VOORTGANGSRAPPORT VAN BELGIË Opgesteld overeenkomstig met artikel 22 van de richtlijn 2009/28/CE van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG, en met artikel 3.3 van de richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van het elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt.
Nationale Compilatie 24/04/2012
Opgesteld door de Energie‐overleggroep Staat‐Gewesten CONCERE‐ENOVER, waaraan de volgende overheden deelnemen: Federale overheid: Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie Algemene Directie Energie Gewestelijke overheden: Vlaams Gewest: Vlaams Energie Agentschap Waals Gewest: Operationeel Directoraat‐generaal Ruimtelijke ordening, Wonen, Erfgoed en Energie Departement Energie en Duurzaam bouwen Brussels Hoofdstedelijk Gewest: Brussels Instituut voor Milieubeheer
2/55
Glossarium BROH: Bestuur Ruimtelijke Ordening en Huisvesting BNSWEP: Belgian North Sea Wind Energy Platform BRUGEL: Reguleringscommissie voor energie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest CBS: College van Burgemeester en Schepenen BWRO: Brussels Wetboek voor Ruimtelijke Ordening BWLKE: Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energie Domeinconcessie: een administratieve overeenkomst waarbij de overheid een gebruiker het recht verleent om een gedeelte van het openbaar domein tijdelijk en op een wijze die het recht van anderen uitsluit in gebruik te nemen, met het oog op een welbepaald doel, op duurzame maar onbestendige en herroepbare wijze en tegen betaling van een vergoeding COP: prestatiecoëfficiënt CREG: Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas CWAPE: Commission wallonne pour l'Energie CWATUPE: Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie DSO: Distribution System Operators Elia: beheerder van het Belgische hoogspanningsnet TSE: Toekomstgerichte Studie Elektriciteit FEDESCO: publiek energiedienstenbedrijf (ESCO), in maart 2005 opgericht als naamloze vennootschap van publiek recht BIM: Brussels Instituut voor Milieubeheer BIM: het bestuur voor leefmilieu en energie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest B.S.: Belgisch Staatsblad (officieel publicatieblad) BHG: Brussels Hoofdstedelijk Gewest RECAST EPBD: nieuwe Europese richtlijn inzake de energieprestatie van gebouwen AREI: Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties WG: Waals Gewest HEB: hernieuwbare energiebronnen Sibelga: beheerder van de distributienetten elektriciteit en aardgas voor de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest FOD: Federale Overheidsdienst SPW: Service Public de Wallonie TRDE: Technisch Reglement Distributie Elektriciteit TSO: Transmission System Operators BMM: Beheerseenheid van het Mathematisch Model (van de Noordzee) VG: Vlaams gewest (La Région flamande) Vlarea: Vlaams Reglement inzake Afvalvoorkoming en beheer VLIF: Vlaams Landbouwinvesteringsfonds. VREG: Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits‐ en Gasmarkt
3/55
Inhoudsopgave 1)
Samenvatting van het nationaal beleid inzake hernieuwbare energie .................................................................. 7
2) Vraag 1: Aandeel en werkelijke consumptie van energie uit hernieuwbare bronnen in de voorbije twee kalenderjaren (n‐1; n‐2 bv. 2010 en 2009), per sector en in totaal, (artikel 22, lid 1, onder a) van de richtlijn 2009/28/EG). ..................................................................................................................................................................... 9 Tabel 1: Het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen per sector (elektriciteit, verwarming en koeling, transport) en in totaal. .................................................................................................................................................... 9 Tabel 1a: Rekentabel voor de bijdrage van hernieuwbare energie per sector in het eindverbruik van energie (ktoe) .................................................................................................................................................................................... 10 Tabel 1.b: Totale daadwerkelijke bijdrage (geïnstalleerde capaciteit, bruto‐elektriciteitsopwekking) van iedere technologie voor hernieuwbare energie in België om te voldoen aan de bindende streefcijfers voor 2020 en het indicatieve tussentijdse traject voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in elektriciteit ................................................................................................................................... 11 Tabel 1c: Totale werkelijke bijdrage (eindverbruik van energie) van iedere technologie voor hernieuwbare energie in [naam van de lidstaat] om te voldoen aan de bindende streefcijfers voor 2020 en het indicatieve tussentijdse traject voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in verwarming en koeling (ktoe) ................................................................................................................................................... 12 Tabel 1d: Totale daadwerkelijke bijdrage (eindverbruik van energie) van iedere technologie voor hernieuwbare energie in België om te voldoen aan de bindende streefcijfers voor 2020 en het indicatieve tussentijdse traject voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in vervoer (ktoe) ..................................................................................................................................................................................................... 13 3) Vraag 2: Maatregelen die de voorbije twee jaar op nationaal niveau zijn genomen en/of gepland om de groei van energie uit hernieuwbare bronnen te bevorderen, rekening houdend met het indicatieve traject voor het bereiken van de nationale streefcijfers voor HEB zoals uiteengezet in uw nationale actieplan voor energie uit hernieuwbare bronnen (Artikel 22, lid 1, onder a), van Richtlijn 2009/28/EG). .......................................................................................................................................................................................... 14 Tabel 2: Overzicht van alle beleidslijnen en maatregelen ............................................................................................. 14
Federale overheid ................................................................................................................................................. 16 Vlaams Gewest ........................................................................................................................................................ 17 Waals Gewest .......................................................................................................................................................... 17 Brussels Hoofdstedelijk Gewest ...................................................................................................................... 19 4) Vraag 2a: Beschrijf de vooruitgang die geboekt is bij het beoordelen en verbeteren van de administratieve procedures voor het wegwerken van regelgevende en niet‐regelgevende hinderpalen voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie (Artikel 22, lid 1, onder e), van Richtlijn 2009/28/EG). . 22
Federale overheid ................................................................................................................................................. 22 Vlaams Gewest ........................................................................................................................................................ 22 Waals Gewest .......................................................................................................................................................... 22 Brussels Hoofdstedelijk Gewest ...................................................................................................................... 23 5) Vraag 2b: Beschrijf de maatregelen die zijn genomen om de transmissie en distributie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen te garanderen en om het kader of de regels te verbeteren voor het dragen en de verdeling van kosten in verband met de koppeling aan en versterking van het net (Artikel 22, lid 1, onder f), van Richtlijn 2009/28/EG). ...................................................... 25
Vlaams Gewest ........................................................................................................................................................ 25 Waals Gewest .......................................................................................................................................................... 26 Brussels Hoofdstedelijk Gewest: ..................................................................................................................... 26
4/55
6) Vraag 3: Beschrijf de geldende steunregelingen en andere maatregelen om energie uit hernieuwbare bronnen aan te moedigen, en vermeld eventuele ontwikkelingen van de gebruikte maatregelen in uw nationale actieplan voor energie uit hernieuwbare bronnen (Artikel 22, lid 1, onder b), van Richtlijn 2009/28/EG). .......................................................................................................................................................... 28 Tabel 3: Steunregelingen voor hernieuwbare energie .................................................................................................... 29 Tabel 3a: Alle Belgische maatregelen samengevat: .......................................................................................................... 29
Federale overheid ................................................................................................................................................. 33 Vlaams Gewest ........................................................................................................................................................ 34 Waals Gewest .......................................................................................................................................................... 34 Brussels Hoofdstedelijk Gewest ...................................................................................................................... 35 7) Vraag 3a: Verstrek informatie over de wijze waarop de elektriciteit waarvoor steun wordt verleend, aan de eindafnemers wordt toegewezen ten behoeve van artikel 3, lid 6, van Richtlijn 2003/54/EG (Artikel 22, lid 1, onder b), van Richtlijn 2009/28/EG). .............................................................................. 37
Vlaams Gewest ........................................................................................................................................................ 37 Waals Gewest en Brussels Hoofdstedelijk Gewest .................................................................................. 38 8) Vraag 4: Verstrek informatie over de manier waarop de steunregelingen zijn gestructureerd, voor zover van toepassing, teneinde rekening te houden met toepassingen van energie uit hernieuwbare bronnen die aanvullende voordelen opleveren in vergelijking met andere, vergelijkbare toepassingen, maar die ook meer kosten, zoals biobrandstoffen uit afval, residuen, non‐food cellulosemateriaal en lignocellulosisch materiaal (Artikel 22, lid 1, onder c), van Richtlijn 2009/28/EG) .................................................. 39
Federale overheid ................................................................................................................................................. 39 Vlaams Gewest ........................................................................................................................................................ 39 Waals Gewest .......................................................................................................................................................... 40 Brussels Hoofdstedelijk Gewest: ..................................................................................................................... 40 9) Vraag 5: Verstrek informatie over de werking van het systeem van garanties van oorsprong voor elektriciteit en verwarming en koeling uit hernieuwbare energiebronnen en de maatregelen die zijn genomen om de betrouwbaarheid en fraudebestendigheid van dat systeem te garanderen (Artikel 22, lid 1, onder d), van Richtlijn 2009/28/EG). .................................................................................................................................. 41
Vlaams Gewest ........................................................................................................................................................ 41 Waals Gewest .......................................................................................................................................................... 45 Brussels Hoofstedelijk Gewest ......................................................................................................................... 46 10) Vraag 6: Beschrijf de ontwikkelingen in de voorbije twee jaar wat de beschikbaarheid en het gebruik van biomassa voor energie betreft (Artikel 22, lid 1, onder g), van Richtlijn 2009/28/EG). ................ 47 Tabel 4: Energievoorziening uit biomassa ........................................................................................................................... 47 Tabel 4a. Binnenlands gebruik van landbouwgrond voor de productie van energiegewassen (ha) ......... 48 11) Vraag 7: Verstrek informatie over wijzigingen in grondstoffenprijzen en landgebruik in uw lidstaat in de afgelopen twee jaar ten gevolge van het toegenomen gebruik van biomassa en andere vormen van energie uit hernieuwbare bronnen. Geef, indien beschikbaar, referenties van relevante documentatie over deze gevolgen in uw land (Artikel 22, lid 1, onder h), van Richtlijn 2009/28/EG). ............ 49
Federale overheid ................................................................................................................................................. 49 Vlaams Gewest ........................................................................................................................................................ 49 Waals Gewest .......................................................................................................................................................... 49
5/55
12) Vraag 8: Beschrijf de ontwikkeling en het aandeel van biobrandstoffen uit afval, residuen, non‐ food cellulosemateriaal en lignocellulosisch materiaal (Artikel 22, lid 1, onder i), van Richtlijn 2009/28/EG). .......................................................................................................................................................................................... 50 Tabel 5: Productie en consumptie van biobrandstoffen als bedoeld in artikel 21, lid 2 (ktoe) .................... 50 13) Vraag 9: Verstrek informatie over de verwachte impact van de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa op de biodiversiteit, de watervoorraden en de water‐ en bodemkwaliteit in uw lidstaat in de voorbije twee jaar. Verstrek informatie over de manier waarop deze impacts zijn beoordeeld, met referenties aan de relevante documentatie over deze impacts in uw land (Artikel 22, lid 1, onder j), van Richtlijn 2009/28/EG). ................................................................................................................................... 51 14) Vraag 10: Raam de netto broeikasgasemissiereducties door het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (Artikel 22, lid 1, onder k), van Richtlijn 2009/28/EG). ........................................................ 52 Tabel 6: Geraamde broeikasgasemissiereductie door het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (ton CO2‐equivalent) .................................................................................................................................................... 52 15) Vraag 11: Rapporteer (voor de voorbije twee jaar) en raam (voor de komende jaren tot 2020) het overschot/tekort aan productie van energie uit hernieuwbare bronnen, in vergelijking met het indicatieve traject dat kan worden overgedragen aan/ ingevoerd uit andere lidstaten en/of derde landen, alsmede het geraamde potentieel voor gezamenlijke projecten tot 2020 (Artikel 22, lid 1, onder l) en m), van Richtlijn 2009/28/EG). .............................................................................................................................................. 53 Tabel 7: Werkelijk en geschat overschot en/of tekort aan productie van hernieuwbare energie ten opzichte van het indicatieve traject dat kan worden overgedragen aan/ ingevoerd uit andere lidstaten en/of derde landen in België (ktoe), .................................................................................................................... 53 16) Vraag 11A: Verstrek details over statistische overdrachten, gezamenlijke projecten en gezamenlijke regels voor besluiten over steunregelingen. ................................................................................................. 54 17) Vraag 12: Verstrek informatie over de wijze van raming van het aandeel biologisch afbreekbaar afval in het voor de energieproductie gebruikte afval, en over de stappen die zijn genomen om dergelijke ramingen te verbeteren en te verifiëren (Artikel 22, lid 1, onder n), van Richtlijn 2009/28/EG). ........................................................................................................................................................................................... 55
Vlaams Gewest ........................................................................................................................................................ 55 Waals Gewest .......................................................................................................................................................... 55 Brussels Hoofdstedelijk Gewest ...................................................................................................................... 55
6/55
1) SAMENVATTING VAN HET NATIONAAL BELEID INZAKE HERNIEUWBARE ENERGIE De bevoegdheidsverdeling van 8 augustus 1980 – Bijzondere wet tot hervorming der instellingen (B.S. van 15/08/1980). De bevoegdheden inzake energiebeleid worden verdeeld tussen de federale overheid en de gewesten. De gewestelijke energieaspecten omvatten: (a)
distributie en plaatselijk vervoer van elektriciteit door middel van netten waarvan de nominale spanning lager is dan of gelijk is aan 70.000 volt;
(b)
openbare gasdistributie;
(c)
gebruik van mijngas en gas afkomstig van hoogovens;
(d)
netten van warmtevoorziening op afstand;
(e)
valorisatie van steenbergen;
(f)
nieuwe energiebronnen, met uitzondering van deze die verband houden met kernenergie;
(g)
terugwinning van energie door de industrieën en andere gebruikers;
(h)
rationeel energieverbruik.
De federale overheid is echter bevoegd voor aangelegenheden die omwille van de technische en economische ondeelbaarheid een gelijke behandeling op nationaal niveau vereisen, namelijk: a)
het nationaal uitrustingsprogramma in de elektriciteitssector;
b)
de kernbrandstofcyclus;
c)
de grote infrastructuren voor opslag, vervoer en productie van energie;
d)
de tarieven.
De zeegebieden waarin België rechtsmacht kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht behoren tot het bevoegdheidsdomein van de federale overheid. De inrichtingen voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen in de Noordzee vallen dus onder de bevoegdheid van de federale overheid. Overzicht van het Belgisch energiebeleid De Belgische overheden voeren een duurzaam energiebeleid dat tegelijk rekening houdt met de economische en maatschappelijke belangen van energie, met de uitputting van de fossiele energiebronnen en met de milieuproblematiek. In deze context dragen de hernieuwbare energiebronnen bij tot de realisatie van de volgende doelstellingen: (a)
het verbruik van energie uit fossiele bronnen terugschroeven om reserves aan te leggen voor de toekomst;
(b)
de uitstoot van broeikasgassen verminderen;
(c)
het land minder afhankelijk maken van energie‐invoer;
(d)
de impact van prijsschommelingen van andere energiebronnen beperken;
(e)
werkgelegenheid scheppen in het kader van een vernieuwende economie;
(f)
het energieaanbod diversifiëren om de werking van de energiemarkt te verbeteren.
Voor de productie van elektriciteit voerde België een systeem met groenestroomcertificaten en gewaarborgde minimumprijzen in om de ontwikkeling van energieproductie op basis van hernieuwbare bronnen te ondersteunen.
7/55
Op federaal niveau wordt aan dit systeem een pakket van maatregelen gekoppeld dat meer bepaald de uitbouw beoogt van offshore windparken op het Belgisch continentaal plateau (Noordzee). De gewesten ontwikkelen ook een beleid voor de ondersteuning van groene warmte. Daar waar de federale overheid gebruik maakt van fiscale maatregelen (belastingaftrek voor de ondernemingen) hebben de gewesten in het algemeen systemen opgezet waarbij ze investeringssteun geven aan ondernemingen en premies toekennen aan particulieren om zo de vestiging te ondersteunen van eenheden die energie produceren op basis van hernieuwbare bronnen. Om de ontwikkeling van biobrandstoffen in de transportsector te bevorderen, voerde de federale overheid een systeem van fiscaal vrijgestelde biobrandstofquota in, evenals een verplichting tot bijmenging (momenteel 4 %). Al deze maatregelen worden ondersteund met grootschalige informatie‐, opleidings‐ en bewustmakingscampagnes om zowel ondernemingen, burgers als de verschillende actoren in de sector zo goed mogelijk in te lichten. Op het vlak van regelgeving moeten projecten voor hernieuwbare energie voldoen aan de geldende stedenbouwkundige en milieuregels, voornamelijk wat vergunningen betreft. Voor bepaalde technologieën worden echter specifieke versoepelde regels opgelegd, op basis van de omvang van de installatie.
8/55
2) VRAAG 1: AANDEEL
EN WERKELIJKE CONSUMPTIE VAN ENERGIE UIT HERNIEUWBARE BRONNEN IN DE VOORBIJE TWEE KALENDERJAREN (N1; N2 BV. 2010 EN 2009), PER SECTOR EN IN TOTAAL, (ARTIKEL 22, LID 1, ONDER A) VAN DE RICHTLIJN 2009/28/EG). Het werkelijke aandeel en de werkelijke consumptie van hernieuwbare energie voor de voorbije twee jaar invullen in de voorgestelde tabellen.
Tabel 1: Het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen per sector (elektriciteit, verwarming en koeling, transport) en in totaal. HEB‐ V&K[1] (%) HEB‐ E[2] (%) HEB‐ T[3] (%) Totaal aandeel HEB[4] (%) Waarvan via samenwerkings‐ mechanismen[5] (%) Overschot voor samenwerkings‐ mechanismen[6] (%)
2009 4,35% 6,33% 3,03% 4,51%
2010 4,51% 6,97% 4,46% 5,05%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
[1] Aandeel hernieuwbare energie in verwarming en koeling: bruto‐eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarming en koeling [zoals gedefinieerd in artikel 5, lid 1, onder b), en lid 4 van Richtlijn 2009/28/EG] gedeeld door bruto‐eindverbruik van energie voor verwarming en koeling. Dezelfde methode wordt toegepast als in tabel 3 van de nationale actieplannen voor energie uit hernieuwbare bronnen. [2] Aandeel hernieuwbare energie in elektriciteit: bruto‐eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor elektriciteit [zoals gedefinieerd in artikel 5, lid 1, onder a), en lid 3 van Richtlijn 2009/28/EG] gedeeld door bruto‐ eindverbruik van energie. Dezelfde methode wordt toegepast als in tabel 3 van de nationale actieplannen voor energie uit hernieuwbare bronnen. [3] Aandeel hernieuwbare energie in vervoer: eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer [zie artikel 5, lid 1, onder c), en lid 5 van Richtlijn 2009/28/EG] gedeeld door het verbruik voor vervoer van 1) benzine, 2) diesel, 3) biobrandstoffen voor weg‐ en spoorvervoer en 4) elektriciteit voor vervoer over land (zoals aangegeven in rij 3 van tabel 1). Dezelfde methode wordt toegepast als in tabel 3 van de nationale actieplannen voor energie uit hernieuwbare bronnen. [4] Aandeel hernieuwbare energie in het bruto‐eindverbruik van energie. Dezelfde methode wordt toegepast als in tabel 3 van de nationale actieplannen voor energie uit hernieuwbare bronnen. [5] In procentpunt van het totale aandeel hernieuwbare energie. [6] In procentpunt van het totale aandeel hernieuwbare energie.
9/55
Tabel 1a: Rekentabel voor de bijdrage van hernieuwbare energie per sector in het eindverbruik van energie (ktoe) 2009
2010
(A) Bruto‐ eindverbruik van hernieuwbare energie 839.48 987.48 voor verwarming en koeling (B) Bruto‐eindverbruik van elektriciteit uit 493.98 596.23 hernieuwbare energiebronnen (C) Bruto‐eindverbruik van energie uit 228.49 345.49 hernieuwbare bronnen in vervoer (D) Totaal brutoverbruik van hernieuwbare 1 561.95 1 929.21 energiebronnen [1] (E) Overdracht van hernieuwbare energiebronnen 0.00 0.00 naar andere lidstaten (F) Overdracht van hernieuwbare energiebronnen van andere lidstaten en derde landen
0.00
0.00
(G) Verbruik van hernieuwbare energiebronnen aangepast voor streefcijfers (D)‐(E)+(F)
0.00
0.00
[1] Krachtens artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2009/28/EG worden gas, elektriciteit en waterstof uit hernieuwbare energiebronnen slechts één keer in aanmerking genomen. Niets mag dubbel worden geteld.
10/55
Tabel 1.b: Totale daadwerkelijke bijdrage (geïnstalleerde capaciteit, bruto elektriciteitsopwekking) van iedere technologie voor hernieuwbare energie in België om te voldoen aan de bindende streefcijfers voor 2020 en het indicatieve tussentijdse traject voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in elektriciteit
Waterkracht[1]: niet‐gepompt < 1MW 1MW‐10 MW >10MW gepompt gemengd[2] Geothermische installaties Zonne‐energie: fotovoltaïsch geconcentreerde zonne‐ energie Getijden‐, golf‐ en oceaanenergie Windenergie aan land op zee Biomassa[3] : vaste biomassa biogas vloeibaar TOTAAL waarvan in warmtekrachtkoppeling
2009
2010
TOT
TOT
MW GWh MW GWh 1.428,9 1.801,3 1.428,6 1.720,9 118,9 372,1 118,6 372,4 8,8 24,7 8,7 26,1 54,7 198,2 54,6 194,5 55,3 149,1 55,4 151,8 1.310,0 1.429,3 1.310,0 1.348,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 218,4 169,4 660,7 557,5 218,4 169,4 660,7 557,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 586,4 554,9 31,5 900,7 638,0 111,8 150,9 3.134,3 181,0
0,0
0,0
0,0
1.092,7 919,5 1.589,3 1.010,8 723,0 1.399,7 82,0 196,5 189,6 4.103,8 1.010,7 4.413,8 3.268,1 726,8 3.575,9 462,2 123,6 568,2 373,5 160,2 269,6 7.167,3 4.019,5 8.281,4 971,5 271,4 1.511,6
[1] Genormaliseerd overeenkomstig richtlijn 2009/28/EG en de Eurostat‐methode. [2] Overeenkomstig de nieuwe Eurostat‐methode. [3] Houd alleen rekening met stoffen die aan de duurzaamheidscriteria voldoen, zie artikel 5, lid 1, laatste alinea, van richtlijn 2009/28/EG.
11/55
Tabel 1c: Totale werkelijke bijdrage (eindverbruik van energie) van iedere
technologie voor hernieuwbare energie in [naam van de lidstaat] om te voldoen aan de bindende streefcijfers voor 2020 en het indicatieve tussentijdse traject voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in verwarming en koeling (ktoe) TOT ktoe Geothermisch (exclusief geothermische warmte met een lage temperatuur in warmtepompen) Zonne‐energie Biomassa[1] : Vaste biomassa Biogas Vloeibaar Hernieuwbare energie uit warmtepompen: ‐ waarvan aerothermisch ‐ waarvan geothermisch ‐ waarvan hydrothermisch TOTAAL waarvan stadsverwarming[2] waarvan biomassa in huishoudens[3]
TOT
2009 2010 1.9 1.9
11.1 814.4 755.1 23.5 36.4 11.4
12.0 957.5 890.4 26.2 41.6 13.4
0.0 11.4 0.0 838.8 18.3 220.4
26.1 29.0 5.2 984.8 19.8 248.9
[1] Houd alleen rekening met stoffen die aan de duurzaamheidscriteria voldoen, (zie artikel 5, lid 1, laatste alinea, van Richtlijn 2009/28/EG). [2] Stadsverwarming en/of ‐koeling uit totaal verbruik van hernieuwbare verwarming en koeling (HEB‐SV). [3] Uit het totale verbruik van hernieuwbare verwarming en koeling.
12/55
Tabel 1d: Totale daadwerkelijke bijdrage (eindverbruik van energie) van iedere technologie voor hernieuwbare energie in België om te voldoen aan de bindende streefcijfers voor 2020 en het indicatieve tussentijdse traject voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in vervoer (ktoe)
TOT TOT 2009 2010 Bio‐ethanol/bio‐ETBE 30,8 38,2 waarvan biobrandstoffen[1] artikel 21, lid 2 0,0 0,0 waarvan ingevoerd[2] 15,4 19,1 Biodiesel 195,5 304,6 waarvan biobrandstoffen [3] artikel 21, lid 2 0,0 0,0 waarvan ingevoerd [4] 183,3 292,4 Waterstof uit hernieuwbare bronnen 0,0 0,0 Hernieuwbare elektriciteit 1,9 2,4 Waarvan wegvervoer 0,0 0,0 Waarvan niet‐wegvervoer 1,9 2,4 Overig (biogas, plantaardige oliën …) – graag 0,0 0,0 specificeren waarvan biobrandstoffen[5] artikel 21, lid 2 0,0 0,0 TOTAAL 228,2 345,3 [1] Biobrandstoffen die zijn opgenomen in artikel 21, lid 2, van richtlijn 2009/28/EG.[2] Van de volledige hoeveelheid bio‐ethanol/bio‐ETBE. [3] Biobrandstoffen die zijn opgenomen in artikel 21, lid 2, van richtlijn 2009/28/EG. [4] Van de volledige hoeveelheid biodiesel. [5] Biobrandstoffen die zijn opgenomen in artikel 21, lid 2, van Richtlijn 2009/28/EG.
13/55
3) VRAAG 2: MAATREGELEN DIE DE VOORBIJE TWEE JAAR OP NATIONAAL NIVEAU ZIJN GENOMEN EN/OF GEPLAND OM DE GROEI VAN ENERGIE UIT HERNIEUWBARE BRONNEN TE BEVORDEREN, REKENING HOUDEND MET HET INDICATIEVE TRAJECT VOOR HET BEREIKEN VAN DE NATIONALE STREEFCIJFERS VOOR HEB ZOALS UITEENGEZET IN UW NATIONALE ACTIEPLAN VOOR ENERGIE UIT HERNIEUWBARE BRONNEN (ARTIKEL 22, LID 1, ONDER A), VAN RICHTLIJN 2009/28/EG). Tabel 2: Overzicht van alle beleidslijnen en maatregelen
* Type maatregel: FIN = financiële maatregel REG = regulerende maatregel NB = nietbindende maatregel ** Verwacht resultaat: GV = gedragsverandering KTOE = gegenereerde of verbruikte energie MW = geïnstalleerde capaciteit (in MW) *** Doelgroep en/of –activiteit: INV = investeerders INST = installateurs of producenten ADM = administratie GEB = eindgebruikers, publiek Stakeholders = mix
14/55
Naam en referentie van de maatregel
Type maat‐ regel*
Verwac Doelgroep ht en/of resultaa activiteit*** t **
en Bestaand Start‐ ‐ of in einddatum de voorbere van maatregel iding
Federale overheid Gunstig stelsel voor afwijkingen in productie
FIN
KTOE
INV
B
2009>
Toekenning van garanties van oorsprong voor de productie van hernieuwbare elektriciteit op zee REG
KTOE
INV
IV
2012>
Verplichte bijmenging van duurzame biobrandstoffen
REG
KTOE
INST
B
>2009
Duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen
REG
GV
INST
B
>2011
Belastingverlaging voor elektrische voertuigen en oplaadpalen
FIN
GV
GEB
B
2011>
FIN
KTOE
INV
IV
Vlaamse Geweest 1. Bevordering van hernieuwbare energie 1.1 Groene stroom Hervorming systeem groenestroom‐certificaten Degressief steunpad PV
FIN
KTOE
INV
B
Lopende 2012 2011 >
Meer steun voor biogas
FIN
KTOE
INV
B
2011 >
Duurzaamheidscriteria voor biovloeistoffen
REG
INV
B
2011 >
1.2 Verwarming en warmtekrachtkoppeling Ondersteuning van groene warmte
FIN
INV
IV
2012 >
KTOE
in
2. Administratieve vereenvoudiging Versterken taken windwerkgroep
REG
MW
MIX
B
2011 >
Omgevings‐vergunning
REG
MW
MIX
IV
?
3. Toegang tot het net ‘Flexibele’ aansluiting op het hoogspanningsnet
NB
MW
INV + TNB
B
2011 ‐ 2014
4. Beschermen en informeren van consumenten Communicatiecampagne groene warmte
NC
MC
GEB
Existant Juni 2010
NB
GV
GEB
B
5. R&D, studies Opstellen rekenmodel inschatting tewerkstelling groene jobs
2012
Waals Gewest GC: quota’s voor 2010‐2012
FIN/REG MW
INV
B
2010‐2012
Vastlegging van de quota’s na 2012
FIN/REG MW
INV
IV
2012>
Algemene herziening van het toekenningsysteem van GC
FIN/REG MW
INV
IV
2012
Besluit SOLTHERM
REG
INV/GEB
B
Eind 2010
Premies verwarmingsketels & warmtenetwerken
FIN/REG MW
GEB
B
Premie biomassaketels
FIN/REG GV/MW INV/GEB
Lopend & versterking in 2012 2011‐2012
Wind: productiedoelstelling in 2020
NB
MW
INV
B
2012>
Wind: potentieelkaart
REG
MW
ADM/INV
B
Lopend
GV
B
Biomethaanplatform
REG
GV
INV
B
2011
Studie biomethaan/biogas
NB
GV
ADM
B
2011
Duurzaamheidscriteria voor biomassa
REG
GV
ADM/INV
B
2011>
GP: degressieve steun aan nieuwe installaties
FIN/REG KTOE
INV
B
2011>
REG
ADM/INV
B
2011‐2012
Geothermie: 3 proefprojecten en potentiële cartografie
MW
Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1. Verbetering van de pagina's over energie voor professionele projectdragers op de website van NC Leefmilieu Brussel 2. Stappengids voor de installatie van fotovoltaïsche systemen (grote en kleine) NC
MC/MW INV/UTIL
3. Uniek contactpunt voor professionele projectdragers (Facilitator Duurzame gebouwen)
NC
MC/MW INV/UTIL/INST B
2011>
4. Uniek contactpunt voor particuliere projectdragers (Huis voor Energie)
NC
MC/MW INV/UTIL/INST B
2012>
5. Versoepeling van de stedenbouwkundige vergunningen (voor fotovoltaïsche en thermische zonne‐energie‐installaties) 6. Afschaffing van de milieuvergunning voor fotovoltaïsche systemen
R
MW
INV
B
2010>
R
MW
INV
B
2010>
7. Vereenvoudiging van de toekenningsvoorwaarden van energiepremies
R/FIN
MC/MW INV/ADM
B
2011>
8. Vereenvoudiging van het dossierbeheer van energiepremies
R
9. Herziening van de berekening van de toegekende groenestroomcertificaten voor fotovoltaïsche R/FIN installaties 10. Vereenvoudiging van de certificeringsprocedure voor fotovoltaïsche installaties (in het kader R van de toekenning van groenestroomcertificaten) R 11. Verenvoudiging van de procedure voor de toekenning van groenestroomcertificaten voor fotovoltaïsche installaties (1 keer per jaar) 12. Vervaardiging van webpagina's over groenestroomcertificaten op de website van Leefmilieu NC Brussel 13. Vastlegging van een gegarandeerde minimumprijs voor groenestroomcertificaten op 65 euro FIN 14. Vastlegging van de quota voor groenestroomcertificaten 2013‐2025
FIN
MC/MW INV/UTIL/INST B/IV
MC
INV
B
2010>/medi o2012> 2010>
B
2011>
MC/MW INV/ADM
B
medio2011>
MC
ADM
B
medio2011>
MC
ADM
B
medio2011>
MW
INV
B
medio2011>
MC/MW INV
B
medio2011>
MC/MW INV
IV
2012>
15. Vervaardiging van een stappengids voor het onderhoud van grote zonneboilerinstallaties
NC
MC
UTIL/INST
B
2010>
16. Uitvoering van monitoringonderzoeken voor fotovoltaïsche, thermische zonne‐energie‐, 15/55 warmtepomp‐ en geothermische installaties 17. Invoering van de certificering van installateurs
NC/R
MC
ADM/INST
B
2011‐2012
R
MC
INST
IV
2011>
18. Invoering van een windenergiebemiddelaar
NC
MC/MW ADM/INV
B
medio2011>
19. Uitvoering van windmaatregelen en haalbaarheidsonderzoek
NC/R
MC/MW ADM/INV
B
medio2011>
Federale overheid 1. Tolerantieregeling voor productieafwijkingen van offshore windturbineparken De federale reglementering voorziet sinds 20091 in de toekenning van een aanvullende steunmaatregel voor offshore windturbineparken om steun te bieden aan de verantwoordelijken voor het evenwicht die deze parken in hun productieportefeuille opnemen om hun evenwicht te beheren door het minder voorspelbare karakter van de productie die van deze parken verwacht wordt te temperen. Dit mechanisme van productie‐afwijking voorziet dat de netbeheerder met een aan‐ of verkoop het verschil compenseert tussen de vooraf genoemde injectie (de dag ervoor aangekondigd) en de reële injectie voor zover de productie‐afwijking kleiner is dan of gelijk aan 30 %. Voor de geproduceerde elektriciteit die in deze schijf valt, koopt (bij een onderschatting van de verwachte productie) of verkoopt (bij een overschatting van de verwachte productie) de netbeheerder deze aan de producent tegen een prijs die dicht bij de marktvoorwaarden ligt (respectievelijk BELPEX ‐ 10 % en BELPEX + 10 %). Deze aan‐ of verkopen worden geneutraliseerd voor de berekening van het onevenwicht van de betrokken verantwoordelijken. Voor productie‐afwijkingen van meer dan 30 % worden de overschotten of tekorten van meer dan 30 % in aanmerking genomen bij de berekening van het onevenwicht van de ARP. De netbeheerder past dan het gebruikelijke tarief toe op de afwijking tussen de daadwerkelijk geïnjecteerde hoeveelheid energie (geneutraliseerd op het aandeel energie dat binnen de schijf van 30 % valt) en de daadwerkelijk door het ARP in kwestie opgenomen hoeveelheid energie. 2. Verplichte bijmenging van duurzame biobrandstoffen In 2009 heeft de federale overheid een internaliseringspercentage van 4 % opgelegd van duurzame biobrandstof in de fossiele brandstoffen die ter consumptie worden aangeboden. De wet van 22 juli 2009 op de verplichte internalisering van biobrandstoffen bepaalt dat elke geregistreerde oliemaatschappij die benzine‐ en/of dieselproducten ter consumptie aanbiedt, verplicht is om ook tijdens hetzelfde burgerlijke jaar een hoeveelheid van 4 % v/v duurzame biobrandstoffen ter consumptie aan te bieden. Deze wet is van kracht sinds 1 juli 2009. Omdat de invoering van deze maatregel zo efficiënt is gebleken, werd de wet met 24 maanden verlengd. Deze verlenging is van kracht sinds 30 juni 2011. 3. Duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen Het Koninklijk Besluit van 26 november 2011 legt productnormeringen vast voor biobrandstoffen en voorziet in certificatieregelingen in het kader van het nationaal plan waardoor de duurzaamheid van de biobrandstoffen aangetoond kan worden conform richtlijn 2009/28/EG en richtlijn 2003/30/EG. 4. Belastingverlaging voor elektrische voertuigen en oplaadpalen Via de wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen en de programmawet van 23 december 2009 ondersteunt België de elektromobiliteit door de kopers van elektrische voertuigen de volgende fiscale voordelen aan te bieden:
Voor motorfietsen en driewielers is de belastingverlaging gelijk aan:
15 % van de aankoopwaarde van het elektrisch voertuig, maar beperkt tot
2.770 euro voor het boekjaar 2011 (inkomsten 2010);
2.830 euro voor het boekjaar 2012 (inkomsten 2011).
Voor vierwielers is de belastingverlaging gelijk aan:
15 % van de aankoopwaarde van het elektrisch voertuig, maar beperkt tot
4.540 euro voor het boekjaar 2011 (inkomsten 2010);
4.640 euro voor het boekjaar 2012 (inkomsten 2011).
Voor wagens, wagens voor dubbel gebruik en minibussen is de belastingverlaging gelijk aan
30 % van de aankoopwaarde van het elektrisch voertuig, maar beperkt tot
Koninklijk Besluit van 30 maart 2009 betreffende de productieafwijkingen op installaties voor de productie van elektriciteit uit wind in de zeegebieden. 1
16/55
9.000 euro voor het boekjaar 2011 (inkomsten 2010)
9.190 euro voor het boekjaar 2012 (inkomsten 2011).
Deze maatregelen worden aangevuld met een systeem van belastingverlaging voor de plaatsing van een elektrische oplaadpaal buiten de woning gelijk aan 40 % van de investering, maar beperkt tot 250 EUR voor de boekjaren 2011 en 2012 (inkomsten 2010 en 2011).
Vlaams Gewest 1. Actieplan groene warmte In Vlaanderen is er een actieplan groene warmte. Om de productie van groene warmte te stimuleren werden de premies voor zonneboilers en warmtepompen opgetrokken voor gezinnen en kmo’s. Voor particulieren werd de premie voor zonneboilers in 2012 opgetrokken van 75 naar 200 euro/m². Het actieplan omvat ook een voorstel om steun te geven voor de geproduceerde groene warmte van grootschalige installaties op biomassa (> 1 MW). De steunregeling voor groene warmte moet nog definitief goedgekeurd worden. Het is een vrijwillig systeem waarbij iedereen een aanvraag voor ondersteuning kan indienen bij de lancering van een call. Er wordt minstens om de 6 maand een call gelanceerd. De aanvrager moet aangeven hoeveel steun per geproduceerde MWh groene warmte nodig is. De projecten worden gerangschikt op basis van de aangevraagde steun. In elk geval dient de gevraagde steun lager dan 6 euro/MWh te liggen. Vervolgens gaat men de lijst af tot het voorziene budget uitgeput is. De exploitatiesteun wordt vervolgens uitbetaald voor 10 jaar. De eerste call wordt verwacht tegen de zomer van 2012. De calls worden gelanceerd door de VREG die ook de aanvragen rangschikt en selecteert tot het voorziene budget is uitgeput. De uitbetaling wordt geregeld door de elektriciteitsdistributienetbeheerder. De netbeheerder wordt hiervoor gecompenseerd vanuit de middelen van de overheid. Voor de call komen ook projecten in aanmerking die restwarmte benutten of die biomethaan injecteren in het aardgasnet. De steunregeling wordt in 2013 geëvalueerd en vervolgens om de drie jaar. 2. Communicatiecampagne groene warmte Om de burgers meer vertrouwd te maken met groene warmte werd er in juni 2010 een specifieke communicatiecampagne ‘Kies voor groene warmte’ uitgevoerd. Op de website (www.energiesparen.be/groenewarmte) werden promotiefilmpjes gelanceerd en werd meer informatie gegeven over de verschillende technologieën en premies. In drie grote treinstations werden ‘zonnedouchezakken’ rondgedeeld om de werking van een zonneboiler te illustreren. 3. Bijdrage tot de kwantietatieve en kwalitatieve uitbouw van groene jobs In juli 2011 werd een studie uitgeschreven voor de ontwikkeling van een eenvoudig rekenmodel voor de inschatting van de tewerkstellingseffecten verbonden aan de meest prioritaire Vlaamse energiebeleidsmaatregelen. Een nulmeting voor 2009 en 2010 zal worden uitgevoerd tegen eind februari 2012.
Waals Gewest 1. Groenestroomcertificaten:
Overzicht van de quota voor groenestroomcertificaten voor 2010, 2011 en 2012.
Alle elektriciteitsleveranciers zijn verplicht om driemaandelijks een quota voor groenestroomcertificaten vastgelegd door de overheid voor te leggen aan de CWaPE. Dit quota wordt uitgedrukt in een percentage dat de verhouding weergeeft tussen het aantal te produceren groenestroomcertificaten en het aantal elektrische MWh geleverd aan de eindgebruikers gevestigd op het grondgebied van Wallonië. Deze quota’s evolueren: 2003
3%
2008
17/55
8%
2004
4%
2009
9%
2005
5%
2010 (1e eind 2010
2006
6%
2011
13.5 %
2007
7%
2012
15.75%
trimester)/ 10% 11.75%
/
Onderhandelingen aan de gang over de vastlegging van de quota’s voor de jaren na 2012. Vanaf 1 januari 2013 moeten er nieuwe quota’s van kracht worden.
Groenestroomcertificaten: er wordt nagedacht over een totale herziening van het toekenningssysteem van GSC.
2. Zonnewarmte: In 2000 werd een actieprogramma gelanceerd met de naam SOLTHERM om de ontwikkeling van de sector zonnewarmte te ondersteunen. De acties zijn gebaseerd op twee principes: de kwaliteit van de installaties via de opleiding en erkenning van de installateurs en, ten tweede, de stimulering van de vraag door middel van de Soltherm‐premie (voornamelijk). In 2010 keurde de Waalse regering een ontwerpbesluit goed dat onder meer tot doel had de kwaliteit van de installaties te bevorderen en de controle op de installateurs te verscherpen. 3. Premies: Invoering van verhoogde premies voor ketels die een warmtenetwerk voeden die in 2012 nog uitgebreid zullen worden: de premies voor ketels of warmtekrachtkoppeling die het netwerk voeden, blijven behouden en worden verhoogd bij aansluiting op een netwerk dat minstens 3 aparte gebouwen en 4 wooneenheden bevoorraadt met een forfait per meter netwerk (begrensd). Premie voor biomassaketels: de premies zijn bedoeld voor verwarmingsketels met een uitsluitend automatische lading die voldoen aan de norm NBN EN 303‐5 klasse 3 en met een warmterendement hoger dan of gelijk aan 80 % (tot mei 2011) en hoger dan of gelijk aan 85 % (sinds juni 2011). 4. Wind: De Waalse regering heeft een politiek akkoord bereikt over de windenergiesector:
waarin een onshore windenergieproductie van 4.500 GWhel wordt nagestreefd tegen 2020 en een akkoord werd bereikt over het principe om een lineair traject uit te tekenen om dit doel te bereiken.
waarin wordt voorzien in de opstelling van een regionale kaart met zones die gunstig zijn voor de plaatsing van windturbines om een coherentie te creëren op gewestelijk niveau.
Windenergiedecreet: Dit decreet heeft tot doel om (i) het openbaar nut te erkennen van de productie van windenergie; (ii) de regering de bevoegdheid te verlenen om de windenergiedoelstelling vast te leggen en een jaarlijks traject uit te tekenen voor een periode van 8 jaar en voor het eerst tegen 2020; (iii) de positieve referentiekaart op te stellen gekoppeld aan een minimale produceerbaarheid per kavel; (iv) de toekenningsvoorwaarden van de kavels te bepalen; (v) de voorwaarden voor burger‐ en lokale overheidsparticipatie vast te leggen; (vi) de kwestie van de compensatievergoedingen te regelen van degenen die profijt halen uit de plaatsing van de windturbines. Concreet maakt dit decreet het dus mogelijk om, bijvoorbeeld, projectoproepen te organiseren en erfdienstbaarheden van openbaar nut te creëren (en dus te kunnen onteigenen). Het decreet legt ook objectieve selectiecriteria vast, zoals de burgerparticipatie en de sociaaleconomische gevolgen. 5. Biomassa Oprichting van een administratief platform met de diverse actoren/administraties bij de opstart van een project rond de installatie van een biomethaaneenheid (zie punt over de administratieve vereenvoudiging).
18/55
Studie van de sector van biomethaanvorming om alle hinderpalen voor de ontwikkeling van de sector biomethaanvorming en biogas in kaart te brengen: uitgave van een groenboek waarin dit wordt samengevat. 6. Fotovoltaïsch Voor kleine vermogens (<10 kW) verlaging van de steun afgestemd op de verlaging van de prijzen van het materiaal (panelen …); verbetering van de terugverdientijd via een degressieve multiplicatorcoëfficiënt (beslissing van de WR van 28‐11‐11) 7. Geothermie: Financiering van 3 proefprojecten: i) geothermie met laag vermogen voor stadsverwarming; (ii) geothermie met gemiddeld vermogen voor de elektriciteitsproductie; (iii) bepaling van het Waalse potentieel op basis van vorige studies om zo een kaart op te stellen van zones die potentieel gunstig zijn voor de exploitatie van diepe geothermie en om de hinderpalen voor geothermie te bepalen.
Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1. Energiebegeleiding van projectdragers: -
Verbetering van de pagina's over hernieuwbare energiebronnen bestemd voor beroepsmensen op de website van Leefmilieu Brussel.
-
Stappengids voor de installatie van fotovoltaïsche systemen (kleine en grote). Sinds 2005 ontwikkelt Leefmilieu Brussel een reeks instrumenten voor professionele en particuliere projectdragers. Op de website van Leefmilieu Brussel staan rekenaars, typebestekken enz. ter beschikking van het publiek. Op het vlak van hernieuwbare energiebronnen werden stappengidsen voor fotovoltaïsche installaties opgesteld en ter beschikking gesteld. Ze zijn zowel bestemd voor beroepsmensen als voor particulieren.
-
Oprichting van een uniek contactpunt voor professionele projectdragers. Beroepsmensen kunnen zich voortaan tot een facilitatordienst voor duurzame gebouwen richten, die de vragen van professionele projectdragers op een globale manier benadert.
-
Oprichting van het Huis voor Energie voor particulieren. Gezinnen die energierenovatiewerken willen verrichten en in hernieuwbare energiebronnen wensen te investeren kunnen in 2012 terecht bij de lokale structuren die Leefmilieu Brussel in het kader van het Huis voor Energie heeft opgericht en ondersteunt.
2. Vergunningen: -
In haar besluit van 17 juni 2010 heeft de Brusselse Hoofdstedelijke Regering de voorwaarden van de stedenbouwkundige vergunning voor de installatie van thermische en fotovoltaïsche zonnepanelen vereenvoudigd (Hoofdstuk VII Art. 21, 3° 22, 5° en 23, 3°).
-
Bij hetzelfde besluit zijn fotovoltaïsche panelen voortaan van de lijst met ingedeelde inrichtingen geschrapt waarvoor een milieuvergunning moet worden ingediend (Art. 6 betreffende rubriek nr. 55).
3. Energiepremies: -
Vereenvoudiging van de toekenningsvoorwaarden van premies. In 2011 werden de administratieve toegangsvoorwaarden voor energiepremies herzien en vereenvoudigd. Bovendien houden de premies voortaan rekening met de inkomsten van de aanvragers.
-
Vereenvoudiging van het beheer van premiedossiers. Sinds 1 januari 2012 staat Leefmilieu Brussel volledig in voor het premiebeheer. Voorheen zorgden de distributienetbeheerder (Sibelga) en Leefmilieu Brussel samen voor het premiebeheer. Door het aantal tussenpersonen te verminderen en de premie aanvragen bij Leefmilieu Brussel te laten analysteren, is het administratieve beheer efficiënter geworden.
4. Groenestroomcertificaten: -
Hervorming van de berekeningswijze van groenestroomcertificaten voor fotovoltaïsche systemen. In 2010 werd nagedacht over de werking van de markt van groenestroomcertificaten. Dit denkwerk heeft in 2011 geleid tot een nieuw besluit dat gunstig is voor grote fotovoltaïsche installaties en een terugwintijd van 7 jaar of minder waarborgt voor alle installaties van fotovoltaïsche panelen. Hierbij wordt rekening gehouden met de volgende reeks parameters: De gemiddelde eenheidskost van een fotovoltaïsch systeem De financiële investeringshulp 19/55
De aankoopprijs van elektriciteit op het netwerk De prijs voor de doorverkoop van groenestroomcertificaten op de markt -
Het nieuwe besluit voorziet in een jaarlijkse aanpassing (door de minister) van het toegekende aantal groenestroomcertificaten om een terugwintijd van 7 jaar te garanderen in functie van de jaarlijkse evolutie van de 4 bovenstaande parameters. De groenestroomcertificaten worden voor een periode van 10 jaar toegekend.
-
Vereenvoudiging van de procedure voor de certificering van fotovoltaïsche installaties. Voor installaties kleiner dan 10 kVA werd in 2011 het bezoek voor de certificering afgeschaft.
-
Voor diezelfde installaties moet de index voor de toekenning van groenstroomcertificaten een maal per jaar worden ingediend in plaats van 4 maal per jaar voordien.
-
Vervaardiging van webpagina's over groenestroomcertificaten op de website van Leefmilieu Brussel in 2011.
-
In 2012 bedraagt de gegarandeerde minimumprijs van groenestroomcertificaten 65 euro. Groenestroomcertificaten worden met voorrang doorverkocht op een markt voor ongeveer 82 à 86 euro per groenestroomcertificaat. De verplichting voor ELIA, de transportnetbeheerder voor elektriciteit, om de Brusselse groenestroomcertificaten voor de minimumprijs van 65 euro per certificaat terug te kopen is vooral bestemd om investeerders gerust te stellen. Om hun installatie te financieren, moeten zij namelijk soms gebruikmaken van externe financieringsmiddelen zoals banken.
-
Vastlegging in 2012 van de quota voor de groenestroomcertificaten voor de periode 20132025. Elektriciteitsleveranciers zijn verplicht om een aantal quota voor groenestroomcertificaten aan BRUGEL terug te geven. Elk jaar worden deze quota opgetrokken om de productie van groene stroom in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te ondersteunen. In 2012 zullen de quota voor de periode 20132025 worden vastgelegd.
5. Kwaliteit van de installaties: -
Vervaardiging in 2010 van een onderhoudsgids voor grote zonneboilersystemen beschikbaar voor het grote publiek.
-
Opzet en uitvoering van monitoringonderzoeken van installaties (fotovoltaïsche, thermische zonne energie, geothermische en warmtepompinstallaties) in de periode 20112012. Deze monitorings zijn momenteel aan de gang. Met deze onderzoeken moet Leefmilieu Brussel een beter inzicht verwerven in de exploitatievoorwaarden om een optimale werking van de betrokken installaties te waarborgen. - In 2011 werd in overleg met de andere Belgische gewesten de oprichting van een systeem voor de certificering van installateurs opgestart dat in 2012 concreet vorm zal krijgen.
6. Windenergie: -
Bemiddelaar. De 'windenergiebemiddelaar' helpt projectdragers bij de nodige administratieve stappen. Momenteel kan men alleen maar vaststellen dat deze stappen ingewikkeld blijven, onder meer door de verplichtingen met betrekking tot de radarsystemen van de luchthaven van BrusselNationaal en de regels die de instelling Belgocontrol hiervoor heeft aangenomen.
-
Meetcampagnes en haalbaarheidsstudies. De doelstelling is om op wetenschappelijk wijze te bepalen welke gebieden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het grootste potentieel bieden voor windenergie. Voor enkele projectdragers zijn tegelijk haalbaarheidsstudies gepland.
7. Biomassa en warmtenetwerk: -
Studie over het potentieel van biomassa en warmtenetwerken. In 2010 en 2011 hebben twee nauw met elkaar verbonden onderzoeken het licht gesteld op de moeilijkheid om het Brussels biomassapotentieel te bepalen. Om rekening te houden met de doelstellingen inzake de bescherming van de luchtkwaliteit, is het nodig om in een schoonmaaksysteem van gassen te voorzien. Een dergelijk systeem lijkt echter weinig waarschijnlijk voor kleine installaties. Daarom werd in een onderzoek de haalbaarheid nagegaan van grotere verwarmingsinstallaties op biomassa in combinatie met warmtenetwerken. Helaas lijken zulke installaties op dit stadium niet economisch leefbaar.
-
Duurzaamheidscriteria van biomassa. In 2011 werden nieuwe gewestelijke bepalingen aangenomen om de vereisten van richtlijn 2009/28/EG inzake de duurzaamheid van biomassa om te zetten.
20/55
-
Onderzoek over de luchtkwaliteit van verwarmingsinstallaties op biomassa. Naar aanleiding van de in 2010 en 2011 gevoerde onderzoeken is momenteel een monitoring aan de gang om de luchtverontreinigende stoffen op het terrein op te meten. Dit onderzoek moet de weerslag op de luchtkwaliteit in kaart brengen van biomassaverwarmingsinstallaties zoals warmtekrachtkoppeling op koolzaadolie of verwarmingsketels op pellets. Met dit nieuwe onderzoek (eind 2012) moet Leefmilieu Brussel een beter inzicht verwerven in: (a)
de gevaren verbonden aan de verbranding van vloeibare of vaste biomassa in verwarmingsinstallaties (verwarmingsketels of warmtekrachtkoppeling);
(b)
de minimale exploitatievoorwaarden om de luchtkwaliteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te bewaren.
21/55
4) VRAAG 2A: BESCHRIJF DE VOORUITGANG DIE GEBOEKT IS BIJ HET BEOORDELEN EN VERBETEREN VAN DE ADMINISTRATIEVE PROCEDURES VOOR HET WEGWERKEN VAN REGELGEVENDE EN NIETREGELGEVENDE HINDERPALEN VOOR DE ONTWIKKELING VAN HERNIEUWBARE ENERGIE (ARTIKEL 22, LID 1, ONDER E), VAN RICHTLIJN 2009/28/EG). Begin 2011 hebben de federale minister en de 3 gewestelijke ministers die bevoegd zijn voor energie beslist om een meer gecoördineerde benadering uit te werken van een aantal aspecten die tot hun takenpakket behoren. In deze context werd een grootschalige raadpleging gehouden bij de belanghebbende partijen, de Staten‐Generaal van Energie, om na te gaan welke factoren investeringen in productiecapaciteit en netwerkinfrastructuur in de weg staan. De deelnemers benadrukten het feit dat een van de grootste hinderpalen gevormd werd door de veelvuldigheid, complexiteit en inconsistentie van bepaalde goedkeuringsprocedures. Na deze vaststelling werd er een werkgroep gevormd van federale en gewestelijke experts die aanbevelingen moet doen om de administratieve procedures te vereenvoudigen en beter te integreren. De eerste concrete resultaten van dit proces worden verwacht voor de tweede zitting van de Staten‐Generaal (zomer 2012).
Federale overheid Er werd een vereenvoudigde procedure ingevoerd voor exploitanten die reeds over een domeinconcessie beschikken om kleine wijzigingen aan hun projecten sneller te kunnen goedkeuren.
Vlaams Gewest 1. Versterken van de windwerkgroep De interdepartementale windwerkgroep is een adviesverlenend overlegorgaan tussen de verschillende overheidsadministraties. Niet alle adviesinstanties waren vertegenwoordigd. Daarom werd de windwerkgroep uitgebreid om de verschillende beleidsdoelstellingen maximaal op elkaar af te stemmen. De windwerkgroep zal in haar hernieuwde samenstelling de projecten herevalueren die in het verleden positief advies kregen maar niet gerealiseerd werden. Hiermee wil men onderzoeken waarom projecten niet gerealiseerd worden, zodat men hierop kan inspelen. Er gaat ook specifieke aandacht naar de inventarisatie van projecten in de havens. In overleg met de bevoegde haveninstanties worden knelpunten gedetecteerd en onderzocht waar de Vlaamse overheid faciliterend kan optreden. 2. Invoering van een omgevingsvergunning Een omgevingsvergunning beoogt de integratie van de bouw‐ en milieuvergunning en het stroomlijnen van adviesverlening en beslissingsbevoegdheid. Het is een middel om tot een efficiëntere vergunningverlening te komen met een maximale synergie van te doorlopen stappen. Men voorziet meer aandacht voor het voortraject van de vergunningverlening en een goede samenwerking tussen initiatiefnemer en betrokken overheden en tussen betrokken overheden onderling. Een conceptnota met principes werd eind 2011 goedgekeurd. Aanpassingen aan de regelgeving die de omgevingsvergunning moeten implementeren worden voorbereid.
Waals Gewest 1. Interadministratieve werkgroep inzake biomethaanvorming In deze interadministratieve groep zetelen de administraties die bevoegd zijn in elk aspect van biomethaanvorming:
DGO4‐ruimtelijke ordening voor bouwvergunningen,
DGO3‐milieu voor exploitatie‐ en milieuvergunningen,
DGO3‐landbouw voor installaties in landbouwgebied,
22/55
DGO3‐afval voor installaties die gebruik maken van afval (landbouw en landbouwindustrie), statuut van het digestaat,
DGO4‐energie omdat biogas gebruikt wordt om energie te produceren (brandstof, elektriciteit en/of warmte).
De bedoeling is om de uitvoering te vergemakkelijken op administratief vlak en zo onze doelstellingen inzake hernieuwbare energiebronnen te bereiken door middel van biomethaanvorming. 2. Referentiekader windenergie: Beslissing van de Waalse regering om een positieve kaart op te stellen van zones waar windturbines mogelijk zijn om zo te komen tot een coherente exploitatie op gewestelijk niveau. Deze beslissing wordt gereglementeerd door het windenergiedecreet. Deze beslissing is gebaseerd op de volgende principes:
Een grondbeleid uitwerken om de doelstellingen van duurzame ontwikkeling op het grondgebied te bereiken;
De landschappen en natuurlijke ruimtes valoriseren met naleving van de Europese landschapsconventie;
De burgerparticipatie bevorderen in projecten rond de ontwikkeling van hernieuwbare energie (wind, biomassa, houtenergie …) dankzij aangepaste formules, zoals coöperatieve verenigingen;
Werken op middellange termijn met het oog op de verhoging van de capaciteit van het net om zo alle gedecentraliseerde bronnen aan te sluiten die vereist zijn om onze Europese doelstellingen na te komen.
Dit decreet erkent dat de productie van windenergie van openbaar nut is, verleent de regering de bevoegdheid om een windenergiedoelstelling te bepalen door exploitatiecriteria vast te leggen voor een optimale benutting van windenergie en houdt tegelijk rekening met alle geëvalueerde verplichtingen in het kader van de Feltz‐studie, met de sociaaleconomische criteria, alsook met het principe van de gemeentelijke en burgerparticipatie, en maakt het mogelijk om windturbines te installeren op de beste plaatsen (met grondbeleid en regeling van de kwestie van de vergoedingen). Met dit decreet en de bijbehorende kaart kan de sector een langetermijnvisie opstellen en zich verder ontwikkelen. 3. Referentiecartografie van geothermie: Bepaling van het Waals potentieel op basis van studies om de kaart op te stellen met zones die gunstig zijn voor de exploitatie van diepe geothermie en de hinderpalen te bepalen voor de ontwikkeling van de geothermie in Wallonië.
Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1. Vergunningen: -
In haar besluit van 17 juni 2010 heeft de Brusselse Hoofdstedelijke Regering de voorwaarden van de stedenbouwkundige vergunning voor de installatie van thermische en fotovoltaïsche zonnepanelen vereenvoudigd (Hoofdstuk VII Art. 21, 3° 22, 5° en 23, 3°).
-
Bij hetzelfde besluit zijn fotovoltaïsche panelen voortaan van de lijst met ingedeelde inrichtingen geschrapt waarvoor een milieuvergunning moet worden ingediend (Art. 6 betreffende rubriek nr. 55).
2. Energiepremies: -
Vereenvoudiging van de toekenningsvoorwaarden van premies. In 2011 werden de administratieve toegangsvoorwaarden voor energiepremies herzien en vereenvoudigd. Bovendien houden de premies voortaan rekening met de inkomsten van de aanvragers.
-
Vereenvoudiging van het beheer van premiedossiers. Sinds 1 januari 2012 staat Leefmilieu Brussel volledig in voor het premiebeheer. Voorheen zorgden de distributienetbeheerder (Sibelga) en Leefmilieu Brussel samen voor het premiebeheer. Door het aantal tussenpersonen te verminderen en de premie aanvragen bij Leefmilieu Brussel te laten analysteren, is het administratieve beheer efficiënter geworden.
23/55
3. Groenestroomcertificaten: -
Vereenvoudiging van de procedure voor de certificering van fotovoltaïsche installaties. Voor installaties kleiner dan 10 kVA werd in 2011 het bezoek voor de certificering afgeschaft.
-
Voor diezelfde installaties moet de index voor de toekenning van groenstroomcertificaten een maal per jaar worden ingediend in plaats van 4 maal per jaar voordien.
24/55
5) VRAAG 2B: BESCHRIJF DE MAATREGELEN DIE ZIJN GENOMEN OM DE TRANSMISSIE EN DISTRIBUTIE VAN ELEKTRICITEIT UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN TE GARANDEREN EN OM HET KADER OF DE REGELS TE VERBETEREN VOOR HET DRAGEN EN DE VERDELING VAN KOSTEN IN VERBAND MET DE KOPPELING AAN EN VERSTERKING VAN HET NET (ARTIKEL 22, LID 1, ONDER F), VAN RICHTLIJN
2009/28/EG). Naast de maatregelen opgenomen in het Nationaal Actieplan werken de federale en gewestelijke regulatoren momenteel samen met de TNB’s en DNB’s om de toegang tot het net te versterken voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. De piste van de flexibele toegangsweg – indien er zich opstoppingsproblemen zouden voordoen – wordt momenteel bestudeerd, zowel voor de toegang tot het transportnet als voor de toegang tot het distributienet. In principe gebeuren de koppeling aan en de versterking van het net door de netwerkbeheerder, die dus aanvankelijk de bijbehorende kosten draagt. Er worden echter koppelingstarieven aangerekend – die gepubliceerd worden op de site van de CREG – zodat de netwerkbeheerder de koppelingskosten kan terugkrijgen. Via deze tarieven draagt de producent in fine de koppelingskosten, hoewel er bij bepaalde categorieën van klanten een manier bestaat om de kosten te verdelen. De reglementering die nu is ingevoerd door de nationale regulator biedt de klant echter de optie om bepaalde werkzaamheden voor de koppeling aan het transportnet zelf uit te voeren of te laten uitvoeren door een door hem aangestelde derde. Er zijn diverse uitzonderingen op de bovenvermelde algemene principes. Als voorbeeld kunnen we aanhalen:
In het Vlaams Gewest zijn de koppelingskosten begrensd. Zo zijn de kosten voor de koppeling aan het net betaald door de ‘groene’ productie begrensd tot de kosten van een virtuele koppeling, namelijk de kosten van de kortste afstand tussen de installatie en het net;
De transportnetbeheerder moet een derde van de kosten van de onderzeese kabel financieren en dit voor een maximumbedrag van 25 miljoen EUR voor een project van 216 MW of meer. Deze financiering van 25 miljoen EUR wordt naar rato verminderd als het project minder dan 216 MW bedraagt.
De kosten voor de technische aanpassing (deep connection costs) worden betaald door de netbeheerder. Er werden of worden initiatieven gelanceerd om de diverse uitdagingen verbonden aan de overgang naar slimme netten te bestuderen. Hierover wordt overleg gepleegd door de diverse actoren.
Vlaams Gewest 1. Slimme Netten De uitvoering van de transitie naar slimme energienetten in Vlaanderen gebeurt via het beleidsplatform slimme netten. Dit beleidsplatform groepeert de belanghebbenden bij slimme netten en slimme meters binnen de Vlaamse overheid en daarbuiten. Het beleidsplatform heeft tot doel een globaal overzicht te krijgen en te houden over de lopende acties. Onder dit beleidsplatform opereren 2 werkgroepen:
De werkgroep netbeheer en decentrale productie focust op de netgerelateerde aspecten van slimme netten en de goede inpassing van decentrale productie op het net (o.a. technologische mogelijkheden, raakvlak met ruimtelijke ordening, ….).
De werkgroep marktwerking en consument volgt de marktopportuniteiten van slimme netten en slimme meters op en de impact hiervan op de consument (o.a. aspecten zoals privacy, energiebesparing, invloed op sociaal energiebeleid, impact op facturatie, marktprocessen, energiediensten, link met elektrische wagens,…)
Beide werkgroepen hebben tot doel expertise over deze aspecten op te bouwen. Zij moeten inhoud aandragen voor het beleidsplatform en aan de slag gaan met de input van het beleidsplatform.
25/55
2. Oplossing voor de capaciteitsbeperkingen van het netwerk Er zijn bepaalde plaatselijke problemen met congestie die op korte termijn de aansluiting van een installatie voor het opwekken van hernieuwbare elektriciteit kunnen verhinderen. Wat de ontwikkeling betreft van windturbineprojecten met een domeinconcessie op het Belgische continentaal plat, zal een versterking van het bestaande landnet noodzakelijk zijn. Het Stevin‐project dat betrekking heeft op de uitbreiding van het net van 380 kV van Eeklo naar Zeebrugge wil een antwoord bieden op deze uitdaging. De procedure voor het integreren van deze koppeling in een gewestelijk plan van aanleg (GRUP), na het opstellen van een plan voor het evalueren van de milieu‐incidentie (MER‐plan) werd eind 2009 gestart. Deze koppeling zou in de loop van 2014‐2015 operationeel moeten zijn. In afwachting hiervan kwamen 27 groenestroomprojecten –samen goed voor een capaciteit van 114 megawatt op een wachtlijst terecht. Het hoogspanningsnet in de driehoek Koksijde‐Zeebrugge‐Brugge zit vol omdat alle beschikbare capaciteit contractueel is gereserveerd voor windmolens op zee, ook al zijn die nog niet allemaal gebouwd. Hierdoor konden nieuwe productieparken zoals grote oppervlaktes zonnepanelen, windmolens of biowarmtekrachtkoppeling niet meer aangesloten worden op het net. Na overleg met alle betrokkenen werd een oplossing uitgewerkt. Elia zal de nodige capaciteit vrijmaken en er zo voor zorgen dat de projecten op een ‘flexibele’ manier kunnen aansluiten op het net. Dat betekent dat de nieuwe projecten hun stroom op het net kunnen zetten, op voorwaarde dat ze bereid zijn om los te koppelen in de uitzonderlijke gevallen dat er tegelijk zeer veel productie is (veel wind) en een lage vraag (bijvoorbeeld ’s nachts). Geschat wordt dat dit maar zelden nodig zal zijn, zodat de installaties in 92 procent van de tijd normaal kunnen draaien.
Waals Gewest De CWaPE heeft een advies uitgebracht2 over de impact op de kosten van het net van de productiedoelstellingen van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen tegen 2020. De impactanalyse die in dit kader werd uitgevoerd heeft aan het licht gebracht welke grote kostenposten getroffen zullen worden, hoe die wellicht zullen evolueren in 2020 en hoe deze kosten doorberekend worden aan de eindklant. De CWaPE heeft zich hierbij gebaseerd op relevante studies ter zake en relatief behoudende hypotheses aangenomen. Met de toekomstige ontwikkeling van de slimme netten werd in deze fase dus geen rekening gehouden. De CWaPE heeft de opdracht gekregen om de duurzame en slimme elektriciteitsnetten te bestuderen en deze studie werd uitgevoerd in de loop van 2011 door de denkgroep REDI, die uiteindelijk een verslag heeft voorgelegd aan de regering over de investeringsprioriteiten in de elektriciteitsnetten om de gedecentraliseerde productie‐eenheden beter te integreren tegen een zo laag mogelijke kostprijs. Hierbij werden de diverse maatregelen onderzocht om dit te bereiken, met name een actief beheer van de vraag of flexibele koppelingen. Zodra deze investeringsprioriteiten voor de elektriciteitsnetten vastgelegd zijn, kan er een studie, specifiek voor Wallonië, uitgevoerd worden om de vereiste investeringen te kwantificeren. Het is immers essentieel dat deze investeringen geoptimaliseerd worden om de kosten zo veel mogelijk te drukken. De Europese referentiestudies tonen reeds dat deze meerkosten niet zullen leiden tot grote uitschieters omdat deze tegen 2020 zo’n 1 % van de elektriciteitsfactuur zullen uitmaken. Naast deze economische aspecten moet de ontwikkeling van de slimme netten ook zo gebeuren dat gedecentraliseerde productie‐eenheden sneller aangesloten kunnen worden. In een meer conventionele benadering van de capaciteitsuitbreiding van de netten kunnen de wachttijden immers heel lang worden, gezien de vereiste vergunningen en financieringen.
Brussels Hoofdstedelijk Gewest: Zoals bepaald in het nationaal plan past het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het compensatieprincipe toe voor alle gedecentraliseerde stroomproductie‐installaties met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 5kVA. Concreet wordt de geproduceerde stroom, ten belope van het elektriciteitsverbruik, tegen de hoogste prijs gewaardeerd (aankoop van elektriciteit). Dit verhoogt de rentabiliteit en vergemakkelijkt de 2 CD‐11g05‐CWaPE‐334 van de CWAPE (http://www.cwape.be) : “Avis concernant l’impact, sur le coût du réseau et sur le prix de l’électricité, des quotas de certificats verts envisagés à l’horizon 2020” gepubliceerd op 19 juli 2011.
26/55
administratieve stappen (voor de doorverkoop op het netwerk van opgewekte stroom is geen contract nodig). In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn er trouwens geen kosten verbonden aan de injectie van stroom op het netwerk, ongeacht het vermogen van de gedecentraliseerde productie‐eenheid. Groene stroom heeft voorrang op het elektriciteitsnetwerk. De leveranciers zijn verplicht om eerst de opgewekte groene stroom te kopen. In het kader van de energiepremie voor fotovoltaïsche installaties werd de vervanging van een bestaande elektriciteitsmeter door een bi‐directionele meter aangeboden (kost ongeveer 270 euro).
27/55
6) VRAAG 3: BESCHRIJF DE GELDENDE STEUNREGELINGEN EN ANDERE MAATREGELEN OM ENERGIE UIT HERNIEUWBARE BRONNEN AAN TE MOEDIGEN, EN VERMELD EVENTUELE ONTWIKKELINGEN VAN DE GEBRUIKTE MAATREGELEN IN UW NATIONALE ACTIEPLAN VOOR ENERGIE UIT HERNIEUWBARE BRONNEN (ARTIKEL 22, LID 1, ONDER B), VAN RICHTLIJN 2009/28/EG). De Commissie herinnert de lidstaten eraan dat alle nationale steunregelingen moeten voldoen aan de regels voor staatssteun zoals vastgelegd in de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De kennisgeving van het rapport overeenkomstig artikel 22 van richtlijn 2009/28/EG komt niet in de plaats van een kennisgeving van staatssteun overeenkomstig de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de EU. Gesuggereerd wordt tabel 3 te gebruiken om nauwkeuriger informatie te verstrekken over de geldende steunregelingen en de op verschillende hernieuwbareenergietechnologieën toegepaste steunniveaus. De lidstaten worden aangemoedigd informatie te verstrekken over de methode die wordt gebruikt om het niveau en de opzet van steunregelingen voor hernieuwbare energie vast te stellen. De federale overheid en de gewesten hebben verhandelbare certificaatregelingen ingevoerd om de productie van elektriciteit van hernieuwbare oorsprong te bevorderen, rekening houdend met de toegewezen bevoegdheden. Hoewel ze sterk gelijkend zijn, onder meer in geest (verhandelbare systemen met steunniveaus die verschillen volgens de technologie), vertonen de regelingen van elk van deze entiteiten een bepaald aantal specifieke kenmerken. Deze instrumenten worden aangevuld met een reeks investeringsondersteunende mechanismen die op federaal en gewestelijk niveau werden ingevoerd. Deze mechanismen staan uitgebreid beschreven in het nationaal actieplan.
28/55
Tabel 3: Steunregelingen voor hernieuwbare energie Steunregelingen voor hernieuwbare energie Geraamde totale jaarlijkse steun in de elektriciteitssector Geraamde totale jaarlijkse steun in de verwarmingssector Geraamde totale jaarlijkse steun in de vervoerssector Elektriciteitsproductie OFFSHORE windenergie
Productiestimulansen
Steun per eenheid Totaal Steun per eenheid Totaal 2009 2010 518 911 603.50 € 628 111 793.00 € 33 476 881.54 € 32 334 281.89 € * * Autorité Fédérale 107 €/MWh Vlaamse Geweest
HEB‐steunregeling Systeem van groenestroomcertificaten Verplichting/quota (%) Boete (€/GSC) Minimumtarief (€/GSC) Gemiddelde prijs (€/GSC) Totale kost (euro) Investeringssteun Ecologiepremie bedrijven (euro) Fotovoltaïsche zone‐energie Zonneboiler Windenergie (> 1,5 MW) Waterkracht Warmtepomp en geothermische energie Biomassa warmte Biomassa WKK Biogas warmte Biogas WKK Premie elektriciteits‐distributienetbeheerder (euro) Zonneboiler particulieren Zonneboiler niet‐particulieren Warmtepomp particulieren Warmtepomp niet‐particulieren elektriciteitsproductie Instrument
8 700 000.00 €
4,9% 125.00 € 60.00€ à 450.00€ 107.30 €
107 €/MWh
20 200 000.00 €
5,25% 125.00 € 60.00€ à 450.00€ 105.50 € 271 200 000.00 €
401 400 000.00 €
Gemiddeld 91 369.00 € 2 736.00 € 669 128.00 € 98.00 € 5 826.00 € 24 786.00 € 77.00 € ‐ € 937 812.00 €
Totaal 81 409 879.00 € 73 867.00 € 9 367 793.00 € 98.00 € 192 245.00 € 123 929.00 € 77.00 € ‐ € 21 569 676.00 €
Gemiddeld 33 652.00 € 3 598.00 € 131 187.00 € ‐ € 2 773.00 € 149 655.00 € 400.00 € 944.00 € 1 154 083.00 €
Totaal 5 451 625.00 € 32 384.00 € 262 373.00 € ‐ € 249 569.00 € 59 862.00 € 400.00 € 944.00 € 33 468 418.00 €
Gemiddeld 555.00 € 1 157.00 € 889.00 € 1 837.00 € Région Wallonne
Totaal 1 955 210.00 € 11 571.00 € 551 788.00 € 82 686.00 €
Gemiddeld 530.00 € 1 315.00 € 901.00 € 1 366.00 €
Totaal 1 787 336.00 € 1 052.00 € 285 687.00 € 84 687.00 €
Verplichting/quota(%) Straf (€/eenheid) garantie min (€/eenheid) Gemiddelde certificaatprijs Totale kosten GC (€)
9% 100.00 € 65.00 € 87.88 €
11,25% 100.00 € 65.00 € 84.90 €
113 541 575.00 € 154 501 085.00 € Investeringshulp gemiddeld €/eenheid 1 355 479.00 € 2 710 958.00 € 350 994.00 € 1 052 982.00 € Biomethaanvorming Biomassaketels gemiddeld €/eenheid 382 726.00 € 1 913 630.00 € 93 155.40 € 931 554.00 € gemiddeld €/eenheid 1 799 954.00 € 3 599 908.00 € 197 143.33 € 591 430.00 € Fossiele WKK gemiddeld €/eenheid 1 267 773.43 € 8 874 414.00 € 345 034.83 € 8 280 836.00 € Energiebesparing Milieu gemiddeld €/eenheid 190 458.50 € 761 834.00 € 7 598 106.56 € 68 382 959.00 € Groot windenergie gemiddeld €/eenheid 1 301 493.57 € 9 110 455.00 € 1 502 013.67 € 13 518 123.00 € gemiddeld €/eenheid 36 653.50 € 73 307.00 € 244 220.10 € 2 442 201.00 € Waterkracht PAC gemiddeld €/eenheid 10 855.50 € 21 711.00 € 111 421.40 € 557 107.00 € Klein windenergie gemiddeld €/eenheid 20 481.00 € 40 962.00 € 15 675.40 € 78 377.00 € Fotovoltaïsch gemiddeld €/eenheid 51 008.03 € 7 090 116.00 € 45 780.62 € 8 560 976.00 € gemiddeld €/eenheid 9 724.00 € 9 724.00 € 18 146.00 € 18 146.00 € Thermische zonne‐energie Investeringspremies warmtepomp (ECS) €/eenheid 750.00 € 182 250.00 € 750.00 € 101 250.00 € warmtepomp (combi) €/eenheid 2 250.00 € 929 250.00 € 2 250.00 € 500 789.49 € gemiddeld €/eenheid 1 835.05 € 730 351.04 € 1 763.11 € 558 901.40 € Biomassaketels warmtepomp (verwarming) gemiddeld €/eenheid 1 835.05 € 248 250.00 € 1 500.00 € 214 500.00 € Thermische zonne‐energie gemiddeld €/eenheid 2 014.68 € 8 072 805.00 € 2 008.21 € 5 253 480.00 € De belastingverlaging en belastingaftrek zijn niet weergegeven. * De steun aan de productie van hernieuwbare energie in de vervoerssector kan niet geëvalueerd worden met de huidige instrumenten.
Tabel 3a: Alle Belgische maatregelen samengevat: Afkortingen gebruikt in de tabel: B= Bestaand
Type maatregel
Verwacht resultaat
Doelgroep en/of -activiteit
R=reglementair
GV= gedragsverandering
INV=investeerders
of
FIN=financieel
MW = geïnstalleerde capaciteit (MW;
GEB= eindgebruikers; ADM=overheidsadministraties
IV= in voorbereiding
NB=niet-bindend
KTOE=geproduceerde/verbruikte energie (ktoe)
INST=installateurs, productie van biobrandstoffen
29/55
T/DNB = Transport/distributienetbeheerder
Type maatregel
Verwacht resultaat
Doelgroep en/of -activiteit
Afbakening van een gebied voorbehouden voor de bouw van offshore windturbineparken
R
MW
ADM
B
2000>
Toekenning van domeinconcessies
R
MW
INV
B
2000>
Ondersteuning van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (groenestroomcertificaten)
FIN
KTOE
INV
B
2002>
Gunstig stelsel voor afwijkingen in productie
FIN
KTOE
INV
B
2009>
Bijdrage aan de bekabelingskosten
FIN
MW
INV
B
2008>
Mechanisme van groene certificaten met gewaarborgde minimumprijs
FIN
KTOE
INV
B
2002>
Groenestroomquota’s
FIN
KTOE
Elektriciteitsleveranciers
B
2002>
Specifieke waarde van groene certificaten voor fotovoltaïsche energie (VG)
FIN
KTOE
DNB
B
2006>
Naam en referentie van de maatregel
B=Best Startdatum aand
1, Bevordering van hernieuwbare energie 1,1, Elektriciteit uit offshore windenergie
1,2, Onshore elektriciteit
B
Vermenigvuldigingsfactor (RW) Compensatieprincipe voor systemen met een vermogen van minder dan 10 kVA
FIN
KTOE
Producenten
B
2008
Toekenning van labels van garantie van oorsprong
R
KTOE
INV
B
2002>
Opheffen van de beperkingen voor windturbines in landbouwgebied (VG)
R
MW
INV
B
2009>
NB
GV
ADM
B
2009>
Warmtekrachtkoppelingscertificaten
FIN
KTOE
Elektriciteitsleveranciers
B
2005>
Ondersteuningsmechanisme voor groene warmte
FIN
KTOE
INV
IV
>2012
Belastingvermindering voor investeringen in hernieuwbare energie (particulieren)
FIN
MW
INV
B
2002-2011
Belastingaftrek voor investeringen in hernieuwbare energie (ondernemingen)
FIN
MW
INV
B
2004>
Belastingvermindering op de interest van een lening en belastingvermindering op de interest voor investeringen in hernieuwbare energie in woningen (particulieren)
FIN
MW
INV
B
2009–2011
Financiering van een derde investeerder FEDESCO
FIN
MW
ADM
B
2007>
Premies voor de installatie van uitrustingen voor hernieuwbare energie
FIN
MW
Ondernemingen
B
continu
Particulieren
B
Landbouwinvesteringen (VLIF)
FIN
MW
Land- en tuinbouwsector
B
continu
Tussenkomst in de kosten voor aansluiting van een installatie met hernieuwbare energiebronnen (VG)
FIN
MW
DNB
B
2004>
Bijkomende steun aan lokale overheden
FIN
MW
Lokale overheden
B
2004>
R
GV
INV
B
2008>
Subsidie voor de bouw van bijzonder innoverende en voorbeeldwoningen
FIN
MW
Architecten
B
2007>
Premie voor warmtenetwerken
FIN
MW
INV
B
2008>
Actieplannen voor de aankoop van groene stroom door de overheid 1,3, Verwarming en warmtekrachtkoppeling
2, Bevordering van investeringen in hernieuwbare energie
Verplichte (voorafgaande) haalbaarheidsstudie Hernieuwbare Energie voor nieuwbouwwoningen (> 1000 m2) en grondig gerenoveerde woningen vanaf 5000 m2
30/55
LGO voor injectie van biogas 3, Bevordering van vervoer met hernieuwbare energiebronnen 3,1, Elektrische voertuigen Belastingvermindering en premies voor elektrische voertuigen en oplaadterminals
FIN
GV
GEB
B
2010-2012
Voorbeeldfunctie van de overheid
NB
GV
ADM
B
2010>
3,2, Bevordering van biobrandstoffen
Verplichte bijmenging van duurzame biobrandstoffen
R
KTOE
Oliemaatschappijen
B
Vergunning voor het vermarkten van niet-genormeerde biobrandstoffen en zuivere koolzaadolie
R
KTOE
Autobouwers, verdelers van olieproducten, landbouwers
B
Fiscale vrijstelling van duurzame biobrandstofquota’s
FIN
GV
Oliemaatschappijen
B
01/07/200930/06/2011 01/07/2011– 30/06/2013 November 2006> 01/11/2006– 30/09 /2013
FIN
GV
Landbouwers
B
Maart 2006>
Eén enkele federale interface voor vergunningen van energie-infrastructuren
R
Administratieve vereenvoudiging
ADM
IV
Lopend
Omzendbrief over de bouw van windparken
R
MW
Vergunnende instanties
B
2001>
Windparken in landbouwgebieden
R
MW
Vergunnende instanties
B
2008>
Omzendbrief over de bouw van biogasinstallaties
R
MW
Vergunnende instanties
B
2006>
Landbouwcoöperatieven
B
2009>
B
2008>
Vrijstelling van zuivere koolzaadolie 4, Administratieve vereenvoudiging
R, Werkgroep omtrent de coördinatie van beleid en actoren in begeleidin het domein van de biomethaanvorming g Vergunningsvrijstelling voor zonnepanelen
R
MW
INV
R
MW
INV, TNB
5, Toegang tot het net Ontwikkelingsplannen van elektrische infrastructuren (en TSE) Financiering van het BeProne-platform over de betrouwbaarheid van de netten
NB
Driejaarlijks
ADM, universiteiten
B
2009>
Prioritaire aansluiting op het net voor productie-installaties van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen
R
KTOE
TNB, DNB
B
2002>
Prioritaire toegang tot het net voor productie-installaties van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen
R
KTOE
TNB, DNB
B
2002>
Technische voorschriften voor de aansluiting van gedecentraliseerde productie-installaties die parallel met het distributienet werken
R
KTOE
INST
B
2001>
Eenvoudige aangifte voor installaties met een vermogen van minder dan 5kW met een enkelfasige aansluiting of van minder dan 100 kW met een driefasige aansluiting
NB
MW
GEB
B
2009>
R
MW
DNB
IV
2009>
Samenwerkingsakkoord voor energieoverleg*
R
Overleg
ADM
B
1993>
Platform voor de certificering van installateurs
NB
Harmonisatie
ADM
B
2009>
Aanvullingen bij het AREI tot vastlegging van de technische voorschriften voor installaties voor hernieuwbare energie (nota 71)*'
NB
Samenwerking
ADM, INV
B
07/10/2008> >
NB
GV
GEB
B
doorlopend
Ontwikkeling van smart grids (onder meer proefprojecten) 6, Samenwerking tussen federale overheid en gewesten
7, Beschermen en informeren van consumenten Burgers informeren over hernieuwbare energie
31/55
Ondersteuning van instanties voor de bevordering van hernieuwbare energie (vb, facilitators, loketten …)
NB
GV
Publiek
B
doorlopend
Promotiecampagnes van de overheid (telefonische begeleiding, website, professionele begeleiding, tijdschriften, advertenties, campagnes, fiches, instrumenten, naslagwerken …)
NB
GV
Publiek
B
doorlopend
Bewustmaking van professionals in de sector (technische seminars, wedstrijden, technische fiches …)
NB
GV
INV, architecten
B
doorlopend
Opleiding
GV
INST
B
2003>
FIN, De belangstelling van lokale actoren en burgers voor begeleidin windenergieprojecten wekken (participatieve windenergie) g
MW
Gemeenten en particulieren
B
2008>>
Opstellen van naslagwerken (gids van goede praktijken, vademecum ,,,)
NB
GV
INST
B
doorlopend
Publicatie van jaarstatistieken: geïnstalleerd vermogen, prijs, hoeveelheid geproduceerde hernieuwbare energie
NB
GV
ADM, publiek
B
doorlopend
NB
GV, MW, KTOE
ADM
B+IV
2008>>
Programma Milieu-Innovatie 2
FIN
Kennis
Onderzoekscentra
B
2009
Studies rond het toelichten en oplossen van problemen in de sector van hernieuwbare energie in het BHG
NB
MW
INV
B
doorlopend
R, FIN
KTOE
ADM
B
2009
NB
KTOE
ADM
B
2010
Opleiding van installateurs voor HEB-thuisinstallaties (zonnewarmte en fotovoltaïsch)
8, Voorbeeldfunctie van de overheid Bijzondere bepalingen ter bevordering van de energieefficiëntie en hernieuwbare energie in openbare gebouwen, meer bepaald van de Regie der Gebouwen 9, R&D, studies
Haalbaarheidsstudie van de warmtenetwerken Studie over de ondersteuning van de productie van groene warmte
32/55
Federale overheid 1. De belangrijkste juridische principes die deze verschillende steunsystemen organiseren, zijn de volgende:
Wet van 19 april 1999 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt;
Koninklijk Besluit van 16 juli 2002 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen;
Koninklijk Besluit van 30 maart 2009 betreffende productie‐afwijkingen op installaties voor de productie van elektriciteit uit wind in zeegebieden;
Wet van 10 juli 2006 betreffende de biobrandstoffen.
2. Evolutie van de steunsystemen De federale overheid en de gewesten hebben hun eigen steunregelingen voor investeringen ontwikkeld met het oog op de bevordering van de productie van hernieuwbare elektriciteit.
Investeringssteun
Naast de maatregelen voorgesteld onder punt 2 van dit rapport kunnen we ook vermelden:
Bijdrage aan de financiering van de aansluitingskosten van offshore windturbineparken De transportnetbeheerder moet een derde van de kosten van de onderzeese kabel financieren voor een maximumbedrag van 25 miljoen euro voor een project van 216 MW of meer. Deze financiering van 25 miljoen euro wordt naar rato verminderd wanneer het project minder dan 216 MW bedraagt.
Belastingaftrek voor investeringen voor ondernemingen Ondernemingen kunnen ook een belastingaftrek genieten voor bepaalde investeringen in hernieuwbare energie. Het percentage van de belastingaftrek ligt tussen 13,5 % en 20,5 % op basis van de evolutie van het gemiddelde van de index van de consumptieprijzen. De investeringen op het gebied van de opwekking van energie uit hernieuwbare energiebronnen die in aanmerking komen voor een belastingaftrek zijn:
Systemen voor het opvangen van rechtstreeks of diffuus zonlicht; Gebruik van windenergie; Hydraulische centrales voor de opwekking van energie met een maximaal vermogen van 1 MW; Productie van energie door verbranding van afval; Gebruik van gas afkomstig uit de anaërobe gisting van afval; Warmtepompen. 3. Periodieke herziening
Steun aan de productie (verhandelbare groenestroomcertificaten)
Er is geen periodieke herziening voorzien.
Investeringssteun
Bijdrage aan de financiering van de aansluitingskosten van offshore windturbineparken: er is geen periodieke herziening voorzien. Deze maatregel vormt een aanvulling op de reeks van maatregelen die werd ingevoerd door de federale overheid om de ontwikkeling van offshore windturbineparken op het Belgisch continentaal plat te ondersteunen en werd zo opgevolgd door de CREG3.
Belastingaftrek voor investeringen voor ondernemingen: de regeling van fiscale steun kan elk begrotingsjaar herzien worden. Deze regeling werd echter al enkele jaren niet meer aangepast.
3 Art. 23, §2, 12° van de elektriciteitswet.
33/55
Vlaams Gewest 1. De belangrijkste juridische principes die deze verschillende steunsystemen organiseren, zijn de volgende:
Decreet van 8 mei 2009 houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid (Energiedecreet) ;
Besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid (Energiebesluit).
2. Evolutie van de steunsystemen
Investeringssteun
Ecologiesteun
De bedrijven kunnen genieten van een premie voor investeringen in de opwekking van energie op basis van hernieuwbare energiebronnen. De subsidie bedraagt voor kleine en middelgrote ondernemingen maximaal 40% en voor grote ondernemingen maximaal 20%. De toelaatbare meerkost is variabel naargelang de technologieën: 10% voor windturbines (meer dan 1,5 MW); 50% voor de productiecentrales op biomassa, biogas en warmtekrachtkoppeling; 10% voor de fotovoltaïsche zonnepanelen. In 2011 werd de ecologiesteun hervormd. Installaties die in aanmerking komen voor groenestroom‐ of WKK‐certificaten komen niet meer in aanmerking voor ecologiesteun. De steun blijft wel gelden voor groene warmte en bedraagt voor kleine en middelgrote ondernemingen maximaal 30% en voor grote ondernemingen maximaal 15%. De toelaatbare meerkost voor groene warmte is 80%. In het kader van het actieplan groene warmte werd de steun voor warmtepompen en zonneboilers in de hoogste categorie ondergebracht. 3. Periodieke herziening
Steun aan de productie (verhandelbare groenestroomcertificaten)
Er is geen periodieke herziening voorzien. Er werden echter een aantal mechanismen ingevoerd om te zorgen voor een regelmatige feedback die de weg vrijmaken voor eventuele aanpassingen van de bestaande systemen. Naast deze opvolging door de beheersorganen kunnen we ook vermelden:
Om de 3 jaar wordt een studie uitgevoerd om de nodige steun voor de exploitatie te schatten teneinde een aanvaardbare rendabiliteit te garanderen voor een project. De volgende evaluatie is voorzien voor 2012.
Door de ontwikkelingen op de PV‐markt moest in 2011 versneld ingegrepen worden op de minimumtarieven voor PV‐installaties. Het minimumtarief voor nieuwe installaties werd beter afgestemd op de onrendabele top. Er is een daling van het degressief pad en er wordt in 2011 en 2012 meer keer per jaar een degressie toegepast. De minimumtarieven voor vergistingsinstallaties werd verhoogd tot maximum 110 euro per certificaat. De boeteprijs voor certificaten wordt verlaagd van 125 euro in 2012 naar 118 euro in 2013 tot 100 euro in 2014.
In 2011 werd het groenestroomcertificatensysteem grondig geëvalueerd. In 2012 zal beslist worden welke wijzigingen er aan het systeem zullen doorgevoerd worden
Investeringssteun
Steun aan ecologische investeringen (ecologiesteun): de lijst van de in aanmerking komende technologieën en meerkosten wordt herzien voor elke projectoproep (3 keer per jaar).
Waals Gewest 1. De belangrijkste juridische principes die deze verschillende steunsystemen organiseren, zijn de volgende:
Decreet van 12 april 2001 houdende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt; 34/55
Besluit van de Waalse regering van 30 november 2006 betreffende de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen of warmtekrachtkoppeling.
2. Evolutie van de steunsystemen
Investeringssteun
Investeringspremie (en vrijstelling van de onroerende voorheffing): Ondernemingen kunnen een premie genieten voor investeringen in de opwekking van energie op basis van hernieuwbare energiebronnen. Het niveau van de steun stemt overeen met 50 % van de toelaatbare meerkosten voor kleine en middelgrote bedrijven en 20 tot 30 % voor grote bedrijven (naargelang hun geografische ligging). De toelaatbare meerkosten zijn variabel naargelang de technologieën.
Steun aan de productie
Sinds 1 december 2009 heeft het Waals Gewest een regeling met vervroegde toekenning van groenestroomcertificaten georganiseerd voor installaties met een ontwikkelbaar nettovermogen van 10 kW of minder. Dit voorschot is onderworpen aan voorwaarden en moet worden aangevraagd bij en goedgekeurd door de CWaPE. De groenestroomcertificaten die vroegtijdig worden toegekend, stemmen overeen met het geraamde aantal groenestroomcertificaten te ontvangen voor een productieperiode van vijf jaar en onder voorbehoud van een plafond van 40 groenestroomcertificaten.
3. Periodieke herziening
Steun aan de productie (verhandelbare groenestroomcertificaten)
Er is geen periodieke herziening voorzien. Er werden echter een aantal mechanismen ingevoerd om te zorgen voor een regelmatige feedback die de weg vrijmaken voor eventuele aanpassingen van de bestaande systemen. Naast deze opvolging door de beheersorganen kunnen we ook vermelden:
De CWaPE moet om de 3 jaar een gedetailleerde analyse uitvoeren van de technisch‐ economische kenmerken van de verschillende ketens voor elektriciteitsproductie. De CWaPE voert ook elk jaar een evaluatie uit van de werking van de markt van de groenestroomcertificaten en stelt verwachtingen op over de ontwikkeling van nieuwe installaties op middellange termijn (5 jaar);
Investeringssteun
Investeringspremie: er is geen periodieke herziening voorzien. Het systeem werd sinds de invoering diverse malen herzien en bijgestuurd.
Brussels Hoofdstedelijk Gewest De bestaande ondersteuningsmechanismen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die in het nationaal plan zijn beschreven, worden in wezen gehandhaafd, ook al hebben de toekenningsvoorwaarden aanpassingen ondergaan. 1. De belangrijkste juridische principes die deze verschillende steunsystemen organiseren, zijn de volgende:
Verordening van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
Besluit van 29 maart 2007 tot vastlegging van de quota’s voor groenestroomcertificaten voor het jaar 2008 en volgende. In 2011 werd een studie uitgevoerd om na te gaan hoe de quota’s voor groenestroomcertificaten zullen evolueren tot in 2025.
2. Investeringssteun
De energiepremies ondersteunen de projectdragers bij de aankoop van installaties voor de productie van energie op basis van hernieuwbare energiebronnen. 35/55
Voor fotovoltaïsche zonnepanelen en binnen de toegestane limieten wordt de regeling van 2010 toegepast ter hoogte van € 1 per geïnstalleerde piek‐watt4. De premie is beperkt tot 30 % van de factuur (incl. btw). Voor de andere sectoren van hernieuwbare energie5 die elektriciteit produceren, voorziet de regeling, enkel voor de tertiaire en industriële sector, premies die overeenstemmen met 30 % van de factuur. Alleen installaties die energie exploiteren afkomstig van hernieuwbare energiebronnen ontworpen om prioritair te voldoen aan de noden van het gebouw of het bedrijfsproces zijn hierbij betrokken.
In de collectieve huisvesting, de tertiaire sector en de industrie komen haalbaarheidsstudies voor installaties die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen ook in aanmerking voor de toekenning van een energiepremie die overeenstemt met 50 % van de kosten.
Hulp bij economische uitbreiding: deze steun wil de regionale economie ondersteunen. Binnen de toegestane beperkingen varieert de investeringssteun op basis van de omvang van de onderneming.
3. Periodieke herziening
Steun aan de productie (verhandelbare groenestroomcertificaten)
Er is geen periodieke herziening voorzien. Er werden echter een aantal mechanismen ingevoerd om te zorgen voor een regelmatige feedback die de weg vrijmaken voor eventuele aanpassingen van de bestaande systemen. Naast deze opvolging door de beheersorganen kunnen we ook vermelden:
In 2010 werd er een studie uitgevoerd naar de werking van de markt voor groenestroomcertificaten om de investeringen in grote installaties die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen vlotter rendabel te maken. In 2011 heeft dit geleid tot een nieuw gunstig besluit voor grote fotovoltaïsche installaties dat bij elke installatie van zonnepanelen een terugverdientijd van 7 jaar of minder garandeert. En dit rekening houdend met een aantal parameters, zoals:
De gemiddelde kosten per eenheid voor een fotovoltaïsch systeem Financiële hulp voor investeringen De aankoopprijs van elektriciteit op het net De verkoopprijs van groenestroomcertificaten op de markt
Een formule met deze parameters wordt elk jaar herzien door de minister van Energie van het BHG om de vermenigvuldigingscoëfficiënten te bepalen waarmee het aantal groenestroomcertificaten vastgelegd kan worden die de investeerder geniet over een periode van 10 jaar.
Investeringssteun
Energiepremie: de regeling wordt elk jaar herzien en geoptimaliseerd, zowel wat de technische vereisten als de financiering betreft. Periodieke statistieken worden gebruikt als feedbackmechanisme.
Hulp bij economische uitbreiding: de regeling wordt elk jaar herzien, onder meer op basis van statistieken die elk jaar worden opgemaakt door de Directie Steun aan Ondernemingen van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
4 Deze premie hangt af van het feit of het gebouw voldoet aan de “passiefnorm” (< 15 kWh/m2.jaar) voor nieuwbouw
en de “lage‐energienorm” (< 60 kWh/m2.jaar) voor renovaties volgens de berekeningsmethode PHPP (versie 2007 of recenter). 5 De hernieuwbare energie moet voldoen aan de definitie van artikel 2 van de richtlijn 2009/28/EG van het Europees
parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. 36/55
7) VRAAG 3A: VERSTREK INFORMATIE OVER DE WIJZE WAAROP DE ELEKTRICITEIT WAARVOOR STEUN WORDT VERLEEND, AAN DE EINDAFNEMERS WORDT TOEGEWEZEN TEN BEHOEVE VAN ARTIKEL 3, LID 6, VAN RICHTLIJN 2003/54/EG (ARTIKEL 22, LID 1, ONDER B), VAN RICHTLIJN 2009/28/EG). De Europese richtlijn 2009/72/EG betreffende de interne markt voor elektriciteit (tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG) legt elke leverancier de verplichting op om zijn klanten transparante informatie te geven over de gebruikte energiebronnen om de elektriciteitsvoorziening te garanderen (fuel mix disclosure). Deze verplichting is bedoeld om correcte informatie te geven aan de consument zodat die een keuze kan maken die niet alleen gebaseerd is op de prijs of de kwaliteit van de service, maar ook op de productiemethode van de geleverde elektriciteit. Deze verplichting wordt opgelegd aan de leverancier voor de volledige leveringsportefeuille op het grondgebied van de lidstaat in kwestie (of het Gewest in België) en voor elk verkocht product als de leverancier een product verkoopt dat een specifiek milieukenmerk beweert te hebben (hernieuwbaar en/of warmtekrachtkoppeling). In België valideert de gewestelijke regulator deze fuel mixes op basis van een eenvoudige aangifte, behalve voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (HEB) en voor elektriciteit uit warmtekrachtinstallaties met een hoog rendement (WKK). Aangezien het fysiek onmogelijk is om elektronen te traceren, leggen de 3 gewestelijke wetgevingen de annulering van garanties van oorsprong (LGO of GO) als enige bewijsmethode op voor hernieuwbare elektriciteit en warmtekrachtkoppeling met een hoog rendement. Deze traceringsmethode is gebaseerd op een geharmoniseerde norm op de interne markt voor elektriciteit in de Europese Unie.
Vlaams Gewest Artikel 7.4.1 van het Decreet houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid van 8 mei 2009 (hierna ‘het Energiedecreet’) verplicht iedere elektriciteitsleverancier om op zijn facturen en in al zijn gedrukte en elektronische promotiemateriaal de brandstofmix te vermelden van de energiebron van de elektriciteit die hij in het voorgaande jaar heeft geleverd aan de betrokken afnemers in het Vlaamse Gewest, in totaal en voor het aangeboden product. In uitvoering van artikel 6.3.4 van het Besluit van de Vlaamse Regering houdende algemene bepalingen over het energiebeleid van 19 november 2010 (hierna ‘het Energiebesluit’) moet iedere elektriciteitsleverancier vanaf 1 maart van het lopend jaar op elke factuur of op een begeleidend document daarbij, en in het promotiemateriaal dat hij rechtstreeks aan zijn eindafnemers overmaakt, de oorsprong vermelden van de elektriciteit die hij in het voorgaande kalenderjaar leverde aan eindafnemers via het transmissie‐ of distributienet. De oorsprong van elektriciteit moet worden opgegeven onder volgende categorieën:
elektriciteit geproduceerd met hernieuwbare energiebronnen;
elektriciteit geproduceerd in kwalitatieve warmtekrachtinstallaties;
elektriciteit geproduceerd met fossiele brandstoffen;
elektriciteit geproduceerd in nucleaire centrales;
elektriciteit waarvan de oorsprong onbekend is.
Deze indeling wordt ook wel de “brandstofmix” genoemd. Deze brandstofmix moet worden vermeld, zowel voor wat het totaal van de leveringen van de leverancier betreft (“totale brandstofmix”), als voor het product dat aan de betrokken eindafnemer wordt geleverd of aangeboden (“brandstofmix per product”).
Controle door de VREG op de correctheid van de brandstofmix
De VREG moet conform artikel 6.3.4 van het Energiebesluit nagaan of de informatie die door de leverancier wordt gegeven bij de uitvoering van deze verplichting correct is. De leverancier moet daartoe jaarlijks een rapport inleveren bij de VREG over de oorsprong van de geleverde elektriciteit tijdens het voorgaande kalenderjaar. 1 maart is in de praktijk een moeilijk haalbare deadline voor de rapportering 37/55
door de leveranciers, aangezien de leveranciers pas rond deze datum een eenduidig zicht krijgen op de gealloceerde leveringscijfers van het vorige jaar. Daarom gaf de VREG de leveranciers tijd tot 15 maart 2011 voor het indienen van hun rapport betreffende de brandstofmix. In de tijd tussen de ontvangst van de leveranciersrapporten en het verschijnen van onderhavig VREG‐rapport werden fouten en onduidelijkheden tussen beide partijen uitgeklaard en afstemming gemaakt met de cijfers die de VREG van de netbeheerders ontving in het kader van de maandelijkse groenrapportering conform de procedure uiteengezet in artikel 6.1.21 van het Energiebesluit. In zijn jaarlijks rapport beschrijft de VREG de wijze waarop de brandstofmix wordt berekend en bevat per leverancier de percentages inzake de oorsprong van de door hen in het voorgaande jaar geleverde elektriciteit, waarmee de VREG zich na controle akkoord heeft verklaard. Het recentste rapport is terug te vinden op de VREG website via volgende link: http://www.vreg.be/sites/default/files/rapporten/rapp‐2011‐5.pdf.
Waals Gewest en Brussels Hoofdstedelijk Gewest De verdeling tussen de eindgebruikers van elektriciteit die steun krijgen, gebeurt op precies dezelfde manier als de verdeling tussen eindgebruikers van elektriciteit die geen steun krijgen, omdat er strikt gezien geen enkel verband is tussen de steunregeling voor de productie van hernieuwbare energie (2009/28) en de verplichting van de transparantie van de bronnen (2003/54). De garantie van oorsprong gegeven voor hernieuwbare elektriciteit en warmtekrachtkoppeling is een eenvoudige traceringsmethode, waarmee, na commerciële uitwisselingen, op een duidelijke en eenduidige manier elke hernieuwbare MWh en elke MWh uit warmtekrachtkoppeling toegewezen kan worden aan een bepaalde consument. Op die manier kan elke consument van elektriciteit het gewenste elektrische product kiezen (100 % hernieuwbaar, 50 % hernieuwbaar, 0 % hernieuwbaar) bij de verschillende leveranciers die zich zo willen onderscheiden. Bovendien dragen alle consumenten in dezelfde categorie (hoeveelheid verbruikte elektriciteit) evenveel bij aan de financiering van de steun.
38/55
8) VRAAG 4: VERSTREK
INFORMATIE OVER DE MANIER WAAROP DE STEUNREGELINGEN ZIJN GESTRUCTUREERD, VOOR ZOVER VAN TOEPASSING, TENEINDE REKENING TE HOUDEN MET TOEPASSINGEN VAN ENERGIE UIT HERNIEUWBARE BRONNEN DIE AANVULLENDE VOORDELEN OPLEVEREN IN VERGELIJKING MET ANDERE, VERGELIJKBARE TOEPASSINGEN, MAAR DIE OOK MEER KOSTEN, ZOALS BIOBRANDSTOFFEN UIT AFVAL, RESIDUEN, NONFOOD CELLULOSEMATERIAAL EN LIGNOCELLULOSISCH MATERIAAL (ARTIKEL 22, LID 1, ONDER C), VAN RICHTLIJN 2009/28/EG)
De federale overheid en de gewesten hebben elk, binnen hun eigen bevoegdheidsdomeinen, verschillende steunregelingen uitgewerkt naargelang de sectoren voor de productie van hernieuwbare elektriciteit. Deze verschillende benaderingen – die uitgedrukt worden in een verschillend aantal toegekende groenestroomcertificaten per sector of een verschillende gewaarborgde minimumprijs op basis van de sector – houden per definitie rekening met de verschillende voordelen en kosten tussen de sectoren. 4. Investeringssteun
Federale overheid
Bijdrage aan de financiering van de aansluitingskosten van offshore windturbineparken: deze maatregel geldt alleen voor offshore windturbineparken.
Belastingverlaging voor energiebesparende investeringen voor particulieren (en groene lening): in 2010 bedraagt de belastingvermindering 40 %, ongeacht de in aanmerking komende investering. Het jaarlijks plafond bedraagt 2.770 EUR, behalve voor installaties voor de productie van energie op basis van zonnestraling (fotovoltaïsch en zonnewarmte), waar het plafond 3.600 EUR bedraagt.
Wat de productie van elektriciteit op basis van hernieuwbare energiebronnen betreft, komt alleen de installatie van zonnepanelen in aanmerking voor een belastingverlaging voor energiebesparende investeringen en voor de groene lening.
Ecologiesteun (VG) of Investeringspremie (WG) of energiepremies (BHG): de naam is anders in elk gewest, maar de mechanismen maken het mogelijk om de steun aan te passen aan de technologie. 5. Hulp bij economische uitbreiding: De hulp verschilt niet naargelang de technologieën. 6. Steun aan de elektriciteitsproductie
Vlaams Gewest Voor groene stroom is het minimumtarief afhankelijk van de technologie en de biomassabron.
39/55
Technologie Windenergie op land Stortgas, biogas van afvalwater of zuiveringsslib, restafval (deel groen)
Vlaams Gewest
Biogas uit landbouw-vergisting en vergisting van GFT met compostering Overig biogas Andere biomassa Waterkracht
Minimumtarief (euro/certificaat) In dienst voor 2010 In dienst na 2010 80 90 80 60 100 100 110 (na 2012) 80 90 80 90 95 90 Minimumtarief (euro/certificaat)
PV In dienst Tussen 2006 en 2010 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Vanaf 2016
< 250 kW 450 350 330 tot 270* 250 tot 210* 190 150 110 90
> 250 kW 450 350 330 tot 150* 90 90 90 90 90
*: afhankelijk van tijdstip in dienst name
Waals Gewest Wat de elektriciteitsproductie betreft, om de onderlinge maturiteit van de sectoren te compenseren en de steun te relativeren, werd er een vermenigvuldigingscoëfficiënt ingevoerd die de toekenningsgraad van de groenestroomcertificaten beïnvloedt. In de onderstaande tabel staan de huidige coëfficiënten: Sectoren
Waals Gewest
(en totaal geïnstalleerd vermogen)
Toekenningsgraad Minimaal gewaarborgd steunniveau (GC/MWh) (EUR/MWh)
Maximaal theoretisch steunniveau (EUR/MWh)
Fossiele warmtekrachtkoppeling (≤ 20 MW)
0,1 à 0,4
6,5 à 25
10 à 40
Biomassa (≤ 20 MW)
0,1 à 1
6,5 à 65
10 à 100
Waterkracht (≤ 20 MW))
1
65
100
Wind
1
65
100
Warmtekrachtkoppeling biomassa (≤ 55 MW)
0,1 à 2
6,5 à 130
10 à 200
Fotovoltaïsch (≤ 10 kWc)
6à7
390 à 455
600 à 700
Fotovoltaïsch (10- 250 kWc)
1,2 à 6
160 à 390
170 à 600
Fotovoltaïsch (> 250 kWc)
1 à 1,2
150 à 160
150 à 170
Brussels Hoofdstedelijk Gewest: Zoals bepaald in het nationaal plan beloont het mechanisme van groenestroomcertificaten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de stroomproductie waarbij CO2 wordt uitgespaard. Bij warmtekrachtkoppelingsinstallaties levert het gebruik van biomassa meer groenestroomcertificaten op omdat de hoeveelheid uitgestoten CO2 lager is dan bij de referentie‐installaties die op gas werken. Niet alleen wordt hiermee de verbetering van de CO2‐balans beloond, maar worden de volgende elementen op een adequate manier gecompenseerd: -
de hogere onderhoudskosten dan bij installaties die op aardgas werken;
-
het risico verbonden met de volatiliteit van de prijzen voor biobrandstoffen zoals koolzaadolie. 40/55
9) VRAAG 5: VERSTREK INFORMATIE OVER DE WERKING VAN HET SYSTEEM VAN GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR ELEKTRICITEIT EN VERWARMING EN KOELING UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN DE MAATREGELEN DIE ZIJN GENOMEN OM DE BETROUWBAARHEID EN FRAUDEBESTENDIGHEID VAN DAT SYSTEEM TE GARANDEREN (ARTIKEL 22, LID 1, ONDER D), VAN RICHTLIJN 2009/28/EG).
Vlaams Gewest Voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen worden de garanties van oorsprong gebruikt
enerzijds als bewijs dat een bepaalde hoeveelheid groene stroom is gesteund, in een certificatensysteem met leveranciersquotum
anderzijds als stroometiket, ter staving dat een bepaalde hoeveelheid stroom is geleverd uit hernieuwbare energiebronnen
1.
Ondersteuningssysteem
De Vlaamse regering moedigt de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen aan via het systeem van de groenestroomcertificaten (GSC). Dit systeem bestaat uit 2 delen:
Enerzijds krijgen producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, zoals zon, wind , biomassa (bv. vergisting van groente‐, fruit‐ en tuinafval, vergisting van mest of slib of verbranding van houtafval), waterkracht, … GSC’s van de VREG
Anderzijds moeten elektriciteitsleveranciers een bepaald aantal GSC’s (het quotum) inleveren bij de VREG.
Toekenning
Een groenestroomcertificaat bewijst dat 1.000 kWh elektriciteit in Vlaanderen werd opgewekt uit een hernieuwbare energiebron. GSC’s bestaan enkel virtueel en worden bewaard in de online databank van de VREG. De producent kan zijn GSC’s verkopen aan leveranciers. Zij moeten immers aan hun [quotumverplichting] voldoen. Als de producent zelf ook elektriciteitsleverancier is, kan hij de GSC’s gebruiken voor zijn certificatenverplichting. GSC’s worden door de VREG toegekend voor de productie van elektriciteit uit:
zonne‐energie
windenergie
waterkracht
getijdenenergie (via eb en vloed)
golfslagenergie
aardwarmte of geothermie (via warmtereservoirs diep in de grond)
biogas(via de vergisting van organisch materiaal)
stortgas (via methaan en koolstofdioxide)
rioolwaterzuiveringsgas (via gassen die vrijkomen bij de zuivering)
biomassa (via het biologisch afbreken van materiaal)
In Vlaanderen zijn windenergie, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biomassa de meest gebruikte hernieuwbare energiebronnen.
Quotumverplichting
Om aan de quotumverplichting te voldoen moeten elektriciteitsleveranciers elk jaar vóór 31 maart een aantal groenestroomcertificaten inleveren bij de VREG. Het precieze aantal komt overeen met een vooraf wettelijk bepaald quotum. Als een elektriciteitsleverancier te weinig GSC’s inlevert, moet hij per ontbrekend certificaat een boete van 125 euro betalen. De boetes worden gestort in het Energiefonds. 41/55
Quotum Een bepaald percentage van alle geleverde stroom moet afkomstig zijn van hernieuwbare energiebronnen. Dat percentage varieert van jaar tot jaar. Om het aantal voor te leggen certificaten (= C) te berekenen vermenigvuldigen we de variabele factor G met de totale hoeveelheid elektriciteit in MWh (= Ev). De formule luidt dus C = G x Ev, waarbij G gelijk is aan: -
0,0490 op 31 maart 2009
-
0,0525 op 31 maart 2010
-
0,0600 op 31 maart 2011
-
0,0700 op 31 maart 2012
-
0,0800 op 31 maart 2013
-
0,0900 op 31 maart 2014
-
0,1000 op 31 maart 2015
-
0,1050 op 31 maart 2016
-
0,1100 op 31 maart 2017
-
0,1150 op 31 maart 2018
-
0,1200 op 31 maart 2019
-
0,1250 op 31 maart 2020
-
0,1300 op 31 maart 2021
In de bepaling van Ev wordt een gedeeltelijke vrijstelling toegepast voor afnamepunten met grote verbruikers:
Per afnamepunt waar één of meerdere leveranciers leveren, wordt het jaarverbruik in de eerste verbruiksschijf van 20.000 MWh tot 100.000 MWh (= Vs1) verminderd met 25 procent van het verschil tussen de geleverde hoeveelheid elektriciteit (= Le) en 20.000 MWh:
Vs1 (25 x (Le 20.000 MWh) / 100)
In de tweede verbruiksschijf boven 100.000 MWh(= Vs2) wordt het jaarverbruik verminderd met 50 procent van het verschil tussen de geleverde hoeveelheid elektriciteit (= Le) en 100.000 MWh:
Vs2 (50 x (Le 100.000 MWh) / 100)
Procedure De netbeheerders rapporteren aan de VREG hoeveel elektriciteit elke leverancier geleverd heeft. Zo berekent de VREG hoeveel groenestroomcertificaten elke leverancier moet inleveren. De VREG brengt de leveranciers schriftelijk op de hoogte en zij moeten dan vóór 31 maart het vereiste aantal GSC’s inleveren via de online databank. Als elektriciteitsleverancier kunt u GSC’s kopen of zelf aanvragen voor uw eigen productie. De certificaten kunnen tot 5 jaar na de toekenning ingeleverd worden. Enkel GSC’s die werden toegekend door de VREG worden aanvaard voor de quotumplicht.
Aanvaardbaarheid van groenestroomcertificaten
Niet alle groenestroomcertificaten zijn geldig om te voldoen aan de certificatenverplichting. Enkel groenestroomcertificaten die werden toegekend door de VREG worden aanvaard. Groenestroomcertificaten die werden toegekend voor de productie van elektriciteit uit bepaalde afvalstoffen (oa. afvalstoffen die op een hoogwaardigere manier kunnen gerecycleerd of verwerkt worden), worden niet aanvaard voor de certificatenverplichting.
42/55
Ook groenestroomcertificaten die worden uitgereikt voor elektriciteitsproductie in het buitenland, Wallonië of het Brusselse Gewest of door de CREG kunnen tot op heden niet worden ingeleverd om te voldoen aan de certificatenverplichting in het Vlaams Gewest. Groenestroomcertificaten kunnen worden ingeleverd in het jaar waarin ze werden toegekend en de vijf daaropvolgende jaren.
Administratieve boete
Als een leverancier het juiste aantal groenestroomcertificaten indient, voldoet hij aan zijn certificatenverplichting. Als hij te weinig certificaten inlevert, zal hij per ontbrekend certificaat een administratieve boete moeten betalen. Deze boete bedraagt 125 euro per ontbrekend certificaat voor de groenestroomcertificaten die moeten worden ingeleverd tot en met 31 maart 2012. Voor groenestroomcertificaten die moeten worden ingeleverd tegen 31 maart 2013 bedraagt deze boete 118 euro. Voor alle groenestroomcertificatenverplichtingen na 31 maart 2013 bedraagt de boete 100 euro. De administratieve boetes worden gestort in het Energiefonds. Dit fonds wordt onder meer gebruikt voor het beleid inzake het rationeel energiegebruik, warmtekrachtkoppeling, de hernieuwbare energiebronnen en de flexibele mechanismen van het protocol van Kyoto.
Certificatendatabank
De VREG beheert de toegekende groenestroomcertificaten in een gratis online databank. Per groenestroomcertificaat worden onder andere de volgende gegevens geregistreerd: de eigenaar van het certificaat, het registratienummer, een aantal gegevens over de productie‐installatie (productieplaats, nominaal vermogen...), de gebruikte hernieuwbare energiebron, het jaar en de maand van productie... In de databank wordt ook geregistreerd of het groenestroomcertificaat al werd ingediend in het kader van de certificatenverplichting en, indien dit nog niet het geval is, of het wel aanvaard kan worden door de VREG wanneer het wordt ingediend om te voldoen aan de certificatenverplichting. Ook wordt in deze databank bijgehouden of deze groenestroomcertificaten kunnen worden gebruikt als garantie van oorsprong als bewijs voor de levering aan eindafnemers van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Gebruikers van deze databank zijn producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, elektriciteitsleveranciers en handelaars in groenestroomcertificaten. Zij krijgen van de VREG een gebruikersnaam en paswoord, waarmee ze via het internet de gegevens kunnen lezen van de groenestroomcertificaten waarvan ze eigenaar zijn. Zo houden zij zicht op de productie, de aankoop en de verkoop van hun eigen groenestroomcertificaten. Handelaars die toegang wensen tot de certificatendatabank kunnen hiervoor contact opnemen met de VREG.
Handel en inlevering
Groenestroomcertificaten en de betrokken elektriciteit mogen afzonderlijk verkocht worden. De VREG faciliteert de werking van de markt voor groenestroomcertificaten en warmtekrachtcertificaten door middel van het beheer van de certificatendatabank. Verkopen van certificaten worden in de databank verwerkt. Aan de eigenaars van groenestroomcertificaten is ook de verplichting opgelegd om de verkoop van certificaten te melden aan de VREG: in het bijzonder moet de koper, de verkochte certificaten en de gehanteerde prijs gemeld worden. Op basis hiervan berekent en publiceert de VREG maandelijks een gemiddelde verkoopprijs. Een GSC kan maar 1 keer gebruikt worden voor de certificatenverplichting en voor de garantie van oorsprong. 2. Betrouwbaarheid en fraudebestendigheid van het systeem van garanties van oorsprong Fraudebestendigheid is gegarandeerd doordat dubbeltelling wordt vermeden van eenzelfde hoeveelheid groene stroom. Enkel de VREG is aangewezen als uitreikend orgaan van GvOs. ART. 7.1.1. Energiedecreet De VREG kent een groenestroomcertificaat toe aan de eigenaar van een productie‐installatie die gelegen is in het Vlaamse Gewest of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daartoe door hem werd aangewezen, voor iedere 1 000 kWh elektriciteit die in de installatie wordt opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen. 43/55
ART. 7.1.2. § 1. De VREG kent een warmtekrachtcertificaat toe aan de eigenaar van een productie‐installatie die gelegen is in het Vlaamse Gewest of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daartoe door hem werd aangewezen,voor iedere 1 000 kWh primaire energiebesparingdie in de installatie wordt gerealiseerd door gebruik te maken van een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie ten opzichte van referentie‐installaties en/of iedere 1 000 kWh elektriciteit die in de kwalitatieve warmtekrachtinstallatie wordt opgewekt. § 2. De Vlaamse Regering legt de voorwaarden vast waaraan een warmtekrachtinstallatie moet voldoen om te worden beschouwd als een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie en bepaalt de referentie‐ installaties. ART. 7.1.4. De door de VREG toegekende groenestroom‐certificaten en warmtekrachtcertificaten worden geregistreerd in een centrale databank. De Vlaamse Regering bepaalt de specificaties die per certificaat in de centrale databank moeten worden vermeld. Het Energiedecreet en het Energiebesluit stellen dat een GvO een uniek bewijsstuk is voor productie van stroom op basis van hernieuwbare energie of dmv WKK. ART. 7.1.5. Energiedecreet § 1. Groenestroomcertificaten en warmtekrachtcertificaten kunnen worden aangewend als volgt : 1° als garantie van oorsprong, voor te leggen in het kader van de levering aan afnemers van elektriciteit als elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, respectievelijk elektriciteit uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling; 2° als in te dienen bewijsstuk in het kader van de certificatenverplichting, vermeld in respectievelijk artikel 7.1.10 en artikel 7.1.11. § 2. Een groenestroomcertificaat of een warmtekrachtcertificaat kan slechts éénmaal worden voorgelegd als garantie van oorsprong, in de zin van § 1, 1°, en slechts éénmaal worden ingediend in het kader van de certificatenverplichting, in de zin van § 1, 2°. Een groenestroomcertificaat of een warmtekrachtcertificaat dat werd ingediend in het kader van de certificatenverplichting, in de zin van § 1, 2°, kan niet worden voorgelegd als garantie van oorsprong, in de zin van § 1, 1°. Een groenestroomcertificaat of een warmtekrachtcertificaat dat werd voorgelegd als garantie van oorsprong, in de zin van § 1, 1°, kan na die voorlegging ook nog worden ingediend in het kader van de certificatenverplichting, in de zin van § 1, 2°, tenzij wanneer het een warmtekrachtcertificaat betreft dat alleen werd toegekend voor 1000 kWh elektriciteit die in de installatie werd opgewekt uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling. § 3. Een groenestroomcertificaat of een warmte‐krachtcertificaat kan alleen worden voorgelegd als garantie van oorsprong, in de zin van § 1, 1°, binnen twaalf maanden na het einde van de productieperiode van de desbetreffende energiehoeveelheid. Ingeval de garanties van oorsprong door een oorzaak die niet bij de certificaatgerechtigde ligt, later dan zes maanden na het einde van de productieperiode worden uitgereikt, mogen deze in afwijking van het eerste lid gebruikt worden als garantie van oorsprong tot zes maanden na de toekenning ervan. Stroom kan enkel als groen/blauw worden geleverd op voorwaarde dat hiervoor een GvO wordt voorgelegd aan de VREG. ART. 7.1.8. Energiedecreet De levering van elektriciteit in het Vlaamse Gewest als een hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen of elektriciteit uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling, is toegestaan als de aldus geleverde hoeveelheid elektriciteit overeenstemt met het respectievelijk aantal groenestroomcertificaten en warmtekrachtcertificaten dat als garantie van oorsprong aan de VREG wordt voorgelegd.
44/55
ART. 7.1.9. De Vlaamse Regering bepaalt onder welke voorwaarden garanties van oorsprong die toegekend zijn door de daartoe bevoegde instantie van de federale overheid, andere gewesten of andere landen, kunnen worden aanvaard voor de levering van elektriciteit, zoals vermeld in artikel 7.1.8. Die voorwaarden moeten objectief, transparant en niet‐discriminerend zijn. De VREG is lid van de Association of Issuing Bodies (AIB) Voor de levering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen die niet in het Vlaams Gewest is geproduceerd, kunnen enkel garanties van oorsprong worden ingediend die zijn aangemaakt door een instantie die lid is van de Association of Issuing Bodies (AIB) in het European Energy Certification System (EECS) en die specifiek is ingeschreven bij AIB als 'Issuing Body' (uitreikende instantie) voor garanties van oorsprong voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. De website van AIB is toegankelijk via http://www.aib‐org.net. Op de ledenlijst van AIB komen enkel de partijen met vermelding 'RES‐GO' ('Renewable Energy Sources ‐ Guarantee of Origin') in aanmerking als instantie die voor de VREG aanvaardbare garanties van oorsprong uitreikt, en die op haar beurt ook de garanties van oorsprong aanvaardt die door de VREG zijn uitgereikt. Deze garanties van oorsprong moeten dan naar het Vlaams Gewest worden ingevoerd volgens het protocol vastgelegd door AIB in 'The Principles and Rules of Operation of Members of the Association of Issuing Bodies for The European Energy Certification System' (te raadplegen op de website van AIB), verder aangevuld met het specifieke domeinprotocol voor Vlaanderen. Dit specifieke domeinprotocol voor Vlaanderen werd gepubliceerd als bijlage bij BESL‐2006‐5 (pdf) van de VREG, met betrekking tot de vastlegging van de nadere technische regels wat betreft het gebruik van groenestroomcertificaten als garantie van oorsprong.
Waals Gewest Het mechanisme voor informatieverstrekking in Wallonië is volledig gebaseerd op garanties van oorsprong (GvO's) voor elektriciteit die is opgewekt zowel uit hernieuwbare energiebronnen (HEB) als warmtekrachtkoppeling (WKK). Elk ander bewijs van het 'groengehalte' wordt niet aanvaard. De verkoop van hernieuwbare of WKK‐elektriciteit is niet toegestaan zonder dat de betreffende GvO is geschrapt. De invoer en uitvoer van GvO's van alle lidstaten die de regels toepassen van het European Electricity Certificate System (EECS) van de Association of Issuing Bodies (AIB) worden onmiddellijk aanvaard.
Garantie van oorsprong
Alle HEB‐ of WKK‐elektriciteit die is opgewekt in een erkende centrale ontvangt de GvO[1], ongeacht of deze steun krijgt of niet. Enkel elektriciteit die verkocht wordt, meestal na injectie in het elektriciteitsnet of zelden rechtstreeks op de site zelf, kan een GvO krijgen. Enkel netto‐elektriciteit heeft recht op een GvO. Een GvO kan ofwel een HEB‐GvO, ofwel een WKK‐GvO zijn, of tegelijkertijd een HEB‐GvO en WKK‐GvO. De rol van uitreikend orgaan werd toebedeeld aan de regionale energiemarktregulator CWaPE. Het systeem wordt volledig beheerd in elektronische registers door (energieregulator) CWaPE die driemaandelijks GvO's uitreikt aan producenten op basis van driemaandelijkse productierapporten. GvO's worden uitgereikt in overeenstemming met de EECS‐regels. Ze worden vervolgens verhandeld vrij van elektriciteit tussen de lidstaten die de EECS‐regels toepassen. Tot nu toe is er nog geen enkele aanvraag voor invoer of uitvoer ontvangen van niet‐EECS‐landen. Het steuncertificaat (GC) en het certificaat voor informatieverstrekking (GvO) staan volledig los van elkaar. Het gebruik ervan is duidelijk beperkt tot hun inherent nut om een dubbeltelling of misbruik te vermijden. De GvO kan enkel gebruikt worden met als doel informatie te verstrekken. Wanneer de GvO geschrapt wordt, blijft het steuncertificaat geldig voor de naleving van de quotumplicht, en vice versa.
Informatieverstrekking
De vereiste inzake informatieverstrekking wordt uitgevoerd door artikel 11 van het besluit van de Waalse regering van 30 maart 2006[2] dat eist dat elektriciteitsleveranciers op het contract en op de factuur de oorsprong van de geleverde elektriciteit tijdens het voorgaande jaar vermelden. Elk jaar, tegen 31 maart, brengen de elektriciteitsleveranciers CWaPE op de hoogte van de oorsprong van de tijdens het voorgaande jaar geleverde elektriciteit. CWaPE zorgt ervoor dat deze informatie betrouwbaar is en rapporteert elk jaar haar bevindingen. De berekening van de brandstofmix is enerzijds uitsluitend gebaseerd op GvO's voor HEB en WKK die dan geschrapt worden, en anderzijds op de verklaringen van leveranciers voor fossiele brandstoffen en kernenergie. Geen enkel ander bewijs dat het 45/55
hernieuwbare karakter aantoont wordt aanvaard, behalve de HEB‐GvO. De verkoop van hernieuwbare elektriciteit is evenmin toegestaan zonder dat de desbetreffende GvO is geschrapt. Hetzelfde geldt voor WKK. Om dubbeltelling van HEB te vermijden, wordt het HEB‐aandeel weggefilterd wanneer de andere brandstofmix van het productiepark van de producent berekend wordt. Voor elektriciteit die op een beurs werd aangekocht, werd de Belgische brandstofmix gebruikt die werd berekend door het RE‐DISS‐project (EPED‐ platform). CWaPE gebruikt de cijfers die worden gerapporteerd door de DNB's (distributienetbeheerders) en de TNB (transmissienetbeheerder) om de totale hoeveelheid geleverde elektriciteit per leverancier te bepalen. Op basis van dit cijfer maken de leveranciers de hoeveelheid elektriciteit bekend die ze voor elk van hun producten hebben verkocht. De GvO's worden gebruikt voor een maandelijkse controle van het hernieuwbare en WKK‐deel van de brandstofmix (informatieverstrekking) in elk afzonderlijk afnamepunt voor producten die op de markt gebracht worden met een milieuvoordeel. Bovendien mogen de leveranciers nog altijd GvO's voor hun niet‐groene contracten schrappen die ook wat hernieuwbare energie kunnen omvatten. Zowel het maandelijkse totaal als het jaartotaal worden samengevoegd om het algemeen totaal van jaarlijkse informatieverstrekking te bekomen. Het schrappen van GvO's is beperkt tot vergunde elektriciteitsleveranciers, vooral om de concurrentie op de elektriciteitsmarkt te bevorderen. Bijgevolg mag geen enkele eindafnemer een GvO voor eigen gebruik schrappen. De autoproducenten zijn wettelijk verplicht om hun opgewekte HEB‐ of WKK‐GvO te schrappen in overeenstemming met hun verbruik. Anders krijgen ze geen GvO's uitgereikt voor dat verbruik. Door deze mechanismen blijven de HEB‐ en WKK‐attributen en fysieke energie in het domein in evenwicht.
Referenties
Arrêté du Gouvernement wallon relatif aux obligations de service public dans le marché de l’électricité, 30 maart 2006, http://wallex.wallonie.be/index.php?doc=8986 Arrêté ministériel établissant la méthode de détermination des sources d’énergie primaire utilisées pour produire de l’électricité, 13 december 2006. – (M.B. du 22/12/2006, p. 73884), http://wallex.wallonie.be/index.php?doc=9393 Décret relatif à l’organisation du marché régional de l’électricité, 12 april 2001 http://wallex.wallonie.be/index.php?doc=9075
Brussels Hoofstedelijk Gewest In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren de uitreiking en het beheer van de garanties van oorsprong tot de bevoegdheden van de plaatselijke regulerende instantie voor de gas‐ en elektriciteitsmarkten: BRUGEL. BRUGEL is sinds september 2008 lid van de Association of Issuing Bodies (AIB) en is aangesloten bij de internationale HUB van de AIB sinds december 2008. De AIB bevordert het gebruik van een gestandaardiseerd systeem, gebaseerd op een geharmoniseerde omgeving, structuren en procedures, om een betrouwbare exploitatie van de internationale energiecertificaatsystemen te garanderen. Dit gestandaardiseerde systeem staat bekend als EECS® ‐ the European Energy Certificate System ‐ en is beschreven in de "The Principles and Rules of Operation" (the “PRO” i.e. de EECS‐regels) en de begeleidende documenten. De inschrijving bij de AIB, de uitvoering van de PRO en de onderlinge relatie met de andere leden door de internationale HUB zorgen ervoor dat garanties van oorsprong op een betrouwbare en transparante manier worden uitgereikt, overgedragen en geschrapt.
46/55
10) VRAAG 6: BESCHRIJF DE ONTWIKKELINGEN IN DE VOORBIJE TWEE JAAR WAT DE BESCHIKBAARHEID EN HET GEBRUIK VAN BIOMASSA VOOR ENERGIE BETREFT (ARTIKEL 22, LID 1, ONDER G), VAN RICHTLIJN 2009/28/EG). Gesuggereerd wordt de tabellen 4 en 4a te gebruiken om gedetailleerdere informatie over de energievoorziening uit biomassa te verstrekken.
Tabel 4: Energievoorziening uit biomassa * Hoeveelheid grondstoffen, zo mogelijk uitgedrukt in m³ voor biomassa uit de bosbouw en in ton voor biomassa uit de landbouw en de visserij en biomassa uit afval ** De definitie van deze biomassacategorie moet worden begrepen overeenkomstig tabel 7 van deel 4.6.1 van Beschikking C (2009) 5174 van de Commissie tot vaststelling van een model voor nationale actieplannen voor energie uit hernieuwbare bronnen krachtens richtlijn 2009/28/EG Hoeveelheid grondstof uit Primaire energieproductie Hoeveelheid Primaire energieproductie Hoeveelheid Primaire energieproductie eigen land (ton) met grondstoffen uit eigen geïmporteerde met geïmporteerde geïmporteerde met geïmporteerde land (ktoe) grondstoffen uit de EU grondstoffen uit de EU grondstoffen van buiten grondstoffen van buiten (ton) (ktoe) de EU (ton) de EU 2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
Directe levering van biomassa uit hout en andere 1 526 634 bosarealen voor energieopwekking (houtkap …)
1 724 899
267
244
-
-
-
-
-
-
-
-
Indirecte levering van biomassa (hout) (residuen en 3 087 804 bijproducten van de houtindustrie …)
9 227 505
381
545
-
-
248
241
606 611
561 260
238
161
Energievoorziening uit biomassa voor verwarming en elektriciteit
Energiegewassen (grassen enz,) en bomen met korte omloop (specificeer)
11 567
21 614
4
4
214
417
0
0
225 505
114 835
40
20
Bijproducten/verwerkte residuen uit de landbouw en bijproducten uit de visserij
724 324
699 172
175
210
42 715
26 089
14
10
33 623
23 756
6
4
4 110 186
3 993 297
361
494
-
-
110
99
-
-
-
-
-
-
-
-
195 607
479 700
23
28
500 326
1 652 000
191
303
-
901 040
-
-
Biomassa uit afval (stedelijk, industrieel …) Andere ,,, (vb, vervangende brandstoffen in de cementindustrie) Energievoorziening uit biomassa voor vervoer: Gewone landbouwgewassen als biobrandstof (tarwe, suikerbieten, koolzaad) Energiegewassen (grassen enz,) en bomen met korte omloop voor de productie van biobrandstoffen (specificeer belangrijkste soorten)
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Andere ,,,
-
-
-
-
-
14 700
-
-
-
-
-
-
47/55
Tabel 4a. Binnenlands gebruik van landbouwgrond voor de productie van energiegewassen (ha) Oppervlakte (ha) Landgebruik
TOT 2009
2010
16 501,0
21 485,0
Tarwe
6605,6
-
Bieten
550,8
-
77,9
139,0
69,9
111,0
3. Grond voor andere energiegewassen zoals grassen (rietgras, vingergras, miscanthus), sorgho (specificeer belangrijkste soorten)
81,0
82,0
Miscanthus
80,0
80,0
1. Land gebruikt voor gewone landbouwgewassen (tarwe, suikerbiet, enz,) en oliehoudende zaden (kool- en raapzaad, zonnebloem, enz,) (specificeer belangrijkste soorten)
2. Grond voor bomen met korte omloop (wilgen, populieren) (specificeer belangrijkste soorten) Wilgen
48/55
11) VRAAG
7:
VERSTREK
INFORMATIE OVER WIJZIGINGEN IN GRONDSTOFFENPRIJZEN EN LANDGEBRUIK IN UW LIDSTAAT IN DE AFGELOPEN TWEE JAAR TEN GEVOLGE VAN HET TOEGENOMEN GEBRUIK VAN BIOMASSA EN ANDERE VORMEN VAN ENERGIE UIT HERNIEUWBARE BRONNEN. GEEF, INDIEN BESCHIKBAAR, REFERENTIES VAN RELEVANTE DOCUMENTATIE OVER DEZE GEVOLGEN IN UW LAND (ARTIKEL 22, LID 1, ONDER H), VAN RICHTLIJN 2009/28/EG). Bij het beoordelen van de gevolgen voor de grondstofprijzen wordt gesuggereerd ten minste de volgende grondstoffen in beschouwing te nemen: gewone voedings en voedergewassen, energiehout en pellets.
Federale overheid Voedings en voedergewassen: Het CRA‐W en VITO voeren, in opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu, samen een studie om de biomassastromen in België te kwantificeren. De resultaten van deze studie zijn echter nog niet bekendgemaakt.
Vlaams Gewest Er zijn geen effecten bekend over wijzigingen in grondstofprijzen en landgebruik ten gevolge van het toegenomen gebruik van biomassa en andere hernieuwbare energiebronnen.
Waals Gewest Voedingsgewassen: de studie “ALT‐4‐CER” gevoerd door het CRA‐W onderzoekt de evolutie van de prijzen van bepaalde producten en loopt nog steeds. Energiehout: Valbiom volgt de prijzen van houtbrandstoffen maandelijks op (zie www.renouvelle.org – onderstaande grafiek). Pellets: volgens Valbiom evolueert de gemiddelde prijs nauwelijks en verloopt hij op basis van de prijs van het zaagsel. Er bestaat echter geen koers van de zaagselprijzen in Wallonië en het is moeilijk om informatie te verzamelen over de prijs ervan. De producenten die niet over een eigen bron van zaagsel beschikken, maar afhankelijk zijn van de markt hebben de prijzen zien stijgen. Professionals in de houtsector spreken van een prijsstijging van hout op stam, maar de redenen van deze stijging zijn uiteenlopend en moeilijk te achterhalen. Houtblokken: als hout op stam wordt verkocht, dan is het niet bekend waar dit uiteindelijk voor gebruikt wordt. We kunnen de evolutie van de prijzen dus niet opvolgen.
49/55
12) Vraag 8: Beschrijf de ontwikkeling en het aandeel van biobrandstoffen uit afval, residuen, non‐food cellulosemateriaal en lignocellulosisch materiaal (Artikel 22, lid 1, onder i), van Richtlijn 2009/28/EG). Tabel 5: Productie en consumptie van biobrandstoffen als bedoeld in artikel 21, lid 2 (ktoe) [1] Biobrandstoffen uit afval, residuen, nonfood cellulosemateriaal en lignocellulosisch materiaal.
Biobrandstoffen als bedoeld in artikel 21, lid 2[1]
Productie – brandstoftype X (specifieer) Consumptie – brandstoftype x (specifieer) Totaal productie in art. 21, lid 2, bedoelde biobrandstoffen Totaal consumptie in art. 21, lid 2, bedoelde biobrandstoffen % aandeel van in art. 21, lid 21, bedoelde brandstoffen in totaal HEB‐T
50/55
2009 2010 ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
13) VRAAG 9: VERSTREK
INFORMATIE OVER DE VERWACHTE IMPACT VAN DE PRODUCTIE VAN BIOBRANDSTOFFEN EN VLOEIBARE BIOMASSA OP DE BIODIVERSITEIT, DE WATERVOORRADEN EN DE WATER EN BODEMKWALITEIT IN UW LIDSTAAT IN DE VOORBIJE TWEE JAAR. VERSTREK INFORMATIE OVER DE MANIER WAAROP DEZE IMPACTS ZIJN BEOORDEELD, MET REFERENTIES AAN DE RELEVANTE DOCUMENTATIE OVER DEZE IMPACTS IN UW LAND (ARTIKEL 22, LID 1, ONDER J), VAN RICHTLIJN 2009/28/EG).
Er loopt een studie, uitgevoerd door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (tussentijds verslag door dhr. H. Robert) naar de impact van de beplanting van kreupelhout met een heel korte rotatie en/of biobrandstoffen op de biodiversiteit.
Er loopt een onderzoeksproject naar de analyses van de levenscycli, maar de resultaten zijn voorzien voor 2013.
Op basis van de huidige kennis kunnen de negatieve of positieve gevolgen van de productie van biobrandstoffen niet geëvalueerd worden.
51/55
14) VRAAG 10: RAAM
DE NETTO BROEIKASGASEMISSIEREDUCTIES DOOR HET GEBRUIK VAN ENERGIE UIT HERNIEUWBARE BRONNEN (ARTIKEL 22, LID 1, ONDER K), VAN RICHTLIJN 2009/28/EG). Voor de berekening van de netto broeikasgasemissiereducties door het gebruik van hernieuwbare energie wordt de volgende methode gesuggereerd: Voor biobrandstoffen: overeenkomstig artikel 22, lid 2, van richtlijn 2009/28/EG. Valbiom Voor elektriciteit en warmte wordt gesuggereerd gebruik te maken van de in de hele EU gebruikte vergelijkbare fossiele brandstoffen voor elektriciteit en warmte als uiteengezet in het rapport over duurzaamheidseisen voor het gebruik van vaste en gasvormige biomassa bij elektriciteitsproductie, verwarming en koeling6, indien geen latere ramingen beschikbaar zijn. Als een lidstaat ervoor kiest voor de raming van de netto broeikasgasemissiereducties niet de voorgestelde methode te gebruiken, beschrijf dan welke andere methode gebruikt is voor de raming van deze besparingen.
Tabel 6: Geraamde broeikasgasemissiereductie door het gebruik van energie uit
hernieuwbare bronnen (ton CO2equivalent) Milieuaspecten Ton CO2
TOT 2009
TOT 2010
Totaal aan geraamde broeikasgasemissiereducties 6.018.891 7.440.702 door het gebruik van hernieuwbare energie [1] Geraamde netto broeikasgasemissiereductie door 3.234.185 3.911.810 het gebruik van hernieuwbare elektriciteit Geraamde netto broeikasgasemissiereductie door het gebruik van hernieuwbare energie voor 2.127.645 2.514.273 verwarming en koeling Geraamde netto broeikasgasemissiereductie door het gebruik van hernieuwbare energie voor 657.062 1.014.620 vervoer
6 Het rapport is beschikbaar op: http://eur‐lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0011:FIN:NL:PDF
52/55
15) VRAAG 11: RAPPORTEER (VOOR DE VOORBIJE TWEE JAAR) EN RAAM (VOOR DE KOMENDE JAREN TOT 2020) HET OVERSCHOT/TEKORT AAN PRODUCTIE VAN ENERGIE UIT HERNIEUWBARE BRONNEN, IN VERGELIJKING MET HET INDICATIEVE TRAJECT DAT KAN WORDEN OVERGEDRAGEN AAN/ INGEVOERD UIT ANDERE LIDSTATEN EN/OF DERDE LANDEN, ALSMEDE HET GERAAMDE POTENTIEEL VOOR GEZAMENLIJKE PROJECTEN TOT 2020 (ARTIKEL 22, LID 1, ONDER L) EN M), VAN RICHTLIJN 2009/28/EG).
Tabel 7: Werkelijk en geschat overschot en/of tekort aan productie van hernieuwbare energie ten opzichte van het indicatieve traject dat kan worden overgedragen aan/ ingevoerd uit andere lidstaten en/of derde landen in België (ktoe)7,8 Traject EU van het % HEB in het bruto eindverbruik van energie Vergelijking met het traject vastgelegd in de richtlijn (in ktoe) Aandeel HEB (BE) in % (tabel 1) Warmte / Koeling Elektriciteit Elektriciteit in vervoer Algemeen verschil ten opzichte van de indicatieve jaarlijkse doelstelling van de EU Raming van het verbruik (bruto eindverbruik) Warmte/koeling Elektriciteit Elektriciteit in vervoer Werkelijk verbruik Warmte/koeling elektriciteit Elektriciteit in vervoer Algemeen verschil ten opzichte van 2005 Algemeen verschil ten opzichte van het NAP
2005
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2,20%
3,28%
3,82%
4,36%
4,36%
5,44%
5,44%
7,06%
7,06%
2011
2012
2013
2014
2015
2016
41012
41222
41426
41638
41852
42057
42119
21804 8670 9485 38204,3 21913,6 8543,1 7747,6 38204,3 ‐2807,7
21804 8822 9522
21804 8973 9552
21804 9125 9589
21804 9276 9629
21804 9428 9661
21804 9539 9591
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2005
2009
2010
2,20%
4,49% 4,35% 6,25% 3,03%
5,01% 4,51% 6,79% 4,46%
1,21%
1,19%
38.209 21804 7912 8493 0,0
34662,3 19319,8 7792,2 7550,3 ‐3546,7
2005
2009
2016
7 Gebruik de werkelijke cijfers voor de rapportage van het overschot aan productie in de twee jaar voorafgaand aan indiening van het rapport, en ramingen voor de volgende jaren tot 2020. In ieder verslag
kan de lidstaat gegevens van eerdere verslagen corrigeren. 8 Gebruik bij het invullen van de tabel negatieve cijfers (bv. –x ktoe) om het tekort aan productie aan te geven.
53/55
Op de onderstaande grafiek toont de bovenste lijn de evolutie van het bruto eindverbruik (werkelijk en geschat) en de onderste lijn het aandeel van HEB in de Belgische mix ten opzichte van de Europese doelstelling van 13 % in 2020. 45 000
Consommation finale brute en ktep (réelle ou projection)
42 500
40 000
37 500
35 000
32 500
30 000 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2017
2018
2019
2020
Année Consommation réelle
Projection de Consommation (finale brute)
14.00%
% de SER dans la consommation finale brute BE
12.00%
10.00%
8.00%
6.00%
4.00%
2.00%
0.00% 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Trajectoire EU pour BE
2012
2013
2014
2015
2016
proportion SER (BE) en % (table 1)
16) VRAAG 11A: VERSTREK
DETAILS OVER STATISTISCHE OVERDRACHTEN, GEZAMENLIJKE PROJECTEN EN GEZAMENLIJKE REGELS VOOR BESLUITEN OVER STEUNREGELINGEN.
Op dit ogenblik heeft België nog geen statistische overdracht uitgevoerd.
54/55
17) VRAAG 12: VERSTREK INFORMATIE OVER DE WIJZE VAN RAMING VAN HET AANDEEL BIOLOGISCH AFBREEKBAAR AFVAL IN HET VOOR DE ENERGIEPRODUCTIE GEBRUIKTE AFVAL, EN OVER DE STAPPEN DIE ZIJN GENOMEN OM DERGELIJKE RAMINGEN TE VERBETEREN EN TE VERIFIËREN (ARTIKEL 22, LID 1, ONDER N), VAN RICHTLIJN 2009/28/EG). Merk op dat de lidstaten in het eerste voortgangsrapport (over 2011) worden opgeroepen hun plannen ten aanzien van de in artikel 22, lid 3, onder a), b) en c), opgeworpen vragen uiteen te zetten. Daarnaast mag iedere lidstaat alle andere informatie verstrekken die hij relevant acht voor zijn specifieke situatie met betrekking tot de ontwikkeling van hernieuwbare energie.
Vlaams Gewest Op basis van gegevens van de huisvuilsorteercampagne in Vlaanderen van 2006 bedraagt het hernieuwbaar aandeel van restafval op energetische basis 47,78%. De methode wordt beschreven in het rapport “Bepaling van het hernieuwbaar aandeel van restafval” (Vito, april 2009).
Waals Gewest Het aandeel organisch biologisch afbreekbaar afval van het verbrand afval wordt afgerond op 41 %. Dit massa‐aandeel is gestegen van 30 % in 1990‐1996 tot 35 % in 1997‐1999 en tot 40 % in 2000 om uit te komen op 45 % tussen 2001 en 2003. Vanaf 2000 is er specifieke informatie beschikbaar over het aandeel organisch afval. De calorische onderwaarde van het aandeel organisch afval wordt geschat op 4.24 GJ/t (ULB) (ICEDD.)
Brussels Hoofdstedelijk Gewest De verbrandingsoven van Neder‐Over‐Heembeek is gekoppeld aan een turbine (vermogen van 45 MW) die +/‐ 67 GWh groene elektriciteit per jaar kan produceren in het BHG. De verbrandingsoven kan zo 477.100 ton huishoudelijk afval ‘verwerken’ (hoofdzakelijk de ‘witte’ zakken van het BHG), waarvan 53 % organisch afval is, volgens een analyse van de inhoud van de vuilnisbakken. Rekening houdend met een calorische onderwaarde van het aandeel organisch afval van 4,24 GJ/ton (ADEME) komt dit overeen met 25,61 ktoe.
55/55