Vergadering van 30 mei 2001 Punten van behandeling: 1. Onderzoek geloofsbrieven opvolger van mevrouw Kerdijk-Scheepers 2. Notulen van de vergadering van Provinciale Staten van 18 april 2001 3. Ingekomen stukken 4. Regeling van werkzaamheden 5. Subsidiëring centra voor regionaal praktijkonderzoek in de land- en tuinbouw (nummer 24/2001) 6. Aangaan overeenkomst financiële gevolgen van aangaan sloopverplichtingen Woningstichting Delfzijl voor het geval de OMD niet zal worden opgericht (nummer 25/2001) 7. Opheffing Commissie Milieubeheer en Waterhuishouding (CMW) en de Provinciale Planologische Commissie (PPC) en subcommissies en instelling van de Provinciale Commissie voor het Omgevingsbeleid (POG) en subcommissies (nummer 22/2001) 8. Treasurystatuut voor de provincie Groningen (nummer 16/2001) 9. Standpunt Interprovinciaal Overleg over advies commissie Van Bergen aangaande de provinciale rekenkamer (nummer 17/2001) 10. Nota "Toeristisch Groningen, een karaktervol perspectief" periode 2001 t/m 2006 (nummer 18/2001) 11. Televisie en andere producties als communicatie-instrument (nummer 21a/2001) 12. Huis voor de Sport (nummer 23/2001) 13. Provinciaal Uitvoeringsprogramma Gebiedsgerichte Inrichting Landelijk Gebied 2001 en voorstel voor plaatsing project Groningen Oost/Meerstad op voorbereidingsschema 2001 (nummer 19/2001) 14. Rekening dienstjaar 2000 en jaarlijkse overboeking kredieten (nummer 14/2001) 15. Toets voorwaarden Euroborg 16. Mondelinge vragen Participatie windenergie; Peetoom (CDA), Warris (RPF/SGP) en De Ridder (D66). Afscheid van mevrouw Kerdijk-Scheepers als lid van Provinciale Staten Voorzitter: de heer J.G.M. Alders, commissaris der Koningin Griffier: de heer H.J. Bolding, griffier der staten. Aanwezig zijn 53 leden, te weten: J.H. Bakker (PvdA), R.H. van Biessum (GroenLinks), H. Bleker (CDA), H.H.J. Boer (PvdA), W. Boersema (GPV), J.R.A. Boertjens (VVD), mevr. J.W.F. Boon-Themmen (VVD), mevr. A.F. Bos (GroenLinks), M. Boumans (VVD), P.M. de Bruijne (PvdA), M.A.E. Calon (PvdA), A.A. van Dam (CDA), mevr. C.A. Devere (PvdA), J.J. Dijkstra (PvdA), mevr. A.M.K.D. Folkerts (GroenLinks), J.C. Gerritsen (PvdA), mevr. F.Q. Gräper-van Koolwijk (D66), W. Haasken (VVD), H. Hemmes (SP), D.A. Hollenga (CDA), M.J. Jager (CDA), mevr. R.G. Jansen (PvdA), F.C.A. Jaspers (PvdA), K. Jongstra (PvdA), F.B. van Kammen (VVD), mevr. R.A.M. Kerdijk-Scheepers (D66), mevr. N.W.M. Klein Bleumink (PvdA), J.W. Kok (PvdA), B. Kolk (PvdA), J.L.H. Köller (PvdA), E.J. Luitjens (VVD), A. Maarsingh (CDA), J.J. van Mannekes (PvdA), mevr. M.L. De Meijer (PvdA), L.A. Meijndert (CDA), T.A. Musschenga (CDA), mevr. G.R. Peetoom (CDA), W. van der Ploeg (GroenLinks), mevr. A.J.M. de Ridder (D66), J. Roggema (GPV), mevr. C. Sciacca-Noordhuis (SP), R.A.C. Slager (GPV), mevr. G.A. Smit-Slim (VVD), H.J.B. Spoeltman (PvdA), mevr. A.M.C. Stevens (GroenLinks), P.R.A. Terpstra (VVD), mevr. C. Visscher-Meijst
(GPV), mevr. A. Vlietstra-van Goor (CDA), mevr. A.A. Waal-van Seijen (VVD), J. Warris (RPF/SGP), N.R. Werkman (CDA), mevr. J. Westers-Borgesius (VVD) en mevr. A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA). Afwezig met kennisgeving zijn de leden: H.C. Moll (GroenLinks) en R.C.E. Neef (VVD). De VOORZITTER: Ik open de vergadering van de Staten en heet u allen hartelijk welkom. Er zijn berichten van verhindering ontvangen van de leden Neef en Moll. 1. Onderzoek geloofsbrieven opvolger van mevrouw Kerdijk-Scheepers. De VOORZITTER: Ik stel u in kennis van een brief, waarin mevrouw Kerdijk-Scheepers kenbaar maakt het lidmaatschap van de Provinciale Staten van Groningen op te zeggen. Het wordt voor haar steeds inspannender haar werkzaamheden te combineren en heen en weer te reizen. Daardoor heeft zij ervoor gekozen dichter bij haar werkplek in Raalte te gaan wonen. Wij nemen op dit moment slechts kennis van deze brief. Ik stel voor dat wij aan het einde van deze vergadering op dit feit terugkomen. Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. Aan de orde is het onderzoek van de geloofsbrieven van de heer De Veij Mestdagh. De VOORZITTER: Ik benoem tot lid van de commissie tot onderzoek van de geloofsbrieven de heer Jager, mevrouw Smit en de heer Köller. Ik verzoek de commissie haar werkzaamheden aan te vangen en ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de heer Jager. De heer JAGER: Voorzitter! De commissie tot onderzoek van de geloofsbrieven heeft de geloofsbrieven van de heer De Veij Mestdagh onderzocht en in orde bevonden. Zij stelt de staten voor de heer De Veij Mestdagh toe te laten als lid van de staten. De VOORZITTER: Ik dank de commissie voor haar werkzaamheden en ik stel de staten voor overeenkomstig het advies van de commissie te besluiten. Daartoe wordt besloten. De VOORZITTER: Wij zullen de heer De Veij Mestdagh tijdens volgende vergadering welkom heten. Het is mij bovendien voor het eerst mogelijk, onze griffier welkom te heten in ons midden. Hij is de griffier van Gedeputeerde Staten en van Provinciale Staten. De vorige keer werd hij weliswaar beëdigd, maar dit is zijn eerste officiële statenvergadering en ik hoop dat er nog vele zullen volgen. 2. Notulen van de vergadering van 18 april 2001. Zonder beraadslaging of stemming worden de notulen vastgesteld. 3. Ingekomen stukken. I Voorgesteld wordt voor kennisgeving aan te nemen: a. Brief van M.A. Holtman en N.J. Vinhuizen te Kantens van 7 maart 2001 betreffende een bezwaarschrift tegen een keurontheffing voor het leggen van een dam in het Bieskemaar te Kantens, onder verwijzing naar het antwoord van het College. b. Diverse brieven van inwoners van Wagenborgen over het voornemen tot vestiging van een supermarkt aan de Kerkstraat te Wagenborgen, onder verwijzing naar de antwoordbrieven van het College. c. Brief van de heer B.C.A.I.P. van Hanswijck de Jonge te Groningen van 30 maart 2001 betreffende zijn correspondentie met de Hoge Raad van Adel betreffende de familie Zorrequieta. d. Afschrift brief van B. Lanjouw te Rottum van 8 april 2001 aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Eemsmond betreffende een klacht over de afhandeling van een bezwaarschrift tegen de woonschepenverordening dan wel het zonder vergunning ligplaats hebben in het Boterdiep. e. Brief van het College van 18 april 2001 aan de Waddenvereniging te Groningen betreffende de brand bij North Refinery te Delfzijl op 8 januari 2001. f. Voorstel tot wijziging van de IPO-begroting 2001 en van de IPO-meerjarenbegroting 20022005. g. Ontwerp-begroting IPO 2002 en ontwerp-meerjarenraming IPO 2002-2006. h. Concept IPOjaarrekening 2000. i. Motie van de gemeenteraad van Beemster van 5 april 2001 met het verzoek om steunbetuiging aan de motie waarin er bij de Minister van LNV wordt aangedrongen om te komen tot het
vaccineren tegen mond- en klauwzeer voor de hele veestapel. j. Advies "De natuur van het draagvlak" van de Raad voor het Landelijk Gebied. k. Anonieme klacht van 8 februari 2001 over stankoverlast van GFTcontainers. Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. De VOORZITTER: Daarnaast is er een brief ontvangen van het College van 23 mei 2001 over wachtgelden WW-verplichtingen. Deze brief is als ingekomen stuk bij dit agendapunt aan de orde, maar ik stel voor deze te betrekken bij agendapunt 12. Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 4. Regeling van werkzaamheden. De VOORZITTER: Voor de regeling van werkzaamheden hebben mij veel voorstellen bereikt, in de eerste plaats het voorstel van de fracties van GroenLinks, de SP en RPF/SGP inzake toetsing van het Voorwaardenbeheersbesluit voor een provinciale bijdrage ten behoeve van de Euroborg. U hebt daarvan kennis kunnen nemen. Ik stel voor, dit punt aan de agenda toe te voegen onder punt 15. Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. De VOORZITTER: Mevrouw Peetoom wil het College vragen stellen over de participatie in windenergie. Deze vragen komen aan het eind van deze vergadering aan de orde. De heer Warris heeft te kennen gegeven dat hij vragen wil stellen over hetzelfde onderwerp, evenals mevrouw De Ridder. De heer Warris heeft gemeld dat hij het College en de fractie van de PvdA vragen wil stellen over het voorzieningenonderzoek dorpen. Dat is conform het reglement van orde. Ik neem aan dat de heer Warris in de loop van de vergadering kenbaar maakt welke vragen hij aan welke personen wil stellen. Mevrouw Bos deelde mij zojuist mee dat zij het College vragen wil stellen over het onderwerp de diepe ondergrond. Zij doelt daarmee in het bijzonder op de relatie met het advies van de Commissie Opberging Radioactief Afval. Daarbij wil zij een brief betrekken over hetzelfde onderwerp van Gedeputeerde Staten van Drente aan de Raad van Ministers. De VOORZITTER: Ik stel voor, het stellen van deze vragen toe te staan en die aan de agenda toe te voegen onder punt 16. Daartoe wordt besloten. 5. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 17 april 2001 nr. 2001-6865, IEE, betreffende de subsidiëring van centra voor regionaal praktijkonderzoek in de land- en tuinbouw (nummer 24/2001). Zonder stemming of beraadslagging wordt overeenkomstig het voorstel van Gedeputeerde Staten besloten het ontwerpbesluit te verheffen tot besluit. 6. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 26 april 2001 nr. 2001-6294, RRB, betreffende het aangaan van een 'vangnetconstructie'-overeenkomst voor de financiNle gevolgen van het aangaan van sloopverplichtingen van de Woningstichting Delfzijl voor het geval de Ontwikkelingsmaatschappij Delfzijl (OMD) niet zal worden opgericht (nummer 25/2001). Zonder stemming of beraadslagging wordt overeenkomstig het voorstel van Gedeputeerde Staten besloten het ontwerpbesluit te verheffen tot besluit. 7. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 10 april 2001, nr. 2001-5871, RB, tot opheffing van de Commissie Milieubeheer en Waterhuishouding (CMW) en de Provinciale Planologische Commissie (PPC) alsmede de daarbij behorende subcommissies en tot instelling van een Provinciale Commissie voor het Omgevingsbeleid (POG) met de daarbij behorende subcommissies (nummer 22/2001). Zonder stemming of beraadslagging wordt overeenkomstig het voorstel van Gedeputeerde Staten besloten het ontwerpbesluit te verheffen tot besluit.
8. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 3 april 2001, nr. 2001-5676, CMA, betreffende het Treasurystatuut voor de provincie Groningen (nummer 16/2001). Zonder stemming of beraadslagging wordt overeenkomstig het voorstel van Gedeputeerde Staten besloten het ontwerpbesluit te verheffen tot besluit. 9. Mededeling van Gedeputeerde Staten van 10 april 2001, nr. 2001-06120, CB, inzake het standpunt van het Interprovinciaal overleg over het advies van de commissie Van Bergen aangaande de provinciale rekenkamer (nummer 17/2001). Zonder stemming of beraadslagging wordt de mededeling van Gedeputeerde Staten voor kennisgeving aangenomen.. 10. Herziene voordracht van Gedeputeerde Staten van 10 april 2001, nr. 2001-6224, IEE, betreffende de vaststelling van de nota "Toeristisch Groningen, een karaktervol perspectief" periode 2001 t/m 2006 (nummer 18/2001). De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw KLEIN BLEUMINK: Voorzitter! Wij zijn het geheel eens met het provinciaal bestuur dat wij spreken over rust, ruimte en landschap. Dat is belangrijk voor Groningen. Het kleinschalige karakter moet passen bij de ondernemers die ook de sector vormen. Als wij willen groeien, zullen wij bij dat kleinschalige karakter moeten blijven. Wij hebben voldoende kleine kraaltjes, maar er kunnen er meer bij en wij moeten uitbreiding van het kleinschalige karakter blijven stimuleren met als doel, de eenheid en het karakter van het geheel niet te doorbreken. Wij vinden de doelstellingen lovenswaardig, maar vooral ook ambitieus. Ik doel op de 750 extra arbeidsplaatsen en 150 miljoen gulden aan extra bestedingen, als resultaat van 1 miljoen extra overnachtingen en 600.000 extra dagbezoekers per jaar. Wij weten dat het nodig is, deze sector, die toch een ijle structuur heeft, wat meer fundament te geven. Mijn fractie stelt voor, als criterium te handhaven dat wij vooral letten op extra werkgelegenheid. Dat is voor de fractie van de PvdA altijd al een belangrijk punt geweest en heeft voor haar de voorkeur als zij een keuze moet maken tussen verschillende plannen die haar op hetzelfde moment bereiken. De huidige regelingen die in NoordNederland gelden, vormen een goede basis om de toeristische sector op dit moment alle kansen te geven die deze nodig heeft. De gebruikte begrippen "streefbeelden" en "thema's" zijn bij diverse fractieleden in het verkeerde keelgat geschoten, maar het kan altijd nog erger. In Brabant spreekt men namelijk van "recreatiemilieus" en "recreatiedozen". Bij de eerste bespreking van het concept hebben wij onmiddellijk aandacht gevraagd voor de eigen inwoners. Het verheugt ons dan ook dat in de voordracht wordt toegezegd dat er eveneens extra aandacht zal zijn voor voorzieningen in de sfeer van de openluchtrecreatie. Vanzelfsprekend is dat niet slechts van belang voor de bewoners, maar vooral voor de tijdelijke gasten van buiten de regio. De toeristensector heeft een ijle structuur met kansen en bedreigingen. Wij zijn ons bewust van de bedreiging voor de kwaliteit van de service voor de beoogde doelgroep, maar daar staat tegenover dat er veel kansen zijn. Het inzetten van de consulenten in bepaalde gebieden - wij kennen inmiddels twee succesvolle voorbeelden, namelijk het Westerkwartier en Oost-Groningen - vinden wij een goede zet. In het kader van het NNBT komen wij er later op terug. Het concept "erfgoedlogies" biedt eveneens een grote kans voor Groningen. Het functioneert goed, er is sprake van hoge bezettingsgraden en het bewaart bijzondere plaatsen en locaties. Mijn fractie meent dat er nog veel meer kansen zijn om grensoverschrijdend samen te werken. Ik doel daarmee niet slechts op samenwerking met Friesland, Drente en de rest van Nederland, maar vooral ook op die met Duitsland, Denemarken en Engeland. Wij zijn het met het provinciaal bestuur eens dat het NNBT voor ons het belangrijkste orgaan en instrument is, maar wij constateren dat er spoedig budgetafspraken moeten worden gemaakt. Naast de algehele ontwikkeling en de promotie van het toeristenproduct, vindt mijn fractie het belangrijk, over twee zaken afspraken te maken. Ten eerste betreft het de ondersteuning van de ontwikkeling van de sites voor de toeristische bedrijven en ten tweede de Blauwe Vlag. Uit het consumentenonderzoek van Toerdata Noord 2000 blijkt dat het Internet als distributiekanaal hard groeit en inmiddels niet minder belangrijk is dan de beurspresentaties. Ik doe hieraan zelf ook mee. Mijn vrienden wilden opeens enkele dagen naar Terschelling, wat mogelijk was doordat ik meteen via het Internet heb geboekt. Voor de kleine bedrijven kan het inderdaad een probleem zijn de kosten voor het Internet te betalen. Voor de grotere toeristische bedrijven - grote toeristische bedrijven hebben wij tot onze vreugde niet - is dat geen probleem. Voor deze bedrijven is stimulering voldoende. Wij moeten de toeristische ondernemers, die door het NNBT worden ondersteund bij het ontwikkelen van de site en voor
wie de kosten problemen opleveren, steun bieden. Het is bekend dat wij veel hebben geïnvesteerd in de vaarrecreatie, maar dat het nog niet duidelijk is wat wij daarvoor terug krijgen. De Blauwe Vlag is een internationale onderscheiding, die wordt toegekend aan schone en veilige stranden en jachthavens. Er wordt gelet op de kwaliteit van het zwemwater, een schoon strand, sanitaire en afvalvoorzieningen, goede voorzieningen voor gehandicapten, veiligheid en het organiseren van natuur- en milieuactiviteiten. Het lijkt ons belangrijk dat het NNBT de ondernemers stimuleert om deze onderscheiding te ontvangen. Het kan niet anders zijn dan dat zij aan de criteria voldoen, maar organisaties met dit keurmerk worden internationaal in gidsen vermeld en dat is nodig voor de provincie Groningen. Dat geldt in het bijzonder voor de jachthavens en de vaarrecreatie. Het NNBT heeft daarin een taak. Wij vragen het College dringend, deze twee aspecten te betrekken bij de nog te maken budgetafspraken. Mijn fractie heeft vertrouwen in de toeristische sector van Groningen. De sector heeft in het interactieve proces immers aangetoond erbij betrokken te willen zijn en ideeën te hebben. Met deze nota toont het provinciaal bestuur aan wat van hem op dit terrein te verwachten valt. De heer JAGER: Voorzitter! De in deze voordracht en nota beschreven doelstellingen liegen er niet om. Ondanks het feit dat het doelstellingen zijn die wij ons ook in 1994 hebben gesteld, blijft het de moeite waard deze te realiseren. De vraag is echter op welke manier wij dat moeten doen. Bij de behandeling van de nota en de voordracht in de commissievergadering van 22 februari 2001 had mijn fractie het idee dat de nota een duidelijk antwoord op deze vraag zou moeten geven. Wij beschouwden de nota als een actieprogramma waaraan een en ander zou kunnen worden getoetst. Het is mogelijk te toetsen, maar er is geen sprake van een actieprogramma. Deze constatering leverde problemen op bij de beoordeling van het stuk. Inmiddels zijn wij door het College overtuigd van het feit dat de nota moet worden beschouwd als een ontwikkelingsvisie voor de komende jaren. Daarin staan uitgangspunten die een nadere invulling krijgen bij de gebiedsuitwerking van het POP. Mevrouw KLEIN BLEUMINK: In de hoofdstukken 5 tot en met 10 van de nota, paragraaf 4, worden ongeveer 100 maatregelen genoemd. Ik vind dat het een stevig actieplan is geworden. De heer JAGER: De CDA-fractie en het College delen de mening dat er geen sprake is van een actieprogramma, maar van een ontwikkelingsschets. Dat is tevens in de voordracht omschreven. Het College heeft er goed aan gedaan, naast het geven van deze opheldering, duidelijk te maken wat de verhouding is tussen de groei van de sector en de leefbaarheid. In de herziene voordracht kunnen wij duidelijk lezen dat het College het op dit punt eens is met de fractie van het CDA. De groei van de sector zal de leefbaarheid in onze provincie eerder doen toenemen dan afnemen. Wij hebben aangegeven dat de economische dimensie in de nota in onze visie is onderbelicht. Deze opvatting is niet geheel veranderd, maar de gewijzigde voordracht heeft dit punt voor ons wel verduidelijkt. Wij blijven ons bovendien afvragen of ondernemers met deze nota een helder beeld krijgen van datgene wat zij van de overheid - en vice versa - kunnen en mogen verwachten. Vooral de ondernemers moeten initiatieven blijven nemen met het doel de groei te realiseren. Wij gaan ervan uit dat dit punt uitdrukkelijk wordt betrokken bij de uitwerking van de gebiedsvisies. In de gewijzigde voordracht wordt de mening van mijn fractie onderschreven dat dit punt te summier is weergegeven. Wij zijn voorlopig tevreden met de intentie die uit de voordracht spreekt, maar benadrukken nogmaals dat deze samenwerking optimaal dient te worden benut. Mijn fractie ondersteunt de uitspraak uit de voordracht dat men verwacht dat er meer energie moet worden gestoken in de afstemming van de samenwerking. De promotie van onze provincie, alsmede de toeristische en de recreatieve mogelijkheden blijven een belangrijk punt. In de commissievergadering heeft de gedeputeerde toegezegd dat er nieuwe afspraken zullen worden gemaakt met het NNBT. Wij wachten de voorstellen af. Met betrekking tot de websites merk ik op dat mijn fractie gelukkig is met de in de commissievergadering door de gedeputeerde gedane toezegging dat er sterk op zal worden ingezet alle ondernemers, ook degenen voor wie de eigen bijdrage wellicht te hoog is, mee te laten doen. Ik constateer dat deze nota via een uiterst boeiend proces tot stand is gekomen. Het heeft wellicht meer tijd gekost dan voorzien, maar wij hebben er vertrouwen in dat het bij de werkelijke uitwerking in het POP iets moois zal worden. De heer Van der Ploeg refereerde in de laatste commissievergadering aan de opmerking van mevrouw De Ridder van vorig jaar dat recreatie en toerisme dermate leuk zijn dat men er uren over kan spreken. De heer Van der Ploeg veronderstelde dat daaraan met de behandeling van dit agendapunt - vandaag een eind zou komen. Wij zijn het daarmee niet eens. Sterker nog, wij zijn nog nauwelijks begonnen. Ik verheug mij nu al op de gebiedsuitwerking van het POP.
De heer HAASKEN: Voorzitter! Wij hebben in de commissie uitgebreid gesproken over deze voordracht De behandeling in de eerste commissievergadering vormde voor de gedeputeerde aanleiding de nota terug te trekken. Onze fractie uitte ook stevige kritiek op de toon van de nota. Deze was naar onze smaak te eenzijdig gekleurd door de culturele saus. Hoewel de nota niet is veranderd, konden wij tijdens de tweede commissievergadering wel instemmen met de nieuwe voordracht. Niet slechts de nota bepaalt immers het beleid, maar ook de behandeling in de commissievergaderingen en in deze statenvergadering. Tijdens de laatste commissiebehandeling heeft de gedeputeerde een goed beeld geschetst van de economische potenties van de sector, een beeld dat wij wel degelijk misten in de nota en tijdens de eerste commissievergadering. Ik heb er geen behoefte aan de door ons gewaardeerde toezeggingen, die tijdens de commissievergaderingen door de gedeputeerde zijn gedaan, hier te herhalen. Desondanks heeft mijn fractie er behoefte aan een aantal zaken nog eens voor het voetlicht te brengen. Het betreft de kleinschaligheid, versus kleine of grote attracties, het marktaandeel van de provincie en het moratorium. De nota is doordrenkt met het belijden van de charme van de kleinschaligheid van het toeristisch product en er wordt aangegeven dat dat tegelijkertijd het manco is. Naar mijn opvatting worden verschillende zaken door elkaar gehaald. Het toeristisch product is niet alleen kleinschalig, maar ook tamelijk ijl gestructureerd. Daar dient vooral op te worden ingezet om ervoor te zorgen dat het huidige parelsnoertje met enkele pareltjes een volwaardig parelsnoer kan worden. Een parelsnoer komt - behalve om een dameshals - het beste tot zijn recht op een groen kleed dat volgens ons wordt gevormd door kleinschaligheid, grootschaligheid, rust, ruimte, cultuur, natuur, stad en ommeland. In liberale kringen komt die parelketting overigens nog regelmatig voor, maar dat doet op dit moment niet ter zake. Ik houd het bij de metafoor van het groene kleed. Als een attractie wil doorgroeien tot een werkelijk grootschalig formaat, dan moet daarvoor volop ruimte zijn. De fractie van de PvdA merkte in haar eerste termijn op dat zij verheugd is over het feit dat wij geen grote bedrijven hebben, maar wij betreuren het dat dat nog niet het geval is. De problemen met de Hortus of het Aquarion doen daar niets aan af. De grote parels zijn vanuit economisch en wetmatig oogpunt noodzakelijk om de kleine interessant te houden en een bijdrage te kunnen leveren aan het behoud van cultuur, natuur, rust en ruimte. Deze komen nergens in deze provincie door het toerisme in het gedrang en het is daarom niet nodig bij voorbaat spoken te zien. Daarvan gaat immers een verkeerd signaal uit. Het marktaandeel van de sector is te klein. Samenwerking binnen de sector, tussen de sector en overheden, alsmede tussen overheden laat te wensen over. Deze samenwerking is essentieel. Wederzijdse kennis en begrip zijn s noodzakelijk om de cijfers te laten stijgen. De provincie kan daarin het voortouw nemen. Met het veld, dat zich gesteund moet voelen door de provincie, moet regelmatig worden gesproken, vooral na de interactieve bijeenkomst. Kan de gedeputeerde ons, naast de toegezegde economische monitoring en het actieplan, ook jaarlijks op de hoogte houden van de vorderingen in het uitbouwen van het netwerk? Het POP en de nota gaan uit van het handhaven van het moratorium op de bouw van de recreatiebungalows. De argumenten hebben onder meer betrekking op de bezettingsgraad, de kwaliteit, de leefbaarheid en het draagvlak. Op dit moment schijnt er in de provincie nog een grote bouwvoorraad aan recreatiebungalows te zijn. Kan de provincie deze herverdelen? De VVD-fractie is niet van plan op dit moment een pleidooi te houden voor het afzweren het moratorium, maar er wordt inmiddels een aantal jaren mee gewerkt en het lijkt ons zinvol dat er over een jaar een kwalitatieve evaluatie van het instrument plaatsvindt. Dan kunnen wij lezen wat het ons heeft opgeleverd. Bij ons bestaat op dit moment de indruk dat een moratorium de kwaliteit niet bevordert, maar deze eerder geweld kan aandoen. De overheid sanctioneert met een moratorium immers een vorm van een monopoliepositie, wat niet goed is voor innovatie en ontwikkeling. Ik probeerde aan te geven dat het toerisme en de recreatiesector onze warme belangstelling hebben en in potentie een echte groeibriljant is. Daarvoor is inzet nodig. De voordracht stelt terecht dat wij alle initiatieven met beide handen moeten aangrijpen. Met nadruk stel ik dat wat ons betreft niet slechts de nota het beleid voor de provincie kan bepalen. De behandeling van deze voordracht in de commissievergadering, alsmede die in deze statenvergadering, heeft eveneens kracht van wet. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! De fractie van GroenLinks ervaart de wijze waarop de beleidsnota tot stand is gekomen, alsmede het interactieve proces met belangenvertegenwoordigers en toeristisch recreatieve ondernemers als zeer positief. Uit verschillende brieven die de provincie hebben bereikt, blijkt dat dat ook voor de ondernemers geldt. Over het laatste interactieve staartje tussen de coalitiegenoten zijn wij overigens minder te spreken, hoewel enig leedvermaak ons niet kan worden ontzegd. De trend is dat personen meer vrije tijd hebben, alsmede een sterk stijgend en vrij besteedbaar inkomen. Binnen enkele decennia is daarom een sector ontstaan die vanuit economisch oogpunt niet slechts van grote
betekenis is, maar die in Europa zelfs een van de grootste economische dragers is geworden. Dat is in de provincie Groningen niet het geval. De ontplooiing van het toerisme is tot nu toe grotendeels aan Groningen voorbij gegaan. Wij hebben gezamenlijk geconstateerd dat wij wel wat mee hobbelen met de landelijke trend, maar vanuit een sterke achterstandspositie. Groningen kan bogen op ongeveer een 1%aandeel, nog minder dan de twaalfde provincie Flevoland. Naast de groeitrend is bekend dat consumenten steeds hogere eisen stellen en dat de voorkeur aan sterke veranderingen onderhevig is. Dat betekent dat er binnen een sector sprake moet zijn van dynamiek. Naast inventiviteit is vooral professionaliteit gewenst. De provincie Groningen moet het voor een belangrijk deel juist van de kleinschaligheid hebben. Het omvormen van kleinschaligheid naar professioneel aanbod is dan ook een blijvend aandachtspunt voor de provincie. Mijn fractie wil tijdens deze statenbehandeling niet ver uitwijden over de achterliggende analyse, maar wel vaststellen dat zij de beleidsnota in grote lijnen kan onderschrijven. Dat geldt vooral voor het feit dat rust, ruimte en kleinschalige veelzijdigheid voor het toeristisch product wel degelijk van belang kunnen zijn. De relatie tussen cultuur en toerisme is in onze visie van groot belang voor het realiseren van de economische doelstellingen van deze nota. Mijn fractie onderschrijft deze doelstellingen en de rol die de provincie is toebedacht. Het provinciaal bestuur moet echter verdergaan dan analyseren en beleid, instrumenten en activiteiten ontwikkelen. Daarbij komt dat het zijn keuzes voor prioriteiten kenbaar moet maken. In de voordracht en de nota zijn veel gedachten weergegeven en lijnen uitgezet. Wat het maken van keuzes over middelen en het stellen van prioriteiten betreft, moeten wij helaas constateren dat het College heeft afgehaakt. Het is een juiste constatering dat de beleidsnota geen actieprogramma is, maar dat neemt niet weg dat deze voldoende sturing moet kunnen bieden voor het maken van noodzakelijke keuzes en het stellen van prioriteiten. Met deze nota kunnen wij immers vele kanten op. Enerzijds levert het geen grote problemen op met de hoofdlijnen van de nota in te stemmen, want er vloeit geen bloed uit voert; anderzijds vraagt het College daarmee nogal wat krediet van de Staten, als het een nadere invulling betreft. Ik refereer daarmee aan het besluit onder punt 2 van de voordracht. De fractie van GroenLinks wil op dit terrein actief verder, wat tevens geldt voor het College. Het lijkt mij dan voor het College niet te veel gevraagd een beleidskader te formuleren waarin de actieve terugkoppeling naar de Staten en de commissie mogelijk is. In de laatste commissiebehandeling zijn daartoe door de gedeputeerde uitspraken gedaan die ons in ieder geval tevreden stemmen. Op regionaal niveau wordt getracht tot actieprogramma's te komen. Daarnaast zullen de Staten, of de Commissie voor Economische Zaken, jaarlijks over de voortgang worden geïnformeerd. De huidige streefbeelden zijn als startpunt van overleg met de regio nog heel mager en er is dan ook nog veel werk te doen. Wanneer kunnen wij de regionale actieplannen verwachten? Wij weten dat er in OostGroningen aan het proces wordt gewerkt, maar de vraag is of dat ook voor de andere regio's geldt. Een opvallend element in het gehele proces is dat in Groningen veel organisaties op verschillende niveaus ook de publieke organisaties - steeds langs elkaar heen werken. Het is kennelijk nog steeds hard nodig een bestuurlijk offensief te starten voor gemeenten en waterschappen. Wij beschouwen de regionale opzet wat dat betreft vooral als een kans en als een opdracht aan de gedeputeerde met het doel de verschillende niveaus en organen op een lijn te krijgen. Alleen enthousiasme is dan niet voldoende. Er zijn tevens financiële middelen nodig. Ondanks het feit dat de beleidsnota geen actieprogramma is, is daarin wel degelijk een groot aantal maatregelen genoemd. Vanwege de breedte van de nota is de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten met betrekking tot besluit 2 naar onze inschatting wijd geformuleerd. Dat levert uiteraard ook een probleem op voor de partners van de provincie. Ik doel op de oproep van de ondernemers, vooral duidelijk prioriteiten te kiezen. Wij dienen op dit punt een amendement in. Professionalisering betekent voor ons eveneens dat het NNBT zich verder moet ontwikkelen en dient uit te groeien tot een partner voor de Groningse sector. Voor de financiering van het NNBT moet echter een directe relatie worden gelegd met de activiteiten van de organisatie en resultaten die zij boekt. Wij hechten aan financiering op basis van voorgelegde jaarplannen en een adequate rapportage over de bereikte resultaten. Is het College het daarmee eens en wil het dit daarheen leiden? Mijn fractie onderschrijft het verleggen van het accent naar het thema "recreatie" binnen het beleidsveld en sluit zich aan bij de woorden in de nota dat de eigen bevolking er ook iets aan moet hebben. Vanuit deze opvatting komen wij eerder terecht bij fiets-, kano- en wandelinfrastructuur dan bij autoroutes en vaarroutes. In woorden ligt er met die inzet wel degelijk een accent op wandel, struin- en fietsroutes, maar mijn fractie is van mening dat het toedelen van middelen aan dergelijke routes ook uit het beleid moet blijken. Ik doel dan op effectiviteit en doelmatigheid. Voor deze aspecten zou er een vergelijking mogelijk moeten zijn met bijvoorbeeld de nieuwe inspanningen die het College zich wil getroosten op het gebied van vaarrecreatie. Mijn fractie heeft vanaf het begin van deze statenperiode getracht over dat punt met de gedeputeerde een debat te
voeren, maar moet helaas constateren dat dat niet heeft geleid tot een zichtbare vooruitgang in de kwaliteit van de argumenten. Wij merkten wel dat geleidelijk aan ook door andere fracties - ik doel specifiek op de fractie van het CDA - vragen werden gesteld over de prioriteitstelling in relatie tot de effectiviteit. Mijn fractie wenst niet in herhaling te vervallen en dient daarom over dit onderwerp een motie in. De VOORZITTER: Door de heer Van der Ploeg wordt namens de fractie van GroenLinks het volgende amendement voorgesteld: "Schrappen besluit onder nummer 2: 'Gedeputeerde Staten op te dragen de doelstellingen van de nota "Toeristisch Groningen een karaktervol perspectief" met behulp van de daarin aangekondigde maatregelen te realiseren' en vervangen door 'Gedeputeerde Staten op te dragen de doelstellingen van de nota "Toeristisch Groningen een karaktervol perspectief" te realiseren op basis van dein de nota genoemde uitgangpunten." Het amendement is ondertekend door de heer Van der Ploeg, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer A. De VOORZITTER: Door de heer Van der Ploeg wordt namens de fractie van GroenLinks voorts de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 30 mei 2001, gehoord de beraadslaging over de toeristische nota; overwegende dat - het vaarrecreatieve beleid ook in de toekomst een belangrijk aandachtspunt blijft in het provinciaal beleid - investeringen in (nieuwe) infrastructurele projecten of oplossingen alleszins denkbaar en te overwegen zijn - er tot nu toe onvoldoende wordt gewerkt met concrete doelstellingen en beoogde maatschappelijke effecten op het punt van grootschalige investeringen in de vaarrecreatieve infrastructuur. - uit de evaluatie van het vaarrecreatieve beleid, welke de provincie heeft laten uitvoeren, blijkt dat nadrukkelijk aandacht is gevraagd voor een veel duidelijker en meer gepreciseerde prioriteitstelling annex beoordelingscriteria; zijn van mening dat - een helder toetsingskader nodig is om te komen tot een nadere prioriteitenstelling van de vaarrecreatieve projecten; nodigen het College van Gedeputeerde Staten uit om terzake met een nadere invulling, detaillering en precisering te komen; en gaan over tot de orde van de dag." De motie is ondertekend door de heer Van der Ploeg, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 1. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! Een van de onderwerpen die tussentijds - mede op aandringen van mijn fractie - aan de nota is toegevoegd, is het ontwikkelen van een aanvullende toeristische attractie in de stad Groningen. Ik doel vooral op de doelgroep jongeren. Wij zijn daarmee op zichzelf content, maar vragen ons af wat het vervolg zal zijn. Mijn fractie verwijst in dit kader naar de actualiteit en vraagt wat het College van plan is te doen met de ontwikkeling van het stripmuseum. Wij zijn tegenstander van permanente bewoning van bungalowparken en vinden dat wij onze rug recht moeten houden. Is het College bereid dat te doen? Van de laatste vertraging in het besluitvormingsproces heb ik in de commissie reeds gezegd dat dit een treurige gang van zaken is. Wij kunnen constateren dat er tussen de coalitiepartners onvoldoende is gecommuniceerd of dat de boodschappen niet doorkwamen. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen, maar als men in een coalitie zit, is dat toch net even iets anders dan vertegenwoordiger te zijn van een oppositionele fractie. Wij hadden immers te maken met een gedeputeerde die volledig werd verrast door de aard en de intensiteit van de inbreng van het betreffende duo. Daarnaast hadden wij te maken met twee woordvoerders die met een duidelijke strategie de discussie in waren gegaan. Dat kwam minimaal overeen met het onder druk zetten van de gedeputeerde.
Vanuit de inhoud van de opmerkingen geredeneerd, is dat wellicht verklaarbaar, maar vanuit de politiekbestuurlijke invalshoek is dat tenminste enigszins naïef. In zo'n geval vraag ik mij af waar de regie ligt. De heer ROGGEMA: Voorzitter! Rust en ruimte vindt men in Groningen en recreëren doet men in Groningen. Dat is wellicht een nieuwe slogan. In deze nota zijn ambitieuze plannen opgenomen. Onze provincie wil meeprofiteren van de recreatieve sector, wat mij vanzelfsprekend lijkt, en wil meegroeien binnen de mogelijkheden, rekening houdend met wat realistisch blijkt. Dat is geen luchtfietserij, maar fietsen op de daarvoor bestemde paden en varen op de rustige wateren. Een ondernemende opstelling van de provincie is het uitgangspunt. Deze nota is in nauw overleg met de branche en de sector tot stand gekomen en biedt daarom perspectief voor de toekomst. De vraag is echter op welke wijze monitoring plaatsvindt en met welke frequentie overleg plaatsvindt met betrokken partijen. Op welke manier vindt communicatie plaats met de gemeenten en de verantwoordelijke wethouders? Op grond van de reacties tijdens de regioavonden en de gesprekken nadien blijkt dat de communicatie niet optimaal verloopt. Op welke wijze meent het College daarin verbetering aan te brengen? De provincie Groningen mag zich verheugen in een toenemende belangstelling. Uit de laatste cijfers in het boekwerk Toerdata blijkt dat er meer bezoekers, dagmensen en recreanten komen. Wij constateren echter ook dat er sprake is van stabilisatie en zelfs van een lichte afname van belangstelling voor de pleziervaart. Naar onze mening dient daaraan meer aandacht te worden besteed en moet er meer aan werving worden gedaan. Het koppelen van vaarwegen met het doel een groter bereik van de provincie te realiseren, lijkt ons noodzakelijk om de recreanten de mogelijkheid te bieden de provincie in en uit te varen. Het op zondag openstellen van bruggen in Oost-Groningen zou naar onze mening moeten worden geschrapt. Dat is volgens mijn fractie niet meer aan de orde, omdat niet alle gemeenten hun medewerking konden toezeggen. Wij hebben in dit kader meer dan eens opgemerkt dat niet slechts de principiële bezwaren een rol spelen, maar dat de kosten bovendien niet opwegen tegen het genoegen. Mijn fractie heeft voorgesteld te onderzoeken of het mogelijk is de bruggen uit te rusten op een wijze die vergelijkbaar is met die bij het Damstercircuit en het Damsterdiepcircuit. Graag vernemen wij de mening van het College hieromtrent. Het toeristisch product Groningen dient ook in nauw overleg met de gemeente Groningen te worden afgestemd met als doel stad en ommeland met elkaar te verbinden. In de nota staat dat de stad een belangrijke dagattractie en slechtweervoorziening is. Wij verzoeken het College, opnieuw aandacht te besteden aan en een onderzoek in te stellen naar een zogeheten slechtweeraccommodatie in de omgeving van de stad Groningen. Verder zal er een goede afstemming moeten plaatsvinden op de mogelijkheden van het recreëren en verblijven in de gehele provincie. Wij doelen hiermee onder andere op het meer gericht zijn op arrangementen. Een goed voorbeeld is de zegt wijnboerderij van de familie Venhuizen te Wirdum. Deze trekt veel bezoekers, maar de man des huizes moet altijd zelf aan de slag om zijn bezoekers attracties aan te bieden. Dat vindt hij overigens niet erg en hij is daartoe bereid, maar het is juist in een bepaalde hoek goed mogelijk arrangementen te realiseren. Wij vinden het een goede zaak dat het College daarin bemiddelt. Deelt het College onze mening? Over het "internetgebeuren" merk ik op dat verschillende kleine ondernemers en anderen niet deskundig zijn op dat gebied. Het is daarom wenselijk dat de provincie eraan bijdraagt dat er mogelijkheden komen en advisering plaatsvindt. De vraag staat centraal wat de provincie meer voor een ondernemer kan betekenen. Bij navraag blijkt dat veel ondernemers niet op de hoogte zijn van subsidieregelingen en andere zaken die daarmee in verband staan. Wellicht kan het College dat opnieuw onder de aandacht brengen. Het is van belang het beleid van de VVV's en het Noordelijk Nederlands Bureau voor Toerisme op elkaar af te stemmen. Op welke wijze wenst het College de koppeling tot stand te brengen met de Vereniging Kleine Dorpen? Wij vragen vooral aandacht voor de vele vrijwilligers die bij de VVV's werkzaam zijn. De nota vormt een raamwerk voor de verdere gebiedsgerichte uitwerking in het POP. Deze heeft een herziene voordracht opgeleverd, die in onze ogen niet duidelijker is en waarin geen enkele toezegging is gedaan. Wij begrijpen daarom nog steeds niet dat de fracties van het CDA en de VVD nu wel akkoord gaan. Het in de markt zetten van het product "recreatietoerisme" vraagt een gedegen marketingplan en strategie. De inzet moet naar onze mening ook zijn gericht op de eigen bevolking, omliggende provincies en de oosterburen. Een sterke promotiecampagne is van groot belang voor het slagen, laten groeien en verder ontwikkelen van de sector. Wij zien het promotieplan met interesse tegemoet en zullen de ontwikkelingen met bijzondere belangstelling volgen. Het aan de man brengen en goed 'uitpakken' van het product zal naar de mening van de fractie van het GPV gepaard moeten gaan met een geheel nieuwe commercial of spot. Het is inmiddels genoegzaam bekend dat er niets boven Groningen gaat. Deze slogan vinden wij afgezaagd en ouderwets. Het moet nieuw en flitsend worden. Ik noem enkele voorbeelden: "Groningen, rustpunt van
Nederland". "Groningen, dichterbij dan u denkt." Uiteraard zijn er veel deskundigen die meer varianten kunnen bedenken. Het is van belang actie te ondernemen en aan het werk te gaan. Mevrouw DE RIDDER: Voorzitter! Bij de begroting 2000 heeft de fractie van D66 een nieuwe nota over toerisme en recreatie gevraagd. Wij vinden het belangrijk dat er aandacht aan deze sector wordt besteed. Op de dag van de Jaarrekening 2000 stellen wij ook de nota "Toerisme en recreatie" vast. Dat is symbolisch een mooi moment, maar het verliep niet volgens de planning. Deze nota heeft namelijk vertraging opgelopen door een vreemd incident. De fracties van het CDA en de VVD hadden moeite met enkele onderdelen van de voordracht. Dat kan gebeuren en het overkomt ons ook wel eens. Het is gebruikelijk, vervolgens in de Staten te achterhalen of er een meerderheid voor te vinden is om de broodnodige veranderingen door te voeren. Als dat niet lukt, heeft men pech en is er sprake van een minderheidsstandpunt. Zo werkt de democratie. De nota is teruggetrokken en enige tijd later liggen dezelfde nota en voordracht voor ons, met een extra pagina met een toelichting. De voordracht verschilt niet werkelijk van de eerste, maar toch zijn de fracties van de VVD en het CDA het er opeens mee eens. Wij vragen ons af waarover wij dan spreken. De vertraging was dus niet nodig geweest. Daarbij komt dat wij ontdekken dat er sprake is van een onjuistheid in de procedure. Als er wel wijzigingen waren aangebracht, zouden deze coalitiepartijen hun standpunten hebben doorgedrukt voordat de Staten zich erover konden uitspreken. Dat doet ons denken aan de centrale doelstelling in het boek met de titel Animal Farm van George Orwell. "Alle dieren zijn gelijk, maar sommige zijn meer gelijk dan andere". Tot onze vreugde is het nog goed afgelopen. Het is vandaag de dag van de Jaarrekening, waarop wij terugblikken en leren van ervaringen. Wij spreken de hoop uit dat alle fracties van deze gang van zaken hebben geleerd en in het vervolg weer het onderscheid kunnen maken tussen een uitvoerend en een voorbereidend College, een adviserende en een oordeelvormende statencommissie en besluitvormende Staten. De centrale doelstelling in de nota beperkt zich tot werkgelegenheid en bezoekersaantallen, wat vanuit het oogpunt van meetbaarheid van doelstellingen begrijpelijk is. Het voldoet echter niet als maatstaf voor de beoordeling van de juiste inzet van de overheid. Het bedrijfsleven moet het immers doen en dat is afhankelijk van de klant. De klant is koning en het is bekend dat de koning niet ter verantwoording kan worden geroepen. Het is wel mogelijk het College af te rekenen op de uitvoering van de voorgestelde maatregelen. Voor ons spelen daarbij de genoemde doelen een rol. Er is een goede promotie nodig, evenals stimulering en ondersteuning van initiatieven en een kwalitatief goed product, om bezoekers te trekken en meer werk te genereren. Wij hebben The Kids, het Noord-Nederlands Bureau voor Toerisme, dat voor promotie zal zorgen en het bedrijfsleven zal ondersteunen in een kwaliteitsslag. Daarover komen wij nog te spreken. De provincie zal met het NNBT en de VVV's zitting nemen in een stuurgroep en kan dus invloed blijven uitoefenen op dit proces. Bovendien zal de provincie het overleg tussen ondernemers en cultuur- en natuurorganisaties blijvend stimuleren. Wellicht ondersteunt zij de eventuele initiatieven die daaruit voortkomen. De provincie kan op dit front niet meer doen dan initiëren, stimuleren en ondersteunen. Dit is een landbouwprovincie en juist daarom doen wij de suggestie ook de boeren, als belangrijke beheerders van de open ruimte, nu en dan uit te nodigen voor een gesprek over dit onderwerp. Ik meen dat wij de commissie Wijk-Vos op dit punt aan onze zijde vinden. Daarnaast heeft de provincie de taak op zich genomen fietspaden aan te blijven leggen, allerhande routes te verbeteren en een koppeling te realiseren tussen routes en horecagelegenheden. Deze zaken komen ook de leefbaarheid ten goede. Daarmee gaat bovendien de door de fractie van D66 lang gekoesterde wens in vervulling van afstemming van evenementen en activiteiten met de daarbij behorende promotie. Wij stellen voor, tijdens het overleg met toeristische ondernemers waarin diverse initiatieven ter sprake komen ook de mening te vragen van de bewonersorganisaties van de regio in kwestie om na te gaan of de activiteiten tevens aardig zijn voor bewoners. Diverse bij het plattelands-, het vaar- en het routegebonden toerisme genoemde maatregelen vergroten de mogelijkheid te genieten van natuur en landschap, waardoor de aandacht daarvoor toeneemt. Wij vragen het College, de stimulering van het terugdringen van de milieubelasting - dat slechts onder het kopje "vaartoerisme" voorkomt - niet slechts tot het vaartoerisme te beperken. Naar ons idee wil namelijk ook het overige deel van het toeristisch bedrijfsleven in deze provincie een steentje bijdragen aan een beter milieu. Voor een camping in de omgeving van een natuurgebied kan het zelfs imagoversterkend werken. Wij missen in dit kader de aandacht voor streekproducten. Dit is een landbouwprovincie. Dat moeten wij niet ontkennen maar uitbuiten. Naar onze overtuiging is er een doelgroep voor een arrangement met informatie over streekproducten en lekker eten. In het kader van het verleiden van potentiële ondernemers is het belangrijk dat zij een goede indruk krijgen van deze provincie waarin het heerlijk toeven, prettig wonen en goed werken is. De erfgoedlogies
kunnen daaraan een bijdrage leveren, evenals de site van het NNBT, die van groot belang is. Deze moet een visitekaartje worden voor de provincie. Iedereen die een rol zou kunnen spelen voor de toerist-in spé moet daarop vermeld zijn. Daarbij komt dat ook de arrangementen, routes en combinatiemogelijkheden op deze site goed uit de verf moeten komen. Daarnaast zal het College zich inzetten voor extra Europese subsidies. Wij ontvangen bovendien jaarlijks een verslag waaruit blijkt welke werkzaamheden zijn verricht en wij krijgen de mogelijkheid bij te sturen. Wij zijn tevreden en hebben de indruk dat het provinciebestuur er binnen zijn mogelijkheden alles aan doet deze provincie tot een toeristisch aantrekkelijk product te maken, waarvan bewoners, ondernemers, natuur en milieu voordeel ondervinden. Toch stellen wij enkele vragen. In de nota wordt slechts in het kort ingegaan op de campings. Enige tijd geleden lazen wij in de krant dat het provinciebestuur een camping aan de rand van het natuurgebied niet toestond. Wat is de positie van het College tegenover het al dan niet realiseren van campings? Dit geldt ook voor het al dan niet permanent bewonen van vakantiehuisjes, waar wij tegen zijn. Op de vraag wat wij hieraan doen, antwoordde de gedeputeerde dat het provinciebestuur daar nog weinig van weet. Mijn fractie weet dat dit gebeurt en vraagt zich af wat wij eraan gaan doen en wat onze rol daarin is. Er is sprake van een ambitieus programma met maatregelen. Heeft de provincie echter voldoende formatieplaatsen om alle genoemde activiteiten voor de stimulering, ondersteuning en advisering naar behoren uit te voeren, of krijgen wij bij de Voorjaarsnota nog een voorstel daartoe? Wellicht menen sommigen dat het werk voor de gedeputeerde erop zit. Dat is echter geenszins het geval, het begint pas. De gedeputeerde moet ervoor zorgen dat de Blauwe Stad en Meerstad toeristisch en recreatief daadwerkelijk interessant worden. In het kader van de uitwerking van het POP moet hij nagaan of er aansluiting op andere beleidsterreinen mogelijk is. Daarnaast is het belangrijk goede initiatieven te faciliteren en te stimuleren opdat er initiatieven in de gewenste richting worden ontplooid. Wij verstaan onder "de gewenste richting" dat iedereen op een wervende website staat en dat de gehele toeristische sector probeert de milieuoverlast tot een minimum te beperken. Mijn fractie verstaat daar eveneens onder dat er niet alleen aandacht moet zijn voor natuur en cultuur, maar ook voor de landbouw. Bovendien moeten wij de eigen bevolking niet te vergeten, want ook voor de inwoners moet het leuk blijven. De heer HEMMES: Voorzitter! Naar aanleiding van deze nota heeft een aantal fracties nogal wat tegengas gegeven. Het gevolg is dat wij nu pas de herziene uitgave - voorzover wij die zo kunnen noemen - kunnen behandelen. Wanneer het College een voorstel doet, geeft de SP-fractie meestal tegengas. Voor deze nota geldt dat echter niet. De insteek is goed en spreekt ons aan, namelijk rust, ruimte en kleinschaligheid. Wij hoeven ons daarvoor niet te schamen, want dat is goed. De toeristen komen hier tegen wat in andere delen van Nederland niet of nauwelijks meer te vinden is. Ik doel op wandelen, fietsen en kanovaren - en uitbreiding van de mogelijkheden voor het laatste. Het bevordert de rust en is goed voor het milieu. Daarmee zijn wij gelukkig. Wanneer het ook economisch iets oplevert - al is het maar in de marge -stemt dat ons tot tevredenheid. Wij zijn er geen voorstander van dat onze provincie om economische redenen mee zou moeten werken of ruimte zou moeten bieden aan megapretparken, want dan is het vast en zeker gedaan met onze veelvuldig geprezen rust en ruimte. Dat is juist datgene waarin onze stad sterker is. Groningen beschikt over een wijds landschap en relatieve rust, zaken die een bepaalde categorie toeristen aantrekken. Dit past ook goed in ons steven, zij het met vraagtekens bij andere door het College gepresenteerde plannen, die in strijd lijken met deze doelstelling, zoals de Blauwe Stad en Meerstad. Wij zijn en blijven voor het tegengaan van de bouw of uitbreiding van bungalowparken, omdat wij steeds vaker constateren dat zulke huizen worden aangeboden voor permanente bewoning. Dat kan en mag niet de bedoeling zijn. Wij zijn voor handhaving van het moratorium. Mijn fractie vindt het belangrijk dat inwoners van Groningen zonder financiële draagkracht betaalbaar en dicht bij huis kunnen recreëren. Tot onze vreugde zijn deze mogelijkheden aanwezig, al mogen zij wat ons betreft worden uitgebreid. Veel van ons gedachtegoed over toerisme en recreatie vinden wij in deze nota terug. Mijn fractie vindt dat er niet veel mis is met de voorstellen. Een aantal punten staat zelfs bijna letterlijk in ons verkiezingsprogramma; wij zullen deze voordracht dan ook volmondig steunen. De heer WARRIS: Voorzitter! Er is gebleken dat nota's veel verwarring kunnen stichten. Ik begin maar met het persbericht van oktober 2000. Daarin wordt kernachtig en op hoofdlijnen aangegeven wat het beleid zou moeten zijn voor toerisme en recreatie. Onder andere gaat het dan om stevig inzetten op het stimuleren hiervan, omdat het goed is voor de economie, voorzieningen in stand houdt en de sociale structuur verlevendigt. Dat is een omvangrijke ambitie. Concreet moet dit 750 nieuwe arbeidsplaatsen
opleveren en 150 miljoen gulden aan investeringen. Dat is ongeveer 30 miljoen gulden per jaar. Ik wens het College daarmee veel succes, al moet dit wel samen met anderen gebeuren. Promotie is een belangrijk onderdeel. 'Groningen is er voor de fijnproevers' zou ik niet zo willen noemen. Groningen is voor gewone mensen. Rust, ruimte, cultuur en actie - wij mogen ervan uitgaan dat die begrippen ook in die volgorde worden gehanteerd, in die zin dat wij bij rust beginnen en bij actie uitkomen. Stevig mikken op gezinnen met kinderen, men zal begrijpen dat mij dat aanspreekt. Dat geldt ook voor de vaarrecreatie. De zinsnede dat het goed moet zijn voor de eigen bevolking is een punt dat ik bovenaan zou willen zetten. In het persbericht van oktober worden al deze zaken bevestigd noch ontkend. Zij blijven dus overeind. Nu, vier maanden later, hebben wij een gewijzigde nota. Misschien kan de gedeputeerde mij nog eens duidelijk maken welke wijzigingen ten opzichte van dat persbericht en ten opzichte van de nota die er lag echt aan de orde zijn. De nota uit 1994 gaf onzes inziens aan dat de basisvoorzieningen min of meer gerealiseerd waren en dat het bedrijfsleven aan zet was. Dat is nu ook het uitgangspunt, zo staat duidelijk op blz. 183 van de voordracht. Er is dus niets nieuws onder de zon, en ook niet onder de wolken. Het doet ons goed dat onze opmerking uit 1994 als een duidelijke doelstelling is opgenomen dat het beleid meer gericht moet zijn op gezinnen met kinderen waarvoor reizen, recreëren en verre bestemmingen maar heel beperkt haalbaar zijn. De rol van de provincie is het stimuleren en voorwaarden scheppen. In de investeringssfeer betekent dit aanvullen en tijdelijk ondersteunen. Welk doel willen wij bereiken met recreatie en toerisme in onze provincie? Hebben wij ook grenzen voor ogen? In die zin gaat mij het amendement van de fractie van GroenLinks al te ver. Wij moeten ook eens praten over grenzen. Wat is de spankracht en de draagkracht van de provincie? Een definitie hiervan zou ons sieren en geeft ook meteen de kaders aan waarbinnen wij willen gaan. De functie van de nota is een referentiekader, zo wordt opgemerkt. In dit deel komt naar voren dat er veel geschreven en gesproken is. Een nota in de trant van het persbericht van oktober 2000 was in hoofdlijnen voldoende geweest voor onze fractie. Mevrouw DE MEIJER: Voorzitter! Hartelijk dank voor alle ondersteuning van de inhoud van de nota. De heer Warris heeft gelijk. De bedoeling van het beleid is overeind gebleven. Dat was ook naar de overtuiging van het College de bedoeling. Na alle inspraakronden en na overleg met U zijn er aspecten bijgekomen en aangescherpt. Zo hoort het ook in een discussie. De PvdA heeft nog even gewezen op onze ambities. Die zijn behoorlijk hoog. Ook anderen hebben met enige twijfel in hun stem gezegd dat zij de gedeputeerde veel succes wensen. Het zal inderdaad niet eenvoudig zijn; dat geef ik onmiddellijk toe. Bij de fracties van CDA en VVD kwam de economische dimensie weer naar voren die men af en toe miste. De toon van de nota is inderdaad enigszins gekleurd door dit College en door deze portefeuillehouder, van wie men ook niet anders mag verwachten. Daarvoor zit ik hier ook. De specifieke product/marktcombinatie waarvan Groningen het moet hebben is dat Groningen iets te bieden heeft voor degene die rust en ruimte zoekt, en die belangstelling heeft voor cultuur. Geconstateerd moet worden dat dit aanbod vooral aanspreekt bij mensen van iets hogere leeftijd Daarin is het allemaal precies geformuleerd. Ik kan mij voorstellen dat de term "product/marktcombinatie" een iets andere toonzetting is. De essentie is echter gelijkgebleven. Dat lijkt mij ook logisch. Men bedenkt dit niet zomaar, maar gaat natuurlijk af op onderzoek - ik kan daarvan nog stapels citeren - waaruit telkens weer blijkt dat datgene wat mensen hier aardig vinden - en waarop wij gelukkig zelf ook heel trots zijn - is het dat hier nog zo rustig is. Dit blijkt ook uit het consumentenonderzoek dat de Staten hebben gekregen. Dat is iets anders dan dat men niet heel actief bezig zou kunnen zijn en het hier alleen maar stil zou zijn. Wij vinden elkaar uiteindelijk op de parelketting. Daaraan zijn inderdaad drie nadelen verbonden, kleinschaligheid, ijlheid en fysieke afstand van kleine ondernemers tot het Provinciehuis. Om die reden hebben wij ervoor gekozen om niet per sector een prioriteit aan te geven - hetgeen zou hebben gekund met de fiets- en wandelpaden of de vaarrecreatie - maar in de gebieden uit te werken. Wij staan te trappelen om verder te gaan. Wij gaan per gebied weer praten, met ondernemers, alle verenigingen van dorpsbelangen en niet te vergeten de gemeenten. Wij moeten hierin per gebieden met de gemeenten samenwerken. In de voorbespreking over de nota hebben diverse gemeentebesturen ons al gezegd - ik vind dat zij daarin niet helemaal ongelijk hebben - dat wij moeten oppassen een te grote broek aan te trekken bij de planning van de uitvoering van de toeristisch-recreatieve zaken. De gemeenten hebben hierin een zeer belangrijke functie. Ik zeg toe dat wij per jaar actieplannen zullen maken, samen met de gemeenten, met de ondernemers en met de verenigingen van dorpsbelangen. Over een jaar kan men dus de eerste stand van zaken met actieplannen per gebied tegemoetzien. Daarbij hebben wij ook de mogelijkheid om heel direct met mensen rond de tafel de regie te voeren op arrangementen. Daaraan ontbreekt het ook vaak. Men wil dat er een duidelijke rol komt in zo'n gebied voor mensen die ondernemers bij elkaar brengen. Daarvoor
hebben wij nu ook mensen, niet alleen uit onze formatie maar betaald door Kompas. Velen hebben terecht gezegd dat het nu eigenlijk pas begint. Hierin gaan wij de zaken concreet een rol geven. Hier komt ook de koppeling die wij zullen maken van de actiepunten met de financiële mogelijkheden die per gebied beschikbaar zijn. Ook die zijn heel verschillend. Ik noem als voorbeeld de brugbediening in OostGroningen. Het College heeft gisteren afgesproken, de middelen hiervoor nu acuut in te zetten op een knelpunt in Pieterszeil. Daar is een door het College in gang gezette dorpsvernieuwing gaande rond een al jaren bestaand knelpunt. De gemeente Zuidhorn vraagt ons te helpen het dorp, nu het toch openligt en er aan de brug gewerkt moet worden, niet nog eens op zijn kop te zetten. Wij zijn bereid, hierin f 125.000 in te steken.. Het gaat om kansen per gebied grijpen. Ik zeg de Staten nogmaals een actieplan per jaar toe, met de voortgang. Verder zeg ik toe dat wij over een jaar apart aandacht zullen besteden aan de bestaande bungalowparken. Dan gaat het om de stand van zaken met de kwaliteit, de plannen en - een gemeentelijke taak - het verbod op permanente bewoning van recreatiebungalows. Het gaat erom wat wij bereiken, niet met het moratorium maar met bestaande parken en of daarbij extra actie nodig is om de kwaliteit te verhogen. De heer TERPSTRA: U zegt in een tussenzin dat u niet spreekt over het moratorium. Hoe legt u die koppeling? In onze fractie hebben wij gesproken over de mogelijkheid van een vermindering in relatie tot de kwaliteit, bijvoorbeeld doordat een moratorium ondernemers niet stimuleert tot actie. Mevrouw DE MEIJER: Ik heb niet toegezegd dat wij het moratorium weer aan de orde stellen maar wel dat wij over een jaar zullen aangeven hoe het staat met de bestaande bungalowparken. De heer TERPSTRA: Er is toch een verband tussen kwaliteit en moratorium? Het zou dan ook goed zijn, dit mee te nemen. Mevrouw DE MEIJER: Ik neem aan dat u dit verband weer naar voren zult brengen wanneer u meent dat dat er is. De heer VAN DER PLOEG: Ik neem aan dat met de opmerking van de gedeputeerde ook bedoeld is dat over de regionale plannen met de gemeenten zal worden gesproken over de permanente bewoning van recreatiewoningen, en dat dit punt ook in die plannen zal terugkomen. Mevrouw DE MEIJER: Ik weet niet of het in die plannen komt, maar wij zullen er specifiek aandacht besteden. Hierover komen wij terug bij de Staten. De planning van de campings en de vraag waarom zij of wel of niet in natuurgebieden worden gevestigd is een kwestie van ruimtelijke ordening. Wanneer er midden in de ecologische hoofdstructuur een camping wordt gepland, is daartussen wel enige spanning en moet men heel goed per gebied nagaan waar het wel kan. De komende tijd zullen wij per gebied mogelijkheden bezien en daarbij nagaan of provincie en gemeente misschien nog iets verder kunnen gaan dan een voorwaardenscheppende rol door actief te zoeken naar mogelijkheden om iets te ontwikkelen. Mevrouw KLEIN BLEUMINK: Ook op dit terrein is er dus geen sprake van beleid maar wordt per keer op ad hoc-basis een afweging gemaakt? Mevrouw DE MEIJER: Nee, hierover is wel degelijk beleid. Dat stelt u immers vast in het POP. Daarin staat waar deze ontwikkelingen mogelijk zijn. Dat is uw beleid. Mevrouw BOS: Ik hoorde daarnet de opmerking van de gedeputeerde dat bungalowparken in natuurgebieden een spanningsveld betekenen. Ik vind dat wij daar helemaal niet over moeten spreken. Dat gebeurt gewoon niet. Ik wil dat zeker weten. Aan de randen bestaat een spanningsveld, maar daar moeten zij ook niet komen. Mevrouw DE MEIJER: Naast kwaliteit is ook duurzaamheid genoemd. Wij zullen inderdaad - ik noem even de Blauwe Vlag - samen met het NNBT gaan bespreken welke rol die organisatie hierin kan vervullen. Wij doen nu op allerlei terreinen al aan certificering en subsidieverlening. Ik noem in dit verband ondernemers rond het Zuidlaardermeer, die heel actief zijn geweest om watersportbedrijven te stimuleren tot duurzaamheid. Ondernemers hebben hier zelf inderdaad geld voor over. Wij kennen een subsidieregeling
op grond waarvan booteigenaren subsidie krijgen voor een vuilwatertank. Vervolgens moeten aan de wal apparaten komen waarin men die tanks kan legen. Daarvan zijn er nog veel te weinig in de provincie. Ook hiervoor kennen wij een subsidieregeling. Dit vergt van de ondernemers ook een investering. Hiervoor is wel degelijk animo, want ook ondernemers gaan steeds meer inzien dat het reclame voor hun bedrijf is en dat mensen het een extra stimulans vinden om bijvoorbeeld onder de noemer van zo'n Blauwe Vlag op een milieuverantwoord bedrijf te gaan kamperen of daar met de boot heen te gaan. Hierin zijn wij dus zeer actief. De fractie van GroenLinks heeft een vraag gesteld over het Stripmuseum. Wij hebben begrepen dat er een aangepast plan ligt. Wij hebben altijd de principebereidheid uitgesproken om open te kijken naar een goed plan dat exploitabel is en dat een aanvulling kan betekenen op wat wij op toeristisch gebied aan jongeren in de stad te bieden hebben. Wij hebben daarvoor ooit - maar daarvan is nu geen sprake meer in een vorige periode eens 1 miljoen gulden gereserveerd. Omdat het toenmalige plan niet doorging, is dat bedrag weer in de algemene middelen gevloeid. Zodra wij het plan hebben kunnen bestuderen zullen wij bezien of er aanleiding is om de Staten voor te stellen, hierin weer te investeren. Daarover hebben wij nu echter nog geen standpunt ingenomen, want wij kennen het plan nog niet in alle finesses. Ik kom bij de motie van GroenLinks. In de nota geven wij inderdaad ten aanzien van de vaarrecreatie op hoofdlijnen de prioriteiten aan, te weten de drie belangrijke vaarcircuits, de aansluiting op de meren en de Blauwe Stad. Wij hebben er inderdaad voor gekozen, niet per sector prioriteiten aan te geven maar die in de gebieden uit te werken. Wij willen daarom de motie om nog apart met een prioriteitenplan voor de vaarrecreatie te komen niet overnemen. Anders ligt het met de strekking van de motie om de effecten te meten op de langere termijn. Dat willen wij wel serieus bezien, ook bij de rapportages. Dit zullen wij per gebied uitwerken. De heer VAN DER PLOEG: Bedoelt de gedeputeerde nu te zeggen dat zij voorafgaand aan investeringen de mogelijke effecten in de toekomst, of dat zij dat naderhand wil doen? Mevrouw DE MEIJER: Beide. Ik noem de vaarrecreatie in Oost-Groningen. Als wij willen weten wat dit over vijf jaar aan arbeidsplaatsen heeft opgeleverd, kunnen wij er gif op innemen dat de verhouding tussen het te investeren bedrag en het aantal arbeidsplaatsen scheef lijkt. Die investeringen zijn altijd langetermijninvesteringen. Bij de keuzes die wij nu maken, gaan wij na of aan de investeringen in zaken die al lopen - zoals het Oost-Groninger vaarcircuit - een extra impuls te geven is. De heer VAN DER PLOEG: Er komen grote investeringsprojecten aan. Ik ga ervan uit... Mevrouw DE MEIJER: ... dat wij een inschatting proberen te maken van de effecten die dat heeft... De heer VAN DER PLOEG: ... tegelijk met of voorafgaand aan het voorstel. Mevrouw DE MEIJER: Ja, dat proberen wij nu ook al, maar dit zullen wij zeker doen. Ik heb ook toegezegd dat wij proberen te monitoren wat het effect is. Dat hoeft niet altijd kwantitatief te zijn. Zo is een duidelijk effect geweest van het opknappen van de kanalen in Oost-Groningen dat de bewoners aan het water gestimuleerd zijn om ook iets te doen aan hun eigen woonomgeving. Wij ontraden de motie omdat wij niet weer een apart stuk willen. Het amendement willen wij overnemen. Wij zullen in de toekomst, met het dualisme, nog wel vaker verraste gedeputeerden achter de bestuurstafel hebben. Dit was alvast een kleine oefening. De term "naïviteit" vind ik niet zo negatief. Ik hoop dat ook in de toekomst alle politici nog een zekere naïviteit zullen behouden. Daar wordt de politiek niet onaantrekkelijker van. De VOORZITTER: Ik heb begrepen dat er behoefte is aan enig overleg. De vergadering wordt geschorst van 11.00 tot 11.20 uur. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan mevrouw Klein Bleumink. Mevrouw KLEIN BLEUMINK: Voorzitter! Wij zijn blij dat alle partijen ook echt vertrouwen in de toeristische sector en dat vertrouwen hier ook hebben uitgesproken. De begrippen "duurzaamheid" en "kwaliteit" zijn niet helemaal identiek aan elkaar. Wij spreken hier met name ook over de kwaliteit van de service die moet worden geboden in de toeristische sector. Wij houden vol dat bungalowparken niet permanent mogen worden bewoond. De bezettingsgraad blijft tot nu toe het juiste argument om vast te houden aan
het afwijzen van een grote uitbreiding van bungalowparken. Wij zijn blij met de toezegging van een overzicht van de stand van zaken over een jaar. Het amendement vinden wij in de huidige formulering uitstekend. Dit is een veel bredere basis voor het College dan de formulering over specifieke maatregelen. Naar aanleiding van de motie heeft het College heel duidelijk toegezegd wat het van plan is met de vaarrecreatie. Wij wijzen de motie daarom af. De heer JAGER: Voorzitter! Ik dank de gedeputeerde voor de gedane toezeggingen. De motie van GroenLinks is in voldoende mate door het College overgenomen. Wij zien dan ook geen reden om de motie bij handhaving te steunen. Met het amendement zullen wij van harte instemmen. De PvdA zei daarnet dat de formulering dan nog ruimer zal worden voor het College. Het is vanaf het begin onze inzet geweest dat men dit niet alleen hoeft te realiseren met de maatregelen die in de nota zijn genoemd, maar dat wij ook eventuele ontwikkelingen die nog op af zullen komen kunnen gebruiken om groei te realiseren. Wij zien tenslotte graag de Blauwe Vlag in top. De heer HAASKEN: Voorzitter! Ik ben toch enigszins verbaasd over de inbreng van GroenLinks en anderen, die ons verwijten dat wij op dualistische wijze zijn omgegaan met de voordracht en de nota. Ik meen dat het juist de bedoeling was dat wij daarmee op dualere wijze zouden kunnen en moeten omgaan. De VVD heeft al eerder op consistente wijze inbreng geleverd over de conceptnota aan het College van GS en op de nota die door GS werd gepresenteerd. Daarbij heeft de VVD steeds een consistente lijn gekozen. De behandeling in commissies en Staten geeft kracht van wet, niet alleen de nota. De gebiedsgerichte inzet van het College voor de parelketting ondersteunen wij van harte. Over het moratorium heeft de gedeputeerde gezegd dat zij een evaluatie wil van het beleid voor recreatiebungalows. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! Ook mijn fractie is in grote lijnen tevreden over de beantwoording. Ik vond de afsluitende opmerking van de gedeputeerde heel mooi, namelijk dat naïviteit ook heel positief kan worden uitgelegd. Ik sluit mij daar volgaarne bij aan. Ik constateer dat de vrede op dit punt in de coalitie gesloten is. Over de motie heeft de gedeputeerde toegelicht hoe zij met vaarrecreatieve infrastructurele projecten wenst om te gaan. Ik mis daarin echter het element uit de motie van de vergelijkbaarheid tussen projecten. Op dat wil ik graag nog van haar horen of zij van mening is dat dit met haar aanpak wel mogelijk zou kunnen zijn. In dat geval kunnen wij onze motie intrekken. De heer ROGGEMA: Voorzitter! Wij hebben kennelijk opnieuw een moeilijke vraag gesteld om bij de brugbediening in Oost-Groningen een variant te bezien zoals die bij het Damsterdiepcircuit. Behoort dit tot de mogelijkheden? In ieder geval zou men dit per gedeelte kunnen invoeren. Op welke termijn zal het promotie- en marketingplan gereed zijn en zullen wij dit nog bespreken? Het amendement heeft onze instemming. Tenslotte hoor ik graag nog of de gedeputeerde iets heeft toe te voegen aan de verandering in het nieuwe spotje. Mevrouw DE RIDDER: Voorzitter! Wij zijn verheugd dat - nadat D66 in 1993-'94 naar aanleiding van Leefbaar Platteland al het begrip "de kralenketting" had geïntroduceerd - iedereen elkaar nu kan vinden in de term "de parelketting". Wij zijn ook tevreden over de beantwoording door het College. Wij zijn blij dat er dit jaar nog een notitie zal komen over de bungalowparken en de functie van vakantiehuisjes. Mevrouw DE MEIJER: "Over een jaar" wil niet zeggen "dit jaar". Dat betekent volgend jaar. Mevrouw DE RIDDER: Wat de campings betreft, blijft het jammer dat dit punt niet nadrukkelijker in de Nota Toerisme en Recreatie staat. Wij zullen de uitwerking van het POP nauwkeurig blijven volgen. Wat het amendement betreft, hebben wij aangegeven dat het niet doenlijk is, Gedeputeerde Staten op de doelstelling van zoveel meer arbeidsplaatsen en toeristen af te rekenen. Het College heeft echter gezegd dat wij dat wel mogen doen, dus doen wij dat maar. Wij vinden het nieuwe tekstvoorstel inderdaad een verbetering. Ik kom bij de motie over de vaarrecreatie. Wij vinden het inderdaad belangrijk dat het College een goed inzicht geeft in het maken van de keuzes. Het gaat dus niet alleen om de effectrapportage van een specifiek voorstel, maar ook om de afweging om het ene kanaal wel uit te baggeren en het andere niet. Daarin willen wij voldoende inzicht hebben. Wij hebben hier immers te maken met grote investeringen. Wij moeten hiervan een goede afweging kunnen maken.
De heer HEMMES: Voorzitter! Wij zijn ook tevreden over de beantwoording door de gedeputeerde. Met betrekking tot het amendement en de motie kunnen wij ook het College volgen. De heer WARRIS: Voorzitter! Het amendement kunnen wij steunen. Wel komen wij voor een dilemma te staan. De groei moet komen vanuit de samenleving, vanuit de markt. Dat moet overeind blijven. Ik vind het een goede zaak dat men daarbij ook de ambitie van de Staten probeert te realiseren. Ook de motie over het heldere toetsingskader voor de vaarrecreatieve projecten kunnen wij steunen. Daarbij steunen wij het voorstel van het GPV over de brugbediening van harte. Ook hier geldt dat het draagvlak duidelijk aanwezig moet zijn. Mevrouw DE MEIJER: Voorzitter! De heer Van der Ploeg heeft gevraagd naar de vergelijkbaarheid van projecten. Ik zou willen dat wij jaarlijks tussen vergelijkbare projecten een afweging zouden moeten maken. Dan zouden wij verder zijn waarom wij het een wel en het ander niet doen. De ervaring is dat wij tot nu toe, ook op grond van het advies van de brancheorganisaties en de afspraken met de Stichting Recreatievaart Nederland, in de prioriteitsstelling over de grotere vaarcircuits spreken. Ik heb het tot nu toe jammer genoeg nog niet meegemaakt dat wij tussen twee grote projecten konden kiezen. Meestal gaat het, net als bij de afronding van het vaarcircuit bij Rhederbrug, om projecten die 20 jaar geleden zijn begonnen en waarvoor toen de prioriteiten zijn gesteld. Wij kunnen bij de kleinere projecten gebiedsgericht met elkaar vergelijken, maar van de heel grote projecten moet ik helaas constateren dat wij elk project dat zich aandient oppakken en uitwerken. Tot nu toe hebben wij daar ook altijd financiering voor gevonden op het moment dat de plannen uitgewerkt zijn. Ik hoop dat er een tijd komt dat de Staten dergelijke projecten tegen elkaar kunnen afwegen. Dat wil alleen maar zeggen dat het dan beter gaat. De heer VAN DER PLOEG: Als ik mij niet vergis komt er een project op ons af waarmee wij wel degelijk een concrete vergelijking kunnen maken op basis van afwegingen. In de nota zijn drie of vier grote projecten genoemd waarop het College wil inzetten, dus ik kan mij voorstellen dat wij voorafgaand aan de investering wel degelijk zo'n analyse kunnen maken. Mevrouw DE MEIJER: Ik heb reeds gezegd dat wij het, in verband met de verdeling van onze energie, verstandiger vinden op die gebieden in te zetten en voorlopig prioriteit te geven aan het nagaan van de mogelijkheden de drie hoofdroutes te realiseren. Dat brengt bijna automatisch met zich mee dat er vanzelf prioriteit aan wordt gegeven, omdat men in het ene gebied middelen heeft en bereid is financieel bij te dragen en in het andere niet. Ik begrijp precies wat de heer Van der Ploeg bedoelt, maar meen dat het eenvoudiger is deze vraag te stellen dan te beantwoorden. De heer VAN DER PLOEG: Ik begrijp uit de woorden van mevrouw De Meijer dat het een kwestie is van energie. Mevrouw DE MEIJER: Het heeft te maken met de vraag hoe wij onze mensen en energie het best kunnen inzetten en verdelen om enig rendement te behalen. Daar komt het op neer. Vanzelfsprekend willen wij in Oost-Groningen nog eens nagaan of een variant, zoals die bij het Damsterdiep en het Damsterdiepcircuit, mogelijk is, maar ook of een andere methode van brugbediening mogelijk is. Ik heb echter geen idee of dat technisch mogelijk is en wat het oplevert. In de commissie heb ik reeds opgemerkt dat wij bij u terugkomen op de budgetafspraken met het NNBT, waarbij vanzelfsprekend ook het promotie- en marketingplan een rol speelt. Daarnaast wordt nagegaan welke extra faciliteiten het NNBT zou kunnen bieden op het gebied van internetbegeleiding voor kleine ondernemers en wat de kosten daarvan zijn. Wij komen daarop terug in een aparte sessie. De moeilijkste vraag heeft betrekking op het spotje. De slogan in het huidige spotje is: "Er gaat niets boven Groningen." Ik wens daarover op dit moment geen discussie te voeren, want het spotje richt zich op een bredere doelgroep dan alleen toeristen en recreanten. Daarbij komt dat er kleine gebieden zijn die zelf aan promotie doen. In de praktijk blijkt dat er grote meningsverschillen bestaan over een goede slogan. Er is geen ander onderwerp waarover mensen zo veel leuke en verschillende ideeën hebben. Als wij van de gebieden of een bepaalde sector de kans krijgen een bepaald spotje te gebruiken om dat leuker te maken of het imago te verbeteren, zullen wij dat niet nalaten. Wellicht hebt u gezien dat zaterdag 26 mei jl. meer dan een halve pagina van de Volkskrant was gevuld met foto's van de Theatertrekschuittocht in Noord-Groningen, een van onze projecten in het kader van het Regionaal Cultuurplan Noord-Groningen. Veel mensen hebben vervolgens gebeld en
wilden niet slechts informatie over theater, maar tevens over het gebied. Dat is goed voor de promotie van dit gebied. Wij grijpen alle kansen daartoe aan. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! In tweede termijn heb ik gezegd dat wij de motie eventueel intrekken. Op grond van de beantwoording van de gedeputeerde hebben wij echter besloten onze motie te handhaven. Mijn fractie is namelijk van mening dat het voor projecten van 30 miljoen gulden, die op ons af komen, wel degelijk noodzakelijk is energie te besteden aan en personen in te zetten met het doel een goede analyse aan de Staten voor te leggen. De beraadslaging wordt gesloten. In stemming komt het amendement. De VOORZITTER: Ik constateer dat alle fracties positief staan tegenover overneming van het amendement door het College. Het amendement wordt met algemene stemming aangenomen. In stemming komt de motie. De motie wordt met 13 tegen 39 stemmen verworpen. Voor hebben gestemd de leden: Van Biessum, Van der Ploeg, Bos, Folkerts, Stevens, Boersema, Roggema, Slager, Visscher-Meijst, Gräper-van Koolwijk, Kerdijk-Scheepers, De Ridder en Warris. Het door de aanneming van het amendement gewijzigde concept-besluit wordt zonder stemming verheven tot besluit. 11. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 10 april 2001, nr. 2001-2116, CC, betreffende televisie en andere producties als communicatie-instrument (nummer 21/2001). De heer GERRITSEN: Voorzitter! De voorliggende voordracht over de televisieproducties is aan de orde geweest in de commissie en vloeit voort uit de nota Provincie, Profiel en Communicatie. Daarvoor zijn twee redenen aan te geven. In de eerste plaats ontvangen wij vragen van televisiemakers en ten tweede komt het vraagstuk van de profilering aan de orde, de wijze waarop wij daarmee omgaan en of er gebruik kan worden gemaakt van het medium televisie. Deze voordracht geeft daar uitsluitsel over, want daaruit blijkt op welke wijze het College de zaak wil aanpakken. Wij hebben eerder in de statenvergadering op een goede manier gedebatteerd over de nota. Het probleem is volgens het College dat het goede provinciewerk moet worden gedaan en op een goede wijze naar buiten dient te worden gebracht. Wij hebben bij die gelegenheid immers gememoreerd dat de provincie met twee doelpunten achter staat. Ten eerste is het voor veel burgers onduidelijk waarmee de provincie zich bezighoudt; het goede provinciewerk is voor hen onduidelijk. Ten tweede speelt een rol dat de provincie zowel met het bestuur als met de politiek te maken heeft en dat de politieke processen onvoldoende zichtbaar zijn. De Staten en het College zijn daarvan doordrongen en daarop wordt actie ondernomen. De vraag is of datgene wat in deze voordracht over televisieproducties en andere uitingen van communicatie voorligt, tegemoet komt aan de doelstellingen uit de nota Provincie, Profiel en Communicatie en uit de inleiding bij de voordracht. Er liggen vier voorstellen op tafel. Mijn fractie is enthousiast over het idee van cofinanciering van regionale televisieproducties. De commissie zag het spookbeeld dat degene die betaalt ook bepaalt. De vraag is of wij dan steeds bestuurders in beeld krijgen, omdat er volgens de contracten met de regionale omroepbesturen tenminste een aantal minuten moet worden ingeruimd voor een toelichting door de gedeputeerde. Uit de toelichting van de gedeputeerde en de voordracht blijkt deze vrees ongegrond. Het Commissariaat voor de Media heeft daarover ook gerapporteerd. De provincie bepaalt het onderwerp en de verantwoordelijkheid ligt volledig bij de producent van deze televisieproducties. Het lijkt verantwoord en volgens ons is er geen vuiltje aan de lucht. Er is gezegd dat het zinvol zou zijn ingrijpende projecten van de provincie, zoals de Blauwe Stad, vast te leggen en vast te houden. Dat heeft onze volledige instemming. Er dreigde daar een financiële sluiproute te ontstaan, maar de commissie heeft daarop bijzonder alert gereageerd met de aankondiging van een andere aanpak omdat het niet volgens de financiële spelregels van dit huis verliep. Inmiddels is duidelijk dat dat keurig via de Voorjaarsnota wordt
afgehandeld en daarmee is dat probleem uit de wereld. Ik dank de fracties die hierop zo alert hebben gereageerd. In de voordracht wordt ook aandacht besteed aan coproducties en cofinanciering van regionale televisieproducties met een meer afgeleid maatschappelijk belang. Ik kom terug op de doelstelling dat het goede provinciewerk en het provinciaal beleid op goede wijze naar buiten dienen te worden gebracht. Wij vinden dat dat in dit geval niet gebeurt. Ik noem het programma Opsporing Noord als voorbeeld, zonder uitspraken te doen over het karakter en de waarde daarvan, waarin het provinciaal beleid niet wordt gedemonstreerd. Het past daarom absoluut niet binnen de doelstellingen van de nota Provincie, Profiel en Communicatie. Wij zijn er geen voorstander van, dat te overwegen of per geval af te wegen. Wij constateren daarnaast dat het risico bestaat dat dit de deur openzet naar cofinanciering of naar dubbele financiering van producties van RTV-Noord. In de commissie heeft D66 dat al opgemerkt. RTV-Noord ontvangt een subsidie die door de provincie wordt verstrekt en draagt zelf de volledige journalistieke verantwoordelijkheid. RTV-Noord maakt eigen afwegingen en bepaalt het aanbod, wat een goede zaak is en vooral niet moet veranderen. De heer BLEKER: Het door de heer Gerritsen geschetste gevaar met betrekking tot dubbele financiering is er niet voor de eerste categorie regionale tv-producties. Voor deze categorie, die het presteren van de provinciale overheid in beeld brengt, geldt eveneens dat er een extra budget per productie beschikbaar is. Hij gebruikt dat argument echter niet voor deze categorie en ik vraag mij af wat daarvan de reden is. De heer GERRITSEN: Wij stemmen in met regionale producties die direct zijn gerelateerd aan het provinciaal beleid en die dat toelichten. Het betreft nieuwe initiatieven die door de provincie mogelijk worden gemaakt. Ik zie geen gevaar voor dubbele financiering, omdat het een geheel nieuw initiatief is. Wij hebben moeite met paragraaf 2.3, omdat reguliere programma's daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen. Ik noem het programma Podium Noord over cultuur, dat al snel in relatie wordt gebracht met het cultuurbeleid. Voor het programma Noord Sport is er altijd een indirecte relatie met het breedtesportbeleid. Ik kan zelfs zo ver gaan dat het weerbericht hiervoor in aanmerking komt, bijvoorbeeld op grond van de Groningse taal en de relatie met het toerismebeleid. Het is immers voor de inwoner die op een goede manier gebruik wil maken van het toeristische aanbod belangrijk te weten wat voor weer het wordt. Dat vinden wij niet wenselijk. De heer BLEKER: Dat weerbericht spreekt mij in het bijzonder aan. Ik doel nogmaals op de eerste categorie. Het kan om meerdere regionale televisieproducties in een jaar gaan. De vraag is waarom de heer Gerritsen voor deze categorie het argument van dubbele financiering niet opvoert. Wij hebben Opsporing Noord als voorbeeld genoemd, een bestaand programma dat het algemeen belang dient. De heer Gerritsen moet zich eens voorstellen dat dat programma er niet is en dat de portefeuillehouder in samenwerking met Openbaar Ministerie en politie op de gedachte komt een televisieproductie in te zetten als instrument om beleidsdoeleinden te realiseren waarover wij het eens zijn. In dat beleidsplatform komt het nog niet bestaande programma Opsporing Noord aan de orde. Wij menen dat dat een bijdrage kan leveren aan de realisatie van het veiligheidsbeleid. Het is innovatief en nieuw. Wat is dan het argument om het niet te doen? De heer GERRITSEN: De vraag is bepalend of het al dan niet direct gaat om provinciaal beleid. Opsporing Noord is een programma waarvoor dat absoluut niet geldt. Wij doen niets aan het vangen van boeven, hoe belangrijk dat ook is. Er zijn indirecte constructies mogelijk en wij krijgen tranen in onze ogen als wij lezen over jeugd, veiligheid en andere zaken die toch nog enige indirecte relatie suggereren. Mij gaat het er echter om dat bij besluit 1 staat dat er al dan niet een productie komt met een directe relatie met het provinciaal beleid staat of valt met cofinanciering door de provincie. Naar mijn mening bestaat dat gevaar hier niet. Ik sprak over het derde besluit, paragraaf 2.3, en noemde het programma Opsporing Noord als voorbeeld waarin het provinciaal beleid niet wordt gedemonstreerd, maar er sprake is van een indirect afgeleid belang. Het past absoluut niet binnen de doelstellingen van de nota Provincie, Profiel en Communicatie". Dat is voor ons bepalend. Daarom kunnen wij ons niet in deze passage vinden. Wij vinden het terecht dat er een wat afhoudende opstelling is gekozen voor landelijke televisieproducties. Door de formulering "in principe geen*" wordt de deur geopend er eventueel aandacht aan te besteden. Wij vragen ons in het kader van de doelstellingen in de nota "Profiel, Profiel en communicatie af - los van de opvatting van het provinciaal bestuur van Utrecht hierover - waarom de provincie Groningen haar beleid moet uitleggen aan de provincie Utrecht. Nu zou het college kunnen stellen dat het wenselijk is dat het bijvoorbeeld mogelijk is dat Provinciale Staten van Groningen hun standpunt voor de provincie
Friesland uiteenzetten over een niet nader te identificeren beleidsonderwerp. Daarmee gaan wij akkoord. Dat is dan wel de enige uitzondering. Wij stellen voor, de woorden "in principe" te schrappen en geen medewerking te verlenen aan landelijke televisieproducties. Vanzelfsprekend kan het promotiebeleid doorgaan. Daarover hebben ons overigens geen klachten bereikt. Het dus uit dat oogpunt niet noodzakelijk televisieproducties te gebruiken. De heer BOUMANS: Voorzitter! De nota Provincie, Profiel en Communicatie is een afgeleide van deze voordracht, waarmee de fractie van de VVD heeft ingestemd. De heer Gerritsen heeft reeds opgemerkt dat wij graag willen uitleggen wat wij in dit huis doen en dat wij dat goed doen. Mijn fractie kan daarom instemmen met de besluitpunten 1, 2 en 4 van deze voordracht, over de cofinanciering van regionale producties, grootschalige projecten en het bij voorkeur niet meefinancieren van landelijke producties. Wij vragen extra aandacht voor besluitpunt 3, zoals wij ook in de commissie al hebben gedaan. De gedeputeerde heeft daar gezegd dat het de intentie is, de Blauwe Stad vast te leggen in een documentaire. De VVD-fractie stemt daarmee in, maar heeft om een nadere voordracht bij de Voorjaarsnota gevraagd waarin met name de financiële paragraaf en de opbrengsten duidelijker worden uitgelegd. Wij stemmen in met deze voordracht. Mevrouw BOS: Voorzitter! De vraag is aan de orde of de provincie gaat meebetalen aan bepaalde landelijke en regionale televisie- en andere producties. Het gaat hier vooral om regionale tv-producties. Wij kwamen er in een eerder stadium niet geheel uit. Wij reageerden in eerste instantie terughoudend omdat wij veel belang hechten aan een onafhankelijke pers en wij vreesden dat die gevaar zou lopen. Tijdens de commissiebehandeling heeft mijn fractie gezegd dat zij er nog een nachtje over wilde slapen. Dat hebben wij gedaan. Wij hebben hierover gediscussieerd en onze conclusie is dat de moderne media goede middelen zijn om het beleid en het besluitvormingsproces van de provincie te verduidelijken en dat het verantwoord kan zijn daaraan een financiële bijdrage te geven. De opmerkingen van de heer Bleker in de commissie over de spelregels die zouden worden gehanteerd waren voor ons verhelderend. Wij kunnen concluderen dat het uitgesloten is dat bewindslieden, dus ook gedeputeerden en commissarissen, in dergelijke documentaires acteren. In de richtlijn van het Rijk is overigens een ontsnappingsclausule opgenomen. Ik vraag mij af hoe de provincie daarmee omgaat. Het gaat om nieuw beleid waarmee wij niet eerder te maken hebben gehad. Wij zullen daarom nog naar een oplossing moeten zoeken om te bepalen hoe wij hiermee in de praktijk moeten omgaan. Mijn fractie stelt daarom voor dat ieder voorstel, ongeacht het bedrag, terugkomt in de commissie- en/of de Staten. Dat zal overigens sowieso al gebeuren, want het gaat om grote bedragen. Mijn fractie stemt in met de besluiten 1 en 2. Wij hebben uitgebreid gesproken over besluit 3 over betreffende de financiering van de documentaire over de Blauwe Stad als historisch document. Dit punt zal bij de Voorjaarsnota aan de orde komen, maar ik meen dat wij hebben afgesproken dat het besluit in kwestie zou worden geschrapt. Er staat immers voldoende in de tekst. De heer BLEKER: Ik meen dat hebben afgesproken dat wij de tekst van het besluit zouden aanpassen. Dat is gebeurd. Mevrouw BOS: Ik meen dat wij hebben afgesproken dat besluit 3 kan worden geschrapt. Mevrouw DE RIDDER: Dat staat zelfs letterlijk in het verslag. De heer BLEKER: Staat er in het verslag dat wij dat hebben afgesproken? Mevrouw BOS: U wilde er op dat moment ook niet aan. Mevrouw DE RIDDER: Als u dat wilt, kan ik het verslag erbij pakken. De VOORZITTER: Het is duidelijk dat het slechts een advies is van de commissie aan het College. Het College heeft op deze wijze uitvoering gegeven aan het advies van de commissie. Mevrouw BOS: De fractie van GroenLinks heeft evenals de fractie van de VVD gevraagd bij de Voorjaarsnota een uitgebreider voorstel voor te leggen. Besluit nr. 4 houdt in dat er in principe geen medewerking wordt verleend aan landelijke producties; dat vinden wij te strak. Wij kunnen ons namelijk voorstellen dat de provincie of het provinciaal beleid door landelijke producties op een goede manier
onder de aandacht wordt gebracht. Wij noemen de documentaire over Kloosterburen als voorbeeld. Wat ons betreft mag dat een ruimere invulling krijgen. Ik vernam via Radio Noord dat de provincie het televisieprogramma Opsporing Noord zal subsidiëren. Ik vond het vreemd dat dat werd verkondigd terwijl wij er nog geen besluit over hebben genomen. Tijdens de commissiebehandeling bleek bovendien duidelijk dat veel fracties daarmee terughoudend willen omgaan. Het staat niet in de voordracht, maar wordt wel genoemd. Wij kunnen ons voorstellen dat de provincie nu en dan programma's subsidieert met een groot algemeen belang. Daarover moeten de Staten uiteindelijk een besluit nemen. Wij vinden echter, evenals de fractie van de PvdA, dat het niet de taak is van de provinciale overheid het Openbaar Ministerie direct of indirect te subsidiëren voor het programma Opsporing Noord. Ik vind dat dit voorbeeld uitnodigt tot het uitwerken van nadere heldere criteria, want deze zijn nog te vaag. De heer SLAGER: Voorzitter! Ik kan volstaan met enkele korte opmerkingen over deze voordracht. De gewijzigde voordracht nr. 21A leidt tot een viertal besluiten. Ik zou op al deze besluiten in kunnen gaan en daarover een beschouwing kunnen houden, maar doe dat niet. De fractie van de GPV stemt in principe in met deze vier besluiten, maar in feite nemen wij hier geen werkelijke besluiten. Iedere zin in het besluit, wordt immers voorafgegaan door de woorden "in principe", dus alles is nog mogelijk. Het zijn richtinggevende besluiten en deze komen terug als er een nadere invulling aan moet worden gegeven. Wij stemmen daarom in met de vier besluiten. Besluit 3 levert voor ons de meeste problemen op, maar ook daarvan is reeds gezegd dat de definitieve besluitvorming plaatsvindt bij de behandeling van de Voorjaarsnota. Daarbij komt dat ook de zin in dit besluit wordt voorafgegaan door de woorden "in principe", wat inhoudt dat alles nog mogelijk is. Mijn fractie pleit er echter niet voor er een gewoonte van te maken besluiten van de Provinciale Staten vooraf te laten gaan door de woorden "in principe", want volgens haar komt dat de helderheid niet ten goede. Mevrouw DE RIDDER: Voorzitter! De heer Bleker treedt in zijn commissie en met de nota Provincie, Profiel en Communicatie steeds op als een man met de wens tot verduidelijking te komen van het politieke profiel van de Staten. Naar aanleiding van zijn antwoorden op vragen naar aanleiding van deze voordracht met betrekking tot de televisieproducties, blijkt dat er grenzen aan zijn wens zijn verbonden. Zodra wij aangeven dat wij door middel van televisieproducties verantwoording willen afleggen, zegt hij duidelijk dat wij daarop niet meer invloed hebben dan het aangeven van het thema en dat het slechts betrekking heeft op vastgesteld beleid. Wij wensen het door hem geschetste beeld te bestrijden. Het is immers de bedoeling dat wij aan de burger uitleggen welk besluit is genomen en waarom dat het geval is. Als dat niet het geval is, is het niet juist te zeggen dat wij door middel van tv-producties verantwoording afleggen. Het is niet juist dat ons probleem te maken heeft met het al dan niet op de televisie komen van de gedeputeerde, zoals de fractie van de PvdA schetst. De vraag is welke informatie wij zullen verstrekken. De provincie zal immers door de productiemaatschappij worden benaderd met de vraag informatie te leveren. Het College of de dienst heeft de keuze alle pro-indicaties te geven met betrekking tot een bepaald besluit en aan te geven waarom een bepaald besluit is genomen. Het kan er ook toe komen uit te leggen op welke wijze een besluit vanuit politiek oogpunt tot stand is gekomen, welke overwegingen een rol hebben gespeeld en welke minder relevant werden geacht. In de lijn van de nota Provincie, Profiel en Communicatie ligt het wat ons betreft voor de hand de laatste door mij genoemde informatie te geven. Wij wensen van het College dan ook de toezegging dat bij de informatievoorziening aan de productiemaatschappij verslag wordt gedaan van de gesignaleerde problemen bij een bepaald besluit en dat de telefoonnummers van de leden van de Staten worden doorgegeven, zodat de productiemaatschappij eventueel aanvullende gegevens kan opvragen. De Staten moeten immers verantwoording afleggen. De heer TERPSTRA: Wat is de bedoeling van mevrouw De Ridder? Ik heb sterk de indruk dat zij bezig is een eigen televisiemaatschappij op te richten en dat zij daarbinnen, vanuit haar eigen regie, allerlei zaken wil doen. Mevrouw DE RIDDER: De heer Terpstra heeft volgens mij niet goed begrepen wat ik probeer te zeggen. Wij zeggen dat wij verantwoording willen afleggen over het door ons gevoerde beleid, dat er een mogelijkheid is coproducties aan te gaan en dat wij het medium televisie kunnen gebruiken om uit te leggen wat er binnen de Staten gebeurt. In de stukken staat nadrukkelijk dat de verantwoordelijkheid bij de productiemaatschappij ligt in plaats van bij ons. Wij kunnen echter wel goede informatie leveren en
mijn fractie dringt erop aan dat dat gebeurt. Het moet niet slechts informatie zijn over het genomen besluit, maar tevens over de wijze waarop dat tot stand is gekomen. De heer TERPSTRA: Ik blijf erbij dat de fractie van de D66 probeert op de stoel van de productiemaatschappij te gaan zitten. Mevrouw DE RIDDER: Ik herhaal dat de heer Terpstra het niet goed heeft begrepen. Ik heb het verslag van de commissiebehandeling erbij gepakt, waarin letterlijk staat: "Gedeputeerde de heer Bleker antwoordt dat punt 3 uit het besluit zal worden geschrapt." Het verbaast ons dan ook dat punt 3 nog in de gewijzigde voordracht staat, al is de tekst gewijzigd. Er staat echter "in principe", dus wij kunnen bij de Voorjaarsnota alsnog besluiten wat wij zullen doen. De fractie van het GPV heeft daarover zojuist ook opmerkingen gemaakt. Wij ondersteunen echter het verzoek van de fractie van de VVD met nadere informatie te komen, maar dat hebben wij in de commissie eveneens duidelijk gemaakt. Het lijkt ons overigens een goede zaak dat dergelijk materiaal over de Blauwe Stad wordt aangelegd. Het betreft immers een majeur project en het zou aardig zijn over 25 jaar aan de jeugd te laten zien hoe het Oldambt er vroeger uit zag en waarom en op welke wijze is besloten daarin verandering aan te brengen. Zij kunnen daardoor achteraf hun oordeel vellen over het resultaat en zich afvragen of de doelstellingen zijn gerealiseerd. Ook hiervoor geldt dat volledige informatievoorziening voor de productiemaatschappij een absolute must is. Dat geldt in dit geval niet slechts voor de totstandkoming van het Statenbesluit, maar tevens voor de besluiten van de gemeente. Het laatste punt heeft betrekking op de landelijke producties. Wij kunnen de redenering van het College op dit punt volgen. Het blijft echter te betwisten of het al dan niet onder het promotiebeleid valt. Het lijkt ons daarom verstandig dat het College de Staten, ook bij afwijzing van subsidieaanvragen, in meer dan twee zinnen informeert, zodat zij dit besluit eventueel zouden kunnen wijzigen. Wij zouden het fijn vinden als wij deze toezegging krijgen. De heer HEMMES: Voorzitter! Op zichzelf heeft mijn fractie geen problemen met het feit dat de provincie zich wil profileren. Vanzelfsprekend is de televisie daarvoor het uitgelezen instrument. Dat geldt in het bijzonder voor de regionale televisie. Mijn fractie plaatst echter vraagtekens bij het waarborgen van de onafhankelijkheid. Ieder College heeft immers zijn eigen kleur en signatuur. Wij zijn daarover niet gerust en kunnen op onze vingers natellen dat dat in de toekomst tot veel commotie zal leiden. De provincie heeft de laatste tijd overigens niet te klagen over positieve en negatieve aandacht van de media en er is nog altijd een gedeputeerde die waardig in de camera's kijkt als hij namens de provincie op audiëntie is bij de Paus. De in de voordracht genoemde voorbeelden spreken ons niet aan. Ik doel bijvoorbeeld op het meefinancieren van een documentaire over de Blauwe Stad. Onze mening over dit project zal iedereen bekend zijn en daaruit is af te leiden dat wij deze documentaire niet financieel wensen te ondersteunen. Het geld verdient volgens ons een betere bestemming, of er moet voor worden gekozen opnamen te maken van het huidige gebied, zodat men later aan het nageslacht kan tonen dat wij er een puinhoop van hebben gemaakt. De heer BLEKER: Het eerste gebeurt en het tweede kan men dan beoordelen, als men dat wil. Het is juist de bedoeling de ontwikkeling in het gebied van de Blauwe Stad in de loop der tijden in beeld te brengen. Dat maakt het project bijzonder. De heer HEMMES: U heeft een andere intentie met het maken van de documentaire. Het gebied zal er anders uitzien dan u verwacht. Ook het andere voorbeeld, het programma Opsporing Noord, vinden wij nogal ver gezocht. De relatie tussen dat programma en het profiel van onze provincie ontgaat ons volledig. Dat wordt onderstreept door het feit dat ik vorige week in de krant las dat RTV-Noord om budgettaire redenen met dit programma stopt. Moeten wij dat programma financieren, omdat het Openbaar Ministerie vindt dat het een belangrijk programma is waarmee moet worden doorgegaan? Wij zijn van mening dat wij dat niet moeten doen, want dan begeven wij ons op een hellend vlak. RTV-Noord wil immers met dat programma stoppen, omdat men het geld liever aan andere programma's besteedt die men belangrijker vindt. Als wij het programma Opsporing Noord meefinancieren, zal RTV-Noord het uitzenden terwijl men het zelf minder belangrijk vindt. Dat vinden wij een slechte ontwikkeling. Mijn fractie kan niet akkoord gaan met de voorliggende voordracht. Er bestaat nog te veel onduidelijkheid over het waarborgen van de onafhankelijkheid en de programma's die wij zouden moeten meefinancieren, spreken ons absoluut niet aan. Het is ons niet duidelijk wat de betekenis daarvan is en deze programma's zijn zeker niet van groot en voor algemeen belang.
De heer WARRIS: Voorzitter! Wij sluiten ons aan bij de opmerkingen van de heer Slager over de woorden "in principe". Ik vind dat de gedeputeerde zich aan zijn toezegging met betrekking tot punt 3 moet houden. Mevrouw De Ridder citeert weliswaar uit een verslag dat nog niet is goedgekeurd, maar ik neem aan dat de gedeputeerde toegeeft dat hij dat heeft gezegd. De heer BLEKER: Voorzitter! Deze voordracht had een behoorlijk lange draagtijd, namelijk ongeveer drie jaar. In de vorige collegeperiode werd de vraag gesteld of wij regionale en eventueel landelijke televisieproducties wensen mee te financieren, want wij werden daarmee op gezette tijden geconfronteerd. Het beantwoorden van deze vraag luistert nauw, wat ook uit de bijdragen van de verschillende fracties blijkt. Het is immers belangrijk dat de onafhankelijkheid gewaarborgd blijft, voorlichting wordt gegeven en dat daarbij gebruik wordt gemaakt van moderne media. Voorlichting en cofinanciering van producties mag echter niet leiden tot het benutten van onafhankelijke media - naar inhoud en richting - voor het realiseren van bestuurlijke doelstellingen. Het luistert nauw en daarom verschijnt deze voordracht, nadat de nota "Provincie, Profiel en Communicatie" door de Staten is vastgesteld. Wij hebben daarin een aantal "stevige" ambities geformuleerd met het doel voor bewoners en organisaties in onze provincie beter zichtbaar te maken wat het provinciebestuur presteert. In eerste instantie is het niet de bedoeling het politieke karakter van de provincie te tonen, maar vooral het werk, het takenpakket en de prestaties van de provincie. Wij beschouwen het gebruik van televisieproducties als een middel dat kan bijdragen aan het vergroten van het inzicht in de prestaties van de provinciale overheid en krijgen daarvoor brede steun van de Staten. Ik doel dan op het inzicht geven in vastgesteld beleid en resultaten daarvan en niet op een bepaald beleidsvoornemen waarover nog veelvuldig discussie moet worden gevoerd. Cofinanciering heeft voor- en nadelen. Het is belangrijk er voor op te passen dat wij de onafhankelijke media ten onrechte benutten voor bestuurlijke doeleinden, anders dan het geven van voorlichting over bestaand beleid. Daarnaast moeten wij ervoor zorgen dat wij de onafhankelijke media niet op oneigenlijke wijze subsidiestromen doen toekomen voor zaken die zij normaal gesproken onder de eigen verantwoordelijkheid uit de reguliere subsidies betalen. De spelregels voor de regionale producties zijn volgens mij nauwgezet in de bijlage geformuleerd. Mevrouw Bos heeft melding gemaakt van de beraadslagingen van de fractie van GroenLinks. Zij sprak eveneens over het acteren van bewindslieden in producties. De daarvoor bestaande regels van de Voorlichtingsraad sluiten dat uit en als een bewindspersoon daarin zou willen toestemmen, dient daarover contact te worden opgenomen met de minister-president. Volgens mij kunnen wij dat niet doen en bovendien is hier geen minister-president, maar een Commissaris van de Koningin. Als het bij hoge uitzondering aan de orde komt, dan zou dat aan de Commissaris van de Koningin moeten worden voorgelegd. Laatstgenoemde zou dat moeten voorleggen aan het seniorenconvent. Als wij op deze wijze handelen, is er sprake van een duidelijke procedure. Wij gaan er dus in principe niet mee akkoord, maar bij hoge uitzondering zou dat de procedure kunnen zijn. Ik richt mij tot mevrouw Bos, omdat zij de leemte in de regelgeving heeft aangekaart. Er blijkt geen meningsverschil te bestaan over de wenselijkheid in een voorkomend geval een belangrijke verandering in het aangezicht van de provincie te documenteren, voor zover dat mede een gevolg is van provinciaal beleidsoptreden. Het is niet noodzakelijk daarvoor de televisie te gebruiken. Daarvoor zijn meerdere mogelijkheden te bedenken, zoals het maken van fotoreportages. Ik begrijp dat niemand, met uitzondering van de heer Hemmes, bezwaar maakt tegen het in beeld brengen van de verandering in de fysieke omgeving van de Blauwe Stad. De Staten stellen echter de voorwaarde dat daarvoor een goed onderbouwd voorstel wordt gedaan en plaatst twee kanttekeningen. Zij wensen het definitieve besluit daarover te nemen bij de Voorjaarsnota, op basis van nadere informatie over de opzet en de bedoeling van de documentaire. Volgens mij is het belangrijk dat wij de Staten zo snel mogelijk informatie aanbieden over de opzet en de aard van deze documentaire, zodat de besluitvorming kan plaatsvinden. Ik zeg dat toe. Over besluit 3 merk ik op dat ik van mening ben dat het citaat uit het verslag juist is waaruit blijkt dat ik heb gezegd dat het zou kunnen worden geschrapt. Ik geef toe dat wij daarover ambtelijk advies hebben gekregen. Wij zijn nagegaan op welke wijze wij in het algemeen handelen ten aanzien van een vooraankondiging van een besluit dat bij de Voorjaarsnota zal worden genomen. Hier is de tekst overgenomen die wordt gebruikt in andersoortige situaties die zich eerder hebben voorgedaan. Ik heb dus uit onkunde gezegd dat dat punt kan worden geschrapt. Uit het ambtelijk advies blijkt dat het niet juist is het te schrappen, maar dat het anders moet worden geformuleerd. Het College heeft zich aan dat ambtelijk advies geconformeerd. De betekenis is echter hetzelfde, namelijk dat dat de plaats is waar het commitment wordt aangegaan. Verschillende fracties hebben vraagtekens geplaatst bij de eventuele cofinanciering van producties onder de noemer "programma's met een algemeen belang en wat indirecter
gerelateerd aan het provinciaal beleid." De heer Gerritsen en enkele anderen vragen zich af of het verstandig is daaraan te beginnen. Het is de bedoeling, als wij het zouden doen, het programma uit de beleidskredieten te financieren in plaats van uit de communicatie- en promotiebudgetten. Daaruit blijkt dat het een programma zou zijn dat een relatie heeft met de provinciale inzet en beleidsdoeleinden, al is het wat indirect. Opsporing Noord is een voorbeeld. Wij hebben op aandrang van de Staten een nota "Integraal Veiligheidsbeleid" opgesteld, waarin binnen de wettelijke mogelijkheden de ambitie is uitgewerkt met het doel tot verbetering te komen van de veiligheid voor de Groningse bevolking. Wij werken inmiddels twee jaar met een project Jeugd en Veiligheid, waaraan wij in een periode van 3 jaar ongeveer 700.000 gulden besteden. Dat is gericht op preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit. Daarnaast participeren wij in reguliere overlegvormen en in het platform Jeugd en Veiligheid. De provincie heeft dus wel degelijk een beleid dat zich richt op de verbetering van de veiligheid en het vergroten van het veiligheidsgevoel. De vraag is of dat programma een bijdrage levert aan onze beleidsdoelstellingen. Volgens ons is dat indirect het geval. Wij hebben tijdens het overleg met het Openbaar Ministerie en RTVNoord gevraagd de beleidsdoelstellingen van de diverse instanties naast elkaar te leggen en na te gaan of het mogelijk is dat het programma zich meer daarop toespitst. De belangrijkste vraag is of het programma direct of indirect bijdraagt aan een beleidsinzet van het provinciaal bestuur. Ik noem een ander voorbeeld. Mevrouw De Meijer stelde op 29 mei 2001 een vraag over de participatie in het beroepsonderwijs. Het is voor te stellen dat de onderwijswereld en gemeenten aangeven dat onze provincie voorlichting moet geven aan of aan promotie moet doen voor de toekomstige participanten in het beroepsonderwijs. Dat zou indirect kunnen bijdragen aan een van onze beleidsdoelstellingen. De vraag is dan of de provincie, als een van de participanten, bereid is dat medium als een van de beleidsinstrumenten in te zetten. Voor het programma Opsporing Noord geldt volgens ons dat er, gelet op onze beleidsinzet, een relatie is te leggen. Het moet dan wel duidelijk zijn dat daaraan bijzondere, bovenproportionele kosten zijn verbonden vanwege de aard van het programma. Het College is bereid zich in te zetten voor een cofinanciering van Opsporing Noord en de media vertalen dat in termen als "de provincie is bereid", maar wij kennen de formele procedures. Wij komen met een voorstel bij de Staten en vragen hen daarover een beoordeling te geven. Aan de hand van de inbreng van de verschillende fracties maak ik op dat een stevige onderbouwing en het op goede wijze uitwisselen van argumenten belangrijk is om voldoende steun voor het voorstel te krijgen. De ruimte voor het maken van deze afweging, is als het ware in paragraaf 2.3 aangegeven. De heer Boumans heeft ten aanzien van de Blauwe Stad een voorbehoud gemaakt, maar het definitieve besluit daarover wordt bij de behandeling van de Voorjaarsnota genomen. Er ontstond een interessant debat tussen mevrouw De Ridder en de heer Terpstra over de vraag wat de bedoeling is van de fractie van de D66 met betrekking tot de informatievoorziening, het inzichtelijk maken van de politieke afwegingen et cetera. Het is belangrijk scherp te blijven opereren en onafhankelijkheid van de media staat voorop. Mevrouw DE RIDDER: Volgens mij begrijpt u mij ook niet goed. De heer BLEKER: Ik probeer uitleg te geven. Onafhankelijkheid van de media staat voorop. Het thema kan eventueel door het provinciaal bestuur worden bepaald, maar daarmee houdt het op. Vanzelfsprekend hebben wij de plicht, als het een provinciaal thema of beleid betreft, alle relevante informatie uit het politieke besluitvormingsdossier ter beschikking te stellen van de programmamaker. Ik doel op handelingen van de Staten, commissieverslagen, moties, informatie over georganiseerde inspraakavonden et cetera. Vervolgens moeten wij geen actie meer ondernemen, want dan heeft het onafhankelijke medium de vrijheid het verder goed uit te werken. De heer Slager merkte op dat wij in de voordracht nogal eens gebruik maken van de woorden "in principe". Dat lijkt wat zwak, maar wij moesten een essentiële afweging maken. De vraag was of wij al dan niet akkoord gaan met het cofinancieren van producties. De woorden "in principe" betekenen wat ons betreft dat de individuele besluiten voor cofinanciering aan de Staten en desbetreffende commissie(s) worden voorgelegd. Wij kunnen zodoende bij de besluitvorming rekening houden met het advies van de Staten. Dat geldt voor alle voorstellen die hierover in de toekomst aan de orde komen, want wij hebben met een gevoelige zaak te maken. Ik ben het overigens wel met de heer Slager eens dat de woorden "in principe" niet in de besluiten moeten worden opgenomen. De heer SLAGER: In principe, geen "in principe".
De heer BLEKER: Precies. Over de afwijzing van de subsidie voor landelijke producties merk ik op dat de Staten kort geleden een aanpassing op de Subsidieverordening hebben goedgekeurd, welke inhoudt dat afwijzingen van subsidies niet bij de Staten terechtkomen. Wij zijn inmiddels nauwelijks een maand verder en zouden meteen een uitzondering willen maken voor afwijzingen van subsidieverzoeken voor landelijke producties. Ik ben er voorstander van ons aan de afspraak te houden. De heer GERRITSEN: Voorzitter! Ik heb behoefte aan een korte schorsing. De VOORZITTER: Ik stel voor tijdens de lunch te overleggen en om 13.30 uur de vergadering voort te zetten. De vergadering wordt geschorst van 12.30 tot 13.38 uur. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de heer Gerritsen. De heer GERRITSEN: Voorzitter! Wij hebben de bijdrage van het College over de voordracht met betrekking tot de televisiepresentaties gevolgd. Deze verduidelijkt een aantal punten, maar doet niets af aan onze bezwaren. Wij hebben gemeld dat wij geen voorstander zijn van het door de provincie stimuleren van landelijke producties, ondanks het feit dat dat in het kader van het promotiebeleid zou gebeuren. Wij constateren dat andere fracties daar anders tegenover staan, waartoe zij het recht hebben. De heer BOUMANS: Op welk punt wijkt u af van het collegestandpunt? De heer GERRITSEN: Wij hebben aangegeven dat wij bezwaar maken tegen de frase "in principe geen", omdat wij vrezen dat de televisiemakers zich dan beroepen op de promotionele waarde en het aansluiten op het promotiebeleid. Ik roep Kloosterburen in herinnering. Televisiemakers zullen deze mogelijkheid waarschijnlijk aangrijpen, wat wij niet wenselijk vinden. Wij stellen echter vast dat de meerderheid van dit huis daarover een andere mening is toegedaan. De heer BOUMANS: U bent voorstander van nadrukkelijk "nee"? De heer GERRITSEN: De woorden "in principe" zijn vaag en wij zijn er daarom voorstander van deze te vervangen door "nee". Mijn fractie constateert echter dat dat op dit moment niet mogelijk is, maar wellicht verandert dat. Wij hebben aangegeven dat wij geen voorstander zijn van het leveren van een bijdrage aan producties met een meer afgeleid belang, zoals dat in paragraaf 2.3 is verwoord. Het hoofdargument daarvoor is dat dat niet past binnen de doelstellingen die in de nota "Provincie, Profiel en Communicatie" uiteen zijn gezet. Mijn fractie hecht eraan een directe relatie te leggen en te houden met het provinciaal beleid. Zij is het eens met het College dat het goed is te werken aan verduidelijking van het provinciaal beleid - en er bestaat geen misverstand over wat al dan niet provinciaal beleid is - en daarvoor het medium televisie te gebruiken. Mijn fractie vindt het goed voor deze programma's aan cofinanciering te doen. Over het leveren van een bijdrage aan programma's met een afgeleid belang hebben wij gezegd dat dat niet binnen de doelstelling past en dat dat de deur opent naar het financieren van andere programma's die daarvoor niet in aanmerking zouden moeten komen. Wij dienen daarom een amendement in dat behelst dat wij een rode streep trekken door paragraaf 2.3 en dat wij besluit 1 enigszins willen aanpassen. Wij stellen voor de tekst te wijzigen in "*meefinancieren van regionale televisieproducties die direct zijn gerelateerd aan het provinciaal beleid." De VOORZITTER: Het amendement heeft betrekking op het besluit en paragraaf 2.3 komt in de besluitonderdelen als zodanig niet voor. Het is een beschrijving van beleid dat u in onafhankelijke voorstellen krijgt voorgelegd. Als u dat wilt doen, moet u een formule opnemen waarin staat wat al dan niet mogelijk is. Volgens mij kan het amendement niet inhouden dat een deel van de voordracht moet worden geschrapt, anders dan dat het in het besluit zelf tot uitdrukking komt. Vandaag blijft het besluit over en eerste deel heeft daarop geen betrekking. De heer GERRITSEN: Het is opgenomen in het besluit dat onder punt 1 ruim is geformuleerd en dat wij willen inperken. Dat kan in ieder geval blijven staan. Ik ben van mening dat het met een amendement
mogelijk is wijzigingen in onderdelen van de voordracht aan te brengen. Ik begrijp niet dat de voorzitter zegt dat dat niet kan. De VOORZITTER: In het besluit komt dat als zodanig niet tot uitdrukking. Als u dat doet, moet u tegen een onderdeel van het besluit stemmen. Het is echter geen onderdeel van het besluit. Het is ook niet mogelijk het omgekeerd te formuleren, zodat er sprake is van een destructief amendement. De heer GERRITSEN: Ik ben van mening dat het wel degelijk onderdeel uitmaakt van het besluit. Het behoort namelijk tot de ruime formulering van besluit 1. Dat verwijst naar paragraaf 2.3 en daarom hechten wij eraan deze volledig te schrappen. Het is immers belangrijk dat daarover geen misverstanden ontstaan. De VOORZITTER: Ik begrijp dat u door middel van het amendement voorstelt, besluit 1 aan te scherpen. Vervolgens kunt u als toelichting op het amendement onder andere aangeven dat datgene wat in paragraaf 2.3 is gesteld, niet tot de mogelijkheden behoort. De heer GERRITSEN: Dat lijkt mij goed. De VOORZITTER: Wij werken het op deze wijze uit. De VOORZITTER: Door de heer Gerritsen wordt namens de fractie van de PvdA het volgende amendement voorgesteld: "Wijzigen: in besluit 1, p. 21/9: 'die kunnen bijdragen aan verduidelijking van het provinciaal beleid' in 'die direct gerelateerd zijn aan het provinciaal beleid' " Het amendement is medeondertekend door de heer Jaspers, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer A. De heer BOUMANS: Voorzitter! De beantwoording van de gedeputeerde was volledig. Wij kunnen onverkort instemmen met de voorliggende voordracht. Mijn fractie vindt dat de Blauwe Stad een documentaire waardig is en wacht nadere voorstellen daarover af. Mevrouw BOS: Voorzitter! Het antwoord van de gedeputeerde op de vraag over het inzetten van het acteertalent in door de provincie ondersteunde programma's en de leemte in de regels, vinden wij duidelijk. Wij vinden het een goed voorstel dat de Commissaris van de Koningin in dergelijke gevallen wordt geraadpleegd, zodat hij het kan inbrengen in het seniorenconvent. Met betrekking tot de Blauwe Stad heeft mijn fractie reeds opgemerkt dat zij een definitief besluit wenst te nemen bij de Voorjaarsnota en dat zij graag extra informatie ontvangt, alvorens tot besluitvorming over te gaan. De gedeputeerde heeft dat toegezegd, wat ons verheugt. Het programma Opsporing Noord dient het algemeen belang. Het is voor te stellen dat de provincie bepaalde programma's met een groot algemeen belang subsidieert, al moet dat van geval tot geval worden nagegaan. Waarschijnlijk komt dit in een later stadium nogmaals aan de orde, maar vooralsnog zijn wij van mening dat wij dat niet moeten doen. Dat doorkruist immers te veel belangen en volgens ons is dat niet onze taak. De heer BLEKER: Doelt u op het specifieke geval Opsporing Noord? Mevrouw BOS: Ja. Ik vind het belangrijk dat nogmaals te melden. Ik heb begrepen dat de woorden "in principe" bij de besluiten 1 en 2 worden verwijderd. Bij punt 3 kunnen zij blijven staan. Besluit 4 willen wij eveneens wijzigen, want dat heeft betrekking op de financiering van de landelijke producties waaraan wij bij hoge uitzondering en afhankelijk van het voorstel medewerking willen verlenen. Wij wensen dat op deze wijze te formuleren. De vraag of het mogelijk is wat meer duidelijke criteria op te stellen, is niet beantwoord. De VOORZITTER: Ik stel voor dat mevrouw Bos voor de wijziging van punt 4 een amendement opstelt, want anders is dat niet mogelijk. Voor de documentaire van de Blauwe Stad moet bij de Voorjaarsnota financiering worden geregeld. Wij kunnen daarop niet per individueel besluiten vooruit lopen. Dat is er de reden van dat de woorden "in principe" zijn gebruikt. Deze zijn echter ook toegevoegd aan de besluiten 1
en 2, wat niet de bedoeling was. Deze besluiten houden in dat de kredieten die ieder jaar, al dan niet voor specifieke projecten, beschikbaar worden gesteld onderdeel zullen uitmaken van die budgetten. In het stuk zelf komt tot uitdrukking dat het individuele besluit om dat te doen een afzonderlijk besluit is. U stemt dus in met het gebruik van de kredieten, ook voor deze functie. Besluit 1 wordt bovendien aangescherpt. Bij besluit 3 hebben de woorden "in principe" betrekking op het vooruitlopen op de Voorjaarsnota en bij besluit 4 betekenen deze dat wij dat in principe niet doen. De heer Gerritsen en Jaspers stellen met hun amendement voor de tekst onder besluit 1 te veranderen, zodat er staat "*die direct zijn gerelateerd aan het provinciaal beleid". De toelichting op het amendement geeft aan dat met de tekst van paragraaf 2.3 de deur wordt opengezet naar subsidiëring van vrijwel alle regionale televisieproducties, omdat al snel sprake is van een meer afgeleid maatschappelijk belang. De provincie moet zich echter beperken tot eventuele subsidiëring van producties die niet direct zijn gerelateerd aan het provinciaal beleid. Met dit besluit en deze toelichting daarop is duidelijk dat het aannemen van dit amendement impliceert dat het beleid, zoals geformuleerd in paragraaf 2.3, niet door de Staten wordt geaccepteerd. Het eerste deel van het amendement, dat betrekking heeft op het schrappen van deze paragraaf, kan daarom vervallen. Mevrouw DE RIDDER: Voorzitter! Het staat voorop dat wij verheugd zijn met de toezegging van het College dat er actief zal worden gewerkt aan het verstrekken van volledige informatie over de totstandkoming van een besluit. Wij hechten daar waarde aan. Mijn fractie wenst de tekstwijzigingen van de fractie van de PvdA nader te bestuderen, want het is haar nog niet geheel duidelijk. Wij kunnen ons voorstellen dat een televisieproductie als Opsporing Noord bijdraagt aan de realisering van de beleidsdoelen die wij ons stellen. Mijn fractie gaat akkoord met punt 2. Over punt 3 is mijn fractie duidelijk geweest. Zij wil meer informatie. Wij vinden dat de woorden "in principe" bij punt 4 belangrijk zijn, want deze geven aan dat het eventueel wel kan. De gedeputeerde heeft gezegd dat wij daarover bepaalde afspraken hebben gemaakt. Is het juist dat afwijzingen op de GS-besluitenlijst voorkomen? De heer HEMMES: Voorzitter! Ondanks de uitgebreide beantwoording van de gedeputeerde, zijn wij er niet van overtuigd dat het goed is met deze voordracht in te stemmen. Mijn fractie stemt daarom tegen deze voordracht. Het verheugt mij dat verschillende fracties eveneens van mening zijn dat Opsporing Noord niet door de provincie moet worden gefinancierd. De heer BLEKER: Voorzitter! De GS-besluitenlijst bevat ook afwijzingen van subsidieverzoeken. Het komt voor dat wij meer afwijzen dan toekennen, wat uit de opsomming op deze lijst blijkt. Mevrouw Bos vraagt of het mogelijk is extra criteria vast te stellen. Wij zijn er voorstander van wat extra criteria te formuleren voor producties die voor cofinanciering in aanmerking komen. Dat is echter niet eenvoudig, maar de oplossing is dat wij van geval tot geval een besluit nemen en de Staten daarbij betrekken. Het is mogelijk dat er gaandeweg criteria of beleidsregels ontstaan. Het lijkt ons op dit moment niet goed mogelijk de reeds genoemde criteria verder uit te breiden, hoewel de wil daartoe aanwezig is. Ik begrijp dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de fractie van de PvdA is geen ruimte te bieden voor de afweging in voorkomende gevallen te handelen, zoals dat in paragraaf 2.3 is omschreven. Zij stemt er niet mee in regionale producties te cofinancieren, ook niet als er sprake is van een groot maatschappelijk belang en een meer of minder directe relatie met de provinciale doelstellingen en het beleid. Het programma Opsporing Noord dient als voorbeeld, maar er kunnen in de komende jaren ook andersoortige programma's komen. Het is de bedoeling van het College geweest deze mogelijkheid wel te creëren. Opsporing Noord is op dit moment niet meer dan een casus. Het doel is een mogelijkheid te creëren tot cofinanciering over te gaan als er sprake is van een duidelijk maatschappelijk belang en een relatie met het provinciaal beleid. Ik doel bijvoorbeeld op het veiligheidsbeleid. Wij gaan er dan van uit dat wij te maken hebben met een programma waarvan redelijkerwijs door ons kan worden vastgesteld dat het niet tot stand zou zijn gekomen binnen de reguliere budgetten van de regionale televisieproducties, al zouden daartoe optimale inspanningen zijn geleverd. Wij hechten eraan dat deze afwegingsmogelijkheid er is, binnen de geformuleerde randvoorwaarden, en vinden dat er sprake is van een verschraling van het voorlichtings- en communicatiebeleid als dat niet het geval is. Wij hechten er om dezelfde reden aan de huidige passage over de landelijke promotie-effecten van een eventuele productie over Groningen te handhaven, maar dan met name vanuit promotie-overwegingen. Als er een interessant voorstel wordt gedaan voor een productie over de regio Groningen in plaats van over de provincie als bestuursorgaan en wij verwachten dat dat slechts een bijdrage levert aan het promotiebeleid dat in algemene zin is vastgesteld, gaan wij daarmee niet akkoord. Wij doen dat slechts als het evident bijdraagt aan en past
binnen het promotiebeleid van de provincie. Het wordt dan bekostigd uit het daarvoor bestemde budget, want over het algemeen zijn daarmee behoorlijke bedragen gemoeid. De heer VAN DER PLOEG: Als de gedeputeerde dat zegt, is het toch logisch de tekst onder besluit 4 op deze wijze aan te passen? De heer BLEKER: Ik zeg toch gewoon wat er staat. Het gebeurt niet, tenzij deze een hoge promotionele waarde hebben en passen binnen het promotiebeleid van de provincie. Op deze wijze is het in de nota verwoord. De heer VAN DER PLOEG: Ja, maar dat staat niet in het besluit. De heer BLEKER: Dit is mijn reactie in tweede termijn. De vergadering wordt van 14.00 tot 14.15 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Door mevrouw Bos wordt namens de fractie van GroenLinks het volgende amendement voorgesteld: "Wijzigen: punt 4 van het besluit in: 'dat een financiële bijdrage aan landelijke producties kan worden verleend als die een hoge promotionele waarde hebben en passen binnen het promotiebeleid van de provincie'" Het amendement is ondertekend door mevrouw Bos, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer B. De heer BLEKER: Voorzitter! De tekst van het amendement keert de redenering enigszins om. Het heeft betrekking op de landelijke tv-producties en geeft aan dat het gebeurt onder een strikte voorwaarde. Het College legt het accent anders. Wij beschouwen het amendement van de fractie van GroenLinks op dat punt niet als een verbetering. De beraadslaging wordt gesloten. In stemming komt amendement nummer A. De leden Folkerts en Van Biessum hebben de vergadering voor aanvang van de stemming verlaten. Het amendement wordt met 27 tegen 22 stemmen verworpen. Voor hebben gestemd de leden: Bakker, Boer, Bos, De Bruijne, Devere, Dijkstra, Gerritsen, Gräper-van Koolwijk, Hemmes, Jaspers, Jongstra, Kerdijk-Scheepers, Klein Bleumink, Kok, Kolk, Köller, Van Mannekes, Van der Ploeg, De Ridder, Sciacca-Noordhuis, Spoeltman en Stevens. In stemming komt amendement nummer B. Het amendement wordt met 6 tegen 43 stemmen verworpen. Voor hebben gestemd de leden: Bos, Van der Ploeg, Stevens, Gräper-van Koolwijk, De Ridder en KerdijkScheepers. In stemming komt de voordracht. De heer GERRITSEN: Wij vragen aantekening bij besluit 1. Mijn fractie wil dat beperken. Mevrouw BOS: Wij vragen aantekening bij besluit 4. Mijn fractie vraagt uitbreiding, maar dat zal duidelijk zijn. Zij is het eens met de fractie van de PvdA over besluit 1. De heer HEMMES: Wij stemmen tegen de voordracht.
De voordracht wordt zonder stemming aangenomen, met inachtneming van de aantekening van de fracties van GroenLinks en de PvdA. 12. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 17 april 2001 nr. 2001-6669, IWW, betreffende het Huis voor de Sport (nummer 23/2001). Hierbij komt tevens in behandeling: brief van het College van Gedeputeerde van 23 mei 2001 over wachtgeld- en WW-verplichtingen De heer SPOELTMAN: Voorzitter! In mei vorig jaar hebben wij de nota "Samen sterk voor de locale sport" aangenomen. Dat is een geweldige stimulans voor de breedtesport. Voor ons ligt de nadere uitwerking daarvan. Mijn fractie kan zich vinden in de wijze waarop wij deze zaak zullen aanpakken. In de commissie hebben wij daarover reeds gediscussieerd, maar er is een drietal punten waarmee wij wat problemen hebben. Op de eerste plaats hebben wij in de commissievergadering gediscussieerd over de grootte van het bestuur. Mijn fractie blijft voorstander van een functioneel bestuur. Er een groot bestuur geformeerd waarin de gemeenten, de sportbonden en zelfs Gedeputeerde Staten zitting hebben. Daarop kom ik later terug. Een klein functioneel bestuur, dat niet rechtstreeks aan de subsidiegevers is gerelateerd, heeft onze voorkeur. Het tweede punt waarvan mijn fractie principieel geen voorstander is, is dat de gedeputeerde als voorzitter van het voorlopige ad-interim bestuur zal functioneren. De provincie verstrekt een kwart van de totale subsidie aan het Huis voor de Sport en mijn fractie vindt daarom dat wij in het kader van het budget een aantal afspraken moeten maken over de wijze waarop dat zal functioneren. Gedeputeerde Staten en de Staten zouden dan moeten controleren of het goed verloopt. Mijn fractie vindt het niet goed dat de gedeputeerde bestuursverantwoordelijkheid draagt. De gedeputeerde heeft gezegd dat dat uiterlijk tot 1 januari 2002 het geval zal zijn, maar ik hecht eraan te vermelden dat wij daar principieel geen voorstander van zijn. Wij hopen dan ook dat het inderdaad slechts een korte tijd het geval zal zijn. Het derde punt heeft betrekking op de brief die wij hebben ontvangen. In de commissievergadering ontstond enige verwarring. Het is bekend dat deze subsidie voor 6 jaar is vastgesteld. Gedurende zes jaar betalen zowel het Rijk als de provincie en de gemeenten een deel van de salarissen van de medewerkers van het Huis voor de Sport. Het betreft vooral personele kosten. Het is mogelijk dat de subsidie over 6 jaar ophoudt. Wat wordt er dan voor de vaste medewerkers geregeld? Hebben wij dan te maken met verplichtingen in het kader van wachtgeld- en werkloosheidsregelingen? Moet de provincie daarvoor eventueel opdraaien? Wij hebben het stuk gelezen en delen de opvatting van het College dat wij daarvoor niet moeten opdraaien. De stichting moet in principe zelf haar problemen oplossen op het moment dat het noodzakelijk is medewerkers te ontslaan als gevolg van het feit dat er geen subsidie meer wordt verstrekt. Dat lijkt mij logisch. Het bestuur van de betreffende stichting moet niet slechts de verantwoordelijkheid dragen, maar daarvoor tevens een verzekering afsluiten. Dat geldt immers ook voor het bedrijfsleven. Mijn fractie vindt dat het bestuur van het Huis voor de Sport dat moet regelen in de budgetafspraken die wij met hem maken. Het is niet de bedoeling dat wij achteraf met problemen worden geconfronteerd. Ik roep een aantal provinciale instellingen in herinnering dat plotseling geen subsidie meer kreeg en waarvoor wij op dit moment nog wachtgeld betalen. Wij moeten ons ervan bewust zijn dat dat geld zal kosten. Wij kunnen ons voor wat betreft de overige punten vinden in de voorliggende voordracht. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Voorzitter! Vorig jaar bleek in de aanloop naar de sportnota dat er grote problemen waren bij de sportverenigingen op het gebied van het handhaven van het ledental, het invullen van de bestuursfuncties en het op peil houden van de dienstverlening. Het ondersteuningsaanbod bleek te versnipperd, waardoor veel sportverenigingen niet wisten waar zij met hun vraag over ondersteuning terecht konden. Vorig jaar, tijdens de behandeling van de sportnota, stelden wij voor over te gaan tot een een-loketfunctie. Deze maand zijn de eerste sportconsulenten al aan het werk gegaan en vandaag wordt ons gevraagd in te stemmen met ondersteuning voor het ene loket, namelijk het Huis voor de Sport. De fractie van het CDA stemt daarmee in. Zij kiest voor één stevige organisatie voor de breedtesport, in combinatie met dwarsverbanden naar onderwijs, welzijn, jeugd- en buurthuiswerk, naschoolse opvang et cetera. Uit de nota blijkt dat de welzijnscomponent, mede door bestuursdeelname van mensen die affiniteit hebben met het welzijnswerk, goed in het vizier wordt gehouden. Op deze manier wordt er een stevig fundament gelegd voor het samen met gemeenten, de provincie, bonden en koepels uitvoeren van ons beleid voor de sport. Op 27 juni 2001 start een landelijke campagne met het doel jongeren weer te laten sporten. Uit onderzoek van het CBS blijkt dat de slechte lichamelijke conditie
van jongeren moet worden verbeterd. Deze maand zijn de sportconsulenten aan de slag gegaan. Zij kunnen, samen met de sportvereniging, meteen op deze campagne inspelen. Ten tweede wordt vandaag van ons gevraagd in te stemmen met de herschikking van middelen van Sprong ten behoeve van het Huis voor de Sport. De fractie van het CDA wil, zoals gezegd, een stevige organisatie die ons sportbeleid in deze provincie gaat ondersteunen. Daarbij past geen versnippering. Mijn fractie stemt in met de overheveling van 400.000 uit het budget van Sprong naar het Huis voor de Sport. Dat houdt in dat ook een formatie van 4 FTE's overgaat. De brief van 23 mei jl. bevat voor mijn fractie voldoende duidelijkheid en wij stemmen daarmee in. Mijn fractie complimenteert Gedeputeerde Staten voor de voortvarendheid waarmee is gewerkt. Mevrouw BOON-THEMMEN: Voorzitter! Wij hebben de afgelopen maanden uitgebreid gesproken over de impuls voor de breedtesport. Het enige centrale loket voor de breedtesport komt in Hoogezand. De rechtspositionele randvoorwaarden zijn volgens ons inmiddels duidelijk weergegeven. Het is voor ons belangrijk dat het Huis voor de Sport niet slechts een voortzetting is van de voormalige Groninger Sportraad maar van een duidelijk naar buiten tredende helpdesk voor de breedtesport voor de provincie en de aangrenzende gebieden. Het is de bedoeling dat men zich op de klant richt en "outreachend" zoals dat in het welzijnsjargon heet - opereert. Slechts dan kan het Huis voor de Sport wat ons betreft de haarlemmerolie zijn en als zodanig functioneren voor de breedtesport. Na 3 jaar vindt er evaluatie plaats. Wij vinden dat de provincie alert moet zijn op de jaarlijkse monitoring die door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt gedaan. Als daaruit blijkt dat er moet worden bijgestuurd, is het van belang dat dat zo snel mogelijk gebeurt. Mevrouw BOS: Voorzitter! In de statencommissie Welzijn is een nuttige discussie gevoerd over de inhoudelijke en financiële aansturing van het nieuwe orgaan "het Huis voor de Sport". Het is van belang bij de start van een nieuwe organisatie stil te staan bij de eventuele financiële risico's die de provincie kan lopen. Ik doel op eerdere ervaringen met de Provinciale Groningse Sportraad. Volgens de gedeputeerde hebben wij voor deze organisatie nog steeds te maken met wachtgeldverplichtingen voor een bedrag van maximaal 100.000 gulden. Wij zijn dan ook tevreden over het feit dat Gedeputeerde Staten de eventuele risico's in kaart heeft gebracht en in een aanvullende brief heeft verwoord. Mijn fractie verwacht met het Huis voor de Sport een belangrijk sportimpuls te geven ter versterking van de sociale infrastructuur. Wij zijn het met de fractie van de PvdA eens dat het principieel niet juist is dat de gedeputeerde zitting neemt in het betreffende stichtingsbestuur. Wij stemmen daarmee in tot 1 januari 2002, maar daarna moet het volgens ons afgelopen zijn. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Voorzitter! Mijn fractie staat achter de opzet van het Huis voor de Sport. Wij zijn voorstander van bundeling en integratie van activiteiten van Sprong en de Groninger Sportraad, aangevuld met de mogelijkheden die ontstaan door de middelen die door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur beschikbaar worden gesteld met het doel de sport optimaal te stimuleren. Het verheugt mijn fractie dat er aanvullende informatie is verstrekt, maar zij vraagt verduidelijking op een enkel aspect. Bij het punt over schade door onopgeloste problemen, is sprake van tweeslachtigheid. Enerzijds is een bijdrage in de kosten op zijn plaats, namelijk als er sprake is van een eventuele subsidievermindering. Anderzijds bestaat er geen juridische verplichting om de kosten als gevolg van subsidievermindering op te vangen. Kan het College aangeven op welke wijze het daarmee meent om te gaan? Er zijn drie categorieën werknemers in het Huis voor de Sport. Het nieuwe personeel wordt aangetrokken voor een periode van maximaal 6 jaar. Het College schrijft dat na deze periode sprake kan zijn van wachtgeldverplichtingen. Wat is daarvan de reden? Bij een vooraf bepaald dienstverband is er toch geen verplichting? Het is mijns inziens van belang de rechtsposities van deze verschillende categorieën personeel zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen om grote verschillen te voorkomen. Het College schrijft dat het risico voor de subsidiegevers, dus ook voor de provincie, zal afhangen van de wijze waarop het Huis voor de Sport in het kader van de WW is verzekerd en voorzieningen treft. Is het College bij deze zaak betrokken? Het klinkt namelijk nogal afwachtend. Mijn fractie vindt dat de betrokkenheid van de provincie bij het vormen van het Huis voor de Sport dermate groot is dat zij de rechtspositionele gevolgen voor het personeel goed in de gaten dient te houden. Uiteraard is het bestuur verantwoordelijk voor het personeelsbeleid en de financiële aspecten daarvan. Kan het risico voor de provincie groter worden, indien het betreffende personeel onverhoopt niet wenst
over te gaan naar de nieuwe organisatie? Wij wachten de subsidiebeschikking af, waarin de verhouding tussen de provincie en het Huis voor de Sport nader zal worden geregeld. Mevrouw KERDIJK-SCHEEPERS: Voorzitter! Wij hebben reeds aangegeven dat wij voorstander zijn van het instellen van het Huis voor de Sport. In de commissievergadering hebben wij opgemerkt dat er volgens ons nog een aantal onzekerheden is. In de brief is weliswaar uitleg gegeven, maar deze heeft deze onzekerheden niet weggenomen. In de brief staat dat het bestuur van de stichting de formele werkgever is en daarom verplicht is ervoor te zorgen dat er regelingen zijn getroffen op het gebied van WW en wachtgeld. Als wij dat afzetten tegen de ingediende begroting, vinden wij geen ruimte om deze middelen te financieren. Uit de brief blijkt slechts dat daaraan moet worden gewerkt in de vorm van het maken van budgetafspraken, dus wij wensen een bredere doorkijk. Er zijn drie categorieën werknemers en wij plaatsen vraagtekens bij de opmerking over de arbeidscontracten voor een periode van 6 jaar. Volgens ons is het niet mogelijk op deze wijze een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Ik neem aan dat het College daarvan inmiddels ook op de hoogte is en ben benieuwd welke oplossing volgens hem mogelijk is. In de begroting is niet duidelijk opgenomen op welke wijze de risico's voor het nieuwe personeel worden gedekt. Wij mogen concluderen dat dat eventueel ten koste van het beleid gaat. Als dat het geval is, plaatsen wij daarbij uiteraard de nodige vraagtekens. Mijn fractie is wel van mening dat er maatregelen moeten worden genomen. Voor het personeel van de Provinciale Groningse Sportraad lijken de risico's voldoende te zijn gedekt, dus daarover maken wij geen opmerkingen. Over het overgaande personeel van Sprong is een aantal cryptische opmerkingen gemaakt. Het Huis voor de Sport moet in de exploitatie rekening houden met de opbouw van voorzieningen en verworven rechten van het personeel van Sprong Op welke wijze wordt dat binnen de begroting opgelost? In een tussenzin staat dat de betreffende taken wellicht in een ander verband kunnen worden ondergebracht, als het Huis voor de Sport niet wordt voortgezet. Mijn fractie vindt dat een open einde. Wij kunnen ons voorstellen dat de budgetafspraken op dit moment nog niet rond zijn, maar betreuren dat. Dat betekent immers dat wij in principe akkoord gaan, terwijl wij nog niet weten waar het uiteindelijk terecht komt. Wij wachten de beantwoording van het College af en nemen in tweede termijn een besluit. De heer HEMMES: Voorzitter! Het verheugt ons dat er extra geld beschikbaar komt voor de breedtesport. De SP-fractie maakt zich reeds jarenlang grote zorgen over het feit dat de kinderen steeds minder aan sport doen. Scholen besteden, als gevolg van bezuinigingen in het verleden, minder aandacht aan beweging en sport. Dorpen en steden worden volgebouwd, waardoor er nauwelijks ruimte overblijft voor speelveldjes en terreinen waar jongeren zich in hun vrije tijd kunnen uitleven. Dat gebeurt in een tijd waarin de topsport is verworden tot een miljardenbusiness en er veel gemeenschapsgeld wordt besteed aan prestigeprojecten. Ik doel bijvoorbeeld op nieuwe, luxe stadions en megasportevenementen. Daarover zullen wij nog spreken. De heer SPOELTMAN: U weet toch ook dat, als FC-Groningen het goed doet in de eredivisie, jonge jongetjes graag naar amateur voetbalwedstrijden gaan. Een goed voorbeeld doet goed volgen. De heer HEMMES: Ik ben gelukkig met het feit dat het goed gaat met FC-Groningen. Vorige week zondag was dat niet het geval, maar over het algemeen gaat het goed. Dat onheil is mede door de overheid veroorzaakt. Dezelfde overheid is er zich momenteel echter van bewust dat er meer geld en inzet moet zijn voor de breedtesport. "Beter laat dan nooit." Volgens ons moet er nog veel meer aandacht worden besteed aan deelname van jongeren aan sport en spel. De rijksoverheid, de provincies en gemeenten moeten dat bevorderen door het beschikbaar stellen van meer financiële middelen. Het eerste lichtpuntje is in zicht. Het Huis voor de Sport is daarvan onder andere een bewijs. Het is een voorbeeld van versterking en ondersteuning van de locale sport in de breedste zin van het woord. Wij hopen dat het goed wordt opgepakt en dat vooral aan de sportverenigingen goed wordt duidelijk gemaakt wat de mogelijkheden zijn. Mijn fractie spreekt de hoop uit dat er flexibel wordt ingespeeld op de wensen en de behoeften van de verenigingen. Dat baart mij namelijk enige zorgen. Het Huis voor de Sport moet niet verzanden in een log instituut, want dan schieten wij het doel voorbij. Dat zou doodzonde zijn, nu er eindelijk wat extra mogelijkheden zijn. Wij vinden dat het College, en vooral de verantwoordelijk gedeputeerde, snel en adequaat heeft gehandeld om over het geld van Den Haag te beschikken. Het stemt ons tot tevredenheid dat nagenoeg alle gemeenten meedoen. Mijn fractie stemt in met deze voordracht, maar zal zich blijven verzetten tegen het laten verdwijnen van miljoenen aan
gemeenschapsgeld in de zakken van de topsporters en betrokkenen. Dat gebeurt immers ook in onze provincie. De heer WARRIS: Voorzitter! Wij stemmen in met de voorliggende voordracht. Mijn fractie begrijpt dat de periode waarin subsidie wordt verstrekt enigszins is afgekaderd. Graag ontvangen wij in de loop van het project duidelijke gegevens over de voortgang en het resultaat. Wij verwachten dat het resultaat oplevert, maar wensen daarover duidelijkheid te ontvangen. Mijn fractie vindt het goed dat het een afgekaderd project is, want dat maakt het mogelijk dat wij over ongeveer 5 jaar kunnen nagaan op welke wijze wij het voortzetten, of het Rijk er nog achter staat et cetera. Wij stellen het op prijs dat de implementatie op een goede manier plaatsvindt en vertrouwen daarop. De voorgaande sprekers hebben vragen gesteld over de risico's van de wachtgeldverplichtingen en dergelijke, welke tijdens de commissievergadering aan de orde kwamen. Ik sluit mij daarbij aan. De heer BLEKER: Voorzitter! Het verheugt mij dat er brede steun is voor de betrokkenheid van de provincie Groningen bij het Huis voor de Sport. Het huis kon door de steun van de gemeenten, de provincie en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot stand komen. De provincie is voor ongeveer 25% aandeelhouder en de gemeenten, het ministerie van VWS en de Provinciaal Groninger Sportraad zijn de overige aandeelhouders. Het doel van het optreden van de gedeputeerde als voorzitter van het ad-interim stichtingsbestuur is de continuïteit in de opbouwfase te waarborgen. Een aantal leden dat zitting had in de stuurgroep, maakt eveneens onderdeel uit van het bestuur. U kunt ervan verzekerd zijn dat er uiterlijk met ingang van 1 januari 2002 een nieuwe voorzitter komt. Het College deelt de opvatting dat wij een zakelijke, budget-prestatierelatie moeten hebben met het Huis voor de Sport. Dat doen wij voor het eerst door het afgeven van een subsidiebeschikking en het maken van budgetafspraken voor het jaar 2002. Het is daarom niet nodig, en wellicht zelfs storend, dat een lid van het College zitting heeft in het bestuur van de betreffende organisatie. Het is volgens mij goed na te gaan of er ook in andere stichtingsbesturen of besturen van verenigingen, waarmee wij een financiële relatie hebben, leden van het College zitting hebben en of wij tot aanscherping van de regelingen op dat gebied kunnen komen. Het personeel van het Huis voor de Sport is onder te verdelen in vier categorieën. Het betreft mensen die van de gemeente Groningen komen en een ambtelijke status hebben, van Sprong, de Provinciaal Groninger Sportraad en nieuw personeel dat wordt gefinancierd uit de extra middelen van het Ministerie van VWS, de provincie en deels uit die van gemeenten. Het is niet mogelijk tot harmonisatie van arbeidsvoorwaarden te komen en bovendien is dat volgens mij niet onze verantwoordelijkheid. Over het algemeen heeft dat een kostenopvoerend effect, want men richt zich dan over het algemeen op het hoogste. In het verleden is bovendien gebleken dat dat moeilijk is, vanwege de verschillende achtergronden. Er zijn vragen gesteld over het werkgeverschap van zes jaar. Wij maken een subsidiebeschikking en budgetafspraken met het Huis voor de Sport. Deze worden van kracht op 1 januari 2002. De gemeenten en de provincie zijn in deze regio de dragers van het Huis voor de Sport en hebben er ook binnen het bestuur in oprichting geen misverstand over laten bestaan dat zij na afloop van de periode van 6 jaar niet met wachtgeldverplichtingen willen worden geconfronteerd. Dat betekent dat het bestuur van de stichting dat zelf moet regelen, wat wij in onze budget- en subsidieafspraken met het Huis voor de Sport opnemen. De technische invulling laten wij aan de werkgever, de directie en het bestuur van het Huis voor de Sport over. Uit de brief blijkt dat er mogelijkheden zijn dat op een verantwoorde en veilige manier te doen. Jeugdparticipatie in de sport staat hoog genoteerd, wat door verschillende sprekers is opgemerkt. Binnenkort vindt er een landelijke conferentie plaats met het doel vooral de 12 tot 18-jarigen te stimuleren meer te sporten. Het Huis voor de Sport vervult daarin een belangrijke rol en heeft een schakelfunctie tussen bijvoorbeeld onderwijsinstellingen en sportverenigingen. Het instituut moet inderdaad outreachend werken. Dat is overigens een term uit de bokssport. Als er sprake is van een grote 'reach', heeft dat fatale gevolgen voor de tegenstander. Deze is dan immers knock out. Het betekent in dit geval dat de medewerkers van het Huis voor de Sport letterlijk en figuurlijk de vereniging, de zaal en het veld in moeten. Daarbij komt dat zij flexibel moeten zijn, waarop de heer Spoeltman reeds doelde. Reeds in de startfase wordt daaraan zo veel mogelijk aandacht besteed. Het wordt als het ware in de hoofden van de ploeg geprent. Per gemeente worden bezoeken afgelegd en men voert overleg met sportverenigingen, scholen, welzijnsinstellingen enzovoort. Men gaat vanaf het begin het veld in en het is belangrijk dat te handhaven. Wij hebben het ministerie van VWS, het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen bereid gevonden ook in Groningen aan monitoring te doen. Wij zullen u daarover rapporteren. Het is bekend dat 23 gemeenten meedoen aan het realiseren van het Huis voor de Sport en de impuls
voor de breedtesport. De gemeente Slochteren heeft om haar moverende redenen gezegd dat zij niet mee wil doen. De gemeente Bellingwedde heeft een aanvraag ingediend, welke is gehonoreerd door het ministerie van VWS. Dat betekent dat alle gemeenten van Groningen meedoen, met uitzondering van de gemeente Slochteren. Over enkele jaren is het Slochteren waarschijnlijk een weinig dynamische boel. De mensen daar moeten zich stijf van het ene naar het andere dorp verplaatsen, terwijl het in de omliggende buurten bruist van de dynamische mensen. De heer SPOELTMAN: Voorzitter! Het verheugt mij dat er geen meningsverschil is tussen mijn fractie en de gedeputeerde over het feit dat het niet goed is dat subsidiegevers zijn vertegenwoordigd in de stichtingsbesturen. Ik vind het een goede zaak dat de gedeputeerde nagaat of het vaker voorkomt dat gedeputeerden in dergelijke stichtingsbesturen zitting hebben en of de regelingen op dat gebied kunnen worden aangescherpt. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Voorzitter! Ik dank de gedeputeerde voor de beantwoording. Hij sprak ook over het streven naar harmonisatie van de rechtsposities en merkte op dat er altijd geld bij moet. Misschien moet er dan maar geld bij. Ik vind dat het belangrijk is te streven naar een goede organisatie, waar geen naijver is voor wat betreft de salariëring of de rechtspositie. Dat is beter dan dat er een "half gebakken" organisatie wordt neergezet, waar sprake is van onderlinge naijver. Mevrouw KERDIJK-SCHEEPERS: Voorzitter! Wij zijn het op hoofdlijnen eens met de gedeputeerde. Het blijft echter overeind dat er op de een of andere manier binnen het budget moet worden geschoven. Er is immers niet meer geld beschikbaar. In onze visie zal dat ten koste gaan van beleid. Wij hadden liever in beleid geïnvesteerd dan in het reserveren van middelen. Dat is echter een kwestie van het stellen van prioriteiten. Mijn fractie zal instemmen met de voordracht. De heer BLEKER: Ik zal ervoor zorgen dat ik snel uit het bestuur kom. Ik ben met u van mening dat het een groot bestuur is geworden, maar daartoe is met name verzocht door de dragende partijen en de gemeenten. Ik hecht veel waarde aan het draagvlak van de gemeente voor dit proces. Het is immers een lokaal project. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder stemming wordt overeenkomstig het voorstel van Gedeputeerde Staten besloten het ontwerpbesluit te verheffen tot besluit. 13. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 10 april 2001, nr. 2001-6229, RRL, betreffende vaststelling van het Provinciaal Uitvoeringsprogramma Gebiedsgerichte Inrichting Landelijk Gebied 2001 en het voorstel voor plaatsing van het project Groningen Oost/Meerstad op het voorbereidingsschema 2001 (nummer 19/2001). De heer BAKKER: Voorzitter! Wij hebben weer eens te maken met een besluit over plaatsing van nieuwe landinrichtingsprojecten op het voorbereidingsschema 2001 en over de verdeling van de beschikbare middelen. In april 2000 spraken wij over het Provinciaal Meerjarenprogramma en werd de verontrusting uitgesproken over het uitblijven van de benodigde rijksmiddelen. Wij spraken op dat moment over een overgangstraject met mogelijk zicht op een beleidsconforme financiering. Om de EHS binnen de lopende landinrichtingsprojecten te kunnen realiseren, is voor deze provincie maar liefst 50 miljoen gulden per jaar nodig, terwijl binnen de huidige kaders slechts 16,6 miljoen gulden beschikbaar is. Het kabinet, met name de staatssecretaris van LNV, is door middel van een motie van de Staten gevraagd aan de doelstellingen vorm te geven door daarvoor de bijbehorende middelen te verstrekken. Het antwoord daarop dient, voor zover wij dat konden nagaan, nog steeds te worden gegeven. Tot op dit moment is nog niet duidelijk wat de omvang is van de extra middelen die onze provincie zal krijgen uit de Najaarsnota 2000. Het is in ieder geval duidelijk dat ook deze middelen niet toereikend zijn voor het realiseren van de taakstelling. Wij weten dat gedeputeerde mevrouw Jansen continue aandacht heeft voor dit beleidsthema. Zij heeft zich via het IPO en op andere wijze ingezet om te bepleiten dat de noodzakelijke middelen worden ingezet. Dat heeft tot op dit moment echter geen resultaat opgeleverd. Wij moeten helaas vaststellen dat de staatssecretaris kennelijk geen mogelijkheden heeft de noodzakelijke middelen aan de beleidsdoelstellingen te koppelen. Wij vragen ons langzamerhand af of LNV staat voor "liever niet vertalen". Ik doel op beleid. In de praktijk blijkt nogal eens, bijvoorbeeld in het geval van Kompas, dat het
Ministerie van Landbouw niet in staat is snel uitvoering aan beleid te geven. Het stemt ons droevig te moeten constateren dat ook in de Voorjaarsnota van het kabinet op dit gebied nauwelijks sprake is van extra inzet. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat wij de staatssecretaris ieder jaar hetzelfde deuntje moeten laten horen en haar moeten vragen boter bij de vis te doen. Dit alles duidt erop dat realisering van de EHS ernstige vertraging zal oplopen. Dat verhoudt zich niet tot de doelstelling en de ambities van onze provincie dat wij ernaar streven binnen de looptijd zo veel mogelijk landinrichtingsprojecten te realiseren. Wij vragen ons langzamerhand af in hoeverre het kabinet nog achter zijn doelstelling staat. Mijn fractie kan inmiddels voorspellen dat het nog te voeren overleg teleurstellend zal zijn en dat wij deze ambities niet kunnen waarmaken. Over de inzet van onze provincie op dit gebied mag geen onduidelijkheid bestaan. Wij wensen de landinrichtingsprojecten binnen de looptijd te realiseren en dat beoogt dat de rijksmiddelen worden verstrekt. De Staten zouden opnieuw kunnen overwegen een motie samen te stellen en deze voor te leggen, maar hebben besloten dat niet te doen. Vorig jaar hebben zij er immers nadrukkelijk om gevraagd en uit de commissievergaderingen en de beantwoording van de gedeputeerde blijkt dat er voldoende vertrouwen is het overleg met de noodzakelijke druk vanuit de Staten in te zetten. Graag vernemen wij in de commissie van de gedeputeerde op welke wijze het overleg is verlopen en wat wij concreet kunnen verwachten. Voor het realiseren van de ambities voor Meerstad vinden wij het logisch dat het project op de agenda wordt geplaatst. Wij kunnen dan ook instemmen met het plaatsen van het project Groningen Oost/Meerstad op het voorbereidingsschema 2001. De heer MAARSINGH: Voorzitter! Wij hebben deze voordracht uitvoerig besproken in de commissievergadering en ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Bakker over het eerste deel. In een commissievergadering zijn onze vragen beantwoord. De gedeputeerde heeft drie pagina's met woorden gevuld en vooral de woorden "spannend" en "heel spannend" kwamen regelmatig voor. Hebben zich op dat gebied nog ontwikkelingen voorgedaan? Het is zowel een provinciaal, als een landelijk probleem. Er is landelijk immers 56 miljoen gulden voor projecten beschikbaar, terwijl er 80 miljoen gulden nodig is. Dat is niet eens driekwart van het totale bedrag. De gedeputeerde krijgt ook onze steun te streven naar meer middelen. Wij krijgen de indruk dat er bij het aantreden van nieuwe bewindslieden voortdurend nieuwe nota's verschijnen, maar dat men desondanks niet in staat is zich aan de gemaakte afspraken te houden. Wij dringen erop aan ook nog eens in IPO-verband aandacht voor deze zaak te vragen en wellicht is het nodig nog meer druk uit te oefenen op het ministerie van LNV. De fractie van het CDA is met de fractie van de PvdA van mening dat het belangrijk is dat wij onze afspraken nakomen. Voor ongewijzigd beleid is dat niet mogelijk. Dat geldt in het bijzonder voor de uitwerking van de EHS. De provincie moet voorzichtig zijn met het streven naar meer ambities, dan reeds zijn overeengekomen. Wat zijn de actuele ontwikkelingen? Op het moment dat de commissie vergaderde, lagen de werkzaamheden nog steeds stil vanwege de MKZ-crisis. Wij lazen in de krant dat iedereen inmiddels aan het werk is, wat een goede zaak is. Heeft dat echter consequenties voor de uitvoering en de financiële middelen? Het is immers absoluut niet de bedoeling dat er ook voor dit jaar alsnog een korting op deze middelen wordt toegepast. Wij gaan akkoord met plaatsing van het project Groningen Oost/Meerstad op het voorbereidingsschema 2001, maar maken een aantal opmerkingen. Mijn fractie hecht eraan dat de Staten nauw betrokken blijven bij de uitwerking van het Masterplan met betrekking tot de ontwikkeling van de begrenzing, de inrichting, de waterberging enzovoort. Zij hecht er eveneens aan dat maatschappelijke organisaties bij de planvorming en de invulling van de diverse onderdelen worden betrokken. Dat leeft sterk in het veld en wij zijn door verschillende partijen benaderd dat zij zich wat tekort gedaan voelen. Wij zijn daarover echter niet bevreesd, als Gedeputeerde Staten daaraan een duidelijke invulling geven. Mijn fractie vindt dat belangenorganisaties meer "body" moeten hebben in de onderdelen waarbij zij zijn betrokken. Het kan niet het geval zijn dat er sprake is van een klankbordgroep, want als het instrument "landinrichting" wordt toegepast is het voor ons vanzelfsprekend dat ook belangenorganisaties bestuurlijk meedoen en meebeslissen over de planvorming. Dat is nooit anders geweest en wij vernemen graag van de gedeputeerde wat de recente gesprekken over dit onderwerp hebben opgeleverd. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Deze voordracht zou op zichzelf goed zijn, ware het niet dat er een smet aan kleeft. Er zijn te weinig middelen beschikbaar. In de commissie is daarover veelvuldig en uitvoerig gesproken, wat terecht is. Gedeputeerde Jansen heeft niet slechts aangegeven op welke wijze het zou moeten gebeuren, maar ook welke pogingen zij onderneemt om het zo ver te krijgen. Daar ligt het niet aan. De EHS loopt door deze gang van zaken vertraging op. Kunnen wij actie ondernemen door bijvoorbeeld de prioriteiten bij te stellen? Ook schaarse middelen zijn te verdelen. Als het toiletpapier op is
en de krant reeds is gelezen, kan men deze voor een ander doel gebruiken. Wij gaan akkoord met het plaatsen van het project Groningen Oost/Meerstad op het voorbereidingsschema 2001. Volgens ons is het duidelijk en normaal dat alle betrokken partijen kunnen inspreken. Mevrouw STEVENS: Voorzitter! Ik zag u net al op uw horloge kijken, dus ik zal het kort houden. Bovendien is er al zeer veel gezegd. U weet allemaal waarom het gaat, namelijk dat de EHS... De VOORZITTER: Ik ben blij dat dit soort beeldtaal al werkt. Mevrouw STEVENS: Wij letten goed op wat u doet. Het gaat er in dit geval om dat het Rijk niet snel genoeg geld levert en de aankoop en inrichting van de geplande EHS-gebieden achterloopt. GroenLinks vindt dit punt zeer belangrijk, zoals u allen weet. Ik vind het aardig dat alle andere partijen deze keer ook hebben aangegeven dat het een probleem is. Zojuist stelde ook de VVD al de vraag aan de orde wat wij als provincie nog meer kunnen doen. Als men weet dat van het Rijk te weinig geld naar de provincies komt en wij allen het wel belangrijk vinden de natuurgebieden aan te kunnen kopen en in te richten, kan men overwegen anders om te gaan met prioritering. Dit is een punt dat GroenLinks bij deze aan de gedeputeerde wil vragen en zeker ook in de commissies ter sprake wil hebben, omdat kennelijk statenbreed alle partijen het zeer belangrijk achten dat wij de natuurgebieden snel inrichten. Ik dacht dat de heer Terpstra mij wellicht nogmaals wilde bijvallen, omdat hij dat punt net had genoemd. Dat had ik graag gewild. De heer TERPSTRA: Ik voel mij heel vaak aangesproken, maar ik heb nu een vraag. Die luidt of wij beiden over hetzelfde begrip prioritering spreken. Ik bedoelde daarbij niet de hele begroting; het ging mij om een prioritering binnen de bestaande middelen, zoals die op dit moment worden gebruikt. Mevrouw STEVENS: Ik denk dat beide mogelijk zijn. Zeker in het kader van het tweede deel van de voordracht, waarin wordt gevraagd of Meerstad op het voorbereidingsschema kan worden geplaatst. Over de mitsen en maren heeft GroenLinks vaak genoeg iets gezegd. Voor ons is in dat kader binnen het budget belangrijk dat mogelijk eerst geld gaat naar Meerstad, voordat er geld gaat naar de inrichting van EHS-gebieden. Mocht dit het geval zijn, dan willen wij daarover graag meebeslissen. Wij horen graag over de voortgang die het IPO boekt tijdens de huidige overleggen. Ik hoop dat het voorspoedig verloopt en dat wij er in de commissie nog regelmatig statenbreed over kunnen spreken. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Voorzitter! De staten hebben nogmaals hun zorgen geuit over de uitvoering van zowel landinrichtingsprojecten binnen de afgesproken looptijd als de realisering van de EHS en over het feit dat wij de planningen en afgesproken termijnen niet halen als de rijksmiddelen niet in omvang toenemen. Ik geef u de laatste stand van zaken. Inmiddels heeft het Kabinet zijn Voorjaarsnota vastgesteld. De verwachting was dat op basis van een motie die in de Tweede Kamer was aangenomen over het opzetten van een natuuroffensief, bij de Voorjaarsnota extra middelen ter beschikking zouden komen voor met name de realisering van de ecologische hoofdstructuur. Voor zover mijn informatie nu reikt, zijn deze extra middelen in het kader van de Voorjaarsnota niet beschikbaar gekomen. Ik zeg daarbij: voor zover mijn informatie nu reikt. Halverwege juni a.s. overlegt het IPO overnieuw met de staatssecretaris. De afspraak was en is dat in dat overleg inderdaad zal worden bezien en onderwerp van overleg zal zijn wat de Voorjaarsnota heeft opgeleverd, c.q. wat het ingezette natuuroffensief aan extra middelen heeft opgeleverd. Wij zullen dit overleg dus moeten afwachten om ook werkelijk die boodschap bij monde van de staatssecretaris te vernemen of er wel of niet in het kader van de Voorjaarsnota extra middelen zijn gekomen. Ditzelfde geldt waar in het gesprek verder wordt gesproken over de taakstellingen in het kader van de landinrichting. De provincies stellen per jaar een verplichtingenruimte nodig te hebben van 80 miljoen gulden. Op dit moment, voor dit jaar, is er aan verplichtingenruimte slechts 56 miljoen gulden beschikbaar. Dit gesprek in juni a.s. zal moeten opleveren of er perspectief is op een jaarlijkse ophoging van de verplichtingenruimte voor de landinrichting, zodat deze taakstelling van 80 miljoen gulden kan worden gehaald. Als het overleg van het IPO op 10 juni a.s. dit niet oplevert, zijn er grote problemen, ook voor de provincies, om de uitvoering voort te kunnen zetten en de taakstellingen te kunnen halen. Wij hebben de discussie in de Kamer mee. Dit betekent naar mijn mening dat wij op dat moment in overleg met de Kamer nog eens nadrukkelijk ook politiek zullen agenderen. Ik neem aan dat dit vervolgens ook een actie van het IPO zal zijn. Er is nu natuurlijk vanuit het IPO regelmatig overleg met kamerleden en kamercommissieleden. Dit heeft, zoals u weet, al tot discussies in de kamercommissie
geleid. Mocht het overleg met de staatssecretaris op 10 juni a.s. geen perspectief opleveren tot verbetering van de financiële mogelijkheden voor zowel landinrichting als EHS, dan zullen wij naar mijn mening de politieke weg nogmaals moeten bewandelen en de politiek moeten beïnvloeden om deze discussie nogmaals gevoerd te krijgen om dit perspectief wel duidelijker boven tafel te krijgen. Wij zullen echter eerst dit gesprek met de staatssecretaris in juni a.s. moeten afwachten. Ander nieuws dan in de voordracht staat na de commissievergadering kan ik u dus nu niet geven, geen positief nieuws in elk geval. Wat betekent dit voor de voordracht? In meen dat wij binnen de voordracht niet tot andere prioritering of tot verschuivingen zullen komen. Wij hebben er al bewust voor gekozen alleen maar dit jaar te bezien. Als wij met de gegeven situatie ook de komende jaren verder zouden moeten, zou dit inderdaad kunnen betekenen dat bepaalde projecten niet kunnen worden uitgevoerd omdat ons de financiële middelen ontbreken. Dit is een boodschap die wij ook aan het Rijk zullen geven. Wij hebben namelijk samen met het Rijk afgesproken dat wij een bepaalde taakstelling proberen te verwezenlijken. U ziet dat wij in deze voordracht aangeven wat wij zouden moeten hebben om deze taakstelling te realiseren en dat zullen wij de komende jaren blijven doen. Wij moeten de verantwoordelijkheid niet alleen naar óns toetrekken, maar die ook bij de rijksoverheid leggen omdat Rijk en provincies gezamenlijk deze taakstelling op zich hebben genomen. Dit betekent dat niet alleen wij iets moeten bijstellen. Het Rijk moet dan ook duidelijk aangeven dat het die verantwoordelijkheid niet kan waarmaken en dat de taakstellingen zouden moeten worden bijgesteld. Ik hoop niet in die situatie te komen, maar dit zal nadrukkelijk onderwerp van gesprek moeten zijn als het overleg met de staatssecretaris de komende zomer onvoldoende perspectief oplevert. Wij zullen ons dan in IPO-verband over de tactiek moeten beraden. Ik stel niet voor nu de prioritering te veranderen, omdat wij met de ons beschikbare middelen voor dit jaar zoveel mogelijk voortgang willen boeken en optimaal gebruik willen maken van de beschikbare middelen. Mevrouw Stevens verzocht ook om prioritering, maar noemde in dat verband Meerstad als voorbeeld. Voor Meerstad wordt op dit moment geen geld geprioriteerd. Wij nemen nu een besluit om Meerstad op het voorbereidingsschema te plaatsen. Dit betekent dat het in de toekenning van verplichtingenruimte mee zal doen, dus dat het mee moet in de afwegingen over hoeveel geld beschikbaar moet komen voor projecten. Op dit moment doet Meerstad dus niet mee. Er is in de uitkering ook geen rekening gehouden met een project als Meerstad. Wij melden het nu juist aan voor de toekomst. Mevrouw STEVENS: U begrijpt misschien de strekking van mijn vraag, dat wij het onderwerp kunnen bespreken zodra het zal spelen. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: U krijgt elk jaar een voordracht waarin de beschikbare middelen worden geprogrammeerd over de verschillende projecten. Dit zal straks ook voor Meerstad het geval zijn. U besluit daar dan over. Er is nog een aantal opmerkingen gemaakt, met name door het CDA, over Meerstad. Ik zeg daarover het volgende. Op de eerste plaats zullen de staten steeds worden geïnformeerd over de stappen die wij zetten in het kader van Meerstad en de uitwerking van Meerstad. De nauwe betrokkenheid van maatschappelijke organisaties wordt door het college en de stuurgroep Meerstad volledig erkend. Dit betekent dat wij met de maatschappelijke - en belangenorganisaties actief overleggen over de ontwikkeling van het masterplan en hen actief betrekken bij het totstandkomen van het masterplan en de verdere uitwerking. Daarover zullen wij afspraken met die organisaties maken. Over de landinrichting hebben inmiddels gesprekken plaatsgevonden met bijvoorbeeld de NLTO en de Milieufederatie. De stuurgroep Meerstad heeft inmiddels besloten voor de landinrichting een aparte stuurgroep in te stellen, waarin zich naast vertegenwoordigers uit de huidige stuurgroep Meerstad ook vertegenwoordigers bevinden van de belangen in het gebied, zoals de Milieufederatie en de NLTO. De landinrichting komt niet tot stand zonder dat vervolgens deze landinrichtingscommissie een landinrichtingsplan heeft gemaakt en daarover met het gebied heeft gesproken. Het gebied heeft daarop inspraak. Alle belangen kunnen op die manier dus nog extra worden betrokken. Over de uitwerking van Meerstad meld ik nog het volgende. De informatie aan de bevolking was stilgelegd, ook in verband met de MKZ. De week daarop zijn alsnog deze informatieavonden in het gebied gehouden, niet alleen om informatie te leveren maar ook om suggesties te krijgen vanuit de bevolking en organisaties te krijgen over zaken waaraan wij moeten denken bij de verdere uitwerking om tot het masterplan te komen. Wij zijn ook in het stadium dat wij kunnen luisteren naar suggesties en ideeën die bij de bevolking leven. Het is een combinatie van alsnog de informatie verstrekken en ideeën en suggesties horen. Voorzitter! Het CDA maakte een opmerking in relatie tot MKZ in zijn algemeenheid, niet alleen betreffende Meerstad. Wij hebben nadrukkelijk in de voordracht gezegd dat het feit dat werkzaamheden hebben stilgelegen
vanwege de MKZ-crisis geen consequenties mag hebben voor de volgende jaren als wij de verplichtingenruimte en het kasgeld voor dit jaar niet kunnen wegzetten omdat wij later zijn begonnen. Wij gaan ervan uit dat dit wordt gedeeld door het Kabinet en het Rijk. Het Rijk is immers zelf met deze situatie geconfronteerd met bijvoorbeeld de Europese middelen die moeten worden weggezet. Er is bij Europa al een generaal pardon gevraagd voor uitstel van inzet en afrekening van middelen. Hetzelfde moet het Rijk dan ook doorzetten in haar beleid richting provincies en subsidies. De heer BAKKER: Voorzitter! Na 10 juni a.s. is er nog een commissievergadering. Het lijkt mij goed dat wij dan horen wat de uitkomst is. Wij kunnen dan nagaan wat ons eventueel te doen staat wat betreft de drukmiddelen richting de landelijke politiek om te bezien of wij ons aan het programma kunnen houden zoals bedoeld. De heer MAARSINGH: Voorzitter! Wij zijn heel content met de beantwoording van de vragen, met name ook op onze vragen de vorige keer over de stand van zaken rond tot Meerstad. Mevrouw de gedeputeerde staat met ons schouder aan schouder. Wat betreft de landinrichting en de EHS kunnen wij slechts akkoord gaan. Wij zijn overtuigd van de inzet, maar als dit niet wordt bijgesteld, krijgen wij volgend jaar een groot probleem. Wij zullen samen moeten bediscussiëren hoe wij daarmee moeten omgaan. Wij gaan uiteraard akkoord met de voordracht, zoals ik al heb gezegd, en wij danken de gedeputeerde voor de beantwoording. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder stemming wordt overeenkomstig het voorstel van Gedeputeerde Staten besloten het ontwerpbesluit te verheffen tot besluit. 14. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 27 april 2001, nr. 2001-5898, CM, betreffende de provinciale rekening voor het dienstjaar 2000 en de jaarlijkse overboeking van de daarvoor in aanmerking komende kredieten, die in de begroting waren geraamd, naar 2001 (2e wijziging 2001) of worden toegevoegd aan de reserves (nummer 14/2001). De beraadslaging wordt geopend. De heer GERRITSEN: Voorzitter! Voor ons ligt de Rekening in een nieuwe vorm. Voor het eerst hebben wij een jaarverslag gepresenteerd gekregen. Wij vinden dat dit in een zeer uitstekende, goede en bijzonder leesbare vorm is neergelegd. Het is zeer helder toegankelijk. De complimenten van onze kant voor de vorm van de Rekening en het Jaarverslag. De Rekeningcommissie heeft uitvoerig beraadslaagd over de financiële aspecten en beveelt ons aan de rekening vast te stellen en wij kunnen ons daarbij zeker aansluiten. Dit is een eerste stap in de financiële cyclus die wij hebben afgesproken in de commissie Bestuur en Financiën, mede naar aanleiding van de discussie die wij vorig jaar hebben gevoerd bij de behandeling van de Voorjaarsnota, waarbij de Rekening het moment is van beleidsevaluatie. Dit is de start van de cyclus. Daarna volgen het moment van agenderen bij de Voorjaarsnota en de algemene beschouwingen bij de beleidsbegroting. Wij hebben dan de hele cyclus op een zeer overzichtelijke manier gestructureerd. De stap naar dit Jaarverslag is een buitengewoon duidelijke en goede bijdrage om tot een dergelijk moment van beleidsevaluatie te komen. De PvdA-fractie heeft nog eens teruggekeken naar het Bestuursakkoord. Hoe staat het daarmee, hoe ver zijn wij daarmee? Als men het Bestuursakkoord nog eens goed leest, ziet men allerlei voornemens en doelstellingen en de vraag bij een beleidsevaluatie is natuurlijk: hoe ver staan wij? Wij komen tot een zeer positief oordeel. Alle doelstellingen die in het Bestuursakkoord zijn neergelegd, zijn op een buitengewoon voortvarende en goede manier ter hand genomen. Er zijn flinke stappen gezet. Voor een deel bevinden die zich in de bestuurlijke sfeer, maar dit is op geen enkele wijze denigrerend bedoeld. Integendeel, het zijn zeer belangrijke stappen op weg naar de realisatie en vertaling in concrete resultaten. Er zijn dus bestuurlijke resultaten, maar ook maatschappelijke effecten en concrete resultaten. In die zin vinden wij dat het college op een uitstekende manier uitvoering geeft aan het bestuursprogramma. De PvdA-fractie hecht eraan het college daarmee onomwonden en duidelijk te complimenteren. Enkele suggesties zien wij graag overgenomen in de volgende Jaarrekening en het volgende Jaarverslag. Voor een beleidsevaluatie is het belangrijk enkele zaken wat helderder weer te geven. Het zou aanbeveling verdienen, en ik kan mij de discussie in de commissie Bestuur en Financiën goed herinneren, om de doelstellingen concreet neer te zetten en de resultaten helder samen te vatten in termen van wat naar ik meen de heer Werkman de
maatschappelijke effecten noemde. Dit hoeft niet allemaal kwantitatief en dit kan soms ook niet kwantitatief, maar op zijn minst zou een globale indruk moeten worden gegeven van wat dit betekent voor de burger en wat dit betekent in termen van maatschappelijke verandering en maatschappelijk effect. Dit zou helder in het Jaarverslag moeten verschijnen, zodat men doelstellingen en maatschappelijke effecten naast elkaar kan leggen. Het zou ook niet misstaan, zoals wij in de commissie Bestuur en Financiën voor het voetlicht hebben gebracht, om van het college te horen hoe het zelf aankijkt tegen zaken die zijn bereikt op de terreinen werken, wonen, leven en doen. Dit kan aanleiding zijn voor het college zelf om bepaalde zaken te intensiveren en continueren. Ik loop hier enigszins vooruit op de Voorjaarsnota, waarin al staat wat men wenst te continueren. Natuurlijk ligt dit in een balans en die hoort eigenlijk op dit moment gemaakt te worden in een beleidsevaluatie. Volgend jaar zou dit wellicht zeer goed kunnen. Voorzitter! Wij menen dat wij dit op dit moment wellicht niet zo specifiek kunnen doen als wij zouden willen. Wij zouden graag volgend jaar wel een soort 'dag van de verantwoording' willen houden. Ik kan mij herinneren dat de heer Terpstra dit 'woensdag, gehaktdag' noemt. Dat klinkt enigszins hardhandig, maar ik meen dat wij wel behoefte hebben aan een helder moment, waarin wij zien wat het college tot stand heeft gebracht. En nogmaals, de resultaten die het college heeft neergelegd liegen er niet om en het college hoeft daarvoor absoluut niet weg te lopen. De heer TERPSTRA: Op zich heeft de heer Gerritsen gelijk dat ik wel eens spreek van 'woensdag, gehaktdag' in dit verband, maar op zichzelf is dit een algemene term die ook de Tweede Kamer wel gebruikt voor bepaalde punten van beleidsverantwoording en dergelijke. Het is iets te veel eer mij als uitvinder van deze term naar voren te schuiven. Het feit dat ik hem wel eens heb gebruikt, is duidelijk. De heer GERRITSEN: Dat is ook zo. Kortom, de balans is positief. In de uitwerking van de op zich zeer goede stappen van het Jaarverslag kan nog iets gebeuren in termen van verandering, helderheid, maatschappelijke effecten, enzovoort. De heer WERKMAN: Voorzitter! Het behandelen van de Provinciale Rekening was tot voor een aantal jaren terug eigenlijk een hamerslag. Gelukkig is daarin ook in provincieland verandering opgetreden. In dat kader en in het kader van de uitgebrachte adviezen van de commissie-Elzinga komt de controlerende functie van de staten nog prominenter in beeld. Immers, deze taak van de PS wordt scherper. Over de uitkomsten van de Rekening het volgende: de Provinciale Rekening 2000 geeft een positief nettoresultaat van 3,2 miljoen gulden weer. Een deel van dit positieve resultaat is structureel van aard. Ook is gelukkig een aanzienlijk deel van het gepresenteerde nadeel incidenteel van karakter. Per saldo geeft het beeld over het jaar 2000 weer enige financiële ruimte voor de toekomst. Op een transparante wijze worden de voor- en nadelen in beeld gebracht, maar uit de beheersverantwoording - met nadruk beheersverantwoording - is nog niet altijd goed af te leiden of de vooraf gestelde doelen zijn bereikt. Wij bepleiten nogmaals om de informatievoorziening op dit punt te verbeteren, hoewel wij terdege beseffen dat dit een complexe slag is, maar toch een uitdaging voor uw college. In mijn inhoudelijke bijdrage wil ik stilstaan bij een vijftal thema's. Dit zijn het verbeteringstraject van de Jaarrekening, verantwoording van de investeringskredieten, risicoparagraaf en het meerjarenperspectief van de reserves, toename van het ziekteverzuim en ten slotte de aanbevelingen van de accountant. Wat het eerste punt betreft, het verbeteringstraject van de Jaarrekening; deed mijn fractie de afgelopen paar jaren meerdere verbeteringsvoorstellen om de Rekening transparanter en voor een breder publiek leesbaarder te maken. Verheugd zijn wij te mogen constateren dat uw college hiermee voortvarend aan de slag is gegaan. Het Jaarverslag nieuwe stijl is hiervan onder meer een uitstekend voorbeeld. Over het opstellen van de Rekening in één oogopslag, een bondige beleidsverantwoording voor een brede doelgroep, spreken wij op een later moment nog nader. Iets wat zeker nog aandacht behoeft is het uitbreiden van de meetgegevens en prestatie-indicatoren, zodat voor eenieder nog inzichtelijker wordt of de beoogde doelstellingen, inclusief de gewenste maatschappelijke effecten - zoals zojuist de PvdA-fractie ook al zei daadwerkelijk worden gerealiseerd. Voorzitter, over de ingezette lijn zijn wij tevreden, maar dat is geen argument om de aandacht op dit punt te verslappen. Wat het tweede punt betreft, de verantwoording van de investeringskredieten: over het verloop van de investeringskredieten en de grotere kapitaalprojecten biedt deze rekening in onze visie nog onvoldoende inzicht. Een sprekend voorbeeld hiervan zijn de investeringen in de Blauwe Stad. Na enig zoekwerk valt op te maken dat een bedrag van 47 miljoen gulden in dit project is geïnvesteerd. De Rekening verschaft echter geen inzicht waarin en waaraan. Ook bespeurt de accountant op onderdelen geen verbetering in de verslaglegging. Een risicoanalyse en een
juridische check zijn het wel het minste dat op korte termijn in onze ogen noodzakelijk is. Verder blijven wij pleiten voor het opnemen van informatie over investeringskredieten in de Rekening in plaats van bij de integrale bijstelling. Tot dusverre heeft uw college nauwelijks - het is een of twee keer gebeurd - gevolg gegeven aan ons verzoek om nacalculaties op te stellen van grotere projecten, kapitaalprojecten. Enerzijds ter verantwoordingsinformatie, maar anderzijds ook als leerproces. Is uw college bereid ons, provinciale staten, deze informatie in de toekomst te verstrekken? Punt drie is de risicoparagraaf en het meerjarenperspectief reserves. Bij de begroting presenteerde u de zogenaamde risicoparagraaf. Wij vinden het belangrijk in de Rekening informatie te krijgen over de afloop van de risico's. Tevreden zijn wij dan ook dat de verantwoordelijke gedeputeerde, de heer Calon, ons in de commissie aangaf bereid te zijn deze informatie in de toekomst te verstrekken. De risicoprofielen hebben immers een directe relatie met het noodzakelijk minimum weerstandsvermogen. Eveneens zijn wij content met de toezegging van de gedeputeerde dat vanaf volgend jaar wordt gerapporteerd over het meerjarig verloop van de provinciale reserves. Punt vier is de toename van het ziekteverzuim. Gelukkig is de gedeputeerde van P&O inmiddels gearriveerd. In de Rekening constateren wij een toename van het ziekteverzuim ten opzichte van voorgaande jaren. Dit baart onze fractie zorgen, temeer omdat ons niet duidelijk wordt wat hiervan de oorzaak is en welke acties uw college onderneemt om het verzuim terug te dringen. Tijdens de commissievergadering Bestuur en Financiën hebben wij hierover vragen gesteld en gedeputeerde Bleker heeft ons toen toegezegd aanvullende informatie te zullen verschaffen. Wij zullen de ontwikkelingen kritisch blijven volgen. Het vijfde punt is de aanbevelingen van de accountant. In de accountantsrapportage doet de accountant meerdere aanbevelingen. Gedeputeerde Calon gaf in de Rekeningcommissie aan deze aanbevelingen in principe - die woorden zijn vandaag vaker gebruikt - over te nemen. Graag willen wij over de voortgang hiervan in de commissie Bestuur en Financiën periodiek worden geïnformeerd. Afsluitend: in de voordracht behorende bij de Rekening legt u een bestedingsvoorstel aan ons voor. Hiermee kunnen wij akkoord gaan, gelet op eerder daarover gemaakte afspraken. Mevrouw WAAL-VAN SEIJEN: Voorzitter! De Rekening is in diverse commissies besproken. Er zijn vele vragen gesteld en vele antwoorden verkregen. Eigenlijk hebben wij niets meer toe te voegen. Behalve dat naar onze mening nog een keer mag worden gezegd dat behalve het college ookhet ambtelijk apparaat geweldig werk heeft verricht om alles naar de wens van Provinciale Staten op tijd voor elkaar te krijgen. En dat de VVD, net als de PvdA er voorstander van is om bijvoorbeeld op de derde woensdag in mei inzet en realisatie naast elkaar te leggen. Een check van wat er van de doelen terecht is gekomen. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! Door de wijze van presenteren van het Jaarverslag is een informatiebron ontstaan waardoor een beleidsinhoudelijke evaluatie zou kunnen plaatsvinden. Als wij dat zouden willen, kunnen wij het plichtmatige karakter van de traditionele behandeling van de Rekening dan ook in principe van ons afschudden. Wij begonnen deze bestuursperiode met één bijdrage, toen werden het er twee. Wij zijn inmiddels op vier, dus het gaat de goede kant op. De behandeling van de Jaarrekening en het Jaarverslag is echter tevens de opmaat naar de behandeling van de Voorjaarsnota, waarin sommige statenleden al flink aan het grasduinen zijn. Daardoor dreigt enige overlapping, maar daarover wil mijn fractie in het geheel niet klagen, want tot nu toe beoordelen wij de volgorde van de behandeling als uitermate positief. Toch een aantal observaties onzerzijds. De inbrengen in de commissies van de zijde van de commissieleden, kortom, op hun eigen aandachtsgebieden, hebben tot nu toe niet het karakter gehad van beleidsmatige evaluaties. Mijn fractie is van mening dat wij daar als statenleden toch het nodige laten liggen. Verder valt het op, meneer de voorzitter, dat de Rekeningcommissie niet heeft gekozen voor een rapportage aan de staten waarin gezamenlijke conclusies, bevindingen of aanbevelingen worden opgemaakt, anders dan de positieve aanbeveling om de Rekening vast te stellen. Een aanbeveling waarbij wij ons overigens kunnen aansluiten. Wij hadden eerlijk gezegd wel iets anders verwacht. Ook de ambitie om op bepaalde onderwerpen of beleidsterreinen wat dieper in te gaan is niet uit de verf gekomen. Sterker nog, het lijkt erop dat de commissie helemaal geen voortgang heeft geboekt. Mijn vraag aan de commissie is dan ook of de ambitie op dit punt is verlaagd. Gaarne nodig ik de commissie uit, via u meneer de voorzitter, om op deze opmerkingen te reageren. Ik wil die vraag aanvullen met een voorbeeld van een thema dat zich wellicht leent voor een diepgaander onderzoek van de zijde van de commissie. Dat is de Blauwe Stad. De constateringen in het verslag van onze huisaccountant op het punt van de Blauwe Stad zijn wat mijn fractie betreft moeilijk te negeren. Het is nu de derde keer in successie in deze periode dat er opmerkingen in het
accountantsverslag worden opgesteld. Dit keer gaat het onder andere over de administratie, autorisatie van uitgaven, prijsvorming van grond, beschikbaarheid van prijsanalyses en over de besluitvorming rond grondaankopen. De besluiten over grondaankopen worden mogelijk genomen zonder dat daartoe adequate informatie beschikbaar is. Dit althans naar het oordeel van de huisaccountant. Als wij een onafhankelijke provinciale rekenkamer zouden hebben, meneer de voorzitter - en daartoe hebben wij vandaag een belangrijk besluit genomen - dan kan mijn fractie zich, gegeven de opmerking van de accountant, goed voorstellen dat dit thema voor nader onderzoek was uitgekozen. Wij hebben echter nog geen provinciale rekenkamer, maar wel een Rekeningcommissie. Ook de Rekeningcommissie kan onderzoek entameren. Mijn fractie verzoekt de commissie dan ook nader te overwegen of het zinvol is een nader onderzoek in te stellen en na te gaan onder welke voorwaarden dit kan, hoe breed dit onderzoek zou moeten zijn en wanneer er een geëigend moment is om dit uit te voeren. Het gaat ons overigens expliciet niet om het nog te nemen uiteindelijke besluit door de staten om te beginnen en de spa in de grond te zetten. Het gaat ons expliciet om rechtmatigheid, effectiviteit en doelmatigheid. Ten aanzien van die spa, meneer de voorzitter, lezen wij in het verslag van de commissie van Rekeningen dat het college, dan wel de gedeputeerde de heer Calon, in september a.s. de spa in de grond wil zetten. Onze fractie is van mening dat dit pas kan na besluitvorming in de staten. Als dat in september het geval is, betekent dit dat er nog het nodige werk moet worden verzet, ook door de staten. Ik ga over naar de reserves. Mijn fractie vindt dat de rol van de staten bij het toedelen van middelen uit de reserves te beperkt is. Soms is de besluitvorming zodanig dat de staten in het duister tasten omtrent de achterliggende afwegingen. Dat is niet goed. Het begint met de informatievoorziening en daarover heeft GroenLinks via de discussie in de commissie Bestuur en Financiën concrete toezeggingen gekregen. Vervolgens gaat het echter ook om de invulling van het beleid, dus de achterliggende keuze om bepaalde aspecten wel of niet vanuit die reserves te financieren. Bij sommige reserves heeft provinciale staten overigens bewust gekozen voor een rol op de achtergrond. Ik denk daarbij aan de reserve stimulering zorg. Dat de informatievoorziening bij dit fonds ook ontbrak, stoorde mijn fractie, mede gelet op de discussies die wij op dit onderwerp hebben gevoerd in de staten. Daarbij speelt overigens wel mee dat naar onze indruk rond het fonds een te bureaucratisch scherm wordt opgebouwd. In commissieverband zullen wij daarop later terugkomen. In zijn algemeenheid vraagt mijn fractie echter nadrukkelijk aan het college om transparantie in besluitvorming en communicatie als uitgangspunt te hanteren. Er was bijvoorbeeld enig misverstand over de middelen van de Buitendijkse Werf. Zij waren niet direct terug te vinden in de rekeningen. Hoe dan ook, mijn fractie acht het vooralsnog een goede zaak om middelen te blijven reserveren voor economische activiteiten, specifiek gericht op de Eemshaven. De door het Havenschap geadopteerde filosofie dat meerdere kleine visjes gezamenlijk ook een grote kunnen zijn, spreekt de GroenLinks-fractie aan, alhoewel van ons kan worden verwacht dat wij een strenge toets hanteren als het gaat om effecten op het omliggende gebied. Provinciale Staten heeft het College eerder te kennen gegeven niet met een vroegtijdig oormerk binnen de reserve CESI te willen instemmen. Het college komt nu met een gelijksoortig besluit, en wel onder nummer 5. Ook hierover is in de commissie Bestuur en Financiën gedebatteerd en als vervolg daarop hebben wij de staten inmiddels een amendement op de voordracht voorgelegd. Meneer de voorzitter! Ik ga over naar het Jaarverslag. GS volgt in haar Jaarverslag de lijnen van het Bestuursakkoord met de bekende vier aandachtsvelden. In dat programma herkende GroenLinks zich voor een groot deel en voor een belangrijk deel ook niet. Wij vonden dat het groener en socialer moest. Nu, na twee jaar, kan men zeggen dat een zekere slagvaardigheid aan het college niet kan worden ontzegd. Over de brede linie van het bestuursakkoord tracht het college datgene te doen waartoe de meerderheid van de staten heeft besloten. In die zin kan ik mij de complimenten van de heer Gerritsen wel voorstellen. Onze kritiek kunnen wij echter na lezing van het Jaarverslag handhaven. Het had groener gemoeten en het had socialer gekund. Als het om maatschappelijke effecten gaat, ontbreekt het aan concrete doelstellingen en lijnen waaraan wij dat kunnen toetsen. Ik meen dat het de heer Gerritsen was die dit in commissieverband opmerkte. Dit raakt uiteraard aan de kwaliteit van het bestuursprogramma en ik breng in herinnering dat mijn fractie het bestuursprogramma te veel een haastklus vond. Om nu halverwege de rit, zoals de heer Gerritsen suggereerde, die doelstellingen alsnog te benoemen, zou wel enigszins vreemd zijn. De heer GERRITSEN: Ik denk dat dit toch enigszins afwijkt van wat ik heb gezegd. Die doelstellingen staan gewoon haarscherp in dit bestuursprogramma. Daarover bestaat geen misverstand. Zij zijn scherp genoeg.
De heer VAN DER PLOEG: Ik heb in de commissie kunnen constateren dat de heer Gerritsen niet kon toetsen of de bedoelde maatschappelijke effecten ook daadwerkelijk waren gehaald. Daarover ging de discussie. De heer GERRITSEN: Daarover heb ik zojuist gesproken. Dat zit in het feit dat deze maatschappelijke effecten wellicht systematischer zouden moeten worden gerapporteerd. Zij zijn er natuurlijk wel. De heer VAN DER PLOEG: Op dat punt zijn wij het overigens volledig eens. Het is echter vreemd om achteraf de doelstellingen daarop aan te passen. De heer GERRITSEN: Dat hoeft helemaal niet. De heer VAN DER PLOEG: Wij wachten op dat punt af. Wij hebben in elk geval van het college begrepen dat het actief is om over de maatschappelijke effecten per instrument te rapporteren. Voor het overige lijkt het ons zinvol om bij een volgend bestuursprogramma wat meer tijd te nemen om de gewenste koers van Groningen te omschrijven met toch wel concrete doelstellingen en beoogde effecten. Mijnheer de voorzitter! Ik heb een aantal opmerkingen over de inhoud, maar ik bewaar die voor onze fractie tot de behandeling van de Voorjaarsnota. Ik sluit af met de opmerking dat wij in de commissie Bestuur een debatje hebben gevoerd over de provinciale ambities versus de organisatorische spankracht. Dit vanwege het feit dat naar ons oordeel nogal wat middelen bleven liggen. Ik zal dit niet allemaal herhalen, maar wij blijven het college op dit thema aandachtig volgen. Voor ons geldt dat GroenLinks meer ambities en voor een deel ook andere ambities heeft dan in het door het college uitgevoerde beleid tot uiting is gekomen. GroenLinks vindt dan ook dat wij als ambitieuze provincie, net als de FC een heuse batensprong wel kunnen gebruiken, zodat wij eindelijk eens kunnen meedraaien in de eredivisie van de regionale overheden, meneer Bleker. De heer TERPSTRA: Kan de heer Van der Ploeg de laatste opmerking toelichten? Ik kreeg even het idee dat de provincie Groningen op dit moment eigenlijk niet goed functioneert als regionale overheid. Ik geef toe dat men daarover uren kan debatteren, maar wellicht kan hij in enkele zinnen even aangeven waar het falen zit. De heer VAN DER PLOEG: Mijn indruk is dat andere overheden, niet zo heel ver hiervandaan, wat meer vrij beschikbare middelen hebben dan de provincie Groningen. Overigens ontbreekt een goede vergelijking op dit punt. Het zou wellicht goed zijn als het college nog het een en ander aan ons doet toekomen. Ik voeg daar aan richting de heer Terpstra toe dat GroenLinks wel vaker heeft gepleit voor een uitbreiding op provinciaal belastinggebied en meent dat ook de ruimte die nog in de opcenten aanwezig is kan worden opgerekt. De heer TERPSTRA: Daarvan nemen wij voorlopig nota. De heer HOLLENGA: Ik heb nog een vraag naar aanleiding van het antwoord van de heer Van der Ploeg. Kennelijk wordt de kwaliteit van het provinciaal beleid door hem afgemeten op basis van de hoeveelheid beschikbare vrije middelen en niet op basis van de inhoud. De heer TERPSTRA: Of op basis van het gebruik van de bestaande middelen. De heer VAN DER PLOEG: Als men meer middelen heeft, kan men ook meer doen. Dat wil de heer Hollenga toch niet bestrijden? De heer HOLLENGA: Dat is toch wel een makkelijke weg. Als men meer middelen heeft kan men meer doen; straks kan men alles doen, want men heeft alles. De heer SLAGER: Voorzitter! Over het algemeen bestaat er voor de behandeling van een begroting veel meer aandacht dan voor de behandeling van een jaarrekening. Immers, voor de begrotingsbehandeling trekken wij twee lange dagen uit en de behandeling van de Jaarrekening is één agendapunt op de agenda van vandaag. Sommigen vinden dat vreemd, maar er zijn verschillen. Bij de behandeling van de begroting spreken wij over toekomstplannen, over de vraag. hoe wij onze middelen zullen besteden. Wij hebben te maken met afweging. Bij de Rekening blikken wij terug op wat van al onze plannen is terechtgekomen. Wij
krijgen dan een uitstekende gelegenheid om het college te beoordelen en trouwens ook het functioneren van de staten zelf. Bij de begrotingsbehandeling houden wij overigens ook onze algemene beschouwingen. Een groot aantal onderwerpen komt er aan de orde. Een aantal krijgt extra nadruk door moties en amendementen. Als wij dit goed bezien, zijn er maar weinig fracties die echt in detail op de cijfers ingaan. Dat is goed, want het gaat niet alleen om de cijfers; het gaat om de grote lijn. Er is nog een ander verschil. Wij hebben wel een Rekeningcommissie, maar geen Begrotingscommissie. Die Rekeningcommissie komt tegenwoordig overigens vaker dan eenmaal per jaar bijeen. Men kan zich dus afvragen of de naam nog wel correct is, maar dat is een andere discussie. In die zin krijgt de Jaarrekening dus wel meer aandacht dan de begroting. Dat is ook goed, ook al door de aanwezigheid van onze accountant bij die bespreking. Ik heb net uit de bijdrage van GroenLinks begrepen dat het nog wel een beetje meer kan. Om een misverstand weg te nemen: de Rekeningcommissie is niet een commissie van financiële fijnproevers, maar een commissie die gewoon is samengesteld door uit iedere fractie een lid af te vaardigen. De procedure van de behandeling van de financiële stukken is nu aangepast. Wij hebben eerst de Jaarrekening, dan volgt de Voorjaarsnota en vervolgens gaan wij ons buigen over de begroting. Dat is volgens de fractie van het GPV een duidelijke verbetering. Wij moeten ons daarbij wel realiseren dat dit het nodige heeft gevraagd van de betrokken ambtenaren, maar het is gelukt. En het is gelukt met een hoge mate van kwaliteit. Nu kunt u zeggen: er lag een behoorlijk dik accountantsrapport. Dat is altijd zo, dat wordt ook van een accountant verwacht. Als u daar echter kritisch doorheen leest, komt u daar geen extra zorgwekkende zaken in tegen waarin wij ons intensief moeten verdiepen. Uiteraard zijn er wel veel aandachtspunten, maar dat is ook de bedoeling van een accountantscontrole. Ik zeg daarmee niet dat nu alles perfect is. Er is nog veel aan te passen. Wij hebben bij meerdere gelegenheden in de Rekeningcommissie daar ook op gewezen. Het was ook vooraf bekend dat wat nu voorligt niet het eindproduct is. Wij bevinden ons in een overgangsjaar. Het volgende jaar wordt het nog beter. Er moet meer aandacht worden besteed aan beleidsevaluatie en mijn fractie heeft er vertrouwen in dat dit goed komt omdat wij weten wat er op dit moment aan wordt gedaan. Voorzitter! Het is verleidelijk nu nader in te gaan op een aantal details. Dat doen wij niet. Dat kon in de Rekeningcommissie en ook in de commissie Bestuur en Financiën bestond de gelegenheid om daaraan aandacht te besteden. Voor ons is er geen aanleiding om dit nu te herhalen. Mijn fractie gaat akkoord met de Jaarrekening. Mevrouw DE RIDDER: Voorzitter! Het is zo ver. Behalve een dik boekwerk met een financiële verantwoording ligt er nu ook een inhoudelijk jaarverslag op basis waarvan wij kunnen beoordelen of het college zijn werk namens ons goed heeft gedaan. De dag van de verantwoording dus. Nu is dus ook het moment om uit te spreken waar wij aanleiding zien om een andere conclusie te trekken dan het college heeft gedaan, met mogelijke gevolgen voor de Voorjaarsnota en de begroting voor volgend jaar. Het spijt ons dan ook dat het blijkbaar procedureel niet mogelijk is om de Voorjaarsnota pas door het college te laten vaststellen nadat wij hier de Jaarrekening en het Jaarverslag hebben besproken. Idealiter neemt het college immers wel de terugblik en de evaluatie van de staten als uitgangspunt voor zijn voorstellen en nieuw beleid. Wij ondersteunen GroenLinks in het verzoek de Rekeningcommissie zich te laten verdiepen in de Blauwe Stad. Daarnaast trekken wij uit de jaarrapporten drie conclusies. De eerste luidt: de huidige werkwijze in de diverse samenwerkingsverbanden kost zeer veel tijd en energie. Dit zou beter moeten kunnen. De tweede luidt: de informatievoorziening naar burgers en staten verdient meer aandacht. De derde luidt: het Jaarverslag lijkt wel een bloemlezing in plaats van een beleidsverantwoording. Ik begin bij de eerste conclusie. Mede omdat het Jaarverslag wordt gezien als een populaire versie hebben wij gepoogd om het Jaarverslag ook met de ogen van een niet extreem betrokken inwoner te lezen. Dit viel niet mee. Bij het lezen valt op dat op vrijwel alle terreinen wordt samengewerkt met anderen en dat er met allerhande regelingen en afspraken rekening moet worden gehouden. Daaruit ontstaat dus het beeld dat de provincie Groningen wel invloed kan uitoefenen, bepaalde zaken kan faciliteren, geldstromen kan aanboren, maar dat de provincie eigenstandig niet veel kan doen. Ook daar waar wij eigenstandige taken hebben, hebben wij ons gecommitteerd aan anderen door middel van samenwerkingsverbanden als ORG, BACH, STOF, SNN. Uit het Jaarverslag, maar ook uit de media, blijkt dat al dit samenwerken bepaald geen sinecure is. Dagelijkse bestuurders moeten echt over bestuurlijke talenten beschikken. Het klinkt echter ook allemaal nodeloos ingewikkeld. Waarom kan men immers niet simpelweg als onafhankelijke partijen zijn wensenpakket, mogelijkheden en doelstellingen op tafel leggen, bij elkaar komen, afspraken maken, terugkoppelen en tot uitvoering overgaan. Dat is praktisch, goed uit te leggen en te verantwoorden. Wij moeten af van onderhandelingstafels voor ambtenaren. Weg met individuele belangen in de bestuurskamers. Wij moeten helder staan voor wat wij willen bereiken, pragmatisch
handelen en helder aangeven wat wij hebben kunnen bereiken, met een duidelijk overzicht van de verschillende belangen, verantwoordelijkheden en mogelijkheden. Daar moeten wij naartoe. De heer TERPSTRA: Is dit een oproep om alle bestaande samenwerkingsverbanden te verbreken, niet meer te laten bestaan? Mevrouw DE RIDDER: Als u even geduld hebt vervolg ik mijn betoog. De heer TERPSTRA: Ik heb geen geduld. Mevrouw DE RIDDER: Wij willen niet dat alle samenwerkingsverbanden worden doorbroken, maar wel dat heel goed wordt nagedacht over duidelijkheid en verantwoording kunnen afleggen naar de eigen burgers. Wij willen dat geen compromissen worden gesloten deuren, waarbij het vervolgens voor alle buitenstaanders en ook voor statenleden maar vissen is naar hoe een besluit daadwerkelijk tot stand is gekomen. De heer TERPSTRA: Ik vind dit voor een deel een karikatuur van de wijze waarop deze provincie functioneert. Mevrouw DE RIDDER: Het is meer bedoeld als een waarschuwing om hierop te letten en dit in de gaten te blijven houden. De heer TERPSTRA: Met deze nuancering is het al een stuk beter. De heer KOLK: Bovendien is het niet zeer consistent met het beleid van D66. Ik hoor deze partij in alle commissies vragen hoe het overleg met de gemeenten is geweest. Ik meen dat dit indruist tegen wat u voorstelt. Mevrouw DE RIDDER: Ik stel helemaal niets voor. Ik zeg alleen dat wij heel duidelijk moeten zijn in de samenwerking met andere partners en dat er geen compromissen moeten gesloten achter gesloten deuren, zonder dat helder is wat de inbreng is geweest van elke partij. Dat moet helder boven tafel blijven, hoe dan ook. De heer CALON, gedeputeerde: Er wordt hier veralgemeniseerd. Kan mevrouw De Ridder één voorbeeld noemen van een compromis dat achter gesloten deuren is gesloten, dat niet duidelijk is en dat wel duidelijk had moeten worden aan de staten? Mevrouw DE RIDDER: Ik heb u gezegd dat wij hebben geprobeerd om het Jaarverslag te lezen met de ogen van een buitenstaander en dat daarbij opviel dat er heel nadrukkelijk op alle fronten wordt samengewerkt en dat het dus mistig wordt wat de provincie wil of wat het samenwerkingsverband wil. Wie heeft nu wat ingebracht? Dit wordt voor de burger niet meer duidelijk en het is belangrijk om zich daarvan bewust te zijn. Twee weken geleden waarschuwde een CDA-kamerlid, op bezoek in Baflo, bezorgd dat de drie noordelijke provincies op een fusie aanstuurden als het onderling gekrakeel niet ophield. Dit is daarvan een goed voorbeeld. Daarnaar mogen wij dus wel luisteren. De heer TERPSTRA: Ik meende dat dit redelijk in de openbaarheid was gezegd. Ik vind dit een heel merkwaardig voorbeeld. Mevrouw DE RIDDER: Het was kamerlid De Haan. Ik vervolg mijn betoog. Een andere conclusie is die over de informatievoorziening. Het Jaarverslag levert ons nu namelijk nog nieuws op terwijl het Jaarverslag een bevestiging zou moeten leveren van wat wij al wisten. Dit betekent dat de informatie van het college naar statenleden ook nog kan verbeteren. D66 acht het geen goede zaak dat wij voor een helder inzicht in de reeds uitgegeven middelen op specifieke beleidsterreinen afhankelijk zijn van een Jaarrekening. Ook tussentijds moeten de PS goed worden geïnformeerd over de stand van zaken. Als ons wordt gevraagd te reageren op een voorstel om bijvoorbeeld fl. 100.000,- uit te geven voor de aankoop van natuurterreinen, lijkt het ons niet meer dan logisch dat tegelijkertijd wordt vermeld hoeveel geld is gereserveerd, hoeveel al is uitgegeven, waar het terrein zich bevindt en hoe de eigendomssituatie, c.q. de potentiële aankoopsituatie in de omringende gebieden is. Het is de taak van het college de PS in
staat te stellen binnen de beschikbare tijd een gedegen advies te formuleren. In het hoofdstukje Doen is overigens wel aandacht besteed aan het uitdragen van beleid naar burgers, maar niet aan het oppikken van signalen uit de samenleving en het simpelweg te woord staan van burgers. Hoewel de provincie die traditie wellicht niet heeft, heeft zij zeker die taak. Wij willen als statenleden natuurlijk weer graag weten welke signalen worden afgegeven. Nu heeft gedeputeerde Bleker enige tijd geleden toegezegd dat wij in deze maand een verslag zouden krijgen van het spreekuur van GS. Het is vandaag de op een na laatste dag van deze maand en wij hebben het nog niet. Tegelijkertijd hebben wij wel vernomen over bezoekers van het spreekuur die niet binnen de afgesproken zes weken een verslag van dat gesprek hebben gekregen. Wij zien het verslag gaarne alsnog met spoed tegemoet. De rapportage over de verschillende activiteiten zelf lijkt wel een bloemlezing. Er zijn echter nog wel enkele punten die verheldering verdienen. Een ervan is de Blauwe Stad. GroenLinks refereerde er ook al aan. De laatste mededeling die wij hierover hebben is al enige tijd constant. Er is een principeakkoord met het consortium, maar er is nog steeds geen akkoord. Intussen meldt een niet door ons gesponsord nationaal Tv-programma, Van Gewest tot Gewest, dat in september a.s. de werkzaamheden beginnen. Wij weten echter officieel nog van niets. Het duurt ook wel erg lang. Waarom is dit het geval? Aan wie ligt dat? Kan het college ons meer informatie geven? Intussen vorderen de Meerstad-plannen gestaag. De kans bestaat dat straks in dezelfde periode op twee plaatsen in de provincie grote aantallen woningen aan het water beschikbaar komen. Wat is het effect hiervan op de regionale woningmarkt? En wat is het effect hiervan op de stedelijke herstructurering? De heer VAN KAMMEN: Spreken wij hier over de Rekening over het dienstjaar 2000 of gaan wij inhoudelijk op allerlei projecten in? Mevrouw DE RIDDER: Wij hebben een aantal zaken uit het jaarverslag gekozen, waarover wij nadere opheldering willen. De heer VAN KAMMEN: Wij spreken over het jaar 2000. Mevrouw DE RIDDER: Dat klopt. De VOORZITTER: Dat klopt, maar ik constateer dat hetzelfde punt in de Rekeningcommissie aan de orde is geweest, met evenzeer de vraag naar de risicoanalyse en wanneer die zou komen. Dit is gebeurd aan de hand van de Rekening en het Jaarverslag. Overigens staat het antwoordt op de vraag in het verslag van de Rekeningcommissie. Mevrouw DE RIDDER: Het was niet alleen een jaarrekening maar ook een jaarverslag. Het gaat ook om de inhoud. Ik vervolg dus mijn betoog. Markttechnisch zou het de voorkeur verdienen eerst Meerstad vol te bouwen, dan kan de Blauwe Stad later altijd nog worden gerealiseerd. Daarop zit het Oldamt natuurlijk niet te wachten. De Blauwe Stad was immers bedoeld om het Oldamt een economische impuls te geven, en die kan het nog steeds goed gebruiken. Kortom, wij voelen ons aan de inwoners van deze provincie verplicht om hierover opheldering te vragen. Wij vinden het een plicht van het college deze opheldering ook te geven. De paragraaf over het POP weerspiegelt overigens onze grootste angst die na de behandeling van het POP in de staten is overgebleven. Het POP wordt namelijk alleen gepresenteerd als een ruimtelijkeordeningsplan. Dat is het echter niet alleen. Wij doen dan ook de oproep: laat de waterhuishouding, het verkeer-, vervoer- en milieubeleid niet ondersneeuwen en geef deze een evenredige plaats in de uitwerking van het POP. Een ander punt van ontevredenheid is het gebruik van de term 'transformatie' in de stedelijke herstructurering. Waar de gedeputeerde steeds zegt dat dit ook renovatie inhoudt, verwijst deze term in het Jaarverslag zwart op wit uitsluitend naar sloop en nieuwbouw. Ik herhaal dus: D66 is net als het college van mening dat sommige delen van deze provincie een kwaliteitsimpuls nodig hebben. Als men echter een duurzame ontwikkeling voorstaat, betekent dit dat men sloopt waar het moet, maar renoveert of verbouwt of samenvoegt waar dit kan. Daarmee mogen niet, zoals nu het geval lijkt, alleen financiële overwegingen van de bij de herstructurering betrokken partijen een rol spelen. Bouwtechnische staat en het woonplezier van de huidige bewoners moeten bij die afweging minstens even zwaar, zo niet zwaarder meewegen. Volgens het Jaarverslag ging er alleen af en toe iets mis of niet helemaal naar wens als wij afhankelijk waren van anderen. Toch hebben wij de indruk dat dit niet altijd het geval is. Ik noem het waterzijdig inregelen van de verwarmingsinstallatie. Wij zijn blij dat inmiddels in het kader van het Convenant Duurzame energie aandacht bestaat voor deze effectieve wijze van energiebesparing, maar waarom gebeurt dit nog steeds niet in eigen huis? Dit was toch een
plan voor het jaar 2000? Wat te denken over het hoofdstukje Bereikbaarheid. Er staat wel wat er allemaal wel is gedaan, maar niet wat er niet is gedaan en waarom. Dat had vergeten een slordige 37,5 miljoen gulden op de begroting op te nemen voor onderhoud en infrastructurele werken, wordt gemakshalve achterwege gelaten. In onze ogen horen dit soort zaken ook in een jaarverslag thuis. Als overheid moet men eerlijk en open zijn naar de burgers. Alles heeft immers een verklaring. Als men het niet kan uitleggen, klopt er iets niet. De heer TERPSTRA: Kan mevrouw De Ridder ook een algemene kwalificatie geven van het voorliggende jaarverslag? De vergadering wordt van 16.05 tot 16.25 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik wijs erop dat u op 25 april 2001 een advies heeft ontvangen van de Rekeningcommissie conform het bepaalde in het reglement van orde. De commissie geeft u in overweging het ontwerp vast te stellen. Er zijn vragen aan de voorzitter van de Rekeningcommissie gesteld en hij krijgt de gelegenheid deze te beantwoorden nadat de gedeputeerde een reactie heeft gegeven op de bijdragen van de verschillende fracties. De heer CALON: Voorzitter! Ik dank de fracties voor de complimenten en speel deze door aan onze medewerkers, die hard hebben gewerkt om dit resultaat te bereiken. Ik noem met name Jan Dijksterhuis. Er is een hoger kwaliteitsniveau bereikt dan in de afgelopen jaren het geval was. Meerdere sprekers hebben reeds aangegeven dat dit een stap voorwaarts is, maar dat wij continue moeten streven naar verbetering. Dat is ook de instelling van het College en het zal dan ook proberen dit stuk leesbaarder en begrijpelijker te maken. Ik breng echter wel een nuance aan. Mevrouw De Ridder merkte op dat de fractie van de D66 het stuk heeft gelezen met de ogen van een onafhankelijke burger met het doel na te gaan of het begrijpelijk was. Het College heeft in de aanloopfase, tijdens alle behandelingen van dit Jaarverslag en de Jaarrekening, meerdere malen gesteld dat het de bedoeling is dat deze stukken begrijpelijk zijn voor de gekozenen. Daarmee doel ik op de 55 leden van de Staten. Het streven is in het jaar 2003 voor het eerst een afgeleide van deze documenten beschikbaar te stellen voor iedere burger van Groningen. Hetzelfde geldt voor de begrotingskrant, waarin in grote lijnen verslag wordt gedaan van en verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde beleid. In de Rekeningcommissie zijn de verschillende modaliteiten aan de orde geweest, waarvan verslag is gedaan. Het onderwerp is eveneens aan de orde geweest in de commissie Bestuur en Financiën. Er is eveneens gediscussieerd over de vraag of dat in het voor- of het najaar moet gebeuren en of het dient te worden gecombineerd met de begrotingskrant. Daarnaast kwam de vraag aan de orde of het een dik document moet zijn, zoals in Zeeland, of dat het een krant dient te zijn. Ik herhaal dat het Jaarverslag slechts voor de leden van de Provinciale Staten is bedoeld en eventueel voor het ter inzage leggen bij andere overheden. Deze laatstgenoemde suggestie is namelijk ook in de commissie Bestuur en Financiën gedaan. De kritiek van de fractie van de D66 op dat punt vind ik daarom op dit moment niet terecht. Wij hebben geprobeerd zo goed mogelijk verslag te doen van de gepleegde inspanningen, het geld dat daarvoor is ingezet en de daarmee bereikte resultaten. Ik ben het met de sprekers eens die zeggen dat wij moeten proberen dat zo strak mogelijk te doen. Dat betekent dat wij dat bij de input - de Voorjaarsnota en de begroting - strak moeten formuleren. Meerdere malen is opgemerkt dat wij bij de ontwikkeling van voorstellen moeten proberen deze doelstellingen zo veel en duidelijk mogelijk te kwantificeren, wat de heer Gerritsen nogmaals herhaalde. Dat gebeurde ook in de Voorjaarsnota. Ik heb eerder opgemerkt dat dat volgens een vast stramien, de zogenaamde formats, gebeurt. Er is bijvoorbeeld een hoofdstuk opgenomen waarin een antwoord wordt gegeven op de vraag in hoeverre het bijdraagt tot de uitvoering van het bestuursprogramma, dat door een meerderheid van de Staten is aanvaard en waaraan het College is gebonden. Ik heb alle respect voor het feit dat er fracties zijn die opmerken dat zij andere wensen hadden, maar het moet duidelijk zijn dat het College probeert de wensen van de meerderheid van de Provinciale Staten te vervullen. Dat is een groeitraject en dat is niet van vandaag op morgen te realiseren. Wij zijn het ermee eens dat wij moeten proberen het in het vervolg nog wat beter en "scherper" te doen, maar het zal vrijwel onmogelijk zijn voor alle inspanningen achteraf exact aan te geven wat het gevolg was van onze inspanningen en wat van de autonome ontwikkelingen. Ik noem de werkgelegenheid als voorbeeld. In het bestuursprogramma wordt het aantal banen als doelstelling geformuleerd. Het is nooit onomstotelijk te bewijzen dat de inspanningen van het provinciaal bestuur ertoe hebben geleid dat er 1000 of 2000 banen beschikbaar zijn gekomen en het is evenmin aan te tonen dat er 20.000 of 100.000 bij zijn gekomen door economische ontwikkelingen. Er is naar de
mening van het College gevraagd over de Voorjaarsnota. Het heeft getracht dat in het Jaarverslag aan te geven. Tevens heeft het geprobeerd te beschrijven aan welke zaken van het bestuursprogramma is of wordt gewerkt. Veel maatregelen zijn in gang gezet, maar daarvan is het uiteindelijke effect nog niet bekend. Het College moet daarom voorzichtig zijn met het trekken van conclusies. Het enige onderdeel in het bestuursprogramma waaraan nog niet is gewerkt, is de vernieuwing van de huisstijl van de provincie. U kunt in de Voorjaarsnota lezen welke beleidsonderdelen het College wil intensiveren, continueren en uitbreiden. De beheersverantwoording maakt onderdeel uit van de cyclus, waarover de heer Werkman spreekt. Wij hebben eerder opgemerkt dat, bij de ontwikkeling van de voorstellen, het format zodanig moet worden gemaakt dat bij de accordering daarvan een kort of langer traject met tussentijdse ijkmomenten wordt afgesproken. Het traject is lang voor voorstellen die bijvoorbeeld betrekking hebben op het aanleggen van wegen of infrastructuur. Op de diverse ijkmomenten is na te gaan of de vooraf aangegeven indicatoren juist zijn. In de commissie Bestuur en Financiën heb ik diverse malen aangegeven dat wij proberen een dergelijk projectenregistratiesysteem in te passen in het nieuwe financiële administratiesysteem (FAS). Dat gebeurt ook op advies van onze accountant die zegt dat wij het meer beheersbaar moeten maken. Met het nieuwe FAS proberen wij op dat gebied een grote sprong voorwaarts te maken. Ik ben het eens met de heer Werkman dat het beheersmatig goed moet zijn. De heer Werkman vraagt naar een overzicht van de verantwoording van de investeringskredieten, maar dat is reeds toegezegd tijdens de commissievergadering. Ik neem overigens aan dat ik de in de commissie gedane toezeggingen niet behoef te herhalen. Voor de risicoparagraaf geldt hetzelfde. Gedeputeerde de heer Bleker zal niet het woord voeren over het ziekteverzuim, maar heeft in de commissie Bestuur en Financiën toegezegd dat er een evaluatie van komt. Op dat moment kunnen wij gezamenlijk beoordelen of er sprake is van fouten en wat daaraan eventueel moet worden gedaan. Zwangerschap wordt overigens niet tot het ziekteverzuim gerekend. De fractie van GroenLinks en anderen spreken over de Blauwe Stad. In het verslag van de Rekeningcommissie is daarover vermeld dat er op dit moment een risicoanalyse wordt gemaakt en dat, voordat het definitieve contract wordt ondertekend, de leden van de Provinciale Staten de exploitatieopzet ontvangen, evenals het monitoringsysteem, het contract en de risicoanalyse. Dat hebben wij afgesproken. In het verslag van de Rekeningcommissie staat dat de Staten het hele pakket, al dan niet vertrouwelijk, ter beoordeling ontvangen als dat mogelijk is. Ik hoor wat gegniffel, maar het is niet mijn bedoeling een denigrerende opmerking te maken. Het was de bedoeling het definitieve contract voor de zomer 2001 af te sluiten en in september te beginnen, wat ook in het verslag van de Rekeningcommissie staat. In de commissie Bestuur en Financiën heb ik reeds opgemerkt dat, als het ons niet lukt het contract tijdig gereed te hebben, er niet wordt gestart voordat de handtekening is gezet. De handtekening wordt niet gezet, voordat de leden van de Provinciale Staten deze documenten hebben bestudeerd. Wij houden ons aan onze afspraken. De eerste versie van het contract is gereed en wordt zowel door het bouwconsortium als door ons juridisch gecheckt. In het accountantsrapport stond meerdere jaren, evenals dit jaar, dat er geen contract is getekend tussen de directie van het projectbureau van de Blauwe Stad en de Gedeputeerde Staten. Dat stond er de voorgaande jaren steeds in en dat stond ook dit jaar in de concepten. Het contract is reeds in 1999 getekend. Daaruit blijkt dat er nu en dan kleine foutjes insluipen. De heer Van der Ploeg spreekt over middelen die niet worden besteed en deed dat ook tijdens de commissievergadering. Ik heb eenvoudigweg gezegd dat het niet mogelijk is over gemiddelden te spreken, als er sprake is van een grote overschrijding en tien kleine. Dat geldt wel voor dit geval. Het gat van 11 miljoen gulden, wordt grotendeels - namelijk 9,2 miljoen gulden - veroorzaakt door het niet uitgeven van GDU-middelen. De oorzaak ligt niet bij de provincie of bij vermeende, moeilijk bereikte compromissen in achterkamertjes. Gemeenten waren door planologische, procedurele, milieu-technische, of inspraakproblemen niet in staat dat geld uit te geven. Dat had tot gevolg dat er bij ons geld op de plank bleef liggen, waardoor wij de daarop volgende periode een kleinere uitkering ontvangen. Ik constateer dat de fractie van de D66 niet in staat is een voorbeeld te geven van vermeende compromissen in achterkamertjes. De door haar als voorbeeld aangehaalde discussie is in het openbaar en in de statencommissie Ruimte en Groen gevoerd, dus ik trek mij de kritiek niet aan. Met betrekking tot Meerstad en het bouwen en wonen, haak ik aan bij datgene wat de heer Terpstra in een interruptie opmerkte. In de commissie hebben wij daarover gesproken en de nota Bouwen en Wonen vastgesteld. Ik ben het met de fractie van de D66 eens dat transformatie niet slechts betrekking heeft op slopen en opnieuw bouwen, maar dat ook verbouwen en renoveren daartoe behoort. Ik heb het vanmorgen nogmaals in een brief gecorrigeerd. Ik zal erop toezien dat dat wordt aangepast. In de commissie Economische Zaken zijn ook vragen gesteld over het
waterzijdig inregelen van de radiatoren, maar ik heb zojuist vernomen dat dat onder bedrijfsinterne milieuzorg valt en daar is geregeld. Ik vertrouw daarop. De heer SLAGER: Voorzitter! De fractie van GroenLinks heeft een viertal vragen aan de Rekeningcommissie gesteld. Op de eerste plaats werd er gezegd dat er in het stuk te weinig is terug te vinden op het gebied van beleidsevaluatie. De fractie van GroenLinks is van mening dat er meer verantwoording moet worden afgelegd over datgene wat er in de afgelopen periode is gebeurd. In mijn bijdrage heb ik reeds opgemerkt dat wij op weg zijn naar een doel. In november 2000 heeft de Rekeningcommissie een vergadering gehouden in het gebouw van de bestuursacademie, waarin voormalig gedeputeerde Van Helden een bijdrage leverde. Tijdens deze vergadering is uitgebreid gediscussieerd over de vraag op welke wijze het beter kan en wat er eventueel is te veranderen aan de rapportages. Er zijn allerlei verschillende varianten aan de orde geweest en vervolgens hebben wij gezamenlijk een keuze gemaakt. In november 2000 hebben wij ons gerealiseerd dat het niet mogelijk is dat meteen perfect te doen en voorgesteld een "tussenjaar" in te lassen. Wij hebben ons voorgenomen in het voorjaar van 2001 een zo optimaal mogelijke rapportage samen te stellen, wetende dat deze nog niet optimaal is, en in het jaar 2002 een complete rapportage voor te leggen. Wij beseffen dus wel degelijk dat de rapportage nog niet perfect is. Er wordt echter aan gewerkt om tot verbetering te komen. De fractie van GroenLinks verwachtte een uitgebreidere rapportage van de vergadering van de Rekeningcommissie. Laatstgenoemde heeft gemeend dat anders op te lossen, namelijk door het complete verslag van de vergadering mee te sturen met een korte aanbevelingsbrief. Dat vormde een geheel. Het was mogelijk geweest een samenvatting van het verslag te maken, deze te herschrijven en er een brief voor de Staten van te maken. De Rekeningcommissie heeft er echter voor gekozen het op deze manier te doen, omdat zij dacht dat dat completer was. Zij staat echter open voor andere wensen. Er werd gevraagd naar de ambitie van de Rekeningcommissie. De heer Van der Ploeg vroeg of de Rekeningcommissie haar ambities heeft verlaagd. Dat is absoluut niet het geval, maar er zijn wel eens omstandigheden waarin zaken anders verlopen dan wij hopen. Wij zouden in het vroege voorjaar van dit jaar een commissievergadering houden. De datum stond vast, maar wij hadden daarvoor een accountantsrapport nodig. Dat werd niet op tijd geleverd en vervolgens moest de commissie zich richten op de werkzaamheden met betrekking tot de Jaarrekening. Daarom is besloten deze commissievergadering af te lassen. Dat betekent overigens niet dat de volgende vergadering van de Rekeningcommissie in mei 2002 wordt gehouden. Deze vindt namelijk plaats op 2 juli aanstaande om 16.30 uur in dit huis. Uit het voorgaande blijkt dat deze commissie regelmatig vergadert. Een interessant onderwerp dat op 2 juli aanstaande aan de orde komt, is het declaratiegedrag van de Provinciale Staten en de Gedeputeerde Staten. Wat wilt u nog meer? Ik heb de indruk dat de heer Gerritsen twijfels heeft over dit punt, gezien de gebaren die hij nu maakt. Vervolgens is gevraagd of de stand van zaken met betrekking tot de Blauwe Stad niet verder kan worden uitgewerkt en of het totale pakket niet grondig door de Rekeningcommissie kan worden bestudeerd. Gedeputeerde de heer Calon heeft deze vraag zojuist beantwoord. Ik herhaal dat de leden van de Provinciale Staten het totale pakket zullen ontvangen. Als daartoe aanleiding bestaat en er tijd beschikbaar is, zal de Rekeningcommissie het bestuderen. Als een bepaald onderwerp zich aandient, is het steeds de vraag of dat in de Rekeningcommissie wordt behandeld of in de commissie Bestuur en Financiën. Deze afweging wordt voortdurend gemaakt en in een aantal gevallen is de voorkeur gegeven aan de laatstgenoemde commissie. Daar is overigens niets op tegen, als daarvoor tijd beschikbaar is. De heer CALON: Voorzitter! De fractie van GroenLinks heeft een amendement ingediend, waarmee zij voorstelt de laatste zin bij het besluit onder punt 5 "*en te bestemmen voor economische, structuurversterkende projecten*" te laten vervallen. Het argument van de fractie van GroenLinks is dat alle door ons aangewende middelen ooit voor een bepaald doel waren bestemd en dat wij deze discussie eerder hebben gevoerd. Op dat moment is echter niet gezegd dat het vooraf aan een bepaald fonds wordt toegewezen. Wij zouden dat op dat moment beslissen. U vindt de argumentatie van het besluit op blz. 148 van de voordracht. Voor de middelen uit het Provinciefonds geldt dat wij de bestemming vastleggen en dat wij het geld ergens anders aan kunnen besteden op het moment dat het terugvloeit. Dit zijn gelden die zijn overgebleven van het GAP-ROP-plan. Zij zijn afkomstig van Europese fondsen. In dit geval zijn de gelden afkomstig van het Economisch Fonds voor Regionale Ontwikkeling, waarvan de gelden normaal gesproken aan economische structuurversterkende projecten en/of infrastructuur worden besteed. Het is een goed gebruik dat overblijvende middelen vanuit de doelsubsidie uit Brussel een relatie hebben met
dat doel. Uit het document blijkt dat daarover in het verleden een besluit is genomen. Wij hebben eerder te maken gehad met gelden van bejaardenoorden, welke wij op dezelfde wijze hebben behandeld. Het College is daarom van mening dat het het amendement van de fractie van GroenLinks niet moet overnemen, wat inhoudt dat het voorstelt het besluit onder punt 5 te handhaven. De heer WERKMAN: Voorzitter! Wij zijn tevreden met de antwoorden van de gedeputeerde. In de commissie zijn met betrekking tot diverse zaken reeds veel toezeggingen gedaan, maar vandaag is nogmaals bevestigd dat bepaalde zaken worden opgepakt. Dat is een behoorlijke verbetering. Ik heb gevraagd of het mogelijk is dat een nacalculatie wordt gemaakt van grotere investeringsprojecten. Ik noemde het millenniumkrediet als voorbeeld, maar vanzelfsprekend zijn er nog andere te noemen. Het is volgens mij ook belangrijk als leerproces. Met betrekking tot de aanbevelingen van de accountant heb ik gevraagd of het mogelijk is dat de commissie Bestuur en Financiën periodiek wordt geïnformeerd over de vorderingen en datgene wat wij met de aanbevelingen doen. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! De heer Slager heeft kans gezien mijn twee opmerkingen in vier onderdelen op te splitsen, wat op zichzelf een compliment waard is. Over het algemeen ben ik tevreden met de beantwoording van de voorzitter van de Rekeningcommissie. Wij wachten de volgende rapportages van de Rekeningcommissie af die betrekking hebben op volgende jaarrekeningen. Mijn fractie begrijpt dat de ambities niet zijn verlaagd, dus wij kunnen het een en ander verwachten. Ten aanzien van de vraag over het eventuele onderzoek naar de Blauwe Stad merk ik op dat ik ervan uitga dat deze alsnog in de Rekeningcommissie aan de orde komt. Met nadruk wijs ik nogmaals op mijn bijdrage in eerste termijn waarin ik heb aangegeven dat ik de rechtmatigheid, effectiviteit en doelmatigheid belangrijk vind. Mijn fractie is van mening dat dat vooral in de Rekeningcommissie aan de orde moet komen. In de toelichting op het amendement betogen wij dat het er in feite niet toe doet wat de bron van de vrijgekomen middelen is. De argumentatie van de gedeputeerde is daarom op dit punt niet relevant en wij handhaven het amendement. De heer CALON: Het antwoord op de eerste vraag van de heer Werkman is bevestigend. Hetzelfde geldt voor het antwoord op de tweede vraag. De vraag of ik een overzicht kan geven met betrekking tot het Stimuleringsfonds Zorg heb ik in de eerste termijn niet beantwoord. Ik zal dat overzicht verstrekken bij de Rekening. In de eerste termijn heb ik een reactie gegeven op de argumentatie van de heer Van der Ploeg. Vrijwel alle middelen komen uit de algemene doeluitkering Provinciefonds, waarvan u de bedoeling vastlegt en waarin u kunt wijzigen. De Europese Fondsen zijn geoormerkte gelden, waarvoor wij een consistente beleidslijn volgen, ook voor de bejaardenoorden. Het College stelt dan ook voor, de middelen voor die doelstelling te besteden. De heer VAN DER PLOEG: Het zijn geen Europese fondsen meer op het moment dat deze vervallen. De heer CALON: Ik ben niet van plan mijn argumentatie uit de eerste termijn te herhalen. Wij blijven het oneens over dit onderwerp. De beraadslaging wordt gesloten. In stemming komt amendement nummer A. Het amendement wordt met 3 tegen 46 stemmen verworpen. Voor hebben gestemd de leden: Stevens, Bos en Van der Ploeg. Overeenkomstig het voorstel van Gedeputeerde Staten wordt besloten het ontwerpbesluit te verheffen tot besluit. 15. Toets voorwaarden Euroborg. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! In de brief hebben wij aangegeven wat de reden is van het feit dat wij dit debat willen voeren. Wij zijn wat dieper op de procedure ingegaan, opdat wij ons tijdens deze behandeling wat meer met de inhoud van de materie kunnen bezighouden. Het is bekend dat de omstandigheden voor het project Euroborg ingrijpend veranderd. Het betreft inmiddels een kleiner stadion
en er wordt niet veel meer gesproken over het multi-functionele karakter. Daarbij komt dat de stichtingskosten binnen een jaar met 22% zijn gestegen, namelijk tot 67 miljoen gulden. Ten opzichte van twee jaar geleden is er sprake van een stijging van 67%. De werkelijke offertes zijn echter nog niet in ons bezit. Dit is niet het onderwerp dat vandaag centraal staat en het feit dat de Euroborg NV niet meer de eigenaar/exploitant wordt, maar de FC-eigenaar voor ongeveer 30 miljoen gulden is evenmin aan de orde. Bovendien wordt de Euroborg huurder van zichzelf. Wij spreken dan ook niet meer over een schappelijke huur, maar over een schappelijk overnamebedrag van het stadion. Er zijn twee mogelijkheden. De zojuist genoemde elementen zijn niet in de voorwaarden van het besluit van de Provinciale Staten opgenomen, of de Staten hebben zich volledig afhankelijk gemaakt van het oordeel van de Gemeenteraad. Bovenal hebben de Staten besloten zelf geen integraal eindoordeel te willen vellen en hebben zij de Gedeputeerde Staten gemachtigd dat namens hen te doen. De Staten hebben zichzelf nagenoeg geheel monddood gemaakt voor wat betreft de vervolgdiscussie over de Euroborg, wat zij overigens bewust deden. Ik zeg "nagenoeg", omdat er nog terugkoppeling moest plaatsvinden over de GS-toets. Dat is vandaag wel aan de orde en daardoor is de zaak relatief eenvoudig en overzichtelijk. De vraag is of aan de voorwaarden van het PS-besluit is voldaan. Een van de voorwaarden is dat de FC moet kunnen profiteren van het stadion. In de praktijk blijkt dat de batensprong van de FC jaarlijks minimaal 5 miljoen moet bedragen, wat overigens niet in ons stuk is vermeld. Dat is een invulling van de gestelde voorwaarde, waartoe de Provinciale Staten wel degelijk hebben besloten. Naar het oordeel van mijn fractie wordt daarmee in ieder geval in overdreven mate aan deze voorwaarde voldaan. Oppositiepartijen hebben zich met moties en aantekeningen tegen deze voorwaarde verzet. Wij hebben de indruk dat meerdere leden van de coalitiepartijen zich ondanks alles hebben laten verleiden tot een actieve en overmatige steun voor vele miljoenen jaarlijks aan de betaalde voetbalorganisatie. Er is dan toch sprake van een verkapte exploitatiesubsidie. Ten principale moet worden gezegd dat de Staten daarmee willens en wetens hebben ingestemd. De tweede voorwaarde betreft de vraag of de Gemeenteraad het besluit reeds heeft genomen, zoals bedoeld in het PS-besluit. In dat PS-besluit gaat het niet om een go-besluit in de reeks van gobesluiten. Er wordt expliciet - ik zeg dat met nadruk - melding gemaakt van hèt go-besluit van de gemeente, niet een go-besluit. De heer Spoeltman stelde in zijn maidenspeech dat hij graag wilde dat alle vogels tegelijk zouden opvliegen, niet dat er een te vroeg gevlogen is. Het is onze indruk dat Marjo van Dijken nog volop aan het broeden is over de Robbenmiljoenen en vooralsnog niet aan opstijgen denkt. Letterlijk beëindigt Mark Jager in zijn maidenspeech in maart 2000 met de mededeling dat de CDA-fractie akkoord gaat met de voordracht en met het College de definitieve go-beslissing - dus niet een of ander zacht voortgangsbesluit - van de gemeente Groningen afwacht, overigens in goed vertrouwen. Als die definitieve beslissing is genomen, zag zijn fractie graag een reactie van het College in de statencommissie terug. Uit de besluitvorming van de gemeenteraad weten wij dat er tot nu toe sprake is van een voortgangsbesluit. Dat is ook de term die de gedeputeerde heel zorgvuldig heeft gebruikt in de commissie. Mijn fractie vindt het dan ook onbegrijpelijk dat de gedeputeerde - of beter: het College - vasthoudt aan de idee dat de gemeenteraad het go-besluit, zoals de Staten dat bedoeld hebben, al heeft genomen. Daar ligt dan ook de kern van de besluitvorming van vandaag. De gemeenteraad heeft geconstateerd dat ondanks de verhoging van de gemeentelijke subsidie er alsnog een gat in de begroting zit. Hij heeft ook geconstateerd dat meerdere basiselementen van het concept nog moeten worden uitgewerkt, en heeft uiteindelijk een voortgangsbesluit genomen, juist vanwege het feit dat uit de second opinion bleek dat er te veel onduidelijkheden en onvoldoende zekerheden waren om over te gaan tot een go-besluit. GS stelt in zijn toelichting dat het derde go-besluit, waarvan in de stukken van GS sprake is, van grote betekenis is, omdat dat besluit iets zegt over de definitieve haalbaarheid van het project. Voorzitter! De gemeenteraad heeft uitspraken over die definitieve haalbaarheid juist naar achteren geschoven. Hoe legt men nu een negatieve ontwikkeling toch positief uit? Dat was de inzet van een heus PR-initiatief, vlak na de besluitvorming door de gemeenteraad. Wij moeten eerlijk bekennen dat dit een mooi staaltje van professionaliteit was, dat door de voorzitter van de FC, de raad van commissarissen en de wethouder RO van de gemeente werd opgevoerd. In de kern gaat het echter om een voortgangsbesluit en zijn wij in afwachting van de zaken die aan het einde van dit jaar komen gaan. Vandaar dat wij de Staten de volgende motie willen voorleggen. De heer Van der Ploeg stelt de volgende motie voor: Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 30 mei 2001,
gehoord de beraadslagingen over de toets van de voorwaarden PS-besluit over het beschikbaar stellen van provinciale middelen aan het project Euroborg; overwegende dat - Provinciale Staten op 15 maart 2000 hebben besloten voorwaarden te stellen aan het beschikbaar stellen van 5 miljoen gulden aan het project Euroborg; - de gemeenteraad van Groningen op 25 april jl. een voortgangsbesluit heeft genomen maar nog geen positief en definitief oordeel heeft geveld; zijn van mening dat Nog niet is voldaan aan de voorwaarden van het go-besluit van de gemeente en gaan over tot de orde van de dag. De motie is ondertekend door de heren Van der Ploeg, Boersema, Warris, Hemmes en mevrouw De Ridder. De motie krijgt nr. 1, zal worden vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER: Mag ik ervan uitgaan dat de heer Van der Ploeg ook heeft gesproken namens de mede-initiatiefnemers de heren Hemmes en Warris? De heer VAN DER PLOEG: Voor de eerste termijn ga ik daar wel van uit. De heer BLEKER: Voorzitter! Zoals de heer Van der Ploeg aangaf, is de kern van de zaak of, toetsend aan de voorwaarden die de Staten op 30 maart 2000 hebben gesteld, nu kan worden overgegaan tot de feitelijke beschikbaarstelling van de 5 miljoen gulden waarom het hier gaat. De inhoudelijke kant van het statenbesluit van 30 maart 2000 en de discussie die daarover toen heeft gewoed moeten wij nu buiten beschouwing laten, evenzeer als de vraag of het een goede gedachte zou zijn, de 10 miljoen van Robben voor het stadion in te zetten. Het zou ook trouwens een bijzondere move zijn wanneer overheden aan de ene kant uitspreken dat zij niet willen dat er geld gaat naar de betaald-voetbalorganisatie maar naar de investering, om vervolgens de betaald-voetbalorganisatie bij het incident-Robben te verzoeken, het in de investering te stoppen. Wij moeten een zuivere lijn aanhouden. Het ging om een cofinancieringsbijdrage van de zijde van de overheid, zakelijk toetsend aan de voorwaarden die op 30 maart 2000 zijn geformuleerd. In die voorwaarden wordt melding gemaakt van een derde besluit, dat volgens de planning zoals in maart 2000 bekend zou worden genomen in januari 2001. Het is duidelijk dat de voorbereiding van het derde besluit en het verwerven van voldoende zekerheden daarvoor meer tijd hebben gekost. Het derde besluit is op 28 april jl. genomen door de gemeenteraad van Groningen. Op 30 maart 2000 hebben wij een aantal voorwaarden verbonden aan het beschikbaar stellen van het bedrag. Een van die voorwaarden is dat het derde besluit van de raad van Groningen zou zijn genomen. Wij hebben dat toen in de volle wetenschap gedaan dat dat derde besluit niet het laatste besluit zou zijn, maar dat daarna nog een definitief besluit zou vallen. Dat zou het licht op groen zetten voor de feitelijke bouw. Dit betekent dat wij destijds hebben onderkend en bij ons volle verstand besloten dat wij het geld beschikbaar zouden stellen na het derde besluit, hetgeen betekent voor het vierde, definitieve besluit. De vraag die nu voorligt, is of de waarde en de kracht van het op 28 april jl. door de raad van Groningen genomen besluit in voldoende mate overeenstemt met datgene wat wij van dat besluit verwachtten toen wij op 30 maart 2000 daarover spraken. Is er sprake van een voldoende mate van gelijkwaardigheid? Met de wetenschap van nu hebben wij als College de indruk dat dit het geval is. Wel hebben wij het gemeentebestuur van Groningen gezegd dat wij van dit bestuur binnen afzienbare tijd een brief verwachten waarin precies wordt aangegeven wat de bindende kracht van het besluit van 28 april jl. is, welke feitelijke consequenties daaraan ook in de beschikbaarstelling van middelen en het aangaan van verplichtingen dientengevolge ook door de raad en door het gemeentebestuur zijn verbonden, opdat wij vervolgens op een goede manier kunnen beoordelen of er sprake is van een voldoende gelijkwaardig besluit, gelet op het besluit van 28 april jl. en op datgene wat kon worden verwacht op 30 maart 2000. De genoemde brief wachten wij af. Ik verwacht dat die brief voor de vergadering van de eerstvolgende commissie Bestuur en Financiën binnen zal zijn. Die brief zal wat ons betreft ook voor de leden van de Staten ter inzage liggen. Wij kunnen dit punt desgewenst dan ook toevoegen aan de agenda van de commissie om hierover nader van gedachten te wisselen. Dit is de laatste informatie die wij nodig hebben om het besluit tot feitelijke beschikbaarstelling van de middelen te kunnen nemen.
De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! Ik heb vandaag onder uw leiding weer geleerd dat men vooral moet lezen wat er in het besluit staat, niet wat er in de voordracht staat. Het derde voortgangsbesluit is dus wat ons betreft niet relevant. Relevant is wel het go-besluit uit het besluit van Provinciale Staten. De gedeputeerde sprak van "bij ons volle verstand besloten". Bij haar volle verstand heeft inderdaad de CDAfractie, net als die van de PvdA, aangegeven, gelijktijdig dan wel bij het definitieve go-besluit te willen meegaan in het beschikbaar stellen van de middelen. De gedeputeerde heeft gezegd dat het College de indruk lijkt te hebben dat er nu een gelijkwaardig besluit van de gemeenteraad is genomen. Dat is dus niet helemaal zeker. Het College heeft hierop een toelichting gevraagd van de gemeente. Op zichzelf is het een goede zaak, dit in de commissie te bespreken, maar wat mijn fractie betreft laat dit onverlet dat het go-besluit van Provinciale Staten het definitieve besluit moet zijn voor de gemeenteraad. Dat is ook de interpretatie die wij aan de motie meegeven. De heer HEMMES: Voorzitter! Ik kan mij daar volledig bij aansluiten. De gedeputeerde gaat volledig voorbij aan alle veranderingen die het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden en blijft hameren op het besluit van 15 maart. Er is intussen zoveel gebeurd dat wij ook vinden dat de gemeenteraad uiteindelijk de beslissing moet nemen en dat wij dan pas het geld beschikbaar kunnen stellen. Wat ons betreft stellen wij dit overigens helemaal niet beschikbaar, maar dat is een andere kwestie. De heer WARRIS: Voorzitter! Het gaat ons ook om het go-besluit en om de toetsing aan de derde voorwaarde, zoals in de laatste brief weergegeven. Er is voortdurend over een go-besluit gesproken. In de stukken bij de besluitvorming is sprake van het go-besluit. Ik moet de gedeputeerde toegeven dat in de antwoorden en in het gesprek hierover met de Staten voortdurend is gesproken van een go-besluit. Ik vind dat wij op het besluit moeten afgaan. Wat dat betreft is het go-besluit ook naar mijn gevoel niet eerlijk als alle voortgangsbesluiten zijn genomen en als het definitieve ja er ligt. Ik plaats een kanttekening bij de derde voorwaarde. Bij de besluitvorming ging het om voorwaarde 4 inzake een gunstiger condities waarmee de hoofdgebruiker gebruik zou kunnen maken het stadion. Wij zijn er toen van uitgegaan dat het bedrag van 5 miljoen beschikbaar zou worden gesteld voor het multi-functionele stadion, als wezenlijk onderdeel van het Europapark, en dat wij dat verstrekken om de investeringen over de drempel te helpen. Wij gingen ervan uit dat de FC huurder zou worden van het stadion. Dat is ook zo geformuleerd door het College. Nu staat er met zoveel woorden in de toets dat de FC Groningen voetbal BV, zoals het er nu uitziet, naast huurder ook eigenaar van het stadion Euroborg Vastgoed BV zal worden. Daarnaast wordt FC Groningen de belangrijkste aandeelhouder van de exploitatiemaatschappij en is zij uiteindelijk verantwoordelijk voor de gehele exploitatie van de Euroborg. Met andere woorden, FC Groningen wordt niet alleen de toekomstige huurder maar ook de toekomstige uitbater van het stadion. Als wij dit destijds hadden geweten, zou dit een reden te meer zijn geweest om tegen het vierde punt inzake de gunstige condities te stemmen. Wij kunnen het niet anders zien dan dat steeds duidelijker wordt dat het bedrag van 5 miljoen gulden steeds directer in de portemonnee vloeit van de FC. Wij hadden al duidelijk tegen gestemd maar willen dit toch genoemd hebben, omdat hierdoor een duidelijk andere situatie is ontstaan. De heer BOERSEMA: Voorzitter! Wij sluiten ons aan bij de inbreng van GroenLinks en bij de opmerkingen van de heer Warris over de derde voorwaarde. Wij constateren dat de brief van het College van 26 maart jl. voorbarig is en te vroeg is gekomen. Wij constateren ook dat het besluit van 28 april jl. slechts een besluit is en niet het go-besluit zoals bedoeld in de stukken van vorig jaar. Wat onze fractie betreft, is het go-besluit het definitieve besluit van de gemeente Groningen. Het zal eerst eind dit jaar genomen worden. Pas dan kunnen wij overgaan tot het ter beschikking stellen van het bedrag van 5 miljoen gulden. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Wij kunnen ons goed vinden in de opmerkingen van de heren Van der Ploeg, Boersema en Warris. De intentie van de besluitvorming in maart vorig jaar was dat er een besluit zou worden genomen door de gemeenteraad op basis van een groot aantal voorwaarden, die ook in de nota hebben gestaan. Bij het besluit dat nu is genomen door de gemeenteraad kan er nooit sprake zijn van hetzelfde soort go-besluit als waartoe wij hier de intentie hebben gehad. Alleen al in dat opzicht kan het voortgangsbesluit dat in de gemeenteraad is genomen niet het definitieve go-besluit zijn waaraan wij ons go-besluit hadden verbonden. Wat ons betreft, is dan ook het definitieve go-besluit in de gemeenteraad het besluit op basis waarvan wij in deze Staten het geld beschikbaar moeten stellen. Een ander punt is de derde voorwaarde, volgens welke er gunstige condities moeten zijn voor de hoofdgebruiker. Dit wordt FC Groningen, terwijl deze gunstige condities worden gecreëerd door FC Groningen. In onze ogen is dat dubbelop. Immers, als het tij meezit, kan de FC prima regelen dat er
gunstige condities zijn, maar zodra de FC weer in moeilijkheden komt - wij weten allen dat er goede en slechte tijden zijn in de sportwereld - is het toch moeilijk te verwachten dat diezelfde FC voor zichzelf die gunstige condities zal scheppen. Daarover hebben wij ook onze twijfels. Dit is wel een belangrijke voorwaarde. De reden dat deze voorwaarde hierin indertijd is opgenomen, was dat werd uitgegaan van een multifunctioneel stadion voor meer dan alleen voetbal en voor meer dan alleen FC Groningen. Het is nu teruggebracht tot een project waarin FC Groningen centraal staat. Dat vinden wij jammer, omdat de discussie indertijd nadrukkelijk niet over FC Groningen moest en mocht gaan maar daar nu wel op uitkomt. Wij houden hier dan liever een open en eerlijke discussie over het wel of niet sponsoren van sportclubs in onze provincie. Dan is er sprake van een helder beleid waarover wij tegenover de burgers verantwoording kunnen afleggen. De heer JASPERS: Voorzitter! Waar ging het vorig jaar over? Toen werd ons een voorstel voorgelegd om in te stemmen met het in principe beschikbaar stellen van 5 miljoen gulden om een multifunctioneel stadion Euroborg mee te laten ontwikkelen. De hoofddoelstelling daarbij - die in dat debat goed is verwoord door de woordvoerder van GroenLinks - was "dat de fractie van GroenLinks ook grotendeels met de voordracht kan instemmen, maar grote problemen heeft met de gunstige voorwaarden voor de FC Groningen met betrekking tot de huur in de Euroborg". Wij kunnen instemmen met de plannen van het Europark, inclusief de multifunctionele formule. Wij vinden het wel belangrijk, hier vast te stellen dat het met name de gemeente Groningen is die de afweging maakt voor de verdere invulling. Wij willen daar niet in treden, maar wij vragen ons wel af of het de bevoegdheid van de staten is, in te stemmen met deze ruimtelijk-economische ontwikkeling." De heer VAN DER PLOEG: Ik zie de boodschap nog niet zo voor mij. De heer JASPERS: Komt zo. Ik vervolg mijn citaat: "Er moet voor worden gezorgd dat onze bijdrage van 5 miljoen gulden bedoeld blijft voor het wegwerken van de onrendabele top. Tenslotte gaat het daarom. In die zin is de achtergestelde lening een aantrekkelijke optie. Het College hoeft er niet voor te zorgen dat de hoofdattractie onder gunstige voorwaarden huurt. De projectontwikkelaars hebben er immers baat bij dat de hoofdattractie er komt en blijft. Dit is onontbeerlijk voor een goede exploitatie van het multifunctionele stadion. De club kan natuurlijk niet altijd in het Oosterpark blijven voetballen, maar wij vinden het wel onontbeerlijk dat de FC Groningen zelf de afweging kan maken of zij een huurovereenkomst met de Euroborg wil gaan of anders." Verderop in het verslag van dezelfde vergadering lezen wij de discussie tussen GroenLinks en het College. Daar wordt ook bevestigd dat de inhoudelijke afweging en de eventuele heroverweging ligt bij het gemeentebestuur, niet bij de Staten van deze provincie. Ik constateer dus dat wij nog steeds doen wat wij hebben afgesproken; dat wij er niet over gaan wat er uiteindelijk wordt gerealiseerd en dat een belangrijke doelstelling steeds was, de onrendabele top mee te financieren. Daarop wordt in de brief van ons College goed gereageerd. De heer VAN DER PLOEG: Ik zit nog steeds te wachten op uw boodschap. Ik zie nog geen tegenstrijdigheid met onze woorden in de vergadering van vandaag. De heer JASPERS: De doelstelling van de 5 miljoen gulden is in uw bijdrage verdwenen. Wij hebben nu een proceduredebatje over de vraag of in het kader van de doelstelling de procedure goed wordt gevolgd. Ik constateer dat u de doelstelling niet ter discussie stelt en dat de 5 miljoen gulden dus nog steeds beschikbaar blijft, als dit bedrag inderdaad wordt aangewend voor datgene waarvoor wij het hadden bedoeld, te weten de onrendabele top. De heer VAN DER PLOEG: Ik heb gerefereerd aan een statenbesluit, maar ik wil de discussie nog wel eens met u voeren over wat er indertijd is besloten. De heer JASPERS: In het statenbesluit hebben wij afgesproken, die 5 miljoen gulden ter beschikking te stellen voor de onrendabele top. Wij hebben ook gezegd op grond van bestuurlijke overwegingen dat wij op grote afstand zouden blijven van datgene wat er zal worden gerealiseerd en hoe dat zal gebeuren. Dat was de afspraak in de Staten. De heer VAN DER PLOEG: De afspraak was ook dat wij dit afhankelijk stellen van het besluit van de gemeenteraad van Groningen.
De heer JASPERS: Dan kom ik bij het tweede punt, te weten het go-/no go-besluit en de voorwaarden die wij daaraan hebben verbonden. Ik spreek uit enige ervaring met projecten als deze. Wij hebben een gemeenschappelijke ervaring. Het project waarbij ik in Gelderland betrokken was, begon ook met 6 miljoen gulden. Daarvan kent men de geschiedenis. De Arena is iets meer uit de hand gelopen, maar besturen gaat af en toe van Au. Dat ziet uw partij nu ook in Amsterdam gebeuren, overigens net als in Nijmegen. Met dit soort projecten gaat dit vaak zo. De heer VAN DER PLOEG: Ik begrijp dat u blij bent dat u geen lid bent van de gemeenteraad van Groningen. De heer JASPERS: Nee, dat zeg ik niet. U bent toch lid geweest van de gemeenteraad van Amsterdam? De heer VAN DER PLOEG: Dat is niet helemaal juist, maar ik was wel duo-raadslid. De heer JASPERS: In de allerlaatste fase bij dit project moet op bestuurlijke gronden worden aangegeven of het project feasable ofwel haalbaar is geworden. Wij hebben de bij het project betrokken partijen aangegeven dat zij - als het project in zijn planvorming een bepaalde ontwikkeling doormaakt - ervan mogen uitgaan dat wij uiteindelijk positief zullen beslissen en dat wij ons aan gemaakte afspraken zullen verbinden. Zo'n besluit ligt nu voor, c.q. is nu genomen in de gemeenteraad van Groningen. Daarbij zijn indertijd aanvullende voorwaarden gedicteerd. Als daaraan wordt voldaan, mag men er uit een oogpunt van fatsoenlijk en consistent bestuur van uitgaan dat ook de andere medefinanciers zich consistent gedragen en een bijdrage beschikbaar zullen stellen. In dat kader zal eind dit jaar of begin volgend jaar de definitieve beslissing worden genomen die dan in dat kader ook bestuurlijk binnen die context een formaliteit zou moeten zijn. Zo werken deze zaken. Vanuit deze invalshoek vind ik het voorstel heel elegant dat het College ons doet, namelijk om als de brief er is van de gemeente Groningen dit punt nogmaals ter bespreking te agenderen in de commissie Bestuur en Financiën. Wij kunnen constateren dat de behandeling van dit onderwerp door het College consistent is met de afspraken die wij hebben gemaakt en dat het College de Staten op zeer elegante wijze tegemoetkomt. De heer VAN DER PLOEG: Begrijp ik van de heer Jaspers dat dit soort projecten feasable is? Dan gaat het om projecten waarbij een begrotingsgat te vullen is. De heer JASPERS: Nee, de heer Van der Ploeg luistert weer niet goed. Ik vind voor ons maar één vraag relevant. Wij hebben 5 miljoen gulden beschikbaar gesteld en gereserveerd. Wij toetsen dit uiteindelijk op grond van de vraag of het wordt besteed aan datgene wat wij hebben afgesproken en dat is in dit geval de onrendabele top. Verder hebben wij, gezien de ervaringen, op bestuurlijke gronden besloten op grote afstand van dit project te blijven, waaraan ik veel waarde hecht. Ik doel op het besluit van vorig jaar en met name op punt 4 over de commissarisrol. Gezien de consistentie daarin hecht onze fractie er op grond van dezelfde overweging aan dat op dit moment nog steeds te blijven doen. De heer VAN DER PLOEG: U heeft ons wat dat betreft correct aangehaald, want op dit punt zijn wij het met elkaar eens. Dat betekent dat wij toetsen op basis van concrete besluiten van de gemeenteraad. De heer JASPERS: Binnenkort vernemen wij wat de gemeenteraad heeft besloten en dan toetsen wij op de vraag of het bijdraagt aan het aftappen van de onrendabele top, zodat het totale project haalbaar is. Als het antwoord bevestigend is, kan tot uitvoering worden overgaan. De heer HOLLENGA: Voorzitter! Het College heeft ons in zijn brief van 26 maart 2001 uitvoerig geïnformeerd over de stand van zaken. Daarnaast is aangegeven dat de commissie op basis van het besluit van 15 maart 2000 zou worden geïnformeerd en gehoord, wat inmiddels is gebeurd. Bovendien is aangegeven dat, als de Staten daarover eveneens willen spreken, dat mogelijk is. Dat gebeurt vandaag. Ik constateer eveneens dat het College er op dit moment aan toevoegt dat aanvullende informatie aan de commissie ter beschikking zal worden gesteld en wat ons betreft is daarmee voldaan aan de voorwaarden die op 15 maart 2000 zijn gesteld. De heer VAN DER PLOEG: Op welke wijze interpreteert u het door mij aangehaalde citaat op dit punt van de heer Jager?
De heer HOLLENGA: Wij letten er kennelijk steeds meer op of datgene wat in het besluit staat precies hetzelfde is als datgene wat er in de voordracht staat. Vanmorgen waren wij bijna zo ver dat wij een heel hoofdstuk, dat eerder in de voordracht stond, moesten kunnen terugvinden in het besluit. In die voordracht werd over het derde go-besluit gesproken en in het besluitenlijstje over het go-besluit. Wij hebben ons afgevraagd of daartussen geen verschil zit. De heer VAN DER PLOEG: Begrijp ik het goed dat het woord "definitief" voor u geen betekenis heeft? De heer TERPSTRA: Voorzitter! In de tijd gezien zijn twee zaken belangrijk, wat de fractie van de PvdA volgens mij duidelijk heeft aangegeven. Op de eerste plaats betreft het de consistentie met betrekking tot de doelstelling. De vraag is wat wij willen bereiken en of dat inderdaad gebeurt. Op de tweede plaats is, als het meerdere overheden betreft, de positiebepaling ten opzichte van elkaar van belang. Daarover zijn duidelijke afspraken gemaakt. De gedeputeerde maakt melding van het feit dat het College van Gedeputeerde Staten een brief aan het College van Burgemeester en Wethouders van Groningen heeft gestuurd. Heb ik dat goed begrepen? De heer BLEKER: Wij hebben in het periodiek, bestuurlijk overleg met het College van Burgemeester en Wethouders van Groningen gevraagd of wij het raadsbesluit en de toelichting van het College daarop kunnen ontvangen, inclusief de toelichting op het bindende karakter van dat besluit in vergelijking met datgene wat in maart vorig jaar was voorzien. De heer TERPSTRA: Dat is duidelijk. Ik was in de veronderstelling dat u deze vraag in een brief had gesteld, maar blijkbaar is dat in het periodiek, bestuurlijk overleg aan de orde geweest. Verwacht u het raadsbesluit en de toelichting van het College daarop voor de commissievergadering die in juni aanstaande plaatsvindt? De heer BLEKER: Ja, dat verwacht ik deze week. De heer BLEKER: Voorzitter! Ik ben voorstander van dualistische verhoudingen, maar op het moment dat de heer Jaspers zijn betoog hield had ik de indruk dat het monisme ten top is. Wij hebben gezamenlijk een besluit genomen. Er is volgens mij correct weergegeven op welke manier de Staten, inclusief het College, vanaf maart jl. tot op dit moment hebben geopereerd en op welke wijze wij deze lijn kunnen vasthouden. Met de wetenschap van dit moment is het volgens mij correct ervan uit te gaan dat het besluit van 28 april 2001 voldoet aan de voorwaarden die wij konden stellen. Om ons daarvan te vergewissen, zullen wij de brief van het College van Burgemeesters en Wethouders beoordelen. Wij maken de Staten deelgenoot en besluiten op 13 juni aanstaande wanneer wij de gelden beschikbaar stellen. De beraadslaging wordt gesloten De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! Ik heb behoefte aan een korte schorsing voor overleg. De vergadering wordt geschorst van 17.25 tot 17.27 uur. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! Naar aanleiding van de bijdrage van de gedeputeerde en de coalitiepartners, heb ik overleg gevoerd met de ondertekenaars van de motie. Wij zijn geneigd de motie aan te houden totdat nader overleg heeft plaatsgevonden, maar weten niet of dat technisch mogelijk is. De VOORZITTER: Ik stel vast dat u de motie aanhoudt. 16. Mondelinge vragen. De VOORZITTER: Mevrouw Peetoom, de heer Warris en mevrouw De Ridder wensen het College vragen te stellen over het onderdeel participatie windenergie. Mevrouw PEETOOM: Voorzitter! In de Statenvergadering van 14 december 2000 werd de motie van de fractie van de PvdA over windenergie in Groningen Seaports vrijwel door alle leden van de Staten gesteund. Het dictum van de motie bevat de opdracht dat aan de vertegenwoordigers van Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten in het bestuur van het Havenschap Delfzijl/Eemsmond wordt opgedragen participatie als voorwaarde te stellen bij de opwekking van windenergie op de terreinen van het
Havenschap. Over het begrip participatie is in de voorafgaande Statencommissies van juni en november 2000, alsmede in de Statenvergadering van december 2000 intensief van gedachten gewisseld. Gedeputeerde de heer Calon gaf tijdens het Statendebat van december aan dat voor participatie door particulieren volop mogelijkheden zouden bestaan. Ik citeer uit zijn bijdrage van dat moment: "Op het terrein van het Havenschap is het het bestuur van het Havenschap dat bepaalt in welke vorm kan worden geparticipeerd." De provincie heeft 60% van de aandelen in het Havenschap en de fractie van de PvdA heeft een motie ingediend over het standpunt dat de provincie moet innemen. Ook het gemeentebestuur van Eemsmond is daarover duidelijk geweest. Op het terrein van het Havenschap liggen alle mogelijkheden op het gebied van participatie nog open. Ik herinner mij nog dat er bij de totstandkoming van het POP in de periode tussen de commissie- en de Statenvergadering geruchten waren dat er een overeenkomst bestond tussen het Havenschap en Koop en Essent waaruit bleek dat de coördinatie voor de ontwikkeling van de windparken zou berusten bij het Havenschap. De heer Bakker en ik waren daarover bezorgd en eerstgenoemde heeft daarom bij het College nagevraagd of dat inderdaad juist was. Gedeputeerde Boertjens heeft vervolgens bij het Havenschap geïnformeerd en vernam dat daarvan geen sprake was. Wij hebben vervolgens onze bijdrage op deze informatie gebaseerd. Met de motie van de fractie van de PvdA en de uitspraken van gedeputeerde de heer Calon, kunnen wij stellen dat alles er op dat moment op wees dat de vertegenwoordigers van de Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van het Havenschap participatie door particuliere investeerders krachtig en met succes zouden bevorderen. Dat verheugde ons. Volgens recente informatie lijkt het Havenschap echter een andere koers te zijn ingeslagen. Op 27 maart 2001 ontvingen mensen die graag zouden willen participeren een brief van de heer Meiburg, de directeur van Groningen Seaports. Ik citeer uit deze brief: "Het provinciale beleid is gericht op een totaalvisie voor een windmolenpark. Voor het ontwikkelen en uitvoeren van deze totaalvisie is door Groningen Seaports een overeenkomst getekend met het consortium Koop en Essent, waarmee tezamen met de gemeente Eemsmond, de provincie Groningen en Groningen Seaports een inrichtingsvariant voor de Eemshaven zal worden opgesteld." Er werd over een aanspreekpunt gesproken, namelijk Groningen Seaports, voor de ontwikkeling van en de verantwoordelijkheid voor de participatie. De CDA-fractie van Groningen is verbaasd over de inhoud van deze brief en ik stel daarom de volgende vragen. Is het College bekend met de inhoud van de in de brief aangehaalde overeenkomst tussen Groningen Seaports en het consortium Koop Essent, waarmee tezamen met de gemeente Eemsmond, de provincie Groningen en Groningen Seaports een inrichtingsvariant voor de Eemshaven zal worden opgesteld? Als dat niet het geval is, wat is daarvan de oorzaak? Als dat wel het geval is, is het College dan bereid het contract ter beschikking te stellen van de Staten? Zijn de vertegenwoordigers van de Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van Groningen betrokken geweest bij de totstandkoming van dit contract? Zo ja, op welke manier? Op welke wijze hebben zij geprobeerd participatie als voorwaarde te stellen? Op welke wijze beoordeelt het College van Gedeputeerde Staten het contract in het licht van de opdracht die hem door de motie van 14 december jl. is gegeven? Is het College met de CDA-fractie van oordeel dat datgene wat momenteel bekend is over het contract, strijdig is met de aangehaalde motie en de afspraken die in de Statenvergadering van 14 december jl. over participatie door particulieren zijn gemaakt? Als dat niet het geval is, wat is daarvan dan de reden? Als dat wel het geval is, welke consequenties verbindt het College daar dan aan? Is het College van plan maatregelen te nemen om te bevorderen dat particulieren kunnen participeren in weerwil van het kennelijk gesloten contract? Als dat niet het geval is, wat is daarvan dan de reden? Als dat wel het geval is, op welke wijze meent het College participatie door derden dan alsnog mogelijk te maken? Ik ga ervan uit dat, als het College op dit moment over onvoldoende informatie beschikt of het contract niet kent, de vragen van mijn fractie zo spoedig mogelijk in de commissies Ruimte, Water Groen en Economische Zaken worden beantwoord door middel van een brief die daar als een apart punt wordt geagendeerd. Dit is echter geen ontsnappingsmogelijkheid. De heer CALON: Voorzitter! Ik heb over het algemeen niet de instelling dat ik aan een bepaalde zaak probeer te ontsnappen. Ik zal niet alle vragen beantwoorden, want er zijn vragen die betrekking hebben op het Havenschap en deze worden gesteld aan de vier vertegenwoordigers van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van Groningen, waartoe ik niet behoor. Wij zijn formeel niet in het bezit van de brief. Het is mij wel bekend dat de heer Breedijk en anderen waarover u spreekt bij mij op het spreekuur zijn geweest en dat op dat moment eveneens de vraag aan de orde kwam of er al dan niet een contract is. Ik heb hen geadviseerd een brief aan het Havenschap te schrijven om daarover zekerheid te krijgen.
Blijkbaar hebben zij een brief ontvangen van de heer Nijburg. Deze is op informele wijze, via mevrouw Stevens van de fractie van GroenLinks, bij ons terechtgekomen. Mevrouw PEETOOM: Vanmorgen heb ik de brief met de vragen aan het College overhandigd. De heer CALON: Het spijt mij, maar ik heb slechts de vragen ontvangen. Dat zal met onze registratie te maken hebben. Mevrouw STEVENS: U zegt dat u de brief via mij hebt ontvangen. De heer CALON: Informeel ken ik de inhoud van de brief wel. De vraag is of de inhoud daarvan participatie onmogelijk maakt. Op dit moment laten wij dat onderzoeken en de heer Boertjens zal daarop later ingaan namens het Havenschap. Ik heb er echter geen reden toe dat aan te nemen. Ik wijs op een persbericht dat op 6 oktober 1999 door Koop en Essent is uitgegeven en waarnaar ik in de desbetreffende Statenbehandeling heb gerefereerd. Daarin staat dat men positief staat tegenover participatiemogelijkheden voor particulieren en men heeft zelfs aangeboden daarover met doelgroepen, inclusief de NLTO, in overleg te treden. De NLTO had dat op dat moment immers geweigerd. Wij hebben daarover op dit moment geen twijfels. Wij zijn van plan maatregelen te nemen om te bevorderen dat particulieren kunnen participeren. Dat hebben wij namelijk in december jl. met u afgesproken. In de Voorjaarsnota staat dat er een post van 70.000 gulden is opgenomen voor het inhuren van externe expertise om na te gaan op welke wijze het mogelijk is zo veel mogelijk participatie in dergelijke projecten toe te laten. Wij zijn op dit moment in overleg met de NOVEM om na te gaan of men daaraan een bijdrage kan leveren. Ik meen mij te herinneren dat de motie zodanig was opgesteld dat wij in 2003 zouden moeten nagaan of er door planologische belemmeringen en te weinig participatie sprake zou kunnen zijn van te weinig megawatt. Wij zijn inmiddels ongeveer 5 maanden verder. Ik wil meestal snel voortgaan, maar heb inmiddels geleerd dat de meeste goede zaken langzaam moeten groeien en dat wij uiteindelijk een goed resultaat kunnen krijgen. Ook langs de N-33 en bij Lauwersoog is sprake van potentiële windparklocaties. Er wordt gevraagd of de provincie bezig is met het maken van een ruimtelijke inrichtingsvariant. Dat staat echter los van de participatie. Het gaat daar puur om de planologie en de provincie is inderdaad betrokken bij een startnotitie MER voor het gebied Eemshaven om na te gaan welke ruimtelijke varianten eventueel bespreekbaar zijn. Dat gebeurt vaker, bijvoorbeeld voor de zuidzijde van Delfzijl. Het toestaan van een potentiële windmolenlocatie is geen concrete beleidsbeslissing. Als bijvoorbeeld de gemeenteraad besluit dat er windmolens worden gerealiseerd, is het volgens ons noodzakelijk een startnotitie MER te maken. Wij zijn daarbij betrokken. De heer BOERTJENS: Voorzitter! Ik spreek niet namens het Havenschap, maar namens het College. Er is een aantal overeenkomsten en contracten. De discussie over windenergie binnen het Havenschap wordt vanaf 1995 of 1996 gevoerd en de eerste contracten of overeenkomsten - over de naam zijn de meningen op dit moment verdeeld - met betrekking tot Delfzijl dateren van 1998. De contracten met betrekking tot Eemsmond dateren van 1999. In deze overeenkomsten of contracten wordt participatie niet genoemd en ook in de discussies van dat moment was dat nauwelijks een item. In de loop van het jaar 2000, in het kader van de discussie over de POP, werd participatie meer als een duidelijk onderdeel van windenergie beschouwd en heeft Seaports deze wens duidelijk aan Koop en Essent kenbaar gemaakt. Tijdens een persconferentie in het jaar 2000 is door Koop en Essent in het openbaar nadrukkelijk aangegeven dat men van plan is minimaal 20% participatie toe te staan. Op dit moment wordt de waarde van deze overeenkomsten juridisch getoetst met het doel na te gaan of Seaports voldoende heeft gedaan om nog meer participatie toe te kunnen staan en of dat in de wenselijke vorm of vormen zal gebeuren. Het gaat om een licentie. Seaports is de licentiegever en Koop en Essent licentiehouder. Koop is in dit geval de investeerder. Op deze wijze moet de brief van de heer Nijburg worden gelezen. Hij geeft aan alle potentiële investeerders aan dat zij niet bij Seaports moeten zijn, maar bij Essent. Laatstgenoemde investeert en gaat uiteindelijk over participaties. Vanmorgen werd nog eens bevestigd dat er door Essent een lijst wordt bijgehouden met potentiële investeerders, dus gegadigden voor participatie. Wij spreken over bepaalde gedeelten van de terreinen van Seaports, in plaats van over het gehele terrein. Er zijn bovendien nog opties mogelijk, die niets te maken hebben met de afspraken van Koop en Essent. Ruwweg geschat, is dat ongeveer de helft. De contracten worden afgesloten tussen verschillende partijen en als deze openbaar kunnen worden gemaakt, moet er eerst overleg met de betreffende partijen plaatsvinden. Zij moeten het daarover immers eens zijn.
Mevrouw PEETOOM: Voorzitter! Ik dank het College voor de beantwoording van de vragen, maar ben niet geheel gerustgesteld. Bij het interim-besluit van mei 1999 hebben wij aangegeven dat participatie een van de drie belangrijke speerpunten is, dus ik ben het niet met de heer Boertjens eens dat dat pas in de loop van het jaar 2000 duidelijk is geworden. Door gedeputeerde de heer Calon is tijdens de bijeenkomsten met de mensen die zouden willen participeren voortdurend aangegeven dat hij zich wil inzetten voor actieve participatie, waarvoor wij onze waardering steeds hebben uitgesproken. Er wordt gesproken over het contract tussen het Havenschap en Koop en Essent en de vraag is of de participatie daarin voldoende kan worden gerealiseerd. Gedeputeerde de heer Boertjens stelt dat het Havenschap zegt dat men met vragen over participatie niet bij hem moet zijn, maar bij contractpartner Essent. Volgens de eerdere uitspraken van gedeputeerde Calon kunnen wij voor de terreinen waarover het Havenschap voor 60% zeggenschap heeft, zelf beslissen op welke wijze de participatie wordt geregeld. Dat is mij niet duidelijk, dus ik ontvang daarover graag duidelijkheid. Het verheugt mij dat de juridische toetsing plaatsvindt, maar ik vraag mij af op welke wijze terugkoppeling daarover plaatsvindt en of wij daarover nog wat kunnen zeggen. De heer CALON: Voorzitter! Het is niet de bedoeling dat de suggestie wordt gewekt dat bij het interimbeleid is gezegd dat er sprake moet zijn van participatie en dat dat veel later zou zijn geïmplementeerd door het Havenschap c.q. Koop en Essent. Het interim-beleid is volgens mij in juni 2000 vastgesteld en uit het persbericht van 6 oktober jl., dat in de Statenvergaderingen is aangehaald, blijkt dat zowel met de provincie Groningen als met de betrokken gemeenten eerder contact is geweest over het onderwerp participatie door derden. Daarvoor is inmiddels een model ontwikkeld met verschillende varianten in risico en opbrengst. Ook op dat moment is er dus aan gewerkt. Uiteindelijk moeten de Staten nagaan of participatie in voldoende mate mogelijk is. De indruk moet niet worden gewekt dat er niets is gebeurd. Mevrouw PEETOOM: Dat heb ik niet gezegd. De heer BOERTJENS: Voorzitter! Ik heb in eerste termijn antwoord gegeven op de vraag. Er werd namelijk een verdere toelichting gevraagd en deze is door gedeputeerde Calon gegeven. Ik heb de indruk dat alle punten in het antwoord zijn verwerkt en heb er op dit moment niets meer aan toe te voegen. De heer WARRIS: Voorzitter! Ik had mij, mede namens de fractie van GroenLinks, willen aansluiten bij de vragen van mevrouw Peetoom. De VOORZITTER: U bent de hele dag in deze zaal en weet vanaf het begin van deze vergadering dat drie leden vragen willen stellen over het onderwerp windenergie. Was het niet mogelijk vandaag tussen 09.30 en 17.30 uur de hoofden bij elkaar te steken om deze vragen op elkaar af te stemmen? U krijgt nu de gelegenheid uw vragen te stellen. De heer WARRIS: Voorzitter! Wij hebben wel degelijk overleg gevoerd, maar zijn op dit punt niet tot overeenstemming gekomen. Ik heb een prachtige brochure ontvangen van Groningen Seaports, waaruit ik citeer. "Een fundamentele discussie: windenergie. Daarover hebben de Provinciale Staten een fundamentele discussie gevoerd met als uitkomst dat particulieren, ideële beleggers en groenfondsen voor maximaal 20% in de parken mogen participeren." Na het lezen van deze tekst heb ik nagevraagd of ik informatie heb gemist, wat niet het geval bleek te zijn. Naar aanleiding van deze tekst stel ik daarom een aantal vragen aan de gedeputeerde. Waar en wanneer is dit vastgesteld en strookt het met het Statenbesluit bij motie in december 2000? Zijn er op dat moment binnen het Algemeen en Dagelijks Bestuur nog andere vormen van participatie aan de orde geweest? Als dat het geval is, waarom zijn wij daarover dan niet geïnformeerd? Ik heb mijn twijfels over de uitspraak van de heer Boertjens dat de discussie pas laat is opgestart. Ik meen mij te herinneren dat de fractie van GroenLinks in 1999 schriftelijke vragen heeft gesteld over windenergie en dat het Havenschap heeft gezegd dat participatie niet mogelijk was. Wij vragen om een toelichting. Als dit alles niet mogelijk is, verwachten wij uitleg in de commissie zodat wij daarover gezamenlijk kunnen spreken. De heer BOERTJENS: Voorzitter! Het is goed dat wij ons realiseren dat verschillende belangen een rol spelen. Het zijn de belangen van de politiek, dus van de gemeenten Eemsmond en Delfzijl en de provincie Groningen. Daarnaast betreft het de belangen van de gevestigde en toekomstige bedrijven. Bovendien spelen de belangen van het Havenschap van Groningen Seaports zelf een rol. In de loop van de
discussie, vooral in het jaar 2000, kwam de nadruk steeds meer te liggen op de participatie. Zowel leden van het Dagelijks Bestuur als die van het Algemeen bestuur hebben met betrekking tot windenergie steeds aan het management kenbaar gemaakt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat er sprake is van participatie. Ik heb zojuist meegedeeld dat er reeds eerder afspraken zijn gemaakt om binnen de bestaande afspraken zo veel mogelijk tegemoet te komen aan uw wensen om participatie mogelijk te maken. Deze bereidheid is bij het consortium Koop en Essent aanwezig. U kunt ervan overtuigd zijn dat wij proberen het genoemde percentage van 20-25% verder op te rekken. Wij moeten ook rekening houden met belangen van gevestigde en toekomstige bedrijven. Er moet een afweging worden gemaakt tussen windenergie, participatie in windenergie, veiligheid, toekomstige uitbreidingsmogelijkheden, de toekomstige invulling van de haven et cetera. Daarbij komt dat er nog geen volledige duidelijkheid is over onze juridische positie. Binnen Seaports werkt men aan een plan waardoor deze verschillende belangen in evenwicht worden gebracht. De heer WARRIS: Voorzitter! Ik moet constateren dat het in de brochure genoemde percentage van 20% niet vast staat. De heer BOERTJENS: Voorzitter! Dat percentage is ontleend aan de suggestie die tijdens de persconferentie van Koop en Essent is gewekt. Er werd gesproken over een percentage van 20% en dat zou kunnen oplopen tot 25%. Mevrouw DE RIDDER: Voorzitter! Wij hebben het afgelopen jaar uitvoerig gediscussieerd over de mogelijkheden van participatie. Mijn fractie verstaat daaronder de mogelijkheid voor individuele burgers en bedrijven om te kunnen participeren. Dat houdt in het met zeggenschap exploiteren en beheren van windmolens op de daarvoor aangewezen locaties en zoekgebieden. Van Essent weten wij dat men tot op dit moment van mening is dat daarin voor particulieren geen rol is weggelegd. Essent verstaat onder participatie dat mensen aandelen kunnen nemen in hun windmolenpark. Dat is een andere vorm van participatie. Heeft het College met Seaports en Koop en Essent gesproken over het reserveren van ruimte voor particulieren om daadwerkelijk te participeren in het winnen van windenergie? Wat verstaat het College onder participatie? Wanneer verwacht het ons nader te kunnen informeren? De heer CALON: Voorzitter! Mevrouw De Ridder vraagt of het College met Koop en Essent over participatie heeft gesproken. Het deed dat slechts tijdens de eerste voorlichtingsbijeenkomst in deze zaal, wat inmiddels behoorlijk lang is geleden, en tijdens de tweede bijeenkomst in de Stadschouwburg. Van de laatste bijeenkomst heeft u een verslag ontvangen en het persbericht, waarin staat dat er verschillende participatiemodellen zijn ontwikkeld, is daarvan een uitvloeisel. Het College gaat ervan uit dat de vertegenwoordigers van de Staten van Groningen, die in het bestuur van het Havenschap zitten, hun invloed gebruiken om ervoor te zorgen dat de participatie tot stand komt. Het College van Groningen kent formeel geen contracten tussen Koop en Essent en het Havenschap, maar gaat dat na. Wij hebben al eens gezegd dat participatie meer is dan het nemen van aandelen in molens voor het milieu. Wij kunnen op dit moment geen antwoord geven op de vraag in hoeverre men zeggenschap moet hebben. Ik constateer wel dat Koop en Essent enthousiast was over de gepresenteerde participatiemodellen, waaronder het model-Creil. U wordt geïnformeerd als het College zekerheid heeft over de eventuele bestaande contracten en de rechtsgeldigheid daarvan. De Staten nemen pas op 4 juli aanstaande een besluit om eventueel 70.000 gulden beschikbaar te stellen. Wij lopen daarop niet vooruit. Ik heb reeds opgemerkt dat wij op dit moment in overleg zijn met de NOVEM en op het moment dat concrete resultaten bekend zijn, wordt u daarover geïnformeerd. De heer BOERTJENS: Voorzitter! De zeggenschap is een onderdeel van de participatie en zou in het Masterplan aan de orde moeten komen. Stelt u zich voor dat er een netwerk van molens in de Eemshaven komt. Dat zou kunnen betekenen dat bepaalde molens in dat netwerk zijn gepositioneerd op grond die reeds aan iemand is verkocht of waarvoor opties lopen. De koper zou op zijn grond een molen kunnen plaatsen. De vraag is of wij voorstander zijn van een dergelijke aanpak of dat wij het breder toegankelijk willen maken via coöperaties, groenbeleggers et cetera. Het Dagelijks Bestuur had steeds de inzet dat er zo veel mogelijk varianten van participatie worden aangeboden. Dat verhoudt zich echter niet altijd met de bestaande eigendomssituatie en met het feit dat het geheel als een park moet worden beheerd. Om het hanteerbaar te maken, wordt er een masterplan opgesteld. Als dat bij het Dagelijks Bestuur is geweest, komt het bij het Algemeen Bestuur.
Mevrouw DE RIDDER: Voorzitter! In de commissie zullen wij daarop terugkomen. De VOORZITTER: Ik heb reeds vastgesteld dat vandaag niet alle vragen kunnen worden beantwoord. Er is toegezegd dat het onderwerp in de commissie aan de orde komt, zodra de gegevens beschikbaar zijn. De heer WARRIS: Voorzitter! Mijn fractie heeft er behoefte aan, enkele vragen te stellen aan de gedeputeerde Calon en aan de fractie van de PvdA over hun opvattingen over het voorzieningenonderzoek en de dorpen van de provincie Groningen van het afgelopen jaar. Dan gaat het met name om de waarde en de betekenis in het kader van het POP en de Nota Wonen en Bouwen. Begrijp mij goed, het gaat mij niet om dominante boerenlobby's of academici; het gaat mij gewoon om het beleid. Heeft de fractievoorzitter van de PvdA in het weekend van 21 april jl. een uitspraak gedaan over het voorzieningenonderzoek in de trant van 'leuk om te doen, maar levert het ook wat op?'. Dat vind ik een nogal laconieke opstelling tegenover het onderzoek dat wij als provincie met bijna * 100.000 hebben gefinancierd. Zo ja, betekent dit dan dat de PvdA-fractie terugkomt op haar opvattingen over het voorzieningenonderzoek, die zij heel specifiek heeft verwoord bij de behandeling van het Provinciale Omgevingsplan in december jl.? Zo neen, welke waarde hebben deze uitspraken dan? Is het voorzieningenonderzoek volgens de PvdA nog steeds een goede onderlegger als kader waarbinnen de gemeenten hun voordeel kunnen doen bij het hanteren van de woonplannen? Is de fractievoorzitter van de PvdA het met mij eens dat deze wijze van communiceren verwarring sticht voor de burger en ook niet goed is voor ons eigen imago van de politiek? Ik kom tot enkele vragen met dezelfde strekking aan gedeputeerde Calon. Ik heb begrepen dat hij in hetzelfde weekend heeft gezegd dat wij niet langer moeten zeuren over bouwen en dorpen. Dat lijkt mij ook een nogal laconieke, deels uitdagende uitdrukking. Is het juist dat hij uitspraken in die zin heeft gedaan? Heeft het beleid omtrent bouwen en wonen, dat bijna is vastgesteld en dat is neergelegd in het Provinciaal Omgevingsplan, nog de volle instemming van de gedeputeerde? Is de gedeputeerde van opvatting dat het reeds genoemde voorzieningenonderzoek kleine dorpen nog steeds een goed hulpmiddel is en een goede informatiebron voor gemeenten, teneinde acceptabele en kwalitatieve woonplannen op te stellen en daarmee eventueel in aanmerking te kunnen komen voor extra contingenten? Is het noodzakelijk, op grond van de informatie via de pers, de achterban of de burgers van Groningen op te roepen - inclusief de PvdA-fractie - om niet langer te discussiëren over het bouwen van meer woningen in kleine kernen? De heer GERRITSEN: Voorzitter! De antwoorden zijn: ja, nee, niet veel, ja, kan. Ik heb de heer Warris echter beloofd, toch iets uitgebreider te antwoorden op deze vragen, zij het niet al te lang. Wij moeten hieraan niet al te zwaar tillen. De genoemde uitspraak is gedaan in het genoemde weekend van 21 april jl. Dat was in De Bonte Koe, een aanbevelenswaardige entourage. Dat betekent helemaal niets in de richting van het POP. Met die opmerking had ik niet veel bedoelingen. Het was ook inderdaad een laconieke opmerking. Wij delen nog steeds de opvatting die de heer De Bruijne hier heeft verwoord, namelijk dat het een goede onderlegger is waarvan de gemeenten gebruik kunnen maken bij het opstellen van de woonplannen. Wij gaan ervan uit dat de gemeenten daaraan zeker iets kunnen hebben als zij er verantwoord gebruik van kunnen maken. Ik stel vast dat mijn uitspraak in ieder geval bij de heer Warris verwarring heeft opgeroepen. Wie weet is dat door dit antwoord weer wat afgenomen. De heer CALON: Voorzitter! Gelukkig hebben wij een goed collegiaal bestuur. Gedeputeerde Blekers schuift mij blz. 10 van de Nota Bouwen en Wonen onder de neus om aan te geven dat ik wat daar staat heb gezegd en dat ik daarvan nu geen afstand neem. Zo is het niet helemaal. De heer Warris heeft gevraagd of ik in het bewuste weekend van 21 april jl. heb gezegd dat er geen woningen meer in kleine dorpen mogen worden gebouwd. Ik heb daar gezegd, in een partijgenootschappelijke discussie binnen een vrij grote partij waarbinnen er altijd mensen zijn die een zaak weer opnieuw willen bediscussiëren, dat wij twee jaar lang de discussie hebben gevoerd en dat wij die niet opnieuw hoeven te doen. Wij hebben over dit punt conclusies getrokken op menige bijeenkomst van onze partij. Dat heeft ertoe bijgedragen dat er ook in deze Staten uiteindelijk een conclusie is getrokken. Die is in het POP vastgelegd en in de concept-nota Bouwen en Wonen. Diezelfde conclusie ligt nu in de door GS vastgestelde Nota Bouwen en Wonen vast. Daarvan neemt deze gedeputeerde op geen enkele plaats en op geen enkel moment afstand. Dat is in april ook niet gebeurd. Op de bewuste bijeenkomst is niet over het voorzieningenniveau of over het onderzoek daarnaar gesproken. Hierover heb ik nog dezelfde opvatting als verleden jaar. Wat daarover toen gezegd is, kan men in de Handelingen nalezen.
De heer WARRIS: Voorzitter! Ik dank de heren voor hun antwoord. Mevrouw BOS: Voorzitter! Over energie gesproken, gisteren werd ik benaderd door een ongeruste bewoonster van Pieterburen over het onderzoek van de Commissie opberging radio-actief afval (CORA). Dat onderzoek loopt al enkele jaren. Wij hebben daarover in 1999 nog vragen gesteld. Het College wist toen van niets en heeft nog geïnformeerd. Het rapport ligt er nu en de conclusies en aanbevelingen zijn zeer verontrustend. Een conclusie is dat voor geen van de drie opties - langdurige bovengrondse opslag, ondergrondse opslag in steenzoutformaties en in diepgelegen kleilagen - problemen naar voren zijn gekomen die de technische uitvoering in de weg zouden kunnen staan. Op den duur is ondergrondse berging volgens CORA noodzakelijk. In het rapport worden ook aanbevelingen gedaan dat er in situexperimenten moeten komen. Ik ben enorm geschrokken van het rapport. Ik vind dat hieraan iets moet gebeuren. Ik beschik over een brief van de provincie Drenthe, die schrijft het heel vreemd te vinden dat zij niet bij dit onderzoek betrokken is. Die indruk kreeg ik ook naar aanleiding van onze vragen uit 1999. Die provincie heeft in al haar beleidsstukken het standpunt opgenomen dat zij geen proeven wil en geen opslag op haar grondgebied. Heeft het College het rapport ontvangen? Is het College op de hoogte van de inhoud van het rapport, met name van de conclusies en aanbevelingen? Vindt het College het niet vreemd dat de provincies niet officieel om een reactie is gevraagd? Is de provincie bereid om, in navolging van de provincie Drenthe, ook een brief te schrijven met ons standpunt? In 1999 antwoordde het College dat het standpunt al bekend was want dat dit was gegeven in het kader van de maatschappelijke discussie. Die was echter in 1990/91, tien jaar geleden. Het wordt dus hoog tijd om opnieuw ons standpunt expliciet naar voren te brengen, ook omdat het heel duidelijk in het POP staat wat wij willen. Daarover is geen twijfel mogelijk. Ik vind het ook goed tegenover onze burgers dat wij dat standpunt nog eens uitspreken. Die burgers zijn ongerust, in bepaalde streken waar steeds de discussie weer begint over wel of niet opslag. Mevrouw JANSEN: Voorzitter! Wij zijn formeel niet betrokken geweest bij het onderzoek. Het rapport is inmiddels hier in huis. De inhoud ervan wordt op dit moment bezien. Wij hebben samen met de provincies Drenthe en Friesland in Noordelijk Overleg afgesproken dat wij een reactie zullen geven van gelijke strekking als de genoemde brief van de provincie Drenthe. Die reactie is in dit huis dus nu in voorbereiding. Die gelijke strekking kan er ook zijn omdat ons standpunt duidelijk vastligt in het Provinciaal Omgevingsplan en ook bij de ministeries bepaald niet onbekend is. Bij de opslag van radioactief afval, c.q. proefboringen daarnaar gaat het om een concrete beleidsbeslissing. In eerste instantie had het Ministerie van VROM aangegeven bezwaar te zullen maken tegen die beleidsbeslissing. Dat bezwaar heeft het ministerie echter inmiddels ingetrokken. Het enige bezwaar dat er op deze beleidsbeslissing nog ligt, maar dat nog verder moet worden onderbouwd, is een bezwaar van het Ministerie van Economische Zaken. Dat neemt niet weg dat wij dit besluit ook al in ons vorige streekplan hadden staan, dat ook is gehandhaafd. Wij kennen inmiddels het rapport en de inhoud. Wij zijn er niet bij betrokken geweest. Wij zullen wel reageren, volgens dezelfde strekking als de reactie van de provincie Drenthe, omdat wij dit in noordelijk verband ook hebben afgesproken. Ik stel voor dat wij de Staten daarvan een afschrift sturen zodat men daarvan op de hoogte is. Mevrouw BOS: Voorzitter! Begrijp ik dat de provincie Drenthe een reactie heeft gegeven en dat wij als noordelijke provincies ook nog een reactie zullen geven? Is dat vandaag besloten of was dat besluit al genomen? Mevrouw JANSEN: Voorzitter! Wij zullen alle drie een reactie schrijven. De inhoud daarvan zullen wij op elkaar afstemmen. Daarom kan ik nu ook zeggen dat wij hebben afgesproken wat de strekking van die reactie zal zijn. U kent die reactie nu van de provincie Drenthe, maar diezelfde strekking zullen wij ook in onze brief opnemen. De VOORZITTER: Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de vragen ex art. 40 van het Reglement van Orde. Ik kan mij voorstellen dat wij over de toepassing van dit instrument nog eens spreken. Ik had mij bijvoorbeeld bij het onderwerp windenergie kunnen voorstellen dat de Staten gebruik hadden gemaakt van een ander instrument, namelijk een interpellatie. Dat instrument is er niet alleen maar om iemand de kast uit te vegen maar ook om beleid met elkaar te bespreken. Ik zeg dit omdat wij na de eerste aanvrage een aantal vervolg-aanvragen kregen. Wij trekken een half uur uit voor de mondelinge vragen. Statenleden hebben dan toch de behoefte om in te springen op bepaalde punten. Dat is ook heel logisch.
Wij hebben verschillende instrumenten toegevoegd aan de instrumentenkist. Daarom maak ik aan het einde deze opmerking. Ik vond overigens dat hier een uitstekend gebruik is gemaakt van de vragen. Als men en debat wil, moet men ook andere instrumenten kunnen overwegen. Misschien is het goed dat wij dit nog eens bespreken. Dan kan de behandeling misschien ook binnen een halfuur plaatsvinden. Afscheid van mevrouw Kerdijk-Scheepers als lid van Provinciale Staten. De VOORZITTER: Renée, dit is een goed moment om je hartelijk te danken voor je inzet voor de provincie. Iedereen heeft kunnen waarnemen dat je, ook met de baan die je op afstand had, heel veel tijd en energie hebt gestoken in het lidmaatschap van Provinciale Staten. Gedurende de rit heb je het fractievoorzitterschap overgenomen. De wijze waarop je daaraan invulling hebt gegeven en de collegialiteit die je daarbij hebt uitgestraald is voor iedereen waarneembaar geweest. Ik zeg je daarvoor op deze plaats namens het College en namens de Staten als geheel hartelijk dank. Ik mag je als dank het cadeau overhandigen. Dat doe ik hierbij. (applaus) Mevrouw Kerdijk ontvangt uit handen van de Commissaris een geschenk. De heer WARRIS: Voorzitter! Ik heb toch behoefte om bij dit afscheid een moment stil te staan bij de persoon van Renée Kerdijk. Renée, toen ik de brief kreeg van jullie fractievoorzitter dat je de Staten gaat verlaten, moest ik toch even een knop omzetten. Wij waren net zo dankbaar dat je terug was. Dat is ook wel gebleken toen je weer in deze Statenzaal verscheen. Het is maar goed dat we over dit soort zaken niet als Staten mogen besluiten, want dan had ik vast en zeker een amendement ingediend om vast te leggen dat je in ieder geval af en toe nog eens terugkomt. Renée, veel eigenschappen zijn jou toe te dichten. Ik zag gisteren een decoratie-ei van Albert Heijn waarop twaalf eigenschappen waren vermeld. Ik noem er voor de aardigheid vier, te weten vriendschap, zuiverheid, energie en moed. Vooral de laatste eigenschap sprak mij aan wat jou betreft. Een eigenschap van jou is zeker ook dat je keuzes niet uit de weg gaat. Het is ook een heel belangrijke keuze voor jou om naar Raalte te gaan. Na een zorgvuldige afweging maak je keuze en voer je die uit. Zo ben je, zo kennen we je ook. Je gaat de geschiedenis van de Staten in met die ene algemene beschouwing met als titel "Kwaliteit van leven". Kwaliteit van leven vraagt om tijd. Ik hoop werkelijk dat je wat meer tijd krijgt om aan die kwaliteit van leven te werken. In die zin wil ik je een welgemeend advies meegeven dat bij mij op het prikbord hangt: Tijd is leven. Er zijn genoeg uren, in iedere dag, voor elk van ons om Gods volmaakte specifieke plan voor ons te vervullen. Gebruik de tijd om te denken, het is de bron van kracht. Gebruik de tijd om te spelen, het is het geheim van de eeuwige jeugd. Gebruik de tijd om te lezen, het is het fortuin der wijsheid. Gebruik de tijd om vriendelijk te zijn, het is de weg naar geluk. Gebruik de tijd om te dromen, zo worden idealen geboren. Gebruik de tijd om te beminnen en bemind te worden, het is een voorrecht van verloste mensen. Gebruik de tijd om rond te kijken, de dag is te kort voor zelfzuchtigheid. Gebruik de tijd om te lachten, het is muziek van de ziel. Gebruik de tijd voor God, het is de enige duurzame belegging in het leven". Renée, ik dank jou voor alle aardige, gezellige contacten - ik mag het denk ik ook wel een beetje vriendschap noemen. Ik wens jou, samen met Harm en de kinderen, Gods zegen en een goede tijd in Raalte, en tijd voor de wezenlijke dingen van het leven. Ik onderstreep dat graag met een bloemetje. (applaus) Mevrouw Kerdijk ontvangt uit handen van de heer Warris een bos bloemen. Mevrouw KERDIJK-SCHEEPERS: Voorzitter! Ik praat graag, ik spreek graag mensen toe. Dat moet je ook gewoon hebben als statenlid, maar op een moment als dit vind ik dat je woorden weloverwogen moet kiezen. Bij het voorbereiden van deze bijdrage heb ik mij gerealiseerd dat het grote voordeel van een tussentijds afscheid als statenlid is dat je een persoonlijke terugblik kunt geven en daaraan als je dat wilt een kleine boodschap kunt toevoegen die misschien blijft hangen. Als je aan het einde van een periode terugtreedt, is het immers meestal de nestor van de Staten die namens allen het woord voert. Naast mijn verhuizing, die natuurlijk de allerbelangrijkste reden is voor mijn vertrek, was dit misschien wel een tweede belangrijke reden om vandaag en niet pas over twee jaar weg te gaan. Er schieten mij dezer dagen allerlei beelden en gedachten door mijn hoofd. Al is zes jaar vertoeven in de provinciale arena minder lang dan
de tijd die een gemiddelde statenlid er doorbrengt, voor mijn gevoel waren het wel tropenjaren en is er heel veel gebeurd. Zes jaar geleden kwam ik binnen, tot op het bot gemotiveerd en vol idealisme. Geen wonder, want ik ben lid van een partij die meer dan de moeite waard is. In de uitgangspunten van D66 vond ik mijn drijfveer. Een van de belangrijkste - dat punt geldt voor mij nog steeds - is de wijze waarop wij vanuit D66 vorm willen geven aan de balans tussen enerzijds individuele vrijheid en anderzijds maatschappelijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid, en aan de rol die de overheid daarbij in onze ogen dient te spelen. De overheid als democratisch orgaan is immers bij uitstek het orgaan dat de belangen van de zwakkeren moet behartigen en dat de voorwaarden moet scheppen om vanuit een zwakke positie hogerop te kunnen komen. Vanuit die optiek heb ik geprobeerd mijn statenlidmaatschap uit te oefenen. Dat ik daarbij de portefeuille Welzijn, Zorg en Cultuur kreeg, heb ik altijd als een extra kans gezien. Ik vond en vind dat die portefeuille de belangrijkste is, omdat het beleid als een rode draad door alle andere beleidsterreinen heen loopt. Het doet mij dan ook deugd dat ik nu kan constateren dat die zienswijze inmiddels voor een belangrijk deel gedeeld wordt. Kwaliteit van leven is niet langer een begrip dat het alleenrecht is voor D66. Ik vind dat prima. De afgelopen zes jaren hebben hoogte- en dieptepunten gekend. Hoogtepunt voor mij was de commotie rond de verzorgingshuizen; niet omdat ik blij was met die commotie, maar wel omdat ik blij was met de vurige debatten, de felheid waarmee wij in de commissie streden voor een zaak die de moeite meer dan waard was. Hoogtepunt voor mij was ook de verkiezingstijd, met ook hier debatten met mensen die betrokkenheid toonden, nieuwsgierig waren naar de boodschap die je te vertellen had. Dieptepunt was echter diezelfde verkiezingstijd, althans het slotstuk, de uitslag. Nog steeds vind ik het bijzonder jammer dat daarbij niet sprake was van een beoordeling van gevoerd beleid op provinciaal niveau. Ik heb toen geleerd dat je niet wordt afgerekend op politieke moed en daadkracht, heldere visie of een open opstelling. Je wordt er meer op afgerekend dat de burger het belang van provinciale verkiezingen niet inziet en zijn grootste recht - het kiesrecht - voorbij laat gaan. In die constatering ligt nog een behoorlijke klus verborgen, want die burger moet toch echt weer betrokken raken. Het debat moet weer worden gevoerd, in de Staten en daarbuiten, maar vooral - het is vandaag al vaker gezegd - zichtbaar en hoorbaar. Wat is er dan op tegen om statenvergaderingen uit te zenden op televisie, of persconferenties bij grote onderwerpen uit te breiden met commentaar van statenleden? De burger moet weten wat er gebeurt en waarom het gebeurt, en ook hoe er door de diverse partijen over wordt gedacht. Verbazing viel mij een aantal keren ten deel wanneer ik na het uitspreken van de algemene beschouwingen van alle kanten werd gecomplimenteerd, ook van de kant van het College, maar uiteindelijk toch met lege handen naar huis ging. Kennelijk is het moeilijk om als coalitie ook eens iets te gunnen aan de oppositie. Opmerkelijk vond en vind ik het gesputter in commissies, maar de weinig rechte rug die de coalitiepartijen tonen bij de plenaire behandeling. Een enkele keer is er nog gekrakeel in de eerste termijn, maar na de beantwoording zit ieder weer braaf in zijn eigen hok. Ik had, zeker in deze periode, waarin het College steunt op een zeer riante meerderheid, de verwachting dat een zo brede coalitie ruimte zou laten voor eigen inzichten en het overeind houden van principes. Het zou het debat, en daarmee het beeld van de politiek, ten goede zijn gekomen. Maar wellicht hebben wij voor een dergelijke houding toch eerst het dualisme nodig, hoewel ik nog steeds denk dat daarvan te veel wordt verwacht. Voor mij is het meer een zaak van cultuur dan van structuur. Tot de cultuur van mijn partij behoort het streven naar helderheid en transparantie, en daaraan gekoppeld, naar betrouwbaarheid en integriteit. Het zijn begrippen die voor mij onlosmakelijk verbonden zijn met de wijze waarop het openbaar bestuur met zijn burgers dient om te gaan. Begrippen ook waaruit ik een deel van mijn drive heb gehaald, waarbij ik ook altijd weer op zoek ben geweest naar evenwicht. Naast het uitdragen van ideeën en het innemen van standpunten is politiek voor mij ook een zaak van mensen. Mijn fracties, de eerste periode en de afgelopen twee jaar, zijn voor mij van wezenlijk belang. Ik voelde mij omringd door mensen bij mij ik mijzelf kon zijn, die ik kon vertrouwen en van wie ik het vertrouwen genoot. Een veilige omgeving, waarin het goed toeven was - de eerste jaren onder de bezielende leiding van mijn voorgangster, Koosje van Doesen. Van haar heb ik geleerd te relativeren, en dankzij haar was ik voorbereid op mijn taak als fractievoorzitter. Bewondering heb ik voor de wijze waarop vorig jaar januari mijn beide collega's Lia en Fleur het gat gevuld hebben dat ik noodgedwongen liet vallen. Hun energie en inzet kende geen grenzen, en naast alle sores van de politiek hadden zij ook nog tijd om mij te steunen. Met een gerust hart heb ik vorig jaar december dan ook de hamer van de fractievoorzitter doorgegeven aan Lia. Die is bij haar in goede handen. Met warmte denk ik ook terug aan de collega's in de eerste periode, waarvan ik er altijd nog een paar gewoon mis. Maar ook jullie, collega's van deze periode - een paar heel vertrouwde gezichten, en heel veel nieuwe, die ik gewoon te kort heb meegemaakt. Jullie horen bij mijn herinneringen voor de toekomst. De warmte die vandaag over mij is uitgespreid, in belangstellende woorden, net
uitgesproken door Jitse en door de Commissaris, en in de prachtige bloemen die ik van de PvdA-fractie heb ontvangen, kleuren die herinneringen nog veel mooier. Er komt nu een eind aan een periode in mijn leven waarop ik met grote dankbaarheid kan terugkijken, want al waren het tropenjaren en is het een hondebaan, het heeft mij veel gebracht. Ik heb veel gezien, gehoord en vooral heel veel geleerd. Ik verlaat na ruim 40 jaar een mooie provincie, maar ik ruil die in voor een andere mooie provincie. Jullie als achterblijvers wens ik nog twee heel spannende jaren toe, uitmondend in een spetterende verkiezingsstrijd en misschien eens in een echt vernieuwd College. In mijn verhuisdoos gaat mee een bundel met poëzie uit Groningen. Het toeval wil dat ik daaruit voor vandaag een gedicht heb uitgekozen van Simone Kolk. Ik vroeg mij af of zij familie was en ja hoor, het is de dochter van ons collega-statenlid. Dit gedicht verwoordt een beetje de ambivalente gevoelens die ik toch vandaag heb. De Fransen zeggen niet voor niets "partir, c'est mourir un peu". De aarde als zwarte modder in de handen van de zon gulpt naar de rand van het bestaan. De vogels vliegen rond, verliezen elkaar vannacht nog in het graan. Lange wegen naar de woestijn, gesmolten in het asfalt, de onderbroken witte lijn. Er is niets dat mij nog bindt aan alles wat er is, ik moet nu gaan. (applaus) De VOORZITTER: Dank voor deze kleine boodschap met een diepe inhoud. Het ga je goed! De vergadering wordt om 18.35 uur gesloten.