datum vergadering auteur telefoon
16 februari 2009
W. van de Ridder 033 - 43 46 127
e-mail
[email protected]
afdeling
Staf
behandelend bestuurder D.J. Veldhuizen onderwerp agendapunt
Beëindiging Cross Border Lease registratienummer
VOORSTEL AAN HET ALGEMEEN BESTUUR
Inhoud voorstel: Bij dit voorstel wordt inzicht gegeven in het besluit van Dijkgraaf en Heemraden tot beëindiging van de Cross Border Leases, de mogelijke kosten daarvan en de mandatering dan wel machtiging van de secretaris-directeur om de nodige besluiten te nemen en overeenkomsten aan te gaan. Probleemstelling: In 1997 en 1998 zijn de meeste RWZI’s ingebracht in een Cross Border Lease (CBL). Dit betekende dat die RWZI’s zijn verkocht (in 1997) of langdurig verhuurd (in 1998) aan een Amerikaanse investeerder en tegelijk weer voor een lange periode zijn teruggeleasd. Voor de Amerikaanse investeerder gaf dit een groot belastingvoordeel, waarvan het waterschap ook een deel heeft gehad. In 1997 waren de Amerikaanse investeerders General Electric en Philip Morris. In 1998 was dit AIG (een grote verzekeraar). General Electric en AIG hebben te kennen gegeven deze leases vervroegd te willen beëindigen. Een reden is het feit dat de Amerikaanse fiscus deze transactie niet heeft geaccepteerd en dus er minder (fiscaal) voordeel is voor de Amerikaanse investeerder. Daarnaast hebben de Amerikaanse investeerders door de kredietcrisis behoefte aan liquide middelen. Philip Morris heeft vooralsnog geen verzoek gedaan tot vervroegde beëindiging van de Cross Border Leases, Eerdere besluiten / beleidskaders: In 1997 en 1998 heeft het Algemeen Bestuur besloten tot het aangaan van de CBL's en zijn bevoegdheden tot acceptatie van offertes van de US investeerder en tot het sluiten van financieringsovereenkomsten c.a. overgedragen aan Dijkgraaf en Heemraden en heeft het Algemeen Bestuur ingestemd met het verlenen van mandaat en machtiging aan de secretarisdirecteur in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden van Dijkgraaf en Heemraden. Het aangaan van Cross Border Leases heeft in 2001 geleid tot vragen in de Tweede Kamer. Op basis daarvan heeft de staatssecretaris van financiën d.d. 1 oktober 2001 aan de gemeenten en provincies een brief geschreven waarin wordt gezegd dat zij zich van dergelijke en soortgelijke constructies moeten onthouden. Formeel geldt deze aanbeveling niet voor de waterschappen, maar de brief geeft wel de politieke gevoeligheid van Cross Border Leases weer. Op 18 december 2008 en 8 januari 2009 heeft de algemeen directeur u al mondeling geïnformeerd over de verzoeken die zijn binnengekomen van de Amerikaanse investeerders. Oplossingsrichting en alternatieven: Ingaan op het verzoek betekent dat de contracten voortijdig worden beëindigd. Dit heeft voor het waterschap het voordeel dat geen rekening meer behoeft te worden gehouden met de verplichte rapportage en andere administratieve verplichtingen. Het beperken van deze beheerslast is voor Dijkgraaf en Heemraden een van de redenen om mee te willen werken aan vervroegd beëindigen van Cross Border Leases. Indien de leases niet op dit moment worden beëindigd, maar blijven voortbestaan, zijn er overigens geen grote problemen te verwachten.
Pagina 1
Consequentie van de besluitvorming voor geld, personeel en organisatie: De beheerskosten bedragen per jaar ca. € 50.000, Dit zijn interne en externe kosten van administratieve verplichtingen en juridisch advies voor o.a. het beoordelen of grote investeringen nadere afspraken vergen. De contracten lopen gemiddeld nog ca. 10 jaar. Nu stoppen betekent dus een toekomstige besparing van minimaal ca. € 500.000. Als twee van de drie leases worden beëindigd valt daarvan dus 2/3 weg. Overigens zal beëindiging op het eerst mogelijke reguliere moment (uitoefenen koopoptie) ook de nodige adviseurkosten met zich brengen. Op dit moment zijn de aanbiedingen van de investeerders voor wat betreft de voorwaarden waaronder de beëindiging zal plaatsvinden, nog verschillend. Dijkgraaf en Heemraden hebben besloten in te stemmen met de beëindiging, waarbij het waterschap alleen de kosten van eigen adviseurs en mogelijke vergoedingen aan Nederlandse banken betaalt. De investeerders dragen hun eigen kosten. Deze advieskosten zijn op dit moment nog niet allemaal bekend. Op basis van de offertes van de juridisch adviseurs worden die geraamd op een bedrag van tussen € 50.000 en €100.000 bij de CBL-1998 en tussen de €100.000 en € 250.000 bij de CBL-1997. De hoogte is afhankelijk van de omvang van het advies, de wijze waarop de transacties beëindigd worden en van het aantal waterschappen met wie de kosten gedeeld kunnen worden. Op grond van het vorengenoemde hebben Dijkgraaf en Heemraden op 29 januari jl besloten: 1. In te stemmen met beëindiging van de Cross Border Lease-transacties mits het waterschap alleen de eigen adviseurkosten en de eventuele vergoedingen aan en adviseurkosten van de betrokken Nederlandse banken behoeft te betalen. 2. Met betrekking tot de acceptatie van offertes van adviseurs in afwijking van de Regeling financieel beheer te volstaan met enkelvoudige offertes, mits de gekozen adviseurs dezelfde zijn als degenen die ook hebben meegewerkt met de totstandkoming. 3. Aan de algemeen directeur mandaat te verlenen voor het nemen van besluiten en verrichten van handelingen, waaronder het aangaan van overeenkomsten, die noodzakelijk zijn om de beëindiging van de Cross Border Leases te effectueren. 4. In te stemmen met de door de dijkgraaf aan de algemeen directeur verleende volmacht en machtiging voor de vertegenwoordiging van het waterschap in het kader van de onder 3 bedoelde gemandateerde bevoegdheden. De opbrengsten van de Cross Border Leases zijn in 1997 en 1998 in twee bestemmingsreserves gestort waarvan afhankelijk van de verwachte looptijd elk jaar een deel vrijvalt ten bate van de exploitatie. Deze reserves zijn gevormd om kosten die verband houden met de Cross Border Leases op te kunnen vangen. Het beschikken over de bestemmingsreserves is bij de Organisatieverordening niet overgedragen aan Dijkgraaf en Heemraden. Volledige beëindiging van de leases betekent dat de rest van deze reserves daarna vrij kunnen vallen ten bate van de Algemene Reserves. Advies Dijkgraaf en Heemraden: Dijkgraaf en Heemraden stellen voor: 1. Kennis te nemen van het besluit van Dijkgraaf en Heemraden tot met beëindiging van de Cross Border Lease-transacties. 2. In te stemmen met aanwending van de Cross Border Lease Reserves om de advieskosten te financieren.
mr. G.P. Dalhuisen, secretaris
K. van de Langemheen, dijkgraaf
Beslissing bestuur:
Pagina 2
Beëindiging Cross Border Leases. 1. Inleiding In 1997 en 1998 zijn Cross Border Leases aangegaan. De CBL-transactie 1997 is gerealiseerd in samenwerking met Hoogheemraadschap Uitwaterende Sluizen (US) en Waterschap Veluwe. De Amerikaanse investeerders zijn geweest General Electric (GE) en Philip Morris. Bij de CBL-transactie 1998 is aangehaakt bij de transactie van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) en Wetterskip Fryslân. De Amerikaanse investeerder is AIG geweest. Voor beide transacties is een groot aantal contracten opgesteld teneinde alle verplichtingen, die verband houden met zo’n transactie vast te leggen. Bij de CBL-transactie 1997 zijn zes RWZI’s ingebracht. Dit betreft Ede, Nijkerk, Bennekom, Veenendaal, Woudenberg en Soest. General Electric heeft daarbij de installaties Ede en Bennekom en Philip Morris de overige 4 installaties. Voor Waterschap Vallei & Eem een rendement resteerde een rendement van € 5,6 miljoen (f. 12,3 miljoen). De huurovereenkomst krachtens welke Vallei & Eem de RWZI’s huurt van de maatschap heeft een looptijd van 22 jaar. Bij de CBL-transactie 1998 is de RWZI Amersfoort verhuurd aan de Amerikaanse investeerder en vervolgens weer teruggehuurd (Lease in-Lease out). Na verdeling hiervan over de drie partijen en na aftrek van de eigen van transactiekosten resteerde voor Waterschap Vallei & Eem € 4,0 miljoen (f. 8,9 miljoen). De huurovereenkomst op basis waarvan Vallei & Eem de RWZI huurt van de Amerikaanse investeerder heeft een looptijd van 24 jaar. De opbrengsten zijn in een voorziening gestort. De rente van deze voorziening en een evenredig deel van de hoofdsom komt jaarlijks ten bate van de exploitatie. Inmiddels zijn deze voorzieningen omgezet in bestemmingsreserve’s. Per 1 januari 2009 zit in deze bestemmingsreserve’s nog een bedrag van resp. € 2,7 miljoen en € 2,2 miljoen. Aangezien het al meer dan 10 jaar is geleden dat de transacties zijn aangegaan is in bijlage 1 nog eens uitgebreid uitgelegd hoe de CBL’s globaal in elkaar zitten en wat de belangrijkste risico’s zijn. Deze tekst is ontleend aan de evaluatie die 24 juni 1999 aan het Algemeen Bestuur is aangeboden. 2. Vervroegd beëindigen Het aangaan van nieuwe Cross Border Leases wordt niet meer toegestaan door het rijk voor gemeenten en provincies. Formeel geldt dit niet voor waterschappen. Ook de Amerikaanse overheid heeft enkele jaren geleden bepaald dat het bedrijven niet langer is toegestaan nieuwe CBL’s aan te gaan. Bestaande CBL's worden gerespecteerd. Vorig jaar is echter gebleken dat de Amerikaanse Fiscus (IRS) deze transacties niet heeft geaccepteerd en de meeste investeerders hebben dan ook een overeenkomst gesloten met de IRS en daarmee is er voor hen minder voordeel van deze constructie. Daarnaast is er eind vorig jaar de kredietcrisis ontstaan, waardoor Amerikaanse investeerders op zoek zijn gegaan gaan naar liquide middelen. Bij vervroegde beeindiging van de CBL’s valt ook het Equity Depot vervroegd vrij. Dit Equity Depot is vastgezet in Amerikaanse 0%-staatsobligaties om ondermeer de koopprijs bij uitoefening van de koopoptie te betalen. Deze Amerikaanse staatsobligaties hebben verhoudingsgewijs op dit moment (begin 2009) een hoge waarde. GE en AIG hebben in december jl. een aanbod gedaan de CBL vervroegd te beeindigen. Deze biedingen betreffen het vrij laten vallen van de Treasury’s en afhankelijk van de waarde een al dan niet bij te betalen bedrag. Aangezien de Amerikaanse investeerder komt met het verzoek tot beëindiging hebben Dijkgraaf en Heemraden besloten geen extra bedrag bij te willen betalen. 3. Huidige kosten beheer van de CBL’s In bijlage 1 is aangegeven welke periodieke verplichtingen de CBL’s met zich brengen. Voor de kosten van de administratieve verplichtingen en juridisch advies is in de begroting 2009 € 20.000 geraamd. Dit is exclusief de kosten van beoordelen van grote investeringen. Gelet op de afgelopen jaren is daaraan ook minimaal eenzelfde bedrag jaarlijks te verwachten, Daarboven komt nog de inzet van eigen uren van medewerkers, zodat de totale kosten per jaar ca. € 50.000 bedragen. De contracten lopen gemiddeld nog ca 10 jaar. Nu stoppen betekent dus een toekomstige besparing van minimaal ca. € 500.000. Als twee van de drie worden beëindigd valt daarvan 2/3 weg. Overigens zal beëindiging op eerst mogelijke reguliere moment (bij het uitoefenen van de koopoptie) ook de nodige adviseurkosten met zich brengen, aangezien ook dan de diverse privaatrechterlijke rechtspersonen en gevestigde beperkte rechten moeten worden beëindigd.
Pagina 3
4. Consequenties Bij de beëindiging zullen Nederlandse en Amerikaanse juridische, fiscale en financiële consequenties helder moeten zijn. Daarnaast zullen de afgesloten privaatrechterlijke rechtspersonen die zijn opgericht bij het aangaan van de CBL's moeten eindigen alsook de financieringsovereenkomsten en gevestigde beperkte rechten (o.a. hypotheek). Daartoe is advies nodig. Expertise hiervoor zit slechts bij enkele adviseurs en specifiek voor deze deals de adviseurs die ook bij de totstandkoming van CBL's zijn betrokken. De belangrijkste juridisch en fiscaal advieur is Nauta/Dutilh. In overleg met hen worden andere adviseurs ingeschakeld. Daarom hebben Dijkgraaf en Heemraden ingestemd met het inschakelen van de adviseurs die bij de totstandkoming zijn betrokken en in die gevallen te volstaan met enkelvoudige offertes. Voor de CBL 1998 zal de beëindiging samen met HDSR en Wetterskip Fryslan worden opgepakt en de kosten worden gedeeld naar rato van de inbreng, waarbij het aandeel van WVE 12% is. Op basis van de aanbiedingen wordt verwacht dat het aandeel in de kosten voor WVE tussen de € 50.000 en € 100.000 zal gaan bedragen. Ook voor de beeindiging van GE-deal (uit 1997) zal zoveel mogelijk worden samengewerkt met de andere 5 waterschappen die een CBL met GE hebben afgesloten. Aangezien de uitgangspositie voor de diverse waterschappen anders is, wordt verwacht dat daar de kosten hoger zullen zijn en wel tussen de € 100.000 en € 250.000. Mocht ook Philip Morris besluiten om de CBL te beëindigen, dan worden (beperkt) extra kosten verwacht. Bovenstaande opsomming is exclusief de mogelijke kosten van de Rabobank, maar die hebben een no-cure-no-pay aanbod liggen, zodat dat geen extra kosten mag geven. Geprobeerd kan worden een deel te verhalen op de Amerikaanse investeerder. Met name de Rabobank ziet daarvoor mogelijkheden en heeft aangeboden (op basis van no cure-no pay) daarover met investeerders te onderhandelen. . 5. Besluitvorming Voor de beëindiging zijn diverse bevoegdheden nodig. Bij de totstandkoming van de CBL’s zijn die bevoegdheden gedelegeerd aan Dijkgraaf en Heemraden. Verder hebben Dijkgraaf en Heemraden deze toen overgedragen aan de secretaris-directeur. Hierdoor was het mogelijk om snel te besluiten. Op grond van de Organisatieverordening Waterschap Vallei & Eem 2008 is de bevoegdheid te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten gedelegeerd aan Dijkgraaf en Heemraden, tenzij in betekende mate een wijziging van de te heffen omslag of zuiveringsheffing is te verwachten of het aangaan van de overeenkomst bestuurlijk gevoelig ligt. De beëindiging is niet bestuurlijk gevoelig aangezien die past binnen landelijk beleid en een vermindering geeft van de beheerslast voor de organisatie. Teneinde snel te kunnen beslissen hebben Dijkgraaf en Heemraden aan de algemeen directeur mandaat, volmacht en machtiging wordt verleend voor het nemen van besluiten en verrichten van (privaatrechtelijk rechts)handelingen die noodzakelijk zijn om de beëindiging van de Cross Border Lease-transactie te effectueren. Dijkgraaf en Heemraden zullen het Algemeen Bestuur in de komende vergaderingen informeren over de genomen besluiten. 6. Aanwending bestemmingsreserve’s Van de baten van de CBL’s resteert in beide gevallen nog een bestemmingsreserve. Deze bestemmingsreserve zijn bedoeld voor opvang van kosten/tegenvallers t.a.v. de Cross Border Leases. Bij de Organisatieverordening is het aanwenden van bestemmingsreserves niet overgedragen aan Dijkgraaf en Heemraden. Daarvoor is een besluit van het Algemeen Bestuur nodig. Wij stellen u dan ook voor in te stemmen met aanwending van de Cross Border Lease Reserves om de advieskosten te financieren. Zodra de CBL’s volledig zijn beëindigd is er geen reden meer om de bestemmingsreserves te handhaven en kunnen die vrijvallen in de Algemene Reserves Watersysteembeheer (16 %) en Zuiveringsbeheer (84 %).
Pagina 4
Bijlage 1 Historie mbt Crosse Border Leases In 1997 en 1998 zijn Cross Border Leases aangegaan. De CBL-transactie 1997 is gerealiseerd in samenwerking met Hoogheemraadschap Uitwaterende Sluizen (US) en Waterschap Veluwe. De Amerikaanse investeerders zijn geweest General Electric (GE) en Philip Morris. Deze transactie is geïnitieerd door de Rabobank in samenwerking met Price Waterhouse. De waterschappen zijn ondersteund door het Amerikaanse advocatenkantoor Dewey Ballantine, het Nederlandse advocatenkantoor Nauta Dutilh en VB accountants als fiscaal adviseur. Bij de CBL-transactie 1998 is aangehaakt bij de transactie van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) en Wetterskip Fryslân. De Amerikaanse investeerder is AIG geweest. Ook deze transactie is geïnitieerd door Rabobank, die in dit geval heeft samengewerkt met Allco. De Amerikaanse advocaten kwamen van Linklaters & Paines. De Nederlandse advocaat was opnieuw Nauta Dutilh en de fiscaal adviseur Loyens & Volkmaars en VB accountants. De CBL transactie 1997 is op basis van Sale and Lease back. Daarbij zijn de installaties in eigendom overgedragen aan een tussen Vallei & Eem en de Amerikaanse investeerder gevormde maatschap. De CBL transactie 1998 is op basis van Lease in-Lease out, waarbij geen juridische eigendom is overgedragen. Voor beide transacties is een groot aantal contracten opgesteld teneinde alle verplichtingen, die verband houden met zo’n transactie vast te leggen. Bij de CBL-transactie 1997 zijn zes RWZI’s ingebracht. Dit betreft Ede, Nijkerk, Bennekom, Veenendaal, Woudenberg en Soest. De gezamenlijke waarde is getaxeerd op $ 157.274.000. General Electric heeft daarbij de installaties Ede en Bennekom met een waarde van $ 62.840.000 en Philip Morris de overige 4 installaties met een waarde van $ 94.434.000. Voor Waterschap Vallei & Eem een rendement resteerde een rendement van € 5,6 miljoen (f. 12,3 miljoen). De huurovereenkomst krachtens welke Vallei & Eem de RWZI’s huurt van de maatschap heeft een looptijd van 22 jaar. Bij de CBL-transactie 1998 is de RWZI Amersfoort verhuurd aan de Amerikaanse investeerder en vervolgens weer teruggehuurd (Lease in-Lease out). De waarde is getaxeerd op $ 75.800.000. Samen met HDSR en Wetterskip Fryslan was de totale waarde $ 598,5 miljoen. Na verdeling hiervan over de drie partijen en na aftrek van de eigen van transactiekosten resteert voor Waterschap Vallei & Eem € 4,0 miljoen (f. 8,9 miljoen). De huurovereenkomst op basis waarvan Vallei & Eem de RWZI huurt van de Amerikaanse investeerder heeft een looptijd van 24 jaar. De opbrengsten zijn in een voorziening gestort. De rente van deze voorziening en een evenredig deel van de hoofdsom komt jaarlijks ten bate van de exploitatie. Inmiddels zijn deze voorzieningen omgezet in bestemmingsreserve’s. Per 1 januari 2009 zit in deze bestemmingsreserve’s nog een bedrag van resp. € 2,7 miljoen en € 2,2 miljoen. Gedurende de looptijd van de transactie worden lease-penningen betaald uit de gevormde deposito’s. Een deel van die deposito’s is tevens bestemd voor betaling van de koopprijs indien de koopoptie wordt uitgeoefend (zie hieronder). Dit deel wordt het Equity Depot genoemd en dit is vastgelegd in Amerikaanse staatsobligaties (treasury’s). Voor de betaling van de lease-penningen gedurende de looptijd zijn opdrachten verstrekt. Ruim voor afloop van de huurovereenkomsten op basis waarvan Vallei & Eem de RWZI’s huurt (CBL 1997) respectievelijk terughuurt (CBL 1998) zal het waterschap moeten afwegen de installaties terug te kopen (CBL 1997) respectievelijk het huurrecht van de Amerikaanse investeerder af te kopen (CBL 1998) (koopoptie). De transacties vereisten dat de huurovereenkomst op basis waarvan Vallei & Eem de RWZI’s huurt van de maatschap (CBL 1997) respectievelijk de RWZI terughuurt van de Amerikaanse investeerder (CBL 1998) niet rechtstreeks tussen Vallei & Eem en de maatschap (CBL 1997) respectievelijk tussen Vallei & Eem en de Amerikaanse investeerder (CBL 1998) werden gesloten, maar via een door Vallei & Eem opgerichte vennootschap. In het kader van de CBL transactie 1997 is daarvoor een commanditaire vennootschap (CV) opgericht waarvan de beherend vennoot een door Vallei & Eem opgerichte BV is en Vallei & Eem als commanditaire vennoot optreedt. De CV huurt de RWZI’s van de maatschap en vervolgens weer door aan Vallei & Eem. De CV is jegens de maatschap aansprakelijk voor betaling van de lease-penningen (uit de deposito’s). Vallei & Eem staat garant voor de nakoming van deze betalingsverplichting. Overigens is de CBL 1997 gesplitst in drie afzonderlijke transacties waarover de zes RWZI’s zijn verdeeld, zodat ook gebruik is gemaakt van drie CV’s. In het kader van de CBL-transactie 1998 is geen gebruik gemaakt van een CV. De RWZI Amersfoort is door Vallei & Eem verhuurd aan een door Vallei & Eem opgerichte BV die deze vervolgens weer heeft doorverhuurd aan de Amerikaanse investeerder. De Amerikaanse
Pagina 5
Investeerder verhuurt de installaties weer terug aan de BV die deze op haar beurt weer (terug) doorverhuurt aan Vallei & Eem. De BV is jegens de Amerikaanse investeerder aansprakelijk voor betaling van de huurpenningen die verschuldigd zijn uit hoofde van de huurovereenkomst op basis waarvan de RWZI wordt teruggehuurd van de Amerikaanse investeerder. Vallei & Eem staat garant voor de nakoming van deze betalingsverplichting. De belangrijkste verplichtingen van Vallei & Eem (eigenlijk dus van de CV’s respectievelijk de BV) jegens de maatschap (CBL 1997) respectievelijk de Amerikaanse investeerder (CBL 1998), te weten de verplichting tot betaling van de lease-penningen, zijn afgedekt doordat de daarvoor benodigde middelen op deposito’s zijn geplaatst waaruit de lease-penningen worden voldaan. Dit neemt niet weg dat zich in uitzonderlijke gevallen bepaalde gebeurtenissen kunnen voordoen die een zeker risico vormen voor Vallei & Eem. Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht van zulke uitzonderlijke (en deels ook niet te voorziene) gevallen te geven, maar zulk een uitzonderlijk geval zou zich onder andere voordoen in geval van de invoering van bronbelasting op door Vallei & Eem te betalen rente en/of leasepenningen. Zowel in Amerika als in Nederland wordt voor bedrijven het inkomen (de winst) dat een bron genereert belast en niet de bron zelf. Indien bronbelasting wordt ingevoerd moet het waterschap het tekort dat daardoor ontstaat vergoeden. Een ander risico voor het waterschap vormt bijvoorbeeld een eventueel faillissement van de Rabobank en de Waterschapsbank waar het grootste deel van de deposito’s zijn geplaatst. Daarnaast betekent bijvoorbeeld het tenietgaan van de installatie of het tussentijds beëindigen van de lease door Waterschap Vallei & Eem dat het waterschap een Termination Value verschuldigd is. Die Termination Value kan meer bedragen dan de som van de deposito’s en het door Vallei & Eem gerealiseerde rendement. Een ander risico zou nog kunnen zijn een wijziging in het beleid van de Nederlandse Bank m.b.t. de solvabiliteitseisen waardoor het waterschap de daaraan verbonden extra kosten van de banken moet vergoeden. Daarnaast heeft het waterschap een aantal verplichtingen. De belangrijkste verplichting is dat het waterschap de installaties gedurende de looptijd van de lease als een “goed huisvader” moet beheren. Wat valt onder het begrip “goed huisvader” is minutieus in de contracten vastgelegd. De taakuitoefening van het waterschap is altijd al op dat niveau geweest en naar de inschatting zal dit ook zo blijven gedurende de gehele looptijd. Daarnaast betreft dit o.a de verplichting tot het toezenden van begrotingen en jaarrekeningen en het per kwartaal rapporteren over het mogelijke effect van dollarkoers en renteontwikkeling. Deze verplichtingen zijn uitputtend vastgelegd in de verschillende contracten. De Rabobank heeft voor beide transacties een memorandum geschreven, waarin de belangrijkste aandachtspunten zijn samengevat. Ruim voor afloop van de huurovereenkomsten op basis waarvan Vallei & Eem de RWZI’s huurt (CBL 1997) respectievelijk terughuurt (CBL 1998) zal het waterschap moeten afwegen de installaties terug te kopen (CBL 1997) respectievelijk het huurrecht van de Amerikaanse investeerder af te kopen (CBL 1998) (koopoptie). Heel belangrijk is het moment waarop het waterschap de keus moet maken tussen het wel of niet uitoefenen van de koopoptie. Voor de CBL-transactie 1997 moet het waterschap de investeerders in de periode tussen 2 april 2016 en 2 januari 2017 op de hoogte stellen van het feit dat het waterschap de koopoptie wil uitoefenen. Doet het waterschap dit niet dan blijft de installatie eigendom van de maatschap. Indien het waterschap de koopoptie niet (tijdig) uitoefent, heeft de maatschap het recht te verlangen dat zij het onbeperkt genot over de installaties terugkrijgt (Return Option). Maakt de maatschap geen gebruik van dat recht, dan zullen partijen een servicecontract aangaan waarbij de maatschap (via een operator) tegen betaling door het waterschap water met behulp van die installaties zal zuiveren als een dienstverlening aan het waterschap op basis van een contract waarvan de hoofdlijnen reeds zijn vastgelegd. Voor de CBL-transactie 1998 dient het waterschap zijn keuze om de koopoptie uit te oefenen kenbaar te maken gedurende de periode 2 april 2019 en 2 januari 2020. De Amerikaanse investeerder dient in deze transactie uiterlijk 60 dagen voor het einde van die periode het waterschap te wijzen op de mogelijkheid de koopoptie uit te oefenen. Indien het waterschap de koopoptie niet uitoefent, heeft de Amerikaanse investeerder het recht om ófwel een servicecontract aan te gaan met het waterschap (zie hiervoor), ófwel de onderhuur te verlengen, ófwel om de installaties terug te nemen. Die laatste optie mag echter niet door de Amerikaanse investeerder worden uitgeoefend voorzover dat zou leiden tot strijd met op het waterschap toepasselijke regelgeving of de publieke taak van het waterschap.
Pagina 6