Mei 2014 Vijftiende nieuwsbrief van het lectoraat ‘Werken aan de opdracht’ Geachte relatie, Hierbij ontvangt u de laatste nieuwsbrief van het cursusjaar 2013/2014. In deze brief komen de volgende zaken aan de orde: 1. Onderzoek onder schoolverlaters 2. Leuk toch, een kindje? 3. Vormen van huisgodsdienst Met deze nieuwsbrief hebt u een indruk van de voortgang van het lectoraat ‘Werken aan de opdracht’. Met vriendelijke groet, W. Fieret
[email protected]
Onderzoek onder schoolverlaters ‘Ik moest er achter komen dat in de nietreformatorische wereld ook gewone mensen leven.’ Deze uitspraak is van een 21-jarige vrouw die een paar jaar geleden haar havo-diploma behaalde op een reformatorische school. Wat bedoelt ze? Ze was van school gekomen met een beeld van de grote boze buitenwereld. Tijdens de lessen apologetiek was besproken dat ze moest kunnen reageren op vragen van andersdenkenden. Je zou voortdurend alert moeten zijn. Vandaar dat ze met een zekere spanning de deur van de veilige school achter zich dichttrok en ‘de wereld’ binnen stapte.
1
Werkelijkheid anders De werkelijkheid was echter anders. De meesten van de geïnterviewde oud-leerlingen constateerden dat andersdenkenden wel vragen hebben, maar dat die vooral voortkomen uit interesse. ‘Wat doen jullie in de kerk? Waarom bidden jullie voor je eten? Ik doe dat nooit en het gaat toch ook goed met me. Hoe komt dat dan?’ Jongeren vinden het lastig om op dergelijke vragen goede antwoorden te geven. Dat hebben ze niet geleerd tijdens de lessen apologetiek.
Een 18-jarige jongen die in een garage werkt, zei: ‘Ik vind dat ze op school meer moeten uitleggen over de simpele vragen. Als een collega vraagt: ‘Waarom moeten de meiden bij jullie een rok dragen?’ weet ik dat niet. Of een vraag waarom we naar bepaalde muziek niet mogen luisteren. Het komt dan zo raar over als je dat niet weet. Daar zouden ze op school meer over moeten zeggen.’
De vraagstellers zijn gauw tevreden. Dat stelt reformatorische jongeren wel eens teleur. Ze willen dan duidelijk uit de doeken doen hoe het zit, wat de Bijbel zegt en welk gezag die in hun leven heeft, maar daar zijn de gesprekspartners lang niet altijd in geïnteresseerd. De kennismaking met andersdenkenden heeft ook tot gevolg dat de eigen opvoeding gewaardeerd wordt.
Een verpleger van 20 jaar die in een ziekenhuis werkt, waardeert de regel dat seksuele gemeenschap binnen het huwelijk hoort. Hij ziet een ‘seksuele ontremming’. ‘Men houdt van elkaar om de seks, maar niet om wie men is. Het gaat alleen maar om genot, niet om belangrijke vragen, zoals: Wat vind jij hiervan? Hoe denk je eigenlijk?’
Het is overigens niet altijd alleen maar vriendelijk en respectvol. Schoolverlaters ontmoeten ook wel mensen die een afkeer hebben van het christendom. Ze merken dat aan uitspraken, zoals: ‘O, ben jij ook zo’n christen. Nou, ik geloof niet, dus mag ik vloeken en dat doe ik dan ook.’ Hoe reageer je daar dan op? ‘Daar zeg ik dan maar niets van, want anders wordt het nog erger.’
2
Schaamte Tijdens de gesprekken met oud-leerlingen die op het vmbo gezeten hebben, komt regelmatig naar voren dat ze zich eigenlijk een beetje schamen. Vooral meisjes hebben last van die schaamtegevoelens. ‘Dan loop ik daar in mijn rok en dan denk ik: Wat zullen ze daar van vinden? Ze zullen het wel raar vinden en dan schaam ik me ervoor.’ Tijdens gesprekken met oud-havo’ers en oud-vwo’ers heb ik dergelijke uitspraken niet gehoord. Een punt waar jongeren over het algemeen, los van de vooropleiding, moeite mee hebben, is het bidden voor het eten. Dat varieert van ‘Tijdens het eten hebben we gewoon overleg, dus dan vind ik het raar om stilte te vragen’ tot ‘De radio staat hard aan en dan zou ik eigenlijk ook moeten vragen of de radio uit mag.’ Het gevolg is dat een aantal jongeren niet bidt voor het eten. Jongeren vinden ook dat de dominee of de ouderling makkelijk praten heeft. Als jongeren alleen adviezen krijgen zonder dat blijkt dat de raadgever de praktijk kent, kunnen ze daar niet veel mee en trekken ze hun eigen plan. Een 20-jarige jongen bracht het als volgt onder woorden: ‘De dominee is een beste man, maar je kunt wel merken dat hij van de praktijk niets af weet.’ Getuigen Op de reformatorische scholen wordt tijdens de lessen apologetiek en toerusting geleerd dat iedere christen de plicht heeft voor zijn geloof uit te komen en duidelijk te maken wat de Bijbel ergens van zegt. Uit de gesprekken met schoolverlaters blijkt dat dat door vrijwel niemand wordt gedaan. Als er concrete vragen worden gesteld, gaan ze daar wel op in. Dan vertellen onze oud-leerlingen waarom ze naar de kerk gaan, waarom ze op zondag niet naar een voetbalwedstrijd kijken en waarom ze bidden voor het eten. Het valt op dat ze zulke gesprekken vooral hebben met medestudenten of collega’s die ze goed kennen. Dan voelen ze zich op hun gemak. Zo’n gesprek heeft niet het karakter van verantwoording afleggen. Belangstelling speelt een belangrijke rol. ‘Vreemd dat je dat echt kunt geloven. Ik begrijp dat niet, maar ja, het zal wel. Mijn oma gaat ook naar de kerk. Is dat dezelfde kerk als die van jou?’ Een reden om niet met woorden te getuigen, is dat men de sfeer goed wil houden. Het is gezellig onder elkaar, ze respecteren mij, ik werk op dezelfde afdeling of zit in een onderzoeksgroep met andere studenten en dan wil ik het risico niet lopen dat de onderlinge verhoudingen onder druk komen te staan, zijn veelgehoorde argumenten.
3
Toch voelen de jongeren zich over het getuigen niet tekort schieten. Ze laten hun christenzijn zien door daden, zoals afspraken nakomen, fatsoenlijk taalgebruik, niet roddelen, eerlijk met geld omgaan, enz. Een student had een uitspraak van iemand tot leidraad genomen: ‘We moeten geen profeet zijn op ons werk, maar we moeten uitstralen dat we christen zijn.’ Overigens heeft deze manier van getuigen oude papieren. De geschiedenis van de oude kerk laat zien dat heidenen werden gewonnen door de levenswandel van de christenen. En Petrus schrijft in zijn zendbrief over de vrouwen die door hun levenswandel mannen kunnen winnen voor het geloof zonder dat ze woorden gebruiken. (1 Petrus 3: 1)
Leuk toch, een kindje? Het komt ieder cursusjaar wel enkele keren voor dat een studente van het Hoornbeeck College tijdens haar schoolloopbaan zwanger raakt. Dat is een ingrijpend gebeuren. Het leven van de aanstaande ouders verandert daardoor drastisch. Ook de aanstaande grootouders moeten op zijn minst wel een paar keer slikken als zoon of dochter met zo’n bericht thuiskomt. Het ene ouderpaar gaat er op een andere manier mee om dan het andere. Sommige ouders reageren heel emotioneel, maken verwijten, voelen zichzelf tekort schieten, zijn teleurgesteld en schamen zich voor hun kind. ‘Hoe kun je ons dit aandoen? Je weet toch dat dit helemaal niet kan?’ Anderen vertonen meer ingetogen gedrag. ‘Jammer dat het zo moet gaan. Je weet zelf heel goed wat de Bijbel hierover zegt en hoe we je hebben opgevoed.’ Het lijkt er op dat vooral de ouders van de aanstaande jonge vader en moeder zich zorgen maken. De jonge ouders zelf maken er geen groot punt van. Het komt allemaal wel goed. ‘Een kindje krijgen is toch leuk?’ zo luidt een vaak gehoorde uitspraak. Docenten die met zwangere studentes te maken krijgen, merken in lang niet alle gevallen gevoelens van spijt of berouw. Je hebt verkering, je hebt in feite al een trouwbelofte gedaan, dus het is dan niet vreemd als er zwangerschap ontstaat. Daar moet je niet al te moeilijk over doen. Deze manier van redeneren kom je vooral tegen in de lagere niveaus Het valt docenten op dat meisjes uit de lagere niveaus die dit ‘overkomt’ laconieker met hun zwangerschap omgaan dan die uit de hogere niveaus. Bij een deel van onze jongeren is het besef dat seksuele gemeenschap voor het huwelijk niet Bijbels verantwoord is, afgenomen, misschien wel verdwenen. Dat blijkt overigens ook uit de uitslag van de digitale enquête die door 1.619 jongeren is ingevuld. Een minderheid van 42% is het helemaal eens met de stelling: ‘Seksuele gemeenschap met je vriend(in) is een zonde.’ Van de jongeren is 13% het helemaal niet eens met die uitspraak en de overige 45% is onzeker.
4
Advies Wat betekenen deze percentages voor opvoeding en onderwijs? Seksuele vorming is een belangrijk onderdeel van de opvoeding. In onze geërotiseerde wereld zien onze jongeren gewild en ongewild veel uitingen van seksualiteit. Preutsheid, ingetogenheid, schaamte, eerbaarheid en intimiteit, kenmerken die eeuwenlang bij dit onderwerp hoorden, maken geen deel uit van het beeld dat in de publieke ruimte van seksualiteit wordt neergezet. Dat beeld is gelukkig niet het enige dat onze jongeren meekrijgen. Als het goed is, zien en horen ze thuis, in de kerk en op school hoe de Heere seksualiteit bedoelde. Welk beeld overheerst echter? Het eerstgenoemde sluit aan bij de algemene trend van individualisme en zelfbepaling. Het gaat om mijn lichaam, daar mag ik mee doen wat ik wil. Dat bepaal ik zelf. Dat autonome denken leeft ook in de harten van veel van onze jongeren. Bijbelse gegevens verdwijnen daarbij niet naar de achtergrond, maar komen in een ander licht te staan. Een 17-jarig meisje ziet de normen over seksuele gemeenschap voor het huwelijk als een advies: ‘God verbiedt het niet, maar Hij geeft een soort advies om voorzichtig te zijn in dit opzicht.’ Als een opvoeder een gesprek over dit tere onderwerp begint met te vertellen wat de Bijbel erover zegt, landt de boodschap niet of slechts ten dele. Hij zegt dan wat ze al weten. Als hij argumenten gebruikt over binding en hechting, eigenwaarde en discipline en hij maakt daarna ‘de draai’ naar de Bijbel, dan is de ontvankelijkheid groter. Ook in dit opzicht zie je dat het vanzelfsprekende gezag van de Bijbel bij een deel van onze jongeren afneemt. Het vraagt invoelingsvermogen, creativiteit en wijsheid van opvoeders om daarmee om te gaan.
Vormen van huisgodsdienst1 Hoe gaat men in de gezinnen met huisgodsdienst om? Velen zijn overtuigd van de waarde van huisgodsdienst. Maar hoe gaan ouders daarmee om? Hoe krijgt die gestalte in het gezinsleven? Dit was een van de vragen waarop door 668 ouders is gereageerd. Bij deze vraag konden ouders meer dan één antwoord aanklikken. De onderstaande tabel geeft weer hoe vaak een bepaalde vorm van huisgodsdienst is aangeklikt. 1
Deze paragraaf is gebaseerd op de brochure voor ouders.
5
a. b. c. d. e. f. g. h. i.
Er wordt hardop gebeden met en voor de kinderen voor en / of na de maaltijden We sluiten de dag gezamenlijk af met Bijbellezen en gebed We hebben een gezamenlijke weeksluiting en / of weekopening We praten regelmatig na over de preek We lezen aan tafel de Bijbel en daarnaast een dagboek We lezen aan tafel de Bijbel en bidden een formuliergebed We lezen de Bijbel en bidden stil voor onszelf We zingen regelmatig psalmen Als er zorgen in het gezin zijn of als ons kind / onze kinderen toetsen of zoiets hebben, dragen we dat in aanwezigheid van onze kinderen op in het gebed j. We leren als ouders ons kind / onze kinderen zelf bidden k. We lezen regelmatig een meditatie voor jongeren met ons kind / onze kinderen l. We doen regelmatig een vorm van Bijbelstudie m. Persoonlijk een dagboek en / of de Bijbel lezen
550 102 27 453 395 277 110 271 426 495 98 57 584
Het persoonlijk lezen uit de Bijbel en/of uit een dagboek vindt het meeste plaats, evenals het hardop met en voor de kinderen bidden voor en/of na de maaltijd. De vormen van huisgodsdienst die het minst toegepast worden in de gezinnen, zijn het houden van een Bijbelstudie en een gezamenlijke weekopening en/of -sluiting. Niet in alle gezinnen wordt rond de maaltijden een ‘vrij’ gebed uitgesproken. Een deel van de ouders bidt een formuliergebed. Het gebeurt ook dat de gezinsleden stil voor zichzelf bidden. Er zijn ouders die wel samen een avondsluiting houden, maar daar zijn de kinderen niet bij. Anderen vinden het juist waardevol om samen met en voor de kinderen te bidden: ‘Als je ergens voor bidt, komen ze met vragen.’ Regelmatig psalmen zingen, scoort ook niet erg hoog. Uit het kwalitatief onderzoek blijkt dat dat ’s zondags wel geregeld gebeurt. Het valt ook op dat het lezen uit de Bijbel na de maaltijd vervangen wordt door het lezen uit een dagboekje: ‘Na het eten lezen we altijd een stukje uit een boekje met vragen.’ Andere ouders lezen een aantal verzen uit de Bijbel en aansluitend een stukje uit een dagboek. Ouders vinden het niet gemakkelijk om met hun kinderen over de preek na te praten. Soms komt er wel wat uit, maar veel is het over het algemeen niet. ‘Je merkt dat ze flarden van de preken horen.’ Een ander ouderpaar ziet een behoorlijk verschil tussen gelezen en gesproken preken: ‘Bij leesdiensten ligt het moeilijker. Ze weten wel waarover de preek ging, maar dat is het dan wel ongeveer.’ Tijdens een gesprek komt er ook wel wat kritiek op de preek. Een ouderpaar vertelde dat ze dan de kinderen niet onmiddellijk het zwijgen opleggen: ‘Via kritiek komt er toch een gesprek. Je merkt dan dat ze meer oppikken dan je denkt.’ Het is ook belangrijk om de gevoelige momenten te gebruiken. Is er iets gebeurd in de kerkelijke gemeente of elders wat hen aanspreekt, dan is het gemakkelijker om een gesprek te voeren. ‘We kiezen de momenten uit om over wezenlijke zaken te praten.’ Een moeder: ‘Als je zelf iets mag ervaren van de nabijheid van de Heere tijdens de preek en je mag daar over vertellen na de kerkdienst, dan zijn de oren gespitst. Dan voelen ze aan dat het werkelijk beleving is.’ Een vader: ‘Soms merk je dat de preek hen raakt. Dan zijn ze bewogen onder de dienst. Dan hebben wij er als ouders ook behoefte aan om er over te praten.’
6