ZITTING 1954—1955
3436
Nota houdende maatregelen tot sanering van de Zeevisserij MEMORIE VAN ANTWOORD (Ingezonden 9 Mei 1955) No. 4
Algemeen Het stemt de ondergetekenden tot voldoening, dat de indiening der onderhavige Nota met erkentelijkheid is ontvangen; gaarne onderschrijven zij de lof, welke door de vaste Commissie voor de Visserij voor het door de Commissie-Tinbergen verrichte werk wordt uitgesproken. De Regering kan met de vaste Commissie instemmen, dat in de Nota een bescheiden plaats is ingeruimd voor de vraagstukken, die direct samenhangen met de distributie van vis en visserijproducten. Niettemin hebben de problemen van de afzet de nodige aandacht en is ook de Regering van oordeel, dat een zo goed mogelijk evenwicht tussen productie en afzet moet worden nagestreefd. Op grond hiervan is de Regering bij het samenstellen van het vlootplan uitgegaan van het principe, dat geen behoefte bestaat aan méér schepen, doch wel aan eenheden, die technisch, economisch en sociaal aan de eisen des tijds zijn aangepast. Met moderne schepen zal door hun grotere tonnage, betere inrichting en uitrusting het bedrijf intensiever en langer kunnen worden uitgeoefend dan met de te vervangen vaartuigen. Naast de voordelen, die deze ontwikkeling biedt ten aanzien van een meer volledige werkgelegenheid, dient onder het oog te worden gezien, dat er seizoenen kunnen komen, waarin de aanvoeren groter zullen zijn dan de markt kan opnemen. Om deze nadelen zoveel mogelijk te vermijden, heeft de Regering ten aanzien van het aantal schepen, dat binnen het kader van het saneringsschema kan worden gebouwd, beperkingen gesteld. Tevens verwacht zij, dat het Adviesorgaan rekening zal houden met hetgeen in de particuliere sector is of nog zal worden gebouwd en met de nieuwbouw, die kan worden gefinancierd op grond van de regeling, krachtens de Wet op de Materiële Oorlogsschaden. Daarbij staat de Regering op het standpunt, dat verbetering van het afzetapparaat zeker geboden is. Daarom heeft zij in Mei 1954 de Controle Raad voor verbetering van de afzet van visserijproducten in het leven geroepen, waarna met de besteding van de daartoe beschikbaar gestelde gelden (Moody funds) een begin kon worden gemaakt. Omtrent het aantal in de visserij werkzame personen zijn verschillende berekeningen mogelijk, afhankelijk van de mate waarin men de nevenbedrijven betrekt in een dergelijke telling. Het in de bijlage van de Nota gegeven cijfer omvat de opvarenden van de gehele vloot en de personen werkzaam in de groothandel, kleinhandel, scheepswerven en visverwerkende industrie. De berekening in de door enige leden van de Commissie genoemde publicatie van „De Visserijwereld" moet gebaseerd zijn op een andere, ruimere inschakeling van nevenbedrijven, die ten dele materiaal betrekken van of leveren aan de visserij. Productie-apparaat De eerste ondergetekende onderschrijft de opmerking, dat er na de oorlog in het Visserijbedrijf redelijke winsten zijn gemaakt. Hij is het voorts eens met de conclusie, dat de productie van de Ioggervloot voldoende is om de markt van gezouten haring te voorzien, o.a. op grond van het feit, dat ondanks de verkoop aan Rusland in 1952 en 1953 nog respectievelijk 80000 en 60 000 vaten haring naar de vismeelfabrieken zijn gegaan. III
3436
4—5
Het is stellig niet de bedoeling van de Regering om de loggervloot uit te breiden, maar om te komen tot een sanering van het productie-apparaat. Van een gedetailleerd over/icht over de positie der verschillende onderdelen van de vloot zijn een aantal exemplaren ter griffie gedeponeerd. De Regering is met de Commissie van mening, dat de financiële basis van de bedrijven in het algemeen gezond genoemd kan worden. Het is voor het visserijbedrijf, met het oog op zijn conjunctuurgevoeligheid, steeds moeilijk geweest om vreemd kapitaal aan te trekken. Gezegd moet echter worden, dat bij de handelsbanken de belangstelling voor de visserij de laatste jaren snel groeiende is. De afwijzende houding, welke de banken in het verleden hebben aangenomen, is mogelijk te wijten aan een gebrek aan financieel inzicht in het visserijbedrijf. De ondergetekenden verhelen zich niet, dat berichten van het bedrijfsleven zelf over ongunstige resultaten er niet toe hebben bijgedragen de banken lot financiering.in de visserij te animeren. Een overzicht van het aantal eenheden, dat thans op stapel staat of is aanbesteed, is als Bijlage aan deze Memorie toegevoegd. ') Op de vraag, of de onlangs afgekomen regeling van de oorlogsschade als een stimulans werkt tot nieuwbouw, kan worden geantwoord, dat inderdaad bij de getroffenen een toegenomen streven valt te constateren om nieuwe visserijschepen aan te schaffen; in welke mate de betrokkenen tot de uitvoering van de desbetreffende plannen zullen overgaan, valt thans nog niet te overzien, aangezien de meeste daarvan nog in een stadium van voorbereiding verkeren. Verre Visserij Naar aanleiding van de vraag van de Commissie, of een nader inzicht kan worden gegeven over de ervaringen en resultaten met de verre visserij in Engeland en Duitsland, kan het volgende worden medegedeeld. Vijf en twintig procent van de schepen in Huil en Fleetwood heeft van 19 April t/m 31 Juli in het jaar 1954 niet aan de visserij deelgenomen. In Augustus werd dit percentage verlaagd tot 20. Na 11 September is de vloot weer op normale sterkte uitgevaren. Ook in Grimsby was de activiteit van de vloot in genoemde lijdvakken beperkt. Daar is echter niet de oplossing gezocht in het opleggen van trawlers, maar zijn de schepen tussen de reizen langer dan gebruikelijk is binnen gehouden. De langere rustttijden werden o.a. benut voor het doen verrichten van reparaties. In 1953 was een begin gemaakt met het opleggen van schepen gedurende de zomermaanden. Twintig procent van de schepen lag toen werkeloos in de havens. Waarschijnlijk tengevolge van de betere voedselpositie moest niettemin in die tijd nog 17 000 000 kg marktwaardige verse vis naar de vismeelfubrieken worden verwezen. Ook in 1954 gingen grote hoeveelheden verse vis naar de vismeelfabrieken. Zelfs in de laatste week van de beperking konden in Grimsby 6000 kisten verse vis niet door de markt worden opgenomen. Ongeveer 290 schepen waren bij de maatregel betrokken, waarvan 162 in Huil, 90 in Grimsby en 24 in Fleetwood. De Duitse trawlvloot bevist niet uitsluitend de verre wateren, maar neemt in de maanden Juni tot en met December ook deel aan de haringtrawlvisserij op de Noordzee en in het Kanaal. Dit in tegenstelling tot de Engelse vloot, die tot nu toe uitsluitend verse vis heeft getrawld. Hoe lang Engeland zich nog van haringtrawlvisserij op de Noordzee zal kunnen onthouden, is niet te voorspellen. Zeker is, dat aldaar proeven zijn genomen met de haringtrawl en dat in rederskringen de gedachte leeft, dat de haringtrawlvisserij er toe bij kan dragen om de verre visserij beter rendabel te maken. Vast staat, dat het Bundesministerium für Ernahrung Landwirtschaft und Forsten reeds in zijn Jahresbericht über die Deutsche Fischerei 1952 onomwonden het standpunt inneemt, dat voor een rendabele exploitatie van verre visserijschepen het haringtrawlseizoen op de Noordzee beslissend is. De minder gunstige resultaten, die tijdens de trawlvisserij op verse vis bij •) Nedergelegd ter griffie, ter inzage van de leden.
IJsland, langs de Noorse kust en in andere verre vanggebieden worden behaald, moeten in hoofdzaak door de uitkomsten van de haringtrawlvisserij worden goedgemaakt. Duitsland heeft zijn trawlvloot in de laatste jaren opgebouwd en gemoderniseerd. Van de 186 stoomtrawlers, die aldaar in 1953 aan de visserij deelnamen, is de ouderdom als volgt: 5 jaar oud — 106 schepen 6—10 jaar oud — 26 schepen 11—20 jaar oud — 39 schepen 21—30 jaar oud — 10 schepen meer dan 30 jaar oud — 5 schepen. Deze ontwikkeling houdt niet alleen een gevaar in voor de Duitse visserij, maar ook voor de West-Europese haringvisserij. Door de overbevissing van de rondvis in de Noordzee moeten de trawlers een grotere actieradius hebben dan vóór de oorlog het geval was. De Duitse vloot bezoekt om die reden behalve de visgronden rondom IJsland, langs de Noorse kust, in de Barentszee en bij het Bereneiland eveneens de gronden bij West Groenland en Spitsbergen. Afgezien van het feit, dat de Bundesregierung reeds drie jaar geleden heeft gewaarschuwd, dat de vangcapaciteit van de Duitse vloot ruim voldoende is om de vraag naar vis in eigen land te bevredigen, is in internationaal verband de vraag aan de orde gesteld, welke de gevolgen zullen zijn voor de haringstand op de Noordzee, nu blijkt, dat de enorme kosten, die drukken op de visserij in de verre wateren, niet kunnen worden gedekt uit de opbrengsten, zodat een groot aantal verre visserijschepen noodgedwongen en in toenemende mate eveneens deelneemt aan de haringtrawlvisserij op de Noordzee en in het Kanaal. Van Nederlandse zijde dient bij de beoordeling van het verre visserij project in het oog te worden gehouden, dat schepen, die uitsluitend naar de verre visgronden gaan, bezwaarlijk rendabel kunnen worden geëxploiteerd. Wanneer dan de gedachte postvat, dat Nederlandse verre visserij trawlers noodgedwongen aan de haringtrawlvisserij moeten deelnemen, houdt dit in, dat schepen, die gefinancierd zijn met gelden van de Overheid, mede een bedreiging zullen vormen voor de bestaansmogelijkheden van onze drijfnet- en haringtrawlloggervloot, die ca. 240 eenheden telt. In vergelijking met de getalsterkte van de Duitse en Engelse vloten is dit gevaar weliswaar meer principieel dan kwantitatief aanwezig. Zeer reëel en onverminderd blijft echter het risico, dat over een lengte van tenminste 25 jaar aan de exploitatie van kostbare verre visserij trawlers is verbonden. Er zijn in Duitsland twee ondernemingen, die redelijke resultaten boeken, met name de „Nordsee" Deutsche Hochseefischerei A.G. en de Groszeinkaufs Gesellschaft Deutscher Konsumgenossenschaften m.b.H. De „Nordsee" exploiteert ongeveer 60 trawlers en de G.E.G. 16. Laatstgenoemde rederij beschikt over een groot- en kleinhandelsapparaat en is in feite een verbruikscoöperatie. De „Nordsee" is een onderdeel van de Unilever en exploiteert behalve de rederij een groot aantal groothandels- en winkelbedrijven. Genoemde ondernemingen vormen door hun uitzonderlijke positie en bedrijfsvorming geen juist vergelijkingsmateriaal ten opzichte van de soort van bedrijven hier te lande. In het algemeen moet worden geconstateerd, dat de problemen van de trawlvisserij in Duitsland niet minder omvangrijk zijn dan de Nederlandse. Als een wezenlijk verschilpunt zou kunnen worden genoemd, dat Duitsland door het bouwen van grote en dure schepen een weg heeft gekozen, waarop, van visserijstandpunt bezien, de eerste 25 jaar geen terugkeer mogelijk is, hoe groot de financiële en sociale offers ook kunnen worden. Nederland daarentegen verkeert in de gelukkige omstandigheid, dat het nog moet kiezen. Het heeft het onschatbare voordeel, dat het lering kan trekken uit de gang van zaken in Engeland en Duitsland. De Regering stemt dan ook in met de mening van de Commissie, dat een voorzichtig beleid geboden is. De schepen, waarmede de proefnemingen voor de verrevisserij tot nu toe zijn genomen, wijken ten aanzien van de bouw, zee-eigenschappen en accomodatie niet af van het type schip, dat in Duitsland voor de verre visserij wordt gebruikt. De bruto-inhoud van de Nederlandse schepen is ca. 50—100
3 registerton groter dan vele van de moderne trawlers, die in Duitsland zijn gebouwd. Het machinevermogen is gelijk aan het vermogen van het gemiddelde Duitse verre visserij schip. De Nederlandse schepen zijn ca. 12 jaar oud en zijn na de oorlog onder leiding van de Scheepvaartinspectie onder de Nederlandse wet gebracht. Zolang de Nederlandse verre visserij zich in het proefstadium bevindt, kan met bedoelde schepen ongetwijfeld een voldoend objectief beeld van de mogelijkheden van deze visserij worden verkregen. Indien de ervaring leert, dat verre visserij voor Nederland zin heeft en dat deze visserij past in het totale beeld van de Nederlandse Zeevisserij, is de Regering bereid te overwegen in hoeverre deze credietregeling voor de ontwikkeling van de „verre visserij" dienstig zal kunnen zijn voor nieuwbouw, zoals de Commissie-Tinbergen adviseert. De vraag of de proefschepen op Duitse werven zijn uitgerust, moet ontkennend worden beantwoord. Eén schip heeft in Duitsland de trawlnetten aan boord genomen, die gemeenlijk ter verre visserij worden gebruikt. De eerste ondergetekende is bereid te overwegen, in hoeverre een vaartuig van het loggertype op verantwoorde wijze bij de proef van de Ijslandvisserij kan worden gebruikt, nadat het advies van de Scheepvaartinspectie zal zijn ingewonnen. Het entameren van het verre visserij project is mede geschied op aandrang van het bedrijfsleven zelf, met name van de sector grote trawlvisserij. Een voozichtige proefneming kan een aanwijzing geven over de mogelijkheden zowel t.a.v. de aanvoer als van de afzet. Een ruimere aanvoer van verse zeevis kan van betekenis zijn voor de binnenlandse consumptie, indien deze gepaard kan gaan met een lager prijsniveau en met behoud van de kwaliteit van de aangevoerde vis. Het argument van de werkgelegenheid is hier niet van overwegende betekenis, terwijl ook de ontlasting van de bevissing van de Noordzee geen doorslaggevende factor is bij het entameren van de trawlvisserij in de IJslandse wateren. Zelfs kan worden verwacht, dat de trawlvisserij op verse haring in de Noordzee zal toenemen in navolging van het systeem, dat de Duitse trawlvloot toepast, zoals hiervoren reeds is medegedeeld. De eerste ondergetekende deelt geheel de zienswijze van de Commissie, dat de opzet van een verre-visserij project verre van eenvoudig is. De voorwaarden, waaraan moet worden voldaan alvorens van een welslagen van een dergelijk project mag worden gesproken, zijn voor de Regering dezelfde als die door de Commissie zijn genoemd. De vraag, of bij het publiek wel belangstelling bestaat voor de producten van de verre visserij, kan, wanneer wordt afgegaan op hetgeen in het verleden in dit opzicht werd ervaren, niet zonder meer bevestigend worden beantwoord. Misschien zal dit wel het geval zijn, wanneer inderdaad regelmatig een kwaliteitsproduct geleverd kan worden tegen een prijs, die door de consument betaald kan worden. De overwegingen van de Regering om het verre visserijproject te entameren steunen niet op de mening, dat Nederland voor een betere visvoorziening aangewezen is op verre visserij of op het vraagstuk van de werkgelegenheid. Het is veeleer de bedoeling van de Regering om in de praktijk te toetsen, of de animo voor de verre visserij in feite wel bestaat en om na te gaan of er voor het product een goede afzet bestaat. De Commissie-Tinbergen heeft zich tevens in meerderheid uitgesproken voor de uitvoering van een verre visserij project. Onder deze omstandigheden acht de Regering het gewenst gevolg te geven aan deze suggestie en is in het begin van het vorig jaar een regeling getroffen om de proef op de som mogelijk te maken. Nogmaals zij te dezer plaatse de restrictie gemaakt, dat alvorens tot financiering van de bouw van verre visserijtrawlers wordt besloten het duidelijk moet zijn, dat andere Nederlandse takken van visserij, die het bedrijf op de Noordzee uitoefenen, niet merkbaar zullen worden geschaad, en dat de consument genegen is de verre visserij vis te gebruiken. De Regering zal alleen dan de proefneming als geslaagd beschouwen, wanneer het experiment naar twee kanten, nl. de productiekant en de distributiekant, is gelukt. De eerste stappen om tot verdere uitbreiding van het afzetapparaat te geraken, zijn genomen. De Controle Raad voor verbetering van
de afzet van visserijproducten houdt zich nl. intensief bezig met het uitwerken van voorstellen, die tot het gewenste doel kunnen leiden. Het ligt in de rede, dat de activiteit van de Raad niet alleen wordt bepaald door het al of niet slagen van de proefvisserij bij IJsland. Zonder deze proefvisserij is het afzetapparaat eveneens aan modernisering en uitbreiding toe. De afzet van vis wordt door velerlei factoren bepaald. De voornaamste zijn wel de voedingsgewoonte, het aanbod, de kwaliteit, de prijs, de service en het aanbod van andere levensmiddelen. Onder normale omstandigheden is het heel moeilijk om het dieet van een volk te veranderen. Toch kan worden aangenomen, dat de consumptie van vis per hoofd van de bevolking is op te voeren, wanneer het visserijbedrijf in al zijn geledingen er in slaagt om hoogwaardige, panklare producten regelmatig in alle delen van het land tegen redelijke prijzen aan te bieden. Tal van gezinnen eten geen vis, omdat zij zelden ter plaatse vis kunnen betrekken. Daarnaast zijn er vele gezinnen, die daartoe wel in de gelegenheid zijn, maar daarmee zijn opgehouden, omdat de kleinhandelaar in de buurt de vis niet panklaar levert of omdat zij met de kwaliteit eens minder goede ervaringen hebben opgedaan. Niet minder groot in aantal zijn de consumenten, die de prijs voor de vis te hoog vinden. Het is een verheugende omstandigheid, dat langzaam aan vele veranderingen ten goede plaats vinden. Door een betere voorlichting en opleiding van allen, die in de visserij en de visverwerkende industrie of de groot- en kleinhandel in vis een bestaan trachten te vinden, is al veel bereikt. Vooralsnog blijft het echter nog een vraag, of de vis van de verre gronden het publiek meer „fish minded" zal kunnen maken. In dit verband moge niet worden vergeten, dat een verre visserijproduct, dat kwalitatief achter zou blijven bij de vissoorten, die de Noordzee oplevert, niet alleen geen consumenten zal aantrekken, maar ook de normale verbruiker zou kunnen afstoten. Bovendien is de keuze van levensmiddelen ruim, zodat kan worden verwacht, dat een intensieve propaganda nodig zal zijn om het visverbruik op te voeren. Het bedrijf zal bereid moeten zijn voor dat doel financiële offers te brengen. De ervaring heeft geleerd, dat het heel moeilijk is zich een opinie te vormen over de detailhandel. Met alle voorbehoud, die in dit opzicht gewenst is, meent de eerste ondergetekende echter te mogen zeggen, dat er aanwijzingen zijn. dat de kleinhandel in vis zich meer en meer bewust wordt van de taak, die hij in de samenleving kan vervullen. Eén van deze aanwijzingen is de bereidheid van de kleinhandel om, in algemene zin, aan de uitbouw van het afzetapparaat mee te werken. Of deze bereidheid ten aanzien van verre visserij producten eveneens aanwezig is, valt — althans voorlopig — niet te verwachten. Het is te begrijpen, dat de detailhandel in deze voorlopig nog enige gereserveerdheid aan de dag legt. Er moge aan worden herinnerd, dat er eerst toe is overgegaan om een prijsgarantie voor de proefneming met de verre visserij in te stellen, nadat de Umuider reders hier reeds lang op hadden aangedrongen. Hoewel de Regering de getroffen regeling aantrekkelijk acht, is niettemin de belangstelling voor de verre visserij in rederskringen matig. Het zal dus van het initiatief van de betrokken reders afhangen, of binnen het gestelde tijdsbestek (2 jaren) voldoende reizen naar IJsland zullen worden gemaakt om conclusies te kunnen trekken. Zolang een gebrek aan doorzettingsvermogen bij de reders moet worden geconstateerd, kan bezwaarlijk van de Regering worden verlangd, dat zij nu reeds hoge investeringen in de nieuwbouw van schepen voor de verre visserij zal bevorderen. Onder de gegeven omstandigheden is de Regering zeker niet bereid mede te werken aan de opzet van een gemengde rederij. De Regering is inderdaad van mening, dat de sterkte van de bemanning van grote trawlers, die de Noordelijke Noordzee bevissen en zich incidenteel naar de verre visgronden begeven, dient te worden opgevoerd. Een uitgebreidere technische uitrusting is wenselijk te achten, maar de Regering is van oordeel, dat die voor rekening dient te komen van de betrokken reders. Met betrekking tot de visserij bij de Faroer Eilanden kan worden medegedeeld, dat reeds enige besprekingen worden ge-
voerd met reders uit Katwijk, Scheveningen en Vlaardingen over de opzet van een proefvisserij, op kleine schaal, bij genoemde eilanden. De haring, die met de drijfnetten bij de Far0er Eilanden wordt gevangen, is in Oost-Europa zeer gewild, omdat ze groot van stuk is en een hoog vetgehalte heeft. Distributie-apparaat De eerste ondergetekende is het eens met de strekking van het in het Voorlopig Verslag geleverde betoog, dat vergroting en verbetering van de productie niet tot de gewenste resultaten kunnen leiden, indien niet een goed distributie-apparaat aanwezig is. Hij betreurt het, dat men de oplossing door het beschikbaarstellen van gelden uit de Moody-Funds onvoldoende acht. Immers met dit project van de Moody-Funds wordt getracht een begin te maken met een verbeterde afzetmogelijkheid van visserijproducten. Hij meent echter, dat ook hier bij het verbeteren van het distributie-apparaat de vooruitgang stap voor stap moet worden bereikt, temeer omdat hier tevens het vraagstuk van wijziging van consumptiegewoonten een rol speelt. Zowel de groot- als de kleinhandel in visserijproducten heeft een plaats in de Centrale Contröleraad, welke Raad zal moeten adviseren over de besteding van de beschikbare gelden. Het grootste deel van deze gelden is er voor bestemd om in het distributie-apparaat het verhandelen van diepgevroren vis te stimuleren, terwijl ook andere middelen te baat zullen worden genomen om de visconsumptie in Nederland op te voeren. Het aangeven van de oorzaken van een relatief lage visconsumptie in ons land is niet eenvoudig. In het algemeen kan gezegd worden, dat de visconsumptie in de steden belangrijk hoger is dan op het platteland. De agrarische bevolking verkiest over het algemeen het gebruik van vlees boven dat van vis. Het wil de eerste ondergetekende voorkomen, dat de prijs van vis belangrijk lager moet liggen dan die van vlees, eer tot het vervangen van vlees door vis zal worden overgegaan. Hierbij komt. en hierin ligt een zekere wisselwerking, dat ook het distributie-apparaat — in het bijzonder het kleinhandelsapparaat — voor vis ten plattelande, minder goed en zeker minder dicht bezet is ten opzichte van de bevolkingsdichtheid dan in de steden. Bovendien plegen de prijzen van vis zeer sterk te fluctueren, terwijl het bereiden van verse vis de huisvrouw nogal wat moeilijkheden geeft, mede omdat de receptuur weinig bekend is. In het Moody-project is aan dit vraagstuk eveneens aandacht geschonken. Hierop wordt in deze paragraaf nog nader teruggekomen. Naar aanleiding van het verzoek naar vergelijkende cijfers betreffende het visgebruik ten opzichte van het gebruik van andere voedingsmiddelen meent de eerste ondergetekende te mogen volstaan met een vergelijking ten opzichte van vlees, eieren, melk en kaas. De desbetreffende cijfers zijn, blijkens door de verschillende landen aan de O.E.E.C, verstrekte opgaven, als volgt: Product
Vis . . Vlees») Eieren Melk 2) Kaas .
Nederland
8,6 36,-') 6,5 210.5,5
om aan producten van de visserij in Nederland meer bekendheid te geven en dit temeer daar hij hoopt, dat via het Moodyproject enerzijds een gemakkelijk consumabel product ter beschikking van de consument zal kunnen komen, waarbij hij denkt aan de diepgevroren vis. Anderzijds is in dit Moodyproject ook de mogelijkheid geopend om met behulp van een demonstratie-auto de receptuur van de vis meer ter kennis van de bevolking te brengen. De consumptie-cijfers van vis beziende meent hij, dat hier geen gevaar behoeft te bestaan, dat door verhoging van het visverbruik het verbruik van een der andere belangrijke voedingsmiddelen in gevaar zal worden gebracht. Reeds een kleine verhoging per hoofd van de bevolking zou voor de visserij van betekenis kunnen zijn, terwijl niet uit het oog mag worden verloren, dat de consumptie van vetten en koolhydraten in Nederland relatief meer dan voldoende is, zodat een eventuele verbetering van de eiwitvoeding uit vis niet ten nadele van de overige dierlijk eiwit bevattende voedingsmiddelen behoeft te komen. In het algemeen is de Regering het eens met de opmerking van de Commissie, dat de levering van volwaardige kwaliteitsproducten een der beste middelen is om de afzet, zowel in binnen- als buitenland te vergroten. Bij handelsbesprekingen wordt verhoudingsgewijs veel aandacht aan het artikel vis besteed. Dat de resultaten voor onze exporteurs niet altijd bevredigend zijn, is mede een gevolg van de omstandigheid, dat de ons omringende landen eveneens over een visserijvloot beschikken, welke er naar streeft om zoveel mogelijk in de behoeften van het eigen land te voorzien. Zo lang de integratie van de handel nog niet volledig is, zal het steeds moeilijker worden om onze vis te exporteren. Voor fijne vissoorten, zoals tong, ligt de situatie iets gemakkelijker, hoewel de hoogte van de douanetarieven en de contingenteringen de transacties dikwijls nadelig beïnvloeden. Om tot een sneller en beter lossysteem te komen is o.a. in Umuiden een proef genomen met het gebruik van transportbanden. Op alle afslagen wordt meer zorg besteed aan het schoonhouden van kisten en aan de sortering van vis. Dit geldt eveneens ten aanzien van de kwaliteitscontrole op vis. Naast de Keuringsdiensten van Waren houdt het bedrijf zelf toezicht op de kwaliteit. Kortelings heeft het Bedrijfschap voor Visserijproducten een verordening aangenomen, strekkende tot het controleren van de verpakking van voor export bestemde vis. Deze verordening is thans voor de export naar Zwitserland in werking getreden, doch biedt mogelijkheid ook. voor andere landen maatregelen ten deze te treffen. Eveneens kan worden gewezen op een verordening van het Bedrijfschap, waarin een reeks kwaliteitseisen voor de visconserven zijn voorgeschreven. Overigens zegt de eerste ondergetekende gaarne toe het gehele probleem der kwaliteiten en goede verpakking in het oog te zullen houden. Om echter tot een nog verdergaande verbetering te komen zal de opvatting over de behandeling van vis aan boord en op de wal moeten veranderen. Door opleiding van leraren in de viskunde, be-
BLEU
WestDuitsland
Frankrijk
12,2 48,13,6 I155,4
6,9 4 ) 42,5 8,4 142.5,4
9,7 68,10,8 87,6,5
Verenigd Koninkrijk
Italië
9,2«) 55,5 12,9 152.4,5
6,7 18.7,1 50.6,6
Noorwegen
40,33,5 7,2 245,8,8
Denemarken
Zweden
13,7') 60,7,7 168.4,5
20,1«) 50.10,2 183.7,2
') Inclusief slachtafvallen, geslacht pluimvee e.d., alles uitgedrukt op basis vlees met been. 2
) Volle, gestandaardiseerde, onder- en karnemelk. ) Bovendien spek 4,9 kg. ') Gefileerde vis. 3
De mening, dat voorzichtigheid geboden is bij de pogingen om voor een bepaald voedingsmiddel door propaganda het verbruik op te voeren, kan door de eerste ondergetekende worden onderschreven. Toch meent hij, dat er gronden aanwezig zijn
vordering van de vakopleiding voor de groot- en kleinhandel gepaard met voorlichting, tracht de Overheid in samenwerking met het bedrijf, de inzichten te verbeteren. Het vraagstuk van de ongeregelde en onvoldoend gespreide aanvoer heeft, gelijk
5 de eerste ondergetekende reeds eerder te kennen heeft gegeven, de aandacht, doch hij meent te moeten persisteren bij zijn eer-. der geuite mening, dat hier voor alles een taak ligt van het bedrijfsleven zelf. Het regelen van de aanvoer via verordeningen acht hij voorshands een onbereikbaar doel. Hier komt nog bij, dat deze aangelegenheid niet uitsluitend de materiële belangen van rederij, opvarenden en handel betreft. Op de kotter- en de loggervloot wordt algemeen de Zondagsrust en de Zondagsheiliging voorgestaan. Zonder dwingende noodzaak blijven de opvarenden van de kleine- en loggertrawlvloot des Zondags niet op zee. Dit is de reden, dat bijvoorbeeld de Maandagmarkten te Umuiden en Scheveningen soms overladen zijn, terwijl op andere werkdagen minder en dikwijls te weinig schepen vis aanvoeren. Daar deze gang van zaken zich heeft ontwikkeld op levensbeschouwelijke en godsdienstige gronden acht de Regering het, nog afgezien van de hiervoren genoemde practische moeilijkheden, bezwaarlijk om dwingend in te grijpen. Wel ziet de eerste ondergetekende echter de mogelijkheid, indien het verre visserijproject tot ontwikkeling komt, aan de te verlenen subsidies voorwaarden te verbinden, welke een regelmatiger aanvoer van het product kunnen garanderen. Daartoe zal echter eerst de nodige ervaring moeten worden opgedaan. Ten aanzien van de bewaringsmogelijkheden van vis merkt de eerste ondergetekende allereerst op, dat in het Moodyproject voorzien is in de mogelijkheid een groot aantal diepvries-containers bij de kleinhandel te plaatsen, waardoor belangrijke hoeveelheden product in de diepvries in bewaring zullen kunnen worden gehouden. Bovendien is de mogeI ijkheid geopend om, waar dit nodig mocht blijken, opslagplaatsen voor diepgevroren vis te stichten. Ter verdere beantwoording van de vragen, die de Commissie stelt over de bewaringsmogelijkheden van vis, de koel- en vrieshuizen, rokerijen, inleggerijen en het vervoer ten plattelande verheugt het de eerste ondergetekende te kunnen mededelen, dat in de eerdergenoemde Controle Raad wordt nagegaan, welke wijzigingen en verbeteringen er ten aanzien van deze vraagstukken gewenst en mogelijk zijn. Mocht dit onderzoek uitwijzen, dat de voor deze sector reeds beschikbare gelden onvoldoende zouden blijken te zijn, dan zal, zoals reeds in de Nota werd opgemerkt, een verdere tegemoetkoming in de credietbehoeften overwogen kunnen worden. Aan het research-werk zal in het nieuwe instituut te Umuiden de nodige aandacht worden geschonken; onder meer zal aan dit instituut worden verbonden een proefmodelrokerij, waarvan de apparatuur zal worden betaald uit de Moodygelden. In het Moody-project is een bedrag beschikbaar gesteld voor het doen van een onderzoek naar de inrichting der visconservenfabrieken, teneinde de technische tekorten van deze fabrieken te kunnen vaststellen, terwijl in de Visserij-nota een, zij het niet in details uitgewerkte, post is opgenomen tot credietverlening aan de industrie. Ten opzichte van de te verwachten resultaten van de verkoop van diepgevroren vis is zekere voorzichtigheid geboden. Hierbij is vooral de vraag van belang, of het mogelijk zal zijn de consumptiegewoonten enigszins te wijzigen. Het is om deze reden, dat voor de eerste opzet relatief beperkte middelen beschikbaar zijn gesteld, doch hier staat tegenover dat de Moodygelden bedoeld zijn als een fonds, waarin de op crediet verstrekte gelden regelmatig zullen terugkomen om dan op andere plaatsen opnieuw productief te kunnen worden aangewend. De eerste ondergetekende meent, dat langs deze weg een zekere veiligheid wordt bereikt en dat de ontwikkeling die hij zich voorstelde niet schoksgewijs zal verlopen. De eerste resultaten van deze actie dienen te worden afgewacht, alvorens een definitief oordeel kan worden uitgesproken. Het is voor de eerste ondergetekende bezwaarlijk de resultaten mede te delen, welke verkregen zijn bij de verkoop van diepvries door een bepaalde firma. Bovendien is de periode van deze verkoop, t.w. één jaar, nog te kort om tot positieve conclusies te kunnen komen. Hij meent derhalve beantwoording van de hieromtrent gestelde vraag achterwege te mogen laten.
Kredietvoorziening Met betrekking tot de vraag, of de Herstelbank wel voldoende deskundige krachten op het gebied van de visserijfinanciering bezit, moge het volgende worden geantwoord. De behandeling van de desbetreffende kredietaanvragen vereist in het algemeen gesproken tweeërlei deskundigheid: a. die met belrekking tot financiering en kredietbehandeling, b. die terzake van omstandigheden en verhoudingen in het visserijbedrijf, waaronder in dit verband het distributie-apparaat mede is begrepen. De door de ondergetekenden voor de behandeling der visserij-financiering voorgestane oplossing door de Herstelbank in combinatie met een breed opgezette adviescommissie, geeft naar hun mening de beste waarborgen voor het bereiken van het beoogde doel. De Herstelbank verleent al jaren kredieten aan de visserij. De afdeling, die deze zaken behandelt, zal zich ook met de verlening der nieuwe kredieten bezig houden, zodat reeds over de nodige ervaring en specialistische kennis wordt beschikt. Dat de bijzondere positie van de IJsselmeervissers bepalend zou moeten zijn voor de keuze van de personen, die met de bank-technische behandeling van de kredieten van deze categorie van gegadigden zijn belast, vermogen de ondergetekenden niet in te zien. Nu niet meer gesproken kan worden van een „Unie-Verkeer", zoals deze tijdens het opstellen van de Nota fungeerde, heeft de eerste ondergetekende het voornemen tevens de vertegenwoordiging van de arbeidersorganisaties in het Adviesorgaan nader te regelen. De zetel, die aan de Unie-Verkeer in zijn oude samenstelling werd toegewezen, zal nu worden ingenomen door een lid, dat de Christelijke Bedrijfsgroepen Centrale en de R.K.. Bond van Transportarbeiders „St. Bonifacius" vertegenwoord igt. Daarnaast zal hij de Centrale Bond van Werknemers in het Transportbedrijf in de gelegenheid stellen om een lid te benoemen. Tevens acht hij het gewenst om in het Adviesorgaan een plaats te reserveren voor een vertegenwoordiger van de Scheepvaartinspectie. Vlootplan Algemene opmerkingen. In beginsel dient het vlootplan gezien te worden als een maximale mogelijkheid tot het verlenen van Overheidskredieten. Het moet tevens gezien worden als richtinggevend voor de opbouw en de omvang van de visserijvloot gedurende 10 jaren, met inachtneming van het hierna te maken voorbehoud. Wanneer de Commissie onder „richtinggevend" wil verstaan, dat bij wijziging van de omstandigheden in gunstige of ongunstige zin, de Regering de mogelijkheid moet hebben om van richting te veranderen, dan kan de vraag over de opbouw en de omvang van de „grote-trawlervloot" bevestigend worden beantwoord. De eerste ondergetekende kan instemmen met de opmerking, dat na afloop van de 10-jarige periode nagegaan zal kunnen worden, of en in welke mate verdere vernieuwing of uitbreiding van de vloot kan plaats vinden. De mogelijkheid van onderlinge verschuiving in de verhouding tussen de verschillende soorten schepen, verwerpt hij in principe niet. De vrees van de Commissie, dat de Regering over te weinig mogelijkheden beschikt om de aanbouw van te veel schepen tegen te gaan, is begrijpelijk. De visserijregeling op grond van de Wet Materiële Oorlogsschaden heeft diverse rederijen en schipper-eigenaren doen besluiten om tot herbouw van verloren gegane schepen over te gaan. Deze ontwikkeling ligt in de lijn der verwachtingen. Daarnaast worden voor rekening van rederijen, schipper-eigenaren en particulieren vissersvaartuigen gebouwd. Het ziet er naar uit, dat nog meer nieuwbouw met eigen middelen tegemoet kan worden gezien. Een en ander kan tot gevolg hebben, dat in enkele sectoren teveel wordt gebouwd. Binnen het kader van het saneringsschema o.a. via het Adviesorgaan en het voorgestelde bouwschema beschikt de Regering over middelen om een te sterke aanbouw tegen te kunnen gaan. In de sector van de particuliere investeringen III
3436
4—5
2
6 (zonder enige Overheidsgarantie) kan voorlopig het Bedrijfschap voor Visserijproducten met zijn marktordenende bevoegdheid remmend werken, nl. door niet zonder meer een aanvoervergunning te verlenen. Het Adviesorgaan biedt de mogelijkheid om voor vraagstukken, betreffende de in de Visserij-Nota bedoelde bouw en financiering, een nauw contact tussen Overheid en bedrijfsleven tot stand te brengen. Daarnaast is de Regering steeds bereid tot overleg met het bedrijfsleven. De vraag, of vernieuwing van de vloot voor de Katwijkse vissers ongewenste consequenties zal meebrengen, kan ontkennend worden beantwoord. De Rijkshavens in Umuiden zijn ruim genoeg om ook aan grotere schepen van de Katwijkse vloot ligplaats te bieden. Trawlervloot. Er behoeft geen vrees te bestaan, dat er te veel „grote trawlers" zullen worden gebouwd. Het plan om toe te staan, dat in de sector „grote trawlervloot", naast de 9 trawlers, die ruimschoots aan de eisen voldoen, nog 10 eenheden worden gebouwd, vloeit voort uit de omstandigheid, dat 16 van de bestaande 25 schepen in wezen onrendabel zijn. Van deze schepen zijn er inmiddels 7 uit de vaart genomen. Verwacht kan worden, dat de overige spoedig zullen volgen. Wanneer de ontwikkeling in de visserij toelaat, dat na verloop van 10 jaren 10 moderne schepen aan de overblijvende zullen zijn toegevoegd, dan zal de vloot numeriek met 6 eenheden achteruit zijn gegaan, terwijl de totale bruto tonnage ongeveer gelijk zal zijn aan die van 1954. In feite zal dus van uitbreiding van de huidige capaciteit van de grote trawlervloot geen sprake zijn. De schepen, die in het plan zijn opgenomen, zullen hun werkterrein voornamelijk vinden op de Noordelijke Noordzee en eventueel bij IJsland. Gedurende het haringtrawlseizoen op de Zuidelijke Noordzee zullen deze schepen onvermijdelijk aan de haringvangst moeten deelnemen. Zoals hierboven reeds werd uiteengezet, wordt de schade, welke grote trawlers aan de rondvisstand en de haringstand op de Noordzee kunnen toebrengen, niet onderschat. Het is om die reden, dat de Regering zich de beperking heeft opgelegd om in het plan voorlopig niet meer ruimte te laten dan voor de bouw van 10 trawlers. Wanneer enerzijds wordt gelet op de omvang van de Nederlandse trawlvloot in een recent verleden en anderzijds op de na de oorlog in Engeland en Duitsland plaatsgevonden nieuwbouw, dan meent de Regering, dat haar beleid ten deze verantwoord is. De actie-radius van de overblijvende trawlers en de nieuwbouwtrawlers maakt het mogelijk om de markt van rondvissoorten te voorzien, die het visverbruik ten goede zullen komen. Alleen in die zin ziet de Regering nog bescheiden perspectieven op de Noordelijke Noordzee. De opmerking, dat 7 van de 10 trawlers, welke de Regering zich voorstelt te bouwen, reeds zouden zijn gebouwd of besteld, wordt niet door de feiten bevestigd. Tot op heden worden slechts twee schepen in de afmetingen van een grote trawler gebouwd, waarvan één ingevolge de regeling op de Wet Materiële Oorlogsschaden. In de nabije toekomst kan het in de vaart brengen van een tweedehands trawler tegemoet worden gezien. Dit schip zal zonder hulp van de Overheid gefinancierd worden. Voorts noemt de Commissie 5 schepen, die al zijn gebouwd of besteld en die de gelijkwaardigheid met trawlers benaderen. Vier van deze schepen zijn bekend. Hiervan nemen er reeds drie aan de visserij deel. De schepen zijn vergelijkbaar met middelgrote trawlers van ca. 40 m. Omtrent de bouw van het vierde schip bestaat nog geen zekerheid. Dat hiermede het doel van de voorgestelde sanering al overschreden wordt, menen de ondergetekenden te moeten ontkennen. Wel is het nodig om met deze feiten bij het ten uitvoer brengen van het plan rekening te houden. Voor grote trawlers biedt de Noordzee, indien de vangst van trawlharing buiten beschouwing blijft, slechts beperkte mogelijkheden. De in de Nota bedoelde trawlers behoren niet tot het type verre visserij trawler. De bescherming van de rondvisstand zal in de eerste plaats afhankelijk zijn van een juiste toepassing van de zogenaamde „Overbevissings Conventie". De haring behoort nog niet tot de beschermde soorten, maar het
vraagstuk van de instandhouding van de haringstand maakt reeds een punt van intensieve bespreking uit in de Internationale Raad voor het Onderzoek der Zee. Dat bij de Doggersbank vrijwel geen haring meer gevangen wordt staat niet afdoende vast. Blijkens de ten dienste staande gegevens is de vangst ter plaatse door de drijfnetloggers, vrij wisselvallig. Er is echter geen indicatie, dat de vangst gedurende de laatste 5 jaren steeds kleiner wordt. Op de jaarvergadering van de hiervoor genoemde Internationale Raad is overeengekomen nog meer aandacht te schenken aan het vraagstuk van de haringstand op de Noordzee. Dat er reeds sprake is van overbevissing, is niet vastgesteld kunnen worden. Loggervloot. Nederland beschikt over een loggervloot met een productiecapaciteit van 110 000 000 kg gezouten haring en 25 000 000 kg verse haring. Door de gunstige export van de laatste jaren (mede naar Rusland) en door een stijging van de binnenlandse consumptie is het steeds weer gelukt om de nieuwe vangst zonder voorraden van betekenis te beginnen. Dit neemt niet weg, dat in bepaalde perioden van het jaar flinke hoeveelheden verse en zoute haring worden afgevoerd naar de vismeelfabrieken. Op de financiële resultaten van de vangst heeft dit gebeuren geen merkbare invloed, omdat de opvangfondsen dan in werking treden. Al met al kan worden gesteld, dat tot nu toe evenwicht bestaat tussen productie en afzet. Of deze toestand ook in de toekomst bestendigd zal worden, is niet te voorspellen. Men dient zich er echter rekenschap van te geven, dat enkele haringimporterende landen, die tot onze beste afnemers behoren, zich inspannen om self-supporting te worden. Bovendien zijn deze landen voor hun invoer niet uitsluitend op Nederland aangewezen. Het aanbod van haring op de internationale markt neemt nl. toe. Zo konden b.v. de Far0er Eilanden drie jaren geleden geen zoute haring leveren. Thans neemt aldaar een vloot van 80 vaartuigen deel aan de haringvisserij, welke in 1954 23 000 000 kg haring en in 1953 26 000000 kg produceerde, hoeveelheden, die bijna geheel naar het buitenland werden verkocht. Ook IJsland sluit belangrijke contracten af. Bij de opstelling van het vlootplan voor de loggers is met bovengenoemde factoren rekening gehouden. Uitgangspunt is geweest, dat de schepen, die in het kader van het plan worden gebouwd, vervangende schepen moeten zijn. De productiecapaciteit wordt dan niet hinderlijk vergroot. Vernieuwing van de loggervloot is gewenst, omdat de schepen onvoldoende accomodatie hebben en het noodzakelijk is om over schepen te beschikken, die ten minste 10 maanden van het jaar kunnen vissen. Thans kan van de huidige vloot 70 % niet anders dan met de drijfnetten vissen. Dit betekent, dat elk jaar een teelt gemaakt wordt van 6 maanden, waarna de schepen eenzelfde tijd voor de kant komen te liggen. Een moderne motorlogger, met voor zout- en vers-visserij ingerichte visruimen en een goede accomodatie voor de opvarenden, kan na de visserij op de haring gaan deelnemen aan de trawlvisserij op verse vis. De aan deze schepen verbonden voordelen springen in het oog: grotere bestaansmogelijkheid voor de bemanning, meer werkgelegenheid, binding van de vissersbevolking aan het vertrouwde bedrijf en gunstiger exploitatiemogelijkheden van logger en materiaal. De nieuwbouw, die thans zonder hulp van de Overheid in de loggersector aan de gang is, gaat nog niet in voldoende mate gepaard met het afstoten van oude schepen. Verwacht kan worden, dat de beter geoutilleerde schepen op den duur de oude schepen zullen verdringen, omdat deze laatste voor de bemanningen weinig aantrekkelijks bieden. De ondergetekenden zijn er zich van bewust, dat de sanering van de loggervloot met schokken gepaard kan gaan. Verheugend is echter, ddt de vernieuwing zich gaat voltrekken. Met eigen middelen, waar dit kan, en met hulp van de Overheid, waar dit nodig is. De ondergetekenden zullen niet nalaten regelend op te treden, wanneer dit geboden is. Naar mate de uitvoering van het vlootprogramma vordert, komt het gevaar, dat de productie-capaciteit van de loggervloot te groot wordt,
7 dichter bij. De grens behoeft echter niet te worden overschreden, wanneer voortdurend wordt gelet op de omvang van de nieuwbouw met eigen middelen en op het aantal eenheden, dat krachtens de regeling Wet Materiele Oorlogsschaden wordt gebouwd. Onder de loggers, die thans zijn aanbesteed, (wat niet wil zeggen, dat zij allen dit jaar ook zullen worden afgebouwd) bevinden zich inderdaad een aantal eenheden met een zeer groot laadvermogen en een motorvermogen tot 600 pk. Wat bouw betreft vertegenwoordigen deze schepen niet het trawlertype; wat het gebruik betreft komen ze er dicht bij. De vraag, of deze schepen vistechnisch en bedrijfseconomisch wel verantwoord zijn, is thans nog niet te beantwoorden. De ervaring, welke sinds een jaar met één schip van deze klasse is opgedaan, doet vermoeden, dat voor een rendabele exploitatie steeds topprestaties t.a.v. de vangsten en de verwerking aan boord nodig zijn. Kotlervloot. De aanbouw van kotters voor de kleine zeevisserij is in de jaren 1950 tot en met 1954 als volgt geweest: waarvan naar epk in groep: jaar
1950 1951 1952 1953 1954
. . . . .
totaal
. . . . .
. . . . .
. . . . .
7 13 8 12 12
80-119
120-239
3 2 1 3 1
4 10 7 8 10
240-349
1 1 1
Per 15 Januari 1955 waren in aanbouw of in opdracht gegeven in totaal 24 kotters. Uit het bovenstaande volgt, dat er bij de kottervloot sprake is van een gezonde groei, hetgeen tot voldoening stemt. De aanbouw van „grote kotters" dient, behoudens in de hieronder genoemde gevallen, niet te worden aangemoedigd. De exploitatie van een „grote kotter" stelt de schipper-eigenaar voor vraagstukken, die zonder tussenkomst van derden niet zijn op te lossen. Gevreesd moet worden, dat deze tussenkomst meer geld zal kosten dan de verwachte hogere opbrengst uit de vangsten toelaat. Het adviesorgaan zal hiermede in voorkomende gevallen terdege rekening moeten houden. De opvatting van de Commissie, dat het kotterbedrijf zeer geschikt is voor kleine zelfstandigen, wordt door de ondergetekenden gedeeld. Het is de ondergetekenden bekend, dat bepaalde geldbeleggers de kotterbouw stimuleren. Zij achten deze investering van vreemd kapitaal wenselijk. De ondergetekenden menen, dat de benaming voor een type schip, dat door bouw, afmetingen en tuigage „kotter" wordt genoemd, soms ten onrechte wordt gebruikt voor vaartuigen, die op grond van hun tonnage en vermogen een klasse apart vormen, welke ligt tussen de kotter en de motortrawler. Wanneer dit gebeurt met het oogmerk om te ontkomen aan bepaalde sociale voorzieningen, kan de Regering een dergelijke gedragslijn niet bewonderen. Zij overweegt derhalve reeds geruime tijd om bedoelde schepen niet meer als „kotter" in het vaartuigenregister te laten opnemen. Een en ander stuit evenwel op enige technische moeilijkheden, waarvoor nog een oplossing moet worden gevonden. Worden „grote kotters" gebouwd ter vervanging van motortrawlers óf om te worden verkocht naar het buitenland, dan kunnen de ondergetekenden dit slechts toejuichen. Gaat evenwel de schipper-eigenaar over tot het aanschaffen van een „grote kotter" dan zijn zij het eens met de Commissie, dat hier met klem tegen moet worden gewaarschuwd. Te veel werkzaamheden kunnen dan niet meer in eigen hand worden gehouden en moeten worden verricht door derden. De daaraan verbonden extra-kosten worden veelal niet goed gemaakt door hogere besommingen. Zoals reeds in de Visserij-Nota werd op-
gemerkt, vervullen de kotters voor een deel de taak van de voorheen aanzienlijk grotere trawlvloot. Door de overlapping in de verschillende sectoren — men denke bijvoorbeeld aan de loggers, die in toenemende mate na het haringseizoen met de zeevistrawl zullen gaan vissen — is het uitermate moeilijk nauwkeurig het plafond voor het aantal eenheden van de kottervloot te bepalen. Gevist wordt in de Duitse Bocht en langs de gehele Nederlandse kust, dit wil zeggen vanaf de Oestergronden tot bij de Schouwenbank. Op deze gronden komen ook de loggers, die er met de zeevistrawl op uitgaan. De mate, waarin uitbreiding van de kottervloot voor de kleine zeevisserij gewenst is, valt derhalve moeilijk aan te geven. Wanneer de thans in aanbouw zijnde kotters en de 40 schepen, die zijn gereserveerd voor de IJsselmeervissers aan de kottervloot zullen zijn toegevoegd, zal deze groep van vaartuigen, zonder bijtelling van de overige motorvaartuigen en uitgezonderd de vaartuigen, die mogelijk nog op grond van de Wet Materiële Oorlogsschaden zullen worden gebouwd, een sterkte van 222 eenheden hebben. De ondergetekenden geloven, dat met een aantal van in totaal 250 kotters de grens zal zijn bereikt en dat tegen die tijd maatregelen zullen moeten worden genomen om verdere uitbouw van de kottervloot tegen te gaan. Onder verwijzing naar hetgeen hierboven reeds is opgemerkt, meent de eerste ondergetekende, voor zover terzake een mening voor de toekomst mogelijk is en waarde heeft, dat er geen reden bestaat voor de vrees, dat door het bouwen van het 40tal kotters voor de IJsselmeervissers de broodwinning uit de kleine trawlvisserij te gering zal worden. Hij is van de gedachte uitgegaan, dat de groep IJsselmeervissers zal moeten kunnen beschikken over zeewaardige vaartuigen, die de visgronden tot op ongeveer 50—80 mijl uit de kust kunnen bevissen. De ervaring leert, dat daarvoor kunnen worden gebruikt kotters met een motorvermogen van circa 100—120 pk. Garnalcn- en ansjovisvloot. De overwegingen om de garnalenvissers in het Zuid-Westen van het Land, alsmede de ansjovisvissers in staat te stellen hun ondoelmatige en verouderde scheepjes te vervangen door geschikte tweedehands vaartuigen, vinden hun grond in de zwakke economische basis van de betrokken bedrijfjes. De ondergetekenden achten het moreel en sociaal onverantwoord deze kleine ondernemers te belasten met zware financiële verplichtingen. Zij voorzien, dat er in de nabije toekomst een aanbod zal komen in tweedehands vaartuigen, die in overleg met Scheepvaartinspectie en tot genoegen van de adspirant-eigenaar tot bruikbare vaartuigen zullen kunnen worden omgebouwd. Zij denken hierbij o.a. aan vrij komende schepen van het IJsselmeer. Mocht het aantal aangeboden en voor het doel geschikte vaartuigen te gering blijken te zijn, dan zijn de ondergetekenden in principe bereid de mogelijkheid te openen voor nieuwbouw op beperkte schaal. Aan de vraag, of één schip door meer dan één visser ware te doen gebruiken, is in ruime mate aandacht besteed. Hoe aantrekkelijk de gedachte op zichzelf ook moge zijn, zij is niet uitvoerbaar, omdat de geaardheid van de betrokkenen dit onmogelijk maakt. De ingeboren onafhankelijkheidszin van onze kustbewoners brengt met zich, dat een visser, die eenmaal schipper aan boord van een eigen scheepje is geweest, zich niet onder het gezag wil stellen van een voormalig collega. Een dergelijke gang van zaken zou ook de werkgelegenheid op de vloot verminderen. Het is zeker niet gewenst om de garnalen vloot uit te breiden. Het plan voorziet om die reden wel in een sanering, maar niet in een vergroting van het aantal vaartuigen. Accomodatie. De Regering staat, met de Commissie, op het standpunt, dat bij de nieuw te bouwen schepen in ruime mate aandacht zal moeten worden geschonken aan de accomodatie. Op oude schepen zal verbetering in menig geval op velerlei bezwaren stuiten. Dit neemt niet weg, dat met goede wil nog veel is te bereiken. Gaarne wil de Regering de maatregelen beramen om, waar dit nodig en mogelijk is, dwingend te kunnen optreden.
8 Sociale voorzieningen. Ter beantwoording van de in deze rubriek gestelde vragen merken de ondergetekenden, in overleg met hun ambtgenoot van Sociale Zaken en Volksgezondheid, het volgende op. Inderdaad hebben zich bij het uitvaren der vloot — met name wat de drijfnetvisserij betreft — enige jaren achtereen moeilijkheden van verschillende aard voorgedaan. Deze sproten enerzijds voort uit het feit, dat geen overeenstemming kon worden bereikt over de hoogte van het garantieloon of het eventueel omzetten van het garantieloon in een vast maandloon, anderzijds uit een geschil omtrent de te verstrekken voeding. Ter verduidelijking van beide punten dicne het volgende. In het loonsysteem van de haringdrijfnetvisserij bestaat het inkomen van de bemanning in haar geheel uit een vast percentage van de besomming. terwijl de voeding voor rekening van de reder komt. Om het risico, dat tengevolge van dit Ioonsysteem door de bemanning wordt gedragen, te verminderen, is een minimumloon per week gegarandeerd (het z.g. garantieloon). Oorspronkelijk geschiedde de verrekening van het garantieloon met de besomming na afloop van de gehele teelt. Na langdurige onderhandelingen werd enkele jaren geleden ertoe overgegaan het risico te verminderen door de teelt z.g. in drieën te knippen. Er zijn dus nu drie afrekeningsperioden. Levert een van deze drie onderdelen van de teelt een te lage besomming op, dan werkt de garantieregeling gedurende die periode, ongeacht de uitkomsten over de andere twee perioden. Aan het verlangen van arbeiderszijde om een vast loon te ontvangen, zoals in het trawlercontract, gepaard met een eventueel lager percentage der besomming, werd van rederszijde tot op heden niet tegemoet gekomen. Een ander regelmatig punt van bespreking maakt de z.g. voedingslijst uit. Van arbeiderszijde worden wel klachten geuit over de voeding, met name, dat deze te eenzijdig zou zijn. In gezamenlijk overleg met partijen is door het College van Rijksbemiddelaars eenmaal het z.g. broodbeleg met 300 gram vleeswaren verhoogd. Toen ook daarna nog klachten bleven bestaan, is op voorstel van het College van Rijksbemiddelaars besloten de Voedingsraad te verzoeken een diëtetisch en physiologisch onderzoek aan boord te doen instellen. Dit onderzoek werd uitgevoerd door twee artsen-specialisten van het Instituut voor Praeventieve Geneeskunde te Leiden. Als gevolg hiervan is een rapport verschenen, dat de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en de eerste ondergetekende aanleiding heeft gegeven op 8 Juli 1954 een breed samengestelde commissie in te stellen, welke tot taak heeft zich te beraden en advies uit te brengen omtrent de vraag, of het gewenst is ten behoeve van werknemers op vissersschepen veranderingen aan te brengen in de bestaande arbeidsvoorwaarden, voorzover deze betrekking hebben op de accomodatie en de voeding aan boord, en bij bevestigende beantwoording van deze vraag, die wijzigingen aan te geven. In deze commissie, welke werkt onder leiding van de voorzitter van het College van Rijksbemiddelaars. hebben vertegenwoordigers van de redersorganisaties en van de werknemers-organisaties alsmede ambtelijke deskundigen zitting. Als voorlopig tussentijds resultaat wordt op voorstel der commissie overwogen het physiologisch en het diëtetisch onderzoek op verschillende typen schepen en op verschillende tijdstippen te herhalen. Eerst na voltooiing van dit physiologisch onderzoek kan blijken, of betere voorzieningen aan boord nodig zijn. De ondergetekenden willen er met hun ambtgenoot van Sociale Zaken en Volksgezondheid op wijzen, dat de verantwoordelijkheid voor deze voorzieningen in de eerste plaats berust bij het georganiseerde bedrijfsleven en uiteindelijk bij de individuele ondernemer. De ondergetekenden zijn met hun ambtgenoot van Sociale Zaken en Volksgezondheid van oordeel, dat onder de gegeven omstandigheden en in afwachting van de resultaten van de arbeid van bovengenoemde commissie geen aanleiding bestaat om over te gaan tot instelling van nog een tweede commissie van onderzoek, als in het Voorlopig Verslag bedoeld. De ondergetekenden erkennen gaarne, dat een goede organisatie aan boord en aan de wal een bindend element kan vor-
men voor het personeel. Uit het voorafgaande moge blijken, dat deze vraagstukken de volle aandacht hebben. Ten aanzien van het invoeren van een nieuwe loonopbouw, al of niet berustend op werkclassificatie, ligt in eerste instantie een taak bij het georganiseerde bedrijfsleven. Indien het College van Rijksbemiddelaars daartoe aanleiding ziet, zal het deze kwestie in het overleg met partijen kunnen betrekken en terzake stimulerend vermogen op te treden. Zoals in het Voorlopig Verslag wordt opgemerkt, kent de trawlvisserij een vaste gage naast een bepaald percentage per lid der bemanning van de besomming. Dit is dus een ander loonsysteem dan bij de drijfnetvisserij. Dit loonsysteem is het resultaat van het overleg tussen partijen en is in een collectieve arbeidsovereenkomst neergelegd. Of de vaste gage te laag moet worden geacht, mede in verband met de totale inkomsten per arbeider in de laatste jaren, kan op dit ogenblik niet worden beoordeeld. Blijkens een mededeling van het College van Rijksbemiddelaars worden momenteel gegevens omtrent de verdiensten over de laatste jaren verzameld. Het vraagt echter enige tijd, alvorens deze gegevens beschikbaar zijn. Het ligt in het voornemen van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid om, zodra deze gegevens bekend zijn, deze ter beschikking van de vaste Commissie voor de Visserij te stellen. Ten aanzien van de opmerking in het Voorlopig Verslag, dat met name bij de haringvisserij ongewenste toestanden zouden voorkomen en dat bij de trawlvisserij het aantal bemanningsleden per schip te gering schijnt, waardoor de rusttijden onvoldoende zouden zijn, willen de ondergetekenden het rapport van bovengenoemde commissie afwachten. Mocht door het rapport bedoelde bewering worden gestaafd, dan zal overwogen worden, in hoeverre er in dit geval een taak voor de Overheid ligt. Het vraagstuk van de navigatie, d.w.z. of de met de navigatie belaste personen niet teveel van deze taak worden afgehouden door visserijwerkzaamheden, zal ongetwijfeld in de meergenoemde commissie eveneens aan de orde komen. Financiering Wat betreft de vraag, of er geen aanleiding is aan alle rederijen, onverschillig of zij meer of minder kapitaalkrachtig zijn, een crediet van de Herstelbank ter grootte van 50 % van de bouwsom beschikbaar te stellen, moge in de eerste plaats op de doelstelling van de beoogde financieringsregeling worden gewezen: sanering van de vissersvloot. Het spreekt vanzelf, dal het belang van 's Rijks Schatkist vereist, dat de te brengen offers in dit verband zo veel mogelijk worden beperkt. Zou in alle daarvoor in aanmerking komende gevallen 50 % van de bouwsom als crediet beschikbaar worden gesteld, waarvan 75 % door de Staat voor hoofdsom en rente wordt gegarandeerd, dan zou de Staat immers meer risico's lopen dan uit een oogpunt van zuinig beheer van 's Rijks financiën toelaatbaar is. Ten aanzien van de vraag, of degenen, die geen 25 % eigen middelen kunnen opbrengen (de IJsselmeervissers buiten beschouwing gelaten) eventueel een groter bedrag van de Herstelbank zullen kunnen lenen, zij opgemerkt, dat dergelijke gevallen naar de mening van de ondergetekenden tot de uitzonderingen zullen behoren. Mochten zij zich niettemin voordoen, dan zal getracht moeten worden van geval tot geval een oplossing te zoeken. Het wil de ondergetekenden voorkomen, dat het mogelijk zal zijn, dat de bank resp. hypotheekbank en Herstelbank genoegen zullen kunnen nemen met een iets lager percentage dan 25 voor de eigen middelen, indien aanvullende zekerheden kunnen worden gesteld. De positie van het voor Staatsrekening lopende facilitaire crediet maakt, dat dit laatste echter nooit meer dan 374 % (i gedeelte van het normale Herstelbankcrediet) van de bouwsom zal kunnen bedragen. Dat de rente van 4} % te hoog zou zijn voor een crediet, waarvan J facilitair is, kunnen de ondergetekenden beslist niet onderschrijven. In de eerste plaats moet in aanmerking worden genomen, dat het normale en facilitaire crediet van de Herstelbank feitelijk door tweede en derde hypothecaire zekerheid
9 worden gedekt. Alleen reeds in dit licht bezien moet de rentevoet van 4J uitzonderlijk laag worden genoemd. Voorts moge de doelstelling van de credietverlening, t.w. sanering van de visserij, nog eens worden gememoreerd. Zou de bescheiden last van een 4-}- % rentende lening onder normale omstandigheden niet door exploitatie kunnen worden gedekt, dan zou moeten worden geconcludeerd, dat de sanering van de visserij door de onderhavige credietverlening niet valt te verwezenlijken, een veronderstelling, welke de ondergetekenden als in strijd met opzet en doelstelling van de regeling vooralsnog van de hand wijzen. Tenslotte moge er op worden gewezen, dat bestudering van enige exploitatierekeningen de ondergetekenden er van heeft overtuigd, dat de rentelast maar een klein deel uitmaakt van het totaal der exploitatielasten. Deze post blijkt bovendien van aanzienlijk minder betekenis te zijn dan de schommelingen, welke in de besommingen kunnen optreden. Dat het vraagstuk van de onrendabele top door de voorgestelde financieringswijze naar de achtergrond zou zijn verschoven, achten de ondergetekenden ten enenmale onjuist. Of er sprake is van een zodanige onrendabele top kunnen alleen de financiële uitkomsten gedurende een reeks van jaren Ieren. Het behoeft toch wel geen betoog, dat de situatie ten deze bij de visserij met haar wisselende uitkomsten volkomen verschilt van die bij boerderijen en woningen, waar een beheerst huurpeil bestaat. Om deze redenen is er voor een afwijkende behandeling van de financieringsvraagstukken bij de visserij dan ook alle reden. Terzake van de beoordeling der financiële uitkomsten in verband met toepassing der faciliteiten ligt het uiteraard in de bedoeling zoveel mogelijk een vergelijking met soortgelijke bedrijven uit dezelfde bedrijfstak tot stand te brengen. Een overzicht van hetgeen in het buitenland wordt gedaan op financieel en fiscaal gebied is reeds in grote lijnen weergegeven in hoofdstuk IX (blz. 89 e.v.) van het rapport van de Commissie Sanering Zeevisserij. In aansluiting op hetgeen in genoemd hoofdstuk is vermeld volgen hier nog een aantal mededelingen over deze aangelegenheid. Groot-Britannië. De White Fish Authority, een publiekrechtelijk orgaan, ingesteld op grond van de „Sea Fish Industry Bill" van Januari 1951 heeft medegedeeld, dat per 1 December 1954 een bedrag van £ 4,258,541 aan subsidies en leningen is opgenomen voor de aanschaffing van motoren en de bouw van kustvissersvaartuigen, kleine- en middelgrote trawlers. Van dit bedrag werd £ 2,985,862 als leningen verstrekt. Aan subsidies werd £ 1,262,679 uitgekeerd. De gelden werden besteed voor de bouw van 110 kustvissersvaartuigen en de aanschaffing van 86 motoren, benevens 55 kleine en middelgrote trawlers. Mede aan de hand van deze cijfers is te berekenen, dat gemiddeld 30 % van de bouwsommen zijn opgebracht uit eigen middelen en 50 % uit leningen. West-Duitsland. Voornamelijk vanaf 1950, toen de beperkende bepalingen voor de Scheepsbouw werden ingetrokken, begon men in Duitsland aan de wederopbouw van de vissersvloot. De Bondsregering verstrekte in de periode medio 1948—1953 voor in totaal 60 millioen D.M. aan goedkope bouwcredieten. Bovendien stonden de regeringen der kustlanden voor in totaal 30 millioen D.M. borg ten behoeve van de aanbouw van schepen. De fiscale afschrijvingsbepalingen, welke van 1949—1951 golden, hielden in, dat een reder in het jaar van aanschaffing
van een nieuw schip en in het daarop volgende jaar 15 % van de waarde boven de normale afschrijving mocht afschrijven. De bepalingen ten aanzien van leningen, opgenomen in de Wet op de inkomstenbelasting, hielden in, dat zowel een reder, die zijn eigen geld in de bouw van een nieuw schip wilde steken, als ook een andere particuliere kredietgever, indien de gelden voor minstens 3 jaar ter beschikking werden gesteld, tot maximaal 50 % van het belastbare inkomen vrijdom van belasting verkreeg in die gevallen, waarin het bouwcontract voor 16 Januari 1953 werd afgesloten en met de kiellegging voor 1 April 1953 werd begonnen, of wanneer de bouw plaats vond in overleg en met instemming van de Bondsregering en voor de financiering mede bondskredieten werden verstrekt. In alle andere gevallen werd vrijdom van belasting verleend tot hoogstens 30 % van het belastbare inkomen. In 1951 werden aan dit systeem enige beperkende bepalingen verbonden. De bouw van het schip moet b.v. „forderungswürdig" zijn. De genoemde belastingfaciliteiten zouden bij de totstandkoming van de nieuwe inkomstenbelastingwet vervallen. In het algemeen kan worden gesteld, dat de bouw van nieuwe schepen voor ca. 30 % is gefinancierd met behulp van goedkope regeringskredieten, voor ca. 40 % door het opnemen van kredieten op de normale kapitaalmarkt (waarvoor een rente van 8—12 % moet worden betaald) en voor de rest uit eigen middelen. Opgemerkt kan worden, dat alle ter beschikking gekomen gelden voor de wederopbouw van de vissersvloot leningen en kredieten zijn, die op normale wijze dienen te worden afgelost. Frankrijk. Als onderdeel van het Commissariat Général du Plan de Modernisation is de Commission des Pêches Maritimes in de loop van. 1953 gereed gekomen met een vierjaren-plan voor de modernisering van de zeevisserij. In het plan wordt o.a. bepleit over te gaan tot de bouw van 4 grote trawlers voor de visvangst bij New Foundland; van 30 trawlers van 500—700 B.R.T. en van 2 vriesschepen. Voorts de bouw van een aantal vaartuigen van minder dan 50 B.R.T. tot een totale tonnage van 17 000 B.R.T. en de bouw van vaartuigen van 50 B.R.T. en groter tot een totale tonnage van 13 000 B.R.T. De kosten van de modernisering van de grote-trawlvloot worden geraamd op 11 500 millioen francs, waarvan door de Staat, in de vorm van een bouwsubsidie, 25 % zou moeten worden gefourneerd. De kosten voor de ondernemers zouden dan 8625 millioen francs gaan bedragen, van welk bedrag 6469 millioen francs in leningen zouden moeten worden verstrekt. Voor de bouw van de vaartuigen beneden de 50 B.R.T. is een totale bouwsom berekend van 8500 millioen francs; 75 % van dit bedrag zou uit leningen moeten worden gedekt. Subsidies worden hier niet in het vooruitzicht gesteld. De vaartuigen van 50 B.R.T. en meer zouden een bouwsom vergen van 6500 millioen francs, waarvan 3656 millioen francs uit leningen zouden bestaan en 1625 millioen francs uit subsidies. Voor zover bekend is tot op heden nog geen uitvoering gegeven aan het plan. De Minister van Landbouw, en Voedselvoorziening, MANSHOLT. De Minister van Financiën, VAN DE KIEFT.
Visserij