é ZITTING 1955—1956 -
4173
Oprichting van een stichting ter bevordering van de voorziening in de behoefte van industriële ondernemingen aan risicodragend kapitaal (Wet Stichting Industrieel Garantiefonds) MEMORIE VAN TOELICHTING No. 3
1. Inleiding In de na-oorlogse periode is van vele zijden het vraagstuk van de schaarste aan risicodragend kapitaal naar voren gebracht. Hiermede wordt (in hoofdzaak) gedoeld op de moeiiijkheden, die ondernemingen ondervinden bij de verkrijging van financieringsmiddelen ter vergroting van het aandelenkapitaal. Ook van de zijde van de Regering is voor dit vraagstuk bij herhaling bijzondere aandacht getoond en wel voornamelijk in samenhang met de industrialisatie-politiek. Voor een gezonde ontwikkeling van de industrie is het noodzakelijk, dat de ondernemingen in belangrijke mate worden gefinancierd met middelen, die permanent ter beschikking zijn gesteld en die in de risico's van het bedrijf delen. Een te sterk gebruik van leningen betekent wegens de vaste rentelasten en de verplichte aflossingen een gevaar voor de onderneming, wanneer een tijd van minder goede conjunctuur aanbreekt. Als een van de maatregelen, die met het oog op dit vraagstuk nuttig zouden kunnen zijn, is reeds enige malen de oprichting van een zogenaamd garantiefonds of transformatiefonds genoemd, waardoor een deel van de risicomijdende besparingen zou kunnen worden omgezet in risicodragende deelnemingen in de industrie. Het hierbij aangeboden wetsontwerp is lange tijd in voorbereiding geweest. Behalve door het feit, dat de wijze van organisatie van het beoogde instituut technische moeilijkheden opriep, is dit veroorzaakt door veranderingen in de feitelijke situatie en door verandering van inzicht in de kapitaalmarktproblemen. Hierbij zij gewezen op de noodzaak tot investeringsbeperking, die zich in 1951 in het kader van de algemene economische politiek deed gelden, waardoor de creatie van een nieuw financieringsinstituut voor de industriële uitbreiding tijdelijk op de achtergrond kwam. Voorts had nadere bestudering van de ontwikkeling op de kapitaalmarkt tengevolge, dat het inzicht in de aard van het verschijnsel van schaarste aan risicodragend kapitaal zich enigszins wijzigde, zoals in 2 zal worden toegelicht. 2. Het aanbod van risicodragend kapitaal De conceptie van een industrieel garantiefonds is voortgekomen uit de mening, dat geleidelijk een zodanige verschuiving tussen de risicomijdende en de risicodragende besparingen plaats vond, dat er een tekort aan de laatstgenoemde categorie ontstond dat zich steeds scherper zou gaan aftekenen. Hierbij werd o.a. gedacht aan de toeneming van de besparingen, welke bij de institutionele beleggers worden gevormd en die in hoofdzaak slechts voor risicomijdende belegging beschikbaar worden gesteld. Deze visie werd, bij gebrek aan voldoende gegevens om een duidelijk beeld van de samenstelling der besparingen te verkrijgen, overigens voornamelijk gebaseerd op concrete moeilijkheden, die op de kapitaalmarkt waarneembaar waren en die ertoe leidden, dat slechts in beperkte mate aandelenemissies van het bedrijfsleven tot stand kwamen. Indien men in conjunctureel opzicht de jaren 1921—1928 en 1946—1953 aan elkaar gelijk mag stellen, dan komt men bij vergelijking van deze twee tijdvakken inderdaad tot de con-
clusie, dat de omvang van de aandelenemissies geringer is geworden. Een berekening waarbij — om een aanvaardbare vergelijkingsmaatstaf te verkrijgen — de emissies van aandelen zijn uitgedrukt in procenten van het nationaal inkomen geeft n.1. als uitkomst, dat in deze perioden resp. 1,7 % en 1,1 % in aandelen werd belegd. In de afgelopen jaren is echter de vrees voor een tekort aan risicodragende besparingen in macro-economische zin niet op duidelijke wijze door de feiten bevestigd. Hoewel de gegevens over de wijze waarop de financiering der industriële investeringen is geschied vrij gebrekkig zijn, kan men er wel uit afleiden, dat de industrie niet door een dergelijk tekort genoodzaakt is geweest tot een overmatig gebruik van leninggelden. De industriële obligatie-emissies hebben zich evenals de aandelenemissies op een laag peil bewogen. De veronderstelde verschuiving tussen de risicomijdende en de risicodragende besparingen, waardoor het tekort zou worden veroorzaakt, is nadat hierover meer gegevens beschikbaar zijn gekomen ook niet van aanzienlijke betekenis gebleken. In dit verband is van belang, dat de uitbreiding van de sociale voorzieningen die na de oorlog heeft plaatsgevonden in belangrijke mate is gebaseerd op het omslagstelsel. Hoewel de macro-economische grootheden, waarom het hier gaat, met de nodige reserve moeten worden bezien, menen de ondergetekenden — hierin gesteund door studies van het Centraal Planbureau — te mogen stellen dat een relatieve teruggang van de risicodragende besparingen niet of nauwelijks waarneembaar is. Evenmin is gebleken dat de besparingen die voor risicodragende belegging in aanmerking komen in totaal gezien tekortschieten voor de financiering van het voor Nederland wenselijk geachte niveau der investeringen. Niettemin is het feitelijke aanbod van risicodragende besparingen op de kapitaalmarkt vrijwel voortdurend krap geweest, zodat men op grond van de directe waarnemingen stellig kan spreken van een schaarste aan risicodragend kapitaal, die het plaatsen van aandelenemissies bemoeilijkte. Een symptoom van deze schaarste viel tot enige tijd geleden te constateren in het koersverloop van de aandelen op de Amsterdamse beurs, waaruit een relatief hoog rendement op deze beleggingen voortvloeide in verhouding tot de obligatierendementen. In 1952 was het gemiddelde rendementsverschil tussen beide beleggingssoorten zelfs ruim 3 % en daarmede aanzienlijk groter dan het voor de oorlog placht te zijn. Eerst sedert kort is een verandering in deze situatie opgetreden, die voor een deel moet worden toegeschreven aan de vrij omvangrijke buitenlandse aankopen op de Nederlandse aandelenmarkt, hetgeen uiteraard als een tijdelijke factor moet worden gezien. Bij de verklaring van de schaarsteverschijnselen op de markt voor risicodragend kapitaal is het van belang op te merken dat slechts een gering deel van de besparingen met risicodragende bestemming via de markt wordt aangeboden. Verreweg het grootste deel wordt in de bedrijven gevormd uit ingehouden winst en dient voor de financiering van het eigen bedrijf. Hoewel het uitermate moeilijk is een kwantitatief inzicht in deze verschijnselen te verkrijgen, kan wel worden gezegd, dat binnen het totaal van de besparingen met risicodragende bestemming geleidelijk een verschuiving is opgetreden, waardoor
7 de interne financiering is toegenomen tegenover een afneming van het aanbod van particuliere beleggers op de kapitaalmarkt. Het feit, dat het aanbod van vrij risicodragend kapitaal relatief gering is in verhouding tot de totale omvang der kapitalen, welke worden gevormd en geïnvesteerd, maakt dat er gemakkelijk spanningen optreden. In verhouding tot de kleine markt van nieuwe besparingen zijn de fluctuaties in de behoeften spoedig te groot om soepel te worden opgevangen. Een grote emissie van een der grote ondernemingen kan de markt voor geruime tijd afromen. Ook aan de sedert kort tot uiting komende ruimte op de kapitaalmarkt kan onder de geschetste verhoudingen weinig betekenis worden toegekend. Op korte termijn kan de situatie zich wijzigen in een schaarstetoestand, met als gevolg, dat in dringende behoeften aan nieuwe middelen van groeiende ondernemingen niet kan worden voorzien. In de afgelopen jaren heeft een toestand van schaarste op de markt overheerst, hetgeen vermoedelijk vele bedrijven ervan heeft weerhouden een poging tot vergroting van het aandelenkapitaal te ondernemen. In de geschetste verhoudingen kan het doel van een industrieel garantiefonds niet zijn een belangrijke overheveling van risicomijdende besparingen naar de risicodragende sfeer te bewerkstelligen. Hiervoor zouden zeer omvangrijke middelen nodig zijn. De taak van het garantiefonds moet vooral worden gezien in het verminderen van de moeilijkheden die zich voor bepaalde categorieën van kapitaalvragers voordoen, zoals in de volgende paragraaf nader wordt omschreven.
echter zodanig, dat hierin geen voldoende oplossing kan liggen. De ondergetekenden zijn dan ook van mening, dat het ten behoeve van de industrialisatie gewenst is ter tegemoetkoming aan deze moeilijkheden een bijzondere maatregel te treffen en hiervoor een industrieel garantiefonds, als in de inleiding genoemd, in te stellen. Met behulp van een zodanig fonds zal, op de wijze die hicrna nader wordt toegelicht, de voorziening in de behoefte van industriële ondernemingen aan risicodragend kapitaal kunnen worden bevorderd. Daarbij zal het aanbeveling verdienen de werkingssfeer van dit garantiefonds in hoofdzaak te beperken tot de financiering van kleine en middelgrote industriële ondernemingen, omdat hierdoor de beschikbare middelen geconcentreerd worden op het punt, waar de behoefte aan deze ma:Uregel het duidelijkst spreekt. Uit de in voorgaande paragraaf beschreven verhoudingen op de kapitaalmarkt vloeit evenwel voort, dat het in verband met de situatie op die markt nodig zal kunnen zijn om niet alleen die ondernemingen te helpen, die door haar structuur moeilijk toegang tot de kapitaalmarkt kunnen krijgen. In perioden van schaars aanbod van risicodragende middelen, zoals die in het verleden herhaaldelijk voorkwamen, zal het garantiefonds een ruimere werkingssfeer moeten hebben. Niettemin moeten ook dan uiteraard beperkingen in acht worden genomen wat betreft de omvang van de te financieren ondernemingen, opdat niet een te groot deel van de middelen naar enkele grote bedrijven vloeit.
4. De doelstelling van het garantiefonds Zoals uit het voorgaande blijkt, zal het garantiefonds erop 3. De financieringsmoeilijkheden van de industriële zijn gericht additionele risicodragende gelden ter beschikking ondernemingen te doen komen, in de eerste plaats ter voorziening in de beDe krachtige vanouds gevestigde ondernemingen hebben bij hoeftcn van kleine en middelgrote industrieën, die moeilijk de verkrijging van risicodragend kapitaal een grote voorsprong toegang tot de kapitaalmarkt hebben, doch eventueel ook in op jongere en minder sterk ontwikkelde bedrijven. In de eerste ruimere kring naarmate schaarsteverschijnselen op de markt plaats zijn zij in veel sterker mate in de gelegenheid tot winst- voor risicodragend kapitaal zulks nodig maken. Het ligt niet inhouding. Deze politiek heeft zo vast wortel geschoten, dat in de bedoeling de toevoeging van risicodragende middelen in vele gevallen reserveringen plaatsvinden, die nog niet voor van zodanige omvang te doen zijn, dat hierdoor een aanmerkeuitbreiding van het bedrijf nodig zijn. Deze besparingen stro- lijke invloed wordt uitgeoefend op de verhouding tussen risicomen niet door naar de kapitaalmarkt doch worden in het dragende en risicomijdende besparingen in totaal gezien. Zoals algemeen in liquide vorm belegd. Dit verschijnsel draagt der- reeds opgemerkt zouden hiervoor maatregelen van zeer grote halve bij tot schaarste op de kapitaalmarkt, doch het heeft omvang nodig zijn. tevens een goede zijde, n.1. versterking van de liquiditeitspositie In verband met deze doelstelling ligt het in de bedoeling de der ondernemingen in goede tijden, hetgeen een conjunctuur- werkingssfeer van het fonds in het algemeen te beperken tot nivellerende invloed kan hebben. medewerking aan die financieringstransacties, welke per geval Bovendien kunnen bestaande krachtige ondernemingen ge- een bedrag van f 1 min. niet overschrijden. Slechts in uitmakkelijker dan kleine en jonge ondernemingen op de kapitaal- zonderingsgevallen zou deze maximumgrens tot f 2 500 000 markt terecht. Er bestaat een belangrijke voorkeur van de be- kunnen worden verhoogd. Hiervoor zal in elk individueel geval leggers voor de grote ondernemingen en daarenboven kunnen een schriftelijke machtiging van de eerste ondergetekende verdeze gebruikmaken van de mogelijkheid om door emissie be- eist zijn. neden de bereikbare koers met voorkeursrechten voor oude Het doel van het garantiefonds is een organisatie in het aandeelhouders het slagen te verzekeren. Indien er geen ruim leven te roepen, die gelden aantrekt, welke anders niet voor aanbod van beleggingzoekende kapitalen is, gepaard met een risicodragende belegging beschikbaar zouden komen en die optimistische stemming bij de beleggers, waarin men bereid is deze gelden risicodragend uitzet. De risico's die uit deze transnieuw en dus riskant beleggingsmateriaal te aanvaarden, zullen actie voortvloeien worden in beginsel gedragen door het garanjonge ondernemingen en ondernemingen die voor het eerst met tiefonds. een openbare emissie willen komen geen kans maken. Als verschaffers van de benodigde risicomijdende bespaHet gevolg is, dat nieuwe ondernemingen, alsmede onder- ringen komen vooral de institutionele beleggers in aanmerking. nemingen, die nog geen vaste voet op de openbare kapitaal- Zoals hierna nog wordt uitgewerkt is evenwel ook gedacht aan markt hebben, grote moeilijkheden ondervinden bij hun ex- de mogelijkheid om kapitaal, dat in beginsel wel bereid is pansiefinanciering. Voor vele kleine en middelgrote onder- zekere risico's te aanvaarden doch in een bepaalde situatie hiernemingen is er als het ware een drempel die men niet kan van weerhouden wordt, te mobiliseren. Hierbij gaat het erom passeren. Men is te zeer aangewezen op eigen besparingen en het kapitaal een trap hoger in de risicodragende sfeer te brenkan op basis daarvan slechts langzaam uitbreiden. Nog geringer gen. Dit kapitaal zou door middel van een beperkte garantie zijn de kansen voor ondernemingen, die te klein zijn om tot op zijn risicodragende bestemming kunnen worden gebracht. openbare emissies over te gaan. Een zodanige situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen, wanneer De genoemde moeilijkheden voor de kleine en middelgrote het gaat om de financiering van een nieuwe onderneming of industrie — en vooral voor jonge ondernemingen — zijn reeds van een geheel nieuwe investering in een bestaande ondervan oudere datum. Ten aanzien van de credietverlening aan neming. De ervaring leert, dat ondernemingen, die in aard en deze ondernemingen iieeft de Herstelbank na de oorlog een opzet gezond zijn, in den beginne toch vaak grote moeilijkbelangrijke taak vervuld. De oprichting van de Nederlandse heden hebben te overwinnen en daardoor niet aanstonds rendeParticipatiemaatschappij betekende daarnaast een verheugend ment afwerpen en dat beleggers uit dien hoofde weinig geneigd initiatief op het gebied van de verstrekking van kapitaal op zijn hun geld zonder meer in een dergelijke onderneming te risicodragende grondslag. De omvang van het vraagstuk is steken. Wanneer de risico's van deze aanloopmoeilijkheden
8 door een garantie gedekt worden, zal het in vele gevallen mogelijk zijn het benodigde risicodragende kapitaal aan te trekken. De ondergetekenden menen, dat het garantiefonds in beginsel ook voor deze transformatie-transacties moet openstaan. 5. Het advies van de Hoofdcommissie voor de Industrialisatie Bij het ontwerpen van een organisatie voor een dergelijk garantiefonds en het aangeven van de richtlijnen voor het te voeren beleid doen zich vele vraagstukken voor. Voorzover bekend, bestaat een dergelijk garantiefonds ook in andere landen nog niet, zodat bij de opzet geen gebruik kan worden gemaakt van elders opgedane ervaringen. De eerste ondergetekende heeft gemeend goed te doen over de zich te dezen voordoende vraagstukken het oordeel te vragen van de Hoofdcommissie voor de Industrialisatie, waarin vooraanstaande deskundigen zitting hebben. Het advies van deze commissie is als bijlage bij deze Memorie gevoegd. De Hoofdcommissie gaat bij haar aanbevelingen voor de organisatie uit van de gedachte, dat het orgaan, hetwelk belast zal zijn met de verlening van garanties, los moet staan van het instituut of de instituten, die de eigenlijke transformatie van risicomijdend in risicodragend kapitaal tot stand brengen. Voor het eerstgenoemde orgaan denkt zij zich de vorm van een stichting onder een bestuur, waarin in meerderheid vertcgenwoordigers der betrokken Ministeries en daarnaast vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zitting hebben. Voor het totstandbrengen van de eigenlijke transformatie denkt de commissie aan een zekere concentratie bij een speciaal hiervoor aan te wijzen financieringsinstituut. Dit instituut zou de vorm moeten hebben van een naamloze vennootschap. Alle aandelen van deze vennootschap moeten zich in handen van het garantiefonds bevinden. De leiding van dit instituut zou echter een grote mate van onafhankelijkheid ten opzichte van de Staal moeten bezitten. In deze constructie beperkt de taak van het garantiefonds zich tot de verlening van garanties tot betaling van rente en aflossingen op leningen, aan te gaan door het transformatieinstituut, en de goedkeuring van projecten, waarin dit instituut met het geleende geld wil deelnemen. Voorts zal het stichtingsbestuur toezicht op het door het instituut gevoerde beheer moeten houden en met name een zekere zeggenschap moeten hebben over het ingrijpen in de gefinancierde projecten of het afstoten van participaties. Aan het financieringsinstituut zijn de primaire beoordeling van de te financieren projecten, de uitwerking van het financieringsschema, alsmede het toezicht op de verkregen deelnemingen en de afwikkeling hiervan toevertrouwd. De commissie wil de verlening van garanties aan andere financieringsinstellingen niet geheel uitsluiten, doch spreekt een sterke voorkeur uit voor concentratie van alle garantieverleningen aan of althans via het bovengenoemde instituut. Dit laatste wil zeggen, dat garanties aan anderen slechts verleend zullen kunnen worden na door het instituut onderzocht en aanbevolen te zijn. Bij het ontwerpen van bovenomschreven constructie hebben de commissie vooral twee doeleinden voor ogen gestaan. In de eerste plaats heeft men de eerste selectie van de projecten op grond van een integrale beoordeling willen toevertrouwen aan een van de Staat en het garantiefonds zoveel mogelijk onafhankclijke instantie. In de tweede plaats acht men het van belang, dat de risico's, welke ten laste van het garantiefonds komen, zodanig worden bijeengevoegd, dat de goede en de kwade kansen elkaar geheel of gedeeltelijk zullen compenseren. Dit wordt op de meest eenvoudige wijze bereikt door deze risico's alle te verzamelen in één financieringsmaatschappij. Aangezien voorts de aandelen in deze maatschappij in handen van het garantiefonds zullen zijn, zal dit fonds, dat het volledige risico draagt, niet alleen de kwade maar ook de goede kansen van het risico hebben.
6. Het standpunt ten aanzien van het advies De ondergetekenden achten deze opzet in hoofdzaak aanvaardbaar. Ze nemen dan ook de voorstellen, zoals deze hierboven kort zijn samengevat, over. Slechts op een enkel punt zouden zij van het advies van de Hoofdcommissie willen afwijken. Dit punt betreft de vérgaande concentratie van transformatietransacties en projectenbeoordeling bij het in het advies genoemde financieringsinstituut. Wel wil de Hoofdcommissie vermijden aan dit instituut het odium van een monopolistische instelling te geven, doch zij is hierin toch niet geheel geslaagd. De Hoofdcommissie houdt de mogelijkheid van garantieverlening t.a.v. andere instellingen open, doch zij beveelt aan deze via het centrale financieringsinstituut te doen lopen. Bovendien meent zij, dat alle projecten, waarvoor garantieverlening wordt gevraagd, door het centrale financieringsinstituut beoordeeld moeten worden. Bedacht moet worden, dat de Hoofdcommissie voorstelt, dat de centrale financieringsinstelling een naamloze vennootschap zal zijn, waarvan de aandelen in handen van het garantiefonds zullen berusten, doch waarvan het beheer in hoge mate onafhankelijk zal zijn van het garantiefonds of de Staat. Deze financicringsinstelling zal in de eerste plaats zelf transformatie- en financieringstransacties entameren en aan het garantiefonds voordragen. Min of meer als nevenfunctie zal men daarnaast garantieverzoeken van anderen behandelen en beoordelen. Aan de door de Hoofdcommissie voorgestelde constructie liggen een tweetal overwegingen ten grondslag. In de eerste plaats meent men, dat van transformatie slechts sprake kan zijn wanneer het transformatieinstituut zich beperkt tot het aantrekken van middelen uit de strikt risicomijdende sector. Alle aan de transformatie verbonden risico's komen derhalve ten laste van het garantiefonds. In deze figuur moeten ook alle goede risico's ten bate van het garantiefonds komen. Het moet uitgesloten zijn, dat enige financieringsinstelling zich hiertussen schakelt om winst te maken. Het is daarom gewenst voor te schrijven, dat al deze transacties via de centrale financieringsinstelling zullen lopen. Inschakeling van een particuliere instelling met winstmotief zou slechts toegestaan kunnen worden, wanneer deze instelling ook een deel van het risico draagt. Dit schept echter een uitermate gecompliceerde situatie, die naar het oordeel van de Hoofdcommissie vermeden kan worden door dergelijke financieringsinstellingen slechts voor een indirecte garantie — via het centrale transformatieinstituut — in aanmerking te laten komen. De tweede overweging is, dat voor de beoordeling van de te garanderen financieringstransacties ten behoeve van het garantiefonds een deskundig apparaat nodig is en dat dit apparaat slechts bij de centrale financieringsinstelling aanwezig zal zijn. Deze overweging waarderend, menen de ondergetekenden, dat de hieraan door de Hoofdcommissie verbonden gevolgtrekking verder gaat dan noodzakelijk is. Het is inderdaad gewenst, dat alle financieringstransacties, die geheel voor rekening en risico van het garantiefonds plaatshebben, zodanig geplaatst worden, dat ook alle goede risico's ten bate van het garantiefonds komen. Wanneer echter aan deze voorwaarde is voldaan, behoeft een verdergaande concentratie van de financieringstransacties niet nagestreefd te worden. Dit wil zeggen, dat het de ondergetekende overbodig voorkomt voor te schrijven, dat de verlening van beperkte garanties, waarbij derden ook een gedeelte van het aan de betrokken investering verbonden risico dragen, eveneens via het centrale financieringsinstituut moet lopen. Afgewacht zal dienen te worden of zich inderdaad gevallen zullen voordoen, waarbij met behulp van een beperkte garantie de beschikbaarstelling van risicodragend kapitaal kan worden bevorderd. Indien zij zich echter voordoen, is er geen dwingende reden aanwezig deze garantieverleningen te leiden via het centrale financieringsinstituut. De ondergetekenden vermogen ook niet in te zien, dat alle financieringstransacties, waarvoor garantieverlening wordt ge- ; vraagd, beoordeeld zouden moeten worden door een aan het centrale financieringsinstituut verbonden beoordelingsapparaat.
Om elke schijn van de vorming van een monopolie uit te sluiten verdient het de voorkeur de aanvragen voor een (volledige) garantie van het centrale financieringsinstituut op volkomen dezelfde wijze te behandelen als de aanvragen van anderen voor de verkrijging van een beperkte garantie. In verband hiermede merken de ondergetekenden op dat zij, in afwijking van het advies van de Hoofdcommissie, van oordeel zijn, dat het bestuur van het garantiefonds het recht en de mogelijkheid moet hebben zich zelf een oordeel over alle bijzonderheden van de betrokken financieringstransacties te vormen. De Hoofdcommissie meent, dat de leiding van het centrale financieringsinstituut zoveel mogelijk onafhankelijk moet zijn van de .Staat c.q. het garantiefonds. De ondergetekenden kunnen hiermede instemmen. Bij deze figuur past dan echter niet een totale afhankelijkheid van het bestuur van het garantiefonds van het centrale financieringsinstituut voor wat de beoordeling der te garanderen transacties betreft. Daarom is er geen aanleiding de beoordeling van alle garantie-aaiivragen te concentreren bij het apparaat van het centrale financieringsinstituut, en kan aan anderen, die een beperkte garantie willen verkrijgen, de gelegenheid gegeven worden rechtstreeks een garantie aan te vragen. Dit betekent niet, dat aan het bestuur van het garantiefonds een omvangrijk bureau ter beschikking moet worden gesteld. Bepaald zal worden, dat het garantiefonds slechts die aanvragen in behandeling zal nemen, die, hetzij door het centrale financieringsinstituut, hetzij door een andere daartoe geschikte financiële instelling, na grondig onderzoek en onder overlegging van een gedocumenteerd rapport worden aanbevolen. Het garantiefonds kan zich dan beperken tot de kritische bestudering der rapporten en, zo nodig, het inwinnen van deskundige adviezen. Voorts menen de ondergetekenden, dat het om practische redenen niet gewenst is de financicringstransacties, welke geheel voor rekening van het garantiefonds afgesloten worden, bij één enkele financieringsmaatschappij te concentreren. Zij stellen zich voor bij deze transactie conform de practijk, die zich bij de verlening van investeringscredieten heeft gevormd, te onderscheiden tussen grote participaties (boven de f 100 000) enerzijds en kleinere anderzijds. Voor eerstgcnoemde wordt gedacht aan een financieringsinstelling, zoals door de Hoofdcommissie geschetst, waarvan de aandelen voor ten minste 90 % in handen van het garantiefonds zijn en waarvan het beheer aan de Herstelbank zou kunnen worden toevertrouwd. Voor de kleinere participaties zou een soortgelijke financieringsmaatschappij in het leven geroepen kunnen worden, waarvan echter het beheer aan de Nederlandsche Middenstandsbank zou kunnen worden opgedragen. Deze bank, die zich belast met credietverschaffing aan kleine en middelgrote ondernemingen is voor de plaatsing en bewaking van dergclijke kleine participaties uitstekend geoutilleerd. Ook de aandelen van het onder beheer van de Nederlandsche Middenstandsbank staande financieringsinstituut dienen voor ten minste 90 % in handen van het garantiefonds te zijn. Behalve de bovengeschetste hoofdtrekken van de organisatie geeft de Hoofdcommissie in haar advies een aantal aanbcvclingen aangaande de practische uitwerking. Hiervan zal bij het in werking treden van de betrokken organen een nuttig gebruik gemaakt kunnen worden. Het komt de ondergetekenden echter niet gewenst voor, reeds thans ten aanzien van al deze punten een definitief standpunt te bepalen. Het schijnt eerder aan te bevelen de te volgen werkwijze op dit geheel nieuwe terrein zich te laten vormen binnen het kader van de in het wetsontwerp en deze Memorie van Toelichting aangegeven beginselen. 7. Taak en werkwijze van het garantiefonds De voornaamste zorg van het bestuur van het garantiefonds zal zijn erop toe te zien, dat slechts die financieringstransacties ten laste van de stichting komen, die zonder een beperkte of volledige garantieverlening niet tot stand zouden kunnen komen. Met andere woorden: het aanbod van risicodragend kapi-
taal ten behoeve van industriële investeringen moet door middcl van de af te geven garanties vergroot worden. Deze vergroting van het aanbod kan twee vormen aannemen. Zij kan in de eerste plaats geschieden door een van de bovengenoemde „centrale financieringsinstellingen" in staat te stellcn het benodigde geld in risicomijdende vorm aan te trekken en risicodragend uit te zetten (tijdelijke transformatie). Hiervoor is nodig een rechtstreekse en volledige garantie aan een belegger, die zijn geld in geen geval onder risicodragende voorwaarden wil uitzetten. Daarnaast zal de financiële verhouding tussen de betrokken financieringsinstelling en de stichting zodanig geregeld worden, dat de eerstgenoemde steeds aan de verplichtingen van het leningscontract zal kunnen voldoen. De tweede vorm is het verstrekken van een beperkte garantie ten einde beleggers, die zonder interventie hun geld slechts risicomijdend zouden willen uitzetten, te bewegen zelf een risicodragende belegging te accepteren (blijvende transformatie). Deze beperkte garantie zal betrekking hebben op het verkrijgen van een zeker minimum-rendement op bepaalde participaties gedurende een overeen te komen termijn. Deze termijn zal niet langer dan tien jaar mogen zijn. Het door het garantiefonds uit te oefenen toezicht op de ontwikkeling der participaties zal in beginsel geregeld moeten worden in overeenstemming met de omvang van de risico's die ten laste van het fonds komen. Wordt het gehele risico op het garantiefonds afgewenteld, dan zal een diepgaande bemoeiing met de participaties noodzakelijk zijn. Is de garantie van beperkte aard, dan kan ook deze bemoeiing beperkt blijven. Eveneens zal erop toegezien moeten worden, dat in beginsel van de op de betrokken participaties te behalen „overwinsten" een aan het risico evenredig deel aan het garantiefonds toekomt. Ten aanzien van de centrale financicringsinstellingen kunnen deze punten in algemene beheers- en garantieovereenkomsten in hoofdzaak worden geregeld; voor de beperkte garanties kan telkens een aan het betrokken geval aangepaste regeling gemaakt worden. Voor de garantieverleningen zullen voorts enige algemene criteria gelden, welke o.a. in de in artikel 14 van de statuten der stichting genoemde richtlijnen tot uitdrukking zullen komen. Op de inhoud van deze richtlijnen komen de ondergetckenden bij de toelichting op het betrokken artikel terug. 8. De middelen van het garantiefonds Zoals reeds vroeger is medegedeeld, is geruime tijd geleden de medewerking van de Foreign Operations Administration gevraagd om ten behoeve van een garantiefonds, als bedoeld bij dit wetsontwerp, een bedrag van f 100 000 000 van de zgn. tegenwaarderekening vrij te geven. Op deze aanvrage is in gunstige zin beslist. Gezien de beperkte doclstejling van het fonds zal het bedrag van f 100 000 000 niet ineens in zijn geheel benodigd zijn. Bovendien is het bij grote projecten gebruikelijk, dat de overboeking van de tegenwaarderekening in etappes geschiedt. Met de Amerikaanse autoriteiten is daarom overeengekomen, dat in eerste aanleg een bedrag van f '30 000 000 ter beschikking zal worden gesteld. Maar zodra blijkt dat de vermogensbehoefte van de stichting uit hoofde van de garantieverlening het bedrag van f 30 000 000 te boven gaat, zullen verdere middelen tot een maximum van f 70 min. aan de stichting verstrekt kunnen worden. Daarnaast wordt voorgesteld de mogelijkheid te openen dat afhankelijk van de jaarlijkse exploitatieresultaten zekere vergoedingen aan de stichting ten laste van de Rijksbegroting worden gebracht, welke vergoedingen het karakter van voorschotten hebben, aangezien er een voorwaardelijke terugbetalingsverpliehting aan is verbonden. De ondergetekenden achten het mogelijk met behulp van dit garantiefonds een merkbare verbetering in de financieringsmogelijkheden van industriële projecten op het hierboven omschreven terrein tot stand te brengen. Zij willen er voorts op wijzen, dat deze verbetering zich niet tot het genoemde bedrag zal beperken. In vele gevallen immers zal, wanneer risico's
10 welke voor de particuliere belegger te groot of te onoverzichtelijk zijn, ten laste van het garantiefonds genomen worden, de weg geopend zijn voor het aantrekken van risicodragend kapitaal, hetwelk zonder de afscherming van een zeker „premier risque" niet beschikbaar zou zijn gekomen. Bovendien is het de bedoeling te streven naar afstoting van de gegarandeerde financieringen, zodra zulks op de normale kapitaalmarkt mogelijk is en de belangen van het garantiefonds en van de gefinancierde onderneming zich hiertegen niet verzetten. Over de bestemming van het bij eventuele liquidatie van het fonds overblijvende saldo zal — krachtens de tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika gesloten bilaterale overeenkomst — overleg met de Amerikaanse autoriteiten moeten worden gepleegd. Dit overleg zal ook plaatsvinden ten aanzien van dat deel der f 100 000 000, dat bij opheffing van het garantiefonds nog niet aan de stichting mocht zijn overgedragen. 9. De artikelen van het wetsontwerp Artikel 1. In artikel 1 wordt aan de eerste ondergetekende machtiging verleend de Stichting Industrieel Garantiefonds ten behoeve van de industrialisatie in het leven te roepen. Hieruit volgt, dat het werkterrein der stichting beperkt is tot de bevordering van de financiering van industriële ondernemingen. Het wetsontwerp zelf is zo beknopt mogelijk gehouden. Als onderdeel van de voorgestelde regeling is als bijlage een ontwerpacte van oprichting der stichting opgenomen, waarin de doelstelling, de werkwijze en de middelen van de stichting nauwkeurig zijn omschreven. De artikelen van het wetsontwerp tezamen met die van de ontwerp-statuten geven een zo volledig mogelijk beeld van de opzet van het geheel. Omtrent de budgetaire voorzieningen, welke nodig zijn ten behoeve van de afzondering van het stichtingskapitaal en de bijdragen, als bedoeld in het tweede lid van dit artikel, zal te zijner tijd een wetsvoorstel worden ingediend.
aangewend voor terugbetaling van de van het Rijk ontvangen bedragen. Deze bepalingen maken het mogelijk het vermogen van de stichting, behoudens de deelneming in het kapitaal van de financieringsmaatschappijen, geheel beschikbaar te stellen voor de dekking van garanties op hoofdsommen. De uitgaven, welke voor het Rijk kunnen voortvloeien uit de verplichting tot vergoeding van de tekorten op de exploitatierekening van de stichting, zijn als volgt gelimiteerd. De omvang der garanties tot rentebetaling, in het eerste lid onder a genoemd, is beperkt, doordat deze altijd gekoppeld zijn aan garanties op hoofdsommen en deze laatste in totaal op geen ogenblik het in artikel 4, vijfde lid, der statuten bedoelde bedrag mogen te boven gaan. Een dergelijke beperking geldt echter niet voor de in het eerste lid van het onderhavige artikel onder c genoemde dividend-garanties, omdat hierbij in beginsel de risico's met betrekking tot de hoofdsommen voor rekening van de beleggers zelf worden gelaten. Daarom is hiervoor in artikel 4, zesde lid, der statuten een beperking voorgeschreven. De in het eerste lid van het onderhavige artikel onder d genoemde beheerskosten, waarvoor moge worden verwezen naar de toelichting bij artikel 6, tweede lid, onder d, der statuten, zullen slechts bescheiden behoeven te zijn. Voor de uit dit artikel voor het Rijk voortvloeiende uitgaven zullen te zijner tijd begrotingsposten worden voorgesteld. Artikel 3. Om misverstand te voorkomen wordt hier aansprakelijkheid van het Rijk jegens derden uitdrukkelijk uitgesloten. Deze bepaling tast uiteraard het in het vorige artikel bepaalde niet aan. Artikel 4. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Successiewet wordt het stichtingskapitaal voor de toepassing van die wet beschouwd als door de stichting bij schenking te zijn verkregen. Dit zou ten gevolge hebben, dat de stichting deswege schenkingsrecht zou moeten betalen. De ondergetekenden achten het gewenst, dat zij daarvan wordt vrijgesteld. Zonder deze bepaling zou aanstonds 15 % van het stichtingskapitaal aan de fiscus toekomen.
Artikel 2. Mede op grond van het advies van de Hoofdcommissie voor de Industrialisatie hebben de ondergetekenden het gewenst geacht te voorkomen, dat de stichting voor de door haar te verrichten betalingen van beheerskosten en van rente of dividend uit hoofde van de garantieverlening, het Artikel 5. In dit artikel is mede een sanctie op het niet stichtingsvermogen zou moeten aanspreken. Wanneer alle de- nalcomen van de geheimhoudingsplicht opgenomen. Dit is claraties op grond van rente- en dividendgaranties uit het geschied in verband met de waarschijnlijkheid, dat het bij garantiefonds zouden moeten worden voldaan, zou volgens de de Staten-Generaal aanhangige ontwerp van wet tot vastberekening van de Hoofdcommissie ongeveer de helft van het stelling van algemene bepalingen omtrent de bestraffing van fonds hiervoor geblokkeerd moeten worden. Daarom is in het schending van geheimen (Gedrukte Stukken 1952—1953, tweede lid van dit artikel bepaald, dat eventuele tekorten op 3030) niet zo tijdig het Staatsblad zal bereiken, dat bedoelde de exploitatierekening van de stichting ten laste van het Rijk algemene bepalingen reeds bij het inwerkingtreden van de zullen komen, echter met de verplichting tot terugbetaling indien in latere jaren overschotten op de exploitatierekening Wet Stichting Industrieel Garantiefonds zullen gelden. De inhoud van het onderhavige artikel is overigens op de inhoud ontstaan. dier algemene bepalingen afgestemd. In de administratie van de stichting zal voor de uitvoering Het huidige artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht van het bij dit artikel bepaalde een strenge scheiding moeten moet naar het oordeel van de ondergetekenden voor de onworden gemaakt tussen de kapitaaldienst en de exploitatie- derhavige materie als onvoldoende worden beschouwd. rekening. Op eerstgenoemde rekening dienen de mutaties in het stichtingsvennogen tengevolge van winsten en verliezen op 10. De artikelen van de statuten hoofdsommen te worden geboekt. De exploitatierekening zal Artikelen 1 en 2 moeten worden gecrediteerd voor de rente- en dividend-opbrengsten, welke aan de stichting uit hoofde van garantieHet doel en het werkterrein der stichting zijn hierboven overeenkomsten of anderszins toevloeien en moeten worden reeds uitvoerig uiteengezet. Hiernaar moge worden verwezen. gedebiteerd voor de door de stichting verrichte betalingen, als Artikelen 3 en 4 bedoeld in het eerste lid, onder a, b, c en d. De middelen van de financieringsmaatschappijen zullen in Teneinde het risico uit dezen hoofde voor het Rijk te beperken stellen de ondergetekenden voor overschotten en te- hoofdzaak bestaan uit geleende gelden. Aangezien deze afkorten op deze rekening cumulatief te doen bezien. Dit houdt komstig zijn uit de risicomijdende sector zijn waarborgen dus in, dat een vergoedingsplicht van het Rijk eerst dan bestaat, nodig, die verzekeren, dat de geldgever hoofdsom en rente indien een in enig jaar optredend tekort niet uit overschotten zal ontvangen. Deze waarborgen zijn tweeërlei; de stichting in voorgaande jaren kan worden bestreden. In het derde lid is zal zich rechtstreeks garant stellen tegenover de kredietgevers daartoe de bepaling opgenomen, dat batige saldi van de exploi- en bovendien de verplichting op zich nemen de verliezen tatierekening op een reserverekening moeten worden geboekt. van de financieringsmaatschappijen te vergoeden. Dit laatste mag krachtens het vierde lid eerst dan geschieden, Uit deze opzet volgt, dat de stichting niet eerst tot betaling indien en voorzover deze batige saldi niet behoeven te worden zal overgaan op aanmaning van de geldgevers: het garantie-
11 fonds zal zorgdragen, dat de financieringsmaatschappijen steeds over voldoende middelen beschikken om aan haar verplichting tot aflossing en rentebetaling te voldoen. Ten aanzien van de verliezen der financieringsmaatschappijen, welke door de stichting zullen worden vergoed, wordt in het tweede lid van artikel 4 een onderscheid gemaakt tussen de verliezen op hoofdsommen der deelnemingen en die welke voortvloeien uit de overige aan de bedrijfsuitoefening verbonden baten en lasten. De regeling van de laatstbedoelde vergoedingen wijkt in verband met het bepaalde in artikel 2 van het ontwerp van wet nl. af van die inzake de verliezen op hoofdsommen. In de administratie der financieringsmaatschappijen dient derhalve een scheiding te worden gemaakt tussen de kapitaalrekening en de exploitatierekening. Op de kapitaalrekening zullen uitsluitend de verliezen en winsten op de hoofdsommen der deelnemingen worden geboekt. Een nadelig saldo op deze rekening wordt door de stichting vergoed ten laste van het stichtingsvermogen. Dit zal zodanig worden geregeld dat voordelige saldi in andere jaren op deze vergoedingen in mindering komen, c.q. voor terugvergoeding aan de stichting dienen te worden aangewend. Indien en voor zover de exploitatierekeningen van de financieringsmaatschappijen in enig jaar verliezen aanwijzen, worden deze eveneens door de stichting vergoed. Daartegenover komen exploitatiewinsten dezer maatschappijen, conform artikel 5, onder d, van de ontwerp-statuten, voor zover zij 5 % van het aandelenkapitaal dezer maatschappijen te boven gaan, aan de stichting ten goede. De hierbedoelde vergoedingen en ontvangsten worden op de exploitatierekening van de stichting verantwoord. Zoals in artikel 2 van het ontwerp van wet en de op dat artikel gegeven toelichting is vermeld, kunnen nadelige saldi op de laatstbedoelde exploitatierekening door de stichting bij het Rijk worden gedeclareerd. In het derde lid van artikel 4 zijn de garanties aan anderen dan de in artikel 5 bedoelde financieringsmaatschappijen geregeld. Zij betreffen uitsluitend een zeker rendement gedurende een bepaalde periode. Het te garanderen rendement is aan een maximum van 5 % gebonden en de tijd waarvoor deze garantie mag lopen aan een maximum van tien jaren. Volledigheidshalve worde opgemerkt, dat het garantiefonds ten aanzien van deze garanties geen risico voor de hoofdsom der participaties loopt. Dit wordt door de participanten zelf gedragen. Het vierde lid van artikel 4 heeft ten doel te verhinderen, dat de garanties zouden worden gegeven voor de financiering van ondernemingen, waarvan de Staat eigenaar is of waarin de Staat in belangrijke mate heeft deelgenomen; door het opnemen van deze bepaling wordt gevolg gegeven aan een desbetreffende suggestie van de Hoofdcommissie. Een uitzondering is gemaakt voor die ondernemingen, waarbij de Staat op een der in dit lid genoemde wijzen is betrokken. Deze uitzonderingen waren nodig, omdat anders vele ondernemingen, waarin de Staat deelgerechtigd is, onder deze bepaling zouden vallen. Het vijfde lid van artikel 4 bevat de bepaling, dat het garantiefonds niet meer garanties mag geven dan zijn „vrij beschikbaar vermogen" — van welk begrip in dit lid een definitie wordt gegeven — bedraagt, ten einde een zo groot mogelijke zekerheid te scheppen, dat alle verplichtingen te allen tijde kunnen worden nagekomen. Voor de toelichting op het zesde lid van artikel 4 moge worden verwezen naar hetgeen bij artikel 2 van het wetsontwerp werd opgemerkt. Het zevende lid tenslotte regelt de naleving van het bepaalde in het vijfde en zesde lid. De directie van De Nederlandsche Bank heeft zich bereid verklaard op basis van de tekst van het wetsontwerp de hierbedoelde taak op zich te nemen. Artikel 5 Voor de toelichting op deze bepaling moge worden verwezen naar het algemeen gedeelte dezer Memorie en naar de toelichting bij artikel 14.
Artikel 6 Hier wordt een opsomming gegeven van de geldmiddelen, waarover het garantiefonds de beschikking zal hebben en van de bestemmingen, die aan deze middelen mogen worden gegeven. Tweede lid. Onder a wordt een maximumbedrag van hetgeen besteed mag worden voor de oprichting van of deelneming in de financieringsmaatschappijen genoemd. Hierbij is ervan uitgegaan, dat deze maatschappijen zelf geen risico zullen lopen en derhalve met een bescheiden aandelenkapitaal kunnen volstaan. In beginsel zullen de beheerskosten der financieringsmaatschappijen gedekt moeten worden uit de exploitatiesaldi dezer vennootschappen. Voor zover het saldo hiervoor niet toereikend is, zal het garantiefonds deze kosten op zich nemen. Dit is bepaald om te voorkomen, dat de situatie kan ontstaan, dat in korte tijd het aandelenkapitaal der financieringsmaatschappijen zou worden opgebruikt. In beginsel mogen de gelden van het garantiefonds niet rechtstreeks gebruikt worden voor financieringsdoeleinden. Onder e wordt echter voor uitzonderingsgevallen de mogelijkheid tot het verstrekken van kasgeldleningen geopend. Hierbij is gedacht aan het geval, dat een financieringsmaatschappij op een bepaald ogenblik niet of zeer moeilijk de voor de voldoening van aflossingen benodigde middelen zal kunnen opnemen of dat het om andere redenen niet gewenst zou zijn in de geldbehoefte van het ogenblik door min of meer langlopende geldleningen te voorzien. Voor de toelichting op het onder ƒ bepaalde moge worden verwezen naar artikel 2, tweede lid, van het wetsontwerp. Artikel 7 Eerste lid. De gelden voor het garantiefonds zullen bij De Nederlandsche Bank berusten. Zo spoedig dit wetsontwerp kracht van wet zal hebben verkregen, zal De Nederlandsche Bank ten behoeve van het garantiefonds een rekening openen en zal hierop het bedrag van f 30 000 000 van de tegenwaarderekening op deze rekening worden overgeboekt. Tweede lid. In dit lid wordt belegging van de gelden der stichting niet uitgesloten. Deze zal uiteraard slechts van zodanige aard mogen zijn, dat er geen gevaar voor verliezen bestaat. Daarom wordt voorgesteld de belegging te beperken tot Nederlands schatkistpapier. Bovendien zal voor elke belegging de machtiging van de derde ondergetekende nodig zijn. Mede ten behoeve van het door De Nederlandsche Bank uit te oefenen toezicht is bepaald, dat de geldmiddelen en de andere waardepapieren onder berusting van deze instelling blijven. Artikel 8 De ondergetekenden achten een bestuur van drie tot vijf leden voldoende. Bepaald is, dat de Minister van Economische Zaken aan de drie ambtelijke leden twee leden uit het bedrijfsleven kan toevoegen. Door deze samenstelling van het bestuur is vastgelegd, dat de meerderheid steeds in ambtelijke handen zal zijn, zulks conform het advies van de Hoofdcommissie. In het algemene gedeelte dezer memorie is er op gewezen, dat het bestuur van het garantiefonds zich een zelfstandig oordeel over de voorgelegde financieringstransacties moet kunnen vormen, doch dat het niet de bedoeling is hiervoor een omvangrijk bureau te stichten. In verband hiermede is in het zevende lid bepaald, dat ten behoeve van het bestuur een ambtenaar als secretaris zal worden aangewezen. Artikel 14 Tweede lid. In dit lid wordt het bestuur der stichting gebonden aan regelen, welke de eerste ondergetekende na overleg met zijn betrokken ambtgenoten zal geven. Het ligt in de bedoeling in deze instructie o.a. de volgende punten te regelen: 1. Het bestuur wordt gemachtigd met de directie van de Maatschappij tot Financiering van het Nationaal Herstel N.V.
12 te 's-Gravenhage, respectievelijk de N.V. Nederlandsche Middenstandsbank te Amsterdam overeen te komen, dat zij een of meer harcr leden beschikbaar stelt om zich te belasten met het beheer van de in artikel 5 genoemde financieringsmaatschappijen. Met deze beide bankinstellingen dient voor de regeling van dit beheer een overeenkomst gesloten te worden, waarin nauwkeurig de voorwaarden, waaronder dit beheer moet worden gevoerd, zijn vastgelegd. In deze overeenkomsten moet de stichting zich in elk geval zekere bevoegdheden voorbehouden. Hierbij wordt in de eerste plaats gedacht aan de bevoegdheid de afwikkeling van garanties op projecten, die naar het oordeel van de stichting te lang blijven lopen, te bespoedigen. In dit verband moge worden verwezen naar artikel 2, tweede lid, van het wetsontwerp, waaruit volgt, dat onder bepaalde omstandigheden de door de stichting betaalde declaraties tot vergoeding van rente ten laste van het Rijk kunnen komen. De stichting dient erop toe te zien, dat de uit deze bepaling voor het Rijk voortvloeiende potentiële lasten zoveel mogelijk worden beperkt. De met de beide genoemde bankinstellingen af te sluiten beheersovereenkomsten dienen vooraf ter goedkeuring aan de eerste ondergetekende te worden voorgelegd. 2. Alleen ten behoeve van bovengenoemde financieringsmaatschappijen mogen garanties worden verstrekt op aan te trekken leningen. Deze garanties mogen betrekking hebben op de betaling van rente en aflossingen. Dergelijke garanties worden alleen verstrekt voor zover de betrokken leningen noodzakelijk zijn voor de financiering van door het garantiefonds goedgekeurde participaties. 3. Aan andere dan de bovengenoemde maatschappijen mogen conform het in het derde lid van artikel 4 der statuten bepaalde slechts beperkte garanties worden afgegeven. In beginsel kan iedere particulier en iedere instelling voor een zodanige garantie in aanmerking komen. De garantieaanvragen zullen echter voldoende toegelicht moeten zijn. De aanvragers zullen daarom moeten beschikken over de ervaring en outillage, die nodig zijn om verantwoorde financieringsschema's op te stellen en voldoende deskundigheid om de betreffende participaties te bewaken. Beschikken zij zelf niet over het vereiste apparaat, dan zullen zij de medewerking van een bank of financieringsinstelling moeten inroepen.
4. De met behulp van de garanties te financieren projecten moeten aan een aantal eisen voldoen. In de eerste plaats moeten zij vanuit algemeen economisch standpunt bezien van voldoende belang zijn om deze bijzondere financieringswijze te motiveren. Hierbij zullen naast de beoordeling van de bedrijfseconomische rentabiliteit ook economische overwegingen van meer algemene strekking in aanmerking genomen kunnen worden. Voorts moet vaststaan, dat zonder de gevraagde garantieverlening het project niet tot stand kan komen. Tegen het nemen van te grote risico's moet gewaakt worden. De participaties van de door de Nederlandsche Middenstandsbank te beheren financieringsmaatschappij mogen niet groter zijn dan f 100 000. De overige te garanderen participaties mogen zonder schriftelijke machtiging van de eerste ondergetekende een bedrag van f I 000 000 niet te boven gaan. Deze machtiging zal nimmer gegeven worden voor participaties boven de f 2,5 min. Voorts mogen de participaties in het algemeen niet zo groot zijn, dat hiermede in het totale voor het betrokken project benodigde risicodragend kapitaal wordt voorzien. Een redelijk gedeelte van dit kapitaal zal derhalve zonder garantie beschikbaar gesteld moeten worden. 5. De bij het garantiefonds op basis van de verleende garanties in te dienen declaraties zullen uitvoerig moeten zijn toegelicht op grond van de met de participaties verkregen resultaten. Voor zover mogelijk zullen accountantsrapporten moeten worden overgelegd. De Minister van Economische
Zaken,
J. ZIJLSTRA. Du Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening a.i., C. STAF. De Minister van Financiën, VAN DE KIEFT.