VERSLAG VERGADERING WERKGROEP GEZONDHEID
Datum : 08.02.2011 Aanvang : 20.00 uur Aanwezig : - Basisschool De Wamp : Kim Broeckx - CM Arendonk : Veronique Van Steen - Gezinsbond : Conny Schlunken - Huisartsen : Johan Lambrechts - KAV Voorheide : Josée Cools en Anny Mariën - KAV-centrum : Anny Van der Vloedt - KVG : Leona Verdonck en Gusta De Proost - KVLV : Annie Stessens - KWB : Mil Henderieckx - Logo Kempen : Willy Smeulders - OCMW : Jo Van Gulck - OKRA : Frans Jespers - Rode Kruis : M.L. Rombouts - Schepen: Frans Lenders - Secretaris : Mia Noyens - St. Claracollege : Griet Wils - Voorzitter: Maria Goossens - Ziekenzorg Centrum : Anny Van der Vloedt - Ziekenzorg Voorheide : Mariette Van Eemeren Verontschuldigd : - VBB borstvoeding : Heidi Vervoort - ACW : Luc Vanhoudt - KVLV : Mieke Claes Alvorens met de vergadering te starten wenst de voorzitsters iedereen de beste wensen voor het nieuwe jaar. Om iedereen te bedanken voor hun inzet zijn er gezonde hapjes en een drankje voorzien. 1. Verslag vorige vergadering. Aangezien er verder geen opmerkingen worden geformuleerd op de redactie, wordt het verslag van de vergadering van 12.10.2010 als goedgekeurd beschouwd. Evaluaties van de acties fit in je hoofd : appels – de filmvoorstelling – cursus assertiviteit (niet doorgegaan) Wegens gebrek aan belangstelling is de cursus assertiviteit niet doorgegaan. Dr. Lambrechts merkt op dat de KWB de cursus aanbiedt voor 90,00 EUR. Bij de gezondheidsraad was dit 60,00 EUR.
De acties met de appels en de filmvoorstelling werden reeds besproken tijdens de vorige vergadering. Evaluatie bedeling feestmaaltijd kerstmis Voor een 60-tal mensen in Arendonk. Zoals de voorgaande jaren waren ook dit jaar de reacties heel positief. De mensen waren blij dat ook aan hen gedacht werd. Maria zorgde ook nu voor een prachtig kaartje erbij. Herneming van lachsessie in maart Wegens de dichte mist ging de geplande lachsessie niet door. Een nieuwe sessie gaat door op 21 maart om 19.30 uur in zaal Ontmoeting. KVG zorgt voor drank. Mia maakt de actie bekend via de gemeentelijke berichtgeving, de website en het infobord. Aan de afgevaardigden wordt gevraagd om reclame te maken in hun eigen vereniging. Infosessie met tabakoloog ? duur 2 uur (ipv voorstelling) Naar aanleiding van de werelddag tegen tabak op 31 mei zal een tabacoloog uitgenodigd worden voor de 2de graad BSO van de Arendonkse scholen. Willy Smeulders brengt de acties van het LOGO nog eens onder de aandacht met o.m. de websites : www.verdieneenbeloning.be en www.rookstopaanbod.be Hij zal ook navraag doen naar een geschikte tabacoloog voor jongeren. Ivm Vlaamse campagnes valpreventie: Valbus in juni op openingsweekend WZC SintIsabella? Het is de bedoeling om de valbus te laten komen naar aanleiding van het openingsweekend van het nieuwe rustoord. Er dient wel begeleiding voorzien. Griet gaat na of het mogelijk is om de leerlingen van het 5de en 6de jaar zorg hiervoor te mobiliseren. Willy Smeulders bezorgt de inhoud van de bus om de leerlingen voor te bereiden. De juiste datum is nog niet gekend. Indien de leerlingen niet kunnen zijn volgende personen alvast bereid om in te springen : Johan, Anny, Frans, Mia en Maria. De gezondheid van de Belg – nationale gezondheidsenquête. De voorzitter geeft een korte samenvatting van de resultaten van de nationale gezondheidsenquête die gehouden werd in 2008. Hierna volgt een kleine samenvatting.
Belangrijkste resultaten Subjectieve gezondheid De subjectieve gezondheid is een globale maatstaf die verschillende (lichamelijke, emotionele en sociale) gezondheidsdimensies omvat. Ze wordt gemeten door aan mensen te vragen hun gezondheidstoestand in te schatten aan de hand van een 5-puntenschaal variërend van “zeer goed” tot “zeer slecht”. Deze vraag wordt enkel gesteld aan personen van 15 jaar en ouder. Aangenomen wordt dat de subjectieve beoordeling van de gezondheid een van de beste gezondheidsindicatoren is. De subjectieve perceptie van de gezondheid reflecteert zeer goed de impact van klachten en ziektes waaraan de ondervraagde persoon lijdt. Ze is ook sterk verbonden met mortaliteit, functionele capaciteit en het gebruik van zorgen. “Meer dan één op vijf inwoners geeft aan in slechte gezondheid te verkeren” In totaal beoordeelt 23% van de bevolking (van minstens 15 jaar) de eigen gezondheid als minder goed. Dit percentage ligt hoger bij vrouwen (25%) dan bij mannen (20%). “Gezondheid hangt duidelijk samen met de leeftijd” Waar 94% van de personen tussen 15 en 24 jaar de eigen gezondheid als “goed” omschrijft, daalt dit percentage progressief met de leeftijd: 84% bij personen van 35-44 jaar tot 61% bij personen van 65-74 jaar. Bij personen van 75 of ouder beoordeelt nog nauwelijks 52% de eigen gezondheid als “goed”.
“Een slechte gezondheid is sociaal bepaald” De subjectieve gezondheid varieert in functie van het opleidingsniveau: lager opgeleiden geven vaker aan in slechte gezondheid te zijn dan hoger opgeleiden. Deze vaststelling geldt ook wanneer rekening gehouden wordt met verschillen in leeftijds- en geslachtsstructuur tussen de verschillende opleidingsniveaus. “Vlamingen zijn meer tevreden over hun gezondheid” 21% van de inwoners van het Vlaamse Gewest is niet tevreden over hun gezondheid. In het Brusselse en het Waalse Gewest gaat het om 26% van de bevolking. Een opmerkelijk verschil wordt vastgesteld bij jongeren (15-24 jaar): in het Brusselse Gewest stelt 15% van deze groep in slechte gezondheid te verkeren; in het Vlaamse en het Waalse Gewest is dit slechts 5 à 6%. “De proportie mensen met een slechte gezondheid blijft stabiel” Tussen 1997 en 2008 is het percentage personen dat tevreden is over hun gezondheid ongeveer gelijk gebleven. Tijdens deze periode noteren we echter een gevoelige toename van het aandeel ouderen in de algemene bevolking. Als we daarmee rekening houden, blijkt dat de subjectieve gezondheid van de bevolking in de loop van deze periode licht, maar significant, verbeterd is. De verbetering doet zich alleen maar voor in het Waalse Gewest. In het Vlaamse en Brusselse Gewest zien we geen verandering. Lichaamsbeweging Het concept “gezondheidsgerelateerde lichaamsbeweging” werd in 1992 ingevoerd. Dit concept verwijst naar alle bewegingen van het lichaam geproduceerd door dwarsgestreepte spieren die een significante verhoging van het energieverbruik met zich meebrengen. Het is van toepassing op alle vormen van lichaamsbeweging, zowel uitgevoerd in de vrije tijd, thuis voor huishoudelijke activiteiten, op de weg als op de werkplaats. Vele onderzoeken hebben de gunstige effecten van regelmatige lichaamsbeweging op de gezondheid aangetoond. De belangrijkste boodschap is de volgende: ieder individu zou bijna elke dag van de week minstens 30 minuten aan (matige) lichaamsbeweging moeten doen. In de gezondheidsenquête werd ervoor geopteerd rechtstreeks aan de respondent te vragen of deze aan lichaamsbeweging doet. De in deze context gebruikte vragen hebben betrekking op de intensiteit en de frequentie ervan. “Globale evaluatie - gematigde resultaten” Wanneer lichaamsbeweging in zijn totaliteit wordt beschouwd, dan doet 38% van de bevolking minstens 30 minuten per dag aan lichaamsbeweging. Wat betreft lichaamsbeweging in de vrije tijd: • beoefent 16% minstens 4 uur per week een sportieve activiteit • doet 58% hetzij minder dan 4 uur per week aan sport hetzij een lichte fysieke activiteit • houdt 26% er slechts sedentaire activiteiten op na. “Waar zijn de vrouwen?” Slechts 29% van de vrouwen doet minstens 30 minuten per dag aan lichaamsbeweging, tegen 49% van de mannen! Dit verschil is minder uitgesproken voor lichaamsbeweging in de vrije tijd (70% van de vrouwen doet minstens een lichte activiteit tegen 78% van de mannen). “Nog steeds zijn er sociale ongelijkheden!” We nemen opmerkelijke verschillen in functie van het opleidingsniveau waar: • 17% van de personen met een opleiding lager onderwijs doet minstens eenmaal per week aan lichaamsbeweging in hun vrije tijd (tegen 46% van de personen met een diploma hoger onderwijs) • 25% van de personen met een opleiding lager onderwijs doet minstens 30 minuten per dan aan lichaamsbeweging (matig tot intensief) (tegen 43% van de personen met een diploma hoger onderwijs) “Het wordt niet beter met de tijd …” Het percentage van de bevolking dat gezondheidsrisico’s loopt door een gebrek aan
lichaamsbeweging in hun vrije tijd is van 1997 tot 2001 en van 2004 tot 2008 niet gedaald. Het percentage van de bevolking dat minstens 30 minuten per dag aan lichaamsbeweging (matig tot intensief) doet, is ook niet verhoogd tussen 2004 en 2008. “Vlaanderen is actiever” In Vlaanderen doet 46% van de bevolking minstens 30 minuten per dag aan lichaamsbeweging … in Wallonië gaat het om 29% en in Brussel om slechts 25%! Op dezelfde wijze varieert het percentage van de bevolking dat alleen maar sedentaire activiteiten doet (en dus een gezondheidsrisico loopt door een gebrek aan lichaamsbeweging in de vrije tijd) in functie van het gewest waar men woont: • dit percentage is hoger in Wallonië (34%) en Brussel (31%) • en lager in Vlaanderen (22%). Contacten met de huisarts “De huisarts blijft een belangrijke sleutelfiguur in onze gezondheidszorg” De huisarts is de hulpverlener waarmee de grote meerderheid van de bevolking het meest te maken heeft. 78% percent van de Belgen heeft in een periode van één jaar minstens één contact met de huisarts. Het gemiddeld aantal contacten met de huisarts per jaar per persoon in de bevolking bedraagt 4,5. Bijna 95% van de bevolking heeft een vaste huisarts. “Toch lijkt er zich een lichte kentering voor te doen in het gebruik van huisartsgeneeskundige zorg” Rekening houdend met de veroudering van de bevolking blijkt dat het gemiddeld aantal contacten met de huisarts per persoon in de bevolking per jaar tussen 1997 en 2008 zowel in Vlaanderen als in Wallonië licht is gedaald. Daarenboven zien we een beperkte, maar significante daling van het aantal personen dat jaarlijks minstens éénmaal de huisarts contacteert en - na een toename van het aantal personen met een vaste huisarts tussen 1997 en 2004 - terug een daling in 2008. Deze evolutie stemt tot nadenken. Het is immers belangrijk dat de huisartsgeneeskunde ook in de toekomst een centrale plaats in onze gezondheidszorg kan blijven vervullen. “De evolutie toont ook enkele verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië” In Vlaanderen blijft het aantal personen met een vaste huisarts stijgen, in Wallonië is deze trend in 2008 omgeslagen. In Vlaanderen blijft het percentage personen dat jaarlijks een huisarts contacteert constant, ondanks een dalend aantal contacten, terwijl in Wallonië het dalend aantal contacten ook gepaard gaat met een daling van het aantal personen dat jaarlijks minstens één keer de huisarts contacteert. Dit lijkt er op te wijzen dat de plaats van de huisartsgeneeskunde in Wallonië ongunstiger evolueert dan in Vlaanderen. “In Brussel doet men veel minder een beroep op de huisarts, ook in vergelijking met andere grote Belgische steden” In Brussel is het percentage personen met een vaste huisarts veel kleiner, rapporteren minder mensen een contact met de huisarts in het afgelopen jaar en is het gemiddeld aantal contacten met de huisarts ook lager. De mannelijke Brusselse bevolking tot 45 jaar heeft het minst een vaste huisarts (minder dan 3 op de 4 mannen). Voor een stuk heeft dit te maken met verstedelijking, maar ook in vergelijking met de grote steden van Vlaanderen en Wallonië scoort Brussel slechter op het gebied van huisartsgeneeskunde. “Het aandeel van de huisbezoeken is in het afgelopen decennium sterk gedaald” De resultaten van de Gezondheidsenquête bevestigen de belangrijke daling van het aandeel van de huisbezoeken tussen 1997 en 2008, die ook uit de RIZIV-cijfers blijkt. De daling is het meest uitgesproken in Wallonië. In 1997 was het percentage huisbezoeken in Wallonië nog veel hoger dan in Vlaanderen. In 2008 is dit verschil volledig weggewerkt. “De vergrijzing van de bevolking zal de nood aan huisartsen doen toenemen” Het aantal contacten met huisartsen neemt exponentieel toe met de leeftijd. 75-plussers doen gemiddeld 4 keer vaker een beroep op de huisarts dan personen jonger dan 45 jaar en worden gemiddeld bijna maandelijks door de huisarts gezien. Een goede medische opvolging van ouderen door de huisarts draagt er ongetwijfeld toe bij dat ouderen langer
zelfstandig kunnen functioneren, liefst in hun thuisomgeving. Dit is in het licht van de aankomende vergrijzing een belangrijke factor om mee rekening te houden in de planning van toekomstige noden aan huisartsgeneeskundige zorg. “In één op de drie patiëntencontacten met de huisarts gaat het om een nieuwe klacht” In de Gezondheidsenquête 2008 wordt voor de gerapporteerde contacten van de afgelopen 2 maanden nagevraagd wat de reden voor het contact was; 30% van de contacten zijn voor een nieuwe klacht of een nieuw gezondheidsprobleem, in 65% van de contacten gaat het om een opvolgcontact of een chronisch probleem en in 5% van de gevallen wordt de huisarts gecontacteerd zonder dat er een klacht of gezondheidsprobleem is. Meestal gaat het dan om een vraag voor een preventief onderzoek of een vaccinatie, maar in Vlaanderen is ook een pilvoorschrift een belangrijke reden voor zo’n contact. “Laaggeschoolden doen vaker en om andere redenen een beroep op de huisarts dan hooggeschoolden” Laaggeschoolden rapporteren meer huisartscontacten dan hoger opgeleiden en het gaat ook vaker om opvolgcontacten of periodieke controles. Dit heeft deels te maken met hun slechtere gezondheidstoestand. We noteren ook socio-economische verschillen in de aard van de nieuwe klachten waarvoor huisartsen gecontacteerd worden. Klachten in verband met het spijsverteringsstelsel zijn vaker een reden om de huisarts te raadplegen bij laag opgeleiden, respiratoire klachten frequenter bij hoogopgeleiden. Tenslotte is ook het aantal huisbezoeken veel groter bij laagopgeleiden. De resultaten geven aan dat het opleidingsniveau als indicator van socio-economische status de arts-patiënt verhouding beïnvloedt en benadrukken de belangrijke sociale rol van de huisarts. Het is belangrijk dat de overheid deze rol erkent en ook valoriseert. Toegankelijkheid van gezondheidszorgen “Per maand besteedt een huishouden in België gemiddeld €125 aan gezondheidszorgen” Gemiddeld spendeert een huishouden in België € 125 per maand voor gezondheidszorgen, wat overeenkomt met 7% van het beschikbaar inkomen. Het gaat hierbij wel om uitgaven zonder rekening te houden met eventuele terugbetalingen. ‘Oude’ huishoudens (huishoudens met een oudere referentiepersoon) hebben hogere uitgaven voor gezondheidszorgen dan ‘jonge’ huishoudens. “Uitgaven voor gezondheidszorgen wegen zwaarder door bij sociaal zwakkere huishoudens” Bij huishoudens behorend tot het laagste inkomenskwintiel (20% van de huishoudens met de laagste inkomens), nemen de uitgaven voor gezondheidszorgen 10% van het beschikbaar inkomen in beslag. “In relatieve termen zijn de uitgaven voor gezondheidszorgen stabiel” Voor de verschillende enquêtejaren tonen de resultaten aan dat het aandeel van uitgaven voor gezondheidszorgen binnen het huishoudbudget stabiel is (7%). “Meer dan één op drie huishoudens vindt de eigen bijdragen voor gezondheidszorgen te hoog” 35% van de huishoudens in België geeft aan dat de bijdragen voor gezondheidszorgen, (zeer) moeilijk passen binnen het beschikbare huishoudbudget. Vooral ‘oudere’ huishoudens zijn deze mening toegedaan. “Een aanzienlijke minderheid van de huishoudens heeft medische zorgen moeten uitstellen” 14% van de huishoudens in België geeft aan dat financiële belemmeringen er de oorzaak van zijn dat ze in de 12 maanden voorafgaand aan het interview medische zorgen, tandverzorging, (voorgeschreven) geneesmiddelen, een bril en/of mentale zorgen nodig hadden, maar deze niet konden betalen. Het gaat hierbij vooral om ‘jonge’ huishoudens en om huishoudens in minder gunstige sociale omstandigheden. “Het percentage huishoudens dat medische zorgen moet uitstellen, neemt toe” Het is verontrustend vast te stellen dat het percentage huishoudens dat medische zorgen moest uitstellen significant is toegenomen in 2008 in vergelijking met 2004.
Gezondheidsstatus Een laag opleidingsniveau hangt duidelijk samen met een slechte subjectieve gezondheid 23% van de bevolking (van 15 jaar en ouder) beoordeelt de eigen gezondheid als ‘slecht’. Een duidelijke samenhang met het opleidingsniveau kan worden vastgesteld: alle analyses wijzen erop dat het percentage personen dat een slechte gezondheid meldt, daalt naarmate het opleidingsniveau stijgt. Er is zonder twijfel sprake van een sociale gradiënt. Vergeleken met de resultaten van de vorige gezondheidsenquête, wijzigt deze sociale ongelijkheid niet doorheen de tijd. Lager geschoolden melden meer dan hoger geschoolden chronische aandoeningen te hebben 28% van de bevolking meldt de aanwezigheid van (één of meerdere) chronische aandoeningen. Lager geschoolden rapporteren relatief meer dan hoger geschoolden een dergelijke aandoening en de prevalentie van chronische aandoeningen daalt naarmate het opleidingsniveau stijgt. Deze vaststelling wordt bevestigd door alle verdere analyses. Sociale ongelijkheden in de prevalentie van chronische aandoeningen werden al in de eerste gezondheidsenquête vastgesteld (1997) en worden in alle daaropvolgende enquêtes bevestigd. Enkele voorbeelden: · Diegenen zonder diploma of met een diploma lager onderwijs melden relatief meer dan de hoogst opgeleiden aan hoge bloeddruk te lijden. Bij mannen lijken de sociale ongelijkheden in de prevalentie van een hoge bloeddruk stabiel te zijn, bij vrouwen nemen deze ongelijkheden (in vergelijking met de eerste enquête) toe. · Lager geschoolden melden meer dan hoog opgeleiden aan artrose te lijden. Tot deze vaststelling werd al in 1997 gekomen. Sindsdien is de situatie onveranderd gebleven. · De prevalentie van diabetes is veel hoger bij laag opgeleiden dan bij hoog opgeleiden; zo is het risico op het rapporteren van diabetes 3 maal hoger bij de laagst opgeleiden in vergelijking met de hoogst opgeleiden. Deze ongelijkheden zijn meer uitgesproken bij vrouwen dan bij mannen. Bovendien nemen deze ongelijkheden bij vrouwen doorheen de tijd significant toe. · Allergie is de enige specifieke aandoening die in de gezondheidsenquête bevraagd wordt waarbij de prevalentie stijgt naarmate het opleidingsniveau toeneemt; vergeleken met de hoogste opleidingscategorie is het risico op het melden van allergie ongeveer 1,7 maal kleiner bij de laagst opgeleiden in vergelijking met de hoogst opgeleiden. Langdurige beperkingen komen meer voor bij lager dan bij hoger geschoolden Terwijl 34% van diegenen zonder diploma (of met een diploma lager onderwijs) langdurige beperkingen als gevolg van een chronische ziekte melden, daalt dit percentage systematisch naarmate het opleidingsniveau stijgt; bij de hoogst geschoolden gaat het om 11%. Deels heeft dit ermee te maken dat, globaal genomen, lager geschoolden eerder oud en hoger geschoolden eerder jong zijn. De resultaten geven echter aan dat het risico op het aangeven van beperkingen meer dan dubbel zo hoog is bij de laagst opgeleiden dan bij de hoogst opgeleiden. Laag geschoolden worden meer door functionele beperkingen getroffen dan hoog geschoolden De ruwe percentages geven een duidelijke samen aan tussen het opleidingsniveau en het melden van functionele beperkingen: 44% van diegenen zonder diploma (of met een diploma lager onderwijs) geeft functionele beperkingen aan terwijl het bij de hoogst opgeleiden om 16% gaat. Hoewel ook hier het leeftijdseffect speelt (lager geschoolden zijn, globaal gezien, ouder dan hoger geschoolden), blijft ook na correctie voor leeftijd een duidelijke sociale gradiënt bestaan. Naarmate het opleidingsniveau daalt, stijgt de proportie mensen dat pijn lijdt Niet minder dan 42% van diegenen zonder diploma (of met een diploma lager onderwijs) geeft aan pijn te hebben tegenover 35% van de personen met een lager secundaire opleiding, 28% van de personen met een hoger secundaire opleiding en 21% van diegenen met een diploma hoger onderwijs. Een statistische analyse wijst op het bestaan van een sociale gradiënt. Zo is het risico op het melden van pijn twee maal zo groot bij de laagst
opgeleiden in vergelijking met de hoogst opgeleiden. Psychisch onwelbevinden is min of meer gelijk gespreid over de verschillende opleidingsgroepen Bij de laagst opgeleiden wordt het hoogste percentage van mensen teruggevonden dat een psychisch onwelbevinden rapporteert (29,4%). Niettemin moet worden vastgesteld dat er hier niet echt sprake is van een sociale gradiënt bij de bevolking. Het percentage mensen dat een psychisch onwelbevinden rapporteert, varieert niet eenduidig volgens opleidingsniveau. Het gaat meer om kleine verschillen tussen de laagst en de hoogst opgeleiden. Zwaarlijvigheid is duidelijk sociaal gekleurd Voor wat betreft zwaarlijvigheid (een Body Mass Index groter of gelijk aan 30), kan een duidelijke sociale gradiënt worden vastgesteld. Zo is het risico op zwaarlijvigheid 2,3 maal groter bij de laagst dan bij de hoogst opgeleiden. Ook hier is sprake van een duidelijke gradiënt: naarmate het opleidingsniveau stijgt, daalt het relatief aantal mensen dat aan zwaarlijvigheid lijdt. Sociale ongelijkheden in zwaarlijvigheid zijn zeer stabiel doorheen de tijd (d.i. vanaf 1997). Mededelingen Mammobiel staat vanaf 18 tot 31 maart in Arendonk 50-69 jaar Thai Chi cursus voor 55+ (iedereen ontvangt een foldertjeAnne Van Gool, apothekeres, heeft laten weten dat zij niet langer deel zal uitmaken van de werkgroep Gezondheid. Actie van CM “Op de rem” Volgende vergadering : 15 juni 2011. De secretaris M. NOYENS