Collegevoorstel
71/2003
Zie ook de toelichting d.d. 14 april 2003 van wethouder Scholten aan de leden van de raad
Registratienummer
3.6015 Fatale datum raadsbesluit
16 april 2003 Opgesteld door, telefoonnummer
José Pustjens, 9120, David Berhitu, 2493 Programma
Arbeidsmarktbeleid en Inkomen Portefeuillehouder
mevr. H.T.M. Scholten Onderwerp van het voorstel
Integraal beleid Werk en Inkomen 2003 Voorstel om te besluiten
1. Het Integraal beleidsplan Werk en Inkomen 2003, bestaande uit het uitstroombeleidsplan, het handhavingsbeleidsplan en het minimabeleidsplan vast te stellen, en in het bijzonder in te stemmen met de daarin opgenomen beslispunten; 2. Kennis te nemen van de geschetste contouren van de nieuwe wet Werk en bijstand, alsmede van de inschatting van de daaraan gekoppelde kansen en bedreigingen voor de gemeentelijke ambities.
1
Korte inhoud van het voorstel
Het beleidsterrein Werk en Inkomen wordt uitgevoerd in een omgeving waar ontwikkelingen zich in hoog tempo opvolgen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de diverse onderwerpen op dit terrein, zoals gesubsidieerde arbeid, Agenda voor de toekomst, de doorontwikkeling van het Bedrijfsverzamelgebouw, reorganisatieontwikkeling en veranderingen bij de afdeling. Sociale Zaken en Werk (SoZaWe), de aanbesteding reïntegratie, activering en zorg en het bestedingsvoorstel werkdeel Fonds voor Werk en Inkomen (FWI), separaat aan uw Raad ter besluitvorming zijn of worden voorgelegd. Het integraal beleidsplan Werk en Inkomen 2003 bestaat uit drie, vanuit één visie opgestelde onderdelen. Deze onderdelen hebben betrekking op het gehele, samenhangende terrein van werk en inkomen, met inbegrip van de onderdelen die in afzonderlijke voorstellen zijn neergelegd. Daarbij is getracht de noodzakelijke samenhang tussen de verschillende onderdelen te behouden. Het plan voorziet in verslaglegging op de verschillende onderdelen en in de voorbereiding van nieuw beleid. De beleidsvoornemens zijn neergelegd in beslispunten.
071rvsAanvulling.doc
Collegevoorstel
Vervolgvel
1
2
Inleiding
Op grond van de Algemene bijstandswet is het gemeentebestuur verplicht jaarlijks een plan en een beleidsverslag vast te stellen gericht op de bevordering van een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de wet, en de bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening door middel van arbeid in dienstbetrekking. Met het vaststellen van dit integraal beleidsplan, inclusief de daarin vervatte verslagen, voldoen we aan dit wettelijk vereiste. Van oudsher stellen we ook jaarlijks een minimabeleidsplan vast, de laatste jaren nadrukkelijk als onderdeel van een integraal plan. Gebruikelijk is een vaststelling van de plannen in maart van elk jaar. In verband met het door de Inspectie Werk en Inkomen regio Oost goedgekeurde uitstel voor de indiening van het Integraal Beleid Werk en Inkomen tot 1 mei, verlengen wij de geldigheid van beleidsplannen 2002 tot de vaststelling van de nieuwe beleidsplannen door uw Raad. Om de beleidscyclus beter te laten aansluiten bij de DIBB-systematiek het bedrijfsplan van de Afdeling Sociale Zaken en Werk, verschuiven we met ingang van dit jaar de beleidscyclus naar voren. De volgende serie beleidsplannen 2004 zal nog in december van dit jaar aan uw Raad ter besluitvorming worden voorgelegd. Op het terrein van Werk en Inkomen hebben zich in de laatste jaren in hoog tempo een aantal ontwikkelingen voorgedaan. Daarvan doen wij kort verslag in de beleidsplannen. Eén ontwikkeling, de aankondiging van een nieuwe wet Werk en Bijstand (vervangt de huidige Abw), per 1 januari 2004 of later, zal veel vragen van gemeenten waar het gaat om invulling van beleidsruimte en het inrichten van toezicht en controle door de gemeenteraad. In de loop van 2003 zullen daartoe een aantal voorstellen worden ontwikkeld. Daarop vooruitlopend presenteren we een overzicht van de belangrijkste wijzigingen, aangevuld met een analyse van de veranderingen op de diverse onderdelen. Per onderdeel is een inschatting gemaakt van de gevolgen voor de gemeenten, en van de mogelijkheden voor een actieve opstelling om daarmee eigen doelstellingen te realiseren. 2.1 Beoogd resultaat
Vaststelling van het verslag op de terreinen van uitstroom, minimabeleid en handhaving en van een aantal beleidsvoornemens voor het jaar 2003. Voorts beogen wij een eerste aanzet te geven voor de voorbereiding van de invoering van de nieuwe wet. 3
Motivering en argumenten
Met het vaststellen van de in het beleidsplan opgenomen beslispunten worden beleidsaccenten gelegd op het terrein van Werk en Inkomen voor het jaar 2003. Om de samenhang tussen de verschillende grote onderwerpen vast te houden, geven we een kort overzicht van de aan uw voorgelegde of nog voor te leggen voorstellen.
071rvsNEW.doc
Collegevoorstel
Vervolgvel
2
Gelet op de omvang en complexiteit van de geschetste ontwikkelingen en de noodzakelijke prioriteitstelling, hebben wij gemeend de beleidsvoornemens en plannen gefaseerd aan uw Raad voor te leggen. Een aantal van deze beleidsvoornemens en plannen is inmiddels in de Raadscommissie Stedelijke Samenleving besproken en door uw Raad vastgesteld. Agenda voor de Toekomst. De bestuurlijke afspraken in het kader van de Agenda voor de Toekomst tussen de voormalig minister van SZW en de gemeente Nijmegen is op 4 maart 2002 gesloten. Ons College heeft het voorstel omtrent de Agenda voor de Toekomst op 1 oktober 2002 geaccordeerd. Daarbij heeft uw Raad op 30 oktober 2002 een besluit genomen over de voorstellen "Kinderopvang" en ‘Experimenten" in het kader van de Agenda voor de Toekomst. In dit kader heeft de gemeente Nijmegen voor een drietal experimenten een subsidieverzoek bij het ministerie van SZW ingediend: "Bestandsanalyse van klanten in de bijstand", "Erkennen van Verworven Competenties" en "Sluitende Aanpak moeilijke klanten". In het kader van de ingrijpende beleidsvoornemens ten aanzien van de bezuinigingen op gesubsidieerde arbeid heeft ons college het voorstel aangaande de Agenda voor de Toekomst niet direct na vaststelling aan uw raad ter besluitvorming voor te leggen. Deze voornemens kunnen belangrijke gevolgen hebben voor de te halen resultaten in het kader van Agenda voor de Toekomst. Afsluiting van de weg naar gesubsidieerde arbeid betekent immers minder uitstroommogelijkheden en daarmee minder kans om de afgesproken uitstroomresultaten te halen. Inmiddels is in samenwerking met andere (grote) gemeenten (G26 en VNG) de staatssecretaris hierin om helderheid gevraagd, zodat eventueel aanpassing van de afspraken besproken kon worden. De staatssecretaris heeft echter aangegeven geen wijzigingen in gemaakte afspraken door te willen voeren. Gemeenten worden kortom aan hun taakstelling gehouden. In dit verband hebben wij een risicovoorziening van ruim 35% ingebouwd. Inkoop Reïntegratiedienstverlening, Activering en Zorg. Sinds de inwerkingtreding van SUWI moeten gemeenten de reïntegratieactiviteiten zoveel mogelijk uitbesteden op de markt van reïntegratiebedrijven. Het voorstel over de inkoop van reïntegratiedienstverlening is door ons College op 24 september 2002 geaccordeerd.In het bestedingsvoorstel 2003 werkdeel Fonds voor Werk en Inkomen hebben wij aangegeven hoe en op welke wijze wij de inzet en toepassing van arbeidsmarktinstrumenten integraal zullen herijken en te toetsen aan bestaande en nieuwe regelgeving. Dit voorstel is op 15 januari 2003 besproken in de Raadscommissie Stedelijke Samenleving. Uw Raad heeft op 29 januari over dit voorstel een besluit genomen. De resultaten en bevindingen van een analyse van het klantenbestand van de afdeling SoZaWe zijn op hoofdlijnen meegenomen in de bestekplannen. Via Deze bestandsanalyse zijn de vragen en behoeften van Nijmeegse
071rvsNEW.doc
Collegevoorstel
Vervolgvel
3
bestandsgerechtigden in beeld gebracht. Hierop hebben wij op hoofdlijnen de inkoop van reïntegratieproducten gebaseerd. Gesubsidieerde arbeid. In de verzamelcirculaire van de staatssecretaris van SZW van 4 september 2002, is aangekondigd om in het bijzonder te bezuinigen op het terrein van gesubsidieerde arbeid. In dit verband is op 5 november 2002 een discussienota over gesubsidieerde arbeid in de Raadscommissie Stedelijke Samenleving besproken. Op basis van de resultaten en uitkomsten in de Raadscommissie wordt een concreet voorstel over gesubsidieerde arbeid 2003 aan uw Raad ter besluitvorming voorgelegd. Reorganisatieontwikkeling Sector 1 (onderdeel van voorheen Waalwerk) binnen de afdeling SoZaWe. Ook op korte termijn zal er een voorstel over de uitwerking van de publieke taken van de afdeling Sociale Zaken en Werk aan uw Raad worden voorgelegd. Proeftuin en Bedrijfsverzamelgebouw ontwikkeling. Nijmegen kent sinds medio 2000 een Bedrijfsverzamelgebouw waarin een aantal organisaties samenwerken. Onder een bedrijfsverzamelgebouw wordt verstaan: • De verzameling van dienstverleners (publiek en privaat); • In de keten van Werk en Inkomen en verwante gebieden; • In één gebouw bijeen; • Met als front office de CWI-dienstverlening. De belangrijkste argumenten voor het realiseren van een BVG zijn het vergroten van de klanttevredenheid (minder loketten) en het beperken van de schadelast voor gemeenten, UWV en Rijk door een ketenaanpak. Het CWI vormt - onder een dak- een keten met andere dienstverleners op het gebied van werk en inkomen zoals de Afdeling Sociale Zaken en Werk (inclusief de sector Uitstroom) en Balans. Het verder ontwikkelen van de samenwerking binnen het BVG Werk en Inkomen zal grotendeels plaatsvinden met het realiseren van de proeftuinprojecten. Meer algemeen kan dit proces als volgt worden omschreven: Het verder samen ontwikkelen en concretiseren van de visie ‘werk boven inkomen", het afstemmen van werkprocessen, het stroomlijnen van front-office werkzaamheden met de huidige en eventueel toekomstige uitvoerders in de sociale zekerheid (UWV), het opstellen van kwaliteitscriteria voor de hele dienstverleningsketen, het opzetten van integrale klanttevredenheidsonderzoeken, en het realiseren van eenmalige projecten (werkmarkt voor allochtonen, week van de zorg). Doel is te komen tot één centrale instelling waar alle Nijmeegse burgers én ondernemers terechtkunnen voor vragen op het terrein van werk en inkomen.
071rvsNEW.doc
Collegevoorstel
Vervolgvel
4
Toekomst Nijmegenpas. Op 29 januari 2003 heeft uw Raad ingestemd met het onderzoeken van twee opties ter vervanging van de Nijmegenpas. Uitgangspunt is het realiseren van een efficiënte, niet-stigmatiserende en substantiële regeling ter bevordering van maatschappelijke participatie van inwoners met een laag inkomen. Schuldhulpverlening. Op 25 september 2002 heeft uw Raad ingestemd met het opzetten van een nieuwe, gemeentelijke organisatie voor integrale schuldhulpverlening. De bouw van de organisatie is in volle gang. Over de voortgang wordt uw Raad separaat geïnformeerd. 4
Extern draagvlak
§
De algemene inhoud van de beleidsplannen is (mondeling) besproken met het klantgroepenoverleg. Unitas heeft in aansluiting daarop schriftelijk een aantal standpunten kenbaar gemaakt. Het gevraagde advies van de Advies Commissie Allochtonen inzake de drie beleidsproducten wordt separaat aan de Raadscommissie Stedelijke Samenleving toegestuurd.
§
5
Aanpak / uitvoering
De uitvoering van de beleidsvoornemens ligt voor het grootste deel bij de Afdeling Sociale Zaken en Werk, en deels bij BALANS. Daarbij zullen de ketenpartners in het Bedrijfsverzamelgebouw worden betrokken. De voorbereiding van de nieuwe wet vindt plaats door een werkgroep die is samengesteld uit deelnemers die afkomstig zijn van de Afdeling Sociale Zaken en Werk en Samenlevingsopbouw, Werk en Inkomen. Op korte termijn zullen wij vaststellen welke stappen noodzakelijk zijn om tot een invulling en implementatie van de nieuwe wet te komen. 5.1 Planning
De implementatie van de beleidsvoornemens is voorzien voor 1 juli 2003. De voorbereiding van de nieuwe wet vindt plaats gedurende het hele jaar 2003, en loopt eventueel door in 2004. 5.2 Communicatie
De ketenpartners binnen het Bedrijfsverzamelgebouw worden tijdig en volledig geïnformeerd over de beleidsvoornemens en de gevolgen van de nieuwe wet. Het MT-BVG zal hierin een grote rol spelen. 5.3 Producten
Vastgestelde beleidsvoornemens op de terreinen van uitstroom, handhaving en minimabeleid.
071rvsNEW.doc
Collegevoorstel
Vervolgvel
5
5.4 Evaluatie en verantwoording
Evaluatie en verantwoording vinden plaats in het kader van de DIBBsystematiek, alsmede in de komende beleidsplannen. 6
Kosten, baten en dekking
Landelijk wordt er een forse toename van het aantal bijstandsgerechtigden verwacht. In de meerjarenraming gaat de afdeling Sociale Zaken en Werk echter uit van een stabilisatie van de omvang van het klantenbestand van 6.300 ABW. In het bedrijfsplan zal dit ook zodanig aangepast worden. Bij de prognose van het FWI-inkomensdeel wordt ook rekening gehouden met 6.300 klanten ABW. Mocht er desondanks een stijging van het klantenbestand optreden, dan is er voldoende ruimte binnen het FWI-inkomensdeel om de financiële gevolgen op te vangen. In het Integraal Beleid Werk en Inkomen 2001, dat door uw Raad op 4 april 2001 is vastgesteld, is er een risicovoorziening getroffen ten bedrage van € 2 miljoen. Het financiële kader voor de beleidsplannen wordt als volgt gevormd: • Stadsbegroting 2003 -2006 jaarschijf 2003 • Aanvulling met begrotingswijzigingen tot en met 19 december 2002. Deze twee samen vormen het directieplan 2003. Gezien het feit dat een aantal belangrijke onderwerpen binnen het arbeidsmarktbeleid separaat door uw Raad worden behandeld, zullen de financiële kaders voor 2003 afwijken van de vastgestelde begroting voor 2003. In het kader van de besluitvorming door uw Raad op de diverse onderdelen, zal de begroting middels begrotingswijzigingen in de komende maanden worden bijgesteld. Uitgangspunt is dat de uitvoering van het beleid op het terrein van het arbeidsmarktbeleid en het minimabeleid plaats vindt binnen de vastgestelde begrotingsruimte. Voorts zijn in het uitstroombeleidsplan en het minimabeleidsplan afzonderlijke financiële paragrafen opgenomen.
Bijlagen: Het Integrale Beleid werk en Inkomen 2003 bestaat uit: 1. Het bijgevoegde overzicht van de aangekondigde nieuwe wet Werk en Bijstand; kansen en bedreigingen. 2. De voorliggende beleidsplannen: • Uitstroombeleidsplan 2003 en verslag 2002 • Handhavingsbeleidplan 2003 en verslag 2002 • Minimabeleidsplan 2003 en verslag 2002
071rvsNEW.doc
Ontwerp Raadsbesluit
De Raad van de Gemeente Nijmegen, bijeen in zijn openbare vergadering van
16-04-2003; Gelezen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders op 11-03-2003; Gelet op
De Algemene Bijstandswet (Abw) en de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (SUWI); Besluit
1. Het Integraal beleidsplan Werk en Inkomen 2003, bestaande uit het uitstroombeleidsplan, het handhavingsbeleidsplan en het minimabeleidsplan vast te stellen, en in het bijzonder in te stemmen met de daarin opgenomen beslispunten; 2. Kennis te nemen van de geschetste contouren van de nieuwe wet Werk en bijstand, alsmede van de inschatting van de daaraan gekoppelde kansen en bedreigingen voor de gemeentelijke ambities.
De voorzitter
De raadsgriffier
071rbs.doc
Gemeente Nijmegen Directie Inwoners; Afdeling Sociale Zaken en Werk Directiesecretariaat Openingstijden: maandag t/m vrijdag 08.30 - 17.00 uur
Mariënburg 30 6511 PS Nijmegen Telefoon (024) 329 92 22 Telefax (024) 329 25 11 E-mail
[email protected]
aan de Leden van de Gemeenteraad van Nijmegen
Postadres Postbus 1065 6501 BB Nijmegen Giro 874880
Datum
Ons kenmerk
Contactpersoon
14-04-2003
Datum uw brief
N800/
Bert van Kolfschoten Martijn vd Aalst
Onderwerp
Aantal bijlagen
Toelichting op het voorstel Integraal beleid werk en inkomen 2003
Doorkiesnummer
3292531
Geachte leden van de Raad, Tijdens de vergadering van de raadscommissie Stedelijke Samenleving van 9 april jl. is onder andere gevraagd meer inzicht te geven in de kosten van het integrale beleidsplan, met name het uitstroombeleidsplan. Met deze brief hoop ik u meer inzicht te geven in de middelen die nodig zijn om de verschillende onderdelen van het beleidsplan te realiseren. Daarnaast wordt een antwoord gegeven op een aantal inhoudelijke vragen die in de vergadering zijn gesteld. Op voorhand kan ik meedelen dat voor wat betreft de totale kosten die met de uitvoering van de plannen gemoeid zijn, geen extra geld wordt gevraagd; het betreft verschuivingen binnen bestaande budgetten. Uitstroombeleidsplan Agenda voor de Toekomst en casemanagement In het raadsvoorstel en bestedingsplan Agenda voor de Toekomst, hetgeen in februari 2003 in uw Raad is vastgesteld, is uitgegaan van 1534 nieuwe trajecten en een uitstroom van 429. Indien deze taakstelling wordt gerealiseerd, wordt vanuit de gelden van de Agenda voor de Toekomst een bedrag van 1,4 miljoen Euro beschikbaar gesteld. In het bestedingsplan is rekening gehouden met dit bedrag, waarvan 0,7 miljoen Euro is begroot voor risicodekking en 0,7 miljoen Euro voor casemanagement. In het beleidsplan Werk en Inkomen 2003 wordt de taakstelling teruggebracht tot 1025 trajecten en een uitstroom van 200 klanten. Een lagere taakstelling betekent ook een verlaging van het bedrag uit de Agenda van de Toekomst tot 0,9 miljoen Euro. Het verschil komt ten laste van de begrote risicoreserve.
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
071bief aan raad.doc
Gemeente Nijmegen Gemeente Nijmegen Directie Inwoners; Afdeling Sociale Zaken en Werk Directiesecretariaat
Vervolgvel
1
Nijmegen naar werk in Dukenburg Vanwege nog te nemen besluiten over het anders inrichten van de uitvoering van uitstroomtaken en de afbouw van WAALWERK, is er nog geen betrouwbare indicatie van beschikbare middelen voor de realisatie van de hier genoemde taakstelling te geven. Verwacht wordt dat met de beschikbare middelen het project wel realiseerbaar is. Gesubsidieerde arbeid Wiw-dienstbetrekkingen en instroom Doorstroombanen en Wiw-werkervaringsplaatsen Op de agenda van de vergadering van het College van B&W van dinsdag 15 april staat een voorstel over de inzet van gesubsidieerde arbeid in 2003. Na een besluit van het College zal uw Raad zich over dit voorstel moeten uitspreken. In het betreffende raadsvoorstel is tevens een onderbouwing opgenomen van de kosten van de gesubsidieerde arbeid. Pas na het besluit van uw Raad staat vast op welke wijze en in welke omvang gesubsidieerde arbeid zal worden ingezet, en welke middelen hiervoor in 2003 beschikbaar zijn. Ik stel u voor om de beslispunten in het voorstel integraal beleid werk en inkomen over WIW- en ID-banen aan te houden en deze te betrekken in uw besluit over het afzonderlijke voorstel over gesubsidieerde arbeid. Wet REA In het raadsbesluit bestedingsplan FWI-werkdeel zijn de kosten begroot voor de realisatie van de taakstelling Wet Rea. De omvang hiervan bedraagt 0,7 miljoen Euro. In het beleidsplan wordt voorgesteld 350 REA-toetsen in te kopen, waarvan er 250 tot een traject moeten leiden. Niet alle toetsen leiden tot een REA-indicatie. Daarnaast komt het voor dat weliswaar een indicatie wordt afgegeven, maar tijdens het REA-onderzoek omstandigheden blijken op grond waarvan iemand niet of nog niet geschikt is voor werk. Niet-uitkeringsgerechtigde herintredende vrouwen In de aanbesteding voor reïntegratietrajecten is uitgegaan van 700 trajecten inclusief trajecten voor Nug-ers. Als uit de inzet en de behoefte blijkt dat dit aantal niet voldoende is voor het realiseren van de taakstelling, dan zal -indien nodig- een voorstel aan uw Raad worden voorgelegd voor het beschikbaar stellen van extra middelen voor het aanvullend inkopen van trajecten. Allochtonen en plan van aanpak allochtonen Ten behoeve van de inspanning voor het realiseren van de doelstelling van deze doelgroep wordt separaat een raadsvoorstel ingediend in het kader van de proeftuin. Het plan van aanpak zal binnen de beschikbare middelen uitvoerbaar moeten zijn.
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
071bief aan raad.doc
Gemeente Nijmegen Gemeente Nijmegen Directie Inwoners; Afdeling Sociale Zaken en Werk Directiesecretariaat
Vervolgvel
2
Trabou Tin en TuMap De bij de aanvang van beide projecten vastgestelde taakstellingen zijn door de door het rijk opgelegde bezuinigingen op gesubsidieerde arbeid niet langer realistisch. De taakstelling dient aangepast te worden aan de veranderde omstandigheden. De financiering voor zowel Trabou Tin als voor TuMap is in juli 2001 voor een periode van vier jaar vastgelegd. De kosten van Trabou Tin voor de tweede projectperiode 2001 tot en met 2004 zijn geraamd op fl. 3.250.000,--. fl 2.539.000,- wordt gefinancierd door het rijk. De gemeente Nijmegen betaalt fl. 711.000,-- dat wordt gefinancierd uit de budgetten voor het Grotestedenbeleid en Multicultuur beleid. De kosten voor TuMap voor de projectperiode 2001 tot en met 2004 worden geraamd op fl. 1.710.000,-. De helft hiervan wordt betaald door het ministerie SZW, de andere helft komt voor rekening van de gemeente Nijmegen. Hiervoor worden de volgende budgetten ingezet: FWI Inkomensdeel 2001 fl. 200.000,-, ESF fl. 120.000,-, GSB fl. 400.000,-, DIW fl. 90.000,-, en Multicultureel beleid fl. 45.000,-. Nieuw- en Oudkomers In de begroting SoZaWe zijn de volgende programma- en beheerskosten opgenomen: Programmakosten Nieuwkomers: 0,36 miljoen , Oudkomers 0,43 miljoen Euro Uitvoeringskosten Nieuwkomers 0,44 miljoen, Oudkomers 0,26 miljoen Euro Indien deze middelen onvoldoende blijken te zijn vanwege een andere dan begrootte instroom zal dit opnieuw aan uw Raad worden voorgelegd. In 2002 waren dezelfde middelen beschikbaar. Naar verwachting is het budget voor 2003 voldoende. Versterken frontoffice Bedrijfsverzamelgebouw De exacte uitwerking van dit actiepunt moet nog plaatsvinden. Vooralsnog wordt uitgegaan van een budgettair neutrale operatie. In het integrale beleidsplan 2004 zal op de bevindingen van de pilot wordt teruggekomen. Pilotproject vraaggerichte benadering Voor 1 juli zal het College beslissen over de uitwerking van dit beslispunt en u daarvan in kennis stellen. Mochten extra middelen nodig zijn, dan zal hierover een voorstel aan uw Raad worden voorgelegd. Scholing Voor de aangepaste definiëring van noodzakelijke scholing zijn geen extra middelen begroot. Momenteel wordt hierover een voorstel aan het College voorbereid. Werk- en scholingsarrangement
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
071bief aan raad.doc
Gemeente Nijmegen Gemeente Nijmegen Directie Inwoners; Afdeling Sociale Zaken en Werk Directiesecretariaat
Vervolgvel
3
Vooralsnog zijn hier geen extra kosten voor begroot. De kosten in 2002 bedroegen: 2,34 miljoen Euro. In de begroting 2003 is eveneens rekening gehouden deze kosten. Inkoop reïntegratiedienstverlening, activering en zorg en Persoonsgebonden Reïntegratiebudget (PRB) In het raadsvoorstel bestedingsplan FWI Werkdeel zijn de volgende middelen begroot voor inkoop van trajecten: Reïntegratietrajecten 2,2 miljoen Euro, Persoonsgebonden Reïntegratie budget 0,15 miljoen Euro. Sociale Activering Ook voor Sociale Activering zijn in het bestedingsplan FWI werkdeel middelen vastgesteld, te weten 0,9 miljoen Euro voor sociale activering trajecten. De tekst op pagina 26/27 van het uitstroombeleidsplan geeft aanleiding om een verband te veronderstellen tussen de voorlopige resultaten van de pilot sociale activering en de inkoop van sociale activeringstrajecten met ingang van 1 juli 2003. De inkoop van trajecten vanaf 1 juli is verplicht op basis van de SuWi-wetgeving. Door de verplichte inkoop is de pilot waarin de afdeling SoZaWe sociale activering zelf uitvoert voor een deel niet meer relevant. Wel krijgen de door het zelf uitvoeren verworven inzichten een plaats bij de inkoop van trajecten. Aan uw Raad wordt hierover voor 1 juli een voorstel voorgelegd. Klantenbestandsanalyse Hiervoor zijn experiment middelen Agenda voor de Toekomst beschikbaar ter hoogte van 87.000 Euro. Een gedeelte van deze middelen is ingezet voor de in 2002 uitgevoerde bestandsanalyse. Het restant wordt voldoende geacht voor de verdieping van de analyse. Minimabeleidsplan Interculturalisering Het organiseren van een aantal bijeenkomsten kan uit de reguliere beheerskosten worden gefinancierd. Bijzondere bijstand De aanpassingen van de verstrekkingen van duurzame gebruiksgoederen kunnen binnen de beschikbare middelen van de bijzondere bijstand gefinancierd worden. Hetzelfde geldt voor de verstrekking van een langdurigheidstoeslag, waarover nog een voorstel aan uw Raad wordt voorgelegd. De overige beslispunten hebben voor 2003 geen financiële wijzigingen tot gevolg.
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
071bief aan raad.doc
Gemeente Nijmegen Gemeente Nijmegen Directie Inwoners; Afdeling Sociale Zaken en Werk Directiesecretariaat
Vervolgvel
4
Handhavingsbeleidsplan De beslispunten van het handhavingsbeleidsplan leiden niet tot uitzetting van benodigde middelen.
L. Scholten Wethouder Multiculturele Samenleving, Werk en Inkomen
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
071bief aan raad.doc
INTEGRAAL BELEID WERK EN INKOMEN 2003 Uitstroombeleidsplan, Handhavingsbeleidsplan en Minimabeleidsplan
Directie Inwoners
Beleidsafdeling Samenlevingsopbouw, Werk en Inkomen Afdeling Sociale Zaken en Werk Februari 2003
Preambule Werk en Inkomen 2003 Het integraal beleidsplan Werk en Inkomen 2003 bestaat uit drie, vanuit één visie opgestelde onderdelen: Uitstroombeleidsplan, Handhavingsbeleidsplan en Minimabeleidsplan. Deze onderdelen hebben betrekking op het gehele, samenhangende terrein van
werk en inkomen, met inbegrip van de onderdelen die in afzonderlijke voorstellen zijn neergelegd. Daarbij is getracht de noodzakelijke samenhang tussen de verschillende onderdelen te behouden. Het plan voorziet in verslaglegging op de verschillende onderdelen en in de voorbereiding van nieuw beleid. De beleidsvoornemens zijn neergelegd in beslispunten.
Op het terrein van Werk en Inkomen hebben zich in de laatste jaren in hoog tempo een aantal ontwikkelingen voorgedaan. Daarvan doen wij kort verslag in de
beleidsplannen. Eén ontwikkeling, de aankondiging van een nieuwe wet, per 1 januari 2004 of later, zal veel vragen van gemeenten waar het gaat om invulling van beleidsruimte en het inrichten van toezicht en controle door de gemeenteraad. In de loop van 2003 zullen daartoe een aantal voorstellen worden ontwikkeld. Daarop vooruitlopend presenteren we een overzicht van de belangrijkste wijzigingen, aangevuld met een
analyse van de veranderingen op de diverse onderdelen. Per onderdeel is een inschatting gemaakt van de gevolgen voor de gemeenten, en van de mogelijkheden voor een actieve opstelling om daarmee eigen doelstellingen te realiseren.
WET WERK EN BIJSTAND
Kansen en bedreigingen
Directie Inwoners Beleidsafdeling Samenlevingsopbouw, Werk en Inkomen Afdeling Sociale Zaken en Werk Februari 2003
Wet Werk en Bijstand Voor het komende jaar staat de invoering van een nieuwe wet Werk en Bijstand op het programma. In het Strategisch Akkoord van het kabinet Balkenende zijn maatregelen opgenomen die ertoe bijdragen dat meer nadruk wordt gelegd op een activerende werking van het systeem van bijstandsverlening. De terugkeer naar de arbeidsmarkt en niet het verstrekken van de uitkering staat volgens het demissionaire Kabinet voorop. Medio oktober 2002 heeft Staatssecretaris Rutte de hoofdlijnen geschetst van een nieuwe Algemene bijstandswet (Abw)/Fonds voor Werk en Inkomen (FWI). De wet zal de Abw, de Wet financiering Abw, IOAW de IOAZ, de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) en het Besluit In- en Doorstroombanen (ID-banen) gaan vervangen. Middels het FWI wordt een uitkering van het Rijk aan gemeenten voor de financiering van bijstandsuitkeringslasten (inkomensdeel) en reïntegratieactiviteiten (werkdeel) verstrekt. Met de introductie van FWI is aangegeven dat bij een uitbouw evenwicht dient te bestaan tussen meer beleidsvrijheid (lusten) en grotere financiële verantwoordelijkheid (lasten) voor gemeenten. De voor- en nadelen van 100% budgettering moeten dus volgens het demissionaire Kabinet worden bezien binnen deze brede context. Met de uitbouw van het FWI wordt beoogd de gemeente meer beleids- en bestedingsvrijheid te geven om zo te komen tot goede volumeresultaten. Daarnaast zal een herijking van de bijstandsregelingen welke zal resulteren in vermindering van regelgeving van Rijkswege worden bewerkstelligd. Het kabinetsbeleid is erop gericht de bureaucratie over de volle breedte van het beleid terug te dringen. Minder en eenvoudiger regels en aanzienlijke daling van het aantal verplichte rapportages aan het Rijk. De Abw wordt vereenvoudigd. In de verantwoording van het beleid wordt invulling gegeven aan het ingevoerde duale stelsel en bijgevolg de veranderende positie van de Raad. Ons College legt over de volle breedte van het beleid verantwoording af aan de Raad. De Raad is eerstverantwoordelijke voor de controle op de uitvoering door de gemeente. De Raad moet erop toezien dat mensen actief worden begeleid naar werk, zodat het aantal uitkeringsgerechtigden zo laag mogelijk is en dat invulling wordt gegeven aan de inkomenswaarborg van bijstandsgerechtigden. Uitgangspunt hierbij is dat de groep mensen die recht heeft op een uitkering (de kring van rechthebbenden) niet wijzigt. Met de nieuwe wet zal de lokale beleidsvrijheid op een aantal punten sterk toenemen. Onderwerpen die nu centraal geregeld zijn zullen door de Raad moeten worden vastgesteld en in verordeningen worden neergelegd. In het bijgevoegde schematisch overzicht van de belangrijkste wijzigingen die zijn aangekondigd, is een inschatting gemaakt van de kansen en bedreigingen die daaruit voortvloeien voor de gemeente.
1
Kansen en bedreigingen in het kader van de aangekondigde nieuwe wet “Werk en Bijstand” In onderstaand tabel willen wij vanuit een breed palet van factoren en maatregelen de kansen en bedreigingen beschrijven. Vervolgens zullen wij in zoomen op de onderdelen van de nieuwe wetgeving. Wij proberen alvast een volgende stap te zetten, door ook een kolom “randvoorwaarden en aandachtspunten” hier aan toe te voegen. Onderwerp
Kansen
100% budgettering van de financiering van
§
bijstandsuitkeringslasten en vrij besteedbaar reïntegratiebudget.
Het maximaliseren van het eigen risico past in de lijn van SUWI om gemeenten
Intensiveren samenwerking met EZ. Optimaal functionerende poortwacht
beïnvloedbaar. De huidige situatie op de arbeidsmarkt § in combinatie met de bezuinigingen op
(CWI). Optimaal functionerende keten BVG, dus: logisch ingerichte organisatie,
gemeente om de sturende- en coördinerende rol daadwerkelijk gestalte te geven.
gesubsidieerde arbeid en de verkorting van de vervolguitkering WW met een jaar zal onvermijdelijk leiden tot een
resultaatgerichte aanpak, veel aandacht voor handhavingsaspecten in samenhang met reïntegratie.
Gemeente is vrij om te bepalen welke
toename van het aantal bijstandsgerechtigden.
instrumenten zij in welke mate voor welke klant willen inzetten. Dit schept mogelijkheden voor reïntegratie op
§
§
§
maat. §
De ontwikkeling op de regionale arbeidsmarkt is slechts marginaal
Randvoorwaarden/aandachtspunten § §
verantwoordelijk te maken voor het gemeentelijk arbeidsmarktbeleid. Op deze wijze is het mogelijk voor de
§
Bedreigingen
§ §
Bevorderen samenwerking met UWV. Constante analyse van instroom en
De huidige analyse van het klantenbestand duidt aan dat een groot deel van de klanten moeilijk te §
zittend bestand om effectief instrumenten in te kunnen zetten. Regelmatige evaluatie van reïntegratie-
reïntegreren is. Dus: er is een aanwijsbaar, niet te
en handhavingsinstrumenten, om tot een kosten-baten-analyse te komen.
beïnvloeden risico dat de gemeente uitkeringslasten moet gaan financieren vanuit haar eigen middelen.
2
Alle uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar hebben de verplichting
§
De gemeente is vrij te bepalen de wijze waarop en de mate waarin hieraan
§
Op basis van de analyse van het huidige klantenbestand moeten we
§
Ten behoeve van de uitvoering is een duidelijke visie op “passende arbeid”
om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Alleen nog op
invulling wordt gegeven. De verplichting tot aanbesteding van reïntegratieactiviteiten laat meer ruimte
erkennen dat er groepen bijstandsklanten zijn, die zo’n grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben,
nodig. Daarvoor is nodig een verduidelijking van doelen (alleen kwalitatief hoogstaande en duurzame
individuele basis kan tijdelijk ontheffing van arbeidsplicht
voor een goede diagnosestelling. Hierdoor wordt het mogelijk
dat ze niet geschikt zijn voor de arbeidsmarkt. Daarnaast is er een grote
uitstroom is het doel, of ook tijdelijke, parttime en laaggewaardeerde arbeid).
worden toegekend.
afstemming met andere gemeentelijke beleidsterreinen te optimaliseren, bijvoorbeeld in het kader van sociale
“grijze” groep waarvan niet op voorhand eenduidig vast te stellen is welke aanpak nodig is.
§
activering en onderwijs. Meer dan voorheen kan maatwerk
Ook is nieuw scholingsbeleid nodig. Er moeten zo helder mogelijke, objectiveerbare, criteria worden
Een verplichting tot een puur
ontwikkeld voor het ontheffen van de arbeidsplicht.
worden toegepast, waarbij aansluiting bij de competenties van de individuele klant mogelijk is, en waarbij alle
individuele beoordeling kan leiden tot § verschillen in beoordelingen (in extreme gevallen tot rechtsongelijkheid
Voornamelijk bij de “grijze groep” is van belang dat wordt uitgegaan van mogelijkheden en niet van
denkbare activerings- en reïntegratieinstrumenten kunnen
en willekeur).
belemmeringen. Case-managers moeten in staat zijn
§
§
worden ingezet.
het bovenstaande toe te passen (en dat ook te willen).
Evenwichtige aanpak van belanghebbende groepen
Ontwikkelen eigen invulling van het optimaliseren van een afgewogen aanpak
Gegeven het beperkte volume aan beschikbare middelen, zullen wellicht
(bijstandsklanten, Anw’ers, Nuggers, ouderen, ethnische
aan belanghebbende (doel)groepen.
keuzen moeten worden gemaakt uit financiële overwegingen Bijv.: bij
minderheden enz.) waar het gaat om reïntegratie
§
reïntegratiedienstverlening Abw-klanten voorrang geven op Nuggers.
3
Aanspraak van belanghebbende op reïntegratie voorzieningen.
§
In het kader van de Agenda van de Toekomst wordt al een sluitende
De organisatie is (nog) niet ingesteld op klanten die vanuit eigen wensen en plannen
aanpak bewerkstelligd voor de nieuwe een beroep doen op reïntegratieinstroom in de Abw en voor de Nuggers voorzieningen. Zo staat bijvoorbeeld het en ANW-ers. werken met Persoonsgebonden §
“Iedereen telt mee” wordt uitgangspunt.
§
Maatwerk wordt mogelijk op basis van het werken met klantprofielen.
§
§
reïntegratie-budgetten nog in de kinderschoenen.
Het intensiveren van de samenwerking met het CWI voor alle nieuwe werkzoekenden. De gemeente is samen met de regiogemeenten en de UWV bezig met het opstarten van het project samenlopers (Abw-WAO).
§
§
Op termijn zal er een project tussen de gemeenten en UWV worden gestart voor de zogenaamde doorlopers (WWAbw-klanten). Voor elke doelgroep zal beleid moeten worden ontwikkeld.
Afschaffing voorschriften rond reïntegratie-instrumenten.
Vermindert belasting uitvoering.
Bezuinigingen kunnen sneller worden doorgevoerd.
Rapportage ten behoeve van het
Meer inzicht en periodieke
Belasting uitvoering
Nationaal Actieplan voor Werkgelegenheid.
managementinformatie
Alle reïntegratieactiviteiten, ook in het kader van gesubsidieerde
Verschaft helderheid over rollen en resultaten.
§
arbeid, zoals bemiddeling, begeleiding en een eventueel gemandateerd werkgeverschap bij gemeenten moeten zoveel mogelijk worden verricht door
§
reïntegratiebedrijven. Mogelijkheid overdracht van taken UWV naar gemeenten
Afhankelijkheid van commerciële, calculerende ondernemingen kan
§
Afspraken met reïntegratiebedrijven moeten zo concreet mogelijk zijn, en
leiden tot slecht te beïnvloeden reïntegratieactiviteiten. Ingrijpen kan
ook elementen m.b.t. handhaving bevatten.
pas ná falen. § Knelpunten bestaande (gesubsidieerde) welzijnsinstellingen die in deze een
Welzijnsinstellingen moeten voldoen aan de gestelde eisen.
taak vervullen. Biedt kansen voor geïntegreerde dienstverlening aan Nijmeegse burgers. Betere mogelijkheden om tijdig reïntegratie-activiteiten te starten.
§
§
Vraagt veel wat betreft invulling, omdat Uitputtende voorbereiding (pilots) is de WW en WAO hele andere noodzakelijk. werksoorten zijn. Overschatting van eigen competenties en mogelijkheden dreigt.
4
Toeslagenbeleid en landelijke § normen blijven bestaan. Vrijlating
Huidige toeslagenbeleid kan worden overgenomen. Slechts op
van een aantal specifieke regelingen die het karakter hebben van een smartengeld of
ondergeschikte punten zijn aanpassingen nodig.
schadevergoedingsregeling worden niet meer in de wet
§
Eigen beleid waar het gaat om schadevergoedingen e.d.
§
Maakt een einde aan discussies over grenzen van categoriale bijstand. Geeft structureel
geregeld. Ook wordt de vaststelling van vermogen gewijzigd. De waarde van het vermogen wordt vastgesteld op het verschil tussen bezittingen en reëel opeisbare schulden. Langdurigheidstoeslag en Bijzondere bijstand. Indien klanten minstens vijf jaar
§
§
ononderbroken aangewezen zijn geweest op het sociale minimum
inkomensondersteuning aan genoemde groep, waarbij er geen sprake meer is §
kunnen zij jaarlijks een beroep doen op een aanvullende vaste toeslag, indien is vastgesteld dat
van een meer of minder willekeurig toegekende “gunst” maar van een objectief toegekend recht.
betrokkene (incl. evt. partner) aantoonbaar geen kans op werk heeft. Het vooralsnog ontbreken van arbeidsperspectief is hierbij van essentiële betekenis.
§
Leidt tot tweedeling in bestand. Nodig zijn objectiveerbare criteria om vast Betekent dat de individuele te stellen of er arbeidsmarktperspectief is. beoordelingen van de arbeidsplicht een Daarbij kan worden uitgegaan van de in nog groter gewicht krijgen. Maakt tijdelijke arbeid onaantrekkelijk.
Nijmegen al in richtlijnen vastgestelde criteria.
Leidt tot verlaging van uitvoeringskosten bij besteding budget bijzondere bijstand.
Mogelijkheid tot budgetbeheer
Biedt aanknopingspunten voor het
Vergroting “bemoeizucht” gemeente. Leidt
Beleid in samenwerking met de nieuwe
en bijstand in natura. Belanghebbende kan verplicht
preventieve aspect van de integrale schuldhulpverlening.
tot grote verantwoordelijkheid voor deze groep.
organisatie voor Integrale Schuldhulpverlening ontwikkelen.
worden mee te werken aan budgetbeheer en/of bijstand in natura. Dit betekent een verruiming van het gemeentelijk instrumentarium om meest kwetsbare groepen een vangnet te bieden.
5
In de maand september voorafgaand aan het
Goede poortwachtersfunctie, uitstroombeleid, en handhavingsbeleid
Regionale ontwikkelingen zijn niet beïnvloedbaar
§ §
Goed kosten-baten bewustzijn Goed uitstroom- en handhavingsbeleid
begrotingsjaar wordt door het loont rijk een macrobudget vastgesteld inzake het inkomensdeel. Dit wordt geraamd op basis van de Macro Economische Verkenningen van het CPB. In deze raming van het bijstandsvolume zijn realisatiecijfers van het afgelopen jaar, het effect van de gewijzigde conjunctuur en het effect van voorgenomen beleidsmaatregelen verwerkt. In de maand september van het lopende begrotingsjaar wordt het budget aangepast op basis van enerzijds het werkloosheidsvolume en anderzijds een of meer macroeconomische conjunctuurindicatoren. Het effect van het gemeentelijk beleid wordt hierin dus niet meegenomen. Er vindt geen nacalculatie plaats op basis van feitelijke macro-uitgaven. Het macrobudget wordt op basis van het objectief verdeelmodel verdeeld over de gemeenten.
6
Een budgettekort op het inkomensdeel komt ten laste van
Overschotten komen ten goede aan de gemeente en kunnen weer worden ingezet
Tekorten komen voor rekening van de gemeente. Sturen op deze materie is
de gemeente. Op een bepaald moment kan hiertoe een beroep gedaan worden op aanvullende
ten behoeve van de doelgroep.
gewenst, maar resultaat is niet te garanderen.
Mogelijkheden voor het voeren van integraal lokaal beleid nemen toe.
Verdere bezuinigingen terwijl een aantal verplichtingen doorlopen.
financiering, maar dat is zoals nu in de WFA geen automatisme. Budgetoverschotten zijn vrij besteedbaar voor de gemeente. Het Rijk stelt een macrobudget voor het werkdeel vast. Dit is
Het overzicht van de besteding uit het werkdeel van het FWI zal meer een
geoormerkt geld. Op korte termijn (2004) zal hierin nog
plannings- en sturingsinstrument moeten zijn dan een subsidieoverzicht. Op deze
rekening worden gehouden met lopende verplichtingen betreffende Wiw en ID regeling.
wijze is het mogelijk om een kosten/batenanalyse te maken.
Het macrobudget wordt naar behoefte van de gemeenten verdeeld. Dit wordt bepaald door de omvang en kenmerken van de potentiële doelgroep per gemeente. Daarbij wordt rekening gehouden met de reïntegratietaak van de doelgroep NUG en ANW. Bij een budgetoverschot kunnen tot een nader te bepalen maximum op basis van het uitvoeringsverslag middelen worden meegenomen naar een volgend jaar. Bevoegdheid tot terugvordering in plaats van verplichting.
Biedt mogelijkheid tot doelmatiger uitvoering. Kleine bedragen kunnen worden
Kosten-baten-analyse kan nadelig effect hebben op handhavingsdoelstelling
afgeschreven. Besparing op uitvoeringskosten.
7
Vereenvoudiging van het verhaal van bijstand. In de invoeringswet
Besparing op uitvoeringskosten.
Hogere programmakosten
wordt geanticipeerd op een hervormd stelsel van (kinder)alimentatie. De bevoegdheid tot verhaal op de onderhoudsplichtige ex-partner wordt gehandhaafd tot invoering van de nieuwe alimentatiewet. Verder wordt de mogelijkheid van verhaal op onderhoudsplichtigen afgeschaft. Bovendien verschuift het de verantwoordelijkheid voor het te gelde maken van een vordering op alimentatie naar de belanghebbende. De toepassing van overig verhaal (schenkingen, nalatenschap etc.) blijft een bevoegdheid van de gemeenten. Omzetting van boetesysteem in
§
Besparing op uitvoeringskosten.
een verlaging van de uitkering. Voor lopende uitkeringen kan de
§
Boetesysteem is zeer bewerkelijk.
uitkering tijdelijk verlaagd worden bij geconstateerde tekortkoming inzake de informatieplicht. Indien de omvang van de fraude noopt tot het opmaken van een procesverbaal en aangifte bij het ministerie volgt een strafrechtelijk traject en blijft de verlaging van de uitkering achterwege.
8
De verplichting m.b.t. nadere regels over inrichting van de administratie (RAU) komt te vervallen. Hetzelfde geldt voor de verplichting voor het maken van
§
Besparing op administratieve kosten, afhankelijk van vast te stellen
Onzorgvuldigheid vaststelling rechtmatigheid
gemeentelijk beleid.
een beleidsplan en beleidsverslag. Mogelijkheid van experimenten.
Biedt mogelijkheid om aanpak af te
Moet doordacht worden ingezet, met
Er wordt een mogelijkheid geboden om als experiment voor een bepaalde duur af te wijken
stemmen op specifieke kenmerken van doelgroepen. Maakt ontwikkeling van nieuwe methodieken mogelijk. Denk aan
inachtneming van de resultaten van eerdere projecten en ervaringen van andere gemeenten.
van nader te bepalen regels uit de nieuwe wet. Dit om
vraaggericht werken.
beleidsvernieuwing mogelijk te maken. Rijkstoezicht. Er moet jaarlijks een voorlopig verslag en een definitief verslag inzake de uitvoering van de wet voorzien
Grotere rol gemeenteraad bij toezicht
Goede sturingsinformatie ten behoeve van toezichtsrol
van een accountantsverklaring. Dit wordt door het Iwi op rechtmatigheid beoordeeld. Er zal geen integraal oordeel per gemeente meer worden gegeven door het IWI . Het Iwi zal ook de rol van de gemeenteraad toetsen. De inspectie zal toezicht gaan houden op de doeltreffendheid van het systeem en kan thematische onderzoeken doen naar het systeem.
9
Zelfstandigen. Vooralsnog worden ten aanzien van zelfstandigen een aantal regels in de invoeringswet neergelegd. Er komt in 2004 een aparte wet voor zelfstandigen. De Bbz en IOAZ blijven vooralsnog afzonderlijk gefinancierd.
10
UITSTROOMBELEIDSPLAN 2003 en verslag 2002
Directie Inwoners
Beleidsafdeling Samenlevingsopbouw, Werk en Inkomen Afdeling Sociale Zaken en Werk Februari 2003
Inhoudsopgave
Pagina
1
Inleiding Samenvatting beslispunten
1 2
2 2.1 2.2
Situatie op de arbeidsmarkt Landelijk beeld Nijmeegs beeld
7
3 3.1
Klantenbestand afdeling Sociale Zaken en Werk Trendbreuk met daling aantal bijstandsgerechtigden?
10
3.2 4
Klantenbestandsanalyse Uitstroomresultaten 2002
5 5.1 5.2
Beleidsontwikkelingen en plan 2003 Visie Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid
15
5.3 5.3.1
Bedrijvenloket en Werkgeversbenadering Bedrijvenloket
19
5.3.2 5.4
Werkgeversbenadering Scholing
5.5 5.6
Casemanagement Agenda voor de Toekomst
20 21
5.7 5.8 5.9
Inkoop reïntegratiedienstverlening, scholing en activering Wijkgerichte aanpak: Nijmegen naar werk in Dukenburg Persoongebonden Reïntegratiebudget (PRB)
22 23 24
5.10 Gesubsidieerde arbeid 5.10.1 WIW-werkervaringsplaatsen
13
18
25 26
5.10.2 Wet Reïntegratie arbeidsgehandicapten 5.11 Sociale Activering 6 6.1
Klantgerichte aanpak voor doelgroepen Niet-uitkeringsgerechtigde herintredende vrouwen
6.2 6.2.1 6.2.2
Niet-westerse allochtonen Halveringsdoelstelling allochtonen in het kader van het Grote Steden Beleid Wet SAMEN
29 30
6.2.3 6.2.4
Allochtoon ondernemerschap Kanaalgebied Trabou Tin
31
6.2.5 6.2.6
TuMap Verbeteragenda Nieuw- en Oudkomers
32
6.2.7 7
Samenloop WAO – Abw Doorloop WW – Abw Financiering
33
9.
Lijst van afkortingen
35
Bijlagen: 1. Jaaroverzicht 2002 Waalwerk en Uitzicht 2.
3.
Tussenevaluatie Niet-uitkeringsgerechtigde herintredende vrouwen Rapportage Klantenbestandsanalyse
28
1. Inleiding
De dereguleringsmaatregelen van de rijksoverheid en naar alle waarschijnlijkheid de invoering van de 100% budgettering1 in het kader van de nieuwe wet “Werk en Bijstand”, past prima in de lijn van de Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (SUWI) om gemeente verantwoordelijk te maken voor het gemeentelijk arbeidsmarktbeleid. Op deze wijze is het mogelijk voor de gemeente om de
sturende- en coördinerende rol op het terrein van het arbeidsmarktbeleid daadwerkelijk gestalte te
geven. Deze regierol krijgt al inhoud doordat de afdeling Sociale Zaken en Werk (SoZaWe) onlangs is
overgegaan tot de aanbesteding van reïntegratiedienstverlening, activering en zorg.
De kanteling op de arbeidsmarkt maakt duidelijk dat het voor de gemeente Nijmegen gewenst is om
uit te gaan van een vraaggerichte benadering waarbij partijen concrete resultaten met elkaar afspreken. Daarbij is het belangrijk om te investeren in het vergroten en benutten van kansen voor mensen in de bijstand die nog kunnen werken, zodra de arbeidsmarkt weer aantrekt. Daarvoor is samenwerking nodig met individuele werkgevers.
De reguliere allochtonen aanpak zal op basis van de analyse uit het klantenbestand meer moeten worden toegesneden op de specifieke doelgroepen. Voor mensen met een grote afstand tot de
arbeidsmarkt moet de afdeling SoZaWe nog zwaarder dan voorheen de nadruk leggen op vormen van maatschappelijke participatie. Op deze wijze kan voor een deel van de klantgroep sociale activering een eerste stap zijn op weg naar werk zodat, wanneer de economie weer aantrekt, hun
arbeidsparticipatie weer de op agenda kan komen te staan. Voor een ander deel van de klantgroep betekent sociale activering het deelnemen aan maatschappelijk zinvolle activiteiten. In ons
Collegeakkoord hebben wij aan gegeven dat wij voor zorgklanten een sluitend pakket aan zorg
aanbieden. Overigens zal de afdeling SoZaWe verder onderzoek uitvoeren naar de verfijning van het
klantenbestand. Het doel is om klanten die op termijn nog wel naar betaald werk bemiddelbaar zijn te onderscheiden van klanten die niet bemiddelbaar worden geacht, of klanten die op grond van gezinssituatie of leeftijd volledig zijn vrijgesteld van de arbeidsplicht.
De samenwerking met de ketenpartners in het Bedrijfsverzamelgebouw (BVG) is van evident belang om te voorkomen dat mensen langdurig werkloos worden. Zodra de arbeidsmarktsituatie zich gunstig
ontwikkelt, is het noodzakelijk groeisectoren direct te faciliteren in de uitbouw van activiteiten. Het op te starten bedrijvenloket in de toekomstige Stadswinkel en de werkgeversbenadering in het BVG kunnen hierbij een wezenlijk bijdrage aan leveren.
Op korte termijn zullen wij vaststellen welke stappen noodzakelijk zijn om tot een invulling en implementatie van de nieuwe wet Werk en Bijstand te komen.
Om de leesbaarheid te bevorderen presenteren we als eerste een overzicht van de beslispunten. De
opzet van dit uitstroombeleidsplan is als volgt: in hoofdstuk 2 wordt in hoofdlijnen de situatie op de
arbeidsmarkt geschetst. De klantenbestandsanalyse van de afdeling SoZaWe komt in hoofdstuk 3 aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de uitstroomresultaten in 2002 beschreven. Op basis van de
arbeidsmarkttrends, analyse van het klantenbestand, de uitstroomresultaten 2002 en de mogelijke gevolgen van de nieuwe wet “Werk en Bijstand”, worden in hoofdstuk 5, de gemeentelijke visie op
uitstroom geformuleerd, een aantal belangrijke ontwikkelingen aangegeven en op basis daarvan enkele voorstellen gedaan. In hoofdstuk 6 worden de beleidsinspanningen besproken aangaande een
klantgerichte aanpak voor bijzondere groepen zoals: niet-uitkeringsgerechtigde herintredende
vrouwen, niet-westerse allochtonen en WAO-gerechtigden met een aanvullende bijstandsuitkering. De voornemens in het kader van het arbeidsmarktbeleid worden in hoofdstuk 6 middels een financieel overzicht weergegeven. Ten slotte is in hoofdstuk 7 een lijst met afkortingen opgenomen.
1
Op dit moment declareren de gemeenten 75% van de kosten van bijstandsuitkeringen bij het Rijk; zij beschikken
over een budget voor de betaling van 25% van de kosten. Vanaf 2004 of later krijgen gemeente een budget van het Rijk waarmee alle bijstandsuitkeringen moeten worden betaald.
1
Samenvatting beslispunten Taakstellingen Agenda voor de Toekomst
De realisatie van de taakstelling over 2002 is richtinggevend voor de taakstelling over 2003. Voor 2003 wordt er extra ingezet op casemanagement. Hierdoor wordt verwacht dat meer trajecten gerealiseerd
kunnen worden. Taakstelling 2003: aantal gerealiseerde trajecten minimaal 1.025, uitstroom: 200 naar
regulier2 werk, inclusief gesubsidieerd werk. Nijmegen naar werk in Dukenburg
Beoogd werd om over de totale projectperiode (1 mei 2001 – 1 mei 2004) van drie jaar 900 trajecten te starten. Het aantal trajecten bedraagt vanaf 1-5-2001 tot en met 31-12-2002: 357 Het aantal beëindigde trajecten: 230 (dezelfde periode).
Op basis van ervaringsgegevens is het streven om in 2003 circa 180 trajecten te realiseren. De duurzame uitstroom naar regulier werk bedraagt voor 2003: 30.
Gesubsidieerde arbeid WIW-dienstbetrekkingen en Instroom Doorstroombanen
Het aantal nieuw te realiseren dienstbetrekkingen bedraagt voor 2003, 753. De uitstroom is op 185
bepaald.
Voor de Instroom/Doorstroom banen geldt het volgende: aangezien het tekort voor 2003 op de ID
exceptioneel is, vindt er in 2003 geen instroom in de I/D plaats. Uitstroom naar regulier werk wordt gesteld op 60 personen/fte’s en overig uitstroom op 90. WIW-werkervaringsplaatsen
De taakstelling voor 2003 voor de afdeling SoZaWe ziet er als volgt uit: 70 te realiseren
werkervaringsplaatsen en 30 klanten duurzaam plaatsen op de reguliere arbeidsmarkt. Duurzaam
plaatsen impliceert minimaal een aaneengesloten periode van 6 maanden waarbij geen beroep op de Abw, Ioaw/z gedaan hoeft te worden. Wet REA
Voor 2003 is de taakstelling het volgende: inkoop 350 REA toetsen bij private reïntegratiebedrijven (Personage Support en Argonaut), waarvan 250 tot een traject moet leiden. Klantgerichte aanpak voor doelgroepen Niet-uitkeringsgerechtigde herintredende vrouwen. Voor 2003 is de taakstelling het realiseren van 200 reïntegratietrajecten voor herintredende vrouwen. De doelstelling “bevordering van arbeidsparticipatie van 52% eind 2001 naar 56% eind 2003” moet einde 2003 blijken uit cijfers van het CBS. Allochtonen Halveringsdoelstelling allochtonen in het kader van het Grote Steden Beleid
2
Minimaal een aaneengesloten periode van 6 maanden waarbij geen beroep op de Abw, Ioaw/z gedaan hoeft te
worden. 3
De cijfers zijn gebaseerd op FTE’s (banen van 32 uur). Zie ook het separaat voorstel gesubsidieerde arbeid dat
gelijktijdig met dit voorliggende voorstel aan uw Raad ter besluitvorming zullen worden voorgelegd.
2
Ondanks de ongunstige economische ontwikkelingen en de taakstellende bezuinigingen die door het
ministerie van SZW op het gemeentelijk arbeidsmarktbeleid en bijstand wordt opgelegd, willen wij ons toch inspannen om het werkloosheidsverschil ultimo 2003 te laten dalen tot 3%-punt. Trabou Tin
De taakstelling voor Trabou tin (stimuleringsproject Antillianen/Arubanen) is voor 2003 gesteld op
uitstroom van 50 personen, van wie 20% naar regulier werk, 40% naar gesubsidieerd werk, 40% naar opleiding of scholing. TuMap
De taakstelling voor TuMap (stimuleringsproject Turken, Marokkanen en Koerden) is voor 2003 gesteld
op uitstroom van 50 personen, waarvan 30% (15) naar regulier werk, 30% (15) naar gesubsidieerd werk en 40% (20) naar scholing/onderwijs. Nieuw- en oudkomers
Voor het jaar 2003 is de schatting instroom op 250 WIN-trajecten voor nieuwkomers en 150 nieuwe trajecten voor oudkomers. Actiepunten Versterken frontoffice Bedrijfsverzamelgebouw
De snel oplopende werkloosheid brengt het risico met zich mee dat naar verhouding veel capaciteit van
het CWI gaat zitten in administratieve taken op het gebied van inschrijvingen en uitkeringsintake en dat er onvoldoende aandacht kan zijn voor bemiddeling en snelle vacaturevervulling. Daarnaast willen wij uit het oogpunt van een optimaal functionerende poortwachtersfunctie, de frontoffice in het BVG
versterken. In dit kader willen wij meer ruimte creëren voor effectieve bemiddeling van werkzoekenden en dus ook voor klanten die geïndiceerd zijn in fase 2 en 3 naar beschikbare vacatures, zonder dat er een beroep wordt gedaan op een bijstandsuitkering. Op basis van een pilot willen wij een aantal
consulenten van de afdeling SoZaWe aan de voorkant van het werkproces inzetten om zodoende de
frontoffice te versterken. Wellicht zal het een hoger netto resultaat opleveren voor de stabilisatie van
het klantenbestand. Maar, er ligt ook een risico: dat het ten kosten kan gaan van groepen klanten aan de achterkant (huidig bestand).
De bevindingen en resultaten van de pilot zullen meegenomen worden in de uitwerking van het uitstroombeleidsplan 2004, dat in december 2003 aan uw Raad ter besluitvorming zal worden voorgelegd.
Pilotproject vraaggerichte benadering.
De afdeling SoZaWe stelt voor 1 juli 2003 een plan van aanpak op voor een pilotproject in het kader
van de vraaggerichte benadering. In eerste instantie zal de afdeling SoZaWe met 40 klanten met een uitkeringsduur korter dan één jaar aan de slag gaan. Beoogd wordt om te komen tot het duurzaam
plaatsen van deze groep klanten in die sectoren waar op korte dan wel op middellange termijn vraag naar is. Duurzaam plaatsen op de reguliere arbeidsmarkt houdt in: minimaal een aaneengesloten periode van 6 maanden waarbij geen beroep op de Abw, Ioaw/z gedaan hoeft te worden.
De bevindingen, methodieken en resultaten zullen middels een tussenrapportage worden meegenomen in het uitstroombeleidsplan 2004, dat in december 2003 aan uw Raad ter besluitvorming zal worden voorgelegd.
Voor dit plan van aanpak zal er voor 1 juli een separaat voorstel aan ons College worden voorgelegd.
3
Scholing
Het demissionaire kabinet heeft besloten, in het kader van de vereenvoudings- en dereguleringswens,
om per 1 januari 2003 de Regeling noodzakelijke scholing in te trekken. De eisen van scholing worden bijgevolg aangepast. Op korte termijn zal hierover aan ons College een voorstel worden voorgelegd. Werk- en scholingsarragement
In het uitstroombeleidsplan 2001 en 2002 is melding gemaakt van het project werk- en scholingsarrangement.
Voor 1 juli 2003 komt de afdeling SoZaWe met een evaluatie over het werk- en scholingsarrangement. In de evaluatie zullen de kenmerken en het aantal deelnemers die in het kader van het werk- en
scholingsarrangement zijn gestart worden aangeduid. De kwantitatieve gegevens van klanten die assessements en leerwerktrajecten hebben gevolgd respectievelijk bij het ROC/CBB en Voorwerk stichting leerwerktrajecten worden ook meegenomen. Daarbij geeft de afdeling SoZaWe de
uitstroomresultaten omtrent de scholingstrajecten en de kosten-baten analyse betreffende dit werk-
en scholingsarrangement.aan. Op basis van de evaluatiegegevens zal de afdeling SoZaWe vanaf 1 juli de scholing middels de aanbesteding gerichter inkopen. Casemanagement
Uitgangspunt is dat de regie op de uitvoering van de begeleidingstaken inzake reïntegratie én sociale activering zoveel mogelijk in publieke handen blijft. Over de vormgeving, taak en inhoud van het klantmanagement wordt een collegebesluit voorbereid.
De begeleidingstaken op terrein van reïntegratie, activering en zorg worden zoveel mogelijk
aanbesteed en ingekocht bij private (reïntegratie-) partners. Over de vormgeving van de activeringsen zorgtrajecten zal uw Raad in de loop van 2003 nader geïnformeerd worden. Inkoop reïntegratiedienstverlening, activering en zorg
Ten aanzien van de inkoop van de reïntegratiedienstverlening inclusief scholing willen wij in de tussenrapportage een antwoord krijgen op de volgende vragen: 1.
Wat zijn de resultaten van de reïntegratiebedrijven en op welke wijze worden de resultaten bereikt?
2.
Zijn er verschillen tussen de resultaten van de diverse reïntegratiebedrijven, en wat zijn de
(hoe ziet een traject eruit, wat is de inhoud van een traject, wat zijn de doorlooptijden?) oorzaken van deze verschillen?
3.
Hoe verloopt het proces van instroom, doorstroom en uitstroom en welke problemen doen zich
4.
Welke mogelijke verbeterpunten zijn er onder andere aangedragen door de betrokken actoren?
5.
hierbij voor?
Welke klachten hebben klanten bij de reïntegratiebedrijven ingediend?
Verwachtte einddatum tussenrapportage: 1 oktober 2003. De uitkomsten van deze tussenrapportage zullen worden verwerkt in het uitstroombeleidsplan 2004.
Ten aanzien van de inkoop activering en zorg zal voor de Collegeperiode de afdeling SoZaWe er voor
zorgdragen dat voor zorgklanten een sluitende pakket zorg wordt aangeboden. Het aantal zorgklanten
zal worden bepaald aan de hand van de bestandsanalyse. .
Persoonsgebonden Reïntegratiebudget (PRB)
Voor 1 juli 2003 zal de afdeling SoZaWe een separaat voorstel aangaande de PRB aan ons College ter besluitvorming voorleggen.
4
Nieuwe activerings- en reïntegratie-instrumenten
De instroom in de gesubsidieerde arbeid wordt dus vanaf dit jaar zoveel mogelijk beperkt. Mede gelet op de situatie op de arbeidsmarkt zullen de uitstroommarges de komende periode lager zijn. Het is
van belang om toch meer beweging te krijgen in het klantenbestand. Er zal bijgevolg gezocht moeten worden naar nieuwe activerings- en reïntegratie-instrumenten. Voor 1 juli zal de afdeling SoZaWe een separaat voorstel aan ons College voorleggen. Sociale Activering Het streven is om voor 1 juli 2003 de bevindingen in een aantal aanbevelingen te formuleren in de
eindevaluatie. Daarbij zal de afdeling SoZaWe ook verslag doen over het aantal gerealiseerde trajecten en de verdere resultaten van de sociale activeringstrajecten. De feitelijke uitvoering van de sociale activeringstrajecten zullen vanaf 1 juli worden uitbesteed aan instellingen, op basis van de aanbesteding activering en zorg. Plan van aanpak allochtonen
De afdeling SoZaWe stelt in samenspraak met de ketenpartners van het BVG en met de beleidsafdeling Samenlevingsopbouw, Werk en Inkomen (SaWI), voor 1 juli 2003 een plan van aanpak op dat is toegesneden op de specifieke groepen. De expertise en ervaringen van Tumap en Trabou Tin
(stimuleringsprojecten respectievelijk voor Turken/Marokkanen en Antillianen) zullen worden gebruikt om dat plan van aanpak op te stellen. Daarbij is een actieve bijdrage van de betrokken doelgroepen4
gewenst. Meer dan voorheen zullen alle denkbare activerings- en reïntegratieinstrumenten voor deze
doelgroepen worden ingezet. Het resultaat van dit plan van aanpak is een evenredige bemiddeling tot stand te brengen van allochtonen ten opzichte van autochtonen.
De bevindingen en resultaten van het plan van aanpak zullen meegenomen worden in de uitwerking van het uitstroombeleidsplan 2004, dat in december 2003 aan uw Raad ter besluitvorming zal worden voorgelegd.
Klantenbestandsanalyse De uitwerking van de actiepunten zullen voor 1 juli 2003 door de afdeling SoZaWe nader worden uitgewerkt. De afdeling SoZaWe draagt er zorg voor:
§
Een verdiepingsslag met betrekking tot de huidige bestandsanalyse wordt gemaakt. Middels
klantprofilering geeft de afdeling SoZaWe aan welke klanten op termijn nog wel naar betaald werk bemiddelbaar zijn, welke klanten niet bemiddelbaar worden geacht, of klanten die op grond van gezinssituatie of leeftijd volledig zijn vrijgesteld van de arbeidsplicht. De verdiepingsslag wordt
gebruikt om de maatwerkgedachte voor de inkoop van reïntegratieactiviteiten, activering en zorg voor 2004 verder te vervolmaken. De “specifieke vraag” én de mogelijkheden van de klanten zal de gemeente Nijmegen gebruiken om voor 2004 de reïntegratieactiviteiten, activering en zorg gerichter in te kopen. § §
Eenduidige cijfers aangaande de bijstandsklanten.
Nader onderzoek dat moet uitwijzen of voor de groep vrouwen ouder dan 55 jaar vormen van maatschappelijke participatie gewenst is. Middels groepsbijeenkomsten zullen de wensen en de mogelijkheden van deze doelgroep worden geïnventariseerd.
§
Dat de omvang van deze populatie van jongeren onder de 23 jaar wordt onderzocht en de afdeling SoZaWe zich hiervoor uiterst zal inspannen om de sluitende aanpak voor deze doelgroep te realiseren, in relatie met gesubsidieerde arbeid.
§
Dat voor de doelgroep klanten met een uitkeringsduur tot 1 jaar een ander soort inzet zal worden gepleegd dan voor andere doelgroepen. Immers onderzoeksrapporten5 hebben uitgewezen dat “belemmeringen” pas tijdens het verblijf in de bijstand ontstaan.
4 5
Het kunnen sleutelfiguren, zelforganisaties, stedelijke- en wijkorganisaties, vrouwengroepen, etc. zijn.
Bijstand op maat, NYFER, augustus 2000.
5
§ §
Dienstverlening die zich dus meer richt op de mogelijkheden en competenties van klanten.
Een nadere analyse van de houding van de dienstverleners van de afdeling SoZaWe bij bepaling van de indeling in arbeidsplicht en zorgplicht van de hoofdgroepen Surinamers, Antillianen en Marokkanen gewenst is.
§
Dat er in samenspraak met het CW) en het UWV er een nadere analyse komt van de nieuwe instroom van klanten.
De uitkomsten van deze actiepunten zullen worden gebruikt om voor 2004 nieuwe concrete beleidsvoornemens te formuleren. Discussiepunten Hoofddoelstelling huidige bijstandsbeleid (Abw) in het kader van activering en uitstroom
Het bevorderen dat bijstandsgerechtigden zo snel mogelijk weer zelfstandig kunnen voorzien in hun
eigen bestaan door activering en uitstroom. Het voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik –ofwel handhaving- is een belangrijke voorwaarde in het kader van zowel de inkomenswaarborg als de uitstroomgedachte.
Hoofddoelstelling nieuwe wet Werk en Bijstand in het kader van werk
Alle bijstandsgerechtigden zijn volgens de nieuwe wet in beginsel verplicht zo snel mogelijk (weer) aan het werk te gaan. Als bijstandsgerechtigden die verplichting niet nakomen, kan dat gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering.
De gemeente krijgt de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de verlening van
bijstandsuitkeringen. Het volume van het klantenbestand van bijstandsgerechtigden heeft financiële
consequenties, en daarmee krijgt de gemeente ook een financieel belang bij een doelmatige uitvoering van de bijstand. Op basis van de analyses van de arbeidsmarkt, van het klantenbestand en de uitstroomresultaten 2002 willen wij een aantal vragen aan uw Raad voorleggen:
Het uitgangspunt dat iedereen die kan werken, moet werken waar de mogelijkheid zich voordoet, staat niet ter discussie. Daarmee voldoen we aan de huidige en toekomstige wettelijke kaders.
Er is echter een aantal personen in de bijstand die slechts in beperkte mate de mogelijkheden hebben om deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Willen wij, naast het voldoen aan de wettelijke opdracht, een extra impuls geven in de vorm van lokaal beleid voor deze groep. Het gaat hierbij om de volgende vragen:
Op welke wijze en in welke mate gaan wij ons inzetten voor de verschillende te onderscheiden klantengroepen in de bijstand?
Het klantenbestand bestaat voor een aanzienlijk deel uit klanten die individuele aandacht en zorg
nodig hebben. Zelfs sociale activering is voor een deel van deze groep door in de persoon gelegen factoren (nog) niet haalbaar. Mede gelet op het beperkte volume aan financiële en beschikbare
middelen, is het de vraag of het nog wenselijk is om dat deel van het klantenbestand te activeren en te reïntegreren naar de reguliere arbeidsmarkt.
Blijft “Werk boven inkomen” leidend of worden voor te onderscheiden subgroepen maatschappelijke
activering einddoel? Is de visie “Werk boven Inkomen” nog reëel te noemen? Welke inspanningen en tot op welke hoogte moet de afdeling SoZaWe voor deze categorie klanten blijven zorgdragen? Op welke wijze en in welke mate blijft wijkgericht werken van belang? De uitkomsten van deze discussie zullen meegenomen worden in de uitwerking van het Integraal Beleid Werk en Inkomen 2004, dat in december 2003 aan uw Raad ter besluitvorming zal worden voorgelegd.
6
2. Situatie arbeidsmarkt
In dit hoofdstuk zullen wij in het kort de landelijke situatie op de arbeidsmarkt aanduiden. Vervolgens beschrijven wij het Nijmeegs beeld. 2.1 Landelijk beeld
In de loop van 2002 is de economische groei in Nederland vrijwel tot stilstand gekomen. De verwachtingen voor de korte termijn zijn in de loop van 2002 fors naar beneden bijgesteld. In mei gaf het CPB nog een verwachting voor 2002 van 1,5% economische groei af en voor 2003 van 2,5%. Het
ziet er naar uit dat de groei in 2002 dicht bij de nul uit zal komen. De economische groei voor 2003 is
in december 2002 bijgesteld tot slechts 0,75%. Bij de verwachte arbeidsproductiviteitsstijging geeft dit aanleiding tot een flinke stijging van de werkloosheid.
Na 2003 wordt een herstel van de economische groei tot 2,25% verwacht. Hierdoor vlakt de groei van de werkloosheid af. Een omslag naar daling van werkloosheid wordt tot aan 2007 niet verwacht. De oplopende werkloosheid zal zowel hoog opgeleiden als laag opgeleiden treffen.
Hoog opgeleiden in minder gevraagde richtingen konden in de afgelopen periode van krapte vaak terecht buiten hun eigen vakgebied. Wanneer de markt ruimer wordt en de productiviteitseisen
toenemen, zal dat minder gemakkelijk gaan. In plaats van een stap opzij zullen zij dan een stap terug moeten zetten. Veel hoger opgeleiden werken in sectoren als het openbaar bestuur, de ICT en de
financiële dienstverlening. Dat zijn de sectoren waar de werkgelegenheid de meeste deuken oploopt.
Laag opgeleiden werden vaak aangenomen in de verwachting dat ze zich al doende de competenties
die voor een goed functioneren nodig zijn wel zouden eigen maken. Werkgevers zullen nu vaker kiezen voor werkzoekenden die sneller volledig inzetbaar zijn. De toegenomen productiviteitseisen en
toenemende eisen wat betreft een brede inzetbaarheid leiden ertoe, dat vaker uitgeweken wordt naar
werknemers met tenminste MBO-niveau. Een bijzonder punt van zorg vormen daarbij de jongeren die,
gelokt door de sirenenzang van de ruim aanwezige goed betaalde (tijdelijke) arbeid, de afgelopen jaren voortijdig uit de schoolbankjes stapten. In de ruwere arbeidsmarktsituatie van de komende jaren
dreigen ze kopje onder te gaan. De winst van de teruggedrongen jeugdwerkloosheid kan daardoor
verdampen. Dat kan ook voor een deel van de allochtonen met een baan gelden. Laag opgeleiden zijn, hoewel daar steeds vaker MBO-niveau gevraagd wordt, nog altijd oververtegenwoordigd in de conjunctuurgevoelige industrie en in de enigszins onder druk staande bedrijfstak van de
gesubsidieerde arbeid. Daardoor staat hun positie op de markt extra onder druk. Dat neemt niet weg
dat er ook in deze veranderende markt ook voor laag opgeleiden nog plaatsingsmogelijkheden blijven bestaan.
Ondanks de afnemende werkgelegenheid blijven er derhalve op deelmarkten nog tekorten aan arbeidskrachten bestaan. Vooral goed opgeleid personeel op MBO-niveau in de techniek en in de zorg is nog altijd schaars. 2.2 Nijmeegs beeld
Het beeld in Nijmegen is in 2002 niet wezenlijk afwijkend van het landelijke. Ook in Nijmegen is de werkgelegenheidsgroei in 2002 na een reeks “vette jaren” vrijwel tot stilstand gekomen. Vorig jaar
werd in het uitstroombeleidsplan de verwachting uitgesproken dat eind 2002 het aantal Niet Werkende Werkzoekenden zou stijgen tot circa 9.800 personen. We zien dat de realiteit met 9.733 NWW-ers niet sterk afwijkt van deze verwachting. Deze werkloosheidsgroei van 548 personen in 2002 is niet gelijkmatig in het jaar ontstaan, maar de trend is duidelijk stijgend.
7
Grafiek 1 Verloop Niet Werkende Werkzoekenden (NWW) in Nijmegen in 2002 plus trend; bron: Centrum voor Werk en Inkomen (CWI)-Oost Nederland, afd. arbeidsmarktkennis en advies, bewerking afd. Onderzoek & Statistiek
9800 9600 9400 9200 9000 nw w
8800
Lineair (nw w ) 8600 jan-02
apr-02
jul-02
okt-02
jan-03
Voor de toekomstverwachting kunnen we putten uit drie prognoses6. Deze prognoses kunnen soms
wat verschillen, vooral ook door de variaties in de ouderdom van de uitgangspunten. De conceptnota van het RAMING-model komt hierdoor nog met veel optimistischer inschattingen dan de Provinciale Economische Verkenning (PEV) die zich baseert op gegevens van december 2002. Op twee punten zijn alle prognoses het echter eens: §
Op de middellange termijn (2004-2007) zijn de perspectieven minder ongunstig, maar op korte termijn duidelijk wel. Hierdoor wordt een stijging van werkloosheid verwacht;
§
De regio waartoe Nijmegen behoort (RPA-gebied Nijmegen, RPA-cluster Nijmegen Rivierenland of KAN-gebied) kent naar verhouding gunstige perspectieven voor werkgelegenheidsgroei.
De inschatting over de werkloosheidsontwikkeling voor 2003 lopen flink uiteen. De RAMING-prognose geeft een stijging van de NWW met slechts 5%, de CWI-prognose verwacht voor 2002 en 2003 een
stijging van 12% in de NWW in elk jaar. Deze beide prognoses verwachten in 2004 en verder weer een daling.
De meest recente Provinciale Economische Verkenning schetst een grimmiger beeld. In die visie groeit
de Geregistreerde Werkloosheid (GWL) in het gebied Arnhem-Nijmegen met circa 40% (4.000 personen) in 2003. Ook na 2003 blijft de werkloosheid enigszins doorgroeien, waardoor in 2007 de Geregistreerde Werkloosheid het dubbele bedraagt van 2002.
De prognoses gaan uit van verschillende werkloosheidsbegrippen. De NWW betreft door een bepaalde mate van bestandsvervuiling een groter aantal mensen dan de GWL. In een tijd van oplopende
werkloosheid zal waarschijnlijk de bestandvervuiling niet meegroeien met het totale niveau aan NWW.
Dat betekent dat we de verwachte extra Geregistreerde Werkloosheid (Provinciale prognose) in absolute aantallen mensen aan de NWW toevoegen, en niet als vermenigvuldigingsfactor (40% in 2003). In 2003 betreft dit 4.000 mensen extra in de regio Arnhem-Nijmegen. Nijmegen heeft een aandeel van 32% in de werkloosheid in dat gebied, waardoor hier een groei van 1.300 personen verwacht mag worden in 2003. Van 2004 tot 2007 wordt nog een doorgroei van 6.000 (GWL) verwacht. Dit betekent nog een
groei van 1.900 mensen in Nijmegen. Uitgaand van het niveau van 9.750 eind 2002 komen we dus uit op 11.000 eind 2003 (+13%), en vervolgens op circa 13.000 in 2007 (+4% per jaar).
6
Regionale Arbeidsmarktprognose; CWI Nederland; juli 2002;
RAMING: de Gelderse arbeidsmarkt tot 2006 - regiorapportage RPA Nijmegen (concept); E,til; december 2002 en Provinciale Economische Verkenning 2003/2007; Bureau Economisch Onderzoek Provincie Gelderland; december
2002.
8
Grafiek 2 Ontwikkeling NWW Nijmegen, verwachting 2003 e.v. volgens prognose Provinciale Economische Verkenning december 2002.
20000 18000 16000 14000 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
Het RPA gebied Nijmegen kent een slechte match tussen arbeidsvraag en arbeidsaanbod. Over het
geheel genomen is er weinig vraag in de regio Nijmegen naar medewerkers met een opleiding beneden het MBO niveau. Naar MBO+ opgeleiden is veel vraag en daar doet zich volgens arbeidsmarktpartijen
de grootste krapte voor. Naar HBO en WO opgeleiden is eveneens meer vraag en op dat niveau is dan ook sprake van enige krapte. In absolute aantallen is de krapte het grootste onder de lagere en
middelbare technische beroepen7 en de middelbare (para)medische beroepen8. Ook uit de praktijk komt de krapte in de technische en de zorgberoepen naar voren. Bovendien blijven sommige vacatures ondanks de mindere economische groeimoeilijk vervulbaar: tuinbouw; hoofdzakelijk ongeschoold en
lager opgeleid personeel en onderwijs. Voornamelijk het basisonderwijs voelt nu al de arbeidstekorten, terwijl men verwacht dat deze binnenkort ook in het voortgezet onderwijs zichtbaar zullen worden.
Ook bij het onderwijs wordt het beperkte arbeidsaanbod mede geweten aan het imago probleem van de sector. Daarnaast spelen de beperkte doorgroeimogelijkheden een rol en de beperkte
ondersteuning op de werkplek. De vergrijzing van de sector doet aan de andere kant de vraag toenemen.
In andere sectoren doen zich minder nadrukkelijke arbeidsmarktknelpunten voor.
In het licht van deze ontwikkelingen is het belangrijk om te realiseren dat de arbeidsmarktkrapte in het RPA gebied Nijmegen (algemeen en voor vrijwel alle beroepssegmenten) benedengemiddeld is. De
arbeidsmarktkrapte is bovendien het afgelopen jaar verminderd. Dit is vooral merkbaar in de bouw en de industrie. Dit geldt voornamelijk voor functies aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De vraag naar vakmensen – vooral technisch opgeleiden – blijft groot. Ook in de ICT branche is de krapte sterk afgenomen.
Het meest karakteristiek voor het RPA gebied Nijmegen is het aanbodoverschot in de regio. In het algemeen gaat het vooral om ongeschoolden en lager opgeleiden. Traditioneel heeft de regio daarnaast een aanbodoverschot van hoger opgeleiden. Jongeren die na het afronden van de opleiding werkloos zijn, zijn geneigd om in de regio te blijven wonen. Door de regionale opleidingeninfrastructuur is dit een relatief groot aantal en betreft het vooral hoog opgeleiden in sociale wetenschappen.
De huidige knelpunten op de arbeidsmarkt zoals voor lagere en middelbare technische beroepen en middelbare (para)medische beroepen blijven op korte en middellange termijn bestaan.
7
Binnen de gehele nijverheidssector doen zich tekorten voor in de technische richting. Het gaat om alle niveaus (niveau 1 t/m 4)
van het middelbare beroepsopleidingsniveau en om hoger opgeleiden (hoogwaardige industrie).
Door het beperkte arbeidsaanbod doen zich tekorten voor in de metaalelektrotechniek en bovendien voor vakmensen in de bouw en de installatietechniek (loodgieters, aanleggen van bedradingen). 8
In de zorgsector doen zich tekorten op middelbaar en hoger niveau voor. Enerzijds gaat het om verplegend personeel op MBO
niveau en anderzijds om de gespecialiseerde hoger opgeleiden, zoals operatieassistenten. Arbeidsmarktpartijen wijzen er op de arbeidsvraag in de sector toeneemt, terwijl het aanbod afneemt. Dit wordt geweten aan het slechte imago van het werken in de zorg (zwaar werk, slechte beloning, beperkte status).
9
3. Klantenbestand Sociale Zaken en Werk
In deze paragraaf geven wij een aantal factoren die van invloed zijn op de toename van het aantal bijstandsgerechtigden en zoomen wij in op de gegevens uit de analyse van het klantenbestand. 3.1 Trendbreuk met daling aantal bijstandsgerechtigden? In het uitstroombeleidsplan 2002 is aangeduid dat door de minder gunstige economische situatie en de verharding van het klantenbestand, de daling van het bestand minder snel zal verlopen. Thans
kunnen wij aangeven dat door vertragingseffecten9 van de economische ontwikkelingen een lichte
stijging te constateren is in het klantenbestand van de afdeling Sociale Zaken en Werk (SoZaWe). Op 31 december 2001 telt SoZaWe 6.533 Abw-klanten10. Ultimo 2002 telt het bestand 6.216 Abw-klanten11.
Het Centrum voor Werk en Inkomen Nijmegen (CWI) geeft aan dat in januari relatief veel meer mensen zich hebben ingeschreven voor een bijstandsuitkering dan in de eerste maand van 2002. Gelet op de huidige situatie op de arbeidsmarkt ligt het voor de hand dat er een grote stijging van het aantal bijstandsklanten waarneembaar is. Het aantal aanvragen voor een WW-uitkering groeit zelfs in
Nijmegen en omgeving. In plaats van 600 in januari 2002 steeg het aantal aanvragen naar 850 in januari 2003. Dat is een toename van meer dan 40%. Er moet rekening worden gehouden met
vertragingseffecten. Ook het demissionaire kabinet komt terug op de verwachting dat het aantal bijstandsgerechtigden verder daalt. In november 2002 bedraagt landelijk het aantal
bijstandsgerechtigden 326.000. Uit de laatste ramingen blijkt echter dat in 2003 een forse toename in
het verschiet ligt. Dit is niet alleen het gevolg van de slechtere economische omstandigheden. Ook het beleid van het demissionaire kabinet werkt de stijging in de hand. De beperking van de duur van de
WW en de vermindering van het aantal gesubsidieerde banen, draagt volgens het demissionaire kabinet bij aan het te verwachten grotere beroep op de bijstand. Het aantal bijstandsuitkeringen zal naar verwachting naar 372.000 (12%) groeien. 3.2 Klantenbestandanalyse
Naast de analyse van de arbeidsmarkt is het belangrijk om inzicht te verkrijgen in het klantenbestand. Daarbij is de “specifieke vraag” van verschillende doelgroepen én de mogelijkheden van deze klanten
om te reïntegreren van essentieel belang om reïntegratieactiviteiten in te kunnen kopen op de private
reïntegratiemarkt en bij de gemeente gelieerde instellingen (activering en zorg). Bovendien is regie op klantniveau (casemanagement) en inzicht in de mogelijkheden van reïntegratiebedrijven noodzakelijk om klanten duurzaam te reïntegreren naar werk of andere vormen van maatschappelijke participatie.
De gemeente Nijmegen heeft aan Bestuur & Management Consultant (BMC) in het najaar van 2002 de opdracht gegeven om een klantenbestandsanalyse op beleidsmatig niveau uit te voeren. In januari
2003 is de eindrapportage “Bestandsanalyse Gemeente Nijmegen” verschenen (zie bijlage).
De rapportage geeft een aantal basale gegevens aan van kenmerken van het klantenbestand van SoZaWe. Gelet op het beperkt aantal klanten dat in het onderzoek is afgenomen, is een
vervolgonderzoek noodzakelijk. Beknopt volgt onderstaand een aantal conclusies van de
bestandsanalyse. Deze gegevens uit de bestandsanalyse leiden tot nieuwe beleidsmaatregelen en actiepunten (cursief verwoord) die door de afdeling SoZaWe zullen worden opgepakt.
9
De al twee jaar slechte economie heeft in 2002 zijn weerslag gekregen op de arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt loopt
altijd zo’n driekwart jaar achter de economie aan. Mogelijk heeft het dit keer wat langer geduurd doordat zeven jaar economische groei tot personeelstekorten heeft geleid: de vacatures zijn eerst gevuld, voordat de werkloosheid is toegenomen. Uitzendbureau’s staan bekend als barometers van de economie. Ze krijgen als eerste te maken met veranderingen op de arbeidsmarkt. De groei was vorige jaar al uit het uitzendwerk. De groei van de Nederlandse
economie is bijna tot stilstand gekomen. Het aantal WW-uitkeringen is voor het eerst sinds jaren hoger dan een jaar eerder en het NWW-volume (CWI-bestand) neemt toe. 10 11
Bijstandspartijen, derhalve klanten exclusief partners en exclusief Ioaw, Ioaz en Bbz.
Zie voetnoot 6.
10
§
In het onderzoeksrapport zijn verschillende cijfers gebruikt voor bijstandsklanten en voor het absolute aantallen klanten.
De afdeling SoZaWe draagt zorg voor eenduidige cijfers. §
Er zijn geen gegevens over (de oorzaken van de) nieuwe klanteninstroom. In samenspraak met het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en de Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV) zal de afdeling SoZaWe er voor zorg dragen dat er een analyse
komt van deze klanteninstroom. §
In het onderzoek is naar voren gekomen dat 2/3 deel arbeidsplichtig en 1/3 deel zorgplichtig is. Het onderscheid tussen “arbeids- of zorgplichtig” heeft blijkbaar alleen betrekking op objectieve
criteria zoals leeftijd en geslacht. Het wordt lastiger op het moment dat subjectieve zaken een rol gaan spelen. Het blijkt dat een indeling in de groep “arbeidsplichtig” in veel gevallen niet leidt tot een inzet op de arbeidsmarkt. De complexe problematiek en het langer verblijf in de bijstand
(4.100 klanten > 4 jaar) geeft aan dat er eerder sprake is van arbeidsplicht met belemmeringen. De indeling naar “arbeidsplicht” is bijgevolg niet juist. Verondersteld mag worden dat de verhouding andersom is: 1/3 deel is arbeidsplichtig en 2/3 deel is zorgplichtig.
Nader onderzoek moet uitwijzen welke klanten op termijn nog wel naar betaald werk bemiddelbaar zijn, welke klanten niet bemiddelbaar worden geacht, of klanten die op grond van gezinssituatie of leeftijd volledig zijn vrijgesteld van de arbeidsplicht. §
Naast het onderscheidingscriterium arbeidsplicht-zorgplicht zegt de fasering weinig over
(groepen) klanten. Uit het onderzoek komt naar voren dat de fasering geen recht doet aan de individuele karakteristieken van de klant.
Het is gewenst om van fasentypering over te gaan naar klantprofilering. Doordat de afdeling
SoZaWe onlangs is overgegaan tot de aanbesteding van reïntegratiedienstverlening, activering en
zorg, kunnen de gegevens uit de klantenbestandsanalyse op hoofdlijnen worden gebruikt voor de inkoop van reïntegratieactiviteiten. Vervolgens zal dit jaar een grondig omslag binnen de
organisatie gemaakt worden om het invoeren van werken met klantprofielen12 te bewerkstelligen.
§
Het klantenbestand van de gemeente Nijmegen bevat een groot aantal oudere volwassenen. De gemiddelde leeftijd bedraagt 43 jaar, waarvan 46% ouder is dan 45 jaar. 70% (2.236) van de “zorgplichtigen” is een vrouw. Dit aandeel bestaat uit 35% deel eenoudergezinnen, 47%
alleenstaanden en 19% is samenwonend. 39% (bijna 900) van de vrouwen is ouder dan 55 jaar. Nader onderzoek moet uitwijzen of voor de groep vrouwen ouder dan 55 jaar vormen van
maatschappelijke participatie gewenst is. Middels groepsbijeenkomsten zullen de wensen en de mogelijkheden van deze doelgroep worden geïnventariseerd. §
De nieuwe instroom (985 klanten met een uitkeringsduur tot 1 jaar) laat zien dat deze groep gemiddeld uit jongere mensen bestaat ten opzichte van het gehele bestand.
Voor deze doelgroep zal een ander soort inzet worden gepleegd dan voor andere doelgroepen. Immers onderzoeksrapporten13 hebben uitgewezen dat “belemmeringen” pas tijdens het verblijf in de bijstand ontstaan. Het perspectief op werk biedt voor deze doelgroep kansen. In dit kader zal voor de invulling van huidige en toekomstige vacatures uit deze doelgroep worden geput. §
In het kader van de sluitende aanpak is de gemeente Nijmegen verplicht om jongeren onder de 23 jaar, uiterlijk binnen 1 jaar op te nemen op een gesubsidieerde WIW baan (Wet Inschakeling Werkzoekenden).
12
Voorbeelden van klantprofielen door het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) zijn: met werkloosheid bedreigde
werkzoekende sollicitatieplichtig en niet-uitkeringsgerechtigden.
Een verfijning van een klantprofiel is bijvoorbeeld: laagopgeleide alleenstaande vrouwen met kinderen jonger dan 5 jaar, waarbij de mogelijkheden/kwaliteiten en belemmeringen worden aangeduid. De dienstverlening wordt
afgestemd op de mogelijkheden/kwaliteiten en belemmeringen van het klantprofiel. Uitgangspunt: blijft maatwerk. 13
Bijstand op maat, NYFER, augustus 2000.
11
De omvang van deze populatie wordt onderzocht en de afdeling SoZaWe zal zich hiervoor uiterst
inspannen om de sluitende aanpak voor deze doelgroep te realiseren, in relatie met gesubsidieerde arbeid. §
Grofweg 2/3 deel van het bestand bestaat uit autochtonen en 1/3 deel uit allochtonen. Deze verhouding geldt bovendien voor het bestand dat korter dan 1 jaar een bijstandsuitkering heeft. Daarbij is zoals vermeld dat 2/3 deel arbeidsplichtig en 1/3 deel zorgplichtig is van het totale bestand. Bij de Turkse groep is het percentage arbeidsplichtig groter dan bij de andere
hoofdgroepen Surinamers, Antillianen en Marokkanen. Deze hoofdgroepen heeft een groter aandeel bij de zorgplichtigen dan bij arbeidsplichtigen.
Daarnaast is het aantal bijstandsklanten nog steeds onevenredig hoog. De doelgroep allochtonen bedraagt 37% in absolute aantallen van het totale bestand.
Een nadere analyse van de houding van de dienstverleners van de afdeling SoZaWe bij bepaling van de indeling is op zijn plaats. In het kader van “de Proeftuin” zal de afdeling SoZaWe in
samenwerking met de ketenpartners in het Bedrijfsverzamelgebouw en met de beleidsafdeling
Samenlevingsopbouw, Werk en Inkomen (SaWI), de expertise en ervaringen van Tumap en Trabou Tin (stimuleringsprojecten respectievelijk voor Turken/Marokkanen en Antillianen) gebruiken om
een plan van aanpak op te stellen. Daarbij is een actieve bijdrage van de betrokken doelgroepen14 gewenst. §
Uit de klantenbestandsanalyse kunnen wij concluderen dat de uitvoering van de dienstverlening nog veel te veel gericht is op wat klanten niet kunnen.
De dienstverlening zal zich dus richten op de mogelijkheden en competenties van klanten. Aangezien de resultaten van het onderzoek gebaseerd zijn op de kwalitatieve informatie van de
dienstverleners is de laatste constatering juist. Door uitstroom is het aantal bijstandsgerechtigden de afgelopen jaren gedaald. De afname van het klantenbestand heeft gevolgen voor de samenstelling
ervan. Klanten met een redelijk perspectief op de arbeidsmarkt zijn inmiddels voor het grootste deel uitgestroomd. Een aanzienlijk deel van het huidige bestand, kampt met een complexe problematiek.
De belemmeringen zijn dus doorgaans reëel. Dat er meer nadruk op de mogelijkheden in plaats van de onmogelijkheden bij klanten de kans op uitstroom vergroot staat buiten kijf. De daaraan verbonden actiepunten zullen in hoofdstuk 7 “Samenvatting beslispunten”, nogmaals opgenomen worden.
14
Het kunnen sleutelfiguren, zelforganisaties, stedelijke- en wijkorganisaties, vrouwengroepen, etc. zijn.
12
4. Uitstroom in 2002 Het beeld van het huidige klantenbestand, maar evenzeer van de werknemers in de gesubsidieerde
arbeid, is nodig om de uitstroomresultaten in 2002 op waarde te kunnen schatten. Resumerend (voor een volledig overzicht zie de bijlage jaaroverzicht 2002 Waalwerk en Uitzicht): De resultaten in 2002 Taakstelling
Realisatie
Instroom
300
190
Waarvan uitstroom regulier
205
50
100
90
100
93
541
303
45
34
WIW-dienstverbanden Uitstroom WIW-WEP Instroom
Uitstroom Waarvan uitstroom regulier I/D banen Instroom
Uitstroom
Waarvan uitstroom regulier Nieuwkomers (WIN) Instroom
Uitstroom Oudkomers Instroom
Agenda voor de toekomst instroom
uitstroom
661
60
100
instroom sociale activering
53
77
185
29415
150
241
1534
1025
nvt
154
339
11716
1931
aantal actieve trajecten per 3112-2002
372
200
58
In eerste instantie kunnen wij concluderen dat de taakstellingen niet gehaald zijn. Enerzijds gaat het om het aantal klanten dat in traject genomen is, anderzijds om de uitstroomresultaten. De niet
behaalde taakstellingen roept de vraag op welke waarde(ring) wij er aan kunnen koppelen en welke aspecten hierin een rol spelen:
Uitgangspunt is dat ieder klant die het predikaat arbeidsplichtig is, door de afdeling SoZaWe in een
traject geplaatst wordt. Te denken valt aan: een hoog aantal klanten dat werkzaam is in de
gesubsidieerde arbeid en die op hun wijze zinvol aan het werk zijn. De inburgering van nieuwkomers
en de verbeteragenda voor oudkomers. Deze ingeslagen weg wordt voortgezet. De sluitende aanpak in het kader van de Agenda voor de Toekomst, klanten die als ondernemer willen starten, de aanpak van
de niet uitkeringsgerechtigden, het wijkgericht werken In Dukenburg, etc. Al deze activiteiten passen in het gemeentelijke beleid om niemand af te schrijven en ze onder de vlag van uitstroom op te pakken. Maar…..
De bril waardoor tot nu toe gekeken is, is de bril van uitstroom naar (regulier) werk. Jarenlang is de
uitstroom ook substantieel geweest. Te denken valt aan de halvering van het klantenbestand. Thans is
sprake van een kanteling op de arbeidsmarkt. De omslag op de arbeidsmarkt duidt aan dat werkgevers 15
In 2002 zijn er 360 trajecten (in Imwin) gestart voor nieuwkomers. Met 294 klanten is daadwerkelijk een traject
gestart. 16
Tot en met derde kwartaal 2002.
13
eerder kiezen voor werkzoekenden die sneller volledig inzetbaar zijn en een recente werkervaring hebben, dan voor werkzoekenden die langdurig werkloos zijn.
De overeengekomen uitstroompercentages zoals vermeld in de bestuurlijke afspraken tussen het
ministerie van SZW en de gemeente Nijmegen in het kader van de Agenda voor de Toekomst, zullen zeker in dit economische tij, niet realistisch blijken. Nog een stap verder: het is de vraag of ambtelijke capaciteit niet ingezet moet worden aan de voorkant van het proces (dus bij het CWI) om instroom in de bijstand te voorkomen in plaats van gericht te blijven investeren op het huidige klantenbestand. De praktijk van alle dag en uit de analyse van het klantenbestand is op te maken dat er doorgaans sprake is van meervoudige problematiek. De afgelopen periode (1994-2000) zat de Nederlandse
economie in de lift. Daardoor was het mogelijk om een aanzienlijk deel van het klantenbestand te laten
uitstromen naar regulier werk. Inmiddels is daarvan alleen de “harde kern” overgebleven. Voor de harde kern van de bijstandspopulatie nemen de kansen op de arbeidsmarkt snel af. Dit impliceert dat de
consulenten van het voormalige Waalwerk veel tijd hebben gestoken in arbeidsactivering: hoe krijgen
mensen weer vertrouwen, bouwen de klanten een normaal levensritme op als voorloper op werkritme en werken ze aan het opdoen van ervaring doormiddel van vrijwilligerswerk. Duidelijk is dat dit niet
zichtbaar is in resultaten. De bezuinigingen op de gesubsidieerde arbeid zijn negatief van invloed op de mogelijkheden van door- of uitstroom.
De lijn naar sociale activering en zorg is hiermee ook gelegd. Het aantal formele trajecten, wat binnen de Sector verstrekkingen is opgestart is beperkt, het feitelijke aantal trajecten is mede door toedoen van Waalwerk veel groter.
De gesubsidieerde arbeid heeft jarenlang een belangrijke rol gespeeld bij het aan het werk krijgen van klanten uit de bijstand. Niet als stap op weg naar regulier werk, maar als doel, namelijk
maatschappelijke participatie. Dit heeft geleid dat de uitstroomresultaten in 2002 beperkt waren, de verwachtingen voor 2003 zullen bijgevolg niet hooggespannen moeten zijn. Ter illustratie: om
financiële redenen is in 2002 veel inspanning geleverd om langjarige WIW-ers een I/D baan aan te bieden. Het blijkt niet mogelijk te zijn om deze groep WIW-ers in beweging te krijgen. Het
werkgeverschap van de stichting Uitzicht en de voordelen van de CAO voor WIW-ers zijn kennelijk zo groot dat “uitstroom” naar een I/D baan nihil is.
De klanten met een WIW-WEP vormen hierop in meerdere opzichten een uitzondering. In feite is er
sprake van uitstroom. De (nieuwe) werkgever neemt mensen in dienst, zij het dat hij hiervoor een beperkte vergoeding krijgt.
De werkzaamheden zijn in 2002 verricht onder de vlag van Waalwerk: met een formatieomvang van 105 formatieplaatsen (van management tot de medewerkers van de telefooncentrale) is aan uitstroom vormgegeven: circa 45% gericht op trajecten, 35% op gesubsidieerde arbeid, 10% op inburgering en 10% op de overige activiteiten (WSW en REA-indicaties, aanpak NUG-gers, etc).
Met de ontbinding van Waalwerk per 1 januari 2003 is hierin verandering gekomen. De 30 formatieplaatsen van Kliq, die onderdeel vormden van Waalwerk, zijn slechts ten dele nog werkzaam: een nieuw beperkt contract is voor 2003 afgesloten om een deel van hun trajecten uit 2001 respectievelijk 2002 af te ronden.
Bovendien leidt de SUWI-wetgeving tot de aanbesteding van een groot deel van de werkzaamheden: per 1 april voor de reïntegratietrajecten, per 1 juli voor activering en zorg. Door de aanbesteding van de reïntegratieactiviteiten is het werk voor een aantal consulenten, dat correspondeert met 27
formatieplaatsen komen te vervallen. In 2003 is voor dit probleem via Stichting Uitzicht nog een
tijdelijke oplossing gevonden, voor 1 januari 2004 zal een structurele oplossing gerealiseerd moeten zijn. Al met al is hiermee wel de basis gelegd voor de discussie en de politieke sturing de komende tijd. In
hoofdstuk 8 “samenvatting beslispunten” zullen wij onder meer op basis van deze uitstroomresultaten een aantal discussiepunten voor uw Raad formuleren.
14
5.
Beleidsontwikkelingen en plan 2003
5.1 Visie
Op basis van de analyses van de arbeidsmarkt, van het klantenbestand, de uitstroomresultaten 2002
én van de mogelijke gevolgen van de invoering van de nieuwe wet “Werk en Bijstand” zullen wij in dit hoofdstuk onze visie formuleren. Vervolgens zullen wij op basis van de gegevens nieuwe beleidsvoornemens voor de komende periode destilleren. Werk en Bijstand
In het najaar 2002 heeft de demissionaire staatssecretaris Rutte van SZW, de hoofdlijnen van de nieuwe wet “Werk en Bijstand” uiteengezet. Op hoofdlijnen geeft de nieuwe wet aan dat gemeenten de
volledige financiële verantwoordelijkheid (100%) krijgen voor de verlening van bijstandsuitkeringen.
Hier liggen bedreigingen voor de gemeente Nijmegen in het verschiet: de ontwikkeling op de regionale arbeidsmarkt is slechts marginaal beïnvloedbaar. De huidige situatie op de arbeidsmarkt in combinatie met de bezuinigingen op gesubsidieerde arbeid en de verkorting van de vervolguitkering WW met een jaar zal onvermijdelijk leiden tot een toename van het aantal bijstandsgerechtigden.
De huidige analyse van het klantenbestand duidt aan dat een groot deel van de klanten moeilijk te
reïntegreren is. Dus: er is een aanwijsbaar, niet te beïnvloeden risico dat de gemeente uitkeringslasten moet gaan financieren vanuit haar eigen middelen. Maar er zijn ook kansen voor de gemeente
Nijmegen. Die zullen wij dan ook met beide handen moeten aangrijpen. Het maximaliseren van het
eigen risico past in de lijn van Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (SUWI) om gemeenten verantwoordelijk te maken voor het gemeentelijk arbeidsmarktbeleid. Op deze wijze is het mogelijk voor de gemeente om de sturende- en coördinerende rol op het terrein van het arbeidsmarktbeleid
daadwerkelijk gestalte te geven. Daarbij is de gemeente vrij om te bepalen welke instrumenten zij in welke mate voor welke klant willen inzetten. Dit schept mogelijkheden voor reïntegratie op maat.
In het uitstroombeleid voor dit jaar willen wij het accent richten op een drietal sporen: klantprofielen, doelgroepen en wijkgericht werken. Aangezien het inkopen van reïntegratieactiviteiten een relatief
nieuwe taak voor de gemeente Nijmegen is, kan op deze wijze ervaring worden opgedaan met private aanbieders en kan gelijktijdig een slag worden gemaakt met het nader uitwerken van klantprofielen. Daarbij is het belangrijk om de doelgroepen nader te specificeren tot kleinere aantallen, zodat
maatwerk verder geïntensiveerd kan worden. De beleidsinspanningen voor de doelgroepen zoals: nietuitkeringsgerechtigde herintredende vrouwen, niet-westerse allochtonen en klanten met een
gedeeltelijk WAO en Abw zijn opgenomen in dit plan. Het wijkgericht werken in het kader van Nijmegen naar werk in Dukenburg zullen wij voortzetten. In dit kader zal de afdeling SoZaWe haar
dienstverlening uitbreiden met het gerichter inzetten van dienstverleners (casemanagers). Gelet op de kanteling van de arbeidsmarkt en de snel oplopende werkloosheid willen wij ons ook voor dit jaar
richten op het ontwikkelen van “een vraaggerichte benadering” en het versterken van de frontoffice in het Bedrijfsverzamelgebouw (BVG) om te voorkomen dat mensen langdurig werkloos worden. Uitwerken van klantprofielen op basis van de bestandsanalyse
Het nader uitwerken van de klantprofielen heeft het doel om klanten die op termijn nog wel naar betaald werk bemiddelaar zijn te onderscheiden van klanten die niet meer bemiddelaar worden geacht, of klanten die op grond van gezinssituatie of leeftijd volledig zijn vrijgesteld van de arbeidsplicht.
Daarnaast zullen de gegevens gebruikt worden om aangepaste en nieuwe beleidsdoelstellingen te
formuleren, waarvoor nieuwe specifieke producten en werkwijze worden ontwikkeld en geïntroduceerd. In deze context heeft de huidige samenstelling van het klantenbestand uiteraard ook gevolgen voor
het gevoerde beleid. Naarmate de groep klanten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt toeneemt, zal het beleid daarvan de gevolgen ondervinden omdat de reguliere arbeidsmarktinstrumenten voor uitstroom steeds minder effect zullen hebben. Immers, het huidige klantenbestand, maakt voor de
15
overgrote meerderheid een kleinere kans om op korte termijn uit te stromen naar betaald werk. Een
indicator hiervoor is de groep fase 3, 4 en 917 klanten die momenteel zo’n 70% van het bestand vormt. Voor een deel van de klanten kan immers worden verwacht dat een betaalde baan voorlopig geen
reëel perspectief is. Daarnaast bestaat het klantenbestand voor een overgrote meerderheid uit klanten die individuele aandacht en zorg nodig hebben. Zelfs sociale activering zal voor een deel van deze groep door in de persoon gelegen factoren (nog) niet haalbaar zijn.
In dit kader durven wij de vraag te stellen, mede gelet op het beperkte volume aan financiële en
beschikbare middelen, of het nog noodzakelijk is om dat deel van het klantenbestand te activeren en te reïntegreren naar de reguliere arbeidsmarkt. We moeten erkennen dat er grote groepen
bijstandsklanten zijn, die zo’n grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, dat ze niet geschikt zijn voor
de arbeidsmarkt. Daarnaast is er een grote “grijze” groep waarvan niet op voorhand eenduidig vast te stellen is welke aanpak nodig is.
Voor 1 juli 2003 zal de afdeling SoZaWe een verdiepingsslag maken met betrekking tot de huidige
bestandsanalyse. Middels klantprofilering geeft de afdeling SoZaWe aan welke klanten op termijn nog wel naar betaald werk bemiddelbaar zijn, welke klanten niet bemiddelbaar worden geacht, of klanten die op grond van gezinssituatie of leeftijd volledig zijn vrijgesteld van de arbeidsplicht. De
verdiepingsslag wordt gebruikt om de maatwerkgedachte voor de inkoop van reïntegratieactiviteiten,
activering en zorg voor 2004 verder te vervolmaken. De “specifieke vraag” én de mogelijkheden van de klanten zal de gemeente Nijmegen gebruiken om voor 2004 de reïntegratieactiviteiten, activering en zorg gerichter in te kopen. In het uitstroombeleidsplan 2004 zullen wij hierop terugkomen Dit beleidsplan zal aan uw Raad in december 2003 ter besluitvorming worden voorgelegd.. Kanteling Arbeidsmarkt: de vraaggerichte benadering De kanteling op de arbeidsmarkt maakt duidelijk dat het voor de gemeente Nijmegen gewenst is om
uit te gaan van een vraaggerichte benadering waarbij partijen concrete resultaten met elkaar afspreken. Daarbij is het belangrijk om te investeren in het vergroten en benutten van kansen voor mensen in de bijstand die nog kunnen werken, zodra de arbeidsmarkt weer aantrekt. Daarvoor is samenwerking nodig met individuele werkgevers.
De analyses van de arbeidsmarkt geven aan dat werkgevers nu vaker zullen kiezen voor
werkzoekenden die sneller volledig inzetbaar zijn. De toegenomen productiviteitseisen en toenemende eisen wat betreft een brede inzetbaarheid leiden ertoe, dat vaker uitgeweken wordt naar werknemers met tenminste MBO-niveau. Het is daarom aan het beleid, daar nu een passend antwoord op te formuleren, dat in feite in drie woorden is samen te vatten: scholing, scholing en scholing.
De mate en mogelijkheden van reïntegratie voor werklozen zonder werk en met een bijstandsuitkering zijn echter voor een belangrijk deel afhankelijk van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Bij een
gunstige werkgelegenheidsontwikkeling zijn er meer kansen voor reïntegratie; de reïntegratiekansen stijgen ook als de kenmerken van het klantenbestand zich gunstig ontwikkelen. Daarnaast wordt
reïntegratie beïnvloed door financiële prikkels en de (uitvoering) van de wet- en regelgeving. Door de minder gunstige situatie op de arbeidsmarkt is de concurrentiepositie voor werkzoekenden met een bijstandsuitkering op korte termijn niet bijzonder sterk te noemen. Immers, zij moeten concurreren met andere werkloze werkzoekenden zoals: gedeeltelijk arbeidsongeschikten en niet-
uitkeringsgerechtigden (NUG-gers), maar ook met schoolverlaters en frictiewerklozen18. Het is derhalve van belang om voor werkzoekenden met een bijstandsuitkering naast
aanbodversterkende maatregelen ook ruimte te creëren voor een vraaggerichte benadering. In het kader van het verbeteren van de afstemming vraag en aanbod op de arbeidsmarkt ligt het in de 17 18
Fase 9 = nog niet ingedeeld.
Frictiewerklozen zijn op zoek naar een betaalde baan en zijn minder dan een halfjaar werkloos. Dit zijn mensen die tijdelijk
zonder baan zitten maar in de periode van gunstige werkgelegenheidsontwikkeling niet veel problemen zullen ondervinden om aan het werk te komen.
16
bedoeling om werkzoekenden te activeren en te reïntegreren op basis van de huidige en toekomstige
vacatures. Met een aantal grote werkgevers zullen wij hierover afspraken maken. De concretisering van de afspraken met een aantal grote werkgevers moeten uiteindelijk leiden tot bijvoorbeeld
mentorschappen, ingevuld door oudere en ervaren werknemers. Zij kunnen de werkzoekenden inwerken en begeleiden op de werkvloer voor een succesvolle start. Een ander voorbeeld is om
assistentenfuncties te creëren zodat doorgroeimogelijkheden tot stand kunnen worden gebracht. De methodiek die door de Brug- en Instroomproject wordt toegepast, zullen wij ook gebruiken in een
door de afdeling SoZaWe op te stellen plan van aanpak. Daarbij zal specifiek uit de groep klanten met een uitkeringsduur korter dan één jaar worden geput. Overigens zijn wij ook de mogelijkheden aan het onderzoeken om ook met de sector tuinbouw concrete afspraken te maken voor het plaatsen van potentiële klanten uit het bestand van de afdeling SoZaWe.
Uitgangspunt van dit pilotproject is te komen tot een betere en intensievere begeleiding van werkzoekenden (casemanagement) en een sluitende keten met als elementen arbeidstoeleiding,
scholing (onder meer in combinatie met werk; zogeheten ‘duale trajecten’) en activering, die afgestemd is op de vraagzijde van de arbeidsmarkt.
In dit kader stelt de afdeling SoZaWe voor 1 juli 2003 een plan van aanpak op voor een pilotproject in het kader van de vraaggerichte benadering. In eerste instantie zal de afdeling SoZaWe met 40 klanten met een uitkeringsduur korter dan één jaar aan de slag gaan. Beoogd wordt om te komen tot het
duurzaam plaatsen van deze groep klanten in die sectoren waar op korte dan wel op middellange termijn vraag naar is. Duurzaam plaatsen op de reguliere arbeidsmarkt houdt in: minimaal een
aaneengesloten periode van 6 maanden waarbij geen beroep op de Abw, Ioaw/z gedaan hoeft te
worden. De bevindingen, methodieken en resultaten zullen middels een tussenrapportage worden
meegenomen in het uitstroombeleidsplan 2004, dat in december 2003 aan uw Raad ter besluitvorming zal worden voorgelegd. Voor dit plan van aanpak zal er voor 1 juli een separaat voorstel aan ons College ter besluitvorming worden voorgelegd.
Doorontwikkeling Bedrijfsverzamelgebouw: accent versterken frontoffice De beleidsvoornemens van het Rijk om tot 100% budgettering van de financiering van
bijstandsuitkeringslasten en vrij besteedbaar reïntegratiebudget over te gaan, vraagt naast een optimaal functionerende poortwachtersfunctie van het CWI en het UWV, ook een optimaal
functionerende keten van de partners in het Bedrijfsverzamelgebouw (BVG). In dit kader zal het verder ontwikkelen en het zichtbaar maken van concrete positieve effecten in het kader van de Proeftuin19 de komende periode zijn beslag krijgen. Daarbij denken wij aan de uitbreiding van de ketenpartners met de UWV en met Breed. De eerste stap in de samenwerking met de UWV is inmiddels gezet door het ondertekenen van een convenant medio 2002, aangaande het starten van de WAO-helpdesk voor
arbeidsgehandicapten. In maart zal de gemeenten samen met de UWV het project samenlopers (WAOAbw) starten. Op termijn zal er een project tussen de gemeenten en UWV worden gestart voor de
zogenaamde doorlopers (WW-Abw-klanten). Bovendien is in het kader van de aanbesteding van de
reïntegratiedienstverlening een inpassing van een potentiële reïntegratiebedrijf in de voorgestane
ketendienstverlening vereist. Op deze wijze werken publieke- en private ketenpartners samen aan het
totale dienstverleningspakket voor de klant. De samenwerking van de ketenpartners in het BVG zal moeten resulteren tot gestroomlijnde werkprocessen, om daarmee de effectiviteit en efficiency zo
optimaal mogelijk te bewerkstelligen. Het realiseren van klanttevredenheid, schadelastbeperking, duurzame uitstroom, hoogwaardige handhaving en andere vormen van maatschappelijke participatie is een gezamenlijk doelstelling van de ketenpartners.
19
De inwerkingtreding van de SUWI behoeft inpassing van het Nijmeegse CWI-model daarin. Het verder ontwikkelen en zichtbaar
maken van concrete positieve effecten van het Nijmeegse model onder de benaming “De Proeftuin” zal in de komende twee jaar zijn beslag krijgen.
17
De snel oplopende werkloosheid brengt het risico met zich mee dat naar verhouding veel capaciteit van
het CWI gaat zitten in administratieve taken op het gebied van inschrijvingen en uitkeringsintake en dat er onvoldoende aandacht kan zijn voor bemiddeling en snelle vacaturevervulling. Daarnaast willen wij uit het oogpunt van een optimaal functionerende poortwachtersfunctie, de frontoffice in het BVG
versterken. In dit kader willen wij meer ruimte creëren voor effectieve bemiddeling van werkzoekenden en dus ook voor klanten die geïndiceerd zijn in fase 2 en 3 naar beschikbare vacatures, zonder dat er een beroep wordt gedaan op een bijstandsuitkering. Op basis van een pilot willen wij een aantal
consulenten van de afdeling SoZaWe aan de voorkant van het werkproces inzetten om zodoende de frontoffice te versterken. Wellicht zal het een hoger netto resultaat opleveren voor de stabilisatie van
het klantenbestand. Maar, er ligt ook een risico: dat het ten kosten kan gaan van groepen klanten aan de achterkant (huidig bestand).
De bevindingen en resultaten van de pilot zullen meegenomen worden in de uitwerking van het uitstroombeleidsplan 2004, dat in december 2003 aan uw Raad ter besluitvorming zal worden voorgelegd.
Daarnaast zal in 2003 in het beleid duidelijke accenten worden gelegd op het vormgeven van de volgende beleidsvoornemens: §
Ten aanzien van gesubsidieerde arbeid zullen wij meer eisen stellen aan het werkgeverschap.
Daarbij zal meer begeleiding richting uitstroom uit de gesubsidieerde arbeid worden bevorderd. In het bijzonder zullen wij een andere wijze van subsidiëring van werkgeverslasten en inleenvergoedingen presenteren. §
Het uitgangspunt van de Agenda voor de Toekomst is een sluitende aanpak van participatie,
reïntegratie en werk te bewerkstelligen, zoals is opgenomen in het plan van aanpak van de G 26. Deze aanpak sluit ook aan bij het in Nijmegen ontwikkelde concept voor case-management. Eén aanspreekpunt voor klanten en de regiefunctie waar het gaat om trajecten.
Het casemanagement-concept zal door de reorganisatieontwikkeling van sector 1 Uitstroom, onderdeel van voorheen Waalwerk binnen de afdeling SoZaWe opnieuw worden bezien. Het uitgangspunt is dat de regie in publieke handen blijft.
§
Over de inzet van het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid (RPA) zijn wij ontevreden. De
gemeente Nijmegen wil uitgaan van een vraaggerichte benadering waarbij partijen concrete
resultaten met elkaar afspreken. Daarvoor is samenwerking nodig met individuele werkgevers. 5.2 Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid
Eind 2001 is het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid Nijmegen en omgeving (RPA) opgericht. In het platform stemmen gemeenten, uitvoeringsinstellingen, werkgevers- en werknemersorganisaties hun
arbeidsmarktactiviteiten op elkaar af en worden nieuwe initiatieven ontwikkeld gericht op een betere aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. In 2002 heeft het platform zich vooral bezig
gehouden met de samenwerking tussen gemeenten en uitvoeringsinstellingen, en de verbetering van
de informatie over de regionale arbeidsmarkt. Ondanks een aantal goede initiátieven is de bijdrage van de partners in het RPA aan een betere afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt tot nu toe
marginaal. De inbreng van met name werknemers- en werkgeversorganisaties is vrijblijvend en weinig
concreet. Brancheorganisaties en sectorstichtingen kunnen onvoldoende namens bedrijven spreken en voor hen bindende afspraken maken.
In het werkprogramma voor 2003 ligt het accent vooral op het bevorderen van de samenwerking tussen werkgevers onderling en werkgevers met uitvoeringsinstellingen en gemeenten. Voor 2003 zijn de volgende subdoelstellingen geformuleerd: §
Zoveel mogelijk werkzoekenden aan de slag krijgen;
§
Zoveel mogelijk werkenden hun werk laten behouden;
§
Het behouden en versterken van de regionale infrastructuur;
§
Het stimuleren van een vitale arbeidsmarkt (mobiliteit en scholing).
18
Er is een proefproject in ontwikkeling waarin met behulp van de site van het CWI werk.nl werkgevers
worden ondersteund bij de arbeidsreïntegratie van arbeidsgehandicapte medewerkers of werknemers die met werkloosheid worden bedreigd.
5.3 Bedrijvenloket en Werkgeversbenadering
In het kader van het arbeidsmarktbeleid en het werkgelegenheidsbeleid is een aantal
kwaliteitsimpulsen opgepakt door de afdeling Economische Zaken (EZ) en het Bedrijfsverzamelgebouw (BVG) met het opstarten van een Bedrijvenloket en het ontwikkelen van één keten binnen het BVG voor (toekomstige) werkgevers: “Werkgeversbenadering”. In het kader van het verbeteren van de kwaliteit van de gemeentelijke/BVG dienstverlening zijn beide projecten complementair van elkaar. Op deze wijze kunnen beide partijen een complete servicepakket aanbieden aan de klantgroep van ondernemers, bedrijven en instellingen. 5.3.1. Bedrijvenloket
Met de opening van de Stadswinkel (planning 1 juli 2003) zal ook de proeftuin Bedrijvenloket gaan
draaien. Daarin zullen vooralsnog medewerkers van EZ, Openbare Ruimte, Bouwen en Milieu in een
team werkzaam zijn om de klantgroep bedrijven en instellingen zo vraaggericht mogelijk van dienst te zijn. Zodra blijkt dat er vanuit de klant behoefte bestaat om ook andere (gemeentelijke) disciplines in
het Bedrijvenloket te vertegenwoordigen, zal hieraan invulling gegeven worden. Tot 1 juli 2003 zal met vier accountmanagers gestart worden met voorbereidende werkzaamheden.
In het licht van de visie en ambitie van de Gemeente Nijmegen – te weten verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening aan de ondernemer – zal per augustus 2004 de eerste fase van het
Bedrijvenloket (functionerende proeftuin) operationeel zijn, die, vanuit het perspectief van de
ondernemer, meetbaar bijdraagt aan een eenduidige en heldere afwikkeling van diensten aan ondernemers.
5.3.2 Werkgeversbenadering
In het kader van de Proeftuin is door het BVG een project ontwikkeld, genaamd
“Werkgeversbenadering”. In dit project gaat het om een gezamenlijke en eenduidige benadering van werkgevers en het betrekken van werkgevers bij het oplossen van knelpunten op de arbeidsmarkt. Doel van dit project is het ontwikkelen van één keten binnen het BVG voor (toekomstige) werkgevers. Naast
het ontwikkelen van één aanspreekpunt voor bestaande werkgevers met informatie omtrent potentiële nieuwe werknemers, arbeidsrecht, actieve bemiddeling, wet-en regelgeving, subsidies en overige
informatie dienen ook startende en nieuw te vestigen werkgevers adequaat geïnformeerd te worden op het gebied van Abw-wetgeving (Bbz), de lokale arbeidsmarkt en vestigingsmogelijkheden- en
voorwaarden. Dit laatste in samenwerking met de op te starten bedrijvenloket van de afdeling
Economische Zaken. De samenwerking tussen het bedrijvenloket en de werkgeversbenadering krijgt nog verder gestalte in het bespreken van casussen en het vice versa beschikbaar stellen van
informatiemateriaal voor ondernemers, bedrijven en instellingen.
Indien er vraagstukken zijn op het personele vlak, zal er een medewerker vanuit het BVG worden betrokken bij het multidisciplinair team van het bedrijvenloket. 5.4 Scholing
Zoals vermeld kent het RPA gebied Nijmegen een slechte match tussen arbeidsvraag en arbeidsaanbod. De opleidingsstructuur van de vacatures in Nijmegen wijkt behoorlijk af van het opleidingsniveau van
de niet-werkende werkzoekenden. Het langdurig werkzoekend zijn zorgt bovendien voor een grotere afstand tot de arbeidsmarkt omdat vele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (flexibilisering,
employability, nadruk op attitude en motivatie) aan deze groep langdurig werklozen voorbij zijn
gegaan. Daarnaast worden problemen op het gebied van gezondheid en financiën (schulden) groter naarmate mensen langer van een bijstandsuitkering rond moeten komen.
19
Geconcludeerd kan worden dat scholing20 en in het bijzonder beroepskwalificerende scholing een
belangrijk element van het uitstroombeleid moet zijn. Het bereiken van een startkwalificatie21 biedt een goede garantie op het verkrijgen van werk. Waar mogelijk sluit educatie aan op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs. Dat geldt ook voor de leerwerk-, assessments- en scholingstrajecten van
respectievelijk Voorwerk stichting leerwerkprojecten en het ROC/CBB. Het realiseren van duale en doorlopende trajecten is in dit kader van belang om een startkwalificatie te kunnen behalen.
De perspectieven op het bereiken van een betere positie op de arbeidsmarkt zullen toenemen door scholing, omdat werkgevers het opleidingsniveau als een indicator van de bekwaamheden van een persoon zien.
In het uitstroombeleidsplan 2001 en 2002 is melding gemaakt van het project werk- en
scholingsarrangement. Voor 1 juli 2003 komt de afdeling SoZaWe met een evaluatie over het werk- en scholingsarrangement. In de evaluatie zullen de kenmerken en het aantal deelnemers die in het kader
van het werk- en scholingsarrangement zijn gestart worden aangeduid. De kwantitatieve gegevens van klanten die assessements en leerwerktrajecten hebben gevolgd respectievelijk bij het ROC/CBB en
Voorwerk stichting leerwerktrajecten worden ook meegenomen. Daarbij geeft de afdeling SoZaWe de
uitstroomresultaten omtrent de scholingstrajecten en de kosten-baten analyse betreffende dit werken scholingsarrangement aan. Tot 1 juli hebben wij nog met het ROC/CBB een verplichte
inkoopregeling. Op basis van de evaluatiegegevens zal de afdeling SoZaWe vanaf 1 juli de scholing middels de aanbesteding gerichter inkopen.
Het demissionaire kabinet heeft besloten, in het kader van de vereenvoudings- en dereguleringswens, om per 1 januari 2003 de Regeling noodzakelijke scholing in te trekken. De eisen van scholing worden bijgevolg aangepast. Op korte termijn zal hierover aan ons College een voorstel worden voorgelegd. 5.5
Casemanagement
In het uitstroombeleidsplan 2002 hebben wij aangegeven dat het van belang is om vanuit één punt de dienstverlening voor de klant te coördineren. Het voortschrijdend inzicht op dit punt blijkt uit de
afspraken en de raamovereenkomst die tussen minister Vermeend van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de G 26, waaronder Nijmegen, zijn gemaakt in het kader van de Agenda voor de Toekomst 2001 – 2004. In het plan van aanpak dat door de gemeenten is opgesteld, wordt veel nadruk gelegd op de noodzaak van “casemanagement”.
Vanaf 2002 geeft de afdeling Sozawe reeds invulling aan het klantmanagement. Op basis van de
ontwikkelingen en veranderingen binnen sector uitstroom, moet de eerdere keuze over de invulling van het klantmanagement worden herzien.
De huidige klantmanager verzorgt het inkomens c.q. uitkeringsdeel en besteedt zoveel mogelijk
begeleidingstaken uit. De klantmanager voert nu de regie op de begeleidings- en reïntegratietaken.
Uitgangspunt is dat de regie op de uitvoering van de begeleidingstaken inzake reïntegratie én sociale activering zoveel mogelijk in publieke handen blijft. Over de vormgeving, taak en inhoud van het klantmanagement wordt een collegebesluit voorbereid.
De begeleidingstaken op terrein van reïntegratie, activering en zorg worden zoveel mogelijk
aanbesteed en ingekocht bij private (reïntegratie-) partners. Over de vormgeving van de activeringsen zorgtrajecten zal uw Raad in de loop van 2003 nader geïnformeerd worden.
20
Cruciaal voor het succes van een opleidingsprogramma zijn duidelijk omschreven doelen, die zowel aansluiten bij
de behoeften van de deelnemer als bij de vraag op de regionale/lokale arbeidsmarkt. De resultaten zijn vooral goed wanneer de opleiding gericht is op het aanleren van vaardigheden die in een bepaalde sector worden gevraagd. 21
Voor langdurig werklozen voor wie een beroepskwalificerende scholing niet nodig of haalbaar is, lijkt
functietraining een goed alternatief te zijn. Een werkloze wordt opgeleid voor een functie op een geoefend niveau.
Voorbeeldfuncties waarvoor geen beroepsopleiding nodig is zijn slijper, afbramer, puntlasser. Functietraining stelt de werkloze in staat op termijn zijn/haar capaciteiten aan de wensen van de werkgever aan te passen.
20
5.6
Agenda voor de Toekomst
In de Agenda voor de Toekomst 2001 – 2004 hebben de G 26, waaronder Nijmegen, en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zich vastgelegd op prestaties om de uitstroom van
werkzoekenden naar werk te intensiveren. In het plan van aanpak dat door de gemeenten is opgesteld, wordt veel nadruk gelegd op de noodzaak van “casemanagement”. Ook wordt er ruimte geboden voor experimenten waarin activering en handhaving nauw met elkaar verweven worden. Uw Raad heeft op 30 oktober 2002 een besluit genomen over de voorstellen “Kinderopvang” en “Experimenten” in het
kader van de Agenda voor de Toekomst. De gemeente Nijmegen heeft voor een drietal experimenten een subsidieverzoek bij het ministerie van SZW ingediend: bestandsanalyse van klanten in de bijstand, Erkennen van Verworven Competenties en Sluitende Aanpak moeilijke klanten. Overigens is voor
Nijmegen voor de experimenten bij SZW een bedrag gereserveerd van bijna € 1 miljoen. Voor dit drietal experimenten is een bedrag van circa € 400.000 gemoeid. Bovendien zal in het kader van de Proeftuin van het BVG twee experimenten worden ingediend bij SZW: Monitoring Bedrijfsverzamelgebouw en
Werkgeversbenadering. Uit het experimentenbudget van Nijmegen is door SZW inmiddels voor de Proeftuin een bedrag van € 150.000 toegekend.
In de eerste landelijke Voortgangsrapportage is aangeduid dat naast het realiseren van de prestatieafspraken de Agenda een extra impuls heeft aangegeven aan de cultuuromslag “Werk boven
Inkomen”. Bovendien leiden de bestuurlijke afspraken tot een meer integrale werkwijze bij gemeenten. Deze beoogde omslag is al door de gemeente Nijmegen in 2001 in gang gezet met het Integraal
Bijstandsbeleid en vanaf 2002 onder de benaming Integraal Beleid Werken Inkomen22. Gestreefd wordt om op basis van een zorgvuldige analyse van de individuele omstandigheden van de klant en zijn of haar persoonlijke agenda voor de toekomst, een op maat gesneden traject samen te stellen, waarin
zowel inkomens-, uitstroom- en handhavingscomponenten in onderlinge samenhang worden bezien.
Een van de belangrijkste vernieuwingen hierbij is dat vanuit één punt de dienstverlening voor de klant wordt gecoördineerd, het zogenaamde casemanagement oftewel klantmanagement. Daarbij is het van belang om deze beoogde omslag vast te houden, zeker met het oog op de toekomstige integrale verantwoordelijkheid van gemeenten voor het reïntegratiebeleid.
De taakstelling over de tweede helft van 2001 bedraagt 767 trajecten. De afdeling SoZaWe heeft 769 trajecten gerealiseerd. Het gerealiseerde aantal trajecten voor het jaar 2002 bedraagt 1.025 (67%), de taakstelling bedraagt 1.534 trajecten. Bijgevolg 509 trajecten minder dan de taakstelling. Wat betreft
de instroom is de taakstelling in 2002 zodoende niet gehaald. Dit heeft in het bijzonder te maken met
het feit dat in het kader van de Agenda voor de Toekomst er maar één traject per persoon gedeclareerd mag worden, terwijl de opgestelde taakstelling is gebaseerd op het daadwerkelijk gerealiseerde
trajecten in voorgaande jaren. Daarbij kan voor een persoon vaker een traject worden opgestart.
De uitstroomtaakstelling is naar alle waarschijnlijkheid wel behaald. De realisatie van de uitstroom23 in
het 3e kwartaal 2002 bedraagt 117 (76%), de taakstelling is 153. De gegevens ultimo 2002 ten aanzien van de uitstroom zijn nog niet voorhanden.
De realisatie van de taakstelling over 2002 is richtinggevend voor de taakstelling over 2003.
Taakstelling 2003: aantal gerealiseerde trajecten minimaal 1.025, uitstroom: 200 naar regulier24 werk,
inclusief gesubsidieerd werk.
De taakstelling is naar beneden bijgesteld ten opzichte van de oorspronkelijke taakstelling in het
convenant. In de begroting is rekening gehouden met de ambitieuze taakstelling van het aantal te 22
Gemeenten zijn per 1 januari 2002 verantwoordelijk voor de activering en reïntegratie van inwoners met een
uitkering op basis van de Algemene Nabestaandenwet en werkzoekenden zonder uitkeringsrelatie. De verbreding van de doelgroep bijstandsgerechtigden met de genoemde doelgroepen die tot de zorgplicht van de gemeente Nijmegen worden gerekend, behoeft derhalve een bredere beleidsbenaming. 23
Met uitstroom wordt hier bedoeld uitstroom naar regulier dan wel gesubsidieerd werk. Alleen deze vormen van
uitstroom zijn immers subsidiabel in het kader van de Agenda voor de Toekomst. 24
Minimaal een aaneengesloten periode van 6 maanden waarbij geen beroep op de Abw, Ioaw/z gedaan hoeft te
worden.
21
realiseren trajecten van 1.534. In het bestedingsplan van middelen trajecten Agenda voor de
Toekomst is een reserve opgenomen van 35%. Hierdoor wordt met de gerealiseerde trajecten en uitstroom geen financieel risico gelopen.
Overigens is het voorstel Agenda voor de Toekomst op 26 februari ter advies aan de Raadscommissie Stedelijke Samenleving voorgelegd. 5.7
Inkoop reïntegratiedienstverlening, scholing, activering en zorg
Met de komst van de nieuwe structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (SUWI) heeft de wetgever een stevig impuls gegeven aan de herziening van het stelsel van sociale zekerheid.
Eén van de voorwaarden waaraan de gemeentelijke opdrachtgevers moeten voldoen is dat gemeenten
de reïntegratieactiviteiten niet zelf mogen uitvoeren, maar zoveel mogelijk vanaf 1 januari 2002 moet inkopen op de private markt. Vanwege de contractuele verplichtingen met Kliq tot eind 2002, is de afdeling SoZaWe onlangs met ingang van 1 januari 2003 overgegaan tot de aanbesteding van
reïntegratiedienstverlening, activering en zorg. SUWI stuurt erop dat de gemeente Nijmegen zich
opstelt als opdrachtgever en in die rol ernaar streeft om reïntegratietrajecten in te kopen bij private
partijen. In die verhouding is sprake van een inkooprelatie. De relatie met een aantal partijen, in het bijzonder die met gemeentelijk gesubsidieerde instellingen (scholing, activering en zorg), en Kliq, wordt opnieuw ingevuld. Door professioneel in te kopen verkrijgt de gemeente Nijmegen een
passender aanbod (betere prijs-kwaliteitverhouding) en verschuift de inkoop van aanbodgericht naar vraaggericht. De subsidierelaties zullen op een zakelijker en professioneler manier worden ingevuld, waarbij prestaties en kwaliteitseisen via transparante en objectieve procedures inzichtelijk worden
gemaakt en vastgelegd. Bij het inkoopproces ten aanzien van reïntegratiedienstverlening, activering en zorg is gekozen voor de volgende procedure: §
De inkoop van reïntegratiedienstverlening inclusief scholing gebeurt middels de Europese aanbestedingsprocedure met voorselectie om klachten over de gevolgde procedure te voorkomen. Hoewel de aanbestedingsprocedure volstaan kan worden met een beperkte regime, hebben wij niettemin gekozen voor de Europese met voorselectie. Immers met Kliq heeft de gemeente
Nijmegen jarenlang een contractuele verplichting aangegaan. Het voorstel over de inkoop van reïntegratiedienstverlening is door ons College op 24 september 2002 geaccordeerd.
In het kader van de inkoop van reïntegratiedienstverlening vinden wij het van belang om het
uitgangspunt ”de beste weg naar werk” te handhaven. Het gaat er om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een duurzaam perspectief op werk te bieden. §
De inkoop van activering en zorg gebeurt hoofdzakelijk op lokaal en regionaal niveau. Hierbij
maken wij gebruik van het beperkte regime. In principe zullen de instellingen dit jaar al volgens
dezelfde inkoopspelregels moeten worden aangesproken als hun private reïntegratiebedrijven. In de praktijk hebben wij gekozen voor een overgangssituatie, waarbij voor het activerings- en zorgbestek voor instellingen die drie jaar of langer een subsidie ontvangen in 2003 een
afbouwsubsidie wordt toegekend van 50%. Op deze wijze wordt de subsidierelatie meer gestuurd op prestaties en op termijn wordt de relatie omgezet in een inkooprelatie.
De afbouwregeling van budgetsubsidies aan instellingen is overigens aangeduid in het bestedingsvoorstel 2003 werkdeel Fonds voor Werk en Inkomen, dat op 15 januari 2003 besproken is in de Raadscommissie Stedelijke Samenleving.
De inkoop van reïntegratieactiviteiten inclusief scholing, activering en zorg door de afdeling SoZaWe vereist onder meer een zorgvuldige analyse van het klantenbestand, en een goed voorbereide
implementatie van de rol van de casemanager zoals die in het kader van de Agenda voor de Toekomst is beschreven. Daarmee kan op een consequente en verantwoorde manier invulling worden gegeven aan het regisseren van het reïntegratieproces van de klanten.
22
Ten aanzien van de inkoop van de reïntegratiedienstverlening inclusief scholing willen wij in de tussenrapportage een antwoord krijgen op de volgende vragen: 1.
Wat zijn de resultaten van de reïntegratiebedrijven en op welke wijze worden de resultaten bereikt?
2.
Zijn er verschillen tussen de resultaten van de diverse reïntegratiebedrijven, en wat zijn de
3.
Hoe verloopt het proces van instroom, doorstroom en uitstroom en welke problemen doen zich
4. 5.
(hoe ziet een traject eruit, wat is de inhoud van een traject, wat zijn de doorlooptijden?) oorzaken van deze verschillen? hierbij voor?
Welke mogelijke verbeterpunten zijn er onder andere aangedragen door de betrokken actoren? Welke klachten hebben klanten bij de reïntegratiebedrijven ingediend?
Verwachtte einddatum tussenrapportage: 1 oktober 2003. De uitkomsten van deze tussenrapportage worden meegenomen in het uitstroombeleidsplan 2004.
Ten aanzien van de inkoop activering en zorg zal voor de Collegeperiode de afdeling SoZaWe er voor zorgdragen dat voor zorgklanten een sluitende pakket zorg wordt aangeboden. De vraag is of de
taakstelling van 1.500 zorgklanten haalbaar is. Op basis van bestandsanalyse zal het aantal bepaald worden. Daarbij is het belangrijk om met uw Raad hierover een discussie aan te gaan (zie hoofdstuk 8, aangaande discussiepunten)..
5.8 Wijkgerichte aanpak: Nijmegen naar werk in Dukenburg In het kader van het Meerjaren Ontwikkelingsplan (MOP) Grote stedenbeleid 2000 – 2004 heeft de gemeente Nijmegen zich ten doel gesteld om het verschil in werkloosheid in aandachtswijken ten opzichte van het stedelijk niveau te halveren.
In ons Collegeakkoord is afgesproken om de bestaande mix van stedelijk georganiseerde reïntegratieactiviteiten en een wijkgerichte aanpak in het kader van Nijmegen naar werk voort te
zetten. Op basis van de ervaringen die zijn opgedaan in het wijkgerichte project Nijmegen naar werk West is in mei 2001 besloten de wijkgerichte aanpak uit te voeren in Dukenburg.
Daartoe is in samenwerking met Kliq, onder verantwoordelijkheid van de gemeente het project "Nijmegen naar werk in Dukenburg" gestart. Aan dit project zijn twee bijzondere
uitvoeringscomponenten verbonden. De eerste is, dat de activerings- en reïntegratie activiteiten deels op locatie worden uitgevoerd vanuit wijkcentrum "de Meijhorst" in Dukenburg. De tweede is, dat de
afdeling bij SoZaWe die de uitkering verzorgt direct gekoppeld is aan de medewerkers van het project. Zo kan aanmelding en terugkoppeling van klanten één op één plaatsvinden. Letterlijk gaan werk en inkomen daarbij in één hand. Door de situering in de wijk is het project laagdrempelig. Door de
koppeling van werk en inkomen is de aanpak concreet en direct. Mede daardoor is de verwachting dat de uitval bij de klantgroep lager zal zijn dan bij de reguliere dienstverlening. Daarnaast zit de
meerwaarde van het project in de intensieve begeleiding door één en dezelfde consulent gedurende het gehele traject van intake, activering, reïntegratieactiviteiten, plaatsing en nazorg.
De ervaringen in de uitvoering tot op heden maakt duidelijk, dat de werkwijze anders moet worden
vormgegeven. Het plan is om de start van het traject groepsgewijs te gaan organiseren om daarmee lotsverbondenheid en herkenning te bevorderen en een positief stimulerende werking uit te laten gaan van de groep. Daarbij is aan gegeven dat de consulenten werkzaamheden verrichten die feitelijk niet bij het wijkgerichte project thuishoren. De ervaring leert dat er ook veel “gemeentelijke vragen”
terechtkomen bij dit wijkgerichte project. Immers, wijkbewoners komen ook met andere vragen bij de consulenten zoals: problemen met de betaling van de uitkering, schuldproblemen, het niet of onjuist ontvangen van WW gelden, moeilijkheden met het CWI, aanvragen paspoort, etc. Kortom, allerlei
activiteiten, die zeer waardevol zijn, maar niet tot het (directe) takenpakket van de consulent behoren. De afdeling SoZaWe zal in dit verband haar dienstverlening uitbreiden met het gerichter inzetten van dienstverleners (casemanagers).
23
De aanwezigheid van dit wijkgerichte project wordt door de wijkbewoners als een grote toegevoegde waarde beschouwt. Er is weer een “gezicht van de gemeente aanwezig”. Uw Raad heeft in november
2002 besloten dat er opnieuw een volwaardig dependance moet komen van een nieuw gemeenteloket in Dukenburg. Momenteel is de Directie Inwoners aan het onderzoeken hoe en op welke wijze de publieke dienstverlening in Dukenburg het beste gestalte zal moeten krijgen. Beoogd werd om over de totale projectperiode (1 mei 2001 – 1 mei 2004) van drie jaar 900 trajecten te starten. Het aantal trajecten bedraagt vanaf 1-5-2001 tot en met 31-12-2002: 357 Het aantal beëindigde trajecten: 230 (in dezelfde periode).
Op basis van ervaringsgegevens is het streven om in 2003 circa 180 trajecten te realiseren. De duurzame uitstroom naar regulier werk bedraagt voor 2003: 30. 5. 9 Persoonsgebonden Reïntegratiebudget (PRB)
In het uitstroombeleidsplan 2002, hebben wij aangeduid dat het experiment “de eigen weg naar werk” in het kader van het PRB voor klanten die zelf het initiatief in hun reïntegratieproces willen en kunnen
nemen, een ideale oplossing kan vormen om de afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen. Met zo’n budget kunnen klanten zelf bepalen welke diensten men inkoopt en bij welke organisatie.
De kerngedachte achter het PRB is dat vraagsturing leidt tot meer maatwerk voor de klant.
Uitgangspunt van het experiment is dat de PRB-ers zelf het initiatief nemen en geven naar eigen inzicht nadere invulling aan hun reïntegratieproces, waarbij sprake is van een grote mate van
autonomie. De invloed van klanten op het aanbod aan diensten zorgt op deze wijze voor meer op het individu toegesneden dienstverlening in reïntegratietrajecten. In de reïntegratie leidt dit tot betere
trajecten en gemotiveerde klanten. Om dat maatwerk te realiseren, moeten klanten voldoende inzicht hebben in de markt van aanbieders.
In dit experiment dat in het najaar van 2000 is gestart moeten de PRB-ers zich voorafgaand aan hun aanvraag al oriënteren. Als de PRB-er prijs stelt op de mogelijkheid van een persoonsgebonden
budget (PRB) dan dient hij zelfstandig of in overleg met de door hem gewenste partij25 een trajectplan op te stellen.
In dit trajectplan moet zijn beschreven wat de aard, duur en kosten van het traject zijn en welke
beroepsactiviteiten men na afloop van het traject kan vervullen. Na verkregen goedkeuring zorgt de
PRB-er ervoor dat op regelmatige tijden de benodigde informatie aan sector Uitstroom van de afdeling SoZaWe wordt toegezonden. Het initiatief ligt binnen de looptijd van het plan bij de PRB-er, afdeling SoZaWe volgt.
Dit vereist dat klanten voorafgaand aan de aanvraag niet alleen inzicht verwerven in de aanbieders van reïntegratietrajecten, maar ook in de mogelijkheden van de arbeidsmarkt. Bovendien is het van belang dat het beroep dat de klant kiest niet alleen aansluit bij zijn interesse, maar ook bij zijn
opleidingsniveau en capaciteiten. Het maken van reële keuzen op dit punt is juist voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een lastige zaak, maar juist deze inschatting bepaalt het vervolg van het reïntegratietraject.
In dit experiment hebben negentien werkzoekenden een PRB-traject ingediend. Er valt geen eenduidige lijn te ontdekken, wat betreft het opleidingsniveau, leeftijdscategorie en geslacht van de PRB-ers die
aan dit experiment deelnamen.
Van de negentien ingediende PRB trajecten zijn er elf PRB-trajecten toegekend. Toetsing van de trajectplannen is marginaal geweest. De haalbaarheid van de gestelde doelen in de
trajectplannen was het belangrijkste criterium. Dit criterium is in drie gevallen de reden geweest dat het trajectplan en daarmee het PRB is afgewezen. In de ander vijf gevallen hebben de
9
De PRB-er is vrij in de keuze een andere partij in te schakelen dan sector 1 Uitstroom. Gedacht kan worden aan
belangenorganisaties, vakbeweging, commerciële intermediairs, etc.
24
klanten zelf aangegeven geen vervolg te willen geven aan het PRB, vanwege de structurele ontbrekende ondersteuning door sector Uitstroom. Deze vijf klanten hebben hun reïntegratieproces binnen de reguliere kaders van sector Uitstroom voortgezet.
Momenteel volgen er nog vier PRB-ers een opleiding. Eén persoon is uitgestroomd naar regulier werk, één naar een WIW-dienstverband. Opvallend bij deze zes trajecten is, dat gedurende het tracé
aanvullende scholing, begeleiding, etc. moest worden ingekocht. De vooraf geschatte en aangevraagde producten bleken in geen enkel geval toereikend te zijn. Overigens ziet het perspectief van de vier PRB-ers er rooskleurig uit.
Geconcludeerd mag worden dat de klant gemakkelijker het hele proces van oriëntatie op een
beroepsperspectief tot en met de inkoop van activiteiten zou doorlopen, wanneer er een goede adviesen begeleidingsfunctie beschikbaar zou zijn. Deze functie ontbrak in dit experiment, omdat Afdeling SoZaWe wilde voorkomen dat de betreffende consulent de regie en bijgevolg de autonomie van de
klant zou overnemen. Daarbij blijkt dat dit experiment niet goed is geïmplementeerd binnen Afdeling SoZaWe. Een aanzienlijk deel van de consulenten van Afdeling SoZaWe was slecht of niet bekend met het PRB als reïntegratie-instrument.
In ons Collegeakkoord hebben wij aangegeven de mogelijkheden voor persoonsgebonden budgetten voor reïntegratie te verruimen. Wij zullen dan ook dit experiment in een aangepaste - en niet in de
meest extremenvorm voortzetten. Het PRB dient als serieus alternatief te worden gepresenteerd en het is belangrijk om systematisch te werken aan het verbeteren van de noodzakelijke randvoorwaarden, zoals een goede advies- en begeleidingsfunctie en gerichte voorlichting. Het ondersteunen van de
eigen verantwoordelijkheid van klanten, waardoor zij meer in aansluiting op hun kwaliteiten initiatieven ontwikkelen om een plaats te verwerven op de arbeidsmarkt zal dan ook het uitgangspunt van het
vervolgexperiment zijn. Daarmee kan ook voor de klanten de transparantie in de markt van aanbieders wellicht verbeteren. Voor 1 juli 2003 zal de afdeling SoZaWe een separaat voorstel aangaande de PRB aan ons College ter besluitvorming voorleggen. 5.10 Gesubsidieerde arbeid De taakstellende bezuinigingen op WIW en I/D maken een herbezinning over de gesubsidieerde arbeid binnen de gemeente Nijmegen noodzakelijk. De opgelegde bezuinigingen dwingen tot een reductie van het aantal gesubsidieerde banen. De bijdragen van het ministerie dekken de kosten niet meer
volledig. Indien het aantal gesubsidieerde werknemers niet op korte termijn aanzienlijk verminderd zal de gemeente een aanzienlijke bijdrage uit de algemene middelen moeten leveren om alle banen in
stand te houden. De noodzaak tot een meer taakstellend beleid is hiermee ontstaan. Dit mag echter niet geheel ten koste gaan van het sociale gezicht dat de gemeente Nijmegen de laatste jaren heeft
laten zien en waarbij zoveel langdurig werklozen en instellingen gebaat zijn gebleken. In dit verband zullen wij een aantal wijzigingen doorvoeren om de negatieve effecten van de bezuinigingen zoveel mogelijk te verminderen. Voorwaarde hierbij is dat er geen gedwongen ontslagen mogen vallen. Deze wijzigingen zijn: §
Het sterk bevorderen van uitstroom uit de gesubsidieerde arbeid;
§
Het leggen van een grotere (financiële) druk bij werkgevers;
§
Het beperken van instroom in de gesubsidieerde arbeid.
In het licht van deze ontwikkelingen hebben wij voor de afdeling SoZaWe de instroom in de WIW zo laag mogelijk gehouden, zodat ultimo 2003 de financiering zo goed mogelijk positief kan worden
afgesloten. Nieuw te realiseren dienstbetrekkingen is op 7526 gesteld. De uitstroom is op 185 bepaald. Voor de Instroom/Doorstroom banen geldt het volgende: aangezien het tekort voor 2003 op de ID
exceptioneel is, vindt er in 2003 geen instroom in de I/D plaats. Uitstroom naar regulier werk wordt gesteld op 60 personen/fte’s en overig uitstroom op 90.
26
De cijfers zijn gebaseerd op FTE’s (banen van 32 uur).
25
De instroom in de gesubsidieerde arbeid wordt dus vanaf dit jaar zoveel mogelijk beperkt. Mede gelet op de situatie op de arbeidsmarkt zullen de uitstroommarges de komende periode lager zijn. Het is
van belang om toch meer beweging te krijgen in het klantenbestand. Er zal bijgevolg gezocht moeten
worden naar nieuwe activerings- en reïntegratie-instrumenten. Voor 1 juli zal de afdeling SoZaWe een separaat voorstel aan ons College voorleggen.
5.10.1 WIW-werkervaringsplaatsen
De werkervaringsplaatsen biedt de gemeente een instrument om de aansluiting tussen de overige arbeidsmarktinstrumenten en de uiteindelijke overstap naar het reguliere arbeidsproces te
vergemakkelijken. In 2002 was de taakstelling voor het aantal te realiseren werkervaringsplaatsen op
100 gesteld. Op 31 december zijn er 90 (90%) nieuwe werkervaringsplaatsen gecreëerd. In 2002 zijn er vanuit de werkervaringsplaatsen 93 klanten uitgestroomd, waarvan 53 (taakstelling 60: realisatie 88%) naar regulier werk. De overige 40 klanten zijn om diverse redenen uitgestroomd.
De taakstelling voor 2003 voor de afdeling SoZaWe ziet er als volgt uit: 70 te realiseren
werkervaringsplaatsen en 30 klanten duurzaam plaatsen op de reguliere arbeidsmarkt. Duurzaam
plaatsen impliceert minimaal een aaneengesloten periode van 6 maanden waarbij geen beroep op de Abw, Ioaw/z gedaan hoeft te worden.
5.10.2 Wet Reïntegratie arbeidsgehandicapten (REA)
Met de WREA hebben gemeenten een extra instrument in handen om klanten met een arbeidshandicap te ondersteunen bij het vinden van werk. In het laatste kwartaal 2002 heeft de afdeling SoZaWe een onderscheid gemaakt tussen klanten die wachten op een REA-toets (en de daarbij horende
administratieve afhandeling) en klanten die daadwerkelijk een REA-traject volgen. In de eerdere kwartaalrapportages is die onderscheid derhalve niet gemaakt. In de bijlage aangaande het jaaroverzicht 2002 worden de resultaten vermeld.
Voor 2003 is de taakstelling het volgende: inkoop 350 REA toetsen bij private reïntegratiebedrijven (Personage Support en Argonaut), waarvan 250 tot een traject moet leiden. 5.11 Sociale Activering In de beleidsnotitie en uitvoeringsplan sociale activering, die in het najaar van 2001 is opgesteld wordt sociale activering in Nijmegen vanuit 2 domeinen vormgegeven: “Werk en Inkomen” en “Zorg en Welzijn”. §
Vanuit het perspectief “Werk en Inkomen” betekent dit dat sociale activering wordt ingezet als een eerste voorzichtige stap op weg naar werk. Sociale activering in de hoedanigheid van
arbeidsactivering wordt dus ingezet als onderdeel van een reïntegratietraject. De verplichting die geldt vanuit de bijstandswet blijft gehandhaafd. De regie op de trajecten wordt uitgevoerd door werkconsulenten; §
Vanuit het perspectief “Zorg en Welzijn” betekent dit dat sociale activering wordt ingezet voor het bevorderen van maatschappelijke participatie. Hier is de sociale activering een doel op zich. Een nuttige dagbesteding, maatschappelijke participatie of doorbreking danwel voorkoming van het sociale isolement kunnen het einddoel van een traject vormen. Er bestaat geen verplichting aan
deelname. Maar deelname is niet vrijblijvend. De regie op de trajecten ligt bij de zorgconsulent. In een beleidsterrein dat voor Nijmegen nog volop in ontwikkeling is, is een succesvolle invoering niet in één keer te organiseren. Nijmegen beperkt zich in deze eerste fase tot de doelgroep van
bijstandsgerechtigden. Aangezien er zeer veel aspecten bij de uitvoering van het beleid komt kijken
heeft de gemeente Nijmegen besloten kleinschalig te starten via een pilot. Gekozen is te starten in een Nijmeegs stadsdeel dat een grote populatie fase 4 bijstandsgerechtigden en een sterke infrastructuur
26
van sociale voorzieningen in dat stadsdeel kent. Vooruitlopend op de eindevaluatie, die gepland staat
op 1 juli 2003, wordt beknopt de stand van zaken aangegeven van de sociale activeringsactiviteiten op wijkunit Midden van Sector II van de Afdeling SoZaWe.
Op basis van de 2 domeinen is er binnen SoZaWe in de werkwijze van sociale activeringstrajecten een onderscheid gemaakt: §
Voor klanten, waarvan de afstand tot de arbeidsmarkt zeer groot is, maar niet onoverbrugbaar, worden de sociale activeringstrajecten opgepakt door Sector I (het voormalige Waalwerk). Het betreft hier arbeidsactivering richting werk. De resultaten worden niet apart gemonitord.
§
Voor klanten, waarvoor de uitstroom richting arbeidsmarkt niet aan de orde is (maar overigens
nooit als mogelijkheid wordt uitgesloten), worden de sociale activeringstrajecten opgepakt door Sector II (Verstrekkingen). Het gaat hier om sociale activering in het kader van zorg en welzijn.
De doelstelling van de pilot is, naast het daadwerkelijk oppakken van 75 sociale activeringstrajecten27, antwoord te geven op de vraag of het wenselijk en mogelijk is de uitvoering van sociale
activeringstrajecten door de consulenten Werk Inkomen en Zorg (CWIZ) van Unit midden te laten verrichten.
Geconstateerd wordt dat het takenpakket sociale activering vooralsnog moeizaam aansluit bij de
bestaande taken en verantwoordelijkheden van de CWIZ. Dit blijkt in het bijzonder uit de volgende twee zaken: §
Extra aandacht voor of druk op het afwikkelen van werkzaamheden in verband met het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering (voornamelijk heronderzoeken) gaat ongewild ten koste van de beschikbare tijd voor sociale activeringstrajecten.
§
De werkwijze hoofdzakelijk van een sociaal activeringsgesprek is wezenlijk anders dan de
werkwijze van een gesprek in verband met een heronderzoek of aanvraag bijzondere bijstand. Het gaat hier bijvoorbeeld om zaken als de benodigde tijd voor een gesprek, de keren dat een klant
voor een gesprek afbelt en over de gespreksvoering: het noodzakelijke geduld en de inhoud. Dit vereist een onverwacht grote omschakelijking bij de CWIZ.
Deze bevindingen staan overigens los van de motivatie van en de wens van de CWIZ om sociale activeringstrajecten op te pakken en bijbehorende gesprekken aan te gaan.
Het streven is om voor 1 juli 2003 de bevindingen in een aantal aanbevelingen te formuleren in de eindevaluatie. Daarbij zal de afdeling SoZaWe ook verslag doen over het aantal gerealiseerde trajecten en de verdere resultaten van de sociale activeringstrajecten. De feitelijke uitvoering van de sociale
activeringstrajecten zullen vanaf 1 juli formeel worden uitbesteed aan instellingen, op basis van de aanbesteding activering en zorg.
27
Voor klanten waarbij uitstroom richting arbeidsmarkt niet aan de orde is.
27
6. Klantgerichte aanpak voor doelgroepen 6.1 Niet-uitkeringsgerechtigde herintredende vrouwen.
In samenwerking met alle gemeenten in het werkgebied van het CWI is het project Herintreedster opgezet. Doelstelling van het project is bevorderen van de arbeidsparticipatie van vrouwen, die niet van een uitkering afhankelijk zijn. Het project loopt tot eind 2003.
Op 4 maart 2002 is het Wervingsteam herintreedsters door de voormalige minister W. Vermeend
geïnstalleerd. Het team bezoekt plaatsen waar relatief veel vrouwen die tot de doelgroep horen bij elkaar komen zoals markten, schoolpleinen, beurzen etc. Het team heeft 2002 in het totaal gesprekken 3.436 gevoerd waaronder 2.716 in Nijmegen.
De doelstelling van het project is om de arbeidsparticipatie van vrouwen in de regio te verhogen van 52% in 2001 tot 56% in 2003. Een daarvan afgeleide doelstelling is dat in de gemeente Nijmegen jaarlijks voor 200 herintredende vrouwen een reïntegratietraject wordt gestart.
Omdat het project pas in april operationeel is, is deze doelstelling bijgesteld naar 7/12 van 200 is 117. Ultimo 2002 waren er 129 (110%) trajecten gestart. Een tussentijdse bestandsvergelijking van het CWI met de UWV laat zien dat van vrouwen met een relatief korte afstand tot de arbeidsmarkt die zich in 2002 ingeschreven hebben bij het CWI, er bijna 60% binnen een half jaar aan de slag was.
Het project is in ontwikkeling, de werkwijze is al een aantal malen bijgesteld. In het laatste kwartaal zijn workshops aan het programma toegevoegd. Daarnaast is een contract gesloten met 5 loopbaanadviesbureaus die ieder werken vanuit een verschillende benadering.
In 2003 zal de inrichting van het project opnieuw worden aangepast. Onder andere worden de taken en omvang van het wervingteam gewijzigd. De benadering en dienstverlening aan deze doelgroep vragen een andere insteek dan de dienstverlening aan arbeidsplichtige bijstandsgerechtigden. De ervaringen
uit het project leiden tot een kritische beschouwing van de algemene dienstverlening van het CWI en de afdeling SoZaWe. Daarnaast stimuleert het project de samenwerking tussen het CWI en de gemeenten in de regio en tussen deze gemeenten onderling.
Voor meer informatie over dit project wordt verwezen naar bijlage 2: de tussenevaluatie.
Voor 2003 is de taakstelling het realiseren van 200 reïntegratietrajecten voor herintredende vrouwen. De doelstelling “bevordering van arbeidsparticipatie van 52% eind 2001 naar 56% eind 2003” moet einde 2003 blijken uit cijfers van het CBS. 6.2 Allochtonen Het ingezette en geïntensiveerde beleid zoals verwoord in de voorgaande uitstroombeleidsplannen en in de voortgangsrapportages van het Grote Steden Beleid voor allochtonen, is er op gericht het werkloosheidsverschil tussen autochtonen en allochtonen te halveren.
Uitgangspunt van dit beleid is dat allochtonen ten minste evenredig worden bereikt met het algemene arbeidsmarktinstrumentarium. Daar waar hierbij nog belemmeringen of achterstanden bestaan, wordt het aanvullende en specifieke beleid ingezet. Uiteindelijk moeten de verschillende doelgroepen voldoende door het algemene beleid worden bereikt.
Zoals vermeld zal de afdeling SoZaWe op basis van de bestandsanalyse een nadere onderzoek doen van de houding van de dienstverleners van de afdeling SoZaWe bij bepaling van de indeling van de
hoofdgroepen: Surinamers, Antillianen en Marokkanen. Daarnaast is het aantal bijstandsklanten nog
steeds onevenredig hoog. De doelgroep allochtonen bedraagt 37% in absolute aantallen van het totale bestand.
In dit kader zal de afdeling SoZaWe in samenwerking met de ketenpartners in het
Bedrijfsverzamelgebouw en met de beleidsafdeling Samenlevingsopbouw, Werk en Inkomen (SaWI)28,
de expertise en ervaringen van Tumap en Trabou Tin (stimuleringsprojecten respectievelijk voor
28
In het kader van de motie Deltaplan Integratie.
28
Turken/Marokkanen en Antillianen) gebruiken om voor 1 juli 2003 een plan van aanpak op te stellen.
Daarbij is een actieve bijdrage van de betrokken doelgroepen29 gewenst. Meer dan voorheen zullen alle denkbare activerings- en reïntegratieinstrumenten voor deze doelgroepen worden ingezet. Het
resultaat van dit plan van aanpak is een evenredige bemiddeling tot stand te brengen van allochtonen ten opzichte van autochtonen. 6.2.1 Halveringsdoelstelling allochtonen in het kader van het GSB Tabel 1 Niet-werkende werkzoekenden, Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen/Arubanen 1998
1999
2000
2001
2002
Nederland, 4 groepen
15,0%
18,8%
16,7%
17,4%
17,9%
Nijmegen, 4 groepen
10,5%
11,1%
12,2%
12,9%
12,4%
Bron:
Toelichting:
Cijfers t/m 2001 uit bestand RBA; 2002 uit CWI-monitor per 1 juli 2002
Betreft aandeel Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen/Arubanen NWW-ers op totaal aantal NWW-ers. Allochtonen: op basis van zelfregistratie.
De gemeente Nijmegen heeft zich aan het begin van het Meerjaren Ontwikkelingsplan (MOP) Grote Steden Beleid 2000 – 2004 ten doel gesteld het werkloosheidsverschil tussen autochtonen en
allochtonen te halveren. Teneinde deze doelstelling objectief meetbaar te maken is deze op een aantal punten nader geoperationaliseerd: §
De ambitie is om in de Grote Steden Beleid periode het werkloosheidsverschil tussen autochtonen en allochtonen te halveren;
§
Als uitgangspunt voor deze halvering worden de werkloosheidscijfers van 1999 genomen;
§
Halvering van het werkloosheidsverschil betekent dat het werkloosheidsverschil moet dalen tot 5 procentpunten;
§
De gemeente Nijmegen baseert het werkloosheidscijfer voor allochtonen op NWW-gegevens van het CWI-Oost-Nederland . Hier geldt dat de etniciteit is gebaseerd op zelfregistratie; klanten
worden gevraagd tot welke bevolkingsgroep zij zichzelf rekenen. Deze NWW-gegevens worden
gedeeld door de totale bevolking van 15-64 jaar in de overeenkomstige bevolkingsgroepen (de zogenaamde potentiële beroepsbevolking).
Voor NWW-cijfers geldt dat de laatste jaren steeds minder etnische groepen worden onderscheiden;
steeds meer groepen worden ondergebracht onder de categorie "niet relevant voor bemiddeling". Dit
is lastig als wij willen kijken naar de sociaal-economische positie van allochtonen in Nijmegen. Om een beeld te kunnen schetsen is gekeken naar de vier in omvang grootste etnische groepen in het NWWbestand, te weten Surinamers, Turken, Marokkanen en Antillianen/ Arubanen, verder aangeduid als
"hoofdgroep"30. Uitgangspunt zijn de werkloosheidscijfers van 1999. Halvering betekent dat het werkloosheidsverschil moet dalen tot 5 procentpunten. In de periode 1999-2002 daalde de werkloosheid onder autochtonen van 11% naar 8%. Bij allochtonen van 21% naar 16%. Het werkloosheidsverschil daalde dus met 2%-punt, derhalve nog 3%-punt te gaan.
Geredeneerd vanuit de doelstelling uit het MOP is bovenstaande conclusie correct. Wanneer echter
gekeken wordt naar de verhouding op jaarbasis, moet geconcludeerd worden dat de verhouding tussen de niet-werkende werkzoekende allochtonen en niet-werkende werkzoekende autochtonen niet veranderd is. De verhouding blijft hetzelfde (factor 2).
29 30
Het kunnen sleutelfiguren, zelforganisaties, stedelijke- en wijkorganisaties, vrouwengroepen, etc. zijn. Voor deze groepen is onderzocht of hun aandeel is afgenomen of toegenomen. Voor de cijfers van de potentiële
beroepsbevolking geldt dat deze uit het GBA komen. De etniciteit wordt bepaald volgens de VNG-definitie.
29
Ondanks de ongunstige economische ontwikkelingen en de taakstellende bezuinigingen die door het
ministerie van SZW op het gemeentelijk arbeidsmarktbeleid en bijstand wordt opgelegd, willen wij ons toch inspannen om het werkloosheidsverschil ultimo 2003 te laten dalen tot 3%-punt. 6.2.2 Wet SAMEN
De Wet Stimulering Arbeidsdeelname Minderheden (SAMEN) heeft als doel een substantiële verbetering van de arbeidsmarktpositie van allochtonen te bereiken.
De gemeente Nijmegen heeft in 2001 een tweetal bijeenkomsten georganiseerd onder de naam: Burgemeester Ondernemers Bijeenkomst (BOB). Het doel van de BOB is om het potentieel aan
allochtone werknemers onder de aandacht van ondernemers te brengen en samen met hen vast te stellen wat er moet gebeuren om dat potentieel optimaal te benutten. Daarbij moet er niet alleen worden gelet op instroom, maar ook op doorstroom. Allochtonen moeten dus ook op
gezichtsbepalende functies bij bedrijven en overheden worden benoemd. Ook bij de gemeente
Nijmegen ligt het aandeel allochtonen in hogere beleidsfuncties en managementfuncties op een laag
niveau. Wij willen een vervolg geven aan deze BOB door in het najaar een bijeenkomst te organiseren. Het verder uitbouwen en verspreiden van “best pratices” is dan ook het uitgangspunt van de
bijeenkomst, zodat andere werkgevers ondersteund kunnen worden. De bijeenkomst in het najaar moet er uiteindelijk toe leiden dat concrete afspraken tussen werkgevers, Kamer van Koophandel
gemeente Nijmegen, Bedrijfsadviseur Minderheden, private reïntegratiebedrijven en scholingsinstituten worden gemaakt.
6.2.3 Allochtoon ondernemerschap Kanaalgebied
In 2001 is het project Versterking allochtoon ondernemerschap Kanaalgebied Nijmegen van start
gegaan. De doelstelling van het project is het versterken van allochtoon ondernemerschap door deze te professionaliseren door middel van: § §
Het inventariseren van knelpunten en wensen van de huidige allochtone ondernemers; Het opzetten van een allochtone ondernemersvereniging en het van hieruit stimuleren deelname aan reguliere verenigingen;
§ §
van
Het organiseren van voorlichtingsavonden en workshops;
Het opzetten van een mentorennetwerk vanuit de ondernemersvereniging.
Vanuit de afdeling Economische Zaken wordt capaciteit ingezet voor deze acties.
Naar schatting 100 allochtone ondernemers zijn gevestigd in Nijmegen-Kanaalgebied. Van hen hebben er 75 positief gereageerd om deel te nemen aan een eigen allochtone ondernemersvereniging. Tien van hen spelen inmiddels een actieve rol in het opzetten ervan.
In het Kanaalgebied is meer dan de helft van de allochtone bedrijven een winkel of een
horecagelegenheid. De ondernemingen zijn vooral geconcentreerd op de Willemsweg, Molenweg, Koninginnelaan, Zijpendaalstraat en de Couwenbergstraat.
De ondernemers hebben te kennen gegeven dat er grote behoefte is aan een allochtone ondernemersvereniging. Die behoefte is er vooral omdat de meeste ondernemers het
in hun startfase niet redden. Bij allochtone ondernemers is de uitval in het eerste jaar van gevestigde ondernemers bovendien hoger dan het landelijk gemiddelde.
Een slechte voorbereiding is vaak de oorzaak van latere problemen. Ook taal- en cultuurproblemen
kunnen een belangrijke rol bij spelen. Veel allochtone ondernemers richten zich op risicovolle branches zoals de horeca of de kleinschalige detailhandel. Dat komt doordat het vrij gemakkelijk is om in deze
branches een bedrijf te starten. Overleven is er des te moeilijker. Een andere reden voor problemen is dat allochtone ondernemers nogal wat communicatieproblemen met gemeentelijke instanties
ondervinden. Ook maken ze relatief weinig gebruik van de steun van MKB-intermediairs zoals de
Kamer van Koophandel of Syntens. Ondernemers zijn slechts bij uitzondering aangesloten bij een branche- of beroepsorganisatie. Al deze factoren leidden ertoe dat een allochtone ondernemersvereniging in het Kanaalgebied gewenst is.
30
De ondernemersvereniging vertegenwoordigt de ondernemers bij onderhandelingen met de gemeente en ze verwijst ondernemers door naar de juiste instanties. Ze spant zich ook in haar leden te helpen
aan geschikte workshops en trainingen. Zelf organiseert ze bovendien trainingen op maat. Ze streeft
naar diversificering in de bedrijfstypen waarin ondernemers bezig zijn. Brancheverbreding is derhalve van belang. 6.2.4 Trabou Tin
In 2002 is de tweede projectperiode van Trabou Tin gestart. In deze periode zullen de accenten iets anders worden gelegd. In de eerste projectperiode 1998 – 2001 werden de probleemjongeren met beginnende politie contacten (de jongeren uit het zogenaamde grijze gebied van de piramide van
toenemend probleemgedrag10 uit het project geweerd. In de tweede periode is het project dusdanig
geëquipeerd dat het project zich meer op deze categorie jongeren kan richten. In 2002 zijn 31 van
deze jongeren ingestroomd. Het gevolg hiervan is dat de huidige projectcapaciteit extra onder druk
komt te staan omdat deze categorie meervoudige problemen met zich meebrengt. Een groot deel van deze jongeren staat ook niet bij burgerzaken geregistreerd. Zoals bekend is huisvesting een nijpend
probleem bij de Antilliaanse/Arubaanse doelgroep. In februari 2003 is er bij het Rijk een projectplan ingediend voor een project begeleid wonen. Hierbij zal met diverse partijen een samenwerking worden aangegaan, wat ook de dienstverlening aan deze doelgroep in zijn totaliteit ten goede komt. Verder
heeft het project de samenwerking met reclassering geïntensiveerd zodat ex-gedetineerden beter in het programma opgevangen kunnen worden. Bovendien zijn twee zelforganisaties geformaliseerd. Deze hebben voor het jaar 2003 een activiteitenprogramma met programmering op educatief, emancipatorisch en cultureel gebied. Deze activiteiten zullen in samenwerking met bestaande instanties worden uitgevoerd.
De taakstelling voor Trabou Tin is per jaar en bijgevolg voor 2003: 50 personen uitstroom, van wie 20% naar regulier werk, 40% naar gesubsidieerd werk, 40% naar opleiding of scholing.
In 2002 zijn de volgende resultaten ten aanzien van scholing en werk gerealiseerd: in totaal zijn 98
deelnemers ingestroomd. Per 1 januari 2002 waren 130 doorstromers geregistreerd. De uitstroom is als volgt: regulier werk 13, regulier tijdelijk werk 13, gesubsidieerd werk 10, werk onbekend 1, scholing/assessment 30, uitstroom ander programma 6, combinatie 2, overig 3, onbekend 13. 6.2.5 TuMap
Naar analogie van Trabou Tin is een project voor de Turkse-, Koerdische- en Marokkaanse doelgroep van start gegaan onder de naam TuMap. Het wordt uitgevoerd onder auspiciën van het Interlokaal door een team van vijf Turkse- en Marokkaanse medewerkers.
Doelstelling van TuMap is het werven, (re)activeren, motiveren, toerusten en begeleiden van Turken,
Marokkanen en Koerden van 15 tot 55 jaar, gericht op deelname aan onderwijs, scholing en/of werk. Taakstelling is een uitstroom van 50 personen per jaar, waarvan 30% naar regulier werk, 30% naar
gesubsidieerd werk en 40% naar scholing/onderwijs. Daarbij zijn de volgende subdoelen geformuleerd: deskundigheidsbevordering, terugdringen criminaliteit en overlast, bevorderen veiligheid in de wijken, verbetering maatschappelijke participatie en emancipatie en het vergroten van zelfredzaamheid en opvoedingscompetentie. Aan het eind van het project dient de ontwikkelde methodiek te worden geïmplementeerd in het reguliere activeringsbeleid.
De taakstelling voor TuMap per jaar en derhalve voor 2003: 50 personen uitstroom, waarvan 30% (15) naar regulier werk, 30% (15) naar gesubsidieerd werk en 40% (20) naar scholing/onderwijs.
In het half jaar dat het project nu draait zijn ongeveer 60 personen ingestroomd. Van hen heeft 10% het project verlaten zonder resultaat, 20 % is uitgestroomd naar werk of scholing, de rest is nog op traject. Voor 2003 zullen de resultaten duidelijker in beeld gebracht kunnen worden.
10
Projectplan Trabou tin 1998.
31
Naast begeleiding naar werk of scholing van individuele klanten wil het project ook groepsgewijs werken. Hiertoe worden deelprojecten opgezet waarvoor de plannen in verschillende stadia van
uitvoering zijn, zoals: thematische voorlichtingsbijeenkomsten in de wijken, voortzetting/uitbreiding van het project Marokkaanse vaders, empowerment-training voor vrouwen met opleiding op middelbaar niveau en gastouderproject.
Voor beide projecten geldt dat het grootste knelpunt op dit moment is het perspectief tot uitstroom. De ongunstige economische situatie en de bezuinigingen op reïntegratie en gesubsidieerde arbeid vormen een grote bedreiging voor de te behalen positieve resultaten van het project. 6.2.6 Verbeteragenda Nieuw- en Oudkomers
De verbeteragenda Inburgering is een pakket van maatregelen gericht op de verbetering van het proces van integratie van nieuwkomers (met de nadruk op taalverwerving). Daarbij wordt gewerkt aan een
vergelijkbaar aanbod voor zogenaamde oudkomers: de mensen die nooit de kans hebben gehad een inburgeringstraject te doorlopen of om de een of andere reden voortijdig mee zijn gestopt.
De verbetering Inburgeringsproces oudkomers is overigens al in april 2002 door ons College geaccordeerd en op 19 juni 2002 besproken in de Raadscommissie Stedelijke Samenleving.
Door het monitoren van de verschillende onderdelen van de Verbeteragenda willen wij halfjaarlijks met een rapportage komen met betrekking tot de input, throughput en output van de
inburgeringsprogramma’s in Nijmegen. Deze halfjaarlijkse rapportage zal ter kennisname aan de Raadscommissie Stedelijke Samenleving worden opgestuurd. In 2002 zijn er 360 trajecten (in Imwin) gestart voor nieuwkomers. Met 294 klanten (159%) is
daadwerkijk een traject in het kader van de WIN gestart. De taakstelling bedraagt 185 trajecten. Voor de doelgroep oudkomers bedraagt het aantal trajecten 241 (161%), de taakstelling bedraagt 150. Een deel van deze trajecten omvat nu alleen nog registratie met betrekking tot vergoeding van reiskosten en kinderopvang en geen begeleiding.
In 2003 wordt de begeleiding onderdeel van het oudkomerstraject. Voor het jaar 2003 is de schatting instroom op 250 WIN-trajecten voor nieuwkomers en 150 nieuwe trajecten voor oudkomers. 6.2.7 Samenloop WAO – Abw
In het verband van het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid Nijmegen en omgeving is in 2002 een project voorbereid dat zich richt op de arbeidsreïntegratie van WAO-gerechtigden met een aanvullende bijstandsuitkering. In dit project werken de UWV en alle gemeenten in de regio samen. In Nijmegen komen 315 bijstandsgerechtigden in aanmerking voor dit project. Het project “Samenlopers” is in maart 2003 operationeel. Het project wordt gefinancierd door UWV op basis van de 20% vrije
aanbestedingszone. De aansturing vindt plaats door de UWV in afstemming met de betrokken gemeenten.
Doorloop WW - Abw In dezelfde lijn is ook een project in voorbereiding voor de opzet van reïntegratietrajecten voor WW-
gerechtigden voor wie de looptijd van het traject de termijn van de WW-uitkering zal overschrijden. De trajecten zullen onder verantwoordelijkheid van de UWV worden gestart en worden overgenomen door de deelnemende gemeenten, indien na afloop van de WW-uitkering een bijstandsuitkering wordt verstrekt.
32
7. Financiering Zoals al eerder vermeld zijn er nog een aantal voorstellen (in voorbereiding), waarvan de besluitvorming (nog niet) is afgerond. Deze voorstellen zullen door middel van een begrotingswijziging op het directieplan 2003 in DIBB doorgevoerd worden: §
Bestedingsvoorstel werkdeel Fonds voor Werk en Inkomen in het kader van de aanbesteding reïntegratie, activering en zorg.
§ §
Agenda voor de Toekomst (casemananagement en NUG).
Doorontwikkeling van het Bedrijfsverzamelgebouw (Proeftuin).
§
Reorganisatieontwikkelingen en veranderingen bij de afdeling Sociale Zaken en Werk.
§
Gesubsidieerde arbeid 2003.
In dit voorliggende voorstel zijn onderwerpen genoemd, waaraan kosten zijn verbonden en waarvoor dekking binnen de begroting beschikbaar moet zijn. Voor de diverse regelingen in het kader van het uitstroombeleid worden door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gelden ter beschikking gesteld.
Bedragen * € 1.000 1
2
FWI-inkomensdeel
FWI-werkdeel
3
Besluit ID-banen
5
Agenda van de Toekomst
4
Budget 2003 (25% budgettering)
22.023
Scholings- en activeringbudget WIW 2003 (inclusief programmakosten NUG)
8.577
Vast budget voor aanvullende kosten 2003 WIW
6.227
Fictief budget 2003
23.237
Compensatieregeling gesubsidieerde arbeid 2003
906
Casemanagement 2003
1.433
Kinderopvang 2003
Experimenten (periode 2002 t/m 2004): Waarvan:
EVC
Sluitende aanpak moeilijke doelgroepen
Inkoop/bestandsanalyse St. Moria/sancta Maria
Bijdrage proeftuin exp. Monitoring en werkgeversbenadering
Nog in te zetten tbv experimenten
Landelijke experimentenpot project i.s.m. Arnhem 6
Proeftuin
7
NUG
9
WIN gelden
8 10
Inlichtingenbureau Stimuleringsregeling Oudkomers
482 967
189
117 87
PM
150 424 PM
Bijdrage tbv werkprocessen en landelijk
verspreiden van experimenten
100
Uitvoeringskosten 2003
Samenwerkingsovereenkomst met SAWI Samenwerkingsovereenkomst met SAWI
Totaal beschikbare middelen Rijk 2003
114 108 p.m. p.m. 64.174
33
Ter toelichting eerst het volgende:
Het budget voor de ID-banen betreft nog slechts een indicatie. In de maand mei 2003 zal de subsidie 2003 bij beschikking worden verleend. Basis voor de verdeling onder gemeenten, en de berekening daarvan, is de stand van de realisatie per gemeente op juni 2002, gedifferentieerd naar
subsidiecategorie. Financiële uitwerking zal plaatsvinden in het voorstel gesubsidieerde arbeid.
De bijdragen vanuit de Agenda van de Toekomst voor casemanagement en kinderopvang worden
afgerekend op basis van het aantal gerealiseerde trajecten en de uitstroom. De genoemde bedragen
zijn de maximaal beschikbare bedragen die het ministerie van SZW bij beschikking heeft vastgesteld voor de gemeente Nijmegen, gebaseerd op een instroom van 1.534 trajecten en een uitstroom
(beëindiging van de uitkering) van 429. Zoals vermeld is de taakstelling naar beneden bijgesteld ten opzichte van de oorspronkelijke taakstelling in het convenant. In het bestedingsplan van middelen trajecten Agenda voor de Toekomst is een reserve opgenomen van 35%. Hierdoor wordt met de gerealiseerde trajecten en uitstroom geen financieel risico gelopen.
Ten behoeve van de implementatiekosten van het inlichtingenbureau is een aanvraag ingediend ten bedrage van € 108.000. De verwachting is dat hierover in 2003 een beschikking afgegeven wordt.
De afspraken tussen de afdelingen Samenlevingsopbouw, Werk en Inkomen en Sociale Zaken en Werk ten aanzien van de financiële bijdrage voor WIN-trajecten en oudkomers zullen in 2003 nog nader uitgewerkt worden. De bijdrage is vooralsnog als P.M. post geraamd. In het voorstel
reorganisatieontwikkeling afdeling Sociale Zaken en Werk zal er aandacht zijn voor de formatie en de financiën die beschikbaar zijn.
34
8. Lijst van afkortingen ABW
Algemene Bijstandswet
BOB
Burgemeester Ondernemers Bijeenkomst
BBZ
Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen
BMC BVG CBB
Bestuur Management Consultant Bedrijfsverzamelgebouw
Centrum voor Baan en Beroep
CBS
Centraal Bureau Statistiek
CWI
Centrum voor Werk en Inkomen
CPB
CWIZ
Centraal Plan Bureau
Consulent Werk, Inkomen en Zorg
EVC
Erkennen van Verworven Competenties
FWI
Fonds voor Werk en Inkomen
EZ
GSB
Economische Zaken Grote Steden Beleid
GWL
Geregistreerde Werkloosheid
HBO
Hoger Beroeps Onderwijs
G 26 ICT ID
IOAW IOAZ KAN KVK
MKB
De 26 Grote Gemeenten
Informatie communicatie technologie Instroom-Doorstroom (banen)
Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers
Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen
Knooppunt Arnhem-Nijmegen Kamer van Koophandel
Midden- en Kleinbedrijf
MBO
Middelbaar Beroeps Onderwijs
NUG-gers
Niet-uitkeringsgerechtigden
MOP
NWW
Meerjaren ontwikkelingsplan
Niet-werkende werkzoekenden
PEV
Provinciale Economische Verkenning
RAMING
Regionale Arbeidsinformatie Gelderland
PRB
RBA RPA
Persoonsgebonden Reïntegratiebudget
Regionaal Bureau Arbeidsvoorzieningsorganisatie Regionaal Platform Arbeidsmarkt
SaWI
Samenlevingsopbouw, Werk en Inkomen
SUWI
Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen
SoZaWe
Sociale Zaken en Werk
SZW
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
UWV
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Tumap WAO
Turkse- en Marokkaanse project
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
WIN
Wet Inburgering Nieuwkomers
WO
Wetenschappelijk Onderwijs
WIW WSAMEN WVG WW
Wet Inschakeling Werkzoekenden Wet Stimulerings Arbeidsdeelname Minderheden Wet Voorziening Gehandicapten Werkloosheidswet
35
Bijlage 1
Jaaroverzicht 2002 Waalwerk en Stichting Uitzicht
Jaaroverzicht 2002
1.
WIW-dienstverbanden
2.
WIW-WEP
3. In- en Doorstroombanen 4.
Wet REA
5. Nieuwkomers 6. Sluitende aanpak nieuw bestand 7.
Sluitende aanpak jongeren
8. Sociale activering 9.
Startende ondernemers
10. Trajecten Agenda voor de Toekomst
en ITB-trajecten
11. Nijmegen naar werk in Dukenburg
1
1. Product: WIW- dienstverbanden Instroom en Uitstroom 2002 Aantal werknemers per 01-012002
Nijmegen
Instroom 1 e halfjr
999
Instroom 3 e kwl
146
Instroom 4e Uitstroom kw 1 e halfjr
32
12
173
Uitstroom 3 e kw
Uitstroom 4 e kw
101
Aantal werknemer s per 31-122002
98
817
Instroom en Uitstroom Nijmegen versus taakstelling 2002 Instroom 2002 Taakstelling Realisatie
%
Uitstroom 2002
300 190
%
661 372
63
56
Uitstroom naar regulier werk versus taakstelling 2002
Taakstelling Realisatie
205 50
% 24
Redenen Uitstroom 2002 van de WIW-dienstverbanden Reden Uitstroom Uitstroom regulier werk
1 e kwartaal
2 e kwartaal
3 e kwartaal
4 e kwartaal
Totaal 2002
9
13
15
13
50
Plaatsing I/D baan Plaatsing WSW-dienstverband Plaatsing WIW-WEP Uitstroom gesubsidieerd werk
26 6 18 50
19 3 6 28
58 4 1 63
31 0 4 35
134 13 29 176
Uitstroom andere redenen
23
43
30
50
146
Totalen
82
84
108
98
372
2
2. Product: WIW-WEP Instroom en Uitstroom 2002 Aantal werknemers per 01-012002
WIW-WEP
Instroom 1 e halfjr
71
49
Instroom 3 e kw
Instroom 4e Uitstroom kw 1 e halfjr
21
20
Uitstroom 3 e kw
50
Uitstroom 4e Aantal kw werknemers per 31-122002
21
22
68
Instroom en Uitstroom versus taakstelling 2002 Instroom 2002 Taakstelling Realisatie
%
100 90
90
Uitstroom 2002
%
100 93
93
Uitstroom naar regulier werk versus taakstelling 2002
Taakstelling Realisatie
60 53
% 88
Reden Uitstroom 2002 1 e kwartaal 2 e kwartaal 3 e kwartaal 4 e kwartaal
2002
Uitstroom regulier werk
10
11
12
20
53
Uitstroom overige redenen
16
13
9
2
40
Totaal
26
24
21
22
93
3
3. Product: I/D-banen Instroom en Uitstroom 2002 Aantal werknemers per 01-012002
Aantal deelnemers Deelnemers omgerekend naar 32 uur
Instroom 1 e halfjr
Instroom 3 e kw.
Instroom 4 e kw.
Uitstroom 1 e halfjr.
Uitstroom 3 e kw.
Uitstroom Aantal 4 e kw. werknemers per 31-122002
1032
141
80
82
34
28
15
1258
1018
133
77
79
33
27
15
1232
Instroom en Uitstroom versus taakstelling 2002 Instroom 2002 Taakstelling Realisatie
%
541 303
Uitstroom 2002
%
100 77
56
77
Uitstroom naar regulier werk versus taakstelling 2002 % Taakstelling Realisatie
45 34
76
Reden uitstroom 2002 Reden uitstroom Regulier werk
1 e kwartaal
2 e kwartaal
3 e kwartaal 4 e kwartaal Totaal 2002
2
5
17
10
34
Uitstroom andere redenen
12
15
11
5
43
Totaal
14
20
28
15
77
.
4
4. Product: Wet REA In eerdere rapportages werd melding gemaakt van personen in REA-traject. Hieronder vielen zowel klanten onder, wachtend op een REA-toets (en de daarbij horende administratieve afhandeling) als klanten die daadwerkelijk een (REA-)traject hebben zoals bedoeld in het kader van de Agenda voor de Toekomst. Indien er bij de REA-toets geen REA-indicatie werd afgegeven, was er sprake van uitstroom zonder dat er daadwerkelijk een traject was opgestart. Om de uitstroomreden van de echte REA-trajecten te kunnen monitoren, om meer transparantie in de aantallen/voorraad in verschillende fasen te krijgen en om aansluiting met de Agenda voor de Toekomst te hebben, worden de fasen apart gepresenteerd. Aantal openstaande REA-toetsen/administratieve afhandeling Openstaande REA-toetsen ultimo 2002 138 Van bovenstaande 138 toetsen ligt een groot deel voor administratieve afhandeling bij de unit REA, onder andere in afwachting van plaatsing op een REA-traject. Gezien de hoeveelheid en de doorlooptijd van enige maanden voor plaatsing op een REA-traject zal in de maandrapportage ook het aantal openstaande REA-toetsen (incl administratieve afhandeling) gepresenteerd worden. Standcijfer trajecten met REA-label ultimo 2002 Aantal personen in traject per 31-12-2002 352
Aantal opgestarte ITB-trajecten in 2002 met REA-indicatie Gestarte trajecten 2002 236
5
5. Nieuwkomers en specifieke doelgroepen Instroom en Uitstroom 2002 Aantal personen in traject per 0101-2002
Instroom 1 e halfjr
513
Instroom 3 e kw
150
Instroom 4 e kw
49
Uitstroom 1 e halfjr
161
143
Uitstroom 3 e kw
90
Uitstroom 4 e kw
106
Aantal personen in traject per 31-12-2002
534
Instroom en Uitstroom versus taakstelling 2002 Instroom 2002 Taakstelling Nieuwkomers Realisatie
%
Uitstroom 2002
185
nvt
294 1
339
%
Instroom en Uitstroom Oudkomers 2002 Instroom 2002 Taakstelling Oudkomers Realisatie
%
150 241
161
In Imwin zijn er 360 trajecten gestart voor Niewkomers. Met 294 klanten is daadwerkelijk een traject in het kader van de Win gestart. 1
6
Redenen uitstroom 2002 van Nieuwkomers en Doelgroepen
Reden Uitstroom
1 e kwartaal 2 e kwartaal 3 e kwartaal 4 e kwartaal
Totaal 2002
Regulier werk Uitstroom regulier werk
3 3
4 4
9 9
3 3
19 19
Uitstroom gesubsidieerd werk Uitstroom gesubsidieerd werk
6 6
0 0
0 0
0 0
6 6
Succesvolle beëindiging voortraject Traject afgerond: naar vervolgstudie Traject afgerond: sociaal redzaam Traject afgerond: Op ITB-traject Totaal traject afgerond
2 5 7
19 5 4 28
48 0 0 0 48
38 0 0 0 38
105 5 6 5 121
8 6 16 8 20 58
3 6 3 5 17
0 3 0 0 0 3
0 23 0 0 5 28
11 38 19 13 25 106
2 -
9 4 1 1
12 9 -
15 11 -
36 26 1 1
2
2 1 18
9 30
11 37
2 21 87
76
67
90
106
339
Psychische/sociale problemen Weigert deelname/geen reactie Medische belemmeringen Wegens werk Overige redenen Totaal traject afgebroken/ ontheffing Andere gemeente/remigratie Vrijstelling Heeft eerder vergunning gehad Niet eerste gemeente Vergunning voor arbeid/studie/medische behandeling Permanente ontheffing Totaal geen doelgroep Uitstroom Totaal
7
6.7.8.9. Overige producten, diensten en trajecten Instroom Hele jaar
Sluitende aanpak nieuwe bestand (fase 3 en 4) Taakstelling Realisatie
Instroom 1 e kw
Instroom 2 e kwl
Instroom 3 e kw
Instroom 4 e kw
Totaal 2002
%
260
65 50
65 40
65 88
65 53
260 231
89%
Sluitende aanpak jongeren Taakstelling Realisatie
100
25 27
25 36
25 15
25 42
100 120
120%
Sociale activering Taakstelling Realisatie
200
50 9
50 12
50 11
50 26
200 58
29%
84
21 11
21 8
21 7
21 10
84 36
43%
Startende ondernemers Taakstelling Realisatie
8
1 0 . Trajecten In het kader van de Agenda voor de Toekomst zullen de activerings- en sociale activeringstrajecten nauwkeurig gevolgd dienen te worden. Knelpunt is dat de definitie van een traject voor de Agenda voor de Toekomst gedeeltelijk overlapt met trajectdefinities in het Bedrijfsplan SoZaWe. Het monitoren van de trajecten voor de Agenda van de Toekomst wordt momenteel uitgewerkt. Trajecten Agenda voor de Toekomst Doelstelling Hele jaar Instroom trajecten Agenda voor de Toekomst Taakstelling Realisatie
1 e kw
1534
2 e kw
3 e kw
4 e kw
Totaal 2002
384 281
384 166
384 215
384 363
1534 1025
38
38
38
39
153 117*
Uitstroom trajecten Agenda voor de Toekomst Taakstelling Realisatie
%
67
* Tot en met het derde kwartaal 2002. De hier gepresenteerde uitstroomgegevens betreft klanten waarvan de uitkering wordt beëindigd in verband met het verkrijgen van regulier of gesubsidieerd werk. Handmatig wordt in SZW+ het 4e kwartaal 2002 gecontroleerd of er een daadwerkelijke beëindiging van de uitkering plaats vindt. Er is een koppeling voorbereid van beëindigde trajecten in IMWIN en de reden van de beëindiging van deze klanten in het nieuwe uitkeringssysteem GWS4all. Overzicht alle ITB trajecten in IMWIN (overlap met instroom bovenstaande trajecten Agenda voor de Toekomst, uitstroom Agenda voor de Toekomst wordt geregistreerd in IMWIN en PGI en loopt daarom nooit synchroon) Totaal 2002 Instroom ITB-trajecten Taakstelling Realisatie Uitstroom ITB-trajecten Taakstelling Uitstroom naar regulier werk Uitstroom overig Aantal actieve ITB-trajecten (incl REA) ultimo 2002
1344* 1056
%
76
184 868
1931
* Betreft taakstelling voor de volgende trajecten; sluitende aanpak jongeren en > 23 jaar, sociale activering, trajecten naar WIW-dienstverband, WEP en ID-baan.
9
11. Project Nijmegen naar werk in Dukenburg Het project Nijmegen naar werk in Dukenburg wordt lokaal uitgevoerd in het wijkcentrum Meijhorst. In eerdere rapportages werden “aantal medewerkers” benoemd. Echter, dit omvatte een breed pakket van klanten in traject, op een gesubsidieerde dienstbetrekking en klanten wachtend op een intakegesprek. Getracht wordt om voor dit project aansluiting te zoeken bij definities zoals gebruikt bij andere onderdelen van deze rapportage. De (kwantitatief) belangrijkste onderdelen zijn weergegeven (intake’s en trajecten), met de uitstroomredenen van de trajecten. Let op: de hieronder weergegeven trajecten maken reeds onderdeel uit van de hierboven gepresenteerde trajecten in het kader van de Agenda voor de Toekomst. Instroom klanten (aantal intake’s) in 2002 1 e halfjaar Instroom intakes
3 e kwartaal
114
4 e kwartaal
44
2002 55
213
Direct uitgestroomd na de intake: 46 klanten Instroom en Uitstroom in trajecten 2 0 0 2 Aantal Instroom trajecten per 1 e halfjaar 01-01-2002
Totaal
197
93
Instroom 3 e kw
35
Instroom 4 e kw
Uitstroom 1 e halfjaar
32
Uitstroom 3e Uitstroom 4e Aantal kw kw trajecten per 31-12-2002
56
25
38
238
Redenen Uitstroom 2002 Reden uitstroom
1 e halfjaar
3 e kwartaal
4 e kwartaal
Regulier werk Uitstroom volledige zelfstandigheid Uitstroom regulier werk/zelfstandigheid
8 1 9
3 0 3
7 1 8
Totaal 2002 18 2 20
Plaatsing WIW-Dienstverband Plaatsing ID-Dienstverband Plaatsing WSW-Dienstverband Plaatsing WIW-WEP Uitstroom gesubsidieerd werk
6 0 0 2 8
5 0 1 0 6
1 2 0 1 4
12 2 1 3 18
Doorstroom ITB-traject Medische belemmeringen Doorstroom traject soc. activering Soc./psych. Belemmeringen Weigert verdere deelname Overige redenen Uitstroom diverse redenen
10 7 3 13 2 4 39
6 1 2 3 2 2 16
3 7 1 4 2 9 26
19 15 6 20 6 15 81
Totaal
56
25
38
119
10
Bijlage 2 LEREN VERLEIDEN Tussenevaluatie van het proefproject Werving en reïntegratie herintredende vrouwen Kom terug! Ruim baan voor vrouwen die weer aan de slag willen. Nijmegen, januari 2003 1 . Inleiding Het proefproject Kom terug is een project voor het werven en reïntegreren van herintredende vrouwen en is aangegaan voor een periode van twee jaar. Doel en taakstellingen en de (voorgenomen) activiteiten staan beschreven in het Plan van aanpak nieuwe doelgroepen. Het project is 4 maart 2002 gestart op initiatief van de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en is onderdeel van de Proeftuin voor samenwerking en innovatie op het vlak van werk en inkomen. Uitvoerende samenwerkingspartners in dit project zijn het Centrum voor Werk en Inkomen en de tien gemeenten in het CWI-gebied Nijmegen. De gemeente Nijmegen is trekker van dit project. In het Plan van aanpak is afgesproken om eind 2002 het project tussentijds te evalueren en tijdig na te gaan of taakstellingen en aanpak bijstelling behoeven. In de voor u liggende tussenevaluatie geven we inzicht in de behaalde resultaten en doen we aanbevelingen voor verbetering en verdere ontwikkeling. 2. Kaders § Gemeentelijke verantwoordelijkheid voor niet-uitkeringsgerechtigden en ANW-ers per 1 januari 2002; §
Emancipatiebeleid van de landelijke en plaatselijke overheid zoals geconcretiseerd in het convenant herintredende vrouwen van 30 mei 2002;
§ §
Doelstellingen CWI-organisatie m.b.t. herintredende vrouwen; Regionale personeelsvoorzieningsproblematiek;
§
Nijmegen Proeftuin voor extra dienstverlening en samenwerking werk en inkomen.
3. Doel- en taakstellingen: § Bevordering arbeidsparticipatie vrouwen van 52% in 2001 naar 56 % eind 2003; § Het in reïntegratietraject nemen van 250 niet-uitkeringsgerechtigden op jaarbasis; (Het gaat hier om niet-uitkeringsgerechtigden die niet op eigen kracht aan werk kunnen komen. (80 % vrouw, 25 % allochtoon, 80 % uit stad, 20% andere CWI-gemeenten). 4. Middelen Werving: § Gerichte en directe benadering van potentiële herintreders d.m.v. o.a. het inzetten van een wervingsteam; §
Het ontwikkelen en inzetten van een (media) campagne ter bevordering van de doel- en taakstellingen van het project;
§ §
Het aanbieden van workshops en het geven van (groeps)voorlichting; Gerichte benadering van Nijmegenaren met een ANW-uitkering;
Reïntegratie: § Ontwikkelen van een toegesneden en vernieuwend reintegratieaanbod; §
Invoering in Nijmegen van casemanagement reïntegratie herintredende vrouwen.
1
5. Andere prestatieindicatoren § Het voeren van 400 ‘Kom terug-gesprekken’ per maand; § §
15% van de inschrijvingen van de doelgroep bij het CWI op dit spoor gezet door project; Het in 2002 realiseren van drie speciale workshops voor herintredende vrouwen;
6. Resultaten 6.1. Vooraf Hoewel we op bijna alle onderdelen van het proefproject inmiddels houtsnijdende ervaringen hebben opgedaan, kunnen we nog niet op alle doel- en taakstellingen en prestatie-indicatoren met resultaten komen. Voor wat betreft de evaluatieperiode van het proefproject wordt onderstreept dat de resultaten gebaseerd zijn op zeven effectieve werk- en wervingsmaanden. (april, mei, juni, september, oktober, november en december 2002). De doelstelling “bevordering van arbeidsparticipatie van 52% eind 2001 naar 56% eind 2003” moet eind 2003 blijken uit cijfers van het CBS. Voor de goede orde moet opgemerkt worden dat deze doelstelling gelijk is aan de landelijk geformuleerde doelstellingen op dit vlak. De landelijke groeidoelstelling wordt alom echter als (te) optimistisch ingeschat omdat veel gemeenten concrete activiteiten om dit doel te bereiken (nog) achterwege laten. De gemeente Nijmegen en de andere gemeenten uit het CWI-gebied, willen de groeidoelstelling van 52% naar 56% met het Kom terug project wel realiseren. Nijmegen e.o. moet zich op het vlak van arbeidsparticipatie van vrouwen positief onderscheiden van de rest van Nederland: althans dat is de ambitie van het project. Gezien de inhoud van de Kom-terug-gesprekken op straat zou eind 2003 ideaaltypisch de groep vrouwen in Nijmegen e.o. die zegt niet te kunnen en willen werken omdat ze de zorg voor kinderen en gezin hebben, kleiner moeten zijn dan in de rest van Nederland. Verder is van belang te onderstrepen dat de werkprocessen bij het CWI met betrekking tot de inschrijving van herintredende vrouwen niet met ingang van 1 april 2002 maar met ingang van medio september aan de doelgroep zijn aangepast. De algemene poortwachtersfunctie van het CWI is voor herintredende vrouwen omgebouwd naar een welkom-terugfunctie. Het begrip passende arbeid is voor deze doelgroep vervangen door het begrip wensberoep. De reïntegratiedoelstellingen voor het jaar 2002 zijn in het Plan van aanpak nieuwe doelgroepen vastgesteld op 7/12 van 250. Voor de stad Nijmegen (80%) betekent dit 116 reïntegratietrajecten. Voor de andere gemeenten in het CWI-gebied betekent dit 30 reïntegratietrajecten in 2002. 6.2. Wervingsteam Het wervingsteam dat op 4 maart 2002 door Minister Vermeend werd geïnstalleerd bestond aanvankelijk uit zes vrouwen. Twee daarvan hebben een WIW-dienstbetrekking, vier werken via een uitzendbureau. Alle vrouwen van het wervingsteam werken parttime. In de eerste drie maanden bedroeg de formatie 2 x 20 uur en 3 x 12 en 1 x 6 uur. Een lid van het wervingsteam vond eind juni 2002 ander werk. Een lid van het wervingsteam werd na de zomer ziek. De formatie in de laatste drie maanden: 1 x 20 uur, 2 x 12 uur en 1 x 8 uur. Totaal 52 uur per week. Het team wordt gecoached door een medewerker de afdeling Sociale Zaken en Werk. Werkwijze De deelnemende gemeenten worden bij toerbeurt door het wervingsteam bezocht. In een bepaalde periode worden markten, winkelcentra, scholen en andere plaatsen bezocht waar relatief veel potentiële herintreedsters (kunnen) komen. De komst van het team wordt zoveel mogelijk aangekondigd in huis-aan-huisbladen etc. De concentratie van activiteiten in één gemeente bevordert de herkenbaarheid en effectiviteit van het team. Alle deelnemende gemeenten zijn inmiddels bezocht. De verhouding in wervingsuren tussen de gemeente Nijmegen en de andere negen gemeenten is 80 : 20. Er lijkt zich een verschil af te tekenen in de reacties van de benaderde vrouwen in de verschillende gemeenten. In de kleinere woonkernen blijven de reacties soms achter bij die in de grotere plaatsen, dicht in de buurt van Nijmegen. Verder is ook duidelijk geworden dat de effectiviteit van werven op
2
straat sterk afhankelijk is van het weer. Bij regen en kou komt het werven op straat vaak neer op snel een foldertje in de hand drukken van een gehaaste passante. Normaal gesproken knoopt het team gesprekken aan met potentiële herintreedsters en verstrekt het team informatie, zowel mondeling en schriftelijk. De folders die worden uitgedeeld gaan over de dienstverlening van het CWI in het algemeen en over werken in een aantal specifieke sectoren. De folders worden (alleen) overhandigd indien dit zinvol is in het kader van het Kom-terug-gesprek. In totaal zijn er 3.436 Kom terug-gesprekken gevoerd en 3.636 folders overhandigd. De taakstelling van 400 gesprekken per maand wordt dus ruimschoots gehaald. In de aanloopfase was het een handicap dat een deel van het werkproces nog niet was ontwikkeld en dat een aantal elementaire beslissingen met betrekking de uitvoering ontbrak. Daarnaast is er onvoldoende inzicht in de mogelijkheden voor kinderopvang per gemeente. Het aanbod waarmee het wervingsteam de straat op gaat is enige malen aangepast en uitgebreid. In eerste instantie werden bij de gesprekken uitsluitend folders uitgedeeld, daarna ook inschrijfformulieren. Later kreeg men ook de mogelijkheid om afspraken te maken voor een gesprek op de CWI-vestiging in Nijmegen, wordt er geworven voor de workshops en wordt informatie gegeven over concrete vacatures. Kern van de Kom-terug-gesprekken is en blijft het verleiden van potentiele herintreedsters om weer aan de slag te gaan door middel van informatieverstrekking, motiveren, angsten wegnemen, beelden corrigeren, uitdagen, laten zien dat leeftijd niet bepalend is enz. enz. De reacties van de vrouwen die op straat worden aangesproken zijn uitmate positief. Deze directe manier van wer(v)(k)en kent men niet of nauwlijks van de overheid en wordt zeer op prijs gesteld. Aansluiting wervingsteam – werkproces CWI Bij de start van het wervingsteam was er bij het CWI zoals gezegd nog geen specifiek aanbod en werkproces ontwikkeld, gericht op de nieuwe doelgroep. Vrouwen die na werving zich enthousiast melden bij het CWI werden daar in de beginperiode nog op de standaard manier ontvangen. De nadruk lag op inschrijving en na inschrijving kon enkel gebruik worden gemaakt van de algemene dienstverlening. Met ingang van medio september 2002 is de inschrijving aangepast aan de doelgroep herintredende vrouwen. Deze aanpassing komt er samengevat op neer dat de algemene poortwachtersfunctie van het CWI voor herintredende vrouwen is omgebouwd tot een welkom-terugfunctie. De standaardbrieven moeten nog welaangepast worden aan de nieuwe welkom-terug-functie. Het project is in het gebouw van het CWI nog niet zichtbaar. De leden van het wervingsteam zijn nog onvoldoende op de hoogte van de manier waarop het CWI dienstverlening biedt aan deze groep. Dit klemt omdat het wervingsteam door het publiek wordt gezien als een "buitenpost" van het CWI. Daarnaast zijn de medewerkers van het CWI en de overige organisaties in het bedrijfsverzamelgebouw niet altijd voldoende op de hoogte van het project en de inhoud ervan, hetgeen in het begin leidde tot communicatiestoornis met de herintreders die zich in het gebouw melden. Aansluiting wervingsteam - contactpersonen gemeenten. Per deelnemende gemeente is inmiddels een contactpersoon benoemd, die het wervingsteam moet adviseren over de plaatsen waar geworven kan worden, faciliteiten regelt zoals de publicatie van de aankondiging van het team, informatie vergaart over specifiek voor de gemeente geldende regelingen, zoals bijvoorbeeld kinderopvang . Mogelijk vanwege onduidelijkheid wordt de rol van de contactpersonen niet overal op een zelfde manier ingevuld, met name als het gaat om regelen van faciliteiten per gemeente. 6.3. Campagne De projectdoelstellingen en het werk van het wervingsteam worden ondersteund door de inzet van een (media)campagne. Centrale leus van de campagne is: Kom-terug! Ruim baan voor vrouwen die weer aan de slag willen. Er zijn tv-spotjes gemaakt die uitgezonden worden op TV Gelderland, er is folder en promotiemateriaal, er zijn voorlichtingsvideo's, biljetten voor in de muppy's enz. enz. De Nijmeegse pay off Ruim baan voor vrouwen die weer aan de slag willen is inmiddels overgenomen door de
3
landelijke CWI-organisatie en onderdeel van de communicatiestratgie van de convenantspartijen herintredende vrouwen. De ontwikkelde communicatiemiddelen worden ook in 2003 ingezet. Er wordt gewerkt aan op allochtone vrouwen toegesneden materiaal en versterking van de sectorale invalshoek van het project. 6.4 Workshops Sinds oktober 2002 worden workshops gehouden met als thema: "Wat kan ik, wat wil ik en hoe bereik ik dat". De belangstelling is groot. Inmiddels zijn er vijf workshops gehouden, met in totaal 66 deelneemsters. De verhouding tussen deelneemsters uit de stad Nijmegen en uit de andere gemeenten is bijna 50:50. Deze 'oververtegenwoodiging' van de andere gemeenten (anders dan de gemeente Nijmegen) is te verklaren uit het feit dat het wervingsteam met name in het najaar van 2002 de andere gemeenten in het CWI-gebied heeft bezocht. Ruim 80 procent van de deelneemsters schrijft zich na de workshop in als werkzoekende. 6.5. Aktie richting ANW-ers In november is een brief gestuurd aan alle anw-gerechtigden met kinderen onder de 18 jaar in Nijmegen. Het ging om 130 brieven. Bijzonder voor deze groep is dat de anw-uitkering in principe van tijdelijke aard is en stopt als het jongste kind 18 jaar wordt. Deze actie heeft zes positieve reacties opgeleved, waaronder vier inschrijvingen voor een workshop en twee individuele gesprekken. De Sociale Verzekeringsbank heeft de namen en adressen van de anw-gerechtigden in de regio ter beschikking gesteld. 6.6. Reïntegratie 6.6.1. Kerndoelstelling De gemeente Nijmegen heeft in 2002 aan 129 personen uit de doelgroep een reïntegratietraject aangeboden. De taakstelling voor 2002 is met deze score gehaald. De cijfers vanuit de regiogemeenten moeten nog binnen komen. De uitstroom (uit een traject) naar werk zal in verband de opstart van het project in de loop van 2002, naar verwachting vooral met ingang van het tweede en derde kwartaal van 2003 opgang gaan komen. 6.6.2. Een passend advies bij uw beroepskeuze Uit een twaalftal loopbaanadviesbureaus is een selectie gemaakt van vijf bureaus met een specifiek aanbod gericht op (een deel van) de doelgroep. De geselecteerde bureaus onderscheiden zich door een verschil in aanpak. Herintreedsters die voldoen aan de criteria en die niet (meer) weten wat ze kunnen en willen (kunnen in aanmerking) komen in aanmerking voor een extern loopbaanadevies bij een van de vijf bureaus. In Nijmegen kunnen in 2003 ongeveer honderd vrouwen gebruik maken van het aanbod. Er is een brochure gemaakt waarin de vijf bureaus zich presenteren, zodat de betreffende herintreedster een gerichte 'keuze' kan maken. Deze manier van werken (een variant op/van een persoonsgebonden budget) moet ervaring opleveren voor de verdere ontwikkeling van de inkoop en inzet van reïntegratietrajecten door de gemeente Nijmegen. 6.7. Bijzondere acties MKB Nederland heeft specifiek voor herintreders een project opgezet in de modebranche. In Nijmegen zijn vier vrouwen via dit project klaargestoomd voor een baan in deze branche. De werving voor dit project is mede verzorgd door het Kom-terug wervingsteam.
7. Conclusies en aanbevelingen
4
7. 1. Hoofdconclusie Het project is, met enige vertraging, vooral na de zomer van 2002 goed van de grond gekomen. De reacties op straat en in de media zijn uitermate positief. De hernieuwde aandacht voor 'bevordering arbeidsparticipatie van vrouwen' wordt soms als wat verrassend gezien, maar bijna altijd als positief en terecht gewaardeerd. De combinatie van gerichte werving op straat, ondersteund door campagnematige aktie en aandacht in de media levert concrete resultaten op. Ook op het vlak de reintegratie van herintredende vrouwen is met het inschakelen van de externe loopbaanadviesbureaus een (ver)nieuwe(nde) stap gezet. De taakstellingen zijn hoog, erg ambitieus maar niet onrealistisch. De samenwerking in de keten werk en inkomen (cwi en sociale diensten) is van de grond gekomen en wordt periodiek onderhouden in een ketenoverleg. Voor 2003 gaat het vooral om het realiseren van de in het Plan van aanpak voorgenomen activiteiten, met meer specifieke aandacht voor allochtone herintredende vrouwen, versterking van de sectorale invalshoeken van het project en het daar waar reeds mogelijk, het laten indalen van projectactiviteiten in de staande organisaties. 7. 2. Bijstelling van de taken van het wervingsteam Het heeft gezien de effectiviteit weinig zin om gedurende het hele jaar c.q. ook in de winter in de openlucht te werven. Volstaan kan worden met het werven op straat in de ruim drie maanden voorafgaande aan de zomervakantie en in de twee maanden na de zomervakantie. In de herfst en wintermaanden moet de werving verschuiven van de koude straat naar behaaglijke overdekte locaties en groepsvoorlichting. Er wordt inmiddels gewerkt aan een speciaal voorlichtingsplannetje om middels groepsvoorlichting en workshops op locaties (bij vrouwenverenigingen, in Nijmegen en de andere gemeenten) in de maanden oktober tot en met maart de werving voort te zetten. 7.3. Campagne De campagne zal ook in 2003 worden voortgezet. Gewerkt wordt aan versterking van de sectorale invalshoeken en de ontwikkeling van op allochtone vrouwen toegesneden materiaal. 7. 4. Workshops De workshops blijken een uitstekend middel om de doelgroep te bereiken en te informeren. Taakstelling voor 2003 is het maandelijks aanbieden van een workshop. 7. 5. Herijking eisen aan de medewerksters van het wervingsteam Mede op grond van ervaringen tot nu toe onder andere met betrekking tot een flexibele inzetbaarheid, mobiliteit en de hierboven gewenste uitbreiding van taken is het noodzakelijk de functie-eisen voor de medewerkers van het team te herijken. 7.6. Aansturing en coaching vanuit het CWI Om een maximale aansluiting te vinden tussen het werven op straat en het vervolgtraject bij het CWI is het gewenst de aansturing en coaching van het team onder te brengen bij het CWI 7. 7 Ketenoverleg Het wervingsteam, cwi-collega's en collega's van de gemeente Nijmegen hebben aangegeven behoefte te hebben om met enige regelmaat te overleggen met alle personen die bij het project betrokken zijn. Daarin kunnen over en weer ervaringen en informatie worden uitgewisseld en kunnen afspraken worden gemaakt over nieuwe acties en afstemming in het werkproces.
7. 8. Er zal in 2003 een vervolgactie worden geïnitieerd richting ANW-gerechtigden.
5
Bijlage 3
Eindrapportage Bestandsanalyse gemeente Nijmegen
Bestuur & Management Consultants Leusden, januari 2003 drs. K. Faber F. de Jong
INHOUD HOOFDSTUK
1
INLEIDING
3
HOOFDSTUK
2
ONDERZOEKSOPZET 2.1 Stand van zaken bij aanvang 2.2 De onderzoekspopulatie 2.3 De methode: een internetenquête
4 4 5 5
HOOFDSTUK
3
ONDERZOEKSVERSLAG 3.1 Respons 3.2 Validiteit steekproef 3.3 Verslag van het onderzoek
7 7 7 7
HOOFDSTUK
4
RESULTATEN Algemeen Arbeidsplicht en Zorgplicht Cliënten met een uitkeringsduur tot één jaar Etniciteit Etniciteit nader bekeken: de groep uit Turkije afkomstige cliënten (Nijmegenaren) 4.6 Kansen en belemmeringen nader bekeken
8 8 12 16 19
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 5.1 De conclusies van hoofdstuk 4 onder elkaar 5.2 Aanbevelingen 5.3 (Mogelijk) interessante groepen
30 30 33 33
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
23 26
HOOFDSTUK
5
BIJLAGE
1
GEHANTEERDE VRAGENLIJST INTERNETENQUETE
36
BIJLAGE
2
MATCHING BESTAND EN STEEKPROEF
41
BIJLAGE
3
INSCHATTINGEN DIENSTVERLENERS
44
BIJLAGE
4
STELLINGEN EN HYPOTHESEN
52
BIJLAGE
5
RAPPORT VOORONDERZOEK
53
2
HOOFDSTUK
1
1 INLEIDING De gemeente Nijmegen wil in 2002 de aanbestedingsprocedure conform de SUWI (Structuur Uitvoering Werk en Inkomen) gaan uitvoeren. Dit behelst het openbaar aanbesteden van reïntegratieactiviteiten die nodig zijn voor het bestand van uitkeringsgerechtigden van de gemeente Nijmegen. De reïntegratieactiviteiten dienen om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen (sociale activering) c.q. de uitkeringsgerechtigden in een eigen inkomen te kunnen laten voorzien. De gemeente Nijmegen had op het moment dat met de opdracht is aangevangen niet goed in beeld aan welke (hoeveelheid van) diensten behoefte is bij het bestand aan uitkeringsgerechtigden. Aan het beeld van het bestand is behoefte om het beleid op de werkelijkheid van het bestand te formuleren. Voor het in beeld brengen van het bestand heeft de gemeente Nijmegen aan Bestuur & Management Consultants (BMC) gevraagd een cliënt-/bestandsanalyse op beleidsmatig niveau uit te voeren. In deze rapportage treft u een verslag van het onderzoek aan en worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd.
3
HOOFDSTUK
2
2 ONDERZOEKSOPZET In nauw overleg met onze opdrachtgever is een onderzoeksopzet ontwikkeld die recht doet aan de vraag van de gemeente Nijmegen. Voor de gemeente Nijmegen was het bij het ontwikkelen van de onderzoeksopzet voornamelijk van belang dat het een maatwerk aanpak moest betreffen en dat in de aanpak participatie door medewerk(st)ers belangrijk is. Dit om een grotere betrokkenheid van de organisatie bij het onderzoek wordt bereikt. Voorafgaand heeft een vooronderzoek plaatsgevonden om te indexeren welke gegevens en kenmerken in welke mate aanwezig zijn enerzijds en anderzijds om te kijken welke gegevens ontsluitbaar zijn voor de bestandsanalyse. Het rapport ‘vooronderzoek’ kan worden bekeken in bijlage 4. 2.1 Stand van zaken bij aanvang Voor een algemene stand van zaken wordt verwezen naar het rapport ‘vooronderzoek bestandsanalyse’ dat eerder in het kader van de bestandsanalyse is verschenen. Hierin wordt een beschrijving van de staat van de aanwezige gegevens en kenmerken van de cliënten gegeven. Op basis van het vooronderzoek is besloten dat nader onderzoek vereist is om een bestandsanalyse uit te kunnen voeren die niet alleen over de algemene gegevens gaat. De data die in het onderzoek verzameld moeten worden zijn gegevens over doelmatigheid. Doelmatigheid behelst de algemene, sociale en werkcompetentie van cliënten. Er is gekozen om een enquête bij een steekproef van het cliëntenbestand af te nemen. De respondenten worden ondervraagd op gegevens die relevant zijn voor het onderzoek. Bij aanvang van het onderzoek is een Excel-sheet met een aantal relevante persoonlijke gegevens en alle NAW-gegevens van de cliënten door de gemeente Nijmegen gemaakt. Dit heeft twee doelen‚ te weten: 1) vergelijking van de onderzoekspopulatie met de steekproef teneinde de validiteit van de steekproef te toetsen; 2) het combineren van gegevens die in het onderzoek worden verzameld met de persoonlijke gegevens en de NAW-gegevens. Dit om een algemeen beeld te krijgen van de onderzoekspopulatie. Het Excel-sheet is niet in dit rapport als bijlage geplaatst wegens de grootte. Het betreft 8.800 cliënten met elk 130 variabelen.
4
2.2 De onderzoekspopulatie Gezien de begrenzing tijd en de wens medewerk(st)ers in het onderzoek te laten participeren is gekozen om de doelmatigheidsgegevens te laten verzamelen door de dienstverleners. Dit zijn de consulenten die werkzaam zijn in sector 2, Verstrekkingen. Het verzamelen van de gegevens heeft plaatsgevonden in aansluiting op de heronderzoeken in week 42, 43 en 44. De cliënten die in deze periode op heronderzoek zijn geweest‚ vormen de steekproef. In de periode zijn 159 bijstandspartijen voor het heronderzoek uitgenodigd. Dit beslaat 2,2% van het totaal van 7.004 bijstandspartijen. Dit percentage is laag maar verantwoord gezien de randvoorwaarden (met name in tijd) die de gemeente Nijmegen aan het onderzoek heeft gesteld‚ want het onderzoek geeft een redelijk compleet beeld van de kenmerken van de respondenten. Al zal een dieper inzoomen op die kenmerken een grotere steekproef vereisen, zodat er voldoende cases overblijven om per categorie uitspraken over te doen. De steekproef is vergeleken met het gehele bestand op een aantal kenmerken‚ te weten: leeftijd; geslacht; opleidingsniveau; actuele fasering; burgerlijke staat; nationaliteit 1; nationaliteit 2. Op basis van deze vergelijking kan worden geconcludeerd dat de steekproef een getrouw beeld geeft van het gehele bestand. Voor verdere toelichting zie paragraaf 3.2 ‘validiteit van de steekproef’ en bijlage 2. 2.3 De methode: een internetenquête Als methode voor het verzamelen van data is gekozen voor een modern instrument: de internetenquête. De internetenquête wordt door de dienstverleners ingevuld. De dienstverleners bevragen, c.q. maken een inschatting van de cliënten op de items die in de vragenlijst worden gesteld. Door de dienstverleners de internetenquête te laten invullen is er wel sprake van subjectiviteit van de interviewers. De dienstverleners genereren andere antwoorden dan bijvoorbeeld een onafhankelijk onderzoeker. Hier kan tegenover worden gesteld dat dit soort onzuiverheid vooral geldt als het gaat om privacy gevoelige vragen en bijvoorbeeld bij fraude. Dit soort vragen worden in het onderzoek niet gesteld. Daarnaast wordt met deze interviewmethode de organisatie bij de bestandsanalyse betrokken, hetgeen een uitgangspunt van de gemeente Nijmegen bij het onderzoek is.
5
De internetenquête De internetenquête is een relatief nieuw onderzoeksinstrument. De werkwijze is dat de onderzoeker een vragenlijst bij de beheerder van de internetenquête aanlevert. De vragenlijst wordt vervolgens op een van tevoren afgesproken website geplaatst in een vooraf afgesproken format. Bij het openen van de website verschijnt een scherm waarop een wachtwoord moet worden ingegeven. De wachtwoorden zijn vooraf aan de respondenten uitgereikt. Na het ingeven van het wachtwoord kan worden aangevangen met het invullen van de enquête. In Nijmegen is per dienstverlener een serie wachtwoorden verstrekt, zodat iedere cliënt die de dienstverlener invoert een uniek wachtwoord heeft. Tijdens en na de enquête-periode heeft de onderzoeker toegang tot een website waar de resultaten kunnen worden bekeken. Bijsturing tijdens de enquête-periode is mogelijk. Na afloop van de enquête-periode kan de onderzoeker de data van de website halen voor de statistische bewerking.
Er is voor de internetenquête gekozen omdat: deze makkelijk benaderbaar is voor dienstverleners; er geen vragenlijsten kunnen ‘verdwijnen’; het is een werkbaar instrument, het is makkelijk in te vullen en vraagt weinig extra inspanning qua tijd van de dienstverleners; de gegevens worden automatisch in Excel geladen, er hoeft dus geen verwerkingsslag meer plaats te vinden. De data zijn direct te bewerken; het instrument is snel in te zetten. De vragenlijst is opgenomen in bijlage 1. De vragenlijst is tot stand gekomen in overleg tussen de gemeente Nijmegen en de onderzoekers en zodoende op maat gesneden voor de gemeente Nijmegen. De vragenlijst bevat een aantal vragen voor wat betreft algemene kenmerken en zoomt vooral in op werkcompetenties en sociale competenties. Er is gekozen om te werken met uitsluitend gesloten antwoordcategorieën, met uitzondering van de laatste vraag waarin een open tekstveld is opgenomen. Hiervoor is gekozen omdat data in de gemeente Nijmegen niet in deze vorm aanwezig zijn, de data zijn meestal in tekstvorm aanwezig. Door het gesloten karakter van de vragenlijst zijn de resultaten direct geschikt voor statistische bewerking.
6
HOOFDSTUK
3
3 ONDERZOEKSVERSLAG 3.1 Respons Van 116 respondenten zijn de gegevens in de internetenquête ingevuld. Bij een steekproef van 159 betekent dit een responspercentage van 73%. Naar algemene onderzoeksmaatstaven is dit een hoog percentage. Er werd echter een nog veel hoger percentage nagestreefd, omdat er dan wellicht met meer zekerheid iets gezegd kon worden over subgroepen van de populatie. De inspanningen van onderzoekers en management hebben evenwel niet tot het gewenste resultaat geleid. 3.2 Validiteit steekproef De samenstelling van de 116 respondenten is vergeleken met de samenstelling van het hele bestand voor wat betreft de belangrijke kenmerken. Uit deze vergelijking blijkt dat de steekproef representatief is voor het gehele bestand. Voor een uitwerking van deze vergelijking word verwezen naar bijlage 2. Een kritische noot is dat 116 respondenten maar 1,7% van het bestand is. Ondanks deze kleine afspiegeling zijn de onderzoekers en de gemeente Nijmegen van mening dat de steekproef, op basis van de vergelijking, een goede afspiegeling van het gehele bestand vormt en dat derhalve de steekproef als representatief kan worden bestempeld. Echter indien de steekproefpopulatie wordt opgedeeld in deelgroepen zal er sprake zijn van een te geringe validiteit om verklarend te zijn voor het gehele bestand. Het gevolg is dat de mogelijkheden voor verdieping van de analyse beperkt zijn. 3.3 Verslag van het onderzoek Tijdens het onderzoek zijn geen situaties opgetreden die tot een eventuele wijziging van het onderzoek en/of de onderzoeksopzet hebben geleid. Gezien het korte tijdsbestek is gekozen om de enquête bij een kleine groep respondenten af te nemen. Met deze keuze hangt samen dat een aantal resultaten van de steekproef niet valide zijn voor het gehele bestand. Wel kunnen op basis van de resultaten hypothesen worden geformuleerd die bevestiging of nuancering van het beeld van het cliëntenbestand ten gevolg hebben. Tevens kunnen de hypothesen aanleiding vormen voor verdere stappen en verdieping van het onderzoek naar het cliëntenbestand. Er is voor gekozen om het Excel-sheet dat bij aanvang aanwezig was te verrijken met de data die in het onderzoek zijn vergaard van de steekproefpopulatie. Op deze wijze kunnen de resultaten door middel van statistische analyse voor een deel voor het hele bestand worden gepresenteerd en voor specifiekere gegevens voor de steekproefpopulatie.
7
HOOFDSTUK
4
4 RESULTATEN In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven van het onderzoek. Een deel van de resultaten zijn gebaseerd op de gehele populatie en het overige is gebaseerd op de steekproefpopulatie. Dit staat per onderdeel vermeld. Het gehele bestand bestaat uit 7004 bijstandspartijen. Een bijstandspartij kan tot 2 cliënten bevatten. In het bestand zijn, op het moment van onderzoek, 8324 cliënten aanwezig. Dit betreft de onderzoekspopulatie. In de resultaten wordt in eerste instantie (4.1) een algemeen beeld van de gehele populatie op een aantal kenmerken weergegeven. In 4.2.1 worden de arbeidsplichtigen en de zorgplichtigen nader bekeken. Deze twee groepen worden op een aantal kenmerken met elkaar vergeleken. In 4.2.2 wordt dieper ingezoomd op de groep arbeidsplichtigen. In 4.3 wordt onderscheid gemaakt in de uitkeringsduur die de cliënten hebben. Hierbij wordt een verband gemaakt met de arbeidsplicht. In 4.4 staan de etnische groepen die voorkomen in de populatie en de steekproef centraal. Nadere aandacht wordt besteed aan de qua volume grootste etnische groep: de personen met een Turkse afkomst. De resultaten van de steekproef geven een meer kwalitatief beeld van het bestand, met name ten aanzien van kansen en belemmeringen. Dit staat in 4.6 weergegeven. 4.1 Algemeen In dit deel wordt het bestand geschetst op een aantal algemene kenmerken. Achtereenvolgens wordt de leeftijd, de fasering, de arbeidsplicht en de etniciteit in beeld gebracht. De resultaten zijn afkomstig van gegevens uit het hele cliëntenbestand. 4.1.1 Leeftijdsopbouw gehele bestand In onderstaand staafdiagram staat de leeftijdsopbouw van het gehele bestand gepresenteerd. Het laat zien dat het bestand van de gemeente Nijmegen een groot aantal oudere volwassenen omvat. De gemiddelde leeftijd bedraagt 43 jaar. De totale populatie bedraagt 8324 cliënten. De hoogste kolommen in onderstaande grafiek hebben betrekking op leeftijden tussen de 30 en 45 jaar. Alle drie hebben betrekking op meer dan 1000 cliënten. Gezamenlijk vormen zij 38% van het totaal. Voorts kan opgemerkt worden dat 46% ouder is dan 45 jaar.
8
1200
1000
800
600
400
Count
200
0 15 jr
jr -69 65 jr 4 -6 60 jr 9 -5 55 jr -54 50 jr -49 45 jr 4 -4 40 jr 9 -3 35 jr -34 30 jr 9 -2 25 jr 4 -2 20 jr -19 15 jr 70
>
<
LFT CAT
4.1.2 Fasering van het gehele bestand In onderstaande cirkeldiagram staat de fasering van het gehele cliëntenbestand gepresenteerd. Uit het cirkeldiagram kan worden opgemaakt dat een klein deel in fase 1 en 2 zit, dit vertegenwoordigt ongeveer 10% van het bestand. Cliënten hebben deze fasering ook gedurende een kortere periode want of zij stromen uit of zij worden ingedeeld in een lagere fase. Voor de overige categorieën geldt dat deze cliënten niet direct kans maken op werk. Hiervan is een deel (categorie 0) die vrij is gesteld van arbeid op basis van bijvoorbeeld leeftijd. Voor het overige deel (fase 3, 4 en 9) geldt dat kan worden aangevangen met arbeid indien andersoortige problematiek (medisch, psychisch, sociaal, schuld) is of zijn weggenomen.
9 630 / 8%
Missing 437 / 5% 0 1663 / 20%
4 3331 / 40%
0 = niet van toepassing: 1 = fase 1 2 = fase 2 3 = fase 3 4 = fase 4 9 = nog niet ingedeeld
1 566 / 7% 2
N = 8324
233 / 3% 3 1464 / 18%
9
Voor een groot deel geldt dat het een niet direct zelfstandig overbrugbare afstand tot arbeidsmarkt heeft of dat de arbeidsmarkt niet in beeld is (de optelsom van fase 3, 4 en 9). Dit betekent voor de inkoop dat veelal diensten zullen moeten worden ingekocht die een antwoord hebben op medische, psychische, sociale en/of schuldproblematiek. Zie voor een uitwerking van de belemmeringen paragraaf 4.6. Vergelijkbaar onderzoek in andere Nederlandse gemeenten geeft een overeenkomstig beeld te zien; in één specifiek geval kwam de som van fase 0 en fase 4 zelfs uit op 88 %. Ook hier treffen wij een situatie aan waarbij tweederde of meer onbemiddelbaar (b)lijkt. Het faseringsinstrument wordt hierdoor een containerbegrip! 4.1.3 Arbeidsplicht en zorgplicht van het gehele bestand Onderstaand staat de verhouding tussen cliënten die codering ARH (arbeidsplichtig) en ZOR (zorgplichtig) hebben. Dit betreft 7880 cliënten. In paragraaf 4.2 wordt dit onderscheid verder uitgewerkt. In de cirkeldiagram is af te lezen dat 64% van de steekproef arbeidsplichtig is. Indien dit wordt afgezet tegen de gegevens van de fasering en kan worden gesteld dat het kenmerk ‘arbeidsplichtig’ beter kan worden geïnterpreteerd als ‘arbeidsplichtig met belemmering(en)’. Het benaming ‘arbeidsplicht’ wordt gebruikt om cliënten op een traject te zetten dat in eerste instantie erop gericht zal zijn bestaande belemmeringen weg te nemen.
nee 36,2%
ja 63,8%
N = 7880 Vanuit de gemeente Nijmegen is verzocht om de arbeids- en zorgplichtige cliënten nader te onderzoeken. De aanname van de gemeente Nijmegen is dat bij een deel van de arbeidsplichtige cliënten sprake zal zijn van meerdere belemmeringen waardoor het label ‘arbeidsplichtig’ in een andere context gezien moet worden.
10
4.1.4 Etniciteit Het is wellicht zinvol hier kort stil te staan bij het verschil tussen nationaliteit en etniciteit. In het onderzoek is de nationaliteit van de cliënten om voor de hand liggende redenen1 als meetpunt losgelaten. Bij etniciteit wordt niet alleen gekeken naar het geboorteland van de betrokkene zelf, maar ook naar waar diens ouders zijn geboren. Dit gegeven zegt daardoor meer over iemands culturele achtergrond. In het gehele cliëntenbestand is de verhouding tussen autochtoon en niet-autochtoon (dit betreft een etniciteit anders dan de Nederlandse) respectievelijk 2/3 tot 1/3. In onderstaande cirkeldiagram staan de etniciteiten weergegeven welke 100 of meer cliënten hebben.
Afganistan 100 / 4% Iran
Suriname
155 / 7%
163 / 7%
Irak 129 / 6%
Ned. Antillen 259 / 11%
v.m. Joegoslavië 267 / 11% Marokko Somalië
463 / 20%
122 / 5%
Turkije 680 / 29%
De voornaamste etniciteiten in het bestand van de gemeente Nijmegen; n = 2338. In paragraaf 4.4 wordt de etniciteit in het cliëntenbestand nader onderzocht. Dit wordt gedaan omdat verschillende etniciteiten (waarschijnlijk) verschillende aanpakken behoeven. 4.1.5 Conclusies algemeen
Het cliëntenbestand van de gemeente Nijmegen bevat een groot aantal oudere volwassenen. De gemiddelde leeftijd bedraagt 43 jaar. De fasering van het bestand levert hetzelfde beeld op als in andere gemeenten. Voor een groot deel geldt dat het een niet direct zelfstandig overbrugbare afstand tot arbeidsmarkt heeft of dat de arbeidsmarkt niet in beeld is. Opvallend is dat een groot aantal cliënten die een arbeidsplicht hebben niet in fase 1 of 2 zijn vertegenwoordigd. Deze ogenschijnlijke tegenstelling wordt in de volgende paragraaf nader onderzocht.
1
Groepen als Antillianen, in Nederland geborenen van allochtone afkomst en zij die de Nederlandse nationaliteit hebben aangenomen, blijven in dit geval buiten beschouwing.
11
4.2 Arbeidsplicht en Zorgplicht In het gehele bestand hebben cliënten het kenmerk ‘arbeidsplicht’ of het kenmerk ‘zorgplicht’. Op basis van dit kenmerk zijn twee aparte bestanden gemaakt. Hiermee kunnen de cliënten die verschillen op dit kenmerk met elkaar worden vergeleken. De cliënten zijn vergeleken op de kenmerken geslacht, leeftijd, etniciteit, tijdsafstand tot de laatste werkervaring en taalvaardigheid. In het bestand komen 4.694 cliënten met arbeidsplicht en 3.186 cliënten zorgplicht voor. 4.2.1 Leeftijd Voor de leeftijd geldt dat het gemiddelde bij de zorgplichtigen aanzienlijk hoger is. Arbeidsplichtigen
Zorgplichtigen
1000
700
600
800 500
600
400
300
400
200
100
aantal
aantal
200
0
0 jr > 7 jr 9 -6 65 jr 4 -6 60 jr -59 55 jr -54 50 jr -49 45 jr -44 40 jr -39 35 jr -34 30 jr 9 -2 25 jr 4 -2 20 jr 9 -1 15 jr 15
<
jr 9 -6 65 jr 4 -6 60 jr -59 55 jr -54 50 jr -49 45 jr 4 -4 40 jr 9 -3 35 jr 4 -3 30 jr 9 -2 25 r j -24 20 jr -19 15 r 0j >7
leeftijdscategorie n = 4694
0
leeftijdscategorie; n = 3186
4.2.2 Geslacht Bij geslacht is een duidelijk verschil te zien in de verdeling tussen mannen en vrouwen. Voor wat betreft de arbeidsplichtigen is de verdeling bijna gelijk aan de verdeling in het gehele bestand. Bij de zorgplichtigen is het opvallend dat de verhouding tussen man en vrouw afwijkt.
12
Arbeidsplichtigen
Zorgplichtigen
mannen 950 / 30%
mannen 2205 / 47% vrouwen 2489 / 53%
vrouwen 2236 / 70%
Van de zorgplichtigen zijn er 70% (2.236) vrouw! Dit aandeel bestaat voor 35% uit eenoudergezinnen, 47% is alleenstaand en 19% is samenwonend. Nemen wij de groep zorgplichtigen als geheel, dan blijkt 25% (785) een eenoudergezin te vormen, zie ook paragraaf 4.2.5. Van de zorgplichtige vrouwen is 64% (1.425 vrouwen) ouder dan 40 jaar. De vraag kan gesteld worden in welke mate de leeftijd voor deze vrouwen een hindernis naar de arbeidsmarkt zal blijken te zijn, laat staan wanneer sprake is van dit gegeven in combinatie met andere belemmeringen. 39% (862) van de vrouwen is ouder dan 55 jaar. 4.2.3 Etniciteit Bij het kenmerk etniciteit is gekeken naar cliënten die een etniciteit hebben ‘anders dan de Nederlandse’. Bij de arbeidsplichtigen betreft dit 1.903 cliënten en bij de zorgplichtigen betreft het 1.074 cliënten. Net als bij de algemene gegevens in paragraaf 4.1.4 is gekeken naar de tien grootste groepen. Met name opvallend is de grote groep arbeidsplichtigen met de Turkse etniciteit. Een verdieping van het kenmerk etniciteit vindt plaats in hoofdstuk 4.4.
Afghanistan Afganistan 73 / 5% Iran 121 / 8%
Suriname 78 / 5% Ned. Antillen 146 / 10%
Iran 31 / 4% Irak
Suriname
15 / 2%
Irak
83 / 10% v.m. Joegoslavië
114 / 8% Marokko v.m. Joegoslavië
25 / 3%
233 / 16%
161 / 11%
Ned. Antillen
101 / 12% 109 / 13% Somalië 56 / 7%
Somalië
Marokko
62 / 4%
Turkije Turkije
217 / 26% 188 / 23%
452 / 31%
13
4.2.4 Duur van de uitkering Voor wat betreft het kenmerk ‘duur van de uitkering’ zijn tussen de arbeidsplichtigen en zorgplichtigen geen opvallende constateringen. Dat de uitkeringsduur van zorgplichtigen gemiddeld langer is, was bij voorbaat een bekend gegeven. Een opvallende constatering is het feit dat ook bij de arbeidsplichtigen meer dan de helft (57%) een uitkeringsduur van vier jaar of langer heeft. Dit is opvallend omdat arbeidsplicht een indicatie is dat cliënten een objectieve plicht hebben om arbeid te aanvaarden en dat zij ook kansen hebben om de arbeidsmarkt te betreden en uit de uitkering te komen. Het absolute aantal dat vijf jaar of langer een uitkering heeft is gelijk bij beide groepen (2050 cliënten). Zorgplichtigen
3000
3000
2000
2000
1000
1000
aantal
aantal
Arbeidsplichtigen
0
> r aa 5j
r aa 5j
r jaa
r aa 2j
-3
3-
2
1-
r jaa
r jaa
r jaa
r jaa
<1
>5
5 ot 3t
r jaa
r jaa
3 ot 2t
1
2 ot 1t
<
duur van de uitkering
0
duur van de uitkering
14
4.2.5 Gezinssamenstelling Uit onderstaande cirkeldiagrammen blijkt dat er nauwelijks verschil is ten aanzien van de gezinssamenstelling. De eenoudergezinnen blijven bij de zorgplichtigen in aantal iets achter dan bij de categorie met arbeidsplicht. Arbeidsplicht
Zorgplicht
samenwonend
samenwonend
830 / 26%
1540 / 33%
alleenstaande alleenstaand
2275 / 48%
1571 / 49%
eenoudergezin
eenoudergezin
785 / 25%
879 / 19%
4.2.6 Taalvaardigheid In de steekproef zijn de cliënten bevraagd op de Nederlandse taalvaardigheid door middel van de kenmerken spreekvaardigheid en taalvaardigheid. Bij zowel de arbeidsplichtigen als de zorgplichtigen komen in grote lijnen dezelfde percentages naar voren. Het gaat hier om het oordeel van de consulenten, anderzijds is taalvaardigheid iets dat zich tussen mensen aftekent, dus kunnen de consulenten dat (redelijk objectief) vaststellen. Het grote aandeel dat een redelijke of slechte beheersing van de Nederlandse taal heeft is opvallend. Dit varieert van 31% tot 42%.
15
Arbeidsverplichting Spreekvaardigheid n = 71
Zorgverplichting Spreekvaardigheid n = 37
slecht
slecht
10 / 14%
10 / 14%
redelijk
redelijk
12 / 17%
12 / 17%
goed
goed
49 / 69%
49 / 69%
Schrijfvaardigheid
Schrijfvaardigheid
slecht
slecht
16 / 23%
9 / 24%
goed 40 / 56% redelijk 15 / 21%
goed redelijk
22 / 59%
6 / 16%
4.2.7 Conclusie arbeidsplichtigen versus zorgplichtigen Het onderscheid tussen beide bestanden is blijkbaar alleen te maken op objectieve criteria als leeftijd en geslacht. Het wordt echter lastiger op het moment dat subjectieve zaken een rol gaan spelen. De bestanden wijken dan nauwelijks af. Hieruit valt op te maken dat het huidig gebruik van het onderscheidingscriterium arbeids- of zorgplichtig niet onderscheidend genoeg is. 4.3 Cliënten met een uitkeringsduur tot één jaar Specifieke aandacht is er gevraagd voor de nieuwe instroom. Het gaat met name om de kenmerken en om de kansen die deze groep cliënten heeft. Achtereenvolgens worden leeftijd, fasering, arbeids-/zorgplicht en etniciteit achter elkaar gezet om over deze groep cliënten nadere uitspraken te doen. In het bestand bevinden zich 985 cliënten met een uitkeringsduur korter dan één jaar.
16
4.3.1 Leeftijd De verdeling in de leeftijd laat zien dat deze groep cliënten gemiddeld uit jongere mensen bestaat ten opzichte van het gehele bestand. De grote groepen (per stuk 150) zijn vertegenwoordigd in de leeftijd van 20 tot 40 jaar. 200
aantal
100
0 jr 70 > jr -69 65 jr -64 60 jr -59 55 jr -54 50 jr 9 -4 45 jr -44 40 jr -39 35 jr -34 30 jr 9 -2 25 jr -24 20 jr -19 15 jr 15
<
leeftijdscategorie; n = 985
4.3.2 Fasering De fasering laat zien dat de groep fase 1 beduidend meer aanwezig bij deze populatie dan in het gehele bestand. Dit is gezien de deelpopulatie (uitkeringsduur één jaar of korter) een te verwachten constatering. Anderzijds is het de taak van het CWI mensen met een fase-1 indicatie direct naar werk te brengen, en ze niet de uitkering in te sluizen. Opvallend is de grote groep cliënten die direct een andere fasering als indicatie krijgen. Voor nader onderzoek is het interessant te bekijken wat voor mensen dit zijn (qua kansen en belemmeringen) en wat voor trajecten zij aangeboden krijgen.
Missing 9 75 / 8%
54 / 5% 0 94 / 10%
4 342 / 35%
1 221 / 22%
2 44 / 4% 3 155 / 16%
17
Arbeidsplicht versus zorgplicht Onderstaand staat in het cirkeldiagram weergegeven welke categorisering de 953 nieuwe instromers het afgelopen jaar hebben gekregen.
IOAW 64 / 7% zorg 214 / 22%
arbeidsplicht 675 / 71%
Het eerste dat opvalt is het aandeel IOAW. Bij de instromers bedraagt dit 7%, in het totale bestand bedraagt dit percentage 4%. Mogelijk bestaat hier een verband met een strenger regime in de WAO waardoor oudere rechthebbenden worden afgeschat en uiteindelijk doorstromen naar de gemeente. Het zou ook kunnen zijn dat deze instroom wordt veroorzaakt door een grote lokale werkgever die een groep mensen heeft ontslagen. Een verklaring hiervoor kan vastgesteld worden met een nader onderzoek. Daarnaast valt op dat in weerwil van de fase-indeling in de voorgaande paragraaf 71% als arbeidsplichtig wordt aangemerkt. Zie voor nadere verklaring de conclusie in paragraaf 4.2.7. 4.3.3 Afkomst van de instroom De percentages over afkomst van de instromers van afgelopen jaar komen in grote lijnen overeen met de percentages over afkomst in het gehele bestand, de verhouding is 2/3 autochtoon en 1/3 anders dan autochtoon (zie paragraaf 4.1.4). Het deel ‘anders dan autochtoon wordt verder uitgewerkt in paragraaf 4.4.3.
Allochtoon 325 / 33%
Autochtoon 660 / 67%
18
Wat opvallend is dat 2/3 van de nieuwe instroom uit autochtonen bestaat. Voor nader onderzoek is dit een interessante doelgroep, zeker gezien het leeuwendeel in een andere fasering dan 1 of 2 terechtkomt. Wat zijn dit voor mensen, welke kansen en belemmeringen hebben zij, op wat voor trajecten worden zij gezet? 4.3.4 Conclusie over cliënten met een uitkeringsduur tot één jaar De indeling van de cliënten in een fase geeft geen consequent beeld in vergelijking met het kenmerk arbeids-/zorgplicht. Voor nader onderzoek is het interessant te bekijken welke maatstaven worden gehanteerd om een cliënt in een andere fase dan 1 of 2 in te delen. Op het kenmerk etniciteit is geen toe- of afname bij de nieuwe instromers waar te nemen ten opzichte van de verhouding autochtoon < > niet-autochtoon in het gehele bestand. Wat opvallend is dat 2/3 van de nieuwe instroom uit autochtonen bestaat. Voor nader onderzoek is dit een interessante groep, zeker gezien het leeuwendeel in een andere fasering dan 1 of 2 terechtkomt. Wat zijn dit voor mensen, welke kansen en belemmeringen hebben zij, op wat voor trajecten worden zij gezet?
4.4 Etniciteit 4.4.1 Nationaliteit en etnische afkomst De gemeente Nijmegen registreert haar cliënten onder andere met het kenmerk nationaliteit 1. Dit kenmerk heeft geen directe relatie met de etnische afkomst van een cliënt. Om te analyseren welke verschillende etniciteiten in het bestand voorkomen kan beter worden gekeken naar het kenmerk nationaliteit 2. Bij dit kenmerk wordt van cliënten het land van herkomst van de (voor)ouders ingegeven. Er is gekeken naar ‘etniciteit anders dan de Nederlandse’. In totaliteit komt dat neer op 3.090 (37%) van de 8.324 cliënten. Onderstaande cirkeldiagram is een herhaling van het diagram in paragraaf 4.1.4. Hierin staan de etniciteiten weergegeven welke 100 of meer cliënten hebben. Het onderscheid naar etniciteit is gemaakt omdat verschillende etniciteiten (mogelijk) verschillende aanpakken behoeven.
19
Afganistan 100 / 4% Iran
Suriname
155 / 7%
163 / 7%
Irak 129 / 6%
Ned. Antillen 259 / 11%
v.m. Joegoslavië 267 / 11% Marokko Somalië
463 / 20%
122 / 5%
Turkije 680 / 29%
De voornaamste etniciteiten in het bestand van de gemeente Nijmegen; n = 2338 Op basis van het kenmerk nationaliteit 2 kan worden opgemaakt dat de groepen Marokkanen (7,6%) en Turken (5,3%) het meest dominant aanwezig zijn in het gehele bestand en vormen tezamen 37% binnen het totaal van etniciteiten. Opvallend is de aanwezigheid van een groep Zuidwestelijke Aziaten. Dit betreft mensen uit Iran, Irak en Afghanistan. Een aanname is dat deze mensen onder moeilijke omstandigheden (politieke en intellectuele onderdrukking, gesloten grenzen, grote afstanden met beperkte vervoersmiddelen) het moederland zijn ontvlucht hetgeen kan indiceren dat deze mensen door ondernemingsgeest en intellectuele capaciteit kansrijk kunnen zijn op de arbeidsmarkt in Nederland. In paragraaf 4.5 wordt een specifieke groep, de Turken, nader bekeken.
20
4.4.2 Arbeidsplicht versus zorgplicht Onderstaande cirkeldiagrammen zijn een herhaling van paragraaf 4.2.3. Bij de arbeidsplichtigen betreft dit 1.903 cliënten en bij de zorgplichtigen betreft het 1.074 cliënten. Arbeidsplichtigen
Zorgplichtigen
Afganistan Afganistan 73 / 5% Iran 121 / 8%
Iran
Suriname 78 / 5%
Irak
Suriname
Ned. Antillen 146 / 10%
v.m. Joegoslavië Ned. Antillen
Irak 114 / 8% Marokko v.m. Joegoslavië
233 / 16%
Somalië
161 / 11% Somalië 62 / 4%
Marokko Turkije
Turkije
452 / 31%
Met name opvallend is de verhoudingsgewijs grote groep arbeidsplichtigen met de Turkse etniciteit. Daarnaast valt op dat de groepen Surinamers, Antillianen en Marokkanen een groter aandeel bij de zorgplichtigen hebben dan bij de arbeidsplichtigen. Dit is in tegenspraak met de verhouding van 2/3 (arbeidsplicht) tot 1/3 (zorgplicht) in het gehele bestand. Het valt op dat de groep Zuidwestelijke Aziaten een verhouding van 4/5 (arbeidsplicht) tot 1/5 (zorgplicht) hebben in dit verband. Een voorzichtige conclusie die hieruit volgt is dat deze groepen in verhouding tot overige cliënten sneller in aanmerking komen voor zorg. Dit kan te maken hebben met de attitude van de consulenten die voor deze groepen weinig tot geen kansen zien op de arbeidsmarkt. Indien een niet-autochtoon verschijnt wordt er met een andere bril naar de mogelijkheden en belemmeringen van het individu gekeken. Belemmeringen lijken zich uit te vergroten door de combinatie met culturele verschillen en eventueel gebrekkige taalvaardigheid. Deze cumulatie van belemmeringen kan leiden tot een indeling in de groep zorgplichtigen.
21
4.4.3 Etniciteit en instroom De onderverdeling van etniciteit bij de instromers wijkt niet af van de verhouding in het hele bestand. Deze deelgroepen vormen gezamenlijk 217 cliënten.
Afganistan
Suriname
14,00 / 6,5%
14,00 / 6,5%
Iran
Ned. Antillen
15,00 / 6,9%
21,00 / 9,7%
Irak 17,00 / 7,8% Marokko v.m. Joegoslavië
32,00 / 14,7%
19,00 / 8,8% Somalië 10,00 / 4,6%
Turkije 75,00 / 34,6%
Er heeft het afgelopen jaar dus geen verschuiving plaatsgevonden bij de instroom van nietautochtonen. Het aandeel per etniciteit komt overeen met het aandeel in het gehele cliëntenbestand. 4.4.4 Fasering en etniciteit van de instromers Gezien de voorgaande resultaten op de kenmerken fasering en etniciteit zijn de kenmerken met elkaar gekruist voor de groep nieuwe instromers. De cliënten met als categorie ‘missing’ zijn in onderstaande tabel niet opgenomen.
Etniciteit
Actuele fasering 0 1 2
3
4
Suriname Antillen
5 2
4 6
3 6
2 6
Marokko
4
5
6
12
3
30
Turkije Somalie
14
11 4
16 2
24 3
1
68 10
Joegoslavie
3
2
5
8
Irak Iran
1
5 5
2 2
6 5
2 2
16 15
1
4
1
14
Afghanistan 6 Totaal
2
1 2 1
1
Totaal 9 14 21
18
35 44 5 43 70 9 206 17,0% 21,4% 2,4% 20,9% 34,0% 4,4%
22
Uit deze tabel blijkt dat 24% van de nieuwe instromers een fase-indeling van 1 of 2 krijgt/ heeft. Deze mensen worden kansrijk geacht om uit de uitkering uit te stromen. Indien het kenmerk uitkeringsduur wordt opgeheven blijkt dat de percentages in fase 1 of 2 terugloopt tot 8% (dit geldt dus voor het kenmerk etniciteit over het hele bestand). Dit kan door twee dingen veroorzaakt worden: of de nieuwe instromers met een fase-indeling van 1 of 2 stromen uit de uitkering of deze mensen krijgen in de loop van de tijd een lagere, bijgestelde fase-indeling. Met name de eerste hypothese is interessant voor verder onderzoek: wat maakt het dat mensen uit de uitkering stromen? Voor de tweede geldt dat nader onderzoek moet uitwijzen door welke factoren cliënten een lagere fasering krijgen toebedeeld. 4.4.5 Conclusies etniciteit De gegevens van de onderscheiden etniciteiten laten zien dat de groepen Marokkanen en Turken tezamen de hoofdmoot vormen. Opvallend is de aanwezigheid van een grote groep Zuidwestelijke Aziaten. Een aanname is dat deze mensen onder moeilijke omstandigheden het moederland zijn ontvlucht hetgeen kan indiceren dat deze mensen door ondernemingsgeest en intellectuele capaciteit kansrijk kunnen zijn in Nederland. De verhouding tussen arbeidsplichtigen en zorgplichtigen bij deze groepen ondersteunt deze aanname. Het blijkt dat bij de nieuwe instromers de fases 1 en 2 meer vertegenwoordigt zijn dan in het hele bestand. Dit kan door twee dingen veroorzaakt worden: of de nieuwe instromers met een fase-indeling van 1 of 2 stromen uit of deze mensen krijgen in de loop van de tijd een lagere, bijgestelde fase-indeling.
4.5 Etniciteit nader bekeken: de groep uit Turkije afkomstige cliënten (Nijmegenaren) Om naar de kenmerken van etniciteit te kijken is een specifieke groep eruit gelicht voor verdere verdieping. Wij hebben gekozen voor de Turken omdat deze groep uit de meeste personen bestaat, zij maken voor 8% (680 personen) deel uit van de populatie. De grootte van de groep stelt ons in staat om tot een diepere analyse binnen deze groep te komen. De bewerking die hier gedaan wordt vormt een voorbeeld zoals die ook gedaan kan worden voor andere groepen uit het bestand.
23
4.5.1 Fasering Ten aanzien van de fasering valt op dat de fase-indeling binnen de Turkse groep overeenkomt met de fase-indeling binnen het gehele bestand. Missing
nog niet ingedeeld
39 / 6%
41 / 6%
niet van toepassing 140 / 21%
4 257 / 38% 1 41 / 6% 2 13 / 2% 3 149 / 22%
Opvallende groepen zijn ‘missing’ en ‘nog niet ingedeeld’. Dit betreft 80 cliënten waarvan de status onbekend is. Het kan zijn dat dit oude vervuiling betreft, mensen waar nog nooit naar is gekeken. De onbekende status kan (negatieve) consequenties hebben voor de looptijd van de uitkering. Daarnaast zijn ‘fase 4’ en ‘niet van toepassing’ vermeldenswaard. Deze groepen hebben, als gevolg van de categorisering, weinig tot geen kansen op de arbeidsmarkt. Dit betreft 59% (397) van het totaal aantal Turkse mensen. 4.5.2 Duur uitkering Met de duur van de uitkering komt hetzelfde resultaat naar voren als bij de fasering. Ook hier verschilt het niet ten opzichte van het gehele bestand. Wel kunnen op basis van dit cirkeldiagram duidelijkere uitspraken worden gedaan over de Turkse groep cliënten.
< 1 jaar 75 / 11% 1 - 2 jaar 83 / 12%
> 5 jaar
2 - 3 jaar 83 / 12%
351 / 52%
3 - 5 jaar 85 / 13%
24
Op basis van dit cirkeldiagram kan worden gesteld dat een Turk die vandaag start met een uitkering met meer dan 50% waarschijnlijkheid over vijf jaar nog steeds de uitkering ontvangt. Deze stelling geldt niet alleen voor de groep Turken, maar kan ook op het gehele bestand worden betrokken: de kans dat een gemiddelde nieuwe cliënt over vijf jaar nog steeds een uitkering ontvangt is groter dan 50%. Dit percentage zal naar verwachting toenemen gezien: 1) De kans op uitstroom bij een looptijd van langer dan 5 jaar gering is. 2) Er een behoorlijke groep uit de categorie van 3-5 jaar zit aan te komen. Cijfers over de uitstroom van Turken kunnen het beeld vollediger inkleuren, maar deze cijfers zijn niet betrokken in dit onderzoek. Dit is omdat het onderzoek een foto van het bestand is en dat het derhalve geen inzicht geeft in gegevens over in- en uitstroom in de uitkering, vervolgonderzoek op dit punt is dan ook de moeite waard. 4.5.3 Status trajecten Uit de data van de gemeente Nijmegen kan een overzicht worden gemaakt voor wat betreft de status van de trajecten binnen de Turkse groep. Er is voor gekozen de categorieën op te nemen waar sprake is van vijf of meer cliënten. Regeling
Aantal
Geen gegevens
289
Regeling WIN Regeling Wsw
15 6
ITB-traject
150
Medische belemmeringen Psychische/sociale belemmeringen
22 41
REA onderzoek
18
Niet succesvolle beëindiging voortraject 25 Succesvolle beëindiging voortraject 17 Bovenstaande tabel laat zien dat er iets ondernomen wordt met een deel van de groep Turkse mensen, maar geeft geen dieper inzicht in de redenen voor een traject (of geen traject!) en specifieke aspecten die op deze groep van toepassing is. Nader onderzoek kan de vraag naar wat er met deze mensen wordt ondernomen vragen beantwoorden. Nader onderzoek kan inzoomen op kritische succes- en faalfactoren. Het laat ook zien dat voor groot deel van de arbeidsplichtige Turken (in totaal 452 cliënten) geen traject wordt opgezet.
25
4.5.4 Geslacht versus burgerlijke staat Bij de Turkse groep zijn de kenmerken ‘geslacht’ en ‘burgerlijke staat’ met elkaar gekruist. Hieruit blijkt dat in Nijmegen opmerkelijk veel eenoudergezinnen zijn. In totaal zijn 110 vrouwen in deze groep aanwezig die een eenoudergezin vormen. Dit is ogenschijnlijk een interessante constatering, maar wij beschikken niet over ondersteunende informatie om daarover een uitspraak te doen. 300
200
100
Count
Geslacht mannen 0
vrouwen nd ne wo en sam
in ez erg ud no ee
d an sta en ale
Burgerlijke staat
4.5.5 Conclusies over de groep Turkse cliënten Uit de gegevens over fase-indeling blijkt het grote aantal waarvan de status onbekend is. Tevens zijn de hoge percentages van fase 4 en fase 0 opvallend. Tezamen vormt dit 59%. Op basis van de gegevens van de uitkeringsduur kan worden gesteld dat een Turk die vandaag start met een uitkering met meer dan 50% waarschijnlijkheid over vijf jaar nog steeds de uitkering ontvangt. Uit de gegevens over de status van de trajecten blijkt dat met een deel van de groep een traject wordt ingezet. Dit betreft echter niet het totaal aan arbeidsplichtige Turken. De trajectgegevens geven geen dieper inzicht in de redenen voor een traject (of geen traject!) en specifieke aspecten die op deze groep van toepassing is. Opvallend is het grote aantal vrouwen dat een eenoudergezin vormt.
4.6 Kansen en belemmeringen nader bekeken De gegevens die reeds bij de gemeente Nijmegen bekend waren bij aanvang van het onderzoek geven geen nader inzicht in de kansen en belemmeringen die de cliënten hebben. In de steekproef is daarnaar gekeken. De algemene gegevens van de steekproefpopulatie komen overeen met de gegevens van de onderzoekspopulatie (het gehele cliëntenbestand). In deze paragraaf worden de belemmeringen van de onderzochte cliënten nader bekeken. De belemmeringen ten aanzien van taalvaardigheid zijn in paragraaf 4.2.6 al aan de orde gekomen.
26
4.6.1 Belemmeringen kwantitatief In het onderzoek is de respondenten gevraagd naar de belemmeringen die zij hebben voor toetreding tot de arbeidsmarkt. Onderstaande staafdiagram geeft de resultaten van de vraag weer.
35%
24% 21%
13% 11% 8% 4%
Detentie verleden
Huisvestingsproblemen
Schulden
Fysiek tijdelijk
Fysiek blijvend
Psychiatrische problemen
Psychische problemen
Presentatie Slecht
4%
Uit het resultaat kan worden opgemaakt dat binnen het bestand veel cliënten psychische problemen hebben. Twee kolommen brengen dit in beeld. Er is een onderscheid gemaakt tussen psychische problematiek, waarbij de beleving van respondent zelf en de waarneming van de interviewer leidend zijn. De kolom psychiatrie verwijst meer naar contacten met Ggzinstellingen, dan wel het gebruik van medicatie. Opmerkelijk is het grote aandeel fysieke klachten die de respondenten aanvoeren. Er is een onderscheid gemaakt tussen klachten van blijvende aard en klachten, die geacht worden na verloop van tijd verbetering te vertonen. In totaal komen klachten van fysieke aard bij 37% van de ondervraagden voor, dit is meer dan een derde van alle respondenten. Veel problematiek is derhalve terug te voeren op psychische en fysieke gronden. In het oog springt dat één op de vijf respondenten naar de mening van de interviewers onvaardig wordt geacht in hun zelfpresentatie. Hier wordt verwezen naar kleding en lichamelijke verzorging, maar ook naar de presentatie van de persoon als geheel, timide, onaangepast enzovoorts. De subjectiviteit van de interviewers moet bij de beoordeling van de resultaten van deze vraag in het achterhoofd worden gehouden.
27
8% van de respondenten geeft aan dat zij schulden hebben, die zij als problematisch ervaren en die een negatieve invloed zullen uitoefenen op een succesvol arbeidsreïntegratie traject. Bij dit onderdeel is de ondergrens gelegd bij € 3.000,—. Andere belemmering, zoals verslaving, detentieverleden, marginale huisvesting komen in een minder massaal volume voor onder de respondenten. Deze belemmeringen zijn wel in de voorlopige resultaten meegenomen omdat belemmeringen van deze aard in combinatie met andere belemmeringen kunnen bestaan. Dit wordt momenteel nader onderzocht. 4.6.2 Belemmeringen kwalitatief Als bron voor deze resultaten is de enige open vraag van de internetenquête gebruikt. In deze vraag is gevraagd naar een inschatting van de cliënt ten aanzien van kansen voor de arbeidsmarkt. Deze inschatting is gemaakt door de dienstverlener. Gezien de eerdere bevinding dat voor veel arbeidsplichtigen de afstand tot de arbeidsmarkt groot is, hebben wij de inschattingen die gemaakt zijn van de arbeidsplichtigen onderscheiden. Onderstaand staat dus een kwalitatieve weergave van kansen en belemmeringen die bij arbeidsplichtigen voorkomen. Let op: de ingevulde gegevens zijn voor een deel subjectief. Dit wil zeggen dat de inschattingen door ogen van de dienstverleners zijn gemaakt. De inschattingen zeggen dus ook veel over de interviewers, de dienstverleners. In onderstaand overzicht staan een aantal inschattingen onder elkaar. In bijlage 3 staat de gehele lijst afgebeeld. Deze bijlage verdient aanbeveling om door te kijken om het beeld verder in te kleuren. Gezien de beperkte ruimte voor de inschatting is veel gewerkt met afkortingen en halve zinnen. Absoluut geen motivatie. Algemene indruk, betr heeft 1 belemmering te weten taal. alleen sociale activering is haalbaar. belanghebbende is zwanger (5 maanden). Ontheffing bij Waalwerk is aangevraagd en verleend tot 15-8-2003. Voor die tijd zit er geen mogelijkheden tav werk in, na de zwangerschap en bevalling zal het ook moeilijk zijn. Belemmeringen door manisch-depressiviteit. Traject geweest sociale activering bij. Aanbod Heeft plan om modules bij de KUN te gaan volgen, om te onderzoeken wat ze als studie aankan Vraag is nu of ze het traject Waalwerk dan wel soc activering in moet gaan. belh heeft ernstige rugklachten. Hij volgt nu nog NT2 cursus en moet daarna aan het werk. In verband met de rugklachten is belh moeilijk te plaatsen en moet nog bekeken worden in hoeverre hij kan werken. belh is 52 jaar oud en is al sinds begin jaren 80 werkloos. Dit vormt zijn grootste belemmering belh is hoog geschoold en niet dom. Hij heeft verder geen beperkingen. belh ligt momenteel in scheiding. Wanneer deze belemmering verdwenen is, is de slechte beheersing van de Nederlandse taal de belangrijkste belemmering. Mogelijkheden liggen in het feit dat belh nu al voor drie uur per dag werkt en pas 37 jaar oud is. 28
Belh zal naar mijn mening nooit aan regulier werk komen. Hij vertoont te veel ‘afwijkend gedrag’. Met behulp van medicatie niet al te ontspoord gedrag vertonen is het hoogst haalbare. Betr heeft al heel lang geen betaalde baan meer gehad. Zo lang dat er bij ons niet bekend is of ze ooit gewerkt heeft. Heeft al jaren klachten van depressie, psychische problemen van velerlei aard en een valiumverslaving. Situatie gaat op en neer Betr wil. Betr is 1 jaar in traject geweest bij Waalwerk. Betr solliciteerde naar verschillende functies ook gesubsidieerd werk. Dat heeft niets opgeleverd. De persoonlijkheid van betr en zijn presentatie vormt hier een probleem. Mi is een gesubsidieerde baan de enige mogelijkheid. Het eerste dat opvalt is dat de dienstverleners met name rapporteren over belemmeringen en in slechts zeer geringe mate over kansen. Nogmaals: dit zegt ook wat over de subjectiviteit van de dienstverleners. Uit de bovenstaande inschattingen blijkt ook dat bij mensen met een arbeidsplicht sprake is van meervoudige problematiek. De afstand tot de arbeidsmarkt is groter dan dat het kenmerk ‘arbeidsplicht’ zou moeten indiceren. 4.6.3 Conclusie kansen en belemmeringen
Uit de kwantitatieve en kwalitatieve resultaten kan worden opgemaakt dat binnen het bestand veel cliënten psychische problemen hebben. Daarnaast komen klachten van fysieke aard bij 37% van de ondervraagden voor. Veel problematiek is derhalve terug te voeren op psychische en fysieke gronden. In het oog springt dat een op de vijf respondenten naar de mening van de interviewers onvaardig wordt geacht in hun zelfpresentatie. 8% van de respondenten geeft aan dat zij schulden hebben, die zij als problematisch ervaren en die een negatieve invloed zullen uitoefenen op een succesvol arbeidsreïntegratie traject. Gezien de percentages (de som van de percentages is beduidend meer dan 100%) kan worden geconcludeerd dat bij veel cliënten sprake is van meervoudige problematiek. Bij de kwalitatieve inschattingen blijkt dat de dienstverleners met name rapporteren over belemmeringen en in slechts zeer geringe mate over kansen. Er blijkt dat ook dat bij mensen met een arbeidsplicht sprake is van meervoudige problematiek. De afstand tot de arbeidsmarkt is groter dan dat het kenmerk ‘arbeidsplicht’ zou moeten indiceren.
29
HOOFDSTUK
5
5 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 5.1 De conclusies van hoofdstuk 4 onder elkaar Conclusies algemene kenmerken Het cliëntenbestand van de gemeente Nijmegen bevat een groot aantal oudere volwassenen. De gemiddelde leeftijd bedraagt 43 jaar. De fasering van het bestand levert hetzelfde beeld op als in andere gemeenten. Voor een groot deel geldt dat het een niet direct zelfstandig overbrugbare afstand tot arbeidsmarkt heeft of dat de arbeidsmarkt niet in beeld is. Opvallend is dat een groot aantal cliënten die een arbeidsplicht hebben niet in fase 1 of 2 zijn vertegenwoordigd. Deze ogenschijnlijke tegenstelling wordt in de volgende paragraaf nader onderzocht.
Conclusies arbeidsplicht versus zorgplicht Het onderscheid tussen beide bestanden is blijkbaar alleen te maken op objectieve criteria als leeftijd en geslacht. Het wordt echter lastiger op het moment dat subjectieve zaken een rol gaan spelen. De bestanden wijken dan nauwelijks af. Hieruit valt op te maken dat het huidig gebruik van het onderscheidingscriterium arbeids- of zorgplichtig niet onderscheidend genoeg is.
Conclusies over mensen met een uitkeringsduur korter dan 1 jaar De indeling van de cliënten in een fase geeft geen consequent beeld in vergelijking met het kenmerk arbeids-/zorgplicht. Voor nader onderzoek is het interessant te bekijken welke maatstaven worden gehanteerd om een cliënt in een andere fase dan 1 of 2 in te delen. Op het kenmerk etniciteit is geen toe- of afname bij de nieuwe instromers waar te nemen ten opzichte van de verhouding autochtoon < > niet-autochtoon in het gehele bestand. Wat opvallend is dat 2/3 van de nieuwe instroom uit autochtonen bestaat. Voor nader onderzoek is dit een interessante groep, zeker gezien het leeuwendeel in een andere fasering dan 1 of 2 terechtkomt. Wat zijn dit voor mensen, welke kansen en belemmeringen hebben zij, op wat voor trajecten worden zij gezet?
30
Conclusies etniciteit De gegevens van de onderscheiden etniciteiten laten zien dat de groepen Marokkanen en Turken tezamen de hoofdmoot vormen. Opvallend is de aanwezigheid van een grote groep Zuidwestelijke Aziaten. Een aanname is dat deze mensen onder moeilijke omstandigheden het moederland zijn ontvlucht hetgeen kan indiceren dat deze mensen door ondernemingsgeest en intellectuele capaciteit kansrijk kunnen zijn in Nederland. De verhouding tussen arbeidsplichtigen en zorgplichtigen bij deze groepen ondersteunt deze aanname. Het blijkt dat bij de nieuwe instromers de fases 1 en 2 meer vertegenwoordigt zijn dan in het hele bestand. Dit kan door twee dingen veroorzaakt worden: of de nieuwe instromers met een fase-indeling van 1 of 2 stromen uit of deze mensen krijgen in de loop van de tijd een lagere, bijgestelde fase-indeling.
Conclusies over de Turkse groep Uit de gegevens over fase-indeling blijkt het grote aantal waarvan de status onbekend is. Tevens zijn de hoge percentages van fase 4 en fase 0 opvallend. Tezamen vormt dit 59%. Op basis van de gegevens van de uitkeringsduur kan worden gesteld dat een Turk die vandaag start met een uitkering met meer dan 50% waarschijnlijkheid over vijf jaar nog steeds de uitkering ontvangt. Uit de gegevens over de status van de trajecten blijkt dat met een deel van de groep een traject wordt ingezet. Dit betreft echter niet het totaal aan arbeidsplichtige Turken. De trajectgegevens geven geen dieper inzicht in de redenen voor een traject (of geen traject!) en specifieke aspecten die op deze groep van toepassing is. Opvallend is het grote aantal vrouwen dat een eenoudergezin vormt.
Conclusies kansen en belemmeringen Uit de kwantitatieve en kwalitatieve resultaten kan worden opgemaakt dat binnen het bestand veel cliënten psychische problemen hebben. Daarnaast komen klachten van fysieke aard bij 37% van de ondervraagden voor. Veel problematiek is derhalve terug te voeren op psychische en fysieke gronden. In het oog springt dat een op de vijf respondenten naar de mening van de interviewers onvaardig wordt geacht in hun zelfpresentatie. 8% van de respondenten geeft aan dat zij schulden hebben, die zij als problematisch ervaren en die een negatieve invloed zullen uitoefenen op een succesvol arbeidsreïntegratie traject. Gezien de percentages (de som van de percentages is beduidend meer dan 100%) kan worden geconcludeerd dat bij veel cliënten sprake is van meervoudige problematiek. Bij de kwalitatieve inschattingen blijkt dat de dienstverleners met name rapporteren over belemmeringen en in slechts zeer geringe mate over kansen. Er blijkt dat ook dat bij mensen met een arbeidsplicht sprake is van meervoudige problematiek. De afstand tot de arbeidsmarkt is groter dan dat het kenmerk ‘arbeidsplicht’ zou moeten indiceren.
31
5.1.1 Algemene conclusies Op basis van gegevens over de duur van de uitkering en de fasering kan worden geconcludeerd dat de gemeente Nijmegen een cliëntenbestand heeft met voor het grootste deel moeilijk bemiddelbare cliënten. Dit zijn cliënten die twee of meer belemmeringen hebben voordat zij tot de arbeidsmarkt kunnen toetreden. De gegevens die zijn voortgekomen onderschrijven deze conclusie. Op individueel niveau is er sprake van een cumulatie van problemen. Bij het onderzoek naar etniciteit is gebleken dat allochtone mensen heel gemakkelijk in fases anders dan één of twee worden geplaatst. Dit vindt vanaf het moment van instroom plaats. Indien naar de gegevens van autochtone mensen wordt gekeken blijkt bovenstaande constatering ook voor deze groep te gelden. Er kan worden gesteld dat mensen, ongeacht de etnische afkomst, heel gemakkelijk in fases anders dan één of twee worden geplaatst. In het werkproces worden voor het typeren van cliënten een aantal containerbegrippen gebruikt. Dit zijn begrippen die weinig extra informatie over (groepen) cliënten geven. In het onderzoek zijn wij met name aangelopen tegen arbeidsplicht en zorgplicht. Het blijkt dat een indeling in de groep ‘arbeidsplicht’ in veel gevallen niet leidt tot een inzet op de arbeidsmarkt. Naast arbeidsplicht zegt de fasering weinig over (groepen) cliënten. Er zijn veel cliënten in andere fases dan fase 1 of fase 2 aanwezig. Deze cliënten behoeven dienstverlening op enig niveau (sociale activering, arbeidsreïntegratie) en meestal op persoonlijke maat. De faseindeling doet geen recht aan de individuele karakteristieken van een cliënt. De gegevens over de instromers bevestigen dat de cliënten niet worden ingedeeld naar de individuele karakteristieken. Een verbeteringsslag is om de plaatsing de plaatsing van een cliënt in een categorie (en daarmee ook de categorie zelf) beter vorm te geven. De categorie dient om de karakteristieken (in de vorm van kansen en belemmering) van een groep cliënten genuanceerd in beeld te brengen. Gezien de aanwezigheid van specifieke groepen in het bestand (in ons onderzoek de Turkse eenoudergezinnen) kan worden afgevraagd in welke mate het instrumentarium van de gemeente Nijmegen is toegesneden op het hanteren van deze specifieke groepen. Bij nadere bestudering kunnen meer van deze groepen worden aangeduid. Het aanbieden van duale of meervoudige trajecten lijkt zeer wenselijk gezien de eigenschappen van het zittend bestand en de aanwas van nieuwe cliënten. Denk daarbij bijvoorbeeld aan schuldhulpverlening in combinatie met scholing of kinderopvang in combinatie met een RIAGG-hulpverlening. Je doet dan recht aan het feit dat mensen met meervoudige problematiek het best geholpen zijn met trajectbegeleiding op meerdere sporen. Samenvattend kan worden gesteld dat op individueel niveau sprake is van cumulatie van problematiek bij cliënten. De gemeente Nijmegen zal de uitdaging om met deze cliënten aan de 32
gang te gaan moeten aannemen. Nijmegen zal dus een antwoord formuleren op het beeld dat het bestand geeft. 5.2 Aanbevelingen Op basis van de bevindingen in het onderzoek en de kennis en ervaringen over het functioneren van de sociale diensten doen wij de volgende aanbevelingen: Werk met flexibele categorieën die recht doen aan de individuele karakteristieken van de cliënten. Hier valt te denken aan het concept van 'cliëntprofielen', waarbij in plaats van aanbodgericht werken uit wordt gegaan van de specifieke kenmerken van de cliënt. Bij het construeren van cliëntprofielen staan kansen en belemmeringen van de individuele cliënt centraal in plaats van het aanbod van toeleveraars van trajecten (oftewel reïntegratiebureaus). Invoering van werken met cliëntprofielen veronderstelt wel een rigoureuze omslag binnen de organisatie en vraagt consensus over de gebruikte typeringen binnen de keten van dienstverlening. Maak een onderscheid naar de groepen cliënten waarvoor inzet gepleegd wordt. Specificeer deze groepen tot kleinere aantallen zodat gesproken kan worden van maatwerk. Uit het onderzoek komt naar voren dat bijvoorbeeld Iraniërs, Irakezen en Afghanen kansrijke groepen kunnen zijn. Turkse vrouwen daarentegen is een groep waarvoor op een geheel andere wijze ingezet zal moeten worden. Denk bij de inkoop van trajecten met name aan duale trajecten. Een meervoudige problematiek op individueel niveau dient op alle gebieden te worden behandeld, het werken aan één belemmering zal geen vruchten afwerpen zolang de andere belemmeringen niet worden behandeld. Maak duidelijk welke groepen niet in aanmerking komen voor trajecten. Exclusie van groepen cliënten. Blijf daar sterk op sturen. De diagnose is belangrijk! Laat de diagnosticering overeenstemmen met de indeling van cliënten zoals die op dat moment is vormgegeven. Voer verder onderzoek uit naar welke categorieën cliënten er in het bestand aanwezig zijn. Breng de karakteristieken in beeld. Organiseer de monitoring zo dat het daadwerkelijk inzicht oplevert over de voortgang; Als tijdelijke oplossing kan een cohort onderzoek dienen. 5.3 (Mogelijk) interessante groepen Op verzoek van de gemeente Nijmegen zijn van een aantal mogelijke doelgroepen de in het Excell-bestand aanwezige cijfers bij elkaar gezet. Groep Eenoudergezinnen Totaal: 1677 Man: 58 Vrouw: 1619
33
Opleidingsniveau
Leeftijdsopbouw
Etniciteit
Niet van toepassing Onbekend Geen basisopleiding
14 345 32
15-19 jaar 20-24 jaar 25-29 jaar
4 115 213
Suriname Antillen Marokko
53 75 82
Basisniveau Lbo/mavo-niveau Mbo/havo/vwo-niveau
330 572 222
30-34 jaar 35-39 jaar 40-44 jaar
351 373 342
Turkije Somalie Joegoslavië
113 49 26
Hbo-niveau WO-niveau
81 33
45-49 jaar 50-54 jaar 55-59 jaar
161 88 21
Irak Iran Afghanistan
8 21 7
Missend
48
60-64 jaar
9
Totaal
434
Niet van toepassing
5
Tot 15 jaar
4
Suriname
8
Onbekend Geen basisopleiding Basisniveau
36 12 66
17 jaar 18 jaar 19 jaar
5 17 56
Antillen Marokko Turkije
17 7 17
Lbo/mavo-niveau Mbo/havo/vwo-niveau Hbo-niveau
148 39 6
20 jaar 21 jaar 22 jaar
78 69 100
Somalië Joegoslavië Irak
19 7 5
WO-niveau
2
Missend
15
Iran Afghanistan Totaal
2 9 91
Groep Tot 23 jaar Totaal: 329 Man: 134 Vrouw: 195 Opleidingsniveau
Leeftijdsopbouw
Etniciteit
Groep Irakezen Totaal: 129 Man: 71 Vrouw: 58 Opleidingsniveau
Leeftijdsopbouw
Burgerlijke staat
Niet van toepassing Onbekend
7 28
15-19 jaar 20-24 jaar
1 7
Alleenstaand Eenoudergezin
34 8
Geen basisopleiding Basisniveau Lbo/mavo-niveau
6 39 14
25-29 jaar 30-34 jaar 35-39 jaar
11 18 22
Samenwonend
87
Mbo/havo/vwo-niveau Hbo-niveau
16 4
40-44 jaar 45-49 jaar
24 19
34
WO-niveau
13
50-54 jaar 55-59 jaar
9 9
Missend
2
60-64 jaar 65 en ouder
6 3
Groep Iraniërs Totaal: 155 Man: 80 Vrouw: 75 Opleidingsniveau
Leeftijdsopbouw
Niet van toepassing Onbekend Geen basisopleiding
7 43 1
15-19 jaar 20-24 jaar 25-29 jaar
1 3 4
Basisniveau Lbo/mavo-niveau Mbo/havo/vwo-niveau
30 24 34
30-34 jaar 35-39 jaar 40-44 jaar
19 39 30
Hbo-niveau WO-niveau
8 5
45-49 jaar 50-54 jaar 55-59 jaar
22 11 13
Missend
3
60-64 jaar 65 en ouder
7 6
Burgerlijke staat Alleenstaand Eenoudergezin Samenwonend
66 21 68
Groep Afghanen Totaal: 100 Man: 52 Vrouw: 48 Opleidingsniveau
Leeftijdsopbouw
Niet van toepassing Onbekend Geen basisopleiding
5 40 4
15-19 jaar 20-24 jaar 25-29 jaar
3 11 11
Basisniveau Lbo/mavo-niveau Mbo/havo/vwo-niveau
19 10 7
30-34 jaar 35-39 jaar 40-44 jaar
11 18 11
Hbo-niveau WO-niveau
4 9
45-49 jaar 50-54 jaar 55-59 jaar
5 12 7
Missend
2
60-64 jaar 65 en ouder
4 7
Burgerlijke staat Alleenstaand Eenoudergezin Samenwonend
31 7 62
35
BIJLAGE
1 6 GEHANTEERDE VRAGENLIJST INTERNETENQUETE In deze bijlage treft u de opzet voor de vragenlijst van de internetenquête aan.
36
1. Sofinummer
0123456789
2. Arbeidsplicht
Ja/Nee
3. Fasering
Onbekend* Fase 1 Fase 2 Fase 3 Fase 4 Nader te bepalen* (Nog) niet ingedeeld*
0 1 2 3 4 5 9
4. Burgerlijke staat
Gehuwd/samenwonend Alleenstaand
1 2
5. Aantal kinderen
Nr.
6. Geboortedatum jongste kind
dd-mm-jjjj
7. Opleidingsniveau
8. Beroepswens (indien een categorie/ categorieën van toepassing is/zijn) A B C D E F G
Niet van toepassing
0
Geen basisopleiding Basisniveau Lbo/mavo-niveau Mbo/havo/vwo-niveau Hbo-niveau Wetenschappelijk onderwijs Onbekend
1 2 3 4 5 6
Administratief Vervoer Zorg Onderwijs Metaal Bouw Productie
Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee
7
37
9. Etniciteit
Nederlands Surinaams Antilliaans Turks Marokkaans Somalisch Overig
1 2 3 4 5 6 7
10. Spreekvaardigheid Nederlands
Goed
1
Redelijk Slecht
2 3
Goed
1
Redelijk Slecht
2 3
Engels
1
Frans Duits Spaans Italiaans
2 3 4 5
< 1 jaar
1
1< >3 jaar 3< >5 jaar > 5 jaar Geen werkervaring
2 3 4 5
Administratief Vervoer Zorg Onderwijs Metaal Bouw Productie
Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee
11. Schrijfvaardigheid/ leesvaardigheid Nederlands
12. Goede vaardigheid andere taal
13. Hoe lang geleden is de laatste werkervaring?
14. Type werkervaring (indien van toepassing) A B C D E F G
38
15. Belemmeringen A
A. Sociaal
B C D E F G H I J K
Onvaardig (qua zelfpresentatie) Psychisch Verslaving alcohol Verslaving softdrugs Verslaving harddrugs Gokverslaving Schulden (boven € 3.000‚—) Marginale huisvesting Dak-/thuisloos Detentieverleden Verstandelijk beperkt
Ja/Nee
Psychiatrisch Fysiek blijvende aard Fysiek tijdelijke aard
Ja/Nee Ja/Nee
Woonwagen bewoner (Ex-)gedetineerde WIN Oudkomer Jongere Verslaafde Psychiatrisch patiënt Gehandicapte Dak/thuisloze
Ja/Nee
Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee
B. Medisch A B C
16. Welke kenmerken zijn op de cliënt van betrekking? A B C D E F G H I 17. Aanmelding waalwerk
Ja/Nee
Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee
Niet gedaan
0
Wel gedaan
1
39
18. Trajectgegevens
19. Netwerkcontacten: Bij welke instellingen is cliënt in beeld? A B C D E F G H I J
K L M N O P Q 20. Wat is uw algemene indruk van mogelijkheden en belemmeringen van deze cliënt ten aanzien van de arbeidsmarkt?
Status
Start traject (010) Richting scholing Richting gesubsidieerd werk Richting bemiddeling Sociale activering
dd-mm-jjjj 1 2
ROC (Nt2) ROC/CBB ROC/Centrum Vakopleiding ROC (overig) GGz/RIAGG Voorwerk De Grift NIM begeleiding NIM schuldhulpverlening/GKB Arcuris/De Hulsen/Sancta Maria/Konvooi Tandem/Unitas/ SWON/BWN Reclassering/St. Moria Passade Interlokaal Werkenrode Argonaut/Personae Support Breed
Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee
3 4
Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee
Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Open veld met 250 tekens
40
BIJLAGE
2 7 MATCHING BESTAND EN STEEKPROEF In de bijlage treft u de matching in tabellen van het bestand en de steekproef aan.
41
Vergelijk van de frequenties in de populatie en de steekproef. Populatie: N = 8329 Steekproef: N = 116 CRITERIUM 1 (leeftijdsopbouw) Leeftijdscategorie populatie <15 0% >70 1,8 % 15 – 19 jr 0,9 % 20 – 24 jr 5,4 % 25 – 29 jr 8,6 % 30 – 34 jr 12,1 % 35 – 39 jr 13,2 % 40 – 44 jr 12,6 % 45 – 49 jr 10,4 % 50 – 54 jr 10,1 % 55 – 59 jr 10,6 % 60 – 64 jr 10,8 % 65 – 69 jr 3,3 %
steekproef 0% 1,9 % 0,9 % 7,8 % 6,0 % 7,8 % 16,4 % 12,9 % 12,1 % 12,9 % 10,3 % 4,3 % 3,4 %
CRITERIUM 2 (man/vrouw verdeling) geslacht populatie steekproef Mannen 40,6 % 45,7 % vrouwen 59,4 % 54,3 % CRITERIUM 3 (opleidingsniveau) opleidingsniveau populatie Steekproef niet ingevuld 5,6 % 1,7 % BAS 21,5 % 22,4 % GBA 2,1 % 4,3 % HBO 5,2 % 8,6 % LMN 22,6 % 20,7 % MBO 0% 0,9 % MHV 10,7 % 13,8 % NVT 4,9 % 7,8 % ONB 23,5 % 16,4 % WO 4,1 % 3,4 % CRITERIUM 4 (fasering) actuele fasering populatie 0 21,1 % 1 7,2 % 2 3,0 % 3 18,6 % 4 42,3 % 9 8,0 %
steekproef 14,8 % 3,5 % 3,5 % 26,1 % 44,3 % 7,8 %
42
CRITERIUM 5 (unit) unit populatie DUK 23,2 % LIN 13,6 % MID 13,4 % OOS 15,1 % UBO 10,0 % UBZ 1,3 % ZUI 20 %
steekproef 21,6 % 7,8 % 23,3 % 12,1 % 22,4 % 0% 12,9 %
CRITERIUM 6 (burgerlijke staat) burgerlijke staat populatie steekproef ALL 47,7 % 54,3 % EEN 20,2 % 20,7 % SAM 32,2 % 25,0 % CRITERIUM 7 (nationaliteit 1) nationaliteit populatie steekproef 1 85,6 % 87,9 % Sys.mis. 14,4 % 12,1 % CRITERIUM 8 (nationaliteit 2) nationaliteit 2 populatie steekproef 65 5,9 % 3,2 % 131 18 % 19,4 % 339 26,1 % 22,6 %
43
BIJLAGE
3 8 INSCHATTINGEN DIENSTVERLENERS In de bijlage treft u een overzicht dat door de dienstverleners in de internetenquête is ingevuld. Dit is de enige open vraag van de internetenquête geweest en er is gevraagd naar een inschatting van de cliënt ten aanzien van kansen voor de arbeidsmarkt. In dit overzicht zijn de cliënten opgenomen die als kenmerk arbeidsplicht hebben. Tekst en zinnen zijn voorzien van afkortingen en kunnen abrupt afgebroken zijn omdat het antwoordblok een beperkt aantal tekens heeft.
44
ALGEMEEN 53-jaar, vervreemd van de wereld, zorgt voor zijn hoogbejaarde moeder Is aangemeld bij Waalwerk/REA na heropstart uitkering (na onbedoelde tijdelijke beëindiging uitk) mi geen mogelijkheden meer Absoluut geen motivatie Algemene indruk, betr heeft 1 belemmering te weten taal alleen sociale activering is haalbaar belanghebbende is zwanger (5 maanden) Ontheffing bij Waalwerk is aangevraagd en verleend tot 15-82003 Voor die tijd zit er geen mogelijkheden tav werk in, na de zwangerschap en bevalling zal het ook moeilijk zijn Belemmeringen door manisch-depressiviteit Traject geweest sociale activering bij Aanbod Heeft plan om modules bij de KUN te gaan volgen, om te onderzoeken wat ze als studie aankan Vraag is nu of het traject Waalwerk dan wel soc activering wijk moet gaan belh heeft ernstige rugklachten Hij volgt nu nog NT2 cursus en moet daarna aan het werk In verband met de rugklachten is belh moeilijk te plaatsen en moet nog bekeken worden in hoeverre hij kan werken belh is 52 jaar oud en is al sinds begin jaren 80 werkloos Dit vormt zijn grootste belemmering belh is hoog geschoold en niet dom Hij heeft verder geen beperkingen belh ligt momenteel in scheiding Wanneer deze belemmering verdwenen is, is de slechte beheersing van de Nederlandse taal de belangrijkste belemmering Mogelijkheden liggen in het feit dat belh nu al voor drie uur per dag werkt en pas 37 jaar oud is Belh zal naar mijn mening nooit aan regulier werk komen Hij vertoont te veel ‘afwijkend gedrag’ Me t behulp van medicatie niet al te ontspoord gedrag vertonen is het hoogst haalbare Betr heeft al heel lang geen betaalde baan meer gehad Zo lang dat er bij ons niet bekend is of ze ooit gewerkt heeft. Heeft al jaren klachten van depressie, psychische problemen van velerlei aard en een valiumverslaving Situatie gaat op en neer Betr wil Betr heeft al heel lang geen betaalde baan meer gehad Zo lang dat er bij ons niet bekend is of ze ooit gewerkt heeft. Heeft al jaren klachten van depressie, psychische problemen van velerlei aard en een valiumverslaving Situatie gaat op en neer Betr wil Betr is 1 jaar in traject geweest bij Waalwerk Betr solliciteerde naar verschillende functies ook gesubsidieerd werk Dat heeft niets opgeleverd. De persoonlijkheid van betr en zijn presentatie vormt hier een probleem Mi is een gesubsidieerde baan de enige m Betr is 1 jaar in traject geweest bij Waalwerk Betr solliciteerde naar verschillende functies ook gesubsidieerd werk Dat heeft niets opgeleverd. De persoonlijkheid van betr en zijn presentatie vormt hier een probleem Mi is een gesubsidieerde baan de enige m Betr is ouder dan 57,5 jaar en heeft alleen de formele inschrijvingsplicht bij het CWI Betr heeft dus ontheffing van sollicitatie/arbeidsplicht Betr is ouder dan 57,5 jaar en heeft alleen de formele inschrijvingsplicht bij het CWI Betr heeft dus ontheffing van sollicitatie/arbeidsplicht Betr krijgt nog intensieve therapie van Ggz, deze zal ze eerst moeten afronden voordat ze reële mogelijkheden krijgt Ondertussen is door Waalwerk wel een traject opgestart Betr krijgt nog intensieve therapie van Ggz, deze zal ze eerst moeten afronden voordat ze reële mogelijkheden krijgt Ondertussen is door Waalwerk wel een traject opgestart
45
Betr werkt 20 uur per week in Chinees Restaurant, spreekt nauwelijks Nederlands Dit werk is voor haar hoogst haalbare, is afhankelijk van urenuitbreiding Betrokkene heeft inmiddels zelf werk gevonden, traject niet nodig Betrokkene is bijna 59 jaar en heeft alleen nog de passieve arbeidsplicht Heeft ook medische klachten Daarom zal het moeilijk zijn Ze wil wel graag ivm sociale contacten en inkomstenvrijlating Blh komt uit Georgie Blh noemt dit de grootste weerstand sinds 11-09-2001Hij zoekt echt de internetpagina’s af internationaal en nationaal Nadat blh een gesprek heeft gevoerd met de ‘werkgever’ gaat de voorkeur uit naar een ander Bedrijven durven het niet Breekpunt is marginale invoer op mogelijkheden (uitzendbureaubemiddeling) tav werk als autocad tekenaar Er zijn wel mogelijkheden als traject eens echt ingezet wordt!
46
Cl heeft een grote afstand tot de arbeidsmarkt, gedeeltelijk veroorzaakt door zijn detentieverleden Cl zegt gemotiveerd te zijn, maar zal waarschijnlijk alleen bemiddeld willen worden naar werk wat hem lijkt en op tijden die hem bevallen Cl spreekt de Nederlandse taal niet, maar begrijpt het wel Vanuit het ROC is de taalcursus beëindigd omdat cl niets meer zal leren De spreekvaardigheid zal verbeteren zo gauw zij bijv op de werkplek Nederlands spreekt Het zal niet gemakkelijk zijn haar t cliënt heeft psycho/sociale belemmeringen, heeft een zodanige kijk op de maatschappij dat zij hier slecht in participeert Heeft bovendien persoonlijke problemen Moet hulp zoeken (OGV GGD advies) (huisarts, psycholoog) maar doet dit vooralsnog niet Daar z cliënt is 52 jaar, 20 j werkloos Bij JOrsel in begeleiding voorbereidingsperiode Bbz (cursussen geven als zelfst) Zal niet slagen hierin (einde nov 2002) Zeer intensieve bemiddeling naar werk in dienstverband dan nodig, op alle niveaus, stevige aanpak Be Cliënt moet zeker tot februari 2003 als volledig arbeidsongeschikt worden beschouwd in verband met een intensieve behandeling voor zijn ziekte hepatitis C Cliënt volgt taalles via het Internationaal Vrouwen Centrum voor 2 ochtenden per week De taal is een belemmering Hiernaast is de ziekte van haar man (hepatitis C) een belemmering om meer uren te gaan werken (nu 32 uur per maand) De afstand tot de arbeidsmarkt is erg groot. Cliënt zal hierbij begeleiding nodig hebben. Door een trajectplan op te stellen kan beter worden vastgesteld wat voor cliënt nodig is om de kansen te vergroten de belemmeringen zijn blijvend maar betr kan aan de volledige arbeidsplicht voldoen door de in de persoon gelegen factoren is betr niet stress bestendig en is hij aangewezen op een wiw id baan Door langdurige werkloosheid, achtergrond en het ontbreken van motivatie en stimulans is er een redelijke grote afstand tot de arbeidsmarkt Door langdurige werkloosheid, achtergrond en het ontbreken van motivatie en stimulans is er een redelijke grote afstand tot de arbeidsmarkt door medische belemmeringen slechts voor 10 uur pw beschikbaar Reeds vastgesteld door medisch advies in 1999 door medische belemmeringen slechts voor 10 uur pw beschikbaar Reeds vastgesteld door medisch advies in 1999 eerst drie jaar scholing eerst drie jaar scholing ex- verslaafde, meegedaan aan het Macondo project, is bezig met vrijwilligerswerk dierenambulance. Dit om weer aan de arbeidsmarkt te wennen, met GAK bezig voor scholing( dierenverzorgster) ex- verslaafde, meegedaan aan het Macondo project, is bezig met vrijwilligerswerk dierenambulance. Dit om weer aan de arbeidsmarkt te wennen, met GAK bezig voor scholing( dierenverzorgster) Fase 1, valt onder sluitende aanpak van CWI Belemmeringen zijn niet dermate dat hij niet aan het werk zou kunnen Fase 1, valt onder sluitende aanpak van CWI Belemmeringen zijn niet dermate dat hij niet aan het werk zou kunnen Gebrek aan werkervaring en scholing Psychische klachten en whiplash Klant is middels REA-keuring
47
voor 50% arbeidsgeschikt verklaard Geen perspectief voor blh Hij wordt zorgklant zonder arbeidsmogelijkheden en voll ontheffing arbeidsverplichtingen Geen reële kansen op een betaalde baan op de reguliere arbeidsmarkt Alleen een gesubsidieerde baan is geschikt voor hem Gezien de werkdruk van 2 uur per dag, is dit het maximale wat betr zou kunnen werken. De reden hiervan : haar leeftijd en haar lichamelijke beperkingen waardoor meer uren niet haalbaar is
48
Heeft bijzonder verre afstand van de arbeidsmarkt gezien:, heeft snel wantrouwen naar anderen; vermogen tot samenwerken is laag, laag zelfvertrouwen, komt heel moeilijk tot eigen initiatief, geen scholing(smogelijkheden), zwakke presentatie, geen praktisch Heeft vele mogelijkheden om te werken Het traject loopt goed Heeft met opgelopen frustraties te maken daterend uit een periode van solliciteren met alleen afwijzingen en geen reacties Deze frustraties/ belemmeringen nemen steeds meer af omdat het traject Het gaat hier om een 58-jarige man, die al meer dan 20 jaar werkloos is en bovendien in het Internaat van Arcuris woont en daar een dagbesteding heeft Een traject is dus niet aan de orde Het traject bij Waalwerk is beëindigd ivm zijn psychische klachten Hij is onder behandeling van een psychotherapeut in combinatie met een psychiater De vorderingen zijn erg traag Voorlopig is hij vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen art 113 Abw Is maatschappelijk werkster geweest op Filippijnen, spreekt beperkt Nederlands, NT2 nu te zwaar vanwege fysieke en sociale problemen (mishandeling ex, strijd rechtbank kind enz) Mogelijkheden op lange termijn, eerst NT2 klant heeft REA-label, psychisch (angstig, kan niet tegen stress, sociaal niet vaardig, geen initiatief enz) + lich belemmeringen (RSI) Is wel nog jong, 33 jaar, intelligent Mogelijkheden? zal zeker eerst gesubsidieerde arbeid zijn Klant werkt 11 uur per week in de zorg Op dit moment lijkt dit het maximale mogelijke uren aantal voor haar Klant is erg nerveus in contact met andere mensen Cliënt heeft de ziekte van Crohn en de laatste jaar gaat het ook psychisch niet goed met cliënt waarvoor hij in therapie is bij een psychotherapeut Betr heeft een REA keuring ondergaan en heeft de REA label Cliënt is tot de komende HO ontheven Cliënt heeft een geestelijk gehandicapt kind, heeft een bijzonder laag sociaal aanpassingsvermogen (leeft in feite geïsoleerd met zijn gezin) Waalwerk begeleiding is stukgelopen omdat cliënt heel moeilijk te motiveren is. Ik probeer nu een nieuwe melding m Cliënt heeft een geestelijk gehandicapt kind, heeft een bijzonder laag sociaal aanpassingsvermogen (leeft in feite geïsoleerd met zijn gezin) Waalwerk begeleiding is stukgelopen omdat cliënt heel moeilijk te motiveren is. Ik probeer nu een nieuwe melding m langzame opbouw langzame opbouw Medische belemmeringen (rugklachten) belemmeren arbeid in eigen bedrijfstak (bouw) Blh dient omgeschoold te worden Medische belemmeringen (rugklachten) belemmeren arbeid in eigen bedrijfstak (bouw) Blh dient omgeschoold te worden medische klachten naar aanleiding van een hersenbloeding. Uitval van zijn rechterarm en been Geen kracht en moeite met lopen Hierdoor zijn de mogelijkheden zeer beperkt en ook zijn leeftijd 53 jaar speelt een rol. Hij is aangemeld voor soc. activering en dat medische klachten naar aanleiding van een hersenbloeding. Uitval van zijn rechterarm en been Geen kracht en moeite met lopen Hierdoor zijn de mogelijkheden zeer beperkt en ook zijn leeftijd 53 jaar speelt een rol. Hij is aangemeld voor soc. activering en dat meer REA label, blijvend psh klachten en belemmering en contactpersoon CLeeman en mevrouw volgt
49
scholing ROC ned les mevr is analfabeet, is nimmer naar school geweest Heeft de NT2 opleiding geprobeerd zonder succes Er zijn meerder medische problemen Er is ivm sociale kontakten/ sociale activering sinds kort sprake van assisteren bij de opvang van kinderen van allochtoon mevrouw heeft een rea label, heeft dystrofie klachten ,mogelijkheid voor regulier werk zal moeizaam zijn mevrouw heeft reuma , en is niet in staat regulier werk te vinden, werkt op zeer bescheiden schaal nog als schoonheidsspecialiste, is har vroegere werk geweest, wordt steeds moeilijker, reuma wordt steeds meer en de gewrichten zijn zeer krom en stijf geworden mevrouw is niet gemotiveerd Daarnaast is zij in de overgang waar zij veel last van heeft Weinig tot geen kans op een betaalde baan Mevrouw volgt Nederlandse les bij thema taal project, mevrouw was in eigen land analfabeet, les pas 1 jaar, na scheiding ,voorheen geen werkervaring en kinderen opgevoed, kans voor regulier werk bijna onmogelijk , kennis taal is nu de eerste prioriteit Misschien de leeftijd miv 19-08-2002 arbeid 20 uur vi ID baan Is zeer tevreden over haar werk en zeer positief Wil hier niet meer weg Indien mogelijkheid en belastbaarheid toelaat, is meer uren in de toekomst niet uitgesloten Momenteel nog niet aan de orde moeilijk bemiddelbaar ivm zeer chaotische en onsamenhangende manier van communiceren Geen psychiatrisch verleden Moeilijk te zeggen Ogenschijnlijk maakt betr op dit moment de indruk volledig beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt In eerdere rapportages van een collega - laatstelijk augustus 2002-bleek betr nogal labiel en op dat moment niet beschikbaar In mijn ge momenteel is cl herstellende van een knieoperatie Hij is erg gemotiveerd om aan de slag te gaan Zo gauw hij herstelt is zal hij snel bemiddeld kunnen worden momenteel is cl herstellende van een knieoperatie Hij is erg gemotiveerd om aan de slag te gaan Zo gauw hij herstelt is zal hij snel bemiddeld kunnen worden Momenteel niet beschikbaar ivm dagbehandeling GGZ echter na behandeling weer geschikt voor de arbeidsmarkt Momenteel niet beschikbaar ivm dagbehandeling GGZ echter na behandeling weer geschikt voor de arbeidsmarkt Niet snel aan het werk Eerst schuldenvrij, daarnaast psychiatrische problematiek Geen eigen woning Met veel begeleiding wel in een traject? Niet snel aan het werk Eerst schuldenvrij, daarnaast psychiatrische problematiek Geen eigen woning Met veel begeleiding wel in een traject? niet sterk op het communicatieve vlak, mn non-verbaal. Dit is een belemmering Betr komt onzeker over Derhalve beperkte mogelijkheden niet sterk op het communicatieve vlak, mn non-verbaal. Dit is een belemmering Betr komt onzeker over Derhalve beperkte mogelijkheden Over een aantal maanden heeft bel een eigen klussenbedrijf en is Abw niet meer nodig Over een aantal maanden heeft bel een eigen klussenbedrijf en is Abw niet meer nodig Rea, arbeidsgehandicapt 20 uur per week Gezien leeftijd en geringe werkervaring grote afstand tot de
50
arbeidsmarkt Rea: arbeidsgehandicapt, fase 3, geen voorzieningen nodig om te functioneren in normale werksituaties Behoort tevens tot randgroep, afstand is zeer groot (te vergelijken met fase 4) Reuma patiënt recent, REA label Afwachten is tot de klachten stabiliseren (Her)opname in REAtraject dan evt mogelijk Klant heeft intellectueel/vaardigheden genoeg in huis Actief nu met zwemmen, therapieën enz Via vrijwilligerswerk naar gesubsidieerde arbeid Volgens mij heeft blh nog al wat psychische problemen die ze niet aan wil pakken Ze wil kunstschilder zijn, maar heeft vanaf 1996 al niets meer gemaakt; gevoel was er niet na Wil nu als zelfstandige aan de slag om in een eigen bedrijfje haar werk te verk Voor productiewerk geschikt Niet voor geschoold werk Klant is niet gemotiveerd en zal niet snel aan het werk komen Hij heeft tot nu niets laten zien van enige activiteiten aangaande arbeidsmarkt Klant heeft al verschillende maatregelen opgelegd gekregen Zij werkt nu ged 20 u/wk op een gesubsidieerde baan Dit is het maximum aantal uren dat zij lichamelijk gezien kan werken Zonder scholing is betr aangewezen op gesubsidieerd werk Na scholing zou zij voldoende mogelijkheden op de arbeidsmarkt hebben Totaal
51
BIJLAGE
4 9 STELLINGEN EN HYPOTHESEN In de bijlage staan stellingen en hypothesen die gebaseerd zijn op het onderzoek. Deze kunnen worden gebruikt om de discussie over de ontwikkeling van de organisatie in Nijmegen te voeden. De indeling in fasen is een goede: het geeft een duidelijk beeld waar de cliënt thuishoort. Het onderscheidt tussen arbeidsplicht en zorgplicht geeft een duidelijk beeld. De huidige werkwijze en het huidige instrumentarium lenen zich goed om dit cliëntenbestand te bedienen. Dat cliënten makkelijk door fase 1 of 2 ‘vallen’ naar een andere fasering is inherent aan de classificering in fasen. De kans dat een gemiddelde nieuwe cliënt over vijf jaar nog steeds een uitkering ontvangt is groter dan 50%. De huidige eerste diagnose doet een cliënt recht: de cliënt komt op de juiste plaats terecht en kan direct in aanmerking voor een traject. In het cliëntenbestand zijn is de allochtone groep onevenredig groot vertegenwoordigt. Autochtone cliënten zijn relatief makkelijker op een traject te plaatsen dan allochtone cliënten. De gemeente Nijmegen mag tevreden zijn met een groot aantal ‘tevreden klanten’. ‘Niet op een traject willen? ‘Willen’ woont hier niet, u moet op traject!’ ‘Ach meneer, mevrouw, ik zie u over een jaar weer, rust u in die tussentijd maar lekker uit’ ‘Ik heb het vermoeden dat behoorlijk wat cliënten frauderen, maar moet ik daar ook wat aan doen?’ Deze groepen cliënten komen niet in aanmerking voor trajecten. Deze groepen cliënten komen in aanmerking voor trajecten in het kader van sociale activering. Deze groepen cliënten komen in aanmerking voor trajecten in het kader van arbeidsreïntegratie.
52
BIJLAGE
5 10 RAPPORT VOORONDERZOEK In de bijlage staat voor de bestandsanalyse verrichte vooronderzoek
53
HANDHAVINGSBELEIDSPLAN 2003 en verslag 2002
Directie Inwoners Beleidsafdeling Samenlevingsopbouw, Werk en Inkomen Afdeling Sociale Zaken en Werk Februari 2003
Handhavingsbeleidsplan 2003 Inhoudsopgave
Pagina
Inleiding
2
Samenvatting beslispunten
4
1
Externe en interne ontwikkelingen in 2002
5
1.1 1.2
Aangekondigde landelijke voornemens en lopende ontwikkelingen Interne ontwikkelingen
7
1.3
Visie op handhaving, randvoorwaarden en beleidsvoornemens
8
2 2.1
Afdeling Sociale Zaken en Werk Handhaving bezien vanuit de klant
2.2 2.3 2.4
Klantenparticipatie in het Bedrijfsverzamelgebouw Klanttevredenheidsonderzoeken Privacy-bescherming
2.5 2.6
Inkomstenkorting Resultaten achterstandsplan vierde kwartaal 2002
2.7 2.8
Bezwaar en beroep en klachten Verificatie
2.9 2.10
Boete Task-force
3 3.1
Verzuimcijfers, Uitvoering WBM en resultaten fraudebestrijding Verzuimcijfers
3.2 3.3
Uitvoering Wet Boeten en Maatregelen Fraudebestrijding
17
3.4
Pilot Intensieve Controle Traject
18
4
Hoogwaardig Handhaven
20
5
Ontwikkelingen in verbetering van controle-structuren
21
11
12
13
14
Bronnen
23
Bijlage Selectie aanbevelingen klantenpanel oktober 2002 (8 deelnemers)
24
1
Inleiding In dit beleidsplan en -verslag wordt verslag gedaan van de inspanningen en resultaten van de Afdeling Sociale Zaken en Werk op het brede gebied van Handhaving. Handhaving wordt benaderd van twee kanten: de klant die recht heeft op een correcte en tijdige dienstverlening, maar ook moet voldoen aan een aantal verplichtingen, en de gemeente die toeziet op de naleving van wetten en regels. Handhaving wordt daarbij vanuit de gemeente zoveel mogelijk bezien vanuit het perspectief van een integrale benadering van bijstandsklanten. In de afgelopen jaren is, niet alleen in Nijmegen, het inzicht gegroeid dat een integrale benadering van bijstandsklanten noodzakelijk is om recht te kunnen doen aan de hoofddoelstellingen van de bijstandswet: gericht financieel ondersteunen waar nodig, stimuleren, activeren, en voorwaarden scheppen waar uitstroom tot de mogelijkheden behoort. Handhaving maakt onderdeel uit van die integrale benadering. Zowel door het tweede kabinet Kok als door het demissionaire kabinet Balkenende zijn een aantal ontwikkelingen in gang gezet die grote invloed zullen hebben op de gemeentelijke bijstandspraktijk. Er is beduidend meer aandacht voor handhaving en fraudebestrijding dan voorheen, de categoriale bijstandsverlening staat onder druk, de financiering van de bijstand wordt gewijzigd, en de huidige bijstandswet wordt vervangen door een nieuwe wet. Dit laatste zal gepaard gaan met een verregaande overdracht van taken, bevoegdheden en budgettaire verantwoordelijkheid naar gemeenten. Onzeker is in hoeverre de aangekondigde voornemens en in gang gezette veranderingen daadwerkelijk op de voorgestelde wijze tot stand zullen komen. Desondanks wordt in dit beleidsplan op enkele onderdelen geanticipeerd op verwachte ontwikkelingen. Voor het komende jaar staat een intensieve voorbereiding van de invoering van de nieuwe wet op het programma. Daarbij gaat het om het uitwerken van beleidsinhoudelijke vraagstukken, het afstemmen van de gemeentelijke organisatie op de uitkomsten daarvan, en het opzetten van een goed verantwoordingssysteem ten behoeve van de toezichthoudende en controlerende functie van de raad. Verder kiezen wij voor de komende jaren voor een voortzetting van de ingezette kwaliteitsverbetering op het brede gebied van handhaving, waarbij het accent komt te liggen op resultaatgericht controleren en versterken van handhaving binnen de keten van Werk en Inkomen. De belangrijkste redenen daarvoor zijn: Ten eerste. Doordachte en consequente handhaving in de sociale zekerheid is, net als handhaving op het terrein van milieu en veiligheid, een onmisbaar onderdeel van de gemeentelijke taak. Het garanderen van de rechtmatige uitvoering van regelingen die bij de gemeenten zijn neergelegd, is inherent aan de overheidstaak. Wij sluiten aan bij de in gang gezette kwaliteitsverbetering van de gemeentelijke handhavingspraktijk waar het gaat om fysieke veiligheid. Ten tweede. Het voorkomen en bestrijden van oneigenlijk gebruik en misbruik van bijstandsgelden is een doel op zich. De achterliggende gedachte daarbij is dat het in stand houden van een draagvlak voor goede sociale voorzieningen hiervan mede afhankelijk is. Een grotere openheid naar buiten over handhaving en opsporing van fraude kan een bijdrage leveren aan het instandhouden van dit draagvlak. Ten derde. Voor de uitvoering van de bijstandswet geldt in de toekomst dat een goede handhavingspraktijk ook vanuit financieel oogpunt gewenst is Om de leesbaarheid te bevorderen presenteren we als eerste een overzicht van de beslispunten. In hoofdstuk 1 worden kort een aantal externe en interne ontwikkelingen geschetst die voor dit beleidsterrein van belang zijn. Op een aantal onderdelen wordt in de rest van dit plan nader ingegaan. De gemeentelijke visie op handhaving wordt opnieuw geformuleerd en vertaald in beleidsvoornemens. In hoofdstuk 2 wordt summier verslag gedaan van enkele resultaten van de uitvoeringsorganisatie. Een gedetailleerd overzicht van de bedrijfsresultaten inzake correcte afhandeling van aanvragen, klachten, bezwaren enz. is te vinden in de kwartaalrapportages en in het nog te verschijnen jaarverslag. Ook de cliëntenparticipatie komt in dit hoofdstuk aan de orde.
2
In hoofdstuk 3 wordt verslag gedaan van de uitvoering van de Wet Boeten en Maatregelen, en van de inspanningen op het gebied van de fraudebestrijding. Voor het eerst zijn daarbij ook gegevens opgenomen over verzuim bij oproepen en afspraken. Hoofdstuk 4 bevat een verslag van de laatste periode van het project Hoogwaardig Handhaven, alsmede de start van de implementatie hiervan in de staande organisatie. In hoofdstuk 5 geven we een kort overzicht van mogelijkheden om tot meer resultaatgerichte controlestructuren te komen bij de Afdeling Sociale Zaken en Werk
3
Samenvatting beslispunten Beslispunt 1: De bestaande afspraken tussen het CWI en de Afdeling Sociale Zaken en Werk, zoals die zijn neergelegd in de Service Niveau Overeenkomst, worden op dit punt aangescherpt. Voor het afleggen van huisbezoeken wordt de werkwijze van het Intensieve Controle Traject gevolgd. Beslispunt 2: In het kader van de gewenste openheid over de handhavingspraktijk wordt met een zekere regelmaat melding aan de pers gedaan van opgespoorde fraude. Beslispunt 3: Ook in de komende jaren werkt de Afdeling Sociale Zaken en Werk gericht aan een verbetering van de handhavingspraktijk in de keten Werk en Inkomen. Het aspect “handhaving” wordt een standaard onderdeel van de rapportages over reïntegratie-activiteiten. Beslispunt 4: Mede aan de hand van landelijk ontwikkelde modellen en gepresenteerde resultaten zal worden onderzocht of een verdere ontwikkeling van controle-structuren, in de vorm van openlijk aangekondigde thema-controles en risico-profielen mogelijk en wenselijk is. Dit onderwerp wordt in een afzonderlijk raadsvoorstel behandeld.
4
Hoofdstuk 1 Externe en interne ontwikkelingen in 2002 1.1 Aangekondigde landelijke voornemens en lopende ontwikkelingen Fonds voor Werk en Inkomen (FWI) Verhogen van de gemeentelijke financiering van de bijstandsuitkeringen van 25% naar 100%, mogelijk ingaande 1 januari 2004, geeft gemeenten een groter financieel belang bij een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de bijstandswet. Agenda voor de toekomst In de Agenda voor de Toekomst zijn voor de periode van 2001-2004 tussen het Rijk en de gemeenten bestuurlijke afspraken vastgelegd over de uitvoering van de bijstandswet. De nadruk ligt op het gebied van reïntegratie en intensivering van de aandacht daarvoor binnen de uitvoering. Verder zijn er afspraken gemaakt over handhaving, minimabeleid, deregulering en cliëntenparticipatie. Handhaving vormt een integraal onderdeel van deze bestuurlijke vaststelling van uitgangspunten en doelen. Het concept van “Hoogwaardig Handhaven” wordt daarbij als grondslag genomen. Van gemeenten wordt in dat kader onder andere gevraagd dat zij kwantitatieve doelstellingen formuleren op het terrein van het voorkomen en bestrijden van oneigenlijk gebruik en misbruik van de bijstand. Deregulering In het kader van de Agenda voor de Toekomst zijn door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de VNG afspraken gemaakt over deregulering. De oorsprong van dit dereguleringsplan ligt bij de evaluatie van de Algemene bijstandswet die in 2000 in de Tweede Kamer is vastgesteld. Doel is te komen tot een vereenvoudiging c.q. afschaffing van uitvoeringsvoorschriften of wettelijke bepalingen om de belasting van de uitvoering te verminderen. Ook het demissionaire kabinet Balkenende heeft aangekondigd de regelgeving te willen vereenvoudigen en inperken. Dit geldt zowel voor de inhoudelijke bijstandsregels als voor de toezichtregels van het Rijk. Hiermee zullen gemeenten meer ruimte krijgen om hun controle-taken efficiënter en meer naar eigen inzicht in te vullen. Nieuwe wet Het demissionaire kabinet heeft aangekondigd dat ingaande 1 januari 2004 de huidige bijstandswet, de Wet financiering Abw, Ioaw en Ioaz, de Wet inschakeling werkzoekenden, en de het Besluit in- en doorstroombanen zullen opgaan in één nieuwe wet. Belangrijkste kenmerken: Deze wet zal een algemene verplichting bevatten om arbeid te aanvaarden en, indien dat niet mogelijk is, mee te werken aan een reïntegratietraject of sociale activering. Categoriale ontheffingen van de arbeidsverplichting verdwijnen. De inkomenswaarborg blijft onverkort gehandhaafd, maar het categoriale inkomensbeleid wordt afgeschaft. De enig categoriale toekenning zal bestaan uit een in de wet geregelde langdurigheidstoeslag voor personen die vijf jaar lang onafgebroken een inkomen op bijstandsniveau hebben gehad, en die geen arbeidsmarktperspectief hebben. De gemeenteraad wordt het belangrijkste controlerend orgaan waar het gaat om de uitvoering van de nieuwe wet. Met de overheveling van het volledige budget voor bijstand naar de gemeenten, wordt de gemeente ook grotendeels verantwoordelijk gemaakt voor het financiële toezicht. De raad, als budgettoewijzend, kaderstellend en toezichthoudend orgaan bepaalt zelf op welke wijze dat toezicht vorm krijgt. Een van de doelstellingen van de nieuwe wet is het beperken van de administratieve lasten voor gemeenten tot een minimum. Verder krijgen gemeenten veel beleidsvrijheid om een aantal zaken te regelen: eigen sanctiebeleid (het boete-systeem verdwijnt), eigen scholingsbeleid, eigen reïntegratiebeleid, eigen beleid ten aanzien van terugvordering en verhaal van bijstand.
5
Uit de Memorie van Toelichting: “Het kabinet stelt (daarom) een nieuwe aanpak voor waarbij de eerder genoemde regelingen worden vervangen door een wet x. Uitgangspunt daarbij is de verantwoordelijkheid van de burger om zelf in het bestaan te voorzien. Hij wordt daarbij ondersteund door de gemeente. Een zo groot mogelijke beleidsverantwoordelijkheid van de gemeenten geeft de beste mogelijkheden voor een effectieve aanpak van reïntegratie en inkomenswaarborg. De regelgeving dient de verantwoordelijkheden van burgers en gemeenten zo goed mogelijk te activeren.” In de loop van het jaar 2003 zullen wij bovengenoemde thema’s in de vorm van notities en voorstellen voorleggen. Het eigen beleid van de gemeente zal uiteindelijk in verordeningen worden vastgelegd. Fraudenota 2002-2006 In de fraudenota van het vorige kabinet is aangekondigd dat er meer nadruk komt te liggen op verscherpen van handhaving, tot uiting komend in meer controle en sancties. Hiermee beoogt het kabinet € 120 mln. op de uitkeringslasten te besparen. Aandachtspunten voor 2003 zijn: - Bevordering van samenwerking tussen gemeenten om een vliegwieleffect te krijgen en schaalvoordelen te benutten. - Bevordering van samenwerking tussen gemeenten en andere controlerende/opsporende instanties om de effectiviteit van de handhavingsinspanningen te vergroten. - Omvorming van de Rif’s tot interventieteams (gemeente is participant). Inhoudelijke speerpunten zijn: bestrijden van identiteitsfraude, zwarte fraude en internationale fraude. RIF De gemeente Nijmegen neemt deel aan het Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam Oost. Het RIF onderzoekt met name gelegenheidsstructuren en brengt adviezen uit voor verbetering in de handhavingaanpak voor de politie, sociale diensten, UWV en belastingdienst. In 2001 zijn de RIF’s geëvalueerd. In 2002 is de evaluatie van de RIF’s afgerond met een eindrapportage waarin is gesteld, dat de RIF’s een succes zijn maar dat de effectiviteit op drie onderdelen kan worden verbeterd, te weten: • •
Vaststellen door wie en hoe wordt beslist over onderzoeksvoorstellen; Vaststellen door wie en hoe er beslist wordt over de wijze van openbaarmaking van de resultaten van een RIF-onderzoek;
•
Meer helderheid over de vraag door wie en hoe de resultaten van de RIF-onderzoeken worden vertaald in daden.
In het handhavingsprogramma 2003-2006 geeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegeheid aan dat een intensievere vorm van handhaving zal worden uitgeoefend op het terrein van de sociale zekerheid en werkgelegenheid. Handhaving zal breder en slimmer plaats gaan vinden. De hoofdlijnen van het handhavingsbeleid zijn: • Normschending moet voorkomen worden (bevordering spontane naleving); •
Er moet een grotere pakkans zijn: (ontmoedigen van overtreding);
•
Normschending mag niet lonen en moet worden bestraft (tijdige en passende sanctie).
Voor de RIF’s en overige branchegerichte interventieteams betekent dit dat ze worden omgevormd tot flexibele interventieteams. De landelijke overheid stimuleert de uitbreiding van controle- en opsporingscapaciteit bij gemeenten ten behoeve van deelname aan interventieteams en de uitbreiding van het aantal fysieke controles en opsporingsonderzoeken.De interventieteams zullen een landelijke dekkend netwerk gaan vormen. In de praktijk zal dat betekenen dat er een toename zal ontstaan van
6
werkplekcontroles binnen de door de landelijke aansturing bepaalde branches. De belangen van de gemeenten worden, naar het lijkt, geborgd door 1 á 2 wethouders structureel deel te laten nemen aan de landelijke stuurgroep en door de oprichting van regionale platforms. In de komende tijd zal deze reorganisatie veel aandacht vergen. In 2002 is het door het RIF Oost eindrapport van een onderzoek naar Bakkers (Broban) uitgebracht. H et RIF heeft via een steekproef een aantal bakkers onderzocht. De volgende vormen van fraude werden gevonden: omzetfraude, zwartwerk, tewerkstelling vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning, uitkeringsfraude, niet nakomen informatieverplichtingen t.o.v. belastingdienst en UWV. Uit het onderzoek volgen een aantal vervolgacties, alsmede een aantal aanbevelingen. Van drie lopende projecten volgt binnenkort de eindrapportage. Het gaat om onderzoek naar callcenters, een onderzoek naar klusbedrijven en een onderzoek naar coffee-shops. Het onderzoek naar coffeeshops is na de eerste fase stopgezet omdat de belastingdienst niet meewerkt. SIOD De SIOD (Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst) is een landelijk centraal aangestuurde organisatie die zich specifiek richt op de aanpak van zwaardere fraudezaken. Hierbij kan gedacht worden aan criminelen die een uitkering gebruiken als dekmantel en meervoudige fraudedelicten (valse identiteit, uitkeringsfraude, ontduiking van premies en belastingen). Het doel is met de invoering van het SIOD complexe vormen van fraude zowel opsporingtechnisch als strafrechtelijk doelmatiger en effectiever aan te pakken. Met de invoering van de SIOD, die rechtstreeks zal worden aangestuurd door het Openbaar Ministerie, is de door het vorige kabinet doorgevoerde scheiding tussen controle en opsporing organisatorisch vorm gegeven. De bevoegdheden van de gemeentelijke opsporingsmedewerker zijn beperkt tot enkelvoudige fraudezaken. Wel vraagt het SIOD om gemeentelijke medewerking bij het oppakken van meer complexe zaken die bij een bepaalde gemeente spelen. Stimuleringsregelingen Handhaving Naar verwachting zal het Ministerie een stimuleringsregeling aanbieden voor gemeenten om de handhavingsactiviteiten te stimuleren. Er zal in 2003 geld beschikbaar komen om de capaciteit voor het uitvoeren van fysieke controles te vergroten. Ook is er een regeling in de maak op basis waarvan gemeenten financieel worden ondersteund bij het versterken van een ketenaanpak handhaving. Dit komt terug in hoofdstuk 4. 1.2 Interne ontwikkelingen BVG en CWI; Ketenbenadering In het CWI als onderdeel van het Bedrijfsverzamelgebouw Werk en Inkomen vindt de start plaats van een uitkeringsaanvraag voor de bijstand, alsmede de uiteindelijke claimbeoordeling. Daarmee vormt het CWI een onderdeel van de handhavingsketen binnen het BVG. Afspraken tussen het CWI en de Afdeling Sociale Zaken en Werk over de claimbeoordeling zijn neergelegd in een overeenkomst. Voor de Afdeling Sociale Zaken en Werk is het van het grootste belang dat de medewerkers van het CWI, in het kader van preventief handhaven, voldoende toegerust zijn om de rechtmatigheid van de bijstandsaanspraak te beoordelen. Dit vraagt om een gedegen opleiding, fraude-alertheid en technisch instrumentarium zoals apparatuur om valse paspoorten te herkennen. In 2002 is een start gemaakt met het opleiden van medewerkers gericht op het herkennen van identiteitsfraude. Nieuwe heronderzoekssystematiek Met ingang van 1 september 2002 heeft de Afdeling Sociale Zaken en Werk, met instemming van het Ministerie, de traditionele heronderzoekssystematiek, losgelaten. Gekozen is voor een werkwijze
7
waarbij effectiviteit en doelmatigheid voorop staan. Bijstandsklanten die behoren tot bepaalde categorieën worden uitgenodigd voor een uitvoerig heronderzoek, bij de overigen wordt het heronderzoek schriftelijk afgehandeld. Mede gelet op de circulaire “Activering en uitstroom bijstandsgerechtigden van 23 oktober 2001, heeft het College gekozen voor intensivering van de klantcontacten met arbeidsplichtige klanten om zodoende een effectiever uitstroombeleid te realiseren. De nadruk ligt op intensivering voor een aantal groepen die bestaan uit personen die ofwel werken (in loondienst of anderszins) of in het recente verleden gewerkt hebben. Wij veronderstellen dat deze groepen relatief makkelijk kunnen uitstromen uit de bijstand. Ook in het heronderzoeksplan voor 2003 zijn een aantal categorieën benoemd.
1.3 Visie op handhaving, randvoorwaarden en beleidsvoornemens Visie op handhaving De geschetste ontwikkelingen in aanmerking nemend kunnen we de volgende visie op handhaving formuleren: Handhaving is de vertaling van formele rechten en plichten naar zowel gemeente als burger, waarbij de gemeente met maximale openheid en op een zakelijke en resultaatgerichte wijze zowel de dienstverlening aan burgers als de rechtmatigheid van de bijstandsverstrekking garandeert. Nadrukkelijk streven wij bij de invulling van bovenstaande naar een evenwicht tussen rechten en plichten voor de burger. Om de praktijk vanuit bovenstaande visie vorm te geven, gelden de volgende randvoorwaarden: 1.
Optimalisering dienstverlening De nadruk in de uitvoering van wet, regelgeving en eigen beleid ligt op heldere voorlichting, logische werkprocessen, tijdige dienstverlening, en goed afgestemde samenwerking en overdracht tussen de verschillende organisaties in het BVG. De samenwerking tussen het CWI en de Afdeling Sociale Zaken en Werk is in dit verband cruciaal, maar ook een soepele samenwerking tussen en met de andere partners, vanuit een gezamenlijke visie, is noodzakelijk om “de klant centraal” te realiseren. Het Proeftuinproject zal hiervoor van groot belang zijn.
2.
Helder beleid Nieuw gemeentelijk beleid (bijvoorbeeld over sancties, verplichtingen, terugvordering van bijstand), zoals dat naar verwachting in de komende jaren vorm zal moeten krijgen als gevolg van de nieuwe wet, moet zoveel mogelijk voldoen aan de eisen van eenvoud, uitvoerbaarheid en innerlijke consistentie. Het moet worden samenhangend beleid, geformuleerd vanuit de nadruk op de kerndoelen van de bijstandswet: inkomensondersteuning en activering. Tegenstrijdige en/of onduidelijke beleidsregels belemmeren de uitvoeringsorganisatie in een adequate handhaving van regels en doen afbreuk aan de nalevingsbereidheid van klanten. De door de rijksoverheid ingezette deregulering biedt een goede kans om te komen tot een minder ingewikkelde en bureaucratische uitvoeringspraktijk.
3.
Goede communicatie Doordachte en heldere communicatie over de doelen van regels en voorschriften alsmede over de handhaving daarvan, zowel intern als extern gericht, is een voorwaarde om tot een goed niveau van preventie te komen.
4.
Correcte en tijdige afhandeling van procedures
8
De Afdeling Sociale Zaken en Werk kampt van oudsher met grote en kleine achterstanden waar het gaat om de behandeling van aanvragen, het uitvoeren van heronderzoeken, het incasseren van vorderingen, het afhandelen van bezwaarschriften enz. In een evenwichtig “rechten – en plichten” –verhaal zijn structurele achterstanden niet acceptabel. Implementatie van de aanbevelingen van de Task-force Sozawe zal een bijdrage leveren aan de verbetering van de bedrijfsvoering. Daarnaast zijn regelmatig uitgevoerde kwaliteitsmetingen, bijvoorbeeld in de vorm van klantenpanels en klanttevredenheidsonderzoeken, noodzakelijk om zicht te houden op het niveau van de dienstverlening. Beleidsvoornemens Ten eerste: Handhaving in de keten naar voren De grotere gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de bijstandsuitgaven dwingt tot nadenken over beheersbaarheid van die uitgaven. Een kwalitatief goed uitgeruste poortwachter in de vorm van het CWI (schadelastbeperking) is onmisbaar bij voorkómen van oneigenlijk gebruik en misbruik van bijstandsgelden en de daarmee gepaard gaande ongewenste financiële effecten. Beslispunt 1: De bestaande afspraken tussen het CWI en de Afdeling Sociale Zaken en Werk, zoals die zijn neergelegd in de Service Niveau Overeenkomst, worden op dit punt aangescherpt. Voor het afleggen van huisbezoeken wordt de werkwijze van het Intensieve Controle Traject gevolgd. Ten tweede: Doorzichtige en open uitgedragen visie op handhaving Een effectieve controle van en toezicht op de uitvoering van de bijstandswet door de raad is slechts mogelijk als de Afdeling Sociale zaken en Werk een doorzichtige en open uitgedragen uitvoeringspraktijk kent, ook waar het gaat om handhaving van wetten en regels. Een onderdeel daarvan vormt ook openheid naar de Nijmeegse burgers, variërend van algemene presentaties van het beleid tot gedoseerde publicatie van opgespoorde fraude. Beslispunt 2: In het kader van de gewenste openheid over de handhavingspraktijk wordt met een zekere regelmaat melding aan de pers gedaan van opgespoorde fraude. Ten derde: Verbetering van de handhavingspraktijk, ook in de keten In de aanloop tot en de uitvoering van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Agenda van de Toekomst is handhaving en de samenhang tussen handhaving en activering een belangrijk thema. Het Rijk bevordert, onder andere middels subsidieregelingen, ook in de komende jaren dat de gemeenten een betere handhavingspraktijk ontwikkelen. Noodzakelijk is een betere afstemming op het punt van handhaving tussen de ketenpartners Werk en Inkomen (waar ook de private reïntegratiebedrijven onderdeel van uitmaken). Beslispunt 3: Ook in de komende jaren werkt de Afdeling Sociale Zaken en Werk gericht aan een verbetering van de handhavingspraktijk in de keten Werk en Inkomen. Het aspect “handhaving” wordt een standaard onderdeel van de rapportages over reïntegratie-activiteiten. Ten vierde: Loslaten systematiek van standaardcontroles Efficiëntere bestrijding van misbruik van bijstandsgelden wordt mogelijk door controle-activiteiten meer resultaatgericht in te zetten. De traditionele controle-systematiek is daartoe deels losgelaten (standaard heronderzoeken). Gedeeltelijk in plaats daarvan is gekomen signaalgestuurd controleren, waarbij aan de hand van protocollen snel en adequaat wordt gereageerd op fraude-signalen.
9
Beslispunt 4: Mede aan de hand van landelijk ontwikkelde modellen en gepresenteerde resultaten zal worden onderzocht of een verdere ontwikkeling van controle-structuren, in de vorm van openlijk aangekondigde thema-controles en risico-profielen mogelijk en wenselijk is. Dit onderwerp wordt in een afzonderlijk raadsvoorstel behandeld.
10
Hoofdstuk 2 Afdeling Sociale Zaken en Werk 2.1 Handhaving bezien vanuit de klant Handhaving gezien vanuit de klant is een voortdurend aandachtspunt. De termijnen voor het behandelen van aanvragen, bezwaarschriften enz. worden systematisch geregistreerd en bewaakt. Mede vanwege de (voorgenomen) invoering van een nieuw automatiseringssysteem is in het laatste kwartaal van 2002 een forse extra inspanning verricht om bestaande achterstanden weg te werken. Ook de inhoudelijke kwaliteit, te weten de correcte en klantgerichte toepassing van wet, regelgeving en gemeentelijk beleid, is een belangrijk aandachtspunt. Op verschillende manieren wordt gewerkt aan het instandhouden en verbeteren van die kwaliteit: De periodiek te houden klanttevredenheidsonderzoeken zijn hierbij van grote waarde. Daarmee wordt inzicht verkregen in zwakke plekken en gebreken van de uitvoeringsorganisatie. De vertegenwoordigers van klantgroepen spelen door hun deelname aan structurele overleggen een belangrijke rol bij het signaleren en aan de orde stellen van thema’s die bij klanten leven. Een voorbeeld daarvan is de wijze waarop de bijstandsconsulenten en de consulenten van Waalwerk omgaan met de arbeidsverplichting van alleenstaande ouders. Door de Afdeling Sociale Zaken en Werk en Unitas wordt gezamenlijk een onderzoek uitgevoerd naar de toepassing van gemeentelijke richtlijnen op dit punt in de praktijk. Klantenpanels zijn een vorm van overleg met klanten waarin zowel procedures als inhoudelijke aspecten van de bijstandsverlening aan de orde komen. Ze functioneren als klankbord voor de organisatie. Een ander aandachtspunt is het streven naar optimalisering van de dienstverlening, omdat de nalevingsbereidheid van regels kan worden bevorderd door een klantgerichte inrichting van werkprocessen en het werken met heldere regels. Dit punt komt nader aan de orde bij de resultaten van het project Hoogwaardig Handhaven. Middels de bekende procedures van bezwaar en klachtbehandeling kunnen klanten verder individuele bezwaren tegen beslissingen van de gemeente en klachten over een onheuse bejegening door medewerkers kenbaar maken. De afdeling die bezwaren en klachten afhandelt, heeft vervolgens weer een signaalfunctie naar de rest van de organisatie. 2.2 Klantenparticipatie in het Bedrijfsverzamelgebouw Klantenparticipatie heeft een wettelijke basis. Zo bepaalt de Gemeentewet dat burgers betrokken moeten worden bij beleidsvorming en uitvoering door gemeenten. Zowel de Algemene bijstandswet als de Wet inschakeling werkzoekenden kennen een specifieke opdracht waar het gaat om het realiseren van klantenparticipatie. De vorm waarin dat gebeurt is vrij; cliëntenraden, cliëntenpanels, klanttevredenheidsonderzoeken enz. Klantenparticipatie in Nijmegen vindt al een aantal jaren plaats in de vorm van een regulier overleg tussen een aantal vertegenwoordigers van klantgroepen en de Afdeling Sociale Zaken. Met de totstandkoming van een CWI en een Bedrijfsverzamelgebouw werd een ruimere opzet noodzakelijk. Die ziet er als volgt uit: eenmaal per maand wordt een uitvoeringsoverleg gehouden, waarbij de vergadering wordt gesplitst in een CWI/Waalwerk/Kliq-deel en een SoZaWe/Balans-deel. Verder vindt er structureel een klantgroepenoverleg met de beleidsafdeling Samenlevingsopbouw, Werk en Inkomen plaats over belangrijke beleidsvoornemens. In het jaar 2002 is onder andere in twee themabijeenkomsten de kwaliteit van reïntegratie-trajecten besproken. Door de klantgroepen zijn een aantal waardevolle aanbevelingen geformuleerd voor de te starten inkoop van trajecten bij private reïntegratiebedrijven. De vertegenwoordiging van allochtone zelforganisaties in het uitvoeringsoverleg is uitgebreid met een tweede persoon van het Interlokaal. Ook neemt een vertegenwoordiger van Vluchtelingenwerk regulier deel aan het overleg.
11
Naast deze structurele overleggen worden ook incidenteel klantenpanels geraadpleegd en wordt met een zekere regelmaat een klanttevredenheidsonderzoek uitgevoerd. 2.3 Klanttevredenheidsonderzoeken Het in 2001 uitgevoerde en in het voorjaar van 2002 gepubliceerde onderzoek naar klanttevredenheid laat zien dat er op een aantal onderdelen een lage waardering van de dienstverlening van de Afdeling Sociale Zaken en Werk bestaat. Met name lijkt er bij de begeleiding en trajectdienstverlening vanuit Waalwerk op een aantal punten dringend verbetering gewenst. Voor veel klanten was het niet duidelijk in welk soort traject ze waren opgenomen, en ook de kennis over diverse regelingen bleek onvoldoende. Door het College zijn een aantal aanbevelingen vastgesteld ter verbetering van de geconstateerde gebreken. Op overige onderdelen, bijvoorbeeld waar het gaat om “bejegening” scoort de Afdeling Sociale Zaken en Werk goed. In oktober 2002 is door een klantenpanel een aantal aanbevelingen gedaan om de dienstverlening te verbeteren. In bijlage 1 zijn deze aanbevelingen opgenomen. Verder is er een enquête gehouden onder bezoekers van het Bedrijfsverzamelgebouw om de waardering voor het gebouw te meten. De bezoekers vormen een ruimere groep dan alleen Soza- en Waalwerkklanten. 396 bezoekers zijn ondervraagd over een aantal aspecten: bewegwijzering, wachtruimtes en het gebouw als zodanig. De resultaten: de bewegwijzering is goed (85% van de bezoekers kan de gezochte bestemming zonder enige hulp vinden), er zijn heel veel klachten over de trap (58%), en ruim 80% is tevreden over de kwaliteit van de wachtruimtes. De gespreksruimtes krijgen een redelijke waardering, waarbij de spreekkamers van de Afdeling Sociale Zaken en Werk de laagste score krijgen. De meeste bezoekers vinden het gebouw mooi. 2.4 Privacy-bescherming In de Circulaire Privacykader uitvoering Algemene bijstandswet zijn de gevolgen van de in september 2001 in werking getreden Wet Bescherming Persoonsgegevens beschreven. De circulaire gaat in op de privacy-voorschriften die gelden bij de uitvoering van de bijstandswet, de Suwi-wetgeving (uitwisselen gegevens tussen CWI en gemeente), en de contacten met reïntegratie-bedrijven. Voor de Afdeling Sociale Zaken en Werk zijn in 2002 twee privacy-gedragscodes opgesteld waarin de uitgangspunten van de Wet Bescherming Persoonsgegevens zijn verwerkt. Eén gedragscode voor de partners in het BVB en één voor alle medewerkers in het BVG. De codes zijn ondertekend door Balans, CWI, Kliq, Breed en Sozawe. 2.5 Inkomstenkorting Het ontstaan van vorderingen bij het beëindigen van het uitkeringsrecht is mede het gevolg is van het korten van inkomsten uit arbeid achteraf, in de maand volgend op de maand waarin de inkomsten zijn verworven. Met ingang van 1 januari 2002 is, waar mogelijk, overgegaan op een systeem van in aanmerking nemen van inkomsten in de maand waarin de inkomsten zijn verworven. Hiermee wordt voorkomen dat er vorderingen ontstaan bij het beëindigen van de uitkering, wat naar verwachting ook invloed zal hebben op het aantal bezwaarschriften. Deze nieuwe werkwijze functioneert naar tevredenheid. Het aantal bezwaarschriften tegen terugvorderingsbesluiten is in 2003 aanzienlijk terug gelopen. 2.6 Resultaten achterstandsplan vierde kwartaal 2002 In het vierde kwartaal van 2002 is het overgrote deel van de bestaande achterstanden in aanvragen, invorderingsacties, bezwaarschriften enz. ingelopen.
12
2.7 Bezwaar en beroep en klachten Van de afhandeling van bezwaar- en beroepschriften zijn enkele cijfers over het hele jaar 2002 bekend. De instroom bedroeg 1083, bestaande uit 107 beroepschriften en 976 bezwaarschriften. Daarmee is het aantal ingediende bezwaarschriften lager dan in 2001 (1060). 24% van de bezwaren had betrekking op bijzondere bijstand en 20% op vorderingen. Het aantal afgehandelde bezwaarschriften bedraagt 1432, waarmee de productie aanzienlijk hoger ligt dan de instroom. Het aantal gegrond verklaarde bezwaarschriften bedraagt 21%. Gedeeltelijk gegrond is 5%. 54% is ongegrond verklaard, en 13% niet ontvankelijk. Anders afgedaan is 7%. Op basis van de gegevens tot eind december betrof het aantal ingediende bezwaarschriften in 192 gevallen een vordering ( 20%). Het aantal bezwaarschriften tegen besluiten tot terugvordering van bijstand is daarmee aanzienlijk afgenomen ten opzichte van de voorgaande jaren. Aangenomen mag worden dat dit het gevolg is van het nieuwe systeem van inkomstenverrekening. De gegrond verklaarde bezwaarschriften (in totaal 301) zijn min of meer gelijkelijk verdeeld over de volgende rubrieken ( Ingangsdatum Abw: 22% gegrond van het totaal aantal bezwaarschriften tegen de ingangsdatum Beëindiging Abw (17%); Vordering Abw (22%), Bijzondere bijstand (23%), Abw overig (17%), WVG (24%). Het aantal geregistreerde ingekomen klachten in 2002 bedroeg 227, waarbij opvallend is dat het aantal klachten dat betrekking heeft op de uitvoering van de Wet Voorzieningen Gehandicapten relatief stijgt. In het nog te verschijnen jaarverslag wordt verdere informatie verstrekt. 2.8 Verificatie De wijze van verificatie van gegevens die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkeringsverstrekking, zowel bij aanvragen als bij heronderzoeken, is neergelegd in uitvoeringsrichtlijnen van de Afdeling Sociale Zaken en Werk en in de Service niveau overeenkomst met het CWI. 2.9 Boete Over het jaar 2000 is door het Rijk een boete opgelegd van € 550.000,- voor een overschrijding van de termijnen voor het uitvoeren van heronderzoeken. De gemeente is in beroep gegaan tegen deze opgelegde boete. Voor het jaar 2001 wordt eveneens een boete waarschijnlijk geacht. Het zal dan gaan om een bedrag van € 250.000,-. In de eerste twee kwartalen van 2002 was er eveneens een overschrijding van de heronderzoekstermijnen. Ook over dit jaar wordt dus mogelijk een boete opgelegd. 2.10 Task-force Op 24 september 2002 is een “task-force” SoZaWe ingesteld die als taak had de bedrijfsvoering bij de Afdeling Sociale Zaken te onderzoeken, en voorstellen te doen voor verbetering. In de eerste tussenrapportage wordt melding gemaakt van een aantal verbeterpunten. De belangrijkste daarvan zijn: Het wegnemen van structurele (financiële risico’s) door een verbeterde bedrijfsvoering. Het verbeteren van de managementinformatie om te komen tot een goed systeem van periodieke bestuurlijke informatie inzake het functioneren van de Afdeling Sociale Zaken en Werk en gerealiseerde doelstellingen.
13
Hoofdstuk 3 Verzuimcijfers, Uitvoering WBM en resultaten fraudebestrijding 3.1 Verzuimcijfers (Mede) om een beter inzicht te verschaffen in de werkelijkheid achter de “productiecijfers” van de Afdeling Sociale Zaken en Werk, is globaal geïnventariseerd hoe hoog het percentage niet-verschijners is bij de diverse werksoorten. Niet-verschijnen zonder afmelding en verzetten van afspraken zijn fenomenen die zich op grote schaal voordoen. Het gevolg is productieverlies, dubbele kosten (bijvoorbeeld voor REA-keuringen), dubbele uitnodigingen voor heronderzoeken, opschortingen, waarschuwingen en maatregelen. In een aantal gevallen leidt dit weer tot bezwaar- en beroepszaken. In 2003 zal deze kwestie middels een doordacht verzuimbeleid worden aangepakt. Bij heronderzoeken en aanvragen is er een geschat verzuim van 25 tot 30%. Bij de REA-intakes komt ca. 30% van de uitgenodigden niet opdagen zonder bericht van verhindering. Daarnaast meldt 20% zich voor het verzetten van de afspraak. Bij de keuringen door Argonaut en Personae Support verschijnt 15% niet op de afspraak. De kosten daarvoor worden wel gedeclareerd bij de gemeente. Bij de REA-trajecten blijft 5% zonder bericht van verhindering weg, en belt 5% voor het verzetten van de afspraak. 3.2 Uitvoering Wet Boeten en Maatregelen De Wet Boeten, Maatregelen, Terug- en Invordering Sociale Zekerheid (WBM) Deze in 1997 ingevoerde wet regelt het opleggen van sancties bij niet-naleving van de regels, alsmede de terug- en invordering van ten onrechte verstrekte bijstand. De sancties zijn te onderscheiden in boeten en maatregelen. Een boete wordt opgelegd bij het niet nakomen van de verplichting noodzakelijke inlichtingen te verschaffen (niet opgeven inkomsten, verstrekken onjuiste informatie over woonsituatie enz.). Heeft dit verzuim niet geleid tot ten onrechte verstrekte bijstand, dan kan worden volstaan met een waarschuwing. Is er wel ten onrechte bijstand verstrekt, dan wordt een boete opgelegd ter hoogte van 10% van het ten onrechte verstrekte bedrag. Een maatregel wordt opgelegd bij het niet nakomen van de overige verplichtingen (onvoldoende solliciteren, niet verschijnen op een oproep, niet tijdig inleveren inkomstenformulier enz.). De maatregel bestaat uit het inhouden van een percentage van de uitkering over een bepaalde periode. De sancties zijn genormeerd, maar een individuele beoordeling kan leiden tot een afwijking van de standaardnorm. Het toepassen van het sanctie-instrumentarium is een wettelijke verplichting. In het kader van de Agenda voor de Toekomst hebben gemeenten zich gezamenlijk voorgenomen te streven naar een sluitende en uniforme toepassing van de WBM. Met sluitend wordt bedoeld dat in alle daarvoor in aanmerking komende gevallen ook daadwerkelijk een sanctie wordt opgelegd. Uniform wil zeggen dat op gelijke overtredingen ook gelijke sancties volgen. Dit voornemen om te komen tot een sluitende en uniforme toepassing van de WBM is het gevolg van de constateringen die zijn gedaan in de door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Uitgevoerde en door de Tweede Kamer in 2001 vastgestelde evaluatie van de WBM. De hoofddoelstelling van de WBM is het leveren van een bijdrage aan het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de sociale zekerheidsregelingen. Een sluitende en uniforme uitvoering van het sanctiebeleid is daarvan een essentieel onderdeel. In deze evaluatie, die mede is gebaseerd op het rapport “Straffen in de bijstand”, komt het volgende naar voren: § Er is (nog) geen sprake is van een uniforme en sluitende sanctionering; §
Er is sprake van een toename van het aantal sancties, voornamelijk waar het gaat om boeten (sanctie bij schending van de inlichtingenverplichting);
§
Het aantal maatregelen is de laatste jaren licht gestegen;
14
De wet lijkt voor wat betreft het opleggen van boeten meer sluitend en uniformer te worden toegepast dan bij overtredingen van de andere verplichtingen verbonden aan de uitkering (arbeidsverplichting en controlevoorschriften). De Afdeling Sociale Zaken en Werk past consequent het wettelijke maatregelbeleid toe bij het te laat inleveren van het maandelijkse inlichtingenformulier. Is het formulier (na de standaard-herinnering) te laat ingekomen, dan wordt de eerste keer een waarschuwing gegeven. Elke volgende keer wordt een maatregel opgelegd, en recidive binnen twee jaar leidt tot een verdubbeling van de periode waarover de maatregel wordt opgelegd. Wordt het inlichtingenformulier ook na de in de herinnering genoemde termijn niet aangeleverd, dan wordt het recht op uitkering opgeschort en eventueel beëindigd. Of in alle andere gevallen het wettelijk instrumentarium consequent wordt toepast, is zonder diepgaand onderzoek niet na te gaan. De aantallen opgelegde maatregelen en boeten zijn hiervoor niet echt maatgevend. Algemeen kan worden gesteld dat, net als in de meeste andere gemeenten, de afgelopen jaren een zekere verzakelijking heeft plaatsgevonden. Het opleggen van een maatregel wegens het niet nakomen van verplichtingen is daarvan een onderdeel. In alle gevallen moet daar overigens een beoordeling van onder andere de mate van verwijtbaarheid aan ten grondslag liggen. Dit kan ook betekenen dat wordt afgezien van het opleggen van een maatregel. Mede in het kader van het ontwikkelen van het concept “case-manager” heeft het consequent en duidelijk handelen naar klanten onder andere aandacht gekregen in het organiseren van trainingen gesprekstechnieken voor medewerkers. Opgelegde boeten en maatregelen In het vorige beleidsplan is voor het eerst een overzicht gegeven van de opgelegde boeten en maatregelen, uitgesplitst naar verschillende categorieën. Daarbij zijn de maatregelen die zijn opgelegd wegens het niet nakomen van de verplichtingen verband houdende met de arbeidsreïntegratie, apart genoemd. Het overzicht had betrekking op de jaren 1999, 2000, en 2001. In onderstaand overzicht zijn de resultaten over 2002 toegevoegd.
Overzicht opgelegde boeten en maatregelen in de afgelopen vier jaar:
WBM
1999
2000
2001
2002
Boeten
115
152
299
449
Maatregelen
730
819
916
1062
Totaal
845
971
1215
1561
Afgezien van opleggen
888
1013
1059
1095
boete of maatregel
Uit dit overzicht blijkt dat in toenemende mate boeten worden opgelegd. Dat wijst op een stijging van de geconstateerde aantallen schendingen van de inlichtingenverplichting. Daarbij horen twee kanttekeningen. Ten eerste: Net als bij alle andere gemeenten heeft de uitvoering van de boete-wetgeving een zeer moeizame start gekend. Het opleggen van een boete is met zeer veel waarborgen omkleed, en daardoor een bewerkelijke actie. In de eerste jaren na
15
de invoering van de WBM (juli 1997) zijn er dan ook maar een handvol boeten opgelegd. Dit vormt de verklaring voor de sterke stijging die na 1999 te zien is. Ten tweede: de sterke stijging in 2002, ten opzichte van 2001, wordt grotendeels verklaard door het wegwerken van achterstanden in het laatste kwartaal van 2002. De aantallen opgelegde maatregelen laten een lichte stijging zien in de afgelopen jaren, en een relatief sterke stijging in 2002, en opnieuw in 2003. Een eenduidige verklaring voor deze stijging is niet voorhanden. Mogelijk hangt de stijging samen met de relatief “moeilijker” wordende klanten. Een deel van de stijging in 2003 kan worden verklaard uit het wegwerken van achterstanden. Opvallend is het hoge aantal gevallen waarin boete- of maatregelwaardig gedrag wordt geconstateerd, maar wordt afgezien van het daadwerkelijk opleggen van een maatregel of boete. Daaruit kan de voorzichtige conclusie worden getrokken dat medewerkers niet lichtvaardig een boete of maatregel opleggen. Landelijk onderzoek naar de uitvoering van de WBM verschaft voorts enig inzicht op dit punt. Het toezien op naleving van verplichtingen en het opleggen van maatregelen en boeten in het algemeen is onderwerp van de door het Ministerie van SZW in 2001 opgestelde evaluatie van de WBM. Uit dit onderzoek blijkt dat sociale diensten in een substantieel deel van de gevallen een van de regels afwijkende reactie op schending van de informatieverplichting tonen. In ongeveer de helft van de gevallen is deze afwijking niet gemotiveerd. Bij de wel gemotiveerde gevallen gaat het om het niet opleggen van een boete, dan wel het opleggen van een lagere boete vanwege een eigen beoordeling van “de ernst van de gedraging”, “individuele omstandigheden”, “mate van verwijtbaarheid”. Ook wordt genoemd dat cliënt inmiddels is verhuisd. Verder blijken sociale diensten terughoudend te zijn met het opleggen van boeten bij geconstateerd laakbaar gedrag zonder direct financieel nadeel voor de betrokken gemeente (nulfraude). Maatregelen kunnen worden uitgesplitst naar maatregelwaardige gedragingen. Aansluitend op diverse onderzoeken naar de naleving van de arbeidsverplichting noemen we de opgelegde maatregelen voor het niet-naleven van die verplichting apart:
Overzicht opgelegde maatregelen die verband houden met het niet nakomen van
16
de arbeidsverplichting, in de afgelopen vier jaar: Maatregelen
1999
2000
2001
2002
Belemmering
42
44
38
23
43
38
24
11
119
149
153
207
Niet meewerken aan scholing
28
31
27
24
Niet voldoen aan oproep ivm arbeid
27
28
36
19
182
201
103
107
12
15
13
29
arbeidsinschakeling Niet aanvaarden passende arbeid Niet behouden van arbeid
Onvoldoende sollicitaties Niet meewerken aan onderzoek voor arbeidsinschakeling
Opvallend is de sterke stijging van de categorie “niet behouden van arbeid”. Het gaat in deze categorie vaak om personen die door eigen toedoen (veelal op staande voet) zijn ontslagen. In die gevallen wordt de WW blijvend geheel geweigerd wegens verwijtbare werkloosheid, en vallen betrokkenen terug op de bijstand. Bij de toekenning van de bijstand wordt dan een maatregel opgelegd, inhoudende een inhouding van 100% over een maand. Ook de categorie “niet meewerken aan onderzoek voor arbeidsinschakeling” is gestegen. Dat dit zich regelmatig voordoet, komt ook naar voren in de hoge aantallen niet-verschijners bij de REA-keuringen. 3.3 Fraudebestrijding In de afgelopen jaren is de aandacht voor fraude in de sociale zekerheid, en meer in het bijzonder voor fraude door bijstandsgerechtigden, sterk toegenomen. Deze toenemende belangstelling voor het voorkomen en bestrijden van fraude is terug te voeren op de resultaten van een aantal onderzoeken. Uit verschillende onderzoeken die in de jaren negentig zijn uitgevoerd, komt namelijk een zelfde beeld naar voren: bij een aanzienlijk deel van de bijstandsgerechtigden is er sprake van ten onrechte ontvangen bijstand (misbruik) of oneigenlijk gebruik van uitkeringsgelden. Op basis van onderzoeken waarbij uitkeringsgerechtigden zelf aangeven hoe ze omgaan met de geest en de letter van de Algemene bijstandswet, moet dezelfde conclusie worden getrokken. Op basis van de beschikbare beleidsinformatie is in de laatste jaren een trend te zien van afnemende aantallen geconstateerde fraude, en ook een daling van de gemiddelde fraudebedragen. Het lijkt echter aannemelijk dat deze daling geheel of grotendeels moet worden toegeschreven aan de fors gedaalde aantallen bijstandsgerechtigden. Dit is evenwel niet onderzocht; de registraties bieden alleen informatie over absolute aantallen. Cijfers over door de Afdeling Sociale Zaken en Werk geconstateerde fraude zijn, met uitzondering van de resultaten van de sociale recherche, niet beschikbaar. Een deel van de fraude-constateringen wordt afgehandeld binnen het primaire proces. Dan wordt in beginsel een boete opgelegd en de ten onrechte ontvangen bijstand teruggevorderd. Deze activiteiten worden niet in een jaarlijkse fraudestatistiek geregistreerd. De Sociale Recherche wordt ingeschakeld als het benadelingsbedrag €6.000,-,
17
of meer lijkt te bedragen (dan wordt aangifte gedaan) en als de Sociale Recherche het fraudeonderzoek uitvoert. Een volledig inzicht in de aard en omvang van fraude-gevallen ontbreekt dus. De door de Sociale Recherche geconstateerde en afgehandelde fraude is wel bekend: Sociale Recherche
2000
2001
Signalen
473
296
437
Fraude-gevallen
168
117
131
Totaal fraudebedrag
fl 1.752.385,-
fl 2.299.747,-
€ 761.582,-
Gemiddeld fraudebedrag
fl
fl
€
Aantal aangiften OM
50
10.430,-
2002
19.655,-
76
5.813,-
47
Het grote verschil tussen de gemiddelde fraudebedragen in 2000 en in 2001 kan verklaard worden uit de verhoging van de aangiftegrens van ƒ 6000,- naar ƒ 12.000,-.
Rubricering signalen 2002 Detentie Leefvormen overig Niet verblijven in gemeente Overige
1 102 3 12
Partnerfraude Vermogen Witte werkz. (PIB sign)
141 22 32
Zwarte werkz. (R.I.F) zwarte werkz. (Regulier)
2 122
Totaal
437
Fraude-signalen hebben een interne of een externe bron (bijvoorbeeld de belastingdienst of het RIF). Interne signalen komen doorgaans van de dienstverleners en financieel medewerkers. De gemeente Nijmegen neemt sinds 1997 ook anonieme meldingen in behandeling. Anonieme tips worden op eenzelfde manier behandeld als tips die zijn voorzien van de naam van de aanmelder. Als extra eis wordt gesteld dat het moet gaan om eigen waarneming van de aanmelder. Als een tip voldoende concrete informatie bevat, of op zichzelf, of in combinatie met reeds bekende gegevens, dan wordt een nader onderzoek ingesteld. Over de opsporing van fraude wordt jaarlijks overlegd met het Openbaar Ministerie. Er worden in dat kader onder andere afspraken gemaakt over het aantal processen-verbaal dat in een jaar kan worden verwacht. Voor het jaar 2003 is afgesproken dat 70 processen-verbaal worden aangeleverd.
3.4 Pilot Intensieve Controle Traject In het afgelopen jaar, van 1 februari tot 1 juli, heeft een pilot intensieve controle plaatsgevonden. Dit hield in dat, aan de hand van een uitgebreid protocol, controle-onderzoeken werden ingesteld bij interne en externe fraude-signalen. De onderzoeken werden gezamenlijk uitgevoerd door dienstverleners die een korte speciale opleiding hadden gevolgd, en medewerkers van de Sociale Recherche. Doel was het toetsen van het controle-protocol, en het neerzetten van een efficiënte controle-procedure. Het op afroep kunnen afleggen van huisbezoeken maakte daarvan een essentieel onderdeel uit. De resultaten zijn zeer goed te noemen:
18
Onderstaand 2 tabellen met daarin de resultaten per wijkunit. Overzicht soort signaal per wijk Duk
lin
oost
mid
zuid
bo
Cwi
Totaal
Zwart werk
8
3
7
4
3
1
4
30
Wit werk
2
3
0
0
3
0
0
8
Vermogen
4
1
4
0
2
0
0
11
Niet verblijven op adres
7
3
6
9
9
4
23
61
Gezamenlijke huishouding
20
9
7
10
16
0
0
62
Besch. Zelfstandigen
1
0
0
0
1
0
0
2
Onbekend
0
3
0
0
0
0
0
3
Totaal aantal signalen
42
22
24
23
34
5
27
177
Duk
lin
oost
mid
zuid
bo
Cwi
Totaal
Beëindigingen
5
1
1
6
8
2
1
24
Terugvorderingen
1
4
2
0
1
1
1
10
Intrekken LON
0
0
0
0
0
0
14
14
Geen fraude
13
2
2
2
4
0
8
31
Overdracht SR
2
2
0
1
2
0
0
7
Onvoldoende bewijs
2
2
5
6
3
1
0
19
In behandeling
20
12
14
8
16
1
3
74
Resultaat per wijk
Intrekken LON betekent dat de aanvraag voor een uitkering is ingetrokken. In totaal zijn er 24 uitkeringen beëindigd en 14 aanvragen levensonderhoud bij het CWI niet toegekend. Op 10 juli 2002 was 84% van de klanten waarvan de uitkering was beëindigd, nog steeds niet in het bezit van een uitkering in de gemeente Nijmegen. Daarnaast zijn er nog 7 zaken in behandeling bij de SR en 74 zaken bij de consulenten. In totaal zijn er 10 vorderingen opgemaakt met een totaal bedrag van 29.942,59 euro. De duidelijke resultaten in een aanzienlijk deel van de gevallen, namelijk beëindiging of niettoekenning van de uitkering, was vooral te danken aan de mogelijkheid heel snel een huisbezoek af te leggen. In een aantal gevallen was een huisbezoek zelfs niet nodig, omdat de enkele aankondiging daarvan al leidde tot het intrekken van de aanvraag voor een uitkering. Bijkomend voordeel van deze intensieve onderzoeken is dat ook bij een aantal, op het oog onduidelijke situaties, is vastgesteld dat de uitkering wel degelijk rechtmatig is toegekend. Daarmee verdwijnt in die gevallen het vermoeden van oneigenlijk gebruik of misbruik. Voortzetting van deze werkwijze is gewenst, en ook voorzien. De behaalde en nog te behalen voordelen kunnen echter niet worden omgezet in middelen waaruit deze activiteiten kunnen worden bekostigd. Dit is een punt van aandacht bij de gemeentelijke invulling van de nieuwe wet die de bijstandswet gaat vervangen. Het rendement van effectief handhaven dient zichtbaar gemaakt te worden, en eventueel ingezet worden ter financiering van bepaalde handhavingsactiviteiten.
19
Hoofdstuk 4 Hoogwaardig Handhaven Nijmegen is vanaf 1999 deelnemer aan het door het Ministerie ingezette project Hoogwaardig Handhaven. Het concept Hoogwaardige Handhaving bevat vier elementen, te weten: 1.
Uit preventief oogpunt het vroegtijdig informeren van de klant. Juiste en tijdige informatie is een noodzakelijke voorwaarde voor een transparante en rationele handhavingspraktijk.
2.
Het optimaliseren van het dienstverleningsniveau, bijvoorbeeld door het minimaliseren van (reeds bekende) aan te leveren gegevens. Een efficiënte en gerichte rechtmatigheidscontrole. Signalen leiden tot een overstap van
3.
reguliere naar intensieve controle. Verder behoort hiertoe het optimaliseren van de preventie en detectie van fraude door middel van het toepassen van een doelgroepbenadering, als tegenhanger van de standaardcontrole. Deze benadering houdt in: groepsgewijs controleren, waarbij maximale openheid naar klanten wordt betracht. 4.
Daadwerkelijke sanctionering als sluitstuk. Dit betekent terugvorderen van ten onrechte ontvangen bijstand, en het opleggen en daadwerkelijk innen van boetes.
De volgende activiteiten zijn uitgevoerd: • Er is gericht gewerkt aan de preventie kant: de voorlichting aan klanten over rechten en plichten is verbeterd, onder andere door het verstrekken van een zo helder mogelijk geschreven spelregelboekje, waarin op heldere en begrijpelijke wijze is opgenomen wat van klanten én sociale dienst moet en kan worden verwacht. Dit boekje wordt uitgereikt nieuwe klanten en aan bestaande klanten bij gelegenheid van het heronderzoek. Het boekje gaat ook in op gedragsregels, en geeft daarna summier uitleg over zaken als bijzondere bijstand, collectieve aanvullende verzekering enz. Daarnaast is er een boekje voor alle medewerkers van het Bedrijfsverzamelgebouw met de titel “Wat is mijn rol in het contact met de klant”. Het boekje gaat in op de houding naar klanten, het belang van een heldere communicatie, consequent handelen enz. Ook is gebruik gemaakt van de mogelijkheid in te steken in de landelijke campagne BOEM. In het kader hiervan zijn posters verspreid die klanten attenderen op een aantal regels: opgeven wijzigingen, afspraken nakomen, opgeven bijverdiensten enz. Ook in klantbrieven is regelmatig aandacht besteed aan de •
campagne. Dit alles onder het motto: “Een uitkering is een recht, maak het niet krom”. De Afdeling Sociale Zaken en Werk is, met toestemming van het Rijk, afgestapt van de traditionele
•
heronderzoekssystematiek, en probeert het heronderzoek in te zetten als instrument om bepaalde doelen te bereiken. Daarmee worden zowel de uitvoering als de klanten ontlast. De bijstandsconsulenten hebben allen een training fraude-alertheid en een training gesprekstechnieken gevolgd. Daarnaast hebben ze de beschikking gekregen over een uitgebreid protocol dat bij signalen van mogelijke fraude wordt gehanteerd. Op basis daarvan kunnen signalen op systematische wijze worden onderzocht en kan uiteindelijk uitsluitsel gegeven worden over de al dan niet rechtmatige verstrekking van de uitkering. In pilotvorm zijn, conform dit
•
protocol, vaker fysieke controles in de vorm van huisbezoeken uitgevoerd. De noodzakelijke doorvertaling van de doelen en instrumenten van “Hoogwaardig handhaven” naar de andere partners in het Bedrijfsverzamelgebouw, heeft eveneens een eerste aanzet gekregen binnen het project.
In overleg met andere gemeenten en ondersteund door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden in het jaar 2003 een aantal resultaten van het project structureel geïmplementeerd en doorontwikkeld. Doel daarvan is de borging van de ontwikkelde handhavingsconcepten en het doorvertalen ervan in de gehele keten van Werk en Inkomen.
20
Hoofdstuk 5 Ontwikkelingen in verbetering van controle-structuren Signaalgestuurde controles De goede resultaten van de pilot Intensieve Controle vormen aanleiding deze werkwijze voort te zetten en verder uit te bouwen. Op basis van de evaluatie zijn een aantal aanbevelingen gedaan en uitgevoerd. In het kader van het project Hoogwaardig Handhaven worden landelijk nog meer controle-modellen ontwikkeld. Het gaat om thema-controles en controle op basis van risico-profielen. Themacontroles Aan de hand van een thema wordt projectmatig het klantenbestand gecontroleerd. Als regel moet het thema administratief detecteerbaar zijn. In de vorm van een project vindt, eventueel steekproefsgewijs, een nadere gerichte gegevenscontrole plaats. De manier waarop gecontroleerd gaat worden, is vooraf bepaald. Het doel van een themacontrole is tweeledig. Ten eerste het constateren van misbruik en oneigenlijk gebruik. Ten tweede het toetsen van gehanteerde procedures en protocollen. Aan het einde van de periode waarin de aandachtsgroep onderzocht is, moet geanalyseerd worden of en in hoeverre de procedures in de uitvoering moeten worden aangepast. Voorbeelden van mogelijke thema’s zijn cliënten die regelmatig te laat informatie verstrekken en hiervoor een maatregel opgelegd hebben gekregen, woonsituaties zoals kostganger-onderhuurder en cliënten die herhaaldelijk niet meewerken aan activeringstrajecten. In het kader van preventie van fraude wordt overwogen om, in navolging van de belastingdienst, vooraf bepaalde controlethema’s bekend te maken. Controle op basis van risicoprofielen Nijmegen neemt deel aan een door het ministerie gefinancierd in 2003 en 2004 uit te voeren gezamenlijk project van een aantal gemeenten onder de noemer “(door)ontwikkeling risicogestuurde controlesystematiek”. De ontwikkel- en onderzoeksvragen zijn: §
Welke vormen van fraude blijken wel en welke blijven minder goed detecteerbaar in de praktijk?
§
Welke controle-inspanningen zijn nodig?
§
Op welke manier kan met intensieve verplichtingencontrole de rechtmatigheidscontrole verder ondersteund worden (ondervangen van fraudegevoelige punten in de gegevenscontrole)?
§
Hoe is de kosten/baten verhouding van de verschillende rechtmatigheidsactiviteiten?
§
Hoe reageert de klant op de verschillende rechtmatigheidsactiviteiten.
Gestart wordt met een inventariserend onderzoek naar risicoprofielen, doelgroepspecifieke informatieprogramma’s, de protocollen voor intensieve controle en de resultaten van controlemethodieken bij diverse gemeenten. Naast het uitvoeren van themacontroles bestaat ook de mogelijkheid te gaan werken met het instrument van “risicoprofielen”. Het doel van de risicoanalyse is trachten te voorspellen in welke gevallen een verhoogde kans op fraude aanwezig is. De grondslag hiervoor wordt gevonden in ervaringsgegevens op basis van eigen bevindingen, die van andere gemeenten en of instanties die soortgelijke uitkeringen verstrekken en andere opsporingsinstanties op het gebied van de sociale zekerheidsfraude (RIF’s). Met dit instrument kan een wezenlijke bijdrage geleverd worden aan de doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtsgelijkheid van de handhaving. Het gaat bij risico-analyse nooit om kenmerken van de cliënt, het gaat om herkenbare situaties. Bijvoorbeeld de situatie van cliënten die structureel een beperkt aantal uren in een bepaalde branche werken.
21
Samengevat zijn de voorwaarden waaronder gewerkt kan worden met risicoprofielen: §
Niet gebaseerd op specifieke persoonskenmerken;
§
Niet stigmatiserend;
§
Administratief detecteerbaar;
§
Verwacht hoog rendement.
Vanuit het werken met risicoprofielen moet ook meerwaarde gaan ontstaan voor de procedures en de bedrijfsvoering. Er moet een lerend effect gaan ontstaan. Het uiteindelijke doel is verbetering van de bedrijfsvoering in de handhaving en hiermee een beperking van de uitkeringsfraude. Mede op basis van de eerste resultaten van het project zal in de tweede helft van 2003 een presentatie over voor- en nadelen, haalbaarheid en/of wenselijkheid van het werken met risicoprofielen aan de Raadscommissie Stedelijke samenleving worden voorgelegd. Daadwerkelijke besluitvorming over dit onderwerp vindt plaats door de Raad.
22
Bronnen Handreiking Cliëntenparticipatie onder SUWI, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2002. Concept Jaarverslag 2002 RIF Oost Straffen in de bijstand, De evaluatie van de Wet boeten in het domein van de bijstandswet, Regioplan Onderzoek Advies en Informatie B.V., Elsevier, maart 2001. Evaluatie Wet boeten, maatregelen, terug- en invordering sociale zekerheid, TK, vergaderjaar 20002001, 27 609, nr. 1 Concept Jaarverslag 2002 Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam Oost, Nijmegen januari 2003
23
Bijlage 1 Selectie aanbevelingen klantenpanel oktober 2002 (8 deelnemers) •
Verbeteren telefonische bereikbaarheid (wachttijden verminderen, niet onnodig doorverbinden
• •
Werken met een antwoordnummer Telefooncel in de hal plaatsen zodat klanten intern naar medewerkers kunnen bellen
• •
Extra aandacht voor alleenstaande werkende ouders i.v.m. rechten, voorzieningen inkomstenkorting, vrijlatingsregeling Beter meedenken met klanten, met name bij: inwonende kinderen die gaan werken,
•
studiefinanciering, woonkostentoeslag Vastleggen afspraken, ook bij telefoongesprekken
•
Brieven goed bekijken, zijn soms niet helder voor klanten
24
MINIMABELEIDSPLAN 2003 en verslag 2002
Directie Inwoners Beleidsafdeling Samenlevingsopbouw, Werk en Inkomen Afdeling Sociale Zaken en Werk Februari 2003
Minimabeleidsplan 2003 Inhoudsopgave
Pagina
Inleiding
2
Samenvatting beslispunten
3
1.
Inkomens in Nijmegen
4
2
Landelijke ontwikkelingen en gevolgen voor het Nijmeegse minimabeleid
7
2.1 2.2
Bestrijding armoedeval Langdurigheidstoeslag, categoriale bijstand
3
Het Nijmeegse minimabeleid in 2002
9
3.1 3.2 3.3
Evaluatie Persoonlijk Budget Evaluatie verstrekkingen bijzondere bijstand Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ)
14
3.4 3.5
Balans Vervolg welzijnsbezoeken ouderen
15 16
3.6 3.7
Onderzoeksproject Allochtonen en schuldhulpverlening in Nijmegen Kwijtschelding gemeentelijke belastingen
18
3.8 3.9
Jongerenfonds en eindejaarstuitkering Schuldhulpverlening
19
3.10
Toekomst Nijmegenpas
4 Financiën
20
5 Beleidsvoornemens
23
Bijlagen: 1. Overzicht Minimabeleid 2. Ontwikkelingen in inkomens risico-groepen 3. 4.
Evaluatie Persoonlijk Budget Nadere analyse verstrekkingen bijzondere bijstand in 2001 en 2002
5.
Overzicht activiteiten Balans
1
Inleiding De gemeente voert een inkomensondersteunend beleid voor Nijmeegse burgers met een laag inkomen. In het beleidsplan 2001 is uitvoerig beschreven uit welke onderdelen, groot en klein, dit minimabeleid bestaat. In bijlage 1 is dit overzicht, geactualiseerd, opgenomen. De nadruk ligt op het bevorderen van het gebruik van inkomensondersteunende voorzieningen, waarbij nadrukkelijk de samenwerking met niet-gemeentelijke organisaties wordt gezocht (Balans). Gerichte ondersteuning door de gemeente zelf vindt voor het grootste deel plaats middels de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en de verstrekkingen in het kader van de bijzondere bijstand. Beide gemeentelijke instrumenten staan landelijk ter discussie, maar zullen in elk geval in het jaar 2003 nog ongewijzigd blijven bestaan. Verder investeert de gemeente in een hoogwaardige schuldhulpverlening en in de bevordering van maatschappelijke participatie van burgers met een laag inkomen. Nu in de toekomst minder ruimte lijkt te komen voor lokale inkomensondersteuning, zal het accent noodgedwongen meer komen te liggen op deze twee onderdelen van het minimabeleid. In dit beleidsplan – en verslag wordt verslag gedaan van de uitvoering van diverse onderdelen van het minimabeleid in het jaar 2002. Zoals gebruikelijk worden tevens nieuwe ontwikkelingen en beleidsvoornemens besproken. Wat de nieuwe ontwikkelingen betreft: belangrijke onderdelen van het Nijmeegse minimabeleid bleken aan herijking en vernieuwing toe. Dat gold voor de inhoud en organisatie van de schuldhulpverlening en voor de Nijmegenpas. Omdat het in beide gevallen gaat om onderwerpen die een lange voorbereidingstijd vragen, zijn zowel de nieuwe inrichting van de schuldhulpverlening als de vernieuwing van de bevordering van de maatschappelijke participatie separaat in gang gezet en aan uw Raad voorgelegd. Om die reden wordt in dit beleidsplan inhoudelijk aan deze onderwerpen slechts globaal aandacht besteed. Wel komt de financiële onderbouwing van de vervanger van de Nijmegenpas in dit beleidsplan aan de orde. Naast de afronding van deze belangrijke onderwerpen zijn er voor het jaar 2003 nog enkele andere beleidsvoornemens. He gaat om enkele wijzigingen in het bijzondere bijstandsbeleid en om de start van een debat rondom het thema “interculturalisering”. Om de leesbaarheid te bevorderen presenteren we als eerste een overzicht van de beslispunten. Hoofdstuk 1 bevat een eerste verslag van het onderzoek naar inkomens in Nijmegen. In Bijlage 2 is een korte schets van de inkomensontwikkelingen in Nederland opgenomen. Hoofdstuk 2 behandelt globaal de landelijke ontwikkelingen op het gebied van inkomensondersteuning en de gevolgen daarvan voor het Nijmeegse minimabeleid. Hoofdstuk 3 behandelt de verschillende onderdelen van het minimabeleid in 2002. In hoofdstuk 4 wordt een financieel overzicht gepresenteerd. Hoofdstuk 5 tenslotte bevat enkele beleidsvoornemens.
2
Samenvatting beslispunten Beslispunt 1 Om recht te doen aan de complexiteit van het thema Interculturalisering worden in 2003 een aantal bijeenkomsten georganiseerd om diverse vragen en discussiepunten samen met betrokkenen en instellingen te bespreken. Ook bij de klantenpanels van de Afdeling Sociale Zaken en Werk zal dit onderwerp aan de orde komen. Beslispunt 2 Het gemeentelijk beleid waar het gaat om de verstrekking van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt aangepast. Het criterium “arbeidsmarktperspectief” vervalt. Tevens wordt een “leningvrije periode” van twee jaar ingevoerd. Beslispunt 3 In een gezamenlijke werkgroep van de afdeling Sociale Zaken en Werk en vertegenwoordigers van klantgroepen, zal een inventarisatie worden gemaakt van situaties waarin de CAZ niet voorziet, en waarin wellicht een uitbreiding van de CAZ is aangewezen. Doel van de werkgroep is te komen tot een analyse van knelpunten en een voorstel voor gerichte verbeteringen. Beslispunt 4 Met ingang van 2004 wordt binnen het budget voor bijzondere bijstand structureel € 250.000,gereserveerd voor de toekomstige regeling ter bevordering van maatschappelijke participatie van Nijmegenaren met een laag inkomen. Beslispunt 5 In 2003 maken wij, onder voorbehoud van daadwerkelijke actie door het Rijk, gebruik van de aangekondigde eenmalige mogelijkheid om een langdurigheidstoeslag toe te kennen aan huishoudens die langdurig aangewezen zijn op een minimuminkomen. Voor de jaren 2004 en volgende reserveren wij structureel € 400.000,- ten behoeve van de langdurigheidstoeslag die in de toekomstige wet Werk en Bijstand wordt opgenomen. Beslispunt 6 Balans richt zich in 2003 in de voorlichtende taak expliciet op de in het inkomensonderzoek gesignaleerde doelgroepen voor minimabeleid, te weten: langdurige minima binnen de categorieën ouderen, etnische groepen, en gezinnen.
3
Hoofdstuk 1 Inkomens in Nijmegen In de beleidsplannen van 2001 en 2002 zijn de belangrijkste bevindingen van de Armoedemonitor, een volgens vaste standaarden uitgevoerd inkomensonderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau, beschreven. De grote lijnen die zichtbaar worden: ten eerste dat de afgelopen jaren werden gekenmerkt door een afname van het aandeel lage inkomens en minimuminkomens. Ten tweede dat de lage inkomens en minimuminkomens zijn geconcentreerd binnen bepaalde categorieën van de bevolking: niet-westerse allochtonen, alleenstaande ouders en alleenstaande ouderen. In Bijlage 1 zijn de belangrijkste bevindingen van de in 2001 en 2002 gepresenteerde onderzoeksresultaten opgenomen. Op verzoek van de toenmalige raadscommissie Sociale Zaken, Zorg en Grotestedenbeleid is een opdracht uitgezet om onderzoek te doen naar de inkomenspositie van de Nijmeegse bevolking om zodoende een beter inzicht te krijgen in de doelen en resultaten van het gemeentelijk minimabeleid. Een eerste onderzoeksrapport is inmiddels voorhanden, en als bijlage bijgevoegd. De opdracht luidde: ‘het verzamelen van gegevens die een bijdrage kunnen leveren aan het zicht op de omvang en samenstelling van de groep mensen die, gelet op hun inkomenssituatie, behoren tot de groep met een laag besteedbaar inkomen”. Het rapport bevat gegevens over Nijmegen, afgezet tegen landelijke cijfers, afgezet tegen andere, vergelijkbare gemeenten, en in een aantal gevallen afgezet tegen Arnhem. Daarmee ontstaat een inzichtelijk beeld van de absolute en relatieve inkomenssituatie in Nijmegen. Verder wordt in het rapport aandacht besteed aan groepen burgers die tot de bekende risico-groepen behoren: ouderen, alleenstaande ouders, arbeidsongeschikten, niet-westerse allochtonen enz. De belangrijkste resultaten van dat onderzoek zijn: § Nijmegen telt een fors aantal huishoudens met een inkomen onder of rond het sociaal minimum. In 1999 was dat aantal naar schatting 9.200 of 13,9% en in 2000 waren dat er 8.500 of 12,7%. De percentages voor alle Nederlandse huishoudens waren in die jaren respectievelijk 9,7% en 9,1%. Voor Arnhem liggen de percentages nagenoeg gelijk: 13,6% in 1999 en 12,5% in 2000. §
Het percentage huishoudens met een laag inkomen bedroeg in 1999 in Nederland totaal 13,7 % en in 2000 daalde dat percentage naar 12,7%. Voor Nijmegen waren deze percentages respectievelijk 19,6% en 17,7%. Een daling van 13.100 huishoudens naar 11.800 huishoudens. Arnhem had 19,1% en 17,6%. Als we kijken naar de rangorde van alle gemeenten in Nederland, neemt Nijmegen een duidelijke lage plaats in als het gaat om de omvang van de minima en lageinkomensgroep. Dat wil zeggen dat in Nijmegen de groep minima en lage inkomens relatief groot is.
§
Het aantal huishoudens met een langdurig laag inkomen was in 1999 5.900 en in 2000 5.500 met respectievelijk 8,8% en 8,2%. Landelijk 6,1% en 5,7%. Arnhem 8,4% en 8,2%. Het aantal eenpersoonshuishoudens met een laag inkomen is aanzienlijk groter dan de groep meerpersoonshuishoudens zonder en met kinderen met een laag inkomen. Nijmegen heeft, vergeleken met Nederland als geheel, relatief veel meerpersoonhshuishoudens met kinderen met een laag inkomen. In onderzoek naar de inkomens in Nijmegen komt overduidelijk naar voren dat niet-westerse allochtonen een slechte inkomenspositie hebben. Van de Nederlandse huishoudens had in 2000 ongeveer 10% een inkomen op of rond het minimum, voor niet-westerse allochtonen lag dit percentage op 30.
4
§
In een vergelijking van vijftien gemeenten met een inwoneraantal tussen de 100.000 en 200.000 inwoners neemt Nijmegen een 13e plaats in bij het aantal huishoudens onder of rond het sociaal minimum (dit geeft aan dat Nijmegen véél huishoudens onder of rond het sociaal minimum heeft). Arnhem komt met een 12e plaats het dichtst in de buurt. Dat is ook het geval bij de huishoudens met een langdurig laag inkomen. In 2000 wisselen Arnhem en Nijmegen van plaats. Nijmegen heeft dan een 12e plaats en Arnhem een 13e. Van de vijftien steden die bij de vergelijking betrokken zijn heeft Amersfoort het minste aantal huishoudens die met een minimum of laag inkomen moeten rondkomen en Groningen heeft het grootste aantal.
§
Bij de indeling die gemaakt is van alle Nederlandse inkomens naar de laagste 40%, de middelste 40% en de hoogste 20% heeft Nijmegen in 2000 een verdeling van 51% (laag), 33,8% (middencategorie) en 14,8% (hoog) van het aantal huishoudens. Voor Amersfoort zijn die cijfers 36,3% laag), 40,2% (middencategorie) en 23,4% (hoog). Voor Groningen zijn die cijfers 57,6% (laag), 31,7% (middencategorie) en 10,7% (hoog). Met 51% van de inkomens in de laagste inkomenscategorie steekt Nijmegen ongunstig af bij het landelijke gemiddelde (40%).
Samenvattend overzicht NIJMEEGSE CIJFERS
1999 %
Aantal particuliere huishoudens onder of rond het sociaal minimum: Aantal particuliere huishoudens met een langdurig1 laag inkomen Particuliere huishoudens met een laag inkomen
%
aantal
9.200 12,7%
8.500
5.900
8,2%
5.500
19,6% 13.10 17,7% 0
11.800
13,9%
8,8%
aantal
2000
Waarvan: •
Eenpersoonshuishoudens
8.000 24,7%
7.200
•
Meerpersoonshuishoudens zonder kinderen
27,5% 7,2%
1.700
6,6%
1.500
•
Meerpersoonshuishoudens met kinderen
3,3%
3.400 21,1%
3.200
INKOMENSVERDELING naar laagste (40%), midden (40%) en hoogste (20%)* •
Laagste (40%) (minder dan € 20.100)
51,8%
51,0%
•
Midden (40%) (tussen € 20.100 en € 35.900)
33,8%
34,2%
•
Hoogste (20%) (€ 35.900 en meer)
14,4%
14,8
*) verdeling inkomens van alle Nederlandse huishoudens
1
Huishoudens die minstens 4 jaar van een laag inkomen moesten rondkomen.
5
LAND VAN HERKOMST (aantal huishoudens 2 met 52 weken inkomen) in 2000
Laag
Nijmeegs
Nederl.
Overige
Niet-
Turkse
Marok-
Suri-
Antill. en
ehuishou d. totaal
huish.
westerse landen
westerse landen
huish.
kaanse huish.
naamse huish.
Arubaanse huish.
19,9%
41,9%
17,7%
15,0%
44,6%
45,6%
36,2%
32,0%
inkomen 1 1
Huishoudens die minstens 4 jaar van een laag inkomen moesten rondkomen. Aantallen zijn afgerond op 1000-tallen
De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat Nijmegen, met een aantal andere middelgrote steden, een meer dan gemiddeld aantal inwoners met een laag inkomen heeft. Ook de groep die langdurig van een laag inkomen moet rondkomen is relatief groot. In nog te starten vervolgonderzoek zal nader worden ingegaan op specifieke risico-groepen en op de aard en omvang van de armoedeval in Nijmegen. Daarbij zullen ook de resultaten van de analyse van het klantenbestand van de Afdeling Sociale Zaken en Werk worden betrokken. Zo blijkt uit die analyse dat er in Nijmegen 900 alleenstaande vrouwen van 55 jaar en ouder leven van een bijstandsuitkering. Dit is een groep die valt onder de categorie langdurige minima die ook in de landelijke onderzoeken opvalt.
2
Aantallen zijn afgerond op 1000-tallen
6
Hoofdstuk 2 Landelijke ontwikkelingen en gevolgen voor het Nijmeegse minimabeleid 2.1 Bestrijding armoedeval Het laatste paarse kabinet hechtte grote waarde aan de verkleining van de armoedeval. Het invoeren van een arbeidskorting in 2001 (hoger dan het vroegere arbeidskostenforfait) was een fiscale maatregel die werken, ook voor een laag loon, aantrekkelijker moest maken dan afhankelijk zijn van een (minimum-)uitkering. Een andere maatregel was de invoering van een werkaanvaardingsubsidie van ƒ 4000,- voor mensen die vanuit een bijstandsuitkering of een gesubsidieerde baan uitstromen naar regulier werk. Deze subsidie is in 2001 ingevoerd, in 2002 omgezet in een fiscale korting, en wordt in 2003 afgeschaft. Een derde maatregel was het geleidelijker afbouwen van de huursubsidie. In oktober 2001 is door het toenmalige kabinet advies gevraagd aan de Sociaal Economische Raad (SER) over het sociaal-economisch beleid op de middellange termijn (2002-2006). Een van de onderdelen van het advies van de SER betreft “een integrale aanpak van de armoedeval”. De SER constateert dat de bovengenoemde maatregelen de armoedeval in de jaren 2000 en 2001 hebben verkleind, maar dat tegelijkertijd vooral gemeentelijke regelingen de armoedeval hebben vergroot. Per saldo resulteert volgens de SER over de periode 1995 tot 2001 een verslechtering. Dit was het resultaat van bewust armoedebeleid, waarbij een rol speelde dat de uitkeringsniveaus geruime tijd waren achtergebleven bij de algemene welvaartsontwikkeling. Zo stegen bijvoorbeeld de totale uitgaven aan gemeentelijk armoedebeleid met 196% in de periode 1995-1998. De oorzaken van de vergroting van de armoedeval liggen, aldus de SER, bij een gebrekkige afstemming van regelingen op gemeentelijk en rijksniveau, waardoor een cumulatie van regelingen ontstaat. Dit vraagt volgens de SER om een integrale aanpak op basis van de volgende uitgangspunten: 1. Doel is te komen tot een betere en meer intensieve begeleiding van werkzoekenden via een sluitende aanpak, met als elementen: scholing, activering, arbeidstoeleiding, verbeterde rechtmatigheidscontrole, en (waar nodig) met een ondubbelzinnig aankondiging en effectuering van sanctiebeleid stimuleren om daadwerkelijk werk te zoeken en aanvaarden. 2.
Vermindering van de armoedeval in brede zin om niet-werkenden te stimuleren betaald werk te aanvaarden, waarbij gerichte armoedebestrijding toch mogelijk blijft. Voorwaarde daarvoor is
transparantie van het inkomensondersteunend beleid, op zowel nationaal als lokaal niveau. Om die transparantie te bereiken, stelt de SER, dient inkomensbeleid zoveel mogelijk centraal gevoerd te worden. Het streven moet gericht zijn op een meer solide generiek inkomensbeleid, waardoor specifiek beleid grotendeels niet meer nodig is. Fiscalisering van inkomensafhankelijke subsidieregelingen kan daar een bijdrage aan leveren. Voor gemeentelijk inkomensbeleid geldt: nee, tenzij. Dit houdt in afschaffing van de mogelijkheid categoriaal bijstand te verlenen. De bijzondere bijstand kan dienen als instrument voor gerichte ondersteuning in bijzondere omstandigheden. Een tweede aanbeveling van gewicht is dat het gemeentelijk financieel belang bij het terugdringen van bijstandsafhankelijkheid dient te worden vergroot, bijvoorbeeld van de huidige 25% naar 50%. Overige aanbevelingen zijn het instellen van een anti-cumulatieregeling en het hanteren van een eenduidig inkomensbegrip. 2.2 Langdurigheidstoeslag, categoriale bijstand In de nieuwe wet die de Algemene bijstandswet gaat vervangen, wordt een zogenoemde Langdurigheidstoeslag opgenomen. Het gaat om een structurele toeslag voor huishoudens die minstens vijf jaar lang onafgebroken afhankelijk zijn geweest van een minimuminkomen, en die geen arbeidsmarktperspectief hebben. Deze langdurigheidstoeslag komt deels in de plaats van de nu nog wettelijk toegestane categoriale bijstand. Waarschijnlijk zal, vooruitlopend op deze toeslag, in het jaar 2003 al een dergelijke uitkering kunnen worden verstrekt. Naar nu bekend zal het Rijk de helft van de financiering voor zijn rekening nemen,
7
en is het de bedoeling dat de gemeenten de andere helft financieren. De onderhandelingen daarover zijn nog gaande. Het zal gaan om € 450,- voor een gezin, € 400,- voor alleenstaande ouders, en € 320,- voor alleenstaanden. De 5-jareneis is niet uitdrukkelijk vastgelegd; ook een criterium van drie jaar behoort tot de mogelijkheden. In hoofdstuk 5 komen we hier op terug. Met name vanwege de armoedeval-effecten van het gemeentelijk inkomensondersteunend beleid, wil het Rijk in de nieuwe wet geen ruimte meer laten voor categoriale bijstand naast de langdurigheidstoeslag. De mogelijkheden om een goed minimabeleid te voeren, worden hierdoor weliswaar beperkt, maar niet onmogelijk. Verstrekking van individuele bijzondere bijstand blijft ongewijzigd mogelijk. Verder is deze ontwikkeling ook positief te waarderen omdat met de langdurigheidstoeslag structureel een substantieel bedrag wordt uitgekeerd aan de financieel meest kwetsbare groep. De uitvoeringskosten die hiermee gemoeid zijn, zijn minimaal.
8
Hoofdstuk 3 Het Nijmeegse minimabeleid in 2002 3.1 Evaluatie Persoonlijk Budget In 2001 is een experiment met een Persoonlijk Budget gestart voor eenoudergezinnen in de bijstand met kind(eren) jonger dan 5 jaar. Aan deze categorie bijstandsklanten werd een bedrag van ƒ 600,verstrekt, vrij te besteden aan noodzakelijke kleinere kosten. Doel van het experiment was het onderzoeken van een van de mogelijkheden om te komen tot een meer efficiënte en voor de klant minder bevoogdende vorm van bijstandsverlening. Bijkomende doelstelling was het terugdringen van verondersteld niet-gebruik van de bijzondere bijstand. Het experiment kan als zeer geslaagd worden beschouwd op de aspecten van efficiency en klanttevredenheid. Het verstrekken van één bedrag, eenmalig dan wel in twee gedeelten, kan met geringe uitvoeringskosten plaats vinden. De klanttevredenheid is zeer hoog. De bijkomende doelstelling van tegengaan van verondersteld niet-gebruik is eveneens gehaald; het overgrote deel van de rechthebbenden heeft daadwerkelijk het budget ontvangen. De bevordering van zelfredzaamheid als effect van het experiment is niet expliciet onderzocht, maar op grond van de evaluatie is aan te nemen dat het in meerdere of mindere mate is opgetreden. Het aantal kleine aanvragen voor bijzondere bijstand is echter niet gedaald. Conclusie: een PB in deze vorm en met deze omvang functioneert voornamelijk als extra inkomensondersteuning, maar niet of nauwelijks als vervanging voor bijzondere bijstandsaanspraken. Afgezien van de vraag of categoriale bijstand in deze vorm nog mogelijk blijft in de toekomst, geeft dit resultaat aanleiding te besluiten tot niet-voortzetting van dit experiment. Toekenning van een persoonlijk budget betekent zodanig hogere uitgaven voor bijzondere bijstand dat het budget ver wordt overschreden. Ter illustratie: toekenning van een persoonlijk budget van (toen) ƒ 600,- aan alle bijstandsklanten kost ongeveer € 1,7 miljoen. Kortom: structureel invoeren van een persoonlijk budget voor een groot deel van de bijstandsgerechtigden of voor alle bijstandsgerechtigden, is financieel niet haalbaar. Om die reden en vanwege het verwachte strengere rijksbeleid wordt het experiment stopgezet. 3.2 Evaluatie verstrekkingen bijzondere bijstand De navolgende cijfers hebben betrekking op de toekenning van bijzondere bijstand. Zichtbaar wordt een forse daling, met name bij de verstrekkingen voor duurzame gebruiksgoederen en voor medische kosten. 3.2.1 Kosten en verstrekkingen bijzondere bijstand geboekt in SZW+ in 2001 en 2002 in euro’ Algemene omschrijving Leenbijstand duurzame gebruiksgoederen
Duurzame gebruiksgoederen om niet
2001
2002
Verschil
410.765,82
437.482,66
26.716,84
940.673,65
444.003,27
496.670,38-
Medische kosten incidenteel 384.079,13
331.577,33
52.501,80-
Medische kosten periodiek
9
Overige kosten incidenteel
230.561,76
126.439,88
104.121,88-
575.676,17
546.839,83
28.836,34-
437.374,02
238.344,82
199.029,20-
111.745,70
113.225,99
1.480,29
4.496,07
422,03-
661.402,78
2.025,95-
8.023,47
1.912,73
38.120,34
11.949,39-
11.398,20-
5.119,08-
6.279,12
0,00
28,94
28,94
4.312,00
3.689,49-
33.746,59
5.769,20-
2.982.924,
868.597,-
Overige kosten periodiek
Leenbijstand voor schulden
Bijstand om niet voor schulden
4.918,10
Periodieke toeslagen 663.428,73 Incidentele bijzondere bijstand voor kosten
6.110,74
uitstroom Periodieke bijzondere bijstand voor kosten uitstroom
50.069,73
Onbelaste bijzondere kosten/ontvangsten bijstandsbesluit zelfstandigen Belaste bijzondere kosten IOAW
Belaste kosten bijzondere bijstand
8.001,49
Belaste bijzondere kosten/ontvangsten bijstandsbesluit zelfstandigen
39.515,79
Eindtotaal
3.851.522
10
3.2.2 Verhouding leenbijstand – bijstand om niet 2001
1.351.43
Verstrekking GBB leenbijstand Verstrekking GBB om niet
30,4% 69,6%
2002
881.485,
Verstrekking GBB leenbijstand Verstrekking GBB om niet
49,6% 50,4%
Bijlage 4 bevat een nadere analyse van aanvragen en verstrekkingen in 2001 en 2002. Daaruit blijkt dat er in 2002 een daling van het aantal aanvragen voor bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen is, echter ook een daling van het aantal afwijzingen. In 2002 zijn meer verstrekkingen om niet aan niet-klanten verstrekt dan aan klanten. Bij de nietklanten gaat het voornamelijk om ouderen.
3.2.3 Toelichting Er zijn 3 posten die grotendeels de onderbesteding bijzondere bijstand verklaren: 1. 2.
Duurzame gebruiksgoederen om niet Medische kosten incidenteel
€ €
496.670,3852.501,80-
3. 4.
Medische kosten periodiek Overige kosten periodiek
€
104.121,88199.029,20-
€
ad 1. Nieuw beleid: het afschaffen van het drie-jarenbeleid. Niet langer wordt standaard bijstand om niet verstrekt als de aanvrager drie jaar of langer bijstandsafhankelijk is. Een lening bij de Gemeentelijke Kredietbank is een aantal gevallen dan een voorliggende voorziening. Is dat niet mogelijk, dan kan leenbijstand worden verstrekt. Uit gegevens van de GKB blijkt dat er een lichte daling van is van het aantal leningen voor duurzame gebruiksgoederen. Er heeft dus geen duidelijke verschuiving van bijstand om niet naar leningen bij de GKB plaatsgevonden. Wel is een lichte verschuiving van het aandeel bijstand om niet naar leenbijstand zichtbaar. ad 2. CAZ ad 3. CAZ ad 4. Wordt het PGB buiten beschouwing gelaten (in 2001 onder overige kosten periodiek geboekt a € 153.559,23), dan is de daling € 45.469,97 Deze daling komt voor meer dan de helft door een daling in de verstrekte GBB voor beheer-en bewindskosten. Deze is van € 113.633,84 in 2001 naar € 85.067,22 in 2002 gegaan (verschil € 28.566,62). Duurzame gebruiksgoederen In september 2001 zijn een aantal gewijzigde uitvoeringsrichtlijnen voor de verstrekking van bijzondere bijstand in werking getreden. De belangrijkste wijziging hield in dat het in 1998 ingevoerde drie-jarenbeleid bij aanvragen voor duurzame gebruiksgoederen werd afgeschaft. Het drie-jarenbeleid hield in dat duurzame gebruiksgoederen altijd om niet werden verstrekt als de aanvrager drie jaar of
11
langer bijstandsafhankelijk was. Daarmee werd de hoofdregel van de bijstandswet wezenlijk gewijzigd. Hoofdregel is dat men geacht wordt te reserveren voor de aanschaf en reparatie van duurzame gebruiksgoederen. Is er niet gereserveerd dan is het afsluiten van een lening bij de GKB een aangewezen voorziening. Behoort ook dit niet tot de mogelijkheden dan wordt leenbijstand verstrekt. Tot 1998 gold het volgende beleid: bijstand voor duurzame gebruiksgoederen werd in beginsel als lening verstrekt, maar als resultaat van een individuele toets kon ook bijstand om niet worden verstrekt. Bijstand om niet was aan de orde bij een of meerdere bijzondere omstandigheden: de lange duur van de bijstandsafhankelijkheid, het niet hebben kunnen reserveren vanwege een aflossing op een noodzakelijke lening, de omvang van het huishouden, een cumulatie van noodzakelijke kosten enz. Ook speelde het al dan niet getoonde besef van eigen verantwoordelijkheid een rol. Bijvoorbeeld: bij aanvragen werd beoordeeld of de bijstandsbehoefte het gevolg was van het niet kunnen reserveren dan wel afsluiten van een lening vanwege grote schulden, of vanwege een onverantwoord uitgavenpatroon, of vanwege een aflossing op een fraudeschuld. Een weging van alle relevante gegevens en omstandigheden leidde vervolgens tot een bepaalde conclusie. Deze systematiek maakte een beoordeling mogelijk waarin individuele omstandigheden werden gewogen. Met het drie-jarenbeleid werden deze volledig irrelevant. De tweede wijziging hield in dat bij het bepalen van de vorm waarin de bijstand voor duurzame gebruiksgoederen moest worden verstrekt, het arbeidsmarktperspectief van de aanvrager mede werd meegewogen. Het ontbreken van arbeidsmarktperspectief werd een van de criteria om te komen tot bijstand om niet. Ten derde zijn in de richtlijn Verhuis- en inrichtingskosten de criteria voor de verstrekking van bijzondere bijstand voor deze kosten aangescherpt. Er moet sprake zijn van een aan te tonen noodzakelijke verhuizing (medisch of sociaal), en in geval van een verhuizing wegens echtscheiding wordt men geacht te beschikken over de helft van de inboedel of de waarde daarvan. In het jaar 2000 had er, in het kader van het behalen van een efficiency-doelstelling, al een uniformering van bijstandsverlening plaatsgevonden. Dit gebeurde onder andere door het invoeren van een verstrekkingenlijst en een hernieuwde vaststelling van richtprijzen. Ook is in dat kader een regeling voor categoriale verstrekking van bijstand voor de kosten van bevalling en baby-uitzet ingevoerd. Afwijkingen van de verstrekkingenlijst en richtprijzen moeten nader worden gemotiveerd. Het geheel van deze wijzigingen heeft geleid tot een forse daling van het aantal aanvragen en verstrekkingen voor bijstand voor duurzame gebruiksgoederen. Er is geen stijging van het aantal leningen voor duurzame gebruiksgoederen bij de GKB. Conclusie: men lost blijkbaar in veel gevallen de zaak op een andere wijze op, mogelijkerwijs door het indienen van een aanvraag uit te stellen. Dat er geen stijging is van het aantal kredieten bij de GKB zal voor een deel van de gevallen zijn oorzaak hebben in het feit dat de grond om een aanvraag voor bijstand af te wijzen, voor de GKB ook een grond zal zijn om een aanvraag voor een krediet af te wijzen (grote schulden, te hoge aflossingsverplichtingen voor niet-noodzakelijke uitgaven). 3.2.4 Verstrekkingen bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen sinds 1996 Om het bovenstaande in een breder perspectief te plaatsen zijn ook gegevens over de jaren vóór de invoering van het drie-jarenbeleid relevant. In onderstaande grafiek zijn de uitgaven voor bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen afgezet tegen de omvang van het klantenbestand. Dit geeft een indruk van de besteding per klant. Omdat het slechts de bedoeling is een beeld te schetsen, zijn de, in de afgelopen jaren toegenomen, verstrekkingen aan niet-klanten niet meegenomen.
12
Uitgaven bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen 18000 16000 14000 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0
1996 uitgaven x 100 klanten
1997
1998
1999
2000
2001
2002
9343,04 11405,28 11081,17 13474,93 16122,76 13514,38 8814,85 11000
10760
9840
7728
7001
6719
6482
Deze grafiek laat zien dat de uitgaven in 2002 iets liggen onder het niveau van 1996. In de tussenliggende jaren is er een forse stijging geweest, terwijl het aantal bijstandsklanten in die periode daalde van meer dan 11.000 naar ruim 6000. Worden de uitgaven op deze manier afgezet tegen de omvang van het klantenbestand, dan moet worden geconcludeerd dat de forse stijging van de uitgaven tussen 1998 en 2001 grotendeels moet worden toegeschreven aan het driejarenbeleid. Wordt het niveau van de uitgaven in 1996 en 2002 afgezet tegen de omvang van het klantenbestand in die jaren, dan concluderen we dat de uitgaven per klant in 2002 minstens op hetzelfde niveau liggen als in 1996. 3.2.5 Bevindingen dienstverleners Om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van het strakkere beleid zijn bovenstaande kwantitatieve gegevens verzameld. Daarnaast zijn de bevindingen van dienstverleners van twee units gepeild. De resultaten daarvan zijn als volgt: Vrijwel unaniem waren de dienstverleners van mening dat het drie-jarenbeleid zijn doel was voorbij geschoten door zonder enige vorm van individuele beoordeling bijstand om niet voor duurzame gebruiksgoederen toe te kennen. Door een deel van de dienstverleners werd aangegeven dat echter een versoepeling van de huidige regels op enigerlei wijze gewenst is. De huidige richtlijnen laten weinig ruimte om te komen tot verstrekkingen om niet. Over de koppeling tussen arbeidsmarktperspectief en de vorm van de bijstand werd opgemerkt dat de toepassing van het criterium “arbeidsmarktperspectief” bij een deel van de arbeidsplichtige klanten problematisch is, vanwege de lange duur en onduidelijke status van trajecten. Deze constatering komt overeen met de uitkomsten van het in 2002 uitgevoerde klanttevredenheidsonderzoek en de bevindingen van de Bestandsanalyse. Een relatief groot deel van het huidige klantenbestand bevindt zich in een positie die niet eenduidig kan worden afgedaan als ofwel arbeidsplichtig met daadwerkelijk perspectief, dan wel volledig perspectiefloos waar het gaat om de arbeidsmarkt. Dat heeft enerzijds gevolgen voor aard, duur en afronding van trajecten, en anderzijds voor de te maken beoordelingen van de situatie waarin de klant zich bevindt. Vrijwel unaniem werd verder geconstateerd dat een categoriale uitkering bij de geboorte van een kind niet past in een systeem waarin individuele beoordelingen de basis vormen voor verstrekkingen. Medische kosten Ten tweede is het aantal aanvragen en toekenningen voor bijzondere bijstand voor medische kosten fors gedaald. Dit is het gevolg van de in 2000 ingevoerde Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering. De stroomlijning van de behandeling van aanvragen voor medische kosten
13
heeft veel tijd en inspanning gevergd, en de nog steeds voortgaande daling van het aantal aanvragen voor medische en semi-medische kosten vormt daarvan een illustratie. Het doel is te komen tot een volledige scheiding tussen verzekering en bijstand. Bijzondere bijstand heeft dan slechts een rol indien er zich een acute noodsituatie voordoet. 3.2.6 Conclusie De afschaffing van het drie-jarenbeleid heeft tot gevolg gehad dat de verstrekkingen voor duurzame gebruiksgoederen fors zijn gedaald. Vergeleken met de jaren 1996 en 1997 is er echter geen sprake van een verslechtering. Het grootste risico van de huidige regels is gelegen in de beoordeling van het arbeidsmarktperspectief en in de verwijzing naar de GKB van klanten die langdurig bijstandsafhankelijk zijn. In hoofdstuk 5 komen beide punten aan de orde. De invoering van de CAZ heeft geleid tot een voortgaande daling van het aantal verstrekkingen voor medische kosten. In de loop van 2003 zal een evaluatie van drie jaren CAZ aan uw Raad worden voorgelegd. 3.3 Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ) Medio 2001 is het functioneren van de CAZ geëvalueerd. Uit de evaluatie kwam onder andere naar voren dat een aanpassing van de regeling op een aantal punten gewenst was. Naar aanleiding daarvan zijn een aantal aanpassingen doorgevoerd: De eigen bijdragen in vergoedingen van de CAZ zijn aanzienlijk beperkt en de bedragen zijn verhoogd. Hierdoor hoeven klanten in toenemende mate geen aanvullende bijstand meer te ontvangen. Zaken waarvoor wel nog aanvullende bijstand mogelijk is, zijn vastgelegd. Op basis van een bewijsstuk wordt betaald. Voor niet-bijstandsklanten wordt de standaardprocedure voor een aanvraag voor bijzondere bijstand gehanteerd; De aanmelding van nieuwe klanten voor de CAZ vindt plaats per de eerste van de maand na de beschikking; De kronen- en bruggenregeling is geïntegreerd in en conform gemaakt aan de vergoedingswijze bij tandartskosten van de zorgverzekeraars. Het vergoedingspercentage wordt 100%, het totale maximumbedrag voor tandartskosten is verhoogd. Verder is besloten de onderhandelingen met de zorgverzekeraars voort te zetten met als inzet een volledige uitbesteding van de bijzondere bijstand voor medische kosten. Leiden deze onderhandelingen tot het gewenste resultaat, dan zal dit tot gevolg hebben dat er een verdere verschuiving optreedt van uitvoeringskosten naar verstrekkingen. Over de uitkomst van de besprekingen en de gevolgen daarvan voor de financiering van de CAZ zal te zijner tijd separaat worden geadviseerd. Vanuit de klantgroepen is aan de orde gesteld dat, in tegenstelling tot uitgedragen beleid, er nauwelijks een individuele beoordeling van aanvragen voor medische kosten plaatsvindt. Op aanvragen die buiten de CAZ vallen, volgt vrijwel standaard een afwijzing. Er zijn voorts signalen dat het geheel van regelingen niet volledig toereikend is voor met name chronisch zieken. Overige minima en CAZ Ook niet-bijstandsklanten kunnen deelnemen aan de CAZ. De inkomensgrens voor deelname ligt op 120% van de relevante bijstandsnorm. In de afgelopen jaren hebben wij, uit doelmatigheidsoverwegingen, gekozen voor een geleidelijke uitbreiding van de CAZ naar de overige minima. Vanaf de start van de CAZ kwamen werknemers met een Wiw-dienstverband in aanmerking voor deelname, waarbij in 2002 de inkomensgrens van 120% ook voor deze groep is ingevoerd. Klanten van Balans en van de Afdeling Sociale Zaken en Werk zonder bijstandsuitkering maar met een laag inkomen, worden voorgelicht over de CAZ. Verder kunnen bijstandsgerechtigden die uitstromen uit bijstand of Wiw, in de CAZ blijven, mits hun inkomen onder de inkomensgrens van 120% blijft.
14
In december 2002 heeft een eerste systematische hercontrole van de groep deelnemers-overige minima plaatsgevonden. De deelnemers hebben een formulier ontvangen waarop gegevens over het inkomen moesten worden aangegeven. In totaal ging het om een groep van 1101 personen. De resultaten: slechts 40% van de aangeschreven personen heeft gereageerd. Van deze groep bleek een aanzienlijk deel niet meer te voldoen aan de voorwaarden, niet meer te willen deelnemen, of inmiddels weer Abw-klant of Wiw-werknemer te zijn. Uiteindelijk bleven er 222 deelnemers over die als overige minima van de CAZ-regeling gebruik blijven maken. Dit is slechts 20% van de oorspronkelijke groep. Deze bevindingen zijn onderwerp van overleg met de ziekenfondsen. Ze zullen ook worden meegenomen in een voorstel voor verdere uitbreiding van de CAZ naar de overige minima. 3.4 Balans In het vorige beleidsplan zijn een aantal voornemens van Balans opgenomen. Deze hadden betrekking op de gewenste actieve rol van Balans naar Nijmeegse burgers en instellingen. Deze actieve rol zou tot uiting komen in het aangaan van samenwerkingsrelaties met instellingen en in het actief organiseren van voorlichting over inkomensaanvullende maatregelen aan specifieke doelgroepen. Met het aangaan van samenwerkingsrelatie met andere maatschappelijke instellingen is in februari 2002 een start gemaakt. Bij de officiële opening van Balans zijn het doel en de activiteiten van Balans gepresenteerd aan vertegenwoordigers van een groot aantal instellingen. Bij die gelegenheid is een convenant met de Nijmeegse Instelling voor Maatschappelijk werk gesloten, waarin samenwerking op een aantal punten is vastgelegd. Tevens heeft Balans een boekje (Steuntje in de rug) met een helder overzicht van inkomensaanvullende maatregelen uitgebracht. Een overzicht van de activiteiten van Balans is opgenomen in Bijlage 1. Samenwerking met SWON In 2003 zal Balans gaan deelnemen aan een project van de SWON (Stichting Welzijn Ouderen Nijmegen) dat ten doel heeft groepsvoorlichting aan oudere allochtonen te geven om inzicht te krijgen in hun zorgen, knelpunten en vragen aan de Nijmeegse instellingen voor welzijn, zorg- en dienstverlening. Dit project zal, naast verbetering van de situatie van de doelgroep, ten doel hebben de rol van allochtone intermediairs te versterken. Inrichting klantcontactunt De uitvoering van de Huursubsidiewet vond tot 1 juli 2002 grotendeels plaats door gemeenten. Ook de woningcorporaties speelden een rol in de uitvoering van de Huursubsidiewet; veel grote verhuurders boden hun huurders de mogelijkheid tot huurmatiging. Al enige jaren was een vereenvoudiging van de uitvoering van de Huursubsidiewet in voorbereiding, hetgeen heeft geleid tot het volgende systeem : 1.
Het automatisch continueren, zodat huursubsidieontvangers niet meer jaarlijks een aanvraag hoeven in te dienen;
2. 3.
Een vereenvoudigde eerste aanvraag, waarop in principe binnen 4 weken beslist wordt; Het invoeren van klantcontactpunten.
De onderdelen 1 en 2 zijn, met veel problemen en kinderziekten, in werking getreden per 1 juli 2002. Voor de gemeenten betekent dit dat de taak op het terrein van de uitvoering van de Huursubsidiewet is geëindigd, behoudens de toepassing van de passendheidstoets en de hardheidsclausule. Ten behoeve van de dienstverlening aan huurders streeft het Rijk wel naar een uitgebreid netwerk van zogenoemde klantcontactpunten bij gemeenten en woningcorporaties. Wij hebben besloten een dergelijk klantcontactpunt in te richten en te integreren binnen de reguliere werkzaamheden van Balans. Rechthebbenden en potentiële rechthebbenden kunnen bij het klantcontactpunt terecht voor voorlichting en vragen over hun aanspraken op huursubsidie, voor informatie over afhandeling en status van hun aanvraag, voor inzage in het eigen klantdossier, en op termijn voor het indienen van
15
een bezwaarschrift of een klacht, voor het doorgeven van mutaties en het voorstellen van terugbetalingsafspraken. Ook het innemen van nieuwe aanvragen zal op den duur mogelijk worden bij de klantcontactpunten. Evaluatie Balans Eind 2002 is een globale evaluatie van de resultaten van Balans uitgevoerd. Conclusies daaruit: §
Bestudering van de beschikbare cijfers leidt niet tot een kwantificeerbare meerwaarde van Balans. De grote aantallen bezoekers, telefoontjes en intakes geven aan dat de taak, althans in kwantitatieve gegevens uitgedrukt, naar behoren is vervuld. Niet vast te stellen is, of er bijvoorbeeld minder aanvragen voor diverse voorzieningen waren geweest indien Balans niet had bestaan. Een betere registratie en/of een onderzoek onder gebruikers zou op dit punt informatie
§
kunnen verschaffen. Kwalitatief gezien is wel een meerwaarde aan te geven. De bundeling van inkomensaanvullende maatregelen op één plek is een belangrijk voordeel voor de burger. Dit voordeel is het grootst voor de groep minima, omdat deze voor het overgrote deel van de aangeboden voorzieningen in
§
aanmerking komen. Een loketvoorziening zal voor een deel van de bevolking noodzakelijk blijven, ondanks of wellicht ten gevolge van de inzet van nieuwe communicatiemiddelen (internet). De ontwikkeling van Balans heeft er toe geleid dat er langzamerhand een duidelijke verdeling is ontstaan in inkomensgerelateerde vragen en vragen die te maken hebben met overige zaken (Open Huis).
§
Het is aan te bevelen in de toekomst de herkomst van intakes te labelen als die via Balans tot stand komen. Daarmee kan ook een kwantificeerbare meerwaarde worden vastgesteld.
3.5 Vervolg welzijnsbezoeken ouderen In de beleidsplannen 2001 en 2002 is verslag gedaan van de eerste fasen van het Project Welzijnsbezoeken ouderen. Het project liep van 1 februari 2000 tot 1 januari 2003. In het kader van dit project is een bezoek aangeboden aan de volgende doelgroepen: Alle zelfstandig wonende inwoners van Nijmegen van 65 jaar en ouder; Alle zelfstandig wonende inwoners van Nijmegen tussen de 50 en de 65 jaar van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Antilliaanse Chinese en Molukse afkomst. De doelstelling van het project was drieledig: § Het geven van informatie over voorzieningen t.b.v. het zelfstandig kunnen blijven wonen en functioneren; § §
Signaleren van problemen en het bieden van hulp bij de oplossing van die problemen; Het juist gebruik van financiële regelingen en voorzieningen stimuleren.
Het eindrapport verschijnt binnenkort. De SWON zet het project voort, met een enigszins gewijzigde doelgroep en werkwijze. De doelgroep bestaat uit zelfstandig wonende inwoners van 70 en ouder, waarbij geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen autochtonen en allochtonen. De bezoeken worden niet standaard aangeboden, maar op signaal (overlijden partner, ontslag uit ziekenhuis enz.). 3.6 Onderzoeksproject Allochtonen en schuldhulpverlening in Nijmegen Onder regie van het Interlokaal is een onderzoek uitgevoerd naar de schuldhulpverlening aan allochtonen. Achtergrond van het onderzoek was de, op ervaring gebaseerde, veronderstelling van het Interlokaal dat het aandeel van de allochtonen in de schuldenproblematiek groot is, en hun aandeel in de (geslaagde) schuldhulpverlening klein. In dit onderzoek is deze veronderstelling getoetst. Ook is, aan de hand van observaties van gesprekken bij NIM en GKB, interviews met allochtone schuldenaren en gesprekken met schuldhulpverleners, onderzocht hoe de schuldhulpverlening verloopt. Op basis
16
van een voorlopig onderzoeksverslag kunnen een aantal constateringen worden gedaan. Tevens bevat het verslag een aantal (voorlopige) aanbevelingen. Enkele voorlopige bevindingen: § Er is onvoldoende materiaal beschikbaar om het aandeel van allochtonen in de totale §
schuldenproblematiek vast te stellen. De cijfers wekken niet de indruk dat allochtonen minder bekend zijn met de GKB dan autochtonen.
§
Bij allochtone cliënten worden aanvragen voor een schuldregeling ongeveer even vaak afgewezen als bij autochtonen. Het is op basis van de beschikbare cijfers niet vast te stellen of aanvragen van een bepaalde
§
culturele groep vaker afgewezen worden. In vergelijking met andere vormen van schuldhulpverlening maken allochtonen weinig gebruik van
§
de budgetwinkel. Enkele (voorlopige) aanbevelingen: § Verbetering van de informatievoorziening, onder andere door informatie in meerdere talen aan te §
bieden en het ontwikkelen van meerdere vormen van voorlichting; Minder loketten vanwege de onduidelijkheid en verwarring die kan ontstaan in de huidige organisatie;
§ §
Aanpakken van wachtlijsten; Bevorderen van de expertise bij Vluchtelingenwerk en het Interlokaal op het terrein van de
§
schuldhulpverlening, deels in samenwerking met de GKB en de NIM; Verlengen van de gebruikelijke aflossingsperiode van drie jaarom zodoende rekening te houden
§
met financiële verplichtingen ten aanzien van verwanten in het buitenland; Ontwikkelen van budgetteringscursussen voor specifieke groepen allochtonen.
Het voorlopige rapport is besproken in het Platform Integrale Schuldhulpverlening. De definitieve aanbevelingen zullen worden meegenomen bij de inrichting van de nieuwe organisatie voor schuldhulpverlening.
17
3.7 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen
realisatie 2000
prognose 2001
realisatie2001
prognose 2002
Aantallen Meerj Kws Nieuwe verzoeken
7.808 2.268
5.750 3.100
5.300 2.200
5.500 2.500
Totaal verzoeken
10.076
8.850
7.500
9.000
1.653
2.250
1.489
1.750
615
850
566
750
gulden
gulden
euro
euro
Toegekende verzoeken Afgewezen verzoeken
Bedragen Totaal kwijtgescholden bedrag
ƒ 3.158.000,00 ƒ 2.900.000,
€ 1.290.000,00
€ 1.390.000,
bedrag volledige kwijtschelding bedrag meerjarige kwijtschelding
ƒ 510.000,00 ƒ 700.000, ƒ 2.648.000,00 ƒ 2.200.000,
€ €
317.000,00 973.000,00
€ 377.000, € 1.013.000,
Gemiddeld Gemiddelde kws nieuwe verzoeken
ƒ
308,53
ƒ
311,11
€
212,89
€
215,43
Gemiddelde meerjarige kws
ƒ
339,14
ƒ
382,61
€
183,58
€
184,18
Compensatie Huisv.zakken
ƒ 350.000,00
ƒ 300.000,00
€
175.000,00 € 175.000,00 (comp.huisv.zakken) (is prognose)
De prognose voor 2002 is verhoogd vanwege de verslechterende economische omstandigheden. Kijkend naar de tot nu toe ingekomen aanvragen lijkt de prognose te kloppen.
3.8 Jongerenfonds en eindejaarsuitkering Al een aantal jaren verstrekt de gemeente Nijmegen categoriaal bijstand aan gezinnen met een inkomen op bijstandsniveau, waartoe kinderen behoren in de schoolgaande leeftijd. Voor kinderen tot 12 jaar wordt per kind € 46,- uitgekeerd, voor kinderen van 12 tot 16 is dat € 69,- In 2002 is in totaal een bedrag ad € 153.985,-- betaald waarvan: -
€ 147.361,-- 'ambtshalve' (aan klanten van de Afdeling Soza) € 6.624,-- op aanvraag
Leeftijdscategorie kinderen: - voor kinderen van 4-12 jaar is€ 89.746,-- betaald - voor kinderen van 12-16 jaar is € 64.239,-- betaald In december is aan huishoudens met kinderen, aangewezen op een bijstandsuitkering, € 200,toegekend bij wijze van eindejaarsuitkering. De uitkering is tevens verstrekt aan, bij de gemeente
18
bekende, huishoudens met een inkomen op bijstandsniveau, en aan asielzoekersgezinnen. In totaal is € 462.400,-- betaald aan 2312 personen. 3.9 Schuldhulpverlening In september 2002 heeft uw Raad de uitgangspunten voor een nieuw op te zetten organisatie voor schuldhulpverlening vastgesteld. Er komt een nieuw gemeentelijk organisatie-onderdeel waarin de schuldhulptaken van de huidige Gemeentelijke Kredietbank en die van de Nijmeegse Instelling voor Maatschappelijk werk (NIM) in een worden gevlochten. Doel is te komen tot een schuldhulpverlening die meer dan voorheen het predikaat “integraal” verdient, en die herkenbaar, laagdrempelig, samenwerkingsgericht en vraaggericht is. 3.10 Toekomst Nijmegenpas In januari 2003 heeft uw Raad de door het College vastgestelde uitgangspunten voor een nieuwe regeling ter bevordering van maatschappelijke participatie van Nijmegenaren met een laag inkomen onderschreven. Tevens is besloten over te gaan tot het uitwerken van twee opties voor een nieuwe regeling. Bij wijze van overgang wordt in het jaar 2003 de Nijmegenpas in een wat soberder vorm gecontinueerd. Vanwege de eerder opgelegde bezuinigingen op het budget van de Nijmegenpas resteert in het jaar 2004 nog slechts € 158.000,- voor een regeling ter bevordering van de maatschappelijke participatie. Het College heeft de opdracht gekregen in het kader van het jaarlijks vast te stellen minimabeleid voorstellen te doen voor een verhoging van het budget. Wij stellen voor met ingang van 2004 een bedrag van € 250.000,- te reserveren binnen het budget voor bijzondere bijstand. Daarmee kiezen we expliciet voor het opzetten van een goede regeling voor maatschappelijke participatie, ook als daarmee de mogelijkheden voor het verstrekken van individuele bijstand worden ingeperkt.
19
Hoofdstuk 4 Financiën Financieel overzicht minimabeleid 2002 Budget
Prognose realisatie
Kwijtschelding belastingen Compensatie Groene huisvuilzak Woonlasten en Saneringsfonds
€ €
175.000,267.027,-
€ 1.390.000,€ 175.000,€ 267.027,-
Kosten NijmegenPas 4%-kortingen leningen GKB
€ €
400.959,57.466,-
€ €
Verstrekkingen Bijzondere Bijstand Totaal
€ 4.207.000,-
400.959,65.217,-
€ 3.950.000,€ 6.248.203,-
Kosten, baten en dekking minimabeleid 2003 Budget
Prognose uitgaven
Kwijtschelding belastingen Compensatie huisvuilzak
€ 1.244.450,€ 124.790,-
P.M. € 124.790,-
Woonlasten/Saneringsfonds Kosten Nijmegen Pas
€ €
€ €
4%-kortingen leningen GKB Bijzondere Bijstand
€ 59.621,€ 3.930.000,-
267.027,400.959,-
267.027,400.959,-
€ 59.621,€ 3.930,000,-
De verstrekkingen Bijzondere Bijstand vormen de grootste post. Om die reden geven we een overzicht van de ontwikkelingen in de laatste drie jaren, alsmede een prognose voor de komende jaren.
Verstrekkingen Bijzondere Bijstand * € 1.000 over de jaren 2000, 2001, voorlopig resultaat 2002, prognose 2003, 2004, 2005 Bijzondere Bijstand
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Netto verstrekkingen
3.888
3.465
2.838
2.770
2.770
2.770
204
299
315
529
529
529
55
179
155
155
318
46
85
163 18
18
18
18
18
400
400
400
250
250
Premie CAZ Netto schoolsnip/Jongerenfonds Schuldhulpverlening (formatie NIM) PGB Centrale alarmering Eenmalige uitkering gezinnen met
485
kinderen Toeslag voor langdurige minima NijmegenPas Overige kosten
502
Onvoorzien
54
58
0
0
Uitgaven bijzondere bijstand
4.967
4.170
3.950
3.930
3.967
3.967
Netto beschikbaar budget
4.787
4.327
4.207
3.930
3.930
3.930
Overschot/tekort
-180
157
257
0
-37
-37
20
Budget en verstrekkingen 2002 Het budget voor 2002 is iets lager dan het budget van 2001. Dit is het gevolg van een verlaging met € 170.000,- vanwege een structurele korting door het Rijk. Door deze structurele korting ontstaat na 2004 mogelijk een probleem. . De post schuldhulpverlening is in 2002 voor het laatst opgenomen. Uit de post Onvoorzien zijn voornamelijk uitgaven gedaan ten behoeve van schuldhulpverlening (project Allochtonen en schulden, voortzetting Meldpunt voorkoming schulden). In 2000 is wegens verwachte tekorten voor de jaren 2001 en 2002 jaarlijks ƒ 826.000,- onttrokken aan het Fonds voor Werk en Inkomen. Zowel in 2001 als in 2002 is er sprake van een overschot. Conform hetgeen daarover is vastgelegd in de Najaarsnota 2002, wordt het overschot van 2002 teruggestort in het FWI. Budget en verstrekkingen 2003 Het budget bijzondere bijstand is op grond van concernrichtlijnen met 3,75% geïndexeerd voor inflatie. Bij de uitgaven zal inflatie voornamelijk een rol spelen bij de individuele verstrekkingen bijzondere bijstand. De stijging die daarvan het gevolg zal zijn, is verdisconteerd in de verhoging van de netto verstrekkingen. Het budget is verlaagd vanwege het wegvallen van de post schuldhulpverlening (formatie NIM). Vergeleken met 2002 is het budget voor 2003 en verdere jaren eveneens lager vanwege het niet meer onttrekken van een bedrag aan het FWI. Verder wordt rekening gehouden met een verdere daling van de verstrekkingen voor medische kosten i.v.m. een verruiming van het pakket van de CAZ. Ten gevolge daarvan stijgen de uitgaven voor de premie van de CAZ. De uitvoeringskosten zullen dalen vanwege de uitbesteding van vergoedingen voor medische kosten aan de ziekenfondsen. De post Netto schoolsnip/ Jongerenfonds is voor 2004 en 2005 niet meer opgenomen in verband met het aangekondigde verbod op verstrekking van categoriale bijstand en de aangekondigde Langdurigheidstoeslag. In de begroting is opgenomen een reservering van € 400.000,- voor de door het Rijk aangekondigde langdurigheidstoeslag die naar verwachting al in 2003 kan worden uitgekeerd. Dit bedrag zet de gemeente in als aanvulling op de door het Rijk in het vooruitzicht gestelde € 400.000,- Vooralsnog gaan we er vanuit dat ook voor de jaren 2004 en volgende de gemeente de helft van de toeslag zelf zal moeten financieren. Voor 2004 en volgende jaren voorzien wij, bij ongewijzigde omstandigheden, een klein tekort. Financiering opvolger Nijmegenpas In het raadsvoorstel “Toekomst Nijmegenpas” is aangekondigd dat binnen het bestaande budget structureel financiering voor dit onderdeel van het minimabeleid zal worden gezocht. Voor het jaar 2003 is nog het oorspronkelijke budget beschikbaar. Voor de jaren 2004 en volgende is het budget, vanwege de handhaving van de nul-tarieven in wijkcentra, verlaagd tot € 158.000,-. Om het opzetten van een nieuwe regeling mogelijk te maken wordt € 250.000,- gereserveerd binnen het budget bijzondere bijstand. In totaal komt daarmee € 408.000,- beschikbaar voor de nieuwe regeling. De variant “integratie Nijmegenpas in de City-chip” en de goedkoopste variant van het “Declaratiefonds nieuwe stijl” kunnen hieruit worden gefinancierd.
21
Voor 2004 wordt voorts nog een eenmalige bijdrage van € 100.000,- uit het FWI overgeheveld ten behoeve van de implementatie van de nieuwe regeling. Dit bedrag was oorspronkelijk beschikbaar voor de implementatie van de integratie van de Nijmegenpas in de City-chip in 2002. Kosten Balans Voor het eerst laten we zien hoeveel het Inkomensloket Balans kost. Voor het jaar 2003 komen de totale kosten op € 334.917,-.
22
Hoofdstuk 5 Beleidsvoornemens 1.
Interculturalisering is een thema dat landelijk en ook lokaal regelmatig opduikt bij bespreking van diverse thema’s binnen het minimabeleid. Verschillende aspecten komen daarbij aan de orde: de inhoud van wet- en regelgeving, de relatie tussen (veelal) autochtone consulenten en allochtone klanten, oorzaken van “gekleurde” armoede, en een tekortschietende kennis van niet-Nederlandse culturen. Onder andere door Forum (instituut voor multiculturele ontwikkeling) wordt dit thema onder de aandacht gebracht. Zo is er samen met Sjakuus een brochure uitgebracht voor organisaties van uitkeringsgerechtigden en zelforganisaties van allochtonen. In de brochure zijn een aantal aanbevelingen opgenomen, waaronder de aanbeveling organisaties van allochtonen goed te betrekken bij beleidsvorming. Ook het in Nijmegen gehouden onderzoek naar Allochtonen en schulden, waarin de relatie tussen allochtonen en “Nederlandse” instanties centraal staat, bevat een aantal aanbevelingen. Om recht te doen aan de complexiteit van dit thema worden in 2003 een aantal bijeenkomsten georganiseerd om diverse vragen en discussiepunten samen met betrokkenen en instellingen te bespreken. Ook bij de klantenpanels van de Afdeling Sociale Zaken en Werk zal dit onderwerp aan de orde komen. Het gaat dan om zaken als: welke rol kan gericht personeelsbeleid spelen bij de bevordering van interculturalisering; is het mogelijk, en zo ja gewenst, om beleid en regelgeving expliciet vanuit de behoeften van allochtonen te benaderen; wat kunnen (zelf-)organisaties van en voor allochtonen bijdragen aan de verbetering van de relatie tussen allochtonen en diverse maatschappelijke instellingen, enz. Ook voor de Sociale Alliantie (een netwerk van ruim 50 organisaties die zich hebben georganiseerd rondom het thema bestrijding van armoede en sociale uitsluiting) is interculturalisering in 2003 een van de twee centrale thema’s. Aspecten die in dat kader worden uitgewerkt, kunnen worden meegenomen in de formulering van vragen en discussiepunten voor de te houden bijeenkomsten. Bij de uitvoering van het plan van aanpak bij de motie ‘Deltaplan voor integratie’ zijn sociale zekerheid en participatie eveneens thema’s. De aanbevelingen uit de bijeenkomsten zullen worden meegenomen in de politieke agenda voor de komende jaren.
2.
Het gemeentelijk beleid waar het gaat om de verstrekking van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt enigszins aangepast. Het criterium “arbeidsmarktperspectief” vervalt. Uit de in januari 2003 gepresenteerde Bestandsanalyse (analyse van het bestand van bijstandsklanten) blijkt dat een groot deel van de klanten met een arbeidsverplichting een onduidelijk arbeidsmarktperspectief heeft. Deze constatering, ondersteund door de dienstverleners van de Afdeling Sociale Zaken en Werk vormt een van redenen om dit criterium los te laten. De andere reden is de verslechterende economische situatie, waardoor de beoordeling van arbeidsmarktperspectief nog problematischer wordt. De strakkere criteria voor de verstrekking van bijstand om niet voor duurzame gebruiksgoederen leiden tot een forse daling van toegekende bijstand. Zonder diepgaand inhoudelijk onderzoek is niet vast te stellen welk deel van het effect het gevolg is van te streng toegepaste criteria ( met te weinig oog voor bijzondere omstandigheden) en welk deel het gevolg is van naar de geest van wet en beleid correct toegepaste criteria voor individuele beoordelingen. Ook vanuit de uitvoering komen op dit punt geen eenduidige verklaringen en suggesties. Al met al vormt de huidige situatie aanleiding tot een gedeeltelijke versoepeling van de criteria rondom het verwijzen naar de GKB en het verstrekken van leenbijstand: na aflossing van een noodzakelijke lening volgt een “leningvrije” periode van twee jaar. Wordt in die periode van twee jaar de noodzaak van vervanging of aanschaf
23
van duurzame gebruiksgoederen vastgesteld, dan wordt de bijstand om niet verstrekt. Met deze wijziging wordt afdoende voorkomen dat klanten die langdurig bijstandsafhankelijk zijn, langer dan drie jaar aaneengesloten aflossen op een noodzakelijke lening. 3.
In een gezamenlijke werkgroep van de afdeling Sociale Zaken en Werk en vertegenwoordigers van klantgroepen, zal een inventarisatie worden gemaakt van situaties waarin de CAZ niet voorziet, en waarin wellicht een uitbreiding van de CAZ is aangewezen. Doel van de werkgroep is te komen tot een analyse van knelpunten en een voorstel voor gerichte verbeteringen. Op voorhand valt te denken aan een uitbreiding van de verzekering waar het gaat om niet strikt reguliere, maar wel gangbare therapieën. Wij blijven vasthouden aan het streven naar een zo volledig mogelijke scheiding tussen verzekering en bijstand. Om die reden zal in eerste instantie worden onderzocht of het bestaande verzekeringspakket kan worden uitgebreid. De premieverhoging die daar tegenover zal staan, zal in beginsel ten laste komen van het budget bijzondere bijstand.
4.
Met ingang van 2004 wordt binnen het budget voor bijzondere bijstand structureel € 250.000,gereserveerd voor de toekomstige regeling ter bevordering van maatschappelijke participatie van Nijmegenaren met een laag inkomen.
5.
In 2003 maken wij, onder voorbehoud van daadwerkelijke actie door het Rijk, gebruik van de aangekondigde eenmalige mogelijkheid om een langdurigheidstoeslag toe te kennen aan huishoudens die langdurig aangewezen zijn op een minimuminkomen. Door gebruik te maken van deze mogelijkheid geven wij uitwerking aan de in het College-akkoord opgenomen doelstelling, te komen tot een verschuiving van uitvoeringskosten naar programma-kosten. Zodra het Rijk aan de gemeente bekend maakt op welke voorwaarden (inhoudelijk en financieel) de toeslag kan worden verstrekt, zal de regeling in een separaat raadsvoorstel worden uitgewerkt. Naar het zich laat aanzien stelt het Rijk voor de regeling in totaal € 20 miljoen ter beschikking. Voor Nijmegen zou dat neerkomen op € 400.000,-. Aangezien het Rijk globaal heeft becijferd dat hiermee de helft van de kosten gedekt zijn, gaan wij voorlopig uit van de noodzaak binnen het budget voor bijzondere bijstand dekking voor de andere helft, zijnde € 400.000,- te moeten vinden. In de begroting voor 2003 is dit bedrag opgenomen. Voor de jaren 2004 en volgende is daarnaast ook structureel een uitgave van € 400.000,- begroot voor de langdurigheidstoeslag zoals die in de toekomstige wet Werk en Bijstand zal worden neergelegd.
6.
Balans richt zich in 2003 in de voorlichtende taak expliciet op de in het inkomensonderzoek gesignaleerde doelgroepen voor minimabeleid, te weten: langdurige minima binnen de categorieën ouderen, etnische groepen, en gezinnen.
7.
Onderzoek naar armoede-risicogroepen en onderzoek naar verschillende aspecten van de armoedeval in Nijmegen kan een basis vormen voor het formuleren van minimabeleid. In het jaar 2003 worden voorstellen ontwikkeld voor minimabeleid op basis van de bestandsanalyse van de klanten van de Afdeling Sociale Zaken en het verdere onderzoek naar groepen die langdurig aangewezen zijn op een laag inkomen. Balans zal een rol spelen bij het ontwikkelen van genoemde plannen, met name op het aspect van de uitvoerbaarheid.
8.
In het College-akkoord is aangekondigd dat voorstellen zullen worden gedaan om de uitvoeringskosten van de Afdeling Sociale Zaken Werk te verlagen en op deze wijze geld vrij te maken voor programmakosten op het brede terrein van sociaal beleid. Besparingen op de uitvoeringskosten van bijzondere bijstand zullen bij voorkeur worden ingezet voor de groep burgers die aanspraak kan maken op bijzondere bijstand. De afdeling Sociale Zaken en Werk ontwikkelt daartoe voorstellen.
24
Bijlage 1 Overzicht minimabeleid Terugkijkend naar het minimabeleid van de afgelopen jaren kan een aantal categorieën maatregelen worden onderscheiden. a) Maatregelen voor alle Nijmeegse minima, waarbij terugdringen van niet-gebruik van voorzieningen b)
een belangrijke doelstelling was. Het inrichten van het bijzondere-bijstandsbeleid voor klanten van de Afdeling Sociale Zaken en Werk en voor niet-klanten met een inkomen op bijstandsniveau.
c) d)
Maatregelen voor specifieke groepen Soza-klanten en niet-klanten. Maatregelen ter bevordering van deeltijdarbeid en uitstrooom.
Ad a) Algemene regelingen voor alle minima • •
De Nijmegenpas, gratis ter beschikking gesteld aan alle Nijmegenaren met een laag inkomen. Verhoging van de kwijtscheldingsnorm gemeentelijke belastingen naar 100% van het sociaal
• •
minimum (1997). Invoering compensatie groene huisvuilzak. Verlaging van het rentetarief bij de GKB voor personen met een inkomen tot 120% van de geldende
•
bijstandsnorm bij het afsluiten van een persoonlijke lening (1998). Verlaging aflossingspercentage bij het aflossen van leningen GKB, leenbijstand en
•
(fraude)vorderingen bij de gemeente, van 6 naar 5% (1999). Instelling van één loket voor voorlichting over en intake van aanvragen voor inkomensondersteunende maatregelen, Balans (2000).
Ad b) Bijzondere bijstandsbeleid •
•
Invoering Hompe-snip voor zieken, gehandicapten, ouderen en ouders met kinderen in de basisschoolleeftijd als men drie jaar of langer een inkomen op bijstandsniveau had gehad (1998.) De drie-jareneis is in 1999 vervallen. De doelgroep van deze regeling is in 2001 ingeperkt tot ouders met kinderen. In 1999 is overgegaan tot categoriale verstrekking van bijstand voor kosten van een babyuitzet. Bij de geboorte van een baby wordt aan een klant van de afdeling Sociale Zaken en Werk ambtshalve ƒ 1000,- verstrekt. Aan niet-klanten met een inkomen op bijstandsniveau wordt de bijstand op
•
aanvraag toegekend. Invoering Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ) voor klanten van de afdeling Sociale Zaken en Werk (2000). Uitbreiding van het pakket in 2002.
•
Uitbreiding van de CAZ naar niet-bijstandsklanten met een laag inkomen (2002).
Ad c) Voor specifieke groepen •
• •
De met ingang van 1999 ingevoerde wettelijke verhoging van het netto-inkomen van arbeidsongeschikten met een WA-jong uitkering (jong-gehandicapten), wordt buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand (2000). Verruiming van de draagkrachtregels van de bijzondere bijstand voor ouderen. Het inkomen tot 120% van de relevante bijstandsnorm wordt beschouwd als draagkrachtloos inkomen (200). Project Welzijnsbezoeken ouderen met speciale aandacht voor voorlichting over bijzondere bijstand (2001-2002).
•
Het experiment met het Persoonlijk Budget voor alleenstaande ouders, een groep die doorgaans geruime tijd afhankelijk is van een uitkering (2001).
•
Toekenning van een eenmalige uitkering van € 200,- aan huishoudens met een bijstandsinkomen waartoe kinderen behoren (2002).
25
•
Aanvulling van de studietoelage voor levensonderhoud van ex-Ama’s tot het niveau van de relevante bijstandsnorm (2002).
Ad d) Bevorderen arbeid •
Compensatie van een daling van de huursubsidie die ontstaat als gevolg van het verwerven van inkomsten uit deeltijdarbeid bij klanten die in aanmerking komen voor de vrijlatingsregeling. De compensatie vindt plaats door het toekennen van woonkostentoeslag.
• •
Verruiming van de draagkrachtregels voor bijzondere bijstand voor personen die na langdurige bijstandsafhankelijkheid (minimaal drie jaar) een inkomen boven bijstandsniveau verwerven (1998). In het in 1998 in werking getreden nieuwe minimabeleid is de bijstandsverlening aan schoolverlaters sterk ingeperkt. Achtergrond hiervan was de gedachte dat schoolverlaters snel aan het werk zullen komen.
Soepeler aflossing van leningen en vorderingen op ex-klanten van de Afdeling Sociale Zaken en Werk die zijn uitgestroomd naar arbeid (2001). Bijlage 2 Ontwikkelingen in inkomens en risico-groepen Armoedemonitor 2001 Afgemeten aan diverse inkomensgrenzen (lage-inkomensgrens en beleidsmatige armoedegrens) is de armoede de laatste jaren gedaald. De lage-inkomensgrens geeft een inkomen aan dat voor alleenstaanden, eenoudergezinnen en echtparen zonder kinderen gemiddeld ƒ 250, - per maand boven de voor die categorieën geldende bijstandsnorm ligt. Voor gezinnen met kinderen bedraagt het verschil iets meer dan ƒ 600, -. De beleidsmatige armoedegrens ligt op 5% boven het sociaal minimum/bijstandsniveau. Het beleidsmatig minimum wordt in dit hoofdstuk verder gelijk gesteld aan bijstandsniveau. Ongeveer tweederde van de huishoudens met een laag inkomen heeft een minimuminkomen. Het percentage huishoudens met een laag inkomen was in de jaren negentig lange tijd stabiel, tussen de 15% en 16%. In 1998 deed zich een sterke daling voor, die werd gevolgd door een beperkte afname in 1999. Daardoor kwam het percentage huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens in dat jaar uit op 13,2. Een dergelijk laag percentage was voor het laatst zichtbaar in het begin van de jaren tachtig. De daling in 1998 kwam voor een belangrijk deel voort uit een verhoging van de fiscale ouderenaftrek, die een gunstig effect had op het inkomen van veel alleenstaande ouderen met een klein pensioen. Voor het jaar 2001 is een raming gemaakt van het aandeel huishoudens met een laag inkomen. Voornamelijk de belastingherziening heeft voor 2001 aanzienlijke koopkrachteffecten. Daardoor wordt voorzien dat het percentage lage inkomens verder daalt, van 13,2% in 1999 naar 11% in 2001. Het percentage huishoudens met een minimuminkomen bleef in de periode 1990-1998 constant, 10% à 11% van alle huishoudens. In 1999 had 9,7% van alle huishoudens een inkomen rond het sociaal minimum. De langdurige armoede is afgenomen: het aantal huishoudens dat gedurende vier jaar of langer een laag inkomen had, nam tussen 1997 en 1999 af met ongeveer 60.000 tot 373.000, een daling van 7% tot onder de 6%. Voor het eerst is in de Armoedemonitor het effect van gemeentelijke inkomensondersteuning meegenomen. In 1999 kwam 118 miljoen euro aan bijzondere bijstand terecht bij huishoudens onder
26
de lage-inkomensgrens. Huishoudens met een zeer laag besteedbaar inkomen (tot 75% van de lageinkomensgrens) ontvingen relatief een hoog bedrag, gemiddeld 1.025 euro. 3 Het gemiddelde koopkrachteffect voor huishoudens met bijzondere bijstand en/of kwijtschelding van gemeentelijke belastingen is aanzienlijk: ongeveer 6% voor zowel minimuminkomens als lage inkomens. Groepen met een hoog armoederisico zijn eenoudergezinnen, allochtonen, freelancers en zelfstandigen, alleenstaande ouderen en jongeren. Het percentage lage inkomens binnen de groep eenoudergezinnen nam af van 61% in 1995 tot 47% in 1999. Eenoudergezinnen met een uitkering staan binnen de totale groep met stip bovenaan: 81% heeft een laag inkomen. Allochtonen vormen een groep waarin armoede in hoge mate is geconcentreerd. Bijna 40% van de nietwesterse allochtonen heeft een laag inkomen, tegen 12% van de autochtone bevolking. Turken en Marokkanen zijn opvallend sterk vertegenwoordigd binnen deze categorie. Het armoederisico van zelfstandigen en freelancers ligt iets boven het landelijk gemiddelde: bijna 16% van hen heeft een laag inkomen. Daarmee ligt hun armoederisico viermaal zo hoog als dat van mensen in loondienst. Onafhankelijk van het huishoudtype waartoe vrouwen en mannen behoren, ligt het aandeel lage inkomens onder vrouwen gemiddeld hoger dan onder mannen. Bij vrouwen van 65 jaar en ouder is het aandeel lage inkomens bijna twee maal zo groot als bij mannen in dezelfde leeftijdsgroep. In 1999 leefde 15% van alle kinderen in een huishouden met een laag inkomen. Eén op de 19 kinderen groeide op in een huishouden met langdurig een laag inkomen. Ook deze aantallen zijn de laatste jaren gedaald. Vanaf 1995 komt jaarlijks rond de 33% van de mensen onder de lage-inkomensgrens op een inkomen dat daarboven ligt. De dynamiek binnen deze groep ligt daarmee iets hoger dan in de vijf jaren daarvoor. Het percentage lag toen op 31. De koopkrachtstijging van huishoudens met lage inkomens is achtergebleven bij die van huishoudens boven die grens. Tussen 1995 en 1999 steeg de koopkracht van een doorsnee-huishouden met 5%. De arme huishoudens als geheel bleven hierbij achter. Voor de uitkeringsontvangers was de koopkrachtontwikkeling echter wel gunstig: 6.5% voor de lage inkomens en 8.5% voor de minimuminkomens. Hierbij zijn de effecten van lokale inkomensondersteuning meegenomen. In de Armoedemonitor wordt aangesloten op de groeiende aandacht voor sociale uitsluiting in de nationale en Europese beleidsdiscussie. In de Armoedemonitor worden een aantal zaken uit het Nationaal Actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (uitgebracht in juni 2001) verder uitgewerkt. In dit plan worden zijn indicatoren van sociale uitsluiting opgesteld voor een groot aantal gebieden: maatschappelijke participatie, inkomen, huisvesting, onderwijs, zorg, openbaar vervoer enz. Op basis van trends en situatieschetsen zijn voor elk van de gebieden streefdoelen geformuleerd die beogen de risico’s van armoede en sociale uitsluiting te verminderen. In de Armoedemonitor wordt een eerste invulling gegeven van hetgeen in het Nationaal Actieplan is opgemerkt omtrent de toekomstige
Categoriale bijstandverlening is hierbij niet volledig in aanmerking genomen. Een aanzienlijk deel van de categoriale bijstand wordt buiten de uitkeringssystemen om verstrekt. 3
27
informatievoorziening op dit terrein: het opstellen van een deugdelijke set van indicatoren voor sociale uitsluiting. In de Armoedemonitor is daarmee een start gemaakt, waarbij sociale uitsluiting wordt beperkt tot een aantal kerngebieden, namelijk uitsluiting in het onderwijs, uitsluiting op de arbeidsmarkt, sociale isolatie, ruimtelijke isolatie, institutionele uitsluiting (geen gebruik kunnen maken van de voorzieningen van de verzorgingsstaat) en culturele uitsluiting. Met deze beperking wordt aangesloten bij een gangbaar onderscheid in de wetenschappelijke literatuur, dat de voornaamste vormen van nietparticipatie aan de samenleving redelijk dekkend behandelt. Daarnaast hebben ook pragmatische overwegingen een rol gespeeld (beschikbaarheid van gegevens). Het criterium voor sociale uitsluiting dat wordt gehanteerd, is “of het ontberen van bepaalde sociale goederen sterk belemmerend werkt op het maatschappelijk functioneren”. Uit dit eerste onderzoek komt als conclusie dat er sprake is van een vrij lage mate van sociale uitsluiting (minder dan 15%). De uitgevoerde analyses wijzen daarnaast op een trend naar afnemende uitsluiting. In vervolgonderzoek zal onder meer de relatie tussen armoede en sociale uitsluiting meer systematisch aan bod komen. Er lijkt een verband te bestaan tussen beide fenomenen, maar dit verband is niet eenduidig. De beschikbare gegevens kunnen ook wijzen op een verband tussen werkloosheid en sociale uitsluiting. De factor “armoede” is dan van secundair belang. In de Armoedemonitor zijn de resultaten van kwantitatief onderzoek naar de armoedevalproblematiek opgenomen. Van een armoedeval wordt gesproken als het accepteren van een baan met ten minste het voltijdse minimumloon niet leidt tot een verbetering van de financiële situatie. De belangrijkste conclusie is dat de armoedevalproblematiek in omvang een belangrijk fenomeen is. In 1999 had bijna een derde van de huishoudens met een laag inkomen (en een uitkering) weinig of geen financiële prikkels om werk te zoeken. Gegevens over de invloed van het nieuwe belastingstelsel op de omvang van deze groep zijn nog niet voorhanden. Armoedebericht 2002 In het “Armoedebericht 2002” van het Sociaal en Cultureel Planbureau, verschenen in november 2002, wordt de lijn van de eerdere onderzoeken doorgetrokken. Omdat de gegevens voor het grootste deel betrokken worden bij het Centraal Bureau voor de Statistiek, bevat het onderzoek geen cijfers over de periode na 31 december 2000. De belangrijkste bevindingen zijn: § In 2000 is de armoede in Nederland opnieuw afgenomen. Het percentage huishoudens met een laag inkomen kwam uit op 12,3% en het percentage minimuminkomens op 9,3%. Ter vergelijking: in 1995 bedroegen die percentages respectievelijk 15,5% en 10,3%. Voorzien wordt een verdere daling in 2001, met name als gevolg van de belastingherziening, en een mindere daling in 2002. Het aandeel lage inkomens bedraagt in 2002 naar schatting 10,5 %. (deze prognose wordt bevestigd door later uitgevoerd onderzoek). §
§
Het percentage lage inkomens daalde in de afgelopen jaren vooral onder eenoudergezinnen, alleenstaande ouderen en niet-westerse huishoudens. Onder Turken en Marokkanen bedroeg de afname in de periode 1998-2000 8 à 10 procent. Desondanks heeft bij deze groepen nog steeds ongeveer één op de drie huishoudens een laag inkomen. Het aandeel huishoudens dat minstens vier jaar achter elkaar van een laag inkomen moest rondkomen, nam eveneens af. Ook de vaste lasten en de beoordeling van de eigen financiële situatie ontwikkelden zich in gunstige zin. Zo kon in 2000 25% van de lage inkomens naar eigen zeggen moeilijk rondkomen van het inkomen, en lag dit percentage in 1995 op 37%. De vaste lasten zijn relatief gedaald, maar nog steeds hoger dan begin jaren negentig.
•
28
Bijlage 3 Evaluatie Persoonlijk Budget Werkwijze De noodzakelijke informatie voor deze evaluatie is op twee wijzen verkregen. Allereerst hebben alle deelnemers een evaluatieformulier ontvangen. Van de 564 deelnemers hebben 414 klanten het evaluatieformulier retour gestuurd (respons van 73%). Naast het evaluatieformulier zijn ook gegevens uit het uitkeringssysteem SZW+ gebruikt om gegevens van de doelgroep af te zetten tegen voorgaand jaar en het gehele klantenbestand. De uitgaven ad ƒ 338.400,- worden voor 414/564 verantwoord. Per klant is maximaal ƒ 600,- aan uitgaven verwerkt in deze evaluatie, ook als de opgegeven uitgaven de ƒ 600,- overstijgen. Bij uitgaven onder de ƒ 600,- is het daadwerkelijk uitgegeven bedrag in de evaluatie verwerkt. Op het evaluatieformulier hebben de klanten aangegeven waaraan het PB besteed is, of zij verder nog bijzondere bijstand hebben aangevraagd en wat hun mening was over het experiment. Besteding van PB: De deelnemers werden verzocht aan te geven voor welke kosten zij het geld gebruikt hebben. De door de respondenten genoemde uitgaven zijn samengevoegd in een aantal categorieën. Wat hierbij opvalt zijn de hoge bedragen, welke besteed zijn voor huis/tuin opknappen, bed/matras/dekbed en gebruiksgoederen. Het PB was in de opzet bestemd voor de geringere incidentele en periodieke uitgaven. Uit het PB zouden geen duurzame gebruiksgoederen bekostigd hoeven te worden, hetgeen bij de voorlichting ook terdege is benadrukt. Hiervoor hebben toch een groot aantal klanten gekozen. De post “overig” die de echt kleine uitgaven zou moeten bevatten, is zeer bescheiden. Aanvragen bijzondere bijstand (GBB) Uiteraard is het interessant om te weten, wat het effect van dit experiment is geweest op de bijstandsaanvragen van de doelgroep. Zijn er minder (kleine) aanvragen bijzondere bijstand ingediend door de doelgroep? Om deze vraag te kunnen beantwoorden hebben we de klanten gevraagd aan te geven of, en waarvoor zij bijzondere bijstand hebben aangevraagd. Uiteraard ontbreken daarbij wel de aanvragen welke door de groep niet-respondenten zijn ingediend. Tevens heeft een absoluut aantal aanvragen weinig zeggingskracht indien dit niet is afgezet tegen een zogenaamde nulmeting. Om een zuivere vergelijking te hebben, dient het aantal aanvragen GBB door de doelgroep afgezet te worden tegen het aantal aanvragen een jaar eerder. Daarnaast is het van belang om te onderzoeken hoe de PB-doelgroep zich met betrekking tot aanvragen bijzondere bijstand verhoud tot het totale klantenbestand. Doelgroep: Door de doelgroep zijn er tussen 1-4-2000 en 1-4-2001 79 aanvragen GBB4 ingediend die hebben geleid tot een uitbetaling kleiner dan 135 euro. Daarnaast zijn er 139 aanvragen GBB ingediend die hebben geleid tot een uitbetaling groter dan 135 euro. Door de doelgroep zijn er tussen 1-4-2001 en 1-4-2002 68 aanvragen GBB ingediend die hebben geleid tot een uitbetaling kleiner dan 135 euro. Dit is een daling ten opzichte van voorliggende periode De gebruikte basis voor deze evaluatie is het boekingenbestand. Om het correcte aantal aanvragen uit de gegevens van SZW+ te genereren, is het bestand handmatig op meerdere betalingen gescreend. Bij bv. aanvragen 4
periodieke bijstand zijn er vaak meerdere betalingen op één aanvraag. Zo´n periodieke aanvraag wordt hier één keer meegeteld.
29
van 14%. Verder zijn er 115 aanvragen GBB ingediend die hebben geleid tot een uitbetaling groter dan 135 euro, een daling van 17%. Bij de doelgroep is de daling van kleinere aanvragen GBB minder sterk dan verwacht. De aanvragen bijzondere bijstand boven € 135,- zijn zelfs 3% sterker gedaald. Al bij al is er sprake van een flinke daling van het aantal aanvragen GBB. Is deze daling uniek voor de doelgroep, of vindt deze daling bij het gehele klantenbestand plaats? Totale klantenbestand: Door het totale klantenbestand zijn er tussen 1-4-2000 en 1-4-2001 in totaal 16.787 aanvragen GBB ingediend die hebben geleid tot een uitbetaling. Tussen 1-4-2001 en 1-4-2002 zijn in totaal 13.250 aanvragen5 GBB ingediend. Er is in het totale klantenbestand een daling in het aantal aanvragen van 21%. De daling van het aantal aanvragen voor het totale klantenbestand kan voor een groot deel verklaard worden door de invoering van de Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ), waardoor er 30% minder bijzondere bijstand voor medische kosten verstrekt is. Hoewel bij het totale klantenbestand geen uitsplitsing is gemaakt naar aanvragen boven of onder de 135 euro, is de daling met 21% bij het totale klantenbestand nog aanzienlijk groter dan bij de doelgroep. Samenvattend kan men stellen dat er een daling in het aantal aanvragen GBB heeft plaatsgevonden bij de doelgroep. Echter, de daling van aanvragen van de doelgroep is het afgelopen jaar procentueel kleiner dan in het totale klantenbestand. Efficiënte bijstandsverlening Het verstrekken van het persoonlijk budget aan de klanten is een zeer efficiënte wijze van bijstandverlening. Lage uitvoeringskosten voor de verstrekking van een budget aan een grote groep klanten is een groot voordeel. Echter, doordat de daling van de kleinere aanvragen bij de doelgroep achter blijft bij de dalingen bij de grotere aanvragen en de aanvragen van het totale klantenbestand, heeft het PGB niet bijgedragen aan een efficiëntere totale verstrekking aan de doelgroep. Er heeft geen vermindering in de uitvoeringskosten plaatsgevonden. Het tegengaan van niet-gebruik Het tegengaan van niet-gebruik is een moeilijk te meten doelstelling. Niet-gebruik wordt hier gedefinieerd als het niet aanvragen van bijzondere bijstand, terwijl men er wel recht op heeft. Er kan zowel sprake zijn van niet-gebruik bij klanten met een uitkering levensonderhoud als bij klanten die nog nooit bij de Afdeling Sociale Zaken en Werk zijn geweest. In dit kader wordt er gekeken naar het niet-gebruik van de doelgroep. Door deel te nemen aan het experiment is het niet-gebruik de facto afgenomen. Afgezien daarvan is niet vast te stellen of er sprake is van een toegenomen aanvraagbereidheid ten gevolge van dit experiment. Het totale aantal aanvragen is immers afgenomen. Klanttevredenheid Van de 414 klanten zijn er 399 tevreden over het experiment. De redenen voor deze tevredenheid zijn divers, maar zijn wel in een aantal belangrijke categorieën te plaatsen. Verschillen in definities/invalshoeken kunnen leiden tot verschillen in uitkomsten. In vele rapportages worden bijzondere bijstandsaanvragen gelijkgesteld met bijzondere bijstandsprocedures. In deze evaluatie wordt als basis 5
de daadwerkelijke uitbetaling genomen. Deze invalshoek voor aanvragen bijzondere bijstand is consequent voor de doelgroep als voor het totale klantenbestand gebruikt.
30
De veruit meest genoemde reden waarom dit experiment gewaardeerd wordt door de doelgroep, is dat een financiële aanvulling op de reguliere uitkering zeer welkom is. Veel klanten geven aan dat zij het financiële extraatje goed kunnen gebruiken, zeker met opgroeiende, jonge kinderen in huis! Verder werd als zeer positief ervaren dat het geld naar eigen inzicht besteed kan worden, op een moment dat het goed uitkomt. Je mist de doorlooptijd, die anders gepaard gaat met een aanvraag bijzondere bijstand. Door ook nog de aanbiedingen/uitverkoop af te wachten, wisten verschillende deelnemers het bedrag optimaal te benutten. Tevens kon men nu het geld besteden aan zaken welke de klanten belangrijk vinden, maar waar geen bijzondere bijstand voor gegeven wordt (bv. dagje uit met de kinderen/vakantie, video´s, alternatieve geneeskunde). Ook kon door het PB soms een lening worden voorkomen. Bevorderen zelfredzaamheid Het bevorderen van zelfredzaamheid was een van de doelstellingen van het experiment. Het meten daarvan is uiteraard niet eenvoudig. Om een hoge respons te bevorderen, is bewust gekozen voor een eenvoudig vragenformulier met slechts enkele vragen. De antwoorden van de respondenten op hun mening over het experiment, alsmede de hoge respons, kunnen echter worden gezien als een bevestiging van de veronderstelling dat een zelf te besteden budget in elk geval door veel deelnemers als een vorm van “zelfstandigheid” wordt ervaren.
31
32
Bijlage 4 Nadere analyse verstrekkingen bijzondere bijstand in 2001 en 2002
GBB
2001 Aantal Klanten
Aantal ingediende aanvragen voor duurzame gebruiksgoederen leenbijstand om niet totaal Aantal afgewezen aanvraag voor duurzame gebruiksgoederen leenbijstand om niet totaal
533 1357 1890
145 796 941
208 283 491
70 143 213
31 45 76
32 21 53
3 6 9
0 1 1
Buiten behandeling leenbijstand om niet totaal Nog in behandeling/niet beschikt leenbijstand om niet totaal
Aantal toegekende aanvragen voor duurzame gebruiksgoederen verdeeld naar de volgende groepen: leenbijstand om niet totaal
Niet klanten
klanten
291 1023 1314
Niet klanten
43 631 674
Totaal
334 1654 1988
33
2001 Een-oudergezinnen > 3 jaar in Abw leenbijstand om niet
Klanten
Niet-klanten
Aantallen Bedragen
Aantallen Bedragen
28 € 17.329,60 314 € 144.552,91
Een-oudergezinnen = 3 jaar Abw leenbijstand om niet
16 12
€ 23.450,03 € 8.091,87
5 397
€ 6.339,31 € 220.104,20
4 169
€ 5.017,11 € 90.560,11
68 € 110.022,43 65 € 50.447,83
Alleenstaanden > 3 jaar Abw leenbijstand om niet
25 € 19.172,40 414 € 186.338,52
Alleenstaanden = 3 jaar Abw leenbijstand om niet
91 113
Gezinnen > 3 jaar Abw leenbijstand om niet
19 € 19.471,08 228 € 112.719,25
Gezinnen = 3 jaar Abw leenbijstand om niet
56 € 114.759,09 81 € 59.376,56
€ 95.204,77 € 68.412,40
Van bovenstaande aanvragen/verstrekkingen zijn de volgende aan ouderen verstrekt: Ouderen > 65 jaar leenbijstand om niet
Klanten Aantallen Bedragen 4 € 2.699,08 147 € 67.578,07
Niet-klanten Aantallen Bedragen 0 € 0,00 459 € 251.571,22
34
GBB
2002 Aantal Klanten
Aantal ingediende aanvragen voor duurzame gebruiksgoederen leenbijstand om niet totaal
Niet klanten
745 366 1111
168 536 704
282 97 379
79 59 138
Buiten behandeling leenbijstand om niet totaal
29 9 38
30 2 32
Nog in behandeling/niet beschikt leenbijstand om niet totaal
41 16 57
15 15 30
Aantal afgewezen aanvraag voor duurzame gebruiksgoederen leenbijstand om niet totaal
Aantal toegekende aanvragen voor duurzame gebruiksgoederen verdeeld naar de volgende groepen: leenbijstand om niet totaal
klanten
393 244 637
Niet klanten
44 460 504
Totaal
437 704 1141
35
2002 Een-oudergezinnen > 3 jaar in Abw leenbijstand om niet
Klanten
Niet-klanten
Aantallen Bedragen
Aantallen Bedragen
100 44
Een-oudergezinnen = 3 jaar Abw leenbijstand om niet
€ 63.340,71 € 20.860,66
3 5
€ 6.097,76 € 1.517,13
20 386
€ 19.264,29 € 207.217,91
24 120
€ 21.262,95 € 79.527,35
89 € 109.812,04 13 € 7.386,88
Alleenstaanden > 3 jaar Abw leenbijstand om niet
53 120
€ 43.722,70 € 61.216,13
Alleenstaanden = 3 jaar Abw leenbijstand om niet
88 32
€ 84.170,08 € 21.693,18
Gezinnen > 3 jaar Abw leenbijstand om niet
39 53
€ 19.624,64 € 32.021,95
40 23
€ 70.187,49 € 12.562,08
Gezinnen = 3 jaar Abw leenbijstand om niet
Van bovenstaande aanvragen/verstrekkingen zijn de volgende aan ouderen verstrekt: Ouderen > 65 jaar leenbijstand om niet
Klanten Aantallen Bedragen 4 € 1.790,20 99 € 59.709,53
Niet-klanten Aantallen Bedragen 2 € 1.966,91 464 € 256.021,37
36
Definitie klanten: Betrokkene heeft in het jaar van de aanvraag bijzondere bijstand een uitkering levensonderhoud van de Afd. SoZaWe ontvangen Definitie niet-klant: Betrokkene heeft in het jaar van de aanvraag bijzondere bijstand geen uitkering levensonderhoud van de Afd. SoZaWe ontvangen Definitie duurzame gebruiksgoederen leenbijstand Aanvragen en verstrekkingen welke zijn geboekt op regeling/komponenten BBDLI -KOELB BBDLI -VERL BBDLI-WASLB
koelkast verhuis-en inrichtingskosten wasmachine
Definitie duurzame gebruiksgoederen om niet Aanvragen en verstrekkingen welke zijn geboekt op regelingen/komponenten BBDOI -WKOEL koelkast BBDOI -KOSIR verhuis-en inrichtingskosten BBDOI-WWASM wasmachine
OPMERKINGEN: Gegevens hebben betrekking op verstekkingen in SZW+ (SMI GBB 2001/2002 dd. 30-01-2003). Overzicht met besluiten betreft alle regeling/komponenten met ingangsdatum en besluitdatum in 2001 Overzicht met verstrekkingen betreft alle betalingen op regelingen BBDOI en BBDLI welke in 2001 hebben plaatsgevonden Er zijn meerdere verstrekkingen mogelijk op één regeling/komponent (bv. 2 directe betalingen aan derden onder één regeling/komponent Het is mogelijk dat aanvragen ingediend/besloten zijn in 2001 en uitbetaald in 2002. Dit leidt ertoe dat informatie over soort besluit en de daadwerkelijke verstrekking niet volledig één-op-één lopen. Bij verstrekkingen aan niet-klanten is uiteraard geen onderscheid tussen korter of langer dan 3 jaar in de uitkering Opvallend: * daling aantal aanvragen bijzondere bijstand duurzame gebruiksgoederen om niet in 2002, echter ook daling aantal afwijzigingen * in 2002 zijn meer verstrekkingen om niet aan niet-klanten verstrekt als aan klanten. Van de 511 verstrekkingen om niet aan niet-klanten, komen 464 verstrekkingen ten gunste aan de doelgroep > 65 jaar! In 2001 kwamen 459 van 578 verstrekkingen aan niet-klanten ten goede aan de doelgroep > 65.
37
Bijlage 5 Overzicht activiteiten Balans 2002 Bezoekers
Jan.
Feb.2002
Mrt. 2002
Apr. 2002
Mei 2002
totaal
2002 1517
1206
894
1218
924
926
6685
588 32 1
654 28 3
544 26 4
442 25
339 19 1
417 26 4
2984 156 13
2138
1891
2 1470
1373
2 9826
Juli2002
Aug.2002
fysiek telefonisch schriftelijk niet gereg. op lokatie totaal
Sep.2002
fysiek telefonisch
798 435
771 383
893 336
schriftelijk niet gereg. totaal
19 2 1252
24 6 1184
38 8 1275
2002 Vragen en intakes Kwartaal 1 Vrage n IAM FIS Bijz. bijst.
Kwartaal 2
Intake
159
Vrage n
1685
1283
Okt.2002
Nov.2002
Kwartaal 3
Intake Vrage n 4
Vrage n
1198
448
969
388
VIV CAZ
716 145
474 6
588 81
431 1
596 64
432 3
Belastingherz. Huursubsidie
286 660
27 56
169 1092
14 28
182 962
11 7
Vangnet Verv. Vangnet BoWo
696 99 100
265
674 118 28
240 89
478 47 37
167 39
Soc. Verzek. NijmegenPas
58 797
City Chip Kws. Gem.
130
Kws. Zuiv. Schulden
1316 74
Abw-lo SZW overig WVG
191 221 81
162 183 42
169 166 66
Zorg Werk/schol.
27 47
22 36
21 78
Gem. alg. Recht/Jurid.
31 38
18 24
15 26
Vreemd. overige
5 62
3 49
101
7088
202
388
19
45 212
15
33
762
285
17 184
39
757
199 71
75
2066
5762
1574
5023
Intake Vrage n
totaal
totaal Intake
5
46 222
101 48
Dec.2002
Kwartaal 4
Intake
233 113 1058
Totaal
Juni2002
29
1135
39
Overige activiteiten: 1 ) Aantal verzorgde voorlichtingen voor instellingen, o.m. aan NIM, Waalwerk, Anbo: 20 2)
Voorbereiding klantcontactpunt en contacten met corporaties Voorbereiding voorstel NijmegenPas
3)
Uitgave “Steuntje in de rug”
4)
Grote bijeenkomst intermediairs met als thema: samenwerken (febr. 2002)
5)
Samenwerkingsverband met NIM gestart. Activiteiten in 2002: het verzorgen van voorlichting over en weer en elkaar/elkaars werk beter leren kennen. Voortzetting en evaluatie in 2003.
6)
Budgetwinkel van de GKB over naar Balans:
*uitbreiding produkten: budgetadviezen, voorlichting over schuldhulpverlening en producten GKB *scholing medewerkers 7)
Activiteiten rondom Huursubsidie i.v.m. problemen Min VROM
8)
Voorbereiden Intraweb/internet
10) Voorbereiden samenwerking met WAO-loket en vervolg op Welzijnsbezoeken Ouderen
Bronnen Kleur in armoede, Forum en Sjakuus, maart 2001 Armoedemonitor 2001, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, november 2001 Armoedebericht 2002, Sociaal en Cultureel Planbureau, Voorburg, november 2002 Nijmeegse minima en lage inkomens, Afdeling Onderzoek en Statistiek Gemeente Nijmegen, januari 2003.
40