ZITTING 1955—1956 — 4100
!
RIJKSBEGROTING VOOR HET DIENSTJAAR
1956 HOOFDSTUK X ECONOMISCHE ZAKEN BIJLAGE V VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING No. 7
NOTA IN ZAKE HET TOERISME EN HET § 1. Inleiding Gevolg gevend aan de toezegging van de tweede ondergetekende bij de mondelinge behandeling van Hoofdstuk X der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1955 geven de ondergetekenden in deze nota een uiteenzetting over enkele, momcntecl op de voorgrond tredende, aspecten van het toerisme en het vreemdelingenverkeer 1 ) zomede enige beschouwingen over het ter zake gevoerde en te voeren beleid. Het toerisme heeft gedurende de laatste halve eeuw een grote vlucht genomen. Daartoe hebben verschillende factoren bijgedragen. In de eerste plaats is door de grote vooruitgang van de verkeerstcchniek de verplaatsingsmogelijkheid aanzienlijk toegenomen; voorts heeft de welvaartsstijging brede lagen der bevolking de gelegenheid gegeven tot vacantiebcsteding buiten de eigen omgeving, terwijl het hogere ontwikkelingspeil, gepaard gaande aan de steeds verder gaande mechanisatie van het leven, de behoefte aan recreatie en reizen sterk heeft doen toenemen. Sedert de laatste wereldoorlog is vooral de vrijwel algemeen ingevoerde betaalde vacantie een grote stimulans geweest voor de verdere ontwikkeling van het toerisme. Geleidelijk zijn diverse vormen van toerisme ontstaan, die globaal genomen kunnen worden onderscheiden in algemeen, sociaal en jeugdtoerisme. Het algemeen toerisme is te beschouwen als de traditionele vorm van het toerisme, die zich kenmerkt door een min of meer luxueus karakter. Bij het sociaal toerisme, dat vooral tot ontwikkeling is gekomen sedert de vacanties ook voor brede lagen der bevolking bereikbaar zijn geworden, is het luxe-karakter in het algemeen afwezig. Het jeugdtoerisme heeft evenmin een luxueus karakter, het is in het bijzonder afgestemd op de vacantiebcsteding door jonge mensen, al dan niet in groepsverband. Blijkens een enquête van het C.B.S. heeft in 1954 ruim 40 % van de Nederlandse bevolking de vacantie buiten de eigen woonplaats doorgebracht. De sterke groei van het toerisme heeft er ook toe geleid, dat een toenemend aantal Nederlanders de vacantie in het buitenland doorbrengt. Daartegenover staat, dat het bezoek van vreemdelingen aan ons land — vooral de laatste jaren •— eveneens aanzienlijk is gestegen. In 1954 bedroeg het geregistreerde aantal overnachtingen van buitenlandse bezoekers in hotels en pensions ca. 2,2 millioen. Het werkelijk aantal overnachtingen in hotels en pensions was stellig hoger. In de volgende paragraaf zal op de quantitatieve aspecten van het toerisme nader worden ingegaan. Behartiging van de belangen van het toerisme is — de ondergetekenden stellen dit voorop — vooral van maatschappelijke en culturele betekenis. In deze nota willen zij echter in het bijzonder de aandacht vestigen op het economische belang van de toeristische activiteit. Bevordering van het bezoek van buitenlanders aan ons land is van belang zowel uit deviezenoog1 ) Met de term vreemdelingenverkeer wordt in deze Nota bedoeld zowel het toeristisch bezoek van buitenlanders d.i. met een recreatief doel als het niet-toeristisch bezoek van buitenlanders d.i. zonder recreatief doel.
III
4100
X
7
VREEMDELINGENVERKEER
punt als voor de algemene bedrijvigheid. Uit deviezenoogpunt is de verhouding thans ongeveer zo, dat de door buitenlanders hier te lande uitgegeven bedragen met de bestedingen van Nederlanders in het buitenland in evenwicht zijn. De ondergetekenden streven er naar zo mogelijk een verbetering in deze verhouding in het voordeel van Nederland te brengen en ten minste een handhaving van het evenwicht te verzekeren. Dit kan in het bijzonder geschieden door bevordering van het buitenlands bezoek aan Nederland. Daarvoor zijn nodig goede propaganda en voorlichting zowel in qualitaticf als in quantitatief opzicht en daarnevens een goed receptief apparaat, waarbij vooral — naast de verkeersaccomodatie, waarop in deze nota niet wordt ingegaan — de geboden logiesaccomodatie van groot belang is. Vanzelfsprekend dienen de propaganda, de voorlichting en de logiesaccomodatie te zijn aangepast aan de differentiatie, die allengs in het toerisme is ontstaan. Een belangrijk aandeel in de bevordering van het toerisme wordt genomen door dat deel van het bedrijfsleven, dat in het bijzonder op het gebied van het toerisme werkzaam is, zoals de vervoers- en hotelondernemingen. Het ligt voor de hand, dat het bedrijfsleven zelf, in een gezonde mededinging, de nodige activiteit ontwikkelt om een aandeel in de bestedingen der toeristen te verwerven. Hierdoor wordt vaak tevens het toerisme bevorderd, zodat de resultaten van deze activiteit de volkshuishouding als geheel ten goede komen. Verder wordt zeer belangrijk werk op toeristisch gebied verricht door particuliere organisaties, die zich bezighouden met een naar Nederland gerichte propaganda en bevordering van een goede receptie (het V.V.V.-wezen) dan wel met voorlichting op verkeersgebied en vacantiebcsteding (A.N.W.B., K.N.A.C., Reisverenigingen e.d.). De prestaties van het bedrijfsleven en de particuliere organisaties zijn op dit gebied zo belangrijk, dat de ondergetekenden van oordeel zijn, dat de overheid ten aanzien van de bevordering van het toerisme geen direct uitvoerende taak heeft. Haar werkzaamheid dient beperkt te blijven tot het scheppen van gunstige voorwaarden voor de ontwikkeling van de toeristische bedrijvigheid en het steunen van het particulier initiatief, wanneer dit in het algemeen belang nodig en gewenst is. Uitgaande van deze gedachtengang is van overheidswege al sinds 1916 een jaarlijkse subsidie verleend aan de A.N.V.V. ten behoeve van de door haar verstrekte voorlichting over en gemaakte propaganda voor ons land. Voorts is na de tweede wereldoorlog de logiesaccomodatie in toeristische centra uitgebreid en verbeterd door financiële steunverlening bij de bouw of de modernisering van hotels met behulp van de daarvoor beschikbaar gestelde gelden uit de tegenwaardelondsen. Met betrekking tot beide vormen van overheidsactiviteit in verband met het toerisme bevatten de paragrafen 3 en 4 enkele nieuwe voorstellen. In het nationale vlak wordt een gunstig toeristisch klimaat mede bevorderd door de aanpassing van winkelsluitingsregelingen aan de toeristische behoeften, door de toepassing van de vestigingswetgeving op horecabedrijven en reisbureaux
2 — waardoor een goede bedrijfsuitoefening, die ook in het belang van de vreemdeling is, wordt bevorderd — en door het verlenen van middenstandscredieten aan toeristische ondernemingen. Hierover handelt paragaaf 5. Op internationaal gebied wordt gestreefd naar vereenvoudiging van douaneformaliteiten, verruiming van deviezentocwijzingen e.d. In paragraaf 6 wordt de internationale samenwerking op het gebied van het vreemdelingenverkeer nader behandeld. Op de hierboven summier aangeduide vraagstukken zal in het vervolg van deze nota worden ingegaan. Na een uiteenzetting over de quantitatieve betekenis van het toerisme in paragraaf 2 volgen in de paragrafen 3 en 4 beschouwingen over het beleid met betrekking tot de voorlichting, de propaganda en de hotelaccomodatie. In de paragrafen 5 en 6 komen achtereenvolgens de andere genoemde maatregelen ten gunste van het toerisme, resp. de internationale samenwerking aan de orde. Tenslotte geeft paragraaf 7 een korte samenvatting van de conclusies resp. de voorstellen waartoe de geleverde beschouwingen hebben geleid. § 2. Enige quantitatieve gegevens betreffende het toerisme Over het toeristische verkeer staan betrekkelijk weinig betrouwbare cijfers ter beschikking. Een in de oorlogsjaren aangevangen statistiek betreffende het vreemdelingenverkeer werd spoedig daarna gestaakt om bezuinigingsoverwegingen. Enkele jaren geleden werd zij evenwel hervat, zodat cijfers omtrent de bezoeken van vreemdelingen thans wel voorhanden zijn. Zij geven echter geen uitsluitsel over de vraag of deze bezoeken een toeristisch dan wel een zakelijk karakter hebben. Met betrekking tot het binnenlandse toerisme ontbreekt vrijwel elk statistisch gegeven. Er is wel een registratie van de overnachtingen, maar deze is, nog afgezien van het feit dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen toeristen en niet-toeristen, niet zeer betrouwbaar gebleken. Om in de bestaande leemte te voorzien is reeds in 1947 door de Rijksdienst voor het Nationale Plan een enquête gehouden omtrent de vacantiebesteding. Vooral met het oog op de in zekere zin abnormale toestanden in de eerste na-oorlogse jaren zijn de resultaten van dit onderzoek echter thans min of meer als verouderd te beschouwen. In 1954 werd door het Centraal Bureau voor de Statistiek een nieuw onderzoek ingesteld, waarvan de eerste resultaten ter beschikking zijn gekomen. Met behulp van deze, nog onvolledigc gegevens, zullen de ondergetekenden trachten in grote lijnen een quantitatief beeld te schetsen inzake het binnenlandse toerisme en het vreemdelingenverkeer. Zij wijzen er echter uitdrukkelijk op, dat dit beeld geen aanspraak kan maken op exactheid; het cijfermateriaal laat nog vele onzekerheden open, waardoor op tal van punten veronderstellingen noodzakelijk zijn. In het vorenstaande werd reeds opgemerkt, dat, blijkens de enquête van het Centraal Bureau voor de Statistiek, ruim 40 % van de Nederlandse bevolking in 1954 de vacantie buiten de woongemcente doorbracht. Dezelfde enquête wees uit, dat vier vijfde deel van deze vacantiegangers binnen het land bleef en dat de gemiddelde vacanticduur ongeveer 10 dagen was. Daaruit kan worden berekend, dat het totale aantal vacantiedagen van de binnenlandse toeristen circa 33 min bedroeg. Ruim de helft daarvan werd bij familie en kennissen doorgebracht. De resterende 16 min vacantiedagen kunnen, wat de logiesvorm betreft als volgt worden verdeeld: bijna 50 % in jeugdherbergen en allerlei kampeergelegenheden, ruim 25 % in geruilde en gehuurde woningen of kamers bij particulieren zonder pension, en eveneens 25 % in hotels en pensions (in de verhouding 10 : 15). Van deze logiesvormen vraagt in het bijzonder de hotelaccomodatie de aandacht. Uit bovenstaande gegevens kan worden becijferd, dat het aantal hotelovernachtingen door binnenlandse toeristen in 1954 ongeveer 1.6 min heeft bedragen. Dit aantal valt vrijwel geheel binnen de periode Mei t / m September; het gemiddelde aantal overnachtingen per etmaal is voor deze periode te stellen op ongeveer 11 000. Als gevolg van de zeer geringe vacantiespreiding — in de tijd — ligt even-
wel het bereikte maximum aan overnachtingen aanzienlijk hoger. Voor de maand Augustus — 54 % van het totale aantal vacantiedagen valt in deze maand — bedraagt het aantal overnachtingen gemiddeld per etmaal ongeveer 29 000. Volgens de Statistiek Vreemdelingenverkeer bedroeg in 1954 het aantal overnachtingen van vreemdelingen in totaal ca. 2,2 min, waaronder, zoals gezegd, zowel de toeristen als de niettoeristen zijn begrepen. Mede als gevolg daarvan is de spreiding in het vreemdelingenverkeer veel groter dan in het binnenlandse toerisme: ruim 40 % van deze bezoeken valt buiten de zomermaanden, terwijl de spits in Augustus ook veel minder sprekend is. Voorts onderscheidt het vreemdelingenverkeer zich van het binnenlandse toerisme doordat de buitenlandse bezoekers voor verreweg het grootste deel — ongeveer 90 % — in hotels overnachten. Het aantal dezer overnachtingen kan voor Mei t / m September worden gesteld op 9000 en voor de maand Augustus op 12 000 gemiddeld per etmaal. In de maand van de hoogste bezetting is dus uit hoofde van vreemdelingenverkeer en binnenlands toerisme een hotelcapaciteit van tenminste 29 000 + 12 000 = 41 000 bedden nodig, dit is ongeveer 70 % van de totale capaciteit der toeristische hotels. Dit hoge percentage belicht duidelijk het belang van een grotere vacantiespreiding; indien men zou mogen aannemen dat de resterende 30 % van de capaciteit nodig is voor de normale niettoeristische bezetting, zou de huidige mate van vacantiespreiding een „overcapaciteit" van ongeveer 200 % vereisen van de niet-toeristische capaciteit. Een grotere vacantiespreiding zou dit percentage zeer aanzienlijk kunnen verlagen. Zoals reeds werd opgemerkt zijn geen betrouwbare cijfers voorhanden omtrent het aantal niet-toeristische overnachtingen. Als poging om het beeld van de totale vraag naar hotelaccomodatie te completeren, lijkt een ruwe benadering echter wel mogelijk. Aangezien de niet-toeristische overnachtingen van vreemdelingen reeds in bovengenoemde becijferingen zijn begrepen, dient alleen nog het aantal niet-toeristische overnachtingen van Nederlanders te worden gevonden. Daartoe is er van uitgegaan, dat het gemiddelde aantal overnachtingen over de maanden Januari t / m April en October t / m December als niet-toeristisch kan worden aangemerkt. De door het Centraal Bureau voor de Statistiek verzamelde, maar op grond van grote onvolledigheid niet gepubliceerde cijfers, geven voor deze tijdvakken een gemiddelde aan van 170 000 overnachtingen per maand. In de maanden Mei t / m September zou volgens dezelfde cijfers het aantal overnachtingen door Nederlanders in totaal 2 min hebben bedragen, waaruit dus kan worden afgeleid, dat het aantal toeristische overnachtingen 2 min verminderd met 5 x 170 000, is 1 150 000, zou hebben bedragen. In het vorenstaande werd echter, op grond van de gehouden enquête, berekend, dat dit aantal overnachtingen in de genoemde periode 1 600 000 bedroeg, dit is 40 % meer. Daaruit zou kunnen worden geconcludeerd, dat ongeveer 40 % van de overnachtingen aan de statistische waarneming is ontsnapt en dat, als men een gelijkmatige verdeling van de afwijking mag aannemen, het aantal niet-toeristische overnachtingen bij wijze van ruwe benadering, kan worden gesteld op de bovengenoemde 170 000, vermeerderd met 40 % daarvan, is gemiddeld 238 000 per maand, of circa 8000 per etmaal. Vat men de aldus verkregen cijfers tezamen dan blijkt, dat in de maand Augustus een gemiddelde bezetting per etmaal wordt bereikt van 49 000 overnachtingen (12 000 vreemdelingen, 29 000 binnenlandse toeristen en 8000 binnenlandse niet-toeristen). Bij een totale capaciteit der erkende toeristische hotels van 59 000 bedden zou dus nog een marge van 20 % overblijven. In feite is deze marge echter veel geringer. In de eerste plaats is de in Augustus optredende piek van de toeristische bezetting hoger dan de gemiddelde bezetting van die maand. Voorts moet worden bedacht, dat het aantal niet-toeristische overnachtingen in het vorenstaande over het gehele jaar constant is gedacht; het is evenwel een bekend feit, dat ook zakenreizen in de zomermaanden veel frequenter zijn dan gedurende de rest van het jaar. Tenslotte moet worden opgemerkt, dat de capaciteit van twee- en meerpersoonskamers niet altijd ten volle kan worden benut. Uit hoofde van deze overwegingen kan de
3 bovengenoemde marge van 20 % als vrij krap worden beschouwd. Daar staat evenwel tegenover, dat de hotels in enkele gevallen over een elastische reserve beschikken in de vorm van dependances, die in de hierboven genoemde capaciteit niet zijn begrepen. Een nadere beschouwing van de omvang van vraag en aanbod voor enkele toeristische centra lijkt gewenst. Het binnenlandse toerisme is voor een groot gedeelte geconcentreerd op vacantieoorden als de Noordzeebadplaatsen, de Veluwe, Zuid Limburg en, in mindere mate, het Gooi en de Utrechtse heuvelrug. Tezamen trekken deze gebieden ongeveer 50 % van het binnenlandse toerisme aan. Het vreemdelingenverkeer is weliswaar vooral gericht op de steden Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage en Utrecht, maar een niet onbelangrijk gedeelte — te weten ongeveer 30 % — valt aan de hiervóór genoemde vijf vacantieoorden ten deel. In de vijf toeristische centra bedraagt het aantal overnachtingen door binnenlandse toeristen ongeveer 16 min, zijnde ongeveer 50 % van de buiten de woongemeente doorgebrachte vacanties. De verwerking van het reeds vermelde onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek is nog niet voldoende gevorderd om per vacantiegebied inzicht te geven omtrent de mate, waarin van de verschillende Iogiesvormen wordt gebruik gemaakt. In afwachting van de verdere resultaten van genoemd onderzoek is getracht schattenderwijs een indruk te geven omtrent de totale vraag naar hotelaccomodatie in de hier bedoelde centra. Daartoe is uitgegaan van het onderzoek, dat, zoals reeds vermeld, in 1947 door de Rijksdienst voor het Nationale Plan is ingesteld. Het bleek toen, dat in enkele vacantiecentra, in hoofdzaak overeenkomende met de bovengenoemde, de voorkeur van de binnenlandse toerist voor verblijf in hotels iets groter was dan die, welke als gemiddelde van het gehele land kon worden geconstateerd. Toepassing van deze verhouding op de huidige situatie leidt er toe, dat voor deze centra het hotelbezoek niet op 5 % (het voor het totale binnenlandse toerisme geldende percentage), maar op 6 % wordt aangenomen. Dit resulteert in een aantal berekende overnachtingen in hotels van ongeveer 1 min. Neemt men aan, dat daarvan, zoals voor het gehele binnenlandse toerisme geldt, 54 % is geconcentreerd in de maand Augustus, dan is de totale hotelbezetting voor die maand te stellen op 540 000, vermeerderd met 160 000 uit hoofde van vreemdelingenverkeer, is 700 000 overnachtingen, of ruim 23 000 per etmaal. De hotelcapaciteit bedraagt in de genoemde centra ongeveer 24 000 bedden. Er is dus slechts een geringe speling. Dit geldt temeer, omdat in het bovenstaande geen rekening is gehouden met niet-toeristische overnachtingen door Nederlanders. Wat de grote steden — Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage en Utrecht — betreft, kan nog worden opgemerkt, dat het vreemdelingenbezoek in Augustus — gemiddeld ongeveer 5600 overnachtingen per etmaal — meer dan de helft van de hotelcapaciteit — ongeveer 10 000 bedden — in beslag neemt. Een raming van de totale omvang van de vraag in deze steden wordt bemoeilijkt, doordat de niet-toeristische overnachtingen hier van relatief grote betekenis zijn; het geregistreerde aantal bedraagt voor Augustus gemiddeld 2400 per etmaal. Om redenen, welke in het vorenstaande zijn uiteengezet, zou dit aantal met wellicht 40 % moeten worden vermeerderd om de werkelijkheid te benaderen. Waar de niettoeristische overnachtingen echter een relatief zo belangrijk deel uitmaken van het totaal, is de kans niet gering, dat de fout, die men stellig maakt bij deze benaderingsmethode, het beeld te veel vertekent. Volledigheidshalve zij hier vermeld, dat deze berekening zou leiden tot een totaal aantal overnachtingen in Augustus van gemiddeld 9000 per etmaal. Gezien de hierboven vermelde onzekerheid kunnen echter uit de verhouding van dit aantal tot de capaciteit, welke zoals gezegd op 10 000 bedden is te stellen, geen verantwoorde conclusies worden getrokken. In het vorenstaande is voornamelijk aandacht besteed aan de betekenis van de hotels voor het toerisme en het vreemde-
lingenverkeer. De reden daarvoor ligt enerzijds in het belang van een goede hotelaccomodatie voor de bevordering van het vreemdelingenverkeer, maar anderzijds ook in de omstandigheid, dat de hotelcapaciteit een op korte termijn inclastische grootheid is, zodat het van belang moet worden geacht eventueel nodige aanpassingen aan de vraag vroegtijdig te onderkennen. Van vele andere logiesvormen heeft het aanbod in meerdere of mindere mate een elastisch karakter; een zekere aanpassing aan een vraagvergroting is veelal op kortere termijn mogelijk, terwijl het ongebruikt laten van de logiesruimte vaak meer een derving van bijverdienste dan een verlies betekent. Te denken valt hier o.a. aan kamers bij particulieren zonder pension, aan kampeerboerderijen e.d. Ook de pensions vallen daar ten dele onder. Dit conglomeraat, dat zowel de seizoenpensions omvat als de kleine pensions, is overigens te vaag begrensd om met de thans beschikbare gegevens een enigszins duidelijk en betrouwbaar quantitatief beeld ervan te kunnen schetsen. Vermeld zij slechts, dat het aantal overnachtingen in pensions gesteld kan worden op 2 a 2,5 min, hetgeen bij de huidige spreiding neerkomt op ongeveer 40 000 per etmaal in de maand Augustus. Ten aanzien van de betekenis van jeugdherbergen en vacantiehuizen zij opgemerkt, dat deze in 1953 ruim 400 000 overnachtingen boekten. Als men zou mogen aannemen, dat deze overnachtingen voornamelijk binnen een tweetal maanden waren geconcentreerd, dan zou dus het gemiddelde aantal overnachtingen per etmaal ongeveer 7000 zijn. De aanwezige capaciteit van circa 8000 bedden zou daarmede ongeveer in evenwicht zijn. al blijft het zeer wel mogelijk, dat op het hoogtepunt van het vacantieseizoen de vraag- en aanbodsverhoudingen hier en daar wat ongunstiger liggen. Tenslotte mogen nog enkele cijfers worden vermeld met betrekking tot de omvang van en de ontvangsten uit het vreemdelingenverkeer. Wat betreft de omvang van het bezoek van buitenlanders aan ons land, kan worden meegedeeld, dat dit jaar op jaar toeneemt. Zoals uit het Jaarverslag van de A.N.V.V. over 1954 blijkt, is het aantal geregistreerde overnachtingen van buitenlandse bezoekers van 1953 op 1954 met 28 % gestegen. In vergelijking met het buitenland, waar ook het buitenlandse bezoek doorgaans een stijging vertoonde, is dit een hoog percentage. Volgens meergenoemd jaarverslag bedroegen de toenemingspercentages van 1953 op 1954: voor voor voor voor voor voor voor
België Denemarken Frankrijk Duitsland Groot-Brittannië Zweden Zwitserland
13 6,7 12 22 9 4 6,9
% % % % % % %
Bovenstaande cijfers tonen aan, dat het toenemingspercentage voor Nederland van 1953 op 1954 gunstig afsteekt tegen dat van genoemde andere Europese vacantielanden. De ontvangsten uit het vreemdelingenverkeer zijn in vergelijking met vóór de oorlog tot het dertig-voudige gestegen. Houdt men rekening met de geldontwaarding, dan is de reële toeneming te stellen op ongeveer het tienvoudige. Deze stijging zet zich nog steeds voort. Zij bedroeg volgens schatting in de jaren 1951 tot en met 1954 telkenmale ten opzichte van het voorafgaande jaar, resp. 8 0 % , 2 3 % , 2 5 % en 1 7 % . Ook ten opzichte van de ontvangsten uit hoofde van onze totale goederenuitvoer valt een toeneming te zien. In de jaren 1947 tot 1951 beliepen de ontvangsten uit het vreemdelingenverkeer jaarlijks ongeveer 1 % van de exportwaarde. Daarna is dit percentage toegenomen tot ruim 2 in 1954. Voorts is de verhouding tussen de ontvangsten uit vreemdelingenverkeer en de bestedingen door Nederlanders in het buitenland gedurende de laatste jaren enigszins gunstiger geworden. Het netto deviezenverlies bedroeg in 1950 naar schatting ongeveer f 30 min. Daarna daalde het jaarlijks met ongeveer f 10 min tot 1953, toen het evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven werd
4 bereikt. Voor het jaar 1954 wordt het netto deviezenverlies getaxeerd op f 7 min. Naar schatting van de A.N.V.V. besteedt de vreemdeling hier te lande gemiddeld circa 35 % van zijn budget aan accomodatie en voeding, 30 % aan vervoerskosten, 25 % aan directe inkopen en 10 % in amusementsbedrijven e.d. Op grond van deze verdeling kan worden geraamd, dat in 1954, toen de deviezenontvangsten uit het vreemdelingenverkeer f 187 min beliepen, daarvan f 65 min ten goede kwam aan de logies- en restauratiebedrijven, f 56 min aan de vervoersondernemingen (exclusief het vervoer van vreemdelingen naar en van Nederland, waarvan de ontvangsten op ongeveer f 20 min kunnen worden gesteld), f 47 min aan de detailhandel en f 19 min aan amusementsbedrijven. § 3. De voorlichting over en de propaganda voor het toerisme (het beleid ten aanzien van de A.N.V.V.) De ontwikkeling van het toerisme is sterk bevorderd door de voorlichtende en propagandistische werkzaamheid van tal van ondernemingen en organisaties. Op het terrein der voorlichting en propaganda bewegen zich in de eerste plaats bepaalde ondernemingen en wel in het belang van eigen zaak of artikel. Dergelijke propaganda gaat o.a. uit van de bloembollencultuur, de K.L.M., de Nederlandsche Spoorwegen, de scheepvaartmaatschappijen en de hotellerie. Deze door ondernemingen ontplooide activiteit is in deze nota verder niet aan de orde. Daarnaast houden zich — op niet commerciële basis — bepaalde instellingen of organisaties met het verstrekken van min of meer gespecialiceerde voorlichting, zowel op verkeersgebied als op dat der vacantiebesteding, bezig. Hiertoe behoren organisaties als de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond A.N.W.B., de Koninklijke Nederlandse Automobiel Club en de reisverenigingen. Instellingen — eveneens op niet commerciële basis werkend —, die in meer algemene zin de voorlichting en propaganda ter bevordering van het toerisme verzorgen, zijn het V.V.V.wezen met zijn plaatselijke, regionale en provinciale afdelingen en de Algemene Nederlandse Vereniging voor het Vreemdelingenverkeer. De afzonderlijke V.V.V.'s maken propaganda voor stad, streek, gewest ofwel voor het gehele land. De laatste jaren ontwikkelden zich in verschillende gemeenten, meestal in nauwe samenwerking met de V.V.V.'s belangrijke activiteiten. Manifestaties, als die in Lisse, Arnhem, Rotterdam, Breda en andere steden, droegen er in hoge mate toe bij, de aantrekkelijkheid van ons land te verhogen, waardoor het buitenlands bezoek gestimuleerd en vooral het sociaal toerisme bevorderd werd. De A.N.V.V. legt zich in het bijzonder toe op de voorlichting en de propaganda in het buitenland; voorts is zij in het binnenland vooral werkzaam ten dienste van de buitenlandse toerist hier te lande. In verschillende landen — zoals b.v. België, Frankrijk en Italië — wordt de naar het buitenland gerichte propaganda geheel van overheidswege verzorgd. In ons land is de figuur gekozen van subsidiëring van overheidswege van een particuliere vereniging, i.c. de A.N.V.V. De ondergetekenden achten deze figuur juister. De ondergetekenden stellen zich voor in het onderstaande een kort overzicht te geven van de organisatie van de A.N.V.V. en de daarbij, vooral de laatste jaren naar voren gekomen, problemen en vervolgens van de werkzaamheden van de A.N.V.V., dit laatste in het bijzonder in verband met de vaststelling van het te verlenen subsidie voor 1956. De Algemene Ned. Vereniging voor Vreemdelingenverkeer bestaat sinds 1915. Zij is ontstaan door samensmelting van de Bond van plaatselijke en provinciale verenigingen voor vreemdelingenverkeer en het toenmalige Centraal Bureau voor Propaganda voor Nederland. De A.N.V.V. kent, volgens de thans nog van kracht zijnde statuten, gewone leden, bijzondere leden, lcden-donateurs en ereleden. Gewone leden zijn de provinciale V.V.V.'s en de plaatselijke V.V.V.'s in gemeenten met meer dan 300 000 inwoners, terwijl ook de plaatselijke V.V.V.'s uit
de overige gemeenten als gewoon lid kunnen zijn aangesloten, indien zij rechtstreeks of via een streekvereniging lid zijn van een provinciale V.V.V. Bijzondere leden zijn landelijke organisaties of instellingen en ondernemingen, die een jaarlijkse contributie betalen van minstens f 500,—. Als leden-donateurs komen dezelfde lichamen in aanmerking, indien zij zich verplichten tot schenking van een jaarlijks bedrag van tenminste f 100,—. Ereleden zijn natuurlijke personen, die zich jegens de vereniging verdienstelijk hebben gemaakt. In het bestuur der A.N.V.V. hebben naast vier leden, benoemd door de Minister van Economische Zaken, vertegenwoordigers van de gewone en de bijzondere leden zitting. Het wordt terzijde gestaan door een Regeringscommissaris, die benoemd wordt door voornoemde Minister. De Regeringscommissaris heeft tot taak, toezicht uit te oefenen op het beleid der vereniging. De leiding der dagelijkse zaken berust bij het dagelijks bestuur, dat een directeur benoemt voor de behandeling dezer zaken, alsmede voor de voorbereiding en uitvoering van besluiten en voor de leiding van de bureaux der vereniging in binnen- en buitenland. De voornaamste inkomensbron van de A.N.V.V. is het overheidssubsidie, dat haar telkenjare wordt en van haar oprichting af is toegekend. Voorts worden nog bijdragen ontvangen uit hoofde van contributies, donaties, etc, doch deze ontvangsten belopen slechts een gering deel van de totale inkomsten. De exploitatierekening over 1954 is onder nr 1 van de bijlagen opgenomen. Zij toont aan, dat de gedane uitgaven thans voor ongeveer 90 % door het overheidssubsidie werden gedekt. De behoefte aan geldmiddelen op het gebied van buitenlandse propaganda van de A.N.V.V. is geen nieuw verschijnsel; zij heeft van haar oprichting af met geldgebrek te kampen gehad. Reeds in het rapport van de Commissie inzake het Vreemdelingenverkeer, ingesteld door de Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart bij beschikking van 20 December 1935 (Commissie Krayenhoff), werd hierop gewezen. Meer dan eens heeft het bestuur van de A.N.V.V. een poging gedaan hierin verandering te brengen. Dat genoemd bestuur in 1952 overging tot instelling van de Commissie Hirschfeld (12 Februari 1952) — die tot opdracht kreeg rapport uit te brengen over belang en waarde van het vreemdelingenverkeer en middelen aan te geven tot verbetering van de bestaande situatie — moet mede in dit licht worden gezien. De Commissie Hirschfeld bracht in April 1953 haar rapport uit. Dit rapport handelde voor een belangrijk deel over de organisatievorm der A.N.V.V. De beschouwingen der commissie mondden uit in de volgende conclusies: „1. De Commissie acht vreemdelingenverkeer van zeer groot belang voor het land. Het kan de betalingsbalans gunstig beïnvloeden en de uitgaven van de vreemdeling verspreiden zich over brede lagen der bevolking. Vreemdelingenverkeer heeft een verruimende invloed op de werkgelegenheid. 2. De behartiging van het vreemdelingenverkeer behoort een onderdeel van de regeringspolitiek te vormen, temeer wanneer de integratie van West-Europa vaste vormen gaat aannemen, waardoor het vreemdelingenverkeer in het algemeen nog sterk zal toenemen. 3. De tijd is rijp voor de invoering van gereglementeerd hazardspel in enkele op het buitenlands vreemdelingenverkeer ingestelde badplaatsen. 4. Gewenst is instelling bij de wet van een publiekrechtelijk lichaam met een Directeur-Generaal aan het hoofd van het Bestuur, hetwelk over het noodzakelijke prestige en moreel gezag zal beschikken, welke nodig zijn om een krachtige vreenv delingenverkeerspolitiek te kunnen voeren. 5. De Algemene Nederlandse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer, welke belangrijk werk heeft verricht met beperkte middelen, is door haar verenigingsvorm minder geschikt geworden om de vraagstukken, welke de handhaving en de bevordering van het moderne vreemdelingenverkeer met zich medebrengen, op te lossen." De conclusies 1 en 2 vereisen, na het hierover in het bovenstaande gezegde, geen commentaar; ten aanzien van het hazard-
5 spel (conclusie 3) heeft de regering reeds van een afwijzend standpunt doen blijken. Het bestuur van de A.N.V.V. heeft de suggestie, de instelling van een publiekrechtelijk lichaam te bepleiten (conclusie 4 ) , niet overgenomen. Evenmin kon het zich verenigen met conclusie 5. Men was van oordeel, dat door een interne reorganisatie eveneens een versterking van de positie der A.N.V.V. zou kunnen worden bereikt. Bij de huidige verenigingsvorm is het de Algemene Vergadering, bestaande uit de V.V.V.'s van Nederland, die bij meerderheid van stemmen onder meer zeggenschap heeft over de wijze van besteding der gelden voor de buitenlandse propaganda, alsmede de daarbij te volgen methoden. Het apparaat der A.N.V.V. heeft geen rechtstreekse invloed op het beleid van de V.V.V.'s en moet op vrijwilige medewerking rekenen. Een financiële band tussen A.N.V.V. en V.V.V.'s bestaat niet, daar de V.V.V.'s niet contribueren. Het innen der contributies bracht zoveel moeilijkheden en kosten voor de A.N.V.V. mede, dat, gezien het geringe totaal bedrag ( ± f 2000,—), contributiebetaling in 1950 werd gestaakt. Ten behoeve van een interne reorganisatie die aan het bestuur der A.N.V.V. meer zeggenschap zou geven, is thans door dit bestuur een commissie voor de wijziging der statuten benoemd. De door deze commissie ontworpen nieuwe statuten behoeven de goedkeuring van de Algemene Vergadering der V.V.V.'s. Vervolgens heeft het dagelijks bestuur een „commissie voor het buitenlands werk" ingesteld, die terzake het bestuur van advies zal dienen en waarin experts op het gebied van de buitenlandse propaganda zitting hebben. De ondergetekenden wachten met belangstelling de resultaten af waartoe de reorganisatieplannen zullen leiden. Zij vertrouwen, dat met behoud van de verenigingsvorm een versterking van de organisatie, m.n. ten behoeve van de buitenlandse propaganda, zal kunnen worden verkregen. Zoals gezegd, is de voorlichtende en propagandistische werkzaamheid van de A.N.V.V. primair naar het buitenland gericht. Voor deze propaganda maakt zij voornamelijk gebruik van drukwerken (brochures, folders, kaarten en affiches) en films (hoewel in zeer beperkte mate); bovendien hc:ft zij in het buitenland een zestal kantoren, t.w. in Brussel, Kopenhagen, Keulen, Londen, New York en Parijs en een groot aantal vertegenwoordigingen in andere steden. Daarnaast ontplooit de A.N.V.V. voorlichtende activiteiten in het binnenland, die in belangrijke mate aansluiten bij haar propaganda in het buitenland. Als zodanig kunnen worden genoemd de logiesinformatiedienst, de voorlichting aan het informatiepersoneel der V.V.V.'s en de verstrekking van inlichtingen aan buitenlandse toeristen en het organiseren van ontvangsten en excursies van belangrijke buitenlandse gasten. Aan de logiesinformatiedienst, die sinds 1953 door de A.N.V.V. in samenwerking met de plaatselijke V.V.V.'s wordt verzorgd, moet belangrijke betekenis worden toegekend. Genoemde dienst, waarvan de kosten door de A.N.V.V. worden gedragen, tracht vreemdelingen, die niet zelf voor logies hebben kunnen zorgen, op passende wijze onderdak te verschaffen en werkt daardoor mede aan bestrijding van uitwassen, die op dit gebied bestaan. Men mag aannemen, dat het werk van deze dienst een gunstige invloed heeft op de bestrijding van de praclijken der zogenaamde „runners", een euvel, waartegen krachtig dient te worden opgetreden. De logiesinformatiedienst is een dienstbetoon aan de toerist, dat ver uitsteekt boven hetgeen op dit gebied in het buitenland in sommige steden is te vinden. Men heeft door het leggen van een net van informatiekantoren over het gehele land bereikt, dat zelfs op dagen, dat de vraag naar hotelruimte de aanwezige accomodatie in druk bezochte streken (b.v. in de bollentijd) verre te boven gaat, toch de mogelijkheid bestaat door spreiding aan vele duizenden onderdak te verschaffen. Het noodgedwongen overnachten in auto's, in stationswachtkamers of op politiebureaux is dan ook sedert de instelling van de logiesinlichtingendienst vrijwel niet meer voorgekomen. Voorts worden door de A.N.V.V. aan het informatiepersoneel der V.V.V.'s cursussen (annex excursies) gegeven, ten-
einde dit personeel in staat te stellen aan het publiek, behalve over de eigen stad of streek, over het gehele land informaties en voorlichting te verstrekken. Hiermee staat Nederland aan de spits van de Europese landen die over een informatie-apparaat beschikken. In het buitenland kan men slechts zelden inlichtingen over een andere streek dan die waar het desbetreffende kantoor is gelegen, verkrijgen. Tenslotte bevordert de A.N.V.V. de verstrekking van toerislische informaties o.a. aan de belangrijkste invalspoorten in het Zuiden en Oosten van ons land. De ondergetekenden hebben zich beraden over de eisen waaraan een doeltreffende, algemene propaganda ter bevordering van het toerisme zou moeten voldoen en over de geldmiddelen, die daarvoor aan de A.N.V.V. ter beschikking zouden dienen te worden gesteld. Zij kunnen zich geheel verenigen met het oordeel van deskundigen op het terrein der buitenlandse propaganda, n.l. dat de A.N.V.V. — gezien de beperkte middelen waarover zij beschikt — ter zake zeer goed werk verricht. Zij menen echter, dat op onderstaande gronden aan deze propaganda een belangrijke uitbreiding moet worden gegeven. Zoals in deze nota reeds werd betoogd, vormt het toerisme een niet te verwaarlozen welvaartsbron. Bovendien brengt in het bijzonder het vreemdelingenverkeer de vreemdeling nader in contact met het Nederlandse product, hetgeen kan bijdragen tot het stimuleren van de buitenlandse vraag. Daarom is het van groot belang de positie, die Nederland op het gebied van het toerisme inneemt, te behouden en zo mogelijk te versterken. Wie de grote stroom van toeristen in hel hoogseizoin waarneemt, zou kunnen menen, dat er weinig reden is voor ongerustheid in zake de toekomstige ontwikkeling van het toerisme. Hieruit valt echter niet af te leiden — met name niet vanwege de grote conjunctuurgevoeligheid van het toerisme — dat het mogelijk zal zijn ook in de toekomst een geregelde toeristenstroom gedurende een zo groot mogelijk deel van het jaar naar ons land te trekken. Voor twijfel dienaangaande bestaat aanleiding, nu op de toeristenmarkt behalve de gevestigde toeristenlanden tal van andere landen grote bedragen spenderen aan buitenlandse propaganda. Wanneer de Nederlandse propaganda in het buitenland hiertegen geen redelijk tegenwicht kan vormen, boet zij noodzakelijk aan betekenis in. In vergelijking met andere landen zijn de Nederlandse propagandakantoren in het buitenland op zeer bescheiden voet opgezet. In tal van landen heeft de A.N.V.V. slechts honoraire vertegenwoordigingen, waar andere landen toeristische bureaux bezitten. De Nederlandse propaganda in het buitenland ontbreekt het aan middelen om een grootscheepse perscampagne te voeren; slechts incidenteel kan van radio en televisie gebruik worden gemaakt. De geldmiddelen van de A.N.V.V. zijn aldus onvoldoende om een redelijk tegenwicht Ie bieden tegen de toeristische propaganda van andere landen. Dit wordt duidelijk, wanneer men acht slaat op de sommen, die deze landen aan het toerisme besteden, waarvan in bijlage 2 dezer nota een overzicht is opgenomen. Daarbij valt te bedenken, dat in die bedragen meestal niet begrepen zijn de kosten van personeel en huisvesting. Naast deze bedragen steekt het budget van de A.N.V.V., die tevens daaruit personeel en huisvesting moet financieren, scherp af. Tegenover een budget als dat van België, waar — afgezien van de kosten voor personeel en behuizing — f 4 min ter beschikking wordt gesteld, heeft de A.N.V.V. een budget van f 1 min. De vraag is wel eens opgeworpen, of Nederland een eventuele vergroting van de stroom buitenlandse toeristen zou kunnen verwerken. De ondergetekenden erkennen, dat een dergelijke vergroting eisen zou stellen aan het receptieve apparaat. Zij zijn van oordeel, dat hier geen reden ligt om de bevordering der toeristische bedrijvigheid te matigen; h.i. zal eerder het receptief apparaat zo goed mogelijk aan de behoefte moeten worden aangepast (zie overigens hiervoor paragraaf 5 dezer nota). Voorts dient men niet uit het oog te verliezen, dat het toeristisch verkeer van Nederlanders naar het buitenland een niet te stuiten steeds grotere vlucht neemt, hetgeen eveneens van invloed is op de bezetting van de hotelruimte. III 4100 X 7 2
6 Men kan zich ook nog de vraag stellen, of de bijdrage van het bedrijfsleven aan de A.N.V.V. (f 100 000,—) niet te klein is in verhouding tot het overheidssubsidie (thans f908 000,—). De ondergetekenden zijn van oordeel, dat een vergroting van het aandeel van het bedrijfsleven inderdaad wenselijk zou zijn. Zij willen echter bij de beoordeling van de bijdrage van het bedrijfsleven in het oog houden, dat dit op plaatselijk en regionaal niveau reeds in belangrijke mate bijdraagt in de kosten der V.V.V.'s. De landelijke bijdrage van het bedrijfsleven beperkt zich in hoofdzaak tot de grote nationale vervoersondernemingen, die direct bij het vreemdelingenverkeer geïnteresseerd zijn en vaak zelf over een propaganda-apparaat beschikken. Daar komt nog bij, dat het bedrijfsleven in het kader van de propaganda aan of ten behoeve van de A.N.V.V. een gratis dienstbetoon verleent, waarvan de waarde op een veelvoud van de vermelde bijdrage kan worden gesteld. Het is daarom onjuist Ie menen, dat tegenover het overheidssubsidie een bijdrage van het bedrijfsleven staat van f 100 000,—. Deze bijdrage is reëel stellig beduidend hoger; in zoverre in genoemd bedrag de indirecte inkomsten der A.N.V.V. niet tot uitdrukking komen, is hier in zekere zin sprake van optisch bedrog. De ondergetekenden menen op voornoemde gronden, dat een belangrijke verhoging van het bedrag van het overheidssubsidie aan de A.N.V.V. alleszins te rechtvaardigen is. In de begroting van de A.N.V.V. voor 1956, die (tezamen met de begroting 1955) als bijlage 3 bij deze nota is gevoegd, is ervan uitgegaan, dat inzonderheid de omvang van de propagandistische werkzaamheden der A.N.V.V., speciaal in het buitenland, aanzienlijk moet worden uitgebreid. De verhogingen zijn daarom op de onderdelen B (propaganda en voorlichting) en C (buitenlandse vertegenwoordigingen) der begroting geconcentreerd. Voor de uitbreiding der propaganda is een verhoging van de uitgaven voor drukwerken, publicatie, films, advertenties etc. nodig. Tevens is rekening gehouden met een toeneming van de post „organisatiekosten binnenland"; deze post heeft betrekking op taken, die de A.N.V.V aan het binnenlandse V.V.V.-wezen overdraagt (zoals b.v. de logiesinformaticdienst) en ten behoeve waarvan zij financiële steun moet kunnen verlenen. De verhoging van post C (buitenlandse vertegenwoordigingen) beoogt een uitbreiding van het aantal buitenlandse kantoren, alsmede een verbetering van de outillage der bestaande vertegenwoordigingen mogelijk te maken. De begroting van de A.N.V.V. voor 1956 resulteert in een overheidssubsidie ad f 1 420 000,— hetgeen een verhoging bctckent van f512 000,— ten opzichte van 1955. De ondergetekenden kunnen zich hiermee verenigen en stellen voor een verhoging van het subsidie tot genoemd bedrag. Wat de omvang hiervan betreft, zij er nog op gewezen, dat de Commissie Hirschfeld reeds in 1952 een bedrag van f 2 min noodzakelijk achtte. § 4. De logicsaccomodatic en de financiering van de hotelbouw Na de tweede wereldoorlog was er in de logiesaccomodatie van ons land sprake van een belangrijk tekort. Tengevolge van het oorlogsgeweld waren in ons land ca. 3000 bedden verloren gegaan, waarvan ca. 2200 in de toeristische centra. Do bouw van nieuwe, resp. uitbreiding van bestaande hotels werd — afgezien van de materialenschaarste in de eerste na-oorlogse jaren — vooral bemoeilijkt door de sterk gestegen bouwkosten, die het bouwen onrendabel maakten. Steun van rijkswege was daarom noodzakelijk. De Amerikaanse autoriteiten der E.C'.A.-missie legden voor een verbetering van de hotelaccomodatie grote belangstelling aan de dag. In deze feiten ligt de oorsprong van de financiering van de bouw, resp. het herstel van hotels met behulp der z.g. tegenwaardefondsen. Teneinde bij de financiering en de technische uitvoering van hotelbouw gebruik te kunnen maken van de ervaringen van
Amerikaanse hotelbedrijven en een inzicht te verkrijgen in de eisen van Amerikaanse toeristen werd in 1950 in het kader van de technische bijstand door een commissie van experts onder leiding van de heer F. A. Pfeifer in Amerika een oriënterende studiereis gemaakt. Het rapport dezer commissie heeft bij de behandeling van hotelbouwvraagstukken belangrijke diensten bewezen. Voor de financiering met behulp van tegenwaardegelden kwamen, volgens een door de Amerikaanse wet uitdrukkelijk gestelde voorwaarde, slechts in aanmerking toeristische objecten, in de eerste plaats betrekking hebbende op verloren gegane hotelruimte. Ter bepaling van het steunbedrag was het allereerst noodzakelijk, vast te stellen, tot welk percentage van de kosten de steun zou moeten gaan. Gezien het feit, dat destijds (1950) het indexcijfer van de bouwkosten, vergeleken bij 1939, + 300 bedroeg en dat van de hotelprijzen ± 150, werd aangenomen, dat 50 % der kosten onrendabel zou zijn. Door voor verschillende klassen van bedrijven uitgevoerde bedrijfseconomische onderzoekingen werd de juistheid van deze veronderstelling bevestigd. De steunverlening richtte zich op financiering van de „onrendabele top". De andere helft der kosten moest door de geïnteresseerden zelf worden gefourneerd. Op deze grondslag werd een standaardschema voor de financiering opgezet. Volgens dit schema werd de steun in principe toegekend als lening tot maximaal 50 % van de bouw- en inventariskosten en met een looptijd van 15 jaar, verdeeld in 5 perioden van 3 jaar (dit laatste vanwege de conjunctuurschommelingen in het zeer kwetsbare hotelbedrijf). De rente werd bcpaald op 4 %, terwijl de aflossing gelijk werd gesteld aan de vrijkomende afschrijvingen op de met het E.C.A.-crediet gefinancierde activa. Tenslotte werd bepaald, dat na elke periode van 3 jaar zou worden beoordeeld, of betaling van rente en aflossing mogelijk zou zijn en dat na afloop van de looptijd van 15 jaar nader zou worden bezien, welk deel van het dan bestaande restant der lening als rendabel zou kunnen worden beschouwd en welk deel zou moeten worden afgeschreven. De technisch-financiële behandeling werd opgedragen aan de Maatschappij tot Financiering van het Nationaal Herstel (Herstelbank). De overheid behield bij alle projecten het oppertoezicht, teneinde het eventueel tengevolge van de soepele leningsvoorwaarden optreden van ongewenste concurrentieverhoudingen tegen te gaan. Voor de Herstelbank was deze figuur van credietverlening geheel nieuw en geregeld nauw overleg was dan ook noodzakelijk, teneinde een juiste toepassing der principes, die aan het credietsysteem ten grondslag liggen, te verzekeren. Van overheidszijde is het standpunt ingenomen, dat, hoewel in principe leningen werden verstrekt, in de eerste plaats de belangen van het toerisme gediend moesten worden, zodat de tegenover de lening te stellen zekerheid van terugbetaling bij de financieringsregeling niet voorop stond. Inmiddels is bij verschillende projecten terugbetaling mogelijk gebleken. Ten aanzien van de bepaling van het totale steunbedrag werd met het bedrijfsleven overleg gepleegd. Aanvankelijk stond men in de kringen der hotellerie ietwat huiverig tegenover de plannen. Men verwachtte van herbouwde of geheel nieuwe hotels een grote concurrentie voor de bestaande ondernemingen, die in het algemeen behoorlijke resultaten boekten als gevolg van de gestegen reislust. De bij bedoeld overleg van overheidswege uitgesproken verwachting, dat het aantal toeristen nog zou toenemen, is inmiddels juist gebleken. Uit de gevoerde onderhandelingen resulteerde een totaal bedrag van f 7 000 000,— aan projecten, dat in aanmerking kwam voor financiering met behulp van tegenwaardefondsen. Op 11 December 1950 kon het ontwerp van wet, strekkende tot goedkeuring van het genoemde bedrag van f 7 000 000,— bij de Tweede Kamer worden ingediend. De z.g. Hotelwet verscheen op 13 Juli 1951 in het Staatsblad (No. 292). Daar waar bleek, dat de ondernemers de benodigde gelden niet bijeen konden brengen, werden andere projecten in het hotelplan betrokken.
7 Op grond van voorafgaande studies over het te verwachten toeristenverkeer viel de keuze op projecten liggende op de lijnen Rotterdam—'s-Gravenhage—Amsterdam—Volendam en Doesburg—Arnhem—Wageningen—Utrecht. Voor de spreiding in het land werd voorzien door steunverlening voor nieuwbouw of modernisering van hotels in Middelburg, Helmond, Roermond, Giethoorn, Kampen, Vlaardingen en West-Terschelling. Van de ca. 200 aanvragen kwamen 24 projecten met tezamen ongeveer 1 300 bedden voor realisatie in aanmerking. Bijlage 4 geeft een overzicht van de verschillende tot stand gebrachte objecten. Afgezien van hetgeen met behulp van gelden uit de tegenwaardefondsen tot stand is gebracht, heeft het Nederlandse hotelbedrijf niet verzuimd een groot deel van de vrijgekomen winsten te besteden aan uitbreidingen, verbeteringen en vernieuwingen, waardoor de accomodatie van onze hotels sinds 1945 belangrijk gemoderniseerd en verbeterd is. Met de aldus verkregen verruiming en verbetering van de hotelaccommodatie is, naar het zich laat aanzien, speciaal gelet op de te verwachten toekomstige ontwikkeling van het toerisme, de behoefte nog niet bevredigd, noch wat betreft nieuwbouw, noch wat betreft modernisering van bestaande hotels. Zoals in paragraaf 2 werd geconcludeerd, vertoont de aanwezige hotelcapaciteit, m.n. in het hoogseizoen, slechts een geringe speling. Ofschoon het inzicht in de behoefte op dit stuk nog te wensen overlaat, bestaat de indruk, dat speciaal in de toeristische centra deze behoefte aanwezig is. Hetzelfde geldt ten aanzien van z.g. zakenhotels in de groeiende industriecentra, voor de financiering waarvan de boven omschreven credietregeling niet kon worden toegepast. Bij de banken en op de beurs heerst een grote terughoudendheid ten aanzien van investeringen in hotelbouw, hetgeen voornamelijk zijn oorzaak vindt in de geprononceerde vaste lasten-structuur dezer investeringen en de conjunctuurgevoeligheid van het hotelbedrijf. Dit heeft er toe geleid, dat in enkele gevallen, n.1. in Enschede en Hengelo, de plaatselijke industrieën gezamenIijk tot het stichten van hotels zijn overgegaan. Hoewel men mag aannemen, dat ook in de toekomst medewerking van het geïnteresseerde bedrijfsleven bij de bouw van hotels zal kunnen worden verkregen, zal naar de mening van de ondergetekenden gedurende de eerstkomende jaren een stimulerende activiteit van overheidswege niet kunnen worden gemist. De ondergetekenden achten het niet verantwoord, de financiering van de hotelbouw met Rijksgelden op dezelfde voorwaarden te doen plaats hebben als tot nu toe bij de financiering met behulp der tegenwaardefondsen golden. Zij zijn van oordeel, dat een ontwikkeling van de hotellerie wenselijk is, waarbij het geleidelijk aan mogelijk wordt op normale wijze zonder overheidshulp een nieuw bedrijf of vernieuwing van bestaande bedrijven te financieren. Deze ontwikkeling zal niet worden gestimuleerd door een wijze van hotelfinanciering, waarin het subsidie-element een belangrijke plaats inneemt. Een dergelijke financiering zou het gevaar kunnen meebrengen, dat zij de concurrentieverhoudingen scheef trekt. In verband hiermede dient naar het inzicht van de ondergetekenden bij een van overheidswege gestimuleerde hotelfinancicring het zakelijk element op de voorgrond te worden geplaatst. Zij menen, dat dit mogelijk is langs de weg van een gegarandeerde credietverlening. Daartoe heeft de tweede ondergetekende overleg gepleegd met de Maatschappij tot Financiering van het Nationaal Herstel. In principe is overeenstemming bereikt over een constructie, waarbij 1/3 van het totaal te investeren bedrag uit de eigen middelen van de ondernemers en het resterende 2 / 3 deel door genoemde bankinstelling wordt gefinancierd en wel door middel van een crediet, waarvan 75 % komt voor risico van de Staat en 25 % voor risico van de bank. Deze risico-verdeling zal ingaan na afloop van een aanloopperiode (t.w. 3 jaar voor nieuwbouw en vernieuwing en 2 jaar voor uitbreiding), gedurende welke de op de credieten geleden verliezen geheel door de Staat zullen worden gedragen. Deze verliezen zullen in de eerste plaats worden gedekt met de vrijkomende gelden uit het f 7 000 000,— fonds. Ook om die reden menen de onder-
getekenden de garantie van overheidswege te moeten beperken tot een bedrag van f 2 500 000,—; rekening houdende met het garantiedeel van de bank en het uit eigen middelen op te brengen gedeelte der financiering zal op deze wijze deelgenomen kunnen worden in financieringen tot een totaalbedrag van f 5 000 000,—. De ondergetekenden spreken de wens uit, dat op de beschreven wijze in de meest dringende behoefte zal kunnen worden voorzien. Zoals reeds eerder opgemerkt, zijn zij van oordeel, dat op de duur de credietverlening ten behoeve van de bouw van hotels meer normale vormen zal moeten aannemen; de thans ontworpen credietregeling zien zij dan ook als een overgangsvorm met een, in verband met het hierboven genoemde plafond, aflopend karakter. Tenslotte achten de ondegetekenden het van groot belang, dat gegevens beschikbaar komen die een beier inzicht geven in de behoefte aan hotelaccomodatie, mede in verband met de ontwikkelingsmogelijkheden van de hotellerie. De tweede ondergetekende stelt zich voor hierover het advies te vragen van het Bedrijfschap voor het Horecabedrijf. S 5. Maatregelen ten gunste van het bij het toerisme betrokken bedrijfsleven Zoals in de inleiding dezer nota reeds werd opgemerkt, wordt een gunstig toeristisch klimaat in nationaal verband van overheidswege op verschillende wijzen bevorderd. In de eerste plaats zij er op gewezen, dat het geldende systeem der winkelsluitingswetgeving een mogelijkheid inhoudt tot aanpassing aan de toeristische behoeften. Bij gemeentelijke verordening kunnen n.1. onder goedkeuring der Kroon, de wettelijke bepalingen op het gebied der winkelsluiting ter zijde worden gesteld. Op deze mogelijkheid doen de gemeentelijke overheden vaak een beroep in het belang van het toerisme; bij de toetsing dezer verordeningen wordt met dit belang steeds zo goed mogelijk rekening gehouden. In de tweede plaats is het toerisme (en het vrecmdelingenverkeer in het bijzonder) er mee gebaat, dat het receptie-apparaat beschikt over vakbekwame ondernemers. Het belang van toepassing der vestigingswetgeving ter bevordering van een goede bedrijfsuitoefening op de bij het toerisme direct geïntereseerde bedrijfstakken springt dan ook in het oog. Dit is door het horecabedrijf en het reisbureauwezen van meet af aan ingezien. Zodra het Besluit Algemeen Vestigingsverbod Klcinbedrijf 1941 de mogelijkheid bood om tot een regeling van de vestiging te geraken (de werkingssfeer van de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937 was beperkt tot de detailhandel, het ambacht en de kleine nijverheid), heeft het horecabedrijf deze aangegrepen. Toen het B.A.V.K. geleidelijk buiten toepassing werd verklaard, hebben zowel het horecabedrijf als het reisbureaubedrijf uitdrukkelijk het verzoek gedaan, de toepassing ervan te handhaven. Aan hun wens, dat een vestigingswet met verruimde werkingssfeer en meer doeltreffende verheffing van hun vak mogelijk zou maken, is tegemoetgekomen door de totstandkoming van de Vestigingswet Bedrijven 1954. Reeds vóór het in werking treden der nieuwe wet zijn op verzoek van de gezamenlijke organisaties uit meergenoemde bedrijfstakken, vestigingsbeschikkingen afgekondigd, die tegelijk met de nieuwe wet in werking zijn getreden. Derhalve valt te verwachten, dat binnen anderhalf jaar definitieve vestigingsbesluiten voor deze branches tot stand zullen komen. Ter bevordering van een goede bedrijfsuitoefening hebben de organisaties van het horecabedrijf de laatste jaren veel werk en grote sommen gclds aan de vakopleiding besteed. De ondergetekenden maken hiervan met waardering melding. De tot stand gebrachte vakopleiding omvat zowel een patroonsopleiding voor café-, restaurant" en pensionhouders (Stichting Vakopleiding Horecabedrijven) zomede voor ondernemers en leidinggevend personeel in het hotelbedrijf (Hogere Hotelvakschool; Katholieke Middelbare Hotel vakschool) als een werkncmersopleiding voor koks en kellners (Stichting Leerlingwezen Horecabedrijven). De bestaande opleidingsmogelijkhedcn zullen nog aanzienlijk worden gestimuleerd, wanneer de voorlopige vestigingsrege-
8 lingen door een definitief vestiginggbeslu.il zullen zijn vervangen. Het onlangs ingestelde Bedrijfschap voor het Horccabedrijf, waarvoor naar het oordeel van de ondergetekenden een belangrijke taak is weggelegd, zal eveneens de vakopleiding tot verdere ontwikkeling kunnen brengen In de derde plaats verdienen de bestaande crcdietmogelijkheden voor het bij het toerisme betrokken bedrijfsleven de aandacht. Aangezien de verschillende vormen van middcnstandscrediet onder staatsgarantie uitvoerig in de Middenstandsnota werden behandeld en over de in het leven gerocpen nieuwe credietvormen, zomede andere recente wijzigingen in het systeem van credietvoorzieningen in de Memorie van Toelichting mededelingen zijn gedaan, moge hier ter plaatse van een uitvoerige bespreking worden afgezien. De ondergetekenden willen er slechts op wijzen, dat ook de ondernemers in de horeca- en de vervoerssector hun aandeel kunnen krijgen (en vaak hebben gekregen» in de van rijkswege gegarandeerde
middenstan dscredieten. § 6. De internationale samenwerking op het gebied van het toerisme Op het gebied van het vreemdelingenverkeer is, vooral door toedoen der Organisatie voor Europese Economische Samenwerking, een nauwe internationale samenwerking gegroeid. Teneinde aan de Raad van Ministers der O.E.E.S. op het terrein van bevordering van het toerisme in West-Europa voorstellen te kunnen doen, werd begin 1949 als een z.g. verticale commissie ingesteld de Commissie voor het Toerisme der O.E.E.S. Zij kreeg de bevoegdheid, ten aanzien van de haai voorgelegde vraagstukken en in het bijzonder de maatregelen die zij in verband hiermede noodzakelijk achtte, aan de Raad van Ministers aanbevelingen te doen, die na behandeling in deze Raad uiteindelijk de vorm van bindende besluiten of van aanbevelingen aan de regeringen der O.E.E.S.-landen kunnen aannemen. Voorts werkt met de genoemde Commissie der O.E.E.S. nauw samen de „Commission Européenne de Tourisme" (C.E.T.), die destijds gevormd is door de „Union Internationale des Organismes Officiels de Tourisme" (U.I.O.O.T.), een 48 landen omvattende unie van officiële organisaties op het gebied der toeristische propaganda. De C.E.T., waaraan de O.E.E.S. de status van adviesorgaan verleende, heeft grote waarde voor de verschaffing van technische gegevens aan de Commissie voor Toerisme van de O.E.E.S. In hel navolgende wordt een kort overzicht gegeven van de belangrijkste in deze Commissie sinds haar oprichting behandelde zaken. Het eerste probleem, waar de Commissie voor Toerisme mee te maken kreeg, was de opvoering van het Amerikaanse toerisme naar Europa, alsmede van het intcr-Europees toerismc. De Raad van de O.E.E.S. besloot in 1949 een gezamenlijk fonds te stichten, teneinde de C.E.T. in staat te stellen op ruimere schaal dan zij tot dan toe deed gezamenlijke propaganda voor Europa in de Verenigde Staten van Amerika te voeren. Als Nederlandse bijdrage in dit fonds, dat jaarlijks een omvang heeft van $ 250.000.—, wordt voor 1956 voorgesteld een bedrag van $ 10.000.—. Een tweede belangrijke aangelegenheid die de Commissie voor Toerisme te behandelen kreeg en waarvoor na enige tijd een werkgroep werd ingesteld, was het zoveel mogelijk opheffen van douaneformaliteiten ten behoeve van het personenverkeer en het bevorderen van een vrije circulatie van propaganda-materiaal in de Europese landen. Sinds haar oprichting in 1949 heeft de commissie met een en ander opmerkelijke successen kunnen boeken. Hierbij moet evenwel niet uit het oog worden verloren, dat tegemoetkomingen op het stuk van douaneformaliteiten gelden voor vreemdelingen, doch dat overigens de autonomie van elk land afzonderlijk ten deze niet wordt aangetast. Voor Nederlandse ingezetenen gelden b.v. bij terugkeer uit het buitenland deze faciliteiten in mindere mate dan voor vrcemdclingen, die ons land bezoeken. Ook de afschaffing van visa heeft de Commissie herhaaldelijk beziggehouden. De aandrang, op dit punt op de regeringen
uitgeoefend, heeft tot resultaat gehad, dat nog slechts in enkele gevallen de visa-eis tussen de O.E.E.S.-landen onderling is gehandhaald. In een wat later stadium kwam de liberalisatie van het dienstenverkecr aan de orde. Herhaaldelijk werd in dit verband bij de regeringen aangedrongen op vergroting van de deviezentoewijzing aan toeristen. In de door de O.E.E.S. vastgestelde en onlangs herziene liberalisatie-code is onder de z.g. onzichtbare import, waarvoor de liberalisatie niet bindend is voorgeschreven, opgenomen een bepaling, dat de minimum deviezentoewijzing aan toeristen $ 200,— zal bedragen. De deviezentoewijzing voor Nederland bedraagt f 1000,— per reis en per persoon en ligt dus reeds boven het in de code vastgestelde bedrag. Op aandrang van de Nederlandse delegatie in de Commissie is de kwestie van de vereenvoudiging van de circulatie van automobielen en autobussen in het Europese verkeer aan het programma der werkzaamheden toegevoegd. Speciaal voor ons land met zijn steeds toenemend bus- en pendelverkeer naar het buitenland is het van het grootste belang, dat daaraan zo weinig mogelijk belemmeringen in de weg worden gelegd. De Commissie voor Toerisme beziet deze kwestie uitsluitend van toeristisch standpunt; de vervoerstechnische zijde wordt op internationaal niveau behandeld in de Economische Commissie voor Europa te Genève. De bovengenoemde vorm van goedkoop vervoer en goedkoop verblijf in het buitenland geeft soms aanleiding tot ongewenstc toestanden als gevolg van het feit, dat meermalen reisbureaux en vervoersondernemingen aan het publiek aanbiedingen doen, die meer beloven dan zij in werkelijkheid inhouden, doordat ofwel de organisatoren hun financiële afspraken in het buitenland niet nakomen of wel de reisschema's niet juist worden uitgevoerd. Teneinde althans repressief te kunnen optreden heeft de Directeur-Generaal voor het Verkeer een commissie van deskundigen ingesteld, welke hem aanbeveling kan doen voor het achteraf treffen van maatregelen om misstanden voor de toekomst te voorkomen. Deze maatregelen kunnen ten aanzien van reisbureaux een verbod inhouden aan alle vervoerders om voor een bepaalde termijn ritten voor het desbetreffende reisbureau uit te voeren en ten aanzien van de vervoerders een verbod om eveneens voor een bepaalde termijn ritten naar het buitenland te ondernemen. De beslissing van de Directeur-Generaal voor het Verkeer wordt in de Staatscourant gepubliceerd. Gebleken is, dat van deze publicaties ook een preventieve werking uitgaat. Een internationale regeling voor het reisbureauwezen — waar de Commissie voor Toerisme van de O.E.E.S zich ook mee bezighoudt — zal nog wel enige tijd op zich laten wachten, doch reeds is in verschillende landen een schema, dat door de Commissie werd aanbevolen in studie genomen en aan de nationale behoeften aangepast. De vestigingsregeling, welke thans voor de vestiging van reisbureaux in ons land van kracht is. is reeds op dit schema afgestemd. Andere taken, die de Commissie opgedragen kreeg, zijn: de verzameling en zo mogelijk coördinatie van de toeristische statistieken en de studie van de investeringen zomede de rendabiliteit in het hotelbedrijf. De werkzaamheden ten aanzien van beide onderwerpen zijn nog niet afgesloten. Bij genoemde studie stuit men op de geringe bereidheid der hotellerie in vrijwel alle landen tot het overleggen van bedrijfsresultaten en cijfers. Onderwerpen als het sociaal toerisme en de vacantiespreiding zijn in de Commissie ook aan de orde; ten aanzien hiervan volgt zij de ontwikkeling in de diverse landen en neemt zij voor het overige een afwachtende houding aan. Het geheel overziende zijn de ondergetekenden van mening, dat de Commissie voor het Toerisme der O.E.E.S. belangrijk werk heeft verricht ter bevordering van het toerisme. Aan instandhouding hiervan hechten zij daarom grote waarde. S 7. Slotbeschouwing en conclusies De ondergetekenden hopen in het bovenstaande te hebben aangetoond, dat het toerisme en het vreemdelingenverkeer in
het bijzonder een belangrijk stuk economische bedrijvigheid vertegenwoordigen, waarvan de bevordering als een nationaal belang moet worden beschouwd. Bij de bestudering der toeristische problematiek is een ernstig tekort aan betrouwbaar cijfermateriaal aan de dag getreden (zie paragraaf 2 ) . Zij vertrouwen, dat dit tekort in de toekomst in een goede samenwerking van alle bij het toerisme betrokken organen en organisaties zal kunnen worden aangezuiverd. Het is gebleken, dat de bevordering van het toerisme een terrein vormt, waarop het particulier initiatief, zowel op commerciële als op niet-commerciële basis en voorts op verschillend gebied — o.a. op dat der propaganda en voorlichting, annex de bevordering van een goede receptie — met vrucht werkzaam is. Daarom beperkt zich de overheidstaak tot het scheppen van gunstige voorwaarden voor de ontwikkeling van het toerisme en het verlenen van steun aan de particuliere activiteit in deze, wanneer dit uit een oogpunt van algemeen belang als nuttig en nodig moet worden beschouwd. In dit licht dient men het in paragraaf 3 gedane voorstel tot verhoging van het overheidssubsidie aan de A.N.V.V. te zien. Zoals in paragraaf 4 is uiteengezet, zijn van overheidswege ter bevordering van het toerisme, dank zij de bereidwillige medewerking van de zijde der Amerikaanse autoriteiten, bepaalde financiële voorzieningen ten behoeve van de bouw, de herbouw en de modernisering van toeristische hotels getroffen. De ondergetekenden zijn van mening, dat, nu de voor bedoelde voorzieningen beschikbare gelden nagenoeg hun bestemming hebben gevonden, er plaats is voor een stimulerende activiteit van overheidswege, waarvoor de figuur van de garantiecredietverlening is gekozen. De ontworpen nieuwe regeling zal niet alleen gelden voor de bouw van toeristische hotels, maar ook voor die van z.g. zakenhotels. Inmiddels is het in verband met de financiering van de hotelbouw van belang, een zo goed mogelijk inzicht te hebben in de behoefte op dit terrein en de toekomstmogelijkheden van het hotelbedrijf in het algemeen; met het oog daarop zal daarover aan het Bedrijfschap voor het Horecabedrijf advies worden gevraagd. Dat de activiteit van overheidswege niet tot de zojuist genoemde speciale financiële steunmaatregelen beperkt is, moge uit de uiteenzetting van paragraaf 5 zijn gebleken. Zoals daar is aangetoond, komen ook verschillende maatregelen der overheid op het gebied der middenstandswetgeving en van de credietverlening aan het middenstandsbedrijfsleven aan de bevordering van het toerisme ten goede. De ondergetekenden hopen, dat de verheugende samenwerking die ten aanzien van het toerisme in internationaal verband bestaat — en waarvan in paragraaf 6 een beschrijving is gegeven
— steeds meer aan de nationale inspanningen op dit gebied ten goede zal komen. De verschillende in bovengenoemde paragrafen besproken vormen van overheidszorg in het belang van het toerisme zijn geconcentreerd bij het Ministerie van Economische Zaken. Ook andere Departementen houden zich echter, hetzij op directe, hetzij op indirecte wijze met het toerisme bezig, waarbij vooral te denken valt aan het sociaal en het jeugdtocrisme, de vacantiespreiding, de verkeersvoorziening, de bevordering van recreatiemogelijkheden bij uitbreidingsplannen c.d. Op deze gebieden worden ook in de particuliere sector waardevolle activiteiten ontplooid. De ondergetekenden achten het wenselijk, dat in het gehele conglomeraat van activiteiten op het gebied van het toerisme meer coördinatie wordt gebracht, waardoor zowel de werkzaamheid van de overheid als die van het particulier initiatief op het terrein van het toerisme aan effectiviteit zal kunnen winnen. Zij zijn daarom voornemens, in overleg met hun bctrokken ambtgenoten, in het verband ener kleine interdepartementale commissie na te gaan, op welke wijze deze coördinatie tot stand zal kunnen worden gebracht. Ten besluite mogen de ondergetekenden de conclusies, waartoe de beschouwingen dezer nota hebben geleid, als volgt recapituleren: 1. Voor 1956 wordt een verhoging van het ovcrheidssubsidie aan de Algemene Nederlandse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer noodzakelijk geacht en wel met f 512 000,—, d.i. tot een totaalbedrag van f 1 420 000,—. 2. Door middel van garantie-credielverlening op de wijze zoals in deze nota is uiteengezet zal de bouw van de meest urgente toeristische en zakenhotels worden gestimulecrd. 3. Aan het Bedrijfschap voor het Horecabedrijf zal advies worden gevraagd in zake de behoefte aan hotelaccomodatie en de ontwikkelingsmogelijkheden van het hotelbedrijf. 4. Nagegaan zal worden, op welke wijze in de activiteiten op het gebied van het toerisme meer coördinatie kan worden gebracht. De Minister van Economische J. ZIJLSTRA.
Zeiken,
De Staatssecretaris van Economische G. M. J. VELDKAMP.
Zaken,
BIJLAGE 1 EXPLOITATIEREKENING OVER 1954 VAN DE ALGEMENE NEDERLANDSE VERENIGING VOOR VREEMDELINGENVERKEER TE 's-GRAVENHAGE
Begroting
A. Bureaukosten Salarissen Sociale lasten Pensioenverzorging Kantoor- en Pakhuishuur . . Kantooronderhoud Licht, water en verwarming Verzekeringen Inventaris Bibliotheek Kantoorbehoeften Contributies Bestuur en vergaderingen . . Ledenwerving Algemene Onkosten Onvoorzien
146 500,— 18 500 — 14 500,— 15 000,— 6 000 — 5 000,— 2 500 — 3 500,— 1 000,— 10 000,— 4 000,— 3 500 — 6 000,— 4 000,—
f
ƒ
240 000,—
f
239 512,—
ƒ
220 000,— 5 000 — 24 000,— 6 000,— 18 000,— 12 000,— 27 000,— 5 000,— 8 000,— 8 000.— 9 000,— 10 000,— 65 000,—
f
183 6 24 5 19 11 33 5 8 8 10 10 63
ƒ
417 000 —
f
390 711.78
f
180 000,— 45 000 — 45 000 — 45 000 —
f
178 53 56 55 21 39
f
404 337,04
f
B. Propaganda en voorlichting Drukwerken Publicaties Persdienst Films Foto's Advertenties Etalagemateriaal en deelneming jaarbeurzen Porti, vrachten en emballage Telefoon en telegrammen Reis- en verblijfkosten Autokosten Representatiekosten en ontvangsten Acties binnenland Organisatiekosten binnenland C. Buitenland 1. 2. 3. 4. 5. 6.
New York Brussel Parijs Londen Keulen Overige vertegenwoordigingen
36 000,— ƒ
351 000,—
Begroting
Uitgaven 147 979,44 15 484,40 13 872,32 12 864,18 6 398,31 5 648,02 2 212,73 4 039,73 1 026,55 10 378,23 3 855,12 6 974,48 3 159,78 5 604,36 14,35
ƒ Handel en Industrie Toer. Org. en Reisbureaux Horecawezen Overige Leden en Ledendonateurs Overige bijdragen Nadelig saldo 1954
1 i
908 0 0 0 — ƒ
100 000,—
Ontvangsten 902 63 23 2 4 3 5
125,— 750 — 250 — 850 — 500 — 400,— 345,77
29 340,05
048,53 198,73 552,40 004,18 681,06 830,55 467,05 018,65 577,06 340,70 840,10 837,85 314,92
849,56 340 — 452,82 153,13 151,44 390,09
ƒ 1 008 000,— ƒ 1 034 560,82
ƒ 1 008 000,— ƒ 1 034 560,82
BIJLAGE 2 VERGELIJKEND OVERZICHT VAN DE BEDRAGEN, DIE IN 1953/54 IN ENKELE EUROPESE LANDEN WERDEN ONTVANGEN DOOR DE CENTRALE ORGANISATIES BELAST MET DE ALGEMENE PROPAGANDA VOOR HET VREEMDELINGENVERKEER
Land
Aantal inwoners
Inkomsten uit staatssubsidie in eigen valuta
Inkomsten uit particuliere bron in eigen valuta
Totaal in eigen valuta
België
9 000 000
52 200 000 (voor 1955)
Denemarken
4 200 000
1 600 000
48 000 000
4 000 000
51 000 000
721 750
42 000 000
600 000 000
600 000 000
3 000 000
365 000
365 000
300 000
1 600 000
25 000
50 000 000
Nederland Noorwegen
10 000 000 3 100 000
940 000 1 130 000
Oostenrijk
7 000 000
10 300 000
W. Duitsland
±
Engeland
Frankrijk
±
Ierland
Luxemburg
Monaco
7 800 000
Portugal
52 200 000 200 000
1 800 000
±
200 000
4 200 000
±
80 000
801 750
500 000
50 000 000 87 000 350 000
±
6 900 000
Zwitserland
±
4 300 000 Vast 2 500 000 Variab. 500 000
500 000
1 027 000 1 480 000 10 300 000 5 500 000
5 500 000
Zweden
2 100 000
400 000
900 000
3 500 000
6 500 000
Totaal in guldens ter vergelijking
Inkomsten per hoofd der bevolking
Bijzonderheden
4 000 000 1 B. fr. = f 0,0757 985 000 1 D. kr. = f 0,547 3 800 000 1 D.M. = f 0,905 8 538 000 1£ = f 10,65
f 0,39
Staatsbedrijf. Het Belgisch Commissariaat-Generaal voor het Tourisme heeft geen salarissen en sociale voorzieningen, noch kantoorhuren in België te betalen.
f 0,23 f 0,08
Semi-officiële status. Voor elk nieuw te creëren buitenlands kantoor geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een extra bedrag jaarlijks ter grootte van 80 000 a 100 000 D. Kronen. Semi-officiële status.
f 0,17
Vrije organisatie.
6 480 000 1 Fr. fr. = f 0,0108 3 887 250 1 £. =s f 10,65 159 000 1 B. fr. = f 0,0757
f 0,15
Staatsbedrijf. Het Franse Directoraat-Generaal voor Tourisme heeft geen salarissen en sociale lasten, noch kantoorhuren in Frankrijk te betalen.
f 1,30
Staatsbedrijf.
f 0,53
540 000 1 Fr. fr. = f 0,0108 1 027 000 787 000 1 N. Kr. = f 0,532 1 514 100 1 Schilling = f 0,147 726 000 1 Esc. = f 0,132 660 000 1 Zw. Kr. = f 0,733 5 655 000 1 Zw. fr. = f 0,87
f21,60
Semi-officieel. Hierbij komt nog een bedrag jaarlijks van ruim B. frs. 2 500 000 voor deelneming aan tentoonstellingen en andere evenementen in het buitenland waarvoor, voor elk geval afzonderlijk, een bedrag moet worden aangevraagd. Het Luxemburgse toeristenbureau rekent er zodoende op in totaal over jaarlijks B. frs. 5 000 000 = f 378 000 te mogen beschikken. Staatsbedrijf.
f 0,10
Vrije organisatie. Vrije organisatie.
f 0,25 Semi-officiële organisatie.
f 0,22 f 0,09
Staatsbedrijf. Hierbij komt nog een bedrag voor alle salarissen, sociale voorzieningen en kantoorhuur in Portugal en in het buitenland. Vrije organisatie.
f 0,10 Status van een Openbare Dienst; echter vrij bedrijf.
f 1,32
Van Italië zijn geen cijfers voorhanden. De bedragen, welke door de verschillende landen beschikbaar gesteld worden voor de gemeenschappelijke propaganda in de Verenigde Staten van Noord-Amerika, komen als een extra bijdrage boven de hier vermelde subsidies. Bron: A.N.V.V.
11 BIJLAGE 3 BEGROTING VAN HET OVERHEIDSSUBSIDIE AAN DE A.N.V.V. VOOR DE JAREN 1955 EN 1956 A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
1955
Bureaukosten. Salarissen Sociale lasten Pensioenverzorging Kantoorhuur & exploitatie panden Kazernestraat . Kantooronderhoud Licht, water, verwarming Verzekeringen Inventaris . Bibliotheek Kantoorbehoeften Contributies Bestuur en vergaderingen Algemene kosten
B. Propaganda en 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
1956 171 000 21 500 19 000 15 000 7 000 6 000 2 500 5 000 1 000 10 000 4 000 5 000 3 000 ƒ 270 000
ƒ
252 500
ƒ
152 500 6 000 10 000 6 000 15 000 10 000 35 000 6 000 10 000 10 000 10 000 10 000 65 000
ƒ
305 000 20 000 25 000 10 000 25 000 15 000 40 000 10 000 13 000 12 000 15 000 15 000 135 000
ƒ
345 000
ƒ
640 000
ƒ
50 000 50 000 180 000 50 000 50 000
ƒ
50 000 70 000 230 000 80 000 60 000 50 000 20 000 50 000
voorlichting.
Drukwerken Publicaties Persdienst Films Foto's Advertenties Etalagemat. & deeln. jaarbeurzen en tentoonstellingen Porti, vrachten, emballage Telefoon- en telegramkosten Reis- en verblijfkosten Autokosten Kosten van ontvangsten en representatie . . . . Acties binnenland Organisatiekosten binnenland
C. Buitenlandse 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
156 000 20 000 18 000 15 000 7 000 6 000 2 500 5 000 1000 10 000 4 000 5 000 3 000
vertegenwoordigingen.
Brussel Londen New York Parijs Keulen Stockholm Kopenhagen Overige vertegenwoordigingen
Recapitulatie A. Bureaukosten B. Propaganda en voorlichting C. Buitenlandse vertegenwoordigingen Totaal af particulieren
30 000
. . .
_.
.
ƒ
410 000
ƒ
610 000
ƒ
252 500 345 000 410 000
ƒ
270 000 640 000 610 000
.
f 1 008 000 100 000
ƒ 1 520 000 100 000
ƒ
ƒ 1420 000
908 000
Il
ar
BIJLAGE 4 t»Uer*ck«llln»
f
O
• ó i t t hoorn
..•~ v » J > •Volendam Ha ar Ie n Zandvoorï
• .•» Rm»t*
• Noord wijk
3chevcning,eny*>
•
Wastenaar
«Utrecht
5chaar5bergtn
•Rijswijk
► Doesbury Waard « « J U L r d a m
:> - - v , S---'
9 Helmond
^-,
r-
/••..•••
Ctn/
""'.
MARSHALL-HOTELS
MARSHALL-HOTELS Op de lijn: Rotterdam—'s-Gravenhage •Amsterdam—Volendam Hotel Regina Rotterdam . Hotel Hoornwijck Rijswijk Grand Hotel Scheveningen Hotel Kasteel „Oud Wassenaar" Wassenaar . Noordwijk . Hotel Marie Rosé Haarlem Hotel Oud St. Jan Zandvoort . Hotel Bouwes Amsterdam Hotel Krasnapolsky Volendam . Hotel van Diepen Op de lijn: Doesburg—Arnhem—Wageningen—Utrecht
. Schaarsbergen . Wageningen . . .
. Hotel Bosch . Hotel 's Konings Jaght . Hotel de Wageningse Berg
R^e»r|iond
c_ '{
L
K
Verspreid in het land Middelburg . . . . Hotel de Burg Roermond Hotel Kissels Helmond Hotel West-Ende Kampen Hotel de Stadsherberg Giethoorn Hotel Het Wapen van Giethoorn West-Terschelling . . Hotel Zeezicht Vlaardingen . . . . Delta Hotel