Wo-ma Executive Master in Business Administration TSM Business School BV
7 juli 2010 NVAO Toets Nieuwe Opleiding
Paneladvies
pagina 2
1
Samenvattend advies
3
2
Inleiding en verantwoording 2.1 Werkwijze panel 2.2 Opbouw paneladvies
6 6 7
3
Beschrijving van de opleiding 3.1 Algemeen 3.2 Profiel instelling 3.3 Profiel opleiding
8 8 8 9
4
Beoordeling per onderwerp 4.1 Doelstellingen opleiding 4.2 Programma 4.3 Inzet personeel 4.4 Voorzieningen 4.5 Interne kwaliteitszorg 4.6 Condities voor continuïteit
12 12 17 27 30 32 36
5
Overzicht advies
38
Bijlage 1: Samenstelling panel
39
Bijlage 2: Programma site visit
41
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten
44
Bijlage 4: Eindkwalificaties
45
Bijlage 5: Lijst met afkortingen
47
NVAO |
| |
1 Samenvattend advies
De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) heeft van TSM Business School BV een aanvraag ontvangen voor een toets nieuwe opleiding met betrekking tot de womaster Executive Master in Business Administration. Algemeen Het eerste algemene punt betreft de naamgeving van de nieuwe opleiding. Het viel het panel op dat de naamgeving taalkundig niet juist was. Het adjectief ‘Sustainable’ op deze plaats in de titel van de opleiding is alleen correct als bedoeld zou worden dat het programma ‘duurzaam’ is. Bovendien was het panel van mening dat ook inhoudelijk de ‘vlag scheef op de lading’ stond. De duurzaamheidoriëntatie was niet zo sterk uitgewerkt dat dit rechtvaardigde dat het woord ‘Sustainable’ opgenomen zou kunnen worden in de naamgeving van de opleiding. Tijdens het locatiebezoek is dit aan de orde geweest en heeft het panel er op aangedrongen de naamgeving te heroverwegen. Na afloop van het locatiebezoek heeft TSM Business School besloten de naam van de opleiding te wijzigen in: Executive Master in Business Administration. Dit heeft de instemming van het panel. In het vervolg van dit paneladvies wordt deze naamgeving – behalve bij de verwijzing naar de titel van specifieke documenten – op alle plaatsen gebezigd, ook op het voorblad. Ten tweede wil het panel melden dat de informatievoorziening zowel voor, tijdens als na het locatiebezoek een compliment verdient. De transparantie van de aanvrager heeft het panel geholpen om op een efficiënte wijze tot een definitief oordeel te komen. De beoordeling De volgende overwegingen hebben voor het panel een belangrijke rol gespeeld in de beoordeling van de opleiding: De beoogde eindkwalificaties zijn kernachtig geformuleerd als academische bekwaamheden en managementbekwaamheden. Zij zijn ontleend aan en in overeenstemming met (inter)nationale beschrijvingen zoals bijvoorbeeld verwoord door de Association of MBA’s (AMBA). De in deze opleiding opgevoerde academische bekwaamheden zoals verwoord door de drie TU’s in Nederland zijn eerder door de NVAO geaccepteerd als beschrijvingen van het masterniveau. Ook dit panel onderschrijft dat. Hoewel de diepgang van de wetenschappelijke bekwaamheid niet in die mate gerealiseerd zal worden als bij een gespecialiseerde wo-master, is het panel er van overtuigd dat de beoogde eindkwalificaties de afgestudeerden in staat stellen om multi- en interdisciplinaire vraagstukken in de betreffende beroepspraktijk op te lossen, uitgaande van een wetenschappelijke benaderingswijze. De beoogde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de gestelde eisen. Het onderwerp ‘Doelstellingen’ is daarmee voldoende.
pagina 3
NVAO | | |
Hoewel het panel bij het facet ‘Eisen wo’ de meeste vragen had komt het toch tot de conclusie dat de wetenschappelijke inslag in het programma voldoende geborgd is. De belangrijkste vraag betrof de nogal beperkte diepgang die – gezien de beschikbare studielast – bereikt kan worden op de verschillende functionele deelgebieden. Toch erkent het panel dat de aandacht die in tweede instantie naar het thema ‘Leiderschap’ en het op Mintzberg georiënteerde gedachtegoed gaat, compenserend werkt en het wo-gehalte niet ondermijnt. Bovendien is de aandacht in het programma voor wetenschappelijk en creatief denken van wo-niveau. Het beoogde programma ziet er goed doordacht uit en het didactisch concept is voldoende uitgewerkt. Met betrekking tot de toetsing beveelt het panel aan dat er op toegezien wordt dat de masterproeve zoveel mogelijk op een zelfstandige wijze uitgevoerd wordt. Ook meent het panel dat het volgen van bepaalde keuzemodules – indien geïndiceerd – verplicht gesteld moet worden. De rol van de Academic Council als zijnde ook een examencommissie moet opnieuw beschreven worden in het OER. De eindkwalificaties zijn verder aantoonbaar vertaald in leerdoelen. Het programma krijgt vooral samenhang door het maken van de juiste keuzes door de deelnemer zelf: samenhang wordt gecreëerd in de deelnemer. Dit wordt uitdrukkelijk door de opleiding gefaciliteerd. Alhoewel het programma wat gefragmenteerd aandoet en er op dit punt verbetering mogelijk is, komt het panel toch tot de conclusie dat er, zeker gezien het onderwijs in de tweede fase, voldoende samenhang is tussen de verschillende onderdelen. De studielast is helder beschreven. Het management heeft besloten om een pre-Master aan te gaan bieden aan deelnemers die niet aan de instroomeisen voldoen. De kans is dan groter dat het beoogde programma aansluit bij de kwalificaties van de instromende deelnemer. De toelatingscriteria legitimeren voorts dat men inderdaad een ‘Executive’ MBA wil aanbieden. De opleiding voldoet aan de formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum. Het panel komt tot de conclusie dat het eindoordeel over het programma positief is. Het panel meent dat een voldoende deel van de docenten betrokken is bij wetenschappelijk onderzoek . Ook in kwantitatieve zin lijkt de inzet van personeel in orde. De inhoudelijke, didactische en organisatorische kwaliteit van het personeel is voldoende. Het panel heeft bovendien de indruk gekregen dat het docentenkorps – hoewel alleen op contractbasis met TSM verbonden – zich in grote mate gecommitteerd voelt aan de opleiding. Het panel beoordeelt het onderwerp ‘inzet personeel’ als voldoende. De opleiding beschikt over de voorzieningen die noodzakelijk zijn of huurt deze in. De studiebegeleiding namens de opleiding vindt plaats door de inzet van een begeleidingsteam, dat bestaat uit een persoonlijke, een bedrijfskundige en een academische coach. Ook de programmamanager heeft een rol bij het bewaken van de studievoortgang. Het panel oordeelt positief over het onderwerp ‘voorzieningen’. De basis van de kwaliteitszorgsystematiek is aanwezig en er zijn voldoende mechanismen ingebouwd die er toe leiden dat men de kwaliteit in het oog houdt en verbetert. Hoewel het panel aanbeveelt dat de rol van deelnemers in de formele organen verstevigd wordt, meent het panel dat er in strikte zin actieve betrokkenheid is van alle belanghebbenden. Het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ is daarmee eveneens voldoende. Tot slot is er een afstudeergarantie afgegeven. De directie van TSM verklaart dat deelnemers hun opleiding gegarandeerd kunnen afronden. De voorzieningen zijn voorts toereikend
pagina 4
NVAO | | |
om de opleiding te starten. De (beperkte) aanloopverliezen die er zijn, drukken op de totale begroting van TSM Business School BV. Het panel beoordeelt het onderwerp ‘Condities voor continuïteit’ als voldoende. Het panel is tenslotte, alle kwaliteitsonderwerpen en facetten overziende, van oordeel dat de aanvraag in voldoende mate aansluit bij (kernonderdelen van) het referentiekader van de Association of MBA’s. Het panel adviseert de NVAO om positief te besluiten ten aanzien van de kwaliteit van de nieuwe opleiding Executive Master in Business Administration van de TSM Business School BV.
Den Haag, 7 juli 2010 Namens het panel ter beoordeling van de toets nieuwe opleiding Executive Master in Business Administration van de TSM Business School BV,
Prof. dr. J. Branson (voorzitter)
pagina 5
NVAO | | |
drs. L. van Loosbroek (secretaris)
2 Inleiding en verantwoording Deze rapportage geeft de beoordeling weer van het door de Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) ingestelde panel voor toetsing van de nieuwe womasteropleiding Executive Master in Business Administration aangevraagd door de TSM Business School BV (TSM), Enschede bij brief van 17 februari 2010.
2.1
Werkwijze panel Het panel heeft de toetsing en zijn advies gebaseerd op het toetsingskader van de NVAO (22 mei 2003, Staatscourant 2003, 120), het Informatiedossier behorende bij de aanvraag (TSM Business School Zelfevaluatie Sustainable Executive Master in Business Administration), de reactie van de opleiding op de aanvullende vragen (Vragen en antwoorden visitatiepanel 12 juni 2010), een bezoek aan de instelling (15 juni 2010), de aldaar ter inzage gelegde documenten, en de na de site visit toegezonden informatie. Een overzicht van de bestudeerde documenten is opgenomen in bijlage 3. De samenstelling van het panel (de commissie van deskundigen) is opgenomen in bijlage 1. Het panel heeft de volgende werkwijze gehanteerd: Na bestudering van het informatiedossier hebben de panelleden aan de hand van het beoordelingsformat wo-ma hun eerste indrukken geformuleerd, welke aan de orde werden gesteld tijdens de voorbereidende bijeenkomst van 4 juni 2010. Tijdens deze bijeenkomst werd verder vastgesteld op welke punten het panel aanvullende informatie wenste. Op 7 juni zijn deze aanvullende vragen naar de opleiding gestuurd (zie bijlage 3). Vervolgens is een groot aantal vragen geformuleerd, dat tijdens het locatiebezoek gesteld zou gaan worden. Tevens is besproken welke vertegenwoordigers het panel wilde uitnodigen voor de gesprekken tijdens het locatiebezoek en de gewenste tijdsplanning. De onderwerpen waarop alsnog aanvullende informatie gevraagd werd, waren • de voorgeschiedenis van deze opleiding; • de verhouding tussen contacttijd en zelfstudietijd per module, uitgedrukt in uren; • de verwijzing naar de AMBA-criteria en de opvattingen over de kern van de bedrijfskunde. Op 11 juni ontving het panel digitaal de antwoorden op de gestelde vragen: Vragen en antwoorden visitatiepanel 15 juni 2010. In het vervolg wordt gesproken over “Vragen & Antwoorden’. Deze aanvullende informatie is door het panel bestudeerd. Het locatiebezoek vond plaats op 15 juni 2010 te Enschede Na een korte voorbereidende ronde van het panel en na inzage in de door de instelling verzorgde extra schriftelijke informatie, zijn er zeven gesprekken gevoerd: 1. met de eindverantwoordelijke directeur, de associate dean academic research en leden van de Raad van Toezicht van Stichting TSM, 2. met het opleidingsmanagement, 3. met de vertegenwoordigers van het werkveld, 4. met vertegenwoordigers kwaliteitszorg, 5. met docenten, en 6. met alumni (afgestudeerden van voorafgaande versies van de MBAopleiding). Tot slot is aan het eind van de dag nog (kort) met het opleidingsmanagement
pagina 6
NVAO | | |
gesproken (7e gesprek). Het programma van het locatiebezoek met een overzicht van de gesprekspartners is opgenomen in bijlage 2. Direct na afloop van de geplande gesprekken met de betrokkenen heeft het panel in besloten kring op basis van de bevindingen een oordeel gegeven per facet en onderwerp van het toetsingskader. Het panel heeft hierbij, met de aanvullende informatie en de gedurende de dag opgedane informatie, voortgebouwd op de eerste beoordelingen naar aanleiding van de bestudering van het Informatiedossier. Na afloop van het locatiebezoek heeft het panel op zijn verzoek nog schriftelijke aanvullende informatie ontvangen (‘Aanvullende Informatie, Visitatiepanel 15 juni 2010’). Deze informatie is in dit advies meegenomen en verwerkt. Op 25 juni 2010 is de conceptversie van dit rapport opgemaakt. Deze is ter correctie en aanvulling aan alle panelleden toegezonden. Na verwerking daarvan heeft de voorzitter van het panel op 7 juli 2010 zijn fiat gegeven aan de finale versie van het paneladvies.
2.2
Opbouw paneladvies De kern van dit paneladvies vormt hoofdstuk vier waarin het panel de kwaliteit en het niveau van de aangevraagde opleiding toetst. Die toetsing gebeurde aan de hand van de zes onderwerpen met bijbehorende facetten die in het toetsingskader van de NVAO worden aangereikt. Per facet geeft het panel de bevindingen: een samenvatting van de door TSM Business school BV aangeleverde informatie met een weergave van die zaken die naar het oordeel van het panel relevant zijn. Daarna volgen de overwegingen van het panel, waarin de bevindingen worden beoordeeld en gewogen, en een afsluitende conclusie. Per overkoepelend onderwerp is een samenvattend oordeel gegeven. Aan het kernhoofdstuk gaat een beschrijving van de opleiding vooraf (hoofdstuk 3). In het afsluitende hoofdstuk vijf wordt in een tabel het samenvattende overzicht gegeven van de door het panel gegeven oordelen over de opleiding. Het advies bevat vijf bijlagen met relevante informatie.
pagina 7
NVAO | | |
3 Beschrijving van de opleiding
3.1
Algemeen Land Instelling Opleiding Niveau Oriëntatie Graad Locatie(s) Variant Sector
3.2
Nederland TSM Business School BV Executive Master in Business Administration master wo MSc Enschede deeltijd Economie
Profiel instelling TSM formuleert in het informatiedossier haar bestaansreden als volgt: “De bestaansreden van TSM is om hoger opgeleiden te ondersteunen in hun ontwikkeling.” Dit komt als volgt in haar missie tot uiting: “We bereiken voor en met onze stakeholders duurzame resultaten door het ontwikkelen van mensen en organisaties op de gebieden leiderschap en ondernemerschap ten behoeve van duurzame innovatie. We willen hierdoor bijdragen aan een betere wereld”. Belangrijke kernwaarden van TSM zijn hieruit af te leiden: diversiteit, duurzaamheid, partnerships en (eigen) verantwoordelijkheid. De opleidingsvisie wordt gekarakteriseerd door het volgende statement: “TSM Business School creëert een leeromgeving, waarbinnen eigen verantwoordelijkheid, samenwerking, openheid, doelgerichtheid, duurzaamheid en humor centraal staan. TSM creëert een ontmoetingsplek voor leren en ontwikkelen, op avontuur gaan en ontdekken.” (zie website TSM) TSM staat voor (aldus website TSM): ■ Leiderschap en ondernemerschap ten behoeve van innovatie en duurzame ontwikkeling ■ Dé praktijkgerichte academische business school ■ Accent op persoonlijke ontwikkeling ■ Spil in een uniek nationaal en internationaal kennisnetwerk ■ Ontmoetingsplaats voor life long learning ■ Samenwerkingsverbanden met Universiteiten, Hogescholen, bedrijven en instellingen ■ Hoge score in de top van de MBA-opleidingen ■ Marktleiderschap op het gebied van in-company programma’s ■ Krachtige samenwerking met business schools via Association of Dutch University Business Schools ■ Ruim 40 jaar ervaring op het gebied van postinitieel onderwijs
pagina 8
NVAO | | |
3.3
Profiel opleiding Achtergrond van de opleiding TSM Business School vindt haar oorsprong in de Universiteit Twente. Vanaf de jaren 80 werd aldaar een MBA, en later een Executive MBA, aangeboden. Vanaf het moment dat de Executive MBA werd aangeboden is er een docentennetwerk ontstaan vanuit meerdere universiteiten en vooraanstaande adviesorganisaties (aldus ‘Vragen & Antwoorden’). In het midden van de jaren 90 ontstond vanuit de bouwsector de vraag naar een op de bouw toegespitste MBA. Dit herhaalde zich in 2005 voor de zorgsector. In 2005 is besloten om TSM geheel te privatiseren. Tevens werd besloten om te integreren met het kleinere SWOT (de Stichting Wetenschappelijke Opleidingen Twente), dat sinds 1999 ook een Executive MBA verzorgde. In 2006 is binnen TSM besloten “om van al het aanwezige het beste met elkaar te verbinden”. Zo is men een verandertraject gestart met als resultaat de nieuwe Executive MBA-opleiding. Dit is vanaf nu het enige MBA-programma dat TSM aanbiedt en dat nu ter accreditatie voorligt. Het zal – indien geaccrediteerd – in het najaar van 2010 starten. Doel van de opleiding In het informatiedossier wordt aangegeven dat het programma Executive Master in Business Administration van TSM Business School professionals wil faciliteren en begeleiden bij het ontwikkelen van hun persoonlijke, management- en academische bekwaamheden in de bedrijfskunde. Leiderschap en ondernemerschap ten behoeve van duurzame innovatie zijn – zo wordt gesteld – de TSM thema’s die als een rode draad door het programma lopen. Het gaat hierbij om een in deeltijd verzorgde toepassinggerichte wetenschappelijke opleiding bedrijfskunde.“De opleiding voorziet de deelnemer, die bij de start van de studie ten minste vijf jaar relevante werkervaring heeft, van kwalificaties voor een managementfunctie op masterniveau in voornamelijk de private sector.” (informatiedossier, p. 16). De eindkwalificaties voor deze MBA-opleiding zijn opgenomen in bijlage 5. Programma Het programma van de MBA-opleiding wordt grafisch weergegeven op de volgende pagina. Het programma omvat twee fases, waarbij de eerste fase, die gericht is op ondernemerschap, tenminste 30 EC bevat en de tweede, die gericht is op leiderschap, tenminste 41 EC. Fase 1 Na een individueel assessment kent het programma een zogenaamde leerlijn (13 EC), waarbinnen de deelnemers in groepen (netgroepen) van maximaal 6 personen werken aan persoonlijke, academische en managementbekwaamheden. De deelnemers kunnen kiezen uit netgroepen die regionaal specifiek (Twente), sectorspecifiek (bouw en zorg) of heterogeen (algemeen) zijn samengesteld. De onderdelen van de leerlijn zijn: module Management van Zelf, module Academische Vorming 1, Individueel Bedrijfskundig Project en Groepsproject “Duurzame Innovatie & Ondernemerschap”. De toetsing van deze onderdelen geschiedt door middel van Proeven van Bekwaamheid. Iedere deelnemer volgt verplicht de kernmodules bedrijfskunde (10,5 EC). Dit zijn Financieel Management & Bedrijfseconomie, Personeelsmanagement (HRM), Organisatie Management en Strategisch Management. De modules worden afgesloten met kernopgaven.
pagina 9
NVAO | | |
Tot slot kunnen deelnemers kiezen voor een groot aantal keuzemodules (bijvoorbeeld bedrijfsrecht, institutionele economie, projectmanagement). Hiervoor geldt dat men minimaal 6,5 EC moet invullen. Fase 2: Hier is opnieuw een toelatingsprocedure van toepassing, omdat in fase 2 leiderschap centraal staat en hier andere eisen worden gesteld dan in fase 1. De leerlijn uit fase 1 wordt vervolgd (28 EC) met de modules: module Management van Zelf, module Academische Vorming 2 en Groepsproject “Duurzame Innovatie & Leiderschap”. Het grootste onderdeel van fase 2 vormt het Individueel Project (afstudeeropdracht) waarin de deelnemer aantoont zelfstandig een onderzoek te kunnen doen. De toetsing van deze onderdelen geschiedt door middel van Proeven van Bekwaamheid. De leerlijn wordt inhoudelijk ondersteund door vier management modules (10 EC) en internationale events (3 EC). De vier modules zijn vormgegeven op basis van de managerial mindsets van Mintzberg. Het zijn Omgeving, Organisatie, Mensen en Verandering. De deelnemers volgen een van de modules bij een collega business school van TSM in Europa. Elke deelnemer maakt een keuze uit een studiereis naar de Academy of Management (USA) of de Chinese University of Hong Kong (China). Integratie van de managerial mindsets en wetenschap staan tijdens deze events centraal. De modules en de event worden afgesloten met een kernopgave.
Nieuwe opleiding voor Nederland Voor zover het hier een wo-master in business administration (wetenschappelijke MBA) betreft, gaat het niet om een nieuwe opleiding voor Nederland. Nieuwe opleiding voor de instelling
pagina 10
NVAO | | |
De opleiding is ontstaan door een combinatie van alle MBA’s die reeds door TSM Business School aangeboden werden. Men spreekt zelf van een ‘organische innovatie’ en acht de verschillen met voorgaande versies zo groot dat om accreditatie van een nieuwe opleiding wordt gevraagd. Studieomvang 71 EC
pagina 11
NVAO | | |
4 Beoordeling per onderwerp In dit hoofdstuk toetst het panel de aanvraag aan de hand van de zes onderwerpen en negentien facetten uit het toetsingskader. Per facet is telkens de letterlijke omschrijving ervan uit het toetsingskader overgenomen. Daarna volgen eveneens per facet een summiere samenvatting van de informatie verstrekt door de instelling, en de overwegingen en het oordeel van het panel. Tot slot geeft het panel per onderwerp een samenvattend oordeel. 4.1
Doelstellingen opleiding Voor de beschrijving van de doelstellingen en eindkwalificaties wordt verwezen naar het voorgaande hoofdstuk 3 en naar bijlage 5.
4.1.1
Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bevindingen De beoogde eindkwalificaties zijn opgebouwd op basis van een drietal oriëntaties: de academische, de management en de persoonlijke oriëntatie. Dit wordt aangevuld met een vierde oriëntatie, namelijk de duurzaamheidoriëntatie, welke volgens het informatiedossier de drie eerste genoemde oriëntaties verbindt. TSM beschouwt de opleidingen bedrijfswetenschappen in Nederland en de masters algemeen management van de universitaire businessschools in Nederland als haar referentie. Daarnaast volgt ze de ontwikkelingen binnen een aantal accreditatieprogramma’s zoals EPAS van de European Foundation of Management Development (EFMD) en AMBA van de Association of MBAs. De keus is gemaakt om de AMBA-criteria als kader te hanteren. Centraal hierin staat een programma waarin de deelnemer zich ontwikkelt aan de hand van de eerder opgedane ervaringen aangevuld met nieuwe wetenschappelijke kennis en methodieken. De doelstellingen zoals AMBA deze formuleert, zijn door TSM gekoppeld aan de drie hier bovengenoemde oriëntaties. Daarnaast geeft men aan ook de eigen jarenlange ervaring met het aanbieden van MBAprogramma’s te nemen als referentie. Bij het vormgeven van het programma ligt volgens TSM de grootste uitdaging in het zoeken van een balans tussen de wetenschappelijkheid enerzijds en de praktijkgerichtheid anderzijds. Men streeft naar een wetenschappelijke aanpak van probleemoplossing. Dit is tevens de kern van de opleiding zoals verwoord in de doelstelling. De persoonlijke en duurzaamheidoriëntatie worden door TSM apart onderscheiden maar vormen een onderdeel van de academische en managementbekwaamheden. De eindkwalificaties die de deelnemers bezitten na het doorlopen van de MBA liggen daarmee op het terrein van de academische en managementbekwaamheden. Deze zijn beschreven in bijlage 5. De zeven academische bekwaamheden zijn ontleend aan de opvattingen hierover van de drie Nederlandse technische universiteiten. De vijf managementbekwaamheden zijn 1 ontleend aan de vijf managerial mindsets van Henry Mintzberg . 1
pagina 12
H. Mintzberg, Managers, maar dan echte!, Over de zachte praktijk van het managen en de vorming van managers, Schiedam, 2004.
NVAO | | |
Tijdens het locatiebezoek heeft het panel met klem gevraagd naar de onderbouwing van de noodzaak van het formuleren van de academische eindkwalificaties. Alle gesprekspartners hebben zich voor het accent op de formulering van academische bekwaamheden sterk gemaakt, ook de vertegenwoordigers van het werkveld. Overwegingen Het panel waardeert de oriëntatie op de AMBA-criteria. Het acht deze ook goed verwerkt in de eindkwalificaties. Ook heeft het met tevredenheid kennis genomen van de opvatting van de vertegenwoordigers van het werkveld dat zij het belang van de eindkwalificaties (ook de academische) onderschrijven. De geformuleerde eindkwalificaties sluiten naar de mening van het panel dan ook goed aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden. Wel merkt het panel op dat de uitwerking van de duurzaamheidoriëntatie te wensen over laat. Waarom zijn op dit terrein geen uitgewerkte eindkwalificaties geformuleerd? Nu lijkt het alsof deze ergens binnen de wetenschappelijke en de managementbekwaamheden een uitwerking krijgen, maar het is niet duidelijk hoe dit gebeurt. Aan de andere kant wordt uitdrukkelijk gesteld dat de duurzaamheidoriëntatie de verbinding vormt tussen de drie andere oriëntaties. Dat – en ook de naamgeving van de opleiding – roept de verwachting op dat de duurzaamheidoriëntatie veel sterker op de voorgrond zou komen. Dit leidt er toe dat het panel zich tijdens het locatiebezoek heeft afgevraagd of de vlag niet wat scheef op de lading staat. Daarnaast is het panel van mening dat het adjectief ‘sustainable’ op deze plaats in de naamgeving taalkundig onjuist is. Het panel heeft tijdens het locatiebezoek verzocht om heroverweging van de naamgeving van de opleiding. Na afloop van het locatiebezoek heeft de opleiding besloten de naamgeving te veranderen in ‘Executive Master in Business Administration’, en het adjectief ‘Sustainable’ dus weg te laten. Het panel oordeelt positief over deze wijziging van de naamgeving. Het panel geeft de opleiding verder ter overweging mee om de criteria zoals deze geformuleerd zijn door The Association to Advance Collegiate School of Business (AACSB) in de toekomst ook in haar kader op te nemen. Conclusie Het panel meent dat de beoogde eindkwalificaties aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden. Het panel beoordeelt het facet 1.1 ‘Domeinspecifieke eisen’ als voldoende. 4.1.2
Master (facet 1.2) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master. Bevindingen In de volgende tabel zijn de zeven academische bekwaamheden (competenties) afgezet tegen de internationaal geaccepteerde Dublin-descriptoren. (Zie voor de beschrijving van de competenties bijlage 5.)
pagina 13
NVAO | | |
Onderwerp
Kwalificaties Master volgens Dublin descriptoren
Kwalificaties volgens drie TU’s
Kennis en inzicht
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van Bachelor en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband. Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen. Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of nietspecialisten. Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
Competentie 1
Toepassen kennis en inzicht
Oordeelsvorming
Communicatie
Leervaardigheden
Competentie 2, 3 en 4
Competentie 5 en 7.
Competenties 6.
Competentie 4 en 7.
Tabel 1: Kwalificaties Master volgens Dublin descriptoren afgezet tegen kwalificaties van de drie TU’s
De zeven academische bekwaamheidsgebieden van de drie technische universiteiten worden – aldus het informatiedossier – algemeen aanvaard als een verdere uitwerking van de Dublin-descriptoren en zijn goedgekeurd door de NVAO. De managementbekwaamheden komen daarbij als een specifieke uitwerking van het werkveldperspectief, zo wordt in het informatiedossier gesteld. Overwegingen Het panel acht een heldere relatie tussen de academische bekwaamheden en het masterniveau van de Dublin-descriptoren aanwezig. Het meent verder dat de specifieke uitwerking van het werkveldperspectief in de managementbekwaamheden daarop in voldoende mate aansluiten. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.2 ‘Master’ als voldoende.
pagina 14
NVAO | | |
4.1.3
Oriëntatie wo (facet 1.3) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een master in wo: – De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. – Een wo-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een wo-opleiding vereist is of dienstig is. Bevindingen Het MBA-programma heeft volgens het informatiedossier een wetenschappelijke oriëntatie. Dat is gerealiseerd door de eindkwalificaties van het programma te ontlenen aan de kwalificaties die gehanteerd worden volgens de drie TU’s (zie hierboven). Overigens geeft de opleiding aan dat de eindkwalificaties zoals geformuleerd door AMBA niet in voldoende mate verwijzen naar de in Nederland onderscheiden WO-oriëntatie. Tijdens het locatiebezoek heeft het opleidingsmanagement gesteld dat een wetenschappelijk profiel ook nadrukkelijk gevraagd wordt vanuit de omgeving. Het werkveld heeft behoefte aan lerende medewerkers die vanuit een wetenschappelijke basis naar de praktijk kijken, zo werd uitdrukkelijk naar voren gebracht. Overwegingen Hoewel het panel zich afvraagt of de ‘buitenwereld’ in casu het ‘bedrijfsleven’ wel zit te wachten op mensen die de wetenschappelijke taal spreken, meent het panel wel dat het zinvol is om van een wetenschappelijke oriëntatie uit te gaan. De beoogde eindkwalificaties impliceren dat afgestudeerden met name in staat zullen zijn om multi- en interdisciplinaire praktijkproblemen op een wetenschappelijke wijze aan te pakken en op te lossen en eventueel nieuwe kennis toe te voegen. Dit laatste werd ook benadrukt door de gesprekspartners. Voor zover het om het doen van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek doen gaat, zullen afgestudeerden echter eerder in staat zijn om daarbij in de breedte (generiek) te gaan dan in de diepte (specialisatie). Daarmee wordt bedoeld dat een afgestudeerde MBA’er waarschijnlijk niet op een vergelijkbare manier de diepgaande kennis heeft van onderzoek als een afgestudeerde die een specialistische mastergraad heeft. Het panel onderschrijft overigens de interpretatie van de drie TU’s betreffende de academische bekwaamheden. Conclusie Hoewel de diepgang van de wetenschappelijke bekwaamheid niet in die mate gerealiseerd zal worden als bij een gespecialiseerde wo-master, is het panel er van overtuigd dat de beoogde eindkwalificaties er toe leiden dat afgestudeerden in staat geacht moeten worden om multi- en interdisciplinaire vraagstukken in de betreffende beroepspraktijk op te lossen, uitgaande van een wetenschappelijke benaderingswijze. Voorts is het voor het panel duidelijk dat de beoogde eindkwalificaties aansluiten bij de gestelde eisen van (internationale) wetenschapsbeoefening en beroepenveld. Het panel beoordeelt het facet 1.3 ‘Oriëntatie wo’ als voldoende.
pagina 15
NVAO | | |
4.1.4
pagina 16
Samenvattend oordeel onderwerp 1 Doelstellingen opleiding De beoogde eindkwalificaties zijn kernachtig geformuleerd als academische bekwaamheden en management bekwaamheden. Zij zijn ontleend aan en in overeenstemming met (inter)nationale beschrijvingen zoals bijvoorbeeld verwoord door AMBA. De in deze opleiding opgevoerde academische bekwaamheden zoals verwoord door de drie TU’s in Nederland zijn al eerder door de NVAO geaccepteerd als beschrijvingen van het masterniveau. Hoewel de diepgang van de wetenschappelijke bekwaamheid niet in die mate gerealiseerd zal worden als bij een gespecialiseerde wo-master, is het panel er van overtuigd dat de beoogde eindkwalificaties er toe leiden dat afgestudeerden in staat geacht moeten worden om multi- en interdisciplinaire vraagstukken in de betreffende beroepspraktijk op te lossen. De beoogde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de gestelde eisen. Het panel oordeelt positief over het onderwerp ‘Doelstellingen’.
NVAO | | |
4.2
Programma Voor de beschrijving van het programma wordt verwezen naar het voorgaande hoofdstuk 3.
4.2.1
Eisen wo (facet 2.1) Het beoogde programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een woopleiding – Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. – Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. – Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. – Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Bevindingen -Interactie onderwijs en wetenschappelijk onderzoek De interactie tussen onderzoek en onderwijs wordt volgens TSM nagestreefd binnen het programma door zoveel mogelijk gebruik te maken van docenten die aan een universiteit werken en daar actief zijn in het wetenschappelijk onderzoek. Zij brengen onderzoekservaring in en recente inzichten op het vakgebied. Enkele docenten gebruiken de resultaten van de opdrachten die de deelnemers uitvoeren voor eigen onderzoek en publicaties, zo wordt gesteld. TSM neemt zelf de leiding in onderzoek op het gebied van diversiteit en “verborgen kampioenen”. Tijdens het locatiebezoek heeft het panel uitdrukkelijk gevraagd naar deze interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Het panel heeft geconstateerd dat een groot deel van het docentencorps inderdaad actief is in het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Ook alumni meldden dat deze interactie zeker aanwezig is, bijvoorbeeld in module ‘Management van verandering’. -Aansluiting bij relevante wetenschappelijke discipline(s) Het programma sluit aan bij de ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke disciplines. In de eerste plaats is dit volgens TSM zichtbaar in de docenten. Zij zijn vrijwel allen werkzaam aan een universiteit waar zij onderzoek verrichten. Ten tweede weerspiegelt de literatuur die gebruikt wordt in de modules de aansluiting bij de actualiteit. Tijdens het locatiebezoek maakten de gesprekspartners tevens duidelijk dat men deelnemers uitdrukkelijk confronteert met diepgaande wetenschappelijke artikelen. Daarbij moet men, bij wijze van voorbeeld, eerder denken aan artikelen uit “Academy of Management Perspectives’ dan artikelen uit ‘Harvard Business Review’. -Ontwikkeling vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek De ontwikkeling van de academische bekwaamheden loopt volgens het informatiedossier als een rode draad door het programma. In beide fasen van het programma wordt de module Academische Vorming verzorgd. Binnen deze module wordt de deelnemer voorzien van de relevante kennis op het gebied van wetenschapsbeoefening en wordt gericht aandacht besteed aan bekwaamheden die nodig zijn om te kunnen functioneren op academisch niveau. Een voorbeeld van dat laatste is dat tijdens de module ingespeeld
pagina 17
NVAO | | |
wordt op het ontwikkelen van een probleemstelling voor het individuele project. Het individueel project is de afstudeeropdracht waarin de deelnemer aantoont zelfstandig een onderzoek te kunnen opzetten en uitvoeren. Elke deelnemer heeft een coach die de academische ontwikkeling stimuleert. -Aantoonbare verbanden met de actuele praktijk Het MBA programma kent verbindingen met de praktijk. Binnen de modules werkt men – nog steeds aldus het informatiedossier – aan opdrachten die ontleend zijn aan de beroepspraktijk van de deelnemers. De toetsing bestaat over het algemeen uit praktijkopdrachten. De gezamenlijke projecten behelzen bestaande praktijkvraagstukken die moeten worden opgelost. In de tweede plaats hebben docenten vaak niet alleen een wetenschappelijke achtergrond. Ze adviseren daarnaast of doceren aan leidinggevenden. Enkele docenten zijn bijvoorbeeld ook verbonden aan landelijk bekende adviesbureaus. In een aantal modules worden relevante gastsprekers uit de praktijk uitgenodigd zoals in Management van Organisatie in de tweede fase. In de derde plaats brengen de deelnemers ruime praktijkervaringen mee. Ze moeten over ten minste vijf jaar werkervaring beschikken. Daarop wordt verder gebouwd in het programma. Overwegingen Tijdens het locatiebezoek is de meeste aandacht naar dit facet gegaan. Het panel had na zijn startoverleg op 4 juni wel wat bedenkingen bij het wo-gehalte van het programma. Het heeft zich bijvoorbeeld afgevraagd in hoeverre en op welke wijze het wetenschappelijke doorspeelt in het inhoudelijk concept, namelijk het op Mintzberg georiënteerde gedachtegoed. Ook heeft het panel zich afgevraagd hoe in het programma aandacht besteed wordt aan de vertaling van het wetenschappelijke naar de praktijk. In het bedrijfsleven is men immers niet snel geneigd de wetenschappelijke ‘rigour’ te omarmen. De opmerkingen hierover van de gesprekspartners varieerden van geheel mee oneens (want er is juist behoefte aan de vertraging die wetenschappelijk onderzoek met zich meebrengt) tot een erkenning van de spanning die er is tussen wetenschappelijkheid en praktijkgerichtheid. Het panel merkt op dat er per module weinig tijd is (meestal 2,5 EC) om een zekere diepgang te bereiken in de bestudering van de functionele domeinen. Het is dus de vraag in hoeverre het benodigde wetenschappelijke niveau betreffende de functionele gebieden bereikt wordt. De literatuur die ter inzage lag was volgens het panel van wo-niveau. Wel stelde het panel vast dat er niet in alle gevallen ten volle gebruik van werd gemaakt. Dit was vooral het geval bij die onderdelen die erop zijn gericht om studenten op hetzelfde basisniveau te brengen. Uit de schriftelijke antwoorden blijkt dat er een degelijke vergelijking gemaakt is van de eigen accenten (functionele domeinen) met de deelgebieden zoals deze door de AMBA zijn aangegeven. Tevens merkt het panel op dat het accent op ‘leiderschap’ en op de ‘Mintzberg-benadering’ ook aandacht vraagt, hetgeen de geringere diepgang in de functionele domeinen verklaarbaar maakt en voor een belangrijk deel compenseert. Ook blijkt uit de gesprekken met deelnemers dat bijvoorbeeld het bezoek aan de USA (wetenschappelijk congres Academy of Management ) absoluut van hoog niveau is. Het gaat dan om de ‘state of the art’ van het relevante onderzoek op dit terrein. Daarom komt het panel – vooral door de positieve geluiden van deelnemers en docenten – tot de conclusie dat aan de eisen voor een wo-programma voldaan wordt. Docenten zijn
pagina 18
NVAO | | |
betrokken bij wetenschappelijk onderzoek en deelnemers worden geïntroduceerd in het ‘wetenschappelijke bedrijf’. Het panel heeft tijdens het locatiebezoek kennis genomen van de resultaten van opdrachten (individueel en netgroepen) en Masterportfolio’s. Het is mede op grond van de gevoerde gesprekken met docenten en alumni van oordeel dat kwaliteit en niveau daarvan in voldoende mate aansluiten bij het niveau van een wo-masteropleiding. Ook de in 4.2.2 nog te bespreken rol van de Academic Council zal een belangrijke rol vervullen bij de borging van de wetenschappelijke kwaliteit van het programma. Conclusie Hoewel het panel bij dit facet de meeste vragen had komt zij toch tot de conclusie dat de wetenschappelijke inslag in het programma voldoende geborgd is. Het panel beoordeelt het facet 2.1 ‘Eisen wo’ als voldoende.
4.2.2
Relatie tussen doelstellingen en programma (facet 2.2) Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Bevindingen -Het beoogde programma en vertaling van eindkwalificaties in leerdoelen De samenhang tussen de bekwaamheden en de modules is uitgewerkt in een groot aantal tabellen, waarin elke bekwaamheid uiteengerafeld is in subdoelen welke vervolgens verbonden worden met de afzonderlijke modules. Tijdens het locatiebezoek wordt aangegeven dat het hier gaat om accenten die in bepaalde modules gelegd worden, hetgeen niet betekent dat deze (sub)doelen niet ook in andere modules aan de orde komen. -Didactisch concept Het didactisch concept is volgens het informatiedossier gebaseerd op 4 pijlers, te weten competentiegericht leren, action learning, appreciative inquiry-benadering en life-long learning. Competentiegericht leren is gericht op het vergroten van de persoonlijke vermogens (bekwaamheden) van de deelnemers. Daarom wordt uitgegaan van de vermogens waar iemand al over beschikt, de eerder verworven bekwaamheden. Aan het begin van elke fase wordt een assessment uitgevoerd. Op basis daarvan wordt een individueel leertraject afgesproken. Het individuele leertraject wordt vastgelegd in het Master Portfolio. Hierin wordt het bewijsmateriaal van de ontwikkelactiviteiten opgenomen. Deelnemers kunnen de te volgen modules niet willekeurig kiezen. De associate dean ziet toe op de samenhang van de individuele leertrajecten en verleent goedkeuring. Men spreekt van een ‘dwingend advies’. De werkomgeving is een krachtige leeromgeving volgens TSM, daarom is gekozen voor Action Learning als leerconcept. Dit richt zich op het vergroten van het leervermogen van de deelnemer en de organisatie door te werken aan praktijkvraagstukken. Binnen de MBA wordt dit vorm gegeven door de zogenaamde netgroepen.
pagina 19
NVAO | | |
De Appreciative Inquiry-benadering is gekozen als ontwikkelperspectief voor de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemer. Deze benadering doet volgens TSM recht aan de principes van competentiegericht leren en beoordelen: waarderen van wat er is, van wat iemand kan, niet van wat ontbreekt. Life long learning, de deelnemers gaan zowel tijdens de opleiding als daarna deel uitmaken van een professioneel netwerk dat zorg draagt voor permanente deskundigheidsbevordering. -Werkvormen Het onderwijs is kleinschalig en ten dele projectmatig van karakter. Binnen het programma wordt gewerkt met netgroepen. Deze groepen bestaan uit minimaal 4 en maximaal 6 deelnemers. De leden van een netgroep werken zowel in fase 1 als 2 samen aan de gezamenlijke projecten en de modules Academische Vorming en Management van Zelf. Zij worden daarbij ondersteund door de coaches. Dit garandeert dat de deelnemers hun eigen ervaringen kunnen inbrengen. AMBA geeft als criterium dat groepen ten minste 20 deelnemers moeten tellen omdat dan de diversiteit gewaarborgd is, waardoor er veel van elkaar geleerd kan worden. TSM kent binnen de modules groepen van maximaal 25. De reden voor dit maximum is dat op deze manier binnen de groep aan een ieder individueel aandacht geschonken kan worden. TSM onderscheidt vier verschillende docentenrollen, te weten: de instructeur, de trainer, de begeleider en de coach. -Toetsing De deelname aan assessments bij de start van fase 1 en 2 zijn de eerste vorm van toetsing binnen het programma. De opleiding maakt een onderscheid tussen kernopgaven en proeven van bekwaamheid. De kernopgaven toetsen de verworven bekwaamheden gerelateerd aan een bedrijfskundige of management module. De proeven van bekwaamheid stellen de deelnemer in de gelegenheid de door hem verworven competenties in hun samenhang te demonstreren. Per module en proeve zijn de te verwerven bekwaamheden vastgesteld die het uitgangspunt vormen van de kernopgave. Per bekwaamheid bepaalt de docent op welke wijze deze getoetst wordt en koppelt dit terug. De programmamanager ziet volgens TSM actief toe op de kwaliteit en consistentie van de kernopgaven en proeven van bekwaamheid. De toetsing staat onder toezicht van de Board of Examiners. Zij benoemt de leden van de beoordelingscommissie en de examinatoren. Tijdens het locatiebezoek werd duidelijk dat men in de plaats van de Board of Examiners een Academic Council in het leven wil roepen die – voor zover het panel dat begrijpt – de taken van de Board of Examiners over gaat nemen en bovendien ook extra taken krijgt. Na afloop van locatiebezoek heeft TSM op verzoek van het panel enigszins verhelderd wat de rol van dit Council zal worden (zie aanvullende informatie, Visitatiepanel 15 juni 2010). De volgende toelichting wordt gegeven: • De Academic Council ziet toe op het academische gehalte van het programma en borgt dit; • De Council adviseert de associate dean executive education op het gebied van de inhoudelijke ontwikkeling van het curriculum; • De Council ziet toe op het correct uitvoeren van het OER; • De Academic Council vormt daarnaast een kwaliteitscommissie in de meest brede zin van het woord voor het MBA-programma. De commissie bestaat uit vertegenwoordigers uit Nederlandse universiteiten, verantwoordelijk voor onderzoek
pagina 20
NVAO | | |
en onderwijs in disciplines van de bedrijfskunde en komt minimaal twee keer per jaar bijeen; • De associate dean executive education (technisch voorzitter) en associate dean academic research (adviserend) nemen namens TSM deel aan de vergaderingen van de Academic Council. Bij de beoordeling van het individuele project in fase 2 (masterproeve) zijn betrokken: een lid van de beoordelingscommissie, de academische coach en een bedrijfskundige coach. De laatste twee adviseren het lid op het gebied van de eindbeoordeling van het project. De beoordelingscommissie bestaat uit enkele (externe) deskundigen die door TSM gevraagd zijn om de kwaliteit van het project te bewaken. Voor proeven van bekwaamheid zijn geen herkansingen mogelijk (voor kernopgaven wel). Hieraan wordt gewerkt totdat de deelnemer heeft aangetoond over de bekwaamheden te beschikken. Ter afsluiting van een fase geeft de deelnemer zijn Master Portfolio aan het lid van de beoordelingscommissie. Deze beoordeelt of de fase of opleiding met goed gevolg afgerond is. Overwegingen Het panel vindt dat het programma sterk is uitgewerkt. De drie bekwaamheidslijnen (academisch, management en persoonlijk) zijn op een transparante manier vertaald in opleidingsonderdelen. De gebruikmaking van coaches hierbij ziet het panel als een meerwaarde. Ook het didactisch concept acht het panel sterk. Met betrekking tot de toetsing merkt het panel echter op dat de begeleiding bij het schrijven van de ‘masterproeve’ er niet toe moet leiden dat de zelfstandige uitvoering in het gedrang komt. Met name de ‘Academic Council’ zal er op moeten toe zien dat deze Proeve van bekwaamheid op de juiste wijze uitgevoerd wordt. In verband met deze afstudeeropdracht merkt het panel overigens wel op dat het leek alsof docenten niet allemaal op de hoogte zijn van de wijze waarop het afstudeerwerk aangepakt kan worden (terwijl dit in de studiegids toch wel aan de orde komt). Eén of enkele docenten kiezen een geheel eigen werkwijze, soms gebaseerd op eigen inzichten, verwoord in een artikel. Het panel meent dat het opleidingsmanagement erop dient toe te zien dat de toetsingscriteria door alle docenten op dezelfde wijze gebruikt worden. Het panel wil voorts een opmerking maken bij het feit dat er na het assessment slechts een dwingend advies komt om bepaalde keuzemodulen te volgen. Ook gezien de wisselende en soms mogelijk ook deficiënte achtergrond van deelnemers zullen naar de mening van het panel bepaalde keuzemodulen voor bepaalde deelnemers verplicht gesteld moeten kunnen worden. Een opmerking tot slot: de rol van de Board of Examiners, als het orgaan dat toezicht houdt op het ontwikkelen, afnemen en beoordelen van kernopgaven en proeven van bekwaamheid, zal goed geborgd moeten worden. Het is van belang om de taken van de examencommissie, ook als deze deels zouden worden overgenomen door de Academic Council, goed te beschrijven en op te nemen in het Onderwijs- en Examen Reglement (OER). Het panel wijst er overigens op dat een en ander wel dient te worden vormgegeven in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Dat betreft in ieder geval ook de samenstelling van deze commissie.
pagina 21
NVAO | | |
Conclusie Het beoogde programma ziet er goed doordacht uit en het didactisch concept is uitgewerkt. Met betrekking tot de toetsing beveelt het panel aan dat er op toegezien wordt dat de masterproeve weliswaar onder begeleiding maar in principe op een zelfstandige wijze uitgevoerd wordt. Ook meent het panel dat het volgen van bepaalde keuzemodules – indien geïndiceerd – verplicht gesteld moet kunnen worden. De rol van de Academic Council zou, wanneer deze ook de taken van de Examencommissie zou gaan vervullen, opnieuw beschreven moeten worden in het OER. Tot slot concludeert het panel dat de eindkwalificaties aantoonbaar vertaald zijn in leerdoelen. Het panel beoordeelt het facet 2.2 ‘Relatie tussen doelstellingen en programma’ als voldoende.
4.2.3
Samenhang programma (facet 2.3) Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend. Bevindingen De eerste fase van de opleiding begint met de kern (zie voor verantwoording van deze kern “Vragen & Antwoorden) van de bedrijfskunde: organisatiemanagement, financieel management & bedrijfseconomie, strategisch management en personeelsmanagement/HRM. Daarnaast wordt in keuzevakken aandacht besteed aan ondersteunende vakgebieden zoals onder andere informatiemanagement, bedrijfsrecht, en procesmanagement. Integratie wordt – aldus het informatiedossier – gerealiseerd in het individuele bedrijfskundige project en het groepsproject “Duurzame Innovatie en Ondernemerschap”. Verder heeft men de persoonlijke en de academische leerlijn. Deze lopen in de volgende fase door. Gedurende de tweede fase staat de belevingswereld van leidinggevenden centraal. Dit gebeurt aan de hand van de modules waarin de mindsets van Mintzberg aan de orde worden gesteld. De vier hierop gerichte modules integreren de stof zoals deze in de modules in fase 1 aan de orde komen (p. 10 informatiedossier). De stof wordt benaderd vanuit een multidisciplinair perspectief. Integratie van wetenschap en bedrijfskundige kennis vindt binnen het programma plaats tijdens de internationale studiereis die leidt naar de Academy of Management in de USA of naar Chinese University of Hongkong (China). De studie wordt afgesloten met een individueel project (afstudeeropdracht). Daarbij worden de opgedane bekwaamheden in de praktijk vanuit een academische benaderingswijze toegepast bij het oplossen van een praktijkprobleem. Een tweede manier waarop volgens het informatiedossier samenhang bevorderd wordt is door de coaches, programmamanagers en docenten. Vooral de coaches spelen een belangrijke rol bij keuzes die deelnemers maken in verband met te kiezen onderdelen. De programmamanagers zijn belangrijk bij de bespreking van de studievoortgang. Een derde manier waarop samenhang bevorderd wordt is door onderling overleg tussen docenten en programmamanagers en door onderling overleg tussen docenten. Tijdens het locatiebezoek werd duidelijk dat volgens de docenten de samenhang wel beter kan. Op dit moment is er wel veel overleg binnen één lijn maar afstemming tussen alle docenten (de verschillende lijnen) zou beter kunnen. Overwegingen Enerzijds heeft het panel moeite met het feit dat er heel veel in omvang beperkte modules (2,5 – 3 EC) aangeboden worden. Dit leidt mogelijk tot een verregaande fragmentering van het leerproces. Anderzijds is het panel gecharmeerd van de rol van de coaches die er op
pagina 22
NVAO | | |
toezien dat deelnemers ‘passende’ keuzes maken. Hierdoor ontstaat samenhang in de deelnemer. Naar het oordeel van het panel spelen ook de programmamanagers (die verantwoordelijk zijn voor een fase) een rol bij het verhogen van de samenhang, vooral door het signaleren van overlap en hiaten. Het panel heeft daarnaast de indruk dat de integratie vooral in de tweede fase vorm krijgt. Daar komen de drie soorten bekwaamheden samen. De opmerking van docenten dat verbetering van samenhang mogelijk is via meer overleg tussen docenten, onderschrijft het panel. Het panel vertrouwt er op dat dit overleg in de toekomst vaker plaats zal vinden. Conclusie Het programma krijgt vooral samenhang door het maken van de juiste keuzes door de deelnemer zelf: samenhang wordt gecreëerd in de deelnemer. De deelnemer wordt hierbij expliciet en goed gefaciliteerd. Het programma zou in deze zin versterkt kunnen worden, indien - op basis van de opgebouwde ervaring van individuele coaching - modeltrajecten gesuggereerd worden, die tevens een mogelijke indruk van losse samenhang tegengaan. Het panel beoordeelt het facet 2.3 ‘Samenhang programma’ als voldoende.
4.2.4
Studielast (facet 2.4) Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Bevindingen Uit het verleden is gebleken dat het grootste probleem voor de deelnemers met betrekking tot de studeerbaarheid ligt op het gebied van de planning. Studievertraging kwam – aldus het informatiedossier – in het verleden nauwelijks voor bij de deelnemers. De programma manager zal dit in de gaten houden en neemt zo spoedig mogelijk stappen om studie-uitval te voorkomen. De studiebelasting is van te voren bekend gemaakt. De opleiding heeft voor elk programmaonderdeel aangegeven wat de directe contacttijd en wat de zelfstudietijd is. Overwegingen Het is het panel, zoals eerder opgemerkt, opgevallen dat er relatief weinig ec’s besteed worden aan de kernmodules en de inhoudelijke modules in de tweede fase. Dit kan gezien de ambitieuze doelstellingen wel een probleem vormen. Vooral daar waar deelnemers geen aansluitende vooropleiding hebben, moet eerst basiskennis verworven worden. Omdat voor die deelnemers de contacttijd ook nogal beperkt is, kan de studielast wel hoog worden. Studenten moeten dan immers veel zelf uitzoeken in een voor hen nieuw kennisdomein. De studielast is echter helder beschreven en wordt middels de geplande evaluaties adequaat in het oog gehouden. Een goede informatievoorziening vooraf is van groot belang. Ook de inbreng van programmamanagers en coaches zal er toe leiden dat factoren die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.4 ‘Studielast’ als voldoende.
pagina 23
NVAO | | |
4.2.5
Instroom (facet 2.5) Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: wo-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Bevindingen De MBA kent twee momenten waarop deelnemers geselecteerd worden, aan het begin van de eerste fase en aan het begin van de tweede fase. De reden die daarvoor gegeven wordt is dat in de tweede fase de nadruk meer ligt op leiderschap en verdieping van de academische lijn en daarvoor andere bekwaamheden nodig zijn dan in de eerste fase. Tijdens het locatiebezoek is opgemerkt dat het tweede assessment niet zozeer bedoeld is om deelnemers af te wijzen als wel om deelnemers in staat te stellen aanvullende ervaring/kennis op te doen alvorens aan de tweede fase te beginnen. De volgende criteria worden, volgens het informatiedossier, gehanteerd bij de toelating tot de eerste fase (zie echter hieronder): 1. 26 jaar of ouder 2. vooropleiding op minimaal bachelor wo-niveau 3. minimaal vijf jaar praktische beroepservaring De deelnemers aan de tweede fase moeten een verklaring door hun leidinggevende laten tekenen dat deze de deelnemer in staat stelt om het individueel project in de eigen organisatie te volbrengen. Op deze manier worden de deelnemer en de organisatie er op gewezen dat het studeren een niet vrijblijvende inspanning vergt van beide partijen. Aan het begin van beide fasen wordt een ontwikkelassessment afgenomen. Deze biedt onder meer inzicht in de capaciteiten van de deelnemer. De verwachtingen die hieruit naar voren komen met betrekking tot de haalbaarheid van de studie vormen tevens een onderdeel van het toelatingsgesprek. Tijdens het locatiebezoek heeft het panel aan de orde gesteld of het instroomniveau van een niet nader gespecificeerde wo-bachelor wel voldoende garantie biedt voor het behalen van de beoogde doelstellingen. Het opleidingsmanagement erkende dat zich hier inderdaad een probleem kan voordoen. Men is van plan om een zogenaamde pre-Master verplicht te stellen voor die deelnemers die geen wo-bachelor achtergrond hebben. De informatie hierover is na het locatiebezoek aan het panel toegestuurd. De pre-Master van de MBA start na een toelatingsassessment. Door middel van dit assessment wordt bepaald of fase 1 van de studie met goed gevolg afgelegd kan worden. Na het met goed gevolg afronden van de pre-Master wordt de deelnemer toegelaten tot fase 1 van de MBA. Naar aanleiding van de vraag van het panel over de keuze voor het adjectief ‘Executive’ in de naamgeving van de opleiding, heeft TSM – eveneens na afloop van het locatiebezoek een verdere toespitsing geformuleerd voor de criteria die zij hanteert voor de toelating. Bij toelating zullen – naast vooropleiding – de volgende elementen centraal staan: • ruime ervaring in de praktijk en betrokken geweest bij complexe managementsituaties; • voldoende ervaring (omvang en niveau) hebben om anderen van te laten leren (ten minste 5 jaar, in de praktijk veelal 10 jaar); • een leidinggevende rol hebben en hier ambities in hebben;
pagina 24
NVAO | | |
• bijdrage leveren aan de diversiteit binnen de groep. Om de diversiteit te verhogen heeft TSM besloten om voor deelname aan de MBA geen onder- of bovengrens in leeftijd te gaan hanteren. De eis van 26 jaar en ouder (zoals beschreven in de zelfevaluatie) komt daarmee te vervallen. Overwegingen Na afloop van het locatiebezoek heeft TSM in het document ‘Aanvullende informatie’ nieuwe instroomcriteria beschreven. Het panel is verheugd dat de pre-Master beschreven is en dat dit ertoe leidt dat het vereiste wo-bachelorniveau gegarandeerd wordt. Ook de omschrijving van wat men onder ‘Executive’ verstaat is nader omschreven. Hierbij is vooral het ‘kunnen leren van elkaar’ een belangrijk criterium geworden. Ook de nadere specificatie van de aard van het werk verheldert de beoogde kwaliteit van de doelgroep. Tijdens het locatiebezoek is door het management aangegeven dat de werkelijke populatie zoals deze zich tot op heden aanmeldt ook duidelijk meer senioriteit heeft dan men op grond van de toelatingscriteria zou verwachten. Het panel heeft met instemming kennis genomen van de verheldering van de toelatingscriteria. Het panel heeft zich eveneens gebogen over de vraag hoe ‘eerlijk’ het is om bij het begin van de tweede fase opnieuw een assessment uit te voeren. De door het opleidingsmanagement gegeven argumentatie, namelijk dat het in de tweede fase gaat om andere kwaliteiten gezien de focus op leiderschap, wordt door het panel reëel geacht. Conclusie Omdat het management besloten heeft om een pre-Master aan te gaan bieden om deelnemers die niet aan de instroomeisen voldoen eerst een ander programma te laten volgen, sluit het beoogde programma beter aan bij de kwalificaties van de instromende deelnemer. Ook in de aanscherping van de toelatingscriteria in functie van de legitimatie van het Executive-karakter van het programma, kan het panel zich vinden. Het panel beoordeelt het facet 2.5 ‘Instroom’ als voldoende.
4.2.6
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: wo-master met minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding Bevindingen De opleiding vermeldt dat de omvang van de eerste fase van de MBA minimaal 30 EC is. De omvang van de tweede fase bedraagt minstens 41 EC. De totale omvang van het programma bedraagt ten minste 71 EC (1988 uur). Het aantal contacturen voor de eerste fase voor het verplichte deel is minstens 8,25 EC en voor het tweede deel 8 EC. Dat is totaal 16,25 EC (455 uur) voor het verplichte deel. Aan keuze vakken komt daar dan nog 2 EC (56 uur) bij aan contacturen. Totaal ruim 500 uur. De totale studieduur voor elke fase bedraagt minimaal 1 jaar. Overwegingen De opleiding voldoet aan de formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum.
pagina 25
NVAO | | |
Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.6 ‘Duur’ als voldoende.
4.2.7
Samenvattend oordeel onderwerp 2 Programma Hoewel het panel bij het facet ‘Eisen wo’ de meeste vragen had komt zij toch tot de conclusie dat de wetenschappelijke inslag in het programma voldoende geborgd is. De belangrijkste vraag betrof de nogal beperkte diepgang die – gezien de beschikbare studielast – bereikt kan worden op de verschillende functionele deelgebieden. Toch erkent het panel dat de aandacht die in tweede instantie naar het thema ‘Leiderschap’ en het op Mintzberg georiënteerde gedachtegoed gaat, compenserend werkt en het wo-gehalte niet ondermijnt. De aandacht voor wetenschappelijk en creatief denken is van wo-niveau.. Het beoogde programma ziet er goed doordacht uit en het didactisch concept is uitgewerkt. Met betrekking tot de toetsing beveelt het panel aan dat er op toegezien wordt dat de masterproeve weliswaar onder begeleiding maar in principe op een zelfstandige wijze uitgevoerd wordt. Ook meent het panel dat het volgen van bepaalde keuzemodules – indien geïndiceerd – verplicht gesteld moet worden. De rol van de Academic Council die tevens de rol van Examencommissie vervult, zou opnieuw beschreven moeten worden in het OER. Het panel wijst er op dat een en ander wel dient te worden vormgegeven in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. De eindkwalificaties zijn verder aantoonbaar vertaald in leerdoelen. Het programma krijgt vooral samenhang door het maken van de juiste keuzes door de deelnemer zelf: samenhang wordt gecreëerd in de deelnemer. De opleiding faciliteert en monitort dit uitdrukkelijk. De studielast is helder beschreven en wordt adequaat in het oog gehouden. Het management heeft besloten om een pre-Master aan te gaan bieden aan deelnemers die geen wo-bachelor behaald hebben. De kans is dan groter dat het beoogde programma aansluit bij de kwalificaties van de instromende deelnemer. De toelatingscriteria legitimeren voorts dat men inderdaad een ‘Executive’ MBA wil aanbieden. De opleiding voldoet tot slot aan de formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum. Het panel oordeelt positief over het onderwerp ‘Programma’.
pagina 26
NVAO | | |
4.3 4.3.1
Inzet personeel Eisen wo (facet 3.1) De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een woopleiding: Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Bevindingen TSM kent een network faculty. Dit betekent dat ze de docenten die in de programma’s doceren individueel contracteert. Dit concept biedt TSM, volgens eigen zeggen, het voordeel om als zelfstandige organisatie docenten vanuit verschillende universiteiten te betrekken. Voor het MBA-programma worden 23 docenten ingeschakeld. Ruim de helft van de docenten is gepromoveerd. Van de 23 docenten werken er 15 aan een universiteit (Universiteit Twente, Vrije Universiteit, Radboud Universiteit en Erasmus Universiteit) waar een aantal van hen betrokken is bij onderzoeksactiviteiten. Zeven van hen combineren hun aanstelling aan een universiteit met een eigen adviespraktijk. Zes docenten werken bij een (eigen) adviesbureau en twee werken er bij TSM. Het panel heeft de cv’s van de docenten tijdens het locatiebezoek kunnen inzien (naast de cv’s die reeds gepresenteerd waren in het informatiedossier). Overwegingen Hoewel de omvang van het aantal gepromoveerde docenten, namelijk iets meer dan de helft, niet helemaal in overeenstemming is met wat men ‘normaal’ bij wo-masteropleidingen aantreft, meent het panel toch dat een voldoende deel van de docenten betrokken is bij wetenschappelijk onderzoek. Het baseert zich daarbij op de aangetroffen cv’s en de gesprekken met de docenten. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.1 ‘Eisen wo’ als voldoende.
4.3.2
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren Bevindingen Het programma wordt georganiseerd door medewerkers die bij TSM in dienst zijn. Dat zijn de associate dean en vier programma managers (totaal 4,5 fte, waarbij het panel aanneemt dat dit voor heel TSM geldt, en niet alleen voor deze opleiding). Voorts worden docenten en coaches op contractbasis ingehuurd. Het panel heeft inzage gehad in de begroting. Hoewel het aantal uren dat zowel docenten als coaches ter beschikking staat niet heel groot is,merkt het panel op dat dit wel geldt voor de programmamanagers. Deze krijgen op jaarbasis 400 uur ter beschikking. Overwegingen De kwantitatieve inzet van personeel lijkt – volgens de berekening van het panel – adequaat. De enige zorg die het panel heeft is het aantal contacturen van coaches. Deze hebben een belangrijke rol, vooral om de samenhang van het programma voor de deelnemers te bewaken.
pagina 27
NVAO | | |
Conclusie Het panel beoordeelt echter het facet 3.2 ‘Kwantiteit personeel’ als voldoende.
4.3.3
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma Bevindingen – Inhoud Docenten moeten – aldus het informatiedossier – passen binnen het concept en voldoen aan het volgende profiel: • academisch geschoold, • specialist op ten minste één vakgebied, • mede ontwerper van het vakgebied door het doen van onderzoek of het doceren aan leidinggevenden, • verbonden aan een universiteit of heeft daar nauwe banden mee, • gepromoveerd als dat relevant is voor de module die ze doceren, • op de hoogte van de recente literatuur en ontwikkelingen op het eigen vakgebied • gevraagd door het werkveld om kennis uit te dragen door middel van doceren aan ervaren leidinggevenden of advieswerk. Tijdens het locatiebezoek vernam het panel dat TSM voornemens is een platform op te richten dat gaat bijdragen aan de uitwisseling en ontwikkeling van kennis op het terrein van diversiteit en duurzame innovatie: de TSM Kennis Coöperatie. – Didactiek Docenten moeten didactisch vaardig zijn, te weten instructeur, trainer en begeleider van de deelnemer. Verder moeten zij bekend zijn met het werkveld van de deelnemers en daarmee contacten onderhouden. Na afloop van elke module wordt er geëvalueerd. Als dat niet positief uitvalt, volgt er een gesprek tussen de docent en programmamanager. Als de afgesproken verbeteringen vervolgens niet leiden tot resultaat wordt er afscheid genomen. – Organisatie Voor haar network faculty kent TSM geen standaard personeelsbeleid. De relatie wordt geregeld door middel van een docentencontract. TSM heeft wel een personeelsbeleid voor haar eigen medewerkers waardoor het mogelijk is dat ze zich ontplooien door bijvoorbeeld het volgen van opleidingen. De financiële middelen voor de professionalisering komen uit individuele opleidingsbudgetten die zijn vastgesteld op een maximum van 4% van de individuele salarissen. TSM kent een personeelshandboek waarin alle functies zijn beschreven. Voor de programmamanagers, die een centrale rol spelen binnen het programma, gelden vooral de volgende eisen. Zij zijn: • academisch geschoold, • bedrijfskundig geschoold, • sociaal vaardig in het omgaan met deelnemers, docenten en opdrachtgevers, • ervaren in het verzorgen van een onderwijsprogramma op dit Masterniveau.
pagina 28
NVAO | | |
Een enkele programmamanager voldoet op dit moment nog niet aan de bovengestelde criteria. Door middel van opleidingen zal hier de komende jaren aan worden gewerkt. Daarnaast organiseert TSM regelmatig bijeenkomsten buiten het programma voor haar docenten, coaches en medewerkers over belangrijke onderwerpen. Het organogram is uitgebreid toegelicht in de ‘Aanvullende informatie’ naar aanleiding van locatiebezoek op 15 juni 2010. Overwegingen Het panel is lang bezig geweest met de vraag of de externe docenten wel voldoende ‘ownership’ van het programma zullen ervaren en of er wel genoeg ´commitment´ zal zijn. Met veel docenten worden echter al jarenlang contracten afgesloten. Dit bewijst dat men zich verbonden voelt met TSM. Vooral de gesprekken met de docenten hebben het panel ervan overtuigd dat docenten zich eigenaar voelen van dit programma. TSM zal echter naar de mening van het panel hieraan blijvend aandacht moeten besteden om dit te continueren. Het initiatief om de TSM Kennis Coöperatie op te zetten kan hier een belangrijke rol in spelen. De uitwerking van de Academic Council (deze is besproken onder facet 2.2) en de bemensing ervan verdienen naar de mening van het panel nog aandacht. Daarbij is tevens van belang dat degenen die in deze Council zitten zich sterk committeren aan het door TSM gekozen concept. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.3 ‘Kwaliteit personeel’ als voldoende.
4.3.4
Samenvattend oordeel onderwerp 3 Inzet personeel Het panel meent dat een voldoende deel van de docenten betrokken is bij wetenschappelijk onderzoek. Ook in kwantitatieve zin lijkt de inzet van personeel in orde. De inhoudelijke, didactische en organisatorische kwaliteit van het personeel is voldoende. Het panel heeft bovendien geconstateerd dat het docentenkorps – hoewel alleen op contractbasis met TSM verbonden – zich in grote mate gecommitteerd voelt aan de opleiding. Het panel beoordeelt het onderwerp ‘Inzet personeel’ als voldoende.
pagina 29
NVAO | | |
4.4 4.4.1
Voorzieningen Materiële voorzieningen (facet 4.1) De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen Uit het informatiedossier wordt duidelijk dat de volgende voorzieningen beschikbaar zijn: -Bibliotheek Alle deelnemers krijgen toegang tot de bibliotheek van de Universiteit Twente. De bibliotheek is gedurende werkdagen van 8.30 uur tot 22.00 uur geopend. Elektronische toegang is er 24 uur per dag. In de praktijk maken de deelnemers vaak ook gebruik van hun lokale wetenschappelijke bibliotheek en bedrijfsinformatiecentrum. Dit wordt door de deelnemers zelf geregeld. Tevens worden de deelnemers lid van de Academy of Management en ontvangen zij diverse wetenschappelijke publicaties. -ICT-voorzieningen De communicatie tussen de deelnemers en opleiders gaat voornamelijk via het intranet. Het betreft hier een beschermde digitale leeromgeving waarbinnen onder andere het volgende te vinden is: • actuele roosters • curricula vitae van deelnemers, docenten en coaches • examenreglementen en inschrijfformulieren • beoordelingen • syllabi en sheets • kernopgaven en proeven van bekwaamheid • artikelen TSM staat voor een duurzame ontwikkeling en tracht daarom zoveel mogelijk informatie te verstrekken via intranet. De deelnemers dragen zelf zorg voor de beschikbaarheid van een laptop. De onderwijslocaties hebben alle wireless verbindingen. -Studiemateriaal TSM schaft de literatuur centraal aan en verstrekt overig studiemateriaal zoals roosters en syllabi via intranet. -Huisvesting TSM is gehuisvest in een gebouw aan de rand van de universiteitscampus in Enschede. Plannen zijn in ontwikkeling om begin 2011 te verhuizen naar een nieuw te bouwen pand op het terrein van de Universiteit Twente. Lesruimte wordt naar behoefte gehuurd. De te kiezen accommodatie is afhankelijk van de benodigde faciliteiten. Overwegingen De voorzieningen zijn naar de mening van het panel goed. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.1 ‘Materiële voorzieningen’ als voldoende.
4.4.2
Studiebegeleiding (facet 4.2) Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang.
pagina 30
NVAO | | |
Bevindingen – Studiebegeleiding Na definitieve toelating van de deelnemer stelt de programmamanager een begeleidingsteam voor de deelnemer samen, bestaande uit de volgende rollen: a. Persoonlijk coaching ten behoeve van de persoonlijke bekwaamheden; b. Bedrijfskunde coaching ten behoeve van de managementbekwaamheden; c. Academische coaching ten behoeve van de academische bekwaamheden; d. Alumnus, die hem/haar tijdens het programma moreel en inhoudelijk kan ondersteunen (uitsluitend in fase 2). De deelnemer zelf voegt de volgende rollen toe aan dit team: a. Interne mentoring/coaching ten behoeve van de persoonlijke en managementbekwaamheden; b. Interne begeleiding ten behoeve van de individuele projecten binnen het programma; c. Facultatieve rollen uit de eigen werk- en leefomgeving ten behoeve van het aanleveren van bewijs betreffende de te verwerven bekwaamheden. Het begeleidingsteam zal de deelnemer coachen bij het verwerven van de academische, persoonlijke en managementbekwaamheden. De deelnemer levert aan het einde van een fase bij het begeleidingsteam de bewijzen van bekwaamheid in (Master Portfolio) bij het lid van de beoordelingscommissie dat bepaalt of een deelnemer geslaagd is. Tijdens elke module is de verantwoordelijke programmamanager aanwezig om met de groep of de deelnemers individueel problemen met betrekking tot de studievoortgang te bespreken en op te lossen. – Informatievoorziening De behaalde resultaten van de kernopgaven en proeven van bekwaamheid worden gepubliceerd op het intranet van TSM, uiterlijk zes weken nadat het werk is ingeleverd bij de docent. Ook de algemene informatie met betrekking tot het programma zoals het onderwijsen examenreglement is op intranet te vinden. Overwegingen Het panel is positief over de voorgestelde studiebegeleiding en de informatievoorziening. Het acht het ook cruciaal voor het concept dat de studiebegeleiding werkt zoals bedoeld. Evaluaties zullen op dit punt straks uitsluitsel kunnen geven. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.2 ‘Studiebegeleiding’ als voldoende.
4.4.3
Samenvattend oordeel onderwerp 4 Voorzieningen De opleiding beschikt over de voorzieningen die noodzakelijk zijn of huurt deze in. De studiebegeleiding namens de opleiding vindt plaats middels de inzet van een begeleidingsteam, dat bestaat uit een persoonlijke, een bedrijfskundige en een academische coach. Ook de programmamanager heeft een rol bij de studievoortgang. Het panel oordeelt positief over het onderwerp ‘Voorzieningen’.
pagina 31
NVAO | | |
4.5 4.5.1
Interne kwaliteitszorg Systematische aanpak (facet 5.1) Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Bevindingen TSM kent een intern kwaliteitszorgsysteem. Het doel hiervan is om de volgende objecten te bewaken: • doelstelling en nagestreefde bekwaamheden van het programma • samenstelling en opbouw curriculum • inhoud van de modules • onderwijsvormen • toetsingsvormen en toetsingsmomenten • inhoudelijke bijdrage en didactische kwaliteiten docenten • randvoorwaarden • ingangsniveau cursisten. (beschreven in 3.2.5 Instroom) De evaluatiemethodiek is gebaseerd op de zogenoemde Deming-cirkel (plan-do-check-act). Bij de interne kwaliteitszorg van het programma is een groot aantal actoren direct betrokken. De bijdragen en de verantwoordelijkheden van de afzonderlijke actoren zijn in het informatiedossier beschreven. De evaluatie is zowel schriftelijk als mondeling. Na afloop van elke module evalueert de docent de module met de deelnemers. Daarbij is tevens de programmamanager aanwezig. TSM bevraagt de deelnemers op een aantal thema’s: • Bijeenkomsten (binnen modules) • Modules • Groepsprojecten • Individuele projecten • Persoonlijke ontwikkeling • Gehele programma (eind-)evaluatie Streefdoelen heeft het panel aangetroffen in de bijlage: Evaluatiesystematiek. Dit betreft de module evaluatie. Op een schaal van 1 t/m 6 moet een minimale score van 4,5 gemiddeld gehaald worden. Dit geldt voor docenten, trainers en begeleiders, maar ook voor de TSMfaciliteiten. Na afloop van het locatiebezoek heeft TSM op verzoek van het panel het streefdoel voor het onderwijsrendement inzake het MBA-programma aangegeven. De opleiding streeft naar een uitstroomrendement van 75%. Overwegingen Hoewel het panel ervan kennis genomen heeft dat deelnemers ook mondeling met de docenten de modules evalueren, is het opgevallen dat de resultaten van de (schriftelijke) evaluaties niet altijd teruggekoppeld worden naar de deelnemers, in ieder geval niet alle resultaten (zie bijlage 11, vanaf pagina 9, behorende bij het informatiedossier). Het panel meent dat in een kwaliteitszorgcyclus deze terugkoppeling essentieel is, al is het alleen maar om het feit dat deelnemers van elkaars oordelen op de hoogte komen en deelnemers gemotiveerd blijven om deel te blijven nemen aan de evaluaties.
pagina 32
NVAO | | |
Het panel heeft zich afgevraagd of – als er bepaalde soorten problemen zijn – er dan voldoende systemen zijn om de verbetering aan te pakken. Zo is er namens de deelnemers geen orgaan dat problemen signaleert en dat er op toeziet dat de problemen ook aangepakt worden. Een orgaan met een studentenvertegenwoordiging (vergelijkbaar met een opleidingscommissie) is naar de mening van het panel gewenst. Terugkomend op het gezegde bij facet 2.2 (relatie tussen doelstellingen en programma): het panel acht het van belang dat ook in functie van een heldere kwaliteitszorgcyclus de rol en taak van de Academic Council goed beschreven wordt. Op dit moment – zo constateert het panel – is deze rol weliswaar aangeduid in het document dat na het locatiebezoek is toegestuurd, maar nog niet geheel uitgekristalliseerd. De rollen en taken moeten tevens nog opgenomen worden in het Onderwijs- en Examenreglement (OER). In het informatiedossier leest het panel bij het facet studielast dat ongeveer 20% de eerste fase niet haalt en ongeveer 10% van de deelnemers het diploma niet behaalt. Vooral het eerste percentage lijkt het panel hoog. Het panel heeft na afloop van het locatiebezoek een schrijven ontvangen waarin de uiteindelijke doelstelling met betrekking tot het onderwijsrendement is aangegeven, namelijk 75%. Het panel vindt dit een realistisch rendement. Alles afwegende is het panel van oordeel dat de basis van de kwaliteitszorgsystematiek er is en dat er voldoende mechanismen zijn ingebouwd die er toe leiden dat men de kwaliteit in het oog houdt. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.1 ‘Systematische aanpak’ als voldoende.
4.5.2
Betrokkenheid (facet 5.2) Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken. Bevindingen – Medewerkers Externe docenten/coaches: TSM betrekt de docenten en coaches, de belangrijkste waarborg van de kwaliteit, als volgt bij de kwaliteitszorg: Docenten hebben minstens eenmaal per jaar een gesprek met de programmamanager over onder andere de evaluatieresultaten. Ten minste eenmaal per jaar worden zij door de associate dean uitgenodigd voor een docentenvergadering. Met de kerndocenten is meerdere keren per jaar contact. TSM-medewerkers: De medewerkers van TSM zijn ieder op hun eigen manier betrokken bij de kwaliteitszorg. De medewerkers die direct betrokken zijn bij de uitvoering van het programma zoals de associate dean en het programmateam dragen zorg voor de kwaliteit en de uitvoering van de evaluaties. Zij zijn de spin in het web en zullen steeds bij de deelnemers, docenten, alumni en collega’s moeten bepalen of de kwaliteit van het juiste niveau is of dat er ingegrepen moet worden.
pagina 33
NVAO | | |
– Studenten en alumni De deelnemers worden in de gelegenheid gesteld programma (onderdelen) mondeling en schriftelijk te evalueren. Verder onderhouden ze nauw contact met de programmamanager en bespreken met deze op regelmatige basis de kwaliteit. Alumni: geven aan wat er in het beroepenveld leeft en hoe de aansluiting daarmee verbeterd kan worden. De associate dean spreekt ongeveer zes maal per jaar met het bestuur van de alumnivereniging. Tijdens deze bijeenkomsten wordt gesproken over de kwaliteit van en vernieuwingen binnen het programma. In de nabije toekomst zal de TSM Kennis Coöperatie operationeel zijn. Hierin zullen ook alumni als lid participeren. – Afnemend beroepenveld Het beroepenveld is op diverse manieren bij het programma betrokken. TSM kent een Raad van Toezicht. De taak is toezicht uitoefenen op de TSM-organisatie. De Raad bestaat uit deelnemers van het werkveld, wetenschap en onderwijs. Het programma kent bovendien een Academic Council, waarin deskundigen van buiten zitting hebben. Bijzonder is dat haar taken niet alleen die van een examencommissie zijn maar ook van een kwaliteitscommissie in de meest brede zin van het woord. Overwegingen Zoals onder 4.5.1 reeds aan de orde gesteld is vraagt het panel zich af waarom deelnemers niet op een meer formele manier betrokken zijn bij de kwaliteitszorg. Het panel onderstreept op deze plaats nogmaals de gewenstheid dat de betrokkenheid van studenten formeel adequaat wordt geregeld (zie onder 4.5.1). Ook is het nodig om de feedback naar studenten over wat met de resultaten van evaluaties wordt gedaan, te verbeteren. Verder wordt (opnieuw) opgemerkt dat de exacte beschrijving van structuur en functie van de Academic Council nog verhelderd moeten worden. Niet duidelijk is bijvoorbeeld of deelnemers hier een plaats in zullen krijgen, hetgeen het panel tijdens de locatiedag wel begrepen heeft. Als men er echter vanuit gaat dat deze ‘Council’ de taken van de examencommissie krijgt dan is het de vraag of deelnemers hier wel een plaats in moeten krijgen. Wat te doen bijvoorbeeld met klachten van deelnemers en de eventuele belangenverstrengeling? Het panel adviseert de opleiding in ieder geval uitdrukkelijk de wettelijke bepalingen in acht te nemen waaronder die ten aanzien van de samenstelling van de Examencommissie (zie ook par. 4.2.2 onder Overwegingen). Op zich vindt het panel deze ‘Council’ echter een goede toevoeging in het perspectief van het verstevigen van de kwaliteitszorgcyclus. Het leidt er toe dat niet alleen de tevredenheid van deelnemers in het vizier is, maar ook de inhoudelijke kwaliteit van het onderwijs geborgd zal gaan worden. De betrokkenheid van de diverse actoren en belanghebbenden acht het panel voldoende. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.2 ‘Betrokkenheid’ als voldoende.
pagina 34
NVAO | | |
4.5.3
Samenvattend oordeel onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg Alles afwegende is het panel van oordeel dat de basis van de kwaliteitszorgsystematiek er is en dat er voldoende mechanismen zijn ingebouwd die er toe leiden dat men de kwaliteit in het oog houdt. Hoewel het panel meent dat de rol van deelnemers in de formele organen verstevigd kan worden, meent het panel dat de betrokkenheid van de belanghebbenden voldoende is. Het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ beoordeelt het panel dus als voldoende.
pagina 35
NVAO | | |
4.6 4.6.1
Condities voor continuïteit Afstudeergarantie (facet 6.1) De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. Bevindingen TSM hanteert als uitgangspunt van haar strategie de ‘Strategienota TSM Business School 2009-2011’. Het is de eerste van de vernieuwde organisatie. De MBA wordt hierin expliciet genoemd onder het kopje activiteiten. Beide voorgangers van TSM, SWOT en oude TSM, kenden een groot belang toe aan hun MBA’s en die traditie wordt voortgezet. Dat blijkt bijvoorbeeld uit deze zelfevaluatie. TSM wil een kwalitatief hoogstaand MBA programma verzorgen dat de externe toets der kritiek kan doorstaan. In een bijlage heeft TSM een afstudeergarantie (‘Garantieverklaring Continuïteit Sustainable Executive Master Business Administration’) afgegeven. Overwegingen TSM heeft haar financiële kengetallen in bijlage aan het informatiedossier toegevoegd. Dit bevat naast de accountantsverklaring en het financiële jaarverslag 2008, de jaarrekening 2008 en de exploitatierekening 2007 en 2008. In deze stukken is een opgaande lijn zichtbaar. De afstudeergarantie is dus gebaseerd op een degelijke ondergrond. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.1 ‘Afstudeergarantie’ als voldoende.
4.6.2
Investeringen (facet 6.2) De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen. Bevindingen TSM is een kennisintensieve organisatie. Investeringen die plaatsvinden hebben betrekking op computerapparatuur, -software en –licenties en op inventaris. Per saldo is TSM volgens het informatiedossier in staat om met weinig investeringen de opleiding tot stand te brengen. . TSM maakt verder gebruik van enkele faciliteiten die door de Universiteit Twente geboden worden. De meeste kosten zijn variabel. De docenten en coaches zijn niet in dienst van TSM en worden ingezet naar behoefte. Wel investeert TSM in haar eigen personeel. Om de kwaliteit van de opleidingen te borgen wordt er jaarlijks een bedrag begroot voor studiekosten en ontwikkeling. Overwegingen In haar zelfevaluatie gaat de opleiding niet in op het verder ontwikkelen van het curriculum, hetgeen naar de mening van het panel ook de nodige investeringen vergt. Het docententeam zal op een of andere wijze gefaciliteerd moeten worden om de gewenste samenhang te realiseren.
pagina 36
NVAO | | |
In grote lijnen onderschrijft het panel wel dat de voorzieningen toereikend zijn om de opleiding te verzorgen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.2 ‘Investeringen’ als voldoende.
4.6.3
Financiële voorzieningen (facet 6.3) De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen. Bevindingen TSM kan vooraf op basis van het aantal inschrijvingen vrij precies de daarbij behorende omzet en kosten bepalen. Als TSM een negatief resultaat voorziet, zal intern altijd de vraag gesteld worden of het verstandig is om het programma te starten. Hierbij wordt rekening gehouden met het belang van de continuïteit en de draagkracht van de organisatie. TSM heeft geen winstoogmerk en de aandeelhouder, Stichting TSM, zal bij dergelijke vraagstukken zoveel mogelijk de belangen van deelnemers en opdrachtgevers prioriteit geven. De accreditatie wordt in de financiële administratie opgenomen als een immaterieel vast actief. Vanaf het moment dat de MBA is geaccrediteerd, wordt hierop jaarlijks afgeschreven. Deze kosten ziet men dan ook niet als een aanloopverlies op de MBA, maar drukken op het volledige bedrijfsresultaat van TSM. Overwegingen Het panel heeft de begroting bestudeerd voor het onderhavige programma en heeft geconcludeerd dat deze kostendekkend is. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.3 ‘Financiële voorzieningen’ als voldoende.
4.6.4
Samenvattend oordeel onderwerp 6 Condities voor continuïteit Een afstudeergarantie is aanwezig. De directie van TSM verklaart dat deelnemers hun opleiding gegarandeerd kunnen afronden. De voorzieningen zijn voorts toereikend om de opleiding te starten. De (beperkte) aanloopverliezen die er zijn, drukken op de totale begroting van TSM Business School BV. Het panel beoordeelt het onderwerp ‘Condities voor continuïteit’ als voldoende.
pagina 37
NVAO | | |
5 Overzicht advies De onderstaande tabel geeft per onderwerp en per facet het oordeel van het panel uit hoofdstuk 4 weer.
Onderwerp 1 Doelstellingen
2 Programma
3 Inzet personeel
4 Voorzieningen
5 Interne kwaliteitszorg
6 Condities voor continuïteit
Oordeel V
V
V
V
V
V
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen
V
1.2 Master
V
1.3 Oriëntatie wo
V
2.1 Eisen wo
V
2.2 Relatie doelstellingen - programma
V
2.3 Samenhang programma
V
2.4 Studielast
V
2.5 Instroom
V
2.6 Duur
V
3.1 Eisen wo
V
3.2 Kwantiteit
V
3.3 Kwaliteit
V
4.1 Materiële voorzieningen
V
4.2 Studiebegeleiding
V
5.1 Systematische aanpak
V
5.2 Betrokkenheid
V
6.1 Afstudeergarantie
V
6.2 Investeringen
V
6.3 Financiële voorzieningen
V
V = voldoende O = onvoldoende
pagina 38
Oordeel
NVAO | | |
Bijlage 1: Samenstelling panel Voorzitter Prof. dr. J. Branson Joël Branson (1966) studeerde Toegepaste Economische Wetenschappen: Handelsingenieur aan de Vrije Universiteit Brussel (1988). In 1992 behaalde hij er zijn doctoraat met een proefschrift over de consolidatie van ondernemingsgroepen. Vandaag is hij gewoon hoogleraar accounting en voorzitter van de vakgroep Accountancy, Auditing en Bedrijfsfinanciering aan de Vrije Universiteit Brussel. Sinds september 2009 is hij decaan van de Faculteit van de Economische, Sociale en Politieke Wetenschappen en de Solvay Business School. Joël Branson doceert eveneens als gastprofessor aan diverse binnen- en buitenlandse instellingen. Hij is auteur van handboeken over boekhouden en over jaarrekeninganalyse en auditing. Hij publiceert regelmatig over boekhoudkundige onderwerpen in Belgische en internationale wetenschappelijke en vaktijdschriften. Hij is als bedrijfsrevisor verbonden aan het auditkantoor PKF België en hij zetelt o.a. in de Commissie Normen voor de beroepsuitoefening van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren.Hij is vertrouwd met het accreditatiekader van de NVAO en was reeds eerder bij een toets nieuwe opleiding en een verificatie betrokken. Panellid Prof. dr. E. Vosselman Ed Vosselman (1953) holds a chair in Management Accounting and Control at the Department of Management Sciences of the Radboud University Nijmegen since 2005. From 1997-2005 he was Professor in Business Economics at the Erasmus University Rotterdam (EUR). His research concerns the fields of ‘performance management’ and ‘accounting and control in case of out-boarding’. He published in several international journals, including Accounting, Organizations and Society, Management Accounting Research, Journal of Organisational Change Management and Advances in Management Accounting. He is editor of Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie and ‘reviewer’ for several international journals. Before 2001 he was the scientific director of EURAC, an independent unity of the EUR-Holding conducting postdoctoral trainings in accountancy, auditing and controlling. He has broad experience in consultancy and education in the fields of auditing and controlling. From January 2001 to December 2003 he was Dean of the Faculty of Economics of EUR. Panellid Prof. dr. F. Bostyn Frank Bostyn is adjunct-Kabinetschef Economie van de vice minister-president Ingrid Lieten van de Vlaamse regering. Hij studeerde economie en wijsbegeerte aan de UGent, management aan de Wharton School (University of Pennsylvania) en macro-economisch beleid aan Harvard University. Hij werkte jaren als consultant en beleidsadviseur, voornamelijk in transitie-economieën en is sinds 1997 verbonden met de Universiteit Antwerpen als hoogleraar management (strategisch management, strategie-implementatie en controle). Hij was voorzitter van het Departement Management, vicedecaan van de Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen, en lid van de Raad van Bestuur en het
pagina 39
NVAO | | |
Bestuurscollege. Verder was hij decaan van de Universiteit Antwerpen Management School van 10/2004 tot 04/2009. Op dit moment: Chair van het Initial Accreditation Committee en lid van het Accreditation Coordination Committee van AACSB International – Association to Advance Collegiate Schools of Business (www.aascb.edu). Panellid mw. L. Westerveld Lisa Westerveld volgt de master sociale en politieke filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen (RU). Zij was in de collegejaren 2007-2009 voorzitter van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb). Daarvoor was zij onder meer voorzitter van de Universitaire Studentenraad aan de RU, lid van het college van Beroep voor de Examens (Cbe) en lid van de opleidingscommissie.
Alle panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld en ondertekend.
drs. L. van Loosbroek, secretaris (Edulead Onderwijsadvies) drs. E. Lansink, procescoördinator (beleidsmedewerker NVAO) ir. L. van Bruggen, procescoördinator tijdens locatiebezoek (beleidsmedewerker NVAO)
pagina 40
NVAO | | |
Bijlage 2: Programma site visit Het panel heeft een bezoek gebracht aan de locatie op 15 juni 2010 voor de toetsing van de nieuwe opleiding Executive Master of Business Administration – TSM Business School Locatie: Drienerburght (Universiteit Twente) TSM-zaal (begane grond) Drienerlolaan 5 7522 NB Enschede Programma: 08.45u – 08.50u Ontvangst visitatiepanel Ivo Matser
TSM Business School, CEO
Dick Wijnveen
TSM Business School, associate dean executive education
09.30u - 10.00u Sessie 1 – gesprek faculteitsbestuur en onderwijsinstituut Ivo Matser
TSM Business School, CEO
Carla Wijers Pamela G. Boumeester
TSM Business School, associate dean academic research Raad van Toezicht Stichting TSM, voorzitter
J.Wim Boomkamp
Raad van Toezicht Stichting TSM, lid
10.15u - 11.00u Sessie 2 – gesprek opleidingsmanagement Dick Wijnveen Janneke Deterink
TSM Business School, associate dean executive education TSM Business School, programme manager
Sander Harperink
TSM Business School, programme manager
Anita Martinez-Almeida-Steenstra
TSM Business School, programme manager
Katja de Brouwer
TSM Business School, programme officer
11.15u - 11.45u Sessie 3 – gesprek vertegenwoordigers werkveld
pagina 41
Martin Grondman
Apollo Vredestein
Peter Hendriks
ASR Verzekeringen
Marianne Lensink
Medisch Spectrum Twente
Joop Meijer
Career Center Twente
NVAO | | |
Marten Pathuis
Thales
Gerrit Wermink
Gemeente Enschede
11.45u - 12.15u Sessie 4 – gesprek vertegenwoordigers kwaliteitszorg Antoni J.P. Brack Celeste P.M. Wilderom Lid Board of Examiners
Lid Board of Examiners TSM Business School / Hoogleraar Universiteit Twente TSM Business School / Hoogleraar Universiteit Twente
Janneke Deterink
TSM Business School, programme manager
Rachel Liedenbaum (interne kwaliteit)
TSM Business School, interne kwaliteitszorg
Rob Spit TSM Business School
controller
12.15u - 13.00u Lunch (besloten) 13.00u - 13.30u Rondleiding (heeft niet plaats gevonden) 13.30u – 14.30u Sessie 5 – gesprek docententeam Pierre van Amelsvoort
Docent fase 1 / Universiteit Leuven / ST Groep
Daan Assen Efthymios Constantinides
Bedrijfskundige coach projecten / Universiteit Twente / Atrivision BV Docent fase 2 / Universiteit Twente
Henk Kroon
Docent fase 1 en 2 / Universiteit Twente
Marleen Schuite
Organisatiepsycholoog Center for personal development / NIP - Groeistuip Persoonlijke coach fase 1 / Dunamis consultancy
Joanke Visser Piet de Vries
Docent fase 1 / Universiteit Twente
Wim Weenk
Docent fase 1 / Universiteit Twente
Marco de Witte
Docent fase 2 / Erasmus Universiteit / HGVR Adviseurs Managers
14.30u – 15.00u Sessie 6 – gesprek studenten en alumni
pagina 42
Raymond Loohuis
Alumnus werkzaam bij Universiteit Twente
Peter van Buuren
Alumnus werkzaam bij Eaton
John Perik
Alumnus werkzaam bij Benchmark
Tom Voskamp
Alumnus werkzaam bij Waterschap Regge en Dinkel
NVAO | | |
Rob Lammers Willem Hartog
Alumnus werkzaam bij Thomassen Compression Systems Alumnus werkzaam bij Coentunnel Company
15.00u – 16.00u Paneloverleg (besloten): voorlopige oordeelsvorming 16.00u - 16.30u Sessie 7 – tweede gesprek vertegenwoordigers opleidingsmanagement met aandacht voor zaken die nog onvoldoende duidelijk zijn Dick Wijnveen Janneke Deterink Sander Harperink Anita Martinez-Almeida-Steenstra Katja de Brouwer Ivo Matser Carla Wijers
pagina 43
NVAO | | |
TSM Business School, associate dean executive education TSM Business School, programme manager TSM Business School, programme manager TSM Business School, programme manager TSM Business School, programme officer TSM Business School, CEO TSM Business School, associate dean academic research
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten Informatiedossier opleiding/instelling – TSM business school Zelfevaluatie Sustainable Executive Master in Business Administration – Vragen en antwoorden visitatiepanel 15 juni 2010 (verstuurd op 11 juni 2010) Documenten beschikbaar gesteld tijdens locatiebezoek – Accountantsverklaring Stichting TSM 2009 – Accountantsverklaring TSM 2009 – Accountantsverklaring TSM Europe 2009 – Algemene TSM informatie voor belangstellenden – Begrotingen Fase 1 en 2 – Brochure Sustainable EMBA Fase 1 – Brochure Sustainable EMBA Fase 2 – Docentencontracten + Bevestiging – Garantieverklaring MBA – Informatie Toelatingsprocedure Fase 1 en 2 – Inschrijfformulieren Fase 1 & 2 – Intakeformulier EMBA – leerconvenant – MBA TEAM Notulen – Moduleomschrijvingen Fase 1 – Onderwijs en Examenreglement – Personeelshandboek – Rooster Fase 1 en 2 – Sheets informatie/voorlichting TSM – Statuten TSM – Strategienota – Totstandkoming Zelfevaluatie – TSM2connect – Zelfevaluatie Voorbeelden Fase 1 – Beoordelingsformulier Fase 2 – TSM MBA-verslagen individueel en netgroepen – TSM MBA- Master Portfolio's – CV’s docenten – Concept Kenniscoöperatie Overige documenten, ter beschikking gesteld na het locatiebezoek – Aanvullende informatie, Visitatiepanel 15 juni 2010 (verstuurd op 21 juni 2010) – Pre-Master Executive Master in Business Administration, Curriculum & Kernopgaven (Concept) (verstuurd op 21 juni 2010)
pagina 44
NVAO | | |
Bijlage 4: Eindkwalificaties Overgenomen uit informatiedossier: 1. De deelnemer is kundig in één of meer bedrijfskundige discipline(s) De deelnemer is vertrouwd met bestaande bedrijfskundige kennis en is in staat deze door studie uit te breiden. 2. De deelnemer is bekwaam in onderzoeken De deelnemer is in staat door onderzoek nieuwe toegepast wetenschappelijke kennis te verwerven. Onderzoeken betekent hier: het op doelgerichte en methodische wijze ontwikkelen van nieuwe kennis en nieuwe inzichten. 3. De deelnemer is bekwaam in ontwerpen De deelnemer is in staat om – op basis van vooraf gestelde eisen en wensen – bestaande systemen opnieuw te ontwerpen of te wijzigen. Ontwerpen is een activiteit gericht op de totstandkoming van nieuwe of gewijzigde artefacten of systemen, met de bedoeling waarde te creëren conform vooraf gestelde eisen en wensen (bijv. mobiliteit, gezondheid,duurzaamheid, veiligheid). 4. De deelnemer heeft een wetenschappelijke benadering De deelnemer heeft een systematische aanpak, gekenmerkt door de ontwikkeling en het gebruik van theorieën, modellen en samenhangende interpretaties. De deelnemer heeft een kritische houding en inzicht in de eigen aard van wetenschap. 5. De deelnemer beschikt over intellectuele basisvaardigheden De deelnemer is bekwaam in redeneren, reflecteren en oordeelsvorming. Dit zijn vaardigheden die in de context van een discipline worden geleerd of aangescherpt en daarna generiek toepasbaar zijn. 6. De deelnemer is bekwaam in samenwerken en communiceren De deelnemer is in staat met en voor anderen te werken. Dat vraagt om adequate interactie, verantwoordelijkheidsgevoel en leiderschap, maar ook om goede communicatie met vakgenoten en niet-vakgenoten. Ook is de deelnemer in staat deel te nemen aan een wetenschappelijk of publiek debat. 7. De deelnemer houdt rekening met de temporele en maatschappelijke context Wetenschap is niet geïsoleerd, heeft altijd een temporele en maatschappelijke context. Opvattingen en methodes hebben hun herkomst; beslissingen hebben maatschappelijke consequenties in de tijd. De deelnemer is zich hiervan bewust en heeft de bekwaamheid deze inzichten te integreren in het werk. Naast academische bekwaamheden wordt gewerkt aan managementbekwaamheden.
pagina 45
NVAO | | |
Deze zijn ontleend aan de vijf managerial mindsets 2van Henry Mintzberg. De vijf mindsets te weten omgeving, organisatie, mensen, veranderingen en zelf hebben betrekking op de vijf terreinen waarop een manager functioneert. Ze hebben een herkenbare relatie met het werk van een manager in een organisatie en integreren de monodisciplines waaruit bedrijfskunde is opgebouwd. 1. Omgeving (Context) De deelnemer creëert op innovatieve wijze nieuwe activiteiten en markten, door het nemen van initiatief, het maken van een goede risicoanalyse, aansluitend op klantbehoeften en marktontwikkelingen. Binnen de context neemt de deelnemer zij/haar verantwoordelijkheid op het gebied van de maatschappij en het milieu. Onderliggende bekwaamheid: Ondernemerschap. 2. Organisatie (Organisation) De deelnemer kan strategisch denken, door het analyseren van problemen binnen de organisatie, het plaatsen van het probleem in haar context, het ontwikkelen van een visie en het winnen van mensen voor deze visie. Hij/zij neemt duurzame beslissingen en keuzes, formuleert prioriteiten en herkent de belangen van anderen en delegeert beslissingen. Onderliggende bekwaamheid: Strategisch denken en handelen. 3. Mensen (Relationships) De deelnemer toont leiderschap, motiveert en inspireert mensen. Hij leidt mensen en werkt samen, hij/zij is een voorbeeld voor anderen, heeft impact en daagt mensen uit. Hij is resultaat georiënteerd, neemt verantwoordelijkheid betreffende de duurzame ontwikkeling van collega’s, laat durf en energie zien, is doelgericht, is weerbaar en stimuleert anderen in het werken. Onderliggende bekwaamheid: Leiderschap. 4. Verandering (Change & Continuity) De deelnemer staat open voor ideeën, komt met vernieuwende voorstellen, stimuleert ideeën, innovatie en kennisontwikkeling, stimuleert innovatie en vernieuwing en verandering binnen de organisatie, gericht op duurzame ontwikkeling en continuïteit van de organisatie. Onderliggende bekwaamheid: Innovatie. 5. Zelf (Self) De deelnemer heeft zelfkennis en zelfvertrouwen, is zich bewust van zijn/haar verantwoordelijkheid, is in staat zichzelf te sturen en creëert een klimaat van betrouwbaarheid onder leden van een team. Onderliggende bekwaamheid: Zelfmanagement.
2
H. Mintzberg, Managers, maar dan echte!, Over de zachte praktijk van het managen en de vorming van managers, Schiedam, 2004
pagina 46
NVAO | | |
Bijlage 5: Lijst met afkortingen
pagina 47
AACSB
The Association to Advance Collegiate School of Business
AMBA
Association of MBA’s
ba
bachelor
EC
European Credit Transfer System
EFMD
European Foundation of Management Development
EPAS
EFMD Programme Accreditation System
hbo
hoger beroepsonderwijs
ma
master
MBA
Master in Business Administration
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
OER
Onderwijs- en Examenreglement
TSM
TSM Business School BV
TU
Technische Universiteit
wo
wetenschappelijk onderwijs
NVAO | | |
Het paneladvies is tot stand gekomen in opdracht van de NVAO met het oog op toetsing van de nieuwe opleiding wo-master Executive Master in Business Administration van de TSM Business School BV. Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) Parkstraat 28 Postbus 85498 | 2508 CD DEN HAAG T 31 70 312 23 30 F 31 70 312 23 01 E [email protected] W www.nvao.net
Aanvraagnummer
pagina 48
#4240
NVAO | | |