kunnen bewerkstelligen dat een groot aantal arbeiders in de leeftijdscategorie van 50 t/m 64 jaar weer aan het werk zal komen. Het hoofdbestuur van de A.N.A.B. stelde, i.v.m. het feit dat voor zelfstandigen boven 50 jaar thans een saneringsregeling van kracht is die geheel gefinancierd wordt door de overheid, voor dezelfde regeling met dezelfde uitkeringsbedragen op vrij-
willige basis ook in te voeren voor werkloze arbeiders die de Werkloosheidswet geen uitkering meer kan toekennen. Het hoofdbestuur was van mening dat de financiering van een „recht op vervroegd pensioen wegens werkloosheid" slechts weinig bezwaren kan ontmoeten nu de Overheid na een half jaar werkloosheid toch reeds het inkomen van permanente werklozen via andere sluizen financiert. Bij een nadere uitwerking van dit voorstel kan worden bepaald welke groepen werkloze arbeiders aanvragen in kunnen dienen en bij welk percentage werkloosheid de aanvrage is opengesteld. De heer J. Hubrcgtse gaf nog een korte toelichting op deze notitie. Met name kwam hij terug op het probleem van de oudere agrarische arbeiders. Gezien de aard van de arbeid in de landbouw, zal ook in de toekomst, wanneer er afvloeiing van arbeidskrachten uit de agrarische sector moet plaatsvinden, deze steeds oudere werknemers betreffen. Naar aanleiding van vragen vanuit de commissie verklaarde de heer Hubregtse weinig te zien in omscholing van oudere werknemers, aangezien de werkgelegenheid in andere sectoren ook gering is. Hij pleitte nogmaals voor een vast pensioen voor oudere arbeiders. Desgevraagd verklaarde hij dat de mogelijkheid moest blijven bestaan dat deze mensen nog aan het arbeidsproces deelnemen. Hij was bereid bij een dergelijke regeling deze mensen de verplichting op te leggen, niet meer binnen de agrarische sector werkzaam te zijn. Ervan uitgaande dat ± 4 a 5000 mensen gebruik zouden kunnen maken van een dergelijke regeling, zullen de kosten van een zodanige regeling ongeveer f 27i min. per jaar bedragen. Daarbij tekende hij aan dat voor de overheid reeds f 22,3 min. op jaarbasis wordt verstrekt door middel van de Werkloosheidswet c.q. de Wet Werkloosheidsvoorziening en de Algemene Bijstandswet. Hij benadrukte nog eens deze regeling alleen voor te stellen voor het noorden en deze regeling slechts van kracht te doen zijn bij een bepaalde graad van werkloosheid (2 pet.). Een van de leden herinnerde aan de Nota van het landbouwschap waarin vermeld staat dat volgens het L.E.I. de agrarische beroepsbevolking van 1965-1970 met 18 pet. zal dalen; volgens de raming in de nota Ontwikkeling Noorden des Lands zal dit 20 pet. zijn. Hoe denkt de A.N.A.B. over deze ramingen. De heer Hubregtse constateerde dat dit jaar een kentering te zien had gegeven als gevolg van een toevloed van jeugdige arbeiders. Hij was van mening dat de ramingen van het L.E.I. in de toekomst juist zouden kunnen blijken te zijn. Namens de Partij van de Arbeid in Groningen, Friesland en Drenthe werd het woord gevoerd door de heer drs. H. J. Eijsink. Hij deed dit aan de hand van een stuk, dat zo beknopt geformuleerd was dat de commissie het hieronder in zijn geheel kan opnemen: 1. De problematiek van het noorden kan worden gekenschetst aan de hand van een drietal criteria t.w.: a. aard en omvang van de werkloosheid; b. het tekort aan maatschappelijke mobiliteit (geringe beroependifferenliatie, achterstand in het onderwijs); c. inkomensachterstand van grote groepen van de bevolking. 2. Het zich opnieuw in beweging zetten van de migratiestroom vormt het meest duidelijke bewijs, dat hel noorden zich nog altijd (sinds 1890) in de kritieke situatie van de leefbaarhcid bevindt. Namelijk de situatie waarin bij de minste of geringste teruggang velen zich gedrongen voelen hun heil elders te zoeken. Dit proces speelt zich reeds sinds lange tijd af, maar de geleidelijkheid ervan alsmede de enkele onderbrekingen in opgaande lijnen hebben het zicht op de ernst van dit proces ontnomen, waardoor effectieve maatregelen om uit dit proces van uitholling te komen nog steeds niet zijn weggenomen. In de nota van de Regering wordt nu verondersteld, dat in 1980 dit proces tot stilstand zal zijn gekomen. Zulks wordt gebaseerd op ervaringen uit de periode 1960-1965. De extrapolatie op deze basis is niet verantwoord.
il 3. De taakstelling neergelegd in de 2de nota Ruimtelijke het noorden in de bevolking van Nederland is teruggelopen van 12J tot 11 pet. Om dit proces tot stilstand te brengen is Ordening is door de Regering losgelaten. Het ging ten aanzien een volledige heroriëntatie nodig van de economische en sociale van het noorden om 2 doelstellingen t.w.: a. het opheffen van de welvaarts- en welzijnsachtcrstand in structuur. De prognose in de Nota der Regering gaat aan de inkomensachterstanden, de te lage arbeidsproduktiviteit en het het noorden; tekort aan mobiliteit voorbij. Zij heeft ook nog een ander beb. het dienstbaar maken van de onder a genoemde doel- zwaar, nl. dat wij in het noorden zeker nog tot 1975 met een stelling aan een ruimere doelstelling met betrekking tot de grotere werkloosheid zullen zitten dan landelijk als aanvaardbcvolkingsspreiding, door het aantrekkelijk maken van de noor- bare norm wordt gesteld. Spreker citeert hier prof. Buikdelijke ruimte. huisen: de werklozen zijn als mensen uit hel probleem verDe 2de doelstelling, onder b genoemd, is door de Regering wijderd; hun gezichten zijn even nietszeggend geworden als de losgelaten, waarmede tevens de basis voor het bereiken van de nullen waarmee wij hun aantallen plegen aan te duiden. Wij onder a genoemde doelstelling is verzwakt. kunnen ons niet permitteren met de oplossing nog 10 jaar te 4. Maatregelen om deze doelstelling wel te bereiken zijn: wachten. Op een vraag, welke mogelijkheid van financiering hij a. het aansluiten van het noorden in de kortst mogelijke ziet voor de z.i. noodzakelijke maatregelen (inflatoire finantijd en op de snelste wijze (vierbaanswegen) op het economisch hart van Europa (als eerste route: Amsterdam - Noord ciering, leningen, belastingverhoging) antwoordde spreker, dat Holland - Afsluitdijk - Harlingen - Leeuwarden - Groningen hij voor maatregelen op korte termijn neigde in de richting — Eemshaven - Groningen — Assen — Meppel - Zwolle — Rot-van inflatoire financiering en dat voor de uitgaven op langere termijn lenen nodig zal zijn. Dit is overigens niet een specifiek terdam); noordelijk probleem: wil men voor onze groeiende bevolking b. het tot ontwikkeling brengen van primaire en secundaire arbeidsplaatsen scheppen, dan legt dat aan het Nederlandse havenfunkties (Eemshaven, Delfzijl, Harlingen); volk offers op, ongeacht waar het gebeurt. Wèl een noordelijk c. het geven van extra simulansen aan de groeipolen in het probleem is, dat men hier vooruit wil lopen op een ontvvikkenoorden naast de Eemshaven t.w. Leeuwarden en Emmen, ten ling die op den duur toch moet komen, nl. de noordelijke ruimte einde een evenwichtige ontwikkeling in het noorden te ver- betrekken in onze nationale economie. Als men uitgaven voor krijgen; de bestrijding van de werkloosheid doet moet men overigens d. concessieverlening voor olie- en gaswinning binden aan bedenken, dat een groot deel van deze uitgaven anders toch in de vorm van uitkeringen gedaan zouden moeten worden. Het voorwaarden voor industrievestiging in het noorden; inflatoire element betreft dus niet meer dan 20 of 30 pet. van e. vergroting van de koopkrachtstroom door: deze uitgaven. Hoewel inflatoire financiering natuurlijk beeen meer gerichte werkloosheidspolitiek (aanvullende voor- zwaren oplevert zou spreker haar voor dit kleine gedeelte zieningen voor uitgestoten groepen); toch wel durven aanvaarden. het op peil houden van de normale investeringen (door de Verdere vragen gaven spreker aanleiding om te betogen dat lagere overheden) door ruimere toepassing van de centrale fihet bitter noodzakelijk is om t.a.v. de spreiding van bevolking nancieringsregeling; krachtdadig op te treden. Men kan de leefbaarheid in dit land versnelde sanering in landbouw en middenstand; anders niet in stand houden. Een sterke migratie van uit het pensionering van oudere categorieën. westen of het zuiden naar het noorden kan inderdaad in ƒ. differentiatie in het sociale en culturele beleid ten voor- sterke mate tot de oplossing van de fundamentele problemen dele van het noorden (normen onderwijs, 4de T.H. te Leeu- van het noorden bijdragen. Dat is nodig om in agglomeratieverband groeiprocessen tot stand te kunnen brengen. Rond de warden); g. het ontwikkelen van een aantrekkelijk woon- en recrea- agglomeratie Groningen-Eemshaven kan een motor in betieklimaat (toeslag op de tot uitvoering gebrachte bestemmings- weging komen, maar daar mag het niet bij blijven. Tegelijk moeten ook de andere groeipolen Leeuwarden en Emmen beplannen). vorderd worden en ook voor de agglomeratie Groningen is 5. Om tot een gelijkwaardige ontwikkeling van het noorden een achterland nodig. te komen dienen financiële maatregelen te worden getroffen Een vraag of de besturen in het nourden eigenlijk niet wat voor: moedeloos zijn geworden beantwoordde spreker ontkennend. a. verbetering van de infrastructuur, waarvan de uitvoering Er is ook geen tekort aan projecten. Niet de bestuurders, maar mede dienstbaar zou zijn aan de bestrijding van de werkloos- de bevolking gaat het geloof in de maatschappij verliezen en dat moet worden voorkomen. heid; In de kring van sprekers partij zou men z.i. geen moeite b. bevorderen van de industrievestiging o.a. door overheidshebben met het aanvaarden van belastingverhoging, indien dat declname en verruiming en uitbreiding van de bestaande maatnodig is ter wille van groepen die in de verdrukking zitten, regelen; zoals dat o.a. in het noorden het geval is. Er moet een comc. sterke stimulansen voor vestiging van bedrijven in de plex van financieringsmaatregelen komen. Aan belastingverdienstensector (o.a. door de industrievestiging-faciliteiten ook laging valt in ieder geval niet te denken. De industrievestiging voor de dienstensector toe te passen). zal o.a. bevorderd moeten worden door overheidsdeelname, Ter toelichting op dit stuk maakte de heer Eijsink in de maar daarbij sluit spreker de vestiging van volledige overheidseerste plaats enkele opmerkingen over aard en omvang van bedrijven bepaald niet uit. de werkloosheid. Uit cijfers omtrent de onderverdeling van de Naar aanleiding van een vraag over het kernenbeleid verwerklozen over verschillende categorieën blijkt duidelijk de klaarde spreker, dat daartoe eerst een uitspraak van Regering overbezetting van de zwakste categorieën in het noorden, en Parlement over de doelstelling genoemd in de Tweede vooral de losse arbeiders en de landarbeiders. De werkloosheid Nota Ruimtelijke Ordening nodig zou zijn. Wil men werkelijk vormt nog maar het zichtbare gedeelte van de fundamentele binnen 20 a 30 jaar in het noorden een bevolking van ongeveer problematiek, nl. de economische zwakte. Er ontbreekt een 3 miljoen, dan moeten er een paar grote agglomoraties komen goed ontwikkelde werkgelegenheidstructuur met hoge arbeids- en daarbuiten in de uitstralingsgebieden geen afzonderlijke productiviteit en gevarieerde arbeidsmarkt. Niet alleen de kernen, maar een aantal geconcentreerde industriezones die de werklozen zijn hiervan de slachtoffers, ook zij die wèl werken tussenliggende gebieden kunnen bestrijken. Spreker vreesde, worden hierdoor gedupeerd. Er is een duidelijke inkomens- met dr. Mansholt, dat de uitstoting uit de landbouw nog sneller achterstand en een tekort aan keuzemogelijkheden, dus aan zal gaan dan men thans verwacht. Wat de industrie en de mobiliteit. Dit heeft al decennia lang geleid tot wegtrekken uit diensten betreft wees hij erop, dat wij in de fase die wij thans het noorden, waardoor tussen 1940 en 1965 het aandeel van ingaan de technologische ontwikkelingen en de automatisering
12 zich steeds sneller zullen gaan voltrekken. Dit zal vooral moeilijkheden geven in dit landsdeel. De zwakke structuur zal in de komende 5 a 6 jaar nog duidelijker worden blootgelegd en dan zal blijken dat nog meer arbeiders worden uitgestoten dan in de ramingen is voorzien. Namens de confessionele partijen in Groningen, Friesland en Drenthe werd de heer J. F. H. Pragt gehoord. Deze voerde het woord aan de hand van tevoren aan de bijzondere commissie overgelegde kanttekeningen. Deze kanttekeningen hadden betrekking op de vernieuwing van het industrialisatiebeleid, de werving van nieuwe industriële objecten, de verplaatsing van rijksdiensten en op ingrijpende verkeersvoorzieningen. Voorts werd daarbij de bijzondere aandacht gevraagd voor een aantal punten, zoals hierna weergegeven: 1°. Versnelde uitvoering van infrastructurele werken Versnelde uitvoering van provinciale en tertiaire wegenprogramma's als aansluiting op de Rijkswegenplannen. In dit verband wordt ook stellig gedacht aan goede verbindingen tussen de industriekernen onderling. 2°. Stimuleringsbeleid t.a.v. industrialisatie In bijzondere gevallen dienen mogelijkheden te worden opengelaten voor het verlenen van faciliteiten aan bestaande, levenskrachtige bedrijven buiten de kernen om een verdere aantasting van dit potentieel tegen te gaan. Er zal tot een tijdige onderkenning gekomen moeten worden van de wezenlijke problemen, die er nu liggen en die zich mogelijk in de toekomst nog zullen aandienen. Begeleiding door een Raad voor de de industriële en dienstverlenende sector, waarin deze zelf ook de nodige inspraak kan hebben, moge als suggestie worden aanbevolen. Ten aanzien van dit punt kan niet sterk genoeg de aandacht worden gevestigd op een op de actualiteit gerichte arbeidsmarktpolitiek, zowel nationaal als regionaal. Een doeltreffende beleidscoördinatie zal hieraan ten grondslag moeten liggen. 3°. Financiën lagere Overheden In de nota van de Regering wordt ervan uitgegaan, dat de lagere overheden t.w. provinciën en gemeenten zullen bijdragen in de financiering van de uitvoering van de in de Regeringsnota gesuggereerde maatregelen. De precaire financiële toestand, waarin vele gemeenten zich bevinden, mag geen belemmering zijn om tot het gestelde doel te komen. 4°. Energieprijzen De prijs van het aardgas (het verschil met overig Nederland bedraagt slechts 0,2213 cent per m3!) dient veel meer dan tot dusver het geval was, dienstbaar gemaakt te worden aan het stimuleringsbeleid. Wellicht kan dat dan ook een gunstige uitwerking hebben op de electriciteitsprijzen in het noorden. Anderzijds lijkt de vraag gewettigd of niet een deel van de revenuen van de aargasleveranties, die straks in 's Rijks schatkist terecht komen, kan worden aangewend voor een ontwikkeling van het gebied, dat juist door die aardgasleveranties zo'n belangrijke bijdrage levert aan de ontwikkeling van ons land als geheel. 5°. Onderwijs Bijzondere aandacht wordt gevraagd voor de vestiging van een hogere technische school in de provincie Drenthe en van een instelling van hoger onderwijs of technische hogeschool in Leeuwarden. 6°. Land en Tuinbouw Als aanvulling op het in de regeringsnota gestelde wordt t.a.v. de tuinbouw de aandacht gevestigd op het gebied NoordGroningen. dat in de nota over de toekomst van de tuinbouw in het noorden des lands, uitgebracht door de Bestuurscommissie Noorden des Lands. als afrondingsgebied is aangemerkt, doch volgens de Regeringsnota van de O. en S.-regeling is uitgesloten.
Desgevraagd antwoordde de heer Pragt dat naar zijn mening primair aan de bestaande industriekernen meer levenskracht moet worden gegeven. Daarnaast dienen echter ook de subkernen in de volle belangstelling te komen. Daartoe zal er een katalysator moeten komen, waarbij de kleinere kernen een grote en belangrijke functie kunnen vervullen. Spreker bevestigde voorts, dat hij zich op het standpunt stelde, dat, wanneer de gemeenten niet in staat zijn om de door hen naar voren gebrachte doeleinden te bereiken, het Rijk voldoende financiën zal moeten aandragen om deze taak te bewerkstelligen. Ook werd door dïze spreker onderstreept dat het op de weg van het bedrijfsleven ligt om eventueel met gelden van de overheid te bevorderen, dat te Harlingen tevens een soort visverwerkende industrie kan komen. Tenslotte beaamde hij, dat de suggestie, vervat in de kanttekeningen, om een raad voor de industriële en dienstverlenende sector tot stand te brengen, een moderne vorm van serviceverlening zou moeten zijn welke reeds thans op gang zou moeten worden gebracht. Vervolgens was het woord aan de heer dr. B. Vis, bedrijfsdirecteur van de A.K.U., te Emmen, namens de Stichting H.T.S. in Emmen in Zuidoost-Drenthe (in oprichting). Deze had aan de commissie een stuk toegezonden, dat haar echter eerst tijdens de vergadering bereikte. De inhoud daarvan komt op het volgende neer. Reeds sedert 1940 worden pogingen ondernomen om tot de stichting van een h.t.s. in Emmen te komen; tal van instanties hebben daarvoor geijverd. De verschillende ministeries hebben tot nu toe een afwijzende houding aangenomen en zich op het standpunt gesteld, dat er geen geld voor is en dat er voor een h.t.s. in Emmen een te laag leerlingenpotentieel verwacht wordt om de stichting verantwoord te doen zijn. Dit punt is steeds de strijdvraag geweest. In 1959 verklaarde de Staatssecretaris van O. K. en W., dat hij niet wilde vasthouden aan de norm van 700 leerlingen voor een zgn. vier-richtingen-school, mits een groeiende belangstelling kon worden aangetoond. Die is aangetoond. In 1962 bevestigde het ministerie, dat een twee-richtingen-school een reële kans zou maken, indien aangetoond kon worden, dat de school binnen niet te lange tijd door 300 leerlingen bezocht zou worden. Dat kon in 1975 het geval zijn. Kort daarop was er sprake van, dat het ministerie genoegen zou nemen met 200 leerlingen voor een twee-richttngen-school, mits binnen 10-15 jaar een aantal van 370 bereikt zou kunnen worden. Dat aantal kon inderdaad worden verwacht. In 1966 achtten de Ministeries van Onderwijs en Wetenschappen en van Economische Zaken het van belang de gedachtenwisseling voort te zetten, zodra meer bekend zou zijn over het te volgen ruimtelijke ordeningsbeleid in het noorden des lands. Inmiddels is de Tweede nota ruimtelijke ordening verschenen en besproken; een positieve beslissing moet nu mogelijk zijn. Ten slotte vermeldde de Minister van Economische Zaken in 1966, dat een leerlingenpotentieel van 210 kon worden verwacht; hij verwees echter naar de h.t.s.-norm, waar de norm van 700 voor een vier-richtingen-school genoemd was. Een nieuw onderzoek van het DETI wees uit, dat omstreeks 1975-1980 voor een twee-richtingen-school 300 a 375 leerlingen verwacht konden worden. Na de zeer ambitieuze Tweede nota ruimtelijke ordening werkte de Nota Noorden des Lands als een koude douche. Men had verwacht, dat daarin ook de oprichting van een h.t.s. te Emmen zou zijn aangekondigd. Is het de overheid werkelijk ernst met de problemen van het noorden, waarom dan nog altijd geen h.t.s. in Emmen? Er is een duidelijke samenhang tussen werkloosheid en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Drenthe blijft bij het hoger beroepsonderwijs achter, het is de enige provincie zonder h.t.s. Een h.t.s. hier is vooral nodig ter verbetering van het leefmilieu. Een positieve beeldvorming werkt op zich zelf reeds als een gunstige vestigingsfaclor. Voor de kader- en stafleden die worden overgeplaatst naar een te industrialiseren gebied is het leefklimaat zeer belangrijk; een van de factoren daarvoor is de gelegerheid tot het volgen van hoger beroepsonderwijs op een h.t.s. De A.K.U. met 4700
13 werknemers is sterk vóór de oprichting. Drenthe kan voor zijn toekomstige ontwikkeling een h.t.s. niet langer missen. Emmen is daarvoor de aangewezen vestigingsplaats. Een hier te stichten school zal in een niet te verre toekomst onderwijskundig en economisch verantwoord zijn. Volgens het DET1 zal dit reeds het geval zijn als zij nu gesticht wordt. De heer Vis gaf mondeling een nadere uiteenzetting, waarbij hij nog eens de nadruk legde op het belang van een h.t.s. voor het gehele leefmilieu. Uitgaande van de opvatting, dat de overheid de industrialisatie wil bevorderen en dat het haar ernst is met de bevolkingsspreiding in het kader van de ruimtelijke ordening kon hij niet begrijpen, dat deze h.t.s. er nog altijd niet is. Natuurlijk kan men eindeloos praten over de cijfers van het leerlingenpotentieel, maar dat gebeurt dan door dezelfde overheid, die met cijfers voor het jaar 2000 werkt. Naar aanleiding van vragen over de plaatsbaarheid van eventueel in Emmen op te leiden h.t.s.-ers bij bedrijven in de omgeving verklaarde spreker geen exacte mededelingen hierover te kunnen doen. Wel kon hij meedelen, dat alleen reeds de A.K.U., te Emmen ongeveer 50 h.t.s.-ers in dienst heeft. Naar aanleiding van verdere vragen verklaarde hij, dat er reeds een nauwe samenwerking bestaat tussen het stichtingsbestuur, dat geen bepaalde levensbeschouwing vertegenwoordigt, en onderwijsmensen uit protestantse en katholieke kringen. Er is een grote kans, dat er een tripartiet bestuur zal komen. De stichting zou zich daarover zeer verheugen. Spreker durfde zich niet uit te spreken over de mogelijkheid, dat de belangstelling voor een h.t.s. zou dalen als er - overeenkomstig de wens van Friesland — een Technische Hogeschool in Leeuwarden mocht komen; waarschijnlijk leek hem dit echter niet, eerder het tegendeel. Het is inderdaad voor jongelui uit Drenthe mogelijk om een h.t.s. elders te bezoeken, maar zolang er in Drenthe zelf geen h.t.s. is, blijft de belangstelling voor dit soort onderwijs hier achter. Zodoende gaat er een potentieel, dat voor de structuurverbetering van de noordelijke industrie belangrijk kon zijn, verloren. Het is misschien wel waar, dat op dit ogenblik het leerlingenpotentieel in Drenthe nog te laag is, maar als de overheid een serieus ruimtelijke-ordenings-beleid wil voeren moet zij daarvan ook de consequenties trekken door het leefmilieu te verbeteren. Anders kan men van Drenthe beter alleen maar een recreatiegebied maken. De Regering gaat ervan uit, dat de universiteit te Groningen als trekpaard kan dienen voor de ontwikkeling van een hele streek. Datzelfde geldt op kleinere schaal voor een h.t.s. in Drenthe. Spreker wilde niet ontkennen, dat er vertraging is opgetreden door verschil van mening over de meest wenselijke signatuur. Van primair belang achtte hij het, dat er een h.t.s. komt, maar hij hoopte, dat men tot een tripartiet bestuur zou kunnen komen. Wat de verwachte aanvoer van leerlingen betreft meende hij, dat men er ongeveer 100 mag verwachten van de bestaande u.t.s.-en in Emmen en enkele andere plaatsen in de omgeving en eveneens ongeveer 100 van de bestaande middelbare scholen; daarnaast dan ook nog een aantal uit het aangrenzende Duitse gebied. Voor een antwoord op de vraag, waarom Emmen de beste vestigingsplaats zou zijn, verwees hij naar de brochure „Een h.t.s. in Emmen, nu!". De heer J. van Noord, voorzitter van het Comité van plattelandsjongerenorganisaties in de E.E.G. had in een korte notitie aan de bijzondere commissie de aandacht gevraagd voor de volgende punten. Hij constateerde dat in het noorden van Nederland de welvaart is toegenomen sinds de Regering maatregelen heeft genomen om de infrastructuur te verbeteren en de industrialisatie te bevorderen. Hij vroeg dan ook om voortzetting van dit stimuleringsbeleid, dat noodzakelijk is voor de werkgelegenheid van diegenen die uit de landbouw afvloeien. Hij merkte op dat het naar zijn mening wenselijk zou zijn als de eerste fase van het Eemshavenproject in 1971 in plaats van in 1974 gereed zou kunnen zijn, gezien het belang van dit project voor het noorden. Ook een grotere bestuurlijke samenwerking zowel op gemeentelijk als op provinciaal niveau achtte hij noodzakelijk voor de verdere ontplooiing van dit deel van Nederland. Gezien het feit dat 1 juli a.s. het vrije verkeer van
personen en goederen binnen de lid-staten van de E.E.G. formecl een feit wordt, is het volgens de heer Van Noord ook van belang dat bij de uitvoering van de maatregelen genoemd in de nota, rekening wordt gehouden met de ontwikkeling in Duitsland met name in de Staat Neder-Saksen en Oost-Friesland. Tijdens een korte discussie naar aanleiding van deze notitie, gaf de heer Van Noord nog een toelichting op zijn zienswijze ten aanzien van de toekomst van de plattelandsjongeren. Gezien de grote keuzemogelijkheid van beroepen buiten het landbouwbedrijf en de voordelen van dergelijke beroepen voor de jongeren, zal een aantal jongeren het landbouwbedrijf verlaten. Dit zal met zich meebrengen dat diegenen die in de landbouw werkzaam willen blijven, meer economisch verantwoorde bedrijven zullen kunnen overnemen. De heer H. Huisman, voorzitter van het Industrieschap Oostelijk Friesland, meende, dat er in de spectaculaire ontwikkeling, die oostelijk Friesland te zien heeft gegeven nadat het tot ontwikkelingsgebied is verklaard, een terugslag is gekomen. De werkgelegenheid is er in 1967 met 400 arbeidsplaatsen verminderd, de werkloosheid is van 1966 op 1967 verdubbeld en er is een ongustige wending in de migratie gekomen. Daarom heeft het industrieschap met bijzondere belangstelling uitgezien naar de plannen van de Regering. Over de voornemens, die in het Rijkswegenplan zijn aangekondigd, is het industrieschap verheugd. Tevreden is men ook over het Eemshavenproject, al moet gevreesd worden, dat het uitstralingseffect voor oostelijk Friesland gering zal zijn. Intussen is het industrieschap van oordeel, dat de Regering, in verhouding tot de maatregelen die ten behoeve van Zuid-Limburg zijn genomen, bepaald onvoldoende activiteiten voor de noorden aan de dag legt. Voor het overige verwees de heer Huisman naar het uitvoerige stuk, dat het industrieschap aan de Kamer had toegezonden. Na deze uiteenzetting werd van de kant van de commissie de vraag gesteld, of het industrieschap meent dat het huidige kernbeleid dient te worden voortgezet, of dat aanvullende faciliteiten van kleinere kernen wenselijk zijn. Voorts werd gevraagd hoe naar de mening van het industrieschap de stagnatie in de industricvestiging in oostelijk Friesland ten goede gekeerd kan worden. De heer Huisman antwoordde, dat het tot nu toe gevoerde kernbeleid naar de mening van vrijwel alle leden van het industrieschap juist is geweest. Verder was deze spreker van mening, dat er behoefte is aan een apart bureau, waar gemeentebesturen en industriëlen informaties omtrent de mogelijkheden van industrievestiging zouden kunnen verkrijgen. Uit de commissie werd vervolgens gevraagd, hoe groot het rentesubsidie naar de mening van het industrieschap zou moeten zijn om het bedrijfsleven aan te trekken. Uit het antwoord op deze vraag bleek, dat het industrieschap maatregelen van gelijke strekking als t.a.v. Zuid-Limburg genomen zijn, ook voor oostelijk Friesland redelijk acht. Op een nadere vraag over de verbetering van het wegennet antwoordde de heer Huisman, dat naar de mening van het industrieschap de rijkswegen 10 en 20 spoedig mogelijk gerealiseerd zullen moeten worden. Voorts werd uit de commissie de vraag gesteld, of het industrieschap de in de nota aangekondigde maatregelen voor de middenstand - waarbij men met name het oog had op de dienstverlenendc middenstand — bevredigdend acht. De heer Huisman antwoordde, dat de cijfers, die door het industrieschap naar voren zijn gebracht, geen betrekking hebben op de middenstand. Overigens heeft het industrieschap, zoals bekend, besloten tot het opstellen van een structuurplan, waarbij ook het genoemde aspect bezien zal worden. Op de vraag uit de commissie, of de bestaande apparatuur voldoende is om na te gaan welke mogelijkheden er in oostelijk Friesland voor de industriële voorhanden zijn, welke categorieën werknemers daar geplaatst zouden kunnen worden enz., antwoordde de heer Huisman, dat een betere samenbundeling, b.v. in een gezamenlijk bureau, van de verschillende E.T.I.'s wen-
14 solijk. zou kunnen zijn voor de werving van nieuwe industrieën. Overigens ontveinsde de heer Huisman zich niet, dat het tot stand brengen van een dergelijke samenwerking geen eenvoudige zaak zou zijn. Uit het antwoord op een nadere vraag bleek, dat het industrieschap zich niet bezighoudt met de gedachte van het stichten van bedrijven door de overheid. Op een vraag naar de mogelijkheden van om- en herscholing van werknemers luidde het antwoord, dat op dit gebied reeds veel geschiedt, maar dat deze mogelijkheden - met het voorbeeld van Zuid-Limburg voor ogen - nog wel verbeterd zouden kunnen worden. De Stichting Sudcrgoa had de bijzondere commissie een stuk doen toekomen, waarin in het kort de punten stonden opgesomd, waarvoor de Stichting aandacht wilde vragen. „Sudergoa" is een stichting die de belangen van de Zuidwesthoek van Friesland behartigt. Dit gebied omvat de gemeenten Bolsward, Doniawcrstel, Gaasterland, Hemelumer Oldeferd, Hindeloopen, Lemsterland, Sloten, Sneek, Staveren, Wonseradeel, Workum, Wymbritseradeel en IJlst (totaal ± 90 000 inwoners). De heer drs. J. Mulder, die als woordvoerder van „Sudergoa" optrad, vroeg de commissie om speciale aandacht voor de problematiek van deze regio. Hij sprak veel waardering uit over de door de Regering voorgestelde wegenaanleg in het noorden. De Zuidwesthoek van Friesland zal in de toekomst dank zij deze plannen de invalspoort van het noorden worden. Sprekende over de ruilverkavelingen, constateerde hij met verbazing dat de ruilverkaveling in het gebied Koudum-Workum-Makkum van het eerstvolgende vijfjarenplan is afgevoerd. Hij betreurde deze gang van zaken ten zeerste, te meer omdat de ruilverkaveling in dat gebied naast een agrarische functie ook een recreatieve functie heeft. Vervolgens pleitte hij voor het aanbrengen van een verfijning, ten behoeve van gemeenten in een recreatiegebied, in de uitkeringsregeling van het Gemeentefonds. Hij benadrukte dat dit van wezenlijk belang is voor de ontwikkeling van de Zuidwesthoek, die in de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening een recreatieve functie toegewezen heeft gekregen. Hij achtte een verfijningsregeling op de uitkering van het Gemeentefonds voor deze gemeenten noodzakelijk, omdat dergelijke gemeenten vaak met de voorzieningen voor de eigen burgers achter op raken wegens de grote bedragen die zij genoodzaakt zijn uit te geven voor toeristische voorzieningen. In verband met een suggestie van de zijde van de commissie verklaarde hij van oordeel te zijn dat het in de praktijk moeilijk blijkt te zijn om belasting te heffen van toeristen. Hij pleitte voor de handhaving van de spoorlijn SneekStaveren. Voorts was hij van mening dat het van wezenlijk belang is voor de Zuidwesthoek dat de kernfaciliteiten voor Sneek en Lemmer van kracht zullen blijven. Naar aanleiding van een vraag uit de commissie over de samenwerking tussen de verschillende regionale welzijnsstichtingen, antwoordde de heer Mulder dat er een goede coördinatic plaatsvindt in het provinciale Friese opbouworgaan. Dit orgaan pleegt regelmatig overleg. Van de zijde van de commissie werd bijzondere aandacht gevraagd voor het toerisme, met name voor het stimuleren van de ontwikkeling van de zeilsport in deze streek. De heer Mulder stelde dat er reeds veel voor de ontwikkeling van het toerisme in deze streek gedaan wordt. De provinciale overheid toont hier ook zeer veel belangstelling voor. Hij wees voorts op het bestaan van de zgn. Marrekrite, dit is een publiekrechtelijk lichaam van provincie en gemeenten in het merengebied, dat samenwerkt ter bevordering van de watersportrecreatie. Hij gaf te kennen dat er voor f 15 452 000 plannen klaar liggen voor de eerstkomende jaren van de gemeenten in de zuidwesthoek van Friesland. Sprekende over de financiering verklaarde hij dat INCORET 85 pet. subsidie geeft, maar dat de verschillende gemeenten soms nog niet in staat zijn om die laatste 15 pet. te financieren. De beoefening van de zeilsport in dit gebied wordt bijzonder gestimuleerd.
Jaarlijks komen er nog zeilscholen bij. In totaal zijn er nu 20 a 25 zeilscholen in dit gebied. In dit verband merkte hij op het te betreuren dat de vakantiespreiding nog zo weinig effect heeft. De ervaring leert dat de maand juli veel te druk is; na die tijd zijn er veel minder toeristen. Voor de middenstanders is het bijzonder moeilijk om in zo'n korte tijd de zaak rendabel te doen zijn. Nogmaals vroeg hij om de kernfaciliteiten voor Sneek te handhaven, mede in verband met het feit dat de werkgelegenheidssituatie in Sneek van invloed is op de situatie in de gehele Zuidwesthoek. In antwoord op een vraag uit de commissie over de spoorlijn Sneek-Staveren zei de heer Mulder van oordeel te zijn dat deze spoorlijn gehandhaafd moet blijven totdat de Zuidwesthoek beschikt over een goed wegennet. Namens de Federatie van Friese Studentenverenigingen bepleitte de heer J. Osinga jr. de uitbouw van de Rijksuniversiteit te Groningen tot een „moederorganisatie" met „dochterinstellingen" in Friesland en Drenthe. Daarbij wees hij erop, dat het nieuw te bouwen stadsziekenhuis van Leeuwarden goede mogelijkheden biedt voor inpassing in de medische faculteit van de Groningse universiteit. De heer Osinga pleitte voorts voor de inrichting van een engelstalig internationaal instituut voor veeteelt en landbouwtechnologie in Leeuwarden, dat speciaal op de ontwikkelingslanden gericht zal moeten zijn. Te gelegener tijd in internationale samenwerking uit te breiden tot een ontwikkelingsuniversiteit, een UNO-versity. Tijdens de discussie, die op deze uiteenzetting volgde, werd van de zijde der kamerleden de vraag gesteld of het scheppen van meer mogelijkheden voor het technisch onderwijs, waarbij mede gedacht zou kunnen worden aan een technische hogeschool, voor de oplossing van het werkgelegenheidsprobleem niet van directer belang voor het noorden zou zijn. Hieraan werd de vraag verbonden of door het stichten van een t.h. in Friesland het aantal studenten in de technische wetenschappen inderdaad vergroot zou worden. De heer Osinga merkte in zijn beantwoording op, dat er een achterstand bestaat wat betreft het aantal studenten, dat uit Friesland afkomstig is. Die achterstand dient ingehaald te worden; op welke wijze dat moet gebeuren achtte de heer Osinga van secundair belang. Het is echter een bekend verschijnsel, dat de aanwezigheid van een universiteit studenten aantrekt. Uit C.B.S.-cijfers blijkt, dat, bij een nagenoeg gelijk inwonertal voor beide provincies (ong. een half miljoen), de deelname aan hoger onderwijs in Leiden, Delft etc. vanuit Groningen en Friesland praktisch gelijk is. De grote Friese achterstand in studiedeelname t.o.v. Groningen moet derhalve worden toegeschreven aan het ontbreken van een universiteit, waarvan de student-scheppende functie in hoge mate blijkt te worden bepaald door de geografische nabijheid. De Federatie van Friese Studentenverenigingen is overigens wel voorstander van het stichten van een t.h. in Leeuwarden, maar een universiteit of een dépendance daarvan geeft natuurlijk een bredere scala van mogelijkheden. Namens de Fryske Kultuerried voerde de heer drs. S. van Tuinen het woord, ter toelichting van de stellingen, die aan de Commissie waren overgelegd. Enigszins bekort weergegeven luiden deze stellingen als volgt: 1. De regeringsnota is te eenzijdig gericht op de economische structuur. 2. Deze eenzijdigheid moet bijzonder betreurd worden, daar zowel het provinciaal bestuur als de Fryske Kultuerried en vele andere instanties de culturele identiteit van de Friese samenleving in moderne zin willen ontwikkelen. 3. De financiële consequenties van de dubbele cultuurtaak in Friesland voor het provinciaal bestuur zijn zodanig, dat een bijzondere uitkering voor de Friese cultuur van de zijde van het Rijk noodzakelijk is. 4. De dubbele taak maakt ook een extra rijkssubsidie voor de Fryske Kultuerried noodzakelijk.
15 5. De culturele raden in het algemeen hebben er bijzonder veel belang bij dat de ontworpen subsidieregeling eindelijk wordt toegepast. Voor enige Friese instellingen op cultureel gebied moet ook een vorm gevonden worden die het mogelijk maakt, het personeel in het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds op te nemen zonder dat zij haar zelfstandigheid ten aanzien van de overheid verliezen. 6. De aanstelling van consulenten op sociaal-cultureel gebied in de gewesten wordt door de Fryske Kultuerried toegejuicht. Deze raad pleit voor de verbinding met de culturele raden. 7. Belangrijke actuele onderwerpen voor het Friese culturele leven (behalve de bovengenoemde) zijn toekenning van een bijdrage van de zijde van het Rijk voor: a. de regionale wetenschappelijke Provinciale Bibliotheek; b. muzische vorming; c. regionale radio en televisie; d. Fries Letterkundig Museum; e. grenscontacten met Oost- en Noord Friesland in Duitsland; ƒ. opdrachten aan kunstenaars bij de uitvoering van de 100-miljoen plannen. 8. In het algemeen zijn de Fries-culturele belangen niet in een totaliteit van het noorden des lands in te brengen, al zijn er incidenteel wel gelijkheid en gelijksoortigheid van culturele belangen. Het verdient overweging een speciale commissie voor de Friese culturele zaken in te stellen als contactorgaan tussen Friesland en het Rijk. Na het betoog van de heer Van Tuinen verkreeg de heer dr. K. de Vries, namens de Fryske Akademy, het woord; deze bepleitte een verhoging van het rijkssubsidie voor de Fryske Akademy, vroeg aandacht voor de Noordelijke Leergangen (die naar de heer De Vries hoopte tot een dagopleiding voor leraren zouden kunnen uitgroeien) en pleitte ten slotte voor een extralesuur in de brugklas van het voortgezet onderwijs ten behoeve van de Friese taal; dit in aansluiting aan hetgeen prof. Van Hulst op 5 maart jl. bij de begrotingsbehandeling in de Eerste Kamer naar voren heeft gebracht {Handelingen Eerste Kamer, 1967-1968, blz. 336). In de hierop volgende bespreking werd uit de commissie gevraagd naar de geraamde kosten voor de bevordering van de Friese taal en cultuur buiten school verband. Uit het antwoord bleek, dat het provinciaal bestuur bezig is met een berekening van de benodigde bedragen. Naar aanleiding van een vraag uit de commissie werd voorts medegedeeld, dat, naar verwacht mag worden, in de loop van de zomer een eigen studio gereed zal komen ten behoeve van regionale radio-uitzendingen in het Fries. Op de vraag of er een mogelijkheid zou bestaan de behandeling van de gewestelijke culturele belangen in een federatief verband te behartigen, waarbij uiteraard elke betrokken provincie haar eigen accent zou krijgen, luidde het antwoord, dat er reeds in federatief verband een landelijke samenwerking tussen de gewestelijke culturele raden bestaat. Maar wel zal ervoor gewaakt dienen te worden, dat de eigen plaats van de Friese cultuur steeds voldoende tot haar recht zal kunnen komen. De heer J. B. Singelsma bepleitte namens de Fryske nasjonalc partij het volgende.' 1. De positie van de Friese taal zal moeten worden geregeld op een wijze, zoals b.v. het talenvraagstuk in Zwitserland is opgelost. 2. De gemeenten en provincies dienen grotere bevoegdheden te hebben en vrij over de nodige gelden te kunnen beschikken. 3. De extra-kosten voor de dubbel-cultuur in Friesland dienen uit de rijksmiddelen te worden betaald. 4. Friesland dient een extra-toewijzing woningwetwoningen te ontvangen in verband met het grote aantal krotten en verouderde woningen. 5. Het tempo van uitvoering van de wegenbouwplannen - waarvoor overigens waardering werd uitgesproken — dient verhoogd. 6. De kosten van ophoging en onderhoud van zeedijken dienen geheel voor rekening van het Rijk te komen. 7. Ten behoeve van de recreatie zullen in de komende jaren zodanige
middelen aan de gemeenten ter beschikking moeten worden gesteld, dat een versnelde uitvoering van rioolzuiveringswerken mogelijk wordt gemaakt. 8. De bestaande industrieën, in en buiten de kernen, zullen, bij uitbreiding, voor premiëring in aanmerking dienen te komen. 9. De Financiële-Verhoudingswet 1960 dient zodanig te worden gewijzigd, dat een rechtvaardiger verdeling wordt verkregen. In antwoord op een vraag uit de commissie over het aantal krotten in Friesland werd verklaard, dat dit aantal verhoudingsgewijs viermaal zo groot is als in de rest van Nederland. Het benodigde geld voor de oplossing van dit probleem zal, als Friesland meer zelfstandigheid verkrijgt, zeker beschikbaar komen, gezien de rijke bodemschatten waarop deze provincie kan bogen. Vervolgens voerde de heer J. G. Harkema namens de Kamer van Koophandel en Fabrieken in de provincies Groningen en Drenthe het woord. Spreker verwees allereerst naar het vooraf overgelegde resumé van de aan de orde te stellen punten tijdens de „hearing". In dit resumé werden o.a. de navolgende suggesties ontwikkeld: „1. Wegverbindingen Van grote betekenis zijn de in de nota en in het rijkswegenplan aangekondigde verbeteringen in de wegverbindingen, waarvan vertrouwd wordt, dat zij binnen de aangegeven tijdsduur gerealiseerd zullen worden. Helaas is rijksweg 10 (in het nieuwe rijkswegenplan rijksweg 6) op de achtergrond geschoven. Voor het noorden blijft deze verbinding van de grootste urgentie en wel om drieërlei redenen. Het zal de kortste verbinding zijn van Groningen naar Amsterdam; de verbinding zal het zgn. uitstralingseffect van de Randstad naar noordoostelijke richting bevorderen; de weg zal de Eemshaven de snelste verbinding geven met de Randstad. Spoediger voltooiing van de weg, dan thans in de nota is aangekondigd, is noodzakelijk om het noorden een nieuwe impuls te geven, die het juist nu zo hard nodig heeft. 2. Eemshaven Het is zeer verheugend, dat de Regering zich positief heeft opgesteld jegens het Eemshavenproject. Het is noodzakelijk, dat de financiering van het plan op korte termijn gereed komt, opdat zo spoedig mogelijk met de aanleg die een onmiddellijk gunstig effect op de werkgelegenheid zal hebben, wordt begonnen. Het Rijk zal hier begrip moeten opbrengen voor de financiële positie van de lagere publiekrechtelijke organen. 3. Luchthaven Eelde Voor de ontwikkeling van het noorden des lands vervult de luchthaven Eelde zonder twijfel een uitermate belangrijke functie. Wil men aan het noorden extra stimulansen geven dan zal ook met dit feit rekening moeten worden gehouden en zal het Rijk bereid moeten zijn om in de exploitatieverliezen van de N.V. Luchthaven Eelde, die de laatste jaren zijn ontstaan ten einde het vliegveld zoveel mogelijk aan de daaraan te stellen eisen te doen voldoen, voor een hoger percentage deel te nemen dan de huidige 40 pet. 4. Vestiging Rijksdiensten Een begin is gemaakt met de spreiding van Rijksdiensten, waardoor een reële bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van de werkgelegenheid in het noorden. Een totaal van 700 arbeidsplaatsen voor het gehele noorden is bepaald niet indrukwekkend. 5. Energiekosten Een extra stimulans voor de industriële _.ntplooiing van het noorden kan worden verkregen door een verlaging van de tarieven voor het in de eigen bodem in zo overvloedige mate aanwezige aardgas. Een dergelijke verlaging zal ook in de elektriciteitstarieven zijn weerslag vinden.
16 6. Onderwijsvoorzieningen Completering van de onderwijsvoorzieningen in het bijzonder in de technische sector, is een vereiste (als voorbeeld kan genoemd worden het Drentse verlangen naar een h.t.s.) 7. Ontwikkelingsfonds Grote waarde wordt gehecht aan een eigen ontwikkelingsfonds ter afwikkeling van de aanvragen om subsidie (zie punt 8). Dit fonds zal door het beschikken over eigen middelen stabiliserend kunnen werken in het uitgavenbeleid op langere termijn (minder afhankelijk van het uitgavenbeleid op korte termijn van de centrale overheid en daarmede van het Ministerie van Economische Zaken). De regio zal via dit fonds betrokken worden bij de beoordeling en besluitvorming ter zake van ingediende aanvragen. De in het noorden gevestigde industrie weet het adres tot wie zij zich kan wenden. Het bestaan van het fonds alleen al zal stimulerend kunnen werken op aanvragers van elders. 8. Subsidiemaatregelen a. In de prcmie- en prijsreductieregeling zijn voor nieuwe vestigingen de premie en de reductie op de aankoopkosten van de grond ook gebonden aan een maximum van f 1,5 min. Dit maximum zal dienen te vervallen. Hetzelfde geldt voor het maximum van f 3 min. in het kader van de investeringspremieregeling. h. Volgens de premie- en prijsreductieregeling kan een tegemoetkoming worden verkregen van 50 pet. op de koopprijs van de grond. Er zijn gemeenten, waar de aanleg van industrieterrein in verband met de gesteldheid van de bodem hoge uitgaven vergt, zodat ondanks de 50 pet. reductie de grondprijs nog relatief hoog kan liggen. De Regering dient de desbetreffende gemeenten voor de aanleg van industrieterrein een zodanige subsidie te verstrekken, dat de extra kosten voortvloeiend uit de bodemgesteldheid worden opgevangen. c. De premie- en prijsreductieregeling kent een gediffereritieerde vestigingspremie, al naar gelang van de in gebruik te nemen vloeroppervlakte variërend van f 30 tot f 60 per m2. Met het oog op de allesoverheersende noodzaak van uitbreiding van de werkgelegenheid dient de premie ook voor vestigingen met een vloeroppervlakte van minder dan 4000 m- op f 60 per m2 t.^ worden gesteld. cl. Toepassing van de premie- en prijsrcductieregeling c.q. de 25 pet. regeling op uitbreidingen van bestaande bedrijven in het gehele noordelijke probleemgebied. Weliswaar worden de huidige regelingen momenteel soepel toegepast t.a.v. uitbreidingen van bestaande bedrijven, maar zekerheid op dit punt bestaat niet. De bestaande bedrijven kunnen geen aanspraak doen gelden, maar zijn afhankelijk van de interpretatie van het Ministerie. e. Een nadere indicatie is gewenst omtrent het formaat van de voor een tegemoetkoming in aanmerking komende administratieve of commerciële instelling, alsmede omtrent de hoogte van deze tegemoetkoming. Indien men weet waar men aan toe is, zal men een vestiging in het noorden eerder overwegen. /. Ruimere toepassing van de maatregelen tot bijzondere financiering en toekenning van rente-subsidies, dan thans in uitzicht gesteld. Een soepele interpretatie van de gestelde voorwaarden is vereist. Ook middelgrote bedrijven dienen voor de onderhavige maatregelen in aanmerking te komen". Desgevraagd erkende de heer Harkema dat in Limburg de Staalsmijnen een voortreffelijk acquisitiebeleid hebben gevoerd. Spreker wilde niet ontkennen dat de acquisitie in het noorden wellicht iets te weinig gecoördineerd heeft plaatsgevonden, hetgeen echter niet wil zeggen, dat in het noorden niet getracht zou zijn het beste ervan te maken. Hier zal zeker, aldus spre-
ker, een taak voor de bestuurscommissie liggen. Hij geloofde niet, dat speciaal de E.T.I.'s het acquisitiebeleid zouden moeten voeren. Naar aanleiding van een vraag over de luchthaven Eelde deelde deze spreker mede, dat uit het soort passagiers, dat zich van deze eenvoudige dienst bedient, blijkt, dat daarvan zowel de industrie, de handel als ook het bestuur een behoorlijk gebruik maakt. Naar sprekers mening zou deze lijndienst ook voor de fijnere produkten van de tuinbouw zijn diensten kunnen verlenen. Desgevraagd antwoordde de heer Harkema dat zijn pleidooi voor een grotere inspraak van het noorden bij het toekennen van de subsidies er op gericht is, dat in het eigen milieu beslist kan worden op subsidieaanvragen, in het bijzonder wanneer het gaat om bedragen van een niet te grote omvang. Daartoe zou dan een ontwikkelingsfonds kunnen worden gecreëerd, waardoor de regio betrokken zou kunnen worden bij de beoordeling en besluitvorming ter zake van ingediende kleine aanvragen. Spreker stelde zich voor dat de middelen voor dai fonds van het Rijk, althans voor een zeer belangrijk gedeelte, zouden moeten komen. Naar aanleiding van een vraag uit de commissie erkende spreker, dat de omslag bij de ontwikkeling in het noorden niet alleen een structureel, doch ook een conjunctureel verschijnsel is. Hiernaar gevraagd antwoordde de heer Harkema, dat ook hij het betreurde dat de zogenaamde rijksweg 34a op het nieuwe rijkswegenplan was komen te vervallen. Voor de Raad voor de Welvaartsbevordering „Opbouw Oost-Groningen" werd het woord gevoerd door de heer prof. S. Korteweg. In deze raad werken 13 gemeenten uit OostGroningen samen t.b.v. de welvaartsbevordering. Hij had tevoren een stuk aan de commissie toegezonden, dat zo beknopt geformuleerd is, dat de commissie het hieronder volledig laat volgen. 1. De raad heeft waardering voor de nota, aangezien daaruit blijkt, dat de Regering zich ten doel stelt een beleid te voeren, dat is gericht op een evenwichtiger spreiding van bevolking en bestaansbronnen over Nederland. Voor het voeren van zo'n beleid, en wel zodanig dat hieruit de noodzakelijke versterkte groei van de economie van Noord-Nederland zal resulteren, biedt de nota echter te weinig perspectief. De raad acht de nota daarom onbevredigend. De raad zal niet verder ingaan op een nadere algemene beoordeling van de nota, doch wil zich bepalen tot enkele punten die voor Oost-Groningen van belang zijn. Deze punten betreffen de werkgelegenheid en een aantal wensen op het gebied van de infrastructuur. 2. Ten aanzien van de werkgelegenheid kan de raad onmogelijk de optimistische visie van de nota delen, nl. dat rond 1980 de vraag naar arbeidskrachten het aanbod zal overtreffen. De werkgelegenheidssituatie in Oost-Groningen is fundamenteel zwak. Het gebrek aan voldoende arbeidsplaatsen in eigen gebied uit zich in bijzonder hoge werkloosheidspercentages en een grote uitgaande pendel van arbeidskrachten. De conjunctuurgcvoeligheid van deze situatie is duidelijk. Het zijn echter structurele oorzaken die aan de problematiek ten grondslag liggen: onvoldoende groei van de bestaande industrie, verdergaande afstoting van arbeidskrachten uit de agrarische sector, de zwakte van enkele bedrijfstakken. Vooral de ervaring van de laatste tijd leert ons, dat OostGroningen op het gebied van de werkgelegenheid in een noodsituatie verkeert (werkloosheidspercentage thans 14 pet.) De recente sluiting van twee strokartonfabrieken is een duidelijke uiting daarvan. Hoeveel klappen er nog zullen vallen is niet bekend, doch gevreesd wordt dat de toestand nog verergeren zal. 3. Ten einde Oost-Groningen te verlossen van de onaanvaardbaar hoge werkloosheid en te brengen in een fase van gezonde economische groei, zullen krachtige regeringsmaatregelen nodig zijn, zowel op korte als op langere termijn.
17 Ten aanzien van het noodzakelijke beleidsinstrumentarium wil de raad de nadruk leggen op de volgende punten: a. meer steun aan nieuwe industriële vestigingen, b. financiële tegemoetkomingen voor nieuwe projecten, dan wel uitbreidingen, van bestaande industrieën, c. financiële steun bij sanering van bedrijven en bedrijfstakken. De raad is van oordeel, dat de Regering, op de hoogte van de ernst van de situatie, verplicht is alle maatregelen te nemen die het aantal arbeidsplaatsen zullen vergroten. 4. Ten einde de aantrekkelijkheid van Oost-Groningen als vestigingsgebied te vergroten zal daadwerkelijke aandacht voor de infrastructuurverbetering geboden zijn. In dit verband stemt de raad in met het gewicht dat in de nota wordt toegekend aan de Eemshaven. Ten aanzien van het stelsel van noodzakelijke achterlandverbindingen van de Eemshaven wil de raad de andruk leggen op: a. goede weg-, spoor- en kanaalvcrbindingen van de Eemshaven, via Oost-Groningen, Zuidoost-Drenthe naar Twente en het Ruhrgebied; b. de Emslandlinie; op deze autobaan van het Ruhrgebied naar Emden, waarvan het belang voor Oost-Groningen onmiskenbaar is, zal het Nederlandse wegennet goede aansluitingen moeten hebben. Uit een bijlage bij dit stuk blijkt, dat het totaal aantal bezette arbeidsplaatsen in Oost-Groningen van 1966 op 1967 is gedaald met 470 en de geregistreerde arbeidsreserve is gestegen met 500, terwijl de beroepsbevolking slechts toenam van 17 085 tot 17 095. Ter toelichting wees de heer Korteweg in de eerste plaats nog eens op de grote omvang van de werkloosheid in dit gebied, nl. 14 pet., welk cijfer weliswaar in de zomer lager zal zijn, maar dan toch nog altijd wel 8 a 9 pet. zal bedragen. Op korte termijn kan daaraan alleen iets gedaan worden door aanvullend werk op groter schaal dan thans gebeurt. Op lange termijn kan men er alleen iets aan doen door de zwakke structuur van dit gebied te verbeteren. De groei van binnenuit is onvoldoende, alleen stimulansen van buiten kunnen helpen. Daarvoor is een algemene klimaatsverbetering nodig, die van de Eemshaven en Delfzijl kan uitgaan. Hoe komt het dat het industrialisatiebeleid eerst een duidelijk succes had, maar daarna geleidelijk is afgestorven? Er was na de oorlog een duidelijke achterstand en men kon gebruik maken van grote aantallen ongeschoolde werkers. Maar die tijd is voorbij. Men zal het nu voornamelijk moeten hebben van het stichten van vrij grote kernen. Ook zal de Regering moeten helpen bij de sanering van bedrijfstakken die achterop geraakt zijn. Het stichten van een ontwikkelingsfonds zou worden toegejuicht, vooral op psychologische gronden. Naar aanleiding van vragen uit de commissie merkte spreker verder op, dat het de autochtone industrie in Oost-Groningen inderdaad over het algemeen slecht gaat. Het bestaan van deze industrie heeft ten gevolge gehad dat er in dit gebied allerlei toeleveringsbedrijven zijn ontstaan, die ook voor een groter gebied werken. Komen er nu nieuwe groeipolen in de nabijheid, o.a. de Eemshaven, dan zullen die toeleveringsbedrijven een opleving doormaken. De neiging tot pendelen in dit gebied is betrekkelijk gering. Er moet ter plaatse meer werkgelegenheid komen. Het kernenbeleid werkte op één punt bepaald fout doordat te veel nadruk werd gelegd op kleine kernen; het moest gaan om gehele zones, b.v. een zone die Winschoten, de Pekela's en Scheemda zou omvatten. Op een vraag omtrent de strokartonindustrie antwoordde spreker, dat dit een vrij duidelijk, maar ook een pijnlijk probleem betreft. Het is merkwaardig dat er in de aardappelmeelindustrie een geweldig bedrijf ontstaan is dat deze hele industrie heeft meegetrokken, maar dat dit in de strokartonindustrie niet gebeurd is. Onder deze omstandigheden zal de overheid alles moeten doen wat mogelijk is om concentratie te bevor-
deren, waardoor o.a. research over nieuwe vormen van verwerking mogelijk zou worden. Deze industrie zal gesaneerd moeten worden. De vraag hoe hij denkt over de wenselijkheid van een „vestigingsplaatsbelasting" voor bedrijven in het westen zou spreker alleen persoonlijk willen beantwoorden, niet als voorzitter van de raad. Hij meent, dat men niet pricipieel hiertegen kan zijn. Zo zal men ook moeten zorgen dat aan diep vaarwater alleen die bedrijven gevestigd worden die dat water nodig hebben. Spreker kon niet precies zeggen, welke werken in OostGroningen in uitvoering genomen zijn met behulp van de 13 min., die in het eerste kwartaal van 1968 in het kader van het 100 mln.-plan voor Oost-Groningen zijn uitgetrokken. Sommige werken die hiermee gefinancierd zouden moeten worden waren naar zijn indruk reeds in uitvoering toen ze werden goedgekeurd. Dat de gemeenten Veendam en Onstwedde niet tot de raad zijn toegetreden heeft, naar spreker naar aanleiding van een volgende vraag meedeelde, vooral historische redenen. Hij wilde daaraan toevoegen, dat de Raad voor de gemeenten die daarin wèl vertegenwoordigd zijn nuttig werkt. De raad voelt zich gecentraliseerd op Winschoten met de onmiddellijke omgeving daarvan. Hij hoopt dat de wegverbindingen van Winschoten uit spoedig korter zullen worden door verbetering van nog ontbrekende stukken, b.v. Gieten-Assen, en doordat de meeste wegen dubbelbanige autowegen zullen worden. Op lange termijn moeten vooral ook goede verbindingen met de Eemshaven tot stand komen. Van de uitstraling van de Eemshaven heeft hij goede verwachtingen. De heer B. Jalink voerde namens 14 organisaties, voomamclijk uit Oostelijk Groningen, het woord. Spreker verwees naar de in het résumé opgenomen punten, waarvoor zeer bijzondere aandacht van de Regering werd gevraagd. Deze punten betrof het navolgende: a. het verlenen van vérgaande faciliteiten voor industrievestiging en uitbreiding. h. het verstrekken van, zo nodig, 100 pet. kredieten, zoals in België in meerdere gevallen reeds wordt verleend aan nieuwe binnenlandse en ook buitenlandse ondernemingen. c. de uitvoering van het Eemshavenproject zo mogelijk nog dit jaar ter hand te nemen en het tempo van de uitvoering tot het optimale op te voeren. d. het nemen van doeltreffende maatregelen ter bestrijding van de schrijnende werkloosheid op zeer korte termijn (o.a. versnelde uitvoering van het Dollardplan). e. de uitvoering van een groot aantal projecten ter verbetering van de infrastructuur niet te laten afhangen van de financiële positie van de gemeenten, die met de uitvoering worden belast. ƒ de realisering van weg- en railverbindingen tussen Eemshaven en o.a.: 1. Randstad Holland; 2. Twente; 3. aansluiting op Emsland-Linie (Oostfriesland/Ruhrgebied). &'. uitgaande van een snelle stimulering van het industriële groei-proces in deze provincie wordt het noodzakelijk geacht dat de procedure van de gemeentelijke herindeling met voortvarendheid wordt ter hand genomen. Er zal een veel verdergaande herindeling moeten worden doorgevoerd dan in de Nota is gesuggereerd. Met betrekking tot de kredieten, welke België zou verstrekken, verwees deze spreker desgevraagd naar het Financiële Dagblad van 22 februari 1968, waar gesteld wordt, dat België kredieten geeft tot 100 pet. aan buitenlandse bedrijven als reactie op de maatregelen, die door de Verenigde Staten zijn genomen om zo weinig mogelijk kapitaal op het Europese contingent te investeren. Gevraagd door enkele leden uit de commissie naar de betekenis van het in het résumé gebezigde begrip ,,arbeidsreserve"
18 antwoordde de heer Jalink, dat een redelijke arbeidsreserve toelaatbaar mag zijn. Hij kan zich te dezen verenigen met de door de Algemene Nederlandse Agrarische Bedrijfsbond genoemde 2 pet. Naar aanleiding van een vraag deelde spreker mede, dat er inmiddels meer contacten gelegd zijn tussen de verschillende bevolkingsgroepen uit Oost-Groningen. In dit verband verwees hij naar het actie-comité Dollard-inpoldering. Hij was het eens met de opvatting, dat samenwerking in Oost-Groningen steeds meer gestimuleerd moet worden. Overigens was spreker er van overtuigd dat een voortschrijdende mogelijkheid van samenwerken zeer beslist aanwezig was.
de kunstwerken niet verbreed, dan is Groninger scheepsbouw tot uitsterven gedoemd. Ter toelichting hierop zette de heer Keuning nog eens uiteen, dat blijkens de ervaring van de laatste tijd coasters van minder dan 12 m breedte nauwelijks meer gevraagd worden. De Groninger scheepsbouw wordt uit zijn eigen markt, die hij in vele jaren heeft opgebouwd en beroemd gemaakt, volledig verdrongen doordat hij geen bredere schepen kan bouwen. Indien de Groninger werven schepen van 3000 tot ongeveer 5500 ton dead weight konden afleveren (het bouwen hiervan levert geen enkele moeilijkheid op), zouden zij daarmee een leemte in onze scheepsbouw kunnen aanvullen. Er zijn genoeg werven die grotere schepen kunnen afleveren, doch maar weinig die voor dit type geschikt zijn. Daarvoor is op de werven langs het Winschoterdiep nog slechts een geringe investering nodig. De kosten van de verbreding zijn destijds geraamd op 15 min. Inmiddels blijkt de sluis te Waterhuizen te kunnen vervallen, maar de prijzen zijn gestegen; met het gehele werk zal waarschijnlijk ook thans ± 1 5 min. gemoeid zijn. Op vragen omtrent de toekomst van de kustvaartuigen en omtrent de samenwerking in deze tak van scheepsbouw antwoordde spreker in de eerste plaats, dat deze samenwerking bij de Groninger werven al heel oud is. Een van de belangrijkste groepen van werven wordt gevormd door de 5 grootste van de Groninger werven, reeds sedert 1937. In het rapportKeyzer wordt deze samenwerking als voorbeeld aangehaald. De noordelijke scheepsbouw heeft ook volledig aan dit rapport meegewerkt. Wat de toekomst betreft meent spreker, dat er steeds meer vraag komt naar schepen van 1000-4000 ton, aanvoerschepen voor de occaanreuzen. Dat blijkt uit de statistiek van Lloyds. Op de vraag of de werven niet op den duur verplaatst zullen moeten worden en of er niet één grote werf aan de Eemshaven moet komen antwoordde spreker, dat men in de Groninger scheepsbouw reeds denkt over de mogelijkheid om daar reparatiefaciliteiten te creëren. Zou men daar echter één grote werf willen stichten, dan zou die schepen van 20 000 tot 40 000 ton kunnen bouwen. Daaraan bestaat naast de reeds in Nederland aanwezige werven bepaald geen behoefte. Zou men één werf willen stichten voor schepen van 3000-5500 ton, dan zou die circa 3 schepen per jaar kunnen afleveren en daarvoor zou dan een investering van rond 10 min. nodig zijn. De werven langs het Winschoterdiep daarentegen zullen na een geringe investering (voor de 7 grootste hooguit H l min.) tezamen ongeveer 35 schepen kunnen bouwen. Rijkswaterstaat heeft zich over de gevraagde doorvaartwijdte van de Gideonbrug noch in positieve, nog in negatieve zin uitgelaten, maar een beslissing zal nu toch snel genomen moeten worden. Hoe groot het prijsverschil bij de bouw van deze brug zal zijn als de doorvaartwijdte niet 12, maar 16 m wordt, kan spreker niet zeggen. Behalve deze brug zijn er nog 6 kunstwerken die verbreed zullen moeten worden, waarvan 4 belangrijke bruggen en de sluis te Waterhuizen, maar deze laatste kan binnen afzienbare tijd gesloopt worden.
De Scheepsbouwvereniging „Hogezand", welker secretaris de heer J. J. keuning. vervolgens gehoord werd, had aan de commissie een stuk toegezonden betreffende de verbetering van de doorvaartwijdte van de kunstwerken in het Winschoterdiep, waarvan de inhoud op het volgende neerkomt. Op verzoek van deze vereniging heeft de Noordelijke Economisch-Technologische Organisatie (N.E.T.O.) in december 1962 een rapport uitgebracht waarin zij tot de conclusie kwam, dat de verbreding van de doorvaartwijdte door de kunstwerken in het Winschoterdiep (kanaalvak Groningen-Hogezand) noodzakelijk is ten behoeve van een gezonde ontwikkeling van de betrokken scheepswerken, die daarmee bij de aflevering van te bouwen schepen de onontbeerlijke aansluiting zouden krijgen aan de toen reeds onder handen zijnde en inmiddels voltooide verruiming van de kunstwerken in het Eemskanaal. Het Eemskanaal heeft thans een doorvaartwijdte van 16 m, het Winschoterdiep van slechts 12 m, zodat de werven geen grotere schepen kunnen bouwen dan met een breedte van 11,90 m. De verbreding van de kunstwerken in het Winschoterdiep tot 16 m is geplaatst op de provinciale urgentielijst voor infrastructurele werken voor de periode 1965—1969. Er is echter nog geen geld voor beschikbaar gesteld. De Provinciale Waterstaat had het project destijds begroot op 15 min., maar het kostbaarste gedeelte daarvan was de verbreding van de sluis te Waterhuizen. Deze sluis kan echter geheel vervallen, daar het huidige plan voorziet in een persleiding met een nieuwe sluis te Oosterbroek. Langs het kanaalvak Groningen-Hogezand liggen 15 werven, terwijl vrijwel alle nodige toeleveringsbedrijven in de naaste omgeving gevestigd zijn. Zodra de kunstwerken verbreed zijn zullen deze werven schepen van 1000-4000 B.R.T. kunnen afleveren. Juist schepen van deze grootte worden de laatste jaren sterk gevraagd, dat blijkt uit Lloyds' statistiek. De bouw van schepen tot 500 b.r.t. is tot dusverre bij uitstek het werkgebied van de Groninger werven, maar de ontwikkeling hiervan heeft geleid tot een scheepstype van meer dan 12 m breedte, dat deze werven niet kunnen afleveren. Bij een verwachte wijziging van het Schepenbesluit zal de grens van 500 b.r.t. voor de kleine handelsvaart of kustvaart waarschijnlijk vervangen worden door een lengtegrens van 75 m. Schepen van die lengte zijn altijd breder dan 12 m en kunnen dus niet door de Groninger werven worden afgeleverd. Op de provinciale urgentielijst (prioriteitenlijst) voor 1969-1972 staat de De heer Prins, gedeputeerde van Groningen, vulde deze geverbreding van de kunstwerken in het vak Groningen-Hogezand als nr. 2 genoteerd, direct na de Eemshaven. De scheeps- gevens nog aan. Een recente raming van de benodigde werken bouwvereniging heeft echter van Economische Zaken nog geen geeft een totaal van 18 min. aan. Daarbij komt dan nog de uitspraak kunnen verkrijgen. Nederlandse reders hebben bij bouw van de nieuwe Gideonbrug, maar die moet er toch Groninger werven reeds geïnformeerd naar de mogelijkheid komen, het betreft dus alleen de hogere kosten veroorzaakt om bredere schepen te bestellen; verder dan het stadium van door het breder maken van de doorvaartopening. De Minister informatie kunnen deze aanvragen thans echter niet komen. van Verkeer en Waterstaat wil inderdaad wachten op de beBinnenkort zal de bouw van een nieuwe Gideonbrug voor de slissing van de Minister van Economische Zaken over het indubbelbanige rijksweg 42 worden aanbesteed. Deze zal de frastructuurplan; dat is redelijk. Als Economische Zaken dit oude Gideonbrug, de eerste brug van Groningen af gerekend, plan financiert, zal Verkeer en Waterstaat de brug op 16 m vervangen. Het is voor de werven van het grootste belang te brengen. Met het hele project zal waarschijnlijk een periode weten, of deze brug nu een doorvaartwijdte van 16 m zal krij- tot 1972 gemoeid zijn. gen. Zo ja, dan kunnen reeds begin 1970 twee belangrijke werven schepen met een grotere breedte dan 16 m afleveren. Naar aanleiding van verdere vragen zette de heer Keuning Dan moet de beslissing echter onverwijld bekendgemaakt wor- nog uiteen, dat de Groninger werven geschikt zijn voor het bouden. Rijkswaterstaat heeft nog geen definitieve uitspraak wil- wen van alle soorten schepen, niet alleen kustvaartuigen, maar len doen, blijkbaar in afwachting van de beslissing van Econo- ook sleepboten, vissersschepen, bergingsvaartuigen enz. en ook mische Zaken over het infrastructuurplan 1969-1972. Worden binnenvaartschepen. Een verdere omschakeling naar de bouw
19 van binnenvaartschepen biedt weinig perspectief, daar er naar nieuwe binnenvaartschepen maar een heel geringe vraag bestaat. Een verbreding van de kunstwerken zou ook van belang zijn voor de bouw van breed baggermateriaal. Een termijn tot 1972 vindt spreker wel erg lang. De hoofdzaak voor het ogenblik is echter, dat de Gideonbrug met 16 m wijdte reeds eind 1969 of begin 1970 gereed kan zijn. In de werven en de toeleveringsbedrijven werken thans rond 3200 man. Worden de kunstwerken verbreed, dan kunnen er zeker 500 arbeidsplaatsen méér gecreëerd worden. Vervolgens sprak de heer ds. Jb. Schaap namens de Provinciale Kerkvergadering der Nederlandse Hervormde Kerk in Drenthe. Deze spreker vroeg bijzondere aandacht voor de jeugdwerkloosheid, omdat deze naast een onmiddellijke morele bedreigingvoor de jongeren ook een zeer groot gevaar voor de toekomst van enkeling en samenleving in zich bergt. Hij wees er daarbij op, dat 28 pet. van de werklozen beneden 24 jaar is. Spreker achtte het zorgwekkend, dat maatregelen om „het economisch stimuleringsbeleid in 1969 en volgende jaren in enigerlei vorm voort te zetten" nu nog slechts zeer vaag geschetst worden en eerst exact tot uiting zullen komen in de rijksbegroting 1969. Als de tuinbouw- en de veredelingsbedrijven buiten beschouwing worden gelaten, dan blijken er in Drenthe nog 6000 agrarische bedrijven te zijn. Op deze bedrijven gaat eveneens een aantal latent werklozen schuil. In de jaren 1960 tot 1965 gingen, aldus spreker, uit de agrarische kringen veel jongeren naar de technische scholen; nu blijkt dit duidelijk af te nemen en vertoont het leerlingental van de landbouwscholen weer een stijging. Er is geen vertrouwen bij de bevolking in de industriële groei. Ook het percentage leerlingen, waarvoor de ouders een school- en beroepskeuze-advies vragen bij het verlaten van ds lagere school - een percentage, dat landelijk gezien vrijwel uniek was - blijkt terug te lopen. Wat heeft een planning van de opleiding voor deze ouders voor zin, als er geen planning van de werkgelegenheid aan beantwoordt, zo vroeg spreker zich af. Bij de ouderen dreigt dan ook het vertrouwen verloren te gaan. Desgevraagd antwoordde de heer Schaap, dat een tijdelijke migratie van jongeren geen ondeugdelijke oplossing is, mits daaraan een zeer grondige voorbereiding vooraf zou gaan. Voorts zullen dan in het westen opvangmogelijkheden dienen te worden geschapen. Voor de lange duur evenwel acht spreker migratie een funeste oplossing. Naar aanleiding van een vraag te dezen deelde deze spreker mede, dat door de provinciale kerkvergadering in een nota die het vorig jaar tot gedeputeerde staten van Drenthe werd gericht, voor de jongeren een maatregel voor de bouwsector is gesuggereerd, te weten het verplicht te werk stellen van jongeren in de bouwsector op de werken met rijksfinanciering. Hierna voerde de heer Z. Valkman, wethouder der gemeente Hardenberg (O.), het woord. Spreker begon met te verwijzen naar het overgelegde resumé. De hoofdpunten hiervan hielden het volgende in: Het gemeentebestuur van Hardenberg gaat ervan uit, dat ook de nota van 12 januari 1968 (kamerstuk 9458) mede betrekking heeft op Noordoost-Overijssel en Hardenberg. Dit impliceert, dat Noordoost-Overijssel en met name Hardenberg wordt vertegenwoordigd in de Noordelijke Contact Commissie. In de nota van 12 januari 1968 wordt gesteld, dat het thans geldende industrialisatiebeleid in de loop van 1968 opnieuw zal worden bezien. Daarbij staat voorop, aldus de nota, dat in 1969 en volgende jaren het economisch stimuleringsbeleid ook voor het noorden in enigerlei vorm zal worden voortgezet. Het gemeentebestuur van Hardenberg meent, dat aan voortzetting van dit beleid in een omvang, die zeer zeker niet geringer mag zijn dan thans het geval is, dringend behoefte bestaat. Ook in de conjunctureel gunstige jaren kampte Hardenberg met een hoog werkloosheidscijfer. Eveneens tonen de cijfers met betrekking tot de inkomens- en vermogenspositie in 1960/1961 en 1963/1964 van Hardenberg en van het gehele land duidelijk
de zwakke positie van Hardenberg aan. Hardenberg heeft dan ook te dezen de voortgezette steun van de Regering nodig. Het gemeentebestuur dringt er ten zeerste op aan, dat in het nieuwe beleid na 1968 geen discriminerende bepalingen meer worden opgenomen met betrekking tot de verschillende kernen. Het gestelde in de nota van 12 januari 1968 ten aanzien van de verbindingen Delfzijl/Groningen-Emmen-Twente stelt het gemeentebestuur teleur. Allereerst moet de lijn TwenteDelfzijl gezien worden als de industrierug Oost-Nederland. Op deze lijn, waarop ook Hardenberg is gelegen, ligt een keten van kernen, die elkander nodig hebben. De verbindingen zowel te water, per spoor en via de weg zullen dan ook alle aandacht vragen. Naar de mening van het gemeentebestuur mag niet gewacht worden met het ombouwen van de enkelbaanse wegvakken tot autosnelwegen. Dit is een aangelegenheid die thans moet worden aangepakt. Het gemeentebestuur kan niet onderschrijven het gestelde in de nota, dat aan een meer rechtstreekse noord-zuidverbinding geen behoefte bestaat. Het Eemshavenproject kan naar de mening van het gemeentebestuur alleen dan een maximum aan rendement opleveren, indien het gehele Oost-Nederlandse industriegebied van Twente tot Delfzijl hierop wordt aangesloten. Gevraagd wat bij de werkloosheid in Hardenberg het aandeel is van het verschijnsel van uitstoting van arbeidskrachten uit het agrarische bedrijfsleven, antwoordde de heer Valkman, dat de gemeente Hardenberg een oppervlakte heeft van ruim 18 000 ha en enkele jaren geleden 1600 agrarische bedrijven telde, waarvan ongeveer 8 a 900 beneden de 5 tot 7 ha. Van deze laatste bedrijven moest meer dan één afvloeien. Teen was er dan ook een zeer sterke afvloeiing in de landbouw. Nu is er een behoorlijke schaalvergroting bezig te ontstaan in Noordoost-Overijssel als gevolg van ruilverkaveling, zodat de landbouw in feite op het ogenblik niet meer zoveel mensen afvoert. Wat de jeugdige werklozen betrof verwees spreker naar het in het resumé opgenomen staatje. Naar aanleiding van de vraag, wat nu Noordoost-Overijssel en met name Hardenberg ten opzichte van het verkeer als prioriteit ziet, wees spreker erop, dat men momentcel het meest gebaat is met verkeer langs de weg, hoeveel verder ook het verkeer op het water daaraan parallel loopt. Voorts deelde spreker in dit verband mede, dat het spoorwegüjntje van Zwolle naar Emmen wel rendabel is en dat, wanneer dit van Emmen ook verder naar het noorden zou doorgetrokken kunnen worden, zulks voor de gehele streek, Twente inclusief, zeer belangrijk zou zijn. Desgevraagd antwoordde de heer Valkman, dat het aantal werkloze bouwvakarbeiders in de gemeente Hardenberg voor het merendeel bestaat uit autochtone werkers. Ter zake gevraagd, bevestigde spreker, dat Noordoost-Overijssel gaarne een plaats in de bestuurscommissie Noorden des Lands zou willen innemen ten einde ook daar een stem in het kapittel te hebben. Naar aanleiding van een vraag uit de commissie, of de groei in de industriële sector in Hardenberg, ook nog steeds in de laatste jaren, gelegen was in de omstandigheid, dat de gevestigde industrieën aldaar een grote groeikans hebben gehad of dat zulks een gevolg was van nieuwe vestigingen zelfs na 1963, antwoordde de heer Valkman, dat de aanhoudende groei voor een belangrijk gedeelte aan de uitbreiding van de bestaande industrie te danken is, hoewel het vorig jaar nog twee nieuwe industrieën konden worden aangetrokken. Ten slotte werd het woord gevoerd door de heer drs. P. A. Wolters namens de V.V.D.-Drenthe in overleg met de V.V.D. in Groningen en Friesland. Hij deed dit aan de hand van enkele punten, welke hij tevoren aan de commissie had toegezonden. Spreker achtte de verschijning van de nota verheugend, maar de inhoud teleurstellend, in de eerste plaats omdat zij bij de probleemstelling goeddeels voorbijgaat aan de overgang van arbeidsintensieve naar kapitaalintensieve bedrijven, in de tweede plaats omdat de inventarisatie van maatregelen grotendeels op het verleden gericht is en ten derde omdat de keuze
20 van de prioriteiten onvoldoende gedaan is en er over de financiering eveneens onvoldoende in de nota te vinden is. Ten aanzien van de directe stimuleringsmaatregelen merkte spreker op, dat de aangekondigde investeringsregeling 1967 zijns inziens nog niet definitief is; in elk geval krijgen bedrijven alleen nog maar een voorlopige toezegging. Deze regeling zal bekeken moeten worden in het licht van de regelingen binnen de E.E.G., vooral België en Duitsland. De directe stimuleringsmaatregelen zullen bclastingfaciliteiten, geldleningen tegen lage rente en lage energieprijzen moeten omvatten. Ten aanzien van de verkeersverbindingen is de aangekondigde aanleg van de Eemshaven een positief punt, maar de verbindingen langs de weg, per spoor en per schip zijn in de nota onvoldoende uitgewerkt. Met betrekking tot de onderwijsvoorziening wees spreker er op, dat deze de motor voor de economische groei moet zijn. niet omgekeerd. Wat de grenscontacten betreft merkte hij op, dat meer overleg en planning voor de uitvoering van maatregelen in de grensgebieden nodig zijn. Aangekondigd is cen verbinding van Drenthe met de zgn. Emslandlinie in Duitsland, maar het zal nog jaren duren voordat deze laatste voltooid is. Ten aanzien van de W.W.-uitkering meende spreker, dat deze een rem kan zijn op wederindiensttreding in het vrije bedrijfsleven. Aangezien de uitkering van 80 pet. van het loon ook 80 pet. van allerlei toeslagen omvat is men bang om een andere betrekking aan te nemen waarin geen toeslagen worden gegeven, want wordt men in die nieuwe betrekking opnieuw werkloos, dan valt men terug op een lagere uitkering dan men de eerste keer had. Aanvullende werken kunnen vaak niet tot uitvoering komen, omdat de gemeenten 5 pet. van de kosten daarvan mosten dragen en die 5 pet. kunnen ze door budgettaire moeilijkheden niet betalen. Op nadere vragen omtrent de W.W.-uitkeringen antwoordde de heer Wolters, dat hij niet de 80 pet. verlaagd zou willen zien, maar dat zijns inziens een garantie gegeven moet worden dat iemand die na korte tijd opnieuw werkloos wordt kan terugvallen op 80 pet. van de hogere uitkering die hij in zijn eerdere werkloosheidsperiode kreeg. Het deed hem genoegen te horen dat hiervoor een wetsontwerp is ingediend. Hij herhaalde dat de nota teleurstellend is in die zin, dat er onvoldoende perspectieven in worden geopend om het probleem, zowel op korte termijn van de grote werkloosheid als op lange termijn van de onvoldoende werkgelegenheid als gevolg van structurele oorzaken op te lossen. Er moet voor het noorden meer gebeuren, er moeten duidelijker uitspraken komen. Wat de belastingfaciliteiten betreft zou spreker verder willen gaan vooral met het oog op de concurrentie van andere E.E.G.landen waar men grotere faciliteiten geeft. Hij zou geen uitspraak willen doen over de vraag, of het E.E.G.-verdrag dit toelaat, hij wilde er alleen maar op wijzen dat het in die andere landen gebeurt. Zou men faciliteiten willen geven op het gebied van de vennootschapsbelasting om de industrie over de aanloopkosten heen te helpen, dan zou dat zeker overwogen moeten worden. Hij zou in ieder geval uniformiteit tussen de de E.E.G.-landen wensen. Dat geldt ook voor de prijzen van terreinen; met reducties daarop gaat men o.a. in Duitsland veel verder dan bij ons. men biedt er zelfs terreinen aan voor 1 D.M. per m2. Naar aanleiding van een vraag hoe spreker, die maatregelen bepleitte welke aan het Rijk meer geld zouden kosten of mindere inkomsten ten gevolge zouden hebben, meende dat de nodige gelden kunnen worden gevonden en of hij van oordeel was, dat belastingverlaging in elk geval achterwege zou moeten blijven, antwoordde hij dat wij in Nederland in de eerste plaats moeten streven naar verhoging van produktiviteit en dat wij tevens de rijksuitgaven nog kritischer zullen moeten bezien; subsidies, ook voor investeringen van industrieën, zullen nooit een blijvende zaak mogen worden. Als deze beide maatregelen niet voldoende zijn om het noorden te geven waar het nu al 20 jaar om vraagt, zal men naar zijn persoonlijke mening aan een zekere correctie van de belastingen niet kunnen ontkomen, waarbij hij met name aan belastingverhoging in de indirecte sfeer dacht. Verdere vragen gaven spreker aanleiding om voorbeelden
te geven van aanvullende werken die niet konden doorgaan omdat de gemeenten (o.a. Coevorden voor een rioleringsproject) de vereiste 5 pet. niet konden bijdragen. Ten aanzien van de kwestie of aanleg van een zeer kostbaar kanaal van de Eemshaven naar Twente, eventueel met doortrekking naar het Roergebied, wel verantwoord zou zijn in verband met het te verwachten verkeer, betoogde hij, dat deze haven zijn volledige effect eerst zal kunnen krijgen wanneer de verbindingslijnen naar het achterland goed zijn. Daartoe behoort zijns inziens ook een waterverbinding via Z.O.-Drenthe naar Twents; brengt men die niet tot stand, dan zijn de investeringen in die haven zelf niet volledig verantwoord. Ter aanvulling van hetgeen op 8 maart te Assen werd besproken, had op 28 maart te 's-Gravenhage een andere, deze maal niet openbare, bespreking plaats tussen de bijzondere commissie en de Bestuurscommissie Noorden des Lands. Daarbij gaf de bestuurscommissie, ten dele uit eigen beweging, ten dele naar aanleiding van vragen uit de commissie, nog nadere inlichtingen over een aantal te Assen reeds behandelde punten en enkele punten die daar wegens tijdgebrek nauwelijks aan de orde geweest waren. De bestuurscommissie legde hierbij enige overzichten aan de bijzondere commissie over. Daaruit blijkt o.a. het volgende: De openstaande financieringsaanvragen bedragen voor de drie provincies te zamen rond f 274 min. Voor de provincie Groningen bedroeg het leningplafond voor de perioden: 1-11-1963-1-11-1964 ƒ 47,5 min. 1-11-1964-1-11-1965 60,6 min. Garantieplafond: december 1966-december 1967 december 1967-december 1968
ƒ
0,1 min. 10,5 min.
Ingevolge de centrale financiering werd voor deze provincie toegewezen: november 1965-november 1966 ƒ 51,3 min. november 1966-november 1967 78 min. november 1967-maart 1968 10,8 min. extra toewijzing t.b.v. werkgelegenheid in 1967 29 min. Voor Drenthe bedroeg het leningplafond (incl. garanties en geldleningen t.b.v. waterschappen) in de perioden: 1-11-1963-1-11-1964 rond ƒ 4 3 min. 1-11-1964-1-11-1965 rond 59,6 min. Garantieplafond: december 1966-december 1967 december 1967-december 1968
ƒ
5,1 min. 5 min.
Ingevolge de centrale financiering werd toegewezen: november 1965-november 1966 rond ƒ 34,4 november 1966-november 1967 38,2 november 1967-maart 1968 11,6 extra toewijzing t.b.v. werkgelegenheid in 1967 34
min. min. min. min.
Voor Friesland werd aan geldleningen voor de gemeenten goedgekeurd in: 1966 tot een bedrag van rond ƒ 29,7 min. 1967 tot een bedrag van rond 53,6 min. Ingevolge de centrale financiering werd toegewezen in de perioden: december 1965-december 1966 ƒ 33,3 min. december 1966-december 1967 45,3 min. Het infrastructuurprogramma 1969-1972, zoals door de provinciale besturen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken, beloopt voor: Groningen rond ƒ 351,5 min. Friesland rond 270,5 min. Drenthe 296 min.
21 Een deel van deze plannen is geheel gereed voor uitvoering. Technisch is het mogelijk alle plannen in de periode 1969 t/m 1972 in uitvoering te nemen. Met een programma ten behoeve van de volledige werkgelegenheid aan de hand van gegevens 1967, waarbij gemiddeld 13 100 man op aanvullende werken tewerkgesteld zouden kunnen worden, zou per jaar afgerond f200 min. gemoeid zijn. De voorraadvorming van aanvullende werken, uitgedrukt in manweken, bedraagt voor Friesland in totaal 115 000 en voor Drenthe eveneens 115 000 manweken. Deze cijfers omvatten zowel reeds door de C.O.W. goedgekeurde of daarbij nog in behandeling zijnde werken als werken, die nog in behandeling zijn bij de P.C.W. Voor Groningen is alleen een globale schatting beschikbaar van werken, die door de C.O.W. zijn goedgekeurd of daarbij nog in behandeling zijn, nl. 87 000 manweken. Ter nadere toelichting werd van de zijde der bestuurscommissie er op gewezen, dat de financieringsaanvragen normale werken betreffen, welke het Rijk budgettair niets kosten. Ze kunnen direct worden aanbesteed zodra de financiering verzekerd is. Uiteraard behoeft niet voor het hele genoemde bedrag van 274 miljoen ineens aanbesteed te worden. Het is ook niet zo, dat dit hele bedrag extra gefinancierd behoeft te worden; men kan er aftrekken wat normaal toegewezen zou worden. De centrale financiering stagneert in ernstige male; het stuwmcer van werken waarvoor de plannen gereed liggen loopt sterk op. Ook het plafond voor door de provincies te verlenen garanties zou belangrijk verhoogd moeten worden om uitvoering van allerlei werken mogelijk te maken. Bij de stadsreconstruclie, die vanouds een gemeentelijke aangelegenheid is, doet zich onder andere de moeilijkheid voor, dat de gemeenten grote bedragen moeten investeren die jarenlang renteloos blijven. De woningwetwoningen moesten tot dusverre vooral in de industriekernen gebouwd worden om die plaatsen aantrekkelijk te maken voor de vestiging van nieuwe bedrijven. Daardoor waren er niet genoeg woningen beschikbaar om elders krotten op te ruimen. Deze krotopruiming zal nu volgens een algemeen plan stevig aangepakt moeten worden, vooral in de steden. Men is in het noorden niet erg enthousiast over de vervanging van woningwetbouw door premiebouw. De beleggingsmaatschappijen voelen er weinig voor, in het noorden te investeren. Wel mogen de woningbouwcorporaties nu op ruimere schaal premiewoningen bouwen, maar dan moeten zij lenen met gemeentegarantie en dat kan alleen binnen het rentcgamma, hetgeen het lenen moeilijk maakt. Ten aanzien van de migratie zette men van de zijde der bestuurscommissie nog eens uiteen, dat het bevorderen van migratie van het noorden naar bijv. het westen van het land tegen de doelstelling van het noorden zelf, maar ook van de Regering (blijkende uit de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening) zou ingaan. Toch wil het noorden er tot op zekere hoogte wel aan meewerken, omdat werkloosheid tot grote morele gevaren leidt. Anderzijds wil het noorden graag hoog geschoold personeel aantrekken, hetgeen nodig is om de vestiging van hoog gequalificcerde bedrijven te kunnen bevorderen. Daarvoor is het ook nodig, dat bepaalde vormen van onderwijs op ruimere schaal ter beschikking komen. Men wees hierbij nog eens op de zeer wenselijke stichting van het h.t.s. te Emmen. In enkele overeenkomstige gevallen, waarin op een toekomstige ontwikkeling vooruitgelopen is, speciaal bij de stichting van een h.t.s. in Vlissingen, waren de resultaten boven verwachting. Met betrekking tot de tuinbouw zette men van de kant der bestuurscommissie naar aanleiding van vragen uiteen, dat de inzichten op dit punt bezig zijn zich te wijzigen. De hoofdzaken blijven echter: men zal moeten komen tot een sterke concentratie, zowel van de produktie als van de veilingen. Zo nodig zal men binnen het noorden bedrijven moeten overplaatsen. Het is zeker niet de bedoeling in het noorden ,,prutsbedrijven" te stichten of in stand te houden. De condities voor subsidiëring zullen nader moeten worden uitgewerkt. Waarschijnlijk zal als minimum gesteld worden een oppervlakte van 11 ha met 1 ha glas. Bedrijven van die omvang zijn flinke bedrijven. Het
is de bedoeling alleen te steunen als tenminste f 80 000 geïnvesteerd wordt (bij uitbreiding tenminste f 50 000). In sommige gevallen zou men wel méér steun willen geven, maar de steun waarover thans gesproken wordt is toch ook niet onbelangrijk. Een bedrag van f 3500 van de provincie lijkt niet veel, maar daarbij kan nog komen f 3500 van de gemeente en f 10 000 van het O. en S.-fonds, terwijl bovendien de Cultuurtechnische Dienst helpt bij de aanmaak van gronden. De vooruitzichten voor de fruitteelt in het noorden zijn inderdaad niet zo gunstig. Daarom wil men zich thans concentreren op de groenteteelt onder glas en die van bloemen, eveneens onder glas, de laatste vooral in Eelde, waar reeds voldoende vakbekwaamheid onder de bevolking aanwezig is. Ten aanzien van de veilingen streeft men op dit ogenblik naar een concentratie door vermindering van het aantal tot 3. De afstanden tussen de produktiegebieden en de veilingen mogen niet al te groot worden. In tuinderskringen ziet men de wenselijkheid van concentratie steeds meer in. Het is heel goed mogelijk dat er op de lange duur slechts één veiling zal overblijven. Voorlopig is echter een situatie met 3 veilingen al een belangrijke verbetering. Men moet de uitbreiding van de tuinbouw zien in het kader van de vermindering van de werkgelegenheid in de landbouw. De tuinbouw zal vervangende werkgelegenheid moeten opleveren. De produktie zal ten dele in eigen streek moeten worden afgezet, ten dele geëxporteerd, vooral naar NoordDuitsland, misschien zelfs op kleinere schaal naar Scandinavië. Nadere vragen over de scheepsbouw en de bepleite verbreding van de kunstwerken in het Winschoterdiep leidden tot de opmerking van de kant van de bestuurscommissie, dat deze verbreding kan leiden tot een verruiming van de werkgelegenheid met een investering van ongeveer f 40 000 per arbeidsplaats, hetgeen een zeer redelijk bedrag genoemd mag worden. Laat men de verbreding achterwege, dan zal een nieuw probleemgebied ontstaan. Op deze verbetering van de infrastructuur wordt dus ook door de provincie en door de bestuurscommissie aangedrongen. Wat het kernenbeleid betreft deelde de bestuurscommissie mede dat zij ten tijde van het gehoor te Assen zich hierover nog beraadde, maar dat zij nu tot een conclusie gekomen was, nl. dat het wenselijk is het huidige beleid te continueren. Het zou onjuist zijn dit beleid elke 4 jaar te wijzigen; dat zou tot grote onrust leiden. De overheid heeft bovendien verplichtingen ten opzichte van bedrijven die zich reeds gevestigd hebben. Op den duur is wel meer concentratie nodig; de bestuurscommissie meent echter, dat het huidige beleid nauwelijks afbreuk doet aan de bevordering van de agglomeraties. De maatregelen van 13 januari jl. maken het mogelijk dat de Minister van Economische Zaken ook in deze richting werkt. De secundaire kernen blijven van belang voor de streken waarin ze liggen. Het was de bedoeling na 1964 het beleid af te ronden, maar daarvan is niets terechtgekomen en dat zal dus alsnog moeten gebeuren. Dit is ook daarom van belang, omdat de gemeenten, ook die in de subkernen, vele tonnen hebben geïnvesteerd in industrieterreinen in de verwachting, dat de Regering ook in de subkernen faciliteiten zou blijven verlenen, waardoor deze terreinen verkocht zouden kunnen worden. Zouden nu de subkernen worden opgeheven op een moment van grote werkloosheid, dan zal men zich in het noorden in de steek gelaten voelen. Wel zal de hoofdaandacht moeten vallen op de agglomeraties Groningen-Delfzijl-Eemshaven, Leeuwarden en Emmen, maar dat zal, vooral ten gevolge van een verbetering van de op deze agglomeraties gerichte infrastructuur, min of meer vanzelf gaan. Het is in ieder geval niet wenselijk een tegenstelling te creëren tussen gehandhaafde kernen en afgewezen subkernen; dan zou men de subkernen met hun eigen problemen laten zitten. De conclusie van dit alles moet zijn, dat het kernenbeleid de eerste 4 jaar niet moet worden veranderd. Met betrekking tot bestuurlijke problemen werd van de zijde van de bestuurscommissie meegedeeld dat de contactcommissie tussen de bestuurscommissie en Economische Zaken nu van start is gegaan. Het betreft hier een binnenskamers beraad waarin vertrouwelijk gesproken kan worden. Dit kan een goed uitgangspunt worden. Moeilijker is de vraag, of de bestuurs-
22 commissie zelf moet worden geïnstitutionaliseerd. Dat kan voordelen hebben, maar het is niet zeker of een geïnstitutionaliseerde bestuurscommissie beter zou werken dan een informele. In beide gevallen moeten voorstellen van de bestuurscommissie natuurlijk aan de drie colleges van provinciale staten worden voorgelegd. Dat is een vanzelfsprekende democratische gang van zaken. Men zal de ontwikkeling in dit opzicht niet moeten forceren. Er is verder een goed periodiek overleg met de kerngemeenten en enkele andere gemeenten, met werkgevers en werknemers en met de Kamers van Koophandel. Naar aanleiding van vragen over het sociaal-culturele beleid werd er uit de bestuurscommissie op gewezen, dat de Regering zich op het standpunt stelt, dat het platteland nu over het geheel genomen wel behoorlijk voorzien is en dat nu meer aandacht zal moeten worden besteed aan de kernen. Daarmee kon men wel instemmen, maar er is nog een afronding van de voorzieningen voor het platteland nodig en men hoopte dus, dat de extra steun voor het platteland zal worden gehandhaafd. Een verdubbeling van de exploitatiesubsidies is voor het van de grond brengen van het sociaal-culturele werk nog wezenlijker dan de investeringssubsidies. Ten slotte werd uit de bijzondere commissie nog de vraag gesteld, of de bestuurscommissie de toeneming van de bevolking van het noorden zag als doel, ook indien mocht blijken dat daaraan in economisch opzicht niet méér voordelen dan nadelen verbonden zouden zijn, dan wel als middel. Hierop antwoorde de bestuurscommissie dat een migratie naar het noorden haars inziens een middel is tot het bereiken van twee doeleinden. In de eerste plaats is, wil het noorden zijn doelsteL ling: bestaanszekerheid bij een behoorlijk bestaanspeil, kunnen verwezenlijken, bevolkingsaanwas, vooral aantrekking van hoog gequalificeerd personeel t.b.v. de industrialisatie, nodig. En
tegelijk kan daardoor worden bijgedragen aan de oplossing van de problemen van de overbevolking van het westen. Aldus vastgesteld 1 mei 1968. KIKKERT NEDERHORST VAN KOEVERDEN FRANSSEN VAN DER MEI JONGELING ENGELS VAN DIJK NELISSEN BOERSMA S. VAN DER PLOEG NUIJENS WIEBENGA KREMER RIETKERK ANDRIESSEN WIERENGA GOUDZWAARD DIJKSTRA VAN ROSSUM.