Vergadering van 8 oktober 2001 Punten van behandeling: 1 Regeling van werkzaamheden 2 Beleidsbegroting 2002 a. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 10 juli 2001, nr. 2001-11.299, CMB, betreffende de provinciale Beleidsbegroting 2002; b. Brief van Gedeputeerde Staten van 21 september 2001, nr. 20011.849/38/A.29, CMB over actualisering risicoparagraaf 2002 Algemene beschouwingen PvdA -fractie Algemene beschouwingen CDA -fractie
(nummer 36/2001)
Algemene beschouwingen VVD-fractie Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie Algemene beschouwingen GPV- en RPF/SGP-fractie Algemene beschouwingen D66-fractie Algemene beschouwingen SP-fractie Antwoord van gedeputeerde Calon Antwoord van gedeputeerde Bleker Antwoord van gedeputeerde Boertjens Antwoord van gedeputeerde Jansen Antwoord van gedeputeerde De Meijer Antwoord van gedeputeerde Musschenga Antwoord van de Voorzitter Voorzitter: de heer J.G.M. Alders, commissaris der Koningin Griffier: de heer H.J. Bolding, griffier (beide dagen), de heer H Menninga, loco-griffier (alleen 9 oktober) Aanwezig zijn 53 leden, te weten: J.H. Bakker (PvdA), R.H. van Biessum (GroenLinks), H. Bleker (CDA), H.H.J. Boer (PvdA), W. Boersema (GPV), J.R.A. Boertjens (VVD), mevrouw J.W.F. Boon-Themmen (VVD), mevrouw A.F. Bos (GroenLinks), M. Boumans (VVD), P.M. de Bruijne (PvdA), M.A.E. Calon (PvdA), A.A. van Dam (CDA), mevrouw C.A. Devere (PvdA), J.J. Dijkstra (PvdA), J.C. Gerritsen (PvdA), mevrouw F.Q. Gräper-van Koolwijk (D66), W. Haasken (VVD), H. Hemmes (SP), D.A. Hollenga (CDA), M.J. Jager (CDA), mevrouw R.G. Jansen (PvdA), F.C.A. Jaspers (PvdA), K. Jongstra (PvdA), F.B. van Kammen (VVD), mevrouw N.W.M. Klein Bleumink (PvdA), J.W. Kok (PvdA), B. Kolk (PvdA), J.L.H. Köller (PvdA), E.J. Luitjens (VVD), A. Maarsingh (CDA), J.J. van Mannekes (PvdA), mevrouw M.L. De Meijer (PvdA), L.A. Meijndert (CDA), H.C. Moll (GroenLinks), T.A. Musschenga (CDA), E.C.E. Neef (VVD), W. van der Ploeg (GroenLinks), mevrouw A.J.M. de Ridder (D66), J. Roggema (GPV), mevrouw C. Sciacca-Noordhuis (SP), R.A.C. Slager (GPV), mevrouw G.A. Smit-Slim (VVD), H.J.B. Spoeltman (PvdA), mevrouw A.M.C. Stevens (GroenLinks), P.R.A. Terpstra (VVD), P.G. de Vey Mestdagh, mevrouw C. Visscher-Meijst (GPV), mevrouw A. Vlietstra-van Goor (CDA), mevrouw A.A. Waal-van Seijen (VVD), J. Warris (RPF/SGP), N.R. Werkman (CDA), mevrouw J. Westers-Borgesius (VVD) en mevrouw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA). Afwezig met kennisgeving zijn de leden: mevrouw A.M.K.D. Folkerts (GroenLinks) en mevrouw G.R. Peetoom (CDA).
De VOORZITTER: Ik open de vergadering en heet u allen van harte welkom.
1
Ik heb bericht van verhindering voor de ochtend ontvangen van de heer De Kok, mevrouw De Winter, mevrouw Folkers en de heer Van Mannekes. In deze vergadering behandelen wij de begroting. Ik heb er de afgelopen week geen aandacht aan besteed, maar eerder hebben wij kennisgenomen van het feit dat Bartho Post geen lid meer zou zijn van onze Staten. In de zomer is hij overleden. Velen van ons die niet op vakantie waren, waren bij de uitvaartplechtigheid aanwezig. Ik meen dat het goed is dat wij ons dat hier ook herinneren, zeker nu wij aan de begrotingsbehandeling gaan beginnen. De Staten nemen enkele ogenblikken van stilte in acht. 1. Regeling van werkzaamheden Dit agendapunt heeft geen inhoud. 2. Beleidsbegroting 2002 a. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 10 juli 2001, nr. 2001-11.299, CMB, betreffende de provinciale Beleidsbegroting 2002 (nummer 36/2001); b. Brief van Gedeputeerde Staten van 21 september 201, nr. 201-1.849/38/A.29, CMB over actualisering risicoparagraaf 2002. De VOORZITTER: Ik heb nog overlegd of wij dienden te experimenteren bij deze begrotingsbehandeling met de volgorde van de fracties. Het advies was echter, dat niet te doen. Het woord is daarom aan de heer Gerritsen. De heer GERRITSEN: Voorzitter! Sinds de aanslagen van 11 september zijn vele zekerheden in onze samenleving verloren gegaan. De overheid wordt gedwongen haar veiligheidsscenario's drastisch aan te passen. Democratie en het vrijheidsgevoel dat wij als collectieve waarden hebben opgebouwd mogen daarbij niet worden aangetast. De toegenomen spanning vraagt van de overheid maximale inzet om - zoals Joop den Uyl ooit zei - 'de boel bij elkaar te houden'. De verhouding en de omgangswijze met moslims en mensen van Arabische origine dienen wij op het hoge niveau te houden zoals wij dat in dit land gewend zijn, zeker in de komende periode, nu de vergeldingsacties begonnen zijn. Dat is wat ons betreft de inzet voor het behoud van de veiligheid waar ook deze provincie haar verantwoordelijkheden heeft liggen. Voorzitter! Het gaat ons om mensen. De PvdA-fractie wil dat mensen in deze provincie beter tot hun recht kunnen komen. En hoewel er veel goede dingen tot stand gekomen, zijn er voor de PvdA nog steeds veel ambities. Wij willen dat mensen op een betere manier kunnen wonen, in kwalitatief goede woningen, in buurten waar mensen samenleven, waar oog is voor elkaar en waar iets gedaan wordt als mensen uit de boot dreigen te vallen. Dat betekent dat het niet alleen gaat over stenen en beton, maar over het gemeenschapsgevoel van mensen. Wij willen dat meer mensen mee kunnen doen aan de samenleving door activiteiten, werk, ontspanning en cultuur. Dat zij daarmee in staat zijn om hun eigen leven op te bouwen. Dat mensen zo min mogelijk afhankelijk hoeven te zijn en zelf het stuur in handen hebben. Wij willen dat mensen zich thuis voelen in deze provincie en kunnen blijven genieten van het mooie en gevarieerde Groninger landschap. Met zijn eigen identiteit, de natuur en de verhalen over het roemruchte verleden. Wij willen dat dat behouden en verder ontwikkeld wordt. Het mag niet verknald worden door ondoordachte woningbouw, aanleg van wegen en bedrijventerreinen. Voor al die opgaven is een actieve overheid nodig. De opvatting van Gedeputeerde Staten over de taakinvulling in deel 1 – het verhaal over de koers - van de beleidsbegroting spreekt ons bijzonder aan. Maatschappelijke vraagstukken vragen vaak ook om een toetredende overheid. Omdat het harde noodzaak is om te handhaven, problemen aan te pakken en om collectieve waarden te beschermen. Dit college spreekt niet alleen zo, maar handelt ook zo en wenst dat ook waar te maken. Dat heeft de nadrukkelijke steun van de PvdA fractie. Wij spreken over het wonen en het welzijn. En de vraag kan eigenlijk ook zo gesteld worden. Valt er voor Provinciale Staten nog iets te beleven op het terrein van het wonen, nu het POP en de nota Bouwen en Wonen zijn vastgesteld? Is inmiddels niet alles geregeld? Wij delen de opvatting dat er een actieve, ondersteunende rol is weggelegd voor de provincie bij de uitwerking van het POP. Maar er is meer nodig. Om de ambitie van de nota Bouwen en Wonen waar te maken is ondersteuning van de gemeenten
2
bij het opstellen van de woonplannen niet genoeg. De taakstelling voor nieuwbouw en herstructurering in de stad Groningen en de stedelijke kernen dreigt niet gehaald te worden vanwege stroperige planprocedures. De ambities zijn er wel, maar de plannen komen te traag tot uitvoering. Wat denken GS hieraan te doen? Bent u bereid om bij de ontwikkeling van de gemeentelijke bestemmingsplannen in een vroeg stadium provinciale expertise ter beschikking te stellen? En hoe staat het met het provinciaal bouwheerschap? Na een startnotitie is het wat stil geworden rond dit thema. Nu de nota Bouwen en Wonen in uitvoering is, vraagt onze fractie nogmaals nadrukkelijk aandacht voor de sociale aspecten van de herstructureringsplannen. Diverse gemeenten zijn druk bezig met de herstructureringsopgave die in de nota wordt aangegeven. In nagenoeg alle plannen ligt de nadruk op de stenen: slopen en bouwen. Voor de mensen die het aangaat, beperken de sociale maatregelen zich tot herhuisvesting en een verhuiskostenregeling. Wij vinden dat te weinig. De technische term “herstructurering” zou vervangen moeten worden door het begrip “wijkvernieuwing”. Wij zien wijkvernieuwing als een proces van fysieke en sociale maatregelen, die in samenhang worden ontwikkeld en uitgevoerd. De basis hiervoor is een met de bewoners gedeelde visie op de toekomst van de wijk. Wij vinden dat gemeentelijke wijkvernieuwingsplannen door de provincie getoetst moeten worden op zowel de fysieke als de sociale aspecten. En evenals bij de fysieke kant van het plan, moeten er ook voor de sociale component resultaten worden benoemd, inclusief een financiële onderbouwing. Dat moet verder worden ontwikkeld en uitgebouwd. De provincie dient te bevorderen dat bij wijkvernieuwing wonen en welzijn in samenhang worden aangepakt. Plannen die aan beide aspecten voldoende aandacht geven, dienen niet alleen in aanmerking te komen voor ISV-subsidie, maar ook voor een bijdrage uit het provinciaal welzijnsbudget. Gewenst gedrag moet beloond worden. Verder is er professionele ondersteuning van bewonersorganisaties nodig Het gaat erom dat bewoners zich herkennen in de plannen en deze ook mede vormgeven. Bewoners moeten een beroep kunnen doen op professionals die hen wegwijs kunnen maken in het ingewikkelde planproces en hen ondersteunen in het leveren van een constructieve inbreng. Deze beroepskrachten opbouwwerkers en bewonersdeskundigen - zijn moeilijk te vinden. Het ontbreekt aan opleidingen op HBO-niveau voor deze functies. Wij verzoeken GS om bij de HBO-instellingen te bepleiten dat er scholingsmogelijkheden worden gecreëerd binnen de agogische studierichting. Wonen en welzijn zijn meestal gescheiden sectoren in het gemeentelijk beleid, en niet alleen daar. Ook in het provinciaal beleid worden wonen en welzijn nauwelijks op elkaar afgestemd, ondanks alle goede voornemens en ondanks de intentie van integraal beleid. Wij willen dat dat gaat veranderen. Het is wat dit betreft teleurstellend te moeten constateren dat de tekst van de welzijnsparagraaf bij de begroting geheel voorbijgaat aan wijkvernieuwingsprojecten, terwijl er in diverse gemeenten - en niet alleen in de stedelijke kernen - ingrijpende transformatieprocessen op wijkniveau plaatsvinden, ook sociale transformatieprocessen. Het welzijnsbeleid is echter in hoofdzaak gericht op zorg en kleine dorpen. Kortom, deze zaken lopen wat langs elkaar heen. In de provinciale beleidsnota welzijn Werken aan sociale duurzaamheid wordt een gebiedsgerichte aanpak aangegeven. Het zou hier voor de hand liggen, een koppeling te maken met de gebiedsgerichte aanpak van het POP, waarbij de samenhang tussen wonen en welzijn wordt aangebracht. Wij kunnen niet aan de gemeenten vragen om wonen en welzijn op elkaar af te stemmen en ondertussen als provincie sectoraal blijven opereren. Wij roepen het college dan ook op om wijkvernieuwing tot een speerpunt van het gebiedsgericht welzijnsbeleid beleid te maken. De PvdA heeft hoge verwachtingen van het gebiedsgerichte welzijnsbeleid. Wij moeten echter tot onze spijt constateren dat de invoering van dit beleid steeds verder naar achteren wordt geschoven, terwijl op het subregionale niveau een samenhangende aanpak kan worden gecreëerd, zeker waar het gaat om wonen en welzijn. Het college dient wat ons betreft de uitvoering van dit beleid met spoed ter hand te nemen. De mate waarin deze gebiedsgerichte programma's een bijdrage leveren aan het creëren van kansen voor mensen in een achterstandspositie is voor onze fractie een belangrijke toetsteen. Voorzitter, Wij gaan vervolgens in op participatie. Hoe kunnen Groningers deelnemen aan de samenleving? Er is veel verbeterd in de afgelopen decennia, maar nog steeds zijn er gebieden in de provincie met een grote sociaal-economische achterstand. Daarbij gaat het vooral om de oude industriële centra, maar ook om enkele kernen van de oude landbouwgebieden. Het hebben van een baan is nog steeds een voorwaarde om aan de samenleving deel te nemen en om aan mensen ontplooiingsmogelijkheden te bieden. Het adagium “werk, werk, werk” geldt nog onverkort voor deze provincie. Wij steunen daarom volop het streven van het college om de werkgelegenheid en de arbeidsmarktparticipatie op minimaal het landelijk niveau te brengen. Wij willen dat in het kader van
3
Kompas nadrukkelijk beleid wordt gevoerd, gericht op achterstandsgroepen zoals langdurig werklozen. Wij vragen het college, zich daarvoor in te zetten in SNN-verband. Bij de evaluatie van Kompas over een halfjaar zullen wij daar ook heel kritisch op toezien in IPC-verband. Wij vrezen dat zonder specifiek beleid op dit punt alleen de kansrijken op de arbeidsmarkt baat zullen hebben bij Kompas. Groningen heeft gelukkig het goede voorbeeld gegeven met het arbeidsmarktbeleid, maar de vraag is of Kompas en het arbeidsmarktbeleid in Groningen voldoende effect sorteren voor juist de kwetsbare groepen. Met dit alles willen wij ons overigens niet blindstaren op banengroei alleen. Er zijn aanvullende maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat niemand aan de kant blijft staan. Een goed voorbeeld is het voorstel om in Oost-Groningen tot een brede middelbare school te komen, waarbij onderwijs en opvoedingsondersteuning worden geïntegreerd om zo voor jongeren optimale kansen te creëren. Wij zijn enthousiast over de inzet van het college op dit punt. Ook het cultuurbeleid houdt onze bijzondere aandacht. Het college is voortvarend aan de slag met de regionale cultuurplannen. Dat kan helaas nog niet gezegd worden van het investeren in de culturele betekenis van de stad Groningen. Wij hebben hier in een eerder stadium ook de aandacht op gevestigd. Waar is het wachten op, college? Er zijn maatschappelijke groepen die in een isolement terecht dreigen te komen. Dat geldt ook binnen de kleinere kernen in de provincie. Wij willen daarom dat de bereikbaarheid van basisvoorzieningen medische hulp en winkelvoorzieningen - zo optimaal mogelijk in stand wordt gehouden. De PvdA is, zoals eerder gemeld, voorstander van pilots en stimuleringsbijdragen om multifunctionele voorzieningen te realiseren. Wij wensen daarbij de samenwerking en het draagvlak te stimuleren. Verder blijft het van belang de kwaliteit van het openbaar vervoer juist met het oog op deze groepen – met een risico in een isolement te raken - goed te bewaken. De sociale functie van het openbaar vervoer moet overeind blijven. De veranderingen naar vormen van CVV-vervoer hebben onze instemming, maar functioneren zij ook goed? Wij willen graag de bijzondere aandacht van het college op dit punt. Kunnen wij een evaluatie tegemoetzien van de wijze waarop dit functioneert in de gebieden waar het in de afgelopen periode is ingevoerd? Maar ook de bereikbaarheid van de stad baart ons grote zorgen. In toenemende mate treedt een verkeersinfarct op aan de zuidkant van de stad. Zo gaat een sterk punt van onze regio – bereikbaarheid - verloren. Economisch is dat schadelijk. Als wij de achterstanden echt willen inlopen, hebben wij een goede bereikbaarheid nodig. De aanpak van wegen en de realisatie van het STOV blijven nodig, maar duren veel te lang. Er moet nu iets gebeuren. Wij bepleiten daarom een noodplan bereikbaarheid voor de stad. Daarbij moet vooral worden ingezet op spoedige totstandkoming van grootschalige transferia aan de zuidelijke toevoerwegen in combinatie met flexibel openbaar vervoer. Wij willen dat het college zich daarvoor gaat inzetten. In het kader van de bereikbaarheid ook enkele woorden over de zweeftrein, al zou een filippica – sorry, donderpreek - hier niet misstaan. Het Haagse traineren van afspraken lijkt hier nu de overhand te krijgen. Voorzitter, het Noorden en Flevoland zijn in grote meerderheid voorstander van uitvoering van de Zuiderzeelijn als magneetzweefbaan. Dat is een aanzienlijk breder draagvlak dan alleen de persoon van onze CdK. Tenslotte beseffen wij minstens even goed als de VROM-Raad hoe belangrijk de open ruimte is in Noord-Nederland. Die willen wij natuurlijk behouden, ook als een zweeftrein wordt aangelegd. Het college heeft op deze punten geen aansporing van ons nodig. Het draagvlak is er en is al vele malen in Den Haag gedemonstreerd. Bereikbaarheid is een economisch en sociaal belang. In het kader van Kompas vragen wij in het verlengde van opmerkingen van de commissie-Baan aandacht voor de bereikbaarheid met ICT. In het bijzonder de breedbandontwikkeling en de aantakking op bedrijventerreinen biedt kansen die in het Noorden niet gemist mogen worden. De economische ontwikkeling van het Noorden is van groot belang. Toch blijven er belangrijke randvoorwaarden. Wij hebben al het behoud van de open ruimte genoemd. Een ander facet is het milieubelang. Bedrijvigheid in de provincie zal aan wettelijk eisen en normen moeten voldoen. In dit licht hebben wij gevraagd om een doorlichting van het milieuvergunningenbeleid. Wij verwachten dat het college hier in de komende periode nadrukkelijk aandacht aan geeft. Mijnheer de Voorzitter! Wij komen bij het landschap en in het bijzonder de belangrijke rol die de sector van de landbouw en het waterbeleid daarbij hebben. De landbouw is nog steeds een belangrijke factor voor de werkgelegenheid in onze provincie. De economische bijdrage van deze sector is van grote betekenis. Wij realiseren ons dat de landbouw in deze provincie echter voor ingrijpende veranderingen staat. De toekomst van de sector wordt sterk bepaald door het Europese beleid en de hiervan afgeleide nationale beleidsmaatregelen. De kwetsbaarheid van de sector is toegenomen, getuige de recente MKZ- en BSE-crises. In onze provincie wordt deze kwetsbaarheid vergroot door de relatieve eenzijdigheid van onze landbouwstructuur, met de Veenkoloniën als
4
duidelijk voorbeeld. De PvdA-fractie vindt dat gewerkt moet worden aan nieuwe perspectieven voor de landbouw. Wij vinden dat bedrijven die daadwerkelijk bijdragen aan landschapsbeheer, milieu- en natuurprestaties ondersteund dienen te worden. Daarnaast is een stimulerend beleid ten aanzien van streekeigen en nieuwe producten en ook de biologische landbouw noodzakelijk. Het gaat daarbij om de totstandkoming van een duurzame landbouw. De ontwikkelingen gaan langzaam, misschien wel te langzaam, als gelet wordt op milieubelangen, diervriendelijkheid en zeker ook de toekomst van de sector zelf. Wij willen dat het college aanvullende acties in overweging neemt om de streefcijfers voor de biologische landbouw te halen. Bij al deze zaken past een interactieve benadering van de sector, onder het motto 'de provincie gaat de boer op'. Door in gesprek te gaan met de landbouwers en andere gebiedsbewoners komt er meer zicht op de ontwikkelingsmogelijkheden. Wij blijven ons inzetten voor een integrale gebiedsgerichte benadering van het veenkoloniaal gebied. De monocultuur dient te worden doorbroken en te worden vervangen door meer diversiteit in bedrijvigheid, recreatie en toerisme. De gezamenlijke ambitie, zoals neergelegd in het rapport van de Commissie Structuurversterking Veenkoloniën heeft onze steun en dient naar onze mening door het kabinet van noodzakelijke middelen te worden voorzien.. Tenslotte enkele opmerkingen over het water. Na de wateroverlast in 1998 is het provinciaal bestuur voortvarend te werk gegaan met het project 'Hoog Water: een visie op waterhuishouding in de 21' eeuw'. Wij stellen vast dat de provincie al een eind op weg is met de realisering van de afspraken. De plannen zijn er, maar de uitvoering moet nog verder. Wij onderstrepen in onze benadering de noodzaak van een geïntegreerde aanpak, voorzien van financiering en planning. Nu al dreigt de discussie zich te beperken tot compensatie voor het tegemoet komen aan landbouwers van wie de grond als noodbergingsgebied wordt aangewezen. Helderheid over de positie van Rijk en Provincie is dan ook geboden. Wij vinden het in het belang van de veiligheid van onze burgers dat de inspraakprocedure over de aanwijzing van de noodbergingsgebieden niet wordt vertraagd. Veiligheid is en blijft het dominante belang. Daarvoor moet allerlei stroperige besluitvorming over compensatie wijken. Wij wensen in ieder geval niet opnieuw een situatie van wateroverlast en al helemaal niet omdat een aantal bureaucratische procedures niet afgerond zijn. Maatregelen – noodberging, maar ook het ophogen van dijken - moeten snel gerealiseerd worden. Om dat tijdig te realiseren, is ook een voorlichtingsoffensief over het waterbeleid noodzakelijk. Verder stellen wij met instemming vast dat het waterbeheer ook landschappelijk veel kansen biedt. Het herstel van de benedenlopen van de Drentse Aa en de Hunze heeft onze steun en mag wat ons betreft voortvarend worden aangepakt. Het zijn mooie voorbeelden van het samengaan van belangen van natuur en landschap, cultuurhistorie en veiligheid. Mijnheer de voorzitter, wij komen tot een afronding. Wij willen dat mensen goed kunnen wonen, deel kunnen nemen aan de samenleving en kunnen blijve n genieten van de omgeving waarin zij wonen. Dat gaat niet vanzelf. Dat vraagt om een actieve en sterke provinciale overheid. Die beleid maakt en uitvoert. Niet om het vergadercircus in stand te houden, maar om resultaten te bereiken die ertoe doen. Toe doen voor de mensen in deze provincie. De heer HOLLENGA: Voorzitter! Het zal ons allemaal zo vergaan zijn dat wij gisteravond, en waarschijnlijk ook vanmorgen vroeg, weer naar het nieuws keken om te weten welke ontwikkelingen zich in een ander deel van deze wereld afspelen. Wij hebben daar waarschijnlijk ook met gemengde gevoelens naar gekeken. Maar wij weten ook allemaal waarom op dit moment deze acties plaatsvinden. Het is nog geen vier weken geleden dat we werden opgeschrikt door de verschrikkelijke terroristische aanslagen in de VS. Sommigen van ons waren op dat moment in vergadering bijeen in Leeuwarden. Wij keken naar de beelden, we onderbraken onze politieke vergadering en we gingen daarna met onze gevoelens van machteloosheid en ontzetting naar huis. Het was een aanslag op mensen en gebouwen. En we hebben terecht veel stilgestaan bij de mensen die omgekomen zijn en ons medeleven betuigd aan Amerika en aan al die duizenden mensen die familie en vrienden hebben verloren. Maar het was ook een aanval op de fundamentele waarden waar men in de Verenigde Staten voor staat, maar ook hier bij ons, in Nederland. Waarden die verdedigd moeten worden: vrijheid, waaronder godsdienstvrijheid, gerechtigheid, naastenliefde, respect en democratie. Het is daarom goed dat wij ons vandaag nog eens realiseren dat wij in ons democratisch bestel ook hier in Groningen op mogen komen voor deze waarden. De samenleving is de laatste jaren behoorlijk in verandering. Vaste patronen zijn weg, overzichtelijke kaders zijn vervaagd. Er is sprake van een sterke individualisering. Wij stellen ons dan de vraag hoe men politiek kan bedrijven die meer gericht is op mensen. Hoe kan de politiek ervoor zorgen dat mensen grip houden op hun bestaan, hun het gevoel geeft ergens deel van uit te maken. Hen
5
uitnodigt om maatschappelijke initiatieven te nemen, deze vorm te geven en in stand te houden. Ook in de provinciale politiek moeten we aansluiting zoeken bij de leefwereld van mensen. We moeten meer gaan nadenken over de schaal waarin mensen optimaal invulling kunnen geven aan hun bestaan en zinvolle relaties met elkaar kunnen aangaan. Een aanpak waarin mensen weer werk maken van ‘samen leven en samen verantwoordelijk’. Uitgaande van deze benadering wil de CDA fractie in een aantal onderwerpen naar voren brengen waarbij de provinciale politiek hier een bijdrage aan kan leveren. In de eerste plaats: voorzieningen. Invullen samen met de bewoners. Ook de PvdA-fractie sprak daarover. Dan kunnen we mensen het gevoel geven dat ze ergens deel van uit maken. In nagenoeg alle aanzetten voor het Provinciaal Omgevingsplan en de gebiedsuitwerkingen vormen de leefbaarheid van en voorzieningen op het platteland en in de dorpen en wijken belangrijke thema's. Het CDA is met het college van mening dat er gezocht moet worden naar nieuwe concepten om de leefbaarheid te behouden, dan wel te versterken. Als mogelijkheid wordt genoemd het realiseren van multifunctionele centra. De CDA-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van een initiatief op dit gebied van de Vereniging van Dorpshuizen, in samenwerking met SPRONG. Zij hebben eind vorig jaar al een projectplan gemaakt, getiteld "Het koppelen van voorzieningen". Bij dit plan is gekozen voor een pilot in de gemeenten Eemsmond en Loppersum. Het CDA vindt dat dit projectplan met een aantal aanpassingen zo snel mogelijk tot uitvoering zou moeten komen. Voor de financiering zien wij geen problemen. Beide gemeenten zijn gelegen in het Leader-gebied en met cofinanciering van de provincie kan deze pilot van start gaan. Hier kan een belangrijke stimulerende werking van uitgaan voor andere gemeenten. Voor het geval gedeputeerde Bleker het plan niet meer binnen handbereik heeft, bied ik hem bij deze graag een exemplaar aan. Daarnaast doe ik namens de fractie het aanbod dat de bij onze fractie aanwezige kennis en creativiteit gratis beschikbaar is om het plan aan te passen om als pilot van start te laten gaan. Ik kom bij het punt samenwerken voor het landelijk gebied. Zeker hier moeten we aansluiting zoeken bij de leefwereld van mensen. In het POP hebben we ons een hoog ambitieniveau opgelegd. Met dit plan willen we heel nadrukkelijk invulling geven aan het begrip ‘samen verantwoordelijk’. Bij de totstandkoming van het POP hebben we heel nadrukkelijk een plaats gegeven aan de inbreng van burgers en hun maatschappelijke organisaties. Dan is het logisch dat we dat bij de uitwerking ook doen. Het Provinciaal Omgevingsplan moet zo een Plattelandsontwikkelingsplan worden. Werken aan het karakter van Groningen. De sterke punten - zoals openheid en het Groninger landschap – accentueren, maar vooral ook de leefbaarheid van het platteland stimuleren. Dat betekent ook dat we steeds met de burgers in gesprek moeten blijven om te zoeken naar versterking van de economische dragers op het platteland. Gedeputeerde Calon noemde dat in de begrotingskrant "vooruitgang met respect”. Er is bij het POP terecht gekozen voor een integrale benadering, maar kunnen we dit op een goede manier invullen? We hebben te maken met verschillende beleidsterreinen vanuit de provincie. We komen een scala van verenigingen, maatschappelijke organisaties, overheden en individuele burgers tegen die we erbij willen betrekken. Is het college in staat dit vorm te geven, zonder dat er grote ambtelijke bureaucratie ontstaat en daardoor de creativiteit en flexibiliteit zoek raakt?. De CDA-fractie spreekt in dit verband waardering uit voor de benadering die het ollege kiest in de beleidsbegroting waar het gaat om de positie van de landbouw. Het is heel belangrijk dat het niet bij woorden blijft maar dat het de komende jaren concreet wordt ingevuld. Hier in Groningen is sprake van grondgebonden landbouw en dat is onzes inziens de belangrijkste bijdrage om de groene ruimte te beschermen en de sluipende verstedelijking tegen te gaan. In het kader van het POP zijn inmiddels startnotities voor de gebiedsuitwerkingen aan ons toegezonden. Opvallend is de aandacht die wordt besteed aan de verbrede landbouw en de biologische landbouw. Op zichzelf is dat terecht, maar we moeten niet vergeten dat 90 - misschien wel 95 - procent van het inkomen in de landbouw moet komen uit de bestaande landbouwsectoren. Dus moeten we, zoals dat goed is verwoord in Kompas voor het Noorden, vooral ook deze landbouw versterken en vernieuwen. Wij zien graag dat dat ook meer zichtbaar wordt in het provinciaal beleid. Dit moet ook tot uitdrukking komen in de gebiedsvisies. Ga samen met de landbouwers uit het gebied om tafel en kijk hoe we als provinciaal bestuur een bijdrage kunnen leveren aan deze vernieuwing en versterking. De PvdA -fractie sprak op dezelfde manier. Er bereiken ons de laatste weken steeds meer signalen dat het economisch minder goed gaat. Het woord “recessie” komen we vaker tegen in de media. Wanneer het economisch tij kantelt, zal dat zeker in Groningen merkbaar zijn. Signalen zijn al afgegeven door bedrijven als AKZO, Vos, Philips en de scheepsbouw. Zo zijn er nog wel enkele te noemen. Deze ontwikkelingen baren ons grote
6
zorgen. Wij hebben met ons Kompas voor het Noorden een goed plan hoe we, zeker ook waar het gaat om de regionale economie, zaken willen stimuleren, maar als het economisch wat slechter gaat, zullen we zien dat we toch onze tol moeten betalen. Met name de grote bedrijven die onderdeel uitmaken van multinationals zullen als eerste de werkloosheid doen toenemen. In dit verband pleiten we voor extra aandacht en inzet voor het midden- en kleinbedrijf in onze provincie. Daar zit de grootste werkgelegenheid, namelijk 75 procent, buiten de kernzones zelfs meer dan 90 procent. Het Kompas richt zich met name op de bedrijvigheid in de kernzones. Wij zien graag dat er in het kader van de uitwerking van het POP ook extra aandacht komt voor de economische stimulering buiten de kernzones. Wij verwachten dat uw college zich meer gaat profileren als het gaat om deze werkgelegenheid omdat we ook verwachten dat we daarmee meer banen kunnen scheppen en er minder kwijtraken. De heer WARRIS: Ik vraag mij af hoe de heer Hollenga dat wil doen. Bij de wijze van werken van Kompas hebben wij hier subsidieregelingen achter zitten. Het is helemaal ingekaderd. Nu spreekt het CDA erover – ik ben daar overigens een voorstander van – om dat te verbreden, maar hoe wil de heer Hollenga dat dan financieel onderbouwen? Ik had toch verwacht dat het CDA met concreter punten zou komen wat dit betreft. De heer HOLLENGA: Bij het Kompas voor het Noorden hebben wij afspraken gemaakt. Dat blijft ook zo, maar dat wil niet zeggen dat er ten aanzien van de economische ontwikkelingen buiten de economische kernzones niets meer mogelijk zou zijn. Er zijn zelfs speciale regelingen, ook voor gebieden buiten de kernzones. Ook op regionaal niveau zijn er buiten die kernzones ontwikkelingen mogelijk. Wij vragen het college, daarop meer de nadruk te leggen en dit meer te stimuleren opdat wat daar mogelijk is ook gerealiseerd wordt. De heer WARRIS: Ik begrijp dus goed dat het gaat om ‘niet meer maar om een beter gebruik van het bestaande’? De heer HOLLENGA: Ja. Bij de behandeling van het convenant tussen de provincie en Essent in de commissie EZ van maart dit jaar is reeds geconstateerd dat het energiebeleid van de provincie breder moet zijn dan in het convenant is vastgelegd. Vorig jaar heeft het CDA reeds voorstellen gedaan om dit breder op te pakken. Aangezien 2002 het laatste jaar van het convenant, vinden wij dat er voor de begrotingsbehandeling van volgend jaar overeenstemmug moet zijn over het te voeren energiebeleid in Groningen. Dit zou volgens ons moeten door in te spelen op het provinciale klimaatbeleid. Het Ministerie van VROM heeft onlangs de subsidieregeling Bestuursakkoord Nieuwe Stijl Klimaatconvenant (BANS) vastgesteld. Voor dit convenant is 85 miljoen gulden gereserveerd. Hier moet de provincie Groningen zeker gebruik van maken. Via de provinciale Menukaart Duurzame Energie en energiebesparing kan de provincie een voorbeeldfunctie vervullen voor gemeenten. burgers en bedrijven. C02-reductie is alleen mogelijk als overheden nauw samenwerken met bedrijven en burgers. Voorzitter, ik kom tot de herstructurering, onder het motto ‘samen wonen in Groningen’. Uw college heeft de afgelopen periode omvangrijke projecten geïnitieerd op dit gebied. Hiervan is zeker sprake als het gaat om de herstructurering van de stedelijke centra in onze provincie. Bij de vorige Algemene Beschouwingen hebben we op dit punt met name aandacht gevraagd voor de herstructurering van de wijken en aandacht voor de voorzieningen en de sociale infrastructuur. De PvdA heeft dat inmiddels overgenomen, zoals ik daarnet heb gehoord. De heer BLEKER: Het is belangrijk om dat uit elkaar te houden! De heer HOLLENGA: Zo is dat! Wij zien dat thans terug in de voorliggende beleidsbegroting. In dit verband willen we met nadruk aandacht vragen voor de verkeersafwikkeling. Deze moet een integraal onderdeel vormen van de herstructurering. Misschien kan ook nog eens worden nagegaan welke vernieuwende concepten hierbij mogelijk zijn. Er zijn al voorbeelden waarbij men door de inrichting van een wijk- of dorpskom aan verkeersbeïnvloeding kan doen zonder een woud aan verkeersborden. Het gaat dan om de kwaliteit van de woonomgeving. In het kader van deze grootschalige herstructurering vinden wij dat er extra aandacht moet zijn voor vervangende nieuwbouw. Er wordt veel gesloopt, maar minstens zo belangrijk is het dat er op tijd vervangende nieuwbouw voorhanden is. Hierover maken wij ons wel zorgen. Halen wij de
7
bouwvolumes wel? De gemeente Groningen laat dit jaar wederom zien dat dit niet zo eenvoudig is. Ik noem een enkel cijfer. De stad Groningen heeft voor 2001 een bouwopgave met een ondergrens van 1100 woningen. Met Rijk en provincie is een taakstellend bouwprogramma overeengekomen van 1350 woningen. Per 1 september 2001 waren er 600 woningen opgeleverd. De gemeente heeft dus op 1 september jl. nog niet de helft van haar taakstelling voor 2001 gerealiseerd. Met name voor ouderen die het treft, is het herstructureringsproces een moeilijk proces. Daar komt bij dat er nog steeds lange wachtlijsten zijn voor aan- en inleunwoningen. Wordt er in de woonplannen van de betreffende gemeenten voldoende ingespeeld op deze problematiek? Datzelfde geldt voor de nieuwkomers op de woningmarkt. Als het bouwvolume achterblijft en er terecht voorrang wordt gegeven aan diegenen die in verband met herstructurering een andere woning nodig hebben, zal er bij achterblijvende nieuwbouw sprake zijn van het wegtrekken van Groningers die in onze provincie niet bediend kunnen worden. Wij vinden dat een slechte zaak. De cijfers over de ontwikkeling op de woningmarkt in Groningen liegen er niet om. Ik heb een bijlage bij mijn geschreven tekst gevoegd. Ik kom bij de veiligheid. Het onderwerp veiligheid heeft de afgelopen jaren nadrukkelijk de aandacht gehad van uw college. Ik hoef maar te noemen de calamiteitenaanpak, de risicoinventarisatie, toezicht en handhaving, de verkeersveiligheid, de projecten Justitie in de buurt en Opsporing Noord. Bij de vaststelling van onze nota Integraal Veiligheidsbeleid eind 1999 is ook gesproken over een Integraal VeiligheidsPlan. Dit kunnen we binnenkort tegemoetzien. Ook hebben we afgesproken dat er elk jaar een thema bepaald zou worden dat extra aandacht krijgt . Voor 2000 is het thema Jeugdzorg gekozen. Welk thema zal voor 2002 centraal staan? In het koersverhaal van het college kwamen wij het onderwerp "Kleine groepen, grote problemen" tegen. In onze Algemene Beschouwingen van vorig jaar hebben wij reeds gesteld dat de Provincie samen met de steden waar deze problematiek speelt hierin een rol kan spelen. Er is immers sprake van een bovenlokale problematiek, waarbij verschillende instanties betrokken zijn, zoals politie, justitie, GGZ en Jeugdzorg. Een aanpak van de problematiek van deze randgroepen in onze samenleving draagt bij aan het veiligheidsgevoel van mensen en aan overlastbestrijding en past in ons sociaal beleid. Het CDA stelt daarom voor, dit als thema te kiezen voor 2002. Daarnaast wil de CDA -fractie nog het volgende voorstel doen. In onze buurtprovincie Fryslân is al enkele jaren ervaring opgedaan met de Politiewijzer. De Politiewijzer wordt in verschillende edities huis-aan-huis verspreid. Kennen en gekend worden is een belangrijk uitgangspunt. De inwoners kunnen lezen welke agenten in hun regio werken, wat hun taken zijn en hoe ze daar invulling aan geven. Door jaarlijks een thema te kiezen kan men extra aandacht geven aan beleidsspeerpunten. Ook hierbij moet sprake zijn van een vorm van samenwerking tussen bewoners en politie. Het gaat dan om samen werken aan veiligheid en aan een veiligheidsgevoel. Wij vragen het college in het kader van ons Integraal Veiligheidsbeleid na te gaan of er in de provincie Groningen in 2002 een vergelijkbaar initiatief van start kan gaan. Het voorbeeld van Fryslán wil ik bij deze graag aan de Commissaris overhandigen. Voor de verkeersproblematiek in en om de stad zijn inmiddels procesafspraken gemaakt. We zullen bij de uitvoering van al deze maatregelen nog wel enig geduld moeten opbrengen, zowel in tijd als in de file. Als er mogelijkheden zijn om dit proces te versnellen of het op een andere manier aan te pakken – zoals de PvdA daarnet naar voren heeft gebracht - zullen we daar zeker naar moeten kijken. Nu het proces op gang is gekomen, is het zaak om ook nog eens nadrukkelijk te kijken naar de verkeersproblematiek in andere delen van de provincie. Reeds eerder heeft de CDA -fractie aandacht gevraagd voor de verkeersafwikkeling tussen de stad en het noordwesten van onze provincie. Met name de knelpunten bij en in de dorpen Adorp, Sauwerd, Winsum en Onderdendam zijn bij ons allemaal bekend. Het stemt ons zeer tevreden dat het college hier nu samen met de gemeenten mee bezig is. De opmerkingen van gedeputeerde Musschenga onlangs in het Nieuwsblad van het Noorden over het traject dat GS voor ogen staat spreekt ons aan: volgend jaar alle alternatieven in beeld en mogelijk nog deze collegeperiode een besluit. Samen voor Europa. Deze zomer hebben we kennis kunnen nemen van een rapportage over de voortgang van de werkzaamheden Nota Europastrategie. Uit deze rapportage blijkt weer eens op hoeveel terreinen de provincie te maken heeft met het Europese beleid. Bij de MKZ-crisis dit voorjaar hebben we ook gezien welke vergaande gevolgen Europese regelgeving kan hebben. Bij de strategische afwegingen voor het begin van de 2le eeuw noemt het Sociaal en Cultureel Planbureau als een van de zekerheden waar rekening mee gehouden moet worden de versterking van de invloed van de Europese Unie. De CDA-fractie vindt dat er ook op regionaal niveau meer geïnvesteerd moet worden in de betrokkenheid van de burger bij Europa. Onlangs is het witboek over Europees Bestuur verschenen.
8
Hierbij gaat het ook om een effectieve betrokkenheid van de burgers bij Europa. In het licht hiervan vinden wij dat er vaker een terugkoppeling moet komen van de dossiers die in het Comité van de Regio's aan de orde zijn. Aangezien de regering voornemens is om vòòr 31 maart 2002 te reageren op het Witboek Europees Bestuur dringen wij er bij uw college op aan dat dit onderwerp voor die tijd zeker ook in deze regio besproken en in deze Staten aan de orde gesteld wordt. Ter voorbereiding hiervan wil ik gedeputeerde Boertjens bij deze graag een exemplaar van het Witboek overhandigen. Dit vinden wij met name ook van belang omdat er op landelijk niveau op dit moment wel heel gemakkelijk afstand wordt gedaan van toekomstige steun uit de structuurfondsen. Gelet op het belang van deze steun voor onze regio verzoeken wij het college met initiatieven te komen, zonodig in samenspraak met andere regio s in en buiten Nederland die in vergelijkbare positie zitten, om in dezen onze positie in Europa in beeld te brengen en ook voor na 2006 veilig te stellen voor Europese middelen.Ik kom dichter bij huis. “De mooiste dingen in het leven vind je meestal vlak bij huis. Zo is het ook met de taal. De diepste gevoelens kun je vaak het beste uitdrukken in je eigen taal. Juist het Gronings leent zich daar heel goed voor.” Dat is een citaat van gedeputeerde Miriam de Meijer afgelopen zaterdag bij de uitreiking van de K. ter Laanprijs. Bij de vorige Algemene Beschouwingen heeft onze fractie nadrukkelijk gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de erkenning van het Nedersaksisch. Helaas bleek er sprake van een zeer stroperig proces. Provincies zitten op elkaar te wachten. Er is niet een echte trekker. Het CDA heeft toen voorgesteld, er dan maar met een provincie minder verder aan te trekken. De gedeputeerde zou de Staten op de hoogte houden. Voorzitter, het is akelig stil gebleven. Bij de behandeling van de Cultuurnota in februari van dit jaar is er weer uitvoerig door ons en anderen aandacht gevraagd voor de Groninger taal en de vorderingen om het Nedersaksisch onder hoofdstuk 3 van het handvest voor minderheidstalen te brengen. Toen is er mede door een motie van GroenLinks een hele discussie geweest over de visie van de provincie op de Groninger Taal. De gedeputeerde heeft toegezegd dat deze visie er voor 1 oktober van dit jaar zou liggen. Nee dus. Hij ligt er niet. Mevrouw Bos stelde vorig jaar in die mooie Groninger bijdrage van haar "'t Liekt net of ie 't Grunnegers nait serieus nemen". Het CDA vindt dat het college deze beide dagen duidelijk moet aangeven of zij het Gronings wel serieus wil nemen en dus de toezeggingen aan de Staten nog dit jaar zal nakomen. Samen in het college Dit college zit er nu ruim twee jaren. We hebben reeds aangegeven dat er veel in gang is gezet en dat het nu aankomt op de uitvoering van de plannen en projecten. We kunnen niet ontkennen dat dit college zeker het een en ander heeft gepresteerd. Men heeft initiatieven genomen, gecoördineerd, gestimuleerd, kortom: men heeft bestuurd. Laat ik een aantal in het oog springende onderwerpen noemen: de herstructureringsoperaties en, in combinatie daarmee, de nota Bouwen en Wonen, het Provinciaal Omgevingsplan, de sportstimulering, de regionale cultuurplannen, het asielbeleid, de vernieuwingen in het openbaar vervoer, de communicatie tussen provincie en gemeenten, het veiligheidsbeleid en - niet in de laatste plaats - het financieel beleid. Daarbij zal het eenieder zijn opgevallen dat de samenwerking binnen dit college uitstekend is en dat het met veel van zijn voorstellen ook op een brede steun in deze Staten kan rekenen. De afgelopen jaren zijn voor Nederland, maar ook voor onze provincie, goed geweest. Deze ontwikkeling was een steun in de rug voor onze financiële huishouding, dat zich vertaalde in hogere uitkeringen uit het Provinciefonds. Ook het provinciaal begrotingsbeeld voor 2002 en volgende jaren is positief, zij het dat de ruimte voor nieuw beleid na 2004 afneemt. Kortom, het gaat goed met de provinciale financiën. Maar we moeten, nu het economische tij wankelt, ook niet te optimistisch zijn, want we blijven sterk afhankelijk van het Rijk. Wij kunnen instemmen met het niet volledig invullen van de ruimte met nieuw beleid. Bij actuele ontwikkelingen kan dit bedrag nog heel goed van pas komen. Ik sprak over de samenwerking in het college, maar ik vind ook dat de samenwerking binnen Provinciale Staten het afgelopen jaar heel goed is geweest. Wij hebben dat met name kunnen zien aan de manier waarop wij in drie of vier verschillende commissies invulling hebben gegeven aan een aantal specifieke taken van deze Staten. Dat is ook waardevol geweest. In dat verband hebben wij ook gemerkt dat wij op voldoende steun kunnen en mogen rekenen vanuit het ambtelijk apparaat. Daarvoor spreek ik namens de CDA-fractie hier ook dank uit aan het ambtelijk apparaat. Hetzelfde geldt uiteraard voor de huishoudelijke dienst, die ons altijd voorziet wat wij nodig hebben. Voorzitter, ik kom tot een afsluiting. Als thema heeft het CDA gekozen voor ‘samen verantwoordelijk’. Bij een aantal beleidsterreinen heb ik aangegeven hoe het CDA hier invulling aan wil geven. Wij doen dat vanuit onze christendemocratische beginselen, in de wetenschap dat de overheid haar taak alleen goed kan invullen wanneer zij luistert naar de samenleving en samen met de burgers die taak invult. Die overheid mag zich ook het komende jaar weer gedragen weten door Gods zegen.
9
De heer Hollenga biedt een plan aan aan gedeputeerde Bleeker, en de Politiewijzer Friesland aan de commissaris, en een witboek aan gedeputeerde Boertjens De heer TERPSTRA: Voorzitter! Hoewel het niet de gewoonte is om bij de behandeling van de beleidsbegroting van de provincie Groningen de toestand in de wereld als uitgangspunt te nemen, dient hierbij wat ons betreft toch een uitzondering te worden gemaakt voor de aanslagen in de Verenigde Staten van 11 september jl. Naast het niet te overziene leed dat is aangericht, zijn de politieke, maatschappelijke en economische gevolgen in de wereld merkbaar. Tot op dat moment vanzelfsprekend lijkende zaken als veiligheid, sociale stabiliteit, wederzijds begrip en vertrouwen tussen de diverse – etnische - groeperingen komen ook in ons land ineens in een geheel nieuw daglicht te staan. Het is niet verwonderlijk dat burgers onder deze omstandigheden opnieuw kijken naar en actie verlangen van hun bestuurders en politieke vertegenwoordigers. Hoewel de aanleiding van een geheel andere orde is, wordt er ook in de beleidsbegroting aandacht besteed aan de positie die de provinciale overheid reeds inneemt of zal moeten gaan innemen. Immers, naast de uitvoering van de reguliere, wettelijke taken neemt de provincie het voortouw of is als partner betrokken bij allerlei maatschappelijke, economische en ruimtelijke problemen en ontwikkelingen op regionaal niveau. Het college constateert dan ook dat er meer redenen zijn voor een toe- en aantredende dan voor een terugtredende overheid. Voorzover het de klassieke overheidstaken betreft - veiligheid in de breedste zin des woords - staat dat voor de VVD-fractie buiten kijf. Daarnaast worden ontwikkelingen die vergaande en duurzame gevolgen hebben - ruimtelijke ingrepen en kwaliteiten - gezien als zaken die een sterk optredende overheid rechtvaardigen. Wie dacht dat hiermee de maakbare samenleving in zijn volle omvang wordt hersteld, komt - wat de VVDfractie betreft terecht - bedrogen uit. De politieke nuance zit hem in het woord “selectiviteit”. Of, met andere woorden: wat wel, wat deels en wat niet te doen? te doen. Om het politieke debat en de daarbij te maken keuzes goed te kunnen laten verlopen is het volgens de VVD-fractie noodzakelijk dat de verschillende politieke partijen zich zelfstandig opstellen. Of, met andere woorden, het dualisme kan alleen slagen als bestuurlijke afspraken niet de vorm krijgen van een knellend korset of een kleurloos concensusdenken. Het veilige midden verlaten dient opnieuw tot kunst te worden verheven. Risico's nemen, ideeën spuien met kans op mislukking, meningsverschillen constateren, analyseren en zeker niet op voorhand alles wegmasseren. De VVD wil als liberale partij hierbij een heldere overheid, een overheid die zich voortdurend afvraagt wie en in welke samenstelling, overheden, bedrijven, instellingen en burgers, de aangewezen instanties zijn om de beoogde diensten te leveren. Een overheid die dienstbaar is aan de burger, gaat daarom zoveel mogelijk vraaggestuurd te werk. Tegelijkertijd dient de overheid voor de taken die zij wél als monopolist behartigt, het als een opdracht te zien dat zo goed mogelijk te doen. Vorig jaar heeft de VVD-fractie tijdens de Algemene Beschouwingen de wens uitgesproken dat de positiebepaling van de provincie als vitaal middenbestuur niet zou leiden tot politiek getouwtrek. In dit verband is het zorgelijk om te moeten constateren dat de visie van het kabinet op de toekomst van het openbaar bestuur in Nederland niet echt uit de verf komt. Wat zullen bijvoorbeeld de gevolgen zijn van de wetgeving voor de vorming van stadsregio's? Zal het primaire stedelijk netwerk Groningen- Assen uit de twee provincies worden getild? Ontstaat er opnieuw een beweging om provincies samen te voegen? Hoe wordt er omgegaan met de invloed vanuit de Europese Unie? Kortom, een situatie die de VVD-fractie zorgen baart. Niet in het minst omdat juist in deze provincie op divers e terreinen op basis van integraliteit en gebieds gerichte werken maatwerk wordt geleverd. Het kan toch niet zo zijn dat terwijl de provincie Groningen gas geeft, Den Haag op de rem trapt. Ook de provincie Groningen heeft te maken met internationale betrekkingen. Naast de EDR en de NHI worden banden met Kaliningrad onderhouden. De wijze waarop dit gebeurt roept bij ons toch enkele vraagtekens op. Op welke wijze kan de aandacht voor dit beleidsterrein beter worden gestructureerd? De begroting geeft een stabiel beeld. Veel ambities worden waargemaakt. De huidige werkwijze van de behandeling van de trits begroting-voorjaarsnota-jaarrekening bevalt ons goed. De heer GERRITSEN: Waar doelt de heer Terpstra op als het gaat om de visie op het provinciaal bestuur? Wat moet er veranderen bij de rijksoverheid? Hoe ziet hij de rol van de politiek? Hij wil geen politiek getouwtrek, maar hij zeg ook dat hij dualisme wil met een eigen ‘smoel’ voor de fracties. De heer TERPSTRA: Ik dacht dat het ook de heer Gerritsen duidelijk moet zijn dat wij vinden dat men politiek moet bedrijven en niet slaafs moet volgen. Waar het gaat om het middenbestuur, maak ik mij enige zorgen over de geluiden die ik uit Den Haag hoor in de discussie over de BON-gebieden, waarbij het op dit moment niet geheel duidelijk is hoe er wordt geopereerd. Er schijnt een vacuüm te
10
zijn in de gedachten van de minister tussen enerzijds stadsprovincies die niet zijn doorgegaan en anderzijds het huis van Thorbecke: Rijk, provincie en gemeente. Er moet blijkbaar toch iets worden gedaan met die BON-gebieden. Of dat nu gaat in de richting van een stadsgewest of in de richting van het handhaven daarvan, ik hoor geluiden dat men bezig is, dat soort gebieden toch uit de provincie te halen. Dat is iets wat wij niet wenselijk vinden. De heer VAN BIESSUM: De heer Terpstra noemt bij internationale zaken een aantal vraagtekens bij zaken die met de EDR, de NHI en Kaliningrad te maken hebben. Kan hij iets meer vertellen over die vraagtekens? De heer TERPSTRA: Daarbij is het belangrijkste punt de politieke betrokkenheid. Men kan merken dat de provincie als aanspreekpunt ten opzichte van Europa een belangrijk punt is. Als het gaat om de politieke betrokkenheid bij de NHI of bij dit soort bezoeken, moeten wij er toch nog eens over praten op welke wijze wij dit steviger vorm kunnen geven. De heer VAN BIESSUM: Ik constateer dat de heer Terpstra vraagt om een notitie over mondiale bewustwording, die wij al hebben vastgesteld. De heer TERPSTRA: Daarmee schiet u toch een iets andere kant op. Ik heb de indruk dat het dan ook om enkele andere landen gaat. De VVD-fractie vraagt zich af of er naast de mogelijke financiële ook nog andere consequenties zijn verbonden aan de invoering van het BTW -compensatiefonds. Welke gevolgen zal het meer uitbesteden hebben voor de werkwijze van het ambtelijk apparaat? Ook bij de provinciale overheid gaan grote bedragen om bij het aanschaffen van allerlei goederen. Kan het college ons inzicht verschaffen op welke wijze de concerninkoop bij de provincie is geregeld? Is er sprake van één gedragslijn? Zijn er meerdere punten verantwoordelijk? Dat overzicht missen wij. Dat zouden wij toch graag willen zien. Het beleid voor de komende jaren op het gebied van welzijn en leven is voor een groot deel vastgelegd in de Provinciale Cultuurnota, het Beleidsplan Welzijn en zorg, de regiovisies voor het ouderenbeleid, de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast bestaan nog de wettelijke kaders voor de ambulancevoorziening en de – vernieuwde - jeugdzorg. De VVD-fractie voelt zich actief betrokken bij die nieuwe elementen in het beleid. Op het terrein van de cultuurnota gaat het om de uitwerking van de regionale cultuurplannen en de experimenten op het gebied van de cultuureducatie. Het betrekken van meerdere regionale partijen buiten de scholen hierbij is een grote uitdaging. De extra aandacht voor culturele evenementen in de regionale cultuurplannen is een goede zaak, vooropgesteld dat de promotie van die evenementen en de afstemming met andere om een synergie-effect te bereiken niet het sluitstuk van het project moet zijn maar wellicht voorop zou moeten staan. De VVD-fractie wil de resultaten en de effecten van het beleid actief gebruiken. Rapportage en evaluatie zijn net zo belangrijk als het vaststellen en het implementeren ervan. De wachtlijsten in de diverse sectoren zijn nog steeds erg lang of, nog erger, te lang. Ook de druk op eerste- en tweedelijns gezondheidzorg neemt is groot. Om de tekorten in de gezondheidszorg goed in kaart te brengen, vindt de VVD-fractie een regiovisie curatieve zorg een nuttig instrument. Ook in de jeugdzorg is de wachttijd een probleem, met name die voor de intensieve ambulante begeleiding is onverantwoord lang. Onder regie van de provincie moet de coördinatie worden verbeterd. Op het kruispunt van het gemeentelijk jeugdbeleid en de jeugdzorg moet de provincie het preventieve jeugdbeleid aanjagen. Het staat voor de VVD-fractie vast dat in de komende tijd de nodige aandacht zal moeten worden besteed aan de manier waarop mensen met elkaar omgaan, of soms niet met elkaar omgaan. Elkaar kennen en respecteren is hierbij een belangrijke factor. De overheid is hier in voorwaardenscheppende zin medeverantwoordelijk voor. Zij dient te stimuleren, maar het zijn uiteindelijk toch de mensen zelf die het moeten doen. Daarom juicht de VVD-fractie het toe dat het komende jaar voort varend aan de slag wordt gegaan met het versterken van het vrijwilligerswerk. Als voorbeeld kan gelden het oprichten van steunpunten voor de mantelzorg. Algemeen gesteld, zal de VVD-fractie de vele bovengenoemde initiatieven beoordelen vanuit de gedachte dat een actieve deelname of betrokkenheid voorop moet staan. Niet alleen vanuit de provincie, ook door de rijksoverheid worden initiatieven genomen waarin andere overheden participeren. Het is voor ons denkbaar dat de provincie een co-financieringstitel "welzijn, zorg en cultuur" voor dergelijke Rijks- en wellicht ook Europese fondsen creëert.
11
De heer BLEKER: Wordt hier het voorstel gedaan om een nieuw co-financieringsfonds of een cofinancieringstitel te introduceren? Is inmiddels nagedacht over de voeding daarvan? De heer TERPSTRA: De opmerking heb ik hier nu even neergelegd. Ik moet eerlijk zeggen dat de verdere inhoud daarvan en de wijze waarop wij hiermee moeten omgaan nog bij ons in gedachten is. Met andere woorden, ik weet het op dit moment even niet. De heer BLEKER: Ik begrijp dat het antwoord ongeveer even genuanceerd is als de kritiek die de heer Terpstra zo nu en dan wel eens uit in mijn richting. De heer TERPSTRA: Deze film draaien wij na de pauze terug! Mevrouw GRäPER-VAN KOOLWIJK: Zal de VVD in een van de komende Statenvergaderingen met een voorstel komen om dit idee verder uit te werken? De heer TERPSTRA: Die kans is aanwezig, maar niet vandaag of morgen. Dit zijn namelijk Algemene Beschouwingen, geen toegepaste voorstelindienplaatsen. Mevrouw GRäPER-VAN KOOLWIJK: Volgens mij behandelen wij hier de begroting waarin het beleid voor het komend jaar wordt vastgesteld. Wij zijn dus zeker wel met beleid bezig, niet alleen maar met Algemene Beschouwingen. De VVD geeft hier een voorzet voor een bepaald idee. Ik zou het fijn vinden als de VVD dit op korte termijn verder wilde toelichten. De heer TERPSTRA: Dat zou best kunnen! De VVD-fractie wacht met belangstelling de zienswijze van het college af over de toekomstige verhouding van de provincie tot RTV-Noord. Tenslotte zijn wij benieuwd naar de ontwikkeling van de nieuwe biblionet -organisatie. lnnovatieve ideeën over het verschaffen van informatie die voor een breed publiek toegankelijk moet zijn, zal niet moeten leiden tot het sluiten van filialen. De bibliotheek dient immers, samen met het dorpshuis en andere voorzieningen, te worden betrokken bij de discussie over de sociale infrastructuur en de multifunctionele centra. De regierol van de provincie krijgt ook op het terrein van het sociale beleid steeds meer vorm. De VVD-fractie ziet hierdoor de integraliteit van het beleid - de gelijkwaardigheid tussen welvaart en welzijn - toenemen. "Gezonde werkgelegenheid anker voor ontwikkeling." Zo luidde de kop van onze bijdrage aan de provinciale begrotingskrant. Het benadrukt de grote betekenis die de VVD-fractie toekent aan het provinciale sociaal-economische beleid. De constatering in de beleidsbegroting dat het goed gaat met de economie en de Groningse economie in het bijzonder, is geen reden om de aandacht te laten verslappen. Kansen benutten en bedreigingen bestrijden is en blijft hier het credo. De hoofdlijn van het beleid is te vi nden in het "Kompas voor de toekomst". De centrale doelstelling is het inlopen van het faseverschil tussen Noord-Nederland en de rest van het land. Na afloop van het eerste uitvoeringsprogramma "Kompas voor het Noorden" (2000-2006) zal naar verwachting nog een vervolg nodig zijn. Wat in gang is gezet, kan slechts slagen als de gehele weg wordt afgelegd. Over dat punt maken wij ons wat ongerust. Het gaat daarbij om het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de uitbreiding van de Europese Unie en het daarop betrekking hebbende Europese structuur- en cohesiebeleid, de vervanging van Agenda 2000 door Agenda 2007. Het structuurbeleid zal volgens het kabinet dan moeten worden gestoeld op de cohesiebenadering. Steun zou dan niet meer per regio, maar per lidstaat worden toegekend aan die lidstaten met een inkomen dat onder het gemiddelde van de gehele EU ligt. Op deze wijze zou ook een betere prikkel kunnen ontstaan om op nationaal niveau voldoende middelen ter beschikking te stellen voor de bestrijding van regionale ongelijkheid. Gezien de positie van Nederland als rijke lidstaat zou dit kunnen leiden tot een renationalisatie van het beleid, of een soort nieuwe afhankelijkheid van Den Haag. Gezien de haast die het kabinet en de EU hebben, vragen wij ons af welke visie het college op deze gang van zaken heeft en wanneer en hoe de provincie en/of SNN hun betrokkenheid vorm gaan geven. Zoals elke economie heeft ook de Groninger economie verschillende gezichten. Kansen: - ICT, Zernike Science Park, biomedisch complex enz. - belangrijke bijdragen aan zorg en onderwijs en te overwinnen problemen - chemisch complex Delfzijl, Rail Service Centrum, uitbreiding vliegveld Eelde, het verdwijnen van vestigingen van centra vakopleiding - wisselen elkaar af. De VVD-fractie zich af of er in het verlengde van het gebiedsgericht werken voldoende inzicht bestaat in de regionale
12
ontwikkelingspotentie van het gebied en het aldaar gevestigde bedrijfsleven. Immers, het gevestigde bedrijfsleven is en blijft uitgangspunt van de werkgelegenheid. Zorg daarvoor moeten wij hebben. Een willekeurig voorbeeld zoals de Eemsmond levert een al een grote variëteit aan activiteiten op. Welke kansen en bedreigingen zijn er? Neem de havens: de loodsdienst, de werkwijze van de Rijksdienst voor Vis en Vlees, wel of geen subsidie voor haveninfrastructurele projecten (HIP), de landinwaartse werking van de PKB-Waddenzee, de Urker vissers, de nieuwe lijndienst rond de Noordzee van Groninger en Rotterdamse ondernemers. Aan het arbeidsmarktbeleid en het beroepsgerichte onderwijs wordt terecht een grote betekenis toegekend. Door de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt komt de nadruk meer te liggen op degenen die verder van de arbeidsmarkt af staan. Dit zal betekenen dat de trajecten voor toeleiding naar de arbeidsmarkt een intensieve begeleiding vergen. Het beroep op de wederzijdse rechten en plichten zal daarbij duidelijk en consequent moeten worden gehanteerd. Bereikbaarheid en mobiliteit zijn steeds weer terugkerende thema's. Enerzijds gaat het daarbij om lokale en regionale bereikbaarheid. Dit betekent bijvoorbeeld het verbeteren van de situatie rondom de stad Groningen met behulp van het STOV en, op langere termijn, de aanleg van de Zuidtangent. Hoe past hierbij de mening van de HID van Rijkswaterstaat Noord, dat na de aanpak van de ringwegzuid de zuidtangent kan komen te vervallen? De extra investeringen voor de infrastructuur in de rest van de provincie passen hier goed bij. Anderzijds moet onze provincie ook goed zijn ontsloten naar Nederland en Europa. Hiervoor is de betekenis van de magneetzweefbaan evident. De zorg voor de verkeersveiligheid en het openbaar vervoer zijn voor de VVD-fractie reeds lang speerpunten van beleid. Toerisme en recreatie worden alom gezien als een kansrijke sector. De VVD-fractie wil benadrukken dat dit beleidsterrein als aanjager van nieuwe ontwikkelingen deel moet uitmaken van de gebiedsgerichte benadering. Het Provinciaal Omgevingsplan (POP), en de daaraan gekoppelde nota Bouwen en Wonen, is nadat het is vastgesteld snel uitgegroeid tot een belangrijk, zo niet het belangrijkste, faciliterende beleidsdocument in onze provincie. De gebiedsgerichte aanpak maakt een uitdieping van de specifieke problemen en mogelijkheden in de regio's mogelijk. De VVD-fractie stelt de samenwerking met de bestuurlijke en maatschappelijke part ners hierbij voorop. In politiek opzicht kan dit een dilemma opleveren. Als voorstellen een groot draagvlak hebben in de regio, welke argumenten zijn er dan nog om deze niet in een uitvoeringsprogramma op te nemen? De VVD-fractie vindt dat dergelijke discussies zoveel mogelijk moeten worden vermeden. Dit vergt een programmatische aanpak en een goede tus sentijdse informatievoorziening. Tegelijk met het vervangen van de EU Agenda 2000 door de Agenda 2007 zal ook het gemeenschappelijk landbouwbeleid drastisch worden gewijzigd. Het ligt voor de hand dat via de WTO -onderhandelingen een verdere liberalisering van de landbouwproductie zal plaatsvinden en dat de EU-prijssteun navenant zal verminderen. De EU werkt aan nieuw beleid voor de intensief gebruikte landbouwgebieden, waaronder geheel Nederland valt. Een versterkte aandacht voor nieuwe dragers en daarmee een verdergaande diversificatie van deze gebieden is daarbij het uitgangspunt. Hierbij moet echter worden voorkomen dat de balans geheel naar de andere kant doorslaat. Terecht wordt in de beleidsbegroting gewezen op het innovatieve karakter van de gangbare landbouw in Noord-Nederland. Door haar duurzame karakter te versterken en vraaggericht te produceren zal zij een plaats moeten kunnen blijven behouden. Water is sinds enige tijd het nieuwe richtinggevende thema in Nederland. De watertoets zal een belangrijk instrument worden. Het is belangrijk dat daarbij niet alleen het landelijk gebied maar vooral ook de stedelijke gebieden worden betrokken. Juist daar vormt de verstening een steeds groter probleem. Het uitgangspunt is nu vasthouden, bergen en afvoeren binnen de stroomgebieden. Een integrale aanpak en inrichting zal nog veel overleg en financiële afwegingen vragen. De inrichting van de noodbergingsgebieden heeft bij de betrokkenen een gevoelige snaar geraakt. "Boeren met water" vereist net als "boeren met natuur" goede financiële regelingen. Passen deze maatregelen binnen het landelijk beleid, of komt dit voor rekening van de provincie? Met andere woorden, lopen wij te ver voor het rijksbeleid uit, in die zin dat de financiën nog niet zijn gedekt en wij een extra risico lopen? Ook worden er vragen gesteld over de bemalingscapaciteit. Heeft de specifieke problematiek van de bodemdaling hierin de juiste plaats? Dat karakteristiek Groningen meer is dan een promotieslogan blijkt uit de plaats die het heeft gekregen in het POP en de uitwerking die eraan wordt gegeven. Gelukkig is daarbij geen sprake van een eenzijdig conserveren. Behouden waar je trots op bent gaat voor de VVD-fractie samen op met een ontwikkelingsgericht bieden van nieuwe kansen. Evenwicht is de belangrijkste voorwaarde voor een vitaal platteland. Hoe moeilijk dat te realiseren is, blijkt uit het onderzoek naar de balans tussen ecologisch beheer en economisch gebruik in de PKB-Waddenzee. Onze conclusie is dan ook: het
13
Wad mag niet over de dijk heen regeren. Voorzitter! De VVD-fractie zal zich vanuit haar liberale visie blijven inzetten voor de inwoners van de provincie Groningen. Wederzijdse kennis over elkaar is daarbij van groot belang. In dit verband is de Provinciale Monitor een belangwekkend document gebleken. Elkaar beter leren kennen, ook via een interactieve website, maar vooral ook door een duidelijke politieke stellingname. Juist in dit laatste aspect herkennen wij ons. Zonder de inzet van het ambtelijke apparaat waren wij nergens. Hartelijk dank voor de goede verzorging en het bedienen van onze wensen! De VOORZITTER: Ik schors de vergadering voor de koffiepauze. De vergadering wordt van 10.21 tot 10.48 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan mevrouw Bos. Mevrouw BOS: Voorzitter! Wij hebben de Algemene Beschouwingen dit jaar als titel meegegeven “Knelpunten voor de duurzame ontwikkeling van Groningen”. Het gaat goed met de Nederlandse economie en met de Groninger economie in het bijzonder. Zo staat het in de beleidsbegroting van de provincie Groningen voor het dienstjaar 2002. Aan die bloeiende economie zijn we een beetje gewend geraakt. Maar het lijkt erop dat een kentering is ingetreden en dat de vooruitzichten naar beneden worden bijgesteld. Deze trend wordt nog versterkt door de recente terroristische aanslagen in Amerika en het antwoord daarop van gisteren. De toekomst is in vele opzichten onzeker en angstig geworden. Hierbij denken wij niet alleen aan de nabestaanden va n de ramp in de Verenigde Staten, maar ook aan de miljoenen mensen die momenteel op de vlucht zijn. Hoewel de rijkdom in Nederland momenteel groot is, profiteert niet iedereen hier in gelijke mate van. Er zijn nog steeds mensen die onder moeilijke omstandigheden rond moeten komen. Juist in tijden van voorspoed zou er meer aandacht voor de zwakkeren in onze samenleving moeten zijn, voor mensen die niet zoveel geluk in het leven hebben, mensen die op de vlucht zijn of mensen met een handicap. Op het sociale vlak kan de provincie nog veel meer doen dan zij nu doet! Datzelfde geldt in nog veel sterkere mate voor het groene en ruimtelijk beleid. Door de economische voorspoed dreigen waarden in het geding te komen die niet direct in geld zijn uit te drukken, zoals een schoon milieu, natuur, rust, ruimte en een karakteristiek landschap. GroenLinks vindt dat het sociale en groene beleid beter kan en moet. Wij willen een provincie Groningen die op duurzaamheid is geschoeid, dus ook op de langere termijn een evenwichtige balans tussen het economische, ecologische en sociale. Tijdens het nalopen van de gebeurtenissen van het afgelopen jaar kwamen we heel wat obstakels tegen die een duurzaam beleid in de weg staan of die verbetering behoeven. Wij hebben al die obstakels eens op een rijtje gezet en van commentaar voorzien. Om de Algemene Beschouwingen eens op een andere manier te houden, hebben we ervoor gekozen deze politieke items ook letterlijk in beeld te brengen. Dan wordt het dure multimediameubel tenminste ook nog eens gebruikt! De ontwikkeling van de werkgelegenheid is de afgelopen jaren de goede kant op gegaan, maar het valt niet te ontkennen dat er nog steeds een achterstand is van het Noorden in vergelijking met overig Nederland. Het is niet reëel om te denken dat het Kompasgeld dit verschil weg kan werken. Inmiddels is dat ook tot de kringen van het dagelijks bestuur van het SNN doorgedrongen. GroenLinks vindt dat de Kompasgelden vooral een relatie moeten hebben met de problematiek van de achterstandswijken en achterblijvende regio's in het Noorden. Ook dat heeft met ons streven naar duurzaamheid te maken. Al eerder hebben wij ervoor gepleit om ook het sociale aspect zwaarder te laten wegen in het kompasbeleid. Gelukkig horen we deze geluiden nu ook in PvdA-kringen en vandaag ook bij het CDA. De heer GERRITSEN: Ik wil mevrouw Bos eraan herinneren dat de PvdA bij de behandeling van Kompas een motie heeft ingediend over langdurige werkloosheid. Dit is dus niet iets nieuws waarmee wij nu ook opeens aan de gang gaan. Van meet af aan vinden wij dat Kompas gericht moet zijn op achterstandsgroepen. Mevrouw BOS: Zoveel te beter! Het BOA heeft zich tot nu toe ingezet voor de hardere economische sectoren. GroenLinks vindt dat het tijd wordt om het aandachtsgebied van het BOA te verbreden, dus ook de zorg, het onderwijs en
14
de welzijnssector als potentieel werkveld op te pakken. Wij pleiten dan ook voor een ophoging van het BOA-budget om een en ander in kaart te brengen en concrete projecten te helpen ontwikkelen. Hierover zullen wij een amendement indienen. Noordelijke bestuurders hebben de mond vol als het om de ICT in de toekomst gaat. GroenLinks vindt het zeer merkwaardig dat een visie op de ICT-ontwikkeling voor de regio ontbreekt, ook in Kompasverband. Er is een groot gebrek aan ICT-voorzieningen voor het bedrijfsleven in het Noorden. Zelfs bij de aanleg van nieuwe bedrijfsterreinen wordt vaak geen breedbandkabel gelegd. Een breedbandverbinding zou een basisvoorziening moeten zijn. De heer BOERTJENS: U zegt dat er geen visie is op ICT, maar bent u op de hoogte van de visie die door de commissie-Baan over dit onderwerp een maand geleden naar buiten is gebracht? Mevrouw BOS: Ja. Die commissie onderschrijft dat dit een basisvoorziening zou moeten zijn en dat het niet aan de kabelcapaciteit ligt maar wel aan onwetendheid en gebrek aan informatie. De heer BOERTJENS: U vindt dus dat er wel een visie is. Mevrouw BOS: Niet van de provincie. De heer BOERTJENS: Het is een noordelijke visie, in SNN-verband. Mevrouw BOS: Dat weet ik. Wij zijn er ook heel blij mee dat SNN dit oppakt, maar wat gaat er in de provincie Groningen gebeuren en wat gaat ons college daarmee doen? Dat was mijn vraag. De MKZ in Nederland heeft de gedachte dat een landbouwhervorming noodzakelijk is nog eens versterkt. Duurzame landbouw betekent dat lokale en regionale voedselketens weer in ere worden hersteld. Voedselveiligheid, dierenwelzijn, ecologie en een inkomen voor de boer vormen hierbij de uitgangspunten. Ook de commissie- Wijffels hoorden wij dat zeggen. Sindsdien horen wij er niets meer over en alles schijnt bij het oude te blijven. De provincie Groningen is door het oog van de naald gekropen, maar door de MKZ heeft de stad Groningen geen veemarkt meer. Hoe denkt het college over de plannen om in Leeuwarden een veemarkt voor de noordelijke provincies te bouwen? De kans dat er weer MKZ of een andere besmettelijke dierziekte uitbreekt is reëel. De provincie zal hier opnieuw bij betrokken worden. De heer HOLLENGA: U koppelt deze zaken nu heel snel aan elkaar, maar u wilt toch niet beweren dat het houden van veemarkten een directe relatie heeft met MKZ? Mevrouw BOS: Ik meende dat er wel een relatie bestaat tussen de strenge eisen en het feit dat de nieuwe veemarkt in de stad Groningen daardoor niet kon doorgaan. Wij vragen ons af of en hoe het college zich daarop voorbereidt en of er een draaiboek voor besmettelijke dierziektes bestaat. De provincie houdt zich momenteel intensief bezig met rampen- en veiligheidsbeleid. Ligt het niet voor de hand, dit onderwerp daar ook bij te betrekken? De meest duurzame vorm van landbouw is nog altijd de biologische. De groei hiervan stagneert in het Noorden. In onze provincie zijn op dit moment slechts 75 biologische boeren, dit jaar is er maar één boer bij gekomen! Wij juichen het dan ook toe dat de provincies Groningen en Drenthe hebben besloten om extra geld voor voorlichtingsactiviteiten uit te trekken. Om de landelijke doelstelling van 10 procent biologische landbouw in 2010 te halen, moet er nog heel wat gebeuren. Het is daarom niet te geloven dat de Minister van Landbouw heeft aangekondigd, de omschakelingspremie per 1 januari 2002 stop te zetten. Wij verzoeken het college met klem, het kabinet duidelijk te maken dat boeren die de overstap naar biologische landbouw durven maken juist onze steun verdienen en dat de omschakelingspremie daarom in stand moet blijven. De heer TERPSTRA: Ik constateer dat GroenLinks de landelijke doelstelling van 10 procent biologische landbouw onderschrijft. Ik vraag mij af wat de visie van GroenLinks is op de ontwikkeling van de andere 90 procent. Mevrouw BOS: Dat kan ik u vertellen. Voor ons bestaat niet alleen biologische landbouw. Daarnaast moet ook de reguliere landbouw veel extensiever worden. Daaraan willen wij ook alle aandacht schenken. Het gaat hier echter om die boeren die nu nog regulier werken en die durven om te
15
schakelen. Die boeren willen wij juist ondersteunen. Daartoe dienen wij een motie in. De heer GERRITSEN: Kan de VVD zich aansluiten bij het standpunt van GroenLinks over die 90 procent van de landbouw die buiten de biologische landbouw valt? De heer TERPSTRA: Ik heb de vraag gesteld, het antwoord aangehoord en het er verder even bij laten zitten. De heer GERRITSEN: Ik hoop niet dat u het deze dagen er verder bij laat zitten. Dan horen wij niet veel van u! De heer TERPSTRA: Maakt u zich niet ongerust! De VOORZITTER: Mevrouw Bos stelt de volgende motie voor: "Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 8 en 9 oktober ter behandeling van de beleidsbegroting 2001, overwegende dat: het provinciaal beleid erop gericht is om de biologische landbouw te stimuleren; daartoe een consulent Biologische landbouw voor de provincies Groningen en Drenthe is aangetrokken; de groei van de biologische bedrijven in de noordelijke provincies stagneert, vooral in de provincie Groningen; de landelijke doelstelling van het rijk 10% biologische landbouw in 2010 is; de minister van Landbouw heet aangekondigd dat de omschalingspremie per 01/01/02 wordt stopgezet; zijn van mening dat dit een slecht signaal is naar de boeren in Groningen die overwegen om te schakelen; en verzoeken het college met klem om het kabinet duidelijk te maken dat boeren die de overstap naar de biologische landbouw durven e maken juist onze steun verdienen en dat de omschakelingspremie daarom in stand moet blijven, en gaan over tot de orde van de dag". De motie is ondertekend door mevrouw Bos, mevrouw Bleves en mevrouw Stevens. De motie kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt daartoe nummer 1. Mevrouw BOS: Over stedelijke vernieuwing gesproken, ik laat hier het gemeentehuis van Delfzijl zien. Wat moeten wij daar nog over zeggen? Bij zo'n bestuurlijk onvermogen schieten woorden tekort! Wij wensen de nieuwe directeur van het OMD in ieder geval heel veel succes. De stad Groningen heeft extra woningen nodig en daarom komt er een nieuwe woonwijk Meerstad ten oosten van de stad. Opnieuw zal een stuk van het Groninger landschap ingrijpend veranderen en worden de huidige bewoners van het gebied met grote veranderingen geconfronteerd. Het zijn ontwikkelingen waar GroenLinks niet direct enthousiast over is, maar waar wij ook niet voor weg willen lopen. De Statenfractie van GroenLinks heeft samen met de GroenLinkse gemeentefracties van Slochteren en Groningen een eigen visie ontworpen op de inrichting van de toekomstige woonwijk Meerstad. Binnenkort hopen wij die visie te kunnen presenteren. Iedereen is het er al jaren over eens dat nieuwbouwwijken bij dorpen en steden in het landschap moeten passen, maar helaas groeien de witte schimmelranden gestaag door. Veel wordt er gepraat, veel onderzocht en veel beloofd, maar het duurt wel heel lang voordat de resultaten daarvan zichtbaar zijn. Hetzelfde geldt voor agrarische bijgebouwen. Het is alweer twee jaar geleden dat wij daarover een motie hebben ingediend. Dat de boeren erom staan te springen, blijkt uit het initiatief van de agrarische
16
Vereniging Wierde & Dijk uit de gemeente De Marne. Deze vereniging heeft nu zelf een architect ingeschakeld. Gezamenlijk wordt nu naar een alternatief bouwontwerp gezocht opdat die afgrijselijk lelijke schuren verleden tijd zullen zijn. Kortom, kan het niet wat sneller allemaal? En hoe gaat het met onze bouwheer? Hoeveel woonplannen zijn er inmiddels en hoe staat het met de kwaliteitstoets? De heer HOLLENGA: U noemde groei van de witte schimmel. Ik meen dat wij daarover in ons Provinciaal Omgevingsplan daarover heel duidelijk zijn geweest. Is er ten gevolge van beleid van dit college in het afgelopen jaar witte schimmel bijgekomen? Mevrouw BOS: Het beleid van het afgelopen jaar van het afgelopen jaar van deze provincie heeft nog geen zichtbare effecten gehad. De heer HOLLENGA: Dat was de vraag niet. De heer GERRITSEN: Er is dus geen witte schimmel bijgekomen. Dat is wat u eigenlijk zegt. Mevrouw BOS: Nee. Het beleid was, de witte schimmelranden stop te zetten, maar zo ver is het nog niet. Wij zien overal dat zij nog toenemen. De heer HOLLENGA: Dus u vindt dat de overheid afspraken die op gemeentelijk niveau bestonden had moeten terugdraaien. Het gaat nu om de betrouwbaarheid van de overheid. Ik kan mij voorstellen dat er iets is bijgekomen, maar dat heeft toch niets te maken met het beleid van dit college? Mevrouw BOS: Nee, maar ik wil gewoon dat het college daar bovenop zit, meer dan nu. Dat is de kern van mijn boodschap. De heer DE BRUIJNE: Was het misschien achteraf niet beter geweest als u op dit onderdeel voor het POP had gestemd? Mevrouw BOS: Ja, maar daar hadden wij ook al op tegen dat er van alles beloofd werd, maar dat er geen toetsbare criteria werden gegeven. Daar lopen we nu tegenaan. GroenLinks heeft zich de afgelopen jaren sterk gemaakt voor natuur en landschap. Uit de publieksenquête blijkt dat veel Groningers dat weten. Vorig jaar heeft GroenLinks naar aanleiding van de Nota Belvédère een discussienota geschreven waardoor het onderwerp uitgebreid werd behandeld in het kader van het POP. Wij komen op dit onderwerp terug bij de bespreking van de resultaten van de commissie beleidsonderzoek Natuur en Landschap. Voor GroenLinks staat vast dat een stimulerend en krachtig provinciaal bestuur meer dan ooit noodzakelijk is. Ook in Groningen is gekozen voor marktwerking in het openbaar vervoer. De vrije markt zou met lagere kosten een betere dienstverlening van de grond tillen. Wij zijn nu zoveel jaren verder en weten wel beter. De privatisering is mislukt. Tegenover enkele verbeteringen staan ernstige nadelen. Treinen komen te laat, sluiten niet aan op de bus, het aantal zitplaatsen is afgenomen, er is minder personeel, het materieel is slecht onderhouden, de werkomstandigheden van het buspersoneel zijn verslechterd en de reiziger wordt slecht voorgelicht. De heer JONGSTRA: Komen die problemen niet voor waar niet geprivatiseerd is. De conclusie is wel gemakkelijk getrokken dat het hier slechter zou gaan dan in de rest van Nederland doordat het hier geprivatiseerd is. Ik heb begrepen dat hier, afgezien van enkele landelijke stakingen, niet gestaakt is en dat de dienstverlening hier toch op een zodanig peil ligt dat wij de goede kant uit gaan. Mevrouw BOS: U moet reizigers maar eens vragen wat zij ervan vinden en u moet de krant maar eens goed lezen. Dan zult u merken hoe het ermee gesteld is en dat hier nog heel wat te verbeteren valt. Sinds de privatisering is het er allemaal niet beter op geworden. Dat vindt u toch ook, naar ik aanneem. De heer JONGSTRA: Wij hebben als PvdA -fractie een aantal klantenpanels bijgewoond. Daar komt toch echt de conclusie naar voren dat het in Groningen redelijk geregeld is. Afgezien van de bereikbaarheid van een aantal kleine kernen is het openbaar vervoer in Groningen op een redelijk
17
niveau en gaan wij de goede kant uit. Mevrouw BOS: Ik help het u hopen, maar mij bereiken andere signalen. De genoemde nadelen gelden ook voor het bus - en taxivervoer. Arriva, dat het WVG- en CVVvervoer zou uitvoeren, heeft haar taxipoot afgestoten voordat dit project daadwerkelijk is begonnen, zonder zelfs te overleggen met de aanbestedende provincie en gemeenten. Gelukkig is er nog een Vereniging Hoogelandspoor, die wel geïnteresseerd is in de kwaliteit en de toekomst van openbaar spoorvervoer en die daarvoor een kritisch en druk bezocht debat organiseerde. Ik weet niet of de spreker van de PvdA die daarnet een vraag stelde daarbij aanwezig was. Gedeputeerde Musschenga was daarbij in ieder geval wel aanwezig. Wij zijn heel benieuwd of en wat de gedeputeerde met die klachten en de aanbevelingen heeft gedaan! De magneetzweefbaan houdt de noordelijke gemoederen al bijna twee jaar bezig, en nog steeds zijn er veel vraagtekens. De conclusies van de verschillende onderzoeksrapporten zijn niet eenduidig, hetgeen leidt tot zeer positieve interpretaties van de Stuurgroep Zuiderzeelijn en zeer negatieve van diverse hoogaangeschreven adviesraden en organisaties op het gebied van vervoer en milieu. Zelfs de minister twijfelt nu hevig! Het CDA ziet de bui al hangen en deed een oproep richting PvdA en VVD. Ik hoorde het CDA hier nu helemaal niet meer over. De heer HOLLENGA: U hebt dat weer goedgemaakt door te refereren aan onze actie van de afgelopen weken. Wij zijn hier nog druk mee bezig, alleen moet men op een gegeven moment medestanders zien te vinden. Ik hoop dat dat lukt. Mevrouw BOS: Het standpunt van GroenLinks is bekend. De uitvoering van een snellere verbinding tussen het Noorden en het Westen is een taak van het Rijk en behoort ook door het Rijk te worden gefinancierd. Daarom hebben we tegen een provinciale bijdrage gestemd. De fractie van de VVD vindt dat de noordelijke provincies wel 2 miljard gulden kunnen ophoesten. GroenLinks heeft andere ideeën om deze 2 miljard in het Noorden te besteden. Ik noem er een paar. Ten eerste kwaliteitsverbetering van het regionale spoorwegnet – Groningen-Veendam en verder, GroningenLeeuwarden -, ten tweede beter materieel en hogere frequenties, ten derde hoogwaardig openbaar vervoer in de regio Groningen-Assen, rond Leeuwarden en rond Emmen, en ten vijfde aansluitend hierop goede overstapplaatsen van de auto op het openbaar vervoer. Tot slot willen wij het openbaar vervoer betaalbaar houden. Hierover zullen wij een amendement indienen om de voorgenomen studies over de magneetzweefbaan te schrappen. De afgelopen weken is een begin gemaakt met maatregelen aan de zuidelijke ringweg. Bij de start hiervan verklaarde gedeputeerde Musschenga dat hij de aanleg van de Zuidtangent onvermijdelijk achtte. Hoe komt hij daar toch bij? De heer MUSSCHENGA: Dit is wel gechargeerd. U moet wel juist citeren wat daar gezegd is en in welke context die opmerking is gemaakt aan het eind van het debat. Mevrouw BOS: Hebt u dat dan niet zo gezegd? De heer MUSSCHENGA: Nee, niet zo. Mevrouw BOS: Hoe hebt u het dan gezegd? Is er nog hoop? De heer MUSSCHENGA: Wat mij betreft is er altijd hoop. Mevrouw BOS: Minister Netelenbos heeft vorig jaar besloten om de voorbereidingen en eventuele aanleg van de Zuidtangent op te schorten tot 2007. Er zijn toen drie voorwaarden gesteld, te weten maatregelen voor de zuidelijke ringweg – deze zijn inmiddels gestart – naast aanleg van het Euvelgunnetracé – de start duurt niet lang meer – en de uitvoering van openbaarvervoermaatregelen in het STOV. Op basis van de resultaten van deze maatregelen wil de minister in 2007 opnieuw bekijken of de aanleg van een Zuidtangent noodzakelijk is. De provincie zou een plan van aanpak opstellen. Inmiddels is er anderhalf jaar verstreken, en hebben wij nog geen plan gezien. Hoe denkt het college de genoemde maatregelen voor te bereiden, uit te voeren en te evalueren? Wanneer denkt het college met de aanleg van het STOV en light-rail te kunnen beginnen? Is het college met GroenLinks van mening dat er geen besluit over de aanleg van de Zuidtangent kan worden genomen
18
als niet aan alle voorwaarden is voldaan? De woorden “duurzame ontwikkeling” worden tegenwoordig veel gebruikt, ook in provinciale beleidsstukken. Het zou goed zijn om af en toe even stil te staan bij de oorspronkelijke bedoeling van dat begrip. Duurzame ontwikkeling betekent dat de welvaart wereldwijd eerlijker wordt verdeeld en dat het Westen het gebruik van schaarse en milieubelastende hulpbronnen beperkt. Voor het jaar 2000 luidden de landelijke doelstellingen voor energiebesparing als volgt: een reductie van de CO2uitstoot van 3 procent in 2000, 3 procent duurzame energie in 2000, op meer dan 10.000 daken zonnecellen. Deze doelstellingen zijn niet gehaald. D66 en GroenLinks hebben de handen ineen geslagen en zijn aan het werk gegaan om te zien wat er in de provincie Groningen op dat gebied gebeurt en hoe dat kan worden verbeterd. De resultaten daarvan worden binnenkort gepubliceerd, waarbij de provinciale menukaart als uitgangspunt is genomen. Daarover sprak het CDA ook al. Waarom heeft het nieuwe deel van het provinciehuis trouwens geen zonnecellen op het dak? Op dit punt dienen wij samen met D66 een motie in. De VOORZITTER: Mevrouw Bos stelt de volgende motie voor: "Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 8 en 9 oktober ter behandeling van de beleidsbegroting voor het jaar 2001, overwegende dat: uit recente studies van onder meer het KNMI blijkt dat het opwarmen van de aarde wel degelijk een belangrijke oorzaak vindt in de CO2-uitstoot; de gebiedsuitwerkingen van het POP centrale ankers zullen zijn in het provinciaal beleid en het van belang is dat die gebiedsuitwerkingen vanuit een integrale beleids - en gebiedsvisie tot stand komen; duurzaamheid bij de nadere invulling van het POP en de gebiedsuitwerkingen als integraal vertrekpunt functioneert; dat de provincie zich in het POP doelen heeft gesteld betreffende energiebesparing en het plaatsen van capaciteit voor duurzame energie om een bijdrage te leveren aan de klimaatproblematiek, besluiten in de gebiedsuitwerkingen van het POP met de partners in het gebied te zullen streven naar een integrale duurzaamheidsbenadering en te zullen streven naar het ontwikkelen van gebiedsgerichte plannen voor CO2-besparing, en gaan over tot de orde van de dag”. De motie is ondertekend door mevrouw Bos, mevrouw De Ridder, de heer Van der Ploeg, en de heer De Vey Mestdagh. De motie kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt daartoe nummer 2. Mevrouw BOS: Voorzitter! De beperkingen van de marktwerking op het gebied van semi-publieke voorzieningen als gas-en elektriciteitsnetten en de bekabeling worden steeds duidelijker. Overnamestrategieën op internationaal niveau om met de grote concerns mee te kunnen spelen blijken grote risico's te hebben. Geprivatiseerde bedrijven, waaronder onze nationale trots de KPN, staan er niet best voor. Ook de avonturen van Essent in Duitsland kunnen tot een financiële strop leiden. GroenLinks vindt dat dergelijke bedrijven zich primair op hun bestaande klanten moeten richten. Overwinsten moeten dan ook niet worden gebruikt voor overname van andere bedrijven, maar om de klanten beter te bedienen. Marktwerking betekent meer concurrentie, en zou moeten leiden tot lagere tarieven, ook voor kleinverbruikers. Het tegendeel gebeurt: de tariefstijgingen van gas en elektriciteit staan in schril contract met de winstontwikkeling en met de tariefdalingen voor grootverbruikers. GroenLinks pleit ervoor dat een groot deel van de winst wordt ingezet ten behoeve van de kleinverbruiker en voor ICT-bekabeling. Wij verwachten dat de provincie zich daar als aandeelhouder voor in zal zetten. De heer BOERTJENS: Deze passage is niet helemaal duidelijk. Wilt u dat een bedrijf, bijvoorbeeld Essent, nu wel of niet winst gaat maken? U spreekt in de voorlaatste alinea van deze passage van minder winst maken omdat dat geld moet worden ingezet voor tarief verlagen. Verderop zegt u dat
19
die winst moet worden ingezet voor ICT-bekabeling. Spreken wij dan over de uitgekeerde winst van Essent aan de provincie, of vindt u dit een doelstelling van Essent? Mevrouw BOS: Wij willen dat de overwinsten in ieder geval niet gebruikt worden… De heer BOERTJENS: Kunt u zeggen wat overwinst is? Mevrouw BOS: Ik denk dat dit een economische term is van onze economische deskundige. Dit is, denk ik, gewoon winst. De heer BOERTJENS: Ik ben die term nog niet tegengekomen. Mevrouw BOS: Wij vinden dat het overnemen van andere bedrijven niet een eerste prioriteit heeft. Wel moet er met die winsten ook voor worden gezorgd dat kleinverbruikers minder hoeven te betalen voor gas en elektriciteit. Dat is nu niet zo. De heer BOERTJENS: Verderop zegt u dat er ICT-bekabeling voor moet worden aangelegd. Wat wilt u nu precies? Mevrouw BOS: Daar zou het ook voor gebruikt kunnen worden. Het gaat dan om én, én. De heer BOERTJENS: Ik kom er straks wel op terug. Mevrouw BOS: Wij wachten uw beantwoording af. GroenLinks heeft de indruk dat het college nog geen structurele oplossing heeft gevonden voor het waterprobleem. Het aanwijzen van noodbergingsgebieden leverde een lange discussie op in de Statencommissie Ruimte, Water en Groen. Het combineren van functies is prima, maar hier moet wel goed over worden nagedacht. Het is de bedoeling dat de meren van De Blauwe Stad en van Meerstad niet alleen voor woon-, recreatieve en natuurdoeleinden worden gebruikt, maar ook als noodbergingsgebieden. Het lijkt alsof het college zich niet voldoende realiseert dat het bergen van water een heel ander belang dient dan woningbouw en recreatie. Als een meer bijvoorbeeld ook voor noodberging gebruikt gaat worden, zal het waterschap het waterpeil laag houden. Recreatiedoeleinden eisen een hoger waterpeil, ook de waterkwaliteit is gediend met een hoger peil. Dezelfde problematiek komen we tegen wanneer natuur- en landbouwgebieden als noodbergingsgebieden worden gebruikt. Daarbij speelt de waterkwaliteit een grote rol. Ook de Raad voor het Landelijk gebied concludeert dat de mogelijkheden voor meekoppeling van waterberging met natuur en landbouw relatief beperkt zijn, vooral als die natuur en landbouw hoofdfuncties blijven. Hoe denkt het college dit probleem structureel op te lossen? Omdat GroenLinks voor een duurzame oplossing voor eventuele wateroverlast kiest, ondersteunen wij van harte het volgende. De Milieufederatie Groningen heeft samen met een zestal andere noordelijke natuur- en milieuorganisaties een plan ontwikkeld voor een brede Groene Rivier ten westen van de stad Groningen. Het gaat om natte robuuste natuur, lopende van het Fochteloërveen in Drenthe tot het Lauwersmeer in Groningen. Heeft het college hier kennis van genomen, hoe staat het college tegenover deze plannen en is het bereid om zich daarvoor in te zetten? Recente gebeurtenissen hebben duidelijk gemaakt dat bij de controle en handhaving van milieuvergunningen heel veel mis is. Dat blijkt met name door de recente gebeurtenissen in Enschede en Volendam. Ook in onze provincie staan bedrijven die risico's met zich meebrengen en waar veel over te doen is geweest. Denk bijvoorbeeld aan PPG in Westerbroek! De provincie is wat de milieuvergunning betreft ronduit nalatig geweest gelet op de controle en handhaving. Het is toch niet te geloven dat dit bedrijf al jarenlang met verouderde milieunormen heeft gewerkt, waardoor milieu- en gezondheidsgrenzen worden overschreden. Een ander bedrijf waarover we ons grote zorgen maken als het om de milieuvergunning gaat, is ESD in Delfzijl. Volgens de milieu-inspectie zijn de normen te vaag en slecht te controleren. Kortom, er is op het gebied van de controle en handhaving van milieuvergunningen van alles aan de hand. Het ontbreekt Provinciale Staten aan duidelijk inzicht. Daarom stellen wij voor dat een commissie beleidsonderzoek, bestaande uit Statenleden, gaat onderzoeken hoe de milieuregels momenteel worden gehandhaafd en gecontroleerd in de provincie Groningen. Hierbij hoort ook een inventarisatie van gedoogsituaties, met de eventuele risico's die dat
20
met zich mee kan brengen voor gezondheid en milieu. Recent heeft premier Kok aangegeven dat aan het gedogen maar eens een einde moest komen. GroenLinks is het daar van harte mee eens. De heer GERRITSEN: Kunt u aangeven hoe dit initiatief zich verhoudt tot de afspraken die wij hier in de Staten hebben gemaakt aan het eind van het PPG-debat, waar het gaat om het doorlichten van het milieuvergunningenbeleid? Wij hebben inmiddels een notitie van het college ontvangen. De commissie zal daarover spreken om zaken op een rijtje te zetten. Is het niet wat voorbarig om nu reeds met dit initiatief te komen? Mevrouw BOS: Nee, dat is niet voorbarig. Die beleidsnotitie sterkt ons juist in de overtuiging dat er zo’n onderzoek moet komen. Ik dien hierbij dan ook een voorstel in. Ik hoop dat u ons daarin kunt steunen. De VOORZITTER: Mevrouw Bos heeft mij een voorstel overhandigd ex artikel 80 van het Reglement van Orde, dat ik niet zal voorlezen. Het zal worden verspreid en kan onderdeel van de beraadslaging uitmaken, maar wij moeten er wel afzonderlijk over besluiten. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 8 en 9 oktober 2001 ter behandeling van de beleidsbegroting 2002, overwegende dat: door enkele recente rampen de kwaliteit van vergunningverlening en handhaving ter discussie staat en hiervoor extra aandacht vereist is op alle bestuurlijke niveaus; regelmatig in de Provinciale Staten van Groningen, c.q. de meest betrokken Statencommissie aandacht besteed is aan vergunning- en handhavingsaspecten bij bedrijven waarvoor GS in dezen het bevoegd gezag is; uit een recente beleidsnotitie opnieuw blijkt dat afwegingen ten aanzien van vergunningverlening en handhaving in een breder kader gemaakt wordt en (m.n. sociaal-economisch) dan uitsluitend een milieuhygienisch kader; GS het bevoegd gezag is ten aanzien van vergunningverlening en handhaving, echter dat Provinciale Staten op de uitvoering van deze bevoegdheid controle wenst uit te oefenen zowel ten aanzien van de milieuhygienische gevolgen daarvan als ten aanzien van de bredere afweging tussen milieubelangen en sociaal-economische belangen; Provinciale Staten door middel van het budgetrecht verantwoordelijkheid draagt voor de financiële kaders teneinde een maatschappelijk verantwoord vergunning- en handhavingsbeleid te kunnen uitvoeren; transparantie ten aanzien van de praktijk van vergunningverlening en handhaving noodzakelijk is voor Provinciale Staten om haar verantwoordelijkheden in dezen te behartigen; besluiten volgens artikel 80 van het Reglement van Orde een commissie beleidsonderzoek in te stellen met de opdracht inzicht te verkrijgen en te adviseren over: de actualiteit van de vigerende vergunningen en de beleidslijnen en de beleidspraktijk om de vergunningen te actualiseren voor de bedrijven waarvoor GS (mede) bevoegd gezag is; actualiseren houdt zowel aandacht in voor ontwikkelingen binnen het bedrijf als ontwikkelingen ten aanzien van de regelgeving en beleidskaders op nationaal en internationaal (EU) niveau; de beleidskaders en de praktijk van het handhaven van vigerende milieuvergunningen bij de bedrijven waarvoor GS (mede) bevoegd gezag is; de milieuhygienische en andere afwegingen van bij het verlenen en reviseren van vergunningen aan de bedrijven waarvoor GS (mede) bevoegd gezag is; de omvang van de formatie van de bureaus Milieuvergunningen en Toezicht in relatie tot de kwaliteit en kwantiteit van activiteiten die vereist zijn om een verantwoord beleid ten aanzien van vergunningverlening en handhaving te kunnen voeren; en verzoeken de voorzitter van de Staten in overleg met de fractievoorzitters deze commissie in te stellen en deze commissie te vragen op basis van het in dit besluit genoemde doelstellingen zo spoedig mogelijk een onderzoeksopzet aan de Staten voor te leggen”. Het voorstel beleidscommissie is ondertekend door mevrouw Bos en de heer Moll.
21
Het voorstel kan bij de beraadslaging worden betrokken. Mevrouw BOS: Voorzitter! Onze fractie heeft meermalen verkondigd dat het sociaal beleid van de provincie de goede kant op gaat, maar het kan nog beter. Om daar als partij een steentje aan bij te dragen, hebben wij een conferentie in de Statenzaal georganiseerd over marktwerking in de zorg. Dit blijkt een uitstekende manier te zijn om mensen in het Provinciehuis te krijgen. Daarnaast hebben wij twee notities uitgegeven, getiteld “Zorg en zelfstandigheid” en “Eerlijke armoede”. Een belangrijke conclusie uit de laatste notitie luidt dat de regels die gemeenten hanteren voor het inkomen van mensen die afhankelijk zijn van een uitkering, niet overal gelijk zijn. Dat schept een ongelijkheid die niet eerlijk is. Aangezien de centrale overheid zich blijkbaar niet geroepen voelt om aan deze situatie een einde te maken, ligt hier een schone taak voor de provincie. Een goede start zou zijn dat de provincie een conferentie organiseert waar alle gemeentelijke sociale diensten voor worden uitgenodigd. Doel moet zijn dat de gemeenten, in positieve zin, op één lijn komen als het gaat om aanvullende financiële steun. Hiertoe dienen wij een motie in. De VOORZITTER: Mevrouw Bos stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 8 en 9 oktober 2001 en gehoord de discussie over de beleidsbegroting voor het jaar 2002, overwegende dat: blijkens het recente Jaarrapport armoede en uitsluiting nog zo'n 10% van de huishoudens in Nederland als arm beschouwd kan worden; de intensiteit van de armoede sinds 1990 is toegenomen; in de provincie Groningen grote verschillen tussen gemeenten zijn wat betreft het armoedebeleid; stellen vast dat: vanwege de toenemende rol van de provincie op het terrein van het sociale beleid een actieve rol gewenst is om deze ongelijkheid te verkleinen; een regisserende en stimulerende rol van de provincie gewenst is, waarbij gedacht kan worden aan de volgende activiteiten: -het opstellen van een plan van aanpak naar een gebiedsgericht sociaal beleid; -het ondersteunen van organisaties van de anti-armoedebeweging; het organiseren van een provinciale conferentie met alle gemeentelijke sociale diensten; besluiten, GS te verzoeken om voortvarend aan de slag te gaan met het armoedevraagstuk en als eerste te starten met een provinciale conferentie, en gaan over tot de orde van de dag”. De motie is ondertekend door mevrouw Bos en de heer Van Biessum De motie kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt daartoe nummer 3. Mevrouw BOS: Voorzitter! Tijdens de laatste IPSC-vergadering in Leeuwarden dreigde even een heuse taalstrijd te ontstaan. Het ging om de tweede rijkstaal in Nederland: het Fries. Wij waren dan ook niet voor niets in Leeuwarden. Niemand van de aanwezige Groningers wierp zich in het strijdtoneel. Groningers zijn in dat opzicht wat bescheidener, maar dat wil niet zeggen dat de streektaal ons niet na aan het hart ligt. De heer GERRITSEN: Wat zouden die Groningers daar hebben moeten doen in Leeuwarden? Mevrouw BOS: Strijden voor het Nedersaksisch, denk ik. De Europese Commissie heeft het jaar 2001 uitgeroepen tot het Jaar van de Taal. Reden genoeg voor het Nederlandse kabinet om zich dan eens extra in te zetten voor de positie van de streektaal, zo zou je denken. Helaas, nog steeds heeft het kabinet geen heldere uitspraken gedaan over het Nedersaksisch als streektaal, waardoor het
22
Nedersaksisch niet kan worden opgenomen in het Europees Handvest voor Minderheidstalen. De heer BOER: waar doelt u op? Bij mijn weten is het al wel erkend, namelijk onder deel 2. Mevrouw BOS: Het vervolg is nog steeds niet opgenomen in het Europees Handvest. De heer BOER: Onder deel 2, daar gaat het hier om. Mevrouw DE MEIJER: Het is wel opgenomen, alleen in deel 2. Mevrouw BOS: Het is nog niet volledig opgenomen in het Europees Handvest, waardoor streektaalorganisaties geen beroep kunnen doen op Europese subsidies. Wij waren trouwens heel verheugd over de ondersteunende woorden van het CDA hierbij, die mij ook enigszins verbaasden. Het CDA stemde toch voor de bezuiniging op het Bureau Groninger Taal en Cultuur? De heer HOLLENGA: Dat klopt, wij hebben daartegen gestemd, maar ik adviseer mevrouw Bos nog even onze argumentatie daarvoor na te lezen. Dat had niets te maken met het inbrengen in het manifest deel 3. De heer BOER: Bent u bekend met de voorwaarden die worden gesteld bij de erkenning onder deel 3? Mevrouw BOS: Ik moet u eerlijk zeggen dat ik niet bekend ben met de voorwaarden. De heer BOER: Dat was mij uit uw verhaal al duidelijk! De heer JAGER: Mag ik de heer Boer vragen over welke voorwaarden hij dan spreekt: die de rijksoverheid op dit moment stelt, of die de Europese Unie stelt? De VOORZITTER: Daarvoor hebben we morgen alle tijd. Mevrouw Bos is aan het woord. Mevrouw BOS: Het gaat mij er ook om dat bijvoorbeeld streektaalorganisaties bij mijn weten nog geen beroep kunnen doen op Europese subsidies. Daarvoor moet dus nog iets gebeuren. Dat duurt te lang. Daarom wil GroenLinks dat het college, in overleg met het Bureau Groninger Taal en Cultuur, een brief naar staatssecretaris Rick van der Ploeg stuurt met het verzoek, daarmee haast te maken. Daarnaast vinden wij dat er meer aandacht voor het Gronings op basisscholen moet komen. Wij vragen ons af wat er momenteel aan wordt gedaan, hoe deze activiteiten worden gefinancierd en of het Gronings niet als vak kan worden gegeven. Wij missen een visie hierop. Wanneer komt die? Hierover dienen wij een motie in. De VOORZITTER: Mevrouw Bos stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 8 en 9 oktober 2001 ter behandeling van de beleidsbegroting 2002, overwegende dat: de Europese Commissie het jaar 2001 heeft uitgeroepen tot het jaar van de taal; het provinciaal bestuur zich in het verleden heeft ingezet om het Nedersaksisch onder de aandacht van het kabinet te brengen; het Nederlandse kabinet tot nu toe heeft nagelaten om een heldere uitspraak te doen over het Nedersaksisch als streektaal; het Nedersaksisch daarom nog steeds niet is opgenomen in het Europees handvest voor Minderheidstalen; streektaalorganisaties in onze provincie geen beroep kunnen doen op Europese subsidies, zijn van mening dat:
23
-
de provincie Groningen hierin een stimulerende rol moet vervullen,
verzoeken: het college om in overleg met het Bureau Groninger Taal en Cultuur (en andere betrokken organisaties) een brief naar staatssecretaris Van der Ploeg te sturen met het verzoek haast te maken met een duidelijke uitspraak van het kabinet over de positie van het Nedersaksisch als streektaal en een afschrift te sturen naar de Tweede Kamer en de betrokken provincies, en gaan over tot de orde van de dag”. De motie is ondertekend door mevrouw Bos en de heer Van Biessum De motie kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt daartoe nummer 4. Mevrouw BOS: Voorzitter! Steeds weer bereiken ons berichten dat de Groningers minder gezond zouden zijn dan mensen in andere provincies. Gedacht wordt aan slechte eet - en leefgewoontes, te weinig beweging, te vet eten, maar heel duidelijk is het niet. GroenLinks pleit voor het opstellen van een provinciaal actieprogramma dat de oorzaken van de slechtere gezondheidstoestand van de Groningers in kaart brengt en aanbevelingen geeft om die toestand te verbeteren. Hierbij denken we in de eerste plaats natuurlijk aan de GGD, maar we vragen ons af welke mogelijkheden de provinciale overheid heeft om hier iets aan te doen. De heer GERRITSEN: Is het mevrouw Bos bekend dat de GGD al heel veel onderzoek op dit terrein heeft gedaan en dat de resultaten op tafel liggen? Mevrouw BOS: Dat is mij bekend. Kortgeleden werd dit voor de zoveelste keer weer eens in het nieuws gebracht. Ik meen dat dit wel alarmerend is. Ik heb u toch ook eens horen zeggen dat ook u zich daarover grote zorgen maakt. De heer GERRITSEN: Inhoudelijk hebben wij hierover ook geen verschil van mening, maar die resultaten liggen op tafel en dat onderzoek is niet meer nodig. Mevrouw BOS: Ik vraag mij ook af welke mogelijkheden onze provincie heeft om hier iets aan te doen. Ik laat u nu het Provinciehuis van Groningen zien. Hier regeren PvdA, CDA en VVD. Wij hopen dat duidelijk is geworden waarom we vinden dat het college te weinig daadwerkelijk inzet op duurzaamheid, terwijl er wel geld is. Wij hebben een aantal voorstellen gedaan en vragen gesteld. Wij dagen onze dualiserende collega's uit hiermee aan de slag te gaan. De VOORZITTER: Ik geef het woord aan de heer Slager, namens de fractie van GPV en RPF/SGP. De heer SLAGER: Voorzitter! Vorig jaar is de GPV-fractie de Algemene Beschouwingen begonnen met enkele citaten uit de Troonrede van dat jaar. "Vanuit de voorspoed van nu, werken aan een betere toekomst" werd er toen als kop boven de Troonrede gezet. Dit jaar staat erboven "Waakzaamheid is geboden". Een jaar geleden waren we onder de indruk van de economische voorspoed in Nederland. Nu, slechts één jaar later, is het vertrouwen in de economie behoorlijk afgenomen en de vrees voor een wereldwijde recessie is niet denkbeeldig, al moeten we ervoor oppassen dat we elkaar een recessie aanpraten. Opeens zijn wij ons weer bewust van de kwetsbaarheid van onze samenleving. Maatregelen die lange tijd voor onnodig werden gehouden, worden nu door iedereen zonder mopperen geaccepteerd. Dat de euforie op de effectenbeurs een keertje zou eindigen was te verwachten, maar dat de index zo zou kelderen werd zelfs niet door de somberste beursgoeroes voor mogelijk gehouden. Moet dit alles ons triest stemmen? Moeten wij nu alle vertrouwen in de toekomst verliezen en ons overgeven aan moedeloosheid? Die ander, die onzichtbare tegenstander, die terrorist, van alles de schuld geven? Nee, dat is niet waar onze fracties voor kiezen. Wij gaan met vertrouwen in de toekomst door. We gaan door met het maken van plannen voor 2002 en volgende jaren. We gaan door met het verder ontwikkelen van onze provincie, van onze samenleving. Ik kom daar straks nog op terug.
24
Met betrekking tot de economische ontwikkeling wil ik beginnen met enkele positieve opmerkingen. De werkgelegenheid heeft zich in de tweede helft van de jaren ’90 en in het jaar 2000 voor onze provincie gunstig ontwikkeld. En de werkloosheid neemt in onze provincie sneller af dan de landelijke tendens. De regionale component is dan ook verder teruggelopen Wij hebben nog steeds een achterstand -dat wel - maar het beeld is toch beter geworden. De arbeidsparticipatie heeft zich eveneens gunstig ontwikkeld. De groei in de dienstensector neemt hier sneller toe dan landelijk het geval is. Ook met de export zijn er positieve ontwikkelingen. Vorig jaar hebben wij gewezen op het belang van de export voor onze provincie. Het is verheugend te constateren dat er in 2000 sprake was van een toename van 8 procent. Dat is ver boven de 1,3 procent van 1999, maar ook ver boven het landelijk gemiddelde. Samen met andere economische indicatoren moet de conclusie zijn dat de economische structuur zich in onze provincie heeft versterkt. Er zijn echter ook negatieve opmerkingen te maken. Ik noem de ontwikkelingen bij AKZO Nobel in Delfzijl met betrekking tot de chloorproductie, waaraan wij vorige week in de Statenvergadering nog uitvoerig aandacht hebben besteed. Ik noem verder de reorganisatie bij KPN in de stad Groningen, die ook wel eens stevige gevolgen kan hebben voor de werkgelegenheid. Hoe ziet voorts de toekomst eruit van Philips Stadskanaal en van het RailServiceCentrum in Veendam? Helaas is dit rijtje nog niet volledig. Dit zijn allemaal vragen die ons bezighouden en met zorg vervullen, maar misschien is het college wel in staat om die zorg weg te nemen. Ik kom bij nog een punt dat van groot belang is voor de economische ontwikkeling van onze provincie. Ronduit alarmerend vinden wij het bericht dat de economische achterstand van het Noorden verder zal oplopen als niet op korte termijn de ICT-infrastructuur wordt aangepakt. Bij de provincies en gemeenten zou het ontbreken aan visie. Ook de nieuwe bedrijventerreinen worden nog niet, als vanzelfsprekend, voorzien van breedbandverbindingen en vormen daardoor een beperkende of belemmerende factor voor de communicatie van de daar gevestigde bedrijven. Nu hebben wij ergens gelezen dat ook gedeputeerde Boertjens zich daarover zorgen maakt, maar de vraag is welke stappen het college gaat zetten om op korte termijn de dreigende achterstand te voorkomen. Wij hebben ook begrepen - nu we toch even over onder andere bekabeling spreken - dat de aanleg van glasvezelverbindingen door Essent op het platteland stagneert en dat daardoor een opvallend verschil ontstaat tussen dichtbebouwde gebieden en het dunbevolkte platteland. Kan het college aangeven wat dit voor gevolgen kan hebben als de verdere uitbouw van deze verbindingen stil komt te liggen? Nauwlettend en met enige zorg volgen wij de gebeurtenissen rond de uitvoering van de kostbare herstructurering van Delfzijl. Toen wij het allereerste rapport van de commissie-Tielrooy bespraken, hebben wij onze twijfels geuit over het noodzakelijke politieke en bestuurlijke draagvlak. De berichten die ons daarna met enige regelmaat bereikten, hebben onze twijfel alleen maar bevestigd. Over en weer zijn uitspraken gedaan die aangeven dat de sfeer tussen het bestuurlijk en het uitvoerend niveau allesbehalve optimaal is. Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in het vroegtijdig vertrek van de projectleider, waarmee overigens nog steeds niet de laatste man met een IQ van meer dan 80 uit Delfzijl is verdwenen. Tot overmaat van ramp dreigt - volgens de pers - Delfzijl ook nog eens de subsidie van het Ministerie van VROM mis te lopen. Door al dat onderlinge gekissebis is het vertrouwen in een daadkrachtige uitvoering van de plannen, waarbij alle bestuurlijke neuzen dezelfde kant op staan, tot een bedenkelijk niveau gedaald., tot ongenoegen van de burgers. Welke garantie hebben wij nog dat het goed komt en wat moet er gebeuren om dit omvangrijke plan uit te voeren? Zit het college ook niet af en toe met kromme tenen wanneer het weer eens tussenbeide moet komen? Of moet er eerst een bestuurlijke herstructurering plaatsvinden? De heer GERRITSEN: De gezamenlijke fracties van GPV en RPF/SGP kaarten het probleem heel helder aan, maar de vraag is wat deze fracties willen dat er in Delfzijl gaat gebeuren. De heer SLAGER: Er wordt zoveel energie besteed aan Delfzijl zonder dat er vooruitgang te bespeuren is. Wij willen dat die energie op een goede manier wordt besteed. Wat nu gebeurt, lijkt op het fietsen op een fiets zonder ketting. Je kunt wel heel hard trappen, maar je komt geen meter vooruit. De heer GERRITSEN: Opnieuw kaart u het probleem helder aan, maar de vraag is hoe je dan wel vooruit komt op die fiets en wat dit dan concreet betekent in Delfzijl en voor het provinciaal bestuur. De heer SLAGER: Dat er in ieder geval een einde komt aan het voortdurende geruzie, en dat de
25
plannen die er liggen – en die inhoudelijk van hoge kwaliteit zijn – eens een keer in uitvoering worden genomen. Van Delfzijl naar de Eemshaven is maar een kleine stap. Groningen Seaports meldt dat de laatste tijd hard wordt gestudeerd op plannen om visserijfaciliteiten in de Eemshaven te realiseren. Het is bekend dat onze beide fracties elk initiatief toejuichen dat ertoe kan leiden dat de bedrijvigheid in de Eemshaven toeneemt. Daar is niks mis mee, maar hoe kijkt het college ertegen aan, een vishoek in te richten in de Eemshaven? Ter voorkoming van misverstand wijs ik erop dat het de bedoeling is dat gedeputeerde Boertjens deze vraag beantwoordt en niet mevrouw De Meijer. De heer BOERTJENS: U bedoelt omdat het om het MKB gaat? De heer SLAGER: Inderdaad. Heeft dit initiatief geen vervelende gevolgen voor de haven van Lauwersoog, die het toch al moeilijk heeft om overeind te blijven? Onze fracties zijn op dit punt voorlopig nog wat gereserveerd. Wij zijn benieuwd naar de uitkomsten van de onderzoeken die worden uitgevoerd en wij vragen het college om de commissie Economische Zaken daarvan tijdig op de hoogte te stellen. Ik kom bij het onderwerp Wonen. Ooit hebben wij in de Staten de regiovisie Groningen-Assen 2030 vastgesteld, een belangrijk document, dat is gebaseerd op een verregaande samenwerking tussen twee provincies en twaalf gemeenten. Vervolgens is twee jaar geleden het Uitvoeringsconvenant getekend. Eerlijk gezegd hebben wij geen zicht meer op de uitvoering van het convenant en evenmin op de vraag of de partijen zich houden aan wat eens zo plechtig werd ondertekend. Er zou eik jaar een voortschrijdend meerjarenuitvoeringsprogramma worden opgesteld. Af en toe ontvangen wij inderdaad een magazine, maar liggen wij met zijn allen nog op koers? Een belangrijk project dat voortvloeit uit de regiovisie is de ontwikkeling van het gebied ten oosten van de stad Groningen - Meerstad. Bij de behandeling van de regiovisie heeft de GPV-fractie sterk gepleit voor zo'n ontwikkeling en ook gevraagd om daaraan prioriteit te geven. Wij zijn dan ook gelukkig met het feit dat deze plannen nu op stapel staan. Het open planproces, waarvoor terecht gekozen is, geeft voor betrokkenen in het gebied en belanghebbenden mogelijkheden om in gezamenlijkheid het plan in te vullen, met inachtneming van de gekozen uitgangspunten. Een ambitieus plan dat wij met grote belangstelling, maar niettemin kritisch, zullen volgen. De landbouw is van groot belang voor onze provincie en kan dat ook blijven als wij, als provinciale overheid, samen met anderen bereid zijn daartoe de randvoorwaarden te ondersteunen. Veranderingen of vernieuwingen zullen samen met de sector vorm en inhoud moeten worden gegeven. Dat is een benadering die ons aanspreekt. Een positieve insteek, die de ondernemers in deze sector stimuleert en motiveert en die de kommer en kwel-scenario's overstijgt. Want scenario's van onzekerheid, van afnemende aantallen en van afhankelijkheid van de Europese markt en inkomensbeleid zijn aspecten waar rekening mee moet worden gehouden, maar zij mogen niet leidend zijn in de ondersteuning die wij aan deze sector willen geven. De mogelijkheden van functievermenging op het platteland kunnen een positieve invloed hebben op de werkgelegenheid, de leefbaarheid en het voorzieningenpeil. Bij de behandeling van het Provinciaal Omgevingsplan hebben we dit punt onder de aandacht van het college gebracht. We hebben toen aandacht gevraagd voor het zogenaamde "Beierse model" waarmee wordt beoogd dat kleinschalige, landschappelijk aantrekkelijke boerderijen in deeltijd worden beheerd, terwijl de boer daarnaast ook een industriële of dienstensectorbaan heeft. Het provinciaal landbouwbeleid zou door een actualisatie van de landbouwnota uit 1994 in vele opzichten helderheid en een toekomstvisie kunnen geven. Een integrale nota, waarin de direct aan de landbouw gerelateerde sectoren – onder andere veehouderij, tuinbouw en biologische landbouw eveneens worden belicht. Is het college hiertoe bereid? Bij het verduurzamen van het landbouwbeleid zullen de proefboerderijen een centrale plaats moeten blijven innemen. Onderzoek plegen en ervaring opdoen met nieuwe ontwikkelingen en nieuwe teelten moeten niet ongestructureerd plaatsvinden. De voorbereidingen voor Agenda van de Veenkoloniën zijn niet herkenbaar in de rijksbegroting verwoord. Blijft het college bij zijn voornemen deze agenda zo spoedig mogelijk op te stellen? Het intensief-meervoudig gebruik van de ruimte zou een voortdurend aandachtspunt moeten zijn bij ontwikkeling van gebieden en projecten. Het voorstel van de RPF/SGP-fractie van vorig jaar, namelijk "Groen Groeiend Groningen", een prachtige productieve provincie met een dubbele bodem, is een uitdaging die de moeite waard is. De maatschappelijke knelpunten die op de terreinen Zorg en Welzijn aan de orde zijn, zoals ambulancezorg, jeugdhulpverlening, gehandicaptenzorg en huisartsencapaciteit, worden voortvarend en binnen de mogelijkheden van het provinciaal bestuur aangepakt en/of uitgevoerd.
26
In de zorg is het begrip "vraaggestuurd" veelal het uitgangspunt. We weten wat dit betekent, maar kunnen er slecht mee uit de voeten. Productieaantallen en doelstellingen bepalen in werkelijkheid de omvang van de te verlenen zorg. Het gevaar dat de zorg een zaak wordt van verkoper en klant is niet onvoorstelbaar en ondenkbaar. Met andere woorden, er is sprake van een systeemgestuurde of, zo men wil, een budgetgestuurde zorg. Er zijn signalen dat er ten aanzien van management en efficiency nog veel te doen staat. Een arts merkte onlangs op dat zolang er meer tijd wordt besteed aan het vergaderen dan aan het uitvoeren van bijvoorbeeld operaties er nog veel verbeterd kan worden. De uitspraak van Geert Mak in zijn boek "De eeuw van mijn vader”' zou hier wel eens enigszins van toepassing kunnen zijn. Hij zei: “ze vergaderen en vergaderen totdat ze tot hun vaderen vergaderd zijn", en dat terwijl de behoefte centraal zou moeten staan. Een groot knelpunt in de zorg is personeelsgebrek. De opleiding HBO verpleegkunde heeft opnieuw 20 procent minder studenten ingeschreven. De verwachting is dat ook in het LBO die trend zich zal doorzetten. De oorzaken liggen bij een hoge werkdruk, een relatief lage beloning en geringe ontplooiingsmogelijkheden. Demente bejaarden naar het toilet brengen moet het afleggen tegen lease-auto's en lucratieve arbeidsvoorwaarden elders. De fracties van GPV en RPF/SGP vinden een goed georganiseerde en doelmatige ambulancedienst van groot belang. De optimalisatie van de dienstverlening, de organisatie en de aanrijtijden moet met kracht worden voortgezet. Wij opteren voor het zogenaamde publieke model, waarbij de provincie de plannings - en financieringsfunctie krijgt. Provinciegrenzen mogen geen belemmeringen zijn bij het bereiken van de wettelijk vastgestelde aanrijtijd van 15 minuten en daarvoor is een zekere samenwerking noodzakelijk. Naar onze mening moet een gedegen overleg plaatsvinden tussen de ziekenhuizen, de ambulancediensten en de CPA over afstemming en inzet van ambulancevervoer en traumateams. De fracties van GPV en RPF/SGP zijn het op hoofdlijnen eens met het ouderenbeleid dat door het college wordt gevoerd. Bijzondere aandacht is nodig als het gaat om de gevolgen van vergrijzing. Wij verwachten van het college een krachtige stimulering van de gemeenten bij hun integraal ouderenbeleid, met accenten op vergroten van zelfredzaamheid en zelfstandigheid en op het stimuleren van ouderenparticipatie in allerlei verbanden van de samenleving. Begin dit jaar hebben wij vragen gesteld over de traagheid bij het wegwerken van de wachtlijsten in de zorg als gevolg van langdurige procedures. Kunt u aangeven of de wachtlijsten in de zorg aanmerkelijk zijn gedaald en wat de verwachting is voor het jaar 2002? Welke belemmeringen zijn er in dit verband nog te verwachten? Het vrijwilligerswerk, in het bijzonder in de zorg, waar naastenliefde en barmhartigheid in de praktijk worden, gebracht, is een wezenlijk onderdeel van ons samenleven. Wij kunnen ons soms niet aan de indruk onttrekken dat de behoefte in schril contrast staat met het aanbod. Het is een toch een morele verantwoordelijkheid van alle burgers om hieraan hun bijdrage te leveren? De overheid, ook de provinciale overheid, kan een stimulerende en regisserende rol vervullen, maar dat mag nooit uitgroeien tot een volledig sturen, plannen en organiseren van vrijwilligerswerk. Tijdelijk een flankerend beleid ontwikkelen en uitvoeren heeft onze sympathie, maar het moet naar onze mening niet zo zijn dat aan vrijwilligerswerk een volledige professionele invulling wordt gegeven, want dan is het geen vrijwilligerswerk meer. Vrijwilligerswerk heeft een eigen toegevoegde waarde en dat moet zo blijven. Wel kunnen we als provincie in de voorwaardenscheppende sfeer ons steentje bijdragen. Bij de behandeling van de Cultuurnota 2001-2004 is uitvoerig gesproken over de Groninger taal en cultuur. Wij hebben aangegeven dat wij de ontwikkeling van en de educatie in de Groninger taal en cultuur van harte steunen. De gedeputeerde stelde terecht, dat de regie weer bij de provincie moet komen omdat het ontbreekt aan een helder perspectief en het onduidelijk is wat we willen met onze Groninger taal. De gedeputeerde heeft om die reden een notitie toegezegd, waarin het streektaalbeleid zal worden geformuleerd en waarin de huidige stand van zaken zal worden aangegeven. Mogen wij vernemen hoe het staat met deze notitie en wanneer die te verwachten is? Het culturele architectuurfestival Blue Moon is achter de rug. Het bezoekersaantal is tegengevallen. Het gaat niet alleen om kwantiteit, maar ook over de kwaliteit van de presentatie. Omdat de provincie een flink bedrag in dit festival heeft gestoken, dringen wij aan op een evaluatie van dit project. Op het terrein van de fietsinfrastructuur zijn een aantal verbeteringen te constateren. Er is sprake van maatregelen die gericht zijn op kwaliteit, comfort, sociale en verkeersveiligheid en het aansluiten van P+R-transferia. Er komt dit najaar een landelijke formule voor huurfietsen op openbaarvervoersknooppunten. Ook zal er een campagne worden opgestart om de automobilist aan te moedigen de fiets te nemen voor ritten korter dan 7 kilometer. Wij gaan ervan uit dat het college in samenwerking met de gemeente Groningen op deze onderwerpen inhaakt. Van de fiets stappen we over op het openbaar vervoer. Er ligt inmiddels een aantal plannen en
27
studies op de plank over het stadsgewestelijk openbaar vervoer, maar de vraag is: wanneer trekt het stof op aangaande het STOV? In al deze plannen zijn wij als provincie afhankelijk van de geldstromen van, onder andere, Den Haag. Zonder voldoende financiële middelen dreigen de plannen die nu op de rol staan, te mislukken. Of, in verkeerstermen, zonder geld staat alles stil. Ook met betrekking tot andere knelpunten op het gebied van verkeer en vervoer draait het om geld. Aan plannen is geen gebrek. We noemen een paar zaken. De N33 staat nog steeds niet in het MIT. De middelen die nodig zijn voor de noodoplossingen zijn zelfs niet beschikbaar. Wanneer wel? De voortgang met betrekking tot de N366 is bepaald niet indrukwekkend. Ook met betrekking tot de weg Appingedam-Eemshaven is een bedrag van 26 miljoen gulden nog niet gedekt, zo hebben we begrepen. De huidige dichtslibbing op de ringwegen rond de stad Groningen en de oplossingen die straks in uitvoering worden genomen, geven geen uitzicht op verbeteringen op lange termijn. De heer TERPSTRA: Betekent dit dat u zich opstelt ten gunste van de Zuidtangent? Is dat voor u de ultieme oplossing. De heer SLAGER: Ik heb dat niet uitgesproken. De heer TERPSTRA: U zegt dat de huidige maatregelen geen uitzicht geven op de langere termijn. Misschien kan ik u helpen door erop te wijzen dat er ook een zuidtangentontwikkeling is. De heer SLAGER: Is de VVD-fractie van mening dat de Zuidtangent aanleggen de enige oplossing van dit probleem is? De heer TERPSTRA: Nee, dat hebt u mij niet horen stellen. Wij gebruiken dit gewoon keurig in de volgorde zoals die is afgesproken, namelijk de zuidelijke rondweg aanpassen, het STOV implementeren en – als derde slag daarin – de Zuidtangent. De heer SLAGER: Wij realiseren ons zeer wel dat het Rijk en de gemeente Groningen ook partner zijn in dit geheel, maar dit laat onverlet dat de aansturing en de coördinatie in samenwerking met de provincie moeten worden uitgevoerd. Voorzover ons bekend wordt er momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de ontsluiting van Noordwest Groningen. De studie richt zich op een nieuwe weg, naar wij hebben begrepen. Wij verwijzen ook naar de brief van 28 september jl. Een aantal jaren geleden is over dit punt vanuit het GPV al een motie ingediend. Ook het CDA is actief geweest op dit gebied. Ik begrijp nu ook wat de heer Hollenga bedoelt met de opmerking “samen optrekken”. Ik kom tot een afsluiting. Het was weer een hele opsomming van ideeën en gedachten, van vragen en opmerkingen, van kritiek en lof, wat u maar wilt. Wij hebben op deze manier weer een poging gedaan om bij te dragen aan het wel en wee van onze provincie in de nabije toekomst - het jaar 2002 - maar ook op lange termijn. Hoe die toekomst eruit ziet? Wij weten het niet. Sommige dingen veranderen in een oogwenk. In mijn inleiding heb ik dat ook al aangegeven. Je hoort opmerkingen als: "Op 11 september is er iets veranderd. Het zal nooit weer zijn zoals het geweest is". Maar dat was ook de boodschap van minister-president Den Uyl toen hij in 1973 de autoloze zondagen moest aankondigen, en toch rijden wij weer vrolijk in onze auto naar de brievenbus alsof er niets gebeurd is, en is de welvaart in onze westerse wereld op een ongekende manier toegenomen. Velen van ons delen daarin. De fracties van GPV en RPF/SGP gaan vol vertrouwen de toekomst tegemoet, vanuit het besef dat er één is die alles regeert. Ook al begrijpen wij vandaag de dag niet alles, voor wanhoop is geen reden. Soms gebeuren er heel vervelende dingen, ook in ons persoonlijke leven, en soms komt alles onverwacht ook zomaar weer goed. Wij wensen het complete provinciale bestuur en allen die daarbij betrokken zijn, Gods zegen toe, voor nu en voor het jaar 2002. Mevrouw DE RIDDER: Voorzitter! Ik wil beginnen met de opmerking dat het toch wat onwezenlijk voelt om hier nu te bekvechten over verschillende visies op het provinciaal beleid terwijl de Verenigde Staten net zijn begonnen met de reactie op de aanslag van 11 september. De vraag is hoe dit zal aflopen en waar het ons zal brengen. Ieder zijn taak. Vandaag gaat het hier om de provinciale begroting en de Algemene Beschouwingen. Graag richt ik mij om te beginnen namens D66 tot de mensen die gereageerd hebben op de
28
Begrotingskrant, vooral ook om gelijk mijnheer De Wit van reactie 20 te laten weten dat die reacties niet direct in de prullenmand verdwijnen. Natuurlijk niet, want wij zitten hier niet om met elkaar te bedenken wat wij het beste vinden, maar om namens alle inwoners te besluiten met welk beleid wij menen dat de Groningse samenleving het best gediend kan worden. Daarbij is elke schriftelijke, telefonische of mondelinge reactie welkom, hoe meer hoe beter. Hierbij zijn onze mogelijkheden niet onbeperkt. Nederland is bestuurlijk nu eenmaal op een bepaalde manier ingedeeld en wij hebben de verantwoordelijkheden van anderen te respecteren. Rense Houwing van reactie 7 wil ik dan ook zeggen dat hij zich er niet voor hoeft te schamen dat hij geen zicht heeft op de provinciale taken en verantwoordelijkheden, want zo helder is de overheid en ook deze begroting daar inderdaad niet over. De begroting begint wel met een inleiding, waarin de taakopvatting omschreven staat, namelijk het oppakken van maatschappelijke vraagstukken en het pakken van kansen. Dat is een taakopvatting waar wij het mee eens zijn, maar de bevoegdhedenverdeling over de diverse overheden bepaalt wel wat we kunnen doen en waar we zelfstandig verantwoordelijkheid kunnen nemen. Helderheid is de basis van een goed functionerende democratie, dus moeten we daar ook duidelijk in zijn. De provincie is wat ons betreft in eerste instantie regionaal bestuur, met specifieke verantwoordelijkheden op het terrein van de zorg, cultuur, milieu, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en water. De basis is wat ons betreft de ruimtelijke ordening, de provinciale taak van oudsher. Een verantwoordelijke taak, met effecten voor alle aspecten van het maatschappelijke leven en daarmee een taak die pas goed uitgevoerd kan worden met een goed begrip van alle processen die in de samenleving plaatsvinden. Dat maakt ruimtelijke ordening het beleidsterrein bij uitstek dus om de basis te leggen voor integraal beleid en maatwerk. Juist vanwege dat maatwerk en de mogelijkheden voor de samenleving om zelf invloed te hebben op de vormgeving van de fysieke leefomgeving, zijn wij positief over het POP. Dat hebben wij nooit onder stoelen of banken geschoven. Maar de ruimtelijke ordening is geen doel op zichzelf, het is een middel; een middel om randvoorwaarden te stellen, waarmee wij kunnen bevorderen dat de samenleving en de fysieke leefomgeving zich op positieve wijze, duurzaam ontwikkelt. Duurzame ontwikkeling, dat is het doel: een evenwichtige groei met oog voor de toekomst en respect voor het verleden. Wat is daarvoor nodig? Een goede economie, zoveel mogelijk kansen om mee te doen en daadwerkelijke zorg voor het milieu. Om te beginnen: de economie. Want we zullen toch in staat moeten zijn ons brood te verdienen met zijn allen. De recent aangekondigde sluiting van delen van AKZO laat goed zien dat bestuurlijke inspanning op dit terrein noodzakelijk en zinvol is, maar meer dan het leveren van bestuurlijke inspanning en het creëren van zo gunstig mogelijke randvoorwaarden kunnen we niet. Veel daarvan doen wij in samenwerking met de andere Noordelijke provincies, waarvoor we weer afhankelijk zijn van Europa en het Rijk. Over helderheid gesproken! Een belangrijke randvoorwaarde voor de ontwikkeling van de noordelijke economie, waar de D66fractie veel van verwacht, is de magneetzweefbaan, die naar ons idee ook een belangrijk mobiliteitsprobleem in de Randstad op kan lossen. Als wij echter de laatste uitspraken van minister Netelenbos goed hebben begrepen, laat het Rijk ons hier goed in de steek. De Hanzelijn is geen alternatief voor de Zuiderzeelijn. De minister zei dat ze zo bang was dat het Noorden net zo zou worden als de rest van het land. Wat is dat voor een argument? Wat wil ze dan? Dat wij hier een grote, monumentale achtertuin worden van de rest van het land? Natuurlijk niet. Wij zijn zelfbewust en willen dat mensen hier in Groningen even veel kansen hebben als in de rest van Nederland, ook op werk. Dat heeft alles met rechtvaardigheid te maken. Daarbij zijn wij allesbehalve van plan om de fouten van de Randstad te maken. Sterker nog, zoals D66 ook bij het vaststellen van het Kompas al heeft gezegd, wij zijn van mening dat het aantrekkelijk en leefbaar houden van het platteland ook een voorwaarde is om de economie verder te stimuleren. Dan moeten mensen echter niet het idee hebben dat zij in ergens ver weg van alles terechtkomen. De magneetzweefbaan zou die gevoelsmatige afstand kunnen verkleinen. Een andere technologie die afstanden over de hele wereld al heeft doen verminderen is de ICT. Een uitstekende ICT-infrastructuur kan nieuwe bedrijven, waarvoor de afstand tot de Randstad nog enigszins een probleem is, over de streep trekken. Maar ook maatschappelijk heeft de ICT een belangrijke plaats verworven. Zoals wij echter uit de monitor hebben kunnen opmaken, heeft een groot deel van de Groningers nog geen aansluiting op de digitale wereld. Nu zal een deel van hen daar ook geen behoefte aan hebben. Een ander deel heeft misschien wel belangstelling, maar voor hen is aansluiting vinden op de digitale snelweg om wat voor reden dan ook een hoge drempel. Drempels wil D66 altijd graag slechten. Wij zijn dan ook blij dat in een enkele gebiedsuitwerking van het POP vermeld staat dat het realiseren van
29
multifunctionele centra tot de mogelijkheden behoort en dat "de ICT-mogelijkheden hiervoor kunnen worden aangewend." Nu staat dat er nogal vaag, maar als dit betekent dat er gewerkt wordt aan een soort vensterscholen, dus ontmoetingsplaatsen die voor meerdere doelgroepen laagdrempelig zijn en waar mensen bijvoorbeeld de gelegenheid krijgen om toe te treden tot de digitale wereld, zijn we daar heel blij mee. Want maatschappelijke participatie is het tweede aspect van duurzame ontwikkeling dat voor ons als links-liberalen van groot belang is; dat zoveel mogelijk mensen aan zoveel mogelijk onderdelen van de maatschappij kunnen meedoen en ieder op eigen wijze hun steentje aan de samenleving kunnen bijdragen. Werk is een belangrijke vorm van maatschappelijke participatie, maar het leven bestaat niet alleen uit betaald werken. Maatschappelijke participatie betekent ook theedrinken met je bejaarde buurvrouw, leren, sporten, meehelpen in het dierenasiel, actief zijn in de huurdersvereniging, kortom, vrijwilligerswerk, in een sector waar iedereen een plekje kan vinden. Waar interactie plaatsvindt die mensen kan stimuleren tot verdere ontplooiing. Wij hebben er al eerder aandacht voor gevraagd en wij zijn blij dat het college dit maatschappelijk fenomeen, dat weliswaar niet tot zijn kerntaken behoort, nu dan toch eindelijk aandacht geeft. Maar de provincie kan natuurlijk nog veel meer doen om mensen mee te laten doen; in de uitvoering van het beleid, bijvoorbeeld. Om de kwaliteit van het openbaar vervoer te verbeteren, de provincie toeristisch aantrekkelijker te maken, of om een bijdrage te leveren aan het winnen van windenergie. Wij vinden het onbegrijpelijk dat het het college maar niet lukt om mensen die windenergie willen opwekken, de kans te geven om hun bijdrage aan de uitvoering van het provinciale beleid te leveren. Een belangrijk onderdeel van het provinciaal beleid waarin we burgers kunnen laten meedoen, is de uitwerking van het POP. De stap die gemaakt moet worden is dat mensen worden uitgedaagd om hun eigen bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van hun leefomgeving te leveren. Dat de organisatie niet zo ingewikkeld wordt, dat initiatieven van onderop gefrustreerd raken in de uitvoering. Wij leggen hier de nadruk op, omdat we nogal eens een telefoontje of een brief krijgen van mensen die namens hun buurt of anderszins actief als vrijwilliger deelnemen aan een platform in de herstructurering of de herinrichting van een gebied, maar die gefrustreerd raken omdat in de uitvoering of bij latere beleidsontwikkeling blijkt dat er helemaal geen rekening is gehouden met dat wat zij hebben gezegd. In zo'n geval wordt energie verspild, worden kansen gemist en werk je een kloof tussen burger en bestuur in de hand. Het geeft aan dat heldere communicatie en uitleggen waarom je het ene voorstel wel opneemt en het andere niet van groot belang is: beleid moet uit te leggen zijn. Maar we willen hier niet negatief doen. De studie Vitalisering platteland over het Lauwersland laat zien dat het benutten van ervaringen en het stimuleren van particulier initiatief kan. We gaan er dan ook van uit dat die ervaring ook bij de uitwerking van het POP benut wordt. In diezelfde studie kwam ook naar voren dat duidelijke beleidskaders noodzakelijk zijn om frustratie in de uitvoering te voorkomen. We gaan er daarom ook van uit dat, waar blijkt dat het door ons vastgestelde POP in de uitvoering te weinig helder houvast blijkt te bieden, wij dat hier in de Staten terugkrijgen. Een bijzondere uitwerkingsregio voor het POP vormt de Veenkoloniën De start was goed: Rijk, gemeenten en provincies zijn zich bewust van de onderlinge afhankelijkheid en de noodzaak tot samenwerking om met een ontwikkelingsvisie te komen. Het is logisch dat je dan gaan kijken naar de ervaringen die reeds zijn opgedaan. Dan is daar het Oldambt, waar een grootse breuk met het verleden door opleggen van een heel nieuwe sjabloon, te weten de Blauwe stad, de economische vitaliteit moet doen terugkeren. Hoe dat gaat uitpakken weten we nog niet. Dan is daar ook de Regiovisie Groningen-Assen, waar de tussenkomst van Riek Bakker heeft gezorgd voor een hechte bestuurlijke samenwerking. Het lijkt erop dat de regiovisie als voorbeeld dient voor de uitwerking van de Veenkoloniën. Er worden nu grote bedragen uitgegeven aan visionairs die een soort masterplan moeten gaan neerleggen. Wij vragen ons af of dat logisch is, of het verstandig is en of dat geen verkwisting van overheidsgeld is. Onzes inziens is het voor de Veenkoloniën nu tijd om te kiezen voor een nieuwe aanpak, die de gedachtengang van het POP eer aan doet, door het stimuleren van de ontwikkeling van onderaf. Kunnen we het geld dat naar Jo Coenen zou gaan niet beter in de zak houden en in plaats daarvan een prijsvraag uitschrijven? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Welk geld gaat naar Jo Coenen? Weet u dat? Mevrouw DE RIDDER: Ik had begrepen uit de plannen voor de regiovisie dat Jo Coenen zou worden uitgenodigd om een masterplan te maken. Jo Coenen doet dat niet gratis.
30
De heer WARRIS: Dat is dus een van die visionairs. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: U gaat van de veronderstelling uit dat er inderdaad al afspraken zijn met Jo Coenen en dat dat plan inderdaad niet gratis is. Er wordt echter oriënterend gesproken met de rijksbouwmeester over de ontwikkelingen in de Veenkoloniën. Mevrouw DE RIDDER: Het advies dat wij bij dezen geven, is daar nog even mee te wachten. Naar onze mening kunnen wij beter een prijsvraag uitschrijven waarin bewoners en ondernemers wordt gevraagd om met voorstellen te komen. Het op Coenen bespaarde geld kan dan direct ten goede komen aan de regio. De internationale ontwikkelingen in de landbouw zijn aanleiding tot de zorg in de Veenkoloniën. Moeten wij dan niet de boeren gewoon wat meer ruimte geven om zèlf met voorstellen te komen? Moeten wij niet gewoon de randvoorwaarden uit het POP duidelijk maken en iedere boer de vrijheid geven om zijn onderneming te herstructureren, tot natuurbeheerder, toeristisch bedrijf, ICT-bedrijf, energieproducent of projectontwikkelaar, zolang hij maar aan de randvoorwaarden voldoet? De heer GERRITSEN: Dit gaat wel heel ver. Vindt D66 nu echt dat alles wat burgers, boeren en buitenlui zelf verzinnen goed is en dat dit dan allemaal maar gewoon moet gebeuren? Is dat het uitgangspunt? Mevrouw DE RIDDER: Nee, vandaar dat ik ook sprak over een prijsvraag. Naar de ideeën die er leven moet je luisteren. Er zijn natuurlijk heel veel mensen die met ideeën rondlopen. Daar kunnen heel goede ideeën tussen zitten. Het gaat om de benadering van onderop. De overheid is er om de samenleving te ondersteunen. Waarom zou je dan niet de ideeën die in de samenleving leven beter benutten? De heer GERRITSEN: Wij zijn het er wel over eens dat men die moet benutten, maar je zou zelf iets richtinggevends kunnen aangeven. Mevrouw DE RIDDER: U wilt de richting laten aangeven door Jo Coenen, wij door de burgers en de boeren uit het gebied. De heer GERRITSEN: Ik heb mij over Jo Coenen niet uitgelaten. Mevrouw DE RIDDER: De taak van de overheid in de gedachtegang van het POP is dus niet zozeer het formuleren van de oplossing tot duurzame ontwikkeling, als wel te stimuleren dat een duurzame ontwikkeling tot stand komt, waarbij de randvoorwaarden duidelijk zijn aangegeven. Tenslotte kom ik bij de participatie van burgers in de besluitvorming. Het is bekend dat wij graag willen dat burgers invloed kunnen uitoefenen op het beleid en desnoods aan de noodrem kunnen trekken. Die kans komt er ook. Of de meerderheid van deze Staten nu voor of tegen directe vormen van democratie is, of zij dat nu wel of niet een bedreiging van de democratie ervaart - zoals de PvdA het onlangs nog omschreef - met ingang van 1 januari 2002 wordt de tijdelijke referendumwet van kracht, die het voor burgers mogelijk maakt om over besluiten die wij hier nemen een volksraadpleging aan te vragen. Nu is die referendumwet nogal algemeen van aard, dus lijkt het ons het belangrijk dat wij het hier voor onszelf goed regelen. Vandaar dat u nog dit najaar van ons alsnog een initiatiefvoorstel referendum tegemoet kunt zien. De heer GERRITSEN: Mevrouw De Ridder maakt mij nu toch heel nieuwsgierig. Ik zou het toch leuk vinden als zij een tipje van de sluier kan oplichten waar die uitwerking wat haar betreft heen zou moeten. Mevrouw DE RIDDER: D66 vindt het belangrijk dat wij in de provincie een verordening maken waarin duidelijk staat welke besluiten in aanmerking komen voor een referendum en hoe wij daarmee omgaan. Als een besluit referendabel is, is er ook een bepaalde tijd nodig tussen het besluit en de start met de uitvoering. Bovendien vinden wij het belangrijk dat de informatievoorziening als een referendum wordt aangevraagd goed regelen. Ter voorbereiding daarop plaatsen wij vandaag nog een oproep op onze website – het adres is www.d66statengroningen.nl - met de vraag over welke onderwerpen mensen in deze provincie graag een referendum zouden willen aanvragen.
31
Een ding moeten wij in ieder geval nu alvast regelen, en dat zijn de financiën. In de begroting hebben we geen budget aangetroffen om de burger over de referendummogelijkheden te informeren, evenmin als een reservering voor de te maken kosten ingeval inwoners van deze provincie van dat recht gebruik maken. Vandaar dat we daarvoor twee amendementen indienen. De VOORZITTER: Mevrouw De Ridder stelt de volgende amendementen voor: “Amendement op de Beleidsbegroting 2002 Toevoegen: De Provincie reserveert voor het jaar 2002 een bedrag van 725.000 euro ter dekking van de kosten van een mogelijk te houden referendum. Dekking hiervoor uit de nog beschikbare middelen voor nieuw beleid 2002”. Het amendement kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer A. “Amendement op de Beleidsbegroting 2002 Toevoegen: De Provincie zal in januari 2002 de burgers van de Provincie voorlichten over de mogelijkheden die er zijn met betrekking tot het organiseren van een referendum. Voor deze voorlichting wordt een bedrag van 30.000 euro in de begroting 2002 opgenomen. Dekking hiervoor uit de nog beschikbare middelen voor nieuw beleid 2002”. Het amendement kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer B. Mevrouw DE RIDDER: Voorzitter! Ik kom bij het derde aspect dat voor D66, naast economie en participatie, integraal onderdeel uitmaakt van duurzame ontwikkeling, namelijk het milieu. Dat missen wij eigenlijk in de voorgestelde uitwerking van het POP. Het KNMI heeft vorige week duidelijk gemaakt dat er daadwerkelijk sprake is van een klimaatverandering, en dat die mede veroorzaakt wordt door het broeikaseffect. Extra reden dus om daar wat aan te doen en om de mogelijkheden tot vermindering van de CO2-uitstoot en het gebruik van duurzame energie in de uitwerking mee te nemen. Integraal, want het kan op alle terreinen: verkeer en vervoer, bedrijventerreinen, woningbouw en ruimtelijke ordening. Zonnepanelen op buurthuizen, nieuwe woonwijken met goede openbaarvervoerverbindingen, voorzieningen op fietsafstand, er is zoveel meer te doen dan we op dit moment doen. Vandaar dat wij samen met Groen Links een motie hebben ingediend. De rol van de overheid beperkt zich natuurlijk niet overal tot het stellen van randvoorwaarden en het stimuleren van participatie. De overheid moet ook garanties kunnen afgeven; de garantie dat de inwoners van deze provincie met een gerust hart kunnen blijven ademhalen. We kijken vol spanning uit naar het debat dat we in de commissie Milieu gaan voeren over de milieuhandhaving. Wij hopen dat de uitkomst van het debat ertoe zal leiden dat de handhaving van het milieubeleid niet beperkt blijft tot het juridisch verantwoord in elkaar draaien van een milieuvergunning en een jaarlijkse papieren controle daarop. Als het gaat om garanties voor een schone lucht, bodem en water, dan geldt het credo 'meten is weten'. Het lijkt ons daarom geen overbodige luxe om daar meer aan te doen. Misschien moeten we ook de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening en de milieuhandhaving wel scheiden. Daar schijnen elders goede ervaringen mee opgedaan te zijn. Zolang wij maar helder kunnen aantonen dat wij er in deze provincie alles aan doen en er ook in slagen om de milieukwaliteit te bewaken en waar mogelijk te verbeteren. Duurzame ontwikkeling betekent voor D66 ook: met behoud van toekomstmogelijkheden - vandaar die aandacht voor het milieu en duurzame energie - en met respect voor het verleden voldoen aan de eisen van nu. Aan interessante steden en landschappen is die historische ontwikkeling als het ware af te lezen. Respect voor bestaande cultuurhistorische landschappen betekent wat ons betreft dan ook niet dat er niets meer mogelijk is, maar dat we moeten kijken welke randvoorwaarden we moeten opstellen om de bestaande waarden zichtbaar te houden. We moeten niet te conservatief zijn of te bang om tekenen van deze tijd zichtbaar te maken. De generatie na ons mag de innovaties en overheersende opvattingen van deze tijd best zien. De taak van het bouwheerschap ligt er wat ons
32
betreft dus ook in om toekomstige generaties te laten zien dat wij duurzaam, met oog voor de behoeften van deze samenleving en met respect voor landschap en milieu, onze ruimtebehoefte hebben willen invullen. Want ruimtebehoefte hebben we, dat moeten we niet ontkennen; ook voor windmolens. Daarin moeten we ook niet te bekrompen doen. De Duitse grens - we hebben het al eerder gezegd - leent zich uitstekend voor het plaatsen van windmolens. Volgens onze definitie is dat deel van de grens waar aan Duitse zijde windmolens staan een industrieterrein. Dus wat let ons om er zelf aan deze kant nog een paar bij te plaatsen? Een aantasting van het landschap betekent het daar in ieder geval niet meer. De heer GERRITSEN: Mag er dan ook een mooi gordijn van Christo bij? Mevrouw DE RIDDER: Het doel is wat D66 betreft helder: duurzame ontwikkeling dankzij gelijkwaardige aandacht voor mens, milieu en economie. Wat ons als links-liberalen betreft, bereiken we dat dankzij een betrokken en participerende bevolking, een randvoorwaardenstellende en stimulerende overheid, en werkelijk oog voor een leefbare toekomst. De heer HEMMES: Voorzitter! “Wie niet voor ons is, is tegen ons”. Dit waren de woorden vrij kort na de verschrikkelijke aanslagen in de Verenigde Staten, uitgesproken door president Bush. Leiders van allerlei landen, waaronder onze eigen premier Kok, riepen “we zijn in oorlog”. 11 september 2001, een zwarte dag. De grote paniek die dit alles teweeg heeft gebracht, plus de onzekerheid die dit bij de bevolking opriep - dus ook bij ons - heeft ertoe geleid dat de begroting van de provincie, en dus onze Algemene Beschouwingen, ineens geen prioriteit meer had en dus is blijven liggen. Maar, zoals immer, het leven gaat door, er wordt weer gevoetbald, de mensen pakken de draad weer op en de provinciale politiek blijft draaien. Ook de SP fractie neemt hierin haar verantwoordelijkheid. Maar het mag duidelijk zijn, het hoofd stond er niet naar. De ramp van de elfde september heeft namelijk laten zien hoe kwetsbaar ieder van ons is op deze wereld. Voorzitter, terug naar de dingen van alledag. Wij zijn wel wat overdonderd door de uitslag van de enquête die door de provincie is gehouden en ook door uitspraken van Commissaris van de Koningin Van Kemenade, die van mening is om de provincies maar te laten fuseren. Misschien moeten wij beiden zaken toch wat relativeren. Ik kom hier nog op terug. Wie niet voor is, is tegen. Deze woorden blijven bij mij rondspoken. Het doet mij denken aan de kritiek die de SP telkens krijgt, namelijk dat we altijd overal tegen zouden zijn. Dat dit onzin is, hebben we hier al vaker bewezen, maar vandaag wil ik dat nog wel wat accentueren. Voor ons ligt de beleidsbegroting 2002, een jaar waarin veel staat te gebeuren. Grote onzekerheid in de wereld, invoering van de Euro en verkiezingen voor gemeenteraad en Tweede Kamer. Voor een aantal zaken houden we ons hart vast, namelijk de onzekerheid in de wereld en de invoering van de Euro. Beiden konden nog wel eens leiden tot grote problemen. Waar we minder tegen opzien, zijn de verkiezingen. Mijn partij ligt op koers en steeds meer mensen zien dat. Voorzitter, vorig jaar riep elke fractie: “Het gaat goed met de economie en met Groningen”. Ondanks een aantal onzekerheden geldt dat nog steeds. Er is nog steeds geld genoeg om wat mee te kunnen doen, of daarmee de juiste keuzes worden gemaakt is vers twee. Vorig jaar heb ik namens de SPfractie dit aan de kaak gesteld. Wat dat betreft kan ik mijn bijdrage van vorig jaar wel weer herhalen, maar de politiek is al zo saai, dus laten we dat maar niet doen! Voorzitter, het beleid van dit provinciaal bestuur is niet altijd ons beleid, maar mijn fractie was aangenaam verrast om bovenaan blz. 10 van de begroting te lezen: “Op dit moment zien wij meer redenen voor een toe- en aantredende overheid dan voor een terugtredende overheid. Met name daar waar basisrechten van mensen in het geding zijn (…) en ontwikkelingen vergaande en duurzame gevolgen hebben ruimtelijke ingrepen en kwaliteiten) is een sterk optredende overheid geboden.” Als het college daar nu ook nog eens achter zet “de overheid is verantwoordelijk voor een aantal basisvoorzieningen” - u kunt zelf invullen welke ik daarmee bedoel - zouden we bijna bij dit college kunnen aanschuiven. Want is het niet altijd de SP die constant waarschuwt voor een steeds verder terugtredende overheid? Dat nu ook andere partijen dit geen goede ontwikkeling vinden doet mij deugd. Beter laat dan nooit. Helaas klinken deze geluiden nog niet in Den Haag door, want Paars blijft maar doorgaan met meer marktwerking, ze hebben nog steeds niks geleerd van het failliet onlangs in een instelling van de thuiszorg en kraamzorg, of van de deplorabele toestand waarin de Nederlandse Spoorwegen zich bevinden. Nee, men wil nog veel verder gaan met marktwerking, in bijvoorbeeld het ambulancevervoer en in de ziekenhuiszorg. En nu wil men ook in het onderwijs meer marktwerking, het is zeker allemaal nog niet liberaal genoeg. Dat dit college het ook allemaal een beetje te ver vindt gaan, daarin vindt het college de SP aan zijn zijde.
33
Voorzitter, dan wil ik nu kort en bondig ook op uw verzoek de voor ons belangrijkste zaken langsgaan. Het gaat nog steeds goed met de economie, al zijn er hier en daar wat kleine haarscheurtjes te zien. Ook al menen sommigen dat het grote scheuren zijn, volgens ons valt het nog alleszins mee. Er is dus ook nog steeds behoefte aan meer arbeidskrachten. Wij zijn voor goede regelingen om WAO’ers – bijna 1 miljoen in totaal - weer te laten instromen. Werkgevers hebben hierin een belangrijke taak en de overheid moet hen daar middels wetgeving ook toe verplichten. Het kan en mag niet zo zijn dat er 1 miljoen mensen aan de kant staan waar er veel wel weer aan het werk zouden willen, maar dat niet kunnen omdat werkgevers - uitzonderingen daargelaten - het vertikken om zich hiervoor in te spannen. We zijn er geen voorstander van wat onder andere de landelijke VVD wil, namelijk mensen van 57 jaar en ouder weer opzadelen met een sollicitatieplicht, terwijl diezelfde partij asielzoekers elke vorm van arbeid wil onthouden. Tegelijkertijd worden mensen uit alle delen van de wereld gehaald om hier bijvoorbeeld in de gezondheidszorg te komen werken. Krommer kan het niet! Voor onze provincie geldt wat ons betreft nog steeds ‘economische groei, prima, maar niet ten koste van alles’. Dus niet overal maar nieuwe bedrijventerreinen, maar zuinig omgaan met de ruimte. De landbouw komt steeds verder onder druk te staan. Het is toch een van de pijlers waar onze provincie op draait. De SP is voorstander van een landbouwpolitiek waar boeren en natuurorganisaties samen door één deur kunnen. Dat is goed voor de landbouw, voor het Groninger landschap en voor de natuur. Dat dit niet makkelijk is geef ik toe, maar het is de moeite waard om ons voor in te zetten. Wat de glastuinbouw betreft, blijven wij op het standpunt staan dat dit een ongewenste ontwikkeling is voor grote delen van Groningen. De SP kiest ervoor om dit te concentreren in de Eemsmond. Dit heeft als voordeel de minste aantasting van het landschap en er kan gebruik worden gemaakt van de restwarmte van de daar aanwezige energiecentrale. Ik kom bij toerisme en recreatie. Laten we ons niet groter voordoen dan we zijn; kleinschaligheid en daar onze sterke punten uitbuiten. Vooral als we ook nog eens onze rust en ruimte blijven koesteren, kunnen we een uitvalsbasis zijn voor mensen die wat rust nodig hebben en dat levert ook nog iets op. Misschien wel het meest heikele punt voor ons, en ook voor veel inwoners van Groningen, is het onderwerp wonen en alles wat daarmee samenhangt. Onze dorpen en steden krijgen momenteel te maken met een algehele sloopwoede die zijn weerga niet kent. Groningen, Delfzijl, Veendam, Stadskanaal, Hoogezand en Pekela, overal klinkt de slopershamer. De SP is voor daar waar het echt niet anders kan en er geen andere oplossing is. Maar volgens ons - en ook volgens veel erbij betrokken bewoners - gebeurt het allemaal veel te rigoureus en zonder erbij na te denken wat de gevolgen kunnen zijn van dit beleid. Er wordt volstrekt onvoldoende rekening gehouden met het feit dat grote groepen mensen wel weer ergens betaalbaar moeten kunnen wonen. Wij zien de eerste problemen al op ons afkomen. Studenten die noodgedwongen op de camping moeten wonen, wachtlijsten in de stad Groningen, mensen die qua inkomen in een te duur huis komen te wonen, mensen die tientallen jaren met veel plezier in hun buurt hebben gewoond en nu moeten wijken voor de rijken en maar af moeten wachten waar ze zelf weer terechtkomen. De SP fractie is dan ook van mening dat het beleid stedelijke vernieuwing en herstructurering nog maar eens goed tegen het licht moet worden gehouden. Dat geldt ook voor het beleid om wat bouwen betreft de dorpen op slot te doen. Uit recent onderzoek blijkt - die geluiden hadden we zelf ook al wel opgevangen - dat de leefbaarheid in de dorpen ras terugloopt. De meest noodzakelijke voorzieningen zijn al weg of dreigen te verdwijnen. Dit is een slechte zaak, die met alle middelen gestopt dient te worden. Mijn fractie doet dan ook een klemmend beroep op dit college om zich op punt te herbezinnen. Een dorp zonder school, huisarts, bank, winkel en kroeg is ten dode opgeschreven. Dat is een aderlating voor de hele uitstraling van onze provincie en voor de mensen die er wonen. Wij zijn er voorstander van om de stad Groningen mogelijkheden te geven zich uit te breiden. We gunnen ook iedereen een huis met een tuin en gezien de teruggekeerde woningnood moet er in Groningen ruimte zijn om te bouwen. Maar om die reden mensen met geld maar de vrijheid geven om in de al steeds beperktere ruimte grote kavels te laten kopen gaat ons veel te ver. Ook anderen moeten van de ruimte kunnen blijven genieten. Daarom willen wij samen met andere organisaties een halt toe roepen aan de uitverkoop van het open landschap. De SP is voor Meerstad, maar wel ietsje minder. Het comité Minder Meerstad heeft daarvoor een aantal redenen. Twee daarvan spreken mij het meeste aan. Ten eerste: de open ruimte en het historisch gegroeide agrarisch cultuurlandschap zijn te waardevol om nodeloos opgeofferd te worden. Ten tweede: het volbouwen van open ruimte in Nederland gaat in een enorm tempo. Laten we dat verminderen, zodat ook volgende generaties nog kunnen genieten van vergezichten. Wat nu met
34
Meerstad dreigt te gebeuren, is een herhaling van de Blauwe Stad, ook al is daar nog geen schop de grond in. Voor beide plannen kunnen wij de handen niet op elkaar krijgen. Ik wil er ook nog voor waarschuwen dat beide plannen in een wat teruglopende economie elkaars grootste concurrent nog zullen blijken te zijn. Dat kan heel vervelende consequenties hebben. Wat de SP ook heel vervelend vindt, is dat er in het kader van de herstructurering mensen moeten verhuizen. Daar staat terecht een verhuisvergoeding tegenover, maar die verschilt van plaats tot plaats. Een schone taak voor de provincie om hier initiatieven te ontwikkelen om samen met gemeenten te komen tot meer gelijkheid, die een stuk onrechtvaardigheid weg zal nemen. Voorzitter, een heel ander onderwerp - al kunnen deze zaken wel met elkaar te maken krijgen - is de waterberging. Groningen wordt steeds natter en ook steeds lager. U herinnert zich nog mijn vissen en vogels. Er zijn grote ingrepen nodig om onze voeten droog te houden. Wij zijn voor natuurlijk waterbeheer, maar het kan en mag niet zo zijn dat als mensen - en dan voornamelijk landbouwers daar schade van ondervinden, zij niet voldoende worden gecompenseerd. Aan het klimaat kunnen wij niet zoveel doen, maar de bodemdaling ontstaat alleen maar ten faveure van economisch gewin. Mag het een beetje minder zijn? Anders hebben we het straks niet meer over de Blauwe Stad en Meerstad, maar over het Blauwe Meer. Bereikbaar Groningen, het schijnt dat de magneetzweefbaan ergens onderin een la is beland op de Haagse burelen. Dan komt er toch nog iets goeds van Paars! Ook wij willen een betere verbinding met de Randstad, maar de zweeftrein is niet onze keuze en blijkbaar staan wij daarin niet alleen. Wij zouden er dan ook voor willen pleiten dat de noordelijke lobby onder leiding van onze commissaris Alders de zweeftrein maar laat voor wat die is en alle energie gaat steken in een alternatief, namelijk een snelle Zuiderzeelijn over normaal spoor. Onze steun hebt u alvast. Wat het openbaar vervoer betreft, verwijs ik naar onze bijdrage van vorig jaar, die zouden we zo kunnen herhalen. Het is nog steeds knudde met een rietje. Er wordt ons constant beterschap beloofd, maar zolang we nog in treinen rijden die eigenlijk al jaren zijn afgeschreven, durven wij de stelling aan dat het openbaar vervoer nog steeds ziek is. GroenLinks heeft dat daarnet ook duidelijk gemaakt. Ik las vanochtend in de krant dat de overheid in Groot-Brittannië de zaak maar weer heeft teruggedraaid en dat het spoorbedrijf weer in overheidshanden is teruggekeerd, omdat het daar een nog grotere puinzooi was dan hier in Nederland. Ik denk dat wij over een aantal jaren ook voor die beslissing komen te staan. Iets positiever is de SP-fractie over Welzijn en Zorg, niet omdat alle problemen uit de wereld zijn, integendeel zelfs, maar omdat wij zien dat dit college zich tot het uiterste inspant om er het beste van te maken. Dat laat onverlet dat de SP zich zal blijven inzetten - voornamelijk in Den Haag - om de jarenlange afbraak terug te draaien. Door die afbraak is de zorg nu het grootste zorgenkind van Paars. Maar Paars loopt gelukkig op zijn laatste benen en over de erfenis van dit kabinet zullen vast geen successierechten worden geheven. De inzet voor vrijwilligerswerk steunen wij. Hoe staat het trouwens met de Vrijwilligersprijs? Het Jaar van de Vrijwilliger nadert alweer zijn einde. De heer BLEKER: Die wordt in december uitgereikt. De heer HEMMES: Bedankt voor dit snelle antwoord. Ik kom bij de vernieuwing van de provinciale democratie en alles wat daarmee samenhangt. De dualisering van het provinciaal bestuur is in gang gezet en of we daarmee zo gelukkig moeten zijn weet ik niet. Waar wij in elk geval niet gelukkig mee zijn, is de vermindering van het aantal Statenleden, omdat dit de democratie volgens ons niet ten goede komt. Waar wij ook grote bedenkingen tegen hebben, is het idee van commissaris Van Kemenade om provincies te gaan samenvoegen, nu al blijkt dat de burger de afstand tot de provincie veel te groot vindt. De SP vindt provincies eigenlijk een noodzakelijk kwaad. Veel liever zouden wij willen besturen vanuit kleinere regio's. Dat staat dus haaks op nog grotere provincies. Ik kom bij de monitor die de provincie heeft gehouden in het kader van de vernieuwingen. Het gaat dan om de bevolking raadplegen zonder daar overigens vooraf consequenties aan te verbinden, dus iets heel anders dan een referendum, wat wij zouden willen bepleiten om meer burgers bij het beleid te betrekken. Dat de provincie niet erg bekend en bemind is, wisten wij al; dat de politieke partijen er nog bekaaider vanaf komen verrast ons ook niet echt, omdat je je als politieke partij niet zo gemakkelijk kunt profileren in een omgeving als deze, waar je amper burgers ziet en een beetje op een eiland zit. Daarom zou de vergroting van provincies alleen maar averechts werken. Dit laat onverlet dat we als politieke partijen de hand natuurlijk wel in eigen boezem moeten steken. Ook al ben ik ervan overtuigd dat de mensen die op de SP stemmen best wel weten waar we voor staan. Maar dat er politieke desinteresse heerst, is algemeen bekend, en dat slechts 3 procent van
35
de bevolking lid is van een politieke partij, zegt wat dat betreft genoeg. Als we dan ook nog eens te maken krijgen met een stoelendans om de macht met de Jaap de Hoop Scheffers en de Pim Fortuyns, dan is het begrijpelijk dat de mensen zich steeds meer afkeren van de politiek, hoe jammer dat ook is. Afrondend, kunnen wij een aantal zaken concluderen. Dit college loopt nog steeds aan de neoliberale leiband, maar al wel wat losser. Het openbaar vervoer is nog steeds een ramp. Wij moeten met zijn allen leren zwemmen, omdat water een steeds grotere bedreiging gaat vormen. Dit meen ik serieus. Daarom dienen wij de volgende motie in. De VOORZITTER: De heer Hemmes stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 8 en 9 oktober 2001 voor de behandeling van de begroting 2002, overwegende dat: Groningen steeds meer te maken krijgt met water in alle vormen, zwemles op scholen sterk is verminderd, privé zwemles vrij kostbaar is, met name voor mensen met een laag inkomen dit een groot struikelblok is, er steeds meer allochtone inwoners komen in onze provincie die de zwemkunst vaak niet machtig zijn; verzoeken het college van Gedeputeerde Staten daarom, te onderzoeken in hoeverre het zinvol zou zijn om te komen tot een vorm van zwemlesstimulering, en gaan over tot de orde van de dag”. De motie is ondertekend door de heer Hemmes en mevrouw Sciacca. De motie kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt daartoe nummer 5. De heer HEMMES: Voorzitter! Het huisvestingsbeleid moet op de helling om iedereen een dak boven zijn hoofd te laten houden. En de provinciale politiek leeft nog steeds niet bij de burgers. Dus er is nog genoeg werk aan de winkel en de SP is best bereid om daar een steentje aan bij te dragen, en daarmee gelijk het vooroordeel uit de weg te ruimen dat we overal tegen zouden zijn. Het woord “voor” is in mijn bijdrage van vandaag namelijk vaker gevallen dan het woordje “tegen”. Of dat in tweede termijn ook nog zo is, moeten we nog bezien! Voorzitter! Ik ben mijn bijdrage begonnen met de verschrikkelijke aanslagen in de VS, waardoor de elfde september voor altijd in ieders geheugen zal worden vastgelegd als een zwarte dag. Maar na de eerste bombardementen van gisteren, de zevende oktober, zal ook die datum bij mij en bij vele anderen de geschiedenis ingaan als een zwarte dag. Omdat dit ertoe kan leiden dat de geweldsspiraal alleen maar zal escaleren. Na de ramp van 11 september werd bijna overal ter wereld als teken van medeleven en solidariteit drie minuten stilte gehouden, en werden tal van herdenkingen georganiseerd. De vlaggen halfstok, de wereld stond even stil. Vandaag draagt die wereld gewoon door, ook hier in deze Staten zijn wij twee dagen in de weer met voor ons zo belangrijke zaken. Maar als wij nadenken wat er op dit moment, op enkele uren vliegafstand van ons, gebeurt, past ons alleen maar bescheidenheid en eigenlijk ook drie minuten stilte. De VOORZITTER Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn. Ik schors de vergadering voor de lunch. De vergadering wordt van 12.35 tot 13.53 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan gedeputeerde Calon. De heer CALON, gedeputeerde: Voorzitter! Er is deze ochtend veel gezegd over allerlei zaken en nu en dan ook over de beleidsbegroting. Wij vroegen ons regelmatig af waartoe de betogen zouden
36
leiden. De heer JASPERS: Dat begrijp ik niet. Nu doen wij het zoals het college dat vraagt en dan is het weer niet goed! Wij zouden niet over de centen spreken, want dat gebeurt tijdens de behandeling van de Voorjaarsnota. Onder andere vandaag zou er ruimte zijn voor de Algemene Beschouwingen, dus niet primair voor het financiële gedeelte van de beleidsbegroting. De heer CALON, gedeputeerde: Iemand adviseerde mij een verbale cruise-missile in de Staten te gooien om ervoor te zorgen dat er enige discussie kwam, maar dat is niet nodig. Voordat ik ben uitgesproken, begint het immers al. Er is veel gezegd, ook over de begroting. Ik haak eerst in op de taakopvatting. Er is nauwelijks stelling genomen tegen de taakopvatting die het college in de tekst over de koers heeft weergegeven en daarover zijn wij tevreden. Het college is namelijk van mening dat er sprake moet zijn van een zo breed mogelijke taakopvatting, namelijk de zogenaamde toetredende, optredende en aantredende overheid. Daarnaast is het de mening toegedaan dat het zich niet door al te veel zaken moet laten hinderen, met uitzondering van centen in veel gevallen gebeurt dat echter niet - en landelijke wetgeving. Wij zijn daarbij op zoek naar de grenzen van onze mogelijkheden en wij zijn van plan daarmee door te gaan, wat de Staten vaker duidelijk is geworden. Dat betekent dat wij vinden dat de wereld wat meer maakbaar is - de heer Terpstra sprak daarover deze ochtend - dan in het verleden wel eens is gedacht, al houdt dat niet in dat wij menen dat alles maakbaar is. Het college gaat dan ook niet zo ver als de fractie van de D66, die zegt dat de provincie een garantie aan iedere burger moet geven dat hij hier in de toekomst veilig kan ademen. Veel ongelukken liggen immers op de loer, zonder dat wij daarop invloed kunnen uitoefenen. Het college zal luisteren naar de burgers, want dat is een eigenschap die dit college vanaf het begin kenmerkt. Het is gestart met het Omgevingsplan - maar ook allerlei andere plannen hebben dat in zich - en vindt het belangrijk eerst goed te luisteren naar de burgers van de provincie Groningen alvorens een besluit te nemen. Dat neemt niet weg dat wij op een gegeven moment piketpaaltjes slaan waarbinnen een en ander plaatsvindt. Ik refereer aan de discussie over de windmolens, die wij ongeveer gedurende twee jaar hebben gevoerd. De Staten hebben op een gegeven moment piketpaaltjes geslagen, maar desondanks probeert de fractie van D66 deze discussie opnieuw te voeren. Het college zal daaraan geen medewerking verlenen, want het houdt zich aan eenmaal vastgestelde zaken. Mevrouw DE RIDDER: Ik vermoedde dat het POP was gebaseerd op de filosofie van ontwikkelingsplanologie, wat inhoudt dat wij de ontwikkelingen steeds blijven volgen en onze plannen zo mogelijk daarop aanpassen. Ik vind deze uitspraak van de gedeputeerde daarom in strijd met de gedachtegang van dat grootse plan, dat wij in december 2000 in de Staten hebben vastgesteld. De heer CALON, gedeputeerde: Dat hoeft niet met elkaar in strijd te zijn, want de ontwikkelingsplanologie en -filosofie vindt plaats binnen de ruimte waarrond wij de piketpaaltjes hebben geslagen. Op één van deze paaltjes staat de tekst “ontwikkelingsgericht”, maar dat zal ik later in de middag tonen. Over de windmolens hebben wij bepaalde afspraken gemaakt en voorzover ik daarvan op de hoogte ben, liggen er aan deze zijde langs de grens van het Nederlands grondgebied geen industrieterreinen waarop wij deze windmolens zouden kunnen plaatsen. Wij zijn daarom niet van plan dat te doen. De fractie van D66 heeft gevraagd of wij bereid zijn, in de Staten een discussie te voeren als een dergelijk kader bij de gebiedsgerichte uitwerking niet geheel duidelijk is. Daarop antwoord ik bevestigend. Op het moment dat wij vermoeden dat wij aan een grensvlak zitten, dat wij ons afvragen of dat al dan niet onder een kader valt dat in het POP is vastgesteld en dat wij zouden kunnen afwijken van de vastgestelde kaders, stellen wij dat vanzelfsprekend binnen de Staten ter discussie. Daarbij is het belangrijk op te merken dat het POP niet in PLOP zal worden gewijzigd. De heer Hollenga sprak over een Plattelandsontwikkelingsplan. Het POP is op heel Groningen van toepassing, inclusief de steden. Bovendien beschikken wij over een PLOP dat mede door ons en het ministerie van LNV is samengesteld. Een andere reden voor het feit dat wij niet de voorkeur geven aan een PLOP is - afgezien van die club in Assen die ik mij opeens herinner -, dat de regels centraal vrij rigide worden opgesteld. Diverse sprekers vroegen in het kader van de visie op de ICT naar het SNN - ik kom daarmee wellicht op het terrein van de heer Boertjens - maar daarvan maken wij eveneens onderdeel uit. De heer HOLLENGA: Ik ben het volledig met de gedeputeerde eens dat er “Provinciaal
37
Ontwikkelingsplan” behoort te staan in plaats van “Ontwikkelingsplan Platteland”. Dan komen wij waarschijnlijk dichter tot elkaar. De heer CALON, gedeputeerde: Ja, dat is het oude POP, zoals wij dat hebben vastgesteld. Wij wensen geen plannen op te stellen waarvoor de regels in Den Haag worden vastgesteld. Het heeft juist onze voorkeur integraal en ontwikkelingsgericht vanuit het Noorden te werken. Over het beleidsterrein Bouwen en Wonen zijn veel opmerkingen gemaakt. De fractie van de PvdA sprak over de transformatieopgave, dus het bouwen en slopen. Wij hebben sinds enige tijd in al onze tekstverwerkers de optie “zoeken en vervangen” ingeschakeld, mede naar aanleiding van de bijdrage van mevrouw De Ridder. We slopen niet alleen maar verbouwen ook en dus sprken we in het vervolg over transformatie. Het kan voorkomen dat er wordt gesloopt, maar het is ook mogelijk dat er wordt verbouwd. In ieder geval is het de bedoeling de leefomgeving zodanig aan te passen dat deze voldoet aan de wensen van de bewoners in de betreffende wijk of dat dorp. Het verheugt mij overigens dat de fractie van de PvdA spreekt van “wijkvernieuwing”. Het is ook mogelijk van “dorpsvernieuwing” te spreken, want het is niet juist dat dit slechts betrekking heeft op steden. De leefomgeving staat centraal en dat is er de reden van dat de ISV-progamma’s aan twaalf prestatievelden worden getoetst. Een daarvan is behoorlijk zwaar, namelijk de sociale component, die tevens onderdeel uitmaakt van ons provinciale toetsingskader, dat door de Staten is vastgesteld. Het betreft de sociale dimensie van de transformatieopgave. De heer Hemmes spreekt over de verhuiskosten die per gemeente verschillend zijn en vraagt zich af of wij op dat gebied niet wat uniformiteit kunnen aanbrengen. Op dit moment hebben wij geen zeggenschap over de woningbouwcorporaties. Dat was overigens nooit het geval. De gemeenten hadden dat wel, maar dat is verleden tijd. Wij kunnen ons overigens afvragen of dat te betreuren is. Ik zeg toe dat wij zullen nagaan of het mogelijk is daarin uniformiteit aan te brengen, maar ik herhaal dat wij daarover niet de zeggenschap hebben. De gemeenten moeten, bij voorkeur in samenspraak, in woonplannen aangeven voor welke doelgroepen er huisvesting moet zijn, of er transformatie nodig is en welk aantal nieuwbouwwoningen er dient te komen. Het veroorzaakt echter behoorlijk wat problemen bij de gemeenten om deze plannen goed en snel op te stellen. Dat is er de reden van dat wij op woensdag 10 oktober aanstaande een bijeenkomst voor alle gemeenten in Groningen organiseren. Daarin komen vooruitstrevende gemeenten, woningbouwcorporaties en deskundigen van de provincie aan het woord met het doel gemeenten van elkaar en van deskundigheid in dit huis te laten leren, zodat deze woonplannen kunnen worden opgesteld. De heer GERRITSEN: In het verlengde van de door de heer Calon aangekondigde actie op het gebied van voorlichting over woonplannen en expertise vraag ik mij af of het de bedoeling is dat de provincie de gemeenten verder zal ondersteunen met expertise om het traject kracht bij te zetten. Wij constateren immers dat er sprake is van stroperigheid. De heer CALON, gedeputeerde: Aan het eind van dit onderwerp antwoord ik op deze vraag. Er is gevraagd naar de stand van zaken met het bouwheerschap en of er nog steeds sprake is van witte en/of groene schimmel. Het kenmerk van schimmel is inderdaad dat deze wit en/of groen is; nu en dan is er zelfs sprake van een combinatie. Bestemmingsplannen die zijn vastgesteld op het moment dat het college aantrad, kunnen niet zonder meer de nek om worden gedraaid. De heer Hollenga refereerde daar reeds aan in zijn interruptie. Ik kan mij daarom voorstellen dat er nog steeds personen zijn die zich afvragen wat er de reden van is dat er ter plaatse witte huizen worden gebouwd of die vinden dat de wijk op de verkeerde plaats is gesitueerd. Het college heeft daarover een mening, maar het geeft de voorkeur aan consequent besturen. Op het moment dat een bestemmingsplan is vastgesteld, kan het worden uitgevoerd, maar dat houdt niet in dat er niets gebeurt. Het tegendeel is het geval. De startnotitie is in de commissie aan de orde geweest en er is haar gevraagd op- en/of aanmerkingen te maken, alsmede verbeterpunten aan te geven. Tot op dit moment zijn er geen reacties ontvangen. Het college was van plan deze notitie nog voor de zomervakantie 2001 terug te brengen in de Staten, maar door tijdgebrek en werkdruk is dat niet gelukt. Deze notitie is nagenoeg gereed en de Staten kunnen deze dan ook voor de komende Kerst verwachten. Er is wel degelijk iets gebeurd. Mevrouw Bos refereerde aan de groepering Wierde en Dijk die zich met de agrarische bedrijfsgebouwen bezighoudt, wat juist is. Dat doet deze groepering onder andere, omdat zij daarvoor financiële steun van de provincie heeft ontvangen. Wij ondersteunen deze groep bij het uitvoeren van dergelijke acties en weten dat men een aanvraag in het kader van Belvédère zal
38
indienen om een en ander verder vorm te geven. Mevrouw BOS: Dat bedoelen wij niet. Wij doelen op een overkoepelende visie van de provincie. Dit is een initiatief van deze actieve vereniging, maar er is ons ooit toegezegd dat er meer aandacht aan zou worden besteed. Er is op dit gebied veel meer mogelijk. De gedeputeerde noemt een voorbeeld, maar dat is niet voldoende. De heer CALON, gedeputeerde: Voordat ik over de groepering Wierde en Dijk sprak, ben ik daarop ingegaan. De notitie is in de commissie besproken en deze bestaat uit een aantal elementen, namelijk bouwheerschap bij nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en vrijstaande gebouwen in het buitengebied. Dat kunnen industriële gebouwen of agrarische bedrijfsgebouwen zijn. De vraag is op welke wijze wij daarmee omgaan. Wij proberen datgene wat er is beter te maken en daarnaast richten wij ons op datgene wat er moet komen. Ik herhaal dat wij in de commissie hebben gevraagd goede ideeën en verbeterpunten aan te reiken, maar dat is tot op heden niet gebeurd. Wij hebben ondersteuning geboden aan groeperingen die zich met deze zaken bezighouden. Ik doel bijvoorbeeld op het maken van een integrale vi sie voor het dorp Ulrum. Waarschijnlijk zullen wij dat tevens doen voor Baflo en Loppersum. Daarbij komt dat wij op 1 en 2 november aanstaande voor alle gemeenten in Groningen, wethouders van Ruimtelijke Ordening en hun medewerkers een tweedaagse excursie organiseren om voorbeeldprojecten te tonen. Zodoende kunnen wij tonen welke zaken al dan niet goed zijn verlopen en op deze manier kan men van elkaar en van concrete zaken leren. De heer Gerritsen en de heer Hemmes spraken over de grote tekorten in de sociale huur. Zij merkten op dat dit niet goed verloopt, wat ik met hen eens ben. Het probleem van de transformatie is dat er te weinig en te langzaam nieuwbouw wordt gerealiseerd, vooral voor de middeninkomens. In de Staten hebben wij de nota Bouwen en Wonen vastgesteld en het is duidelijk dat er geen sprake is van doorstroming in de woningvoorraad. Personen met hoge inkomens wonen in goedkope woningen, wat tot gevolg heeft dat burgers die recht hebben op goedkope huizen daarin niet terecht kunnen. Daarbij komt dat er niet voldoende snel wordt ingespeeld op de behoefte aan huisvesting voor ouderen. Op zaterdag 6 oktober las ik in het Nieuwsblad een prachtig artikel van de heer Lenders waaruit bleek dat hij het schandalig vond dat wij in Delfzijl over zullen gaan tot herstructurering. Er zijn in Delfzijl toch honderden huizen gebouwd die nooit zijn verhuurd, wat een probleem is. Het niet snel beschikbaar komen van vervangende nieuwbouw is niet typisch een Gronings, maar een landelijk probleem. De staatssecretaris heeft inmiddels ook een taskforce in het leven geroepen met het doel na te gaan op welke wijze een versnelling is te realiseren. Dat woord hebben wij in Groningen de afgelopen periode wat besmet verklaard. In Groningen merken wij dat een aantal oorzaken aan dit probleem ten grondslag ligt. In de eerste plaats is er in de kleinere gemeenten sprake van een gebrek aan menskracht. Deze gemeenten worden met veel taken geconfronteerd en hebben een te gering apparaat om snel en adequaat met zaken om te kunnen gaan. In de tweede plaats komen de planprocedures bij grote gemeenten en hier in de stad langzaam op gang, zoals reeds door de fractie van de PvdA is opgemerkt. Wij hebben actie ondernomen door te zeggen dat wij met de stad een bestuurlijke, ambtelijke werkgroep zullen vormen om ervoor te zorgen dat alle ambtelijke barrières worden geslecht en bestemmingsplannen zoveel mogelijk ontwikkeld worden. Wij zijn voornemens, voor de wat kleinere gemeenten een zogenaamde vliegende brigade in te stellen en deze te financieren van het overgebleven bedrag voor de stads- en dorpsvoorziening, nadat in overleg met het Ministerie van VROM is nagegaan of dat vanuit juridisch oogpunt is toegestaan. Dat ministerie is overigens van plan een landelijke vliegende brigade in te stellen met het doel gemeenten hulp te bieden bij het opstellen en uitvoeren van ISV-progamma’s, want dat blijkt ook niet eenvoudig te zijn. Wij denken eraan voor een beperkte tijd, bijvoorbeeld voor een periode van twee jaar, op projectbasis een aantal personen aan te stellen die door gemeenten kunnen worden ingehuurd en die in opdracht van de betreffende gemeenten een dergelijk probleem kunnen tackelen. Wij kennen voorbeelden in onze regio en als wij drie van onze eigen mensen zouden inzetten om de problemen op te lossen, zou dat gunstig zijn. Het probleem is echter dat wij deze personen niet kunnen missen, waardoor wij genoodzaakt zijn dergelijke personen in te huren. Dat idee is door gemeenten positief ontvangen. De heer VAN BIESSUM: Ik meen dat het een goede gedachte is, maar ik vraag mij af op welke wijze wij een gemeente selecteren. Is het bijvoorbeeld mogelijk dat gemeenten die nauwelijks in personeel op dat gebied hebben geïnvesteerd, worden beloond door de vliegende kiep van de provincie?
39
De heer CALON, gedeputeerde: Wij zijn ons eveneens bewust van dat gevaar. Vanzelfsprekend is het niet de bedoeling dat wij slecht gedrag belonen, want dan ontstaat de situatie dat de provincie formatie betaalt die de gemeente niet invult. Wij gaan daarom na op welke punten er ten aanzien van ons woningbouw- en transformatiebeleid sprake is van knelpunten. Een voorbeeld is de regiovisie. Wij constateren dat het daar schuurt. De heer Hollenga had gelijk toen hij opmerkte - ik meen in juni of september jl. - dat er in de stad slechts 600 woningen zijn gerealiseerd in plaats van 1300. Dat gaat fout en daarom is het belangrijk in de omgeving van de stad, Hoogezand, Haren en wellicht ook Leek, sneller aan de slag te gaan. In overleg met de gemeenten gaan wij na wat zij zelf kunnen doen en op welke gebieden eventueel een vliegende brigade is in te schakelen. Ik geef direct toe dat het niet mogelijk is een meetlat te pakken om na te gaan welke gemeenten al dan niet voldoende hebben geïnvesteerd. Het is wel mogelijk een en ander in grote lijnen te beschouwen. Het is absoluut niet de bedoeling dat gemeenten die er niets aan doen een vliegende brigade kunnen inhuren. Binnen het Ministerie van VROM is dit overigens nog een punt van discussie. Het heeft zelf het idee geopperd om dit in het kader van het ISV te doen, maar op het moment dat wij met het idee kwamen om het op regionale schaal te doen, bleek dat dit vanuit juridisch oogpunt tamelijk lastig is. De heer GERRITSEN: Ik stel vast dat het college inzet op een leereffect in plaats van op structurele begeleiding. Is het juist dat, als er gedurende drie maanden een vliegende brigade bij een bepaalde gemeente rondloopt, die gemeente het leert en het vervolgens zelf kan? De heer CALON, gedeputeerde: Dat is juist. Dit voorstel komt nog aan de orde, want dit zijn slechts de eerste ideeën. Het is niet de bedoeling dat personen vanuit de provincie gewoonweg bij een gemeente terechtkomen. De gemeente moet het initiatief nemen, opdracht geven en kennis inhuren om daarvan te leren. Als dat niet het geval is, ontstaan er verkeerde verhoudingen, worden wij wethouder van de provincie en dat is het laatste wat wij willen. De heer VAN DAM: Op welke termijn verwacht de gedeputeerde dat wij weer een fors bouwniveau behalen? In de praktijk blijkt namelijk dat het nogal eens voorkomt dat het minstens drie tot vier jaar duurt voordat wij terug zijn op het oude niveau. Wat verwacht de gedeputeerde op dit terrein? Op het gebied van de woningbouw is steeds vaker sprake van twee taken. Enerzijds betreft het onze klassieke taak die betrekking heeft op het beoordelen van bestemmingsplannen en het toetsen daarvan aan streekplannen. De tweede taak is te omschrijven als een ontwikkelingsfunctie. Op welke wijze zijn deze twee taken op termijn goed op elkaar af te stemmen en uit elkaar te houden? De heer CALON, gedeputeerde: Ik kan niet aangeven op welke termijn wij het gewenste bouwniveau kunnen realiseren, want daarbij speelt een behoorlijk aantal factoren een rol. Ik doel op de bestemmingsplancapaciteit bij gemeenten en de grondposities. In november aanstaande vindt in de Staten een discussie plaats over de grondpolitiek, die ook een relatie heeft met de gemeenten. Ook de beschikbare menskracht die nodig is voor het bouwen van woningen speelt een rol; hetzelfde geldt voor de materialen. Wij hebben diepzinnige discussies gevoerd met gemeenten, projectontwikkelaars, woningbouwcorporaties en grote bouwondernemingen, alvorens deze ideeën voor te leggen. Het probleem is dat bouwondernemingen zeggen dat het nationaal niet mogelijk is de bouwproductie te halen, zoals deze in de nota Mensen, Wensen, Wonen is verwoord. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk voldoende heipalen te maken en het benodigde aantal metselaars te regelen. Dat heeft een relatie met de beschikbare menskracht, de arbeidsmarkt en de beschikbare capaciteit. Op deze zaken kunnen wij geen invloed uitoefenen en daarom is het voor mij niet mogelijk op dit moment een termijn te noemen waarbinnen wij een en ander kunnen realiseren. Wij kunnen slechts proberen de belemmeringen van de overheid zo veel mogelijk weg te nemen. De heer VAN DAM: Ik laat dit op mij inwerken en constateer dat dat nogal wat maatschappelijke en sociale gevolgen heeft, wat wij ons wel moeten realiseren. De heer CALON, gedeputeerde: Wij realiseren ons dat terdege. De heer De BRUIJNE: Het is verleidelijk tot in detail over dit onderwerp te spreken, maar het is niet de bedoeling dat vandaag te doen. Toch kan ik het mij voorstellen, omdat de nota Bouwen en Wonen een instrumentarium biedt om plannen die bij gemeenten niet voldoende van de grond komen te
40
sanctioneren door een deel van het contingent naar andere gemeenten te verschuiven. Als de provincie zelf constateert dat het problematisch is plannen tijdig door de pijplijn te krijgen, moet zij zich eveneens afvragen op welke wijze zij met dat instrument omgaat. Ik kan mij echter voorstellen dat het wellicht aanbeveling verdient, het in de praktijk functioneren van de nota Bouwen en Wonen na een jaar in de commissie Ruimte, Water en Groen te evalueren en na te gaan op welke manier wij in het kader van deze nota met de ondersteunende en sanctionerende instrumenten moeten omgaan. De heer CALON, gedeputeerde: Dat lijkt mij een goed idee, want die nota is niet nu te evalueren, nu zij zojuist is aangenomen en het fenomeen woonplan moet nog worden geïmplementeerd. Daarbij komt dat er nog weinig gemeenten zijn die over een dergelijk woonplan beschikken en dat het ondersteuningsprogramma van de provincie pas op gang is gekomen. Ik ben het wel met de heer De Bruijne eens dat het goed is volgend jaar te evalueren om na te gaan of wij niet de verkeerde maatregelen nemen. Ik merk overigens op dat dit een nationaal probleem is en dat het niet uitmaakt waarnaar de contingenten worden verschoven. Over de regiovisie is opgemerkt dat de Staten er, met uitzondering van een mooi magazine dat nu en dan wordt toegestuurd, weinig van vernemen. Voorafgaand aan de nota Bouwen en Wonen hebben wij een ABF-onderzoek ingesteld naar het aantal benodigde woningen en woonmilieus. Dat gebeurde eveneens in Drenthe en kan als het woningen betreft in het kader van de Regiovisie als de evaluatie worden beschouwd. Inmiddels is er een groenprogramma opgesteld met de titel “Groen in en om de stad”, dat in de commissie Ruimte, Water en Groen aan de orde is gesteld. Over de poging in de Regiovisie om toch weer gemeenschappelijk, voor gezamenlijke rekening en risico, bedrijfsterreinen te ontwikkelen, is nog niet gesproken. Deze ambitie was aanvankelijk in het stuk opgenomen in relatie tot het Egalisatiefonds, maar destijds is het niet gelukt. Er is veel gebeurd en voorzover wij het kunnen overzien, worden de gemaakte afspraken redelijk nagekomen. Ik kan mij op dit moment geen geval voor de geest halen waarvoor dat niet geldt. Men probeert deze afspraken zelfs beter te implementeren. Ik doel bijvoorbeeld op Terborg, het bouwen in Drenthe voor de stad Groningen, dat met een jaar wordt versneld. Dat was niet afgesproken, maar desondanks streeft men daarnaar. In de Regiovisie waren gemeenschappelijke projecten opgenomen, zoals een rondweg bij Leek, waarvoor een MER-studie wordt verricht. Wij zijn bezig met Meerstad en daarover zijn de Staten geïnformeerd. Hetzelfde geldt voor het Waterretentiesysteem, waaraan is gewerkt door het Waterschap en beide provincies. Er gebeurt veel, maar desalniettemin wordt er momenteel gewerkt aan een tussentijdse, uitgebreide evaluatie van de Regiovisie. De heer VAN KAMMEN: Wat bedoelt de gedeputeerde met de gemeenschappelijke regeling ten aanzien van bedrijfsterreinen? De heer CALON, gedeputeerde: Er wordt een poging gedaan - daarover zal de commissie Ruimte, Water en Groen worden geïnformeerd – om samen met de NOM in het Regiovisiegebied bedrijventerreinen voor gezamenlijke rekening en risico te exploiteren. Dat gaat dus nogal wat verder dan alleen het maken van afspraken over de vraag welke bedrijventerreinen voor welk doel op welke locatie worden aangelegd en hoeveel vierkante meters het betreft. Dat waren namelijk de afspraken in de Regiovisie, maar wij gaan daarin nu iets verder. De tijd zal leren of dat zal lukken, maar wij doen een poging en de eerste signalen daarover zijn redelijk positief. Vanochtend is er een vraag gesteld over de stadsregio’s. In de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening wordt inderdaad melding gemaakt van netwerksteden. Groningen-Assen heeft op dat gebied nog steeds de nationale status. Parallel daaraan wordt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) de Kaderwet herzien. Daarin schijnt inderdaad de optie te zijn opgenomen, aan dit soort stedelijke regio’s, stadsgewesten, provinciale bevoegdheden te geven op het gebied van ruimtelijke ordening en andere zaken. Wij hebben de indruk dat dat in deze regio niet aan de orde zal zijn als gevolg van het eenvoudige feit dat de Regiovisie Groningen-Assen vrij goed functioneert. Alle partijen hebben tijdens de inspraak over de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening aangegeven dat zij deze mening zijn toegedaan en dat zij geen behoefte hebben aan een vierde bestuurslaag. Alle wethouders van de grootste stad in dit netwerk, Groningen, zijn deze mening eveneens toegedaan en dat is in andere perioden wel eens anders geweest. In het verleden probeerde men wel eens op meerdere borden te schaken en na te gaan of het toch niet op deze wijze zou kunnen. De fractie van de SP vroeg met betrekking tot Meerstad of het wat minder kan. Enkele weken geleden trad ik in het kader van de uitspraak “minder Meerstad” voor de fractie van de SP op in een forum en het enige dat minder was, was de opkomst. Er waren slechts twaalf belangstellenden, al doet dat op dit moment niet terzake. De heer Hemmes vraagt of er niet wat wijkjes bij die dorpen
41
kunnen worden gebouwd in plaats van de dorpen op slot te doen. Zo ongenuanceerd is het overigens niet, want in het POP is daaraan uitvoerig aandacht besteed. De heer HEMMES: De gedeputeerde maakte een ongenuanceerde opmerking, want op deze wijze heb ik dat niet gezegd. Ik bedoelde wat anders dan dat er een wijkje bij kan, maar zal dat in tweede termijn verduidelijken. De heer CALON, gedeputeerde: Ik ga daarmee akkoord. Wellicht komen wij dan nader tot elkaar. Uit het oogpunt van duurzaamheid - ik doel dan niet slechts op duurzaam ruimtegebruik - proberen wij de groenstedelijke woonmilieus niet over onze provincie te verspreiden, maar deze zo dicht mogelijk bij de stedelijke kern te brengen. In dit geval betreft het de stad Groningen. Daarnaast proberen wij meerdere functies in hetzelfde gebied te combineren, want voor de afzonderlijke functies zouden wij veel meer ruimte nodig hebben. Over de duurzaamheid en de CO2-reductie is een opmerking gemaakt en ook de heren Musschenga en Boertjens zullen daarover later in deze vergadering het nodige zeggen. In het kader van de mobiliteitsbeperking is dit echter één van de meest duurzame acties die wij de laatste jaren hebben ondernomen. De Milieufederatie merkte op dat het mogelijk is een duurzaam huis in Vlagtwedde te bouwen, maar dat de duurzaamheid teniet wordt gedaan als de betreffende bewoner iedere ochtend met zijn auto, bus of de trein naar de stad Groningen rijdt. Het is in het kader van de duurzaamheid beter, een dergelijk huis dicht bij de stad te bouwen, want de helft van het aantal personen - in totaal gaat het om ongeveer 55.000 mensen - dat in de stad Groningen werkt, komt nog steeds met de fiets, bus, trein of de auto. In het kader van de duurzaamheid zou het goed zijn dat te voorkomen. Over Delfzijl werd gevraagd of ik daarvan geen kromme tenen krijg. Het antwoord op deze vraag is bevestigend. Ik weet niet meer wat de vergelijking was, maar ik heb de situatie eerder vergeleken met schaatsen in stroop. Je stopt er ongelooflijk veel energie in, glijdt alle kanten op en weet nog steeds niet waar je terechtkomt. Over Delfzijl merk ik op dat het huilen mij nu en dan nader staat dan het lachen, al overkomt mij dat niet vaak. Dit college heeft echter opgemerkt dat het de afgelopen twee jaar nog niet is voorgekomen dat het iets in het hoofd had wat niet is gerealiseerd. Er werd door iemand opgemerkt dat eens de eerste keer moet zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat dat niet op Delfzijl betrekking heeft. Dat zal gebeuren en wij zijn ervan overtuigd dat een ruime meerderheid, ook in de Raad van Delfzijl, voorstander is van het Masterplan en het advies van de commissie-Tielrooy. Het college zal alles in het werk stellen om daarvoor de benodigde gelden bijeen te krijgen. Volgende week vindt daarover in dit huis een gesprek plaats met staatssecretaris Remkes. Wij hebben veel vertrouwen in de nieuwe directeur, want hij heeft op andere plaatsen in Nederland qua moeilijkheidsgraad vergelijkbare klussen geklaard. De heer GERRITSEN: Dat kan niet! De heer CALON, gedeputeerde: Wij hebben om een fles wijn gewed over de vraag of dat al dan niet mogelijk is, maar ik zal niet bekendmaken wat mijn inzet was. Het laatste punt heeft betrekking op de financiën. Er zijn weinig woorden gewijd aan de financiële koers van het college in de begroting. Alleen de fractie van het CDA merkte op dat zij het een goed idee vindt deze ruimte te reserveren voor het geval dat er in het voorjaar 2002 sprake is van tegenvallers. Als er geen opmerkingen over de financiën worden gemaakt, beschouwen wij dat als een ondersteuning en verheugt het ons dat daarvan sprake is. Er zijn vier zaken die financiele tegenvallers op kunnen leveren, in de eerste plaats het nieuwe functiewaarderingssysteem. Dat zal waarschijnlijk iets naar achteren worden geschoven, maar op de lange termijn kan het behoorlijk wat kosten met zich meebrengen. Het nieuwe managementcontract DWK kan meer kosten met zich meebrengen dan voorheen het geval was en is daarom wellicht de tweede belemmerende factor. Dat managementcontract zal in december 2001, januari of februari 2002 beschikbaar zijn. De derde tegenvaller is waarschijnlijk de nieuwe CAO die wij voor het eind van dit jaar moeten afsluiten en niemand weet hoe dat afloopt. De vierde is de gevaarlijkste, namelijk het BTW -compensatiefonds. Dat heeft geen andere invloed dan een financiële. Wij zijn nagegaan of wij daardoor meer zaken zullen uitbesteden dan momenteel het geval is, maar volgens ons zal dat niet het geval zijn. De zaak zit naar ons oordeel redelijk degelijk in elkaar, maar in de toekomst kan er wel sprake zijn van tegenvallers. Ik ben er echter niet voor, op dit moment de problemen van volgend jaar op te lossen. Morgen hebben wij immers nog voldoende. De heer BLEKER: Voorzitter! Voorzover ik heb kunnen nagaan, is er door de Staten over een vijftal
42
thema’s gesproken dat onderdeel uitmaakt van mijn portefeuille. In de eerste plaats betreft het de Zorg. Onder mee door de fractie van de VVD is gevraagd naar de stand van zaken op het gebied van de wachtlijsten en wachttijden in de jeugdzorg, de verpleging en de verzorging. Er doen zich positieve ontwikkelingen voor, want de wachttijden voor de thuiszorg zijn nagenoeg verdwenen. Dat betekent dat de personen die op dit moment nog op een wachtlijst staan voor een verzorgings- of verpleeghuis in aanmerking komen voor overbruggingszorg, waardoor niemand geheel van zorg is verstoken. De wachttijden voor verzorgingshuizen zijn in vergelijking met een jaar geleden toegenomen. Uit een recent onderzoek dat in de regio Oost-Goningen door het POZW is uitgevoerd, is echter gebleken dat 75 procent van het aantal personen op de wachtlijst niet een verzorgingsplaats zal accepteren. Dat geldt zelfs in het geval dat het een verzorgingshuis van de eerste keuze betreft. Dat betekent dat driekwart van degenen op de lijst op dit moment de voorkeur geeft aan andere vormen van zorg. Er kunnen verschillende redenen voor zijn dat personen zich op een wachtlijst voor een verzorgingshuis plaatsen. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een onveilige woonomgeving. Het kan ook voorkomen dat de woning niet meer geschikt is om te worden bewoond door een hoogbejaarde persoon of echtpaar. Er is dan ook op veel plaatsen een behoorlijke wachtlijst voor geschikte aanleunwoningen. Ook een tekort aan sociale contacten, of de afwezigheid van dienstverlening en mantelzorg kunnen redenen zijn om zich op de wachtlijst te laten plaatsen. Daaruit blijkt dat de vraag naar zorg door verzorgingshuizen in belangrijke mate kan worden beïnvloed door maatregelen te nemen in de sociale sfeer, of op het gebied van de woningbouw. Dat is de reden van het feit dat het college sterk op dat punt hamert in het kader van de Regiovisie Ouderenbeleid en de nota Bouwen en Wonen. De heer Calon merkte zojuist op dat het belangrijk is, binnen de woonplannen voldoende aanbod te realiseren voor bijvoorbeeld bijzondere groepen ouderen. Daarnaast is het van belang te investeren in ondersteuning van de mantelzorg. Gemeenten kunnen veel doen op het gebied van tijdige en snelle woningaanpassing op grond van de WVG. Ook ligt er een taak voor ouderenadviseurs en voorlichters die mensen op het juiste spoor zetten en duidelijk maken dat andere maatregelen dan opname in het verzorgingshuis voldoende soelaas kunnen bieden. Er is wel sprake van een duidelijk probleem in de verpleeghuissector. Daar is een toename van de wachttijden merkbaar, maar dat verschilt per regio. Het probleem doet zich vooral voor in de regio Centraal-Groningen. Dat is vreemd, omdat die regio meer verpleeghuisbedden heeft dan bijvoorbeeld Oost-Groningen. Het probleem lijkt dus niet slechts te maken te hebben met de verpleeghuiscapaciteit op zichzelf, maar tevens met de manier waarop de thuiszorg en de dienstverlening daaromheen georganiseerd zijn. De heer TERPSTRA: De gedeputeerde maakte opmerkingen over de wachtlijsten van verzorgingshuizen en de redenen die daaraan ten grondslag kunnen liggen. Deze flankerende zaken spelen toch niet een rol bij indicering voor een verzorgingshuis? De vraag is op welke wijze zich dat tot elkaar verhoudt. De heer BLEKER: Dat is een goede vraag. Er kan namelijk een vraagteken worden geplaatst bij de wijze waarop de regionale indicatieorganen de indicatieprocedure uitvoeren. Het lijkt erop dat er nog sprake is van voorzorgindicaties. Het is wellicht op grond van de fysieke omstandigheden van personen gerechtvaardigd te zeggen dat zij in aanmerking komen voor een plaats in het verzorgingshuis. Op grond van de wensen van betrokkenen zouden er echter andere zorgarrangementen en dienstverleningsarrangementen moeten zijn. De indicatieprocedures zijn nog sterk gericht op het indiceren, rekening houdend met een bestaand aanbod en minder op het realiseren van een aanbod dat past bij de wensen en omstandigheden van betrokkenen. Dat is een van de redenen dat in de Stuurgroep Regiovisie Ouderenbeleid het initiatief is genomen om de kwaliteit van het indiceren van onze indicatieorganen op provinciale schaal goed onder de loep te nemen. Er zijn inderdaad aanwijzingen dat er te veel wordt geïndiceerd, rekening houdend met het aanbod in plaats van op grond van de specifieke vragen en wensen van betrokkenen. De heer JAGER: Roept het wachtlijstenoffensief, het openstellen van de AWBZ, niet te veel prikkels op? Ik doel op het uitbreiden van deze vorm van intramurale capaciteit. Leidt dat daardoor niet tot een afname van prikkels bij de zorgaanbieders om na te denken over de andere oplossingen die zojuist door de gedeputeerde werden genoemd? De heer BLEKER: Er kan sprake zijn van dergelijke prikkels, maar wij hebben een bijzonder goed contact met het Zorgkantoor, dat goed in de gaten heeft dat de vraag naar zorg in sterke mate wordt beïnvloed door omgevingsfactoren. Eenvoudige oplossingen in de vorm van het op een ouderwetse
43
manier uitbreiden in de intramurale sfeer, krijgen bij het Zorgkantoor relatief weinig support, ook vanwege de benaderingswijze die wij daarvoor gezamenlijk hebben gekozen. Bovendien sluit dat niet aan bij de wensen van de ouderenbonden op dat gebied. De ambulancezorg is aan de orde geweest en de Staten kennen onze actieve opstelling. Wij hebben op dat gebied een wettelijke plicht en dienen ons daaraan te houden. Daarbij komt dat de Staten vorig jaar mei een spreidings- en paraatheidplan hebben vastgesteld, waaraan een uitvoeringsplan gekoppeld is. Daaraan wordt op dit moment consciëntieus gewerkt. Ik doel op twee dagposten in Vlagtwedde en - in de loop van volgend jaar - in Winsum. Daarnaast wordt er geïnvesteerd in informatietechnologie en werken wij met de zorgverzekeraar en de RAV gezamenlijk aan een proces dat eventueel moet leiden tot een provinciale ambulancedienst. Dat wordt door de diverse partijen gewenst geacht en wij voeren daarover overleg met de kleine en de grote aanbieders, alsmede met de verzekeraar. Daar komt immers deze wens vandaan en dit zou volgens ons een goede ontwikkeling zijn. Goed samenwerken met alle ziekenhuizen is belangrijk. Dat geldt ook voor de ziekenhuizen die een bijzondere functie hebben op traumagebied, waaronder het Academisch Ziekenhuis. Binnen de RAV bestaat er bereidheid om daaraan op een constructieve manier te werken, dus dat maakt onderdeel uit van het uitvoeringsplan. De VVD-fractie sprak over de Regiovisie voor de curatieve zorg. Het college doet dan bewust niet precies wat het zelf heeft opgeschreven. Het heeft zich eerst afgevraagd wat het primaire probleem is, snaast dat op het gebied van de gehandicaptensector, de verpleging, de verzorging en het ouderenbeleid. Het college is tot de conclusie gekomen dat dit de huisartsenzorg is. Dat is een acuut probleem in onze samenleving en wij hebben van de Huisartsenvereniging en de ziektekostenverzekeraar de vraag ontvangen of het niet mogelijk is, gezamenlijk een toekomstscenario te ontwikkelen met het doel de continuïteit van de huisartsenzorg in onze provincie te waarborgen. In december aanstaande verwachten wij het rapport te kunnen presenteren en daarin zal ongeveer tien jaar vooruit worden geblikt. Tevens zal worden aangegeven welke maatregelen nodig zijn. Dat kan betekenen dat de huisartsenzorg in zijn verschijningsvorm de komende jaren behoorlijk zal veranderen. De huisarts zal bijvoorbeeld niet als individu functioneren, maar onderdeel uitmaken van een zorgnetwerk met praktijkverpleegkundigen. Het netwerk zal op een goede manier worden gekoppeld aan de ziekenhuiszorg. Wellicht zal er sprake zijn van een bundeling in de vorm van een 30- of 40-tal huisartsenzorgcentra of eerstelijnszorgcentra met posten in de kleinere dorpen. Dat zal in het stuk hierover tot uiting komen. Het doel is, met de beschikbare capaciteit aan huisartsen te proberen meer patiënten te bedienen en een optimaal vestigingsklimaat voor nieuwe huisartsen te creëren. Van de nieuwe huisartsen is 70 procent vrouw en van hen wil 90 procent minder dan 40 uur per week werken. Vroeger werkten huisartsen 60, 70 of 80 uur per week en waren de meeste huisartsen mannen. De echtgenote was ondersteunend huisartsassistent en altijd beschikbaar. Dat zal over tien jaar niet meer het geval zijn, dus wij moeten werken aan een vernieuwingsslag in deze sector. Ondersteuning, ook vanuit financieel perspectief, zal meerdere jaren nodig zijn om deze ontwikkeling in gang te zetten. Mevrouw BOON-THEMMEN: Begrijp ik het goed dat de gedeputeerde zegt dat het college zich slechts richt op de eerstelijnsgezondheidszorg? De heer BLEKER: Op dit moment gebeurt dat inderdaad. Mevrouw BOON-THEMMEN: Begrijp ik het goed dat het college zich dan niet richt op de ziekenhuizen en de wachtlijsten? De heer BLEKER: Dat is juist. Voor de ziekenhuiszorg geldt dat bijvoorbeeld de financiële lijnen anders verlopen. Daarbij zijn de verzekeraar, het Zorgkantoor en de zorgaanbieder betrokken. Daarbij komt dat in sommige gevallen ook de zorgaanbieder in Oldenburg, Hamburg, Pisa en Milaan daarbij wordt betrokken. Als iemand over drie of vier jaar bijvoorbeeld wat last heeft va n zijn heup, wacht hij niet meer tot de lijst bij het Academisch Ziekenhuis of het Martiniziekenhuis is weggewerkt. De patiënt kiest er dan bijvoorbeeld voor om naar Hamburg of Milaan te gaan. Wij hebben op dat gebied een andere positie. Op donderdag 4 oktober jl. heb ik een conferentie bijgewoond met een aantal belangrijke personen uit de ziekenhuiszorg en de verzekeringswereld in onze provincie. Wij moeten vaststellen dat daar primair andere factoren en actoren een rol spelen en dat de provincie op dit moment op dat gebied minder kan betekenen. Ik vind dat wij ons op zaken moeten richten die verhoudingsgewijs het meest opportuun en urgent zijn en waarvoor wij relatief het meest kunnen
44
betekenen. Mevrouw BOON-THEMMEN: Jawel, maar ik kan mij voorstellen dat wij de knelpunten in kaart brengen. De heer BLEKER: Dat gebeurt inderdaad en één belangrijke zaak is dat ervoor wordt gezorgd dat de transfers van het ziekenhuis naar het verpleeghuis, of van het ziekenhuis naar de thuiszorg goed zijn geregeld. Op dat gebied kunnen wij vanzelfsprekend een stimulerende rol spelen. Het Zorgkantoor kan dat ten opzichte van de zorgaanbieder als kwaliteitseis stellen en op deze manier is het dan ook geregeld. Met betrekking tot het lokale gezondheidsbeleid merk ik op dat ik ziek word van het nogmaals verrichten van een onderzoek waaruit blijkt dat Groningers minder gezond zijn dan de gemiddelde Nederlander. Men kan in iedere regio een onderzoek uitvoeren waaruit blijkt dat er afwijkingen zijn op het gezondheidsgebied. De vraag is of de provincie op dat gebied extra inspanningen moet plegen. Preventie, voorlichting, educatie en het lokaal gezondheidsbeleid zijn gemeentelijke taken. De GGD is een gemeenschappelijke dienst die zich daarmee bezighoudt en dat gaat met heel veel geld gepaard. De gemeenten hebben een extra wettelijke taak om lokaal gezondheidsplannen te maken. In de regio Noord-Groningen is in het kader van het welzijnsbeleid aan de provincie gevraagd of het niet mogelijk is dat als één van de onderdelen van het gebiedsgericht werken te beschouwen, omdat men daarmee zoveel moeite heeft. Dat is mogelijk, maar niet met het doel een gat in de ambtelijke organisatie op te vullen. Het is dan de bedoeling raakvlakken te vinden met het sociaal beleid in het algemeen. Wij zijn geen voorstander van het overnemen van deze taak, maar staan er wel positief tegenover om daaraan in het kader van het gebiedsgericht werken iets te doen, als er raakvlakken zijn met ander sociaal beleid. Het tweede thema heeft betrekking op personeelstekorten in de zorg. De heer Boertjens is de eerstverantwoordelijke voor de uitvoering van de nota “Groningen is goed in banen”. De vraag is of er sprake is van een – dreigend - personeelstekort in de zorg. Er is inderdaad sprake van selectieve tekorten op bepaalde specialistische gebieden en in speciale functies. Dat houdt niet in dat er een generiek tekort is. In de organisatie Zorgplein-Noord zijn werkgevers vertegenwoordigd die een en ander goed in de gaten houden en met wie wij goede contacten onderhouden. Op dit moment vindt overleg plaats om vooral de doorgroei van iets lager geschoold personeel naar middelbare functies op een gerichte manier te bevorderen. Het is de bedoeling daarmee de toestroom van werkers in de zorg van onderaf te stimuleren. Uit onderzoek blijkt dat, als instellingen een actief verzuimbeleid voeren, niet de eenvoudige weg van de Wet arbeidsongeschiktheid kiezen en mensen ondanks de veranderende omstandigheden nieuw werk aanbieden, veel medewerkers de zorgsector niet hoeven te verlaten. Instellingen kunnen op dat punt ook zelf veel doen. Het derde punt heeft betrekking op het sociaal beleid. De heer Calon heeft reeds aangegeven dat er in ons provinciale beleid en de uitvoering langzaam maar zeker sprake is van een samenhang tussen het sociaal beleid en dat op het gebied van wonen. De taxatie die de fractie van de PvdA op dat gebied maakt, is daarom naar mijn mening niet terecht. Ik merk daarbij echter wel op dat het op gemeentelijk niveau altijd weer knokken is om beide elementen op een goede manier met elkaar te verbinden. De heer DE BRUIJNE: De opmerkingen van de fractie van de PvdA hadden niet betrekking op datgene wat er over dit onderwerp op papier is gezet, maar op de praktische uitwerking daarvan. De heer BLEKER: De praktische uitwerking kan zich op een aantal fronten manifesteren. Ik doel in de eerste plaats inderdaad op de beoordeling van de ISV-programma’s van de gemeenten. Daar kunnen wij de kritische toets uitvoeren om een antwoord te krijgen op de vraag of de sociale component daarin in voldoende mate is verwoord. De heer Calon heeft aangegeven dat dat één van de prestatiecriteria is. Het tweede punt waarin dat tot uitdrukking kan komen, zijn de woonplannen. Is het bouwen voor specifieke groepen in de woonplannen in voldoende mate tot uitdrukking gekomen? Aanleunwoningen zijn wellicht niet populair voor de mannen van het grote geld, de stenen en dergelijke. Er is echter wel veel vraag naar deze woningen. Komt dat in voldoende mate tot uitdrukking in de woonplannen? Het derde punt is dat gemeenten het moeilijk hebben met het blijvend organiseren van actieve bewonersparticipatie. Wij kunnen meerdere voorbeelden noemen van gemeenten waar men in wijken moest constateren dat het wijkplatform het op een gegeven moment voor gezien hield. Dat was
45
recentelijk het geval in Windschoten en ook in Veendam is dat gebeurd. De situatie is voor bewoners niet altijd zodanig dat deze vertrouwen wekt en motiverend werkt. Men moet veel doen, waaronder opboksen tegen gemeenten, woningbouwcorporaties, ontwikkelaars en anderen. Steeds heeft men de indruk dat men op achterstand staat en nu en dan dat men niet serieus wordt genomen. Het sociale element is belangrijk, namelijk bouwen voor de personen die het nodig hebben en op een manier die past bij de huidige en toekomstige bewoners. Er moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met voorzieningen, de speeltuinverenigingen, de dorpshuisbesturen, de buurthuisbesturen en dergelijke. Daarbij komt dat zij voldoende bij de zaak moeten worden betrokken. De provincie kan op afstand toetsen of men de juiste procedure heeft gevolgd en zij investeert op jaarbasis - de Staten hebben dat bij de Voorjaarsnota geaccordeerd - 1 miljoen gulden voor sociaal beleid en stedelijke ontwikkeling voor de grotere plaatsen, zoals Stadskanaal, Windschoten, Veendam, Delfzijl, Groningen, Hoogezand en Sappemeer. Er is sprake van een bedrag van 1 miljoen gulden van de gemeenten en 1 miljoen van de provincie. Het vergt van de bewoners een groot doorzettingsvermogen om betrokken te blijven. Hetzelfde geldt voor de portefeuillehouders die de sociale component blijvend onder de aandacht moeten brengen. Van nature is dit punt immers niet in dergelijke processen opgenomen. Het is een kwestie van doorzetten en lange adem. Er zijn ook positieve ontwikkelingen. Zo is Delfzijl al kort aan de orde geweest. De heer DE BRUIJNE: Wat meent de heer Bleker er in het kader van zijn portefeuille Welzijn aan bij te kunnen dragen? Wij hebben geconstateerd dat er één zin is opgenomen over de sociale component van de herstructurering, maar deze wordt in de begeleidende tekst van de begroting niet nader uitgewerkt. Ik meen dat de analyse van de gedeputeerde helder en redelijk trefzeker is. De vraag is echter of er in het kader van de portefeuille Welzijn in relatie tot de portefeuille Wonen niet meer te doen is om ervoor te zorgen dat de sociale infrastructuur, die in wijken parallel aan de fysieke infrastructuur moet worden ontwikkeld, beter van de grond komt. De heer BLEKER: Ik heb de indruk dat wij dat op provinciale schaal behoorlijk goed aan elkaar hebben verbonden. Op dit moment is de vertaalslag aan de orde naar de concrete situatie in wijken en vooral naar de enigszins verstedelijkte gebieden. Ik constateer dat wij wat dat betreft aan het begin staan. Er staat inderdaad slechts één zin over deze zaak in de begroting, maar er staat een uitgebreide passage in de Voorjaarsnota, waarin ook de extra middelen zijn gevoteerd. Voor de vergadering in december aanstaande is het Welzijnsprogramma 2002-2004 beschikbaar, met een afzonderlijk programma voor stedelijke vernieuwing. Dit punt is daarin uitgebreid opgenomen, inclusief concrete activiteiten waarvoor het bedrag van 1 miljoen gulden bestemd is. De heer GERRITSEN: Dat is toch wat vreemd. Wat is dan de reden dat het er nu op lijkt dat dit volledig los komt te staan? In relatie tot het werken aan sociale duurzaamheid merk ik daarvan bijvoorbeeld weinig. In de Welzijnsnota wordt op geen enkele wijze een dergelijke koppeling gemaakt tussen Wonen en Welzijn. De heer BLEKER: Ik doel op het Heel de Buurt-project dat in 1999 in Groningen, Hoogezand, Sappemeer en Veendam is gestart. In de praktijk blijkt dat het een van de grote opgaven is bewoners te behouden die willen participeren. De ter plaatse opgedane ervaringen en de bedachte aanpak wordt op een zestal plaatsen geïntroduceerd, die die ik zojuist noemde. In de Voorjaarsnota hebben wij daarvoor een bedrag van 1 miljoen gulden opgenomen en in het Welzijnsprogramma 2002-2004 zijn de activiteiten concreet weergegeven. Zo wordt duidelijk waaraan dat bedrag wordt besteed. Delfzijl is een voorbeeld. Ik vind dat in dat plan, dat op advies van de commissie- Tielrooy tot stand is gekomen, de sociale component juist wel op een moderne en brede manier is opgenomen. Het betreft niet slechts de verhuiskostenregeling, maar eveneens de voorzieningen, de bewonersparticipatie en de scholen. Het laatste is ook belangrijk, want de wijken en buurten zullen veranderen en dat heeft tot gevolg dat ook de vraag naar onderwijs verandert. Inmiddels is daar een van de mogelijk schaarse buurtopbouwwerkers aangetrokken en daarbij is ervan uitgegaan dat de provincie een deel voor haar rekening neemt. Wij constateren dat de gemeente Delfzijl in ieder geval op dat gebied het goede voorbeeld geeft. De heer TERPSTRA: Uit de woorden van de gedeputeerde maak ik op dat het aanstellen van de opbouwwerker in Delfzijl mede mogelijk is gemaakt door de provincie. Een moeilijke kwestie is de financiering van dergelijke projecten vanuit de sociale infrastructuur bij de wijkopbouw. Wij hebben in dit geval te maken met een marginaal een onstabiel financieel aspect. De vraag is of er in overleg met de gemeente op de een of andere manier wordt geprobeerd naar een meer structurele oplossing
46
te zoeken. Ik doel bijvoorbeeld op de wijkexploitatie of het Omslagfonds Wegen, Bruggen, Kanalen binnen de normale grondexploitatie. Wordt daaraan eveneens gedacht? De heer BLEKER: Het is inderdaad een wiebelige constructie, maar het is de bedoeling dit punt in een dergelijke lokale situatie op een goede manier op de agenda te krijgen, ook als steun voor de bewonersorganisaties. De afspraak met de gemeente is dat zij voor continuïteit zorgdraagt. Wij besteden er ongeveer vier jaar aan om het gezamenlijk op te zetten en ervaringen worden ook elders uitgewisseld. Daarna dient de gemeente voor het geld zorg te dragen en ik meen dat er zelfs gelden voor beschikbaar zijn gesteld vanuit de OMD. Het college heeft er geen behoefte aan, in het lokale armoedebeleid te sturen. De essentie van de wetgeving is dat gemeenten door decentralisatie enige ruimte hebben in de toepassing en uitvoering van de Algemene Bijstandswet en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten. Daarover hebben wij eerder gesproken. Daaraan is inherent dat er enige variatie per gemeente kan ontstaan. Wij vinden niet dat wij bewust een harmonisatieslag moeten plegen. Dat zou overigens voor betrokkenen slecht kunnen uitpakken, want juist dat maatwerk is ervoor bedoeld om betrokkenen enige ruimte te bieden op het moment dat er sprake is van een bijzondere situatie. Als de ene gemeente daartoe, gelet op de omstandigheden, wat meer aanleiding ziet dan de andere is er sprake van bewust beleid en kan dat goed uitpakken. Dit punt wordt wel betrokken bij het gebiedsgericht werken en vooral in het programma met de zes grotere gemeenten is het element participatie door bepaalde groepen in de samenleving expliciet opgenomen. Dat is het immateriële aspect van het armoedebeleid. Als gemeenten gezamenlijk wel behoefte hebben aan harmonisatie, is het mogelijk dat in het gebiedsgerichte beleid op te nemen. Het is echter niet onze bedoeling dat aan te sturen. De fractie van het CDA stelde een vraag over multifunctionele voorzieningen. Het Koersdocument, de begroting, is daarover duidelijk, evenals het Provinciaal Omgevingsplan. Het komt er nu op aan dat de eerste vernieuwende initiatieven op dat punt worden genomen en van support worden voorzien. Er kan dan ook sprake zijn van co-investering door de provincie. De heer Hemmes heeft gesproken over de schaalvergroting die de heer Van Kemenade tijdens zijn afscheidsrede in het vooruitzicht heeft gesteld. Volgens mij heeft hij dat ook gedaan vanuit specifieke inzichten en ervaringen in het randstedelijke gebied, waar de identiteit en de herkenbaarheid van de provincies anders zijn dan hier. Daarbij komt dat ook de positie van grootstedelijke regio’s anders is. Wij zien geen aanleiding een discussie te voeren over samenvoeging van provincies in NoordNederland, al was het maar omdat Fryslân altijd een aparte provincie moet blijven. Wat zouden wij in Nederland missen als dat niet meer het geval was? De heer HEMMES: Ik ben tevreden met het antwoord van de gedeputeerde, maar de heer Van Kemenade noemde de noordelijke provincies volgens mij wel als voorbeeld. De heer BLEKER: Dat is juist, maar wij hebben daarvoor oplossingen gevonden. Wij werken op goede wijze samen in SNN-verband en volgens ons is er geen aanleiding deze discussie te starten. Het is immers niet mogelijk wethouder voor heel Noord-Nederland te zijn, want het moet ook voor ons te behappen blijven. Over het referendum merk ik op dat er voor de Statenvergadering in december aanstaande een voordracht te verwachten is inzake de uitvoering van de tijdelijke Referendumwet, zoals deze van kracht is geworden. Deze voordracht heeft betrekking op de eventuele uitsluitinggronden in deze tijdelijke wet die de Staten al dan niet wensen te benutten. Daarnaast komen de organisatorische, facilitaire en financiële consequenties aan de orde die daaraan kunnen worden verbonden. Het lijkt ons verstandig, discussie te voeren over de financiering, de dekking en dergelijke op het moment dat deze voordracht beschikbaar is. De heer BOERTJENS: Voorzitter! De meeste sprekers hebben aangegeven dat zij zich zorgen maken over de cijfers op het gebied van de werkloosheid en de werkgelegenheid. Ik deel deze zorg. De statistieken over de laatste jaren tonen een positief beeld van de werkgelegenheid. Die cijfers noem ik niet, omdat ik aanneem dat de Staten deze kennen. Het gaat niet slecht, al wil dat niet zeggen dat het voldoende goed gaat in absoluut en relatief opzicht. Er worden in het Noorden en in onze provincie veel nieuwe arbeidsplaatsen gecreëerd, maar onze achterstand ten opzichte van het landelijk gemiddelde blijft bestaan. Zelfs in jaren, zoals dit jaar, waarin nationaal sprake is van een snelle groei, neemt de relatieve achterstand toe ondanks de vorderingen die wij maken. Ondanks het feit dat het niet slecht gaat, moeten wij een tandje bij zetten om te voorkomen dat de achterstand ten opzichte van het landelijk gemiddelde groter wordt. Ik ben het dus eens met alle opmerkingen die betrekking hebben op dat onderwerp.
47
De vraag is op welke manier wij dat doen, vooral in het kader van Kompas en in onze Noordelijke samenwerking in het kader van het SNN. Over het regionaal beleid zijn specifiek vragen gesteld door de fracties van het CDA en de VVD. De fractie van het CDA is van mening dat er op landelijk niveau te eenvoudig afstand wordt gedaan van toekomstige steun uit Europese structuurfondsen, vooral na 2006. De fractie van de VVD stelt dat wij een nieuwe afhankelijkheid van Den Haag zouden krijgen na 2006. De vraag is op welke wijze het verder gaat met de Europese fondsen en op welke manier wij daarop vanuit Europa inspelen. Het maakt mij niet veel uit of het geld uit de Europese of de landelijke pot komt, maar het is belangrijk dat het naar het Noorden komt. Als het regionaal beleid door de Nederlandse inbreng in de Europese discussie - dat is dan de resultante van een Europese discussie waaraan 15 en in de toekomst 27 landen deelnemen - zou worden gerenationaliseerd, kan ik mij daarin vinden als dat niet tot gevolg heeft dat het regionaal beleid wordt stopgezet. Als het gerenationaliseerd wordt, zou daardoor minder geld worden rondgepompt en daardoor zou het uiteindelijk sneller op de plaats van bestemming zijn en waarschijnlijk effectiever kunnen worden ingezet. In de commissie heb ik reeds opgemerkt dat wij, los daarvan, een discussie zouden kunnen voeren over de solidariteit van de regio’s en de landen in Europa ten opzichte van elkaar. Mijn opvattingen daarover zijn bekend, dus daarop ga ik op dit moment niet in. Het college zal er in ieder geval landelijk op aandringen dat regionaal beleid, op welke manier dan ook, na 2006 wordt voortgezet. De vraag is op welke wijze en met welk doel regionaal beleid wordt gevoerd en op welke manier verschillende groeperingen daarvan kunnen profiteren. De fractie van de PvdA spreekt in dit opzicht van bepaalde kwetsbare groepen en ik geef meteen aan dat ook in het SNN-beleid doelgericht rekening wordt gehouden met dergelijke groepen. Later in mijn betoog kom ik daarop terug. De fractie van het CDA noemt in dit kader vooral de betrokkenheid van de burger. Dat is inderdaad een groot punt van zorg. Wij nemen bijvoorbeeld waar dat de opkomst bij de Europese verkiezingen gering is en het is logisch dat men zich in Europa zorgen maakt. Dat is ook de achtergrond van de notitie over Europese governance die ik van de heer Hollenga ontving. Centraal staat dat Europa niet vanuit een ivoren toren wordt geregeerd, maar dat ook de Europese burger zich betrokken voelt bij zaken die zich op dit continent en in de Unie afspelen. Sleutelwoorden op dat gebied zijn openheid, participatie, verantwoordingsplicht, doeltreffendheid en samenhang. Onder al deze sleutelwoorden zijn bepaalde initiatieven ondergebracht die men op dat gebied vanuit Europa wil ontplooien. Ik vermoed dat wij onze inzet op een aantal punten kunnen en moeten versterken en doel vooral op meer wisselwerking. Wij hebben daarmee een begin gemaakt door de Staten toe te zeggen dat zij ieder halfjaar een notitie ontvangen over datgene wat wij vanuit Groningen en het SNN in Europa en Brussel doen en welke effecten dat heeft. De Staten vragen of een en ander is uit te breiden. Zij doelen bijvoorbeeld op de Neue Hanse Interregio, Kaliningrad en de Eems-Dollardregio, de andere initiatieven waarbij wij bij betrokken zijn. De Staten vernemen graag welke samenhangen er zijn en ik zeg toe dat ik mij zal inspannen om op korte termijn in de commissie een antwoord te geven op deze vraag. De heer HOLLENGA: De gedeputeerde geeft goed aan op welke wijze hij daarmee binnen het bestuurlijke circuit meent om te gaan, maar wij hebben ook gevraagd of de provincie ook buiten het bestuurlijke circuit kans ziet de burgers er op de een of andere manier bij te betrekken. De heer BOERTJENS: Volgens mij zijn er mogelijkheden door middel van onze website die zal worden ingericht. Daarop kan aandacht aan Europa worden besteed. Verder zijn er activiteiten in de vorm van het uitnodigen van het Europees Jongerenparlement en daarnaast worden er acties ondernomen ten aanzien van het onderwijs. De heer VAN BIESSUM: Ik neem aan dat de gedeputeerde een en ander afstemt met de notitie Mondiale Bewustwording die reeds beschikbaar is, waarnaar ik deze ochtend reeds eerder refereerde. Volgens mij is het meer dan voorlichting. De vraag is waarom wij in Europa allerlei activiteiten ondernemen en ook deze vraag dient aan de orde te komen. De heer BOERTJENS: De notitie Mondiale Bewustwording bevat inderdaad elementen die in dit kader een rol spelen, al dekt het een het ander niet geheel. Op een aantal punten is dat zelfs absoluut niet het geval. Wij hebben in dit geval onder andere te maken met de uitbreiding van 15 naar 27 landen en met toenemende verschillen door de vergroting van Europa met relatief arme en rijke regio’s. Het laatste element komen wij ook tegen als wij spreken over mondiale bewustwording, maar als men zich dit in Europees verband bewust wordt - daarover heb ik ook in de commissie gesproken - dan hebben wij in ieder geval een slag gewonnen.
48
De fractie van de VVD vraagt of wij in het kader van het regionaal beleid voldoende inzicht hebben in de ontwikkelingspotentie van ons gebied. Wij weten veel van de ontwikkelingspotenties, omdat wij spreken met allerlei personen uit de regio. Dat gebeurt op bestuurlijk nive au, met bedrijven, de politiek enz. De Staten kunnen zelf bedenken welke partijen het verder betreft. Daaruit ontstaan ideeën en plannen, maar het is nooit met zekerheid te zeggen dat wij alles weten. Wij ontvangen veel informatie, maar het is niet aan te geven of wij van alles op de hoogte zijn. Wij staan voortdurend open voor nieuwe suggesties, opmerkingen, reacties en vragen. Het is de bedoeling zoveel mogelijk zaken in wisselwerking met de doelgroepen tot stand te brengen. Onlangs hebben wij in dit kader nog overleg gevoerd met het bedrijfsleven. Het betrof een doelgroepenoverleg en ook daar werden suggesties gedaan. Als de Staten de indruk hebben dat wij bepaalde zaken laten liggen, verneem ik dat graag. Het college zal daarvan dan werk maken. De heer TERPSTRA: De gedeputeerde beschikt over ambtenaren die nagenoeg alles weten. Ik vroeg slechts of er voldoende inzicht was. Wat dat betreft ligt het ambitieniveau van de gedeputeerde hoger dan dat van ons, dus ik heb er alle vertrouwen in dat het goed komt. De heer BOERTJENS: De heer Terpstra vroeg zich af of wij voldoende weten. Dat is inderdaad het geval. De fractie van GroenLinks stelde vragen over de werkgelegenheid, de projecten van BOA en de langdurig werklozen. Ik kom ook terug op een eerdere opmerking van de fractie van de PvdA over kwetsbare groepen. Juist in het kader van BOA doen wij veel aan langdurige werkloosheid. De aandachtsgebieden richten zich niet specifiek op sectoren als zorg en welzijn, maar wat niet is kan komen. In dat kader heeft de heer Bleker het convenant met het Zorgplein genoemd. Daarmee gaf hij aan dat wij ook initiatieven op dat gebied ontplooien. Op het gebied van onderwijs hebben wij in het kader van de projecten die wij voor Equal hebben ingediend - een Europees programma waarvoor wij twaalf verschillende projecten hebben ingediend - een project voor allochtone onderwijsassistenten. Verder zijn wij in discussie met de provincies Drenthe en Fryslân om dergelijke initiatieven ook op noordelijk niveau uit te breiden. Als ons dat lukt - en dat ziet er redelijk positief uit - betekent dat ook dat er op projectbasis meer personen in het kader van BOA zullen worden ingezet. De bemensing van BOA moet volgen op de plannen en projecten die wij kunnen genereren. In het kader van Kompas hebben wij aandacht gegeven aan langdurig werklozen. Ik doel bijvoorbeeld op de maatregel met betrekking tot vraaggerichte scholing. Wij moeten echter wel constateren dat de eerste verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt. Dat wordt nog eens benadrukt door de SUWIstructuur, waarbij de G29 en de G86 projecten indienen in het kader van ESF3. Wij hebben geprobeerd daar in ons gebied behoorlijk dicht op te zitten. Ik zou zelfs zonder overdrijven kunnen stellen dat er weinig provincies zijn die zo dicht op dit beleid zitten als deze provincie. Wij hebben een structuur vormgegeven waarbinnen de kleinere gemeenten via de stad Groningen hun projecten indienen en de provincie heeft hierin een initiërende en faciliterende rol. Ik sprak zojuist over de twaalf projecten in het kader van Equal. Ik noem ook het Regionaal Arbeidsplatform, waarvan ik zelf voorzitter ben. Tevens breng ik de operationele platforms onder de aandacht, die wij voor deze projecten hebben gevormd. Wij ontwikkelen een aantal initiatieven. De heer GERRITSEN: Dat is een duidelijk antwoord, maar heeft de gedeputeerde ook zicht op datgene wat dit bijvoorbeeld bij de gemeenten oplevert? Wij staan er immers wat verder van af en het is toch Kompasgeld. De heer BOERTJENS: Dat is een goede vraag, die ons dagelijks behoort bezig te houden. Volgens mij is het na anderhalf tot twee jaar te vroeg om te evalueren, maar ik kan mij voorstellen dat wij medio 2003 een midterm-review houden. Dat is overigens ook de planning. Door de meeste fracties zijn vragen gesteld over de ICT. De provincie en gemeenten hebben veel ervaring en kennis op het gebied van de infrastructuur. Ik spreek bijvoorbeeld over bedrijventerreinen, wegen, kenniscentra en dergelijke. Juist op het gebied van de ICT gaat het om iets nieuws en heeft de overheid lang gedacht dat dat door de markt zijn eigen weg zou vinden. Dat heeft geleid tot cherry -picking, waarbij de krenten uit de pap worden gehaald. De zaken die snel geld opbrengen, worden inderdaad snel uitgerold, terwijl de witte vlekken, waarvoor een lagere omzet geldt, overblijven. Het afgelopen jaar was er sprake van een neergang van ICT-kabelbedrijven. Daardoor is terecht de vraag opgekomen of de witte vlekken niet vooral op het platteland blijven bestaan. Een andere vraag is of wij daaraan zelf iets kunnen doen. De commissie-Baan heeft daarover in het kader van Kompas een notitie geschreven. Wij willen in de provincie Groningen een verlengstuk maken op de romp of backbone - ik ben bezig daarvoor een opdracht te formuleren - door aan te
49
geven wat wij kunnen doen om de last mile-problematiek op te lossen. In een andere sector spreekt men van “vervoer op maat”. Op korte termijn zullen wij de Staten een notitie over dit onderwerp voorleggen en daarin komen ook de combinaties aan de orde die kunnen worden gelegd. Als wij bijvoorbeeld toch een bedrijventerrein ontsluiten, is het de vraag of wij niet meteen zorginstellingen, bibliotheken en onderwijsinstellingen in de buurt daarbij kunnen betrekken. De heer KÖLLER: Het is goed dat wij alles nog eens onderzoeken, maar ik vraag mij af wat de uitkomst van een dergelijk onderzoek moet zijn. De infrastructuur is hard nodig, maar door de marktwerking hebben wij weinig grip op deze zaak. De hamvraag zal immers zijn wie dat zal betalen. De heer BOERTJENS: Het is in de eerste plaats belangrijk in beeld te brengen waar de witte vlekken zitten. Ik meen dat wij het snel eens kunnen worden door te zeggen dat wij niet de laatste woning en boerderij kunnen ontsluiten. Wij moeten keuzes maken en ons de vraag stellen waar wij beginnen en eindigen. Het is eveneens belangrijk ons de vraag te stellen waar de meeste kansen liggen om te starten. Wij dienen te onderzoeken welke combinaties de provincie samen met Essent of anderen kan maken. Ik ben het met de heer Köller eens over de bedoeling, maar dit onderzoek heeft vooral betrekking op de wijze van aanpak, het begin, de kosten en de vraag of de provincie geld bijdraagt. Kortom, wij moeten de problematiek meer handen en voeten geven. De heer KÖLLER: Als de gedeputeerde de problemen handen en voeten geeft, loopt hij kans dat zij weglopen! De heer HOLLENGA: Dan zijn zij er niet meer en is de zaak opgelost! De heer KÖLLER: Problemen zijn pas echt groot als zij gaan lopen! De heer BOERTJENS: Nee, de problemen zijn pas groot als zij met je op de loop gaan! De heer KÖLLER: Daarmee zijn zij ondertussen hard bezig! De heer BOERTJENS: Ik ga in op de kernzones en de vraag van het CDA wat er buiten die zones gebeurt. Langzamerhand is er een redelijk scala aan regels beschikbaar dat ook buiten de kernzones geldt, met name voor het MKB. Ik doel op het NIOV, KIDS, human resource management en dergelijke. Wij publiceren daarover regelmatig en ik heb mij ervoor ingezet dat wij daarmee ook meer naar de branches gaan, dus niet slechts via de koepels van het MKB, de Kamer van Koophandel en degelijke. Het is goed te werken met voorbeelden, zodat men ervaart hoe een dergelijke regeling werkt. Als een ondernemer alleen een boekje voor zich heeft, is het slechts een theoretische tekst. Wij moeten de aanpak goed weergeven. Wellicht wijs ik er ten overvloede op dat uitbreidings-IPR ook buiten de kernzones werkt. Wij laten het gebied buiten de kernzones niet geheel liggen. De heer Calon heeft reeds over energie en duurzaamheid gesproken en ik neem aan dat ook de heer Musschenga daarop zal ingaan. Overal is sprake van energie en duurzaamheid, dus dat thema heeft met veel portefeuilles te maken. Ik wijs de Staten op een boekje dat ik heb laten uitdelen en waarin het element duurzaamheid ook duidelijk aan de orde komt. De heer Hemmes stelde een vraag over het duurzaam ruimtegebruik. Daaraan wordt ook aandacht besteed in het kader van de aanpak van bedrijventerreinen in de toekomst. Bij de afdeling Milieu wordt binnenkort tijdelijk een medewerker aangetrokken die zich zal bezighouden met het verrichten van een aantal taken voor onze provincie. Er zal aandacht worden besteed aan het verder uitvoering geven aan lopende zaken, zoals het Energieplatform en het energieconvenant, alsmede het mogelijk formuleren van provinciaal energiebeleid voor de periode na 2002. Daarbij komt dat er voorstellen zullen worden gedaan voor de voortgang van het energieconvenant, waarbij gemeenten worden betrokken. Het is de bedoeling dat de Staten daarover in de loop van het jaar 2002 meer vernemen. De heer Musschenga en ik zullen de Staten voorjaar 2002 voorzien van een notitie, waarin wij de stand van zaken actualiseren en het energiebeleid tot op dat moment nog eens op een rij zetten. Tot slot maak ik enkele opmerkingen over Essent. Wellicht is bij de fractie van GroenLinks ten onrechte de indruk ontstaan dat Essent reeds is geprivatiseerd. Op rijksniveau is naar aanleiding van Europese richtlijnen tot invoering van marktwerking in de energiesector besloten en wij zullen volgen. De bijdrage van de fractie van GroenLinks vind ik op dat punt wat verwarrend, omdat een gulden slechts eenmaal kan worden uitgegeven. Het is niet mogelijk, er enerzijds voor te pleiten dat de winst van de energiebedrijven wordt gedrukt om de tarieven zo laag mogelijk te houden en anderzijds voor
50
het zo veel mogelijk afromen daarvan om daarmee het kabelnet aan te leggen. De tarieven worden niet uit de losse pols door Essent of welk ander energiebedrijf ook vastgesteld, maar worden zorgvuldig getoetst aan datgene wat landelijk is toegestaan. Ook op dat punt vind ik de bijdrage van de fractie van GroenLinks wat verwarrend. De bedragen zijn gestegen, maar vooral als gevolg van de energiebelasting en de invoering van een hogere BTW. Ik heb de heer Wiechers in de commissie voor Economische Zaken uitgenodigd om uitleg te geven over deze ingewikkelde wereld en hij heeft dat inderdaad gedaan. De heer VAN DER PLOEG: Ik kan mij niet voorstellen dat ons betoog dermate verwarrend was als de heer Boertjens het doet voorkomen, want ik heb reeds eerder met hem over dit onderwerp gediscussieerd. Het bedrijf Essent maakt echter een behoorlijke winst, namelijk ongeveer 1 miljard gulden. Er zijn maatschappelijke doelen waarbij dit bedrijf betrokken is, zoals de ICT-bekabeling. Deze moeten op een bepaald moment worden gefinancierd en het is wel degelijk mogelijk na te gaan op welke wijze een bedrijf waarvan wij aandeelhouder zijn, zijn middelen besteedt. Het is een kwestie van inschatten of er sprake is van overwinst of van een normale bedrijfswinst. Naar onze inschatting hebben wij te maken met een overmatige winst, die goed kan worden ingezet voor de bestaande klanten. Dat was onze inzet. De heer BOERTJENS: Ik blijf erbij dat er sprake is van een tegenstelling in het betoog van de heer Van der Ploeg. Enerzijds merkt hij op dat het bedrijf niet zoveel winst moet maken en de tarieven moet verlagen. Anderzijds zegt hij dat, als er inderdaad veel winst wordt gemaakt, deze moet worden besteed aan een aantal sociale doelen. De heer Van der Ploeg stuurt ons daarmee, voorzover wij dat toelaten, met een boodschap op pad. Er moet geen misverstand ontstaan over de inhoud daarvan. De heer VAN DER PLOEG: De gedeputeerde kan zich voorstellen dat men van een bedrag van 1 miljard gulden, als men dat zou kunnen verdelen, 500 miljoen gulden zou vrijmaken voor tariefverlaging en ICT-bekabeling. De heer BOERTJENS: Het is ook voor te stellen dat men ervoor zorgt dat de continuïteit van het bedrijf zodanig wordt gewaarborgd dat het ook over enkele jaren nog mogelijk is iedereen van elektriciteit te voorzien. Dat is ook belangrijk. De heer TERPSTRA: In eerste termijn sprak de fractie van GroenLinks van “overwinst” en zojuist sprak zij over “overmatige winst”. Is dat hetzelfde? De heer VAN DER PLOEG: Het lijkt mij overbodig een uitgebreide discussie te voeren over de vraag wat overwinst is. Het is geen begrip dat in de economische theorie veelvuldig is beschreven. Het is meer een inschatting van de manier waarop men met winst kan omgaan en hoe een en ander zich verhoudt ten opzichte van vergelijkbare bedrijven in dezelfde sector. Dat heb ik zojuist ook opgemerkt. De heer BOERTJENS: Ik heb Het Kapitaal niet helemaal gelezen, maar daarin staat een tekst over overwinst. De VOORZITTER: Dit valt onder de noemer ‘ken uw klassieken’. Ik deel de Staten mee dat de Statenvergadering van 7 november aanstaande niet begint om 9.30 uur, maar om 16 uur. De reden daarvan is dat wij het Koninklijk Paar de gelegenheid willen geven ‘s ochtends een bezoek te brengen aan de provincie Groningen. De VOORZITTER: Ik schors de vergadering. De vergadering wordt van 15.30 tot 15.50 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan mevrouw Jansen. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Voorzitter! Ik begin met een reactie op de opmerkingen over het perspectief voor de landbouw. De verschillende fracties hebben op dat gebied aan de hand van de tekst over de koers in de begroting verschillende accenten gelegd. De overeenkomst in de bijdragen
51
is dat alle fracties, evenals het College, onderkennen dat de landbouw een belangrijke factor is voor een duurzame ontwikkeling va n ons landelijk gebied. Het is niet slechts vanwege de economische factor en de sectorale belangen goed dat wij aandacht besteden aan de perspectieven van de landbouw, maar juist ook voor de ontwikkeling van het landelijk gebied. De belangen zijn breder. In het Provinciaal Omgevingsplan, Kompas en onze begroting hebben wij aangegeven dat er op dit moment veel op de landbouw afkomt, maar dat de keuzes vaak nodig zijn. Diverse fracties vragen ons daaraan nadrukkelijk aandacht te besteden en ons vooral ook te richten op het aspect duurzaamheid. De fractie van de PvdA verzoekt ons, ons meer te richten op de biologische landbouw en de fractie van het CDA vindt niet slechts verbreding van de plattelandsfunctie en het economisch draagvlak voor het platteland belangrijk. Het is niet alleen noodzakelijk aandacht te besteden aan de biologische landbouw, maar eveneens aan de reguliere. Het is duidelijk dat de perspectieven voor de landbouw in onze provincie per regio gedifferentieerd zijn. Het is echter niet mogelijk te zeggen dat dat perspectief per regio via een blauwdruk of via één model is in te vullen. Ik verwijs naar de opmerking van de GPV-fractie, die het Beierse model noemde. Dat deed zij volgens mij ook tijdens de vorige begrotingsbehandeling of tijdens de behandeling van het Provinciaal Omgevingsplan. Het Beierse model houdt in dat landbouwbedrijven in deeltijd worden bestierd en dat de landbouwer daarnaast een andere deeltijdbaan heeft. In onze provincie wordt reeds veelvuldig volgens dat model gewerkt. Wij moeten er echter voor oppassen alleen modellen van toepassing te verklaren. Als wij spreken over de gebiedsgerichte benadering, moeten wij uitgaan van differentiatie, ook op het moment dat wij spreken over de keuzes die de landbouw moet maken. Voor het ene bedrijf zal het perspectief zijn gericht op verbredingactiviteiten, voor het andere op gangbare landbouw die moet worden vernieuwd en aangepast aan de lopende discussies over duurzaamheid, diervriendelijkheid en dergelijke. Volgens mij is differentiatie een kenmerk van onze provincie. De fracties van de PvdA en het CDA geven het advies dat wij letterlijk de boer op moeten om met landbouwers te spreken over de perspectieven. Dat advies zal ik opvolgen. De gebiedsgerichte benadering die wij op dit moment volgen, geeft daaraan deels invulling. Dat is echter onvoldoende, want voor dat perspectief zullen wij inderdaad met de bedrijven moeten spreken. Op dit moment bezinnen wij ons op de vraag hoe wij een en ander verder kunnen vormgeven. Wij moeten een antwoord krijgen op de vraag hoe wij op interactieve wijze met de landbouw bereiken dat men keuzes maakt die invulling geven aan de duurzaamheidtoets. Dat zal een belangrijke toets zijn die de landbouw ook voor zichzelf moet doen, maar tevens voor de maatschappij. Het doet er daarbij niet toe of men kiest voor vernieuwing, verbreding of versterking van de landbouw, en voor biologische dan wel gangbare landbouw. Wij bezinnen ons erop hoe wij de interactieve manier van werken vorm kunnen geven, sterker nog dan wij al doen in het gebiedsgericht beleid. De resultaten zullen wij naar verwachting eind dit jaar, of begin volgend jaar aan de Staten voorleggen. Als leidraad daarbij hanteren wij het beleid dat wij hebben vastgelegd in het POP, Kompas en de begroting. De vraag is op welke wijze wij beter kunnen begeleiden en stimuleren. Wanneer er als gevolg daarvan nieuwe begrotingsvoorstellen moeten worden gedaan, worden deze in een volgende fase aan de Staten voorgelegd. Het College heeft zich o.a. voorbereid door met een aantal deskundigen vanuit verschillende invalshoeken over het perspectief van de landbouw te spreken. Het is niet de bedoeling ons volledig door deskundigen te laten leiden, maar het is wel belangrijk te weten wat hun mening is over de positie van de landbouw in de provincie Groningen en de rol van de provinciale overheid op het gebied van de stimulering. De adviezen van deskundigen zullen waardevol zijn voor onze voorstellen en uit de bijdragen maak ik op dat de Statenleden zich daarbij aansluiten. De fractie van het GPV heeft gevraagd of een en ander niet zal moeten leiden tot bijvoorbeeld een nieuwe landbouwnota, maar daarvan ben ik geen voorstander. Ik stel voor dat het College aan het eind van dit jaar of in het volgend voorjaar een beleidsnotitie aan de Staten voorlegt, waarin het de zaken nog eens op een rij zet. Het lijkt het College niet nodig een nieuwe landbouwnota te presenteren, omdat er reeds een aantal uitgangspunten vastligt in het POP, Kompas en onze begroting. Intensivering van de wijze waarop er wordt gewerkt, zal eerder aan de orde zijn dan een nieuw landbouwbeleid. De heer WARRIS: De gedeputeerde deelt onze fractie een veegje uit naar aanleiding van onze opmerking over het Beierse model. Als zij onze tekst goed heeft gelezen, weet zij dat ook de andere aspecten uitgebreid aan de orde komen. Als de gedeputeerde de resultante van een aantal overleggen en interactief beleid aan ons voorlegt in de vorm van een landbouwnotitie, zijn wij daarmee eveneens tevreden. Het is niet nodig een landbouwnota samen te stellen. Wij vinden het
52
belangrijk dat de zaak wordt geactualiseerd en dat hebben wij duidelijk aangegeven. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Uit de woorden van de heer Warris blijkt dat wij het wat dit betreft met elkaar eens zijn. De heer MAARSINGH: Mevrouw Jansen merkte op dat het College zich ook door deskundigen laat adviseren. Kan zij daarover nadere informatie geven? De gedeputeerde weet dat velen daarover een bepaalde opinie hebben en daarom is het interessant te weten wie de raadgevers zijn. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Ik heb reeds gezegd dat wij vanuit verschillende invalshoeken met een aantal externe personen hebben gesproken. Ik noem Rudi Rabbinge, voorzitter van de ARAcommissie, Jan Douwe van der Ploeg en een vertegenwoordiger van de landelijke Milieuorganisatie. De heer MAARSINGH: De gedeputeerde noemde niet de naam van prof. Kol. Mevrouw STEVENS: Het verheugt mij dat er dermate veel personen worden geraadpleegd. Ik ga kort in op het al dan niet samenstellen van een landbouwnota. In de commissie voor Ruimte, Water en Groen komen zaken vaak in kleine onderdelen aan ons voorbij. Wij hebben behoefte aan grotere kaders, zodat er niet steeds overleg hoeft plaats te vinden over bijvoorbeeld een bedrag van ƒ 50.000. Het POP biedt kennelijk toch niet voldoende aanknopingspunten om deze kaders te schetsen en volgens mij is dat een van de punten waaraan in de Algemene Beschouwingen werd gerefereerd. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: In de landbouwnotitie zullen wij daarop ingaan, vanuit de aspecten versterking, verbreding en vernieuwing. Dat lijkt mij namelijk belangrijk. De heer GERRITSEN: Als het een dikke notitie is, is het goed. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Nee, het is niet de bedoeling dat het een dikke notitie wordt. Daarom gebruik ik ook niet de term “nota”. De fractie van GroenLinks heeft opgemerkt dat in Leeuwarden waarschijnlijk de enige noordelijke veemarkt ontstaat en heeft gevraagd naar de mening van het College daaromtrent. Zij heeft dit in verband gebracht met de MKZ-problematiek en heeft gevraagd of er niet een draaiboek moet komen met besmettelijke ziekten voor dieren. Op het moment dat de MKZ-crisis in Nederland en Fryslân uitbrak, heeft ons crisismanagement goed gefunctioneerd. De eerste verantwoordelijkheid op het gebied van besmettelijke ziekten voor dieren ligt bij het Ministerie van LNV. In dit geval was LNVNoord als coördinator verantwoordelijk. Het model voor crisismanagement waarover onze provincie beschikt, zorgt ervoor dat wij naadloos kunnen aansluiten op de verantwoordelijkheden van het Ministerie van LNV en dat wij sturing kunnen geven aan gemeenten, politie, justitie en iedereen die op de hoogte moet zijn van de benodigde maatregelen en die actie dient te ondernemen. De strengere eisen voor veemarkten hebben ook consequenties gehad voor de veemarkten in Groningen. Het provinciaal bestuur in Leeuwarden is bereid geweest te investeren met het doel de veemarkt aldaar te laten voldoen aan de eisen die na de MKZ-crisis aan de veemarkten worden gesteld. Dat betekent dat Noord-Nederland op dit moment een functionerende veemarkt in Leeuwarden heeft, maar niet meer een in Groningen. Het provinciaal bestuur van Groningen is daarbij echter niet betrokken. De heer WARRIS: Is er niet een vraag gesteld door de Groningse veemarkt om daarin te investeren, zoals dat in Friesland is gebeurd? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Ik ben daarvan niet op de hoogte. Vanzelfsprekend is de Groningse veemarkt in de eerste plaats nagegaan of de gestelde eisen redelijk waren, of daaraan kon worden voldaan en wat deze voor consequenties zouden hebben. Het gemeentebestuur van Groningen was van mening dat het een te grote investering was om de veemarkt voor de toekomst te behouden. De heer WARRIS: Ja, maar er is geen overleg met het provinciaal bestuur geweest over de
53
toetredende overheid en de vraag mee te denken. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Nee, dat is in dit geval niet gebeurd. De veemarkt heeft als gevolg van de strenge voorschriften namelijk ook beperktere mogelijkheden gekregen op het gebied van de verhandeling van vee. De fractie van GroenLinks heeft een motie ingediend over de biologische landbouw. Wij hebben een promotor biologische landbouw aangesteld om in onze provincie een groei te bewerkstelligen die vergelijkbaar is met die in het gehele land. Meer groei is wenselijk. Dat betekent dat de promotor allerlei activiteiten ontplooit en steeds een jaarplan maakt met het doel de biologische landbouw te promoten. Dat gebeurt samen met NLTO. Op dit moment worden door de biologische landbouwpromotor in onze provincie kennismarkten georganiseerd voor verschillende bedrijfstakken. In de praktijk blijkt dat de belangstelling daarvoor groot is. Sinds mei 2001 zijn er 80 biologische bedrijven. In vergelijking met januari 2000 zijn er tien bedrijven bijgekomen. De fractie van GroenLinks zei dat er slechts één bedrijf bij zou zijn gekomen, wat niet juist is. Er is sprake van een toename met 14 procent, wat redelijk is. Daarmee komt het aandeel aan biologische bedrijven in de provincie Groningen op 1,9 procent. Landelijk is dat 1,5 procent. Op dit gebied zitten wij dus boven het landelijk gemiddelde. Als wij een en ander vervolgens vertalen naar het areaal aan landbouwgrond, blijven wij achter bij de landelijke ontwikkelingen. Wij beschikken ongeveer over 1 procent van het totale areaal aan cultuurgrond dat biologisch wordt gebruikt. Het landelijk gemiddelde is ongeveer 1,4 procent. De heer VAN DAM: De gedeputeerde spreekt over 80 bedrijven, maar kan zij ook een onderscheid maken tussen melkveebedrijven en akkerbouwbedrijven? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Van het totale aantal beschikken ongeveer 45 bedrijven over vee. Daarvan beschikken 20 bedrijven over melkvee. De motie van de fractie van GroenLinks heeft betrekking op het handhaven van de omschakelingsbijdrage. Vorig jaar hebben wij eveneens over dit onderwerp gesproken, ook in de statencommissie. Biologische landbouw is de uiterste vorm van duurzame landbouw. Als wij het aandeel ervan willen vergroten, is het belangrijk de omschakeling te ondersteunen. Vooral op dat gebied is er sprake van een aantal belemmeringen voor degenen die omschakelen. Men moet immers een bepaalde periode overbruggen voordat men de producten tegen de biologische prijs kan afzetten.Het rijksbeleid richt zich steeds meer op de ketenbenadering, ook voor de biologische landbouw. Het besteedt aandacht aan de afzet en de productie en minder aan de omschakeling. Het voornemen van het Rijk is met ingang van 2003 de omschakeling af te schaffen. Mevrouw BOS: Volgens mij gebeurt dat per 1 januari 2002 en dat maakt wel verschil. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Dat is juist. Het College is nog steeds bezig, ook via het IPO, aan het Ministerie van LNV duidelijk te maken dat de omschakelingsregeling van belang is om het aandeel van de biologische landbouw te vergroten. Dat komt overeen met de door de fractie van GroenLinks ingediende motie. Daarom neemt het College deze qua intentie graag over. De VOORZITTER: De gedeputeerde geeft aan dat motie nr. 1 door het College kan worden overgenomen. Kunnen de Staten daarmee instemmen? De heer TERPSTRA: Ik geef er de voorkeur aan daarmee nog te wachten. De VOORZITTER: Wij houden dat nog even aan. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Over de Veenkoloniën is een aantal opmerkingen gemaakt door verschillende fracties. Ik schets eerst in het kort de stand van zaken. Het SNN heeft gereageerd op het rapport van de commissie-Hoekstra. De veenkoloniale gemeenten, provincies en waterschappen van Noord-Nederland hebben zitting genomen in een stuurgroep die de aanbevelingen van de commissie-Hoekstra opvolgt. Wij hebben gezegd dat wij met een gezamenlijke visie komen. Dat zal niet veel moeite kosten, omdat er inmiddels veel rapporten zijn verschenen en initiatieven zijn ontplooid. Het is de bedoeling, ongeveer in februari 2002 te komen tot een agenda voor de Veenkoloniën. Deze
54
agenda moet een programma van uitvoering bevatten waaruit blijkt wat voor de Veenkoloniën nodig is om in de breedte perspectief te bieden. Het is belangrijk, bij de uitwerking rekening te houden met de aanbevelingen van de commissie-Hoekstra, namelijk het doorbreken van de eenzijdigheid op verschillende beleidsterreinen en voor verschillende sectoren en het verbeteren van het imago. Op dit moment wachten wij op een standpunt van het kabinet over het rapport van de commissie-Hoekstra. Dat zou er aan het begin van deze maand zijn, maar ik heb inmiddels vernomen dat het eind van deze maand of begin november bekend wordt gemaakt. De heer MAARSINGH: Stond niet in de rijksbegroting dat minister Brinkhorst heeft gezegd dat hij tot volgend jaar wacht? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: In de begroting stond inderdaad dat het besluit van het kabinet over het rapport van de commissie-Hoekstra in 2002 zal worden genomen, maar dat is niet juist. De heer MAARSINGH: Dat verheugt mij. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Wij hebben erop aangedrongen dat het kabinet niet slechts een standpunt inneemt over het rapport van de commissie, maar dat het daaraan koppelt dat het medeverantwoordelijkheid neemt voor de uitwerking van de aanbevelingen. Wij moeten tot het eind van deze maand of begin volgende maand wachten om na te gaan of dat daadwerkelijk gebeurt. De heer WARRIS: Wordt met eindverantwoordelijkheid bedoeld dat ook de middelen beschikbaar worden gesteld? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Met medeverantwoordelijkheid wordt inderdaad ook bedoeld dat er middelen beschikbaar worden gesteld. De fractie van de D66 heeft gezegd dat dit van onderaf moet gebeuren en heeft voorgesteld een prijsvraag te organiseren. Daarnaast is gevraagd of het nodig is bureaus in te schakelen, want dat kost veel geld. Ik heb reeds gezegd dat de twee provincies, de gemeenten in het gebied van de Veenkoloniën en de waterschappen een gezamenlijke visie opstellen op grond van de aanbevelingen van de commissie-Hoekstra. Het is belangrijk dat deze concreet is en daarom spreken wij over een agenda die gericht moet zijn op uitvoering. Wij moeten een en ander vervolgens in ons beleid vertalen en de gemeenten zullen de visie bijvoorbeeld in bestemmingsplannen moeten vertalen. Daarom is het nodig dat onze neuzen dezelfde kant op wijzen. Dat bereiken wij echter niet door alleen een prijsvraag te organiseren. De heer HEMMES: Ik ben er voorstander van dat de neuzen in dezelfde richting wijzen, maar enkele weken geleden was dat bijvoorbeeld tussen de heer Schollema, de gemeente Oude Pekela en de gemeente Stadskanaal nog absoluut niet het geval, als ik de krantenartikelen serieus moet nemen. Volgens de heer Schollema speelde ook de provincie daarin een rol. Kan de gedeputeerde een nadere toelichting geven? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Volgende week komt de stuurgroep weer bijeen. Vanzelfsprekend is het voor de gezamenlijke visie van belang dat er ook initiatieven worden ontplooid hoe die visie eruit kan zien. Ik heb reeds aangegeven dat het belangrijk is, ook voor grensoverschrijdende zaken ik doel bijvoorbeeld op Stadskanaal en Borger/ Odoorn - gezamenlijk ontwikkelingen te zien die van belang zijn voor de Veenkoloniën. Vervolgens dient men ook gezamenlijk vorm te geven aan deze ontwikkelingen. Afstemming met de visie voor de Veenkoloniën is van belang en dat gebeurt door de stuurgroep. Alle partijen zijn daartoe bereid en daarover zijn en worden afspraken gemaakt. De soep werd door de pers heter opgediend dan noodzakelijk was. Men zal voor de uitvoering en de input van zo’n visie ook plannen moeten maken en – vooral ook – overeenstemming moeten hebben, zeker als het gaat om grensoverschrijdende zaken. Wij vinden het een belangrijk resultaat dat dit tussen Stadskanaal en Borger/Odoorn is bereikt. De heer HOLLENGA: De gedeputeerde geeft aan dat er een stuurgroep is waarin alle betrokken gemeenten zitting hebben, alsmede de beide provincies. Ik neem aan dat deze stuurgroep een aantal maanden geleden, voordat de gemeenten Stadskanaal en Oude Pekela een standpunt kenbaar maakten, reeds over dit onderwerp heeft gesproken. De gemeente Oude Pekela moest dus op de
55
hoogte zijn van de stand van zaken en het standpunt van de stuurgroep. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Dat is inderdaad juist. Tijdens de eerste bijeenkomst van de stuurgroep is van de zijde van Borger/Odoorn en van Stadskanaal dit punt nadrukkelijk aan de orde gesteld. Het was voor de verschillende partijen dan ook geen verrassing. Wij voeren oriënterend overleg – niet meer dan dat - met rijksbouwmeester Jo Coenen met het doel ook externen met creativiteit en deskundigheid naar de visie te laten kijken en om tot concrete projecten te komen. De vraag is wat hij zou kunnen betekenen en welke ideeën hij heeft over het gebied de Veenkoloniën. Op dit moment brengt dat geen kosten met zich mee. Afhankelijk van zijn ideeën, opvattingen en eventuele adviezen gaan wij na wat daarmee kan worden gedaan. De veronderstelling dat dit veel geld zou kosten, is op dit moment nog op niets gebaseerd. Door de fractie van het GPV zijn opmerkingen gemaakt over de visserij. De vraag was wat het zou betekenen voor de activiteiten in Lauwersoog als er zich ontwikkelingen in de Eemshaven zullen voordoen. Het is bekend dat wij in het kader van het gebiedenbeleid voor Noord hebben gezegd dat er een aparte deelgebiedvisie komt voor het Lauwersmeer. Naast en in combinatie met het onderzoek dat plaatsvindt vanuit het perspectief van de visafslag en de havenactiviteiten, wordt onderzoek verricht naar de perspectieven voor het Lauwersmeergebied. Activiteiten op het gebied van visserij, recreatie en toerisme en andere activiteiten worden onder de loep genomen met het doel een beeld te krijgen van de bedreigingen en de perspectieven. Dit doen wij in samenhang met het onderzoek naar de visserijactiviteiten, omdat ook wij van mening zijn dat een ontwikkeling aan de ene kant niet een bedreiging mag vormen aan de andere kant voor al bestaande activiteiten, maar dat ook dit perspectiefvol moet worden ingevuld. De fractie van GroenLinks gaf in haar bijdrage aan dat het College nog geen structurele oplossing heeft voor het waterprobleem, wat een misvatting is. Ik begrijp niet wat er de reden van is dat zij deze stelling inneemt en verwijs naar opvattingen van andere fracties. Na het onderzoek en een advies van de Werkgroep 2000+ hebben wij de Staten voorstellen voorgelegd over de wijze waarop de waterproblematiek kan worden aangepakt. Wij hebben dat binnen een redelijk kort tijdsbestek gedaan en voor het gehele stroomgebied, samen met Drenthe, de waterschappen en Rijkswaterstaat Noord. Dat advies is in de vorige statencommissie aan de orde geweest. Naar aanleiding van deze bespreking en die binnen de waterschappen, hebben wij besloten in ieder geval tijdens de volgende commissievergadering nog eens nadrukkelijk informatie te geven over het onderzoek, de afwegingen en de voorstellen. Op de uitnodiging voor de komende commissievergadering is dat vermeld. Wij constateren dat wij vaker dan gedacht met hogere waterstanden worden geconfronteerd en dat wij een oplossing moeten aandragen voor onze veiligheid. Dat houdt niet in dat de veiligheid op dit moment in gevaar is. In perioden dat de veiligheid in gevaar was - ik doel op de situatie in 1998 hebben wij de kaden verhoogd of versterkt. Als wij met hogere waterstanden te maken hebben en een bepaald veiligheidsniveau willen bereiken, zullen wij maatregelen moeten nemen. Wij zijn alle mogelijkheden nagegaan en hebben er criteria op losgelaten. Vervolgens is de Werkgroep Water 2000+ tot een advies gekomen, dat door de stuurgroep is overgenomen. Het College heeft vervolgens gezegd dat het zich daarin kan vinden en dat het dat vervolgens aan de Staten zou voorleggen. Tijdens de discussie in de statencommissie en de Staten, kwam de inhoud van de maatregelen niet aan de orde. Evenmin werd gesproken over de noodzaak van het treffen van deze maatregelen. Er werd vooral gesproken over de flankerende voorzieningen die volgens het College absoluut nodig zijn, zoals een adequate schaderegeling. Het College heeft zelfs als voorwaarde aangegeven dat deze voorzieningen worden getroffen en werkt aan duidelijkheid en een adequate schaderegeling. Het vindt tevens dat het vanwege dat veiligheidsniveau door moet gaan met het uitwerken van dat advies en het in procedure brengen daarvan. Dat is een structurele oplossing voor het waterprobleem. Het overleg zal worden voortgezet en er zal aandacht worden besteed aan het verstrekken van informatie aan de bevolking over de voorgestelde maatregelen. Dat zal nog dit jaar gebeuren. In overleg met het IPO en het Rijk zullen wij alles op alles zetten om ervoor te zorgen dat er sprake is van een adequate schaderegeling, op het moment dat de maatregelen kunnen worden genomen, de bergings- en noodbergingsgebieden daadwerkelijk kunnen worden ingericht en een en ander planologisch wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Wij dringen er bij het Rijk en de provincies op aan dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt. Mevrouw BOS: Wij spraken onder andere over de combinatie van functies, waarover naar onze mening problemen ontstaan. Dat is niet alleen onze mening, maar bijvoorbeeld ook de conclusie van de Raad voor het Landelijk Gebied. Daarover spreekt de gedeputeerde nauwelijks, maar het lijkt ons
56
een wezenlijk probleem dat structureel moet worden opgelost. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Om tot een keuze te komen voor gebieden die voor noodberging moeten worden gebruikt en ingericht, zijn deze afwegingen gemaakt. Mevrouw Bos spreekt op een bepaald moment over waterpeilen, maar de keuze is juist gemaakt op grond van geschiktheid om er water bij op te doen. Dat is immers het belangrijkste criterium om geschikt te zijn voor berging en noodberging en dat kan goed bij een combinatie van functies. Het is echter wel belangrijk daarmee bij de inrichting rekening te houden. Op dit moment gebeurt dat bij de Blauwe Stad en wij onderzoeken dat bij Meerstad. Als wij spreken over natuurgebieden waar ingeval van nood water bij op moet, zullen het in ieder geval natuurgebieden moeten zijn die op dit moment nog geen hoge waterstand hebben, vanwege het feit dat de waterstand daar zo is ten behoeve van die functie. De Letterbeltepetten zijn niet gekozen, omdat de waterstand daar reeds hoog is en er verhoudingsgewijs weinig water bij op kan. Voor de andere aangewezen gebieden zijn er wel mogelijkheden. Wij zullen op deze praktische zaken nog eens een toelichting geven tijdens de informatiebijeenkomst in de volgende statencommissie. Er is dus vooral aandacht besteed aan voldoende gebieden die aan de criteria voldoen, zodat er water bij op kan in tijden van nood. De heer MAARSINGH: Ik wil niet vooruitlopen op de voorlichting, want het is natuurlijk goed dat dit gebeurt. Het is toch normaal dat men indien dit schade zou toebrengen ongeveer weet hoe het zit? Ik ben het eens met de gedeputeerde dat het wel lijkt of deze zaken veel vaker voorkomen dan vroeger, bijna ieder jaar. Betekent dit nu dat wij geen discussie meer voeren over verdroging? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Nee, wij moeten nog steeds proberen het water op de goede plek vast te houden. Als het straks weer wat droger is, zien wij op die plekken waar het nu veelvuldig valt dat het water zo weer weg is. Wij spreken nog steeds over verdrogingbestrijding. De fractie van GroenLinks heeft gesproken over de Groene Rivier. De Staten hebben onlangs de visie op de westelijke stadsrand ontvangen middels een rapport van ons. Daarin is de Groene Rivier aan de orde gekomen en worden voorstellen gedaan voor het beeksysteem. Daarop is een reactie gekomen van de Milieufederatie met het plan voor de Groene Rivier. Wij hebben in zowel het Provinciaal Omgevingsplan als in het Actieplan Water aangegeven dat wij zullen werken aan beekherstel. Wij zullen herstel van het beeksysteem van het Reitdiep in dat kader uitwerken en vervolgens zien hoe dat zich verhoudt tot de initiatieven van de Milieufederatie en de visies van anderen hierop. Wij spreken dan over het beeksysteem van Drenthe tot aan het wad. Op dit moment zit dat in de planning in het kader van de uitvoering van het Actieplan Water voor het Reitdiepsysteem. Dit zullen wij in ogenschouw nemen. Dat komt vervolgens weer terug in de stroomgebiedvisies die wij moeten maken. Mevrouw BOS: Dat gaat dus samen met de provincie Drenthe en het waterschap? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Ja. De fractie van de VVD vroeg of bij de waterproblematiek ook wordt bekeken of de bodemdaling daarin voldoende is betrokken. Dat gebeurt op basis van de onderzoeksgegevens. Wij zijn op dit moment nog bezig met het ontwikkelen van een visie voor een veel langere termijn, dus niet alleen voor de eerste tien jaar, maar ook vanuit de vraag hoe dit de komende 30 jaar werkt. Ook daarin worden de prognoses voor bodemdaling betrokken, evenals de zeespiegelrijzing en klimatologische veranderingen. De financiële regelingen die nodig zijn, zeker als wij spreken over de schadevergoedingsregeling, zullen voor een deel door de regionale partijen moeten worden opgebracht. Wij menen - dat hebben wij ook ingebracht bij de verschillende rijksnota’s en hebben wij benadrukt in onze brieven aan Rijk en provincies - dat het regionale systeem niet alleen de verantwoordelijkheid is van de regionale partijen, maar dat het moet passen in het landelijk systeem en daardoor ook een landelijk probleem is. Dat betekent dat er landelijke kaders moeten zijn voor schaderegelingen, die in elk geval in het hele land gelijk zijn. Het Rijk moet medeverantwoordelijk zijn, zowel inhoudelijk als financieel, en zal die regelingen en de inrichting van de gebieden financieel moeten dragen. Mevrouw DE MEIJER: Voorzitter! De fractie van de PvdA heeft mij er terecht aan herinnerd dat ik een toezegging heb gedaan aan de Staten voor een plan over de culturele infrastructuur van de stad Groningen. Het college vindt het belangrijk dat dit plan er komt. Ook wij vinden wij het niet goed dat er regelmatig ad hoc-vragen vanuit de gemeente komen. Dat zal de komende tijd zeker niet minder worden. De ene keer gaat het om het NNO dat niet genoeg geld heeft, een andere keer om een
57
accommodatie en dan weer om een hogere opleiding die verloren dreigt te gaan. Kortom, wij vinden het zelf ook heel belangrijk dat wij in een samenhangend plan aangeven wat wij nodig vinden, uiteraard samen met de gemeente Groningen, om Groningen als culturele hoofdstad zijn waarde te laten behouden of die zelfs te vergroten. Wij hebben erover nagedacht wat er in dat plan zou moeten staan. Het gaat om infrastructuur, maar wij hebben vandaag al vaker onderwerpen aan de orde gehad waarbij duidelijk is geworden dat infrastructuur tegenwoordig meer betekent dan alleen stenen en beton. Alle ingrediënten die nodig zijn om de culturele functie van Groningen waar te maken, zouden wat ons betreft in elk geval vier onderwerpen moeten bevatten. Het moet gaan om onze grote productie-instellingen, zoals het NNT, het NNO, de Citadel en uiteraard ook de grote instellingen op het gebied van jazz en film. Deze productie-instellingen moeten de kans krijgen zich te ontplooien en artistiek te ontwikkelen en ons te verwennen met mooie cultuur. Op de tweede plaats, maar zeker niet onbelangrijk, komen de kunstvakopleidingen en op de derde plaats de evenementen en activiteiten. Met nadruk noem ik deze drie functies vooral in samenhang. Dat wordt wel eens een beetje vergeten. Instellingen zoals het NNO en *Galilidance kunnen zich artistiek presenteren in het kader van een evenement. Dat is een element dat nu lang niet altijd duidelijk naar voren komt. Opleidingen zoals het conservatorium kunnen zich ook heel goed manifesteren in de activiteiten van de stad, waardoor het mes aan twee kanten snijdt. Degenen die opgeleid worden en de opleiding verzorgen, krijgen een artistieke impuls. Al die elementen komen in dat plan. Wat is daarvoor nodig? Goede podia, en daaronder versta ik niet alleen plekken waar men beeldende kunst kan zien, zoals musea. Gelukkig hebben wij er net een podium bij. Het was toch een beetje vreemd dat wij naar Leeuwarden moesten om grote voorstellingen te zien. Niet dat Leeuwarden niet leuk is, maar het is toch prettig dat wij deze voorstellingen nu in Groningen ook kunnen laten zien. Maar wij zijn er nog niet. Juist de discussie over de stenen is er de reden van dat wij nu dat plan nog niet hebben. U kunt dagelijks in de krant lezen dat in de gemeente Groningen nog druk wordt gediscussieerd over een aantal onderdelen van de infrastructuur, zoals de schouwburg en de Grote Markt. Wij menen dat wij niet meer kunnen wachten op de uitkomst van die discussie om u het plan te presenteren. Een aantal onderdelen van het plan heeft haast en kan niet wachten totdat de discussie is uitgewoed. In de eerste plaats zijn wij zijn het enige landsdeel in het Noorden dat niet meebetaalt aan de door het Rijk gesubsidieerde instellingen die ik net heb genoemd. Wij komen onder toenemende druk te staan om daaraan iets te doen. Verder hebben wij iets kunnen leren van het feit dat er wel mensen en gezelschappen uit verre landen worden gevraagd om mee te doen aan evenementen en zich te presenteren. Onze eigen instellingen willen meer gelegenheid om dit ook te doen, ook financieel. Volgend jaar hebben wij de Giro. De hele wereld kijkt dan naar ons. Ook dan willen wij een gelegenheid hebben om onze instellingen te kunnen presenteren. Als ik wacht op de discussie over de infrastructuur zijn wij te laat voor dat onderdeel. Ik zeg u toe dat wij bij de integrale bijstelling en bij de Voorjaarsnota alvast terugkomen op onderdelen. Bij de integrale bijstellingen gaat het met name om onze eigen podiuminstelling in relatie tot evenementen. Bij de Voorjaarsnota gaat het om een aantal onderdelen dat al lang aan de orde is, zoals het Filmhuis, waaraan in Groningen behoefte bestaat. Tenslotte krijgt u het hele plan, maar niet dit jaar. Ook al is de gemeente Groningen er nog niet helemaal uit, wat wij hebben doen wij u uiterlijk in het voorjaar in een totaalplan toekomen. Tot zover de culturele infrastructuur van de stad Groningen. Er is nog een kleine kwestie over het hoger onderwijs. De fractie van de PvdA heeft gevraagd naar de begeleiding van bewoners in wijken waar herstructurering een rol speelt. Collega Bleker heeft duidelijk geïllustreerd dat het voor de individuele bewoners heel lastig is de energie en het draagvlak vast te houden om steeds maar weer in die bureaucratische en ingewikkelde situatie hun stem te laten horen. Vroeger heette dat gewoon opbouwwerk. Duidelijk is ook de term community organisation. De vraag is of er bij het hoger onderwijs bepleit kan worden dat er mensen worden opgeleid die juist in die ingewikkelde processen bewoners kunnen ondersteunen om daarin een rol te vervullen. Ik doe dat graag, want wij hebben veel overleg met het hoger onderwijs. Dan nu het onderwerp ‘Grunnegers’. Voordat ik inga op de twee knelpunten: het gaat heel goed met de belangstelling voor het Gronings. Ik zeg niet dat het aan ons beleid te danken is, maar het is ook niet ondanks ons beleid. Toen wij destijds de discussie begonnen over erkenning ging het alleen om Friesland, maar inmiddels hebben zich daarbij Zeeland en Limburg gevoegd. De belangstelling voor de streektaal is beslist toegenomen. Luistert u maar naar de bezoekers van zaterdag 6 oktober bij van Ledderom die zich zorgelijk afvroegen of de zaal wel vol zou komen, omdat er de afgelopen tijd zoveel te doen is op het gebied van de Groningse taal. De commissarissen lezen Gronings en er is
58
nog nooit zoveel geschreven voor de Groninger schriefwedstried. Ook is er nog nooit zoveel gezongen door jonge mensen, of dat nu solo is of met popbands. Ik meen zelfs dat binnenkort de eerste Groningstalige single landelijk uitkomt. Wij zijn niet bij alle activiteiten betrokken, maar bij diverse wel, zoals de actieve club Kostverloren, de Pauline Broekema-manifestatie en het Schrieversfestival Wij hebben in het Regionaal Cultuurplan Noord-Groningen, in aansluiting op de enorme belangstelling, verhalen verteld in het Gronings. Wij zijn in het Regionaal Cultuurplan Westerkwartier met een woordenboek gestart. De Stichting Grunneger Toal onderneemt ook heel veel. Niet alleen de taal, maar ook de Groninger cultuur in brede zin ondervindt toenemende belangstelling. Wij hadden de leergangen in Noord-Groningen zoals in Oost-Groningen georganiseerd en binnen een week zaten zij vol. Het gaat dus goed. Moeten wij ons dan geen zorgen maken? Jawel. In de eerste plaats over het beleid. Het is niet zo dat wij geen visie hebben, die hebben wij al een aantal jaren, ook over het al dan niet verplichten tot Gronings in het basisonderwijs. Ik heb inmiddels in het Nieuwsblad kunnen lezen dat de fractie van GroenLinks dit niet wil verplichten maar stimuleren. Wij hebben inmiddels een werkplan gemaakt met het Groninger Bureau Taal en Cultuur. Wij vinden, met u, dat het hoog tijd wordt voor een nieuwe en aangepaste visie. Die had ik u beloofd voor 1 oktober 2001. Mevrouw BOS: U noemt heel veel wat er al gebeurt, maar het gaat mij om de gewone Groningers en de kwaliteit van het Gronings. Daarom spraken wij over lespakketten of vakken op school. Mevrouw DE MEIJER: Wij vinden dat wij twee zaken moeten bevorderen als provincie: de wetenschappelijke bestudering van het Gronings als belangrijk cultureel erfgoed en het gebruik en de bevordering in het onderwijs. Daarom hebben wij het Groninger Bureau Taal en Cultuur twee hoofdtaken meegegeven. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Mevrouw Bos spreekt over het Gronings op de basisschool. Houdt dit in dat de Groninger taal op de basisschool ook moet worden gedoceerd zoals dat in Friesland gebeurt? Mevrouw BOS: Daar zou ik mij best iets bij kunnen voorstellen. Op het platteland hoor je kinderen slecht Gronings en Nederlands spreken. Ik vind het belangrijk dat zij goed Gronings en goed Nederlands spreken, naast elkaar. Je mag best trots zijn op de Groninger taal en cultuur en daaraan kan meer worden gedaan op de basisscholen. Mevrouw DE MEIJER: De visie die ik u beloofd had is inderdaad verlaat. Na behandeling van de Cultuurnota hebben wij onmiddellijk contact opgenomen met de universiteit om te bespreken hoe wij meer sturing en duidelijke opdrachten kunnen geven. Wij moeten afspraken maken over een budgetcontract. Wij zouden het Groninger Bureau Taal en Cultuur vragen een opzet te maken voor een discussienota, een aanzet tot een visie, die wij vervolgens met alle instellingen zouden bespreken. Dit is nog niet gebeurd omdat wij tot nu toe alleen nog maar over geld spreken. Het spijt mij dat ik dat moet zeggen. De universiteit heeft de stellige overtuiging dat het bedrag van ƒ 200.000 dat wij per jaar beschikbaar stellen net voldoende is voor de wetenschappelijke functie en dat er geen geld overblijft voor de andere functies die wij belangrijk vinden, zoals het basisonderwijs. Er komt nu een ander voorstel. Wij gaan uiteraard verder praten. Mevrouw BOS: Kunt u zich enigszins voorstellen dat er over geld wordt gesproken? U bent naar beneden gegaan met uw bijdrage en de argumenten hiervoor vonden wij ook niet erg deugen. De heer SPOELTMAN: Het was de meerderheid van de Staten die besloot minder geld te geven. Mevrouw BOS: Daar ben ik mij goed van bewust. Mevrouw DE MEIJER: Ik kan mij wel voorstellen dat men het vervelend vindt van dat bedrag van ƒ 50.000. Ik krijg de opdracht te praten over de prioriteiten in de komende tijd. Wij spreken dan over de keuze tussen een woordenboek of grammatica. Als de grammatica niet kan, stellen wij de Staten voor te kiezen voor het woordenboek. De vraag is wat er gaat gebeuren met het onderwijs. Er wordt steeds gezegd dat het geld alleen nodig is voor de wetenschappelijke functie. Dat vind ik een beetje
59
mager voor een discussie over het beleid. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Heeft de gedeputeerde sinds het vaststellen van de cultuurnota niets meer gehoord van het Groninger Bureau Taal en Cultuur? Mevrouw DE MEIJER: Jawel, wij hebben deze week het vierde gesprek. Niet met het Bureau, maar met de universiteit, dat is het bestuur van het Bureau. Wij gaan afspraken maken over het werkplan. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Ook inhoudelijk? Mevrouw DE MEIJER: Ook inhoudelijk. Als er een begroting ligt met plannen ten bedrage van ƒ 485.000, terwijl wij per jaar ƒ 200.000 hebben, waarvan het merendeel bedoeld is voor overhead en salariskosten in de wetenschappelijke sfeer, is er een probleem. Dat zeg ik in alle eerlijkheid. U hebt destijds gezegd dat wij er meer bovenop hadden moeten zitten. Daarin hebt u gelijk. Namens u wordt geld verstrekt en er moeten afspraken worden gemaakt wat er moet gebeuren. Wij maken dit jaar zelf een uitgangspuntennotitie over het beleid inzake de Groninger taal en cultuur. Dat leggen wij eerst aan u voor, want u hebt daarover als Staten ook een opvatting. In die notitie willen wij ook aan de orde stellen of de structuur die wij nu hebben gekozen - namelijk particulier initiatief van de Stichting Grunneger Toal, maar ook van de club Kostverloren, die onder meer lespakketten maakt - een structuur is waarbij alleen de wetenschappelijke functie goed verloopt, terwijl het andere wat in de versukkeling dreigt te raken. Wij zullen u een notitie voorleggen waarin wij aangeven wat ons voorstel is en daarna gaan wij met de stichtingen, waaronder het Groninger Bureau Taal en Cultuur, aan de hand van uw discussie praten over wat er dan moet gebeuren. De heer HOLLENGA: Ik heb toch het gevoel dat wij hier met een herhaling van zetten bezig zijn. Ik citeer het verslag van 7 februari 2001. De gedeputeerde zegt daar: “Het Bureau wil en kan geen ondersteuning geven aan de erkenning van het Nedersaksisch. Daarvoor moeten wij een andere oplossing zoeken.” Mevrouw DE MEIJER: Ik spreek nu niet over de erkenning van het Nedersaksisch. Dat willen en kunnen zij niet. Het wetenschappelijk werk bestaat niet alleen uit de erkenning van het Nedersaksisch. Dat is een onderdeel. Het gaat over de opleiding van studenten, onderzoek en dat soort zaken. Mevrouw BOS: Het klinkt fantastisch, een notitie met uitgangspunten. De vraag is wanneer die komt. Mevrouw DE MEIJER: Voor het eind van het jaar. De heer TERPSTRA: Als ik de gedeputeerde goed beluister, is er een meningsverschil met de RUG. Bent u daarom bezig andere wegen te bewandelen en zegt u dat wij het dan maar zonder de RUG moeten doen? Mevrouw DE MEIJER: Nee, anders had ik dat allang met u besproken. Mijn boodschap is dat wij deze week nog een gesprek hebben over het kader waarin wij subsidiëren. Met alle instellingen waarmee wij afspraken maken, doen wij aan budgetfinanciering. Bij de facultaire structuur van de universiteit blijkt dit haaks te staan op de cultuur daar om zulke afspraken te maken. Dat ligt niet aan het Groninger Bureau Taal en Cultuur. De universiteit is gewend geld te krijgen voor iets wat zij wil. Duidelijker kan ik het niet stellen. De heer GERRITSEN: Het lijkt mij toch goed dat wij niet te lang met een discussie bezig zijn over de universiteit in het budgettaire kader. Dat hebben wij hier vastgesteld en daaraan zal men moeten voldoen. Dan is een gesprek over een werkplan pas zinvol. Mevrouw DE MEIJER: Ook de structuur zullen wij in de notitie aan de orde stellen. Wij zijn nergens mee bezig, zeg ik in alle openheid. De erkenning is een verhaal op zichzelf. Ik heb nog niet zo lang geleden in de commissie een toelichting gegeven op de erkenning van het Nedersaksisch. Ik veronderstelde dat er nieuwe Statenleden zouden zijn die de geschiedenis niet hadden meegemaakt. Ik neem aan dat de fractie
60
van GroenLinks daarbij niet aanwezig was, anders begrijp ik de opmerking van die zijde niet. Ik heb uitgelegd dat wij allang erkend zijn. Het Nedersaksisch staat in het handvest en dat vinden wij belangrijk. Het handvest gaat om belangrijker zaken dan alleen subsidie. Het is namelijk een erkenning van het Nedersaksisch als minderheidstaal. In onze vredige en democratische situatie kunnen wij ons dat haast niet voorstellen, maar dat handvest is ontstaan vanuit de situatie dat er mensen zijn die een minderheidstaal spreken die niet wordt erkend. Zij mogen die taal niet spreken en gebruiken. Onze Groninger taal is dus opgenomen in dat handvest en dat betekent dat die taal altijd mag worden gebruikt, bescherming geniet en gestimuleerd wordt. Dat vinden wij het allerbelangrijkste. De volgende stap is deel drie. Staatssecretaris De Vries moet proberen in Brussel namens de Nederlandse regering die erkenning te ondersteunen. Onze regering gaat er echter tot nu toe nog steeds van uit dat de interpretatie van de criteria om onder deel 3 te komen inhoudt dat wij voortaan alle uitgaande stukken ook in het Gronings moeten produceren, ook de rechtspraak. Alles moet dus dubbel. De regering interpreteert dat volgens ons fout. Wij hebben daarover een rapport laten maken, met ondersteuning van de Sont. Men accepteert dat gewoon niet. Tijdens de IPOjaarconferentie heb ik *Chris er nog op aangesproken. Binnenkort komen wij weer bij elkaar. Als het kabinet blijft vasthouden aan deze interpretatie, zijn wij met Drenthe, Overijssel en Gelderland niet van mening dat dat de prijs is die wij moeten betalen om van deel 2 in deel 3 te komen. Mevrouw BOS: Ik was inderdaad niet aanwezig bij die uitleg. Het zit ingewikkeld met dat deel 3. Als er wel is voldaan aan de criteria voor dat deel, dan mogen ook streektaalorganisaties. Dat mag nu niet. In Duitsland geldt niet de voorwaarde van een dubbele taal. Waarom bij ons dan wel? Mevrouw DE MEIJER: Dat moet u echt aan de minister vragen. Collega Kist heeft het vorige week bevestigd. Wij gaan nog een keer naar het kabinet en dan moet het afgelopen zijn. Het enthousiasme om ons toe te laten tot deel 3 neemt niet toe naarmate er meer landsdelen zijn die dat ook willen, zoals Friesland en Zeeland. De spoeling wordt dan dunner. Vanuit de Friese lobby is men niet enthousiast over onze lobby. Mevrouw BOS: Mogen Groninger Statenleden ook mee? Mevrouw DE MEIJER: Uw eigen fractie in de Kamer is nog niet zo’n voorstander van het Nedersaksisch. U bent van harte uitgenodigd ons te ondersteunen via uw eigen lijn. Ik maak nog een opmerking over het zwemmen en de motie van de fractie van de SP. Wij vinden dit een logische en sympathieke opmerking. Als je veel over water spreekt, is het logisch dat je het belangrijk vindt dat kinderen kunnen zwemmen. Het gebeurt nog te vaak dat kinderen of volwassenen verdrinken. Het kabinet heeft heel recent een bedrag van 10 miljoen gulden extra uitgetrokken om ernaar te streven dat alle kinderen die van de basisschool komen kunnen zwemmen. Scholen mogen zelf weten of zij dat doen via verplichte zwemlessen of op een andere manier. In die zin kunnen wij daar niet veel aan doen, maar ik kan mij voorstellen dat de fractie van de SP doelt op mensen uit andere landen waar nauwelijks water is en die de zwemkunst niet machtig zijn. Wij zitten binnenkort met alle portefeuillehouders Onderwijs rond de tafel om te praten over de internationale schakelklassen. Ik zeg toe dit onderwerp te agenderen zodat vanuit de gemeente een stimulans kan worden gegeven om iedereen te leren zwemmen. De heer MUSSCHENGA: Voorzitter! De VVD-fractie heeft geconstateerd dat het gaat om grote bedragen en heeft dat in verband gebracht met de inkoop, en daarbij de vraag gesteld hoe die in elkaar zit. Dat is niet onlogisch, want vaak komt dat niet aan de orde en is dit niet iets wat vanzelfsprekend lijkt. Ik leg uit hoe het traject momenteel verloopt. Op dit moment wordt de inkoop gedecentraliseerd uitgevoerd. Elke dienst is verantwoordelijk voor de eigen aanschaf en de opdrachtverstrekkingen. Bij de inkoop van kantoorbehoeften en schoonmaakmiddelen wordt de zaak gestroomlijnd. Er worden raamcontracten afgesloten die op elkaar zijn afgestemd. Centraal is er een inkoopadviseur actief die de diensten ondersteunt en die eventueel adviseert in het kader van Europese aanbestedingen. Landelijk is een discussie gaande of dit anders moet worden opgezet. Ook bij ons is die vraag gerezen en wij zijn nu bezig de zaak professioneler te onderzoeken om te komen tot een andere vorm van inkoop. Dat maakt op dit moment onderdeel uit van de hele organisatiestructuur en wij zullen het onderzoeksresultaat, dat dit jaar nog beschikbaar komt, betrekken bij de verdere ontwikkelingen in de ambtelijke organisatie. Wij zijn bezig met gebiedsgericht beleid en de ambtelijke organisatie wordt hier en daar aangepast. Ook daarin gaat straks de inkoop een centrale rol spelen. Bij de landelijke discussie wordt geconstateerd dat er wel voordelen te behalen zijn. Hiermee zijn wij volop bezig.
61
Ik kom op de bereikbaarheid, een boeiend en steeds weer terugkerend schouwspel. Ik begin met de magneetzweefbaan. Een aantal fracties heeft daarover het woord gevoerd. De fractie van de SP zegt dat er andere zaken zijn in plaats van te lobbyen in Den Haag. Voor de SP hoeft het niet. Het college deelt deze mening niet. De heer HEMMES: Ik heb daar ook nog wel iets aan toegevoegd. Het is kort door de bocht wat u nu zegt. De heer MUSSCHENGA: Het is ook een heel snelle trein, die snel optrekt en snel weer stopt. De hele ontwikkeling van de zweeftrein zoals het college heeft opgezet, is nog steeds dezelfde en wij staan volledig achter deze materie. De fractie van GroenLinks zegt dat wij het bedrag van 2 miljard gulden wel anders kunnen besteden. Dat kan ik mij wel voorstellen, maar wij kiezen eerst voor de zweeftrein en vullen daarna de rest in. Er is gezegd dat de minister niet meer zo achter de magneetbaan staat. Zij wil eerst het stukje Schiphol-Almere aanleggen. Dat is een verkeerde interpretatie geweest van de krant. Zij staat nog steeds volledig achter deze magneetbaan. Als het gaat om de gewone hoge snelheidstrein en verder niets, zijn ook de Staten en dit college niet thuis voor een financiële bijdrage. Dat is in ieder geval een zaak voor de rijksoverheid. Moge dat duidelijk zijn. Als het gaat om de meerwaarde van de magneettechniek, dan zijn wij bereid mee te betalen. Dat is hier steeds gezegd. Het zijn heldere keuzes van het college en van de meerderheid van de Staten. Dat is nog steeds hetzelfde uitgangspunt. De bereikbaarheid van de stad Groningen baart ons zorgen, zegt de fractie van de PvdA. Dat kan ik mij voorstellen. Ook andere fracties hebben daaraan gerefereerd. Er worden heel wat plannen ontwikkeld aan de zuidkant van de stad gedurende de komende jaren, waardoor de bereikbaarheid een steeds groter probleem zal worden. De vraag is gesteld of wij niet een noodplan moeten hebben. In samenwerking met Rijkswaterstaat en de stad Groningen zijn wij reeds bezig de bereikbaarheid van de stad zo optimaal mogelijk te houden, ook als die werkzaamheden worden uitgevoerd. Daar past bijvoorbeeld een noodtransferium bij Haren in. Daarnaast onderzoek ik met wethouder Schuiling waar nog meer knelpunten zitten waaraan wij iets moet doen. Wij zullen ook een verkeersvolgsysteem moeten ontwikkelen om de automobilisten te leiden naar centrale plaatsen om hen de stad in te krijgen. Daarbij is de aanpak van de A10 een voorbeeld, hoewel het in Amsterdam anders gaat dan hier in Groningen. Het is de kunst daaruit elementen te halen die voor ons bruikbaar zijn. Er zijn vragen gesteld over het STOV. Kan het STOV niet uit het stof komen? Vorige week is er een ambtelijk gesprek gevoerd met het ministerie en er is een tussentijds rapport verschenen van het STOV waarin gekeken wordt wat de items zijn die het ministerie erin wil hebben om tot succes te komen. Het gaat om niet geringe bedragen. Naarmate de zaak concreter wordt, zijn er steeds meer partijen die wensen hebben. Dit gaat tot en met Assen, Groningen en de provincie. Dat betekent dat de bedragen ook steeds hoger worden. Vorige week heb ik hier gezegd dat wij ervoor moeten zorgen dat dit alles in beeld komt, maar dat er informatie moet komen waarmee wij van start kunnen gaan. Daarover wordt nu gesproken. Samen met de Stuurgroep Regiovisie Groningen-Assen en de stuurgroep Bach zullen wij op korte termijn voorlichting geven over de stand van zaken en wat er nog moet gebeuren. De heer JONGSTRA: Is het de gedeputeerde bekend dat het ministerie kenbaar heeft gemaakt dat de pot leeg is voor het STOV? Een van de constateringen van het NVVP is dat er eigenlijk geen geld meer voor is. De heer MUSSCHENGA: Nee, dan moet ik toch goed gaan lezen. Het staat niet in het NVVP. Het STOV wordt nu in opdracht van het ministerie uitgewerkt en op grond van de plannen die wij presenteren zullen wij proberen te bewerkstelligen dat wij bij het ministerie een verdere uitwerking krijgen met plansturing. Op dit moment is er geen enkele reden om het STOV niet van geld te voorzien. Wij staan nog steeds vooraan in de rij om geld te krijgen. De vraag is welke hapklare brok je daar straks kunt neerleggen en over welk bedrag je dan spreekt. Er moet ambtelijk overleg zijn om te voorkomen dat wij niet gaan overvragen en wij moeten het juiste traject blijven volgen zodat wij er niet tussenuit vallen. De heer GERRITSEN: Ik ben ervan overtuigd dat er hard aan gewerkt wordt, dat de procedures goed worden nagelopen en dat naar de wijze van presentatie wordt gekeken. Maar de vraag is hoe lang
62
het gaat duren met het STOV. Kunnen wij niet beter van koers wijzigen en op korte termijn werken aan zaken die effect hebben dan dat wij inzetten op iets wat misschien vijf of zes jaar gaat duren? De heer MUSSCHENGA: Dat past precies in datgene waarmee wij hier bezig zijn. Naast de grote infrastructurele werken die veel geld gaan kosten, gaan wij inzetten op zaken als meer busbanen. Wij wachten niet per se op een rail die door de stad gaat lopen. Dat beeld heeft iedereen, maar dat is niet zo. Dat is een groot onderdeel van de plannen, maar daarnaast hebben wij alle kans om op andere wijze te werken aan stadsgewestelijk openbaar vervoer. Alleen moet het wel in beeld worden gebracht. Wij lopen niet meer dan drie maanden achter op de planning. De heer GERRITSEN: Dat is ook niet wat wij u voor de voeten werpen, integendeel. De planning verloopt redelijk. Maar het duurt nog een tijd voordat de rail wordt aangelegd. De heer MUSSCHENGA: Ik schat in dat je daarmee in 2004-2005 aan de slag kunt. Maar dan hoop ik dat het ministerie wel blijft meewerken. Wij moeten beseffen waarover wij spreken: over railinfrastructuur of iets anders. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: De gedeputeerde noemt nu het jaartal 2004-2005 als het begin van concrete acties. Betekent dat dan al de schop de grond in gaat? Op een eerdere door mij gestelde vraag kreeg ik het jaartal 2007 te horen. De heer MUSSCHENGA: Ik weet niet waar u 2007 vandaan haalt. Dat kan ik alleen maar in verband brengen met de discussie die het kabinet moet voeren over wel of niet een Zuidtangent, waarover wij een drietal afspraken hebben gemaakt waarvan wordt gesuggereerd dat ik wel eens iets anders heb gezegd over een Zuidtangent. Dat is niet aan de orde. Wij hebben afspraken gemaakt en die staan volledig vast. Daarin wordt het jaar 2007 genoemd en niet in een ander verband. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: U hebt op vragen in de commissie in juni op dezelfde vragen van mij concreet het jaar 2007 genoemd. Daarom ben ik blij te horen dat het met twee of drie jaar is vervroegd. Hoe sneller hoe beter. De heer MUSSCHENGA: Nee, als het om het STOV gaat of om tijdslimieten, gaat het niet over het jaar 2007. Ik kan mij niet voorstellen dat ik in antwoord op die vragen dat jaartal heb genoemd. Ik heb altijd gesproken over 2003-2004. Het zou een haalbare zaak zijn om dan te beginnen met het STOV. U moet de tekst er nog maar eens op nalezen. Als het jaar 2007 wordt genoemd, moet het kabinet iets redelijks op tafel hebben liggen en kunnen zeggen dat het STOV zijn werking heeft gehad. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Wij hebben die discussie in de commissie gevoerd en vervolgens hebt u gezegd dat daarom het besluit over de Zuidtangent wel eens uitgesteld kan worden, omdat het niet reëel is daarover te beslissen als pas in 2007 de schop in de grond gaat. De heer MUSSCHENGA: Dan moet u goed voor ogen houden in welke context er gesproken wordt. Misschien zal het kabinet pas in 2008 die discussie aangaan. Maar dat is een andere discussie dan die waarin wij bepaalde zaken aan de voorkant houden. Leest u dat nog even na, anders krijg ik de volgende keer dezelfde vragen. De heer GERRITSEN: Het STOV is een breed samenstel van maatregelen op korte en lange termijn. Een onderdeel is de light-rail waarop wij met smart wachten. Is het zo dat eerst de light-rail wordt aangelegd en dat daarna pas wordt gekeken naar de Zuidtangent, of is het zo dat alleen een aantal busbanen volstaat en dat dit geëvalueerd wordt, waarna de Zuidtangent zal worden aangelegd? De heer MUSSCHENGA: Wat dit college, de stad Groningen en het college van Drenthe betreft gaan wij eerst de plannen maken, dan aan de minister vragen of wij verder mogen gaan en vervolgens proberen de eerste zaken ten aanzien van het STOV - dus alles wat niet met de rail te maken heeft op te starten. Voordat het kabinet in 2007 de afweging kan maken of er al dan niet een Zuidtangent moet komen, hebben wij de rail liggen of zijn wij daarmee bezig. Op dit moment is het moeilijk in te schatten of de minister al zo ver is. Wij wel, maar wij zijn afhankelijk van wat de minister ons aan gelden biedt. Ik kan mij voorstellen dat het kabinet niet in 2007 een eerlijke afweging kan maken,
63
maar pas in 2008. In die context heb ik daarover gesproken. De heer GERRITSEN: Ik concludeer dat die afweging pas gemaakt wordt op grond van resultaten van het light-railonderdeel van het STOV. Is dat juist? De heer MUSSCHENGA: Het kabinet heeft in de brief gezegd dat die resultaten worden meegenomen bij de afweging of er wel of niet een Zuidtangent moet komen. Wij hebben geen andere brief ontvangen. Wij zijn bezig dit zo snel mogelijk in te vullen om het kabinet te helpen bij de evaluatie en de besluitvorming ten aanzien van de Zuidtangent. De heer MOLL: Het gaat om de duidelijkheid waarom mijn fractie heeft gevraagd naar aanleiding van een opmerking van de heer Musschenga dat hij een Zuidtangent onvermijdelijk acht. Dat heb ik hem letterlijk horen zeggen. De heer MUSSCHENGA: Natuurlijk, maar ik verwijs naar mijn verhaal hiervoor. De heer MOLL: Ik focus mij toch even op die zin. Ik hoor de heer Musschenga nu zeggen, in de lijn van de minister, dat het besluit over de Zuidtangent pas aan de orde is op het moment dat de effecten van het hele complex aan afspraken zijn uitgevoerd en geëvalueerd. Ik constateer ook dat de heer Musschenga zegt dat dit niet alleen een zaak is van de minister, maar dat het ook de mening van het college is dat dat het juiste moment is om die discussie opnieuw te voeren. De heer MUSSCHENGA: Ik heb al duidelijk aangegeven waar het college staat en wat het traject is. Als de heer Moll zegt dat ik uitspraken over de Zuidtangent heb gedaan, is het de vraag of hij aanwezig was bij die discussie. Het was in de Martinihal. De heer MOLL: Ik zat op de tweede rij en heb goed naar u geluisterd. De heer MUSSCHENGA: Het is verstandig om goed te luisteren zodat u het naar waarheid hier kunt weergeven. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Kan de gedeputeerde mij uitleggen hoe het mogelijk is, als in 2007 begonnen is met de bouw van de light -rail of tram, in 2008 een besluit te nemen over de resultaten van die tram? Die tram is een onderdeel van het gehele pakket en dat zou afgerond en geëvalueerd moeten zijn voordat die Zuidtangentdiscussie plaatsvindt. De heer MUSSCHENGA: Luisteren is moeilijk. U hebt mij zelfs vanmiddag niet horen zeggen dat ik 2007 heb genoemd voor de tram. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Nee, u zei daarnet dat u hoopte dat, nadat de minster toestemming geeft om de buslijnen te ontwikkelen, in 2007 met die verbinding begonnen kan worden. Dat betekent dat het nog niet is afgerond en zeker niet dat de resultaten en effecten van dat project duidelijk zijn. Het lijkt mij lastig om dan in 2008 een beslissing te nemen over de Zuidtangent. De heer MUSSCHENGA: Dat is niet aan ons maar aan het kabinet. Dat heeft daarover een brief geschreven en heeft een verwachtingspatroon voor zichzelf neergelegd dat wij ook willen volgen. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Het is toch ook een zaak van ons? Het is toch de basis waarop wij het besluit over de Zuidtangent hebben genomen? Dat kan toch niet alleen op de minister worden afgeschoven? De heer MUSSCHENGA: Wij hebben hier een besluit genomen, waarop het kabinet een nader besluit heeft genomen omdat men wil wachten op de aanleg van de Zuidtangent. Het is in verband gebracht met de uitvoering van het STOV-scenario. Op grond daarvan wenst het kabinet een beslissing te nemen. Het is aan de voorkant van een eventuele besluitvorming in 2007 van het kabinet, dat wij druk bezig zijn ervoor te zorgen dat men dat op een goede manier kan doen. Daar is het STOV-project voor, dat
64
wij nu aan het afronden zijn en dat er in voorjaar 2002 ligt. Wij vragen de minister dan om een vervolgtraject. Als zij nee zegt, is het afgelopen en als zij instemt, kunnen wij verder. Wij zijn bezig om daarvoor honderden miljoenen guldens te fourneren. Mijn wens is dat er in 2007 op een eerlijke manier over wordt gesproken en besloten in het kabinet. Het klopt dat er nog niets te zien is van het STOV. In het voorjaar ligt het STOV er en zal het u bereiken. Dat heeft met de moeilijkheidsfactor stadsgewest openbaar vervoer te maken. Dat betekent dat wij nog steeds bezig zijn om dit voor elkaar te krijgen. Als aan die intentie wordt getwijfeld, hoor ik dat graag. Ik heb in de laatste commissievergadering aan de fractie van GroenLinks uitgelegd hoe ik aankijk tegen eventuele besluitvorming over de Zuidtangent. Wij gaan aan de voorkant met het STOV aan de slag en dan pas nemen wij een besluit. De fracties van GPV en RPF/SGP hebben terecht gezegd dat wij allen afhankelijk zijn van het geld van Den Haag. Dat is juist. Wij spreken veel over de nieuwe financiële verdelingen die de provincies zouden moeten hebben in het kader van de decentralisatie. Ik heb al eerder gemeld dat ik nog steeds niet gerust ben of dit gepaard gaat met voldoende gelden zoals wij dat graag wensen. Als wij kijken naar de opgestelde bereikbaarheidsprofielen waarin het Noorden heeft gezegd dat wij 200 miljoen gulden per jaar nodig hebben, dan komen de ambtelijke voorstellen daar bij lange na niet aan toe. Op landelijk niveau wordt daarover gesproken. Het is maar de vraag of wij ‘ja’ zeggen tegen decentralisatie. Wij willen dat wel, maar dan wel met de gelden erbij. Geen verantwoordelijkheden zonder geld. Over het openbaar vervoer is een scala aan opmerkingen gemaakt. De PvdA ziet graag een evaluatie van het collectief afhankelijk vervoer. Van het Oldambtproject hebben wij een evaluatie gehad. Het Zuidelijk Westerkwartier/Noord Groningen is nog maar net van start. Het zou eind volgend jaar kunnen. Het is goed hier neer te leggen hoe dat zich verhoudt tot de verwachtingen. Ik kijk naar het CVV-project Oldambt waarover wij in de Staten vaak in mineurstemming hebben gesproken. Dat is de laatste tijd aardig verstomd. In de oorspronkelijke begroting zijn wij uitgegaan van 400.000 te rijden zones. Nu moeten wij de nodige moeite doen om het financieel voor elkaar te houden omdat wij nu spreken over 700.000 zones die gereden worden. Dat betekent dat men financieel andere verhoudingen krijgt. Wij zijn daarmee de goede weg ingeslagen. Dat mag gezegd worden. Kijken wij naar de ontwikkelingen in het openbaar vervoer, met name naar het taxivervoer dat overgenomen wordt van Arriva door de firma Van de Wal, dan meen ik dat dit voor het platteland de nodige soelaas kan bieden. Wij kunnen op het platteland meer openbaar vervoer krijgen in de toekomst dan op dit moment. Dat zijn plannen die ik zal bespreken met de nieuwe taxivervoerder. Wij hebben nog wel te maken met bestaande contracten. Wij hebben overeenstemming bereikt met ARRIVA over de concessie tot en met mei 2004 om goed openbaar vervoer mogelijk te houden. Het is niet alleen de Vereniging Hoogelandspoor die het openbaar vervoer in de gaten houdt. Integendeel, in de naaste toekomst zal daar veel meer aan worden gedaan dan tot nu toe. Daarbij is deze vereniging een goede gesprekspartner, die uitstekend georganiseerd is. Degenen die bij het debat aanwezig waren, kunnen dat beamen. De voorstellen van die kant hebben geleid tot aanpassing van de dienstregeling, waardoor diverse klachten zijn weggenomen. Zo er nog klachten zijn, zijn die sporadisch en dat is vergeleken met verleden jaar wel iets anders. Met NoordNed ben ik in overleg om te onderzoeken of er nieuw materieel kan komen. Het bedrijf heeft een onderzoek verricht of dat wel of niet haalbaar is. Het is wat eenzijdig geweest, en men moet met andere alternatieven komen om te zorgen dat ook de opdrachtgever tevreden is. De fractie van SP maakte een opmerking over privatisering en legde een link met Engeland. Daar gaat het om de railinfrastructuur en niet om de exploitatie van vervoer. Dat is iets anders dan waarover wij spreken. De ontwikkelingen in het openbaar vervoer zijn momenteel dusdanig dat wij relatief tevreden zijn. Het is vrij rustig en wij hebben de zaken redelijk op de rails. De fractie van het CDA maakte een opmerking over de verkeersproblematiek in de provincie. Inderdaad heb ik mij uitgelaten over het project Noordwest-Groningen. Dat is een artikel geweest dat goed is weergegeven. Ik ben blij dat men tevreden is met de koers. Zodra het er ligt, zullen wij onderzoeken welke besluitvorming er moet komen. Daarnaast zijn er opmerkingen gemaakt over een aantal andere wegen. In het kader van de herijking van het investeringsniveau infrastructuur voor de H2I hebben wij dit jaar alles in beeld gebracht wat er moet gebeuren. Wij hebben een tijdsfasering gesteld die u hebt aanvaard. Als u zegt het op een bepaalde weg sneller te willen, kijkt u dan even naar de H2I, dan weet u precies op welk moment het aan de beurt is. Als het gaat om de N366, kan ik zeggen dat wij, in overleg met de commissie, het alternatief van de Alteveerseweg hebben onderzocht. Inmiddels heb ik met de wethouder van Stadskanaal kunnen doornemen dat dit geen goed alternatief is en wij zullen de zaken moeten oppakken zoals vorig jaar is besloten in de Staten. Straks gaat het weer over de rotonde op de Van
65
Boekerenweg. Ik geef aan dat wij weer verder kunnen, nu het onderzoek is afgerond. Over de fietsstructuur is de vraag gesteld of wij samen met de stad Groningen optrekken. Dat is uiteraard het geval. Wij werken in alles samen en dat kan ook moeilijk anders omdat er over en weer geld in moet worden gestoken. Het fietsplan krijgt u. De N33 zit niet in een MIT. Ik heb mijn teleurstelling daarover uitgesproken. In het kader van het project Duurzaam veilig wordt geprobeerd daarvoor gelden te krijgen, maar het is een iets ander traject. Wij houden het andere traject goed in de gaten en proberen via allerlei lijnen de druk erop te houden. De N33 wordt nu verder afgewerkt. Er is een vraag gesteld door de GPV/RPF/SGP-fractie over het niet-gedekte bedrag. In overleg met het ministerie zijn wij daarover druk bezig. Zowel het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is daarbij betrokken als het Ministerie van Financiën. Waar het gaat om verhoogde grondprijzen hebben wij gesteld dat dit niet voor onze rekening is. Het is de helft van het bedrag. Wij hebben goede hoop. De rest zit in de bezuiniging of in de GDU, of wordt afgedekt door Rijkswaterstaat. Over Noordwest-Groningen heb ik al iets gezegd. Het gaat niet alleen om een nieuwe weg, zoals soms wordt gesuggereerd. Ook hier moet men goed luisteren waar het om gaat. Het is een compleet verhaal voor Noordwest-Groningen. Alle aspecten die de afgelopen anderhalfjaar zijn genoemd zitten in dat onderzoek. Wij willen de zaak integraal voor Noordwest-Groningen op tafel hebben. Het gaat verder dan de aanleg van een nieuwe weg. Over het milieu is een aantal opmerkingen gemaakt. De fractie van GroenLinks geeft terecht de aanzet tot de grote rampen die zijn gebeurd. Ik ben echter wat teleurgesteld omdat de GroenLinksfractie kennelijk van blz. 18 van de begroting alleen maar de eerste paar regels heeft gelezen en de rest niet. Daarin staat hoe wij hiermee bezig zijn en wat wij precies willen. Dat heeft ook alles te maken met het risicobeleid, het crisismanagement en de rampenbestrijding. Daarin staan ook de passages hoe wij zullen omgaan met milieuvergunningen, toezicht en handhaving. U doet het beleid van het college tekort door daar niet over te spreken. U gaat direct door naar bijvoorbeeld de publiciteits-discussie en uw zorgen over PPG. Die zorgen hebben wij ook, maar u noemt iets waarover wij een debat hebben gehad. Er zijn toch afspraken gemaakt? Door het college is toch neergelegd hoe wij de milieuvergunning hebben gehanteerd? Niet alleen die uit 1985, maar ook de vijftien veranderingen die daarna zijn gekomen. Ik begrijp niet dat u het college ronduit van nalatigheid beticht, zoals u in uw bijlage doet. Wij kunnen goede discussies hebben in deze Staten, maar wij moeten eerlijk zijn tegenover elkaar hoe wij dat betitelen. Mevrouw BOS: Als een milieuvergunning uit 1985 gehandhaafd moet worden anno 2001 en er zijn al nieuwe normen en regels voor, wat vindt u dan van een provincie die daar controle en handhaving op moet uitoefenen? Hoe moeten wij dat anders noemen? De heer MUSSCHENGA: Als ik in het debat een- en andermaal heb aangegeven dat de milieuvergunning uit 1985 vijftien keer op allerlei punten is bijgesteld, kunt u toch niet volhouden dat het nog om de oorspronkelijke vergunning gaat? Mevrouw BOS: Die voldoen nog steeds niet aan de huidige normen. De heer MUSSCHENGA: Welke niet? Het is toch de optelsom van de zestien vergunningen? Dat is toch een simpele rekensom? Mevrouw BOS: Het is nog steeds zo dat het niet aan de huidige normen voldoet. Men produceert bijvoorbeeld te veel. De heer MUSSCHENGA: Er is bij de Raad van State anderhalve week geleden een zitting geweest over PPG. Het enige discussiepunt daar ging over de produktie van ongeveer 50.000 ton. Van het punt waaraan u refereert, de milieu- en gezondheidgrenzen, heeft de Raad van State gezegd dat die niet worden overschreden en dat de gezondheid niet in het geding is. U moet dat maar eens goed lezen, dan hebben wij een eerlijke discussie. Gaat het nu over de productie sec, of over het milieu, de uitstoot en de schadelijkheid voor mens, dier en omgeving? Kijkt u naar de teruggang in de uitstoot. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik zou het toch op prijs stellen als deze discussie iets breder gevoerd wordt dan alleen over PPG. Er zijn meerdere fabrieken en ik ken andere uitspraken van de Raad van State over vergunningen.
66
De heer MUSSCHENGA: Die ken ik ook, maar GroenLinks heeft uitspraken gedaan waarvan ik meen dat zij zich moet oriënteren op de uitspraken die er werkelijk liggen, om pas daarna de tekst op te stellen. Over ESD heb ik dezelfde zorg als de fractie van GroenLinks. De discussie is nog steeds wat het goede uitgangspunt is, maar het is wederom niet zo dat de milieu-inspectie zegt dat de normen vaag zijn en niet te controleren. Kijkt u eens goed wat daar wel aan de orde is. Het enige verschil is dat wij zeggen dat je niet meer in de cokes het zwavelgehalte moet controleren, maar bij de uitstoot. Dat is een verandering ten opzichte van de eerdere vergunningen. Verder is de milieu-inspectie het volledig met ons eens over de 60 dikke pagina’s. Mevrouw BOS: Deze twee voorbeelden heb ik genoemd omdat zij actueel zijn. Het gaat erom dit in een breder verband te trekken. Ons voorstel is dan ook dat wij als Statenleden meer inzicht willen hebben in de controle en handhaving van vergunningen, in een breed kader. Daarop wil ik graag een antwoord. Wij hebben een controlerende functie en die willen wij goed uitoefenen. De heer MUSSCHENGA: Dan zou het goed zijn geweest om alleen de recente voorbeelden te noemen. De invulling die u eraan geeft, is niet de juiste. Dan hadden wij een ander debat gehad dan wij nu voeren. Het college wil graag met u van gedachten wisselen over het verstrekken en het maken van vergunningen en over het toezicht houden en de handhaving daarvan, open en eerlijk. Ik meen dat het verstandig is uw teksten nog eens goed na te lezen. Kijkt u verder dan blz. 18, dan komt u al die zaken tegen die u nu in de beleidscommissie wilt gaan onderzoeken. De fractie van D66 heeft nog een opmerking gemaakt over gescheiden bestuurlijke verantwoordelijkheid bij vergunningverlening en handhaving. Je kunt daar inderdaad twee opties hebben. Zoals wij het in dit huis doen, is het af en toe lastig, maar toch ook wel weer goed als je het allebei kunt overzien en er sturing aan kunt geven. De sturing bij, met name, toezicht en handhaving is het laatste jaar toegenomen en de reikwijdte van de interpretering is tot een minimum teruggedrongen. Dan is de combinatie weer goed omdat je dan een overzicht hebt. Ik zie geen voordeel in het voorstel van de D66-fractie. Het voorstel een commissie aan te stellen is aan de Staten. Het college voert in feite precies datgene uit waarom wordt gevraagd. Er zal nog een discussie komen over risicobeleid en crisismanagement. De VOORZITTER: Ik sluit mij aan bij de opmerkingen over het tijdstip waarop wij de discussie voeren en de woorden die zijn gesproken over de gebeurtenissen op 11 september. Onze zorgen moeten uitgaan naar de hele escalatie die aan de orde is. Zolang er mensen in het geding zijn die daar part noch deel aan hebben, is er reden onze bezorgdheid te uiten. Velen van u hebben daar expliciet de aandacht voor gevraagd. De heer Gerritsen wijst erop dat het veiligheidsgevoel iets betekent voor alle mensen die in onze provincie wonen. Ook daarin komt dat in brede zin tot uitdrukking. Daaraan gekoppeld zijn er de laatste tijd veel contacten geweest met de korpsbeheerder, waarbij burgemeesters zijn opgeroepen om in brede zin hun verantwoordelijkheid op te nemen. Niet alleen gaat het om letten op organisaties die wel eens de openbare orde zouden kunnen verstoren, maar evenzeer gaat het om groepen die ongewild daarvan het doelwit zouden kunnen worden. In brede zin moet de bevolking bij elkaar gehouden worden. In de tweede plaats is er al enige tijd overleg over de wijze waarop de politie zou moeten optreden. Er zijn bejegeningsprofielen gemaakt. Er wordt goed gekeken hoe in bepaalde situaties opgetreden zal worden. Op derde plaats wordt er goed op gelet dat er voor verschillende objecten niet alleen een rampenplan is, maar nu ook een rampbestrijdingsplan voor het geval er doelwitten zouden zijn van groot belang. Vanmiddag is er een vergadering van het kabinet, later in de week gevolgd door overleg met de Commissaris van de Koningin. Er wordt in brede zin discussie gevoerd, ook met de burgemeesters, om iedereen erbij te betrekken. De heer Hollenga heeft in zijn bijdrage gesproken over het thema jongeren. Wij hebben een suggestie gedaan voor het thema van volgend jaar, de randgroepen. Dat sluit aan bij de discussies die wij hier ook intern voeren. Het is niet gemakkelijk gebleken met de betrokken groepen thema's op gang te krijgen. Wij hebben een prijs ingesteld waaraan een bedrag van ƒ 50.000 is verbonden. Een gemeente of organisatie die particulieren oproept projecten in te dienen, is uiterst spaarzaam. Ik meen dat een bedrag van ƒ 50.000 toch wel mag bijdragen aan het succesvol afronden van projecten. Dat heeft er nog niet toe geleid. Je moet niet al te snel een thema neerzetten als er geen zicht op is hoe dat thema wordt aangepakt en dat het meer zou zijn dan een discussie tussen de provincie en de stad Groningen. De heer Hollenga heeft aandacht gevraagd voor de Politiewijzer. Die bestaat in vijftien regio's in
67
Nederland, en wordt verspreid per cluster van twee gemeenten, waarin informatie wordt gegeven wie waarvoor verantwoordelijk is. Dat gebeurt niet in Groningen. Dat heeft iets te maken met de organisatievorm. De voorjaarsnota van de politie zit momenteel in de afrondingsfase. Volgend jaar zal de nieuwe organisatie er zijn waarin gebiedsgericht wordt gewerkt, ook buiten de steden. Het ligt dan meer voor de hand een Politiewijzer te maken. In de vroegere situatie waren mensen niet in alle gevallen gekoppeld aan een bepaalde gemeente. De politie overweegt in het kader van die organisatie of de Politiewijzer in Groningen daaraan een bijdrage kan leveren. Ik zeg “politie” en ook “politieregio”, omdat het mijn opvatting is dat dit aan de gemeenten is en dus ook aan de politieregio. Het idee van de communicatie dat daarachter zit, is een goed idee. Er is nog een opmerking gemaakt over controle en handhaving. In de eerste plaats wijs ik erop dat het college een vrij omvangrijk project is gestart op het gebied van handhaving, veiligheid en dergelijke. Wij hebben aan het begin van het jaar opdracht gegeven een project over handhaving uit te voeren. Er is aan het begin van de zomer een plan van aanpak geformuleerd en dat moet eind van dit jaar beschikbaar zijn. Daarin moet worden aangegeven hoe zorgvuldig en adequaat provinciale vergunningen op het punt van veiligheid kunnen worden verleend en hoe een handhavingsbeleid kan worden gevoerd dat erop gericht is de doelstellingen van de genoemde vergunningen te realiseren. Daarin dient het gewenste provinciale toezichtbeleid in beeld te worden gebracht op het terrein van ruimtelijke ordening, milieu- en rampenbestrijding, ambulancezorg en drank en horeca. Daarin dienen voorstellen met betrekking tot het gedoogbeleid te worden gedaan, waarbij wordt aangegeven welke gedoogsituaties eventueel aan de orde zijn en bij welke termijn deze kunnen worden teruggedrongen. De bestaande relaties op de genoemde beleidsterreinen en activiteiten van de overige overheden op dit terrein moeten in beeld worden gebracht. Tenslotte zal moeten worden bezien welke formatieve consequenties en eventuele wijzigingen in het bestaande beleid noodzakelijk zijn en welke financiële inspanningen daarvoor nodig zijn. Dat project moet eind van dit jaar zijn afgerond en het rapport komt bij de Staten, zoals de rapporten over de integrale veiligheid, risicobeleid en dergelijke ook bij de Staten komen. In de begroting is dit aan de orde. U ziet in dit rijtje nogal wat overlappingen met het voorstel van de fractie van GroenLinks. Ik geef u dit ter informatie. Het is aan uw Staten of een beleidscommissie wordt ingesteld. Dit wordt voorbereid en moet rond de jaarwisseling bij het college zijn en niet lang daarna bij de Staten. Er is gezegd dat het afgelopen moet zijn met gedogen. Ik beveel u aan dit in ieder geval niet uit te spreken, om de eenvoudige reden dat als wij in dit land vinden dat handhaving een gebod is, in de wet zou moeten staan: de gemeente of provincie handhaaft. Punt. Dat staat er echter niet. Er staat in de wet: de provincie, de gemeente, het waterschap kan handhaven. Er staat geen plicht in de wet. Dat is niet alleen bij het bestuursrecht, maar ook bij het strafrecht het geval. Daar zijn mooie woorden voor, maar het is gewoon gedogen in het strafrecht. Het is normaal dat er een afweging wordt gemaakt of in alle gevallen gehandhaafd wordt. Er zijn goede voorbeelden te geven waarin het niet verstandig is te handhaven, bijvoorbeeld omdat overtredingen vaak voorkomen. Als dat altijd de inzet zou zijn, zou er complete overbelasting zijn van het handhavingsapparaat. Soms werkt handhaving averechts. Bij het milieu zijn daarvan talloze voorbeelden te zien, waarbij het goed is niet te hoeven handhaven maar bewust te gedogen. Waarover wij discussiëren is niet het gedogen als beleidsbeslissing waarop "artikel5" van toepassing is, het door de vingers zien. Dat is overigens geen gedogen in de juridische zin maar taakverwaarlozing. Laten wij de zaken bij de naam blijven noemen. Het is onverstandig, gedogen uit den boze te verklaren. Het kan in sommige gevallen als bestuursinstrument zo zijn, tenzij er maar één mogelijkheid is, namelijk dat er gehandhaafd moet worden, maar daar heeft de wetgever in bijna 95 procent van de gevallen van het bestuursrecht niet toe besloten. Daarmee is aangegeven dat hier sprake is van een discretionaire bevoegdheid, een bevoegdheid die ten dienste staat van het bestuur. De fractie van D66 heeft een opmerking gemaakt over de scheiding van de verantwoordelijkheid, de bestuurlijke scheiding van de verantwoordelijkheden over vergunningverlening en handhaving. In de eerste plaats is die scheiding ambtelijk allang aangebracht. Wij hebben daar goede ervaringen mee. Dan is het de vraag of dat ook bestuurlijk moet gebeuren. Wat betekent dat in het geval van een collegiaal bestuur? Wij zijn hier natuurlijk nog steeds geen minister en worden dat ook niet onder het duale stelsel, waarbij een minister kan zeggen tegen de rest van zijn collega's: ‘u kunt de boom in, maar dit doe ik niet’. Die bevoegdheid heeft de gedeputeerde wel, maar als de anderen zeggen dat ze het toch doen, dan gebeurt het andere. Dat is het verschil met het systeem op landelijk niveau. In zo’n collegiaal bestuur is het de vraag wat je bedoelt als je een bestuurlijke scheiding aanbrengt tussen de verantwoordelijkheid voor handhaving en die voor vergunningverlening. Er zijn heel wat kanttekeningen bij te plaatsen. Nog niet zo lang geleden heeft een commissie op verzoek van het kabinet een rapport uitgebracht, getiteld “Openbare inrichting à la carte”. Die commissie heeft het
68
kabinet geadviseerd om misschien toch maar die scheiding wel aan te brengen, in die zin dat zij aanbeveelt, de burgemeester en de Commissaris van de Koningin verantwoordelijk te houden voor de handhaving en de gekozen functionaris voor de vergunningverlening. Het kabinet heeft vervolgens een standpunt uitgebracht waarin het dit overneemt. Dat heeft weinig aandacht gekregen. Het is goed dit even te bestuderen. Op het moment dat de benoemde functionaris verantwoordelijk wordt voor de handhaving, voorspel ik u hoogst interessant discussies rond de verkiezingen. De gekozen functionaris is verantwoordelijk voor de werkgelegenheid en heeft discussie met het bedrijf, terwijl de commissaris meent te moeten handhaven. Dat zal de verhouding binnen het college een andere inhoud geven. De een speelt voor boeman en de ander voor aardige man of vrouw. Dat zouden wij graag willen delen in de toekomst. Er is veel voor te zeggen het ambtelijk helemaal te scheiden, anders krijgen wij daar weer een overlapping. Of het automatisch ertoe leidt dat je in een collegiaal bestuur die lijn doortrekt, is de moeite waard om nader te beschouwen. Wij hebben daarover geen uitgesproken opvattingen. Er vinden studies plaats en die zouden wij met elkaar moeten bespreken alvorens hierover conclusies te trekken. Hiermee heeft de beantwoording plaatsgevonden. De vergadering wordt om 18.04 uur geschorst tot de volgende middag 13.00 uur Naar handelingen van 9 oktober 2001
69