Zitting 1969-1970 - 10 0 7 9 Nota betreffende standpuntsbepaling ten aanzien van het COWER-rapport inzake het jeugdbeleid ANTWOORDEN OP DE VRAGEN TER VOORBEREIDING VAN DE OPENBARE COMMISSIEVERGADERING (Ingezonden 2 oktober 1969.) Nr. 7
1. Zoals de ondergetekende reeds in de inleiding van haar Nota Jeugdbeleid heeft gesteld, is enerzijds deze nota een reactie op de voorstellen die in het COWER-rapport zijn vervat en worden er anderzijds de voornaamste beleidslijnen in aangegeven, volgens welke de ondergetekende zich voorstelt het jeugdbeleid te voeren. Dat deze nota is aangeboden aan de Staten-Generaal en aldus wordt betrokken in het gemeen overleg tussen Regering en Staten-Generaal, betekent reeds dat de inhoud van de nota voor discussie openstaat en dat als gevolg daarvan wijzigingen mogelijk zijn. Daarenboven wil de ondergetekende er nog eens de aandacht op vestigen, dat de zienswijze die in deze nota is vervat mede is gegroeid uit een veelvuldige gedachtenwisseling met het particulier initiatief. Bij de begrotingsbehandeling 1969 van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in de Eerste Kamer is de ondergetekende daar uitvoeriger op ingegaan (Handelingcn Eerste Kamer, blz. 843, r.k.). Zij heeft er toen op gewezen dat het rapport dat de COWER op verzoek van de rcgcring had uitgebracht werd gepubliceerd en in allerlei kringen van jeugd- en jongerenwerk breedvoerig werd besproken. De rapporten, die hierover verschenen en waarin wensen en kritiek waren neergelegd, hebben de ondergetekende bereikt. Ook wordt de vaste Commissie voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van de Tweede Kamer door de organbaucs op de hoogte gesteld van hun zienswijzen. Dit werd wederom in een verslag neergelegd. Aan de hand van dit alles heeft de ondergetekende uiteindelijk haar reactie opgesteld en de grote beleidslijnen uitgestippeld. De nadere uitwerking van het beleid binnen het raam van deze grote beleidslijnen is thans in volle gang. Voor een belangrijk deel zal zulks geschieden door de nieuwe subsidieregeling voor het jeugd- en jongerenwerk. Ook hierbij wordt het particulier initiatief betrokken. Het concept voor deze nieuwe subsidieregeling is inmiddels in ruime mate ter discussie aan het particulier initiatief toegezonden. 2. Het beleid, waarvan de ondergetekende in de nota de algemene uitgangspunten en de grote lijnen heeft aangegeven, richt zich op alle leeftijdscategorieën, die voor een jeugdbeleid in engere zin in aanmerking komen, zoals dat in hoofdstuk III van de nota is omschreven. Globaal gezien zou men kunnen spreken van de jeugd tussen 7 en 25 jaar. Dat het jeugdbeleid zowel op de jongere jeugd als op de oudere jeugd is gericht, heeft de ondergetekende onder meer tot uitdrukking willen brengen in de keuze van de naam ,,jeugd- en jongerenwerk" bij de aanduiding van de raden en de omschrijving van de nieuwe subsidieregeling. Dat er naargelang de leeftijd van de jeugd echter verschillende aspecten naar voren komen is in hoofdstuk III van de nota onder paragraaf 2 expliciet aangegeven. Ook heeft de ondergetekende in de situatieschets (hoofdstuk IV) bij de onderscheiden facetten van het jeugdbeleid meermalen uitdrukkelijk vermeld welke verschillende leeftijdscategorieën haar daarbij voor ogen staan. Dat de raden voor het jeugd- en jongerenwerk bedoeld zijn voor de behartiging van de belangen van zowel de jongere als de oudere jeugd en dat het accommodatiebeleid en het perso10 079
7
(2 vel)
2 neelsbeleid betrekking heeft op veelsoortige instellingen en in verband daarmee op verschillende leeftijdscategorieën moge voor zichzelf spreken. 3. Voor de beantwoording van deze vraag zij verwezen naar het antwoord op vraag 1. 4. Bij de gedachtenbepaling omtrent de te nemen beleidsmaatregelen is uiteraard wel kennis genomen van gegevens welke voorhanden waren uit incidentele onderzoeken of studies omtrent de jeugdsituatie (zoals b.v. plaatselijke onderzoeken en plaatselijke jeugdnota's). Gegevens uit jeugdonderzoeken van bredere strekking waren echter niet voldoende voorhanden. Zoals de ondergetekende in haar nota heeft gesteld (hoofdstuk VI, par. 3) zal zij bevorderen, dat het beperkte onderzoeksbudget zo goed mogelijk wordt aangewend voor die onderzoeken die voor het nader uitwerken van beleidsmaatregelen het meest relevant zijn. 5. Om tegemoet te komen aan de behoefte aan statistische gegevens en het tekort in deze zo mogelijk op te heffen, heeft de ondergetekende ten behoeve van de diverse beleidsterreinen van haar departement een interne werkgroep Statistiek gevormd, die in overleg met het Centraal Bureau voor de Statistiek naar mogelijkheden moet zoeken om in deze behoefte op efficiënte wijze te voorzien. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de vraag naar statistische gegevens ten aanzien van de leeftijdscategorieën waarop het jeugdbeleid zich richt. 6. In de nota, die in deze vraag wordt bedoeld en die naar zich laat aanzien in de loop van dit parlementaire jaar het departement zal kunnen verlaten, zal mede aandacht worden besteed aan concrete voorstellen die door de COWER ten aanzien van het jeugdwerk zijn gedaan, met name waar het gaat over de beleidsvoorbereiding en het overleg — ook over het jeugd- en jongerenwerk - in het gemeentelijke, regionale en provinciale vlak. Zolang de wettelijke regeling van het maatschappelijk en cultureel welzijn waarin ook voor het jeugden jongerenwerk een adequate plaats zal zijn ingeruimd, nog niet voltooid is, zal de ondergetekende aandacht blijven schenken aan de rechtszekerheid van dat werk, hetgeen echter bij ontbreken van een regeling bij de wet in formele zin nooit geheel afdoende kan zijn. Het is mede daarom, dat zij er belang aan hecht, dat aan deze regeling met voortvarendheid wordt gewerkt en dat het in het uitzicht gestelde overleg over de grondslagen van de wet zo spoedig mogelijk een aanvang zal kunnen nemen. 7. De ondergetekende onderstreept het belang van een goede afstemming tussen beleid, begeleiding en service op de verschillende niveaus. Zij wil daarom bij de concretisering van haar beleid in de nieuwe subsidieregeling waarborgen scheppen voor een goede verbinding tussen de in de vraag genoemde „horizontale structuren" van de plaatselijke, regionale en provinciale raden met de zogenaamde „verticale structuren" in het jeugd- en jongerenwerk. Onder meer wil zij die waarborgen scheppen door: de organisaties voor jeugd- en jongerenwerk aan te duiden als een van de categorieën, die in de plaatselijke, regionale en provinciale raden dienen te zijn vertegenwoordigd; de plaatselijke raden ook tot taak te geven diensten te verlenen aan het plaatselijk jeugdwerk, waaronder ook het werk van de organisaties is begrepen; de regionale raden o.m. tot taak te geven een optimale begeleiding van het plaatselijk jeugdwerk te bevorderen met inschakeling van provinciale begeleidende organen en landelijke organisaties; als een van de taken van de provinciale raden te stellen dat zij de samenwerking moeten bevorderen tussen de in de provincie op het gebied van jeugd- en jongerenwerk werkzame organisaties.
Ook t.a.v. de service-bureaus stelt de ondergetekende als eis dat zij tot stand dienen te worden gebracht o.a. in overleg met belanghebbende provinciale organen van landelijke organisaties. De concrete inhoud van het werk van deze service-bureaus kan als volgt worden aangeduid: het geven van materiële service voor het mogelijk maken van activiteiten en het bemiddelen bij de aanschaf van materialen; het geven van advies, voorlichting en informatie ten behoeve van het praktische werk; het bemiddelen bij het afsluiten van contracten en het leggen van contacten; overige zakelijke dienstverlening waar behoefte aan bestaat. 8. Het is de ondergetekende niet duidelijk wat wordt bedoeld met de aanhaling „integratie in de verschillende raden". Zij meent hierover in haar nota niet te hebben gesproken. Wel heeft ze gesteld dat er een goede samenwerking moet bestaan met de overige raden in het orgaan van overleg en advies. Daarbij heeft ze benadrukt dat de raden zorgvuldig dienen te zijn afgestemd op hun eigen beleidssector, teneinde gelijkwaardige gesprekspartners te kunnen zijn in het orgaan van overleg en advies, en dat de identiteit van de afzonderlijke raden moet worden gewaarborgd. Als zodanig zullen ze ook een eigen inbreng hebben in de vervulling van de generale functies door het orgaan van overleg en advies en kunnen zij de medeverantwoordelijkheid daarvoor op de juiste wijze dragen. 9. De ondergetekende heeft de door de COWER gesuggereerde taak- en funktie-afbakening tussen Rijk, provincie en gemeente niet overgenomen, daar een dergelijke afbakening eerst moet worden bezien in samenhang met hetgeen hiertoe in een wettelijke regeling voor het maatschappelijk en cultureel welzijnsbeleid mogelijk of wenselijk is. De decentralisatie wordt door de ondergetekende bevorderd door het mogelijk maken van structurele organen op de verschillende niveaus, waarin de desbetreffende overheden participeren, en welke organen op hun eigen niveau prioriteiten kunnen stellen voor de concretisering van het jeugdbeleid in gemeente, regio en provincie. Het overleg met haar ambtgenoten over de regeling van de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten is nog gaande. 10. De ondergetekende deelt de hiergenoemde mening van de COWER, hetgeen zij reeds in hoofdstuk VI, par. 1 van haar nota heeft uiteengezet. Zij heeft voorts reeds in de nota vermeld dat aan plaatselijk uitvoerend werk dat geen exploitatie-subsidie zal ontvangen, wel hulp zal worden geboden bij het tot stand brengen of moderniseren van de benodigde eenvoudige accommodaties door het verlenen van een investeringssubsidie. 11. Het is de ondergetekende niet geheel duidelijk wat met deze vraag is bedoeld. Mocht onder deze werkvorm een bepaald soort jongerenorganisatie worden verstaan met een dergelijke doelstelling, dan merkt zij op, dat in de nieuwe subsidieregeling meer ruimte zal worden geschapen voor verschillende soorten landelijke organisaties. Als een van de taken van jongerenorganisaties wordt gezien: het geven van die begeleiding of ondersteuning van het werk welke voor de activiteiten van jongerengroepen nodig is. 12. De samenwerking van instellingen en organisaties zal op de volgende wijze worden bevorderd. Allereerst door de instelling van raden voor het jeugd- en jongerenwerk op de verschillende niveaus. Voorts zal de nieuwe subsidieregeling verschillende samenwerkingsvormen op de diverse niveaus mogelijk maken. Op plaatselijk niveau wordt de samenwerking van de instellingen bevorderd door de subsidiëring van leidinggevende functionarissen ten behoeve van meerdere eenheden van uitvoerend werk en meerdere uitvoeringsorganen. Op regionaal niveau
3 door begeleidende organen voor samenwerkende landelijke organisaties mogelijk maken; op provinciaal niveau door samenwerking van provinciale begeleidende organen te erkennen en ten behoeve van deze samenwerking leidinggevende functionarissen toe te staan boven de voor de afzonderlijke organen geldende subsidiabele personeelsformatie. Tevens zal de ondergetekende bij de regionale service-bureaus en de landelijke gespecialiseerde diensten de voorwaarde stellen dat zij ten dienste moeten staan van alle vormen van jeugd- en jongerenwerk. 13. Door de wijze waarop de taken van de raden worden omschreven, door de aanduidingen voor de samenstelling van de raden, door de wijze waarop de onderlinge samenwerking moet worden gerealiseerd en door het nauwlettend volgen van de ontwikkeling in de eerstkomende jaren acht de ondergetekende voldoende garanties aanwezig om de genoemde bezwaren te kunnen ondervangen. Bovendien meent ze dat er door de raden juist kristallisatiepunten tot stand zullen komen die de inspraak van de bevolking en met name van de jongere generatie kunnen verbeteren en de samenleving als geheel doorzichtiger kunnen maken. 14. Met nadruk heeft de ondergetekende in haar nota gesteld dat de vele vrijwilligers, op wie een groot en belangrijk stuk uitvoerend werk rust, ook in de toekomst een belangrijke plaats in het jeugdwerk blijven innemen. Zij is derhalve niet van mening dat al het jeugdwerk dient te worden geprofessionaliseerd. Daarom heeft zij in de nota gesteld dat de vorming en begeleiding van de vrijwilligers goede aandacht moet krijgen en dat het samenspel en het gemeenschappelijk functioneren van beroepskrachten en vrijwilligers dienen te worden gewaarborgd. De ondergetekende meent dat de formulering dat „slechts geprofessionaliseerd jeugdwerk voor exploitatie-subsidie in aanmerking komt" niet juist is en te kort doet aan de overwegingen waarop zij haar beleid doet steunen. Zij heeft bij het bepalen welk plaatselijk werk voor rijkssubsidie in aanmerking wordt gebracht, niet gekozen voor geprofessionaliseerd jeugdwerk, doch voor die werkvormen waarin op alle dagen van de week op deskundige wijze activiteiten worden geboden in een voor dit doel geëigende accommodatie. Een dergelijke continue werkwijze vereist noodzakelijkerwijs het beschikken over een aantal beroepskrachten. Deze werkvormen brengen daardoor hoge kosten met zich mee, waardoor hulp van rijkswege in de vorm van subsidie noodzakelijk is. De deskundigheidseisen die aan beroepskrachten worden gesteld, zijn in bijlage 1 van deel II van de concept-subsidieregeling uitgewerkt. Deze bijlage wordt ter kennisneming hierbij gevoegd. Daaruit blijkt ook dat het niet alleen om sociaalpedagogische deskundigheid gaat. Ook andere vaardigheden zijn bij verschillende functies als deskundigheid aangemerkt, terwijl voor leidinggevende functionarissen bij plaatselijke groepen van jeugdorganisaties en bij min of meer permanente jeugdgroeperingen alsook voor ambulante leidinggevende functionarissen de deskundigheid naar gelang van de omstandigheden zal worden beoordeeld. Het spreekt vanzelf dat naast deskundigheidseisen ook persoonlijkheidseisen van belang zijn. 15. De ondergetekende gaat er in haar beleid van uit dat uit de aard der zaak het zwaartepunt van het jeugd- en jongerenwerk ligt op het plaatselijk vlak. Daar ligt ook de hoofdtaak van de jeugd- en jongerenorganisaties. Het is derhalve redelijk dat de subsidiebepalingen primair worden afgestemd op de betekenis die jeugd- en jongerenorganisaties, service-verlenende bureaus en de verschillende vormen van overleg hebben voor het plaatselijk uitvoerend werk. Dit sluit echter geenszins uit dat er ook activiteiten plaats kunnen vinden die een uitvoerend karakter hebben en de plaatselijke situatie te boven gaan. De mogelijkheid daartoe op provinciaal, landelijk en internationaal niveau wordt in de concept-subsidieregeling uitdrukkelijk aangegeven.
Voor wat de taken en functies van de landelijke organisaties betreft meent de ondergetekende dat deze naar hun kernfunctie verschillend te typeren zijn. Er zijn organisaties die vooral een vaktechnische begeleiding van het plaatselijk uitvoerend werk beogen, de inhoudelijke ontwikkeling van het werk bevorderen en zorgen voor training en bijscholing van beroepskrachten en vrijwilligers. Andere organisaties - met name die welke zich op jongere jeugd richten - geven een begeleiding van plaatselijke afdelingen en groepen, ontwerpen programma's en methodieken overeenkomstig de specifieke aard van hun werk en dragen zorg voor leidersvorming. Weer andere - met name de jongerenorganisaties - begcleiden of ondersteunen jongerengroepen en bevorderen in nauw contact met de jongeren dat deze een volwaardige plaats in de samenleving kunnen innemen overeenkomstig hun specifieke belangen en behoeften. Zij besteden in verband daarmee ook aandacht aan de vorming van bestuurders en leiders van zulke groepen. Voor de landelijke koepels ziet de ondergetekende als taak de behartiging van de gezamenlijke belangen van aangesloten landelijke organisaties overeenkomstig de eigen levensbeschouwelijke zienswijze en het geven van advies en voorlichting in het kader van die eigen levensbeschouwelijke motivaties. 16. Het instellen van een werkgroep vereist het formuleren van een duidelijke opdracht voor deze werkgroep. Zolang echter omtrent de structurele opzet van het maatschappelijke en cultureel welzijnsbeleid in het algemeen nog niet voldoende duidelijkheid verkregen is, laat zo'n opdracht zich moeilijk formuleren. Het onderwerp blijft echter de aandacht van de ondergetekende houden. 17. Voor de beoordeling of plaatselijke initiatieven aan een werkelijke behoefte beantwoorden is voor de plaatselijke raden voor het jeugd- en jongerenwerk in samenwerking met de organen voor overleg en advies een belangrijke taak weggelegd. Samenstelling, taak en werkwijze van de raden en organen kunnen een verantwoorde peiling van de behoeften waarborgen. Wanneer het gaat om ontspanningsmogelijkheden voor zeer jeugdigen, zal de raad ook de mening van de ouders dienen te horen. De ondergetekende acht het niet juist van boven af gedetailleerde beoordelingsnormen vast te leggen, daar deze plaatselijk zullen verschillen. Wel zal zij er haar medewerking aan verlenen dat de initiatieven zo goed mogelijk op de behoeften kunnen worden afgestemd door een grotere variatie van werkvormen voor subsidie toegankelijk te verklaren en door een subsidiëringssysteem te hanteren waarbij een vrije keuze van activiteiten mogelijk is. 18. Inderdaad zal voornamelijk dat werk voor exploitatiesubsidie vanwege het Rijk in aanmerking komen dat beschikt over een geëigende accommodatie en deskundige leiding. In de subsidieregeling zal echter ook een mogelijkheid worden geopend dat in een situatie waar behoefte bestaat aan jeugd- en jongerenwerk terwijl nog geen accommodatie voorhanden is of aan activiteiten die niet aan een accommodatie gebonden zijn, deze activiteiten geïnitieerd kunnen worden door een ambulante leidinggevende functionaris, in dienst bij een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling werkzaam op het gebied van jeugd- en jongerenwerk. De taak van deze ambulante leider moet echter niet beperkt blijven tot een bepaalde groep of vereniging, maar afgestemd zijn op de behoeften in de plaatselijke situatie. Verder is het mogelijk dat in de kosten van een plaatselijk experiment wordt gesubsidieerd. Onder nr. 10 is reeds uiteengezet dat plaatselijk uitvoerend werk dat geen exploitatiesubsidie zal ontvangen, wel in aanmerking kan komen voor een investeringsbijdrage. Zelfs indien een uitbreiding van exploitatiesubsidie tot grocpen zonder accommodatie en beroepskrachten budgettair mogelijk ware, zouden er nog andere bezwaren blijven bestaan. Er zouden dan ook voor toekenning van een subsidie van rijkswege andersoortige normen dan die voor personeel
4 en accommodatie moeten worden gesteld om de kwaliteit van dit werk te waarborgen, hetgeen zou kunnen leiden tot een verstarring van dit werk. De moeilijkheid om deskundige beroepskrachten en geschikte accommodaties te verkrijgen is steeds aanleiding geweest de uitbouw van het werk te faseren. Aan de bevordering van de deskundigheid zal daarom de nodige aandacht worden besteed. Verder wil de ondergetekende er nogmaals op wijzen, dat voor verschillende werkvormen meerdere soorten van deskundigheid mogelijk zijn. zoals onder nr. 14 werd uiteengezet.
Part-time functionarissen kunnen slechts worden erkend voorzover dit binnen een goedgekeurde personeelsformatie op nader aan te geven gronden wenselijk is. Ze worden dan op de gewone wijze gerekend tot de leidinggevende functionarissen. De ondergetekende meent, dat er ook zonder honorering van vrijwilligers wegen moeten zijn om de bevolking daadwerkelijk in te schakelen bij diverse activiteiten, ook voor die werkzaamheden die nu in bepaalde omstandigheden door deskundig leidinggevend kader worden verricht, maar beter overgelaten kunnen worden aan anderen.
19. De ondergetekende denkt hierbij aan verschillende soorten van meervoudig gebruik van accommodaties, voorzover dat op harmonische wijze kan geschieden, zowel voor meerdere werksoorten binnen en buiten het jeugd- en jongerenwerk, als voor verschillende leeftijdscategorieën. Een effectiever gebruik van bestaande accommodaties welke niet specifiek voor jeugden jongerenwerk zijn gesticht, zal door haar mede worden bevorderd. Dit aspect van het accommodatievraagstuk heeft ook de aandacht van de Interdepartementale Stuurgroep Jeugdvragen.
25. Het overleg en de samenwerking, zoals bedoeld in deze vraag, zullen plaats hebben in de organen voor overleg en advies.
20. Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de punten 10, 14 en 18.
27. De ondergetekende overweegt niet in deze zin in het algemeen faciliteiten te verlenen voor de gesubsidieerde instellingen.
21. Gezien de wenselijkheid het aantal begeleidende organen op regionaal niveau te beperken en gezien ook de bereidheid tot samenwerken die bij herhaling is geconstateerd, zal het in de toekomst niet mogelijk zijn dat de afzonderlijke organisaties voor algemeen vormend jeugdwerk ook op regionaal niveau eigen beroepskrachten kunnen aanstellen. De ondergetekende heeft er vertrouwen in, dat met de geconstateerde wens tot samenwerking een geschikte bodem aanwezig is voor goede hulp op regionaal niveau. Daarnaast wordt als taak van de raden voor jeugd- en jongerenwerk die op regionaal niveau thans in ontwikkeling zijn, o.a. aangemerkt de optimale begeleiding van het werk te bevorderen door inschakeling van provinciale organen en landelijke organisaties. Ten slotte zal ook van geval tot geval worden bezien in hoeverre de regionale en provinciale begeleiding in verband met de intensiteit en kwantiteit van het werk gevolgen kan hebben voor de personeelsformatie op landelijk niveau. 22. Een totale en gespecificeerde kwantificering van de financiële consequenties van de aangekondigde beleidsmaatregelen is zonder meer niet te geven. Het tempo waarin de beleidsmaatregelen kunnen worden gerealiseerd blijft afhankelijk van de beschikbare financiële middelen. De ondergetekende heeft dit ook in de nota, o.a. bij het accommodatiebeleid en bij de bevordering van de internationale contacten, nadrukkelijk vermeld. Om deze reden is zij ook niet kunnen ingaan op alle wensen die in het COWER-rapport zijn nedergelegd. 23. Ter bevordering van de deskundigheid van de beroepskrachten ten behoeve van het jeugd- en jongerenwerk zal een nadere regeling worden uitgewerkt. Voor de kadertraining en bijscholing van vrijwilligers zijn binnen de concept-subsidiëring voor de begeleidende organen op de verschillende niveaus mogelijkheden voorgesteld. De ondergetekende heeft het voorstel om de daaraan verbonden kosten volledig te subsidiëren niet kunnen overnemen. 24. De ondergetekende zou het betreuren, wanneer men zou overgaan tot honorering van vrijwilligers. Zij zal terzake dan ook geen subsidie in uitzicht stellen.
26. Ten aanzien van de eerste hiergestelde vraag moge de ondergetekende verwijzen naar haar antwoord onder nr. 12. Ten aanzien van de tweede vraag is het antwoord bevestigend. Wel worden in de concept-subsidieregeling nadere bepalingen gegeven die tot doel hebben doublures in de werkzaamheden van de begeleidende organen te voorkomen.
28. Het is van groot belang dat een onnodige versnippering van de dienstverlening wordt tegengegaan teneinde de beschikbare middelen zo goed mogelijk te besteden. Op grond hiervan acht zij een verantwoorde bundeling van krachten een goede zaak. De ondergetekende zal echter kritisch blijven toezien of zulke diensten voor het jeugd- en jongerenwerk effectief blijven functioneren. Ook erkent zij de waarde van nieuwe initiatieven en zal ze steeds ruimte laten voor de ontwikkeling van nieuwe gespecialiseerde diensten, indien zulks voor het jeugd- en jongerenwerk gewenst of noodzakelijk is. 29. Het is de ondergetekende niet geheel duidelijk wat hier wordt bedoeld met sociaal-cultureel werk. Dit begrip wordt in de praktijk nog op verschillende manieren geïnterpreteerd. In zover hier echter, blijkens het tweede gedeelte van de zin, gedoeld wordt op activiteiten voor jeugd en volwassenen, moge het volgende ter verheldering dienen. In de nota heeft ondergetekende vooral de nadruk gelegd op de jeugd, voor zover bij haar als eigen categorie specifieke behoeften aanwezig zijn. Zij heeft daarbij echter gesteld dat de jeugd daarmee niet als een categorie moet worden beschouwd die geïsoleerd zou staan van andere leeftijdsgroepen (hoofdstuk III, par. 1). Ook in hoofdstuk IV, onder par. 7, heeft ze erop gewezen, dat de grenzen tussen jeugd en volwassenen niet altijd te trekken zijn. Om dezelfde reden zal zij in de nieuwe subsidieregeling voor het jeugd- en jongerenwerk bepaald werk aanduiden als jeugdcentra, waarin ook activiteiten in combinatie met activiteiten voor volwassenen mogelijk zijn, daarbij o.m. aansluitend op datgene wat historisch in het clubhuiswerk is gegroeid. Onder „jeugd- en jongerenwerk" verstaat de ondergetekende daarom ook de verschijningsvormen van plaatselijk jeugd- en jongerenwerk in het kader van volksontwikkeling en recreatie, ondernomen al of niet in combinatie met activiteiten voor volwassenen. De Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, M. KLOMPÉ.
5 BIJLAGE 1 Deskundigheidseisen als bedoeld in artikel 13 en daarmee corresponderende salarisschalen Plaatselijke groepen van jeugdorganisaties (cat. I b) Functie
PI. Ass. groepsleider Assistentie verlenen bij de organisatie en leiding van ontspannings-activiteiten voor jeugdigen en/of jongeren. Materiaal verzorgen. Eenvoudige verzorgende en administratieve taken. Werkt o.I.v. een groepsleider. PIL Groepsleider Organiseren en eventueel leiden van ontspanningsactiviteiten voor jeugdigen en/of jongeren. Begeleiden van vrijwilligers. Materiaal verzorgen. Administratieve registrerende taken.
Opleiding
Salarisschaal
Door de Minister te beoordelen
1
Door de Minister te beoordelen
2-3
Jeugdwerk gebonden aan een plaatselijk centrum (cat. Il) Functie
PUI. Ass. groepsleider Assistentie van een functionaris bij het leiden van groepen. Eenvoudige verzorgende en administratieve taken. Werkt o.I.v. een jeugdleider PIV. Groepsleider Leiding van groepen jeugd van 6-14 jr. Organiseren van ontspanningsactiviteiten. Administratieve en registrerende taken. Werkt o.I.v. een jeugdleider. * Ervaring en aanvullende diploma's maken het mogelijk om in schaal 3 te worden aangesteld.
PV. Ass. jeugdleider Leiding van jeugd- en jongerengroepen. Eventueel begeleiden van vrijwilligers. Contact leggen met ouders. Werkt o.I.v. een jeugdleider. PVIA. Jeugdleider Leiding van jeugd- en jongerengroepen Begeleiden van vrijwilligers en eventueel van de functionarissen genoemd onder niveau PUI, PIV enPV. Contact leggen met ouders. Verantwoordelijkheid dragen voor een of meer aspecten van het uitvoerende werk. PVIB. Activiteitenleider Leiding van bepaalde activiteiten waarvoor een specifieke deskundigheid vereist is. Eventueel begeleiden van vrijwilligers, part-time krachten en stagiaires. Werkt onder de verantwoordelijkheid van defunctionaris genoemd onder PVII.
Vooropleiding
Salarisschaal
1) Diploma JLO volgend 2) Diploma kinderbescherming A- en B volgend 3) Basisopleiding kunstzinnige vorming volgend
1
1) Diploma JLO. 2) Diploma kleuterleidster. 3) K. en O. 4) Diploma kinderbescherming A en B 5) Diploma basisopleiding kunstzinnige vorming.
2-3*
1) Urgentieopleiding volgend
3
1) Diploma Mikojel 2) Akte LO. 3) Diploma paedagogiek MO.-A 4) Diploma cultureel werk (dagopleiding urgentieopieiding) 1) Diploma CIOS-B. 2) Opleiding 1 t/m 4 catg. PVIA + bijscholing beeldende vorming 3) Bevoegdheid voor het voortgezet onderwijs 4) Hogere beroepsopleiding met paedagogische-didactische bijscholing
4 6
6 6
6 Functie
Opleiding
PVII. Leider sociaal-cultureel werk voor volwassenen Leiding van volwassenen groepen. Opzet, organisatie en eventueel leiding van cursorische activiteiten en gespreksgroepen.
1) Diploma cultureel werk (dagopleiding urgentieopleiding)
PVIII. Hoofdleider A Dagelijks leiding van een eenheid van uitvoerend werk. Begeleiding en eventueel training van functionarissen genoemd onder niveau PUI, PIV, PV, PVIA, PVIB en PVII. * Indien bij de eenheid van uitvoerend werk 5 functionarissen full-time werkzaam zijn, waarvan ten minste 2 als bedoeld onder niveau PVIA, PVIB of PVII, is salariëring volgens salarisschaal 6 mogelijk.
PIX. Hoofdleider B - directeur Dagelijkse leiding van 3 t/m 6 samenwerkende eenheden van uitvoerend werk, waaraan tenminste 3 functionarissen genoemd onder niveau PVIII zijn verbonden.
1) Diploma cultureel werk (dagopleiding urgentieopleiding) + 3 jaar beroepservaring in het soc. cultureel werk 2) Diploma Mikojel + 3 jaar beroepservaring in het soc. cultureel werk 3) Akte L.O. + 3 jaar beroepservaring in het sociaal-culturele werk
Salarisschaal
Sof 6*
1) Diploma V.O. sociale academie 2) Diploma paedagogiek M.O.-B.
Min of meer permanente jeugdgroeperingen (cat. 3) Opleiding
Salarisschaal
Door de minister te beoordelen
2-3
Functie
Opleiding
Salarisschaal
PXI. Jeugdleider/Recreatieleider/Soc.-cult. leider Initiëren en stimuleren van activiteiten op soc. cult. terrein
Door de minister te beoordelen
4-6
Functie
PX. Groepsleider Organiseren en eventueel leiden van ontspanningsactiviteiten voor/met jongeren. Stimuleren van nieuwe initiatieven. Materiaal verzorgen. Administratieve en registrerende taken.
Ambulante leider van vrijetijdsactiviteiten (cat. 5)
Functionarissen in dienst van organen ter begeleiding van liet plaatselijk uitvoerend werk Functie
PXII. Stedelijk directeur Coördinatie en begeleiding van 7 of meer samenwerkende eenheden van uitvoerend werk. Stimulering van nieuwe initiatieven. PXIII. Grootstedelijk directeur Als bij PXII, doch werkzaam op groot-stedelijk
Opleiding
1) Diploma V.O. socialeacademie 2) Diploma paedagogiek M.O.-B. Als bij PXII
Salarisschaal
7 Functie
Opleiding
Salarisschaal
PXIV. Algemeen staffunctionaris Staffunctionaris op specifiek terrein, zoals b.v. financieel adviseur, paedagogisch adviseur, werkzaam op stedelijk, grootstedelijk niveau.
Door de minister te beoordelen
6-7
PXV. Wetenschappelijk staffunctionaris Wetenschappelijke begeleiding en evaluatie van uitvoerend werk. Voorbereiding van het beleid, werkzaam op grootstedelijk niveau.
Universitaire opleiding voltooid hebbend
8-9
Functionarissen in dienst van regionale, provinciale en landelijke begeleidende organen Functie
PXVI. Regionaal jeugdwerkleider Advisering en begeleiding van plaatselijk jeugdwerk. Training van vrijwilligers en eventuele beroepskrachten. Stimulering van nieuwe initiatieven.
PXVII. Regionaal directeur Als bij PXII, doch werkzaam op regionaal niveau.
Opleiding
1) Diploma cultureel werk (dagopl. urgentieopl.) + 3 jaar beroepserv. in het cult. werk jeugdigen en volwas. 2) Akte L.O. + 3 jaar beroepservaring in het sociaal cultureel werk. 1) Diploma V.O. sociale academie 2) Diploma paedagogiek M.O.-B.
PXVIII. Provinciaal jeugdwerkleider Advisering en begeleiding van uitvoerend werk. Vorming en voorlichting van leidinggevend kader. Stimulering van nieuwe initiatieven.
Als bij PXVI
PXIX. Algemeen staffunctionaris Staffunctie op specifieke terrein b.v. financieel" of paedagogisch adviseur etc. Werkt op provinciaal en landelijk niveau.
Door de minister te beoordelen
PXX. Provinciaal directeur Als bij PXII, doch werkzaam op provinciaal niveau.
PXXI. Wetenschappelijk staffunctionaris Wetenschappelijke begeleiding van het werk op landelijk niveau. PXXII. Landelijk directeur Als bij PXII, doch werkzaam op landelijk niveau. Toekenning van deze rang is ter beoordeling van de minister
Salarisschaal
6-7
1) Diploma V.O. sociale academie 2) Diploma paedagogiek M.O.-B 3) Universitaire opleiding voltooid hebbend Universitaire opleiding voltooid hebbend
8-9
1) Diploma V.O. sociale academie 2) Diploma paedagogiek M.O.-B. 3) Universitaire opleiding voltooid hebbend
9
10