Zitting 1971-1972 - 11 3 5 5
1
Verklaring van het algemeen nut der onteigening van percelen, erfdienstbaarheden en andere zakelijke rechten ten behoeve van de inrichting van een buisleidingenstraat vanaf Pernis langs Klundert naar de Schelde nabij de Nederlands-Belgische grens en van een zijtak daarvan vanaf Noordhoek naar die grens ter hoogte van Nispen VOORLOPIG VERSLAG Nr. 5
(De vroegere stukken zijn gedrukt in de zitting van 1971) De bijzondere commissie, ingesteld ter voorbereiding van de openbare behandeling van het onderhavige wetsontwerp, wil - alvorens daaromtrent verslag uit te brengen - er melding van maken dat in de Staatscourant, nr. 151, d.d. 9 augustus 1971, was aangekondigd dat zij schriftelijke opmerkingen over het wetsontwerp gaarne inwachtte vóór 10 september 1971. Een van de achttien door de commissie ontvangen brieven bevatte een uitnodiging van het Landbouwschap voor werkbezoek waarbij ook enkele delen van het tracé in Brabant bezocht zouden worden. De commissie besloot deze uitnodiging aan te nemen. Het bezoek vond plaats op 16 september jl. De commissie spreekt gaarne hier haar dank uit aan allen die schriftelijk en door het organiseren van het werkbezoek hebben bijgedragen aan de meningsvorming van haar leden over het hier besproken wetsontwerp. Voor de verduidelijking van de hieronder te maken opmerkingen van planologische aard is het de commissie dienstig voorgekomen een kaart met een alternatief tracé voor de aan te leggen buisleidingstraat aan dit verslag toe te voegen. Deze kaart heeft verder als bijkomend voordeel boven de kaart die de Regering bij het wetsontwerp voegde dat daarop een aantal wegen aangegeven zijn die reeds jaren bestaan, en dat ook enkele tracés van nog aan te leggen wegen zijn ingetekend. Algemeen Nagenoeg alle leden van de commissie gaven te kennen, dat zij positief tegenover de gedachten staan om, in de gevallen waarin in de naaste of verdere toekomst grote aantallen buisleidingen moeten worden gelegd, deze zoveel mogelijk te bundelen in daarvoor vastgestelde tracés. De daartoe in de memorie van toelichting gegeven motieven konden zij om praktische redenen en uit een planologisch oogpunt onderschrijven. Zonder de verwezenlijking van leidingstraten is het gevaar niet denkbeeldig, dat ons land wordt overwoekerd door een wirwar van buisleidingen, met aile nadelen van dien. Toch meenden leden van de A.R.P.-fractie te moeten opmerken dat in de memorie van toelichting ten onrechte de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening als pleitbezorger daarvan wordt vermeld (blz. 3, kolom 1, alinea 3). Immers, de Tweede Nota schetst meer problemen dan profijten van concentratie, en mondt ter zake uit in deze twee zinnen (blz. 157): „Mogelijk zou ook kunnen worden volstaan met de reservering van stroken bij moeilijke kruisingen en doorsnijdingen. Deze vragen en de daarmee samenhangende problemen zijn in onderzoek bij de Departementen van Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, en Sociale Zaken en Volksgezondheid, alsmede bij de provinciale planologische diensten." Hebben deze onderzoeken al resultaten opgeleverd? Leden van de V.V.D.-fractie — voorstanders van bundeling in buisleidingstraten - merkten wel op dat het leggen van buisleidingen vaak onvermijdelijk zeer ingrijpende gevolgen met zich medebrengt. De aanwezigheid van buisleidingen heeft directe invloed op bestaande of toekomstige bestemmingsplannen, op de uitvoering van overheidswerken en vooral ook op het agrarische grondgebruik. 11355
5
(2 vel)
2 Deze omstandigheden, alsmede de vraag of het door de Ministers aangegeven wettelijke kader als het meest aantrekkelijke moet worden beschouwd, brachten deze leden tot nog een andere vraag, namelijk deze, of het niet beter zou zijn om de met de aanleg van buisleidingenstraten samenhangende vraagstukken bij een afzonderlijke wet te regelen. Bestaat er, door nu alles via een nutswet te richten op een bepaald tracé, het gevaar van een verkeerde precedentwerking? Deze leden waren van oordeel, dat indien, zoals blijkbaar in de lijn der verwachtingen ligt, in een verdere toekomst meer buisleidingenstraten nodig zullen zijn, er zeker behoefte bestaat aan duidelijke beleidslijnen. Zij gronden deze overweging bovendien op de mening, dat een vooruitziend planologisch beleid reeds in een zeer naaste toekomst tot een uitsparen van leidingstraten-tracés dwingt. Voorkomen dient immers te worden, dat men in een later stadium voor zeer grote moeilijkheden en kosten komt te staan, omdat de aanwezigheid van bebouwing, kunstwerken enz. kostbare aanpassingen vraagt. In het bijzonder dachten zij daarbij ook aan de positie van de huidige en toekomstige waterwinningsgebieden. Ook de K.V.P.-leden vroegen zich af of het hier niet een geheel nieuw probleem van boven-regionale betekenis betreft. Welke criieria zullen gehanteerd worden bij de beslissing over de vraag of leidingen elders al dan niet in een buisleidingstraat gelegd zullen worden? Ook deze leden hadden zich afgevraagd of een afzonderlijke, op deze problematiek gerichte wetgeving, niet de voorkeur verdient boven een nutswet voor een bepaald tracé, mede gelet op de eerder geschetste mogelijke behoefte aan een sterk toenemend aantal buisleidingen. Leden van de D'66-fractie waren van mening, dat het voor het zo goed mogelijk vastleggen van de tracés van alle nog aan te leggen grote transportleidingen in ons land, nodig zal zijn een „nationaal leidingstratenplan" op te stellen, waarin ook de loop van hoogspanningsleidingen moet zijn opgenomen en dat is afgestemd op de bestaande en geplande auto- en spoorwegen. Hiervoor zullen criteria opgesteld moeten worden o.m. om te bepalen wanneer een leidingstraat nodig is, weike soort leidingen in de toekomst in ieder geval hierin gelegd moeten worden en welke juridische maatregelen getroffen moeten worden (onteigening, bepaalde soorten zakelijk recht). Kunnen de bewindslieden meedelen of zij deze visie delen en of een dergelijk nationaal leidingstratenplan door de Regering zal worden voorbereid? De V.V.D.-leden wilden de functie van buisleidingen in nog b-eder verband plaatsen. Deze vervullen immers ook een functie bij het nastreven van de industriespreiding. Ook hadden zij zich afgevraagd, of niet ook het nationale, en zelfs het internationale vervoersbeleid in de beoordeling betrokken moet worden. Vanwege de implicaties op andere beleidsterreinen was bij hen de vraag opgekomen of het gevaar bestaat dat het voorliggende wetsontwerp met een in feite incidenteel karakter als test case gaat fungeren voor volgende nutswetten van gelijke strekking. Leden van de A.R.P.-fractie merkten op, dat op blz. 3, kolom 1, alinea 7 van de memorie van toelichting terecht gesteld wordt dat de totstandkoming van een buisleidingenstraat een b-jdrage kan vormen voor de industriële ontwikkeling van Zuidwest-Nederland. Leden van de C.P.N, kwamen daar later, bij de bespreking van de tracé-keuze nog op terug. De A.R.P.leden waren van mening dat ook een buisleiding RotterdamEem mond voor Noord Nederland van economisch nut zou zijn. Kan de totstandkoming van het beheerslichaam de - vooral in Delfzijl gewenste - buisleiding naar het noorden bevorderen? Waarom wordt de aanleg van buislcidingstraten op blz. 7, ko'om 1, alinea 5, van de memorie van toelichting beperkt tot dichtbebouwde delen van het land? Naast de wenselijkheid van concentraties is uiteraard de urgentie van het leggen van bepaalde buisleidingen actuele aanleiding voor het indienen van het wetsontwerp op dit moment. Is het juist deze urgentie met name te relateren aan de Shellvestiging-Moerdijk? Zo ja, is de aanleg van een buisleidingstraat ten zuiden van Moerdijk dan niet minder urgent dan de aanleg van het deel ten noorden van Moerdijk? Is bekend wan-
neer doortrekking van leidingen op Belgisch gebied te verwachten is. Kan met dit mogelijke verschil in urgentie rekening worden gehouden bij het evalueren van de in de agrarische sector bestaande voorkeur van toepassing van de Be!emmeringenwet Privaatrecht boven onteigening? In de commissie bestond allerwege behoefte aan meer inform itie omtrent het te verwachten gebruik van de buiolcidingstraat omdat de behoefte van de industrie en anderen niet uitvoerig in de toelichting is gekwantificeerd. Leden van de fracties van de K.V.P. en de V.V.D. vroegen hoeveel leidingen er in 1971 en 1972 gelegd zullen worden in de trajecten - Pernis-Moerdijk; - Moerdijk-Noordhoek-Zeeland; - Moerdijk-Noordhoek-Oudenbosch-Belgische grens. Welke verwachtingen bestaan er ten aanzien van het aantal pijpleidingen op wat langere termijn? Hoeveel aanvragen zijn er in totaal ingediend, ook voor de jaren tot 1975? Leden van de A.R.P.-fractie wezen er op, dat de in de memorie van toelichting gegeven prognose van het aantal buisleidingen (blz. 3 kolom 1, alinea 6: in 1971 en 1972 zeker behoefte aan 15 buisleidingen) door het Landbouwschap in zijn schrijven d.d. 3-9-1971 in twijfel getrokken wordt. Zijn de bewindslieden in staat en bereid de bedoelde 15 buisleidingen naar exploitant en naar type bekend te maken? Leden van de C.P.N.-fractie sloten zich bij die vraag aan en vroegen tevens, voor welke bedrijven of industrieën deze leidingen bestemd zijn, en welke stoffen er door getransporteerd zullen worden. De leden van de K.V.P.-fractie vroegen voorts welke diamett'r die leidingen zullen hebben waarvan al bekend is dat zij in de buisleidingstraat aangelegd gaan worden. Is het juist dat overwogen wordt een aantal leidingen van geringe diameter samen in een koker te leggen? Zo ja, wat is de voor zo'n leidingbundel benodigde ruimte? Dezelfde leden vroegen waarom de provinciale afvalwaterleiding van Moerdijk naar Waarde maar voor een klein deel in het ontworpen tracé wordt gelegd, terwijl in de memorie van toelichting staat dat voor zulke leidingen ruimte moet worden greserveerd. Geeft de opvatting die van de zijde van Dow-Chemical in een interview in de „Provinciaal Zeeuwse Courant" van 21 april 1971 is weergegeven, te weten dat eerder zal worden overgegaan tot het leggen van één grote leiding dan van twee kleinere, de Regering aanleiding nader in te gaan op de stelling in de memorie van toelichting dat steeds meer buisleidingen gelegd zullen gaan worden? Wat de veiligheidseisen betreft, vroegen de leden van de P.v.d.A.- en D'66-fractie zich af of op dit punt wel voldoende waarborgen geschapen zijn en of met name de geplande afstand der buizen onderling, zowel als die der buizen tot de oppervlakte voldoende zijn om calamiteiten resp. „kettingreacties" bij calamiteiten te voorkomen. Zou het wellicht geen overweging verdienen al naar gelang het gebruik van de betreffende buis variaties in de grootte van deze afstanden aan te brengen? Moeten op dit punt technische bezwaren niet wijken voor veiligheidseisen? Hoe beoordelen de Ministers in dit verband de bezwaren uit veiügheidsoogpunt van een aantal waterleidingmaatschappijen? Hoe zal het b.v. gaan met de aan te leggen drinkwaterleiding van het drinkwaterbekken de Biesbosch naar Huybsrgen? Kan in het algemeen iets gezegd worden, zo vroegen leden van K.V.P. en C.H.U., omtrent de bereid van onder meer de waterleidingmaatschappijen om van de Leidingstraat gebruik te maken, gezien de aarzeling, die enkele van deze maatschappijen in eerder stadium om veiligheidsredenen hebben gehad? Deze lieten de commissie weten dat zij niet staan te trappelen van ongeduld tot het moment dat hun leidingen in de buisleidingstraat gelegd kunnen worden. Het zou kostenverhogend werken voor de waterverbruikers en uit oogpunt van veiligheid zijn te ontraden. Door de Vereniging voor Milieubeheer West-Brabant werd hetzelfde naar voren gebracht.
3 Aannemende dat het eerste bezwaar wel juist zal zijn - de A.R.P.-leden informeerden of de bewindslieden de mening van de waterleidingmaatschappij Zeeland onderschrijven dat het zelfs principieel ongewenst is waterleidingen in een leidingstraat op te nemen - zouden de K.V.P.-leden over de veiligheidsaspectcn graag meer geïnformeerd willen zijn o.a. omtrent proeven die op de Maasvlakte zijn genomen. Door wie zijn deze proeven uitgevoerd en hoe was de opzet en de begeleiding? Waren daar ook de betreffende drinkwatermaatschappijen bij betrokken? Is hieromtrent te rapporteren? Door sommigen, o.a. door de Vereniging voor Milieubeheer en Leefbaarheid West-Brabant en de N.V. Watermaatschappij Zeeland, zijn bezwaren geuit die verband houden met de gevaren die waterwingebieden in de omgeving van het geprojecteerde tracé gaan lopen. Welke voorzieningen - zo werd vanuit de P.v.d.A.-fractie gevraagd - denken de Ministers te treffen opdat deze bezwaren weggenomen kunnen worden? De C.P.N.-leden vragen in het algemeen welke ervaringen in andere landen met soortgelijke leidingstraten op vei!igheidsgebied zijn opgedaan. Weike ervaringen zijn ter zake opgedaan met zogenaamde individuele leidingen in ons land? Hoewel de V.V.D.-leden de bundelingen van pijpleidingen toejuichen, wilden zij niet over het hoofd zien, dat de bundeling de kwetsbaarheid in oorlogstijd vergroot. Delen de bewindslieden in dit opzicht het in 1965 door de Regering ingenomen standpunt {Aanhangsel tot het verslag van de Handelingen der Tweede Kamer 1964-1965, blz. 469 en 470) dat voor leidingen van zeer vitaal belang enige spreiding dient te worden toegepast? Leden van de D'66-fractie merkten op, dat alle in aanmerking komende buisleidingen in de buisleidingstraat gelegd zullen moeten worden, wil die aanleg zin hebben. De P.v.d.A.leden voegden daar aan toe dat ook uit een oogpunt van gelijke behandeling van de gebruikers aan deze tracébeperking niet mag worden getornd. Alleen zeer ernstige veiligheidsoverwegingen zouden een uitzondering mogen scheppen. De A.R.P.leden beaamden dit standpunt, dat blijkens het gestelde op blz. 3 van de memorie van toelichting ook door de bewindslieden ingenomen wordt. Zij vroegen wel of er rechtsgronden bestaan om de naleving van deze regel door particulieren af te dwingen. Zo neen, kunnen die worden gecreëerd? Mede in dit verband informeerden de K.V.P.-leden welke vordering de Commissie Wettelijke Voorzieningen Pijpleidingen maakt met haar studie. De P.v.d.A.-leden wezen er op dat een verplichte tracékeuze voor de gebruikers wèl betekent dat de t.b.v. eventuele toekomstige gebruikers te reserveren ruimte eerder te groot dan te klein geschat moet worden en dat zeer stringente veiligheidseisen aan de te treffen technische voorzieningen moeten worden gesteld. Van C.P.N.-zijde werd gevraagd hoeveel leidingen, met wat voor capaciteit, er minimaal moeten zijn voordat een nieuw tracé vastgesteld zou moeten worden. Het zojuist naar vorengebrachte standpunt betreffende het zo veel mogelijk gebruikmaken van buisleidingstraten in samenhang met de bezwaren daartegen van de zijde van waterleidingmaatschappijen deed de D'66 leden vragen of het in de praktijk niet mogelijk is in een leidingstraat tegen aanvaardbare kosten voldoende veiligheidsmaatregelen te nemen, teneinde de bezwaren van de waterleidingmaatschappijen te ondervangen? Of is het reeds vaststaand dat drinkwaterleidingen en wellicht andere soorten leidingen bij voorbaat in afzonderlijke tracés ondergebracht moeten worden? Of moet er in de toekomst misschien gedacht worden aan „gespecialiseerde" leidingstraten, d.w.z. leidingstratcn voor bepaalde soorten leidingen. In het laatste geval zou ons land doorsneden moeten worden door meerdere, grotendeels parallel lopende, leidingstraatstelsels, ieder voor een bepaald soort leidingen. Zij zouden dit te betreuren achten. De leden van de K.V.P.-fractie voegden daaraan toe dat de bewindslieden terecht het leggen van leidingen een zware ingreep in het landschap noemden. Verdient het daarom geen aanbeveling te komen tot bundeling van ondergrondse leidingen, bovengrondse (elektriciteits)lcidingen, wegen en spoorwegen?
Dezelfde leden vroegen de bewindslieden hun oordeel te geven over de door de directie van Dow Chemical Nederland N.V. gemaakte opmerkingen t.a.v. het ontbreken van overeenstemming voor schadevergoeding van een, als gevolg van handelingen van derden, verlegging van een buisleiding waarvoor reeds eerder het recht van aanleggen verkregen was? In hoeverre is hier van voortdurende rechtsonzekerheid sprake en is het juist te achten dat bestaande en nog te verlenen vergunningen van overheidsinstantie eenzijdige beëindigingsclausules bevatten? Leden van de C.P.N, vroegen wie de extra-kosten draagt wanneer na het gereedkomen van de buisleidingstraat alsnog bepaalde werken b.v. door een gemeente uitgevoerd zouden moeten worden en daarbij b.v. een weg de leidingstraat gaat kruisen. De fractie van D'66 staat op het standpunt dat de verantwoordelijkheid voor de aanleg van leidingstraten in eerste instantie behoort te berusten bij de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Voorts is het haast vanzelfsprekend dat in de stuurgroep, die zich met de voorbereiding van de buisleidingstraat van dit wetsontwerp bezig houdt, ook vertegenwoordigers van de Ministeries van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en van Volksgezondheid en Milieuhygiëne worden opgenomen. Zijn de Ministers bereid de hiervoor benodigde maatregelen te nemen? Gelet op de grote landbouwbelangen en de ruime inschakeling van de Cultuurtechnische Dienst in het projectbureau had het de S.G.P.-lcden verwonderd dat de Minister van Landbouw en Visserij niet tot de voorstellers van het wetsontwerp behoorde. Noopt bundeling van buisleidingen tot onteigening van de grond in het tracé, met alle gevolgen van dien? Zeer veel bezwaren tegen het aanleggen van deze buisleidingstraat met name die van de zijde van het Landbouwschap en van het agrarisch bedrijfsleven in het algemeen, zijn naar het oordcel van de Commissie terug te voeren tot vraagstelling die als tussenkop hierboven is weergegeven. Naar aanleiding daarvan wil de Commissie de volgende vraagpunten aan de Regering voorleggen. Is het juist dat het in eigendom verkrijgen van de grond, zo nodig door onteigening, nodig wordt geacht op grond van de volgende redenering: a. er zullen zeer veel leidingen gelegd gaan worden tussen het Rijnmondgebied en België; b. planologische overwegingen maken het noodzakelijk deze dicht bijeen te leggen; c. het dicht bijcenleggen heeft als technische consequentie een geringe diepteligging; d. geringe diepteligging noopt ertoe 1°. het gebruik van de grond volledig onder controle te houden ter bescherming van de leidingen; 2°. aanpassingswerken uit te voeren die het onmogelijk maken dat ,,in het gebruik van de goederen niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor de aanleg en de instandhouding van het werk noodig is" (art. 1 Belemmeringenwet Privaatrecht); e. dat zowel de veiligheidsaspektcn bedoeld in d\°, als het uitvoeren van aanpassingswerken bedoeld in d 2°, verkrijging in eigendom, eventueel door onteigening, niet alleen nodig maken maar dat dat ook voorgeschreven is (zie het eerder geciteerde wetsartikel: „ . . . veplicht te gedoogen, . . . ., indien naar het oordeel van Onzen Minister van Waterstaat de belangen van de rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen . . . . " ) Is, wat betreft de term „de belangen van de rechthebbende redelijkerwijs onteigening niet vordert", rekening gehouden met
4 de interpretatie en jurisprudentie van dezelfde term in artikcl 12 van de Waterstaatswet 1900, en biedt de toepassing van dat artikel geen groter mogelijkheden voor hantering van de Belemmeringenwet privaatrecht dan de memorie van toelichting doet vermoeden? Betreffende de verwachtingen ten aanzien van het aantal te leggen leidingen zijn in het algemene deel reeds vragen gesteld. Op deze plaats kan daaraan toegevoegd worden de vraag of reeds aanstonds tot onteigening overgegaan moet worden bij de eerste paar leidingen die de grond in gaan. Zelfs al zou de verdere redenering stand houden voor grote aantallen leidingen, is dan toch aanstonds een zo grote ingreep in het landschap, in het grondgebruik en in de eigendom, nodig voor de eerst te leggen paar leidingen? Waarom wordt ook aanstonds de grond over de gehele breedte van het geplande tracé in gereedheid gebracht voor leidingen die wellicht eerst een tiental jaren later gelegd zullen worden? Is het niet mogelijk in gebieden waar het leidingenaanbod een duidelijke richting vertoont, een leidingzóne in planologische zin aan te geven, zodat ook door middel van het vestigen van zakelijke rechten, eventueel door toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht, een bundeling van de aan te leggen leidingen wordt gerealiseerd? Zou dit ook niet een veel minder star en storend element in het landschap zijn, waar bovendien het agrarisch gebruik nagenoeg onbelemmerd doorgang kan vinden? De leidingen kunnen dan immers wijder uiteen en dus dieper liggen en er zijn geen aanpassingswei ken nodig van een omvang als bij geconcentreerde bundeling. Bij een grotere diepte zou toch het gevaar voor beschadiging van leidingen bij de grondbewerking en door diepwortelende gewassen zeer sterk verminderen? Is het voorts uitgesloten dat - als niet tot enige spreiding wordt besloten zodat gewoon zakelijke rechten gevestigd kunnen worden, en als toepassing van artikel 12a van de Waterstaatswet 1900 voor aanpassingswerken voor de geconcentreerde bundeling, bij kruising van watergangen waarvan de zorg berust bij het Rijk, een provincie of een gemeente, waterschap, veenschap of veenpolder. niet mogelijk is - slechts die stukjes grond onteigend worden waarin aanpassingswerken etc. worden uitgevoerd? Het agrarisch gebruik van het overgrote deel van de leidingstraat zou dan - uiteraard met enige beperkingen - gehandhaafd kunnen blijven zonder bemoeienis van een beheersinstituut. Immers ook de bewindslieden staan op het standpunt dat in de buisleidingstraat zoals zij zich die voorstellen, een beperkt agrarisch gebruik mogelijk zal zijn. Heeft bovengeschetst systeem van partiële eigendomsverkrijging dan niet het zelfde effect zónder de schadelijke perceelsdoorsnijdingen? Aan deze algemene beschouwingen werd door de leden van de onderscheiden fracties nog het volgende toegevoegd. De leden van de K.V.P.-fractie zonden er prijs op stellen dat de bewindslieden ingaan op het artikel van prof. Steenbeek van van 8 maart 1971, gepubliceerd in „Bouwrecht", 8e jaargang, nr. 2, en met name hun oordeel geven over zijn aan het slot van dat artikel weergegeven conclusie. Kan er ten aanzien van het onderhavige wetsontwerp ook sprake zijn van de rechtm :tige overheidsdaad en zo ja, hoe dan te denken over de consequenties bij toepassing daarvan? Is het bij titel stellen van zakelijk recht van overpad mogelijk? Kunnen de bewindslieden bevestigen dat de eerste verkenningen vnn het projectburenu steun gaven aan de veronderste1ling dat zonder ernstig blijvende hinder het gebruik van de grond mogelijk zou zijn? Werd daarbij gedacht aan de keuzemogelijkheid voor de onde-nemer tussen een vrijwillig aangcgane overeenkomst tot vestiging van een zakelijk recht of aankoop op basis van onteigening'1 Hoe staat het met de onderhandelingen inzake de grondaankopen ten behoeve van de leidingstraat? Is het juist dat deze zijn afgebroken omdat: 1. de voor de straat benodigde gronden in beginsel dienen te wo-den gewaardeerd op een (vriendelijke) agrarische waarde; 2. bij doorsnijdingen er in het algemeen geen sprake zou kunnen zijn van waardevermindering van het overblijvende en
dat slechts bij schadelijke vormverandering van een perceel een uitzondering zou kunnen worden gemaakt? Zijn de bewindslieden ook niet met de aan het woord zijnde K.V.P.-leden van oordeel, dat voor het agrarisch grondgebruik het aanleggen van een straat zoals wordt voorgenomen, een zodanige ingreep is te noemen dat zulks eigenlijk samen zou dienen te gaan met een ruilverkaveling? Daar dat laatste vooralsnog niet tot de mogelijkheden kan worden gerekend, is dan niet - zo betogen deze leden verder — één van de alternatieven dat zoveel nodig en mogelijk aangrenzende, of op korte afstand gelegen percelen worden aangekocht om daarmee uit te ruilen en door middel van samenvoegingen weer tot aaneengesloten kavels voor de te doorsnijden bedrijven te komen? Tevens zouden dezelfde leden willen stellen dat de waarde van de te verwerven gronden, zowel in het tracé als daarbuiten (overhoeken-uitruil) en gebaseerd op de grondslag waarop het wetsontwerp berust (algemeen nut) een andere is dan agrarische waarde en dat deze gronden eerder zijn te vergelijken met die welke een industriële bestemming krijgen. Zij wilden er dan ook voor pleiten dat ten aanzien van het voorgaande een soepel en tegemoetkomend beleid wordt gevoerd. Zij achtten dit in het kader van dit wetsontwerp van grote betekenis. Wellicht ten overvloede verwezen zij naar blz. 4, linkerkolom, van de memorie van toelichting, waar de bewindslieden zeggen dat de consequentie van deze geconcentreerde bundeling van buisleidingen voor de rechthebbenden van de hiervoor benodigde gronden veel groter is, gezien de aard van de ingreep die daartoe op deze gronden moet worden gedaan en dat daarom in dit geval onteigening is geboden. Evenzeer kan worden verwezen naar blz. 6, memorie van toelichting, bovenste helft, linkerkolom, waar gesproken wordt van de grote offers die een onteigening met zich mee kan brengen vanwege de belangen in de persoonlijke sfeer die daardoor worden getroffen. De K.V.P.-leden vonden dit meer en zelfs veel meer dan een platonische verklaring. De V.V.D.-leden gaven als hun oordeel dat deze nutswet, indien alle benodigde grond zou worden onteigend, een zware ingreep betekent in het private bezit. Een zodanige ingreep dient door een duidelijk belang van hoger orde, i.c. het algemeen belang, gemotiveerd te worden. Tot voor kort is er met name van de zijde van de grondgebruikers in positieve zin meegewerkt aan het leggen van pijpleidingen door hun terrein. Na het leggen van een pijpleiding behouden zij doorgaans de volledige gebruiksmogelijkheden van de grond, terwijl de financiële gevolgen van tijdelijk ongemak en schade wordt vergoed. Zou echter, zoals nu bij voorbeeld in West-Brabant is geschied, de aanleg van één of enige pijpleidingen de kans inhouden, dat deze in een later stadium in een leidingenstraat worden omgezet, waarbij de grond onteigend wordt en er geen of slechts beperkte gebruiksmogelijkheden overblijven, dan staat het wel vast, dat bovenbedoelde medewerking tot het verleden zal gaan behoren. Bovendien moet er dan rekening mee gehouden worden, dat de belangenbehartigende organisaties bij de beoordeling van het tracé van elke aan te leggen pijpleiding de mogelijkheid van een naderhand volgens dit tracé aan te leggen leidingstraat in hun oordeelsvorming zullen betrekken. Dat zal in het algemeen tot grote vertragingen moeten leiden. Het naast elkaar hanteren van de Belemmeringenwet privaatrecht en de Onteigeningswet, zou dientengevolge in onvoldoende mate een complementair wettelijk kader ziin om de belangen van de grondgebruikers veilig te stellen. Deze leden vroegen zich derhalve af of reeds nu niet de criteria aangegeven moeten worden voor de gevallen, waarin de Belemmeringenwet en/of de Onteigeningswet toepassing zal vinden. Zij achten dit ook daarom gewenst omdat in feite de mate, waarin door de gevolgen van de aanleg van pijpleidingen in de bestaande toestand moet worden ingegrepen in belangrijke mate mede bepalend is voor de vraag of al of niet onteigend zal worden. In gevallen, waarin onteigening van de voor pijpleidingenstraten benodigde grond onvermijdelijk zou blijken, achtten deze leden bovendien duidelijke criteria noodzakelijk ingeval een aangepast „gebruiksrecht" van de grond nog mogelijk is.
5 de beantwoording van de vraag of onteigening dan wel het regime van zakelijke rechten gewenst is. Het vertrouwen in blijvend agrarisch gebruik van de grond in de leidingstraat zou namelijk aan kracht inboeten, indien verwacht mag worden, dat in de toekomst de betreffende grond met relatief geringe tussenpozen zou moeten worden opengebroken. Ook anderszins is het van betekenis te weten in welke mate en frequentie werken in de grond van de leidingstraat zullen moeten worden verricht. De A.R.P.-Ieden zeiden de 'memorie van toelichting enigszins vaag te vinden ten aanzien van de vraag of, en zo ja, in hoeverre, de bovengrond van de onderhavige buisleidingenstraat ook in de toekomst agrarisch geëxploiteerd kan blijven worden. Kunnen de eventuele beperkingen van het agrarisch gebruik concreter onder woorden worden gebracht? Met name blz. 4, kolom 2, alinea 6, kan door de beantwoording van deze vragen wat duidelijker worden. Van C.H.U.-zijde werd daar de vraag aan toegevoegd of de bewindslieden bereid zijn om zowel in het geval van onteigening, zowel als anderszins rekening te houden met de belangen van hen, wier gebied volgens het thans ontworpen tracé op een zodanige wijze doorsneden wordt, dat een normale bedrijfsvoering in later stadium onmogelijk wordt. Wat betreft de diepteligging van de buizen had de S.G.P.fractie de indruk, dat iets te gemakkelijk uit een oogpunt van kostenbesparing besloten werd tot een ondiepere ligging. Zijn er naast kostenaspect geen zwaarwegende argumenten om toch een ligging op grotere diepte te bepleiten? Is voor leidingen - speciaal die waardoor gevaarlijke stoffen getranspora. in een tijd, dat bedrijfsvergroting algemeen noodzake- teerd worden - een diepere ligging uit veiligheidsoogpunt niet lijk wordt geacht, betekent blijvende onttrekking van cultuur- te prefereren, vooral ook met het oog op sabotage en in tijden grond, ongeacht toekenning van schadevergoeding, meestal van oorlog en oorlogsgevaar? Is er bij waterleiding en gastoch grote blijvende schade; buizen niet de ervaring opgedaan, dat — ook al is er geen b. doorsnijding van landbouwpercelen betekent voor de boombegroeiing — na verloop van een aantal jaren toch wormoderne gemechaniseerde landbouw een zeer grote handicap. tels doordringen tot buizen die niet te diep liggen, en dat deze zich om de buis strengelen en ook vaak de huid aantasten, Deze leden zouden op deze plaats de vraag willen stellen met alle gevaren van langzame beschadiging? Moet in een leiop welke wijze en in welke omvang kruisingsmogelijkheden dingstraat met ondiepe buizen niet een soortgelijk effect vergemaakt zullen worden. Zij dachten daarbij in het bijzonder wacht worden? Gaat vooral bij buizen met grotere diameter, aan de verplaatsingsmogelijkheid van zware en omvangrijke na zware regenval de buisleiding als geheel bij hoge ligging landbouwmachines van het ene perceelsgedeelte naar een af- niet als een ondergrondse waterkering werken, waarbij de gesneden perceelsgedeelte, het probleem van het verlies van eenzijdige druk schadelijk kan zijn voor lasverbindingen of modder en mest bij gebruikmaking van openbare wegen en eventuele isolatielagen? Pleiten deze, en ook eerdergenoemde vooral ook het omweiden van vee. en mogelijk nog andere argumenten niet duidelijk voor het In aansluiting op de daaromtrent eerder van K.V.P.-zijde aanleggen van buizen op behoorlijke diepte, en zo ja, zijn dit gemaakte opmerkingen vroegen zij of het mogelijk zal zijn niet voldoende redenen om de buizen in ieder geval te leggen de bij de leidingstraten overblijvende z.g.n. overhoeken, stuk- op een diepte, waarbij de doorsneden gronden op redelijke ken grond waarvan de agrarische waarde aanzienlijk is ge- wijze gedraineerd kunnen worden en waarbij dan - mogelijk daald, op redelijke voorwaarden aan het beheerslichaam over afgezien van de eigendom en de teelt van diepwortelende gete dragen. Kan overigens reeds enige indicatie gegeven worden wassen - het landbouwkundig gebruik grotendeels intact gelaten kan worden? over de voor de te onteigenen grond te betalen prijzen? Leden van de D'66-fractie wezen erop dat in de memorie Dat diepere ligging een grotere onderlinge afstand zou van toelichting gesteld is dat bij gebreke van overeenstemming vergen is een punt dat zeker met de moderne graafapparatuur met de rechthebbenden tot onteigening zal worden overgegaan. in zijn algemeenheid aan twijfel onderhevig is. Wordt de Mag hieruit worden afgeleid dat zo min mogelijk en slechts afstand niet meer bepaald door de eisen van de veiligheid dan bij uiterste noodzaak het onteigeningswapen zal worden ge- door de technische mogelijkheid van het leggen der buizen? hanteerd? Kunnen de bewindslieden precies aangeven welke Is bij kruising van wegen en spoorwegen een korte afstand criteria gebruikt zullen worden bij de beslissing hierover en niet steeds te prefereren, terwijl vooral met de moderne doorwelke factoren hierbij beslissend worden geacht? persmethoden een enigszins diepere ligging nauwelijks een beIs het verder - zo vroegen ook deze leden zich af - niet zwaar is? nodig mede i.v.m. de aanleg van de volgende leidingstraten Een punt waar de S.G.P.-fractie ook graag de aandacht van na te gaan of een nieuwe juridische constructie ingevoerd de bewindslieden voor zou willen vragen is: zijn voor de leimoet worden, waarbij de eigendomsrechten van de grond dingen welke reeds met gebruikmaking van de Belemmeringenblijven bestaan (geen onteigening dus), maar waarbij de over- wet Privaatrecht gelegd zijn en die nu achteraf in één der heid wel alle, voor een goede functionering van een leiding- leidingstraten terecht komen waarvoor de gronden volgens dit straat vereiste, zakelijke rechten verkrijgt? wetsontwerp in eigendom zullen worden verworven, de bcDe C.H.U.-leden kwamen terug op de hierboven aange- trokken deelnemers in de nieuw op te richten rechtspersoon geven stelling dat bij het vestigen van een zakelijk recht, een zelfde bijdrage verschuldigd als de belanghebbenden bij zoals in het verleden geschiedde, het terrein van een leiding- de nog aan te leggen leidingstraten? straat voor landbouw geschikt blijft. Een goed inzicht in het Wordt, indien door of van rijkswege een buis wordt aanaantal in de komende jaren te leggen leidingen en in de gelegd door rijksgrond (domeingrond) ook steeds een zakelijk frequentie waarmede dit zal gebeuren - eerder zijn daar recht gevestigd? Wordt hiervan steeds aantekening gehouden reeds vragen over gesteld - leek hen ook van betekenis voor in de kadastrale registers, hoewel dit niet de Belemmeringen" In zo'n geval zijn overigens ook de nodige cultuurtechnische voorzorgen van groot belang. In bijlage I bij de memorie van toelichting blz. 9 linkerkolom, tweede volle alinea van onder, worden een aantal bczwaren genoemd, die van landbouwzijde zijn aangevoerd tegen de bedrijfsverkleining, die uit de aanleg van de buisleidingenstraat voortvloeit. Deze alinea eindigt met te constateren dat reclamanten in vele gevallen een economisch verantwoorde voortzetting der bedrijven onmogelijk achten. Als enig antwoord op dit volgens de S.G.P.-leden toch wel zeer grote bezwaar treft men op blz. 6 van de memorie van toelichting aan: „Bij de uitwerking van de plannen zal worden gezocht naar oplossingen die voor de betrokkenen zo gunstig mogelijk zijn." Dit wijst in de richting waarbij mogelijk voor enkele individuele gevallen een aanvaardbare oplossing gevonden zal worden, maar waarbij het essentiële probleem van een belangrijk verlies van landbouwgrond, verspreid over een groot aantal te verkleinen bedrijven - en dat in een tijd van schaalvergroting - toch wel erg gemakkelijk wordt afgedaan. Een meer diepgaande beschouwing over dit vraagstuk en de meer algemene oplossing daarvan zal ten zeerste op prijs worden gesteld. Nader ingaand op de betekenis van het agrarisch gebruiksrecht van de gronden, waarin pijpleidingen aanwezig zijn, meenden de V.V.D.-leden er nadrukkelijk op te moeten wijzen dat gehele of gedeeltelijke onttrekking van deze gronden aan hun agrarische bestemming voor de betrokken grondgebruikers bijzonder ingrijpend is, want:
6 wet privaatrecht is voorgeschreven (zie o.a. G. J. G. Schilthuis. Waterschapsrecht, 1ste druk, blz. 395), dit niet zozeer met het oog op de feitelijke rechten ten tijde van de aanleg van de leiding, welke dan immers in één hand zijn, maar meer met het oog op eventuele overdracht van de grond aan een toekomstige gemeenschappelijk leidingstraatmaatschappij, en voor het waarborgen van de belangen van de leidingexploitanten? Het tracé De commissie acht het gewenst ook betreffende de tracékeuze een aantal vraagpunten aan de Regering voor te leggen. Aan de hand van de bij dit verslag gevoegde kaart zal daarna een aantal suggesties voor wijziging in het tracé besproken worden. Kan de Regering de volgende drie stellingen in hun algemeenheid onderschrijven? A. Compacte bundeling van leidingen betekent fixatie van de gebruiksmogelijkheden; veranderingen zijn vrijwel onuitvoerbaar en zullen slechts om zeer dringende redenen worden uitgevoerd. B. De zwaarte van deze ingreep maakt een nauwkeurige bepaling van het tracé volgens planologische maatstaven noodzakelijk, vooral ook omdat een onjuiste keuze haar nadelige invloed tot in lengte van dagen zal laten gelden. C. In agrarische gebieden zal de belemmerende invloed van een leidingenstraat zoveel mogelijk moeten worden beperkt door aan te sluiten aan andere barrières (autowegen, kanalen, dijken) of gebruiksgrenzen (beken, bossen, „natuurgebieden", grenzen tussen dorpsgebieden, rijksgrens). Waarom bevat de memorie van toelichting geen uitgebreide motivering van de tracékeuze? Op grond van de Onteigeningswet geschiedt de tracékeuze in detail weliswaar eerst nadat de Nutswet tot stand is gekomen, maar niet ontkend kan worden dat de plannen al tot in detail gereed zijn, terwijl deze details van belang zijn bij het afwegen van het algemeen nut dat onteigening ten behoeve van de buisleidingstraat zou vorderen ten opzichte van de belangen die zich daartegen verzetten. Is het niet strijdig met het principe van sterkere bundeling van leidingen om het tracé van twee delen van de leidingstraat over grote lengte op korte afstand van elkaar nagenoeg parallel te laten lopen? Wat is het oordeel van de bewindslieden over het op de bijgevoegde kaart voorkomende alternatieve tracé in het Zuidhollandse gebied? Door vanaf Pernis in ongeveer zuidelijke richting aansluiting te zoeken bij de ongeveer geprojecteerde west-oost lopende buisleidingstraat, komende vanuit het Europoortgebied, zou ook ruim zes kilometer bekorting verkregen kunnen worden op de totale lengte aan buisleidingstraten in Nederland, terwijl hier zelfs nauwelijks sprake is van vermeerdering van lengte van leidingen in de onderhavige buisIeidingstraat. Deze tracéwijziging kan als volgt omschreven worden. Vanaf Pernis wordt een gedeelte van rijksweg 19 gevolgd tot het punt van kruising met een waarschijnlijk in de naaste toekomst aan te leggen leidingenstraat lopende in nagenoeg oostelijke richting vanaf het Spui ten oosten van Nieuw-Beijerland tot aan de rijksweg Klaaswaal-Rotterdam (weg nr. 29). De onderhavige leidingenstraat zou dan gedeeltelijk het tracé van die geprojecteerde oost-west lopende leidingenstraat kunnen volgen tot het punt waar het tracé volgens het ter inzage gelegde plan wordt bereikt, waarna van daar af het laatstgenoemde tracé verder, in zuidelijke richting kan worden gevolgd. Wat is het oordeel van de bewindslieden op de hieronder weergegeven argumenten tegen hun initiële afwijzing van dit alternatief? De beschikbare ruimte tussen Portugaal en Hoogvliet is weliswaar gering maar niet ontoereikend; voor het overige liggen zowel de bestaande als de geprojecteerde bebouwing van de aangrenzende woonkernen juist aan de oostzijde van rijksweg
19 en vormen dus geen enkele wezenlijke belemmering; hetzelfde geldt ten aanzien van het waterwinbedrijf op de Berenplaat. Tenslotte kan van het argument „de in het genoemde wegtracé uit te voeren konstrukties (weglichamen, tunnels onder de Oude Maas en het Spui en wegenknooppunten)" worden gezegd, dat noch het rijkswcgenplan 1968, noch de secundaire en tertiaire wegenplannen 1968 van de provincie Zuid-Holland voorzien in de aanleg van nieuwe wegen behoudens rijksweg 15 op Voorne-Putten; deze kruist rijksweg 19 op een zodanige plaats, dat met een geringe uitbuiging van het leidingenstraattracé zowel deze kruising als de ondertunneling van Oude Maas en Spui voldoende ruimte kunnen worden gelaten. In dit verband is voorts van belang het antwoord op de vragen, hoeveel leidingen er moeten worden gelegd voordat rijksweg 19 is aangelegd, en welke bezwaren er nog bestaan wanneer deze leidingen in de van de rijksweg 19 afgekeerde zijde van de leidingenstraat worden gelegd. Is het alleen daarom al niet gewenst de beide takken in West-Brabant over grotere lengte, zo niet geheel, samen te laten gaan in het oostelijke tracé, waarbij de leidingen naar Zeeland op het punt waar de Belgische grens bereikt wordt deze tak verlaten en verder die grens volgen. Dit laatste deel van het tracé zou als volgt omschreven kunnen worden. Het loopt vanaf het punt waar het oostelijk tracé de Belgische grens passeert parallel en nagenoeg langs de landsgrens tot aan het gehucht Vleet onder Pindorp. Vervolgens verlaat het tracé de grens in de richting van Dennenoord, loopt langs de Moerkantse Baan tot aan de bocht ten zuiden van de Wittedraaiboomdreef. Hier verlaat het tracé de Moerkantsebaan en gaat het door het landbouwgebiedje, dat gelegen is tussen Zuidgeestsche Heide en Woensdrechtse Heide en vandaar ten noorden van de Lange Steen en ten noorden van de weg van Goes naar Zeeland. Biedt dit oostelijke tracé met een „Zeeuwse tak" niet, mede als gevolg van de ligging overwegend over zandgrond, de volgende voordelen: niet alleen het leggen van de buizen is, vergeleken met kleigrond, aantrekkelijk, maar ook zijn de inrichtingswerken van de straat zo niet overbodig dan toch van aanmerkelijk minder importantie; de doorsnijdingen zijn minder schadelijk dan in het kleigebied, omdat men minder sterk is gebonden aan het stramien van wegen en waterlopen; het tracé valt na enige verschuivingen goed samen met bestaande of toekomstige gebruiksgrenzen; de kruisingen met bestaande en nog aan te leggen primaire, secundaire en tertiaire wegen zijn minder in aantal dan volgens het regeringsvoorstel? Kunnen mogelijke bezwaren tegen deze verandering in het tracé niet weerlegd worden door de volgende vier overwegingen? A. Reeds bestaande buis- en hoogspanningsleidingen zijn belemmeringen van wezenlijk andere aard en van veel minder allure dan een leidingenstraat, Het laten samenvallen van het tracé van de leidingenstraat met enige, op basis van de Belenv meringenwet Privaatrecht gerealiseerde leidingen vormt geenszins een garantie voor een juist tracé. B. De doorsteek van de natuur- en recreatiegebieden ten zuidoosten van Bergen op Zoom betekent altijd een aantasting van deze gebieden. Dat het tracé van de westelijke tak het minst schadelijk is, is vooralsnog aanvechtbaar. C. Het hier leggen van een tracé wordt niet ernstig belemmerd door de aanwezigheid van waterwingebieden en raakt slechts in zeer geringe mate (1 ha) een militair oefenterrein; dit in tegenstelling met de westelijke tak. De tracering langs rijksweg 58 laat evenals die langs het vliegveld de waterwingebieden onverlet; bij beide tracés zijn wel militaire oefenterreinen betrokken.
7 De fractie van de P.v.d.A. acht dit een zo ernstig bezwaar dat zij daaromtrent nadere informatie nodig acht dan in de memorie van toelichting (blz. 5, rechterkolom) vermeld is. Welke artikelen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn niet toegepast, en hoe zou de procedure geweest zijn als deze wel toegepast waren? Hoeveel tijdverlies zou daardoor ontstaan zijn en welke schade zou daardoor berokkend zijn? De C.P.N.-fractie vroeg in dit verband of in volgende gevallen wèl de procedures van de Wet op de Ruimtelijke Ordening toegepast zullen worden. Leden van de D'66-fractie achtten het juist dat een uit A. Een geringe uitbreiding tussen Noordhoek en Ouden- ruimtelijk ordeningsoogpunt zo belangrijk project als een leibosch ten einde een (betere) inpassing in de verkaveling tot dingstraat ter beoordeling aan het parlement is voorgelegd, stand te brengen. Ook dit zou een afwijking betekenen van de waarbij voorafgaand overleg tussen Regering en provinciale kennelijk gehanteerde gedragsregel dat bestaande leidingen en gemeentelijke overheden heeft plaatsgevonden, de plannen tracé-bepalend zouden zijn. ter visie zijn gelegd (met veel aandacht van de pers) en bezwaren ingediend konden worden. Een hiermee vergelijkbare B. Een verschuiving ten zuiden van Oudenbosch in oosteIijke richting ten einde een betere aansluiting te krijgen met procedure behoort evenwel toegepast te worden bij alle proniet-agrarische objecten, met name de Rucphense Bossen. Aan- jecten die van zwaarwegende betekenis zijn voor het regeringsgezien aan weerszijden van het tracé op deze plaats waterwin- beleid inzake de ruimtelijke ordening (de z.g. „nationale gebieden liggen, lijkt hier geen bezwaar tegen te bestaan. In bestemmingen"). In november 1969 heeft de fractie van D'66 plaats van dichter bij het ene waterwingebied komt de leiding in de Tweede Kamer voorgesteld hiertoe een nieuwe wettelijke procedure in het leven te roepen. De Raad van Advies voor dichter bij het andere. de Ruimtelijke Ordening heeft daarover begin 1970 een spoedC. Geringe verschuiving van de westelijke tak - zo daar- advies uitgebracht. Eind 1970 heeft de toenmalige Minister toe besloten zou worden — opdat het tracé onmiddellijk aansluit van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een dcsbetrefbij rijksweg 17. Als argumenten daarvoor kunnen o.m. gelden fend wetsontwerp aangekondigd. Kunnen de bewindslieden dat reeds bestaande leidingen niet noodzakelijk tracé-bepalend meedelen wanneer dit bij de Tweede Kamer zal worden ingehoeven te zijn en dat de uit te voeren verkeersknooppunten diend? Van C.P.N.-zijde werd er voorts op gewezen dat, nadat op geen motief kunnen zijn om bijna overal op ruime afstand van de rijksweg te blijven. Waarom is wat dat betreft in het geheel blz. 6 van de memorie van toelichting, linkerkolom bovenaan, geen motief gegeven om het tracé te leggen aan de van de is gezegd dat in zeer ruime mate de mogelijkheid van bestuur* rijksweg afgekeerde zijde van de hoogspanningsleiding? Zijn lijk overleg en inspraak heeft opengestaan, verder wordt er zwaarwegende motieven om de bebouwing tussen de rijks- gezegd, dat zich bovendien het geval voordoet, dat de Statenweg en het gekozen tracé te laten staan, ondanks beklemming Generaal een „formele uitspraak" moet doen. Betekent dit, dat de eigenlijke uitspraak al is gevallen en dat de zaak in en milieubezwaren? Leden van de fracties van de A.R.P. en de C.P.N, informeer- „kannen en kruiken" is? den naar de breedte van de voorgestelde tracé's, met name omdat daaromtrent onduidelijkheid blijkt te bestaan. Over de De uitvoering van de buisleidingstraat algemene vraag of bij dichte bezetting van een buisleidingstraat verbreding zal worden overwogen dan wel een parallel-straat De heer C. J. M. Blok te Oud-Beijerland stelt in zijn brief zal worden aangelegd is reeds gesproken. Een onduidelijkheid aan de commissie d.d. 9-9-1971, dat er - bij onteigening — over het door de Regering voorgestelde plan wordt door ir. geen enkele drang is om de afwerking van de uitvoering van J. van Dam van Isselt aangehaald. Ter hoogte van zijn land- een leiding snel te voltooien. Met de heer Blok zijn de leden goed „Groot Molenbeek" te Bergen op Zoom zou, blijkens een van de K.V.P. en de A.R.P. van mening, dat er een financieelbericht in het „Brabants Nieuwsblad" van 28 juni 1971. de economische prikkel tot snelle afwerking wegvalt, indien ontbreedte van de buisleidingstraat niet honderd, maar twee- eigening wordt verkozen boven toepassing van de Belemmehonderd meter gaan belopen. Is dit juist? ringenwet Privaatrecht. Welke andere impulsen tot snelle Een met de hierboven besproken mogelijke tracéwijzigingen afwerking zullen de bewindslieden bij onteigende grond hansamenhangende vraag is hoe breed de oostelijke en zuidelijke teren ten einde te voorkomen dat de straat tijdens de aanleg takken zouden moeten zijn als de westelijke tak inderdaad ver- te lang „als een gigantische mollengang in het landschap valt. zichtbaar zal zijn"? Daarbij wordt met name gevreesd dat het De leden van de C.P.N, voegden hier nog de volgende onkruid welig zal tieren door het ontbreken van de landbouwvragen aan toe. Blijft de buisleidingstraat inderdaad beperkt tot kundige bewerking. Als voorbeeld daarvan wordt wellicht geeen breedte van 100 tot 200 meter of wordt de mogelijkheid dacht aan gronden die geruime tijd braak liggen voordat aan niet uitgesloten tot verbreding, wanneer er aanvraag zou zijn? de uitvoering van b.v. gemeentelijke bestemmingsplannen Wanneer verbreding niet in het voornemen ligt, zou dan op- wordt begonnen. Erkend moet worden dat het daarbij voornieuw een tracé in dit gebied worden overwogen? komt dat het onkruidvrijhouden zeer wordt verwaarloosd met Houdt wellicht het westelijk tracé verband om in de directe alle nare gevolgen die het voor de omgeving heeft. Zouden nabijheid een intensieve industrialisatie te plegen - bedoeld de provinciale distelverordeningen hierop van toepassing kunwordt hier noord-west Noordbrabant? Zo niet, om welke drin- nen zijn? gende reden moest dan het tracé reeds bij Noordhoek worden Willen de bewindslieden uiteenzetten hoe het onderhavige gesplitst? Of achten de bewindslieden de ingreep in het land- onderhoud in de straat zal geschieden als (beperkt) agrarisch schap en de agrarische structuur niet zo groot, zodat voor de gebruik niet mogelijk is? toekomst op een „groot aantal" buisleidingstraten moet worden Kan de Minister meedelen - zo werd door de C.H.U.-leden gerekend? gevraagd — welke gedeelten van het tracé, afgezien van de bestaande proefstrook, reeds in eigendom zijn van of ter beschikking staan van de autoriteiten? De gevolgde procedure In de bijlage van de memorie van toelichting (blz. 10, De gemeente Westmaas heeft zich ernstig verontrust ge- kolom 1, alinea 6) blijkt dat aan de Rijsdijk te Rotterdam ten toond omtrent de gevolgde procedure. De Wet op de Ruimte- behoeve van de aanleg van de leidingstraat woningen zouden lijke Ordening zou omzeild zijn, waardoor aan de gemeente- moeten worden afgebroken. De A.R.P.-leden vroegen waarom raad toekomende bevoegdheden uitgehold zijn. daaraan in de memorie van toelichting geen aandacht is beD. Er is weliswaar een verlenging van het tracé met 5 a 6 km voor de richting Zeeland, maar hier tegenover staat een verkorting van de totale lengte aan leidingenstraat in NoordBrabant met ca. 15 km, hetgeen 15 km minder „barrière" betekent. Ook uit een oogpunt van beheer en grondverwerving (zo daartoe wordt besloten) betekent dit een aanmerkelijk voordeel. De overige afwijkingen van het aanvankelijk voorgestelde tracé, waarover de commissie het nadere oordeel van de bewindslieden wil vernemen kunnen als volgt omschreven worden.
8 steed. Hoe luidt het antwoord van de bewindslieden op de door de bewoners van die huizen naar voren gebrachte vragen? Ook vroegen de leden van de S.G.P.-fractie of het juist is, dat reeds voordat het wetsontwerp door het parlement is afgchandeld, na verkregen overeenstemming met eigenaren de huurders onverhoeds met zeer geringe vergoedingen hun woningen moeten verlaten om de aanleg van buisleidingen mogelijk te maken. Was een betere en financieel meer aangepaste handelwijze niet gewenst en noodzakelijk? De V.V.D.-leden wezen er voorts op, dat landbouwwegen van bijzonder groot belang zijn voor de doeltreffende landbouwkundige exploitatie. Kan erop gerekend worden, dat de bestaande landbouwwegen de leidingstraat zullen blijven kruisen? De overige leden van de commissie sloten zich bij die vraagstelling aan en bepleitten tevens om in alle gevallen dat de waterhuishouding ter plaatse gestoord wordt, in overleg met de betrokken waterschappen, passende oplossingen te zoeken en op kosten van de beheerder van de buisleidingstraat te doen uitvoeren.
rechtspersoonlijkheid bezittend beheerslichaam tot stand te brengen voor aanleg, beheer en exploitatie van buisleidingstraten in het algemeen. Kan dit besluit ook worden geëffectueerd indien toepassing van de Bclcmmeringenwet Privaatrecht bij aanleg van buisleidingstraten zou worden verkozen boven onteigening? Zou zulks de slagvaardigheid van het beleid van het beheerslichaam kunnen aantasten? Wat zou de invloed hiervan kunnen zijn op de aanleg- en exploitatiekosten van buisleidingstraten in het algemeen? De leden van de V.V.D. vroegen, welke de financiële gevolgen zijn voor de eigenaar van een bestaande leiding die met een leiding in een leidingstraat komt te liggen en hoe de bestuursvorming van de beheersorganisatie geregeld wordt; als er sprake is van een n.v., wie wijst dan de commissarissen aan? Samen met de K.V.P.-leden vroegen zij ten slotte of in de adviescommissie ook vertegenwoordigers van de agrarische grondgebruikers en waterschappen zullen worden opgenomen. Aldus vastgesteld 19 oktober 1971 ASSMANN
Het beheer van de buisleidingstraat Mede op grond van veiligheidsoverwegingen steunden de P.v.d.A.-leden de gedachte van het centraal beheer van deze buisleidingstraat, en ook de wijze waarop de Regering dit financieel wil opzetten. De stelling dat de kosten geheel voor rekening van de gebruikers moeten komen onderschreven zij dan ook. De opmerking in de memorie van toelichting (blz. 7, rechterkolom) dat de kapitaalslasten door de gebruikers gedragen moeten worden, is hem echter niet geheel duidelijk. Dit geldt toch ook voor de exploitatie- en eventuele andere lasten? In welke mate de eerste gebruikers moeten worden belast is uiteraard, gelet op het feit dat het lastig is het toekomstige gebruik te ramen, een moeilijk probleem. Deze leden zouden niettemin willen aandringen bij deze raming aan de voor de Rijksfinanciën gunstige kant te gaan zitten, opdat langdurige aanloopverliezen, en derhalve nadelen voor de schatkist, worden voorkomen (denk aan de pijpleiding Mobil Oil!). De leden van de C.P.N, sloten zich hierbij aan. Daar de aanleg van een buisleidingstraat van meer dan gewone proporties genoemd kan worden en op dit moment nog niet alle mogelijke gevolgen hiervan bekend kunnen zijn, vroegen zij ook of iedereen die nu of later door de (aanleg van) de buisleidingstraat schade zal ondervinden, volledig schadeloos wordt gesteld. Wie draagt uiteindelijk de financiële lasten van dit soort risico's? De leden van de A.R.P. en C.H.U. onderschreven het in de memorie van toelichting vermelde regeringsbesluit om een
TUIJNMAN OELE SCHAKEL KREMER DUSARDUIJN WIERENGA NYPELS P. A. M. CORNELISSEN VAN THIJN VAN ROSSUM DE BEKKER DE BEER J. A. BAKKER DEBOO DE RUITER K. A. KEUNING.
160/167
hehoorè bjj Voor/oh/a
vers/aj
V/.O.
//.3SS
Leidingenstraat ROTTERDAM - ANTWERPEN Schaal 1:100.000 «
«
«
,
,
,
*«uWBBIUÏB , SScb*ï
Bb,
:'Jr'
4mémc3
« t _ J
rrli
.^ V
v^*i
L-iJ
o
I*"
UI
JM
ddcll
"Êra tl mnrj&*> 4./ VJi^iclS
Jand ReV,
Juttt^shoe 0.3 7" "••
adsy rWrrtdij
A
Anthonl ;| Polder/ Wijlt' SwaHenriW' •e^'
p ' ." | /jz^'iHiziJöe /
ij? I CiluWnMek;
Jisje •
lerf»eg
.-.- \:, 1
• • lyoiirt^df*ƒ"»«,>* /•
•e«"i>
pijerrlanil
• >•
/ .
v^
s>
li
*Tt>
Jjil onianadoiftf'
ïngj
'ff*/ 1^ " I ' , I M "
i**J \\
V'
KIen "Wfltéjlïïdorp'
3.8 \
,
r r
.
-*0-
>,
.Ml
fil
2*^! •
I Ooi
,»m.H/
"TT""i
• * •
l
—Y-—^T~
: v^9
7
:S'-
• 2L
*>, **
Sr
sMF^ 2^-%SÉ-
:
>WntHy»« &eediifc PeLJikaar KtooauU
3c:
Vliet
. ;'t
enbeipctuj of \
JK- " \
•••IX. ömpjesjpfjDtQ^nd ij kj 5 i.i
^ t - x l /v\ VJ'vX
o
*£ó<^%\
enscheMole*»
t° %^A
—) '•'.<'£*
x~vi
"$•
1 H66)W>«ft
tih
Zwarte-Ruiter,
^UfNotendaal..^**~
\) !
yf' t"
i
^Koevej
2^.
aKdmhtraav • Hoéveij
; T" 4'— fc
w , .J—
ngpltaël
I ^GoorHrJkt
/.
(,
IWv
Utem
CrauJen iolderjj
UletrdrdjOiejicè
,/
'-J
\* .
^•Achterht
N
' X . •:>/^-] woek
JfHeerle
^
A ^ ' :
;< iaafnk
Pin^Rr|>jr^l«UK:iv')ir J'lanugf
• A
'•"PSIT
'II'..
* \ 0
et
'VERDRONKEN LAND VAN HET
• ! •
•v
MARKIEZAAT VAN BERGEN OP ZOOM
p
/ /"l/A
LL-liïx
^c
^>t tNê, •rheiföf
_ji^-—— ^H>kvirechtjji Ir tfcrdorpjK' .. , - i ^ ^ ^ y /L^ *ÏS
«oerknal A ,
,j
\
•.*r Ao ofc/»/ejrer?
£ é&séaccm c/ en qe.fr
é>u/s/cio//nqens6rcxa6
.
£is/ó/&/ol/ngrensór
^^F^^^^^^
£/h
/>>//\s/e.fc///)qangoraaó.•; J>ü*/eMtnqenJitr<x
'• W K ? 7«fn(*vlipt\
reoer/nysvoorsée./ yoor^ereïaf/nj^
Va/o^té
2-urofr oor ê-aeb/e c/
j^r
^
/
cée.e.r
Wt/jc/atr>asvr&ésd..
• a/fernaéief
yoorséz/
Lani/aöU<^soiCif lono/Soo^j>c^