Zitting 1973-1974 - 11 7 4 2 Achtergronden en risico's van druggebruik VERSLAG VAN EEN OPENBAAR GEHOOR Nr. 4
De bijzondere commissie voor het drugbeleid achtte het zinvol om, in het kader van het voorbereidend onderzoek van kamerstuk 11742, waarmede zij belast is, een openbare hoorzitting over de onderwerpelijke materie te houden. In een mededeling in de Staatscourant van 11 januari 1974 kondigde de commissie de openbare hoorzitting aan en nodigde zij de organisaties en instellingen, die zich wensten te doen horen, uit zich bij haar aan te melden. De openbare hoorzitting vond plaats op 8 maart 1974. Aan de zitting nam een dertigtal organisaties en instellingen deel. Onder dankzegging aan al diegenen, die met de informatie die zij in het kader van de hoorzitting verstrekten hebben bijgedragen tot een verdere meningsvorming in de commissie met betrekking tot het onderhavige vraagstuk, heeft de commissie de eer over de hoorzitting als volgt verslag uit te brengen. Vermeld zij dat in dit verslag aandacht wordt besteed zowel aan hetgeen is uiteengezet in de samenvatting die elke ter zitting vertegenwoordigde organisatie vooraf aan de commissie deed toekomen als aan hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren werd gebracht. x) VERSLAG 1. Het Nationaal Centrum voor de Geestelijke Volksgezondheid, de Nationale Raad voor Maatschappelijk Welzijn, de Nederlandse Jeugdgcmeenschap, de Federatie van Instellingen voor Alcohol en Drugs De bovengenoemde organisaties maakten gevieren hun zienswijze ten aanzien van een aantal aspecten van het drugbeleid kenbaar. De organisaties oordeelden positief over een aantal ontwikkelingen in de opvattingen der Regering sinds de totstandkoming van de eerste nota inzake het drugvraagstuk (kamerstuk 11742, nr. 2). Dit positieve oordeel betrof met name de volgende punten: - de mening van de Regering om ook andere stoffen dan drugs (alcohol, psychofarmaca) in de standpuntbepaling ten aanzien van drugs te betrekken; - de bereidheid van de Regering om met het oog op de voorkoming van het gebruik van drugs te zoeken naar andere wegen dan die van het strafrecht. De organisaties meenden dat het gebruik en het bezit voor eigen gebruik van drugs met aanvaardbare risico's 2) zo spoedig !) De door de deelnemende organisaties ingediende schriftelijke stukken alsmede de van de hoorzitting gemaakte bandopname zijn voor belangstellenden in de bibliotheek van de Tweede Kamer neergelegd ter inzage resp. afluistering. 2 ) Zonder op deze stellingname te willen afdingen worden in dit verslag de termen drugs met aanvaardbare c.q. onaanvaardbare risico's gebezigd, in aansluiting op het woordgebruik in de regeringsnota's en ter hoorzitting, alsmede om een algemene gedachtenbepaling mogelijk te maken. 11742
4
(3 vel)
2 mogelijk uit de sfeer van het strafrecht dienen te worden gelicht. Zij vroegen zich af of de Regering voldoende de mogelijkheid heeft onderzocht om binnen het kader van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen (New York, 30 maart 1961, Trb. 1963, 81) te komen tot een decriminalisering van het gebruik van deze drugs. Gewezen werd in dit verband op de opvattingen van de Amerikaanse commissie Schaefer en de werkgroep „Ruimte in het drugbeleid". Indien duidelijk zou worden dat het Enkelvoudig Verdrag geen ruimte laat voor het voeren van een zodanig beleid, zou de Regering in afwachting van de resultaten van internationaal overleg over een verdragswijziging in het praktische beleid verder gaan dan het terugbrengen van dit gebruik van misdrijf tot overtreding, door navolging van het in Denemarken toegepaste systeem van niet-vervolgen. Ten aanzien van de handel in drugs met aanvaardbare risico's pleitten de vier organisaties eveneens voor legalisering, als logische consequentie van de legalisering van het gebruik, doch zij meenden dat deze legalisering eerst dient plaats te vinden nadat het gebruik van deze drugs uit de strafwet is gelicht. Als redenen voor deze gefaseerde legalisering van drugs met aanvaardbaar risico's noemden de organisaties de onrustgevoelens die een snelle algehele legalisering van deze drugs in de samenleving zou wekken, en de noodzaak zich voor te bereiden op de legalisering van de handel door het treffen van een aantal praktische maatregelen; daarnaast vermoedden de organisaties dat de legalisering van de handel weilicht moeilijker zou overeenstemmen met internationale verdragsverplichtingen dan de legalisering van het gebruik. De organisaties deelden de opvatting gehuldigd in de regeringsnota dat het zwaartepunt van het politiële en justitiële beleid dient te liggen bij het bestrijden van de handel in drugs met onaanvaardbare risico's. De verhoging van de strafbedreiging tegen de handel in deze drugs achtten de organisaties niet onaanvaardbaar, mits de Regering zich terdege realiseert dat dit beleid met name voor de afhankelijke gebruiker ernstige gevolgen kan hebben, die dienen te worden ondervangen met een pakket van maatregelen (beter geoutilleerde hulpverlening, verstrekking van vervangende middelen). Op een vraag uit de commissie hoe het onderscheid is aan te geven tussen het bezit van drugs voor eigen gebruik en het bezit van drugs voor de handel, antwoordden de organisaties dat de grens hiertussen een vloeiende is, doch dat met name in het vervolgingsbeleid wellicht gewerkt zou kunnen worden met richtlijnen waarin aangegeven wordt welke hoeveelheden drugs geacht worden bestemd te zijn voor eigen gebruik dan wel voor de handel. Het plan van de Regering om drugadviescommissies in te stellen riep bij de vier organisaties een aantal bedenkingen op. Zij meenden dat deze commissies een ander aanhakingspunt dienen te hebben dan de justitie, die zij in de opvatting van de Regering moeten adviseren; de organisaties gaven toe dat een ander aanhakingspunt niet gemakkelijk te vinden is, maar deden niettemin een aantal suggesties met betrekking tot opzet en functie van de commissies. Onderzocht zou moeten worden of instelling van de commissies in alle arrondissementen zinvol is. De instelling van de commissies dient sterk samen te hangen met de behoefte die in een regio gesignaleerd wordt aan een adviesorgaan; bij de instelling zou kunnen worden aangesloten op overlegkaders die ter plaatse reeds bestaan. De drugadviescommissies moet een selectief takenpakket worden opgedragen, waarbij als een van de taken bij voorbeeld gezien kan worden de begeleiding van de hulpverlening in het algemeen en behandelingsexperimenten in het bijzonder. Op het terrein van de hulp- en dienstverlening achtten de organisaties de regeringsnota weinig concreet; zij drongen sterk aan op de spoedige totstandkoming van een drugbeleid dat geïntegreerd is in het welzijnsbeleid. Ernstige lacunes constateerden de organisaties in de opvangmogelijkheden voor gebruikers van drugs met onaanvaardbare risico's. In het resumé dat wordt gegeven van de
bijdrage van de Federatie van Instellingen voor Alcohol en Drugs (zie onder 2) wordt hierop nader ingegaan. Een probleem achtten de organisaties de omstandigheid dat in de hulpverlening vrijwilligers en ex-gebruikers een belangrijke rol spelen zonder dat zij via de geëigende subsidiekanalen naar behoren gesalarieerd kunnen worden. Een mogelijke oplossing zagen de organisaties in het verschuiven van de financieringstaak van het Departement van Justitie naar het Departement van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Vele hulpverlenende instanties zouden alsdan financieel gesteund kunnen worden, bij voorbeeld via de toepassing van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), waarbij dan criteria gehanteerd kunnen worden die gelden voor sociaal-psychiatrische diensten (SPD). Financiële problemen bemoeilijken, volgens de organisaties, de hulpverlening in aanzienlijke mate. Met name het inzetten van gekwalificeerde krachten, het aanwenden van medicijnen alsook de kritische begeleiding van de noodzakelijke behandeHngsexperimenten laten door hun financiële implicaties veel te wensen over. Veel aandacht vroegen de organisaties voor de ontwikkeling van een systematisch voorlichtingsbeleid, waarin naast kennisoverdracht ook meningsvorming en gedragsbeïnvloeding een plaats innemen. De voorlichting met betrekking tot drugs en ook alcohol dient geïntegreerd te zijn in het geheel van de gezondheidsvoorlichting en dient verzorgd te worden met inschakeling van de vertrouwde kaders, die per groep variëren (onderwijs, wijkcentra, massamedia e.a.). In het kader van het streven naar een netwerk van voorzieningen is het noodzakelijk, zo stelden de organisaties ten slotte, om te komen tot een betere beleidscoördinatie tussen de betrokken departementen. De totstandkoming van de benodigde voorzieningen op regionaal en locaal niveau zal echter moeilijk kunnen slagen zonder dat ook op regionaal niveau coördinatie-organen worden ingeschakeld met duidelijke stuur of regiebevoegdheden. Of de thans bestaande hulpverleningsinstellingen en de in het leven te roepen drugadviescommissies deze taken op zich kunnen nemen, betwijfelden de organisaties. 2. De Federatie van Instellingen voor Alcohol en Drugs (FZA) De FZA ging, in aansluiting op het onder 1 weergegevene, in het bijzonder in op het vraagstuk van de hulp- en dienstverlening. De federatie constateerde dat zich sedert mei 1972 een aanzienlijke verandering voltrekt in het gebruikerspatroon. Het gebruik van heroïne neemt toe, terwijl in enkele gebieden ook het gebruik van amfetaminen stijgt. Met deze wijziging van het gebruikerspatroon hangt de toename in de hulpvraag samen. Illustratief in dit verband zijn de overzichten die de federatie verschafte van het cliëntenbestand bij haar consultatiebureaus voor alcohol en drugs (CAD's) in de jaren 1968 tot 1973; de verstrekte overzichten zijn als bijlage aan dit verslag toegevoegd. De toename van de hulpvraag stelt de CAD's voor grote problemen; ten einde deze het hoofd te kunnen bieden is een arbeidsintensief hulpaanbod vereist, terwijl daarnaast goede relaties met andere hulpverlenende instellingen nodig zijn alsook toereikende voorzieningen in de eerste, tweede en derde lijn. De consultatiebureaus moeten vooral gezien worden als tweede-lijnsvoorzieningen, behalve in de grote steden, waar de bureaus ook in de eerste lijn werkzaam zijn. De opvang van druggebruikers dient zoveel mogelijk plaats te vinden via de eerste-lijnsvoorzieningen. In de eerste lijn zijn voornamelijk werkzaam, vaak in een plaatselijk samenwerkingsverband, de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD), de sociaal-psychiatrische dienst (SPD) en drugteams. Ten aanzien van de tweedeen eerste-lijnshulp kampen de CAD's met grote financieringsmoeilijkheden. Een verruiming van de subsidiemogelijkheden achtte de federatie dringend gewenst.
3 In de poliklinische hulpverlening nemen methadonprogranv ma's een belangrijke plaats in; de federatie meende dat deze programma's slechts uitgevoerd mogen worden onder supervisie van hiertoe uitgeruste instellingen. Wat betreft de derde-lijnshulpvoorzieningen merkte de FZA op dat in de regio de CAD's in hoofdzaak zijn aangewezen op de psychiatrische afdelingen van de algemene ziekenhuizen. De opnamecapaciteit van deze ziekenhuizen is vaak te gering, terwijl niet zelden een geringe bereidwilligheid opvalt om drugverslaafden op te nemen. Daarnaast zijn bij de FZA enkele klinieken aangesloten (o.a. de Jellinekkliniek), die in toenemende mate met elkaar samenwerken op het gebied van het opnamebeleid, behandelingsprogramma's en nazorg. De in de derde lijn werkzame klinieken hebben behoefte aan een intensieve opleiding van de staf voor het werken met drugvrije en methadon-programma's; in ruimere mate dienen voor deze gerichte opleiding middelen beschikbaar te zijn. Binnen en buiten de FZA ontwikkelen zich behandelingsexperimenten die niet geschoeid zijn op medische leest, doch zich veeleer kenmerken door de actieve deelneming hieraan van vrijwilligers en ex-verslaafden (b.v. de Emiliehoeve te Loosduinen). Het is noodzakelijk dat deze experimenten, die wijzen op het bestaan van een behoefte aan verbetering van het behandelingsaanbod, kritisch begeleid en geëvalueerd worden. De financiering van de opname in klinieken en met name in de niet strikt medische behandelingscentra is voortdurend problematisch, hetgeen veroorzaakt wordt door een weinig soepele toepassing van de AWBZ en de Algemene Bijstandswet (ABW). De FZA was van mening dat in het kader van het voorkomen van druggebruik en de nazorg voor druggebruikers de regeringsnota te weinig aandacht besteedt aan lacunes in de welzijnssector; de federatie dacht hierbij aan problemen in de huisvesting en de werkvoorziening, de scholing en de recreatie, die het druggebruik in de hand kunnen werken. Ook bij de voorziening in deze noden doen zich financiële problemen voor. De federatie drong aan op de spoedige ontwikkeling van een samenstel van maatregelen op dit terrein. 3. De Stichting Samenwerkende ReclasseringsinsteUingen en de afdeling Reclassering van het Leger des Heils In grote trekken sloten deze instellingen zich aan bij de opvattingen verkondigd door de organisaties genoemd onder 1 en 2. Ter aanvulling stelden de twee instellingen dat zij de legalisering van het gebruik van alle drugs alsmede van de handel in drugs met aanvaardbare risico's gewenst achtten. Indien internationale verdragsverplichtingen zich tegen een dergelijk beleid zouden verzetten, dienen alle pogingen te worden aangewend om tot wijziging van deze verplichtingen te geraken. Aan de verscherping van het justitieel en politieel beleid tegen de handel in drugs met onaanvaardbare risico's kleven volgens deze instellingen aanzienlijke gevaren, terwijl de effectiviteit van een dergelijk scherper beleid twijfelachtig is. Als mogelijke gevaren werden gememoreerd: - het professioneler worden van de handel in drugs met onaanvaardbare risico's; - een prijsstijging van de drugs met onaanvaardbare risico's, hetgeen voor de afhankelijke gebruikers de noodzaak zal vergroten op illegale wijze aan de middelen te komen om deze drugs te kunnen verkrijgen; - een verslechtering van de kwaliteit van de drugs met onaanvaardbare risico's, met alle gevaren van dien. De instellingen waren van mening dat de handel in drugs met onaanvaardbare risico's het effectiefst kan worden bestreden door middel van het op medische of sociale indicatie ter beschikking stellen aan verslaafde gebruikers van alternatieve middelen.
In het algemeen meenden de instellingen dat, wanneer als uiteindelijk doel van het drugbeleid de voorkoming van het druggebruik wordt gezien, het strafrecht het minst geëigende middel is om dit doel te bereiken; integendeel het strafrecht heeft een sterk stigmatiserende werking, die de druggebruiker in een groter isolement brengt en zijn problemen verzwaart. De middelen ter nastreving van het gestelde doel moeten veeleer worden gezocht in het vlak van de geestelijke gezondheidszorg. Aan de oprichting van een landelijk adviesorgaan voor het drugbeleid hadden de instellingen geen behoefte; zij meenden dat voor de oprichting van adviescomités gebruik kan worden gemaakt van reeds bestaande instellingen en overlegkaders. Een levensvoorwaarde voor deze adviescomités achtten de instellingen hun samenstelling uit personen die dagelijks met de materie van het druggebruik werken. De instellingen merkten ten slotte op dat in de voorbereiding en uitvoering van een effectief drugbeleid het druggebruik niet te zeer geïsoleerd dient te worden van de maatschappelijke context, waarin dit gebruik zich afspeelt. Problemen op het gebied van scholing, huisvesting, arbeidsvoorziening dienen in dit beleid betrokken te zijn. Een goede coördinatie tussen die instanties die zich met deze facetten van het drugvraagstuk bezig houden lijkt zeer gewenst voor het welslagen van het te voeren beleid. 4. De Stichting Samenwerkende Landelijke Centrale Organen voor Wijk-, Buurt- en Clubhuiswerk (Salco) De instellingen die bij deze stichting zijn aangesloten worden in aanzienlijke mate geconfronteerd met het gebruik van drugs met name van de drugs met aanvaardbare risico's. In dit verband merkte de Salco op dat in ca. 24 pet. van de bij haar aangesloten instellingen druggebruik voorkomt. Nadere gegevens omtrent de regionale spreiding van het druggebruik in haar instellingen verklaarde de stichting, in antwoord op een verzoek vanuit de commissie, te zullen verstrekken. De Salco bekritiseerde de traagheid waarmee het overheidsbeleid ten aanzien van het drugvraagstuk tot stand komt. Ook in de regeringsnota van 4 januari 1974 trof de stichting vrijwel geen concrete beleidsvoorstellen aan. In de huidige situatie is er naar de mening van de stichting sprake van een grote rechtsonzekerheid voor de gebruiker, vanwege het verschil tussen de wettelijke bepalingen en de praktische toepassing van de bepalingen. Het te voeren beleid dient, zo merkte de stichting op, te gaan in de richting van legalisering van het gebruik en de handel (onafscheidelijk aan elkaar verbonden) van drugs met aanvaardbare risico's. De bestempeling van het gebruik van deze drugs tot overtreding in plaats van tot misdrijf wees de stichting af; de rechtsonzekerheid en onduidelijkheid duurt hiermede in versterkte mate voort. Het gebruiken van drugs met aanvaardbare risico's dient volgens de stichting te worden overgelaten aan een ieders eigen verantwoordelijkheid, zoals dit ook geldt voor het gebruik van tabak en alcohol; wel moet er een goede voorlichting op dit terrein bestaan. Ook het gebruik van drugs met onaanvaardbare risico's zou de Salco aan de strafsfeer onttrokken willen zien. Over de mogelijkheden en effecten van een verscherpte strafrechtelijke repressie tegen de handel in drugs met onaanvaardbare risico's sprak de stichting haar twijfels uit; zij achtte niet uitgesloten dat de handel hierdoor nog aantrekkelijker zou worden gemaakt, vanwege de prijsstijging waarin het verhoogde handelsrisico tot uiting komt. Over de voorgenomen instelling van drugadviescommissies liet de stichting zich in positieve zin uit, al miste zij concrete voorstellen aangaande de samenstelling en bevoegdheden van deze commissies. Een spoedige totstandkoming van een goed functionerend netwerk van hulp- en dienstverlening (te organiseren in overleg met particuliere instanties) en van een geïntegreerd voor11742
4
(2)
4 lichtingsbeleid achtte de Salco zeer gewenst. De stichting meende dat bij de beleidsvoorbereiding ter zake ook jeugdleiders betrokken dienen te zijn, zoals thans reeds het geval is met maatschappelijk werkers. 5. De Raad voor de Jeugdvorming De regeringsnota van 4 januari 1974 gaf de raad aanleiding tot waardering alsook tot een aantal kritische kanttekeningen. Enkele belangrijke uitspraken in de nota kwamen de raad onduidelijk voor: bedoelen de bewindslieden te zeggen dat de strafbedreiging tegen de handel in drugs met aanvaardbare risico's tot één jaar wordt teruggebracht; wordt een proefperiode van twee jaar voor een nieuwe regeling ingesteld; wordt gebruik van drugs met aanvaardbare risico's niet langer aangemerkt als misdrijf, maar als overtreding? Aan een aantal uitgangspunten en stellingen in de nota wijdde de raad speciale aandacht. - Het voorkomen van het gebruik van drugs, dat de Regering beschouwt als uitgangspunt van haar drugbeleid, achtte de raad als doelstelling van een beleid te weinig gedifferentieerd. De raad zou de doelstelling van het drugbeleid liever formuleren als het voorkomen van het gebruik van drugs met onaanvaardbare risico's en van het misbruik van drugs met aanvaardbare risico's, waarbij het begrip „misbruik" volgens de raad meer kan omvatten dan slechts het misbruik in medische zin. Dit impliceert reeds dat de raad de opvatting was toegedaan dat het verantwoorde gebruik van alsmede de handel in drugs met aanvaardbare risico's in beginsel vrij gelaten dienen te worden, zoals ook het gebruik van tabak, alcohol en koffie vrij gelaten is. - De raad deelde de mening van de bewindslieden dat de bestrijding van de handel in drugs met onaanvaardbare risico's een hoge prioriteit toegekend dient te worden. De wetgeving dient op dit doel afgestemd te zijn. Daarom meende de raad dat het onjuist is het gebruik van drugs met onaanvaardbare risico's te kwalificeren als misdrijf. Aannemende immers, dat het opsporen van de handel dikwijls plaats vindt via de gebruiker, is het onjuist de gebruiker van deze drugs een aanleiding te geven zijn gedrag te verheimelijken, doordat hij riskeert voor een misdrijf te worden vervolgd. Beter ware het naar de mening van de raad om het gebruik van drugs met onaanvaardbare risico's niet strafbaar te stellen of hooguit aan te merken als overtreding. De overtreder dient dan bij constatering van zijn overtreding bewogen te worden zich te laten behandelen; ook deze omstandigheid, dat een gebruiker gemakkelijker bereikt kan worden voor het verlenen van hulp aan hem, vormde voor de raad een overweging de Regering te ontraden het gebruik van drugs met onaanvaardbare risico's te blijven aanmerken als misdrijf. Een algemene opmerking maakte de raad over de hulpverlening. Hij constateerde dat in de hulpverlening bij sociale en psychische noden de neiging bestaat om slechts curatief op te treden. De belangrijkste oplossing voor het vraagstuk van het ongewenste druggebruik is naar 's raads mening gelegen in het geven van een bevrijdend, verantwoording oproepend perspectief, een educatieve grondregel, waarvan de raad overigens besefte dat zij in haar toepassing niet eenvoudig is. De raad voegde daaraan de opmerking toe dat medische, psycho-sociale en maatschappelijke dienstverlening zo nauw mogelijk op elkaar dienen aan te sluiten. De raad besloot met te stellen dat hij de opstelling van een stelselmatig, beleidsverbonden onderzoekprogramma dringend gewenst achtte. 6. Het Drugs Informatie en Service Centrum (DISC) Vermeld zij, dat het DISC een samenwerkingsverband is tussen een aantal zelfstandige Amsterdamse instellingen voor
hulpverlening aan druggebruikers, te weten het Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs, de Jellinekkliniek, het Jongeren Advies Centrum, de GGD, het sociaal-agogisch centrum de Laurier, de stichting Streetcornerwork, het opvangcentrum de Princenhof, de Stichting Drugs Informatie, de Stichting Kontaktcentrum voor verslaafden, Drugs Anonymous en de Vuurtoren. De organisatie wees op de gevaren die verbonden zijn aan het gebruik van de begrippen „drugs met aanvaardbare c.q. onaanvaardbare risico's". Aan de vele nuanceringen die binnen deze categorieën drugs bestaan wordt zodoende geen recht gedaan, terwijl bovendien uit het oog wordt verloren dat bepaalde risico's die men onaanvaardbaar noemt niet zozeer veroorzaakt worden door het karakter van de desbetreffende drug alswel door het beleid dat ten aanzien van deze drug wordt gevoerd. De organisatie beval aan de aanvaardbaarheid van het risico voor elk middel afzonderlijk te bepalen. De organisatie was van oordeel dat zo spoedig mogelijk tot legalisering van drugs met aanvaardbare risico's moet worden overgegaan. Het gebruik van deze drugs brengt, afgezien van door het gevoerde beleid opgeworpen problemen van secundaire aard, niet zodanige moeilijkheden met zich mee, dat de gebruiker zich wendt tot hulpinstellingen. Als een belangrijk neveneffect van de legalisering van deze drugs zag de organisatie de loskoppeling die op deze manier wordt bevorderd van de handel in deze drugs van die in de drugs met onaanvaardbare risico's. In dit verband merkte de organisatie op dat het gebruik en de handel in drugs nauwelijks te scheiden is, doordat vele gebruikers tevens kleine handelaars zijn. De scheiding tussen de handel en het gebruik die in de regeringsnota wordt aangebracht noemde de organisatie ongefundeerd. De organisatie was van mening dat het opsporingsbeleid al te zeer de gemakkelijke weg kiest en zich concentreert op de kleinhandelaar/gebruiker, terwijl de grote handel nagenoeg ongemoeid wordt gelaten. De bestrijding van de handel in drugs met onaanvaardbare risico's vervulde de organisatie met zorg, indien deze gelicht zou worden uit het gehele complex van produktie, handel op verschillende niveaus, gebruik en achtergronden van het gebruik. De bestrijding van de handel in drugs met onaanvaardbare risico's heeft, zo stelde de organisatie, onmiddellijke gevolgen voor de gebruiker. Derhalve dient naast de bestrijding van deze handel een pakket van voorzieningen beschikbaar te zijn voor een snelle en doeltreffende hulpverlening aan de afhankelijke gebruiker. In dit pakket zal ook opgenomen dienen te zijn de mogelijke verstrekking van vervangende middelen, waarbij de organisatie de verstrekking van heroïne in „onderhoudsdoses" volstrekt afwees, doch zich uitsprak voor het gebruik van methadon. Een ander gevolg van de bestrijding van de handel in drugs met onaanvaardbare risico's bestaat volgens de organisatie uit het duurder worden van de desbetreffende drugs. Deze prijsstijging zal de afhankelijke gebruiker dwingen om op andere dan legale wijze aan de financiële middelen te komen ter voldoening aan zijn dagelijkse behoefte. Een verhoogde criminaliteit is het resultaat. De gebruiker kan als alternatief zelf gaan handelen in drugs, hetgeen het druggebruik doet toenemen en voor de afhankelijke gebruiker zelf kan betekenen dat hij als handelaar wordt vervolgd. Volgens de organisatie ontstaat zo een onaanvaardbare situatie en dient in dergelijke gevallen geen strafvervolging plaats te vinden. Overigens vormt de strafbaarstelling van het gebruik van drugs met onaanvaardbare risico's een extra probleem voor de afhankelijke gebruiker, aangezien hij zich hierdoor afgeschrikt niet licht tot hulpverlenende instanties zal wenden. In dit licht beval het DISC aan een onderzoek te doen instellen naar het effect van een buiten de strafwet brengen van drugs met onaanvaardbare risico's. Het huidige vervolgingsbeleid ten opzichte van bezitters en gebruikers van drugs met aanvaardbare risico's noemde het DISC onduidelijk. Het pleitte voor een grotere rechtszeker-
5 heid. Deze kan op korte termijn worden bewerkstelligd, wanneer de Minister van Justitie bereid is om, in afwachting van voorgenomen wetswijzigingen, openbare richtlijnen te geven aan het openbaar ministerie om de bezitters en gebruikers van drugs met aanvaardbare risico's niet te vervolgen. Het DISC deelde de mening van de Regering dat prioriteit moet worden gegeven aan de opvang van gebruikers van drugs met onaanvaardbare risico's. Het beleid in dezen zal zich niet alleen dienen te richten op de hulpverlening bij specifieke problemen van druggebruik, doch tevens op de maatschappelijke problemen waarmede de druggebruiker te kampen heeft (huisvesting, tewerkstelling, recreatie); een gevarieerd pakket van welzijnsvoorzieningen is daarvoor noodzakelijk. Voorzieningen van preventieve en hulpverlenende aard dienen zo dicht mogelijk bij de gebruiker te staan. De totstandkoming van activiteiten in woon- en werkgemeenschappen van voormalige gebruikers, de inschakeling van vrijwilligers en ex-gebruikers in de hulpverlening, ontwenningsklinieken zijn enkele punten die de organisatie aanstipte. In dit verband werd aandacht gewijd aan het streetcornerwork, dat ernaar streeft een groep gebruikers van drugs met onaanvaardbare risico's te bereiken die de aansluiting bij de maatschappij verloren hebben. Het voornaamste middel hiervoor is het kweken van een vertrouwensrelatie. Het DISC zegde toe aan de commissie omtrent het streetcornerwork alsmede omtrent de werkzaamheden van het dagverblijf „Princenhof" nadere informatie te verstrekken. Het DISC constateerde dat hier te lande nog geen systematisch voorlichtingsbeleid wordt gevoerd. De voorlichting dient behalve de overdracht van kennis mede gedragsbeïnvloeding en meningsvorming te omvatten. Zij dient een onderdeel te zijn van de gezondheidsvoorlichting als geheel. De financiering van deze voorlichtingsactiviteiten door of vanuit de regio achtte de organisatie niet acceptabel. Het DISC was van mening dat wetenschappelijk onderzoek in het kader van het drugbeleid zich in eerste instantie zal moeten richten op de achtergronden van het druggebruik en de leefsituatie van gebruikersgroepen; daarnaast op de evaluatie van het effect van de voorlichting en van hulpverleningsmethoden. Een voortdurende analyse van de op de markt aangeboden drugs is gewenst. 7. De Stichting Drugs Informatie (SDI) De stichting kon zich verenigen met het uitgangspunt van de regeringsnota's dat het drugbeleid geplaatst dient te worden in het kader van de risico-gedachte (punt 1.1. van de nota van 4 juli 1972). Wat betreft het voorkomen van druggebruik als onderdeel van de totale welzijnszorg meende de stichting dat de primaire taak is gelegen bij de overheid. De regeringsnota's zijn naar de mening van de stichting onduidelijk ten aanzien van de drugproblematiek, de hulpverlening en de preventie. De SDI toonde zich voorstandster van de spoedige legalisering van alle drugs met aanvaardbare risico's. De verplichtingen op grond van het Enkelvoudige Verdrag mogen geen reden voor ons land zijn om de noodzakelijke maatregelen niet te treffen, aangezien andere landen (zoals Turkije, Thailand, Spanje) zich aan de bepalingen van het verdrag niet blijken te storen. Een mogelijkheid van tegengaan van de handel zag de stichting in het terugdringen van de produktie in de landen van herkomst door middel van financiële ondersteuning door ons land van de verbouwers van de basis-gewassen, ten einde deze te bewegen iets anders te gaan verbouwen. Om de handel in drugs met onaanvaardbare risico's effectief te bestrijden stelde de SDI voor deze drugs tegen kostprijs aan verslaafde gebruikers ter beschikking te stellen. Dit impliceert dat gebruikers van deze drugs niet strafbaar gesteld kunnen worden. De stichting meende dat drugvoorlichting als maatschappijoriëntatie opgenomen dient te zijn in het leerpakket op de scholen. Alvorens dit gerealiseerd is, dienen particuliere initia-
tieven op het gebied van de voorlichting financieel geruggesteund te worden. 8. Begeleidingscommissie ijssel
Drugvoorlichtingsproject
Over-
Deze instelling wenste in het bijzonder in te gaan op het voorlichtingsaspect van het drugvraagstuk. De instelling oordeelde positief over het standpunt van de bewindslieden in de nota, dat het drugvraagstuk, ook voor wat de voorlichting aangaat, niet geïsoleerd benaderd kan worden. Drugvoorlichting dient ondergebracht te zijn in een geheel van gezondheids • voorlichting en -opvoeding. Het stelde de begeleidingscommissie echter teleur dat in de nota nauwelijks gesproken wordt over de uitwerking van dit uitgangspunt, over het doel, de inhoud en de intentie van de drugvoorlichting; ook over de in deze voorlichting te hanteren methodieken en met name over de relatie tot de algemene gezondheidsvoorlichting is de nota onduidelijk. De instelling pleitte voor de aansluiting van de druevoorlichting bij en mogelijk de integratie in bestaande vormen van onderwijs, vorming en communicatie; ook hierover is in de regeringsnota niets te vinden. Gezien de sterke relatie tussen voorlichting en onderwijs betreurde de instelling dat de regeringsnota niet mede is ondertekend door de Minister van Onderwijs en Wetenschappen. De begeleidingscommissie was van mening dat de voorlichtingsactiviteiten regionaal van opzet moeten zijn en dat hierbij het accent moet liggen op het procesmatige karakter: een weioverwogen voorlichting op lange termijn is noodzakelijk. De resultaten van de voorlichting dienen vervolgens centraal te worden gebundeld en geëvalueerd. De voorlichting dient volgens de begeleidingscommissie aan te sluiten op hetgeen in de groep leeft. Voor de voorlichting in het kader van het onderwijs betekent dat derhalve dat zij gegeven wordt door de leraar. Deze heeft daarvoor scholing nodig, waarbij de instelling met name dacht aan een scholing in het communiceren met de leerlingen. Immers, naast de kennisoverdracht speelt de meningsvorming en gedragsbeïnvloedine een grote rol. De Overijsselse instelling vroeg zich af of de bewindslieden er juist aan doen de in te stellen drugadviescommissies zo sterk binnen het justitiële kader te plaatsen. Het feit dat zij de officier van justitie van advies moeten dienen is hiervoor nog geen reden. De instelling achtte een band van de drugadviescommissies met de Departementen van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en van C.R.M, wenselijker. De wijzigingen die de Regering voorstelt in de strafwetgeving juichte de instelling toe. Zij was van mening dat deze wijzigingen kunnen plaatsvinden zonder in strijd te geraken met de verdragsverplichtingen. Wel vragen de wijzigingen om zeer duidelijke instructies aan het openbaar ministerie. 9. De Werkgroep Geïntegreerd Drugbeleid van de Raad voor Jeugd en Jongeren te Utrecht De werkgroep stelde dat het drugbeleid niet slechts een samenstel is van juridische maatregelen en evenmin bestaat uit het aanpassen van hulpverleningsmogelijkheden aan nieuwe eisen. Hoewel zij het treffen van een aantal nieuwe juridische maatregelen op zich zelf gewenst achtte, meende de werkgroep dat het effect ervan meer op de lange duur merkbaar zal zijn, zeker waar in de huidige situat'e reeds snrake is van een soepele toepassing van de wettelijke bepalingen. Resultaten op korte termijn worden bereikt met andere maatregelen, met name door een drugbeleid, dat zich uitstrekt tot vele facetten van de maatschappij, die alle met het drugvraagstuk verband houden. In het bijzonder moet hierbij gedacht worden aan facetten als huisvesting, werkgelegenheid en gezondheidsvoorlichting en -opvoeding. Het grootste probleem voor de drugvoorlichting vormt naar de mening van de werkgroep de financiering. Er is behoefte
6 aan een beleidsmatige aanpak van de voorlichting, doch de 11. De Bond van Gescheiden Vrouwen „Divortium" regeringsnota geeft hiertoe geen aanzet. De bond zag aan het druggebruik grote gevaren verbonden. De werkgroep besteedde bijzondere aandacht aan de hulpen dienstverlening aan druggebruikers. Het meest omvangrijke Hij maakt daarbij in beginsel geen onderscheid tussen het probleem wordt hierbij gevormd door de huisvesting. Goede, gebruik van drugs met aanvaardbare en met onaanvaardbare betaalbare woonruimte voor jongeren is broodnodig, doch risico's. Het gebruik van drugs doet naar de mening van de nauwelijks te vinden. Op een structurele aanpak van dit pro- bond de criminaliteit toenemen (o.a. verkeers- en geweldbleem op plaatselijk (vergunningenbeleid, garantieverlening delicten gepleegd onder invloed van drugs). bij aankoop) en landelijk niveau (subsidies voor bouw en De nadelige werking van drugs met aanvaardbare risico's aankoop) werd sterk aangedrongen. achtte de bond niet voldoende onderzocht, evenmin als het De instellingen die zich met de opvang van en eerste hulp veronderstelde overstappen van gebruikers van drugs met aan druggebruikers bezighouden moeten op andere leest ge- aanvaardbare risico's op het gebruik van drugs met onaanschoeid zijn dan de consultatiebureaus. Als voorbeeld noemde vaardbare. Daarnaast blijkt dat de samenstelling en kwaliteit de werkgroep een „drugteam" (zoals dat bij voorbeeld in van de drugs die op de markt worden aangeboden voortdurend Utrecht functioneert). In een drugteam werken vrijwil- variëren, waardoor de gebruiker niet precies weet, wat hij ligers en zo mogelijk ex-gebruikers; betaalde en gekwalifi- inneemt. ceerde krachten werken op gelijke voet met de andere medeGezien deze omstandigheden meende de bond dat ten werkers. Salariëring en specifieke scholing van de medewer- aanzien van het druggebruik thans een afwijzende houding kers in een drugteam zijn vaak problematisch. Subsidie-tech- geboden is, zeker zolang de nodige informatie betreffende nisch dient er veel verbeterd te worden; in de huidige situatie drugs niet aanwezig is. worden de benodigde voorzieningen zoveel mogelijk gefinan Dit houdt in concreto in, dat de strafbaarheid van de handel cierd door middel van de subsidieregelingen voor de CAD's in drugs, van welke omvang dan ook, gehandhaafd dient te en SPD-en. blijven. De verslaafde gebruiker dient bij voorbeeld behandeld Om te kunnen voorzien in de behoefte aan opname en te worden in plaats van gestraft, doch dient strafbaar te zijn behandeling dienen er meer op medische leest geschoeide voor- wanneer hij onder invloed van drugs een delict pleegt. In aansluiting op wat van de zijde van andere organisaties zieningen te komen; de psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen zijn dikwijls te weinig afgestemd op druggebrui- ter hoorzitting werd opgemerkt meende de bond dat het geven kers. Opname- en behandelingsmogelijkheden, die niet een van drugvoorlichting, geïntegreerd in het onderwijs, gewenst is. Hij wees ten slotte op de gebodenheid van een onderzoek medisch karakter dragen, zijn eveneens dun gezaaid; ook hier spelen financieringsproblemen een grote rol. Financiering van onder druggebruikers naar de motivering van het gebruiken deze centra achtte de werkgroep mogelijk door middel van een van drugs. dagprijsvergoeding, die in het kader van de ABW wordt uitbetaald door de Gemeentelijke Sociale Dienst. Naar de mening 12. De Coornhert Liga van de werkgroep wordt deze wet echter in dit verband te restrictief toegepast. Ter inleiding merkte deze organisatie op, dat de regeringsEen ander probleem waarmee druggebruikers en de hulp- nota van 4 januari 1974 zich naar haar mening teveel concenverlenende instellingen geconfronteerd worden is dat van de treert op de juridische aspecten en de juridische benadering werkgelegenheid. Bureaus voor aanvullende of alternatieve van het drugvraagstuk. Zij meende dat aan het strafrecht arbeidsbemiddeling hebben tot nu toe weinig succesvol gefunc- slechts een ondergeschikte rol toegekend mag worden wanneer tioneerd. De werkgroep was van mening dat de Wet Sociale het gaat om de voorkoming van het ongecontroleerd invoeren Werkvoorzieningen (WSW) op dit terrein mogelijkheden en verspreiden van gevaarlijke stoffen. De strafrechtspleging als middel om bij te dragen tot de biedt. Zij doelde daarbij niet op de tewerkstelling van druggebruikers in sociale werkplaatsen, die daarvoor weinig ge- oplossing van het drugvraagstuk moet gezien worden in relatie schikt zijn gebleken, doch op zelfstandig functionerende werk- tot andere middelen, zoals maatregelen op medisch gebied en projecten die als zodanig binnen het kader van de wet vallen. op het terrein van de geestelijke volksgezondheid en het maatschappelijk welzijn. De liga constateerde dat de regerings10. Vereniging „Algemene Bond van Ouders en Opvoeders" nota weinig concrete beleidsvoorstellen bevat (nl. slechts een tweetal wetswijzigingen en de instelling van drugadviescom(VABOO) missies) en met name met betrekking tot belangrijke facetten De vereniging constateerde dat in de regeringsnota een van het drugvraagstuk als voorlichting en hulpverlening vaag onderscheid wordt aangebracht tussen drugs met aanvaardbare is. en met onaanvaardbare risico's. Zij vroeg zich af of men kan Zonder aan het voorgaande iets af te willen doen wenste de spreken van drugs met aanvaardbare risico's. Naar de mening liga hierna haar aandacht te richten op de juridische aspecten van de vereniging is dit niet het geval. van de drugproblematiek. Uitgaande van de opvatting dat Het grote gevaar van hennepprodukten, waarom het hier drugs met aanvaardbare risico's door de wet niet anders tegemoet moeten worden getreden dan andere, volledig geaccepteergaat, achtte zij gelegen in de schijnbare onschadelijkheid. De vereniging meende dat voldoende is aangetoond, dat in de genotmiddelen, sprak de organisatie als haar mening uit dat werkelijkheid deze drugs de waarneming, het denken en de wil het gebruik van en de handel in drugs met aanvaardbare risico's aantasten. De veranderingen die in de gebruiker optreden kun- volledig buiten het kader van de strafwet dienen te worden genen worden samengevat onder de naam „cannabisme", een bracht. Een daadwerkelijke decriminalisatie van het gebruik ziektebeeld met de volgende symptomen: achteruitgang in de kan slechts bereikt worden door ook de handel te decriminageestelijke en lichamelijke prestaties, verwaarlozing van zich liseren. zelf en zijn omgeving en geestelijke verslaving. Chronisch geDe liga meende dat het Enkelvoudig Verdrag zich niet verzet bruik van hennepprodukten veroorzaakt een blijvende bescha- tegen de decriminalisering van het gebruik van drugs met aandiging van de hersenen. vaardbare risico's. Zij verwees ter ondersteuning van deze opvatting naar het rapport van de Amerikaanse „National ComOp grond hiervan meende de vereniging zich scherp te moe ten verzetten tegen een mogelijke legalisering van het gebruik mission on Marihuana and Drug Abuse" (het rapport Schaefer) en het proefschrift van K. H. Meyring: „Recht en verdovende van de zogenaamde drugs met aanvaardbare risico's. De vereniging stelde voor om in samenwerking met de middelen", blz. 150-152. De organisatie adstrueerde ter zitEuropese regeringen te streven naar een drugbeleid dat als ting haar stelling met de redenering dat artikel 36 van het gekenmerken draagt: de versterking van politie en douane, lande • noemde verdrag onder vele andere handelingen ten aanzien van üjke voorlichting met behulp van ieugdorganisaties en doel- drugs met zoveel woorden wel het bezit verbiedt maar niet het gebruik; gelet op de geest en de inhoud van het verdrag treffende opvang van drug-slachtoffers.
7 betekent bezit hier niet bezit voor eigen gebruik, doch bezit om te verspreiden. Ten einde ook de handel te kunnen decriminaliseren achtte de liga de wijziging van het verdrag nodig; zij drong erop aan dat de Regering met kracht een wijziging van het verdrag in deze zin zal nastreven. Het voornemen van de Regering om het justitieel en politieel beleid ten aanzien van de handel in drugs met onaanvaardbare risico's te verscherpen, riep bij de liga de vrees op dat deze verscherping uitsluitend zal leiden tot een escalatie van ongewenste effecten. Naar aanleiding van een vraag uit de commissie of zij aan de hand van onderzoekingen de escalerende effecten van een verscherping van het justitieel beleid (zwaardere wettelijke maatregelen en een striktere toepassing van de strafwet tot uiting komend in een streng vervolgingsbeleid) kon aantonen, zegde de liga toe de commissie dienaangaande nader te zullen informeren. De liga sprak als haar mening uit, dat in het algemeen de strafrechtspleging op haar effectiviteit kan worden beoordeeld aan de mate waarop zij ingrijpt in het mechanisme dat betrekking heeft op handel en gebruik. Het strenger optreden tegen de handel in drugs met onaanvaardbare risico's (in economische termen te vertalen als het aanvatten van de aanbodzijde op de markt) ontmoedigt de handel niet, doch maakt haar veeleer nog aantrekkelijker. Dit beleid doet immers de vraag niet afnemen, hetgeen betekent dat de handel andere wegen zal zoeken, waarbij de vergroting van het handelsrisico tot uiting komt in een verdere professionalisering van de handel en in prijsstijging en kwaliteitsverslechtering van de verhandelde produkten. De gebruiker wordt de dupe van dit beleid. De kwaliteitsvermindering van de drugs die hij gebruikt brengt grote risico's voor hem mee en om in staat te zijn de gestegen prijzen van zijn drugs te betalen zal hij in toenemende mate zijn toevlucht nemen tot crimineel gedrag. Om de handel in drugs met onaanvaardbare risico's niet aan te moedigen maar te ontmoedigen zal de Regering haar beleid moeten richten op het onaantrekkelijker maken van de handel. Een strafrechtelijk beleid in deze acht de liga slechts functioneel in samenhang met een zorgvuldig afgewogen pakket maatregelen in de medische en sociale sfeer. Zij dacht hierbij onder meer aan de verstrekking via klinieken of jeugdcentra van gecontroleerde preparaten aan verslaafde gebruikers van drugs met onaanvaardbare risico's waarmee de handel de wind uit de zeilen wordt genomen.
13. De Bond voor Vrijheidsrechten In de regeringsnota van 4 januari 1974 constateerde de bond een zekere innerlijke tegenstrijdigheid. Enerzijds wordt in de nota gesteld, dat het tegengaan van het druggebruik door middel van het strafrecht onwerkzaam is gebleken. Anderzijds meent de Regering kennelijk toch dat het strafrecht een functie heeft bij de oplossing van het drugvraagstuk, getuige bijvoorbeeld de implicatie van de zinsnede op blz. 2, linkerkolom, dat het strafrecht mogelijkheden zou bieden „de gebruiker de hulp te verschaffen die hij behoeft". In feite maakt de Regering zich niet los van het onwerkzame middel dat het strafrecht is gebleken te zijn. De bond meende het drugvraagstuk primair te moeten benaderen vanuit de optiek van de vrijheid van elk individu te handelen zoals hem goed dunkt. Men kan verschillende vormen van risicodragende vrijetijdsbesteding opsommen. In bepaalde gevallen kan men trachten een vorm van vrijetijdsbesteding te beperken vanwege de consequenties die zij kan hebben voor de betrokkenen of de maatschappij, doch men dient dan te beseffen dat men afwijkt van het algemene beginsel zoals dat hierboven is weergegeven. Desgevraagd spitste de bond dit uitgangspunt toe in de volgende omschrijving: elk individu heeft de vrijheid zich zelf leed toe te brengen of te laten toebrengen. De bond sprak zich uit voor een stringente wetswijziging om te komen tot een depenalisering van het gebruik van alle drugs, en tot het
decriminaliseren in ruimere zin van drugs met aanvaardbare risico's. De niet-strafbaarheid van druggebruik komt niet in strijd met het bepaalde in het Enkelvoudige Verdrag, zo betoogde de bond, waarbij hij kortheidshalve verwees naar het proefschrift van K. H. Meyring (o.c.) Ook het Verdrag inzake psychotrope stoffen, dat in tegenstelling tot het Enkelvoudig Verdrag wel het gebruik van de desbetreffende stoffen expliciet verbiedt vormt een argument tot ondersteuning van de opvatting dat het Enkelvoudig Verdrag het gebruik van drugs niet heeft willen verbieden. De bond wees de voorgenomen verscherping van de stratrechtelijke repressie van de handel in drugs met onaanvaardbare risico's met klem van de hand. De hierdoor veroorzaakte verhoging van het risico in de handelssfeer zal gepaard gaan met een prijsverhoging van deze drugs, hetgeen een stimulerende werking op de handel zal hebben. Het middel om de markt in drugs met onaanvaardbare risico's effectief te bestrijden bestaat volgens de bond in de verstoring van het marktmechanisme door de verslaafde gebruikers de desbetreffende drugs gratis of tegen kostprijs ter hand te stellen. De overheid zal daarmee in staat zijn het marktmechanisme te reguleren en tevens de kwaliteit van de geleverde drugs te controleren. 14. De Bond voor Wetenschappelijke Arbeiders (de werkgroep psychofarmaca) De organisatie wees op een aantal opvallende parallellen tussen het gebruik van drugs en het gebruik van psychofarmaca, met name de minor tranquillizers zoals valium en librium. De organisatie achtte de ontwikkeling van een totaalvisie op het gebruik van psychotrope stroffen en de maatschappelijke achtergronden van dit gebruik zeer gewenst. Terwijl over de lichamelijke afhankelijkheid van minor tranquillizers weinig bekend is, kan men toch een sterke psychische afhankelijkheid bij vele gebruikers constateren. Dit doet de vraag rijzen of voor het ontstaan van en de neiging tot deze vorm van verslaving niet veeleer de sociale configuratie van het gebruik bepalend is dan de aard van de al dan niet gelegaliseerde „drug". Uit onderzoekingen blijkt dat het gebruik van psychofarmaca in het algemeen voorkomt onder bevolkingsgroepen behorende tot de zogenaamde middenklassen en voorts dat psychofarmaca in overheersende mate gebruikt worden in de leeftijdsgroep van 40 tot 65 jaar. De organisatie betreurde te moeten constateren dat in de wetgeving tot nu toe de farmaceutische industrie, die men met enig recht kan betitelen als de „dealer van de gelegaliseerde drugs", nagenoeg ongemoeid wordt gelaten. Van een beleid dat gericht is op het voorkomen en in ieder geval niet aanmoedigen van een vlucht in welke psychotrope stof dan ook (vide de regeringsnota van 4 januari 1974, blz. 3, rechterkolom), is momenteel nog geen sprake. Uitgaande van de boven geschetste overweging dat het drugvraagstuk gezien moet worden als een onderdeel van het meer omvattende vraagstuk van hoe onze maatschappij met psychotrope stoffen omgaat, beklemtoonde de organisatie de volgende beleidspunten: - de instelling van sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar de maatschappelijke achtergronden van de verslavingsetiologie, en naar nieuwe vormen van hulpverlening; - het geven van een algemene gezondheidsvoorlichting, waarvan drugvoorlichting in ruime zin een natuurlijk onderdeel uitmaakt; - de onderkenning van het feit dat het decriminaliseren van het druggebruik en het brengen van dit gebruik in de medische sfeer op zich zelf geen oplossing van het vraagstuk van de psychotrope stoffen kan zijn, indien niet tegelijkertijd een beleid wordt gevoerd dat gericht is op het terugdringen van de commercie en de bureaucratie in de medischfarmaceutische sfeer. Dit houdt in ieder geval een sterke stimulering in van de eerstelijns-gezondheidszorg.
8 15. De Vereniging De Jonge Balie te Amsterdam De vereniging sprak haar ongerustheid uit over de regeringsnota van 4 januari 1974. Zij meende dat de nota teveel getuigt van een strafrechtelijke benadering van het drugvraagstuk. Belangrijke beleidsaspecten zoals hulpverlening en voorlichting worden slechts terloops aangeduid. De praktijk leert volgens de vereniging dat overtreders van de Opiumwet eerder hulp behoeven die gelegen is in de sociaalmedische sfeer dan specifiek juridische hulp. Herhaaldelijk moet geconstateerd worden dat verslaafde gebruikers, die toch als patiënten gezien moeten worden, wegens het gebruik van drugs met onaanvaardbare risico's worden ingesloten en daarmee een toereikende hulpverlening en verzorging moeten ontberen. Hulpverlenende instellingen blijken ongaarne haar medewerking te verlenen aan de hulpverlening aan de gebruiker, wanneer deze eenmaal in de molen van de strafrechtspleging verzeild is geraakt, aangezien zij bij de gebruiker, die zich op aandringen van de justitiële instanties wil laten behandelen, in het algemeen de motivatie missen die voor het weislagen van de behandeling zo essentieel is. Opvallend in dit verband is het feit dat het merendeel van de gebruikers van drugs met onaanvaardbare risico's niet wordt ingesloten vanwege het gebruiken van deze drugs, doch vanwege het plegen van delicten voornamelijk in de vermogenssfeer. Een en ander pleit naar de mening van de vereniging voor de bestempeling van het gebruik van drugs met onaanvaardbare risico's tot overtreding in plaats van tot misdrijf. De vereniging stelde zich op het standpunt dat het gebruik van drugs met aanvaardbare risico's uit de strafwet dient te worden gelicht. Het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen levert hiervoor geen belemmering op. Wanneer men immers inhoud geeft aan het in het verdrag gebezigde doch niet nader uitgewerkte begrip „bezit", kan men in overeenstemming met de context van het verdrag komen tot een definitie van dit begrip, die zich beperkt tot het bezit om te verspreiden. Dit zou betekenen dat het verdrag zich niet verzet tegen het straffeloos stellen van het bezit om te gebruiken. Decriminalisering van het gebruik van drugs met aanvaardbare risico's heeft in de opvatting van de vereniging de consequentie dat ook de handel in deze drugs gedecriminaliseerd dient te worden. Aangezien het Enkelvoudig Verdrag wel de handel in drugs verbiedt, kan de handel in drugs met aanvaardbare risico's alsdan aangemerkt worden als overtreding in plaats van als misdrijf. De vereniging besloot met op te merken dat het gevoerde vervolgingsbeleid ten aanzien van gebruikers van en handelaren in drugs onduidelijk is. Een grote rechtsonzekerheid bestaat bij de betrokkenen over de hoeveelheid drugs waarvan het bezit kan leiden tot vervolging wegens gebruik dan wel handel. Blijkens de praktijk wordt hiervoor nauwelijks een vaste richtlijn gehanteerd, al moet men aanemen dat er wel richtlijnen bestaan. Soms wordt een tamelijk opportunistisch beleid gevoerd, in die zin dat wanneer aangenomen wordt dat er gehandeld is in grote hoeveelheden drugs, zonder dat deze handel bewezen kan worden, de justitie zich niet zelden richt op een betrokken kleine handelaar, die dan vervolgd wordt wegens het bezit van een hoeveelheid, waarvoor hij in een andere situatie niet vervolgd zou zijn. 16. Natuur en Leven, federatie van werkgroepen voor gezondheidszorg De federatie stelde dat het wezenlijke van het drugvraagstuk bestaat in een aanklacht van de jongere generatie tegen de onnatuurlijke technische maatschappij, waarin wij leven. In de gehele maatschappij valt een neiging te constateren naar het gebruik van medicamenten ter ontvluchting van de dorre werkelijkheid. De essentie van de verslavingsziekte, die van het druggebruik een gevolg is, is gelegen in de persoonlijkheid en het milieu.
De verschillende persoonlijkheidstypen vragen bij behandeling en preventie verschillende maatregelen. Verslaafde gebruikers zoeken in de eerste plaats een centrum waar zij houvast kunnen krijgen, waar zij niet alleen kunnen afkicken, maar waar hun ook werk kan worden toebedacht, waar zij zich zelf kunnen worden en de verantwoordelijkheid voor hun eigen bestaan kunnen terugwinnen. De federatie trok hieruit de conclusie dat in ons land momenteel onderzoekingen worden verricht waarvoor geen overheidsgelden uitgetrokken zouden mogen worden. Zij noemde in dit verband onderzoekingen die verricht worden door het Rudolf Magnus Instituut voor Farmacologie dat verbonden is aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Het betreft hier, aldus de federatie, onderzoeken, waarvoor dieren worden gebruikt en die gericht zijn op de bepaling van de verslavende werking van bepaalde stoffen en tevens op de vaststelling van de wijze waarop en de mate waarin bepaalde stoffen op het menselijk lichaam ingrijpen. De resultaten van deze proeven met dieren kan men naar de mening van de federatie niet kritiekloos op mensen toepassen, alleen al omdat de psyche van de mens een essentiële rol speelt. 17. De Stichting Onafhankelijk Denken en de Politieke Partij voor Aristocratie. De Stichting was van mening dat de term „drug" dubbelzinnig is en niet past in het wetenschappelijk taalgebruik. Onder deze term wordt ook - naar de mening van de stichting ten onrechte - Indische hennep begrepen. Indische hennep is echter geen verdovend middel in tegenstelling tot drugs en tranquillizers en heeft derhalve ook geen verslavende werking. Het risico van het gebruik van hennep is volgens de stichting wel krankzinnigheid door de venenvernauwende werking van dit produkt. Dit risico kan worden weggenomen door trepanatie mogelijk te maken. Wanneer dit heeft plaatsgevonden bestaat er aldus de stichting geen bezwaar meer tegen Iegalisering van hennepprodukten. Het gebruik van deze produkten moet vrijstaan aan al diegenen die een trepanatie hebben ondergaan. De Partij voor Aristocratie was het hiermee oneens. Het gebruik moet worden toegestaan aan wie een rookbewijs kan overleggen als blijk dat hij zijn huiswerk gemaakt heeft. 18. De Federatie van Open Jongeren Centra te Amsterdam De federatie meende het druggebruik in de eerste plaats te moeten zien als een symptoom van de problematiek van de jongeren. Deze problematiek bestaat met name in de geringe bewegingsvrijheid en ontplooiingskansen die het wonen, werken en de vrijetijdsbesteding aan de jeugd van vandaag bieden. De oplossing van deze problemen moet niet zozeer gezocht worden in het bestrijden van de symptomen doch veeleer in het voeren van een algemeen jeugdbeleid waarin deze problemen onderkend worden. Uit de regeringsnota had de federatie de indruk dat de overheid geneigd is zich teveel op de symptoombestrijding te richten. Een drugbeleid waarin de bestrijding van de handel centraal staat zal weinig effect hebben of zelfs een negatief effect, vanwege de grotere isolatie van het gebruikersmilieu waartoe dit beleid kan leiden. Bij het zoeken naar een positief alternatief voor de jongeren hebben de jeugdcentra naar de mening van de federatie een duidelijke taak door de recreatie èn de vorming die zij jongeren kunnen verschaffen. Veel tijd en energie van de jeugdcentra moet thans besteed worden aan het beteugelen van het druggebruik en het agressieprobleem, ofwel van symptomen van het jongerenprobleem. Tijd en energie die vaak nauwelijks opgebracht kunnen worden door de onderbezetting waarmee de jeugdcentra in het algemeen kampen. Een betere bezetting van de centra en algemener gesteld een uitbreiding van de voorzieningen voor vrijetijdsbesteding zijn derhalve zeer gewenst. De federatie stelde dat de centra echter via de functies die zij hebben als ontmoetingsplaats en centrum voor recreatie en
9 vorming, in de bestrijding van het drugprobleem een belangrijke taak kunnen vervullen in de preventieve sfeer, nl. door de jongeren te behoeden voor verveling en een verder afglijden, alsook in de sfeer van de feitelijke hulpverlening en voorlichting aan de druggebruikers. Hulpverlenende instellingen hebben hier uiteraard een specifieke taak, doch om voor druggebruikers de drempel voor het vragen van hulp te verlagen lijkt het zinvol om hulpverleners juist op die plaatsen te stationneren die door deze jongeren bezocht worden, i.c. jeugdcentra. Medewerkers van hulpverlenende instellingen kunnen via de jeugdcentra mensen met drugproblemen bereiken, waarbij de jeugdcentra niet zelden een signalerende functie kunnen vervullen. 19. De Vereniging „Tot Heil des Volks" te Amsterdam Het toenemende gebruik van drugs, zo stelde de vereniging, en de vlucht voor de verantwoordelijkheid in het algemeen is het gevolg van het wegvallen van het levensbeschouwelijk fundament van de westerse samenleving. Het seculariseringsproces en de immer groter wordende maatschappelijke vrijheden brengen een steeds grotere groep ertoe aan haar verantwoordelijkheid te ontvluchten in een of andere roes. Het gestelde in de regeringsnota dat in de bepaling van het drugbeleid het risico van het gebruik van drugs tot uitgangspunt moet dienen onderschreef de vereniging, al meende zij dat hieronder niet enkel het risico voor de samenleving moet worden verstaan, doch wel degelijk ook het risico voor het individu: in de christelijke visie staat het een ieder niet vrij zich zelf schade toe te brengen; de overheid heeft in dit opzicht een beschermende taak. De vereniging verzette zich tegen de alom verkondigde opvatting dat gebruik van hennepprodukten geen risico's met zich brengt. Over de werking van deze drugs op lichaam en geest is het laatste woord nog niet gesproken. Er zijn vele aanwijzingen dat deze drugs op de geest een specifieke werking hebben, in die zin dat zij met name de passieve kanten van de psyche activeren en het isolement van de gebruiker bevorderen. De Regering heeft voor deze risico's te weinig oog, zoals bij voorbeeld blijkt uit de opmerking in de nota dat bij de legalisatie van drugs met aanvaardbare risico's wel maatregelen nodig zijn ter waarborging van de verkeersveiligheid. De gevaren voor de gebruiker zijn naar de mening van de vereniging dermate reëel, dat de Regering, ten einde de mensen tegen zich zelf te beschermen, het gebruik van drugs met aanvaardbare risico's onder geen voorwaarde mag legaliseren. De veel gehoorde opvatting dat de legalisatie van drugs met aanvaardbare risico's deze uit de „scène" zou halen en zo zou bewerken dat gebruikers van deze drugs niet overgaan op gebruik van drugs met onaanvaardbare risico's, wees de vereniging af, aangezien het gebruik van drugs met aanvaardbare risico's juist een „scène" creëert, die gebruik van drugs met onaanvaardbare risico's in de hand werkt. De vereniging stelde dat de preventie van druggebruik in het te voeren beleid hoogste prioriteit dient te hebben. Daartoe is essentieel een goed functionerend jeugd- en jongerenwerk. Het werken met gekwalificeerde krachten dient financieel mogelijk te worden gemaakt. 20. De Kommunc I Tjing De organisatie pleitte voor de volledige legalisering van drugs met aanvaardbare risico's. Legalisering van de handel in deze drugs heeft het voordeel dat de overheid de handel kan beheersen met als consequentie dat de kwaliteit van de drugs gewaarborgd wordt. 21. Het Comité „Wij roken hasjies, nou en" te Groningen Het comité, dat zich presenteerde als een belangengroep van gebruikers van hennepprodukten, was van mening dat in de bepaling van het drugbeleid de gebruiker zelf te weinig ge-
hoord wordt. Voor de gebruiker zijn deze drugs normale genotmiddelen, die hij vrij moet kunnen gebruiken, zonder het idee te hebben dat hij iets illegaals doet en zonder de angst te voelen dat hij vervolgd kan worden. Het comité pleitte voor de spoedige legalisering v^n het gebruik en het bezit voor eigen gebruik van drugs met aanvaardbare risico's. Wanneer dit niet mogelijk zou zijn in verband met onze internationale verplichtingen, hetgeen het comité betwijfelde en betitelde als een formele redenering, dan zou de Regering op korte termijn het gebruik en het bezit voor eigen gebruik van drugs met aanvaardbare risico's althans kunnen aanmerken als een overtreding, waaraan een minimumboete is verbonden. In dat geval dient de Regering te streven naar een wijziging van het Enkelvoudig Verdrag. Tevens zou zij de mogelijkheid moeten onderzoeken om desnoods met enkele gelijkgezinde staten het verdrag op te zeggen. Op korte termijn dient naar de mening van het comité als logische consequentie van het legaliseren van het gebruik ook de handel in drugs met aanvaardbare risico's tot overtreding te worden gemaakt. Dit kan leiden tot een minder criminele zwarte markt in deze drugs. Een staatsmonopolie leek het comité een aantrekkelijke vorm om de gelegaliseerde drugs te verspreiden. 22. De Emiliehoeve te 's-Gravenhage De Emiliehoeve is een boerderij in Loosduinen, waar exverslaafden elkaar helpen om een nieuw leven zonder drugs op te bouwen. De boerderij is formeel verbonden met het Psychiatrisch Ziekenhuis Bloemendaal. In de behandeling op de Emiliehoeve worden in het geheel geen drugs gebruikt. De instelling liet zich afkeurend uit over het gebruik van methadon en psychofarmaca bij de opvang en behandeling van verslaafden. Hiermee wordt de verslaving slechts in stand gehouden. Overheidssteun aan behandelingsprogramma's als deze zou verminderd moeten worden. De instelling constateerde dat er een grote behoefte bestaat aan radicale projecten als de Emiliehoeve, waarbij de nadruk ligt op het direct en algeheel stoppen met druggebruik. De Emiliehoeve heeft een lange wachtlijst en zou dringend moeten uitbreiden om aan de vraag naar behandeling te kunnen voldoen. De instelling drong met klem aan op de verruiming van overheidssteun aan projecten als deze. Voor de behandeling op de Emiliehoeve is een essentiële factor dat de verslaafde gemotiveerd om hulp komt vragen. Verslaafden die tegen hun wil naar de Emiliehoeve worden gedirigeerd kunnen moeilijk geholpen worden. In de behandelingsmethode die op de Emiliehoeve toepassing vindt spelen ex-gebruike"rs een uiterst belangrijke rol. Hun ervaring en kennis draagt in hoge mate bij tot het welslagen van de behandeling van de verslaafden. De ex-gebruikers vervullen tevens een belangrijke functie in het kader van drugvoorlichtingsprogramma's. De salariëring van deze ex-gebruikers is doorgaans problematisch, aangezien zij in het algemeen niet beschikken over de diploma's die in de subsidieregelingen worden genoemd. Een regeling voor deze situatie achtte de instelling geboden. 23. Het Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs te Haarlem De instelling was van mening dat het gebruik van drugs, dat vroeger meer te beschouwen was als het symbool van een subcultuur, die zich afzet tegen de gevestigde orde, zich geleidelijk ontwikkeld heeft tot een maatschappelijk gebeuren, dat nauw samenhangt met de persoonlijkheidsstructuur en de persoonlijke problematiek van de gebruiker. De overgang van gebruik van drugs met aanvaardbare risico's op dat van drugs met onaanvaardbare risico's is een sociaal proces dat met name gestimuleerd wordt door de handelaars. Niet het gebruik van drugs met aanvaardbare risico's als zodanig leidt tot deze overgang, doch het is de
10 situatie, waarin drugs verhandeld worden, die provocerend en Zeer vele gebruikers van drugs met onaanvaardbare risico's stimulerend werkt. komen, aldus de organisatie, uit inrichtingen of gebroken geDe legalisering van het gebruik van drugs met aanvaardbare zinnen, van waaruit hun persoonlijke basisproblemen zijn af te risico's brengt, aldus de instelling, een scheiding teweeg tussen leiden. Zij moeten geholpen worden door hen te accepteren. de markt van deze drugs en de markt van drugs met onaan- Een afstandelijke, ambtelijke benadering helpt de geïsoleerde druggebruiker niet effectief. In haar hulpverlening, waarbij zij vaardbare risico's. Indien internationale verplichtingen een dergelijk beleid in van dit beginsel uitgaat, wordt de organisatie geconfronteerd de weg staan kan op korte termijn reeds worden vastgelegd met een aantal maatschappelijke problemen, waarmee de gedat het gebruik en het bezit voor eigen gebruik van drugs met bruiker te kampen heeft, die de hulp bemoeilijken (de huisaanvaardbare risico's een overtreding is, terwijl aan het open- vesting van de druggebruiker, het sociale contact met zijn ombaar ministerie wordt geadviseerd in een zodanig geval niet geving, de werkgelegenheid). Daarnaast spelen financiële moeilijkheden een rol, met name voor de gebruiker die dikwijls tot tot vervolging over te gaan. Een groot probleem vormen volgens de instelling de ver- criminaliteit vervalt om aan het geld voor de drugs, waarvan slaafden aan de drugs met onaanvaardbare risico's. Deze ver- hij afhankelijk is, te geraken. slaafden dienen als patiënt beschouwd te worden. In de huidige Specifieke drugproblemen, waarmee de organisatie te maken situatie hebben zij reeds het stigma van criminaliteit doordat heeft, bestaan voornamelijk uit de gevolgen van de onhygiëzij gebruiken of klein-handelen om zich hun eigen „onder- nische toediening van drugs alsmede de onzuiverheid van de houdsdoses" te garanderen. Daarbij komt dat zij tot criminali- drugs wat betreft hun samenstelling. Een geringer probleem teit worden gedreven om in staat te zijn de noodzakelijke drugs vormt dat van de over-dosering. te verwerven. Strafrechtelijke vervolging van deze verslaafden De organisatie drong aan op een wijze van hulpverlening is, zo meende de instelling, zinloos; er moet gestreefd worden waarbij een relatie wordt opgebouwd met de druggebruiker. naar hun genezing. Daartoe dienen er voldoende opvang- Daarbij kan er naar gestreefd worden om alle betrokkenen te centra te zijn. In dit kader moet ook gedacht worden aan het trainen in interdisciplinaire groepen om te komen tot „leefgratis, of tegen kostprijs, aan verslaafden ter beschikking stellen groepen" met een „leerdoel" en een gemeenschappelijke huisvan vervangende middelen (methadon) of van de drugs, waar- houding. Bij wijze van experiment kunnen in dat kader centra van zij afhankelijk zijn. Deze verstrekkingen maken geen worden opgericht waar druggebruikers altijd welkom zijn en onderdeel uit van de behandeling, doch beogen de verslaafde kunnen blijven zolang zij geen andere oplossing kunnen vinden. en de maatschappij tegen de criminele handelingen die de Gratis verstrekking van drugs, waarvan de gebruiker afhankeverslaving met zich meebrengt te beschermen, alsook de zwarte lijk is, kan hierbij een rol spelen, al dient deze verstrekking markt in drugs met onaanvaardbare risico's te treffen. De ver- te zijn ingebouwd in een groter programma dat gericht is op strekkingen dienen vergezeld te gaan van een intensieve psycho- het verhelderen van de relatieproblemen waarmee de gebruisociale begeleiding. ker te kampen heeft. Voorlichtingsprogramma's zijn dringend noodzakelijk en De instelling achtte het inzetten van teams van hulpverleners voor de opvang en begeleiding van verslaafden van groot kunnen in het bijzonder ingebouwd worden in de maatschappijbelang. Deze teams zouden in hun ideale samenstelling moeten voorlichting die op de scholen wordt gegeven. bestaan uit een ex-verslaafde, een medicus, een sociaal werker, een groepstherapeut en een voorlichter; alle aspecten van de Aldus vastgesteld 18 apTil 1974. problematiek van de verslaafde kunnen op deze manier in de hulp aan hem betrokken worden. LAMBERTS De instelling suggereerde dat de vele hulpverlenende inKLEISTERLEE stanties, door middel van een regelmatige uitwisseling van ABMA gegevens en ervaringen, met elkaar een belangrijke taak kunnen VOOGD hebben in de kritische begeleiding van de experimenten in de hulpverlening die noodzakelijk zijn. VAN LEEUWEN In het kader van de preventie van het druggebruik legde de VAN SCHAIK instelling sterke nadruk op de voorlichting over drugs. De VEDER-SMIT drugvoorlichting dient plaats te vinden als onderdeel van de gezondheidsvoorlichting en zou als zodanig een vaste plaats GOUDSMIT moeten hebben in het onderwijs (in dit verband worden onder GEURTSEN drugs tevens verstaan tranquillizers, slaapmiddelen, tabak en VONHOFF alcohol). Scholing van bijzondere groepen achtten de instellingen wenselijk. Zij dacht daarbij aan ouders van scholieren, drugVAN DER LEK gebruikers, medewerkers van sociaal-culturele instellingen, jonROETHOF gerencentra en vormingsinstituten voor werkende jongeren. VERBRUGH HAAS-BERGER 24. Release Utrecht VAN DAM Deze organisatie richtte haar aandacht speciaal op de proVAN LEIJENHORST blematiek van de gebruiker van drugs met onaanvaardbare DU CHATINIER risico's, al was zij wel van mening dat drugs met aanvaardbare VAN VEENENDAALrisico's gelegaliseerd dienen te worden. VAN MEGGELEN Het hoofdprobleem van de gebruiker van drugs met onaanvaardbare risico's is volgens de organisatie niet zijn verslaafdHONIG VAN DEN BOSSCHE heid aan een bepaalde drug, maar veeleer de samenleving rondBEUKER om hem. De samenleving maakt een probleem van het feit dat COPPES de druggebruiker zich anders wenst te gedragen. Wat dit betreft stelde de organisatie dat een ieder vrij moet zijn in zijn handeDE LEEUW len, zolang hij maar geen schade berokkent aan zijn omgeving. SALOMONS LÜCKERS-BERGMANS.
11 Verzamel-overzicht van de opgegeven aantallen van de cliëntenbestanden op de aangegeven data Consultatiebureau te:
Almelo Amsterdam Arnhem Assen Breda Deventer Eindhoven 's-Gravenhage Groningen Haarlem Helmond 's-Hertogenbosch Leeuwarden Maastricht Middelburg Rotterdam Utrecht
1/1/ 1967
1/1/ 1968
1/1/ 31/12/ 30/9/ 31/12/ 1969 1968 1969 1969
30/9/ 1970
31/12/ 1970
30/9/ 1971
31/12/ 1971
30 sept. 1972
T
T
D
D
T
D
T
A
414
436
1900
1953
305 311 591 429 248 861 455 493 190
300 371 602 495 251 923 454 513 164
433 524 701 470
442 552 735 489
1 585
1760
439
390
D
T
7 115 2 3 5 2 — 45 2 4 — 3 — 6 12 79 15
467
T 11
476
1 964 234
1 950
308 383 652 498 286 1007
484 533 373
11 11 10 10 — 94 14 8 —
7 — 17 34 1 879 139 327 35 429 489 764 492
323 431 638 554 313 1 149
573 496 389 437 411 725 539
31 560 21 26 39 16 16 154 71 21 4
315
17 16 79 60 268 11
2 041
513 2 039
316 492 757 547 327 1 185
530 488 410 375 363 990 571 1 892
372
80 965 52 69 60 64 58 224 112 232 13 41 68 147 111 450 176
T
D
524
450
2 169
1 549
261 536 765 514 314
385 706 678 455 350
1 228
1 005
571 549 383
687 634 385
305 328 960 601
318 311
41 902 89 43 66 71 40 173 60 78 15
1 854
1 753
313
285
63 3 142 129 639 180 2 734 46
1 188
730
Sub. totaal: Nijmegen
10 349 193
10 830 300 182 —
11335 203
635 —
11760 213
1410 7
12 169 2 922 211 20
12 175 197
11869 219
Totaal:
10542
11012
11538
635
11973
1417
12 380 2 942
12 372
12088 2780
alcohol
D = drugs
300
totaal
30 sept. 1973
A
D
T
491
581
84
665
2 451
1 715
1 111
2 826
474 749 744 526 390
42 54 92 96 57 240 80 29 12
306 677
747 712 400
264 623 964 542 201 875 675 796 141
381 314
291 348
1 330
1 342
859
692
2 392
1 794
465
373
89 6 224 155 644 252
14 603 265
12 217 239
3 267 63
15 484 302
14 868
12456
3 330
15 786
1 178
1 056
638 258 1 115
755 825 153 380 354 1 566
847 2 438
625
12 BIJLAGE
Overzicht van de Federatie van Instellingen voor Alcohol en Drugs (F.Z.A.) betreffende het cliëntenbestand bij de consultatiebureaus voor alcohol en drugs in de jaren 1968 t/m 1973
11
10
i 68
69 Ingeschreven cliënten alcohol Ingeschreven cliënten drugs
70
71
72
73