2-001
VERGADERING VAN DINSDAG 21 OKTOBER 2003 ___________________________ 2-002
2-009
VOORZITTER: DE HEER GERHARD SCHMID Ondervoorzitter (De vergadering wordt om 9.02 uur geopend) 2-003
Urgentverklaring 2-004
De Voorzitter. − Aan de orde is een besluit inzake een verzoek om urgentverklaring: Voorstel voor een besluit van de Raad inzake aanvullende macrofinanciële bijstand aan Servië en Montenegro tot wijziging van Besluit 2002/882/EG van de Raad tot toekenning van aanvullende macrofinanciële bijstand aan de Federale Republiek Joegoslavië (COM(2003) 506 – C5-0428/2003 – 2003/0190(CNS)) De Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie heeft reeds een verslag van de heer Belder over dit onderwerp aangenomen. 2-005
Turmes (Verts/ALE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in juni 2003 heeft het Europees Parlement met grote meerderheid een verslag van de heer Belder aangenomen waarin wordt gesteld dat wij in de toekomst met betrekking tot urgente macrofinanciële bijstand geen ad hocgoedkeuringen meer mogen en zullen geven. De Verts/ALE-Fractie is dan ook uitermate verbaasd dat vanochtend met een verslag van opnieuw de heer Belder precies het tegenovergestelde wordt gedaan. 2-006
Berenguer Fuster (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik ben vóór urgentverklaring. Het verzoek daartoe is gisteren vrijwel unaniem goedgekeurd door de leden van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie. Afgezien van het bestaande debat over de rechtsgrondslag, zijn er legio redenen om deze macrofinanciële bijstand met urgentie goed te keuren. Zoals u allen bekend is, geachte afgevaardigden, is de situatie sinds de moord op de toenmalige premier Zoran Djindjic, in maart van dit jaar, ingrijpend veranderd, en de economische situatie vraagt om een snel antwoord van het Europees Parlement. 2-007
De Voorzitter. − Is er iemand die bezwaar heeft tegen de urgentverklaring? 2-008
Swoboda (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb het nog niet helemaal begrepen. Heeft de heer Turmes nu verzocht om vóór of tegen het verzoek om urgentverklaring te stemmen? Dat is nog niet helemaal duidelijk.
De Voorzitter. − Mijnheer Turmes, zou u dat even kunnen verhelderen? 2-010
Turmes (Verts/ALE). - (DE) Zo vroeg op de ochtend is het soms moeilijk om helder te formuleren. Wij zijn tegen een urgentverklaring. 2-011
De Voorzitter. − Wij gaan nu over tot de stemming over de urgentverklaring. (Het Parlement willigt het verzoek om urgentverklaring in) 2-012
Spoorwegenpakket 2-013
De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van: - de aanbeveling voor de tweede lezing (A5-0327/2003), namens de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (8011/3/2003 - C5-0295/2003 2002/0025(COD)) (Rapporteur: de heer Jarzembowski); - de aanbeveling voor de tweede lezing (A5-0325/2003), namens de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering ("spoorwegveiligheidsrichtlijn") (8557/2/2003 - C50297/2003 - 2002/0022(COD)) (Rapporteur: de heer Sterckx); - de aanbeveling voor de tweede lezing (A5-0321/2003), namens de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 96/48/EG van de Raad betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van Richtlijn 2001/16/EG van de Raad en het Europees Parlement betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (8556/2/2003 - C5-
6 0298/2003 - 2002/0023(COD)) (Rapporteur: mevrouw Ainardi); - de aanbeveling voor de tweede lezing (A5-0323/2003), namens de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau ("Spoorwegbureauverordening") (8558/2/2003 - C50296/2003 - 2002/0024(COD)) (Rapporteur: de heer Savary). 2-014
Jarzembowski (PPE-DE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de dag is nog jong en wij verheugen ons erop om als vervoerspolitici nu ook een keertje ’s ochtends te debatteren in plaats van om negen of tien uur ’s avonds. (Applaus) Wij hopen daarnaast dat er nu ook een paar journalisten aanwezig zijn, omdat de avonddebatten altijd zo lang duren en het daarom niet altijd even gemakkelijk is om op het afgesproken tijdstip te beginnen. Maar goed, laten wij ons nu richten op het eigenlijke onderwerp van vandaag. Het gaat vandaag over betere kadervoorwaarden voor de spoorwegen in de Europese Unie. Via de drie richtlijnen en de verordening willen wij ervoor zorgen dat de spoorwegen in de Gemeenschap weer meer goederen en meer personen gaan vervoeren. Als rapporteur voor de richtlijn betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap kan ik allereerst met grote tevredenheid constateren dat de Raad - in afwijking van het voorstel van de Commissie - het standpunt van het Europees Parlement heeft overgenomen en vast heeft gehouden aan de invoering van een bijzonder transEuropees netwerk voor het grensoverschrijdende goederenvervoer op 15 maart 2003. Door als eerste stap de spoorwegnetten in de vijftien lidstaten van de EU open te stellen, hebben de spoorwegen sinds maart van dit jaar de mogelijkheid om het Europese spoorwegnet dat wil zeggen in ieder geval ongeveer 90 procent van de belangrijke spoorwegtracés - zodanig voor het grensoverschrijdende goederenverkeer te gebruiken dat dit optimaal op de wensen van hun klanten aansluit. Er is nu namelijk geen sprake meer van discriminatie op basis van het land van herkomst van de betreffende ondernemingen. Ten tweede is het Parlement het met de Raad eens wat het openstellen van het resterende traject van het spoorwegnet voor het grensoverschrijdend vrachtvervoer per 1 januari 2006 betreft. Dat is echter geen grote vooruitgang, omdat wij zoals net gezegd per 15 maart van dit jaar al bijna 90 procent voor het grensoverschrijdend goederenvervoer hebben opengesteld. In zoverre blijft de wens van het Parlement gehandhaafd dat de spoorwegnetten per 1 januari 2006 ook voor de nationale goederendiensten opengesteld
21/10/2003 moeten worden. Op die manier hebben wij per 1 januari 2006 de spoorwegnetten voor zowel de grensoverschrijdende als de nationale goederendiensten opengesteld. Dat betekent dat wij de doelstelling in het Witboek van de Commissie om het spoorwegverkeer in de Europese Unie vóór 2010 nieuw leven in te blazen ook daadwerkelijk verwezenlijken door zo veel mogelijk goederenvervoer naar het spoor te verplaatsen. Overigens wil ik de commissaris, mevrouw De Palacio, bedanken omdat wij op dat punt altijd op dezelfde lijn zitten. Onze doelstelling is echter veel breder, want in het Witboek is niet alleen sprake van goederenvervoer. In het Witboek komt ook het tot stand brengen van een evenwichtige verhouding tussen de vervoersmiddelen vóór 2010 aan de orde. Daarom is het Parlement van mening dat de netten ook voor het personenvervoer opengesteld dienen te worden. Als gekeken wordt naar de mate waarin het verkeer van personenauto’s op de snelwegen en het aantal vliegtuigpassagiers in de afgelopen jaar zijn toegenomen, komen de grenzen van de infrastructuur van de autowegen en de luchtverkeerswegen snel in zicht. Daarom wil het Parlement dat de openstelling van de spoorwegnetten voor het personenvervoer uiterlijk 1 januari 2008 een feit is. Om ervoor te zorgen dat er vóór 2010 een verschuiving plaatsvindt van het vervoer op de weg en door de lucht naar vervoer via het spoor, is het absoluut noodzakelijk dat de netten in 2008 opengesteld zijn. Het is ook zorgwekkend dat low cost carriers de klanten van Europese spoorwegen wegkapen. Ik hoop, mevrouw de commissaris, dat u in de komende dagen iets tegen het Belgische vliegveld Charleroi zult ondernemen. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de spoorwegen verliezen lijden op het internationale passagiersverkeer, terwijl de goedkope vliegtuigmaatschappijen de klanten binnenhalen en het luchtruim verstoppen. Wij moeten ervoor zorgen dat wij vóór 2010 een evenwichtige verhouding tussen de vervoersmiddelen tot stand hebben gebracht. Sommigen onder u, maken ons er steeds weer op attent dat de Commissie heeft aangekondigd nog vóór het eind van dit jaar met een derde spoorwegpakket te komen, ook voor het personenvervoer. Dat is weliswaar zeer prijzenswaardig, mevrouw de commissaris, maar wij schieten er überhaupt niets mee op. U weet immers ook dat als de Commissie in december van dit jaar een derde spoorwegpakket zou presenteren, het toch onmogelijk is om dit pakket nog in de huidige zittingsperiode aan te nemen - zelfs als hiervoor alleen maar een eerste lezing nodig zou zijn. Ook al zouden wij die eerste lezing halen, mevrouw de commissaris, dan zou met wetgeving betreffende het personenvervoer door de verkiezingen van het nieuwe Parlement, het samenstellen van een nieuwe Commissie en het opnieuw opstarten van de wetgevingsprocedure zeker een tot twee jaar gemoeid zijn, zodat de goedkeuring van dat derde spoorwegpakket op zijn vroegst in 2005 zou kunnen plaatsvinden.
21/10/2003 Ik ben van mening dat de spoorwegondernemingen nu al rechtszekerheid nodig hebben en moeten weten of zij op het gebied van het personenvervoer ook daadwerkelijk de mogelijkheden van het hele net kunnen gebruiken. Wij willen dat de spoorwegondernemingen zich tijdig op de behoeften van de klanten kunnen instellen, zodat wij vóór 2010 ook in de praktijk een aanzienlijke verschuiving van het langeafstandsverkeer op de weg en door de lucht naar het spoor tot stand hebben gebracht. Tot slot heeft de commissie voorgesteld om de huidige keuzemogelijkheid voor de lidstaten met betrekking tot andere aanvragers van trajecten te schrappen. Dat zou ertoe leiden dat naast de spoorwegondernemingen ook bevrachters, vervoerders en dergelijke in alle landen de mogelijkheid krijgen om het gebruik van bepaalde trajecten aan te vragen. Wij vinden dat alles in het werk gesteld moet worden om een optimaal gebruik van de spoorweginfrastructuur te realiseren. Wij weten dat vandaag de dag zelfs het Brenner-tracé nog over onbenutte capaciteit beschikt. Het heeft dan ook geen zin om voortdurend op vrachtwagens te foeteren als er zelfs op het spoorwegtraject over de Alpen nog capaciteit voorhanden is. Dat betekent dat wij de marktpartijen beter bij het aanvragen en gebruiken van de trajecten moeten betrekken zodat er zo veel mogelijk goederen over het spoor worden vervoerd. Sta mij toe om nu als woordvoerder van mijn fractie en vooruitlopend op twee andere verslagen iets aan de orde te stellen. Het is namelijk niet zinvol als ik nu eerst weer ga zitten om vervolgens vlak daarna weer het woord te gaan voeren. In de eerste plaats wil ik de andere rapporteurs van de fracties graag namens mijn eigen fractie van harte bedanken. Zowel in de eerste als in de tweede lezing is er van een heel goede samenwerking sprake geweest. Mevrouw Ainardi, mijnheer Sterckx, mijnheer Savary, hoewel wij op individuele punten vaak verschillen van mening hebben gehad, hebben wij het spoorwegpakket altijd als één geheel beschouwd. Wij hebben ook het standpunt van het Parlement altijd als een samenhangend geheel beschouwd en dat heeft eveneens bijgedragen aan de goede samenwerking tussen de rapporteurs. Wat dat betreft, is het erg verheugend dat wij proberen om eenzelfde lijn vast te houden. Zoals u weet, heeft de Raad al onderzocht in hoeverre er compromissen mogelijk zijn zodat wij de wetgevingsprocedure snel kunnen afronden. De Raad en de rapporteurs streven ernaar om het aantal geschilpunten te verminderen, hetzij doordat de Raad de standpunten van het Parlement overneemt hetzij via compromisvoorstellen. Dat betekent dat er tijdens de bemiddelingsprocedure aanzienlijk minder dan zestig, zeventig punten behandeld dienen te worden. Ik hoop dat de Raad morgen in dit verband de benodigde toezeggingen zal doen op grond waarvan wij de lijn die wij in de afgelopen weken gezamenlijk hebben uitgezet, ook kunnen doortrekken. Wij willen het aantal geschilpunten graag terugbrengen, zodat wij in de bemiddelingsprocedure uitsluitend nog oplossingen
7 hoeven te vinden voor de grote problemen. Daarom zal mijn fractie de amendementen die nu nog met betrekking tot de spoorwegrichtlijnen worden ingediend zorgvuldig toetsen en aan de hand daarvan besluiten hoe er donderdag gestemd gaat worden. Sta mij toe om twee of drie opmerkingen over het verslag-Sterckx te maken. De heer Sterckx heeft zich sterk gemaakt voor strenge Europese normen voor de spoorwegveiligheid. Daar ben ik hem overigens erg dankbaar voor. Ook heeft hij willen voorkomen dat er nieuwe nationale veiligheidsvoorschriften via de achterdeur naar binnen geloodst worden waardoor het grensoverschrijdende vervoer in principe weer naar willekeur beperkt zou kunnen worden. Ik vind het erg belangrijk dat wij samen met de Commissie een mechanisme ontwikkelen waardoor zogenaamde nieuwe, noodzakelijke veiligheidsvoorschriften op nationaal niveau niet tot discriminatie van andere spoorwegondernemingen leiden. Daarnaast vindt mijn fractie het ook belangrijk dat het treinpersoneel en andere veiligheidsfunctionarissen adequaat opgeleid worden. Op dat vlak hebben wij nog een probleem, mevrouw de commissaris: een richtlijn die uitsluitend voor de opleiding van treinbestuurders is bedoeld, is wellicht niet afdoende. Wij moeten ook het overige personeel dat veiligheidstaken verricht adequaat opleiden. Daarom steun ik de heer Sterckx ook bij het laatste punt dat ik uit zijn verslag aan de orde wil stellen en waarover wij naar mijn idee dezelfde mening zijn toegedaan: De opleidingscertificaten van personeel moeten bij een overstap naar een andere spoorwegonderneming hun geldigheid behouden. Ook voor treinbestuurders is er behoefte aan een beroepsmatige interne markt. Op spoorweggebied hebben wij sowieso ook behoefte aan meer mededingingsmogelijkheden. Dan het verslag-Savary: de heer Savary heeft de nieuwe begrotingsvoorschriften zeer nauwgezet opgevolgd en ik denk dat de Raad zijn aanbevelingen zal overnemen. Voor alle bureaus gelden er nu uniforme begrotingsvoorschriften, en daardoor komt er nu een einde aan het oerwoud van verschillende voorschriften voor de diverse bureaus waar niemand een touw aan kon vastknopen. Het belangrijkste punt in het verslag-Savary betreft het onevenwichtige voorstel van de Raad over de samenstelling van de raad van bestuur. Ook deze rapporteur kan op dit punt op mijn volledige steun rekenen. In het voorstel van de Commissie zoals het thans in gewijzigde vorm ter tafel ligt, bestaat de raad van bestuur uit zes vertegenwoordigers van de Raad, uit vier vertegenwoordigers van de Commissie en uit zes niet-stemgerechtigde vertegenwoordigers uit de spoorwegbranche, van spoorwegondernemingen tot passagiers. De Raad stelt echter voor om elke lidstaat een vertegenwoordiger te laten leveren. Dat zou betekenen dat de raad van bestuur uit zes vertegenwoordigers van de spoorwegbranche, uit vier ambtenaren van de Commissie en, vanaf mei volgend jaar, uit 25 vertegenwoordigers van de Raad zou bestaan. Een dergelijk krankzinnig voorstel kan alleen
8 van de Raad afkomstig zijn. Wij steunen de rapporteur dan ook in zijn streven om dit in de bemiddelingsprocedure een halt toe te roepen. (Applaus) 2-015
De Voorzitter. − Hartelijk dank, mijnheer Jarzembowski. Ik wilde kort ingaan op de opmerking dat u zich verwonderde over het feit dat dit verkeersdebat nu eens een keer ’s ochtends op de agenda staat. Ik citeer als antwoord uit het tweede deel van Goethes Faust: “Wie strevende gestaag volhardt, ontdoen wij van zijn kluister”. 2-016
Sterckx (ELDR), rapporteur. – Voorzitter, het is duidelijk, veiligheid is essentieel. De veiligheid op het spoor op dit moment is in de meeste gevallen hoog en ze moet absoluut hoog blijven, tenminste even hoog als ze nu is. Ik dank dan ook vele collega's voor hun waardevolle bijdrage in het debat over veiligheid en ook vele mensen uit de spoorweggemeenschap die heel wat suggesties hebben gedaan, verbeteringen op de teksten hebben ingevoerd, gewezen hebben op moeilijkheden, enzovoort. Als er een Europese markt komt voor het spoor, dan moet er uiteraard ook een Europees veiligheidssysteem zijn. En met deze richtlijn maken we dat: een Europees veiligheidsdoel, een methode om dat doel te bereiken, een veiligheidsinstantie in elke lidstaat, die een gemeenschappelijke methode gebruikt om licenties te geven aan alle betrokkenen. Na het gemeenschappelijk standpunt van de Raad hebben we een aantal gesprekken gevoerd en er volgde bemiddeling van de Commissie met vertegenwoordigers van de Raad. We hebben een hele reeks problemen uit de weg kunnen ruimen, want er waren nogal wat verschillen tussen het gemeenschappelijk standpunt en onze eerste lezing. Ik heb daarover een aantal compromisamendementen ingediend en ik vraag de collega's deze te steunen, onder meer compromisamendementen inzake het rijbewijs voor treinbestuurders, waarvoor we dus een oplossing vinden via een nieuw voorstel van de Commissie, en ook inzake interoperabiliteit. Ik wil ook onderstrepen dat het akkoord dat de sociale partners (de vakbonden en de Europese spoorwegmaatschappijen) hebben bereikt zeer belangrijk is. Ik zou aan de Commissie willen vragen om dat akkoord ook zo snel mogelijk om te zetten, zodat we ook tonen dat wij een groot belang hechten aan de sociale omkadering van de hervormingen die wij in het spoor willen. Ik denk dat dat een belangrijk punt is, mevrouw de commissaris, en dat we daarop dus de nadruk moeten leggen. Een tweede punt waarover we een akkoord bereikt hebben, betreft de communicatie en het overschrijden van taalgrenzen, iets waarop ik nogal de nadruk had gelegd. Als mevrouw Ainardi het daarmee eens is, dan
21/10/2003 brengen we dat punt over naar de richtlijn over interoperabiliteit en dan is dat op die manier ook geregeld. Maar er zijn twee belangrijke punten waarover we het niet eens zijn met de Raad. Ten eerste, de snelheid waarmee dat nieuwe veiligheidssysteem van start moet gaan. Het Europees Parlement wil sneller gaan en ik vind dat we bij dat standpunt moeten blijven. Ten tweede, naar een Europees veiligheidssysteem streven - en collega Jarzembowski heeft er al op gewezen - betekent dat je zo weinig mogelijk nieuwe nationale veiligheidsregels maakt. Daarom is artikel 8 van belang: de rol van de Commissie als bewaker van het systeem. We moeten op dat punt als Parlement bij ons standpunt blijven. Wij hebben al over een aantal punten een akkoord bereikt met de Raad, maar er blijft nog één punt over en we moeten daarover toch hard onderhandelen. We zullen trouwens zien of de Raad morgen de punten waarover we tot een akkoord waren gekomen, ook kan volgen. Ik denk dat een akkoord mogelijk is en we moeten daarnaar streven. We moeten ook - nu zou ik het over de andere verslagen willen hebben en over het geheel - we moeten de vier richtlijnen als één pakket blijven behouden. We moeten met die vier richtlijnen tegelijk de overlegprocedure ingaan. In het algemeen is het Europees Parlement, meer dan de Raad, voorstander van een open Europese spoorwegmarkt en van Europese spoorwegbedrijven. De Raad gaat nog niet zover, veel minder dan Commissie en Parlement. We moeten in de overlegprocedure hard onderhandelen om de Raad een heel eind in onze richting te krijgen. Het dalend marktaandeel van de spoorwegen spreekt voor zich: onze Belgische spoorwegen hebben in de eerste helft van het jaar 2003 nog eens bijna 6 procent van de vrachtmarkt verloren. Dat is een zeer betreurenswaardige ontwikkeling. Er is een kleine stijging bij het passagiersvervoer, maar bij het vrachtvervoer gaat de zaak opnieuw slecht. Ik denk dat binnenvaart en kustvaart, zeker bij ons, klaar staan om het marktaandeel over te nemen. Belangrijk is dus dat de spoorwegen zich veel beter verdedigen, dat zij ervoor zorgen dat zíj op de markt aanwezig zijn. Het spoor moet efficiënter worden, moet veel vitaler worden dan het nu is. Er zijn een aantal landen waar dat het geval is, maar er zijn andere waar dat absoluut niet zo is. Spoorwegmaatschappijen moeten zich niet alleen met zichzelf bezig houden. Zij moeten zich bezig houden met hun klanten, hun gebruikers, zij moeten zich bezig houden met hun dienstverlening, ervoor zorgen dat zij hun klanten zo goed mogelijk bedienen, zodat die klanten bij hen blijven of naar hen terugkomen. Ik denk dat dat belangrijk is. Ik ontmoet bijna elke week een bedrijf dat zegt: “We zouden wel een aantal dingen met het spoor willen doen, maar het gaat niet. Het is slecht, het is te traag, het is te duur, het is onbetrouwbaar.” Ik vind dat zeer spijtige berichten en daar moeten we iets aan doen. Dat is de allereerste bedoeling van dit pakket richtlijnen. Wat wij hier voorstellen - dat zou ik toch ook willen opmerken - is geen wild kapitalisme op het spoor. Dat is zeker niet de bedoeling van de richtlijnen die hier nu op
21/10/2003 tafel liggen. Dit is geen asociaal of antisociaal pakket. Mijn vraag om het akkoord tussen de sociale partners te bekrachtigen, is trouwens sociaal geïnspireerd. Dit pakket geeft de spoorwegen de mogelijkheid om de vervoersmarkt opnieuw "in te nemen". Ik gebruik heel bewust een militaire term, want als de spoorwegen hun aandeel op die vervoersmarkt niet opnieuw veroveren, dan pas gaan we naar een heel zwaar sociaal bloedbad. 2-017
Ainardi (GUE/NGL), rapporteur. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega's, de omvangrijke werkzaamheden van het Parlement en de instellingen inzake het spoor - dat een zeer belangrijke uitdaging vormt voor de Unie en voor de toekomst naderen hun voltooiing. Doelstelling van het verslag over de interoperabiliteit is niet alleen om samenhang te brengen tussen de richtlijnen betreffende het hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem, maar ook om voortgang te boeken op het gebied van een grotere harmonisatie. Dat is de positieve bijdrage die Europa aan een vlotte doorstroming van de spoorwegnetwerken kan leveren. Met deze werkzaamheden is een aanvang gemaakt op basis van de constatering dat het spoor binnen de Europese vervoerssector voortdurend achteruitging. Met de voorstellen in mijn verslag beoog ik dus een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de spoorwegen. Het spoor is een duurzaam, veilig vervoermiddel dat tevens gelijkheid tussen de verschillende gebieden teweegbrengt; het is een wijze van vervoer die een resoluut optreden van de overheid verdient, zowel in Europees verband als in de lidstaten afzonderlijk. Deze achteruitgang van het spoor kent velerlei ernstige oorzaken. Sommige daarvan vallen overigens buiten de context van mijn verslag. Dat geldt bijvoorbeeld voor het feit dat het wegvervoer - de voornaamste concurrent van het spoor - geen rekening houdt met uitgaven ten behoeve van het milieu. De achteruitgang hangt ook samen met financieringsproblemen. Wat dit laatste punt betreft, blijf ik trouw aan mijn eerdere betogen en kan ik slechts herhalen dat dit aspect verre van bevredigend is. Op een gegeven moment zullen wij toch de middelen ter beschikking moeten stellen die zijn afgestemd op de verkondigde ambities. Vervolgens kom ik op de aanbeveling voor de tweede lezing van mijn verslag. Hoewel er algehele overeenstemming was over het gemeenschappelijk standpunt, kom ik in dit verslag terug op de voorstellen die de bevoegde parlementaire commissie in eerste lezing heeft gedaan en die een aanzienlijke vooruitgang betekenen. Twee voorbeelden. Het voorstel om treinen uit te rusten met registratieapparatuur zal - in de tijd van de satellietcontrole - een waarachtige bijdrage leveren aan de doorstroming van het verkeer en de directe controle hierop, waardoor het een verbetering van de veiligheid vormt. Dit voorstel, dat ik helemaal aan het begin van de eerste lezing van spoorwegpersoneel ontving en dat nu door de Raad is goedgekeurd, is in mijn ogen een goed voorbeeld van de ons ter beschikking staande mogelijkheden om het werk van het
9 Parlement te verbeteren, door de tijd te nemen om te discussiëren en te luisteren naar de belangrijkste betrokkenen. Dames en heren, daarnaast wil ik uw aandacht vestigen op het ingediende amendement om de term "minimumniveau van technische harmonisatie" te vervangen door "hoog niveau van technische harmonisatie". Het was belangrijk om iedere mogelijke onduidelijkheid over het risico van een harmonisatie op minimumniveau weg te nemen. Hoewel de veiligheidsniveaus van lidstaat tot lidstaat verschillen, mochten wij namelijk absoluut niet de indruk wekken dat de harmonisatie kon worden aangegrepen voor een verlaging van de veiligheidsnormen, om zodoende de toegang van nieuwkomers te vergemakkelijken. We moeten er juist voor zorgen dat alle gebruikers van de spoorwegen alle noodzakelijke normen naleven om een verhoogde veiligheid te waarborgen. Dan kom ik nu op de andere verslagen van het spoorwegenpakket. Ik steun de voorstellen van mijn collega Gilles Savary betreffende het Europees Spoorwegbureau. De voorstellen met het oog op een vertegenwoordiging van de betrokken actoren - van alle actoren - in de raad van bestuur van het Bureau lijken mij een noodzakelijke stap voorwaarts. Ik hecht veel belang aan de mogelijkheid dat werknemers uit de sector en hun organisaties een stem in het kapittel krijgen tijdens de opstelling van de technische specificaties inzake interoperabiliteit, de zogenoemde TSI's. Ik ben het eens met een groot aantal voorstellen van de heer Sterckx met betrekking tot de veiligheid. Toch vind ik dat wij niet alleen rekening moeten houden met de bestaande nationale verschillen en knowhow, maar dat we ook de tijd moeten nemen. In netwerken die in de loop der geschiedenis een uiterst complexe vorm hebben gekregen, kunnen veranderingen uitsluitend op een doeltreffende wijze worden doorgevoerd indien dit naar menselijke maatstaven gebeurt. Een ander aspect waarop ik wil wijzen zijn de nationale normen. De lidstaten moeten het recht en de mogelijkheid behouden hun veiligheidsvoorschriften en -systemen te verbeteren, omdat het risico anders groot is dat het niveau over de gehele linie verlaagd wordt tot de kleinste gemene deler in plaats van dat alle netwerken geholpen worden om een hoger veiligheidsniveau te bereiken. Tot slot zal onze rapporteur begrijpen dat ik het niet eens ben met de wijziging van de doelstellingen door de marktopenstelling op één lijn te stellen met veiligheid. Iedereen heeft zijn eigen mening over het openstellen van de markt - en wij zijn het op dit punt niet met elkaar eens - maar het is jammer dat in een ontwerprichtlijn met als hoofddoel harmonisatie en verbetering van de veiligheid, twee dingen op één hoop worden gegooid. Wat het verslag van de heer Jarzembowski betreft, deel ik zijn verlangen naar liberalisering niet. We staan nog maar aan het begin van de omzetting van de vorige richtlijn: om de gevolgen daarvan te kunnen inschatten moet er dringend een balans worden opgemaakt. In een
10 sector die - zowel in sociaal als in economisch opzicht zo belangrijk is, dient het voorzorgsbeginsel te worden toegepast. Niemand wenst het Europese spoor de wederwaardigheden - om niet te zeggen rampen - toe waarmee bepaalde andere netwerken te maken hebben. Liberalisering tot elke prijs vloeit voort uit een ideologisch uitgangspunt. Dat is gevaarlijk en kan wel eens rampzalig blijken te zijn voor het spoor, de werkgelegenheid, het sociale aspect en de economie. Als wij ons in dit opzicht verzetten tegen de voorstellen inzake een versnelde marktopenstelling voor zowel het internationale als het nationale vrachtvervoer voorstellen die de Raad helaas heeft goedgekeurd -, dan kunnen wij evenmin instemmen met het feit dat men elkaar in het Parlement probeert te overtroeven, door voor te stellen om - als het verslag aangenomen is - ook het passagiersvervoer te liberaliseren. De belangrijkste actoren uit de sector zijn unaniem - of vrijwel unaniem tegen dit plan gekant. Deze promotie van de liberalisering is des te verrassender daar pogingen om corridors voor vrachtvervoer in te stellen tot op heden uitsluitend resultaat hebben gehad in het kader van coöperaties. Europa moet lering trekken uit deze ervaringen. Daarnaast heeft Europa behoefte aan een omvangrijke openbare dienstverlening in de spoorwegsector. In onze ogen is dat een uitdaging voor de toekomst. Tot slot, hoewel ik het eens ben met het idee van de heer Jarzembowski dat het spoorwegenpakket één geheel vormt en hoewel wij er allemaal achter staan om het spoor te promoten en op deze weg verder te gaan, vind ik dat deze promotie niet noodzakelijkerwijs synoniem is met liberalisering. 2-018
Savary (PSE), rapporteur. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, allereerst wil ik opmerken dat ik verheugd ben over de vorderingen van dit tweede spoorwegenpakket en - meer in het algemeen - over het voortreffelijke werk dat in deze zittingsperiode ten gunste van het spoor is verricht. Want hoewel wij verschillende politieke richtingen aanhangen, komt het er voor ons allen hier op aan het spoor een impuls en nieuwe hoop te geven en alle actoren in de spoorwegsector te laten inzien dat Europa een kans is voor de opleving van het spoor en geen belemmering voor de nationale spoorwegen. Dat is de eerste doelstelling. De tweede doelstelling is dat wij ook gehoor moeten geven aan de publieke opinie. Wij worden nu op onze verantwoordelijkheid beoordeeld, met name in de strijd tegen het feit dat al het vervoer per vrachtwagen plaatsvindt. Deze strijd begint in doorvoerlanden en landen waar veel vrachtwagens samenkomen - zoals het mijne - ondraaglijk te worden en zorgt voor niet te verwaarlozen politieke spanningen, die we bijvoorbeeld met de Mont-Blanc-tunnel hebben meegemaakt en die we nu ook in de Pyreneeën zien ontstaan.
21/10/2003 Dit tweede spoorwegenpakket omvat verschillende aspecten. Allereerst is er sprake van een zeer sterk technisch aspect, dat met name tot uiting komt in het verslag van mevrouw Ainardi. Wij steunen dit verslag en persoonlijk steun ik het onverkort, in het bijzonder wat de invoering van een zwarte doos betreft, waar mevrouw Ainardi persoonlijk om heeft verzocht. Het technische aspect komt ook tot uiting in het verslag-Sterckx, dat eveneens een buitengewoon belangrijk verslag is, omdat de Europese veiligheidsnormen erin worden vastgesteld. Het is dus niet zo dat er bij de openstelling van de markt geen vangnet aanwezig is. Het gaat niet om een openstelling die slecht voorbereid is. Wij willen deze openstelling in het teken van de veiligheid plaatsen. Wij moeten veiligheid als een permanente doelstelling en als onze stellige plicht beschouwen. Ik heb in dit opzicht een genuanceerdere mening over het verband tussen nationale en Europese veiligheidsnormen. Ik vind dat vrijheid niet ten koste mag gaan van veiligheid. We weten dat veiligheid in het werk van het spoorwegpersoneel de belangrijkste plaats inneemt en voortdurend deel uitmaakt van het takenpakket. Toch ben ik ervan overtuigd dat we ervoor moeten zorgen dat men zich niet achter normen verschuilt teneinde treinen van andere maatschappijen te weren. Persoonlijk hoop ik dan ook dat er op dit gebied een akkoord wordt bereikt, waarbij de aandacht natuurlijk moet blijven uitgaan naar de veiligheidseisen. Verder bevatten deze verslagen - voor het eerst - een sterk sociaal aspect. Ik vind dit bijzonder hoopgevend. Ik behoor namelijk tot degenen die vinden - ik heb dat ook gezegd - dat het Europa van het spoor, dat ver achterloopt op het Europa van de weg, zo achterblijft omdat het spoorwegpersoneel nog niet begrepen heeft dat het ook om de instelling van het Europa van het spoorwegpersoneel gaat. Momenteel wordt er dus aanzienlijke vooruitgang geboekt. Allereerst betekent de oprichting van dit Bureau - waarvan voor het eerst ook de sociale partners deel zullen uitmaken - een vooruitgang, die ik te danken heb aan al mijn collega's, aan het begrip en de voortdurende steun van de Commissie en eveneens van de Raad. Ik vind dat wij daarover niets te klagen hebben. Ik ben van mening dat dit Bureau het gemeenschappelijke Huis van de spoorwegen moet zijn. Om die reden wilden wij dat gebruikers, spoorwegondernemingen, beheerders van infrastructuur, maar ook vertegenwoordigers van het spoorwegpersoneel erbij betrokken zouden worden. Persoonlijk hoop ik op steun voor de amendementen 4 en 5, met name wat de toevoeging in artikel 3 betreft, dat vertegenwoordigers van de werknemers aan de werkgroepen deelnemen. Ik vind dit een aanzienlijke verbetering. Zowel in het verslag-Sterckx als in het verslag-Ainardi wordt gesteld dat de sociale dialoog vóór de wetgevende activiteiten van de Unie komt. Telkens als de werkgevers en de vakbonden - binnen een gestelde
21/10/2003 termijn uiteraard - het eens kunnen worden, dan worden er geen regels opgesteld en gebeurt dit pas achteraf. Vanuit dit oogpunt is het beslist historisch te noemen wat onlangs met betrekking tot het Europees rijbewijs voor treinbestuurders is gebeurd. Voor de eerste keer is er sprake van een akkoord tussen de tweeëndertig spoorwegondernemingen en vertegenwoordigers van de vakbonden, dat zal uitmonden in een tekst die vanzelfsprekend een leidraad zal vormen voor de Commissie en die uiteraard veel legitiemer zal zijn dan wanneer dit akkoord er niet was geweest. Ik hoop dat dit alles op korte termijn tot een collectieve arbeidsovereenkomst voor het spoorwegpersoneel in heel Europa zal leiden. Ik ben ervan overtuigd dat dit de voorwaarde is die de weg vrijmaakt voor een Europa van het spoor en voor een zeer snelle opbouw van dit Europa van het spoor. Vervolgens is er het aspect "liberalisering", waarover ik veel genuanceerder denk dan de heer Jarzembowski. Ik weet niet of het nu wel zo nodig was om de agenda's steeds maar weer - overhoop te halen. Waarom niet? Omdat ik er niet zeker van ben dat liberalisering de enige voorwaarde is voor de opbouw van het Europa van het spoor. Ik ben zelfs overtuigd van het tegendeel. Hoewel het belangrijk is om een vrij verkeer van treinen in alle lidstaten te waarborgen, denk ik namelijk dat er nog een groot aantal andere voorwaarden is waaraan moet worden voldaan opdat het spoor zijn vooraanstaande positie herovert en in staat zal zijn de strijd met het wegvervoer aan te binden. Ik ben er evenmin zeker van dat het dossier inzake de liberalisering van het reizigersvervoer zo nodig geopend moest worden, eenvoudigweg omdat het op ondoordachte wijze gebeurt. Het heeft voor mij geen zin om een datum vast te stellen als ik niet weet wat de achterliggende uitdagingen zijn en - met name - wat er in economisch opzicht op het spel staat. Ik betreur het dat wij ertoe neigen een schikking te vinden voor alle risico's, want hoe dichter we bij de verkiezingen komen, hoe meer mogelijkheden de Raad heeft om een aantal standpunten terzijde te schuiven. Ik betreur dit, maar wij zullen deze weg gezamenlijk afleggen, beste Georg, omdat we nu eenmaal met elkaar besloten hebben dat het om een spoorwegenpakket gaat. Ik zou tot slot tegen de commissaris willen zeggen dat wij veel waarde hechten aan het begrotingsaspect in dezen. Verder maak ik me er zorgen over of de zogenaamde "Eurovignet"-richtlijn wel binnen de ambities van het Witboek past. Deze richtlijn stelt de lidstaten namelijk in staat een eigen, nationaal belastingbeleid te voeren, waarbij er waarschijnlijk veel tegenstrijdigheden zullen zijn wat de heffingen betreft, maar ook wat de bestemming van deze bedragen betreft. Ik had liever een systeem naar Zwitsers voorbeeld gezien op Europees niveau. 2-019
De Palacio, Commissie. − (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het werk voor het tweede spoorwegpakket heeft een zeer positieve ontwikkeling laten zien, hetgeen niet in de laatste plaats blijkt uit het
11 vroege tijdstip van dit debat, met veel licht en in aanwezigheid van notulisten; er is zelfs daglicht, en dat mag een unicum heten, want wij zijn altijd ’s avonds laat aan de beurt. Eindelijk zijn wij nu eens, ik zeg het nog maar een keer, niet in de avondsessie aan de beurt, maar op het uur van de waarheid - prime time - van het Parlement, en dat doet me deugd. Dat geeft wel aan, mijnheer de Voorzitter, welk belang wij allemaal hechten aan het onderwerp van bespreking en welk belang het Parlement eraan hecht. Ik wil daarom beginnen met het Parlement oprecht dank te zeggen voor het werk dat wij, zoals sommigen van u al hebben opgemerkt, al die jaren samen hebben verzet om het spoorvervoer een nieuwe impuls en een grotere betekenis te geven binnen de Europese Unie. Ik wil heel in het bijzonder de vier rapporteurs danken voor hun voortreffelijke werk. Ik ben een van diegenen die graag hadden gezien dat wij het debat in tweede lezing hadden kunnen afronden, maar goed, wij gaan nu dan de bemiddelingsprocedure in. Ik hoop dat de minder belangrijke punten die wij nog met de Raad moeten bespreken, na de stemming over de amendementen van morgen voldoende duidelijk zullen zijn, wat zij nu praktisch al zijn. Ik denk dat het resultaat voor de spoorwegsector uiteindelijk positief zal zijn, en dus ook voor de Europese samenleving, want in al die tijd dat we eraan hebben gewerkt, zijn voor de meeste problemen oplossingen gevonden, standpunten toegelicht en is gezocht naar wegen om tot compromissen en overeenstemming te komen. In antwoord op hetgeen de heer Savary naar voren heeft gebracht, kan ik zeggen dat de Commissie1 geen bezwaar heeft tegen de meeste amendementen die zijn ingediend met betrekking tot het Europees Spoorwegbureau. Wij kunnen ons alleen niet vinden in vijf van de 32 amendementen, hoofdzakelijk omdat zij in juridische zin duidelijker moeten worden geformuleerd of omdat wij het werk van het Europees Spoorwegbureau niet onnodig ingewikkeld of bureaucratisch moeten maken. Belangrijk is te benadrukken dat de Commissie haar steun verleent aan de amendementen over de samenstelling van de raad van bestuur - waarover de rapporteur het zojuist heeft gehad - en over de samenstelling van de werkgroepen. Ik denk dat wij op die punten een evenwichtige consensus kunnen bereiken. Ik wil mevrouw Ainardi danken voor haar werk op een terrein dat technisch zeer ingewikkeld is, en voor de uitstekende manier waarop wij daaraan hebben samengewerkt. De twee amendementen die de heer Sterckx op het laatste moment voor deze kwestie heeft ingediend worden gesteund door de Commissie.
1 Standpunt van de Commissie inzake de amendementen van het Parlement: zie Bijlage.
12 Dat het aantal amendementen op de richtlijn inzake de veiligheid van de spoorwegen, waarvoor de heer Sterckx als rapporteur optrad, zo groot is, komt doordat het Parlement vaart wil zetten achter deze kwestie, en het zal duidelijk zijn dat wij het op dat punt eens zijn. Enkele van de voorgestelde amendementen bevatten echter bepalingen die al zijn opgenomen in de richtlijnen betreffende de interoperabiliteit of worden opgenomen in ons voorstel over de bevoegdheid tot het besturen van treinen, dat eind van dit jaar klaar zou moeten zijn. In andere amendementen worden de termijnen voor het opstellen van de communautaire teksten over de veiligheid van de spoorwegen systematisch teruggebracht, terwijl de Raad die al drastisch had ingekort. Ik denk dat het hier gaat om wat kan, niet om wat we zouden willen. De Raad had de oorspronkelijk voorgestelde termijnen al verkort, en ik denk dat het resultaat evenwichtig was. Als wij willen dat het toekomstige Europees Spoorwegbureau van meet af aan een succes is, dan moeten wij het niet met een onredelijk grote hoeveelheid werk belasten. De belangrijkste amendementen, vooral met het oog op het debat in de Raad, zijn die over de nationale veiligheidsnormen en het communautair toezicht daarop. De rapporteur heeft mijns inziens een goed evenwicht gevonden en wij steunen daarom zijn amendementen op artikel 8. Daarom nogmaals dank aan de heer Sterckx voor zijn werk. Het verslag van de heer Jarzembowski valt uiteen in twee delen: goederenvervoer en personenvervoer. Met de amendementen van het Parlement voor het goederenvervoer zijn wij het roerend eens. Wel zullen we uiteindelijk met de Raad overeenstemming moeten bereiken over de data en de bevoegde aanvragers. Ik reken echter op een voldoende positief resultaat. Het standpunt van het Parlement inzake het personenvervoer ken ik heel goed, want u hebt u daar in eerste lezing zeer stellig over uitgelaten. Ik heb dat destijds overgebracht aan de Raad, en geen twijfel laten bestaan over het belang van de eerste plenaire stemming in dit Huis naar aanleiding van die eerste lezing. Datzelfde standpunt is ook tijdens de stemming in de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme gehandhaafd, en de Commissie is zich daarvan terdege bewust. Nogmaals, wij delen de achterliggende bedoelingen van die amendementen, maar wij hebben ons tegenover Parlement en Raad verplicht een voorstel te doen voor de openstelling van de markt voor personenvervoer en die verplichting lossen wij vóór het einde van dit jaar in. De teksten zijn vrijwel afgerond, maar wij zijn nog bezig met de laatste besprekingen, want de zaak is complexer dan hij op het eerste gezicht lijkt. Binnen anderhalve maand hebt u de tekst op tafel. Zoals de heer Jarzembowski terecht heeft opgemerkt, zullen wij de tekst, ook al wordt die door de Commissie op tijd ingediend, niet tijdens deze zittingsperiode kunnen bespreken. Wij kunnen wel een begin maken
21/10/2003 met de besprekingen, maar ik weet niet of wij de eerste lezing zullen meemaken. Wat ik u daarmee wil zeggen is dat de Commissie u de tekst zal aanreiken in de verwachting dat het Parlement ermee aan de slag gaat en, in de huidige of in een nieuwe samenstelling, een en ander tot een goed einde zal brengen. Wij zijn het er namelijk volledig mee eens dat het zaak is het concurrentiebeginsel in te voeren in het personenvervoer en, wanneer het trans-Europese netwerk er eenmaal is, het spoorwegvervoer niet meer vanuit een nationaal perspectief te bezien maar vanuit een Europees perspectief. Het geografische referentiekader wordt dan Europa, en niet meer het een of andere land. Binnen een Europees netwerk zullen de diverse reeds bestaande ondernemingen in de verschillende landen van de Unie toegang moeten krijgen tot dat netwerk om met elkaar de concurrentie aan te gaan. Dat is niet meer dan logisch, gezien de stappen die we tot nu toe hebben gezet. Wanneer de Europese spoorwegenwetgeving in werking treedt, worden de bestaande spoorvervoerders concurrent van elkaar. Zodra we het hebben over Europa, en niet meer over een bepaald land, is er automatisch sprake van concurrentie. Dat is geen kwestie van ideologie maar vloeit logischerwijs voort uit de maatregelen die wij hebben aangenomen. Het is een van de voordelen van het bouwen aan Europa. Bovendien denk ik eerlijk gezegd dat die concurrentie ertoe bij kan dragen dat de spoorwegondernemingen op alle relevante terreinen moderner te werk gaan, want ik ben het met u allen eens dat er één belangrijk element is dat steeds de aandacht verdient, namelijk de veiligheid. Veiligheid als doel en devies binnen het spoorvervoer mogen wij bij de andere veranderingen die wij nog willen doorvoeren, geen moment uit het oog verliezen. Mijnheer Jarzembowski, mijn complimenten voor uw werk en inzet. Ik deel uw standpunt - het standpunt van de grote meerderheid van dit Parlement -, maar ik kan die amendementen niet steunen. Ik kan u alleen zeggen dat wij de tekst voor de openstelling van de markt voor het goederenvervoer nog vóór het einde van dit jaar aan u zullen voorleggen. Tenslotte, mijnheer de Voorzitter, wil ik de diverse rapporteurs – mevrouw Ainardi en de heren Jarzembowski, Sterckx en Savary -, alle leden van de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme, en dit Parlement nogmaals dankzeggen voor hun voortreffelijke werk. Er zijn denk ik nog enkele punten voor het bemiddelingsproces met de Raad, waarvan sommige wat lastiger zijn, maar laten we hopen dat wij kans zien een oplossing te vinden. Dan kunnen we dit tweede spoorwegpakket succesvol afsluiten. Het eerste vindt zijn neerslag in deze wetgeving, en samen daarmee betekent dit tweede pakket dat wij erin zijn geslaagd het Europese spoorwegvervoer naar een voor de 21e eeuw passend niveau te tillen. Dat is niet alleen heel ambitieus
21/10/2003 maar ook volstrekt noodzakelijk om in Europa tot een uitgebalanceerd, duurzaam vervoerssysteem te komen. 2-020
Rack (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, de herstructurering van de Europese spoorwegen is een immens karwei. Wij moeten ervoor zorgen dat de 21e eeuw in Europa weer een eeuw van spoorwegvervoer wordt. Als dat niet gebeurt, loopt het wegverkeer hopeloos vast met alle gevolgen van dien voor de mensen, het milieu en de economie. Het spoor kan natuurlijk niet net als in de 19e eeuw het vervoersmiddel bij uitstek zijn, maar het moet als een belangrijke schakel functioneren in de keten van alle middelen van vervoer - door de lucht, over de weg, het water en het spoor. Daarvoor is het echter wel noodzakelijk dat de spoorwegen ook op die taak berekend te zijn. Het spoor moet daarom zodanig georganiseerd worden dat die integratie daadwerkelijk mogelijk is en de interoperabiliteit - dat prachtige woord - dient ook inhoudelijk vormgegeven te worden zodat de koppeling tussen de verschillende vervoersmiddelen in de praktijk ook kan functioneren. De tijd dringt echter. Daarom was het Europees Parlement ook niet tevreden met het oorspronkelijke tijdschema en op dit moment zijn wij daar nog steeds niet helemaal tevreden over. Wij constateren echter wel enige vooruitgang en wij hopen dat er nog meer vaart achter gezet wordt, liefst zo snel mogelijk. Wat dat betreft, houden wij vast aan de voorstellen die wij eerder hebben gedaan. Met name met betrekking tot het verslag-Ainardi blijven wij aandringen op de voorwaarde dat de interoperabiliteit voor het gehele net dient te gelden. Die interoperabiliteit kan namelijk alleen maar optimaal functioneren, als deze voor alle delen van het spoorwegnet verplicht is en de mogelijkheden van de verschillende vervoersmiddelen niet opnieuw beperkt worden door een slechte onderlinge afstemming. Bij de voorbereiding en vaststelling van de technische specificaties dient niet alleen met de economische kosten en noodzakelijke veiligheidsnormen rekening te worden gehouden, maar ook met de ecologische en sociale belangen. De effectiviteit en veiligheid van het totale trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem zijn onder meer afhankelijk van een goed functionerende communicatie, met name tussen degenen die met de exploitatie belast zijn en degenen die daar toezicht op houden. Voor die communicatie is dan ook een adequate codering of een terminologielijst vereist. De concrete invulling daarvan mag echter niet gebaseerd zijn op een minimaal veiligheidsniveau; wij moeten ervoor zorgen dat alle veiligheidsnormen op dit gebied zo streng mogelijk zijn. Sta mij tot slot toe, gezien mijn Oostenrijkse afkomst, nog een korte opmerking te maken over een ander, actueel onderwerp. Onlangs is de bemiddeling met betrekking tot de ecopunten naar aanleiding van het verslag-Caveri van start gegaan. Van start gegaan,
13 betekent in dit geval helaas echter nog niet dat de bemiddelingsprocedure ook echt van de grond is gekomen. Daarom zou ik een zeer dringend beroep op met name de Raad en zijn fungerend voorzitter, de heer Lunardi, willen doen, om ervoor te zorgen dat de meest betrokken landen tot een gezamenlijk standpunt komen waarmee zij vervolgens ook aan het Europees Parlement duidelijk kunnen maken dat er beweging in de zaak zit! Wij hebben die beweging nodig en als wij daarin slagen, kunnen wij ook bij dit onderwerp - zij het in iets aangepaste vorm - de woorden van Goethe aanhalen die Voorzitter Schmid eerder al geciteerd heeft: Wer immer strebend sich bemüht, der wird letzen Endes auch Erfolg haben, ofwel ‘de aanhouder wint’. 2-021
Swoboda (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, allereerst wil ik de rapporteurs van harte bedanken voor hun geslaagde werkzaamheden en voor de uitstekende samenwerking met de overige leden van de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme. Ik wil mij in mijn betoog met name op het verslag van de heer Jarzembowski richten en nader ingaan op de voorwaarden waaraan de liberalisering moet voldoen om ook daadwerkelijk succesvol te kunnen zijn. Wat het goederenvervoer betreft, zitten wij helemaal op één lijn. De liberalisering of openstelling van de goederenmarkt is absoluut noodzakelijk, omdat het aandeel van het goederenvervoer via het spoor de afgelopen decennia continu is afgenomen. Dat is overigens geen gevolg van de liberalisering omdat deze pas veel later haar intrede heeft gedaan. De liberalisering is eerder een onontkoombare, zij het niet toereikende reactie op deze ontwikkeling. Op de weg is eigenlijk precies dat gebeurd, wat wij veel liever op het spoor hadden gezien, namelijk een liberalisering. Binnen de Europese Unie bestaan er voor het wegvervoer nauwelijks nog belemmeringen, niet wat de technische normen betreft en ook niet op het gebied van de veiligheidseisen. Het wegvervoer hoeft ook niet voor de externe kosten op te draaien, wat een groot voordeel is geweest, maar waarvoor wel enorme overheidsinvesteringen nodig waren. Het feit dat het wegvervoer betere resultaten boekt dan het spoorwegvervoer heeft niets te maken met het feit dat de particuliere sector hiervoor in beginsel beter geschikt zou zijn dan de publieke sector; het succes van het wegvervoer zou zonder overheidsinvesteringen ook nooit zo groot zijn geweest. Wat het personenvervoer betreft, gaat mijn dank uit naar commissaris De Palacio. Ik hoop dat het pragmatisme en de logica van haar argumentatie ook de heer Jarzembowski overtuigd heeft. Hij is meestal niet ongevoelig voor logische argumenten en die heeft de commissaris vandaag in groten getale aangevoerd. Laten wij er niet omheen draaien: het is niet doorslaggevend of de regeling er nu wel of niet in 2005 komt. Het is wel doorslaggevend dat die regeling in ieder geval in een van
14 de komende jaren haar beslag krijgt. Daar is iedereen het over eens. Wij zullen het verslag-Jarzembowski steunen en in naam van mijn fractie wil ik daaraan het volgende nadrukkelijk toevoegen: Om in de komende tijd een liberalisering van het goederenvervoer tot stand te brengen, is een flexibelere houding ten opzichte van het personenvervoer noodzakelijk. Vanwege de eerder genoemde overwegingen moeten wij echter wel, zij het op bepaalde voorwaarden, prioriteit aan het goederenvervoer geven. Om een succesvolle liberalisering van het spoorwegvervoer te bewerkstelligen, is onder andere ook een harmonisering van de technische en de veiligheidsvoorschriften nodig. Daar is al veel over gezegd en daar zijn wij het volledig mee eens. De belemmeringen die op dit vlak nog steeds op de Europese markt aanwezig zijn, dienen zo snel mogelijk weggenomen te worden. Dat is een taak die zowel op de schouders van de Europese beleidsmakers als op die van de sociale partners in de sector rust. Dan de tweede voorwaarde. Het is vandaag de dag in de mode om hervormingen door te voeren die strijdig zijn met de belangen van de betrokkenen, dat wil zeggen de werknemers. Naar mijn idee is het beter als die werknemers, met name in de spoorwegsector, zelf ook achter de noodzakelijke hervormingen en veranderingen staan. De overeenstemming die enkele dagen geleden is bereikt over het vaardigheidsbewijs voor het besturen van een locomotief is in dat opzicht een goed teken. Als wij de verantwoordelijkheid overdragen aan de sociale partners in de spoorwegsector ben ik ervan overtuigd dat de werkgevers en werknemers gezamenlijk ook tot goede oplossingen zullen komen. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit het net genoemde vaardigheidsbewijs. Ik hoop van harte dat dit het begin is van een constructieve samenwerking tussen de sociale partners in de spoorwegsector. Overigens moeten zij er natuurlijk wel op worden gewezen dat als zij die verantwoordelijkheid niet op zich nemen, er een politiek besluit wordt genomen. Ten derde: De liberalisering kan alleen maar functioneren als er meer in de infrastructuur wordt geïnvesteerd. Er is al gerefereerd aan de elektriciteitsmarkt, bijvoorbeeld aan de situatie in GrootBrittannië. Als wij gaan liberaliseren, maar tegelijkertijd onvoldoende incentives geven om te investeren, kan dat tot storingen in het spoorwegnet en tot onveilige situaties leiden. Een grotere mededinging leidt namelijk eerder tot zowel dalende tarieven, en dus ook tot minder inkomsten voor de exploitanten van de infrastructuur, als tot een beter of intensiever gebruik van de infrastructuur. Als dat niet samengaat met of gecompenseerd wordt door overheidsinvesteringen, kunnen er grote problemen ontstaan. Ook ik vind het ietwat teleurstellend dat de Raad - na een aantal goede voorstellen van de Commissie - geen duidelijke uitspraak heeft gedaan over de investeringen in het trans-Europese netwerk. Ik doel daarbij met name op de extra incentives, dat wil zeggen op de 30 procent die de Commissie voor grensoverschrijdende projecten voor ogen staat. Wij moeten alle lidstaten stimuleren om
21/10/2003 meer in het spoorwegnet te investeren, uiteraard met een nadruk op grensoverschrijdende maatregelen. Hoe kunnen wij Europa ooit bijeenbrengen als er op dit gebied niet genoeg geïnvesteerd wordt? Ik hoop dat er in ieder geval tijdens de Top in december hierover een duidelijk standpunt wordt ingenomen. Ik wil de Commissie nogmaals bedanken voor het goede voorbereidende werk dat zij op dit gebied heeft verricht. De laatste voorwaarde voor het welslagen van de liberalisering is het terugdringen van de verstoringen van de mededinging. Ik heb al eerder gezegd dat het succes van het wegvervoer onder andere te danken is geweest aan het feit dat deze sector niet zelf hoeft op te draaien voor de externe kosten, de milieukosten dus. Hij betaalt dus niet mee aan de extra slijtage van de wegen door het toenemend aantal auto’s en vrachtwagens en ook niet aan de eigenlijke milieukosten. De commissaris heeft een richtlijn inzake de vervoersinfrastructuurkosten gepresenteerd waar ik nog niet helemaal tevreden over ben, omdat deze te weinig mogelijkheden biedt om de ongelijkheden te verminderen. Ik ben echter pas goed geschrokken toen ik erachter kwam dat er in de Raad op dit punt erg weinig instemming en steun voor de Commissie was en is. Ik hoop dan ook dat het Parlement de Commissie op dit gebied tot een grotere steun zal zijn en in die zin zou ik de rapporteurs nogmaals voor hun werkzaamheden willen bedanken. De heer Jarzembowski heeft uitstekend werk verricht. Als hij nu ook nog boven zichzelf uitstijgt en zich op het goederenvervoer concentreert en daarnaast met name zijn volledige steun aan zijn geachte collega commissaris De Palacio geeft, zullen wij ongetwijfeld tot een goed besluit komen. 2-022
Vermeer (ELDR). – Voorzitter, ik wil de collega's bedanken, de rapporteurs die zoveel werk hebben verzet om één samenhangend pakket neer te leggen, want dat is het uiteindelijk geworden. Sinds vorige week heb ik met eigen ogen mogen zien dat ondernemen op het spoor in Europa wel degelijk mogelijk is. Ik was bij een particuliere onderneming in Rotterdam, die nu ondertussen de helft van het aantal containers per spoor vervoert. Dat wil zeggen 50 procent marktaandeel ten opzichte van de oude vastgeroeste monopolist. De relatieve teloorgang van een vervoersmodus is dus mede door de instap van particuliere ondernemers een halt toegeroepen. We moeten dus meer private partijen stimuleren om te investeren in het gebruik van het spoor, om zo de toekomst als alternatieve vervoersvorm vast te leggen. Ik bewonder en onderschrijf de inzet van Jarzembowski om all the way te gaan met het spoor en ook het personenvervoer in 2008 te willen liberaliseren. Ik hoop wel dat de Raad dit overneemt. Bovendien wil ik hier toch waarschuwen dat het niet zo mag zijn dat we hierdoor een aantal landen tegenwerken bij de liberalisering van het goederenvervoer. Ik bedoel hier met name landen als Frankrijk en België, waarvan de organisaties wel in het buitenland investeren, maar niet toelaten dat buitenlanders activiteiten ontplooien op hun eigen spoor. Ik hoop dat dat in januari 2006 verleden tijd
21/10/2003 zal zijn, en ik denk dat dat ook het geval zal zijn. Veiligheid en interoperabiliteit hebben alles met elkaar te maken en zijn ook het belangrijkste motief waarom het spoor een goede, snelle en concurrerende vorm van vervoer kan zijn ten opzichte van het transport over de weg. Maar dan moet er toch wel veel veranderen. Ik heb gezien dat als een trein vanuit Nederland naar Zuid-Duitsland gaat, door twee landen en drie Bundesländer, dat er dan zeven keer een nieuwe locomotief voor wordt gekoppeld. Het is te zot voor woorden dat dat het alternatief zou zijn voor transport over de weg. Ik ben dus ook blij dat hier een heel goed voorstel ligt, waarmee we dit soort toestanden kunnen uitbannen. Dan kunnen we dus ervoor zorgen dat we één Europese opleiding krijgen, één herkenbaar systeem, dat toegankelijk is en ook de doorgang bevordert, dat dus de werkelijke snelheid van een goederenspoor verhoogt, en daarmee ook de veiligheid en de betrouwbaarheid. Ik wil dan ook ervoor pleiten dat er veel aandacht wordt geschonken aan het internationaal op elkaar aansluiten van de rijschema's. Dan zal er voor degenen die daarom vragen ruimte vrijgemaakt worden op het spoor om te mogen rijden. Dat moet dan wel op elkaar aansluiten. Het kan niet zo zijn dat dat per Bundesland en per land apart wordt geregeld. Dat moet overkoepelend, integraal benaderd worden en ik vind het buitengewoon belangrijk dat dit voorstel hier ligt. Ik denk dat we op het punt van de veiligheid en de interoperabiliteit een zeer goede kans hebben om het spoorvervoer tot een aantrekkelijke vervoersvorm te maken, naast het wegtransport, ook naast het transport over water. Ik denk dat we hiermee een stap zetten die van wezenlijk belang is voor het goederenvervoer door heel Europa. 2-023
Meijer (GUE/NGL). – Voorzitter, het vervoer per spoor is ooit gestart door particuliere ondernemingen, die de verwachting hadden om daarmee winst te maken. Hun spoorlijnen vormden geen samenhangend net en waren veelal niet toegankelijk voor treinen van andere bedrijven met andere kenmerken. Veel van die bedrijven gingen failliet of vielen op door hun kwalitatief slechte en vaak onderbroken dienstverlening. Toen dat systeem faalde, kwamen er staatsbedrijven, die probeerden voor hun land zoveel mogelijk een eenheidsmodel te ontwikkelen. Spoorwegvervoer werd een kerntaak van de staat. Nu zijn we in een fase aangekomen waarin aan de ene kant een grootschalig Europees eenheidsmodel wordt nagestreefd, maar aan de andere kant ook weer een terugkeer naar het 19e-eeuwse model van afzonderlijke particuliere bedrijven wordt gepropageerd. Die twee doelen zullen in de praktijk waarschijnlijk slecht verenigbaar blijken en voortdurend tot spanningen leiden. De voorstanders van dit model stellen sterk gegroeide transportbedrijven in een vrije markt, zoals vliegtuigmaatschappijen en vrachtautobedrijven, ten voorbeeld aan de als ouderwets beschouwde spoorwegen. De vrije concurrentie zou leiden tot groei en aantrekkelijkheid voor een grotere klantenkring die tot nu toe het spoor niet gebruikt.
15 Anderen vrezen dat liberalisering alleen zal leiden tot een scheiding tussen winstgevende en verlieslatende activiteiten en tot bezuinigingen op infrastructuur, dienstverlening en personeel, met minder veiligheid en hogere tarieven tot gevolg. In plaats van ruimte te scheppen voor nieuwe particuliere bedrijven zouden er meer redenen zijn om grensoverschrijdend vervoer over lange afstanden in handen te brengen van een goede coördinatie tussen de bestaande nationale bedrijven of in handen van één afzonderlijk Europees bedrijf. Maatregelen tot inperking van milieu-onvriendelijk luchtvervoer en wegvervoer zouden daarop een goede aanvulling zijn. De vier verslagen die vandaag aan de orde zijn, zijn een product van dit belangrijke meningsverschil. Ze hebben met elkaar gemeenschappelijk dat ze ook voor de toekomst weer een belangrijke rol weggelegd zien voor het spoorvervoer en dat is vooruitgang ten opzichte van de tijd dat het spoor naar het museum voor 19e-eeuwse rariteiten werd verwezen. Maar over de manier waarop dat bereikt moet worden, verschillen de meningen sterk. Het verslag-Jarzembowski past in een eindeloze reeks pogingen om meer en sneller te liberaliseren, niet alleen voor grensoverschrijdend goederenvervoer maar zelfs voor binnenlands personenvervoer. Hoewel ik geen voorstander ben van grote macht voor de Raad, hoop ik dat als de meerderheid van dit Parlement de rapporteur volgt ook nu de Raad die pogingen weer zal inperken en afremmen. Het verslag-Sterckx legt wat minder die nadruk op een vrije markt, maar denkt nogal centralistisch, zodat het onvoldoende ruimte laat voor nationale en regionale maatregelen. De verslagen-Ainardi en -Savary zijn gericht op de kwaliteit voor samenleving, gebruikers en personeel en hebben daarom mijn steun. 2-024
Nogueira Román (Verts/ALE). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, het spoorwegnet is samen met alle andere vervoersinfrastructuur en de media een essentiële schakel in het proces om van de Europese Unie een politieke entiteit zonder grenzen te maken. De spoorwegen hebben bij de totstandkoming van de moderne staten in de afgelopen twee eeuwen dezelfde rol gespeeld. De spoorwegen zijn een noodzaak voor de vooruitgang en de modernisering van de economie. In de huidige conjunctuur is de uitbreiding van het hogesnelheidsnet zelfs een onmisbare maatregel om de bedrijfsactiviteiten te dynamiseren en opnieuw aan te zwengelen. Het spoorwegpakket is dus niet slechts een nieuw instrument voor particuliere maatschappijen om zo snel mogelijk de winst op te strijken, maar een instrument om de Unie politiek, economisch en sociaal vorm te geven. Daarom wijst mijn fractie het verslag-Jarzembowski van de hand en steunen wij het verslag-Sterkx over de veiligheid, het verslag-Ainardi over de interoperabiliteit en het verslag-
16
21/10/2003
Savary over het Europees Spoorwegbureau die alle drie deze brede opvatting over het belang van de spoorwegen delen.
discussie over het trans-Europese spoorwegsysteem even te wijzen op de blijvende blokkering van het dossier van de IJzeren Rijn.
Voor mij als Galiciër en voor alle andere inwoners van naties die ver van het geografisch centrum van Europa liggen, zouden deze besluiten van het Europees Parlement er natuurlijk toe moeten leiden dat wij op een snelle verbinding met heel Europa kunnen rekenen. Dat is ook de zin van het investeringsplan voor infrastructurele werken dat de Commissie voorbereidt. Bij dat plan moet in het bijzonder voorop staan dat het spoor zowel de meest natuurvriendelijke vervoersvorm is als het gunstigst voor het sociaal welzijn.
De IJzeren Rijn mag bij uitstek een voorbeeld genoemd worden van een Europese transportlijn die nuttig is voor een open economie. De IJzeren Rijn op het Ruhrgebied in het Duitse hinterland, ontsluit immers de Antwerpse haven, maar ook de havens van Gent, Zeebrugge en Oostende. De IJzeren Rijn bestaat en heeft in het verleden zijn nut reeds bewezen, maar is al enkele decennia in onbruik geraakt, omdat de kosten voor de milieutechnische aanpassingen, zoals ondertunneling op bepaalde plaatsen, veel te hoog oplopen om de lijn snel renderend te maken. Dit is evenwel een nep-argument waarachter de Nederlandse regering zich verschuilt om de zaak blijvend te blokkeren.
2-025
Van Dam (EDD). – Voorzitter, deze voorstellen beogen een impuls te geven aan de spoorwegsector, opdat die een attractief en levensvatbaar alternatief voor andere vervoerswijzen kan worden. Gelet op de reacties op het Witboek heeft dat een breed draagvlak. Vraag is alleen hoe dat moet gebeuren. Binnen de sector is een forse mentaliteitsverandering nodig. Dit pakket kan daaraan zeker bijdragen, mits goed ontwikkeld en uitgevoerd. Een belangrijk element is de markttoegang. Wie krijgt gebruiksrechten - en waartoe? Om de concurrentie met het wegvervoer aan te kunnen, is een vergelijkbare vrijheid voor vervoerders en verladers noodzakelijk. Rechtstreekse toegang voor belanghebbenden in het goederenvervoer tot het spoorwegnet dus. Of het zinvol is dit op korte termijn ook voor personenvervoer te doen gelden, waag ik te betwijfelen. Wanneer we ondernemers deze ruimte geven, is het van belang dat we heldere regels voor gebruik en veiligheid stellen. Naar onze mening heeft collega Sterckx de vinger op de juiste plekken gelegd. We kunnen dan ook met de meeste van zijn voorstellen instemmen. Dat geldt ook voor een aantal voorstellen in het verslag van collega Ainardi. Wat betreft het functioneren van het Agentschap: de ontwikkeling van de spoorwegen in de laatste decennia heeft ons niet gebracht wat we hadden gehoopt. Het Agentschap zal dus een stimulans moeten geven om een nieuwe richting in te slaan. Daar zullen we bij de participatie van de verschillende betrokkenen rekening mee moeten houden. Voorzitter, al met al ligt hier een degelijk pakket waarmee we hopelijk enige ontwikkelruimte voor de sector kunnen creëren. 2-026
Dillen (NI). – Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, de globale behandeling van de hier bediscussieerde verslagen onder de noemer "spoorwegenpakket", waarbij verschillende deelaspecten van de spoorwegproblematiek aan bod komen, zoals veiligheid op communautaire spoorwegen, de ontwikkeling van hogesnelheidslijnen, de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen en de heffing van rechten en de toewijzing van spoorweginfrastructuur, geeft mij vandaag de gelegenheid om dit Parlement bij de
Vlaanderen voelt vandaag echter de noodzaak deze spoorlijn weer te activeren, gezien de toenemende verkeersproblemen in het exponentieel toenemend containerverkeer in Vlaanderen, Nederland en Duitsland. Duitsland, en meer bepaald de deelstaat RheinlandWestfalen, steunen Vlaanderen al jaren in deze economisch noodzakelijke eis. Jammer genoeg voert Nederland echter in deze een obstructiepolitiek, die ingegeven wordt door de eigen plannen om de haven van Rotterdam een moderne aansluiting op het Ruhrgebied te verlenen via de peperdure en milieubelastende Betuwelijn, waarbij echter geen enkel Europees land economisch voordeel heeft. Reeds jaren lang wordt er dus op deze manier een patsstelling gecreëerd, waarbij niemand baat bij heeft en die enkel tot grote economische schade heeft geleid voor de Vlaamse havens en de containertrafiek. Nu Europa het belang van transnationale spoorlijnen op een dusdanig formele wijze erkent, wil ik hier dan ook als Vlaming en als Antwerpenaar de hoop uitdrukken dat er in het voor Vlaanderen zo belangrijke dossier van de IJzeren Rijn op Europees niveau naar een doorbraak wordt gezocht, die voor alle partijen een bevredigende oplossing biedt. 2-027
De Voorzitter. − Ik geef collega Sterckx, op basis van het Reglement het woord. Op basis van welk artikel van het Reglement wilt u het woord voeren? 2-028
Sterckx (ELDR). – Voorzitter, een persoonlijk feit. Ik zou er willen op wijzen dat de fractie van mijnheer Dillen, zijn voorgangers, toen ik heb voorgesteld... 2-029
De Voorzitter. − Geachte collega, persoonlijke opmerkingen kunt u aan het einde van het debat maken, niet tijdens het debat. Ons Reglement is daarover zeer duidelijk. 2-030
21/10/2003 Hatzidakis (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vice-voorzitter van de Commissie, ik zou de vier rapporteurs willen gelukwensen met hun inspanningen en ik wens hen veel geluk bij het verdere werk, want het lijdt geen twijfel dat er bemiddeld zal moeten worden met de Raad. Ik wil het vooral hebben over de liberalisering van het spoorvervoer en heb hierover wat opmerkingen van politieke aard. Ik vind namelijk dat de discussie over concrete amendementen en technische aspecten ons de hoofdzaak uit het oog doet verliezen. Dames en heren, de scheepvaart is sinds vele jaren geliberaliseerd. Ook het wegvervoer in de Europese Unie is sinds enige jaren vrij. Dat geldt ook voor de luchtvaart. Hierin schuilt volgens mij een paradox. Je kunt niet blijven volhouden dat het spoorvervoer een monopolie moet blijven zonder uniform spoorwegnet en vrije concurrentie in heel Europa. Dat iemand mij dat maar eens eerlijk en op basis van het gezonde verstand uitlegt zonder zich te verstoppen achter belangen van bepaalde groepen of bedrijven. Zonder vervoersnetwerk is er geen sprake van een Europese interne markt. En zonder liberalisering van het spoorvervoer komt die er nooit. Bovendien willen alle politieke krachten in Europa, althans in theorie, het spoorvervoer verder uitbouwen vanwege het milieuvriendelijke karakter ervan. Daarom moeten we het lef hebben om die sector te liberaliseren, als het aan mij lag liever vandaag dan morgen. Van mij mag het zo snel mogelijk, mijnheer de Voorzitter, waarbij we uiteraard alle maatregelen moeten treffen die nodig zijn voor de veiligheid, zodat we een liberalisering van hoge kwaliteit krijgen zonder enig risico voor de passagiers, zoals in de luchtvaart is gebeurd. Maar dan heeft het voortzetten van deze discussie geen zin. Zo wordt het onderwerp toch maar op de lange baan geschoven en begint het debat meer en meer op een achterhoedegevecht te lijken, wat volgens mij enkel bepaalde belangengroepen in de kaart speelt. Het Parlement vormt al jaren de voorhoede in de strijd voor de liberalisering van de spoorwegen. Het Parlement handhaaft terecht zijn amendementen uit eerste lezing. Ik hoop dat we, na de bemiddeling, met het Italiaanse voorzitterschap in december een zo goed mogelijk resultaat kunnen voorleggen. Ook hoop ik dat de commissaris ons zal helpen met de uiteenzetting die zij heeft gegeven. Deze kan namelijk dienen als laatste redmiddel zodat we meteen daarna kunnen beginnen met het liberaliseren van het passagiersvervoer. Het Parlement en uiteraard ook mijn fractie vinden veiligheid uiterst belangrijk. Daarom spreekt het verslagSterckx over zwarte dozen, zoals in schepen en vliegtuigen. Daarom spreken we over een Europees rijbewijs voor treinbestuurders, daarom behandelen we in het verslag-Ainardi de financiering van de interoperabiliteit, want we willen interoperabiliteit op hoog niveau, niet het halve werk dat de Raad ervan wil maken. Dat zijn onze krachtlijnen en ik hoop dat we aan het einde van het Italiaanse voorzitterschap in december
17 een meer dan behoorlijk resultaat kunnen voorleggen met het oog op de liberalisering van het spoorvervoer, niet als doel op zich, maar omdat we vinden dat het goed is voor de Europese economie, de consument en ook voor de werknemers in de spoorsector zelf, omdat het hun banen zal opleveren. 2-031
Simpson (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou al onze rapporteurs willen bedanken voor hun werk op dit gecompliceerde doch belangrijke terrein binnen het vervoerspakket, namelijk onze spoorwegen en hun toekomst. Ik zou willen beginnen met het onderwerp goederenvervoer en wat hier reeds over gezegd is. Op het vlak van goederenvervoer bevindt de spoorwegsector zich momenteel op een doodlopend spoor. Tenzij we allen de koppen bij elkaar steken om het goederenvervoer per spoor op Europese schaal te ontwikkelen – waarbij men onder andere moet denken aan het openstellen van de nationale netwerken, verhoging van de interoperabiliteit en het stimuleren van een andere denk- en werkwijze in de spoorwegsector – dan zal er tegen het jaar 2020 geen sprake meer zijn van noemenswaardig goederenvervoer om ons voor in te zetten. Dit vervoer zal hoofdzakelijk zijn overgeheveld naar het wegennet met alle gevolgen van dien. Dus ik begin vandaag met een goedbedoelde waarschuwing aan het adres van de spoorwegsector, namelijk dat als deze niet gauw gerichte actie onderneemt en wij niet allen gaan samenwerken op het terrein van goederenvervoer, deze vorm van vervoer over een jaar of twintig verdwenen zal zijn. Uiteraard moet iedere vorm van actie op dit vlak gebaseerd zijn op samenwerking met de vakverenigingen en de sociale partners. Dit is een thema waar mijn fractie nu al jaren onafgebroken voor aan het pleiten is. In dat opzicht ben ik zeer ingenomen met een aantal van de recente overeenkomsten tussen de ETF en de CER, met name in de kwestie van rijbewijzen, en met de toezegging van de Commissie om aan het eind van het jaar een voorstel over dit onderwerp in te dienen. Op het gebied van passagiersvervoer is er voorzichtigheid geboden. Ik heb mijn collega, de heer Hatzidakis, horen zeggen dat we “lef moeten hebben”. Echter, het Verenigd Koninkrijk is een land dat een aantal jaren geleden heeft besloten om zijn spoorwegen met lef aan te pakken. Het resultaat hiervan was een rommelige privatisering die een absolute chaos teweegbracht in de spoorwegsector en de huidige regering heeft gedwongen om veel meer geld aan de spoorwegen uit te geven dan oorspronkelijk was voorzien. En de dienstverlening is nog altijd niet verbeterd. Dit betekent niet dat we allen in onze schulp moeten kruipen en zeggen dat genationaliseerde spoorwegen de enige mogelijkheid zijn. Dat is duidelijk niet het geval. We moeten er echter zeker van zijn dat niemand
18 dezelfde fouten begaat als in het Verenigd Koninkrijk. De liberalisering van het passagiersvervoer moet stap voor stap plaatsvinden. In dat opzicht hebben onze rapporteurs een evenwichtig compromis geproduceerd waarmee iedereen kan leven. Wij allen mogen niet vergeten dat het bij de spoorwegvoorzieningen niet alleen om winst gaat; het gaat ook om veiligheid en om dienstverlening en de handhaving van een bepaald serviceniveau voor de mensen die zich van A naar B laten vervoeren. Tenslotte zouden de mensen op de eerste plaats moeten komen in plaats van winstbejag, maar dit is helaas niet altijd het geval. Laat ik het nu kort hebben over het verslag van de heer Sterckx waarvoor ik namens mijn fractie als schaduwrapporteur heb gefungeerd. Ik wil hem bedanken voor zijn werk en vooral voor zijn inspanningen om een compromisoplossing te vinden die voor ons allen aanvaardbaar is. Hij verdient onze felicitaties des te meer omdat zijn werk er door de strijd met de Raad – en dat geldt trouwens voor al onze rapporteurs – een stuk moeilijker op is geworden. Ik wil alleen maar zeggen dat iedereen voor veiligheid is. Geen enkele politicus zal hier opstaan en zeggen dat hij veiligheid niet belangrijk vindt; dat zou politieke zelfmoord zijn. Het gaat erom dat we een gepast evenwicht vinden tussen het praktische en haalbare en de allerhoogste veiligheidsnormen. Tot mijn spijt hebben er onlangs op onze spoorwegen voorvallen plaatsgevonden waarbij sommige veiligheidsnormen niet zo goed bleken te zijn als had gemoeten. Ik wil de rapporteurs opnieuw bedanken en afsluiten door de spoorwegsector te zeggen dat dit een cruciale tijd is voor alle spoorwegen in Europa. Voor het goederenvervoer is dit de laatste kans. Ik hoop dat we die niet laten schieten. 2-032
De Voorzitter. − Mijnheer Simpson, ik feliciteer u met uw tweede Europese optreden, vanochtend. 2-033
Pohjamo (ELDR). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ook ik wil de rapporteurs voor het spoorwegenpakket bedanken. Zij hebben goed werk verricht voor deze belangrijke zaak. De rapporteurs hebben zich goed in de zaak verdiept, verschillende deskundigen en commissieleden gehoord, onderhandeld, naar uitvoerbare compromissen gezocht en daarbij vastgehouden aan het hoofddoel om de concurrentiekracht, de veiligheid en compatibiliteit van de spoorwegen te verbeteren. Het voorstel om een Europees Spoorwegbureau op te richten, onderbouwt dit streven verder. Het is nu van belang dat de Raad de uitvoering van de hervormingen niet vertraagt. Er is veel te lang getreuzeld met de ontwikkeling van de spoorwegen. Het is nu de hoogste tijd dat het vervoer per spoor een concurrerend alternatief wordt.
21/10/2003 De argumenten voor de tenuitvoerlegging van het spoorwegenpakket zijn al veelvuldig uiteengezet. Door het ontwikkelen van de spoorwegen kunnen de files op de wegen worden opgelost en kan milieuvriendelijker vervoer worden bevorderd. Een goed functionerend spoorwegsysteem en redelijk geprijsde en concurrerende diensten zijn zowel belangrijk voor overvolle gebieden als voor de exportindustrie in perifere regio's. Liberalisering van het goederen- en personenvervoer bevordert de ontwikkeling van het vervoer per spoor. Dit moet een goed functionerend pakket worden, dat ook een duidelijk tijdschema bevat voor de liberalisering van het personenvervoer. Bij de technische compatibiliteit en bij veiligheidsnormen en andere voorschriften moet zodanige vooruitgang kunnen worden geboekt, dat treinen snel en veilig door Europa kunnen rijden en daarbij een concurrerend alternatief zijn in het goederenen personenvervoer. Het doel van de heer Sterckx van een hoog veiligheidsniveau van het vervoer per spoor wordt waarschijnlijk door iedereen gesteund. De rol van de lidstaten bij het invoeren van nationale voorschriften is ook belangrijk. De lidstaten mogen het ontwikkelingsproces voor de lange termijn niet vertragen en moeten toestemming van de Commissie krijgen voor nieuwe nationale voorschriften. Voor de veiligheid is het ook van belang dat de treinen van een zwarte doos zijn voorzien en dat de gegevens die met dit apparaat worden geregistreerd en de wijze waarop met deze gegevens wordt omgegaan, geharmoniseerd worden. De belangrijkste taak van het Spoorwegbureau moet zijn dat het de beste praktijken bevordert en de samenwerking tussen de vertegenwoordigers van de spoorwegsector vergemakkelijkt. De verschillende actoren in de sector moeten bij de activiteiten van het Spoorwegbureau worden betrokken, maar niet elke lidstaat kan in de raad van bestuur vertegenwoordigd zijn. Bij de activiteiten van het Spoorwegbureau moet echter rekening worden gehouden met de verschillende omstandigheden in de lidstaten. 2-034
Caudron (GUE/NGL). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, zowel op persoonlijke titel als in mijn hoedanigheid van lid van de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links, de linkse fractie van het Europees Parlement, wil ik nogmaals duidelijk wijzen op de principes die voorop moeten staan bij de bestudering van het Europese spoorwegendossier. Eerste principe: het spoorwegvervoer is een vorm van openbare dienstverlening. Waar dit nog het geval is, moet het zo blijven. Waar het spoorwegvoer vanwege de liberale logica nog slechts mondjesmaat een rol speelt, moet deze vorm van openbare dienstverlening worden hersteld.
21/10/2003 Tweede principe: Europa is een dicht bevolkt continent met veel stedelijke gebieden. Daarnaast heeft het bergachtige en plattelandsgebieden waar sprake is van ontvolking. Op ons continent is het spoorwegvervoer een onvervangbaar instrument bij de landelijke en regionale ruimtelijke ordening. Alleen het spoorwegvervoer kan een halt toeroepen aan de tweeledige ontwikkeling - waarvan niemand de gevolgen kan ontkennen - van enerzijds een niet in toom te houden verstedelijking en anderzijds de ontvolking in onze plattelandsgebieden. Deze twee ontwikkelingen vormen een bedreiging voor onze grondgebieden. Derde principe: het spoorwegvervoer is het enige doeltreffende antwoord op de ogenschijnlijk tegenstrijdige uitdagingen om enerzijds een sterke toename van het personen- en goederenvervoer te realiseren en anderzijds – en niet minder belangrijk aantasting van het milieu te voorkomen en onze kwaliteit van leven te verbeteren. Tel je deze drie principes bij elkaar op, dan wordt duidelijk waarom mijn fractie en ik afwijzend staan tegenover iedere mogelijke verplichting tot privatisering van de spoorwegsector, evenals tegenover welk besluit of mechanisme dan ook dat erop gericht is deze sector uitsluitend door de markt te laten reguleren. De landen die deze keuze hebben gemaakt, brengen het er niet alleen slechter vanaf - ik zeg met nadruk slechter - wat de opheffing van spoorlijnen betreft, maar hebben bovendien met zeer ernstige veiligheidsproblemen te kampen. U weet best welke landen ik hier in gedachten heb, ik hoef ze dus niet te noemen. Op basis van deze drie principes heeft onze fractie zich gekant tegen wat ik de "liberaliseringshonger" van de heer Jarzembowski zou willen noemen. Om dezelfde reden konden wij niet instemmen met de harmonisatie van de netwerken zoals in het verslag-Sterckx wordt voorgesteld: wij zijn voorstander van een harmonisatie die minder gericht is op liberalisering. Om die reden ook hebben wij onze steun gegeven aan het verslag-Savary over de oprichting van een Europees Spoorwegbureau, waarbij vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties zeggenschap hebben in de raad van bestuur. Tot slot hebben wij om die reden voor de voorstellen van mevrouw Ainardi gestemd, waarin rekening wordt gehouden met de sociale en milieuaspecten en een hoog veiligheidsniveau wordt geëist. Na de besluiten van de Raad na de eerste lezing en de recente stemmingen in de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme zullen wij ons opnieuw verzetten tegen de liberalisering van het vrachtvervoer in 2006 en de liberalisering van het passagiersvervoer in 2007. Ons definitieve standpunt over het verslag-Sterckx zal afhangen van de uitkomsten van de stemming over de amendementen tijdens de plenaire vergadering. Wij zullen de verslagen en de voorstellen van de heer Savary en mevrouw Ainardi blijven steunen, omdat deze borg staan voor datgene waaraan wij op dit gebied belang hechten.
19 2-035
Dhaene (Verts/ALE). – Voorzitter, mevrouw de commissaris, collega's, de nationale staten hebben een bloei gekend in de 19e eeuw en dat was mede te danken aan de spoorwegen. Welnu, in de 21e eeuw moeten we eindelijk Europa weer op het spoor zetten. Daarom is dit pakket zo belangrijk. Maar in de tijd tussen het debat in eerste lezing en dit debat hebben de feiten aangetoond dat het nog te vroeg is om het snelspoor van de heer Jarzembowski te volgen. De verslagen-Sterckx, -Ainardi en -Savary komen meer tegemoet aan de behoeften van vandaag. Collega Jarzembowski is ongeduldig en pleit nu al voor een vervroegde vrijmaking van het personenvervoer. We zien nu al in enkele landen welke schade dit kan toebrengen aan het regionale grensoverschrijdende personenvervoer per spoor. Er worden bijvoorbeeld internationale conventionele treinen geschrapt. De dienstverlening gaat er in die gevallen dus op achteruit. Het kan toch niet zo zijn dat in een Verenigd Europa juist het grensoverschrijdend treinverkeer dat niet per TGV plaatsvindt veel duurder wordt, of zelfs verdwijnt. Ik heb de Commissie daarop al gewezen in een parlementaire vraag en in haar antwoord deelt zij mijn mening. Ze noemt dit "een anomalie in de interne markt". Leg dat maar eens uit aan de kiezer! Een nijpend probleem is ook het verdwijnen of het veranderen van het aanbod van internationale treinen, dat dus niet in kaart wordt gebracht. Ik hoop dat het Europees Agentschap een duidelijke evaluatie hiervan maakt en dat wij dit aspect opnemen in het debat over de trans-Europese netwerken. Wij stemmen tegen een te vroege liberalisering zonder kader van begeleidende maatregelen. De heer Simpson heeft erop gewezen wat de gevolgen daarvan kunnen zijn. Wij stellen voor om te wachten op de voorstellen die de Commissie aan het einde van dit jaar zal doen ten aanzien van de liberalisering. Dat is het moment waarop wij dit debat zullen moeten voeren, mijnheer Jarzembowski, en ik hoop dat we de eerste lezing hier nog kunnen afwerken, opdat dit werk niet verloren gaat. Maar laat ons ons eerst concentreren op het goederenvervoer, want die aanzwellende stroom moet dringend op het spoor gezet worden! 2-036
Esclopé (EDD). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, de radicale hervorming van de spoorwegen is goed bedoeld. Het was oorspronkelijk de bedoeling het spoorwegvervoer weer een meer evenredig gewicht te geven, tegenover het succes van het wegvoer dat goedkoper en - wat bereikbaarheid betreft - praktischer is, maar dat erg vervuilend is. Persoonlijk had ik liever gezien dat de interoperabiliteit daadwerkelijk van de grond was gekomen. De voorvechters van dit liberalisme hebben het oorspronkelijke voorstel van de Commissie - dat gericht was op de liberalisering van het nationale en
20 internationale vrachtvervoer - aangegrepen om er hun voordeel mee te doen. Het Europees Parlement ging nog een stap verder en heeft zich meteen vanaf de eerste lezing uitgesproken vóór openstelling van de spoorwegmarkt voor het reizigersvervoer. Terwijl de Raad zich tegen deze plannen had verzet, zien we nu hoe tijdens deze tweede lezing met groot machtsvertoon wordt geprobeerd ze toch aanvaard te krijgen. Dit is ontoelaatbaar, temeer daar geen enkel onderzoek naar de gevolgen van het eerste pakket de heilzame werking van een overdreven doorgevoerde liberalisering heeft aangetoond. Zou men bang zijn voor de uitkomst? Als afgevaardigde van de Fractie voor een Europa van Democratie en Diversiteit kan ik niet instemmen met de amendementen 2 en 7, die te ver in de richting van liberalisering gaan. Met name Frankrijk zal door een dergelijke openstelling van de markt worden getroffen, aangezien het aandeel van het internationale reizigersvervoer per spoor daar twintig procent bedraagt, terwijl dit in veel andere landen tussen twee en zeven procent schommelt. Het is onvermijdelijk dat de minst rendabele geografische gebieden dan onbereikbaar worden. Welke gevolgen zal dit hebben voor het leven op ons platteland, dat de particuliere, op winst beluste ondernemingen nauwelijks ter harte zal gaan? Het spoorwegvervoer moet worden opgevat als een waardevolle vorm van openbare dienstverlening die een bijdrage levert aan de sociale samenhang en een evenwichtige ruimtelijke ordening. Tot slot komen er in landen die tot ongebreidelde liberalisering zijn overgegaan, helaas steeds meer ongelukken voor. Dit duidt op een overduidelijk gebrek aan investeringen en dwingt sommige landen er zelfs toe opnieuw te nationaliseren. 2-037
VOORZITTER: MEVROUW CEDERSCHIÖLD Ondervoorzitter 2-038
Souchet (NI). - (FR) Mevrouw de commissaris, dames en heren, wij moeten ons in tweede lezing uitspreken over een tijdpad voor de marktopenstelling voor de goederenvervoersdiensten. In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad wordt 1 januari 2006 als datum aangehouden voor de openstelling van de spoorwegnetten voor grensoverschrijdende vrachtdiensten en 1 januari 2008 voor binnenlandse vrachtdiensten. In dit standpunt is geen tijdpad voorzien voor de openstelling van de spoorwegnetten voor het personenvervoer. De Raad heeft dus voor een voorzichtige benadering gekozen en vindt het noodzakelijk om stapsgewijze te werk te gaan. Onze rapporteur wil dit tijdpad nu omverwerpen met zijn voorstel om het spoorwegnet al op 1 januari 2006 open te stellen voor alle soorten goederenvervoer en voor het grensoverschrijdende reizigersvervoer, en om alle diensten op 1 januari 2008 toegang tot het gehele netwerk te verlenen. Is het relevant om op deze manier twee dingen op één hoop te gooien?
21/10/2003 Er moet inderdaad dringend iets worden gedaan aan de achterstandspositie waardoor het goederenvervoer in veel landen wordt gekenmerkt en die tot uiting komt in een kwalitatief slechte dienstverlening, excessieve kosten, verouderde procedures en steeds terugkerende stakingen, waardoor termijnen niet worden nagekomen. In dat opzicht kan het vooruitzicht van een redelijk soepele overgang naar een open markt een stimulans betekenen voor de noodzakelijke nationale hervormingen, op voorwaarde dat de zeer hoge eisen op veiligheidsgebied in acht worden genomen en er geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande kwaliteit van het reizigersvervoer. Laten wij echter een duidelijk onderscheid maken tussen vrachtvervoer en reizigersvervoer: een overhaaste marktopenstelling mag niet ten koste gaan van de taken die het personenvervoer per spoor vervult op het gebied van de ruimtelijke ordening en - in verschillende lidstaten - van openbare dienstverlening. We constateren nu al dat sommige spoorwegondernemingen geneigd zijn om deze taken op het gebied van openbare dienstverlening aan de lagere overheden over te laten en om het materieel en het netwerk voor bepaalde belangrijke interregionale verbindingen te verwaarlozen, om zich uitsluitend te concentreren op de meest rendabele lijnen. We moeten ervoor waken dat een overhaaste marktopenstelling er niet toe leidt dat deze situatie verslechtert in plaats van verbetert, en dat deze misstanden worden geaccentueerd in plaats van gecorrigeerd. Want dan zou het gevaar bestaan dat sommige gebieden echt onbereikbaar worden per spoor en dat er territoriale wanverhoudingen ontstaan, waarop noch de bevolking, noch de lidstaten zitten te wachten. Daarom vinden wij de wijze benadering van de Raad een betere keuze dan de weg van overhaasting die de rapporteur ons opnieuw wil laten inslaan. Om die reden steunen wij het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, dat behelst dat de toegangsrechten voor het personenvervoer in het kader van een derde spoorwegenpakket moeten worden behandeld. Dit dient te geschieden, mevrouw de Voorzitter, op basis van de conclusies van een nauwkeurige evaluatie van de eerste fase van de marktopenstelling, met name wat betreft de veiligheid, het marktaandeel en de omvang van het vrachtvervoer per spoor, de gezondheid van de ondernemingen en de arbeidsvoorwaarden van het personeel. 2-039
Nicholson (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, laat me beginnen met alle rapporteurs geluk te wensen met hun harde werk over een zeer lange periode. Dit werk is van zeer groot belang, want het onderhoud, de veiligheid en de ontwikkeling van ons Europese spoorwegennet dient te worden aangemoedigd en niet ontmoedigd. De liberalisering is zonder meer onvermijdelijk; het moet er gewoon van komen. De wegen moeten minder belast worden. Als vervoer over de weg wordt overgeheveld naar de spoorwegen kan dit alleen maar goed zijn voor de toekomst. De
21/10/2003 ontwikkeling van hogesnelheidstreinen moet worden toegejuicht en niet belemmerd. Waar ik vandaan kom – ik zal even dicht bij huis blijven – mogen we van geluk spreken dat er überhaupt nog spoorverbindingen zijn. We hebben de verbinding tussen Belfast en Dublin, maar er zijn verder amper nog spoorverbindingen over in Noord-Ierland. De TGV is voor ons geen optie. We mogen zelfs blij zijn dat we überhaupt nog normale spoorverbindingen hebben. En nu willen ze ook nog de belangrijke lijn tussen Belfast en de haven Larne opheffen. Ik begrijp hier helemaal niets van. In een tijd dat we het vervoer per spoor juist willen stimuleren zijn er mensen in mijn regio die spoorlijnen willen sluiten! Men heeft de spoorlijn waar het om gaat laten verpauperen. Het veiligheidsniveau is dubieus en het rijdend materieel is een schande. Onze wegen gewoon met nog meer verkeer en nog meer vervoer belasten is geen oplossing. Dit vormt ook voor ons een probleem. Noord-Ierland mag dan een klein gebied zijn in vergelijking met andere Europese regio's, ook wij hebben spoorwegen nodig. 2-040
Izquierdo Collado (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, allereerst wil ik mij aansluiten bij de algemene, ik zou zelfs zeggen, unanieme lof voor onze rapporteurs. Dat zij buitengewoon goed werk hebben geleverd blijkt alleen al uit het feit dat zij, nog wel op het laatste moment, met hun verzoek op divers terrein meer vaart te maken en een houding aan te nemen die beter beantwoordt aan onze behoeften, een impuls hebben gegeven aan de standpunten van de Raad. De werkelijke betekenis van het onderwerp van vandaag wordt ons echter pas volledig duidelijk als wij de volgende vier variabelen in acht nemen. De eerste daarvan is de ernstige situatie waarin de Europese vervoerssector zich momenteel bevindt en de prognoses die uit de onderzoeken steeds weer naar voren komen. Het betreft hier dan ook niet zomaar een wetgevingsproces, maar een van het allerhoogste belang. De tweede is de Europese variabele, die al door mevrouw de commissaris te berde is gebracht. De rationalisering van het Europese vervoer is ondenkbaar als geen rekening wordt gehouden met de Europese variabele. Geen enkel land, hoeveel traditie het ook heeft, kan bij de oplossing van zijn problemen op vervoersgebied voorbijgaan aan die prachtige en tegelijkertijd onmisbare variabele. Wij kunnen niet om de Europese variabele heen als wij de vervoersproblemen in hun totaliteit, op Europees niveau, willen aanpakken. De derde variabele is de samenhang met alle andere vervoersvormen. Wij moeten het spoorvervoer niet op zich bekijken, maar ons een totaalbeeld van de vervoerssector vormen, want de uiteindelijke oplossing moet evenzeer van het ene als van het andere onderdeel
21 komen. Het treinvervoer bevindt zich momenteel in een hachelijke positie tussen de andere vormen van vervoer in, en daarin willen wij verbetering brengen. En als vierde en laatste variabele is er de noodzaak van interoperabiliteit, want zolang de verschillende vervoersvormen los van elkaar bestaan, schieten we er weinig mee op. Ik hoop dat, wat de trein betreft, de stimulans die uitgaat van deze verslagen en voorstellen van fundamenteel, historisch belang zal blijken, want hoewel de richtlijnen in Europa tot nu toe goed hebben gewerkt, kunnen wij niet hetzelfde zeggen van de treinen. Onze opdracht is het redden van het spoorvervoer, en wie dat anders ziet, vergist zich. Zoals de heer Simpson duidelijk heeft gemaakt, gaat het slecht met het spoorvervoer, en het Parlement probeert het weer op de rails te zetten en vaart te geven. Hoe? De enige manier is via liberalisering, want het tijdperk van het monopolie is voorbij. Monopolie is achter het loket zitten wachten tot er vracht wordt aangeboden, en liberalisering - natuurlijk op gepaste wijze doorgevoerd, met inachtneming van alle sociale aspecten - is erop uitgaan om de vracht binnen te halen, want die vracht is de reden van bestaan van het vervoer. Ik denk dan ook dat veiligheid de enige aanleiding mag zijn om een termijn te verlengen. Geen enkel ander criterium is belangrijk genoeg om de liberalisering van het spoorvervoer op te houden. Veiligheid is dat wel, gezien het vitale belang ervan, maar mag ook weer niet worden aangegrepen om de inwerkingtreding van de diverse trajecten op oneigenlijke manier te vertragen. Mevrouw de commissaris, deze verslagen laten duidelijk zien dat de financiering van fundamenteel belang is. De trein moet worden gefinancierd, maar de begroting bevat daarvoor onvoldoende voorzieningen. Het Parlement heeft een voorstel gedaan om een Europees vervoersfonds in te stellen dat in de volgende financiële vooruitzichten nieuw leven ingeblazen zou moeten worden. Wij zijn het er zonder meer mee eens dat de veiligheid van het spoorvervoer voorop moet staan. Die veiligheid, mevrouw de commissaris, heeft ook sterk onze aandacht voor het vervoer over de weg. Wij willen u daarom vragen om een initiatief, zodat wij zo snel mogelijk een begin kunnen maken met de bespreking van het Europees Agentschap voor de veiligheid van het wegverkeer. 2-041
Calò (ELDR). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, het verslag-Jarzembowski leert ons hoe belangrijk het is dat er vaart wordt gezet achter de ontwikkeling van de spoorwegnetten voor goederenvervoer, met bijzondere aandacht voor het grensoverschrijdend verkeer. In dit verband wil ik uw aandacht vragen voor de onhoudbare situatie rondom het spoorwegtraject tussen de Italiaanse stad Savona en de Franse grens, dus het stuk spoorweg dat het westen van de regio Ligurië met de Franse Riviera verbindt.
22 Deze spoorlijn heeft maar één spoor en vormt dus een bottleneck voor het treinverkeer van goederen en personen, wat heel wat schade oplevert voor de economie van het gebied, vooral het toerisme, de olijventeelt, de bloementeelt en de productie van eerstelingen. Door het feit dat er maar één spoor is, komt ook de veiligheid in het gedrang. En last but not least heeft het gebrekkige spoorwegstelsel natuurlijk ook een weerslag op het wegverkeer, met allerlei problemen van opstoppingen en luchtvervuiling in een gebied dat bekend staat als een toeristische trekpleister. Al sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw, dus toen ik nog in een korte broek rondliep, wordt er gediscussieerd over een verdubbeling van de spoorlijn. Sedertdien is de realiteit geen meter veranderd en door de toename van het verkeersvolume is de druk op de ketel zo hoog geworden dat de situatie nu echt op springen staat. Het treinverkeer loopt voortdurend vertraging op, en daar is overigens ook het Franse spoorwegnet de dupe van. Tijdens recente werkzaamheden heeft men een paar spoorwegtrajecten, die ook maar van één spoor voorzien zijn, verplaatst omdat ze langs de kust liepen en blootstonden aan erosie. Daardoor is de situatie nog verder achteruitgehold, want nu ontstaan er nog meer bottlenecks. Ik hoop dat in het kader van de herlancering van de internationale netwerken van de Europese Unie een uitweg voor dit probleem wordt gevonden, liefst vóór 1 januari 2006, omdat dat de datum is waarop de spoorwegnetten voor alle diensten van goederenvervoer worden opengesteld. 2-042
Vachetta (GUE/NGL). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik zal mij niet mengen in het geschil tussen het Europees Parlement en de Raad over het tempo waarin het spoorwegvervoer geliberaliseerd moet worden, omdat beide partijen feitelijk dezelfde doelstellingen aanhangen, namelijk de Europese spoorwegen tot koopwaar maken ten behoeve van de megawinsten van plunderende kapitalistische ondernemingen, zoals Connex, dat onderdeel is van Vivendi, BASF en Ikea. In plaats van lering te trekken uit de liberalisering in Engeland, Duitsland en andere landen, wordt in de verslagen-Jarzembowski en -Sterckx in feite uitsluitend voorgesteld de liberalisering te versnellen en over de gehele linie door te voeren. Niet alleen het internationale en nationale goederenvervoer zal voortaan worden overgeleverd aan de wetten van de jungle die de markt beheersen; dit geldt ook voor het personenvervoer. Bij de voorgestelde standaardisatie zal men zich uitsluitend richten op de kleinste gemene deler, hetgeen ten koste zal gaan van hoge veiligheidsnormen en - net als in het wegvoer - sociale dumping in de hand werkt. Dit ultraliberale standpunt dient dan ook verworpen te worden. Als wij het aannemen, keren wij het vooruitzicht om met het spoorwegvervoer een Europese vorm van openbare dienstverlening in te stellen, definitief de rug toe. In mijn hoedanigheid van Parlementslid zal ik de komende aangekondigde rampen
21/10/2003 niet afwachten, maar schaar ik mij in Europees verband aan de zijde van de gebruikers en het spoorwegpersoneel om deze beleidsvoornemens te dwarsbomen. 2-043
Bouwman (Verts/ALE). – Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, rapporteurs, dank voor het werk dat verricht is. Ik wil het vooral even hebben over de ontwikkeling van het spoorvervoer en niet zozeer over veiligheid, interoperabiliteit en dergelijke. Dat lijken mij in eerste instantie uitstekende verslagen. Het belang van die ontwikkeling van spoorwegen voor milieu en veiligheid is natuurlijk overduidelijk. Het eerste spoorwegpakket ging in de richting van het openstellen van goederenvervoer, met name internationaal, en legt een bepaalde datum vast. We hebben daar hard voor gevochten en we hebben toen eigenlijk afgesproken dat we vanaf dat moment met onze vingers van het spoorvervoer voor reizigers zouden afblijven totdat er een apart document over zou komen. Het Parlement gaat volgens mij betreft twee stappen te ver. Ten eerste, om zomaar te praten over de interne liberalisering in de landen en ten tweede, met name bij de liberalisering van het passagiersvervoer. Kijk, als dit een drukmiddel is voor onderhandelingen, dan kan ik dat wel begrijpen. Maar wat mij betreft, laat het ogenblikkelijk vallen en wacht tot de Commissie komt met een voorstel na uitvoerige evaluatie van de situatie in een aantal landen, met name in Engeland (privatisering namelijk), in Nederland, en in nog een aantal andere landen. Daar zijn grote problemen als gevolg van het opdelen van bedrijven. Het begint al bij de deregulering, het begint al bij de opsplitsing van bedrijven. Als bedrijfskundig ingenieur, wetende hoe bedrijven georganiseerd moeten worden, zeg ik dat je bijvoorbeeld greep moet houden op het onderhoud van materieel en van andere zaken. Daar zullen we terug naartoe moeten. Eerst een evaluatie en vervolgens een debat over hoe het verder moet met die vorm van liberalisering. Ik ondersteun van ganser harte het standpunt van de Raad in dit verband. 2-044
Booth (EDD). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het voorstel dat hier op tafel ligt is erop gericht de liberalisering van het goederenvervoer per spoor te voltooien en zo de concurrentie te bevorderen in lidstaten die hun markten nog niet hebben geliberaliseerd. In beginsel zou men dit als een positieve ontwikkeling kunnen zien, omdat het voor het Verenigd Koninkrijk nieuwe handelsmogelijkheden zou kunnen bieden in andere lidstaten. Maar zelfs met mijn beperkte ervaring heb ik geleerd om cynisch te zijn. Terwijl de Britse markt volgens de beginselen van de gemeenschappelijke markt grotendeels is opengesteld, kan dit helaas niet worden gezegd van vele andere lidstaten. Frankrijk, België en Luxemburg blijven namelijk faliekant tegen het voltooien van de liberalisering van het goederenvervoer per spoor. In het kader van de veiligheidsrichtlijn is er een Europees Spoorwegbureau opgericht waardoor nationale
21/10/2003 veiligheidsbepalingen voortaan pas kunnen worden ingevoerd na raadpleging en verwittiging van de Commissie, zodat de Commissie in staat is de plannen voor nationale regels te onderzoeken en deze in twijfel te trekken als haar dit behaagt. Dus het is afgelopen met de mogelijkheid voor lidstaten om voor dringende veiligheidskwesties zonder oponthoud de noodzakelijke wetgeving in te voeren. In mijn ogen is dit het zoveelste voorbeeld van betutteling door de Europese superstaat, waar Brussel het weer beter denkt te weten. Nou, vertel dat maar aan onze vissers en onze boeren! 2-045
Pex (PPE-DE). – Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, collega's, ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken om de rapporteurs te feliciteren met het vele en het goede werk dat ze hebben geleverd. Het spoorwegpakket draagt bij tot de liberalisering en modernisering van het spoorvervoer in Europa, hoewel het werk hiermee nog niet voltooid is. Nieuwe Europese regels bieden een nieuw kader aan de spoorwegsector, die echter zelf economische kracht dient te ontwikkelen om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verkeers- en vervoersproblemen in Europa. Doet zij dat niet, dan zullen andere vervoersmodaliteiten het karwei afmaken. De spoorwegen kunnen van hen nog veel leren. Allereerst wil ik me uitspreken over het verslag van de heer Jarzembowski over de ontwikkeling van het spoorwegnet. Hierbij wil ik hem nogmaals persoonlijk bedanken voor zijn werk als rapporteur. Hij verdient lof voor zijn streven naar volledige liberalisering van het goederenvervoer per 2006. Gezien de relatief internationale aard van dit vervoer, is de snelle opening van deze markt een logische ontwikkeling. Wat de Europese spoorwegsector betreft, bestaat er ondanks inspanningen in het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid nog altijd geen echte interne markt. De spoorwegrichtlijn heeft niet tot een volledige openstelling van de markt geleid. De spoorwegen kunnen nog steeds in veel gevallen niet concurreren met weg-, water- en luchttransport. De wijziging van de richtlijn betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap zou in mijn ogen bijdragen tot een positieve ontwikkeling in deze. Daarnaast moet er bovenal ook in de sector zelf een mentaliteitsverandering gerealiseerd worden. Het onderhavige spoorwegpakket biedt kansen voor een daadwerkelijke Europese spoorwegmarkt. Zo is het verlenen van rechten aan zogenaamde "authorised applicants" (aan laders en vervoerders) om gebruik te maken van de diensten van het spoor, een stap in de goede richting van meer efficiënt gebruik van de infrastructuur. De recente berichten over een aanstaande samenwerking met betrekking tot de bouw van treinstellen van de Duitse, Franse en Italiaanse operatoren van hogesnelheidstreinen zijn een signaal dat de Europese samenwerking op stoom komt. En nu nog op het niveau
23 van elektriciteit. Het momentum dat vandaag ten aanzien van het spoorwegpakket bestaat, is echter niet onvoorwaardelijk. De Europese Raad maakt in deze een sterker onderscheid tussen liberalisering van goederenvervoer enerzijds, en de liberalisering van personenvervoer anderzijds, dan het Europees Parlement. Ik vind liberalisering van het goederenvervoer op dit moment belangrijker dan die van het personenvervoer. Liberalisering van het goederenvervoer mag niet de dupe worden van een gevecht hierover tussen Parlement en Raad. Het is van het grootste belang dat wij voor het eind van het jaar een afgerond spoorwegpakket hebben. Het verslag van de heer Sterckx heeft ook mijn waardering. Het handhaven van het hoog veiligheidsniveau, terwijl misbruik op de eigen markt af te schermen wordt voorkomen, is een goede combinatie van prioriteiten. Ik ben het ook eens met het verslag van mevrouw Ainardi en dat van de heer Savary. 2-046
De Rossa (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het debat is wel heel erg gericht op het idee dat Europa een continent is. Tot dusverre zijn we voorbijgegaan aan het feit dat sommige delen van Europa niet met de rest verbonden zijn over land of met een spoortunnel. Ikzelf kom van zo'n eiland dat noch met een tunnel noch met een brug met de rest van Europa verbonden is: Ierland. Een groot deel van dit debat over het openen van spoorverbindingen, enzovoort, is daarom in zekere mate niet aan ons besteed. Maar desondanks hebben wij een bevolking van vier miljoen mensen en exporteren wij 90 procent van onze productie. Wij hebben goede interne verbindingen tussen onze belangrijkste stedelijke centra en goede verbindingen met onze grootste havens nodig, zodat onze goederen op effectieve en efficiënte wijze kunnen worden verscheept. Om die reden ben ik zeer geïnteresseerd in het idee dat de Commissie onlangs heeft geopperd – en misschien luistert de commissaris wel naar wat ik te zeggen heb – betreffende zogenaamde “zeesnelwegen”. Dit idee is erg interessant voor ons Ieren vanwege de mogelijkheden die het biedt voor de verkoop en het vervoer van onze goederen. Het andere punt dat ik naar voren wil brengen is de belangrijke rol van spoorwegen, zowel op het Europese continent als in Ierland, als openbare voorziening. Het zal alleen mogelijk zijn het vrij verkeer goederen en personen door het continent en ook op een eiland als Ierland te garanderen, als we kunnen beschikken over snelle, efficiënte, veilige en comfortabele spoorwegvoorzieningen, en dan niet alleen van en naar de grootste stedelijke centra, maar juist ook in achterstandsgebieden teneinde aldaar de cohesie te bevorderen.
24 De grote investeerders zijn voornamelijk geïnteresseerd in de belangrijkste forensenverbindingen rond de grote steden, maar voelen bijvoorbeeld weinig voor spoorwegvoorzieningen in de westelijke regio van Ierland. Dergelijke voorzieningen zijn echter van essentieel belang als we willen streven naar een soort ruimtelijke ontwikkeling waarbij de bevolking niet in haar geheel naar de oostkust trekt. Dit zijn aspecten die aan de orde moeten komen. Daarom ben ik erg enthousiast over het idee van het Europees Spoorwegbureau dat in het verslag-Savary wordt voorgesteld, want er zijn een hoop andere aspecten in dit spoorwegdebat die behandeld moeten worden, ten aanzien van het handelsklimaat in Europa, maar ook met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling en de bevordering van cohesie. Want dat laatste is immers een van de doelstellingen van het Lissabonproces. 2-047
Laguiller (GUE/NGL). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, door het verslag-Jarzembowski aan te nemen zou het Parlement - onder één hoedje met de Raad - verder gaan met het afbreken van de openbare dienstverlening in deze zo belangrijke sector van het spoorwegvervoer. In de meeste Europese landen is de spoorweginfrastructuur grotendeels aangelegd met geld van de staat, oftewel van de belastingplichtigen. Nu deze infrastructuur eenmaal bestaat, stort een groot aantal ondernemingen zich op deze sector om er profijt van te trekken. Dit is niet alleen een vorm van oplichting en verduistering van gemeenschapsgeld dat naar particuliere concerns afvloeit, het is tevens een gevaar voor de toekomst. De ervaring in Engeland heeft geleerd dat de particuliere ondernemingen om meer winst te maken hun personeelsbestand inkrimpen en op infrastructuur en onderhoudskosten bezuinigen, hetgeen een ernstig gevaar betekent voor de veiligheid van de reizigers. Het leidt bovendien tot sluiting van stations en opheffing van weinig rendabele lijnen, zelfs wanneer deze verbindingen absoluut noodzakelijk zijn voor de bevolking, die dan geen andere keuze meer heeft dan de auto. Wij herhalen dat wij ons resoluut verzetten tegen privatiseringen en concurrentie in het spoorwegvervoer. Het openbaar vervoer moet een overheidsdienst blijven met als doelstelling optimale verbindingen te onderhouden ten behoeve van de bevolking. 2-048
Turmes (Verts/ALE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, dames en heren, de crisis in het spoorwegvervoer kan niet door de liberalisering opgelost worden. Die crisis wordt alleen maar opgelost als de mededingingsverstoringen die nadelig zijn voor dat spoorwegvervoer verwijderd worden. Er moet dringend een einde aan de sociale dumping komen. Het is een politiek schandaal dat het Italiaanse voorzitterschap van de Raad het verslag-Markov niet op de agenda zet. Het is een schandaal dat er nog steeds geen internalisering van de externe kosten in het wegvervoer en het
21/10/2003 luchtverkeer heeft plaatsgevonden. Die internalisering moet er komen en wel naar Zwitsers model. De grootste klappen worden echter niet alleen in het goederenvervoer uitgedeeld. Wist u dat het personenvervoer tussen Brussel en Parijs met de Thalys geen winst oplevert? En dat is nog wel een particuliere onderneming. Dat betekent dat alle Europese passagierstrajecten op dit moment verlies lijden en daar brengt een liberalisering ook geen verandering in. Dat betekent dat wij niet alleen minder ideologie en meer concrete beleidsmaatregelen nodig hebben, maar ook meer investeringen in de infrastructuur en een financiële compensatie voor de dumping die negatieve effecten op het spoorwegvervoer heeft. Dat moet allemaal gebeuren aan de hand van het voorbeeld van de hernieuwbare energiebronnen. Daar worden de verliezen immers ook gecompenseerd nu de exploitanten van andere energiebronnen hun milieukosten niet zelf hoeven te betalen. Tot slot moet er een einde aan de sociale dumping komen. 2-049
Piscarreta (PPE-DE). - (PT) Mevrouw de Voorzitter, ook bij deze gezamenlijke behandeling van het tweede spoorwegpakket toont het Europees Parlement een pleitbezorger te zijn van de liberalisering van de spoorwegen ter bevordering van de concurrentie in deze crisissector. Daarom is volgens mij een snelle liberalisering van de spoorwegen in alle lidstaten gunstig voor deze vervoersvorm als geloofwaardig alternatief om de buitengewone groei van het lucht- en het wegvervoer, met hun negatieve effecten voor het milieu en de ruimtelijke ordening, een halt toe te roepen. Volgens mij moet deze liberalisering alleen worden opgevat in de brede zin van het woord, met andere woorden meer concurrentie voor zowel het goederen- als het passagiersvervoer in nationaal en internationaal verband. Door deze liberalisering zal elk communautair spoorwegbedrijf voor de commerciële exploitatie tegen billijke voorwaarden toegang hebben tot de infrastructuur in alle lidstaten. Maar zoals ik al eerder heb gezegd dienen wij een wijdverbreid vooroordeel te bestrijden: de liberalisering van het spoorvervoer is niet in strijd met het verbeteren van de veiligheid. Dit spoorwegpakket behelst dan ook een voorstel om de veiligheidsnormen te verbeteren, met name via het harmoniseren van de werk- en rusttijden van de machinisten en het overige personeel dat veiligheidstaken uitoefent. Waar de technologie een zeer hoog veiligheidsniveau mogelijk maakt, is er geen enkele geldige reden om achter te blijven met de wetgeving en de passagiers een lager beschermingsniveau te bieden. Ik kan de zwarte doos als voorbeeld nemen van een veiligheidsmaatregel waar ik volledig mee instem. In het lucht- en het wegvervoer (vrachtwagens en bussen) heeft deze zwarte doos al zijn grote nut bewezen. Daarom zie ik geen enkele reden die techniek niet toe te passen bij het spoorvervoer. Daar ik de nadruk leg op veiligheid als
21/10/2003 prioriteit, verleen ik ook mijn steun aan de oprichting van een Europees Spoorwegbureau dat kan bijdragen aan de verbetering van de interoperabiliteit en de veiligheid van de verschillende trans-Europese spoorwegnetten. Ik kan mijn betoog niet afronden zonder scherpe kritiek te uiten op het nieuwe plan van de EU voor prioritaire projecten, dat bekend staat als het Quick-start Programme. Met de bedoeling de economische groei in Europa via grote openbare werken te stimuleren heeft de Commissie een lijst van dertien initiatieven gepresenteerd, waarvan er zeven verband houden met het spoorvervoer. Ik betreur het dat de verbinding op het Iberisch schiereiland tussen Lissabon en Madrid met de hogesnelheidstrein geen deel uitmaakt van die lijst waar alleen vervoersnetwerken in het centrum van de Europese Unie baat bij hebben. 2-050
Dehousse (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, hoewel dit indruist tegen de Europese gewoonten op spoorweggebied, hebben wij ingestemd met het idee om het gebruik van het spoor op te splitsen tussen exploitanten van het spoorwegnet enerzijds, en vervoerders die het spoor gebruiken anderzijds. Wij hebben ermee ingestemd als zijnde een interessante ervaring, omdat het niet uitgesloten is dat dit een toename van het goederenvervoer bevordert hoewel dit geenszins bewezen is -, maar ook omdat aan de hand hiervan een scherpere vergelijking kan worden gemaakt tussen het vervoer per spoor en het vervoer over de weg, dat van meet af aan te maken heeft gehad met de dualiteit die de Gemeenschap nu in de spoorwegsector introduceert. Om dezelfde redenen verzetten wij ons tegen de nietaflatende pogingen van rechts om te anticiperen op de mogelijke ontwikkelingen van het passagiersvervoer, om te anticiperen op het voorstel van de Commissie, om nu al te anticiperen op de wensen van de Raad van ministers en - bovenal - om te anticiperen op de evaluatie van de ervaringen door de Commissie, die het Parlement in eerste lezing in de ontwerprichtlijn had opgenomen. Die voortdurende druk van rechts om de liberalisering te vervroegen bewijst wat wij altijd al hebben gezegd, namelijk dat liberalisering voor velen slechts een tussenstation is op weg naar privatisering. Met onze afwijzing van het verslag van de heer Jarzembowski hebben wij tegen deze vervroeging gestemd, en dit zullen wij ook blijven doen. Ondanks de veelvuldige en gevarieerde pogingen die de heer Sterckx in het werk heeft gesteld, hebben wij eveneens tegen zijn verslag over de veiligheid gestemd. Want ondanks een groot aantal belangrijke verbeteringen - die mijn collega Savary heeft onderstreept - wordt in het verslag-Sterckx het idee bekrachtigd waarmee de Raad van ministers heeft ingestemd, namelijk dat veiligheid ondergeschikt is aan rentabiliteit. Dat Europa eraan meewerkt om veiligheid - afhankelijk van het geval: in geringe, grote of zeer grote mate - afhankelijk te maken van rentabiliteit, terwijl we uit ervaring weten dat
25 liberalisering van nature meer risico oplevert, is veelzeggend voor de liberale mislukking van de Europese eenwording. Instemming met dit idee is des te gevaarlijker, daar het zich - als het eenmaal in de spoorwegsector is doorgevoerd - als een gezwel naar de overige vervoerstakken zal uitbreiden. Om deze en andere redenen zullen mijn collega's en ik ons dus eveneens blijven verzetten tegen het verslag van de heer Sterckx. 2-051
Cocilovo (PPE-DE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, ik geloof dat het overbodig is te wijzen op het belang van deze stemming over het tweede spoorwegpakket. Vooral hoeft er niet meer op gehamerd te worden dat dit pakket absoluut op korte termijn ook door de Raad moet worden aangenomen. Wij zijn er allen van overtuigd dat gestreefd moet worden naar een andere spreiding van de vraag naar en de druk van het vervoer over de verschillende vervoerswijzen, om verkeerscongestie te voorkomen en iets te doen aan de problemen die gepaard gaan met een overmatig gebruik en een te zware belasting van met name het wegverkeer en de luchtvaart. Het wordt nu tijd dat er spijkers met koppen worden geslagen, dat er concrete voorstellen op tafel komen. Daarbij moeten wel de eisen van de mededinging gerespecteerd worden, op het vlak van de kosten, veiligheid en betrouwbaarheid, maar vooral ook wat betreft infrastructuur en investeringen, want daarmee kunnen potentiële alternatieven worden aangeboord, te beginnen bij de spoorwegen. Ik moet eerlijk bekennen dat ik er zelf nooit van ben uitgegaan dat marktopening en liberalisering op zich een ideaal recept vormen, een soort toverformule. Wel kunnen die twee factoren een zekere rol spelen, onder bepaalde voorwaarden en als wij niet in starre standpunten vervallen. Wat zijn die voorwaarden? Nu, bijvoorbeeld alles wat te maken heeft met veiligheid, professionaliteit en sociale bescherming. Op het vlak van regulering moeten marktopening en mededinging daar systematisch mee gepaard gaan, om ervoor te zorgen dat de concurrentie hierop niet gaat afdingen. Een andere voorwaarde is dat het aanbod van universele en openbare nutsdiensten versterkt wordt. Ook hiervan is het doel te voorkomen dat de concurrentie alleen maar gaat investeren in gebieden waar de markt en de vraag sterk zijn en voorbijgaat aan andere gebieden, waar het aanbod van diensten de doorslaggevende factor is voor het op gang brengen van ontwikkeling: juist in die gebieden is er grote behoefte aan vervoer van goederen en personen. Onder de voorwaarden die ik zojuist opgenoemd heb moeten er vaste termijnen voor liberalisering worden afgesproken, en het hoeft niet zo te zijn dat dit allemaal op stel en sprong gaat. Alleen onder die voorwaarden kan gegarandeerd worden dat van particuliere zijde geïnvesteerd wordt in infrastructuur. Die particuliere inbreng is nodig, anders lopen de investeringsprojecten vertragingen op door de chronische moeilijkheden die
26 wij ondervinden om aan overheidsgeld te komen. In een dergelijk kader moet, evenals in de door het Parlement ingediende amendementen, borg worden gestaan voor het beginsel van wederkerigheid: zodoende kunnen wij namelijk die vormen van marktverstoring voorkomen die in andere liberaliseringsprocessen zijn opgetreden. Ik hoop dus dat wij de juiste oplossingen vinden, met gebruikmaking van de hier vermelde beginselen en keuzen, ook in onze relatie tot de Raad. 2-052
Grosch (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, dames en heren, als wij het over het spoor hebben, praten wij noodgedwongen altijd weer over de relatie tussen dienstverlening en liberalisering. Ik vind het nog steeds jammer dat wij er in dit Parlement nooit in geslaagd zijn om deze kwestie als één geheel aan de orde te stellen. In plaats daarvan voeren wij altijd projectgebonden discussies over elke vervoersmodus apart. Ik denk dat zo’n algemene discussie ook de vooroordelen had kunnen verminderen die bij elk debat weer naar voren komen. Liberalisering is naar mijn mening alleen maar mogelijk als deze aan ondersteunende en regulerende maatregelen wordt gekoppeld. Het wegvervoer vormt daarvan een treffend voorbeeld. Ik denk daarbij aan veiligheid, aan de arbeidsvoorwaarden, aan de toegankelijkheid van de beroepen in deze sector en ook aan de technische interoperabiliteit. Het is onze taak om daarvoor te zorgen en de onderhavige verslagen zijn naar mijn idee een wezenlijke stap in de goede richting. Het gaat namelijk niet alleen om de liberalisering van het spoorwegnet, maar ook over de maatregelen die een antwoord geven op de gestelde vragen. Leidt liberalisering automatisch tot sociale dumping? Naar mijn idee niet. Betekent liberalisering een verlies aan arbeidsplaatsen? Ook niet. En betekent liberalisering ook minder veiligheid? Absoluut niet, en ik denk dat het verslag van de heer Sterckx daarvan een goed voorbeeld is. Engeland daarentegen is voor ons geen goed voorbeeld; ik denk ook dat niemand in dit Parlement dat voorbeeld zou willen volgen. In de voorstellen van vandaag staat precies dat centraal wat er in Engeland aan ontbroken heeft, namelijk een goede voorbereiding op de liberalisering. Mijn collega’s uit België en Frankrijk zou ik willen toevoegen dat er op dit moment bij ons al sprake is van een verlies aan arbeidsplaatsen. In mijn eigen land, België, gaat er bijvoorbeeld marktaandeel verloren en zijn de particuliere verbindingen in tien jaar tijd met eenderde afgenomen. Dat betekent ook dat de sector heeft aangetoond dat er niet efficiënt genoeg gewerkt wordt waardoor er steeds meer arbeidsplaatsen verloren gaan. Iedereen die er nu voor waarschuwt dat er in de toekomst arbeidsplaatsen zullen verdwijnen en vergeet dat die nu al weggesaneerd worden, terwijl de spoorwegen nog in handen van de overheid zijn, geeft in mijn ogen geen correct en objectief beeld van de situatie. Wij moeten in onze landen ook het kwaad bij de wortel aanpakken. Daarbij moet geconstateerd worden dat de regeringen te weinig in de spoorwegen geïnvesteerd hebben en de sector daardoor niet in de gelegenheid is
21/10/2003 gesteld om straks het grootschalige spoorwegnet te kunnen organiseren. Wij moeten ook constateren dat de personeelskosten die op de spoorwegondernemingen drukken, veel te hoog zijn. Ook op dat vlak moeten de landen en regeringen in de voorbereidingsperiode maatregelen nemen. Ik wil mij niet blind staren op de data voor de inwerkingtreding van de richtlijnen of de verordening, maar ik wil er wel op wijzen dat het zowel voor de spoorwegen als voor de landen zelf een slechte zaak zou zijn als wij in dit Parlement ons niet op bepaalde data vastleggen. Dat moet ook mogelijk zijn, omdat wij ervan overtuigd zijn dat de vervoersruimte van de toekomst heel Europa beslaat. Wij moeten voorkomen dat die Europese vervoersruimte door allerlei aparte maatregelen en regeltjes in de kleine landen niet tot stand komt. (Applaus) 2-053
Schierhuber (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, dames en heren, in de eerste plaats zou ik graag niet alleen de rapporteurs, maar ook de hele Vervoerscommissie voor hun werkzaamheden willen bedanken. De harmonisering en liberalisering van het spoorwegvervoer in de EU zijn belangrijk om meer vervoer van de weg naar het spoor te verplaatsen. Het zijn ook belangrijke stappen in de richting van de integratie van alle vervoersmiddelen. Met het oog op de uitbreiding is het absoluut noodzakelijk dat de TEN-projecten die voor de oostelijke regio van Oostenrijk zijn voorzien, ook daadwerkelijk in de geplande perioden uitgevoerd worden. De infrastructuur is namelijk noodzakelijk voor het behoud van de levenskwaliteit van de mensen die in deze gebieden wonen én voor een positieve houding van de bevolking ten opzichte van de uitbreiding. Het gaat in dit geval om reguliere projecten met betrekking tot het spoor, de verdere ontwikkeling van de Donau en het wegennet. Dan kort iets over de actualiteit. Iedereen weet dat elke lidstaat zijn eigen specifieke problemen en gevoeligheden heeft. Daarom zou ik vandaag nog eenmaal een beroep op alle onderhandelingspartners willen doen om met betrekking tot de discussie over de ecopunten een compromis tot stand te brengen dat voor alle betrokkenen aanvaardbaar is. 2-054
De Palacio, Commissie. − (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik dank u allen voor uw interventies. De verschillende standpunten die naar voren zijn gebracht, komen grosso modo op één punt overeen, en dat is dat wij allemaal beseffen dat dit onze laatste kans is om de spoorwegsector echt een impuls te geven, om van de trein een competitieve vervoersvorm in de 21e eeuw te maken, als alternatief voor het vervoer over de weg. Daarmee bedoel ik in eerste instantie het goederenvervoer - want daaraan leggen wij met het tweede spoorwegpakket vandaag de laatste hand -, maar ook het personenvervoer.
21/10/2003 Wij kunnen ons derhalve volledig vinden in de visie van een geografisch en ruimtelijk geïntegreerd Europees spoorwegnet met diverse, concurrerende spelers, want dat zal ten goede komen aan de dienstverlening, de prijzen en de kwaliteit, en dus ook aan het concurrentievermogen. Het tweede punt is dat er middelen moeten komen om de komende jaren de nodige technologische wijzigingen door te voeren om te garanderen dat het trans-Europees net tot stand komt, waarvoor de grenzen van nu niet langer gelden.
27 2-057
De Voorzitter. − De gecombineerde behandeling is gesloten. De stemming vindt donderdag om 11.00 uur plaats. (De vergadering wordt om 11.15 uur onderbroken en om 11.35 uur hervat) 2-058
VOORZITTER: DE HEER DAVID MARTIN Ondervoorzitter 2-059
In de nieuwe voorstellen tot wijziging van de verordening wordt hieraan voor de trans-Europese netwerken al prioriteit toegekend. U weet echter heel goed dat ik in mijn voorstellen in het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten vanaf 2007 voor die netwerken een acht tot negen keer zo hoog bedrag heb opgenomen. Mijn voorstel is hiervoor jaarlijks meer dan 4 miljard euro te reserveren. De spoorwegsector als zodanig wordt daarmee zeker een prioriteit, naast de totstandkoming van een trans-Europees spoorwegnet, of, om het anders te zeggen, interoperabiliteit. De essentiële kwestie van de menselijke factor - mijn derde punt - komt aan de orde in het derde spoorwegpakket, met het personenvervoer, en tevens in de bespreking van de kwalificaties, zoals al is gezegd. Tenslotte nog dit: wij beseffen allemaal dat in de spoorwegsector veiligheid van fundamenteel belang is, zoals in iedere andere vervoerssector. De spoorwegsector heeft natuurlijk een enorme traditie, en die moeten wij in stand houden en meenemen naar dat Europese, op gemeenschappelijke criteria gebaseerde netwerk. Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, met dit tweede spoorwegpakket draagt dit Huis, evenals met het eerste, bij tot de omwenteling die ons spoorwegnet moet doormaken willen wij bereiken dat het spoor niet een relikwie uit het verleden wordt maar een stelsel dat geschikt is om ook in de toekomst de samenleving en het algemeen belang te dienen. 2-055
De Voorzitter. − Bedankt, mevrouw de commissaris. 2-056
Sterckx (ELDR). – Voorzitter, ik wou het daarstraks zeggen in het debat vlak nadat mijnheer Dillen had gesproken, die een warm pleidooi hield voor de IJzeren Rijn-spoorverbinding tussen de haven van Antwerpen en het Ruhrgebied. Ik wou erop wijzen dat toen wij een jaar of anderhalf jaar geleden discussieerden over een voorstel van de Commissie voor een uitbreiding van de TEN-projecten - een voorstel dat het uiteindelijk niet gehaald heeft en dat nu vervangen is door een nieuw -, dat ik toen een amendement had ingediend om de IJzeren Rijn prioritair op te nemen. Ik wou er alleen maar on the record op wijzen, mevrouw de Voorzitter, dat de voorgangers van mijnheer Dillen zich toen hebben onthouden op dat voorstel.
Stemming 2-060
De Voorzitter. − Wij gaan nu over tot de stemming. Verslag (A5-0339/2003) van Giuseppe Gargani, namens de Commissie juridische zaken en interne markt, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beveiligingssysteem voor passagiers van motorvoertuigen op twee wielen (gecodificeerde versie) (COM(2003) 145 – C5-0146/2003 – 2003/0058(COD)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0340/2003) van Giuseppe Gargani, namens de Commissie juridische zaken en interne markt, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de standaard van motorvoertuigen op twee wielen (gecodificeerde versie) (COM(2003) 147 – C50147/2003 – 2003/0059(COD)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0338/2003) van Giuseppe Gargani, namens de Commissie juridische zaken en interne markt, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (gecodificeerde versie) (COM(2003) 252 – C5-0231/2003 – 2003/0094(COD)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0337/2003) van Giuseppe Gargani, namens de Commissie juridische zaken en interne markt, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen
28
21/10/2003
(gecodificeerde versie) (COM(2003) 241 – C50230/2003 – 2003/0099(COD)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0320/2003) van Astrid Lulling, namens de Economische en Monetaire Commissie, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende financiële kwartaalrekeningen voor de overheid (COM(2003) 242 – C5-0222/2003 – 2003/0095(COD)) Vóór de stemming: 2-061
Lulling (PPE-DE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarschijnlijk zitten mijn collega’s op het puntje van hun stoel omdat zij weten dat in dit verslag onder andere Eurostat aan de orde komt. In dit verslag gaat het echter niet om de zogenaamde zwarte kassen, maar gewoon heel degelijk om een voorstel voor een verordening. Dit voorstel legt de lidstaten de verplichting op om voor alle eenheden die deel uitmaken van de overheidssector, kwartaalgegevens aan Eurostat over te leggen, enerzijds over de financiële operaties, anderzijds over de financiële activa en passiva. In het voorstel wordt ook geregeld hoe de kwartaalgegevens over de financieringsuitgaven van elke lidstaat opgesteld moeten worden, wat de voorwaarden zijn en welk tijdschema er gehanteerd gaat worden. Met het oog op het Stabiliteits- en groeipact, dat als basis voor de stabiliteit van de euro fungeert, zijn dit essentiële gegevens. Gezien de toestand waarin sommige nationale begrotingen op dit moment verkeren en de aanhoudende tekorten boven de drempelwaarde van 3 procent, zijn deze gegevens des te belangrijker om de situatie duidelijk in kaart te brengen en maatregelen te kunnen nemen. De Fransen, de Duitsers en ook anderen kunnen hierover meepraten. Mijn verslag bevat één amendement, op basis waarvan het voorstel van de Commissie op twee punten wordt gewijzigd. In de eerste plaats wordt de termijn voor de subsectoren centrale overheid, deelstaatoverheid, lagere overheid en wettelijke-sociale verzekeringsinstellingen van 30 juni 2003 naar 31 december 2003 verschoven. Dat is ook logisch, omdat het inmiddels al 30 juni geweest is. In de tweede plaats krijgt de Commissie de mogelijkheid om maximaal twee jaar respijt te geven met betrekking tot de net genoemde termijn voor het indienen van gegevens. Diverse lidstaten, met name ook de toetredingslanden, hebben in de Raad om deze verlenging verzocht, omdat het hun veel moeite kost om binnen de gestelde termijn betrouwbare gegevens te verschaffen. De doelstelling dat uiterlijk 30 juni 2005 een volledig pakket van kwartaalgegevens van de overheidssectoren beschikbaar moet zijn, komt hierdoor echter niet in gevaar. Ik stel voor om dit amendement aan te nemen zodat er geen tweede lezing over dit voorstel voor een
verordening noodzakelijk is. Doen wij dat niet, dan kan deze belangrijke verordening, die sowieso al vertraging heeft opgelopen, niet tijdig in werking treden. Ik neem aan dat iedereen het met dit amendement eens is, tenzij sommigen van u ook in de toekomst liever vage gegevens blijven verstrekken om de eigen financiële situatie te verhullen. Bovendien zullen de Italianen blij zijn dat zij dit op de lijst kunnen zetten van verordeningen die zij tijdens hun voorzitterschap tot stand hebben gebracht. (Applaus) 2-062
De Voorzitter. – Bedankt voor uw buitengewoon duidelijke uiteenzetting, mevrouw Lulling. We weten nu waarover we stemmen. (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0324/2003) van Karl-Heinz Florenz, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (COM(2003) 219 – C5-0191/2003 – 2003/0084(COD)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0322/2003) van John Purvis, namens de Economische en Monetaire Commissie, over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 92/79/EEG en 92/80/EEG, waarbij Frankrijk wordt gemachtigd de toepassing van een verlaagd accijnstarief op in Corsica tot verbruik aangegeven tabaksproducten te verlengen (COM(2003) 186 – C5-0197/2003 – 2003/0075(CNS)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Aanbeveling voor de tweede lezing (A5-0343/2003), namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap (Forest Focus) (8243/01/03 – C50292/2003 – 2002/0164(COD)) (Rapporteur: Encarnación Redondo Jiménez) (De Voorzitter verklaart dat het (aldus gewijzigde) gemeenschappelijk standpunt is goedgekeurd) ***
21/10/2003
29
Aanbeveling voor de tweede lezing (A5-0336/2003), namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een programma voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (ERASMUS MUNDUS) (20042008) (8644/1/2003 – C5-0294/2003 – 2002/0165(COD)) (Rapporteur: Marielle de Sarnez) (De Voorzitter verklaart dat het (aldus gewijzigde) gemeenschappelijk standpunt is goedgekeurd) *** Aanbeveling voor de tweede lezing (A5-0314/2003), namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot goedkeuring van een meerjarenprogramma (2004-2006) voor de doeltreffende integratie van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa (eLEARNINGprogramma) (8642/1/2003 – C5-0293/2003 – 2002/0303(COD)) (Rapporteur: Mario Mauro) (De Voorzitter verklaart dat het (aldus gewijzigde) gemeenschappelijk standpunt is goedgekeurd) *** Verslag (A5-0335/2003) van Jules Maaten, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van het zwemwater (COM(2002) 581 – C5-0508/2002 – 2002/0254(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *** (De vergadering wordt om 12.00 uur onderbroken en om 12.30 uur hervat) 2-063
VOORZITTER: DE HEER DAVID MARTIN Ondervoorzitter 2-064
Stemming (voortzetting) 2-065
De Voorzitter. − Wij gaan nu verder met de stemming. Verslag (A5-0290/2003) van Guido Sacconi, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad
betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de tenuitvoerlegging van het Protocol van Kyoto (COM(2003) 51 – C5-0031/2003 – 2003/0029(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *** Verslag (A5-0296/2003) van Bernd Lange, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendigeverbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (COM(2002) 765 – C5-0636/2002 – 2002/0304(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *** De Voorzitter. – Hiermee is de stemming beëindigd. STEMVERKLARINGEN 2-066
- Verslag-Lulling (A5-0320/2003) 2-067
Figueiredo (GUE/NGL), verordening heeft tot doel kwartaalgegevens over te operaties en de financiële overheid.
schriftelijk. - (PT) Deze de lidstaten te verplichten leggen over de financiële activa en passiva van de
Het belangrijkste amendement heeft tot doel het moment waarop de eerste gegevens moeten worden voorgelegd uit te stellen tot 31 december 2003, gezien de vertraging die de goedkeuring van dit voorstel heeft opgelopen. Aan de andere kant kan er twee jaar respijt worden gegeven aan de overheden wier “nationale statistische stelsels ingrijpend moeten worden gewijzigd”. Het moge evenwel duidelijk zijn dat deze verordening spoort met het standpunt van de ECOFIN-Raad van 18 januari 1999, namelijk te kunnen beschikken over statistische gegevens om het economisch beleid in het kader van de EMU en het Stabiliteitspact zo goed mogelijk te controleren en te coördineren. Op zich is het beschikken over meer statistische gegevens geen slechte zaak. Wel kan de manier waarop die gegevens verkregen of aangewend worden negatief zijn. 2-068
- Verslag-Purvis (A5-0322/2003) 2-069
De La Perriere (NI), schriftelijk. - (FR) De verdienste van het verslag van de heer Purvis is dat er geleidelijk
30 een einde wordt gemaakt aan het afwijkende systeem voor Corsica, dat op geen enkele wijze te rechtvaardigen is. De Franse regering kan niet aan de ene kant een meedogenloze strijd tegen het roken voeren en aan de andere kant verzoeken om de instandhouding van een privilege op Corsica, dat het roken - met name onder jongeren - juist aanmoedigt. Ook de tabakshandelaren op het Franse vasteland - die momenteel ernstige problemen hebben om het hoofd boven water te houden - begrijpen niets van deze schizofrene redenering. Met haar poging om drieënvijftig banen te behouden, maakt de Franse regering zich medeschuldig aan de ernstige gevolgen die tabak voor de gezondheid van onze medeburgers kan hebben. Zij maakt zich schuldig aan het niet-bijstaan van mensen die zij ingevolge haar plicht zou moeten beschermen. Om die reden stem ik voor het verslag van de heer Purvis. 2-070
Marchiani (UEN), schriftelijk. – (FR) Het voorstel van de Commissie, waarbij Frankrijk wordt gemachtigd de toepassing van een verlaagd accijnstarief op tabaksproducten op Corsica te verlengen, past binnen het kader van een nieuw initiatief van de Franse regering om de plaatselijke economie te stimuleren en moet helemaal niet worden beschouwd als een privilege voor dit Franse departement, dat in tegenstelling tot de nabijgelegen eilanden niet meer de status geniet van doelstelling 1regio, wat ik betreur. Feit is dat deze specifieke regeling, die compensatie van de hogere kosten van de sigarettenproductie op het eiland mogelijk maakt, voorziet in de dringende behoefte een sector te redden die veel werkgelegenheid biedt. De circa driehonderdvijftig detailhandelaren die op Corsica tabaksproducten verkopen, hebben immers samen ook ongeveer dat aantal mensen in dienst. De helft van die handelaren zou er simpelweg mee moeten ophouden als de voor Corsica geldende accijnsregeling zonder enige overgang zou worden aangepast aan die welke in continentaal Frankrijk geldt. Daarom zal ik me niet scharen aan de zijde van de rapporteur, die alleen maar kijkt naar het zogenaamde belang van de interne markt, bewust voorbijgaat aan de specifieke problematiek die samenhangt met de ligging van eilanden en een belastingregeling voorstelt die totaal niet aansluit bij de situatie ter plekke. 2-071
Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. − In het algemeen steun ik de in stemming gebrachte uitzonderingsmaatregelen ten gunste van de zogenaamde ultraperifere gebieden. Die maatregelen worden gerechtvaardigd door het streven om die eilanden een meer met het vasteland vergelijkbare uitgangspositie te geven, door ze te compenseren voor de onvermijdelijk
21/10/2003 hogere kosten van vervoer over lange afstanden naar het centrum van de staat waarbij zij zijn ingedeeld. In dit geval gaat het niet om zo'n uitzonderingsmaatregel. Wat nodig is om de Azoren en Martinique te beschermen, geldt veel minder voor het meer nabijgelegen Corsica. Op dat eiland worden sigaretten geproduceerd en voor de plaatselijke consument of toerist goedkoop gehouden. De belasting van 32 procent is er bijna de helft lager dan in Frankrijk, en ook lager dan het voor de EU als geheel vastgelegde minimumniveau van 57 procent. Die uitzondering is een restant van het bewind van de van dit eiland afkomstige keizer Napoleon I Bonaparte uit 1811. Het opnieuw voortzetten van die uitzondering tot eind 2009 is niet in het belang van de volksgezondheid. Ik gun de inwoners van Corsica, die een andere taal spreken dan het Frans, graag meer zelfstandigheid en zelfs het recht op afscheiding, maar ik wil niet hun gunsten kopen door middel van het kunstmatig goedkoop houden van een ongezond genotmiddel. 2-072
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. - (PT) Ik heb tegen dit verslag gestemd, hoewel ik begrip heb voor het doel de toepassing van een verlaagd accijnstarief voor op Corsica tot verbruik aangegeven tabaksproducten te verlengen. Ik heb louter tegengestemd vanwege de methode. Volgens mij hadden wij eerst het oorspronkelijke Commissievoorstel moeten behandelen, daar het de vrucht is van weloverwogen onderhandelingen met de plaatselijke industrie en vertegenwoordigers van de branche. Ik denk dat wij in dit en in soortgelijke gevallen rekening dienen te houden met de specifieke situatie van de tabaksindustrie in de desbetreffende regio - in dit geval Corsica - zonder daarmee echter de algemene beginselen uit het oog te verliezen. De rapporteur stelt voor de uitzonderingsregeling geleidelijk aan af te schaffen teneinde in 2010 uiteindelijk hetzelfde resultaat te bereiken zonder die regeling. Theoretisch gezien lijkt dat een doeltreffende maatregel, maar in de praktijk botst het met het voornemen de plaatselijke industrie nog wat tijd te gunnen gezien de broze concurrentiekracht ten gevolge van de hogere productiekosten en de effecten van het handhaven van een groot aantal arbeidsplaatsen. 2-073
- Verslag-Redondo Jiménez (A5-0343/2003) 2-074
Savary (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst duidelijk maken hoe blij ik ermee ben dat we na een lange strijd en na de lange weg die we hebben afgelegd, eindelijk het gezond verstand hebben laten zegevieren en de begrotingslijn voor de preventie en bestrijding van bosbranden hebben veiliggesteld. Na alle branden die we in de zomer hebben gehad, met name in Portugal, zou het in mijn ogen het toppunt en zonder meer een schande voor het Europees Parlement zijn geweest als we ons niet solidair zouden hebben betoond met de Europese bosbouwers, die blootstaan aan die risico’s. Ik zou alle collega’s dan ook willen bedanken.
21/10/2003 Jammer genoeg moesten eerst deze rampzalige gebeurtenissen plaatsvinden en moest er eerst een resolutie komen waarin alle afgevaardigden zich achter de vertegenwoordigers van de zuidelijke landen hebben opgesteld, voordat we deze begrotingslijn veilig konden stellen. Ik hoop dat het beleid na 2006 nog wat genereuzer zal zijn, want hoewel die negen miljoen op zich best een groot bedrag is, zeker als we bedenken dat de desbetreffende middelen tot nu toe niet eens allemaal besteed zijn, is het waarschijnlijk niet voldoende om het hoofd te kunnen bieden aan de enorme uitdaging van de preventie van branden in de bossen in het MiddellandseZeegebied en de Zuid-Europese bossen. 2-075
Andersson, Färm, Hedkvist Petersen, Karlsson, Sandberg-Fries en Theorin (PSE), schriftelijk. – (SV) Wij hebben voor de compromisamendementen 22 tot en met 33 in het verslag over de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap (Forest Focus) gestemd. Wij zien niet graag dat de EU zich met bosbeleid bezighoudt. Naar onze mening biedt een gemeenschappelijk beleid geen enkele meerwaarde omdat de situatie in de lidstaten zo verschillend is. Voorts zijn wij van oordeel dat maatregelen ter voorkoming van bosbranden niet in deze verordening thuishoren, omdat het een milieubewakingsprogramma betreft. Bovendien bestaat het gevaar dat dergelijke maatregelen een groot deel van de middelen opslorpen ten nadele van andere bewakingsgebieden. Bosbrandpreventie is een onderdeel van plattelandsontwikkeling en zo moet het ook blijven. 2-076
Arvidsson, Cederschiöld, Grönfeldt Bergman, Stenmarck en Wachtmeister (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) De EU is niet bevoegd voor bosbeleid, maar het programma dat het Europees Parlement heeft aangenomen, betekent dat de bewaking van bossen, van de biologische diversiteit en van bosbranden gecentraliseerd wordt. De Zweedse conservatieven aanvaarden niet dat de EU via deze sluikweg bevoegdheid krijgt over bosbeleid. De bossen in Europa zijn niet vergelijkbaar. Zweden en Finland vertegenwoordigen samen 40 procent van de bosbouwproductie in de EU. In Zweden en Finland is de bosbouw de belangrijkste economische sector en dit kan geen Europese aangelegenheid zijn. Deze landen hebben een lange traditie op het gebied van economisch en ecologisch duurzaam bosbeheer. Onze bossen vertonen niet dezelfde biologische diversiteit als de bossen in Zuid-Europa. Dit ligt uiteraard aan de natuurlijke omstandigheden als gevolg van het koudere klimaat. Wij vinden het niet nodig het bosbeheer te centraliseren. Initiatieven om bosbranden te voorkomen kunnen wij echter wel steunen. Bossen zijn in tegenstelling tot lucht en water niet grensoverschrijdend.
31 De Zweedse conservatieven zullen over de Zweedse bossen blijven waken. 2-077
Eriksson, Frahm, Krarup, Herman Schmid, Seppänen en Sjöstedt (GUE/NGL), schriftelijk. – (SV) Wij stemmen tegen het onderhavige verslag. Wij zijn van mening dat een communautair bosbeleid niet wenselijk is. Problemen in verband met bosbranden en de financiering van bosbrandbestrijding moeten op nationaal niveau of via rechtstreekse samenwerking tussen de betreffende lidstaten worden opgelost. 2-078
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Ik betreur het dat het goedgekeurde compromis voor de preventie van bosbranden en de financiering van het Forest Focusinitiatief een stap terug betekent in vergelijking met de door ons gesteunde oorspronkelijk voorstellen van de rapporteur. Met de goedkeuring van het compromis in de plenaire vergadering is het evenwicht verloren gegaan in dit verslag, waarin ingrijpende en verderstrekkende amendementen stonden over de follow-up en de verdere ontwikkeling van preventiemaatregelen tegen bosbranden. Wij weten dat het compromis beoogt positieve onderhandelingen met de Commissie en de Raad te garanderen, maar op het oorspronkelijke voorstel om het programma met 15 miljoen euro te verhogen is nu wel 6 miljoen gekort. Het valt eveneens te betreuren dat de financiering van de preventiemaatregelen minder omvangrijk dan nodig is, terwijl er geen duidelijk mandaat is. Gezien de rampzalige bosbranden van de afgelopen zomer en de noodzaak de nodige gelden voor het behoud van het bosbestand in de Europese Unie te verzekeren, valt de terughoudendheid van de Raad en van bepaalde nationale delegaties in het Europees Parlement niet te begrijpen. Dit compromis staat ver af van het standpunt van het Parlement in zijn resolutie van 4 september jongstleden over de gevolgen van de hete zomer. 2-079
Mathieu (EDD), schriftelijk. – (FR) De branden hebben enorme schade aangericht in de droge regio’s in Spanje, Portugal en Zuid-Frankrijk, waar het deze zomer extreem weinig heeft geregend. Ook andere regio’s, zoals de Vogezen, hebben geleden onder de hittegolf. Ik ben er dan ook vóór dat brandbestrijding als aandachtspunt wordt opgenomen in Forest Focus, ook al blijft het beste brandbestrijdingsinstrument volgens mij de verordening inzake duurzame ontwikkeling. Met een jaarlijks bedrag van 450 miljoen euro komt de bosbouw in die verordening ruimschoots aan bod. De begroting van Forest Focus steekt daar tamelijk schril bij af: door het compromis binnen het Coreper is er over een periode van vier jaar slechts een bedrag van 61 miljoen euro beschikbaar voor de financiering van maatregelen in de vijftien lidstaten! De bosbrandpreventie zal daar weinig mee opschieten.
32 Zeker als we bedenken dat van dat bedrag ook nog andere maatregelen betaald moeten worden, zoals de maatregelen om de geharmoniseerde verzameling, verwerking en evaluatie van gegevens te bevorderen en het inzicht in bossen te vergroten. Naar mijn mening moet Forest Focus de verordening aanvullen door de verzameling van gegevens over bossen, en geen concurrentiestrijd met die verordening aangaan of zich zelfs daarvan in de plaats stellen. Tot slot werpt zich de vraag op hoe opportuun het is om nog meer taken onder te brengen bij Forest Focus, een verordening die nu al overbelast is en nu al kampt met ontoereikende financiële middelen. Zijn we wel echt gefocust op onze bossen? 2-080
Queiró (UEN), schriftelijk. - (PT) De belangrijkste vraag tijdens het debat was of de preventie van bosbranden deel uit moet maken van de verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling of weer moet worden opgenomen in Forest Focus. Het is een feit dat de preventie van bosbranden deel uitmaakte van het hoofdstuk bosbouw in de genoemde verordening van 1999. De Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten heeft zich terecht achter de wens van de rapporteur geschaard om de bestrijding en de preventie van bosbranden in Forest Focus op te nemen, samen met een aanzienlijke verhoging van de kredieten voor dat beleid. Bepaalde lidstaten, met name uit het noorden van Europa, zijn zich blijven verzetten tegen het opnemen van deze elementen in Forest Focus. In het noorden van Europa lost het klimaat veelal grotendeels het bosbrandprobleem op. Het verschrikkelijke schouwspel van de bosbranden gedurende de afgelopen zomer heeft de leden gedwongen te stemmen voor meer kredieten en voor een aparte “brandbevoegdheid”. Daarom heb ik mijn stem gegeven aan dit verslag dat ik een bevredigend compromis vind, waar de aangenomen amendementen niet vreemd aan zijn. 2-081
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. - (PT) De stemming van vandaag vormt de afronding van een lang parlementair traject dat begonnen is met de eerste lezing die in februari is beëindigd. Ik wil mevrouw Redondo Jiménez nogmaals feliciteren met haar uitstekend en volhardend werk, waarvoor ik haar ook wil danken. Ik ben verheugd over de belangrijke stappen vooruit in de standpunten van de Raad en de Commissie, waardoor wij vandaag een bevredigend compromis voor ons hebben liggen. De basis van dit compromis zijn een aantal amendementen in het verslag, die onder andere mijn fractie heeft ondertekend. Ik wil de punten in herinnering roepen waarvoor wij in het kader van Forest Focus het hardst hebben gestreden: meer geld op de begroting, het beter tot uitdrukking laten komen van het subsidiariteitsbeginsel en vooral het opnemen van een begrotingslijn voor de preventie van bosbranden.
21/10/2003 Nadat er jarenlang op grond van de vorige verordening stappen in de goede richting zijn gezet, zou het onbegrijpelijk zijn indien Forest Focus nu het thema bosbrandpreventie links zou laten liggen. Sterker nog: het zou volstrekt onduldbaar zijn in het licht van de harde lessen die wij van de zomer met de zoveelste ramp hebben geleerd. Ik had verder willen gaan, maar alles welbeschouwd en ook omdat een bemiddelingsprocedure met alle vertragingen en onzekerheden van dien ons het hele jaar 2003 gekost zou hebben, juich ik het toe dat de Raad en de Commissie op de kernpunten tegemoet zijn gekomen aan de aanhoudende bezwaren van het Parlement. 2-082
Sacrédeus (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) Ik heb tegen het verslag gestemd, omdat de EU volgens het subsidiariteitsbeginsel eigenlijk geen eigen bosbeleid heeft of mag hebben. De bedoeling van het verslag is in de eerste plaats middelen uit te trekken (67 miljoen euro of ruim 600 miljoen Zweedse kronen) voor Portugal en Spanje die vaak door bosbranden geteisterd worden. Dit is weliswaar een lovenswaardig initiatief, maar algemene financiële steun voor bosbranden is geen Europese aangelegenheid. 2-083
Stirbois (NI), schriftelijk. – (FR) Het verslag-Redondo Jiménez geeft een exacte beschrijving van de toestand van onze bossen, maar draagt jammer genoeg geen concrete oplossingen aan voor bescherming en bewaking. Als afgevaardigde uit de regio Provence-Alpes-Côte d’Azur heb ik me bijzonder boos gemaakt over de bosbranden, die deze zomer ruim 60.000 hectare in de as hebben gelegd in Frankrijk, vooral in de departementen Var en Haute-Corse. Gebleken is dat het overgrote deel van die branden het gevolg was van criminaliteit. Pyromanen en personen die op de achtergrond betrokken zijn bij dergelijke daden, moeten dan ook strenger worden gestraft. Alle betrokkenen willen dat de daders van deze misdrijven strafrechtelijk worden vervolgd, en zijn het erover eens dat er meer aandacht moet komen voor bosbrandpreventie en bescherming van de bossen, een nationaal erfgoed waar we gezamenlijk verantwoordelijk voor zijn. Daarnaast zijn we van mening dat werkzaamheden in bossen beschouwd moeten worden als een openbare dienst van algemeen belang en dus financieel ondersteund moeten worden, omdat ze niet winstgevend zijn. Boseigenaren zouden eveneens financiële en fiscale voordelen moeten krijgen als aanmoedigingspremie voor onderhoud en verwijdering van struikgewas. Particuliere boswachters die in brandbestrijding zijn gespecialiseerd, zouden dit werk kunnen doen.
21/10/2003 Dat is pas echt milieubeleid! Ik zou willen afsluiten met de volgende vraag: krijgt Frankrijk, net als Portugal, recht op steun uit het nieuwe Europese solidariteitsfonds? 2-084
- Verslag-De Sarnez (A5-0336/2003) 2-085
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, wij zaten in de toekomst en u was erevoorzitter geworden van de grote Partij van de Gepensioneerden, die in heel Europa kon rekenen op 30 procent van de stemmen. U kwam op mij af, in uw hoedanigheid van erevoorzitter, en mij bij de arm nemend, zei u: “Beste Fatuzzo, het is je plicht en ikzelf raad je ook aan om te stemmen voor het verslag van mevrouw De Sarnez over masteropleidingen ERASMUS MUNDUS, voor culturele uitwisselingen tussen jongeren. Maar dat niet alleen: je moet voorstellen om een senior master Fatuzzus Mundus, ik herhaal, een senior master Fatuzzus Mundus, in het leven te roepen, zodat in Europa ook interculturele uitwisselingen tussen gepensioneerden tot stand kunnen komen”. Denkt u dat daar iets van terecht komt of blijft het bij een droom? 2-086
Bastos (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Na de onderhandelingen met de Raad en de Commissie heeft de rapporteur amendementen ingediend op haar aanbeveling voor de tweede lezing om het programma ERASMUS MUNDUS in overeenstemming te brengen met de nagestreefde doelstellingen. Het programma is een essentieel instrument voor de uitwisseling en samenwerking in het hoger onderwijs. Daarom verdienen alle maatregelen die een efficiënte toepassing van het programma mogelijk maken onze steun. De masteropleidingen in het kader van ERASMUS MUNDUS moeten gelijkstaan staan met kwaliteit. Daarom dient de selectie van die opleidingen gebaseerd te zijn op de kwaliteit van het curriculum en de opvang van de studenten. De bevordering van de talendiversiteit is een van de kerndoelen van dit programma. Tijdens hun masteropleiding dienen de studenten in ieder geval de mogelijkheid te krijgen de taal te bezigen van twee landen wier onderwijsinstellingen deelnemen aan deze masters. Het financieel kader voor de uitvoering van het programma is essentieel voor het garanderen van het welslagen ervan. Hoewel de Raad zich uitgesproken heeft voor een bedrag van 180 miljoen euro, is die som niet voldoende. Vandaar onze steun voor het verzoek de kredieten te verhogen tot 230 miljoen euro. 2-087
Darras (PSE), schriftelijk. – (FR) Een voorstel voor 250 Europese, interuniversitaire masters met kwaliteitslabel (masters van ERASMUS MUNDUS) en steun van de Europese Unie, studiebeurzen verstrekken aan 4200 postdoctorale studenten uit derde landen en een beurs
33 aanbieden aan 1000 docenten uit derde landen die naar Europa worden genodigd: een ambitieus programma dat vraagt om ambitieuze middelen. Het mag duidelijk zijn dat de middelen die voor dit nieuwe instrument worden uitgetrokken niet ten koste mogen gaan van de bestaande programma’s, maar toch zijn de aanvankelijk door de Commissie en de Raad vastgestelde begrotingen van respectievelijk 200 en 180 miljoen euro duidelijk te mager om dit nieuwe instrument voor uitwisseling en samenwerking in het hoger onderwijs volledig tot zijn recht te laten komen. En er staat heel wat op het spel: het gaat immers niet alleen om de versteviging van de banden tussen de Europese universiteiten, maar ook om de vergroting van het concurrentievermogen van het hoger onderwijs door het aantrekkelijker te maken voor studenten en docenten uit de rest van de wereld. Het taalaspect komt overal om de hoek kijken: zowel het belang van de verscheidenheid van talen in de Unie als de noodzaak voor studenten uit derde landen om tenminste twee talen van de Europese Unie te kennen, verdienen vermelding in dit verband. 2-088
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Hoewel het Europees Parlement het bij dit voorstel eens is met de Commissie wil het de kredieten voor dit programma verhogen tot 230 miljoen euro, terwijl de Raad niet meer dan 180 miljoen wil uittrekken. Dit programma gaat verder dan het traditionele ERASMUS-programma. Het gaat hier om masteropleidingen die zich niet tot Europa beperken maar de hele wereld bestrijken. De achterliggende logica van het programma is het perspectief van een geïntegreerde ruimte voor het hoger onderwijs in Europa als een Europese onderwijsmarkt met een speciale plaats voor masteropleidingen. Aan de andere kant worden minder draagkrachtige studenten bij dergelijke programma’s over het algemeen dubbel gediscrimineerd en kunnen zij er nauwelijks van profiteren, daar die programma’s niet alle kosten dekken. De ervaring die is opgedaan met andere programma’s, vooral met het traditionele ERASMUSprogramma, heeft dat al aangetoond. Dat het zo moeilijk is om de gelden voor ERASMUS MUNDUS te verhogen bewijst dat het bestrijden van die discriminatie geen doel is en daardoor verandert er niets aan de beperkte toegang tot het programma, waar wij het niet mee eens zijn. Het is dan ook belangrijker te weten voor welke studenten de gelden van ERASMUS MUNDUS bestemd zijn dan naar welke universiteiten het geld precies gaat. De bedragen voor studiebeurzen en de genoemde “kwaliteit van de opvang van studenten” voldoen bij lange na nog niet aan de noodzaak de sociale basis van de ERASMUS-studenten en de ERASMUSdocenten te verbreden, hetgeen wij betreuren. 2-089
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. - (PT) Ik heb voor dit verslag gestemd, omdat ik van mening ben dat het verbeteren van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het begrip tussen de verschillende culturen via samenwerking tussen de lidstaten en met derde landen prioriteiten van de Europese Unie moeten
34 zijn. Dat spoort met de wens dat de Unie meer solidair is en werkelijk oog heeft voor de rest van de wereld. In dat verband vind ik het van fundamenteel belang dat er kennis- en partnerschapsnetwerken tot stand komen die de grenzen van de Europese Unie overschrijden. Hetzelfde geldt voor de uitreiking van diploma’s waarbij instellingen voor hoger onderwijs uit meer dan een lidstaat betrokken zijn. Het creëren van een master ERASMUS MUNDUS is van enorm belang. Er zullen uniforme criteria gelden voor de vereisten inzake het niveau - met het waarmerk en de steun van de Europese Unie - terwijl het belang van de talendiversiteit tot uiting komt in het feit dat studenten uit derde landen minimaal twee in de Europese Unie gebezigde talen moeten beheersen. Het voorstel het voor het programma uitgetrokken bedrag te verhogen zodat het programma de gestelde doeleinden kan bereiken, verdient onze speciale steun. Het programma biedt inderdaad “een nieuwe visie op het hoger onderwijs in Europa” en stelt buitenlandse studenten in de gelegenheid een “rondreis door Europa” te maken. Bij de herziening van de bestaande uitwisselingsprogramma’s is het daarom van belang rekening te houden met deze nieuwe dimensie van het hoger onderwijs in Europa. 2-090
Roure (PSE), schriftelijk. – (FR) Door vandaag een nieuw instrument voor uitwisseling en samenwerking in het hoger onderwijs aan te nemen, geven wij een positief signaal af aan studenten en docenten uit derde landen in de rest van de wereld: wij stellen ons open en zorgen voor goede opvang. Dit ERASMUS MUNDUS-programma biedt een nieuwe visie op het hoger onderwijs in Europa, aangezien buitenlandse studenten in de gelegenheid worden gesteld een "rondreis door Europa" te maken langs twee of drie verschillende universiteiten of grandes écoles. Dankzij de term master van ERASMUS MUNDUS zal de in de Europese Unie aangeboden opleiding overal gemakkelijk herkenbaar zijn. Studenten hebben zo de garantie van een opleiding en opvang van hoge kwaliteit. We moeten ons hoger onderwijs aantrekkelijk maken. De bevordering van de talenkennis vóór en tijdens het verblijf van de studenten of universitaire docenten uit derde landen moet krachtig worden ondersteund. Wij hopen van harte dat de Raad zal instemmen met het voor dit programma voorgestelde budget van 230 miljoen euro, een passend bedrag gezien de ambities van het programma. Het gaat immers om meer dan vierduizend studenten uit derde landen en bijna duizend docenten die tot 2008 profijt zouden moeten gaan hebben van dit programma. In mijn verslag over de voorwaarden voor de komst en het verblijf van ingezetenen uit derde landen die in de EU komen studeren, heb ik verwezen naar de Verklaring
21/10/2003 van Bologna van juni 1999, waarin wordt gesteld dat de vitaliteit en doeltreffendheid van beschavingen overal wordt afgemeten aan de intellectuele uitstraling naar andere landen. 2-091
- Verslag-Mauro (A5-0314/2003) 2-092
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik zat in Parijs, een nacht in de Moulin Rouge: wervelende shows met topless danseressen, een prachtig schouwspel. Ineens staat daar midden tussen die danseressen de enige mannelijke danser. Ik kijk naar hem: het was de heer Mario Mauro. Hij danste met de lichtvoetigheid van Fred Astaire en zong met de stem van Frank Sinatra. Op een gegeven moment stokt de muziek en Mario Mauro, danser van de Moulin Rouge, draait zich naar mij om en zegt: “e-jumelage in het voortgezet onderwijs: met mijn verslag lukt dat.” Kon ik dus tegen dit verslag stemmen, mijnheer de Voorzitter, na de prestatie die ik hem daar zag leveren? 2-093
Bastos (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het eLEARNING-programma worden dezelfde prioriteiten onderstreept als die welke in eerste lezing door het Europees Parlement zijn goedgekeurd. Dat is uiteraard een goede zaak. Ik kan echter niet instemmen met het voorstel van de Raad om voor het meerjarenprogramma in totaal slechts 33 miljoen euro uit te trekken. Dat is volkomen ontoereikend. Een tekort aan middelen zal het welslagen van de hele onderneming bemoeilijken. Bovendien zal het programma in die omstandigheden niet tijdig op gang kunnen worden gebracht. Daarom stelt de rapporteur voor om minimaal 44 miljoen euro beschikbaar te stellen. Dat is een redelijk bedrag dat in overeenstemming is met de beoogde doelstellingen. Hoofddoel is de integratie van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa, met het oog op het bevorderen van: - de interculturele dialoog; - de talenkennis; - levenslang leren; - en de uitwisseling van goede praktijken. Ik heb voor het verslag gestemd omdat met dit programma een belangrijke stap voorwaarts wordt gezet in de ontwikkeling van de kennismaatschappij. 2-094
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Ook wij willen uiteraard dat de onderwijs- en opleidingsstelsels profiteren van informatie- en communicatietechnologieën, en van al hetgeen het Europees eLEARNING-programma te bieden heeft. Maar terwijl de Europese instellingen veel waarde hechten aan programma’s die worden voorgesteld als het toppunt van vooruitgang, gaat het onderwijs, en zelfs het basisonderwijs, voor kinderen uit de werkende klasse
21/10/2003 overal in Europa achteruit. Kijk alleen al naar Frankrijk: het analfabetisme neemt toe, het vermogen om correct te spreken en eenvoudige rekensommen te maken neemt af. De reden is simpel: bij gebrek aan voldoende middelen is er ook een gebrek aan leerkrachten, onderwijsassistenten en ondersteunend personeel. Regeringen geven liever vette subsidies aan werkgevers en verlagen de budgetten voor de sociale sectoren, waaronder het openbaar onderwijs. De hightech mag misschien dan een klein beetje terrein winnen in het particulier onderwijs, het openbaar onderwijs gaat achteruit bij gebrek aan middelen. Hierdoor wordt een complete generatie kinderen en jongeren uit de arbeidersklasse zelfs het meest basale onderwijs onthouden, om maar te zwijgen van onderwijs dat die naam verdient en gepast is gezien de rijkdom van het continent. Want ook hier is het weer de werkende klasse die de prijs betaalt voor de asociale keuzes van regeringen die alleen maar opkomen voor de belangen van de bevoorrechten en rijken. 2-095
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Het verslag beoogt enerzijds het beleid tot ontmanteling van het face-to-face onderwijs en anderzijds dat van de onder de multimedia-industrie ressorterende productie van onderwijs- en leermateriaal voort te zetten en te versterken. Daarbij worden de ervaringen en beleidslijnen van landen waar de privatisering van scholen en de commercialisering van het onderwijs reeds vergevorderd zijn als “voorbeeld” genomen. In die landen hebben de multimediabedrijven inmiddels heel wat ervaring opgedaan, zozeer zelfs dat zij een belangrijke rol spelen op zowel economisch als cultureel gebied. In het verslag wordt op verschillende vlakken steun verleend voor maatregelen die bijdragen aan de ontmanteling van het traditionele onderwijs, en met name van het face-to-face onderwijs. Die maatregelen zullen samen met de ontoereikende financiering van de onderwijsinstellingen tot de ondergang van het openbaar onderwijs leiden. Zij zetten het licht op groen voor de ontwikkeling van informele particuliere initiatieven, met inbegrip van het afstandsonderwijs. Als schoolopleiding zijn deze onderwijsvormen van generlei waarde. Bovendien bevorderen zij de aanwerving op ad hocbasis van werknemers die in dergelijke informele “onderwijsstelsels” hun vorming hebben genoten. Er heerst nog steeds twijfel over de samenstelling van het adviescomité dat de Commissie moet adviseren en dat natuurlijk zal bestaan uit “deskundigen”. Dat betekent dat het gezag en de representativiteit van de regeringen zullen worden omzeild. Het gezamenlijke effect van de diverse programma’s – eLEARNING, LEONARDO, SOCRATES, enzovoorts – dreigt te leiden tot een beperking van de bewegingsruimte en het gezag van de lidstaten en de onderwijsinstellingen, waardoor de educatieve dimensie op de achtergrond wordt geschoven en niet langer de nodige aandacht krijgt.
35 2-096
Marques (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) Ik feliciteer de heer Mauro met zijn wetgevingsresolutie betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot goedkeuring van een meerjarenprogramma (2004-2006) voor de doeltreffende integratie van informatie- en communicatietechnologie in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa (eLEARNING-programma), die ik ten volle onderschrijf. Met name het voorstel om de integratie van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa te bevorderen lijkt mij onontbeerlijk, aangezien dat zal leiden tot meer kwaliteit en betere toegangsmogelijkheden. Ik wil hier nog aan toevoegen dat de inspanningen van het Europees Parlement om de totale begroting van het meerjarenprogramma op te trekken volkomen gerechtvaardigd zijn. Dat is immers de enige manier om de doelstellingen en de ambities van het programma te verwezenlijken. 2-097
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. − (PT) Samen met de rapporteur ben ik van oordeel dat de Europese doelstellingen van sociale cohesie en interculturele dialoog concreet moeten worden ingevuld en bevorderd. Dat is de enige manier om de "digitale kloof" te bestrijden die met name het gevolg is van het gebrek aan stimuleringsmaatregelen voor levenslang leren, de snelle ontwikkeling van de technologieën en de economische (en zelfs fysieke) problemen waarmee vele burgers worden geconfronteerd. Ik ben mij ervan bewust dat het onderwijs een Europese dimensie moet krijgen. Daarom is het volkomen gerechtvaardigd dat de communautaire programma’s en instrumenten en de acties van de lidstaten beter op elkaar worden afgestemd. Dit streven naar samenwerking mag evenwel niet uitmonden in een inmenging in de beleidsvoering van de lidstaten, met name wat betreft de opstelling en de inhoud van de schoolprogramma’s. Anders lopen wij het risico dat de dialoog tussen culturen wordt vervangen door een filosofie van het eenheidsdenken. De daadwerkelijke verbetering van de beschikbare producten en diensten, de zekerheid van een doeltreffende verspreiding en de uitwisseling van goede praktijken zijn elementen die het voorstel van de rapporteur om de begroting van het meerjarenprogramma te verhogen volkomen rechtvaardigen. Deze verhoging zal ons immers in de gelegenheid stellen de doeltreffende integratie van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën in de onderwijs- en beroepopleidingsstelsels in Europa te bevorderen. Het verheugt mij dat er wordt aangedrongen op het belang van Europese virtuele campussen en e-jumelage van Europese scholen. Dergelijke maatregelen zullen meer bijdragen aan de stapsgewijze ontwikkeling van
36 een authentieke en pluriforme Europese geest dan de politieke verklaringen en de juridische en institutionele constructies die buiten de volkeren en de staten om tot stand komen. Ik heb uiteraard voor dit verslag gestemd. 2-098
- Verslag-Maaten (A5-0335/2003) 2-099
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Ik was op vakantie, aan zee. Op het strand zag ik collega Jules Maaten: bruinverbrand, een expert in zwemmen en surfen, maar kennelijk ook nog steeds politicus en Parlementslid, want op een gegeven moment hield hij een toespraak voor een groep gepensioneerde zwemmers die in groten getalen waren gekomen om naar hem te luisteren. Hij had het over zijn richtlijn. Hij zei dat hij schoon zeewater wilde, en allemaal hingen zij aan zijn lippen. Ik zag echter dat hij zijn blik richtte op de zee, waar knappe vrouwen rondzwommen, welgevormd als de actrices van Baywatch. Ik zag dat hij alleen maar oog voor die dames had. Toen bekroop mij een twijfel: hij vraagt toch niet om schoon en helder water zodat hij beter kan zien wie erin zwemt? Ik ben er niet uitgekomen, maar natuurlijk heb ik wel voor zijn verslag gestemd. 2-100
Andersson, Hedkvist Petersen, Karlsson, SandbergFries en Theorin (PSE), schriftelijk. – (SV) Wij stemmen voor de amendementen 76 en 19, maar tegen de amendementen 5 en 7. Wij zijn van mening dat de definitie van zwemwater eenvoudig en duidelijk moet zijn en zo weinig mogelijk ruimte voor interpretatie moet laten. Door het gebrek aan een dergelijke definitie biedt de richtlijn geen enkele rechtszekerheid. Voorts zijn wij van mening dat een richtlijn onmogelijk een onbeheersbaar aantal badzones kan bevatten. Bovendien zijn wij tegen de uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn tot andere wateractiviteiten dan zwemmen. Dit zou onredelijke eisen aan de gemeenten stellen die dan ook monsters moeten afnemen voor andere sporten, waarvoor het seizoen langer kan duren dan het eigenlijke zwemseizoen. Tot slot vinden wij het belangrijk dat tijdelijke verontreiniging in de richtlijn is opgenomen, maar met een duidelijke definitie van wat onder een tijdelijke verontreiniging wordt verstaan en met een beperkte toegelaten maximumduur voor dergelijke soorten verontreiniging. Doordat het resultaat van de stemming over deze punten niet met ons standpunt overeenkwam, hebben wij besloten in de eindstemming tegen het voorstel voor een richtlijn te stemmen. 2-101
Eriksson, Krarup, Herman Schmid, Seppänen en Sjöstedt (GUE/NGL), schriftelijk. – (SV)
21/10/2003 Waterkwaliteit is een belangrijk milieuaspect en daarom is het goed en noodzakelijk dat de EU een kaderrichtlijn over water 2000/60/EG heeft aangenomen. In de kaderrichtlijn stelt ze de algemene lijnen voor bescherming van allerlei soorten water vast (water in rivieren en zeeën alsook kust- en grondwater). Het is echter niet belangrijk dat de EU een richtlijn opstelt die de kwaliteit van het zwemwater regelt. Dit is een voorbeeld van een situatie waarin de EU zich bezighoudt met nutteloze details die nog niet eens grensoverschrijdend zijn. In plaats daarvan benadrukken wij de onafhankelijke rol van de gemeenten en lidstaten op dit gebied. 2-102
Goebbels (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb me onthouden van stemming over het richtlijnvoorstel betreffende de kwaliteit van het zwemwater. Ik denk niet dat deze richtlijn echt nodig is, en zeker niet met een dergelijke overdaad aan details. Dit is het bureaucratische Europa in zijn volle glorie! Bestaat er niet zoiets als het subsidiariteitsbeginsel om de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het zwemwater over te laten aan nationale of regionale overheden? 2-103
Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. − In dit Parlement leeft bij velen de opvatting dat de EU zich minder moet bezighouden met bescherming van de gezondheid op de werkplek of met milieuvervuiling. Dat bleek eerder bij de stemmingen over mijn voorstellen inzake ziekmakende stoffen als asbest en oplosmiddelen in verf. De EU-bemoeienis beperkt zich tot druk om de kosten van de gezondheidszorg te verlagen, tot uitvoering van het Stabiliteitspact dat de waarde van de euro moet ondersteunen. Alleen toen ik aandrong op ingrijpende maatregelen tegen bij het oprukken van de nieuwe ziekte SARS ontstond er kortstondige bijval voor een actiever beleid. Vandaag gaat het om de kwaliteit van het zwemwater. Op het eerste gezicht meer iets dat alleen de gemeenten en provincies aangaat. Nu veel mensen in meren en zeeën ver van huis baden en zwemmen, bestaat er echter een goede reden om internationaal geldende veiligheidsnormen in te voeren. Het is opmerkelijk dat de liberale fractie voorstelt om het verslag van de liberale rapporteur hierover, en daarmee natuurlijk ook de richtlijn die de kwaliteit van het milieu en de menselijke gezondheid moet beschermen tegen chemische en microbiologische besmetting, te verwerpen. Voor het geval dat dat niet lukt, worden bovendien nog amendementen achter de hand gehouden om de normen voor verontreiniging te verlagen. Ik heb mijn fractie geadviseerd om vóór te stemmen nadat deze afzwakkingen verworpen zijn. 2-104
Piscarreta (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) In Portugal, dat synoniem is met kwaliteitstoerisme, hebben in 2003 169 stranden de blauwe vlag gekregen. Alleen al in de Algarve waren het er 47, met inbegrip van een rivierstrand. Deze resultaten zijn een duidelijk bewijs van de kwaliteit van het kustbeheer en de inzet van de
21/10/2003 plaatselijke autoriteiten, met name wat betreft de riolering, waterreserves en verontreiniging. Er is niet alleen heel wat technische en wetenschappelijke vooruitgang geboekt op het gebied van de watercontrole, maar bovendien worden wij geconfronteerd met een nieuwe realiteit die wij zeker niet uit het oog mogen verliezen. Het toerisme heeft nieuwe recreatieve activiteiten voor zomergasten in het leven geroepen. Behalve baden kunnen toeristen ook surfen, windsurfen, zeilen, enzovoorts. In de Algarve neemt de belangstelling van jongeren voor deze nieuwe formules voortdurend toe. Ik ben dan ook van oordeel dat deze activiteiten in de huidige regeling moeten worden opgenomen, ondanks het feit dat zij op een grotere afstand van de kust plaatsvinden. Daarom pleit ik voor een verruiming van het begrip "bader". Dat mag niet beperkt blijven tot zwemmers als zodanig, maar moet ook van toepassing zijn op watersportbeoefenaars. Tenslotte wil ik u er, vanuit mijn ervaring als burgemeester, op attenderen dat de gezondheid en de waterkwaliteit een voorlichtingscampagne waard zijn. Het gaat daarbij om een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Europese Unie, de lidstaten, de regio’s en de lokale overheden. Wij mogen de lokale autoriteiten niet laten opdraaien voor de onderhoudskosten van water van goede kwaliteit. Ook het economisch verlies van gebieden die gedurende bepaalde tijd niet voldoen aan de kwaliteitsnormen valt onder deze noemer. 2-105
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. − (PT) Ofschoon ik bij de eindstemming tegen het verslag heb gestemd, onderschrijf ik een groot deel van de amendementen op het document van de Europese Commissie dat een modernisering van de richtlijn inzake zwemwater uit 1976 inhoudt. Ik steun met name het voorstel om het publiek informatie te verstrekken over de waterkwaliteit via een eenvoudig gestandaardiseerd systeem van waarschuwingssymbolen. Het is aan de autoriteiten en de toeristische diensten om deze taak te vervullen. Ook plaatsen voor lozing van stedelijk afvalwater die in de buurt van zwemgebieden gelegen zijn, mogen daarbij niet uit het oog worden verloren. Wat de talen betreft waarin deze informatie beschikbaar moet komen, heeft de rapporteur geen gevolg gegeven aan het beginsel dat hij aanvankelijk had geformuleerd. Ik vind het echter onontbeerlijk dat de informatie in meerdere talen wordt verstrekt, niet alleen in het Engels en het Frans. Ik heb ook voor amendement 19 gestemd, waarin het probleem van de tijdelijke verontreiniging aan de orde wordt gesteld. De bescherming van baders is uiteraard van wezenlijk belang voor zowel de volksgezondheid als de kwaliteit van de toeristische dienstverlening in Europa. Ik ben
37 echter van oordeel dat de tekst te ver gaat en niet in overeenstemming is met het subsidiariteitsbeginsel. Daarom heb ik het verslag niet in zijn geheel kunnen steunen. 2-106
Sacrédeus (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) De EU toont zich bemoeiziek door de regels voor zwemwater aan te scherpen en ze bovendien uit te breiden tot andere vormen van recreatief watergebruik. Volgens het subsidiariteitsbeginsel zou dit tot de bevoegdheid van de gemeenten en lidstaten moeten behoren, omdat afvalwater slechts zelden grensoverschrijdende problemen veroorzaakt. Hoe moeten deze slecht doordachte, centralistische en dure EU-regels in de praktijk werken en gefinancierd worden in een land als Zweden met zijn 95 000 meren en honderden mijlen kust? Met mijn fractie, de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en Europese democraten, heb ik in de eindstemming tegen dit voorstel gestemd en vóór amendement 59 dat de verwerping van het voorstel als geheel beoogt. Teneinde de administratieve en financiële gevolgen van de richtlijn voor de Zweedse gemeenten te beperken, heb ik het verworpen amendement 76 ondertekend: om als badzone gedefinieerd te worden moet zo’n zone "meer dan honderd baders per dag tellen gedurende minstens twintig dagen per jaar en moet deze door de bevoegde autoriteiten als badzone zijn aangeduid." 2-107
- Verslag-Sacconi (A5-0290/2003) 2-108
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Vanochtend ben ik naar Straatsburg gekomen met het vliegtuig dat om 7.00 uur van Milaan Malpensa vertrekt. Ik was nogal soezerig en zat in de auto met mijn collega’s Napolitano en Fiore, die net als ik uit Milaan kwamen. Ik deed mijn ogen even dicht en kreeg een soort visioen. Wat zag ik, Voorzitter? Ik zag dat wij in het Europa van 2050 waren. Overal stonden prachtige bloemen, in alle kleuren en veel groen erbij. De mensen waren heel lief en aardig tegen elkaar, er waren geen oorlogen meer. Iedereen was gelukkig temidden van al die bloemen. Ik was werkelijk verbluft en om er meer van te weten sprak ik iemand aan die toevallig langs kwam lopen: het was de heer Sacconi, rapporteur van dit verslag. Hij zei tegen mij: “Weet je, ondanks alles wat in het verleden is gedaan, is het broeikasgas alleen maar toegenomen, het is erger en erger geworden. De hele aarde is onderhand één grote broeikas vol bloemen, maar op die manier zijn de mensen wel veel aardiger geworden”. Nu, ik heb dus wel voor dit verslag gestemd, maar ik blijf toch met een twijfel zitten, mijnheer de Voorzitter: is het misschien niet beter dat we het broeikasgas maar laten toenemen en de natuur maar gewoon haar gang laten gaan? 2-109
38
21/10/2003
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Dit Commissievoorstel is gericht op de invoering van een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap, met het oog op de tenuitvoerlegging van het Protocol van Kyoto bij het raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering. Van de talloze elementen die in de tekst aan bod komen, zijn er enkele die bijzondere aandacht verdienen:
het openbaar vervoer per spoor, over zee en over rivieren tot ontwikkeling worden gebracht. In productieprocessen en consumptiepatronen moet er meer aandacht komen voor milieuaspecten. Tot slot moeten er andere keuzes worden gemaakt op energiegebied, te beginnen met energiebesparing, het zoeken naar nietvervuilende en hernieuwbare energieoplossingen en de uitbanning van kernenergie.
- het lijdt geen twijfel dat er dringend maatregelen moeten worden genomen die op objectieve en rationele wijze bijdragen aan de beperking van de uitstoot van broeikasgassen, maar aan de andere kant is het van wezenlijk belang dat de doelstelling van emissievermindering niet gemystificeerd of gecommercialiseerd wordt;
2-111
- de Commissie laat geen twijfel bestaan over haar voornemen om via een gemeenschappelijk beheer van verontreinigende emissies een reeks voorwaarden vast te stellen die onontbeerlijk zijn voor de totstandkoming van de markt voor emissierechten. Zoals zij al eerder heeft geprobeerd, wil de Commissie het beheer van de verplichtingen die de landen in het kader van het Protocol van Kyoto zijn aangegaan naar zich toe trekken. Het Europees Parlement ziet zich dus opnieuw genoodzaakt deze ambitie terug te schroeven om de prerogatieven van de lidstaten op dit gebied en in het kader van hun internationale verplichtingen te vrijwaren. Tenslotte ben ik van oordeel dat het ernstige probleem van de luchtverontreiniging niet kan worden opgelost zonder onderzoek naar andere energievormen. Hernieuwbare energiebronnen nemen in dit verband uiteraard een centrale plaats in. 2-110
Krivine en Vachetta (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) In deze nieuwe discussie over een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de tenuitvoerlegging van het Protocol van Kyoto dreigt het alweer te blijven bij een aantal vrome wensen, als er niet wordt gekozen voor een offensievere en minder vrijblijvende aanpak. Wij hebben vóór de amendementen gestemd die het mechanisme dwingender en krachtiger moeten maken. Want zoals op tragische wijze is gebleken bij de recente hittegolf, vergt de situatie van het klimaat méér dan halve maatregelen. Maar het gaat om meer dan regelgeving alleen: we moeten nadenken over andere ontwikkelings- en productiemodellen. We kunnen niet toestaan dat de markt ons zijn op productie gerichte wetten en criteria oplegt. Integendeel: we moeten van deze onderwerpen juist een echt maatschappelijk issue maken waar iedereen zich over uitspreekt, we moeten nadenken over een ander vervoersbeleid in Europa en nog slechts een marginale rol toekennen aan het wegvervoer, een van de voornaamste bronnen van de uitstoot van broeikasgassen. Via Europabreed overheidsbeleid moet
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. − (PT) Dit verslag maakt deel uit van de strategie van de Europese Gemeenschap om te voldoen aan de eisen die worden gesteld in het raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het Protocol van Kyoto. Het verdient mijn volle steun. Ik herinner u eraan dat in Kyoto is bepaald dat de Unie haar uitstoot van gassen in de periode 2008-2012 met 8 procent moet verminderen ten opzichte van de waarden van 1990. De invoering van het bewakingssysteem, zoals dat hier wordt voorgesteld, is een conditio sine qua non voor de verwezenlijking van de duurzaamheidsdoelstellingen waartoe de Unie zich – eerst in Kopenhagen en daarna in Lissabon – heeft verbonden. Die worden dankzij dit instrument realistischer en haalbaarder, althans in theorie. Het spreekt immers vanzelf dat de eerbiediging van de verplichtingen van Kyoto staat of valt met de toezegging van de lidstaten om volledige, consistente, transparante en onderling vergelijkbare gegevens te verstrekken en nationale inventarisatiesystemen op te richten. Het lijkt mij dan ook een goede zaak dat de analysemethoden en de samenwerkingsprocedures worden aangepast, dat er wordt voorzien in regelmatige en nauwkeurige (en betrouwbare) rapportage en dat alleen vanuit communautair oogpunt relevante gegevens worden gerapporteerd. Tenslotte ben ik blij met de toezegging van de Europese Commissie om ieder jaar, uiterlijk op 15 april, een communautaire inventaris van broeikasgassen in te dienen bij het secretariaat van het voornoemde UNFCCC. 2-112
- Verslag-Lange (A5-0296/2003) 2-113
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik kon niet anders dan voor dit belangrijke verslag van de heer Lange over de vermindering van de uitstoot van verontreinigende gassen stemmen. Het is een uitmuntend verslag en daarom heb ik voorgestemd. Maar het is mij opgevallen dat de fungerende voorzitter van de Raad, de heer Berlusconi, na het incident met de heer Schulz hier in dit Parlement, geen gelegenheid voorbij laat gaan om naar de Europese leden die hier vergaderen, te luisteren. Nadat hij de heer Lange heeft gezien en beluisterd, heeft de heer Berlusconi verklaard dat hij een film in petto had waarin Lange de hoofdrol krijgt. De heer Lange boft echter meer dan Schulz, want de film in kwestie is een heruitgave van Gone with the wind, omdat de heer
21/10/2003 Lange zoveel lijkt op Clark Gable. O, wat ben ik jaloers op de heer Lange die deze film mag maken als een nieuwe editie van de romantische Clark Gable! Had ik er daarom misschien niet beter aan gedaan tegen zijn verslag te stemmen? 2-114
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. − (PT) De beoogde doelstellingen van duurzame ontwikkeling en de algemene invoering van “milieueisen” in alle economische sectoren van de Unie vergen een reeks inspanningen die moeten bijdragen aan een vermindering van de luchtverontreiniging, zoals hier wordt voorgesteld. In dit verband pleit ik eens te meer voor een Europees vervoersbeleid dat het vervoer van goederen per spoor, over de binnenwateren en over de zee bevordert in plaats van over de weg. In deze context is het van wezenlijk belang dat er strengere emissiedrempels voor verontreinigende gassen en emissiedeeltjes worden vastgesteld, met name voor binnenschepen en locomotieven. Op die manier zullen deze vervoersvormen nog voordeliger en aantrekkelijker worden. Tenslotte wil ik samen met de rapporteur onderstrepen dat de verwezenlijking van de doelstellingen inzake luchtkwaliteit niet alleen afhankelijk is van de vaststelling van striktere drempelwaarden, maar ook van de invoering van testmethoden die nauw aansluiten bij concrete situaties. Voorwaarde is uiteraard dat de methoden voor het trekken van monsters en het verrichten van analysen duidelijk gereglementeerd worden. Dat is immers de enige manier om concurrentieverstoring te voorkomen en ervoor te zorgen dat de interne markt gebaseerd wordt op een echte duurzame ontwikkeling. Ik heb voor het verslag gestemd. 2-115
De Voorzitter. − Ik weet zeker dat de heer Lange het leuk vindt om te weten dat hij op Clark Gable lijkt. Hiermee zijn we aan het einde van de stemverklaringen gekomen.1 (De vergadering wordt om 12.50 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat) 2-116
VOORZITTER: DE HEER COLOM I NAVAL Ondervoorzitter2 2-117
Debat over de begroting 2004 2-118
De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van: 1
Agenda – Termijnen voor de indiening van amendementen: zie notulen. 2 Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen.
39 - het verslag A5-0349/2003 van de heer Mulder, namens de Begrotingscommissie, over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2004 Afdeling III – Commissie (C50300/2003 – 2003/2001 (BUD)) - het verslag A5-0350/2003 van mevrouw Gill, namens de Begrotingscommissie, over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2004 - Afdeling I, Europees Parlement Afdeling II, Raad - Afdeling IV, Hof van Justitie Afdeling V, Rekenkamer - Afdeling VI, Economisch en Sociaal Comité - Afdeling VII, Comité van de regio's Afdeling VIII (A), Europese ombudsman - Afdeling VIII (B), Europese toezichthouder voor gegevensbescherming (C5-0300/3002 – 2003/2002 BUD)). 2-119
Mulder (ELDR), rapporteur. – Voorzitter, ik dank u wel. Ik kan u meedelen dat na de stemming in de Begrotingscommissie het resultaat dat we nu hebben ten aanzien van de begroting veel lijkt op de begrotingsrichtsnoeren die wij in het begin van dit jaar hebben aangenomen. Wat zijn tot nu toe voor het Parlement de hoofdzaken geweest? Wij willen van de integratie van de nieuwe landen in de Europese Unie een succes maken. De uitbreiding moet een succes worden en daarom hebben wij van het begin af aan gezegd: de 25 landen moeten in één begroting figureren. In de tweede plaats hebben wij gezegd: wij willen iets doen aan de stimulering van de economische groei, niet alleen in de nieuwe lidstaten, maar ook in de oude lidstaten. Ik kom daar later op terug. Wij hebben een belangrijk initiatief genomen op het gebied van de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf in de nieuwe lidstaten, en ook in de oude lidstaten. Het derde punt is: wij moeten de integratie van de nieuwe lidstaten in de oude zo veel mogelijk vergemakkelijken. Deze begroting voor 2004 - het is al een aantal keren gezegd in voorgaande debatten - heeft een aantal bijzonder kenmerken. Wij zullen nu een begroting voor 25 landen presenteren, maar we weten allemaal dat wij pas vanaf 1 mei van volgend jaar een Europese Unie van 25 lidstaten zullen hebben. Daarom zullen wij in december over een begroting voor 15 landen stemmen, met een technische bijlage voor de 10 nieuwe landen. In de loop van volgend jaar zullen wij dan over een aanvullende begroting stemmen voor die 10 nieuwe landen. Een ander nieuw kenmerk van de begroting voor 2004 is het 'activity based budgeting'. Wij hebben nog enige onvolmaaktheden daarin ontdekt. Wij hopen dat dat in de loop van dit jaar verholpen kan worden. Wat voor het Parlement vooral belangrijk is, is dat wij kunnen nagaan in hoeverre de programma's worden uitgevoerd en wat voor soorten evaluatietechnieken beschikbaar zijn. Wij hebben over het algemeen voor een spaarzame begroting gestemd. De betalingskredieten zijn verhoogd, ook andere betalingskredieten, maar over het algemeen
40 denk ik dat we met dit resultaat voor de dag kunnen komen, ook op een ogenblik dat heel Europa aan het bezuinigen is. Ik zou nog iets willen zeggen over de diverse hoofdstukken van de begroting. In de eerste plaats de landbouwbegroting, hoofdstuk 1. Wij wachten natuurlijk op de nota van wijzingen, die binnenkort uitkomt. Wij hopen dat de initiatieven van het Parlement, die nogmaals bevestigd zijn in deze begroting en die ook al in eerdere resoluties naar voren kwamen, namelijk de proefprojecten ofwel voorbereidende acties met betrekking tot de milieu-indicatoren, het dierziektenfonds, het ontwikkelen van betere entstoffen en het ontwikkelen van een kwaliteitsbeleid voor landbouwproducten, ook tot uitdrukking zullen komen in de nota van wijzigingen van de Commissie, die binnenkort verschijnt. Wij zullen dan ongetwijfeld ook vernemen welke invloed de duurdere euro heeft gehad op het landbouwbeleid. Daarnaast hebben wij in de Begrotingscommissie nog voor een aantal andere punten gestemd: wij willen meer onderzoek naar dierenwelzijn en wij willen onder andere meer alternatieven voor de tabaksteelt in Europa. Wat betreft hoofdstuk 2, de structuurfondsen. Wij hebben de betalingskredieten verhoogd in vergelijking met wat de Raad redelijk achtte. Wij hebben dat om twee redenen gedaan. In de eerste plaats denken de lidstaten zelf dat ze veel meer kunnen besteden dan de Commissie ieder jaar voorstelt. Welnu, wij hebben de lidstaten ter wille willen zijn. In de tweede plaats zijn wij bezorgd over de trage uitvoering van het structuurbeleid. Wij denken dat wij daarin verbetering kunnen brengen door het verhogen van de betalingskredieten. U zult zeggen: "Is het gepast om de betalingskredieten te verhogen in deze tijd?" Als wij kijken hoeveel de betalingskredieten de voorgaande jaren werden verhoogd, dan denk ik dat dit wel een zeer bescheiden verhoging is in vergelijking met die voorgaande jaren. Wat betreft hoofstuk 3, de interne beleidsvormen. Het belangrijkste initiatief vinden wij om het midden- en kleinbedrijf in de nieuwe lidstaten te stimuleren. Dat kan met betrekkelijk weinig geld. Met een bedrag van 33 miljoen meer dan in de begroting van de Raad, en met een daarmee gepaard gaand vermenigvuldigingseffect in de orde van 20 tot 30, kunnen wij aan het midden- en kleinbedrijf in Oost-Europa veel meer garanties geven, opdat deze bedrijven zich kunnen ontwikkelen. Tegelijkertijd zullen wij daaraan een trainingsprogramma voor bankmanagers vastknopen. In het hoofdstuk over de interne beleidsvormen komt nog een verhoging ten opzichte van de Raad, voor maatregelen die genomen moeten worden in verband met de nog steeds toenemende vervuiling van de zee. Wij kennen het Europees Maritiem Agentschap, dat zeker zijn werk moet doen, maar wij vonden dat wij de door de Commissie voorgestelde kredieten moesten beperken, omdat er nog geen rechtsgrondslag is. Wij hopen dat die er in de loop van dit jaar wel komt.
21/10/2003 Wij hebben dit jaar ook veel aandacht geschonken aan de agentschappen. Er komen steeds meer agentschappen. Er zijn nog nieuwere onderweg. Wij willen een betere parlementaire controle op die agentschappen. Die controle op hun werkprogramma zal de taak zijn van de parlementaire commissies en ook die van het Parlement zelf. Wij willen ook meer aandacht voor het organigram van de agentschappen, zoals wij ons ook interesseren voor het organigram voor de Commissie zelf. Dit zijn geen moeilijke eisen aan de agentschappen. Wij hopen dat wij hiervoor een oplossing kunnen vinden voor de tweede lezing. Nog enkele andere punten moeten genoemd worden in verband met hoofdstuk 3. Wij vinden dat de Raad zo snel mogelijk een besluit moet nemen over de zetel van de agentschappen. Het geeft een grote onzekerheid zolang dit niet gebeurd is. Wij vinden dat fraude op BTW-gebied verder onderzocht moeten worden. De Infopoints zijn een punt waarover het Parlement zich grote zorgen maakt. Door het nieuwe Financieel Reglement is er een kans dat sommige van deze Infopoints failliet gaan, hun deuren zullen moeten sluiten, en dat terwijl vrijwel iedereen in het Parlement ervan overtuigd is dat ze een zeer nuttige rol vervullen. Tenslotte is iedereen bekend met de moeilijkheden van Eurostat. Wij hebben 25 procent van de gelden voor Eurostat in de reserve geplaatst in afwachting van het eindverslag, dat wij tegen eind oktober verwachten. Veel discussie heeft ook plaats gevonden over hoofdstuk 4: de buitenlandse politiek, het externe beleid van Europa. In dat alles overheerst de situatie in Irak. Wij vinden dat er wat moet gebeuren in Irak. Wij hebben in de begroting een voorziening van 30 miljoen opgenomen en wij zijn ons ervan bewust dat de Commissie een voorstel heeft gedaan ten belope van 200 miljoen, waarvan 40 miljoen, naar alle waarschijnlijkheid, betaald zal worden uit de begroting van 2003 en 160 miljoen uit de begroting van 2004, misschien met gebruikmaking van het flexibiliteitsinstrument. Daarnaast heeft de Begrotingscommissie een amendement aangenomen, dat beoogt 500 miljoen ter beschikking te stellen voor Irak. Wij zullen hierover aanstaande donderdag stemmen. De overheersende mening is dat wat voor programma er ook komt voor Irak, dit niet ten koste mag gaan van de bestaande programma's in hoofdstuk 4: Afghanistan, de strijd tegen de armoede en noemt u maar verder. Wij zijn verder van mening dat alle hulp aan Irak moet worden verleend onder de auspiciën van de Verenigde Naties. Nog iets over de gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidspolitiek. 5 miljoen van het door de Raad voorziene bedrag is in de reserve gezet. Wij willen een ferme dialoog met de Raad over het akkoord dat wij niet al te lang geleden gesloten hebben over de informatievoorziening. Wij zijn ons ervan bewust dat de Raad misschien nog wat meer wil op dit gebied. Wij zullen hieraan in dit Parlement de aandacht schenken die
21/10/2003 dit verdient, maar wij vinden in de eerste plaats dat als er akkoorden worden gesloten met de Raad, dat die dan loyaal moeten worden uitgevoerd. En daarover hebben wij op het ogenblik nog enige twijfels. Ik zou nog een laatste punt willen bespreken in verband met de begroting: de administratieve uitgaven. De Commissie heeft een verzoek gedaan voor extra personeel, de Raad heeft dat maar voor de helft gehonoreerd. Het Parlement is een andere mening toegedaan. Wij vinden allereerst dat de Commissie in principe dat personeel best wel kan gebruiken. Maar voordat wij definitief "ja" zeggen, verbinden wij daaraan een aantal voorwaarden. Die voorwaarden die zijn beschreven in de resoluties van de begroting en in de resolutie van het Parlement zelf. Ik noem u er enkele van: de vacaturegraad binnen de Commissie moet minder dan 4 procent bedragen, de nieuwe posten mogen alleen gebruikt worden voor de nieuwe nationaliteiten, de commissarissen moeten de gedragscode respecteren die ze aan het begin van hun mandaatsperiode zijn overeengekomen - speciaal met betrekking tot de parachutage, zoals wij dat altijd noemen - en, last but not least, vinden wij dat de Commissie alle aandacht moet geven aan de uitvoering van de begroting. Dat laatste laat echter nog wel eens te wensen over, vooral waar het de proefprojecten en de voorbereidende acties betreft. Daarop zullen wij nauwkeurig toezien. Tenslotte wil ik ook dit keer mijn collega's, de Raad en de Commissie bedanken voor de plezierige samenwerking die ik tot nu toe heb gehad. Ik heb zoveel mogelijk geprobeerd een consensus te bereiken, zoals dat een rapporteur betaamt, en ik hoop dat deze samenwerking ook in de toekomst zal mogen doorgaan. (Applaus) 2-120
Gill (PSE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou willen beginnen waar de heer Mulder is geëindigd, door allereerst ook al mijn collega's te bedanken. Ik zou vooral alle schaduwrapporteurs en al het personeel willen bedanken voor hun ondersteuning en hun bijdragen. Ik wil vooral de voorzitter, de heer Wynn, bedanken voor zijn steun. Deze begroting heeft betrekking op een historisch jaar, 2004, het jaar waarin de Europese Unie zal worden uitgebreid tot 25 leden, en ook het jaar van de Europese verkiezingen. Mijn voornaamste oogmerk bestaat erin om alle andere instellingen te voorzien van de middelen om de uitdagingen van de uitbreiding het hoofd te bieden en om na de toetreding goed te blijven functioneren. Ik moet echter toegeven dat ik enigszins teleurgesteld ben dat de schaalvergroting als gevolg van de uitbreiding niet heeft geleid tot de wezenlijke besparingen waarop ik had gehoopt. Ik heb de indruk dat de uitbreiding door bepaalde instellingen in een aantal gevallen is gebruikt als excuus om posten te creëren die niet of onvoldoende gerechtvaardigd zijn. Het is daarom jammer dat de Raad
41 onvoldoende nadruk heeft gelegd op de noodzaak voor een hogere efficiëntie. Zoals ik al eerder heb gezegd, heeft de Raad zich in zijn ontwerpbegroting tegenover alle instellingen nogal royaal opgesteld en was het Parlement derhalve gedwongen om deze houding te corrigeren. Ik kan tot mijn genoegen zeggen dat mijn amendementen, die zijn aangenomen, zullen leiden tot praktische verbeteringen en een hogere efficiëntie. Een van mijn doelstellingen voor deze begroting was verbetering van de transparantie en de controleerbaarheid. In die geest wil ik alle instellingen oproepen om maatregelen te nemen die tot de vervulling van deze doelstelling leiden. Dus moeten we ervoor zorgen dat het beleid, de procedures en de methodes van de instellingen regelmatig geëvalueerd worden, vooral in verband met de vergoeding van reis- en verblijfkosten. Het lijkt een jaarlijks terugkerend fenomeen te zijn dat de een of andere EU-instelling wordt beschuldigd van fraude of gebrek aan controle ten aanzien van het financieel beheer. Daarom is het van groot belang dat iedere instelling de beste praktijken en procedures voor deugdelijk financieel beheer hanteert. Op het vlak van de vergoedingen is het van cruciaal belang dat er duidelijkere regels komen met betrekking tot terugbetaling en eventuele maatregelen die genomen moeten worden wanneer er misbruik wordt geconstateerd. In het belang van de geloofwaardigheid van alle instellingen is het absoluut noodzakelijk dat dit gebeurt en dat alle instellingen direct tot actie overgaan. Verder moeten we ons beleid en het beheer van onze systemen constant blijven evalueren om er zeker van te zijn dat er geen ruimte is voor fraude, en het spijt mij dat we wat betreft de op activiteiten gebaseerde budgettering zoals die nu door de Commissie wordt gehanteerd, niet de vooruitgang hebben geboekt waarop we hadden gehoopt. Ik ben van mening dat de overige instellingen dit voorbeeld echter spoedig moeten volgen in het belang van een grotere transparantie en controleerbaarheid. Laat mij u slechts één voorbeeld geven uit dit Parlement. Ik ben al geruime tijd bezig een en ander intern te bevorderen en ik heb het Zweedse parlement bezocht om het daar gehanteerde systeem te bestuderen aangezien men daar reeds grote vooruitgang heeft geboekt. Ik heb ook een aantal kleinere kwesties bestudeerd zoals de autoregeling voor afgevaardigden. Wij hebben vele voorstellen van de administratie bestudeerd, en sommige daarvan zouden grote besparingen opleveren. Helaas waren deze voorstellen een zeer kort leven beschoren, omdat ze voor bepaalde partijen onaanvaardbaar waren. Dit gebrek aan transparantie en controleerbaarheid heeft als gevolg gehad dat we nu in een situatie verkeren waarin de Begrotingscommissie in meerderheid zich faliekant tegen een proefprogramma voor een autoregeling voor leden heeft uitgesproken. In het programma dat in plaats hiervan wordt voorgesteld zouden de afgevaardigden een extra
42 vergoeding van 50 euro per week krijgen voor taxikosten. Dit is volslagen onzin, want er bestaat al een toereikende dagvergoeding die dergelijke kosten dekt. Ik heb echter begrepen dat deze regeling gewoon doorgaat ondanks de enorme bezwaren die ik en veel andere afgevaardigden hebben, want het Bureau heeft de regeling goedgekeurd. Het geld is afkomstig uit een begrotingslijn die nog niet volledig besteed wordt. Dit soort voorbeelden van lukrake besluitvorming geeft geen goede indruk van het Parlement en is zeer schadelijk voor zijn reputatie bij het publiek. Als er meer transparantie en controleerbaarheid zouden zijn, dan zouden besluiten als deze worden vermeden. Mijnheer de Voorzitter, toen ik hier afgelopen maart sprak, heb ik uiting gegeven aan de bedenkingen die ik koester over de opneming van de financiering van politieke partijen in de begroting van het Parlement. Mijn zorg was vooral dat we voedsel zouden geven aan beschuldigingen van zelfverrijking en handelen vanuit politiek eigenbelang. Het lijkt erop dat mijn zorg gerechtvaardigd was, aangezien de financiering van politieke partijen inmiddels is opgenomen in de begroting en het voorgestelde bedrag als gevolg van het amendement van de heer Watson is verhoogd van 4,2 naar 8,4 miljoen euro. Er worden nu stappen ondernomen om dit bedrag uit de reserve te halen en vrij te geven, nog voordat er duidelijke regels voor de aanwending van deze fondsen en een heldere gedragscode zijn geformuleerd. Begrijp me niet verkeerd. Wij willen allen dat de Europese politieke partijen over de nodige middelen beschikken om te kunnen functioneren en onafhankelijk te zijn van het Parlement en de fracties. Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om mijn collega's eraan te herinneren dat het idee achter het Statuut voor politieke partijen het verhogen van de transparantie was, iets wat een aantal fracties in dit Parlement schijnt te zijn vergeten. Er zijn door deze fracties namelijk amendementen ingediend die de transparantie ondermijnen en waarin wordt gesuggereerd dat het geld onvoorwaardelijk moet worden toegekend. Ik zou de bewuste fracties willen vragen deze voorstellen in te trekken zodat we een pakket duidelijke regels kunnen introduceren en het Statuut in werking kunnen laten treden. Een ander omstreden onderwerp, en een dat hier al eerder aan de orde is gesteld, is de kwestie rond ziektekostenverzekeringen voor voormalige afgevaardigden. Mijn standpunt in dezen is zeer duidelijk. Ik heb al eerder gezegd dat ik dit geen goede besteding van belastinggeld vind en ik hoop dan ook dat de studie die wordt uitgevoerd dit zal bevestigen. Nu wil ik nog een paar dingen zeggen over een aantal amendementen die zijn ingediend, om te beginnen over de WTO. Ik maak me zeer ongerust over een eventuele verdere uitbreiding van de begroting van het Parlement, om uitsluitend administratieve redenen, naar nietparlementariërs in andere delen van de wereld. In dit
21/10/2003 amendement wordt voorgesteld om de financiering uit de begroting van het Parlement uit te breiden naar andere deelnemers aan de WTO. Maar hiervoor is al een lijn in de begroting van de Commissie aanwezig, en hoewel ik wel begrijp dat het administratieve problemen met zich meebrengt om een beetje geld uit de begroting van het Parlement en een beetje geld uit die van de Commissie te halen, vind ik dat onvoldoende reden om het bedrag in zijn geheel naar de begroting van het Parlement over te hevelen. Ik denk dat het betreffende bedrag in de begroting van de Commissie moet blijven. Met oneffenheden die zich voordoen in de begroting moeten we gewoon zien om te gaan. Uiteindelijk zou het nogal hinderlijk worden voor het Parlement om dit alles erbij te nemen, want het zou ook interne gevolgen kunnen hebben voor personeelsposten en dergelijke. Wat betreft het amendement van de EVP-Fractie waarin wordt voorgesteld salarissen van de Raad in reserve te plaatsen: ik vind het erg betreurenswaardig dat dit voorstel op tafel ligt en ik zou de afgevaardigden eraan willen herinneren dat we een “gentleman's agreement” hebben waarin wordt gesteld dat we ons niet met elkaars begroting bemoeien. Ik begrijp het motief of het doel van dit voorstel niet echt en ik heb geen argumenten of redenen gehoord die het ondersteunen. Ik vind het niet erg handig om in dit late stadium zoiets aan de orde te stellen en ik zou graag willen weten wat de reden is voor dit voorstel. Tot slot, gelet op mijn eerdere woorden over auto's, ben ik het helemaal eens met het amendement over fietsen van mevrouw Buitenweg, en stel ik iedereen voor om gelijk op de fiets te stappen. Laat mij om af te sluiten zeggen dat het een van onze belangrijkste doelstellingen is om onszelf dichter bij de burger te brengen. Laat mij ook zeggen dat ik mij enorm erger aan de traagheid waarmee ons communicatie- en voorlichtingsbeleid vordert. En ik erger mij nog meer aan de pogingen van de Commissie om, zoals ik althans heb begrepen, veel van de Infopoints te sluiten. In mijn regio, de West Midlands, heeft de gewone burger er werkelijk geen flauw idee van waarmee wij in dit Parlement bezig zijn. Wij moeten meer ondernemen om de burgers bewust te maken van onze activiteiten, om hun interesse ervoor te wekken en hun deelname te bevorderen. (Applaus) 2-121
Schreyer, Commissie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, volgend jaar rond deze tijd zal voor de eerste keer een Parlement bestaande uit gekozen vertegenwoordigers uit 25 landen van Europa, over de begroting van de uitgebreide Unie beraadslagen. Het debat zal in twintig talen gevoerd worden. Dit Parlement telt dan 732 afgevaardigden en het zal de laatste begroting zijn die door de Commissie-Prodi is voorbereid; een Commissie die op dat moment uit dertig leden bestaat. De discussie over de begroting 2005 zou gelijktijdig met de debatten over de volgende financiële
21/10/2003 planning voor de periode na 2006 gevoerd kunnen worden. Parallel hieraan zullen de lidstaten waarschijnlijk ook de nieuwe Grondwet ratificeren op basis van de geldende nationale procedures. Het thans voorliggende ontwerp van begroting is een weerspiegeling van de uitdaging waar wij voor staan. Het ontwerp heeft zowel betrekking op de eerste vier maanden van 2004 voor een EU van vijftien lidstaten als op de periode na 1 mei als de EU uit 25 lidstaten bestaat. Daarnaast is de begroting nu op basis van activity based budgeting opgesteld, waardoor wij in staat zijn om de exacte kosten van de diverse communautaire beleidsmaatregelen vast te stellen. Op basis van het onderhavige voorstel van het Parlement zou er in de begroting 2004 ruimte zijn om financiële verplichtingen ter hoogte van 112,3 miljard euro aan te gaan; de Raad heeft dat bedrag vastgelegd op 111,9 miljard euro en de Commissie heeft in dat verband 112,2 miljard euro voorgesteld. De verschillen zijn dus inderdaad niet erg groot. Voor de tien nieuwe lidstaten is een bedrag van 12 miljard euro voorzien. Van de geplande vastleggingskredieten is 79 procent bestemd voor het landbouwbeleid, inclusief de bevordering van de plattelandsontwikkeling, voor de structuurfondsen en voor het Cohesiefonds. Vergeleken met dit jaar is de toewijzing voor deze drie onderdelen dus met 13 procent gestegen. Aangezien de omvang van de structuurfondsen voor de EU van vijftien lidstaten in de financiële planning en voor de nieuwe lidstaten in de toetredingsverdragen is vastgelegd, bestaan er op het gebied van de structuurfondsen en het Cohesiefonds geen meningsverschillen tussen de Raad, het Parlement en de Commissie. Wat de bevordering van de plattelandsontwikkeling betreft, zult u er aanstaande donderdag over stemmen of het bedrag dat in de financiële planning is vastgelegd, al dan niet overschreden mag worden. Net als de rapporteur vind ik dat het Interinstitutioneel Akkoord gerespecteerd dient te worden. Zoals gebruikelijk zal de Commissie aan het eind van de maand een nota van wijzigingen presenteren om rekening te houden met de jongste marktontwikkelingen. Ik wil niet op het resultaat vooruitlopen omdat de Commissie dit nog moet bekrachtigen, maar ik kan wel al aankondigen dat de meeste voorstellen van de rapporteur, de heer Mulder, in die nota zijn overgenomen. Overigens hebben er in de tussentijd al uitgebreide discussies over die voorstellen plaatsgevonden. Concreet betreft het voorstellen voor extra middelen voor ten eerste de financiering van een onderzoek naar de vraag of en hoe landbouwers op Europees niveau - in ieder geval gedeeltelijk - tegen verliezen als gevolg van dierziekten verzekerd kunnen worden; ten tweede de financiering van de ontwikkeling van agromilieu-indicatoren die in het kader van de landbouwhervorming immers een steeds grotere rol gaan spelen; en ten derde de financiering van een onderzoek naar de mogelijkheid om Europese kwaliteitslabels in te voeren.
43 In het kader van de middelen die in het voorontwerp van begroting zijn voorzien, is ook meer onderzoek mogelijk naar markervaccins tegen dierziekten. U heeft de Commissie van uw voorstellen overtuigd, mijnheer Mulder. Ik heb er alle vertrouwen in dat u er ook in zult slagen om de Raad te overtuigen. In ieder geval wil ik ook van mijn kant een beroep op de Raad doen om deze voorstellen niet uit principiële overwegingen af te wijzen. Het gaat namelijk om verplichte uitgaven. Een afwijzing zou ook op inhoudelijke gronden niet terecht zijn en geen recht doen aan de goede samenwerking die er tot nu toe is geweest. Namens de Commissie kan ik u mededelen dat wij verheugd zijn dat het Parlement de 272 nieuwe posten die door de Commissie zijn aangevraagd voor taken in verband met de uitbreiding, opnieuw in het organigram heeft opgenomen, terwijl de Raad die posten eerder juist geschrapt had. Mijn dank hiervoor gaat naast de rapporteur ook uit naar mevrouw Gill en de voorzitter van de Begrotingscommissie. U heeft deze posten vooralsnog onder de reservekredieten opgevoerd - daar ben ik natuurlijk minder blij mee - maar ik kan u verzekeren dat ik alles in het werk zal stellen om aan de gestelde voorwaarden te voldoen, zodat deze kredieten bij de tweede lezing ook vrijgegeven kunnen worden. Wat de huishoudelijke kredieten op de begroting betreft, wil ik graag op twee punten nader ingaan: In de eerste plaats op de bijdragen aan de politieke partijen, waar ook mevrouw Gill zojuist aan refereerde. Daarbij gaat het om uitgaven die voor de eerste keer in de begroting van de EU verankerd zullen worden, omdat er nu gelukkig eindelijk ook een besluit over de rechtsgrondslag hiervoor is genomen. Naar mijn idee is er een goede en transparante regeling getroffen. Ik heb uiteraard mijn bedenkingen tegen het feit dat het Parlement van mening is dat niet het hele bedrag ten laste gebracht mag worden van het aandeel van 20 procent van het Parlement in de huishoudelijke uitgaven. De Commissie is natuurlijk bereid hierover te onderhandelen om een oplossing te vinden die voor iedereen aanvaardbaar is. Het tweede punt betreft het nieuwe Financieel Reglement. Dit succesvolle resultaat van de gemeenschappelijke hervormingsactiviteiten brengt veel veranderingen met zich mee. Een zichtbaar gevolg van die verandering is de nieuwe indeling van de begroting in beleidsterreinen. Dat leidt dan meteen ook weer tot een andere wijziging, namelijk dat er voor financiële steun - dat wil zeggen subsidies uit de begroting van de EU aan instellingen zoals het Instituut in Florence - een rechtsgrondslag nodig is. Dat betekent dat het niet meer afdoende is om die bedragen in de begroting te verankeren. In de toekomst dienen die subsidies overigens niet alleen op een rechtsgrondslag gebaseerd te zijn, maar gelden er ook nog de nieuwe voorwaarden zoals die in het Financieel Reglement zijn vastgelegd, met name ter bevordering van de transparantie van de besluitvorming.
44 Het Parlement heeft zich veel inspanningen getroost om de voorstellen van de Commissie over de zogenaamde A-30-begrotingslijnen die sinds mei ter tafel liggen, te behandelen. Bij de Raad is de vooruitgang op dat punt echter helemaal niet bevredigend. Ik wil daarom nogmaals een beroep op de Raad doen alles in het werk te stellen opdat het bij de volgende triloog duidelijk is wanneer deze wetgeving aangenomen kan worden. Ik zou het zeer waarderen als de Raad hetzelfde enthousiasme voor de tenuitvoerlegging van het Financieel Reglement zou kunnen opbrengen als hij bij het opstellen van de nieuwe versie van dat Reglement heeft getoond. Net als vorig jaar zal de Commissie het Parlement in de eerste helft van november schriftelijk informeren omtrent haar mening over de uitvoerbaarheid van de door u voorgestelde maatregelen, met name met het oog op de nieuwe proefprojecten en de daarmee samenhangende voorbereidende acties. Ik zal erop letten dat bij deze evaluatie afdoende rekening wordt gehouden met het belang dat dit Parlement aan die maatregelen hecht. Ook op een ander belangrijk punt van de begroting voor de uitgebreide Unie zijn de voortekenen erg gunstig. Ik doel daarmee op het feit dat wij in november een gemeenschappelijk besluit van de begrotingsautoriteit over de aanpassing van de verschillende steunprogramma’s, de zogenaamde interne beleidsterreinen, in verband met de uitbreiding kunnen tegemoet zien. Daarbij gaat het om erg veel belangrijke programma’s, zoals het kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, het JEUGDprogramma en het financieringsinstrument voor het milieu (LIFE). Ik wil de heer Böge en de heer Colom i Naval bedanken voor hun inspanningen om alle gespecialiseerde commissies op één lijn te brengen. Ik ben uiteraard ook verheugd dat wij het over zo veel voorstellen eens zijn. In dat verband zou ik graag willen opmerken dat het bijzonder plezierig was om op basis van een dergelijke samenwerking gezamenlijk de begroting voor de uitgebreide Unie voor te bereiden. Met betrekking tot de buitenlandse steun zullen wij bij de begroting 2004 een nieuwe uitdaging aan moeten gaan. Voor de mensen in Irak moeten wij Europese steun ter beschikking stellen en dat zijn wij ook van plan. In dit jaar hebben wij voor honderd miljoen euro aan humanitaire hulp verstrekt. Nu moeten wij ons over de wederopbouw buigen. Dat onderwerp is in de parlementaire commissies aan de orde geweest, in de triloog en ook de Raad Algemene Zaken heeft zich hier al mee beziggehouden. Naast de humanitaire hulp, stelt de Commissie voor om tot het einde van volgend jaar tweehonderd miljoen euro extra aan steun ter beschikking te stellen. Om deze hulp ook daadwerkelijk te kunnen verstrekken, dient wel de veiligheid in Irak verbeterd te worden. Daarnaast moet voor de uitvoering van projecten een beroep op de Verenigde Naties gedaan kunnen worden.
21/10/2003 De meningen over wat een redelijk bedrag aan financiële steun voor Irak is, lopen in dit Parlement uiteen. De Commissie is bij haar voorstel niet over een nacht ijs gegaan en ik zou erop willen wijzen dat de stemming komende donderdag precies één dag voor de Donorconferentie in Madrid plaatsvindt. Ik verzoek u dan ook namens de Commissie en zeker ook namens mijn collega, de heer Patten, om ons door een eensgezinde opstelling van de Europese Unie een duidelijk mandaat op dit punt te geven. Tot slot nog enkele cijfers over de omvang van de algemene begroting voor volgend jaar. De Commissie heeft voor 2004 uitgaven voorgesteld ter hoogte van 100,6 miljard euro. De Raad stelt 100,1 miljard euro voor en het Parlement zal waarschijnlijk een bedrag van 103,5 miljard euro voorstellen. Dat betekent dat de EUuitgaven tussen de 0,09 en 1,01 procent van het BNP van de Europese Unie zullen bedragen. In de afgelopen jaren is het verschil tussen de diverse voorstellen nog nooit zo klein geweest. Ik ben er dan ook van overtuigd dat er voor dit kleine verschil tijdens de begrotingsprocedure een oplossing gevonden zal worden. (Applaus) 2-122
Garriga Polledo (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, in deze interventie zal ik het standpunt van mijn fractie inzake het verslag-Mulder over het ontwerp van algemene begroting voor het begrotingsjaar 2004 naar voren brengen. Ik feliciteer de rapporteur met de bereikte consensus, hetgeen in de eerste lezing altijd een lastige opgave is, want dan stelt iedereen zijn eigen prioriteiten. De rapporteur is er desondanks in geslaagd vandaag een voorstel op tafel te leggen dat de steun van de grote meerderheid van de afgevaardigden geniet. Mijn fractie is tevreden over het voorliggende ontwerp, omdat wij er de essentie van ons strategisch standpunt in terugvinden. Mijns inziens is na eerste lezing sprake van een gematigde verhoging van de betalingskredieten. Enerzijds houden wij er rekening mee dat de lidstaten het Stabiliteitspact en de eis de uitbetaalde rest op te vangen, moeten naleven. Anderzijds hebben wij oog voor de verzoeken van de waarnemers uit de nieuwe lidstaten, die de toegezegde betalingen overeenkomstig de in Kopenhagen overeengekomen cijfers willen verhogen. Wel beschouwen wij deze bescheiden verhoging van de betalingskredieten als een minimum voor het Parlement. Een eventuele verlaging door de Raad in de tweede lezing en de bemiddelingsprocedure is voor onze fractie bij voorbaat niet bespreekbaar.
21/10/2003 In het verslag-Mulder hebben wij echter vastgehouden aan een aantal amendementen die het standpunt van onze fractie weergeven. Allereerst is er de verwijzing naar de komende financiële vooruitzichten vanaf het jaar 2006. Wij accepteren dat de huidige Commissie hierover een intern debat aanzwengelt, maar naar onze mening zou het te voorbarig zijn als dat tot besluiten hierover zou leiden. Dat is de taak van een nieuw Parlement en een nieuwe Commissie, die in 2004 hun werk opnemen. Wij willen dat die overweging wordt opgenomen in de resolutie. Wat betreft het debat over de begrotingslijnen van het vroegere hoofdstuk A-30, is mijn fractie ernstig bezorgd over de vertraging die in de aanneming van de nieuwe rechtsgrondslag kan ontstaan als gevolg van het gebrek aan overeenstemming binnen de Raad. Voor de bemiddelingsprocedure van 24 november zal de Raad met een standpunt moeten komen. Een vertraagde totstandkoming van dat akkoord kan zeer negatieve gevolgen hebben voor de organisaties die momenteel subsidie ontvangen van de Europese Unie. Wij moeten op de een of andere manier druk op de Raad kunnen uitoefenen, reden waarom wij vasthouden aan ons amendement voor de basisbezoldiging van het personeel van de Raad - een voorziening van 1 miljoen euro, zoals de rapporteur, mevrouw Gill, welbekend is. Daarom willen wij ook dat de verwijzing in de resolutie duidelijker en strikter is. Ten aanzien van rubriek 4 is door alle fracties een zeer bevredigend akkoord bereikt om de prioriteiten van het Europees Parlement wat betreft de geografische gebieden veilig te stellen. Het voorontwerp van de Commissie schoot tekort en stelde twee problemen tegelijk aan de orde. In de eerste plaats werd de structuur van de begroting zelf verdraaid, waardoor een irreële marge ontstond. De begroting voor het buitenlands beleid van de Unie kan niet op louter boekhoudkundige of budgettaire basis worden bepaald; de door ons goedgekeurde kredieten zijn politieke signalen van de Unie aan derde landen. In de tweede plaats heeft de Raad zijn eerste lezing gebaseerd op de cijfers van het voorontwerp en die zo mogelijk nog verder teruggedraaid. Daarmee heeft de Raad de politieke boodschap afgezwakt en is hij voorbijgegaan aan de traditionele prioriteiten van het Europees Parlement. Daarom moet dit Huis zijn verantwoordelijkheid nemen en de politieke prioriteiten afstemmen op de gewenste bestedingsniveaus, waartoe het zeer wel in staat is. De marge waarvoor wij ons donderdag uitspreken is reëel, en niet virtueel. Het laatste woord is aan het amendement - na mij zullen anderen er nog verder en duidelijker op ingaan dan ik. Ik wil u echter slechts dit vragen: kan de Unie het zich na de resolutie van de Verenigde Naties veroorloven deel te nemen aan de Donorconferentie met een dermate lage bijdrage als die welke is voorgesteld door de Commissie en goedgekeurd door de Raad? Wat zou overblijven van het politieke initiatief van de Unie indien het enige ingediende amendement wordt verworpen?
45 2-123
Walter (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, allereerst wil ik de beide rapporteurs bedanken voor het werk dat zij dit jaar hebben verricht. Naar mijn idee hebben wij in deze begroting een aantal bestaande zaken geconsolideerd en ook duidelijk aangegeven waar onze prioriteiten liggen. Daarnaast hebben wij ondubbelzinnig laten blijken dat wij naast het behoud van de beproefde verworvenheden ook over de benodigde flexibiliteit beschikken om berekend te zijn op de taken die ons in de toekomst wachten. Bovendien zijn wij bereid om die flexibiliteit daadwerkelijk aan de dag te leggen. Een voorbeeld hiervan is het feit dat wij liever meer middelen beschikbaar willen stellen voor crisispreventie dan voor het achteraf oplossen van problemen. Wij willen ook de BTW-fraude in Europa aanpakken zodat de inkomsten van de Europese Unie toenemen en wij de belastingbetalers geen gelden onthouden die normaal door eerlijke mensen betaald worden. Op BTW-gebied wordt er veel gefraudeerd en dat willen wij tegengaan; daar is iedereen het over eens. Wij zijn bezig om de Europese Unie voor te bereiden op een demografische verandering en op de daaruit voortvloeiende uitdagingen. Daar willen wij expliciet werk van maken en wij streven dan ook naar een intensievere samenwerking ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Met deze begroting geven wij een signaal dat wij Europol en Eurojust willen uitbreiden en ondersteunen. Het beeld van de Europese Unie zal overigens ook in de toekomst door kleine en middelgrote ondernemingen bepaald worden. Het economisch bestel is afhankelijk van die bedrijven en wij willen het MKB zodanig ondersteunen dat het ook kan profiteren en gebruik maken van de voordelen van de interne markt. Wij willen dat deze begroting zo economisch mogelijk wordt ingevuld. Dat betekent dat onze fractie er bij de verschillende beleidsterreinen op heeft gelet dat er uitsluitend een beroep op de lidstaten wordt gedaan voor maatregelen die absoluut noodzakelijk zijn; wij weten immers dat de lidstaten al problemen genoeg hebben met hun eigen begrotingen. Dit uitgangpunt zullen wij voor alle rubrieken hanteren. Het financiële meerjarenkader dat wij na onderhandelingen met de Raad hebben vastgesteld, is voor ons namelijk niet een willekeurig iets, maar een vast en concreet richtpunt dat de grenzen afbakent waarbinnen wij moeten opereren. Wij pleiten er wat rubriek 1B betreft dan ook niet voor om het plafond te overschrijden en zullen daar ook niet mee instemmen. Iedereen in dit Parlement die hier wel voorstander van is, dient zich ervan bewust te zijn dat het weliswaar om een besluit in de eerste lezing gaat waarvan gezegd zou kunnen worden dat dat niet telt omdat het definitieve besluit later pas echt doorslaggevend is - maar hierdoor wordt wel een signaal gegeven of wij wel of niet van plan zijn om dat plafond
46 te overschrijden. In ieder geval zal onze fractie een overschrijding van dat plafond niet steunen. Ook met betrekking tot de andere beleidsterreinen zullen wij zorgvuldig in de gaten houden dat het beschikbare geld doelgericht wordt besteed zonder dat dit overigens ten koste zal gaan van de verplichtingen die wij zijn aangegaan. In het kader van de uitbreiding zal dus het benodigde personeel beschikbaar worden gesteld. Wij zullen ook de meerjarenprogramma’s zodanig aanpassen dat er inhoudelijk niets verloren gaat. Ook bij de structuurfondsen zullen wij erop letten dat er genoeg betalingsmiddelen voor de kandidaat-landen voorhanden zijn. Tegen die landen moet echter wel duidelijk worden gezegd dat zij daardoor in het komende jaar - of in de periode die na onderling overleg is afgesproken - geen enkele euro extra te besteden hebben; zij hebben alleen maar de mogelijkheid om bepaalde dingen eerder te verwezenlijken. Wat de structuurfondsen betreft, dringen wij op hogere betalingen aan, omdat wij vinden dat de bestaande betalingsachterstanden niet acceptabel zijn. Wij moeten ervoor zorgen dat wij onze toezeggingen nakomen en dat wij de mogelijkheden die wij hebben om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de regio’s, in de praktijk ook daadwerkelijk benutten. Wij zullen dus om extra middelen verzoeken, ook al omdat dit in overeenstemming met de wensen van de Raad is, tenminste als dat aan elke lidstaat apart wordt gevraagd. Als de Raad in zijn volledige samenstelling vergadert, bestaat er altijd wel een probleem om voldoende middelen ter beschikking te stellen. Wij vragen dus om aanvullende middelen, maar dat dient wel binnen het kader te gebeuren van de maatregelen die absoluut noodzakelijk zijn. Dat heeft u zelf ook al aangegeven. Overigens heeft commissaris Schreyer al aangegeven dat er nog nooit zo’n klein verschil is geweest tussen uw en ons voorstel. Het grootste probleem wordt gevormd door rubriek 4. De heer Garriga Polledo heeft al opgemerkt dat wij ervoor hebben gezorgd dat de traditionele beleidsterreinen niets tekort komen. Er is dit Parlement echter ook een amendement voorgelegd om vijfhonderd miljoen steun voor Irak te verstrekken. Vijfhonderd miljoen! En dat terwijl uit diverse bronnen bekend is ook van de kant van de Commissie - dat die vijfhonderd miljoen het komende jaar absoluut niet adequaat besteed en beheerd kan worden. Er zijn geen administratieve structuren en geen mensen die ter plekke voor een adequate uitvoering kunnen zorgen. Daar zijn geen projecten voor. Desondanks is dit bedrag van vijfhonderd miljoen voorgesteld; de Begrotingscommissie heeft dat voorstel zelfs met een meerderheid aangenomen. Voordat de oorlog in Irak begon, zijn wij al eens met een verscheurde Europese Unie geconfronteerd. Tegen degenen die dit voorstel hebben gedaan, zou ik willen zeggen dat zij daarmee ook nu dit Parlement verscheuren. Zij zijn niet in een gemeenschappelijke oplossing geïnteresseerd. Zij willen die vijfhonderd miljoen uitsluitend als een teken aan de wand gebruiken met de boodschap dat dit geld nu
21/10/2003 beschikbaar zou zijn waarvoor zij dan weer de eer willen opstrijken. Dat geld moet echter wel op een effectieve manier besteed kunnen worden, omdat het uiteindelijk van onze belastingbetalers afkomstig is. Deze belastingbetalers weten ook dat dit bedrag binnen het kader van de financiële vooruitzichten gefinancierd moet worden, maar binnen dat kader is dat geld gewoon niet beschikbaar. U pleit ervoor om de financiële vooruitzichten dan maar terzijde te schuiven. Daar zullen wij onder geen beding aan meewerken. Wij steunen uitsluitend het beschikbaar stellen van toereikende financiële middelen. Wat dat betreft, is het voorstel van de Commissie een erg goed voorstel dat serieus overwogen moet worden en dat op onze volledige steun kan rekenen. Wij zullen op een VNmandaat voor de besteding van deze middelen aandringen. Wij steunen de opvattingen van commissaris Patten op dit punt. In het kader van het debat over de manier waarop het geld besteed dient te worden, zullen wij ervoor zorgen dat er met name steun gegeven wordt die op zelfhulp gericht is. Het is duidelijk dat Irak hulp nodig heeft en in het verleden hebben wij ook al andere landen geholpen. Afghanistan heeft echter niet meer, maar juist minder hulp gekregen dan Irak. Irak is in potentie een rijk land. Om aan dat land meer geld te geven dan aan Afghanistan zou onverantwoord zijn en minachting ten toon spreiden ten opzichte van de andere regio’s in de wereld die wij in het verleden hebben gesteund. Wij zullen dit voorstel dan ook met geen enkele stem steunen. (Applaus) 2-124
Virrankoski (ELDR). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteurs voor de begroting, mevrouw Neena Gill en de heer Jan Mulder, bedanken voor hun uitstekende en constructieve werk. Mijn eigen liberale fractie is er trots op dat ons lid, de heer Mulder, algemeen rapporteur is. Daarvoor willen wij vooral de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en Europese democraten bedanken, waarmee wij in het begin van deze zitting een politieke afspraak hierover hebben gemaakt. Ik wil ook mijn erkentelijkheid betuigen aan de voorzitter van de Begrotingscommissie, de heer Wynn, en de commissaris voor begrotingszaken, mevrouw Schreyer, voor de prettige en deskundige samenwerking. De begroting voor volgend jaar is historisch, omdat zij voor het eerst voor een Unie van 25 lidstaten wordt opgesteld. Formeel wordt zij juridisch bindend voor 15 lidstaten, maar in politiek opzicht wordt de begroting al dit jaar toegepast op een Unie van 25 lidstaten. Ten tweede is er sprake van activity based budgeting. Dat was allang een consequente wens van de liberale fractie. Op die manier kunnen wij de kosten in verband met de verschillende beleidssectoren beter in de gaten houden en de verhouding tussen huishoudelijke en beleidsuitgaven alsmede de doeltreffendheid van de activiteiten voortdurend toetsen. Dat is een grote vernieuwing die tegelijkertijd de persoonlijke
21/10/2003 verantwoordingsplicht onderstreept en het fundament legt voor toekomstig, op activiteiten gebaseerd bestuur in de Commissie. Na de behandeling in de Begrotingscommissie bevat het voorstel veel zwaartepunten waarvan ik er enkele wil noemen. Wat de landbouw betreft bracht de commissie de uitvoerrestituties voor levend vee in een eigen begrotingslijn onder. Op die manier kunnen wij deze controversiële activiteit beter volgen. Van bijzonder belang vind ik de begrotingslijn waarin geld wordt gereserveerd voor de ontwikkeling van gemerkte markervaccins. De Europese Unie heeft tot nu toe het principe gehanteerd dat er geen dieren worden ingeënt tegen bijvoorbeeld mond- en klauwzeer, omdat wij dan niet kunnen onderscheiden of de immuniteit is ontstaan door lichte besmettingen met de ziekte of door entstoffen. Het is echter duidelijk dat er voor een duurzame bestrijding van dierziekten ook entstoffen gebruikt moeten worden. De kredieten voor plattelandsontwikkeling overstijgen het financiële plafond. Onze fractie kan het door de Fractie van de Europese Sociaal-Democraten ingediende amendement niet steunen, omdat het niet in overeenstemming is met goed bestuur. Bovendien is het twijfelachtig of dit geld gebruikt kan worden, omdat er al vergelijkbare financiële verordeningen van kracht zijn. Wij vinden een toereikende stijging van de betalingskredieten van de structuurfondsen noodzakelijk, zodat de nog uitstaande betalingsverplichtingen, de RAL’s, niet op zo'n onbeheersbare wijze toenemen als tot nu toe het geval is geweest. Het belangrijkste probleem van de ontwerpbegroting heeft betrekking op de wederopbouw van Irak. Onze fractie kan het voorstel van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en Europese democraten om 500 miljoen euro te besteden aan de wederopbouw van Irak niet steunen. Wij zijn daarentegen bereid ongeveer 200 miljoen euro extra geld te geven boven op de 100 miljoen euro die al aan humanitaire hulp is toegewezen. Hiervan moet naar mijn mening echter het grootste deel, ongeveer 100 miljoen euro, uit het flexibiliteitsinstrument worden gefinancierd, omdat anders de prioriteiten van het Parlement in gevaar komen. In het Parlement is een strijd gaande over de subsidies die zijn gereserveerd voor verenigingen en organisaties. De liberale fractie pleit er krachtig voor deze af te schaffen, omdat ze in strijd zijn met het huidige Financieel Reglement. Er is uiteindelijk sprake van een soort favoritisme. Naar mijn mening is het Europees Parlement niet een soort comité of bureau dat steun- of subsidieaanvragen behandelt. Daarom moeten wij van dit systeem af. Dit gezegd hebbende steunen wij de verslagen van de heer Mulder en mevrouw Gill. 2-125
Seppänen (GUE/NGL). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik heb namens mijn fractie het
47 werk van de rapporteurs voor begrotingszaken, de heer Mulder mevrouw Gill, op de voet gevolgd. Mijn dank voor hun inzet en de transparantie van hun werk, ook al verschillen onze conclusies ten aanzien van de begroting van volgend jaar in bepaalde opzichten van elkaar. Onze fractie had gehoopt dat de heer Mulder onze fractie in rubriek 4 van de begroting meer tegemoet zou komen, zodat ons voorstel inzake de kredieten voor Palestina en Oost-Timor aangenomen had kunnen worden. In de behandeling van de begroting voor volgend jaar wordt te weinig aandacht besteed aan de complexe problemen in het Midden-Oosten. Niet iedereen in onze fractie is het eens met het voorstel van mevrouw Gill om kredieten uit de begroting te reserveren om Europese politieke partijen met geld van het Parlement te gaan steunen. Velen in mijn fractie vinden dat de steun aan Europese partijen de democratie ondermijnt in plaats van die te versterken. Op die manier kunnen de grote partijen in de grote landen de kleine partijen in de kleine landen in hun greep krijgen. Ik wil erop wijzen dat de Raad uit het Statuut voor de partijen de zin heeft geschrapt waarin stond dat een Europese partij bij nationale verkiezingen de activiteiten van nationale partijen niet mag financieren. Nu mag dat wel en op die manier wordt het geld van de Europese belastingbetalers voor nationale verkiezingspropaganda gebruikt. Wij steunen daarentegen de door mevrouw Gill in de commissie gepresenteerde voorstellen over hoe de eigen activiteiten van het Europees Parlement doeltreffender moeten worden gemaakt. Bijvoorbeeld de kredietoverschrijdingen die zich dit jaar bij de parlementaire autodienst hebben voorgedaan, moeten tot op de bodem worden uitgezocht en volgend jaar mag er geen nieuw vergoedingensysteem voor taxikosten in gebruik worden genomen zonder dat daarover in de plenaire vergadering een besluit is genomen. Er moet ook serieus worden geprobeerd het Statuut voor de leden aan te nemen, zodat er een eind komt aan het systeem waarbij zonder duidelijke redenen reiskosten kunnen worden vergoed. Onze fractie heeft bovenal kritiek op het feit dat dankzij de stemmen van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en Europese democraten in de commissie een bedrag van 500 miljoen euro aan kredieten voor de wederopbouw van Irak in de begroting van volgend jaar is opgenomen. Die kredieten zijn geen solidariteitssteun aan Irak, maar aan de Verenigde Staten. Europees rechts lijkt het hoofd te buigen voor de Verenigde Staten. Rechts wil deelnemen in de kosten van de olieoorlog van de Verenigde Staten met een bedrag dat de door de Commissie voorgestelde steun van 200 miljoen euro verre te boven gaat. Rechts wil op die manier met belastinggeld van de EU-burgers de illegale oorlog van de Verenigde Staten, de illegale Amerikaanse bezetting en de in Irak door Amerika geïnstalleerde marionettenregering steunen. Onze fractie is bereid te praten over de voorstellen van de Commissie over de steun aan Irak, maar wij verwerpen direct de politieke
48
21/10/2003
handreiking van de PPE-DE-Fractie aan president Bush en zijn oorlogscoalitie.
sprake van symboolpolitiek, maar wel één met potentieel gevaarlijke gevolgen.
Andere vertegenwoordigers van onze fractie zullen in hun interventies over de problemen van de structuurfondsen spreken.
Voorzitter, ook de Groenen wordt wel eens verweten symboolpolitiek te bedrijven. Ik heb het bijvoorbeeld over ons amendement om bij de financiering van de structuurfondsen expliciet te zeggen dat geen Europees geld besteed mag worden aan projecten die strijdig zijn met de Europese richtlijnen zoals de habitatrichtlijn of de vogelrichtlijn. Overbodig, oordeelde de Begrotingscommissie bijna unaniem, want het is logisch dat je geen belastinggeld gebruikt om wetten te overtreden - en dat vind ik ook logisch. Ware het niet dat ik u een hele lijst kan geven van projecten waarbij in sommige gevallen ook de rechter heeft geoordeeld dat ze Europese richtlijnen schenden. Ik noem een paar van de projecten die geld krijgen uit de structuurfondsen: de dam over de Odelouca-rivier in de Algarve in Portugal, de Alqueva-dam in Portugal, het Rückenbrugproject in Duitsland, het Ebrobassin in Spanje, de Boyne-estuary in Noordoost-Ierland. In de laatste vijf jaar werden er 529 inbreuken op de Europese milieuwetgeving geconstateerd. Laten we in ieder geval ervoor zorgen dat dit niet met Europees belastinggeld gebeurt!
2-126
Buitenweg (Verts/ALE). – Voorzitter, ook ik wil namens mijn fractie beginnen met het woord te richten tot de rapporteurs. Mijn complimenten aan Neena Gill, die erin geslaagd is om in de begroting en in de resolutie de nadruk te leggen op value for money. Ik weet hoe belangrijk het is voor haar en ik deel haar visie hierin. Ook Jan Mulder, die toch in Nederland niet mijn natuurlijke bondgenoot zou zijn, die wil ik heel erg hartelijk danken voor de soepele samenwerking die we hebben gehad en de open blik die hij heeft getoond ten aanzien van onze voorstellen. Nu vind ik dat natuurlijk al snel een open en vooral ook een hele rationele blik, omdat ook heel veel van onze voorstellen zijn aangenomen. Daar dank ik hem voor. Voorzitter, mijn interventie wil ik echter concentreren op een aantal pijnpunten, want die zijn er ook nog. We stemmen donderdag over de begroting. Dus daar gaat het heel concreet over waar we wel en waar we niet belastinggeld aan willen besteden. Maar de PPE lijkt vooral symboolpolitiek te willen bedrijven, want anders kan ik hun voorstel voor 500 miljoen voor Irak toch echt niet interpreteren. De Europese Commissie heeft onderzocht hoeveel geld de Europese Unie op effectieve wijze kan wegzetten in Irak. Dat was 160 miljoen euro voor volgend jaar, afgezien van de humanitaire hulp. Natuurlijk lijkt dat armzalig, vergeleken met de miljarden van de Verenigde Staten. Maar de cheque van Bush dekt ook de militairen ter plaatse en investeringen voor bedrijven. De Commissie heeft bij haar beoordeling voor de absorptiecapaciteit nadrukkelijk gekeken naar de veiligheidssituatie in Irak. Hier komen de wensdromen van de PPE om de hoek kijken. Want het meer dan verdriedubbelen van het bedrag dat de Commissie voorstelt, moet vooral een signaal zijn dat de VS de boel wel onder controle hebben, dat het eigenlijk wel toppie gaat in Irak. Maar vooralsnog is het vooral ook een signaal dat de PPE zich niet echt bekommert om een zorgvuldige besteding van belastinggeld. Voorzitter, deze ruimhartigheid steekt heel erg schril af tegen de plannen van de PPE voor Afghanistan. Want dit is een land dat armer is dan Irak en met aanzienlijk minder ontwikkelingskansen. Hier stelt de PPE ineens allerlei nieuwe eisen aan de besteding van het geld, die volstrekt onuitvoerbaar zijn. Dat weet u ook. Maar liefst 35 miljoen euro krijgen de Afghanen minder als de Commissie er niet in slaagt om de drugshandel aan banden te leggen en een omschakeling op de teelt van andere gewassen te bewerkstellingen. Interessant is dat de PPE, die doorgaans een wat natuurlijk wantrouwen ten opzichte van de Europese Commissie koestert, nu ineens ervan overtuigd is de Europese Commissie kan slagen waar de Verenigde Staten met de war on drugs in andere landen hebben gefaald. Dus ook hier is vooral
Voorzitter, rapporteur Gill gaf net al haar steun aan mijn amendement voor een paar fietsen, zodat parlementariërs op een goedkope en duurzame manier korte afstanden kunnen afleggen. Dat heeft tot veel hilariteit geleid, hetgeen voor een deel wel begrijpelijk is. Maar u wordt natuurlijk niet verplicht om te gaan fietsen. Zoals ik zou weigeren om die 50 euro per week, die bovenop onze riante dagvergoeding komt, bij elkaar te gaan grabbelen voor een taxirit, zo hoeft u niet op de fiets. Maar geef die mogelijkheid wel aan hen die dat wel willen! Voorzitter, ik heb gisteren al in de Begrotingscommissie gezegd dat ik in ruil voor de steun van dit Huis voor dit amendement de voorzitter van de begrotingscommissie graag een keer achterop neem voor een proefrit. Ik wil hierbij deze belofte in het openbaar herhalen. 2-127
Turchi (UEN). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wilde ik een woord van dank zeggen aan het adres van de rapporteurs, de Commissie, voorzitter Wynn en het secretariaat, dat uitstekend gerund wordt door de heer De Feo. Deze begroting, beste collega’s, waarmee het Europa van de vijftien wordt afgesloten, is een mijlpaal, want nu zijn wij eindelijk aanbeland bij een Europa van vijfentwintig. Tegelijkertijd moet deze begroting beschouwd worden als vingeroefening voor de verkiezingscampagne. De oplossingen die wij hebben gevonden zijn op alles en iedereen van toepassing. Wat mij in dit geval zorgen baart, is wat er hierna gaat gebeuren. Wat mij zorgen baart, is de toetreding van tien landen. Hoe doen wij dat hierna? Daar moeten wij ons nu al over bezinnen. Daarbij moeten wij de financiële vooruitzichten trachten te herzien, nieuwe middelen injecteren en onze procedure grondig herzien, omdat er onvermijdelijk complicaties zullen rijzen. Mettertijd
21/10/2003 overleggen wij immers niet meer met ons vijftienen maar met vijfentwintig landen! Dat is dus een probleem waar wij nu al over moeten nadenken, en niet als de nood aan de man is. Daar wil ik dus vooral de nadruk op leggen. Wij lopen het risico dat we in serieuze moeilijkheden komen, en dit staat dus allemaal los van partijpolitieke standpunten. Er zijn drie zaken die ik nu voor het voetlicht wil halen. In de eerste plaats Irak. Er is druk gepraat over het amendement dat is ingediend, maar ik zie niet in wat daar zo schandalig aan is. Wij hebben meer dan 1 miljard euro in Palestina gestoken, wij hebben ruim 1 miljard euro in de Balkan gestoken, en we hebben ook veel geld, 1 miljard euro, voor Afghanistan uitgetrokken. 200 miljoen euro voor Irak bestemmen en daarna vragen of dat verhoogd kan worden tot 500, is volgens mij helemaal niet zo schandalig; tenzij wij bij internationale crisissituaties een gedifferentieerde aanpak voorstaan, afhankelijk van onze politieke stellingnamen. Overigens zouden wij daar zelf politiek gesproken niet de dupe van worden, maar de betrokken bevolkingen wel. In de tweede plaats wil ik de nodige nadruk leggen op de investering in de TEN’s. Dat is belangrijk en wij moeten trachten daar steun aan te geven, omdat dit project neerkomt op ontwikkeling en werkgelegenheid. Ik dank ieder dus voor de ondersteuning van dit amendement, maar ik vraag nu ook om nog meer middelen op intern vlak, om van deze TEN’s een politieke factor voor heel Europa te maken, en niet slechts een technisch besluit. Ten derde, in de reeks amendementen die zijn ingediend is er een bij die heel belangrijk is, en ik vraag daar dan ook de aandacht van alle fracties voor: het amendement over het opvangcentrum voor invalide functionarissen, Les Castors. Ik vraag om meer bewustwording voor die kwestie. Het zal ons tot eer strekken als wij voor dit amendement stemmen, nu en in de toekomst. 2-128
Van Dam (EDD). – Dank u, Voorzitter. Om te beginnen enkele opmerkingen over hoofdstuk 4, het centraal discussiepunt. Het voorstel van de Commissie om de steun aan Turkije van hoofdstuk 4 te verplaatsen naar hoofdstuk 7, de pretoetredingssteun, is zonder meer prematuur. Dat land is immers geen kandidaat-lidstaat met een concreet uitzicht op toetreding. Dan de steun aan de wederopbouw van Irak. Wij vinden het gênant dat vooral leden ter linkerzijde niet verder willen gaan dan 200 miljoen euro. Dat is niet meer dan een schijntje vergeleken met de anderhalf miljard euro die Japan voteert en de 22 miljard die de Verenigde Staten uittrekken bovenop de uitgaven die ze al hebben gedaan voor de bevrijding van dat land. Het amendement van de heer Wurtz en anderen is niet minder dan een slag in het gezicht van elke Irakees die jarenlang heeft geleden onder de tirannie van Saddam Hoessein, de bloedhond die door Arafat en vele Palestijnen openlijk is toegejuicht zelfs nadat de omvang van zijn gruweldaden bekend was. Trouwens, Arafat sluisde honderden miljoenen naar geheime rekeningen.
49 Zolang dat geld ten goede komt aan terrorisme kunnen wij onze kiezers niet uitleggen dat de Europese Unie de hoofdsponsor van de Palestijnse Autoriteit blijft. Voorzitter, wat het verslag Gill betreft, wij zijn het eens met amendement 1 van collega Walter. Hij wijst terecht op de noodzaak om de ondersteuning van de meertaligheid, zowel hier als bij de andere instellingen, af te stemmen op de daadwerkelijke behoefte. De cultuur rond declaraties voor reis- en vergaderkosten bij het Comité van de regio's blijft ons met grote zorg vervullen. De interne auditeur dient voldoende assistentie te hebben om zijn functie adequaat uit te voeren. Tenslotte vragen we de Raad de bescheiden verzoeken van de Rekenkamer volledig te honoreren. Voorkomen van nieuwe fraudes vereist niet alleen een deugdelijk financieel beheer, maar ook een sterke externe controle. 2-129
Dell’Alba (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mevrouw de commissaris; tot de Raad kan ik me niet wenden aangezien deze alleen maar door uitmuntende functionarissen vertegenwoordigd wordt. Hopelijk is de afwezigheid van de voorzitter een goed teken en duidt het erop dat de Raad instemt met wat het Parlement zal goedkeuren, zodat wij een vlotte tweede lezing krijgen omdat er geen twistpunten over zijn. Ook ik wil de twee rapporteurs bedanken voor het werk dat ze verricht hebben en al degenen die hebben meegewerkt aan deze collectieve inspanning. De heer Mulder krijgt een speciale vermelding van mij, omdat hij het accent heeft gelegd op het risico dat deze begrotingsexercitie, die wij ieder jaar uitvoeren, gereduceerd wordt tot een political fiction, een opsomming van goede intenties en voornemens. Er dreigt het risico dat wij in dat opzicht een soort luxe uitgave van een NGO worden: wij lassen amendementen in, leveren commentaar op de begroting, geven aanwijzingen, die daarna steevast in de wind worden geslagen. Kijk maar naar de miljarden euro’s die wij ieder jaar aan de lidstaten teruggeven. Kijk maar naar het bedrag van de RAL. Ik heb goed nota genomen van de toezegging van commissaris Schreyer om ons onverwijld een concreet antwoord te geven, zodat het begrotingsjaar 2004 ook in dit opzicht historisch wordt. Met andere woorden, er moet voor gezorgd worden dat datgene wat de begrotingsautoriteit besluit eindelijk overeenkomt met wat daarna ook echt wordt uitgevoerd voor het begrotingsjaar 2004. Van alle positieve en negatieve dingen waar de nadruk op moet worden gelegd, kies ik de kwestie rondom het amendement over Irak. De heer Walter heeft meegedeeld dat hij en zijn fractie niet van plan zijn dit amendement te steunen. Bovendien hebben wij uit de kranten vernomen dat de Duitse regering in Madrid zelfs niet vertegenwoordigd zal zijn, zoals overigens bij de Europese Raad al is gebeurd. Dit begint haast een gewoonte te worden. Ik weet niet of de Duitsers ook bij
50 die gelegenheid vertegenwoordigd zullen worden door Frankrijk. Het staat echter buiten kijf dat wij vandaag, gezien de resolutie van de Veiligheidsraad en aangezien er nu een nieuwe fase aanbreekt, geconfronteerd worden met het probleem dat het antwoord van Europa hetzelfde is als het antwoord dat Europa gaf vóór de resolutie van de Veiligheidsraad. Deze resolutie luidt, nogmaals, een nieuwe fase in waarin alle politieke krachten, of althans vele daarvan - ook degene die tegen waren - hun standpunt gewijzigd hebben. Het lijkt me dat als wij commissaris Schreyer met dit belachelijk lage bedrag naar de Conferentie sturen, dit niet in verhouding staat tot een voorstel dat hoe dan ook een poging tot eenheid en gemeenschappelijk beleid is, ook met betrekking tot de begroting. Vandaar dat wij dit amendement zullen steunen. Tot slot nog iets over het verslag-Gill, met name datgene wat de rapporteur heeft gezegd over de noodzaak om de burgers meer informatie te verschaffen. Daar kijken wij heel positief tegenaan en wij staan dus vierkant achter zo’n voorstel. Ik dank de rapporteur dat zij akkoord is gegaan met dit amendement, dat beoogt het voorlichtingsbeleid via internet te versterken en ervoor te zorgen dat vanaf volgend jaar al onze debatten via internet naar de burgers worden gezonden. 2-130
Dover (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil twee amendementen aan de orde stellen die door de PPE-DE-Fractie zijn ingediend maar in de commissie zijn verworpen, en die wij nu opnieuw voor de plenaire vergadering hebben ingediend. Het eerste daarvan is vandaag al een paar keer genoemd en betreft de bijdragen voor Europese politieke partijen. De meeste posten die onze fractie wenst waren in de definitieve versie van de paragraaf opgenomen, alleen is het bedrag in zijn geheel in de reserve geplaatst. Wij willen dat dit bedrag uit de reserve wordt gehaald. We willen erop wijzen dat, hoewel er zogenaamd geen gedragscode is, er zeker maatregelen zullen zijn om het onderscheid tussen verschillende soorten uitgaven – politieke uitgaven en uitgaven aan voorlichting – te garanderen en er een gedragscode zal worden gehanteerd voor het gebruik van kredieten die onder deze noemer worden geboekt. Wij willen dat het bedrag uit de reserve wordt gehaald. Het is evident dat er geen uitgaven zullen zijn voor juni volgend jaar, oftewel nadat de verkiezingen hebben plaatsgevonden. En we moeten uitgaan op de goede trouw van de mensen in de politieke partijen in het Europees Parlement. De volgende kwestie is de zeer kleine post van 37.000 euro, die betrekking heeft op het creëren van een A7post in het kantoor van de Commissie in Washington. Opnieuw hebben we vanmiddag verschillende sprekers aangehoord die geen groot voorstander zijn van goede betrekkingen tussen het Europees Parlement en de regering van de Verenigde Staten. Deze kleine investering zal zichzelf dubbel en dwars terugbetalen in
21/10/2003 de vorm van bilaterale samenwerking en begrip en ik wil u vragen om de krappe meerderheid van één stem in de commissie, hier in de plenaire vergadering om te laten slaan in een overtuigende aanvaarding. Het derde punt is niet omstreden. Ik dring er als schaduwrapporteur van het verslag-Gill bij de PPE-DEFractie op aan om het amendement van de heer Walter, namens de socialistische fractie, te steunen. Het gaat hier om de noodzaak om de procedures voor de woordelijke verslagen nog eens zorgvuldig onder de loep te nemen. Allereerst wil ik mijn bewondering uitspreken over het zeer snelle en nauwkeurige werk dat het personeel van het Parlement levert bij de productie van de woordelijke verslagen van de toespraken die in dit Parlement worden gehouden. Deze verslagen worden binnen een paar dagen in de hoofdtalen vertaald, maar het is niet realistisch om te verwachten dat de volledige woordelijke verslagen na de uitbreiding in alle talen van de Europese Unie zullen worden vertaald. We moeten betere waar voor ons geld krijgen en de weinige tolk- en vertaalvaardigheden waarover we beschikken zo effectief mogelijk gebruiken. Een systeem van afzonderlijke verzoeken, waarvoor wordt gepleit in het amendement betreffende bijzondere behoeften, lijkt de beste oplossing voor de toekomst te zijn. De Europese Unie heeft de allernieuwste beschikbare technologie nodig om in haar behoeften te voorzien. Er zal een autorisatie- en controlesysteem moeten komen, maar dit zal de werkelijke behoeften van mensen aan het licht brengen en de flexibiliteit leveren waar we naar dienen te streven. Op die manier zullen we aan de werkelijke wensen van de Europese burger tegemoetkomen in plaats van een enorme papierwinkel te produceren die ten koste gaat van de bossen, en vaak ongelezen blijft. Mijn twee laatste punten houden ook verband met de talenposten, en het eerste daarvan betreft gecontroleerde meertaligheid. In amendement 4 roepen we op tot de aanneming van specifieke maatregelen door het Bureau en “de evaluatie van het verslag van de Begrotingscommissie op basis van een werkdocument dat is opgesteld door de rapporteur”. Dit is een kwestie van zeer groot belang. Het Vertaalcentrum in Luxemburg zou hierbij betrokken worden en er zou een sterkere nadruk komen op telewerken. Mijn laatste punt heeft betrekking op de toegenomen meertaligheid van het nieuwe Parlement. We moeten zorgen voor gepaste concrete maatregelen waardoor de nieuwe leden straks beter en gemakkelijker wegwijs kunnen raken in dit Parlement dan voor ons een paar jaar geleden mogelijk was. 2-131
Wynn, Terence (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, gezien de aard van een aantal kwesties die in dit debat ter sprake zijn gekomen moet ik mezelf er voortdurend aan blijven herinneren dat dit de eerste lezing is. Een van de problemen is het feit dat dit debat zich concentreert op zaken waarover in de commissie al gestemd is en
21/10/2003 waarover donderdag in de plenaire vergadering gestemd zou kunnen worden. Het eindresultaat zou hetzelfde kunnen zijn, maar ook wel eens anders kunnen uitvallen op bepaalde terreinen, zoals rubriek 1B, waarover we in de commissie hebben gestemd ten gunste van een bedrag voor de probleemgebieden dat boven de marge van 83 miljoen euro ligt. Mijn vriend en collega, de heer Walter, heeft verklaard dat zijn eigen fractie wel eens anders zou kunnen stemmen, zodat er geen gekwalificeerde meerderheid zal ontstaan en het probleem opgelost zou zijn. Als er echter wel een gekwalificeerde meerderheid wordt behaald, dienen we niet te vergeten dat het om de eerste lezing gaat en dat de kwestie gaandeweg kan worden opgelost. Er is al veel gezegd over dat ene vraagstuk dat rubriek 4 overheerst: namelijk, wat we aanmoeten met de financiering van Irak. Of we het amendement voor 500 miljoen nu aannemen of verwerpen, laten we niet vergeten – en ik blijf het zeggen - dat het pas om de eerste lezing gaat. Over de kwestie-Irak dient ook vermeld te worden dat de Raad voor de eerste keer de heer Brok en mijzelf heeft uitgenodigd om de Donorconferentie in Madrid bij te wonen, een uitermate genereus en welkom aanbod. Helaas is geen van ons beiden in de gelegenheid om te gaan, maar onze plaats zal worden ingenomen door Barones Nicholson van de Commissie buitenlandse zaken en mevrouw Jensen van de Begrotingscommissie, zodat we in ieder geval zullen zijn vertegenwoordigd. Als voorzitter is het mijn plicht om het standpunt van mijn commissie te respecteren en niet om het te bestrijden. Ik ben me ervan bewust dat ik in dienst van de commissie sta en ik probeer me dan ook te houden aan de uitslag van de stemming. En vervolgens is het mijn plicht om na de stemming in de plenaire vergadering het daaruit voortkomende standpunt uit te dragen. Wanneer we het over de 500 miljoen euro hebben ben ik enigszins in de war. Ik weet wel hoe er gestemd is, maar ik weet ook wat er allemaal gezegd is. Toen commissaris Patten bijvoorbeeld de Commissie buitenlandse zaken en de Begrotingscommissie toesprak – mevrouw Schreyer liet zich excuseren omdat zij op hetzelfde tijdstip een andere vergadering had – maakte hij duidelijk dat 200 miljoen euro volgens het standpunt van de Commissie en op basis van de beoordeling van de behoeften het maximale bedrag was dat kon worden gebruikt. Op de Top in Brussel van vorige week, die ik met grote belangstelling heb gevolgd, heeft geen enkele lidstaat om een bedrag gevraagd dat hoger ligt dan 200 miljoen euro. Toen commissaris Patten zijn voorstellen indiende liet hij er geen twijfel over bestaan dat dit het bedrag was dat hij mee zou nemen naar de Donorconferentie in Madrid. Ik heb vanmorgen ook gehoord – ik weet niet of het waar is – dat het Amerikaanse Congres het bedrag aan hulp voor Irak dat president Bush heeft voorgesteld, heeft verworpen. Men heeft het bedrag in tweeën gesplitst, waarbij men bereid is de ene helft als steun toe
51 te kennen, maar de andere helft uitsluitend in de vorm van een lening. Deze informatie heb ik vanmorgen ontvangen maar moet nog worden geverifieerd. Als we niet stemmen over de 500 miljoen, zodat de Commissie het definitieve bedrag van 200 miljoen aanhoudt, en indien dit geld snel en efficiënt besteed wordt, dan zal de Commissie, aldus commissaris Patten, hier terugkomen met een gewijzigde en aanvullende begroting. Ik wil mevrouw Schreyer vragen om dit te bevestigen. Ingeval de 200 miljoen euro snel en efficiënt wordt besteed, is het van essentieel belang om te weten – vóór de stemming van donderdag – of de Commissie volgend jaar zal terugkomen met meer geld voor steun, gebaseerd op behoeften. Laten we niet vergeten dat wanneer de 500 miljoen euro worden afgewezen, ons uitgangspunt slechts 30 miljoen bedraagt. Vervolgens moeten we natuurlijk kijken naar het voorstel voor 200 miljoen euro en ik hoop toch echt dat we, als het bedrag van 500 miljoen euro het niet haalt, niet zullen besluiten om ons uitsluitend geheel te binden aan het bedrag van 30 miljoen euro. Ik hoop ten zeerste dat alle fracties zullen kiezen voor het maximum bedrag van 200 miljoen, ook al zal dit gespreid worden over twee jaar. Laten we niet vergeten dat er nog steeds een medebeslissingsakkoord moet komen en dat de Raad het bedrag ook nog moet goedkeuren. Er zullen tijdens de bemiddeling harde onderhandelingen volgen over de vraag waar het geld vandaan moet komen. Als we echt zo naïef zijn om te geloven dat al het geld aan het flexibiliteitsinstrument ontleend kan worden, dan hebben we voor de onderhandelingen in de bemiddelingsprocedure een paar lange nachten voor de boeg. 2-132
Jensen (ELDR). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, dit jaar werken we voor het eerst, en dat is al door meerdere sprekers gememoreerd, met een begroting die opgezet is in de vorm van een activiteitengerelateerde begroting, waarbij de achterliggende gedachte is dat de begroting een veel betere afspiegeling van de politieke prioriteiten moet zijn, waarmee we veel eenvoudiger zullen kunnen overzien waaraan we ons geld besteden. Maar naar mijn mening is deze verbetering dit jaar nog niet volledig merkbaar, want we hebben de begroting nog steeds ingedeeld in rubrieken, zoals uit het debat vandaag ook gebleken is. We moeten nog steeds binnen de voor deze rubrieken vastgestelde grenzen blijven en dat betekent dat de begrotingswerkzaamheden nog steeds een bijzonder technische oefening zijn, waarbij je gemakkelijk de politieke keuzes uit het oog verliest. Ik hoop dat dat in de toekomst beter wordt, op een manier zoals u, mevrouw de commissaris, dat ook heeft aangegeven. Het is onder meer van belang dat wij de begrotingen van de agentschappen - van de decentrale agentschappen - in samenhang met de politieke prioriteiten zien. Het klopt immers dat wij in de EU steeds meer decentrale
52 agentschappen krijgen, die ieder voor zich taken met een hoge politieke prioriteit moeten realiseren, zoals de voedselveiligheid of de goedkeuring van geneesmiddelen. We moeten erop letten dat het totstandkomen van de decentrale agentschappen niet tot grote kosten voor de EU leidt, maar tegelijkertijd moeten we ook garanderen dat ze de financiële kaders hebben om deze taken ook echt te kunnen realiseren. Derhalve is het belangrijk dat we de activiteitengerelateerde begroting krijgen. Ik ben het verder van harte met de eisen van de heer Mulder eens dat we een grotere transparantie moeten krijgen en dat wij als Parlement in staat moeten worden gesteld de begrotingen van de agentschappen te controleren. Ik heb nog een paar andere punten. Ik wil bij de begroting van dit jaar graag benadrukken dat wij in verband met de uitbreiding meer geld hebben moeten uittrekken voor garanties op leningen. Dat kan een steun in de rug zijn voor de werkzaamheden van de Europese Investeringsbank en de Europese Ontwikkelingsbank om de banksector in de nieuwe lidstaten te ontwikkelen en ik denk dat wij met bijzonder weinig middelen een bijzonder groot spreidingseffect krijgen en een grote economische groei kunnen realiseren, in de mate waarin we dat op de hoorzittingen in de Begrotingscommissie over de werkzaamheden van de twee banken hebben vernomen. Last but not least hoop ik dat we een oplossing kunnen vinden voor het probleem van de informatiekantoren, de zogenaamde "Infopoints" en "Carrefourcentra", die hun subsidies vanaf volgend jaar gekort zien worden op grond van problemen met het Financieel Reglement. Ik hoop dat we een oplossing kunnen vinden en dat de Commissie ons daarbij zal steunen. 2-133
Boudjenah (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de begroting voor 2004 zal de eerste begroting zijn van het Europa na de uitbreiding. Dit is een mooie gelegenheid om de tien nieuwe lidstaten welkom te heten, ook al blijft het een feit dat de strenge toetredingsvoorwaarden neerkomen op een shocktherapie voor de bevolking van die landen. Maar ik wil me hier tot één vraag beperken: past deze begroting bij de uitdagingen waar de Unie op dit moment voor staat om de wereld rechtvaardiger en meer solidair te maken? Twijfel en ongerustheid is op zijn plaats. Daarbij denk ik in de eerste plaats aan Palestina. Welke ambities heeft Europa als het gaat om de verslechtering van de leefomstandigheden in de bezette Palestijnse gebieden en de omvang van de verwoesting van de basisinfrastructuur, met name die welke door Europa is gefinancierd? Via een amendement verzoekt mijn fractie de Commissie dan ook om zich te buigen over de toenemende behoeften van de Palestijnse bevolking en een specifieke begrotingslijn in te stellen voor de wederopbouw en het herstel van de gebieden die onder toezicht staan van de Nationale Palestijnse Autoriteit.
21/10/2003 Dat zou in mijn ogen een sterk politiek signaal zijn, daar waar het beleid van Sharon er vóór alles op gericht is de aanspraken op een Palestijnse staat elke vorm van legitimiteit te ontzeggen, hoewel er geen vrede mogelijk is zonder zo’n staat. In dezelfde geest is mijn fractie verheugd over de indiening van een amendement van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, dat de ondersteuning van het Sahraoui-volk moet garanderen en ervoor moet zorgen dat die steun niet wordt stopgezet. De hulp aan Irak zal een van de belangrijke punten van de begroting worden. Ook de kwestie van de kredieten voor de wederopbouw van het land biedt de mogelijkheid een krachtig politiek signaal af te geven. Maar is de hoogte van het bedrag, of het nu gaat om tweehonderd of om vijfhonderd miljoen euro, het eigenlijke probleem? Ik denk het niet. Waar het echt om draait, is dat er zo snel mogelijk een eind moet komen aan de bezetting. Vóór alles moeten we het Iraakse volk zodanig politiek ondersteunen dat het zo snel mogelijk zijn soevereiniteit en vrijheid van handelen terugkrijgt, zodat het zelf kan bepalen wat het nodig heeft en zelf de middelen kan regelen om in die behoeften te voorzien. Laten we ons immers niet op het verkeerde been zetten door de dubbele agenda van de Amerikaanse hulp, die in elk geval in de miljarden loopt. De regering-Bush wil vooral de deur openzetten voor Amerikaanse bedrijven, die al in de startblokken staan om zaken te doen in Irak, zoals bleek uit een recente ontmoeting. De regering-Bush denkt optimaal te kunnen profiteren van de wetgeving op grond waarvan buitenlandse bedrijven op dit moment 100 procent van het beschikbare werk in de verschillende sectoren van de Iraakse economie kunnen bemachtigen. Is dat de manier waarop in de immense behoeften van het land kan worden voorzien, waarbij ik denk aan alle openbare diensten, van water- en stroomvoorziening tot onderwijs, maatschappelijke dienstverlening en gezondheidszorg? Ik denk het niet. Het idee dat de fondsen worden beheerd door de Amerikaanse Federal Reserve is dan ook onaanvaardbaar. Mevrouw de commissaris zegt dat de veiligheid in Irak moet worden verbeterd. Maar zolang de soevereiniteit van het Iraakse volk met voeten wordt getreden, zal geen enkel probleem worden opgelost. Uit de stemming over resolutie 1511 van de Veiligheidsraad blijkt trouwens dat Frankrijk en Duitsland in dit verband aan het terugkrabbelen zijn, wat symbolisch is voor de Europese gevoeligheid voor Amerikaanse druk. Toch zou de Unie erbij winnen als zij duidelijker kenbaar zou maken dat zij voorstander is van de strikte eerbiediging van de belangen van het Iraakse volk, zodat het zo snel mogelijk zijn waardigheid kan hervinden, en in financieel opzicht van een multilateraal fonds van bijzondere middelen, waarin de VN eindelijk de plaats krijgt die deze organisatie toekomt. Hiervoor moet er naar de Irakezen zelf worden geluisterd. Het Iraakse volk moet zo snel mogelijk baas worden over de wederopbouw en de democratisering
21/10/2003 van zijn eigen land. Europa zou er baat bij hebben als het hierbij helpt als partner. 2-134
Hudghton (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil ook blijk geven van mijn waardering voor de enorme hoeveelheid werk die tot dusverre in de begrotingsprocedure is gestoken door de rapporteurs, coördinatoren en natuurlijk de voorzitter van de commissie. Ik juich het resultaat van de commissie tot dusverre grotendeels toe. Een van de kleinere begrotingslijnen bevat een voorstel voor een verhoging van de begroting voor jumelage tussen gemeenten. Ik verzoek de Commissie om een einde te maken aan het jaarlijks terugkerende gekibbel over dit onderwerp door te aanvaarden dat dit een begrotingslijn is die betrekkelijk klein is maar waaraan vele communautaire organisaties groot belang hechten en waarover men erg enthousiast is. Wat betreft landbouw en plattelandsontwikkeling ben ik voorstander van het idee om de steun aan probleemgebieden waar het landbouwbedrijf ernstige specifieke economische problemen ondervindt, op te voeren. Ik zou daarom in het algemeen willen pleiten voor maatregelen om de plattelandsontwikkeling te bevorderen door de beschikbare middelen uit EUfondsen voor plattelandsontwikkeling doelmatiger toe te passen, en tegelijkertijd methoden voor het fokken van dieren en verbouwen van gewassen te stimuleren die zo natuurlijk mogelijk zijn. Op het vlak van de visserij ben ik erg teleurgesteld dat de Raad zo weinig wil lijkt te vertonen om zijn eigen hervormingsprogramma voor het GVB te financieren. Ik ben vooral teleurgesteld over het feit dat de lidstaten, en dan met name de regering van het Verenigd Koninkrijk, het voorstel van het Parlement hebben geblokkeerd om een extra 150 miljoen euro uit te trekken voor het opvangen van de ernstige economische en maatschappelijke gevolgen van de huidige crisis in regio's die van de witvisvangst afhankelijk zijn. Ik sluit mij aan bij degenen die kritiek hebben geleverd op het idiote voorstel om onszelf, buiten de begrotingsprocedure om, een extra taxivergoeding toe te kennen. Ik zie niet hoe dat idee de reputatie van onze instelling enig goed kan doen, of hoe het zou kunnen bijdragen aan het concept van de op activiteiten gebaseerde budgettering. 2-135
Hyland (UEN). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het hebben over één bepaald aspect van de algemene ontwerpbegroting voor 2004 dat betrekking heeft op het werk van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, waarvan ik lid ben. Ik wil ook de heer Mulder complimenteren met zijn werk. In verband met de landbouwuitgaven, ben ik groot voorstander voor meer aandacht voor het milieu, voedselveiligheid, traceerbaarheid, het welzijn van
53 dieren en voorlichting aan de consument. Al deze aspecten zullen de komende jaren nog meer op de voorgrond treden in het recentelijk hervormde gemeenschappelijk landbouwbeleid. De consument verwacht dat de Europese landbouw in verband met deze multifunctionele aspecten wezenlijke prestaties gaat leveren, en onze boeren zijn bereid zich hiervoor in te zetten. Wij weten dat onze kosten hierdoor hoger zullen uitvallen dan die van onze handelspartners, maar dat is een prijs die de Europese belastingbetaler in ruil voor zijn gemoedsrust bereid is te betalen. Dit bedoelen we wanneer we het hebben over het Europees model voor landbouw en plattelandsontwikkeling. Dit model is het waard om verdedigd te worden, vooral binnen het kader van de WTO. Het welzijn van dieren gaat iedereen in de sector aan. Ik wil de collega's die streven naar de afschaffing van uitvoerrestituties voor levend vee vragen nog eens goed na te denken over de gevolgen die hun voorstel zal hebben voor de handel. Het aangewezen forum om over deze kwestie te beslissen is de WTO, waarbij de EU ervoor moet zorgen dat haar concurrentiepositie intact blijft. “Eenzijdige ontwapening” is onaanvaardbaar. We kunnen de steun aan onze boeren niet zomaar stopzetten zolang de Verenigde Staten en andere landen doorgaan met hun export-stimulerende programma's. Ik hecht net zoveel belang aan het welzijn van dieren als iedereen, net als alle boeren en iedereen die betrokken is bij de uitvoer van levend vee. Zowel de producent als de exporteur hebben er financieel belang bij dat de dieren in optimale staat aankomen. De vraag naar levend vee voor de export zal altijd blijven bestaan. Als we in Europa niet goed inspelen op de handelsmogelijkheden in het Midden-Oosten en elders, dan zullen onze concurrenten in Australië en Nieuw-Zeeland hun dieren desnoods naar de andere kant van de wereld zenden om in onze plaats in die behoefte te voorzien. 2-136
Bernié (EDD). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, omdat ik maar weinig spreektijd heb zal ik mijn betoog beperken tot drie punten: de subsidieregeling voor de tabaksteelt, de huishoudelijke uitgaven van DG Milieu en Natura 2000. Het ontwerp van begroting loopt naar mijn mening vooruit op de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor tabak die is gepland voor 2005. Die volledige hervorming – er wordt gesproken over een volledige ontkoppeling van de steun en niet meer simpelweg over een aanpassing van het huidige systeem – zou niet mogen beginnen voor 2005. De tabaksteelt, een sector waar 110.000 gezinnen van leven en die 400.000 seizoensbanen genereert, blijft een geval apart. Als we de subsidies voor de teelt van tabak verlagen of afschaffen, zal dat de verdwijning betekenen van de huidige lappendeken van familiebedrijfjes en de deur van de Europese markt wijd openzetten voor de Amerikaanse producenten. Noch voor het milieu noch voor de ruimtelijke ordening is dat wenselijk en de gezondheid van onze medeburgers is er evenmin mee
54
21/10/2003
gebaat, want die zullen hierdoor echt niet stoppen met roken. De uitgaven aan de DG Milieu stijgen explosief, van 58 miljoen euro in 2002 naar 83 miljoen in 2004. Dus 43 procent erbij in twee jaar, dat is een enorme toename! En dat alleen maar om het aantal ambtenaren uit te breiden die op overtredingen van de milieuwetgeving moeten controleren. De communautaire regelgeving is log, inadequaat en moeilijk toepasbaar; dáárdoor komt het dat die overtredingen 45 procent van de lopende zaken vertegenwoordigen. Deze regels zijn – evenals Natura 2000 – strijdig met de wil van de burgers, hetgeen Frankrijk ook duidelijk gemaakt heeft tijdens de Milieuraad van juni 2003. Is het dan toch nodig om een dienst voor technische bijstand in het leven te roepen met een budget van 3 miljoen euro, hetgeen noch een oplossing zal bieden voor de moeizame toepasbaarheid, noch voor de financiering na 2006? Naar onze mening maakt deze dienst de verwarring voor de burger alleen maar groter en die heeft al moeite genoeg om zijn weg te vinden in het woud van bevoegde instanties op elk niveau: communautair, nationaal en regionaal. Of wil de Commissie via deze omweg de tenuitvoerlegging van die habitatrichtlijn onder haar controle houden, terwijl die niet tot haar bevoegdheid hoort? Vanwege al deze vragen zullen wij niet voor deze begroting stemmen. 2-137
VOORZITTER: MEVROUW LALUMIÈRE Ondervoorzitter 2-138
Martinez (NI). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, natuurlijk zijn er dingen veranderd in deze Europese begroting voor 2004 en zijn er dingen bijgekomen. Er is gezegd dat het een begroting voor de Unie van 25 leden is, met een nieuwe nomenclatuur, gebaseerd op activiteiten, doelstellingen en bestemmingen. Dat is niet per se een vooruitgang voor de leesbaarheid; zo is de begroting nu onderverdeeld in maar liefst 215 activiteiten in plaats van dat alleen een onderscheid wordt gemaakt tussen huishoudelijke en beleidsuitgaven. Een andere verandering die we binnenkort kunnen verwachten is overigens het afschaffen van het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven en in de nabije toekomst zal er een begroting voor het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) komen. Zullen we dan nog steeds hier in het Europees Parlement het debat in twee uurtjes kunnen blijven afraffelen en de stemming over 100 miljard euro in eveneens twee uur? Het democratisch gehalte bij het tot stand komen van de begroting schiet dus tekort; je hoeft trouwens alleen maar te kijken naar deze compleet lege zaal! Er zijn nog wel meer tekorten bij de begroting. Zo is er ook een tekort met betrekking tot de betrouwbaarheid van de
ramingen. De cijfers voor de nog betaalbaar te stellen bedragen zijn duidelijk genoeg: elk jaar wordt 6 tot 8 miljard euro aan kredieten niet gebruikt. Dat is een probleem, zeker als je bedenkt dat er geen geld is voor de bijenhouders, de schapenfokkers, de vissers, enzovoorts. Er is ook een tekort met betrekking tot de rechtvaardigheid van de begroting: jaar in jaar uit heb je de winnaars van Europa en de verliezers van Europa – dat is een waarheid als een koe – en dat zijn altijd weer dezelfden. Het Spanje van de heer Aznar, dat de hele wereld de les leest over begrotingsevenwicht, incasseert jaarlijks 8 miljard euro aan royalty’s. Zonder dat geld zou Spanje overigens ook niet eens een begrotingsevenwicht meer hebben. Ondertussen moeten de meeste anderen betalen: Duitsland bijvoorbeeld, of Frankrijk. Frankrijk is elk jaar tussen de 2 en 4 miljard euro kwijt; dat is dus een complete hogesnelheidslijn op jaarbasis! Daar zit dus een probleem! Ook het stellen van prioriteiten op de begroting schiet tekort: het is prima om 200 miljoen vrij te maken voor de wederopbouw van Irak, het is best om 200 miljoen toe te voegen voor Afghanistan en 240 miljoen voor de pretoetreding van Turkije. Maar liggen daar onze prioriteiten, nu Europa in 2004 maar 600 miljoen euro kan vinden om het equivalent van zo’n tien kilometer hogesnelheidsspoor aan te leggen? Moeten we echt 640 miljoen steken in Afghanistan, Turkije en Irak (dat we overigens niet hadden hoeven verwoesten...), als we niet eens een hogesnelheidslijn kunnen aanleggen of andere grote infrastructuur? Hier is de solidariteit volkomen uit de hand gelopen, hetgeen vervolgens weer een vierde tekort aan het licht brengt, namelijk op het gebied van coherentie. We hebben hier te maken met een Europa dat in Lissabon heeft verklaard de wereldwijde koploper te willen zijn op het gebied van kennis (Nikita Chroesjtsjov wilde in 1960 al Amerika voorbijstreven!). We hebben hier te maken met een Europa dat met ERASMUS MUNDUS een wereldwijde universiteit wil zijn, het Europa van de grote werken à la Pericles, het Europa van het universele buitenlands beleid, een Shiva met duizend armen, in Cotonou of Mercosur, in Azië en in Zuid-Afrika, met “Alles behalve wapens” - voor de armen en zelfs de rijken. Dat wereldomspannende Europa heeft een provinciale begroting van honderd miljard euro, oftewel 1 procent van zijn BBP en dat wordt niet meer. De tegenspraak tussen die mondiale ambities en die onbeduidende begroting doet de vraag rijzen waar het in Europa echt om draait. Het antwoord is om het geld: jaar in jaar uit, maakt Europa zich groot met grote woorden, maar in de praktijk stelt het allemaal niets voor. 2-139
Elles (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, onze twee rapporteurs hebben ons zonder meer voor veel grote uitdagingen geplaatst, maar ik zou me hier in het bijzonder willen concentreren op drie kwesties, namelijk de uitbreiding, de hervorming van de Commissie, en als laatste, maar daarom niet minder belangrijk, Irak.
21/10/2003 Ik ben, net als mijn fractie, geheel bereid te aanvaarden dat de grootste prioriteit van deze begroting, zoals die door de heer Mulder geformuleerd is, de uitbreiding betreft. We hebben van meet af aan willen garanderen dat er voor de nieuwe lidstaten een volledige begroting beschikbaar zou zijn, en dat de verplichtingen die aan de uitbreiding verbonden zijn op doeltreffende wijze zouden worden vervuld. Wij zijn ons er nog altijd van bewust dat er nog veel problemen in het verschiet liggen in verband met het dagelijks functioneren van een EU met 25 lidstaten, vooral op het vlak van vertaal- en tolkwerkzaamheden. Dit brengt mij bij de hervorming. In mijn fractie geloven we dat er in verband met de hervorming van de Commissie een signaal moet worden gegeven dat de zaken sinds 1999 zijn veranderd. Dit is de reden dat we de 272 posten in de reserve hebben geplaatst. Een van onze belangrijkste voorwaarden is dat er een beoordeling wordt uitgevoerd van de veranderingen die hebben plaatsgevonden en van de maatregelen die nog moeten worden uitgevoerd. De Eurostat-affaire, de kwesties rond klokkenluiders en de positie van OLAF tonen aan dat de Commissie traag te werk gaat bij dit soort zaken. We zouden graag zien dat de laatstgenoemde zaak afzonderlijk ter discussie zal worden gesteld op basis van een mondelinge vraag in de vergaderperiode van november in Straatsburg. Zoals andere sprekers ook al hebben onderstreept in het debat van vanmiddag, is de kwestie-Irak volgens onze fractie het belangrijkste onderwerp voor onze begroting van 2004. Ik wil degenen die de moed hebben opgebracht zich voor ons amendement uit te spreken bedanken. Het amendement is op drie redenen gegrond: allereerst is dit voor ons een belangrijk politiek signaal naar de buitenwereld dat Europa bereid is een wezenlijke rol te spelen in humanitaire hulp voor Irak en de wederopbouw van dit land. Natuurlijk is Irak geen Afghanistan, maar we hebben wel 1 miljard euro aan Afghanistan gegeven voor een periode van vijf jaar terwijl we, uitgaand van het voorstel van de Commissie, 200 miljoen aan Irak geven voor een onbepaalde periode. Hoe dan ook, gisteren las ik in The Guardian – vermoedelijk toch een van de favoriete dagbladen van de heer Wynn – dat de Japanse regering heeft toegezegd over de komende jaren 5 miljard dollar te schenken voor de wederopbouw van Irak, een groot contrast met de 200 miljoen van de EU. Ten tweede: in het licht van de unanieme stemming in de VN en de onthulling van The Guardian dat de VS de toekenning van de steunfondsen heeft overgedragen aan een gezamenlijk bureau van het UNDP en de Wereldbank, zal het ons in Europa nu gemakkelijker vallen om meer fondsen uit te trekken voor de wederopbouw van Irak. We moeten begrijpen, mijnheer Walter, dat bepaalde landen hier vanwege hun standpunt in de oorlog minder enthousiast over zullen zijn, maar zoals ik het zie zijn we nu een nieuw hoofdstuk begonnen. Daarom denk dat ik degenen die vooruit kijken en Amerika in deze moeilijke tijden willen
55 helpen, het amendement van de PPE-DE-Fractie zullen steunen. Tot slot geloven we dat dit amendement niet onverenigbaar is met de financiering van andere beleidsterreinen en ook geen gevolgen zal hebben voor reeds bestaande financiering – dat wordt in het amendement zelf ook vermeld. Mijnheer Wynn, u zei dat het voorstel van de Commissie niet gebaseerd is op schattingen maar op beschikbaarheid. Wij geloven dat de betreffende gelden nodig zullen zijn voor 2004. U zei ook dat het hier om de eerste lezing gaat. Maar we zouden feitelijk in staat moeten zijn om dit amendement nog binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten in stemming te brengen, en als ons amendement het dan niet haalt, zullen wij ons als fractie natuurlijk het recht voorbehouden om nader te overwegen of het voorstel van de Commissie juist is of niet. Wij willen met deze begroting de Unie voorbereiden op de uitbreiding en we willen zeker weten dat de hervormingen van de instellingen worden uitgevoerd, maar we willen vooral zien dat Europa een belangrijke rol in de wereld speelt. Daarom vraag ik het Parlement ons amendement voor het reserveren van 500 miljoen voor Irak te steunen. 2-140
Colom i Naval (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, dit is de laatste begroting die dit Parlement zal goedkeuren en daarom wellicht ook de laatste waarvoor velen van ons hun stem zullen uitbrengen. Het lijkt me dan ook tijd om de balans op te maken van het begrotingswerk dat wij in het kader van de wetgeving hebben verricht, en ik geef toe dat mijn evaluatie voor meerdere uitleg vatbaar is. Wij zouden graag alleen de positieve aspecten willen noemen, zoals de verbeteringen in de begrotingsprocedure en het functioneren van onze eigen Begrotingscommissie, alsmede de totstandkoming van de eerste herziening van de financiële perspectieven sinds 1993. Wij mogen echter niet vergeten dat het gewicht van de Europese begroting is afgenomen ten opzichte van het BBP, dat die begroting duidelijk onvoldoende is voor de doelstellingen van de Unie, en dat paradoxaal genoeg elk jaar kredieten overschieten wegens onderbesteding. Ik denk dat zowel de Commissie als het Parlement verplicht is zich uit te spreken over de toekomstige financiële perspectieven, zodat de volgende Commissie en het volgende Parlement dat als uitgangspunt kunnen nemen. De communautaire begroting lijkt ondanks haar magere omvang voor iedereen begrip te hebben, en ik ben de algemeen rapporteur erkentelijk voor zijn medewerking om onze verschillende verzoeken allemaal onder te brengen. Zo is het mogelijk dat in de begroting plaats is ingeruimd voor zulke uiteenlopende zaken als de bescherming van de teelt van hazelnoten en een proefproject voor hulpverlening aan slachtoffers van terrorisme. Ik wil benadrukken dat de verordeningen van de GMO of van de structuurfondsen moeten worden
56 nageleefd, en dat de bespreking van de begroting niet het moment is om die te wijzigen. Welnu, dames en heren, als er één onderwerp is dat er uitspringt in deze begroting voor 2004, dan is dat volgens mij wel de voorbereiding van de Unie op de uitbreiding met tien nieuwe staten. Afgaand op de ervaring die ikzelf, alweer enkele jaren geleden, heb opgedaan als waarnemer van een kandidaat-lidstaat, is mijn voorspelling dat de uitbreiding een succes wordt. Daaraan zou ik willen toevoegen dat dat niet in de laatste plaats te danken is aan de ambitieuze vasthoudendheid van het Parlement, want uit de eerste reactie van de Raad sprak meer een budgettaire obsessie dan politiek bewustzijn van de historische uitdaging waarvoor wij staan: de grootste en lastigste uitbreiding tot nu toe in het project-Europa. De Raad probeerde het allemaal voor elkaar te hebben en weigerde maandenlang de vooruitzichten te herzien; hij heeft ook nee gezegd tegen de opneming van de 25 landen met ingang van 1 januari. Dat zou een politiek gebaar zijn geweest dat, dunkt me, het overwegen waard was geweest. Sommigen hebben echter blijk gegeven van een bijna ongekende politieke lichtzinnigheid en demagogie door te proberen die centrale doelstelling binnen deze begroting naar de achtergrond te dringen en een niet terecht amendement in te dienen om 500 miljoen euro toe te voegen aan de kredieten die al zijn voorzien voor Irak. Dames en heren, wij hebben de 100 miljoen euro aan humanitaire hulpverlening voor dat land al goedgekeurd, en zullen dat in de plenaire vergadering nogmaals doen. De Europese Commissie vraagt, en kan niet meer rechtvaardigen dan, 160 miljoen euro voor 2004 als communautaire bijdrage aan de wederopbouw van Irak. Ik verzeker u dat velen onder de miljoenen Europese burgers die tegen die ongerechtvaardigde oorlog waren, een oorlog die niet werd gesteund door de Verenigde Naties, niet eens begrijpen dat de Europese Unie überhaupt andere dan humanitaire hulp aan Irak zou moeten bieden. Ik garandeer u dat het mij veel moeite zal kosten dat uit te leggen aan de burgers in mijn land. De enige verklaring die ik voor dat amendement kan bedenken is dat de indieners ervan met zichzelf in het reine willen komen vanwege hun steun aan een onrechtmatige aanvalsoorlog. Dat, dames en heren, valt op geen enkele manier te rechtvaardigen. Het enige dat te rechtvaardigen valt - nu er een VNresolutie is - is dat wij een bijdrage leveren zoals de Commissie ons redelijkerwijs voorstelt. Dan vraag ik u bovendien - en ik weet dat collega Salafranca zo aan de beurt is -: “Waar denkt u die extra hulp vandaan te halen, geachte leden van de Fractie van de Europese Volkspartij. Latijns-Amerika? Azië? Afrika? Het Middellandse-Zeegebied? Waarvandaan?” Want u weet heel goed dat er nergens kredieten te vinden zijn, zelfs niet bij een maximale benutting van het flexibiliteitsinstrument. Ik verzoek u daarom zo verantwoordelijk en verstandig te zijn om het amendement in te trekken, want dan zet u zich niet te
21/10/2003 kijk en heeft de Europese Unie een begroting waarmee zij de uitbreiding waardig tegemoet kan gaan en een rol van betekenis kan spelen in de totstandkoming van vrede. (Applaus) 2-141
Van Hecke, Johan (ELDR). – Mevrouw de Voorzitter, op de vooravond van de Donorconferentie over Irak wil ik mij als begrotingsrapporteur voor de Commissie buitenland graag aansluiten bij de realistische voorstellen van de Commissie om boven de al toegezegde 100 miljoen euro humanitaire hulp nog eens 200 miljoen euro vrij te maken voor de heropbouw van Irak. Wie pleit voor meer Europees geld voor de heropbouw moet gaan pleiten en moet gaan aankloppen bij de lidstaten. Het verbaast mij trouwens, mevrouw de Voorzitter, dat landen die destijds erg enthousiaste voorstanders waren van een militaire interventie in Irak vandaag slechts zeer beperkte of zelfs helemaal geen middelen willen vrij maken voor de heropbouw. Het is ronduit cynisch te moeten vaststellen dat bepaalde donoren leningen willen verstrekken aan Irak alsof de schuldenlast van de Irakese bevolking al niet hoog genoeg was. De door de Europese Unie gestelde voorwaarden aan een financiële bijdrage voor de heropbouw zijn een conditio sine qua non. De centrale rol van de VN moet worden versterkt. Het Europees geld mag daarom enkel gestort worden in een door de VN en door de Wereldbank nieuw op te richten Trustfund. Ten tweede, mag de hulp niet exclusief worden besteed aan grootschalige bouwprojecten die op maat zijn gesneden van bedrijven die goede relaties hebben met het Witte Huis. Ten derde, pleit ik er ook voor dat 35 procent van de jaarlijkse kredieten wordt aangewend voor elementaire gezondheidszorg en basisonderwijs. Wat er ook van zij, mevrouw de Voorzitter, de Commissie buitenlandse zaken wil niet dat middelen voor de wederopbouw van Irak ten koste gaan van andere engagementen van de Unie zoals deze ten aanzien van Afghanistan, van het Midden-Oosten en Latijns-Amerika. De gemaakte afspraken niet nakomen zou de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van ons buitenlands beleid ernstig schaden en dat is voor mij veel belangrijker dan de politieke achterhoedegevechten in dit Parlement. 2-142
Patakis (GUE/NGL). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, de begroting voor 2004 illustreert het autoritaire, asociale beleid van de Europese Unie. Dit is de zoveelste begroting die het grootkapitaal en de imperialistische Europese Unie op hun wenken bedient. De beperking van de middelen tot minder dan 1 procent van het BBP van de Gemeenschap en dat in een jaar waarin geen vijftien maar vijfentwintig landen op kredieten rekenen, met toenemende convergentie-eisen, maakt ondubbelzinnig duidelijk dat herstructureringen, privatiseringen en liberalisering de boventoon voeren. De behoeften van werknemers, minderbedeelden en
21/10/2003 gewone mensen op het platteland en in de steden botsen op een muur van onverschilligheid. Zij mogen uiteindelijk het gelag betalen. De algemene richtsnoeren voor de ontwerpbegroting van de Europese Unie voor 2004 komen neer op minder middelen voor de structuurfondsen, minder geld voor het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid en dat allemaal om het repressieve en agressieve defensie- en buitenlands beleid van de Unie te bekostigen, om het terrorisme te bestrijden en immigratie aan te pakken, een repressie-apparaat uit te bouwen en te financieren en voor het Europese leger, politiestrijdkrachten, grensbewaking, een centraal registratiesysteem, enzovoort. Via overeenkomsten krijgt Israël geld om het Palestijnse volk te vermoorden en krijgt de invasie van Irak door de VS een wettig karakter. Volgens de logica van Lissabon krijgt het volk bezuinigingen te slikken die alleen maar goed zijn voor de monopolies. De werknemers wacht nog meer uitbuiting en minder rechten op arbeid en een behoorlijke verzekering. De werkloosheid neemt toe, het milieu gaat naar de haaien, volksgezondheid, onderwijs en sociale zekerheid verworden tot handelswaar. Deze begroting logenstraft in een klap alle ronkende verklaringen over economische en sociale convergentie. Ze bevat geen enkel voorstel voor minder ontwikkelde regio's en mensen die werkloosheid en armoede kennen. Integendeel! Er is wel convergentie, maar dan als neerwaartse spiraal, waardoor nog meer mensen ten prooi vallen aan armoede en ellende. De vermindering van de Gemeenschapskredieten voor landbouw, zoals de WTO en de VS willen, is een van de anti-landbouwmaatregelen in de gedeeltelijke herziening van het GLB. Ook komen er herstructureringen en wordt er naarstig gezocht naar alternatieve teelten, zoals voor de tabaksteelt, maar ook voor de andere mediterrane producten, waarvan we er in Europa te weinig produceren. De Amerikanen en hun multinationals proberen Europa wel genetisch gemodificeerde organismen in de maag te splitsen. De ontwerpbegroting financiert de teloorgang van kleine en middelgrote landbouwbedrijven. De afgevaardigden van de Griekse Communistische Partij zullen tegen deze ontwerpbegroting stemmen. Zij lost geen problemen op, maar creëert alleen maar nieuwe moeilijkheden voor werknemers, boeren en kleine bedrijven in perifere gebieden. Zij draagt niet bij tot de wereldvrede, maar stimuleert oorlog en imperialisme. 2-143
Ortuondo Larrea (Verts/ALE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik vraag de aandacht van dit Parlement, als begrotingsautoriteit, voor twee andere begrotingslijnen voor financiële steun dan die welke zojuist zijn genoemd. De eerste betreft de projecten van gemeenschappelijk belang van de trans-Europese vervoersnetwerken. Bij het Verdrag van Maastricht werd de Gemeenschap verplicht bij te dragen aan de totstandkoming en ontwikkeling van
57 trans-Europese infrastructurele netwerken voor vervoer, telecommunicatie en energie. Die verplichting maakt deel uit van de algemene doelstelling van sociaaleconomische cohesie. De Commissie heeft op 9 oktober 2003 haar nieuwe voorstel met een verklaring over projecten van gemeenschappelijk Europees belang aan de Raad gepresenteerd. Dat voorstel gaat heel ver, maar ontbeert de noodzakelijke middelen. Ik stel daarom in een amendement voor prioriteit te verlenen aan de projecten voor de zee- en riviervaart, aan het spoorvervoer en aan de grensoverschrijdende verbindingen, maar bovenal aan die projecten waaraan de lidstaten al aanzienlijke middelen bijdragen. Ik verwijs in dit verband naar het verslag-Van Miert dat op 30 juni 2003 is gepresenteerd, want er zijn nog vele andere projecten die al sinds de Europese Raad van Essen in 1994 in aanmerking komen maar nog altijd niet op stapel zijn gezet. Mijn voorstel is daarom dat de Commissie het recht krijgt te eisen dat de steun voor een project wordt ingetrokken en zelfs terugbetaald indien dat project niet binnen tien jaar na goedkeuring ervan is voltooid. Het zou de Commissie vrij moeten staan uitzonderingen te maken voor projecten van buitengewone omvang of in geval van een vertraging wegens onvoorziene omstandigheden. De tweede begrotingslijn betreft het toerisme, dat zich snel ontwikkelt tot de belangrijkste dienstenindustrie van de Europese Unie. De Wereldorganisatie voor toerisme verwacht dat het aantal toeristen dat Europa bezoekt in 2020 zal zijn verdubbeld tot ongeveer 720 miljoen per jaar, terwijl de arbeidsplaatsen in de sector met 2 à 3,5 miljoen zullen toenemen, zodat hier 12,5 miljoen mensen werk zullen hebben, in plaats van de 9 miljoen nu. Daarom hadden wij voorgesteld op Europees niveau middelen te voorzien als stimulans voor de totstandkoming, controle en evaluatie van een beleid gericht op ecologisch, sociaal duurzaam toerisme, maar dat is verworpen. Ik vertrouw erop dat met het oog op de toekomst deze activiteit in het Verdrag inzake de Europese Grondwet zal worden opgenomen als communautaire doelstelling, want deze kwestie gaat ons allemaal aan: zowel de verleners als de gebruikers van diensten. 2-144
Ferber (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, ik wil slechts op een paar punten uit de begroting 2004 nader ingaan. Ik wil in ieder geval graag van de Commissie weten of zij het werkelijk zinvol vindt om vanaf volgend jaar geen financiële middelen meer ter beschikking te stellen aan de Euro-infocentra, de Carrefours (de informatie- en adviescentra voor het platteland) en ook de jumelages van steden. Ik vraag mij af of de Commissie inderdaad van mening is dat het beeld dat de burgers in Europa van haar hebben zo rooskleurig is dat zij het zich kan veroorloven om niet langer gebruik te maken van dat kleine aantal burgers dat nog werk maakt van Europa. Dat begin ik mij nu toch echt af te vragen. Ook wij
58 afgevaardigden proberen continu om op dit vlak vooruitgang te boeken en om mensen te motiveren. De Commissie onderneemt echter niets om per ommegaande een overgangsregeling voor de financiering van deze instellingen tot stand te brengen. Ik vind dat de Commissie daar zo spoedig mogelijk verandering in moet brengen zodat wij op het gebied van de Euro-infocentra en - ik herhaal het nog maar een keer - ook wat het netwerk van Carrefours en de jumelages betreft, geld ter beschikking stellen. Als de burgers niet meer aan uw kant staan, staat u binnenkort alleen en dan komt de Commissie in een benarde situatie terecht! Mijn tweede punt betreft de agentschappen. De PPEDE-Fractie heeft voorgesteld om 10 procent in de reserve op te nemen en dat voorstel is gelukkig ook aangenomen. Waar het om draait, is dat er ook een controle op die agentschappen mogelijk moet zijn. Wij hebben alles al een keertje meegemaakt op andere gebieden. Wij zullen er dan ook voor zorgen dat die controle op de agentschappen in de toekomst gewaarborgd wordt. Sta mij toe om ook een politiek getinte uitspraak te doen. Tot nu toe ben ik er vanuit gegaan dat de interne beleidsterreinen, rubriek 3 dus, bedoeld zijn om beleid te financieren. Op dit gebied beschikken wij inmiddels al over tien agentschappen. Ik zie het echt niet zitten om steeds meer administratieve activiteiten uit begrotingslijnen te financieren die eigenlijk voor beleidsactiviteiten zijn bedoeld. Dat geld moet dan ook aan beleid en niet aan de administratie worden besteed. Dat moet ook een keer duidelijk gezegd worden. De heer Elles heeft al veel over de kwestie-Irak gezegd. Daar zou ik het volgende aan toe willen voegen: de collega’s die hier vandaag vanuit andere overwegingen om een gewijzigde begroting hebben verzocht, moeten ook zo eerlijk zijn om ons amendement te steunen. Wij moeten voor geheel 2004 namelijk over voldoende middelen beschikken, zodat wij niet over een half jaar weer om aanvullende middelen moeten vragen. Naar mijn idee vereist een transparante en duidelijke begroting ook dat aan het begin van het jaar duidelijk is hoeveel geld er beschikbaar is. Voor mijn laatste punt richt ik mij tot de Raad: wij hebben vorig jaar november in de periode tussen de eerste en tweede lezing zeer intensief onderhandeld om de inspraakrechten van het Europees Parlement bij het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid te verbeteren. Ik ben dan ook teleurgesteld dat ons nu al door drie voorzitters van de Raad wordt toegezegd dat dat inspraakbesluit eindelijk ook gestand zal worden gedaan indien wij tien miljoen euro beschikbaar stellen voor een nieuwe politiemissie. Dit komt erop neer dat wij moeten toegeven, anders worden de onderhandelingen gestaakt. Als de Raad denkt dat hij ons op dit punt ergens toe kan dwingen met toezeggingen voor iets dat al eerder is toegezegd, is dat toch wel armzalig. Desalniettemin wil ik erop wijzen dat onze fractie altijd al om middelen voor deze politiemissie heeft verzocht. Tot slot zou ik de
21/10/2003 rapporteurs nog willen bedanken. Helaas heb ik daar geen tijd meer voor, maar ik doe het toch. Bedankt! 2-145
Dührkop Dührkop (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, toen het nieuwe Financieel Reglement van kracht werd, moesten voor de subsidies uit het vroegere deel A en sommige van het vroegere deel B van de begroting basisbesluiten worden goedgekeurd, om ze te kunnen implementeren. Daartoe presenteerde de Commissie zeven basisbesluiten, die momenteel onderwerp van bespreking vormen in vijf parlementaire commissies. Het aanvankelijke doel was dat deze tijdig zouden worden goedgekeurd om de actieprogramma’s met ingang van 2004 in werking te doen treden. Als rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie voor de zeven voorstellen kan ik niet anders zeggen dan dat ik het betreur dat de Commissie de voorstellen zo laat heeft ingediend, want dat betekent dat de diverse betrokken parlementaire commissies ook vertraging oplopen en tegen de klok moeten werken. Bovendien is het nu lastiger de nauwere samenwerking tussen commissies die voor deze procedure van toepassing is, te eerbiedigen. Daarbij moeten wij niet vergeten dat sommige van de voorstellen specifieke moeilijkheden opwerpen, zoals bijvoorbeeld het geval is voor de vooraf vastgestelde bedragen. Kijken we anderzijds naar de aanzienlijke vertraging bij de diverse bevoegde werkgroepen bij de Raad en de naar verwachting lastige totstandkoming van een consensus tussen Raad en Parlement – vier van de voorstellen gaan via de medebeslissingsprocedure -, dan zullen we moeten toegeven dat zich een weinig bemoedigend panorama ontvouwt, en dat het bijgevolg weleens heel moeilijk kan worden dat het Parlement en de Raad de in de bemiddelingsprocedure van 16 juli jongstleden bereikte toezegging nakomen om deze rechtsgrondslag vóór het einde van dit jaar goed te keuren. Via het verslag-Mulder verzoekt de Begrotingscommissie de Europese Commissie daarom, mevrouw de commissaris, nu al een voorziening op te nemen voor het invoeren van de uitzonderlijke overgangsmaatregelen die nodig zijn om de subsidies toe te wijzen in het jaar 2004, precies zoals dat is opgenomen in de presentatie van de voorstellen van de Begrotingscommissie. Om die reden heeft de Begrotingscommissie, los van het uiteindelijke resultaat, in de basisbesluiten ten aanzien van de kwestie van de vooraf vast te stellen bedragen, voor de begroting 2004 in eerste lezing vastgehouden aan vaststelling vooraf binnen de betreffende begrotingslijnen, zoals ook in de voorgaande begrotingsjaren het geval was.
21/10/2003 Dat alles betekent dat de diverse verenigingen in 2004 kunnen rekenen op subsidiëring op dezelfde voorwaarden als die welke tot nu toe golden. De rapporteur is echter met name van mening dat een overgangsperiode wenselijk is om de besprekingen voor de bemiddelingsprocedure met de Raad en de tweede lezing onder betere omstandigheden te kunnen voorbereiden, want dan zijn we niet gebonden aan het tijdschema, zoals zo vaak het geval is. Wordt die overgangsperiode ons niet gegund, dan gaat dat niet alleen ten koste van de nauwgezetheid en verantwoordelijkheid waarmee het Parlement zijn werk moet doen – wij houden ons immers bezig met het opstellen van wetgeving – maar bovenal ook ten koste van de actieprogramma’s en de begunstigden daarvan. 2-146
Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik zal ingaan op sommige punten uit rubriek 4. Ik heb altijd gezegd dat de wederopbouw, het herstel van de vrede en de democratisering van Irak niet de uitsluitende verantwoordelijkheid van de Verenigde Staten dienen te zijn, maar een taak is of zou moeten zijn voor de internationale democratische gemeenschap. Dit Parlement, mijnheer Colom i Naval, zal een democratisch besluit nemen over de hoogte van het bedrag dat het wil toewijzen aan die prioriteit, zoals het al heeft gedaan in de Begrotingscommissie. Onze fractie is van oordeel dat de bijdrage zo ambitieus mogelijk behoort te zijn, zij het dat dit niet ten koste mag gaan van andere geografische regio’s. Dat, mevrouw de Voorzitter, zijn de voorwaarden van de resolutie die dit Parlement heeft goedgekeurd. De heer Elles heeft ons reeds duidelijk uitgelegd hoe wij die prioriteit kunnen financieren zonder andere geografische gebieden te benadelen. Ik wil erop wijzen dat de voorgenomen korting op de andere beleidsterreinen niet afkomstig is van dit Parlement want het heeft de middelen voor het buitenlands beleid verhoogd -, maar voortkomt uit de wens van de Commissie om de prioriteit van Irak te kunnen financieren. Ik wil hiermee alleen maar duidelijk maken aan de Commissie dat het Europees Parlement ten volle gebruik wil maken van zijn begrotingsbevoegdheden. Ik verwijs in dit verband in het bijzonder naar een besluit van de Begrotingscommissie inzake een regionaal solidariteitsfonds tussen Europa en Latijns-Amerika. De Europese Raad heeft enkele glasheldere uitspraken gedaan over de situatie in Bolivia. Dit Parlement voert morgen een debat en zal dan een resolutie aannemen, waarmee ik u wil zeggen, mevrouw de commissaris, dat het Europees Parlement zijn verantwoordelijkheden als begrotingsautoriteit volledig zal nemen, en zich zal opstellen als een parlement dat debatteert, discussieert, ratificeert en corrigeert, en dat niet - zoals de heer Dell'Alba opmerkte - een NGO wil zijn, en ook geen
59 boekhouder, maar overeenkomstig de Verdragen zijn verantwoordelijkheden volledig wil uitoefenen. 2-147
Kuckelkorn (PSE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, als vaste rapporteur voor de begroting van de agentschappen wil ik kort op de grote lijnen met betrekking tot die agentschappen ingaan. Hierover heb ik overigens met de algemeen rapporteur al overleg gevoerd. Op één kleine uitzondering na hebben wij in deze begrotingsprocedure de voorstellen van de Commissie betreffende de agentschappen overgenomen. Wij hebben het voorontwerp van begroting (VOB) van de Commissie over het algemeen weer in ere hersteld om in te spelen op het grotere beroep dat op de agentschappen gedaan zal worden als gevolg van de uitbreiding. Daarbij moet geconcludeerd worden dat een aantal agentschappen van deze begroting veel profijt zal hebben, terwijl andere agentschappen vanwege het opnieuw aangehouden VOB niet over genoeg middelen kunnen beschikken om hun taken adequaat uit te voeren. Desalniettemin moeten wij vasthouden aan het uitgangspunt dat de begroting de activiteiten bepaalt en niet omgekeerd. Het is onaanvaardbaar dat een raad van bestuur of het management van agentschappen hun budget overschrijden zonder toestemming van de Commissie of de begrotingsautoriteit. Wat het organigram van de agentschappen betreft en het bijbehorende voorstel van de heer Mulder, wil ik erop wijzen dat het Europees Parlement als onderdeel van de begrotingsautoriteit een betere controle op het personeelsbeleid moet uitoefenen. Daarbij moeten de volgende beginselen gehanteerd worden: Ten eerste dient een agentschap bij de werving van personeel doorgaans de algemene procedures te gebruiken die in de EU gangbaar zijn. In de tweede plaats dient bij de werving van vakmensen die uitsluitend in de hoogste rangen aangesteld kunnen worden, per geval toestemming van de begrotingsautoriteit verkregen te worden. Tot slot mogen de agentschappen zonder toestemming van de begrotingsautoriteit niet tot vaste aanstellingen overgaan. Het hanteren van deze beginselen moet er uiteindelijk toe leiden dat wij de toename van personeel en kosten enigszins in de hand kunnen houden. De lidstaten hebben al aangekondigd dat zij van plan zijn om nog meer agentschappen op te richten. Dat betekent dat wij nu al kunnen voorspellen dat het plafond van deze rubriek te laag is. Ik doe dan ook een beroep op u, mevrouw de commissaris, om samen met uw collega’s in de Commissie te overleggen of het niet zinvol zou zijn om voor de agentschappen een aparte rubriek te maken. Op die manier wordt niet alleen de controle op die agentschappen beter en transparanter, maar wordt ook de parlementaire medebeslissing gewaarborgd. 2-148
Podestà (PPE-DE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, allereerst sluit ik me aan bij de lovende woorden die de heer Mulder zijn toebedeeld. Hij heeft zijn werk met
60 grote inzet en gevoel voor evenwicht gedaan, en het is hem gelukt een aanzienlijke consensus binnen de Begrotingscommissie te kweken. De begroting 2004 is een voortzetting van de begrotingsstructuur van 2003. Voor het komende jaar is ons belangrijkste doel dat wij voldoende middelen krijgen en dat de begrotingsstructuur voldoende gearticuleerd wordt om zowel de uitbreiding als de nieuwe verantwoordelijkheden van het uitgebreide Europa in de wereld het hoofd te bieden. Er is in dit debat al veel gezegd, ik zal dus maar één specifiek punt aanroeren, te weten: de steun die het Parlement verleent aan de wederopbouw van Irak, vooral na de laatste stemming in de VN; de bevestiging van onze inzet voor Afghanistan en de verzekering dat de lopende programma’s ondanks de huidige moeilijkheden gesteund en gehandhaafd moeten worden; het beginsel dat de hulp aan ontwikkelingslanden doelgericht moet zijn, vooral waar het gaat om prioritaire doelstellingen als armoedebestrijding. Verder is het volgens mij belangrijk erop te wijzen dat de programma’s TACIS, LRRD en MEDA moeten worden behouden, en ook is er behoefte aan een nieuw middel om een actueel en concreet beleid van nabuurschap op te zetten. Tot slot wijs ik op de bescherming en ondersteuning van kinderen, vooral die kinderen die het slachtoffer zijn van oorlogen of natuurrampen. Tenslotte wil ik ook een woord van dank richten tot de Commissie. Zij heeft wederom een uiterst bereidwillige houding ten aanzien van de Begrotingscommissie aan den dag gelegd. Ik sluit af met de hoop dat wij de uitdaging van het komende jaar zullen winnen. 2-149
Haug (PSE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, vertegenwoordigers van het voorzitterschap van de Raad, dames en heren, bij de besluitvorming rondom een begroting gaat het om het kwantificeren van het uit te voeren beleid, waarbij de eigen politieke prioriteiten in een ordelijk, solide cijferkader gegoten moeten worden. Daaraan heeft mijn Fractie van de Europese Sociaal-Democraten ook dit jaar weer een nuttige bijdrage geleverd. In de lente van 2000 hebben wij onderling afgesproken om van de Europese Unie de meest concurrerende en meest dynamische, op kennis gebaseerde economische ruimte van de wereld te maken met volledige werkgelegenheid en een grote sociale samenhang. Deze doelstelling van Lissabon fungeert als onze gids die wij ook in de grote chaos rond de vele kleine lettertjes in de begroting niet uit het oog mogen verliezen. De uitgaven voor onze actieplannen eEurope 2002 en het daaruit voortvloeiende eEurope 2005 maken ook deel uit van die kleine lettertjes. Dat mag er echter niet toe leiden dat bepaalde regio’s en mensen verstoken blijven van de razendsnelle ontwikkelingen van onze informatiemaatschappij. Daarbij is het ook belangrijk dat wij genoeg middelen tot onze beschikking hebben om de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën meteen effectief in het
21/10/2003 Europese opleidings- en onderwijssysteem te kunnen integreren. Het meerjarenprogramma eLEARNING is niet alleen op sociale samenhang en op het overbruggen van de digitale kloof gericht, maar verbetert ook de mogelijkheid om een leven lang te kunnen leren. Daarnaast wordt ook de Europese dimensie van de opleidingsmogelijkheden vergroot. Dat zijn allemaal ontwikkelingen die wij goed kunnen gebruiken. Wij hebben behoefte aan innovatieve en mobiele mensen. Zij moeten immers in staat zijn om nieuwe technologieën in innovatieve productieprocessen om te zetten. Innovaties leveren nieuwe arbeidsplaatsen op en nieuwe banen worden het vaakst in het midden- en kleinbedrijf gecreëerd. Daarom moet de ondersteuning van het MKB verder uitgebreid worden. Wij weten dat meer dan de helft van de werkende bevolking in de EU in het MKB werkt. In het MKB wordt ongeveer de helft van de totale omzet in de EU gegenereerd, omdat in deze sector innovatieve en op groei gerichte mensen actief zijn. Reden genoeg dus voor een sociaal-democrate om steeds weer op het belang van de ondersteuning van het MKB te wijzen, variërend van steun voor de uitvoering van de in het Europees Handvest voor kleine ondernemingen beoogde activiteiten en steun aan bedrijven om van nieuwe technologieën te kunnen profiteren tot aan het verbeteren van het financiële klimaat. Daarbij moet de aandacht in het bijzonder uitgaan naar de allerkleinste bedrijven, de micro-ondernemingen, ook al ligt de Commissie op dit punt nog wel eens dwars. De kleine, middelgrote en micro-ondernemingen vormen namelijk 99 procent van alle ondernemingen in de EU. De kleine en middelgrote bedrijven hebben gemiddeld vijf personen in dienst. Wij moeten met onmiddellijke ingang veel meer werk verzetten om onze doelstelling van Lissabon te verwezenlijken, zeker ook omdat wij volgend jaar niet langer met vijftien, maar met 25 lidstaten zullen zijn. 2-150
Naranjo Escobar (PPE-DE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte vertegenwoordigers van de Raad, dames en heren, mijn complimenten gaan allereerst uit naar de algemeen rapporteur, de heer Mulder, en naar de rapporteur, mevrouw Gill, voor de voortreffelijke kwaliteit van het werk dat zij hebben verricht. Ik ben ervan overtuigd dat de begroting 2004 zal bijdragen tot het welslagen van de belangrijkste uitbreiding van de Unie. Niettegenstaande hetgeen hier vanmiddag ten gehore is gebracht, heb ik er tevens vertrouwen in - want dat is het laatste wat men verliest dat wij via de begroting in staat zullen zijn de kloof te overbruggen die ten gevolge van de interventie in Irak in dit Huis is ontstaan. Er is evenwel nog een andere belangrijke kwestie waarover ik iets kwijt wil: de immigratie. Van een nationale aangelegenheid is immigratie een zaak geworden die heel Europa aangaat, zelfs ook de dramatische aspecten ervan. Het is onontbeerlijk meer
21/10/2003 middelen beschikbaar te stellen voor deze politieke prioriteit. Wij moeten de grenscontrole verder verbeteren, doelmatig optreden tegen illegale immigratie, die vrijwel dagelijks slachtoffers eist aan onze kusten, en wij moeten bereiken dat de landen van herkomst en doorvoer in staat zijn tot een efficiënt beheer van de migratiestromen, met eerbiediging van de mensenrechten. Om die reden verlenen wij onze onvoorwaardelijke steun aan de verhoging van de middelen voor programma’s als ARGO en verwelkomen wij het nieuwe programma voor financiële en technische steun aan derde landen op dit gebied. Mevrouw de Voorzitter, in het kader van dit debat is het mijns inziens zeer belangrijk erop te wijzen, zoals enkele collega’s dat reeds hebben gedaan, dat de begroting voor 2004 een begrotingslijn creëert met de intentie elementen van Europese solidariteit te introduceren in de hulp aan slachtoffers van terrorisme. Dit proefproject vormt een buitengewone erkenning van het leed van deze groep Europese burgers en brengt de politieke boodschap over dat de Unie luistert naar hun stem en ook met budgettaire middelen getuigt van haar solidariteit. Tenslotte, mevrouw de Voorzitter, wil ik opmerken dat de ontwerp-begroting voor 2004 beantwoordt aan de uitgangspunten van soberheid en traditionele kostenbeheersing van de Raad. Wij zijn het ermee eens dat dit begrotingsbeleid dient bij te dragen tot een gezonde, duurzame groei. Slechts een strikt begrotingsbeleid dat inzet op de kwaliteit van de bestedingen en steun aan het midden- en kleinbedrijf kan de kloof tussen onze meest directe concurrent, de Verenigde Staten, en onszelf verkleinen. 2-151
Guy-Quint (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mijnheer de afgevaardigde van de Raad, dames en heren, allereerst wil ik graag onze twee rapporteurs, mevrouw Gill en de heer Mulder, bedanken voor hun manier van werken en voor de kwaliteit van hun werk in dit nieuwe begrotingskader. Dankzij hun verslagen kunnen we stemmen over een begroting voor een Europa van 25 leden. Daarbij keren onze traditionele begrotingsprioriteiten en de permanente aandachtspunten van het Parlement terug, maar ook de bezorgdheid die wij al meerdere jaren uiten met betrekking tot de zeer kleine ondernemingen, de voorlichting van de burgers en het beleid op het gebied van justitie, veiligheid en solidariteit. Daarnaast baren de moeilijkheden binnen het voorstel van begroting dat de Raad ons heeft voorgelegd ons zorgen voor de toekomst, vooral het historisch lage niveau van de betalingskredieten: minder dan 1 procent van het BBP; daarmee gaan we zeventien jaar terug in de tijd. De Raad, geobsedeerd door de gezondheidstoestand van de nationale economieën, gedraagt zich als een boekhouder maar zeker niet als
61 beheerder en nog minder als visionair op het gebied van de ontwikkeling van de Europese Unie. De discrepantie tussen de medebeslissingsakkoorden en de boekingen op de begroting, de discrepantie tussen de herstelplannen voor de economie, het project van de kennissamenleving voor alle 25 landen en de budgettaire realiteit tasten de geloofwaardigheid van de hele Unie aan. Waar is toch de spirit van Lissabon gebleven? De begroting van de Europese Unie staat in geen verhouding tot onze ambities en evenmin tot onze toekomstverwachtingen. Dit jaar zijn er twee rubrieken die niet stroken met de financiële vooruitzichten. Ten eerste gaat er 83 miljoen extra naar de plattelandsontwikkeling, hetgeen de behoeften onderstreept in het kader van de nieuwe benadering van het GLB. Toch wil ik u omwille van de begrotingsdiscipline voorstellen om van dit surplus af te zien en beter het boekjaar 2005 voor te bereiden. Vervolgens, wat het buitenlands beleid betreft is er een heel ander probleem. De Commissie doet redelijke en budgetteerbare voorstellen voor de wederopbouw van Irak. Maar waarvoor dient die 500 miljoen euro, behalve om onze onenigheden weer op te rakelen die ons op het internationale toneel zoveel aan geloofwaardigheid doen inboeten? Wij Europeanen zouden allemaal snel de weg van het verstandige realisme en van het wederzijds respect moeten terugvinden. Tenslotte wil ik er graag op wijzen dat het Parlement veel waarde hecht aan het beleid voor communicatie met de burgers. Het ernstige incident tussen de Commissie en de Europese voorlichtingsstructuren is een aanslag op dat beleid en laat duidelijk zien hoeveel moeite de Commissie heeft om de prioriteiten van het Parlement in acht te nemen. Het nieuwe Financieel Reglement mag niet weer ter discussie komen te staan, daar het voor meer transparantie kan zorgen in de betrekkingen met de organisaties die subsidies van Europa krijgen. De toepassing ervan betekent echter een bedreiging voor driehonderd essentiële voorlichtingsstructuren. Daarom is het absoluut noodzakelijk om een oplossing te vinden om de duurzaamheid van hun werk te waarborgen. Dit ernstige incident geeft in elk geval aanleiding tot een fundamentele opmerking. Waarom heeft de Commissie ons niet tijdig gewaarschuwd? Zoals iedere overheid dient zij de politieke vertegenwoordigers te raadplegen. Dat is niet gebeurd, terwijl daarin wel was voorzien in het vertrouwenspact dat is gesloten bij het doorvoeren van de administratieve hervorming. Wij hebben voor het vertrouwen gestemd en hebben u de middelen in handen gegeven. In ruil daarvoor verwachtten wij dan ook de beloofde doelmatigheid bij het uitvoeren van onze beleidskeuzen en in het bijzonder van onze begroting. Dat is een essentiële voorwaarde om in de toekomst daadwerkelijk beleid te ontwikkelen dat is gericht op groei, op solidariteit en op de toekomst, in het kader van een Europese Unie die na de uitbreiding tot een succes wil worden voor al haar burgers.
62 2-152
Heaton-Harris (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik de twee rapporteurs, mevrouw Gill en de heer Mulder, gelukwensen met het uitstekende werk dat ze hebben verricht. Wij verheugen ons op de voortzetting van onze samenwerking, zowel binnen als buiten dit Parlement. Ten tweede, zou ik willen vermelden dat onze commissie in dit stadium al haar amendementen wil handhaven, vooral de amendementen die verband houden met Eurostat. Ik wil ook mijn steun uitspreken voor het voorstel van de PPE-DE-Fractie voor een mondelinge vraag aan de Commissie tijdens de vergadering van november in Straatsburg, over de ontstellend slechte informatievoorziening bij Eurostat, de problemen met betrekking tot klokkenluiders, de accountantsverslagen die onaangeroerd bleven liggen en het gebrek aan politieke verantwoordelijkheid bij de Commissie. In verband met wat wij zojuist in de leeszaal voor vertrouwelijke documenten in het OLAF-verslag hebben gelezen, zouden wij ook graag zien dat onze amendementen betreffende het Comité van de regio's gehandhaafd blijven. In het verslag wordt vermeld dat het onderzoek betreffende de drukkerscontracten een stelselmatige en flagrante incompetentie binnen het Comité van de regio's aan het licht heeft gebracht. Voor de financieel controleur lijkt het meest verontrustende aspect van het Comité van de regio's te bestaan uit de ingebakken cultuur van non-professionalisme en improvisatie, waarbij men een gebrek aan transparantie verkiest boven openheid, zoals bijvoorbeeld in de informatievoorziening aan OLAF.
21/10/2003 Parlement zelf zal zich over deze kwestie moeten uitspreken. Het verslag dat Commissievoorzitter Romano Prodi heeft laten opstellen, roept bij ons enige twijfels op, met name op het gebied van de naar onze mening onmisbare economische en sociale cohesie. De begroting van een federale staat - want dat is uiteindelijk waar wij naartoe willen - wordt in de eerste plaats gekenmerkt door het beginsel van herverdeling. In een democratisch Europa dat een politiek geheel vormt en zijn sociale verantwoordelijkheden nakomt, moeten de middelen hoe dan ook herverdeeld worden met het oog op de verwezenlijking van de belangrijke doelstelling van economische en sociale cohesie, naar het voorbeeld van de lidstaten met een uitgesproken federale structuur, zoals Duitsland. In het verslag-Sapir wordt beweerd dat cohesie en groei twee onverenigbare begrippen zijn. Dat uitgangspunt is tendentieus en volkomen onterecht. Een goed cohesiebeleid is noodzakelijkerwijs een goed groeibeleid, net zoals een slecht cohesiebeleid noodzakelijkerwijs ook een slecht groeibeleid is. Het zorgwekkende is dat de financiële middelen in het huidige begrotingsbeleid soms herverdeeld worden ten voordele van centrale landen en regio's en zelfs ten behoeve van grote ondernemingen en multinationals. Denkt u bijvoorbeeld maar aan de subsidies voor de afzet van producten en de restituties bij uitvoer. Dát zijn de elementen die wij moeten herzien. Dát zijn de mechanismen en storingen die wij in het volgende financieel kader moeten aanpakken, niet de economische en sociale cohesie. Die belangrijke politieke doelstelling moet als leidraad voor de communautaire begroting blijven fungeren. 2-154
Het Comité van de regio's zal een aantal ernstige en moeilijke vragen moeten beantwoorden. Als we van deze feiten op de hoogte waren geweest toen we de amendementen over deze kwestie indienden, dan had mijn commissie deze amendementen nog verder laten gaan, door niet alleen voor te stellen in de begroting van het Comité van de regio's te snijden, maar ook een aanzienlijk deel van deze begroting in de reserve te plaatsen. Wij zouden ook graag zien dat het amendement over de export van levende dieren dat is ingediend door de heer Bösch wordt aangenomen en ik weet dat onze rapporteurs zich actief inzetten om dat te bereiken. Ik zal afsluiten zoals ik ben begonnen, met het bedanken van de rapporteurs. 2-153
Casaca (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, uiteraard zijn mijn eerste woorden bestemd voor onze rapporteurs mevrouw Gill en de heer Mulder, die ik van harte feliciteer. Dit is de laatste begroting die tijdens de huidige zittingsperiode in stemming zal worden gebracht. Er komt steeds meer aandacht voor het meerjaarlijks financieel kader dat ons begrotingsbeleid op de middellange en lange termijn zal bepalen. De Commissie bestudeert momenteel de grondslagen van dit financieel kader en ook het
Pronk (PPE-DE). – Voorzitter, ik wil ook de rapporteurs van harte bedanken en met betrekking tot het sociale beleid zou ik willen zeggen dat er toch nog wel een aantal problemen overgebleven zijn. Ik ben blij dat het programma van de heer Mulder voor het midden- en kleinbedrijf in Midden- en Oost-Europa ook bruikbaar is voor veiligheid en gezondheid. Ik hoop dat hij dat wil bevestigen, want anders is de waarde van het programma minder dan ik had gedacht. Ik geloof dat dat gelukkig niet het geval is. Nu, dat was het eerste punt. Het tweede punt is dat van die beroemde 500 miljoen. Voorzitter, ik heb hier 10 euro en misschien dat ik die aan de socialistische fractie kan geven. Dan kunnen ze die 10 euro aanbieden op de Conferentie in Madrid, dat is een even grote fooi als die 200 miljoen die ze nu op het ogenblik willen geven. Het is natuurlijk heel erg dat aan een land dat zo in moeilijkheden verkeert, een land dat in principe één van de rijkste landen van de wereld zou kunnen zijn en dat misschien ooit weer eens zal worden, dat men daaraan zegt: "Nee, we geven 200 miljoen", - hoewel er door de Europese Commissie steeds geld teruggegeven wordt aan het eind van het jaar - "Meer kan niet en iedereen die meer vraagt, gedraagt zich onverantwoordelijk."
21/10/2003 Voorzitter, dan lijkt het alsof we bezig zijn met boekhouding en niet werkelijk met het oplossen van problemen. Inderdaad 10 euro kunnen we er ook opzetten, dan zijn we nog verantwoorder bezig en dan gaat het misschien allemaal toch wel goed. Ik geloof echter dat we dan onze plicht verzaken, dat we dan bezig zijn als boekhouders en niet als politici. Maar we zijn hier in deze zaal bijeen als politici en daarom moeten we ook praten over de werkelijke problemen . Het kan natuurlijk zijn dat er een andere reden is, maar die moet men die maar op tafel durven leggen. Ik zou die dan heel graag willen horen. 2-155
Hatzidakis (PPE-DE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, met tien euro zal ik het probleem van de structuurfondsen jammer genoeg niet kunnen oplossen. Maar toch, mevrouw de commissaris, vindt de Commissie Regionaal beleid, vervoer en toerisme dat de Begrotingscommissie voor rubriek 2, de middelen voor de structuurfondsen, de juiste keuze heeft gemaakt. Zij heeft terecht dezelfde bedragen voorgesteld als in het voorontwerp van begroting en soms zelfs meer. Dat was ook onze mening bij het opstellen van het advies over de begroting en daarom weid ik er hier niet verder over uit. Wat vervoer betreft ben ik blij dat ook de bedragen voor vervoersveiligheid van het voorontwerp er weer staan ook voor ons is vervoersveiligheid een absolute prioriteit – maar we zijn het niet eens met amendement 553 van de Begrotingscommissie, over het Europees Agentschap voor Veiligheid in de Luchtvaart (EASA). De algemene korting op personeelskredieten dreigt dit orgaan "vleugellam" te maken. Het agentschap moet efficiënt en snel kunnen werken op Europees niveau, zodat het de evenknie kan worden van de Federal Aviation Administration (FAA) in de VS. Ik vind dat de Begrotingscommissie in deze wat al te veel ijver aan de dag heeft gelegd.
63 Vorig jaar stemde het Parlement over de toekenning van middelen voor de nog altijd voortdurende gezondheidsproblemen in Wit-Rusland als direct gevolg van het ongeluk in Tsjernobyl van april 1986. 23 procent van het grondgebied van Wit-Rusland ondervindt schade als gevolg van straling. In Gomel Oblast, een besmet gebied, wonen 2 miljoen mensen, waaronder 500.000 kinderen. De ziektecijfers zijn drastisch gestegen. Het aantal kinderen dat aan schildklierkanker lijdt is bijvoorbeeld vervijfvoudigd. De meeste van deze kinderen waren nog niet eens geboren toen het ongeluk plaatsvond. In juli heb ik Wit-Rusland bezocht. Ik ben in ziekenhuizen geweest waar men slachtoffers van de straling probeert te helpen. Ik heb apparatuur gezien die minstens twintig jaar uit de tijd is – defecte radiotherapieapparatuur uit de sovjettijd waarvoor geen reserve-onderdelen beschikbaar zijn. Maar zelfs al waren deze wel beschikbaar, dan zou de overheid niet over de middelen beschikken om de apparatuur te repareren. Men kan niet beschikken over het iridium dat nodig is om de apparatuur te laten functioneren. Maar wat zijn de prioriteiten van de Europese Unie in de laatste twaalf maanden geweest wat haar uitgaven betreft? We hebben 180 miljoen euro verspild aan de belachelijke pelgrimage naar Straatsburg; we hebben 60 miljoen euro verspild aan het Comité van de regio's – een praatclub waar niemand naar luistert; er is 5 miljoen euro ingepikt door corrupte ambtenaren bij Eurostat. Hoeveel hebben we uitgegeven aan de gezondheidsproblemen in Wit-Rusland? Geen cent. Er wordt ons verteld dat de Commissie opdracht gaat geven tot een studie. Dat is niet genoeg. We moeten de problemen van een land dat vanaf juli volgend jaar ons buurland is daadwerkelijk helpen aanpakken. 2-157
Dan heb ik nog een laatste opmerking over de transEuropese netwerken. Wij zijn blij met de bijkomende vijf miljoen vastleggingskredieten en 52 miljoen betalingskredieten in vergelijking met het voorontwerp. Hopelijk zullen deze bedragen volledig worden besteed. Wij hopen ook dat de lidstaten hun op de recente Europese Raad in Brussel aangegane verbintenissen zullen nakomen en de trans-Europese netwerken bijgevolg als een absolute prioriteit gaan beschouwen. 2-156
Goodwill (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid heeft een aantal amendementen op de begroting voorgesteld. Eén van onze voornaamste zorgen betrof de middelen die worden toegekend aan de diverse bureaus en instellingen die namens ons statutaire taken uitvoeren of ons voorzien van gegevens en statistische informatie. We kunnen niet verwachten dat bijvoorbeeld het Europees milieuagentschap ons milieuindicatoren verschaft waarmee we de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kunnen koppelen aan milieudoelstellingen, wanneer deze instelling geen toereikende begroting heeft.
Maat (PPE-DE). – Voorzitter, ik wil om te beginnen ook de rapporteur, de heer Mulder complimenteren voor de wijze waarop wij ook van de Landbouwcommissie met hem hebben kunnen samenwerken. Niet op alle punten zijn we tevreden, maar we zijn een eind opgeschoten. Voorzitter, aan de Raad hebben we nog wel een duidelijke boodschap. Want de tussentijdse hervorming van het landbouwbeleid heeft zeer ingrijpende gevolgen voor het Europese platteland. Nu deze hervorming een feit is lijkt het alsof de Raad, getuige zijn ontwerpbegroting, niet begrijpt wat de genoemde hervorming eigenlijk betekent voor boeren en buitenlui in de Europese Unie. Wat er gevraagd wordt, is dat het platteland en de landbouw meer marktgericht werken en dat meer plattelandsbeleid leidt tot meer dynamiek op het platteland. Wil het Europese platteland deze hervorming overleven, dan is het zaak om het beschikbare geld meer gericht in te zetten. Immers, om maar een voorbeeld te geven, alleen al de gemiddelde Europese melkveehouder levert zo'n 6000 euro aan inkomen per jaar in. In mijn eigen land is dat het
64 dubbele: 12.000 euro. Ook de uitbreiding van de Europese Unie zal haar effect niet missen. Een nieuwe, langere buitengrens maakt de risico's op epidemische dierziekten zoals MKZ, varkenspest en vogelpest groter. Neem daarbij dat de eisen voor voedselveiligheid, dierenwelzijn en milieu in de Europese Unie voor de producent de hoogste ter wereld zijn, dan dient alle hens aan dek te zijn om de begroting 2004 zodanig vorm te geven dat zowel de consument als de boer recht wordt gedaan. Gezien het hoge ambitieniveau van de Europese Unie zou overigens een kleine consumententoeslag op een aantal producten, bijvoorbeeld melk en vlees, zeer goed te verdedigen gaan zijn. Voorzitter, als rapporteur voor de landbouwbegroting heb ik namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling de volgende wijzigingsvoorstellen ingediend voor de behandeling van deze eerste lezing. Om te beginnen zouden wij graag zien dat voor het LEADER-programma meer geld wordt uitgetrokken. Dat geldt ook voor het SAPARDprogramma, uitermate belangrijk voor onze nieuwe lidstaten. Ook zouden wij het op prijs stellen wanneer er voor het LEADER EAST-programma een nieuwe begrotingslijn wordt ingericht. Daarnaast willen wij voor controle en preventie 23 miljoen euro extra. Ook voor promotiebetalingen door de lidstaten zouden wij graag 6 miljoen euro extra willen zien met name om het marktgerichte beleid meer inhoud te geven. Daarnaast voor promotiebetalingen door de EU 1 miljoen extra. Met betrekking tot de informatievoorziening voor het gewijzigde landbouwbeleid, zouden wij graag zien dat 3 miljoen extra wordt uitgetrokken. En met name op het terrein van dierziekten willen wij graag dat voor veterinaire maatregelen en maatregelen voor dierenwelzijn en volksgezondheid 12 miljoen euro extra wordt uitgetrokken. Ook voor het noodfonds dierziekten willen wij graag dat 18 miljoen euro extra wordt uitgetrokken.
21/10/2003 wordt terecht opgemerkt dat de EU-begroting verouderd is. De uitgaven, inkomsten en procedures beantwoorden niet aan de huidige en toekomstige situatie. In het verslag wordt onder andere voorgesteld krachtig te snoeien in de uitgaven voor het landbouwbeleid en het regionaal beleid en de vrijgekomen middelen aan te wenden voor het creëren van werkgelegenheid en groei. Iedereen lijkt het eens te zijn over het belang van kleine en middelgrote ondernemingen voor de economische groei. Daarom moeten we ook initiatieven nemen die deze ondernemingen ten goede komen. In de toekomstige uitgebreide Unie zal het noodzakelijk zijn de landbouwsteun drastisch te verminderen, de structuurfondsen te hervormen en groeimogelijkheden te scheppen via het particulier initiatief. Zowel het probleem van Eurostat als de toekomstige EU-begroting zijn een kwestie van geloofwaardigheid. De burgers kunnen slechts vertrouwen hebben in de EU als hun geld niet verduisterd noch verkwist wordt, maar op een goede manier besteed wordt ten voordele van de burgers en de ontwikkeling van de EU. 2-159
Perry (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil ook de heer Mulder bedanken voor de manier waarop hij zijn werk als begrotingsrapporteur dit jaar heeft uitgevoerd. Ik zal de begrotingsvoorstellen voor 2004 steunen, doch met een zekere mate van voorbehoud, en ik zal amendementen op de voorstellen zeker steunen. Ik wil in het bijzonder de amendementen die door de Commissie cultuur zijn voorgesteld, aanbevelen en het Parlement vragen om ook te denken aan organisaties als jongerenparlementen en het Jeugdorkest, die geweldig werk doen voor jonge mensen maar die ook behoefte hebben aan een prompte en efficiënte betaling van hun subsidies, waar niet altijd sprake van is. Ik wil in het bijzonder de opmerkingen van mevrouw Dührkop Dührkop aanbevelen. De Commissie dient de rechtsgrond te creëren die nodig is om deze subsidies volgend jaar prompt en op tijd te kunnen uitbetalen.
2-158
Grönfeldt Bergman (PPE-DE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, tijdens het vorige begrotingsdebat in de plenaire vergadering van september heb ik mijn bezorgdheid geuit over de rapporten betreffende de onregelmatigheden bij Eurostat. De Commissie heeft intussen rapporten voorgelegd betreffende de activiteiten, maar het is jammer dat we daarin niet expliciet vernemen wat er gebeurd is en wie verantwoordelijk is. Ik wijs op de belangrijke rol die Eurostat in de Monetaire Unie speelt. De Europese Centrale Bank is afhankelijk van betrouwbare statistische gegevens voor zijn besluiten inzake het monetair beleid. Het is daarom uiterst belangrijk dat de onregelmatigheden zo snel mogelijk aan het licht komen en dat procedures worden opgesteld voor correct bestuur zodat we zeker zijn dat de activiteit van Eurostat zich beperkt tot het maken van statistieken. Naar mijn mening is de tijd rijp voor een debat over de effectieve aanwending van de EU-begroting. Ik verwijs naar enkele aanbevelingen in het verslag-Sapir. Daarin
Ik geloof dat ik de laatste spreker van het Parlement ben vóór de rapporteur en de Commissie en ik wil slechts drie essentiële punten naar voren brengen. De begroting van de Europese Unie heeft met iets meer dan 1 procent van Europa's BBP ongeveer het juiste niveau. Aan het begin van mijn politieke carrière zei een oudere man tegen mij: “Vergeet nooit dat iedere keer wanneer je je hand opsteekt om voor de een of andere uitgave te stemmen, je die hand eigenlijk in mijn portemonnee steekt”. Eén penny op een pond, en één cent op een euro is aanvaardbaar, maar meer mag het niet worden. Ten tweede moet de Commissie haar boekhouding op orde krijgen. Al het goede werk dat wordt verricht in het kader van Europese programma's wordt volledig tenietgedaan door de geregeld terugkerende problemen met de boekhouding. Is er dan geen enkele commissaris die bereid is de verantwoordelijkheid op zich te nemen en te doen wat juist is? Zolang niemand dit doet, is de Europese Unie de grote verliezer.
21/10/2003 Tot slot moet er een gepaste vorm van democratische controle zijn. Vorig jaar heeft de begrotingsautoriteit gestemd voor de toekenning van 3 miljoen euro aan Euronieuws. Ik hoorde gisteren pas dat Euronieuws tot op de dag van vandaag nog geen cent van dat geld gezien heeft, terwijl dit televisiekanaal een van de beste manieren is om de burgers van de Europese Unie op de hoogte te brengen van Europese zaken. Ik vrees dat het de Commissie koud laat of Euronieuws het wel of niet haalt. Erger nog, de Commissie negeert de begrotingsautoriteit gewoonweg, terwijl zij deze zou moeten respecteren. 2-160
Rübig (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, er zijn inmiddels al diverse sprekers van parlementaire commissies aan het woord geweest en ik zou graag willen weten waarom niet alle commissies het woord mogen voeren. Er staat bijvoorbeeld geen spreker op de lijst van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie. Volgens mij is het bij een normale procedure gebruikelijk dat er in ieder geval één spreker van elke parlementaire commissie de kans krijgt om in dit debat het standpunt van zijn of haar commissie naar voren te brengen. 2-161
De Voorzitter. – Mijnheer Rübig, ik neem nota van uw opmerking, maar u weet dat alle sprekers die hier het woord hebben gevoerd dat konden doen omdat zij zich hadden ingeschreven of omdat hun fracties dat hadden gedaan. 2-162
Mulder (ELDR), rapporteur. – Mevrouw de Voorzitter, ik zou eenieder willen bedanken die aan dit debat heeft deelgenomen en ik dank u allen voor de bemoedigende woorden en soms ook voor de afkeurende woorden. Dat hoort bij het gewone debat. Het zal u duidelijk zijn dat ik niet eenieder kan beantwoorden. Ik zou de voornaamste punten willen aanstippen. Ik ben in ieder geval blij met het commentaar van mevrouw Schreyer, die zegt dat de begroting, waarover nu gestemd gaat worden, in vergelijking met vorige jaren één van de begrotingen is die de geringste stijging vertoont in vergelijking met de voorstellen van de Raad en de Commissie. Ik heb grote waardering voor haar opmerkingen over de acceptatie door de Commissie van initiatieven met betrekking tot de landbouw. Ik vind dat een goede zaak. Nogmaals hoop ik dat ook de Raad dit zal overnemen, maar voor de zekerheid heeft dit Parlement alle voorbereidende acties en alle proefprojecten zowel geamendeerd in categorie I, als in categorie III, voor het geval dat de Raad de acties in categorie I zou verwerpen. Ik kan alleen maar adviseren: probeer het te financieren uit categorie I. De marge is hier groter dan in categorie III. De heer Garriga en mevrouw Dührkop hebben hun bezorgdheid uitgesproken over de voortgang van de medebeslissingsprocedure over de A 30-lijnen, enzovoort. Ik deel die bezorgdheid. Ik hoop niet dat wij aan het eind van het jaar in een situatie komen te
65 verkeren waarin wij grote moeilijkheden zullen hebben hoe die projecten verder te financieren. Ik denk dat het voor de reputatie van de Europese Unie in het algemeen, en in het belang van alles wat wij financieren van het grootste belang is dat die programma's doorgaan. Ik vind ook niet dat wij in haast wetgeving moeten maken. Het lijkt mij dat de Commissie er verstandig aan zou doen om zo snel mogelijk na te denken over de mogelijkheid van een overgangsperiode, zodat wij in ieder geval kunnen voortgaan met de financiering van die projecten die wij ook in het verleden financierden. Ten aanzien van de problematiek die door verschillende sprekers is aangestipt, wens ik, als rapporteur, mij te houden aan het handhaven van de financiële perspectieven zoals die zijn overeengekomen. Ik kan alleen maar de hoop uitspreken dat wij als wij stemmen, zeker waar het categorie 1B betreft, die financiële perspectieven niet overschrijden. Ik ben het uiteraard eens met Terry Wynn, die zegt dat dit maar de eerste lezing is. Maar toch, ik denk dat wij ons ook in de eerste lezing zoveel mogelijk aan die stelregel moeten houden. De heer Dover, hij is niet meer in de zaal, heeft zijn twijfels uitgesproken over de noodzaak van de vele talen in de Europese Unie. Dat is een wederkerend refrein op vele spreekbeurten. Ik denk dat wij ons gewoon aan het Verdrag moeten houden. Terry Wynn heeft, vind ik, een uitstekende uitleg gegeven van de problematiek, zowel wat betreft categorie 1B, waarover ik het al eerder heb gehad, als over de Irakkwestie. Ik denk dat wij gewoon de uitslag van de stemming moeten afwachten en aan de hand daarvan moeten besluiten wat wij verder moeten doen. De heer Ferber en vele anderen hebben ook gesproken over het belang van de Infopoints, ik heb daar zelf ook al over gesproken. Ook in deze kwestie vind ik dat de Commissie snel met voorstellen moet komen, opdat wij voor deze Infopoints geen onherstelbare schade aanrichten, want zij worden door het Europese publiek zeer gewaardeerd. Ook met een nieuw Financieel Reglement is het nodig dat wij maatregelen treffen, opdat wij hiermee kunnen voortgaan. Wat de heer Kuckelkorn betreft, kan ik mij tot nu toe verheugen in een goede samenwerking ten aanzien van de agentschappen. Ik hoop dat dat ook in de toekomst zo zal blijven. Twee punten over die agentschappen, waarover waarschijnlijk op donderdag zal worden besloten: 10 procent in de reserve zetten, en praten over de organigrammen van de agentschappen. Ik hoop dat alles in nauwe samenwerking met hem én met de agentschappen te kunnen uitwerken, opdat wij deze hele problematiek kunnen regelen vóór de tweede lezing. Het is niet de bedoeling om onnodige moeilijkheden te maken, maar het is wel nodig dat een Parlement zijn democratische bevoegdheden goed uitoefent. Bartho Pronk, hij is niet meer in de zaal, maar ik kan bevestigen dat de garantiefondsen voor het midden- en kleinbedrijf ook van toepassing zullen zijn op die middelgrote en kleine bedrijven die zich bezig houden
66 met veiligheid en gezondheid op het werk. Er is niets dat dat verhindert. Tenslotte, mijnheer Goodwill, die verwonderde zich erover dat wij extra opdrachten geven aan het Europees Milieuagentschap in Kopenhagen zonder daarvoor nieuwe middelen beschikbaar te stellen. In nauw overleg met het agentschap is het mogelijk gebleken dat dit die extra taken zou verrichten binnen de door ons overgelegde ontwerpbegroting. Dus als zij dat zelf zeggen, wie zou ik dan zijn om ze dan extra geld te moeten geven? Vandaar dat ik tot dit standpunt kom. Ik hoop op een verdere goede samenwerking met eenieder van u en ik wens nogmaals mijn dank uit te spreken aan eenieder die heeft bijgedragen aan dit debat. 2-163
Schreyer, Commissie. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, in de eerste plaats wil ik de heer Mulder bedanken voor zijn vriendelijke woorden. Naar mijn idee kunnen wij ook in de volgende fase van de begrotingsprocedure op een uitstekende samenwerking rekenen. Allereerst zal ik kort ingaan op de opmerking van de heer Perry over de boekhouding. Wij voeren een goede boekhouding. Elk jaar krijgen wij van de Rekenkamer een bevestiging dat onze rekening en verantwoording met betrekking tot de inkomsten en uitgaven een correcte weerspiegeling vormt van de vermogenspositie aan het eind van het jaar. Wij zijn weliswaar bezig met het moderniseren van de boekhouding, maar ook op dit moment verloopt alles op correcte wijze. Een aantal sprekers heeft verwezen naar de Infopoints en daar wil ik nog een keer het volgende over zeggen: Dit is geen kwestie van een rechtsgrondslag. Het gaat niet om eenzelfde kwestie als bij de A-30-begrotingslijnen waarvoor een rechtsgrondslag nodig lijkt, maar het gaat om middelen waarbij de Commissie over een institutioneel voorrecht beschikt, namelijk voorlichtingsmiddelen. Hier speelt een aantal aspecten een rol die naar ik meen ook in de parlementaire commissie zijn besproken. Ik wil u erop wijzen dat er duizend Infopoints zijn die zonder steun uit de Commissiebegroting functioneren en die moeten wij niet uit het oog verliezen. Een aantal commissarissen zal zich over de andere kwestie buigen en ook de volgende bijeenkomst van de interinstitutionele groep voorbereiden. Met betrekking tot de vragen over de A-30begrotingslijn en de basisbesluiten wil ik graag op een aantal sprekers reageren. Dat geldt met name voor mevrouw Dührkop Dührkop die op dit punt veel werk verzet om de parlementaire commissies van de dringende noodzaak van deze rechtsgrondslag te overtuigen. Ik vind het niet aanvaardbaar dat de Raad te weinig belang aan deze kwestie hecht. Wij moeten immers ook rekening houden met de tijdsbeperking. Als wij nu tot een overgangsregeling zouden besluiten en de Raad zou zeggen “Geweldig, dan hoeven wij helemaal
21/10/2003 niets meer te ondernemen”, dan zouden wij heel snel in de situatie verzeild raken dat het huidige Parlement vóór de komende Europese verkiezingen geen besluit meer over deze rechtsgrondslag kan nemen. Ook vind ik de opvattingen verkeerd van sommige leden van de Raad, die zeggen: “Deze subsidies zijn in het belang van het Parlement”. Uiteraard is het ook in het belang van de lidstaten om de subsidies voor de instellingen in bijvoorbeeld Florence en Brugge, om er maar eens twee te noemen, te waarborgen. Dat is toch een gemeenschappelijk Europees belang en daarom is het ook in ons gemeenschappelijk belang om die rechtsgrondslagen zo snel mogelijk tot stand te brengen. Sta mij toe om tot slot nog een keer op de belangrijke kwestie met betrekking tot de steun aan Irak in te gaan. Wij hebben ten tijde van de militaire interventie al ervaren hoe problematisch een verdeelde Europese Unie kan zijn. Wij zijn het er toch over eens dat het niet voldoende is als wij de Irakezen alleen op het humanitaire vlak steunen zoals dit jaar is gebeurd? Als lidstaten van de Europese Unie moeten wij toch ook een bijdrage willen leveren aan de wederopbouw. Tegelijkertijd bevinden wij ons in een situatie waarin wij alleen maar op basis van onzekere factoren kunnen handelen. Wie van ons weet bijvoorbeeld hoe die situatie er over een half jaar uit zal zien? Inmiddels hebben ook de Verenigde Naties enkele weken geleden hun medewerkers uit Irak teruggeroepen. Maar alle steunmaatregelen waartoe wij besluiten, moeten wel door mensen daar ter plaatse uitgevoerd worden. Wij moeten dus ook realistisch zijn. De toezegging voor Afghanistan, mijnheer Ellis, betrof een periode van vijf jaar. Wat Irak betreft, moeten wij op dit moment een toezegging tot het einde van het jaar doen. Ik doe een beroep op u om daar in dit geval ook rekening mee te houden. Stel dat het amendement voor vijfhonderd miljoen euro steun wordt aangenomen. Welke toezegging moet de Commissie dan in Madrid doen, gezien het feit dat de Raad slechts tweehonderd miljoen ter beschikking wil stellen. Als u dat niet op rubriek 4 in mindering wilt brengen, moet het extra geld uit de flexibiliteitsreserve gehaald worden en daarvoor is een gemeenschappelijk besluit noodzakelijk. Dat betekent dat de Commissie in een situatie zou zitten dat zij in Madrid geen harde toezeggingen zou kunnen doen. Ik verzoek u derhalve om dit punt in heroverweging te nemen. Dan de vraag van de voorzitter van de Begrotingscommissie, de heer Wynn, die specifiek wilde weten hoe het met de gewijzigde begroting staat. Het is niet onwaarschijnlijk, mijnheer Wynn, dat er volgend jaar ook weer een donorconferentie gehouden wordt, met name gezien de terughoudende opstelling van de lidstaten. Ik zou daarom de mogelijkheid in overweging willen geven dat het Parlement middels een motie in de eerste lezing besluit om een verklaring voor de begroting 2004 af te geven waarin de Commissie opgeroepen wordt om medio volgend jaar een verslag voor te leggen over de tenuitvoerlegging en evaluatie van de verstrekte
21/10/2003
67
steun. Als de veiligheidssituatie tegen die tijd verbeterd is en ook andere politieke kwesties zijn opgelost waardoor het mogelijk is om die hulp ook daadwerkelijk ter plaatse te geven, kan vervolgens overwogen worden of er een nieuw besluit over de omvang van de steun nodig is. Op dit moment zou ik u echter met klem willen verzoeken om de Commissie een duidelijk mandaat voor de Donorconferentie te geven om zo ook duidelijk te maken dat het Europees Parlement en de Europese Unie wat het geven van hulp betreft dezelfde taal spreken.
Eerste deel 2-169
De Voorzitter. − Vraag nr. 34 van J.H. Grosch (H0528/03): Betreft:
In haar antwoord van 2 oktober 2003 op vraag P-2694/03 bevestigt de Commissie informatie over discriminatie van ondernemingen uit andere lidstaten ten opzichte van Duitse ondernemingen.
2-164
Ondertussen heeft de Duitse regering de invoering van tolheffing voor Duitse autosnelwegen voor onbepaalde tijd uitgesteld. Op basis van deze informatie wil ik de Commissie vragen of de werkgroep in haar huidige samenstelling (vertegenwoordigers van de Commissie, de Duitse regering, de vervoerssector en Toll Collect) haar werkzaamheden zal voortzetten, zodat bij de eventuele vaststelling van een nieuwe datum voor de invoering van tolheffing een uitvoerig rapport kan voorliggen over de problemen in verband met de werking van dit systeem, alsook adviezen met betrekking tot een eventuele contractbreuk.
De Voorzitter. – Bedankt, mevrouw de commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt donderdag plaats. (De vergadering wordt om 17.55 uur onderbroken en om 18.00 uur hervat) SCHRIFTELIJKE VERKLARING (ARTIKEL 120)
Kan de Commissie, indien de werkgroep haar werkzaamheden niet voortzet, op basis van de op dit moment beschikbare informatie een procedure wegens contractbreuk tegen Duitsland starten, teneinde de Duitse regering, respectievelijk de exploitant van het systeem te verplichten aan te tonen dat niet langer sprake is van de op dit moment nog bestaande discriminatie?
2-165
Sanders-ten Holte (ELDR), schriftelijk. – Meneer de Voorzitter, commissaris, collega's, steun voor Irak? 160 miljoen, 200, zelfs 500 miljoen werden genoemd alsof het niets was. Wat het uiteindelijk ook wordt, ik wil er hier heel duidelijk op wijzen dat de fondsen voor ontwikkelingshulp hiervoor niet aangesproken mogen worden! Armoedebestrijding is het hoofddoel van Europese ontwikkelingssamenwerking, daar moeten de gelden dus voor aangewend worden. In mijn opinie zijn de reserve en het flexibiliteitsinstrument de aangewezen bronnen voor de Europese bijdrage aan Irak. Als rapporteur heb ik mij sterk gemaakt voor het aanpassen van de nomenclatuur van de budgetlijnen voor ontwikkelingssamenwerking met Azië en LatijnsAmerika. De meerderheid van de mensen die beneden de armoedegrens van 1 dollar leven, wonen nog steeds in deze twee regio's. Deze budgetlijnen moeten onder ontwikkelingssamenwerking vallen en niet onder externe betrekkingen. Het gaat hier om activity based budgeting en niet om de interne structuur van de Commissie als basis voor de indeling van het budget. Een andere punt is de knowhow in de EU-delegaties. Indien men daar via training en extra investeringen het niveau kan opkrikken halen we niet alleen het streefcijfer van 35 procent voor de sociale infrastructuur in ontwikkelingslanden, maar kunnen we er ook voor zorgen dat minstens 20 procent daarvan aan basisonderwijs en gezondheidzorg besteed kan worden. 2-166
VOORZITTER: DE HEER PUERTA Ondervoorzitter 2-167
Vragenuur (Commissie) 2-168
De Voorzitter. − Aan de orde is het Vragenuur (B50279/2003). Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.
Invoering tolheffing voor Duitse autosnelwegen
2-170
De Palacio, Commissie. − (ES) Mijnheer de Voorzitter, de Duitse overheid heeft de Commissie destijds in kennis gesteld van haar voornemen tolheffing in te voeren op basis van de afstand afgelegd door voertuigen voor goederenvervoer, met een gemiddeld tarief van 12,6 eurocent per kilometer. Op 6 maart liet Duitsland de Europese Commissie weten voornemens te zijn een stelsel in te voeren voor gedeeltelijke terugbetaling van tolgelden op basis van de accijnzen, waarmee een tegemoetkoming van gemiddeld 15 eurocent mogelijk zou kunnen zijn. De Commissie moet beoordelen of de aangekondigde maatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt en overeenkomstig de toepasselijke communautaire wetgeving. Gelet op de twijfels waartoe deze maatregel aanleiding gaf, besloot de Commissie op 23 juli 2003 een formeel onderzoek in te stellen overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag, om Duitsland en andere betrokken partijen in de gelegenheid te stellen hun commentaar te geven. De tekst is op 27 augustus 2003 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, en de Commissie zal vóór het einde van het jaar een definitief besluit nemen. Volgens de Commissie zou de tolheffing discriminerend kunnen zijn indien vóór invoering van het systeem geen oplossing zou worden gevonden voor bepaalde problemen. Daarom hebben de Commissie en de Duitse regering een werkgroep ingesteld om de technische problemen rond de invoering van het tolsysteem te
68 onderzoeken, en de resultaten van die werkgroep zijn tot nu toe positief. Verder heeft de Commissie de Duitse regering gevraagd erop toe te zien dat het vrije verkeer in Europa zo weinig mogelijk hinder ondervindt van het tolsysteem, en haar duidelijk gemaakt dat indien zich na invoering problemen voordoen, de Commissie gepaste maatregelen zal treffen. Hoe het ook zij, de Commissie heeft steeds het belang van de Verdragen voor ogen gehad, terwijl de kanalen voor samenwerking met de Duitse regering die wij eind augustus, begin september, hebben opgezet, meer dan naar wens verlopen. 2-171
Grosch (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de commissaris, ik heb in de diverse vragen ook steeds benadrukt dat de Commissie bij dit onderwerp correct heeft gehandeld. Het baart mij echter zorgen dat de tolheffing verschoven is zonder dat er een nieuwe datum bekend is. In de werkgroep die u heeft ingesteld, is ook gebleken dat er tekortkomingen zijn ontstaan die tot een discriminatie tussen verschillende lidstaten leiden. Vandaar mijn vraag: Zal deze werkgroep ook in de overgangsfase blijven functioneren? Zo niet, zal de Commissie dan een procedure wegens contractbreuk tegen Duitsland starten? Naar mijn idee is het duidelijk dat het principe van de tolheffing niet ter discussie staat, maar dat de controle-apparatuur waarmee de tol voor de Duitse regering wordt geïnd, ernstige gebreken vertoont en bovendien niet aan alle bedrijven ter beschikking wordt gesteld. In mijn ogen is dat voldoende reden om dit onderzoek naar casu quo het volgen van deze kwestie te continueren. 2-172
De Palacio, Commissie. − (ES) Ik moet zeggen dat er nog geen sprake van discriminatie is geweest, onder meer omdat de tolheffing niet is ingevoerd. De Duitse autoriteiten hebben zelf besloten tot uitstel van de invoering, omdat de bedrijven belast met de bouw van de apparatuur en de ingebruikneming van het systeem in verzuim waren, en omdat er gebreken waren geconstateerd. De Duitse minister van Vervoer, de heer Stolpe, heeft mij herhaaldelijk verzekerd - en de feiten geven hem gelijk - dat dit systeem niet in werking zal treden zolang het niet naar behoren werkt, dat wil zeggen zonder problemen en zonder discriminatie. Daarvan ga ik dus uit. 2-173
Rübig (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte dames en heren, wij weten dat het vervoer een erg gevoelige materie is. Daarom ben ik ook benieuwd hoe het met de toetsing van de rechtsgrondslagen staat. Ik doel daarmee op de bestaande rechtsgrondslag op basis van het acquis communautaire, en op de overwegingen met betrekking tot de geplande rechtsgrondslagen, zoals de richtlijn betreffende de infrastructuurkosten, in de vorm van vignetten, tolheffing, road pricing en ecopunten, om de hele santenkraam maar even te noemen.
21/10/2003 Ik geloof dat het voor de strategie met betrekking tot de omzetting in de lidstaten erg belangrijk is om hier een duidelijk standpunt over in te nemen en om de bestaande en toekomstige voorschriften met elkaar in overeenstemming te brengen. 2-174
De Palacio, Commissie. − (ES) Mijnheer Rübig, in de zogenaamde eurovignet-richtlijn is bepaald onder welke voorwaarden een vergoeding kan worden berekend wegens het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen, de tolheffing dus. Die richtlijn is mijns inziens echter niet duidelijk genoeg en onvolledig. Zo ontbreekt de mogelijkheid van kruisfinanciering van alternatieve infrastructuurvoorzieningen, toch een kwestie van essentieel belang willen wij in de Europese Unie kunnen beschikken over adequate infrastructuurvoorzieningen. Daarom hebben wij een voorstel gedaan op basis van een rechtsgrondslag, de rechtsgrondslag voor vervoer, waarvoor een meerderheid en geen eenstemmigheid nodig is. De huidige eurovignet-richtlijn heeft inderdaad een andere rechtsgrondslag, namelijk de fiscale rechtsgrondslag, reden waarom in belastingheffing is voorzien, terwijl in het voorstel dat wij nu doen sprake is van een vergoeding voor de kosten van het beschikbaar stellen van een infrastructuur. Wij kunnen vasthouden aan die rechtsgrondslag voor de vervoerssector, omdat het een betaling voor het gebruik van een infrastructuurvoorziening betreft, op voorwaarde dat de aldus ontvangen gelden niet in de schatkist terecht komen. Vallen de opbrengsten namelijk toe aan de overheid, of dat nu een landelijke of regionale overheid is, dan is automatisch de fiscale rechtsgrondslag weer van toepassing, en moet het voorstel met algemene stemmen worden goedgekeurd. Ik ben daarom van mening, mijnheer Rübig, dat het essentieel is vast te houden aan de opzet van dit voorstel, namelijk het bestemmen van die inkomsten voor het gebruik en onderhoud van de infrastructuur, en voor de vervoersector, en niet voor toevoeging aan de overheidsinkomsten. Nogmaals, in dat laatste geval geldt een andere rechtsgrondslag en is goedkeuring met algemene stemmen vereist, en ik vraag me af of dat de meest geschikte weg is als wij de eurovignet-richtlijn echt willen wijzigen. 2-175
De Voorzitter. − Vraag nr. 35 van Ozan Ceyhun (H0573/03): Betreft: Doorreis van EU-burgers door de Republiek Bulgarije Naar aanleiding van mijn vragen aan de Commissie inzake de doorreis van EU-burgers door Bulgarije en mijn berichtgeving aan de Commissie over bepaalde praktijken in september 2001, heb ik zelf ter plaatse onderzoek gedaan op de doorreistrajecten in Bulgarije en Servië-Montenegro. Ik heb kunnen vaststellen dat de klachten die mij bereikten gefundeerd waren.
21/10/2003 Van mensen op doorreis heb ik vernomen dat buitenlanders vaak worden verzocht 5 euro aan de douaneambtenaren te geven. Auto's van mensen die aan dit verzoek geen gehoor geeft dreigen ze langer te laten wachten. Ik kon zelf vaststellen dat politie- en douanebeambten bij zinloze controles willekeurig en ongefundeerd boetes en bekeuringen uitdelen, die variëren van 70 tot 200 euro per auto. Dit gedrag is volkomen in tegenspraak met de regels en procedures die in de EU als voorwaarde worden gesteld om in aanmerking te komen voor toetreding. Ik zou daarom willen verzoeken om opheldering over deze praktijken en informatie over de maatregelen die de Commissie hiertegen denkt te treffen.
2-176
Verheugen, Commissie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Ceyhun, de Commissie is op de hoogte van de voorvallen die u in uw vraag beschrijft. Het zijn gebeurtenissen die wij helaas niet alleen uit Bulgarije kennen, maar ook uit veel andere landen over de hele wereld. Ik vermoed dat u de redenen hiervoor net zo goed kent als ik. Desalniettemin blijft het feit dat het door u beschreven gedrag van politie- en douaneambtenaren in strijd met de wet is. Uiteraard gaat het hier ook naar Bulgaars recht om strafbare feiten die vervolgd moeten worden. De Commissie heeft al zeer vaak en diepgaand met de Bulgaarse regering over deze problemen gesproken en op maatregelen aangedrongen om deze praktijken te beëindigen.
69 verplicht om een efficiënte klachtenprocedure te ontwikkelen die voor alle burgers toegankelijk is. Deze maatregelen zijn al sinds vorig jaar van kracht. Dat heeft inmiddels tot 218 disciplinaire procedures tegen douaneambtenaren en 212 procedures tegen politiebeambten geleid. Tot nu toe zijn er veertig douaneambtenaren en 47 politiebeambten op staande voet ontslagen. De Commissie zal de verdere ontwikkelingen op dit gebied blijven volgen. Bovendien zullen wij een optimaal gebruik maken van de beschikbare instrumenten om Bulgarije aan te sporen en te ondersteunen om zich op dit vlak aan de internationale normen aan te passen. 2-177
Ceyhun (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik kan u meedelen dat de Bulgaarse autoriteiten mij inmiddels hun excuses hebben aangeboden. Ik was met mijn Duitse paspoort namelijk zelf een van de corruptieslachtoffers tijdens mijn doorreis. Ik zal de vraag verder laten rusten, omdat ik ervan overtuigd bent dat u een vinger aan de pols blijft houden zodat dit probleem zo mogelijk nog vóór 2007 opgelost kan worden. 2-178
De Voorzitter. − Vraag nr. 36 van Minerva Malliori (H0619/03):
Ik moet er echter op wijzen dat de Commissie niet over de mogelijkheden beschikt om in specifieke gevallen onderzoeken in gang te zetten. Die bevoegdheid ligt te allen tijde bij de nationale autoriteiten. Het corruptieprobleem bij het al dan niet op doorreis passeren van grenzen moet naar mijn idee zowel vanuit het criterium van de rechtstaat als vanuit het oogpunt van de corruptiebestrijding bekeken worden. In het kader van de samenwerking met Bulgarije heeft de Commissie aan beide invalshoeken speciale prioriteit gegeven. Ik kan daar het volgende aan toevoegen: Naar mijn idee moet het complete Bulgaarse strafrechtsysteem volledig hervormd worden. Dat is overigens ook de opvatting van de Bulgaarse regering. Het is moeilijk geweest om dat te realiseren en dit proces is ook nog niet afgerond omdat hiervoor een grondwetswijziging noodzakelijk is. Die grondwetswijzing is echter jarenlang geblokkeerd. In de zomer van dit jaar heb ik tijdens een bezoek aan Bulgarije een bijzonder ongebruikelijke actie ondernomen om deze blokkade op te heffen. Dat is ook gelukt. Het besluit voor de grondwetswijziging is inmiddels genomen zodat er geen belemmeringen meer zijn om het strafrechtsysteem te hervormen. De Commissie is in dat verband met de Bulgaarse autoriteiten in gesprek over een vergaande ondersteuning. Daarnaast heeft de Bulgaarse regering in samenwerking met de Commissie een actieplan voor de bestrijding van corruptie opgesteld dat nu stapsgewijs wordt uitgevoerd. De genomen maatregelen omvatten onder andere een ingrijpende hervorming van de politieen douanediensten op bestuurlijk gebied en strengere controles. De Bulgaarse regering heeft zich er ook toe
Betreft: Illegale handel in doktersrecept via het internet
geneesmiddelen
zonder
De opkomst van e-commerce werkt bevorderend voor de reclame voor en de verkoop van geneesmiddelen zonder doktersrecept via het internet, met als gevolg dat in veel gevallen de gezondheid van de gebruiker gevaar loopt (bijv. 24-jarige in Groot-Brittannië). Zoals bekend gelden in de Europese Unie strenge wettelijke regels voor de goedkeuring, reclame en verkoop van geneesmiddelen. Door het mondiale karakter van het internet kan deze wetgeving evenwel worden omzeild. Beschikt de Commissie over informatie omtrent de omvang van de legale verkoop van geneesmiddelen via het internet? Heeft de Commissie inzicht in de totale hoeveelheden geneesmiddelen die via het internet worden gekocht, met of zonder elektronisch recept van binnen en buiten de EU? Overweegt de Commissie samen met de Europese geneesmiddelenfabrikanten, het Europees Geneesmiddelenbureau, de Wereldgezondheidsorganisatie en de FDA een studie naar dit verschijnsel te laten uitvoeren en voorstellen te presenteren voor maatregelen ter voorkoming van gevaren voor de gezondheid en misleiding van de burger? Overweegt de Commissie een Europese bewustmakings- en voorlichtingscampagne te organiseren om de consument te informeren over de potentiële gevaren van de verkoop van geneesmiddelen via het internet?
2-179
Liikanen, Commissie. – (FR) De communautaire geneesmiddelenwetgeving verbindt de vergunningverlening voor het op de markt brengen van geneesmiddelen en de indeling daarvan aan strenge regels. Voor geneesmiddelenreclame geldt hetzelfde. Voor de levering van geneesmiddelen aan particulieren – de distributie aan de patiënten door apotheken – zijn echter geen communautaire regels in het
70 geneesmiddelenrecht. Daardoor valt de verkoop van geneesmiddelen aan particulieren via internet niet onder de Europese geneesmiddelenwetgeving. Die handel valt onder nationale maatregelen, in het kader van de “algemene beginselen” van het Verdrag, oftewel de artikelen 28, 29 en 30 over vrij verkeer van goederen. De Commissie beschikt dus niet over concrete gegevens over de omvang van de legale digitale verkoop van geneesmiddelen in de Europese Unie. Ze beschikt evenmin over gegevens over de totale hoeveelheid geneesmiddelen die via internet geleverd worden binnen en buiten de Europese Unie, met of zonder digitaal doktersrecept. Deze vraag zou ook kunnen worden beschouwd in het licht van de richtlijn betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten. Volgens deze richtlijn mogen lidstaten strengere voorschriften invoeren of handhaven om consumenten te verzekeren van een hoger beschermingsniveau, mits die niet strijdig zijn met de richtlijn. Die voorschriften kunnen eventueel ook inhouden dat lidstaten om redenen van algemeen belang verbieden bepaalde goederen of diensten, met name geneesmiddelen, via een op afstand gesloten overeenkomst op hun grondgebied te verhandelen, zonder daarbij het Verdrag te schenden. De zaak DocMorris NV en Jacques Waterval, die hangende is bij het Gerechtshof, draait om deze verenigbaarheid van nationale matregelen met artikel 28, 29 en 30 van het Verdrag. De vraag betreft vooral de beoordeling of dergelijke nationale maatregelen wel in proportie zijn en gerechtvaardigd om redenen van bescherming van de menselijke gezondheid en het menselijk leven.
21/10/2003 handel in geneesmiddelen meer dan vijf miljard euro omzet genereert, alleen weten we niet wie erachter zit. Het zijn in elk geval criminelen, zo blijkt uit onderzoek. We weten ook niet waar de geneesmiddelen vandaan komen. In vele gevallen komen ze niet uit de VS of Canada, maar wel uit landen als India en Brazilië en dat maakt de samenstelling en de inhoud van die medicijnen erg schadelijk. Vaak heeft de informatie in de bijsluiter niets met het geneesmiddel te maken. Er circuleren ook veel valse doktersvoorschriften en dat kan levensbedreigend zijn voor de patiënt. Zoals in GrootBrittannië. In 2003 alleen hebben meer dan 600 Britten medicijnen gekocht via het internet. Moet dat soort publiciteit echt, vooral wanneer het gaat om minderjarigen? De geneesmiddelen die het meest succes hebben op het internet, zijn middelen tegen zwaarlijvigheid. En vaak zijn jonge kinderen de doelgroep. Ik vind dat er maatregelen moeten komen op Gemeenschapsniveau, ongeacht de nationale wetgeving. 2-181
De Voorzitter. − De commissaris heeft nota genomen van de verklaring van de afgevaardigde, die geen vraag is. We gaan over tot het tweede deel van dit vragenuur, waarin twee commissarissen uw vragen zullen beantwoorden. We beginnen met de heer Byrne. Tweede deel Vragen aan de heer Byrne Vraag nr. 37 van Bart Staes (H-0560/03): Betreft: Toevoeging van water (en eiwitten) aan (kippen)vlees Op 1 juli ll. zei de commissaris voor consumentenzaken in het Parlement dat hij zijn diensten heeft gevraagd om "onderzoek te doen naar de ontwikkeling van normen voor vleespreparaties die beperkingen zouden opleggen aan de hoeveelheid water die mag worden toegevoegd aan dat soort producten, alsmede aan het gebruik van dierlijke eiwitten om vlees op te pompen. Ik ben van plan om het werk dat door mijn diensten is uitgevoerd, te analyseren, zodat ik kan bepalen wat er nog meer kan worden gedaan."
De verkoop van geneesmiddelen via internet roept vragen op het gebied van de bescherming van de gezondheid alsmede op juridisch gebied. Verbetering van de voorlichting aan patiënten is nu juist een van de kernpunten van de laatste mededeling van de Commissie, getiteld: “Een sterkere Europese farmaceutische industrie in dienst van de patiënt - Een oproep tot actie”. De Commissie is een onderzoek gestart naar het instellen van een realistisch en werkbaar kader voor de voorlichting van patiënten over geneesmiddelen die alleen op recept te verkrijgen zijn. Bovendien wil de Commissie een Europees gezondheidsportal opzetten, waarop deze kwesties aan bod komen. Opgemerkt zij echter dat de voorlichting van consumenten over de gevaren van aankoop via internet en het toezicht op dergelijke activiteiten in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de lidstaten. De Commissie kan dus slechts op een paar heel beperkte deelgebieden actie ondernemen. 2-180
Malliori (PSE). - (EL) Mevrouw de commissaris, uiteraard vind ik het jammer dat we geen preciezere informatie hebben over de omvang en de ernst van dit probleem. Ik kan u wel zeggen dat de elektronische
Kan de Commissie ons nu, goed vier maanden na het parlementair debat, een stand van zaken meedelen en ons informeren over de concrete initiatieven die zij al heeft genomen om de consument te beschermen en te sensibiliseren in deze dossiers van vleesfraude?
2-182
Byrne, Commissie. − (EN) Ten eerste wil ik de heer Staes bedanken voor zijn vraag over het toevoegen van water en eiwitten aan kippenvlees. Deze kwestie is tijdens de vergadering van 1 juli 2003 besproken, dus is er nu de gelegenheid om het Parlement te informeren over de huidige stand van zaken. Ik zou eerst een paar dingen willen zeggen over de achtergrond van deze kwestie. Zoals u weet hebben de Ierse en Britse autoriteiten frauduleuze praktijken aan het licht gebracht waarbij het gewicht van kippenvlees kunstmatig werd verhoogd door water en eiwitten aan
21/10/2003 andere bestanddelen toe te voegen. Deze procedure wordt toegepast om het vlees een grote hoeveelheid water, tot wel 40 of zelfs 50 procent te laten vasthouden. Dat is de reden waarom ik mijn diensten heb gevraagd om alles te doen wat in hun macht ligt om deze betreurenswaardige situatie te verbeteren. Overeenkomstig het voorstel van de Britse autoriteiten werken mijn diensten aan een richtlijn van de Commissie voor de expliciete vermelding op het etiket van de aanwezigheid van water in dergelijke producten. Er is een ontwerpversie die met deskundigen uit lidstaten en belanghebbenden is besproken. Hierin staat de eis om in de naam van het product zelf te vermelden dat er “water toegevoegd” is en hierbij tevens het percentage toegevoegd water te noemen. Ik blijf echter van mening dat de etikettering van producten waaraan water is toegevoegd, als oplossing slechts een tweede keuze is indien dit water alleen is gebruikt om het gewicht kunstmatig te verhogen en zo de consument te misleiden. Water aan voedingswaren toevoegen om de consument op te lichten is een verachtelijke praktijk. Ik heb mijn diensten daarom opnieuw gevraagd te onderzoeken of het mogelijk is om deze praktijk binnen de huidige communautaire wetgeving te verbieden, en dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd. 2-183
Staes (Verts/ALE). – Dank u, mijnheer de commissaris, voor uw antwoord. Ik zou een paar aanvullende vragen willen stellen. Tot nu toe is er sprake van dat deze praktijken vanuit Nederland gebeurden in Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Is er intussen enig zicht op of deze praktijken ook in andere lidstaten hebben plaatsgevonden? U hebt in het debat op 1 juli aangekondigd dat er meer samenwerking zou komen tussen de lidstaten en de Commissie om de controles op fraudeurs te verscherpen. Welke stappen hebt u ondertussen terzake reeds ondernomen? Op een aantal andere vragen die ik u wou stellen hebt u ondertussen geantwoord. Maar u had op 1 juli ook aangekondigd dat u standaarden zou uitwerken voor vleesproducten. Wat de aanwezigheid van water betreft, daarop hebt u antwoord gegeven. Maar hoe zit het met de aanwezigheid van andere proteïnen, "kippenvlees" dat rundvlees of varkensproteïnen bevat? Wat is de stand van zaken op dat punt? Kunt u enig zicht geven op de mogelijkheid om deze praktijk totaal te verbieden? Ik vind immers dat het laatste deel van uw antwoord volstrekt terecht is: eigenlijk is deze praktijk totaal onaanvaardbaar en zou er een volledig verbod op deze praktijken tot stand moeten komen. Hebt u er zicht op wanneer een dergelijk verbod eventueel zou kunnen worden uitgevaardigd en of het zou kunnen worden uitgevaardigd? 2-184
71 Byrne, Commissie. − (EN) Er wordt momenteel onderzoek verricht in samenwerking met de lidstaten. Ik kan u zeggen dat het erop lijkt dat deze praktijk nog steeds wordt bedreven. Het blijft dan ook een bron van bezorgdheid in de lidstaten en bij de Commissie. Er zijn een aantal stappen ondernomen in verband met deze kwestie, en niet alleen in de vorm van onderzoek. Ik heb mijn diensten gevraagd om een uitvoerige juridische analyse uit te voeren van de huidige wetgeving die op dit soort toestanden van toepassing is. Ik heb in het bijzonder gevraagd om een analyse van richtlijn 71/18/EEG van de Raad: we denken namelijk dat die wetgeving een verbod inhoudt op de toevoeging van water en gehydrolyseerde eiwit met het doel het water vast te houden. Een en ander wordt momenteel juridisch onderzocht. Ik ben van plan om op het moment dat deze analyse is afgerond een mededeling van de Commissie te formuleren en die aan de lidstaten te presenteren. Het is in dit stadium nog te vroeg om u meer uitvoerige informatie te verschaffen over de lopende onderzoeken en analyses van de rechtspositie en de reeds geldige wetgeving in deze kwestie, maar ik hoop dat in de redelijk nabije toekomst wel te kunnen doen en dan een mededeling te presenteren die te zijner tijd hier in het Parlement kan worden besproken. 2-185
Kauppi (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijnheer de commissaris vragen of het in verband met dit onderzoek, waarin de ontwikkeling van de voorschriften voor vleesproducten wordt onderzocht, mogelijk is ook de beperkingen te onderzoeken die betrekking hebben op het machinaal scheiden van vlees en botten. Bijvoorbeeld voor pluimvee lijkt de beperking waarbij het machinaal scheiden van vlees en botten wordt verboden, vrij onzinnig. Ik begrijp natuurlijk wel dat dit bij rundvlees nodig is om de verspreiding van BSE te voorkomen. Ik heb gehoord dat men in de Commissie van plan is ook wat pluimvee betreft zo'n verbod uit te vaardigen en dat zou onder andere voor de productie van braadkippen aanzienlijke kosten met zich mee brengen. Het lijkt geen redelijke stap om ook het machinaal scheiden van vlees en botten bij pluimvee totaal te verbieden. Kunt u ons zeggen of in de mededeling die de Commissie gaat doen, een uitgebreidere toepassing van de voorschriften voor vleesproducten wordt beoogd? 2-186
Byrne, Commissie. − (EN) De mededeling waar ik het over had zal zijn gericht op de situatie die de heer Staes in zijn vraag vermeldde, namelijk waterretentie in vleesproducten – met name in kippenvlees – en de toevoeging van gehydrolyseerde eiwit om het water in het product vast te houden. Dat is het doel van deze mededeling. Met betrekking tot de andere kwestie die u ter sprake bracht kan ik slechts zeggen dat wij momenteel aandacht schenken aan alle onderwerpen die verband houden met voedselveiligheid. Ik kan u nu niet zeggen of het punt
72
21/10/2003 procent van de achterzijde van het pakje zouden moeten 1 bedekken overeenkomstig Europese richtlijn 2001/37/EG .
dat u aan de orde stelt daar onderdeel van uitmaakt, maar ik kan u er wel mee helpen. Als u mij hierover schriftelijk wilt raadplegen, zal ik u een uitvoeriger antwoord kunnen geven.
Het doel dat de makers van dit product nastreven is duidelijk: met gekleurde omhulsels en uiteindelijk reclameboodschappen de waarschuwingen verbergen.
2-187
Whitehead (PSE). – (EN) Ik wil de commissaris vragen ons twee dingen te vertellen. Ten eerste: overweegt hij specifieke grenswaarden voor het percentage water dat toegevoegd mag worden? Ik heb begrepen dat er nu wordt gedacht aan een bovengrens van rond de 20 procent, in plaats van de 40 en 50 procent die nu soms voorkomen. Ten tweede: is hij er zich van bewust dat de daders van deze zwendelpraktijk op de Britse televisie hebben verklaard dat ze over waterdichte methoden beschikken om te verbergen dat er eiwitten met een andere herkomst dan op het etiket staat vermeld aan het product zijn toegevoegd? Zou hij de EAVV of een soortgelijke instantie willen vragen hoe het mogelijk is dat deze praktijken hebben kunnen voortduren? Het gaat hier om consumentenbedrog en een volksgezondheidsschandaal. 2-188
Byrne, Commissie. − (EN) Ik wil de heer Whitehead zeggen dat ik tegen de praktijk ben waarbij water aan een product wordt toegevoegd om het te laten opzwellen en het gewicht te laten toenemen zodat de consument denkt dat hij meer vlees koopt dan in werkelijkheid het geval is. Het gaat hier duidelijk om een misleidende praktijk die erop gericht is de consument te bedriegen. Ik ben dan ook geenszins van plan om een bovengrens voor de toevoeging van water in te voeren, want ook als het om bijvoorbeeld 20 procent gaat, is het effect nog altijd dat de consument wordt misleid. Over de vraag of de betreffende eiwitten wel of niet gedetecteerd kunnen worden: ook dit is een onderdeel van het lopende onderzoek. Maar waar ik me thans op concentreer is de mogelijkheid voor de Commissie om een voorstel in te dienen dat gebaseerd is op een momenteel aanwezige rechtsgrond. Met andere woorden, op de vraag of we momenteel beschikken over wetgeving die zodanig kan worden geïnterpreteerd dat er een verbod op de betreffende activiteit uit voort kan vloeien. Daar wil ik mij nu op richten. Maar de andere kwesties, zoals u terecht hebt opgemerkt, zijn ook van belang en we zullen deze te zijner tijd behandelen. 2-189
De Voorzitter. − Vraag nr. 38 van Frédérique Ries (H0568/03): Betreft: Kartonnen omhulsel dat de waarschuwingen op sigarettenpakjes verbergt Sinds enkele maanden heeft een nieuwe mode zijn intrede gedaan in discotheken, boekhandels en avondwinkels in België: sigarettenpakjes zijn in een kartonnen omhulsel gestoken zodat de waarschuwingen worden verhuld. Ook die welke met ingang van 30 september 2003 30 procent van de voorzijde van het sigarettenpakje en tenminste 40
Is de Commissie hiervan op de hoogte? Is het haar ook bekend dat het hier gaat om een markt die sterk groeiende is in twaalf van de vijftien lidstaten? Is zij voornemens tezamen met de lidstaten maatregelen te treffen om een einde te maken aan een handel die overduidelijk indruist tegen de geest van richtlijn 2001/37/EG? Of kan zij op zijn minst toezeggen dat zij zal onderzoeken welke gerechtelijke stappen hier eventueel mogelijk zijn?
2-190
Byrne, Commissie. − (EN) De Gemeenschap hanteert een consistent en volledig beleid ter bestrijding van tabaksgebruik door middel van wetgeving ten aanzien van de bestanddelen, verpakking en etikettering van tabakswaren. Hoewel zij erin geslaagd is krachtige tabakswetgeving te ontwikkelen, heeft zij nog dagelijks te maken met nieuwe uitdagingen, variërend van rechtszaken tot onjuiste tenuitvoerlegging van de bepalingen in deze wetgeving. De geachte afgevaardigde vraagt of kartonnen omhulsels waar sigarettenpakjes in worden gestopt teneinde de gezondheidswaarschuwing aan het oog te onttrekken, niet indruisen tegen de “geest van de richtlijn”. Deze kwestie dient zonder meer te worden beschouwd binnen de context van de tenuitvoerlegging van de tabaksrichtlijn. In artikel 5 van deze richtlijn wordt bepaald dat het gehalte aan teer, nicotine en koolmonoxide op de sigarettenverpakking moet worden vermeld en dat ieder pakje voorzien moet zijn van een algemene en een aanvullende waarschuwing voor de gezondheid die minstens 30 procent van de voorzijde en 40 procent van de achterzijde van de verpakking moet beslaan, teneinde de consument te informeren over de risico's die aan het gebruik van tabak zijn verbonden. Eén van de voornaamste doelstellingen van de tabaksrichtlijn is consumenten bewust te maken van de gevolgen voor de gezondheid van het gebruik van tabak door middel van duidelijk zichtbare gezondheidswaarschuwingen. Hiertoe wordt in de richtlijn gesteld dat deze teksten in geen geval door andere aanduidingen of afbeeldingen bedekt mogen worden of bij het openen van het pakje onduidelijk gemaakt of onderbroken mogen worden. Als het pakje sigaretten en het kartonnen omhulsel afzonderlijk worden verkocht, kan worden gepleit dat er geen sprake is van een rechtstreekse inbreuk op de bepalingen van de richtlijn, die immers gericht is op de verkoop van tabak en niet op de verkoop van karton. Indien het kartonnen omhulsel vrijwillig door de consument wordt aangeschaft, dan gaat het om een 1
PB L 194 van 18.7.2001, blz. 26.
21/10/2003 persoonlijke beslissing van de klant die ongetwijfeld de teksten en gezondheidswaarschuwingen op de verpakking heeft opgemerkt en deze vermoedelijk niet wenst te zien. Dus in die zin is het doel van de richtlijn om de consument te informeren over de gezondheidseffecten van het gebruik van tabak wel degelijk bereikt. Maar wanneer deze kartonnen omhulsels direct of indirect worden aangeprezen door sigarettenfabrikanten zelf en bijvoorbeeld gratis worden verstrekt in tabakszaken, ook al gebeurt dit los van de verkoop van tabak, dan zou dit van invloed kunnen zijn op de verkoop van tabak op een manier die binnen het bestek van de richtlijn ligt en zou derhalve het effect van de richtlijn in gevaar kunnen worden gebracht. In dat geval kan men zeggen dat er sprake is van een praktijk die indruist tegen de geest van de richtlijn. De Commissie is zich er bijvoorbeeld van bewust dat deze kartonnen omhulsels in sommige gevallen worden verkocht in door de overheid geautoriseerde tabakszaken en dat de brochures waarin ze worden aangeprezen bij de tabakszaken worden geleverd door dezelfde distributiebedrijven die ook de tabakswaren bezorgen. Het is aan de lidstaten om alle noodzakelijke maatregelen te nemen om een correcte tenuitvoerlegging van de richtlijn te garanderen. De Commissie dringt er bij de nationale autoriteiten die belast zijn met de tenuitvoerlegging op aan om waakzaam te zijn op dat punt. De Gemeenschap beschikt over een krachtig wettelijk instrument dat op correcte wijze dient te worden toegepast. De Commissie zal alle praktische kwesties die uit de tenuitvoerlegging van de richtlijn voortvloeien analyseren en voor het eind van 2004 verslag uitbrengen aan het Parlement. 2-191
Ries (ELDR). – (FR) Als ik de commissaris goed begrijp zijn er twee hoofdpunten in zijn betoog. Om te beginnen wil men deze hoesjes misschien gratis verstrekken bij de verkoop van de tabaksproducten zelf. Mijn inziens hebben we het hier over een fundamentele uitdaging; dat moet maar eens gezegd worden! Laat ik overigens eerst zeggen dat ik niet voor mezelf spreek maar ook namens vele afgevaardigden die gestreden hebben aan de zijde van de commissaris bij al het werk dat uiteindelijk tot deze voluntaristische, belangrijke richtlijn heeft geleid. Ons standpunt is dus dat dergelijk juridisch fatalisme voor ons moeilijk te aanvaarden is. Wij zijn geenszins naïef, al zijn we dan niet allemaal jurist en we zijn ons er volledig van bewust dat het juridische weerwoord hierop, waarvan we hopen dat het er ís, buitengewoon moeilijk te vinden zal zijn. Sommigen vinden deze hoesjes misschien wel ludiek. Ze zijn echter volstrekt onaanvaardbaar, daar ze de geest van onze richtlijn omzeilen, ja zelfs volledig ontkrachten. Wij zullen ons er dan ook niet zomaar bij neerleggen dat deze dingetjes nu in grote aantallen verkocht worden: 50.000 stuks per dag en dat is nog maar voor één enkel merk, mijnheer de commissaris!
73 Het is dus zo goed als overal, in alle lidstaten, een modeartikel. In mijn vraag heb ik het over twaalf lidstaten, maar het probleem doet zich vast en zeker in alle lidstaten en kandidaat-landen voor. Ik denk daarom dat er een heus juridisch karwei geklaard moet worden. We moeten een oplossing vinden, te meer daar de Commissie voorstelt – en we steunen haar in die strijd – om verder te gaan en foto’s op de pakjes te zetten. Foto’s zullen deze mode nog verder aanwakkeren en deze verkooppraktijken en deze wil tot ontkrachting nog versterken. Wat moeten we in dat geval doen? Wat het tweede punt betreft, zijn het de fabrikanten die deze hoesjes erbij geven, ja of nee? In de meeste gevallen, nee, maar het scheelt niet veel, want in sommige gevallen worden ze geleverd door aanstekerfabrikanten. 2-192
Byrne, Commissie. − (EN) Ik ben het helemaal eens met de implicaties van uw vraag en op het laatst stelt u de vraag aan de orde of de tabaksindustrie zelf, of anders de detailhandel zelf hierbij betrokken is. Zoals ik al eerder heb aangegeven zijn er aanwijzingen dat er door de staat geautoriseerde tabakszaken bij de betreffende praktijken betrokken zijn. De vraag of deze producten verkocht of gratis verstrekt mogen worden in combinatie met de verkoop van tabak moet worden onderzocht en beantwoord, in de eerste plaats binnen het kader van de tenuitvoerlegging van de wetgeving die binnen de bevoegdheid van de lidstaten zelf valt. Maar wanneer het gaat om twee geheel afzonderlijke en verschillende transacties, waarvan de ene de aankoop van sigaretten betreft en de andere, in een andere winkel en op een andere locatie, de aankoop van een dergelijk omhulsel, dan wordt het, in aanmerking genomen dat een persoon vrij is om te doen wat hij wil met zijn pakje sigaretten, een stuk moeilijker om regels op te stellen. Maar, zoals ik al eerder zei, blijft het feit dat de persoon die het omhulsel aanschaft zich ervan bewust is dat deze informatie op de verpakking van de sigaretten aanwezig is. Zoals u reeds zei, zouden foto's ook door dergelijke omhulsels kunnen worden afgedekt, als een lidstaat besluit om ook foto's op de verpakking aan te brengen. Aangezien dit echter niet verplicht is, kan men toch zeggen dat de informatie wordt overgebracht op de wijze zoals men die bij deze wetgeving voor ogen had. Dus in die zin wordt de wetgeving niet omzeild. Er spelen echter een aantal kwesties. Eén daarvan betreft de juiste tenuitvoerlegging van de wetgeving en de andere heeft betrekking op onze plicht om de vrijheid van het individu om met zijn eigendom te doen wat hij wil, niet aan te tasten, ook al keuren wij de betreffende praktijk niet goed. 2-193
De Voorzitter. − Vraag nr. 39 van Patricia McKenna (H-0569/03):
74 Betreft:
21/10/2003 De bescherming van dieren tijdens transport
Het zal de Commissie bekend zijn dat het Europees Parlement in 2001 een algemene maximale grens van acht uur of 500 km voor het transport van dieren naar de slacht of mesterij heeft vastgesteld. Het Wetenschappelijk Comité voor gezondheid en welzijn van dieren van de Commissie heeft geconstateerd dat "het welzijn van dieren geschaad wordt naarmate de transporttijd langer is ... de transporttijd dient daarom zo kort mogelijk te zijn". Zal de Commissie, in het licht van het bovenstaande, ondanks het feit dat er in haar voorstel voor de verordening geen gemeenschappelijke maximale grens is opgenomen, een dergelijk voorstel toch ondersteunen wanneer het Parlement dit opnieuw eist in zijn stellingname inzake het voorstel voor de verordening? 2-194
Byrne, Commissie. − (EN) Op 16 juli heeft de Commissie haar voorstel over de bescherming van dieren tijdens vervoer aangenomen. Dit voorstel voorziet in een drastische herziening van de Europese regels inzake het vervoer van dieren. De Commissie is ervan op de hoogte dat het Parlement en een aantal lidstaten ertoe hebben opgeroepen de vervoersduur te beperken tot een maximum van acht uur of 500 kilometer. Het Wetenschappelijk Comité liet in zijn betreffende wetenschappelijk advies echter duidelijk weten geen bepaalde tijdslimieten voor het vervoer van dieren aan te bevelen als instrument om hun welzijn te bevorderen. In het voorstel van de Commissie wordt terdege rekening gehouden met het advies van het Wetenschappelijk Comité en met de resultaten van de uitgebreide raadpleging van belanghebbenden die heeft plaatsgevonden. De Commissie heeft besloten dat de beste manier om dit proces gestalte te geven is door reistijden voor te stellen die overeenkomen met de regels voor reis- en rusttijden die gelden voor bestuurders. Op die manier zou een van mijn voornaamste oogmerken – een effectieve naleving van verbeterde regels voor de bescherming van dieren – op een veel directere manier kunnen worden bewerkstelligd. De naleving van de regels zou dan kunnen worden gecontroleerd aan de hand van de gegevens van tachografen. Ik ben benieuwd naar de standpunten van het Parlement over ons voorstel en hoop dat er in de Raad snel vooruitgang zal worden geboekt. Gezien de respectievelijke rollen van onze instellingen zoals die zijn vastgelegd in het Verdrag, zou het ongepast zijn nu te speculeren over een bepaald scenario. 2-195
McKenna (Verts/ALE). – (EN) Ik ben eigenlijk een beetje teleurgesteld, omdat er een enorme discrepantie lijkt te zijn tussen de regels voor bestuurders van vrachtwagens die dieren helemaal naar het MiddenOosten vervoeren en de omstandigheden waaronder deze dieren zelf worden vervoerd. Het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren van de Commissie heeft
geconcludeerd dat het welzijnsniveau van dieren afneemt naarmate de reistijd toeneemt. Zoals u al zei, mijnheer de commissaris, was het standpunt van het Parlement acht uur. Met een reistijd van negen uur, een rustperiode van twaalf uur, nog eens negen uur reizen, gevolgd door nog eens twaalf uur rust, zou je oneindig door kunnen gaan: er zou een situatie ontstaan waarbij dieren over de wereld zouden kunnen worden vervoerd en weer terug. Hiermee zou men door kunnen gaan tot de dieren allemaal dood zijn. Dit is volstrekt niet nodig. Het is duidelijk dat we moeten proberen te stimuleren dat dieren zo dicht mogelijk bij hun plaats van herkomst geslacht worden. We moeten af van buitensporig lange reistijden, bijvoorbeeld naar verre bestemmingen als het Midden-Oosten. Ik hoop dat de Commissie opnieuw zal kijken naar haar voorstel en alsnog een maximale reistijd zal voorstellen, in plaats van vast te houden aan een regeling waarbij dieren over zeer lange afstanden kunnen worden vervoerd op voorwaarde dat er regelmatig gerust wordt. Dat is niet voldoende om het welzijn van de dieren te garanderen, iets waar de wetenschappers ook al op hebben gewezen. Ik hoop dat de Commissie zich hier rekenschap van geeft. Uiteindelijk moeten we het welzijn van dieren op de eerste plaats laten komen en stimuleringsmaatregelen creëren om de vraag naar vervoer over lange afstanden te doen afnemen. Dat zal niet lukken, mijnheer de commissaris, wanneer juist de omstandigheden worden gecreëerd om de praktijk in stand te houden. 2-196
Byrne, Commissie. − (EN) Ik heb nota genomen van de opmerkingen van de geachte afgevaardigde en ook van het feit dat zij de schaduwrapporteur is voor de wetgeving voor het welzijn van dieren tijdens vervoer. Ik ben er ook mee bekend dat het Parlement de hoofdrapporteur nog moet benoemen – dit zal ongetwijfeld niet lang meer duren. Vervolgens zal er op de gebruikelijke wijze een verslag tot stand komen. De kwestie zal ter discussie aan het Parlement worden voorgelegd en eventueel ingediende amendementen zullen door de Commissie op de gebruikelijke wijze worden behandeld. Vervolgens zullen we de gelegenheid hebben om een volledig debat over de aan de orde gestelde kwesties te houden. Vooralsnog heb ik nota genomen van het betoog van de geachte afgevaardigde. 2-197
Purvis (PPE-DE). – (EN) Zou u er bij de behandeling van deze wetgeving rekening mee willen houden dat een zekere mate van flexibiliteit zeker wenselijk is? Als we bijvoorbeeld vasthouden aan een strikte reistijd van maximaal acht of negen uur, gevolgd door een periode van rust, dan zou men wel eens gedwongen kunnen worden halt te houden terwijl de eindbestemming al in zicht is. In dergelijke gevallen is het zeker beter om een paar uur extra reistijd toe te staan in plaats van twaalf uur lang te moeten stilhouden om daarna pas de laatste een of twee uur te kunnen voltooien. Ik wil u vragen om
21/10/2003 een zekere flexibiliteit in te calculeren bij de toepassing van wetgeving met betrekking tot het vervoer van dieren. 2-198
Byrne, Commissie. − (EN) Ik heb nota genomen van het argument dat de heer Purvis aan de orde stelde; hij heeft dit punt al vaker aan mij kenbaar gemaakt. Dit is een van de zaken die het voorzitterschap in reactie op deze wetgeving in overweging heeft genomen. Uiteraard zullen deze en andere kwesties vermoedelijk, volgens de gebruikelijke procedure die geldt voor de bekrachtiging van wetgeving, worden meegenomen in het voorstel van het Parlement en de Raad in de vorm van amendementen die erop gericht zijn om de juiste weg vooruit te vinden.
75 Ik heb deze kwestie trouwens vanmorgen met uw collega, de heer Parish, besproken. Ik weet dat er in het Verenigd Koninkrijk bezorgdheid heerst over dit onderwerp. Ik heb mijn standpunten in dezen laten blijken en ik sta open voor de punten die naar voren zijn gebracht. De betreffende ideeën zullen, zo begrijp ik, op enige publiciteit in de Britse pers van morgen kunnen rekenen. Ik heb mijn diensten gevraagd om deze specifieke kwestie te bestuderen en te proberen een oplossing te vinden die naar uw zin zou zijn zonder dat de werking van de interne markt erdoor zou worden aangetast. Er wordt dus aan deze kwestie gewerkt. 2-201
De Voorzitter. − Vraag nr. 40 van Yvonne SandbergFries (H-0574/03):
Het is in dit stadium niet mijn taak om verdere voorstellen te presenteren, maar eerder om te reageren op amendementen die door het Parlement of door de Raad van ministers zijn ingediend.
Betreft:
In juni 2001 besloten de Europese ministers van Gezondheid op initiatief van Zweden de Commissie te verzoeken een gemeenschappelijke strategie te ontwikkelen om de schadelijke gevolgen van alcohol te verminderen. Het regelmatige gebruik van alcohol neemt toe, en in bepaalde lidstaten stijgt het aantal grote drinkers onder jongeren. Dat er een verband is tussen een jonge beginleeftijd, een groot alcoholverbruik, drugsmisbruik en criminaliteit staat buiten kijf. De aan alcohol gerelateerde problemen zijn omvangrijk, ook in verschillende kandidaatlanden. Hoe ver is de Commissie gevorderd met haar voorbereiding van een gemeenschappelijke strategie ter vermindering van de aan alcohol gerelateerde schade en een tijdschema voor de verschillende maatregelen?
Tot slot wil ik zeggen dat ik nota heb genomen van uw punt en ik twijfel er niet aan dat we hier in een later stadium nog op zullen terugkomen. 2-199
Lucas (Verts/ALE). – (EN) Ik koester ook bezorgdheid over het voorstel over het vervoer van dieren. Het Verenigd Koninkrijk beschikt momenteel over een derogatie op EU-wetgeving, welke een verbod inhoudt op de uitvoer van paarden en pony's voor de slacht van het Verenigd Koninkrijk naar het vasteland. Zoals u weet beschikt het Verenigd Koninkrijk over een aantal kuddes halfwilde pony's in het New Forest en Dartmoor. Zoals ik het begrijp, zou het voorstel over het vervoer van dieren dat u onlangs hebt bekendgemaakt het Verenigd Koninkrijk dwingen deze derogatie op te heffen zodat de uitvoer mogelijk zou worden van honderden, zo niet duizenden, paarden en pony's naar Frankrijk, België en Italië voor de slacht. Naar mijn mening is dit een uitermate stuitend idee, gezien het feit dat Groot-Brittannië een land is van paardenliefhebbers en gezien de culturele waarde die de Britten toekennen aan paarden en pony's. Zal de Commissie het amendement kunnen steunen dat ik van plan ben in te dienen bij de Commissie milieu ,en waarmee het Verenigd Koninkrijk de mogelijkheid zou behouden de uitvoer van paarden en pony's voor de slacht of vetmesting te verbieden? 2-200
Byrne, Commissie. − (EN) Ik ben bekend met de zaken die u aan de orde stelt. In uw betoog bevinden zich echter een paar feitelijke onjuistheden. Er is momenteel geen derogatie van kracht. De derogatie die er was, is in 1995 opgeheven. Het is daarom niet juist te suggereren dat de huidige ontwerpwetgeving die wij hier overwegen een verandering zou aanbrengen in de bestaande situatie.
Gemeenschappelijk alcoholbeleid
2-202
Byrne, Commissie. − (EN) Ik deel de bezorgdheid van de geachte afgevaardigde in deze belangrijke kwestie geheel. Alcohol is een van de belangrijkste gezondheidsdeterminanten in de Gemeenschap. Ik kan u verzekeren dat de Commissie zich bij de verdere ontwikkeling van de communautaire strategie ten aanzien van de volksgezondheid, ook zal concentreren op de bestrijding van schade als gevolg van alcoholgebruik. De Gemeenschap heeft in juni 2001 tijdens het Zweedse voorzitterschap twee belangrijke documenten aangenomen betreffende alcoholbeleid: de conclusies van de Raad van 5 juni 2001 ten aanzien van een communautaire strategie ter bestrijding van schade als gevolg van alcoholgebruik, waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst, en de aanbeveling van de Raad (2001/458/EG) betreffende alcoholgebruik onder jongeren, in het bijzonder kinderen en adolescenten. Een belangrijke stap in de voorbereiding van deze documenten was de Conferentie in Stockholm over alcohol en jongeren in februari 2001. Er dient ook te worden onderstreept dat alcohol niet alleen een belangrijk onderwerp is in gezondheidsbeleid, maar daarnaast ook een controversieel en politiek gevoelig onderwerp vormt op communautair niveau en in de lidstaten. Een communautaire strategie dient zeer zorgvuldig en in samenwerking met de lidstaten te worden geformuleerd. Een dergelijke strategie dient ook te worden gebaseerd op feiten. Derhalve dienen we vast
76 te stellen welke verschillende maatregelen in de lidstaten van kracht zijn en welke verschillende situaties er gelden. De aanneming van het nieuwe volksgezondheidsprogramma heeft de Commissie een efficiënt instrument voor de voorbereiding van de strategie verschaft. Ten eerste zal er tegen eind 2004 in het kader van het onderdeel gezondheidsvoorlichting van het nieuwe programma een verslag over alcohol gereed zijn. In dit verslag zal worden ingegaan op de economische en maatschappelijke kosten van alcohol en zullen tevens onderwerpen als de promotie van alcohol en de bescherming van kinderen en jonge mensen aan bod komen. Ten tweede zullen we hopelijk aan het begin van volgend jaar een netwerk van deskundigenorganisaties opzetten ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de aanbeveling van de Raad betreffende alcoholgebruik door jongeren, alsmede van de verdere ontwikkeling van een communautaire strategie betreffende alcohol, waarvan gewag wordt gemaakt in de conclusie van de Raad waarnaar door de geachte afgevaardigde is verwezen. De Commissie heeft recentelijk een werkgroep alcohol en gezondheid opgericht, waarin vertegenwoordigers uit de lidstaten diverse aspecten van het alcoholbeleid in de Gemeenschap bespreken en waarin speciaal wordt gepraat over de manier waarop de lidstaten gestalte geven aan de aanbeveling van de Raad betreffende alcoholgebruik door jongeren. Via deze werkgroep zullen we ook in staat zijn de situatie in de nieuwe lidstaten te beoordelen. Een verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de aanbeveling van de Raad betreffende alcoholgebruik door jongeren zal naar planning tegen eind 2005 worden gepresenteerd. In dit verslag zal worden onderzocht in welke mate de voorgestelde maatregelen effect sorteren en of er een behoefte bestaat aan herziening of uitbreiding van deze maatregelen. De Commissie studeert in samenwerking met de Europese WHO-regio en de lidstaten ook op de mogelijkheid van een conferentie over alcohol en gezondheid in 2005, bij wijze van follow-up van de Conferentie in Stockholm van 2001. De resultaten van deze conferentie zullen ons tezamen met het verslag over de tenuitvoerlegging van de aanbeveling van de Raad betreffende alcoholgebruik en jongeren, in staat stellen een strategie te bepalen die de toestand in de uitgebreide Europese Unie weergeeft. In ons streven naar vooruitgang op communautair niveau mogen we de centrale rol van de lidstaten in de aanpak van deze zaken niet uit het oog verliezen. Voor een integrale aanpak van problemen als gevolg van alcoholgebruik dient er gezamenlijk te worden opgetreden door alle belanghebbenden, zoals gezinnen,
21/10/2003 scholen, werkgevers, het bedrijfsleven, adverteerders en nationale regelgevende instanties. Een doeltreffende naleving van de bestaande nationale wetgeving betreffende kwesties als rijden onder invloed en leeftijdsgrenzen zou al een groot verschil maken. 2-203
Sandberg-Fries (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de commissaris voor de toelichting. Ik heb het zo begrepen dat deze werkzaamheden nu in een intensievere fase komen met een hele reeks concrete maatregelen als gevolg. Tot nog toe hadden wij de indruk dat de Commissie eerder maatregelen heeft genomen om de consumptie te vermeerderen in plaats van te verminderen. Vorige maandag heb ik daarvan nog een voorbeeld gezien. In een zogenaamde met redenen omkleed advies eist de Commissie de opheffing van het Zweeds verbod op de invoer van alcohol door particulieren via onafhankelijke verdelers, met andere woorden zonder dat zij naar de staatswinkels, die een monopolie hebben, hoeven te gaan. Daarmee verdwijnt de mogelijkheid de leeftijd te controleren onmiddellijk en wordt het moeilijker een correcte heffing op alcohol te handhaven. Daarom wil ik de commissaris de volgende vraag stellen: zou het, met het oog op een strategie ter bestrijding van dit belangrijke probleem voor de volksgezondheid, niet beter zijn als de verschillende afdelingen van de Commissie naar hetzelfde doel zouden streven? 2-204
Byrne, Commissie. − (EN) De Commissie streeft er zeker niet naar om het alcoholverbruik in de Europese Unie of in de lidstaten te laten stijgen en haar beleid is daar dan ook geenszins op gericht. Zoals ik u reeds heb verteld, zijn de maatregelen van mijn directoraatgeneraal en van anderen in de Commissie erop gericht om met name het voorkomen van excessieve drankgelagen onder jongeren terug te brengen. Dit verschijnsel komt in een aantal lidstaten voor, dus niet in alle lidstaten. Het is hoe dan ook een kwestie voor de lidstaten zelf. Het gaat hier om een nationale bevoegdheid en het zou niet juist zijn om te verwachten dat het gebruik van alcohol door het beleid van de Europese Unie wordt gestimuleerd of ontmoedigd. Wij kunnen alleen handelen binnen de perken van onze bevoegdheden op Europees niveau; deze zaak valt in de eerste plaats onder de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke lidstaten en sommige lidstaten hebben nu eenmaal een groter probleem dan andere. Lidstaten die een groter probleem hebben moeten ervoor zorgen dat ze op nationaal niveau beleidsmaatregelen treffen om te trachten de situatie op te lossen. 2-205
De Voorzitter. − Hoewel de dertig minuten voor de vragen al zijn verstreken, wil ik, indien de commissaris daarmee instemt, nog een laatste vraag aan de orde stellen.
21/10/2003 Vraag nr. 41 van Caroline Lucas (H-0595/03): Betreft: Foie gras - een geleidelijk afbouwen van dwangvoeding Het Wetenschappelijk Comité Dierlijke Gezondheid en Dierenwelzijn heeft in 1998 een rapport gepubliceerd dat concludeerde dat dwangvoeding zoals nog steeds gepraktiseerd, schadelijk is voor het welzijn van de vogels. Is de Commissie het ermee eens dat het toestaan van zo'n wrede praktijk in de Europese Unie een schande is, vooral nu wij de rest van de wereld ervan pogen te overtuigen dat wij bij onze veeteelt goede welzijnsnormen hanteren? Wanneer komt er een voorstel van de Commissie van een geleidelijke afbouw van dwangvoeding?
2-206
Byrne, Commissie. − (EN) Ik wil de geachte afgevaardigde bedanken dat zij dit belangrijke onderwerp naar voren heeft gebracht en mij zo de kans geeft om de gedachten van de Commissie over dit onderwerp te schetsen. De geachte afgevaardigde verwijst in haar vraag naar het verslag van het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren, betreffende de welzijnsaspecten van de productie van foie gras voor eenden en ganzen. Dit verslag is aangenomen in december 1998 en gaat in op een breed scala aan onderwerpen waaronder: de oorsprong en spreiding van de foie gras-productie; de praktijk van het fokken en vetmesten onder dwang; het gedrag van eenden en ganzen; de gevolgen van vetmesten onder dwang, aan de hand van welzijnsindicatoren; de sociaal-economische aspecten van verbetering van het welzijn van dieren in de foie gras-sector; en, tot slot, onderzoek. De wetenschappers hebben de kwestie van vetmesten onder dwang niet als geïsoleerd verschijnsel bekeken, maar als onderdeel van het geheel aan factoren dat een rol speelt in de productie van foie gras. Niettemin concluderend dat het gedwongen vetmesten van vogels zoals dat momenteel plaatsvindt, fnuikend is voor het welzijn van de dieren, heeft het Wetenschappelijk Comité een aantal aanbevelingen gedaan. Het belangrijkste oogmerk van de aanbevelingen is de productiepraktijken zodanig te verbeteren dat onnodig lijden kan worden voorkomen. Zo moeten volgens de wetenschappers de doelstellingen, in volgorde van prioriteit, bestaan uit het terugbrengen van de sterfte- en ziektecijfers, het beperken van de mate van lijden en ongemak dat de vogels ondergaan, en het creëren van de mogelijkheid voor de vogels om normale gedragspatronen te ontwikkelen. Uit het verslag blijkt duidelijk dat het heel belangrijk is voor de verdere ontwikkeling van de foie gras-productie dat er alternatieve technieken worden ingevoerd waarbij niet intensief gebruik wordt gemaakt van vetmesting onder dwang. Mijn diensten hebben dit verslag bij de sector onder de aandacht gebracht. Naar aanleiding hiervan verricht de
77 sector thans onderzoek naar verbeterde productietechnieken die het welzijn van de dieren ten goede komen. Daarnaast wil ik de aandacht van de geachte afgevaardigde vestigen op de twee aanbevelingen in het kader van het Europees Verdrag inzake de bescherming van landbouwhuisdieren. Deze aanbevelingen zijn specifiek gericht op de bescherming van eenden en ganzen die voor de productie van foie gras worden gefokt. Het doet mij genoegen te vermelden dat de Commissie actief heeft bijgedragen aan de aanneming van deze aanbevelingen. Deze aanbevelingen pleiten voor een grotere rol voor welzijnsoverwegingen bij het fokken van eenden en ganzen en met name voor de geleidelijke afschaffing van kleine afzonderlijke kooien voor eenden. Uit de aanbevelingen spreekt de noodzaak om de meest intensieve vorm van fokken te beperken, zoals ook wordt aanbevolen in het verslag van het Wetenschappelijk Comité dat ik reeds heb genoemd. De Gemeenschap, alle lidstaten en de meeste toetredende landen hebben het betreffende verdrag getekend en worden dus geacht de aanbevelingen ten uitvoer te brengen. Participanten in het verdrag zullen bovendien na 1 januari 2005 verslag uit moeten brengen aan de Raad van Europa ten aanzien van de stand van zaken in de uitvoering van de aanbevelingen in kwestie. De Commissie zal de voortgang in de tenuitvoerlegging van deze aanbevelingen, welke een wezenlijke welzijnsverbetering ten gevolg zal hebben, op de voet volgen. 2-207
Lucas (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de commissaris, hartelijk dank voor uw antwoord. Zoals u ongetwijfeld weet, is dit voor veel mensen in de Europese Unie een onderwerp van grote bezorgdheid en deze mensen willen weten of wij het met een voldoende hoge mate van urgentie behandelen. Ik zou graag richtlijn 98/58/EG – de algemene richtlijn inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren – onder uw aandacht willen brengen, waarin wordt gesteld dat “het toegediende voeder en drinken en de wijze van toediening (...) de dieren geen onnodig lijden of letsel [mogen] toebrengen”. Gezien het feit dat dit nu juist wel gebeurt bij het mechanisch voederen onder dwang van eenden en ganzen wil ik de Commissie vragen of zij tevreden is met de toepassing van richtlijn 98/58/EG in met name Frankrijk en België. Richtlijn 98/58/EG voorziet ook in communautaire maatregelen om een algemene toepassing van de aanbevelingen van de Raad van Europa te bewerkstelligen. Zou de Commissie, aangezien Duitsland en Denemarken, samen met Polen, het vetmesten onder dwang al hebben verboden, bereid zijn om actie te ondernemen en een rechtstreeks verbod op foie gras voor te stellen teneinde de EU-wetgeving op dit terrein te harmoniseren?
78 2-208
Byrne, Commissie. − (EN) Alle wetenschappelijke adviezen die ik in verband met dit onderwerp heb ontvangen zijn gericht op de wijze waarop, oftewel de omstandigheden waaronder, het gedwongen voederen plaatsvindt, bijvoorbeeld op de vraag of de dieren in kooien dan wel onder andere omstandigheden worden gehouden.
21/10/2003 De Voorzitter. − Hartelijk dank, mijnheer Byrne, voor uw samenwerking met het Parlement deze middag. Overeenkomstig het Reglement zullen de vragen 42, 43 en 44 schriftelijk worden beantwoord. We gaan verder met de vragen aan de heer Bolkestein. Vragen aan de heer Bolkestein 2-212
Het is van belang hier te benadrukken dat we niet beschikken over enig wetenschappelijk advies waaruit blijkt dat het voederen onder dwang op zichzelf, dus los van de omstandigheden waaronder de dieren gehouden worden, in strijd is met het welzijn van dieren. Dat is het duidelijke advies waarover ik in deze kwestie beschik en dat ik u nu in overweging geef. In dat licht ben ik tevreden over de tenuitvoerlegging van richtlijn 98/58.
De Voorzitter. − Vraag nr. 45 van Alexandros Alavanos (H-0559/03): Betreft: Opheffing van het tijdelijk besluit betreffende de overdracht van persoonsgegevens aan de VS In hun verslag aan de Commissie vermeldden de commissarissen Bolkestein en Patten dat ze van de VS onvoldoende garanties hebben gekregen voor de bescherming van de persoonsgegevens van passagiers van Europese luchtvaartmaatschappijen die naar de VS reizen, die de Amerikaanse autoriteiten eisen. Desondanks blijft het voorlopig besluit (5 maart 2003) van kracht dat de Europese luchtvaartmaatschappijen toestemming verleent de persoonsgegevens van hun passagiers aan de Amerikaanse autoriteiten over te dragen.
2-209
McKenna (Verts/ALE). – (EN) Ik denk dat de commissaris het bij het verkeerde eind heeft als hij zegt dat voederen onder dwang op zichzelf geen onnodig lijden of letsel veroorzaakt en derhalve niet in strijd is met de door mevrouw Lucas genoemde richtlijn inzake landbouwdieren. Wanneer je een trechter in de keel van een gans steekt en deze zo dwingt om maïs naar binnen te werken, kan er onmogelijk geen sprake zijn van lijden of letsel. Het is ronduit belachelijk om te suggereren dat er geen letsel optreedt. Ten tweede: het hooggerechtshof in Israël heeft besloten dat vetmesten onder dwang tegen de wet is – en dat voor een land dat voorheen een van de grootste producenten van foie gras met behulp van dwangvoeding was. In andere landen is de praktijk ook verboden. De Europese Unie zou moeten volgen. U wilt de realiteit van de situatie niet onder ogen zien wanneer u zegt dat gedwongen voederen geen onnodig lijden of letsel veroorzaakt. Met het oog op de richtlijn kunnen we, zoals mevrouw Lucas heeft gezegd, maar één ding doen en dat is deze voedermethode verbieden. 2-210
Byrne, Commissie. − (EN) Het duidelijke advies waarover ik in deze kwestie beschik luidt dat de traditionele methoden voor het voederen van eenden en ganzen voor de productie van foie gras niet in strijd zijn met de normen ten aanzien van dierenwelzijn. De werkelijke bron van bezorgdheid en het punt waarop alle wetenschappelijke evaluaties van dit onderwerp zijn geconcentreerd worden gevormd door intensieve fokmethoden, intensieve productie en de intensieve vorm van vetmesten van vogels onder dwang. Het verbod waarover u het heeft is niet op basis van welzijnsoverwegingen tot stand gekomen maar uit ethische overwegingen, en dat is een andere zaak. Waar we het hier over hebben is het welzijn van dieren en de behandeling van dieren onder de betreffende omstandigheden. Ik heb nota genomen van uw woorden. Deze kwestie zal in de toekomst nog besproken worden. 2-211
Wanneer denkt de Commissie het voorlopig besluit van 5 maart 2003 op te heffen aangezien dit duidelijk in strijd is met de communautaire regelgeving betreffende de bescherming van de persoonsgegevens van de burgers?
2-213
Bolkestein, Commissie. − (EN) De Commissie wil beginnen met het misverstand dat aan deze vraag ten grondslag lijkt te liggen uit de wereld te helpen. Er is op dit moment geen sprake van een besluit, noch van een overeenkomst. Daarom valt er ook niets in te trekken. Er bestaat een Amerikaanse wet die van luchtvaartmaatschappijen die van of naar de Verenigde Staten vliegen eist dat zij inzage verschaffen in hun passagierslijsten. De meeste luchtvaartmaatschappijen komen aan deze eis tegemoet. Dat is begrijpelijk aangezien het niet-verschaffen van deze gegevens aan de Verenigde Staten nadelige gevolgen kan hebben voor deze luchtvaartmaatschappijen en hun passagiers. De gezamenlijke verklaring van februari bevatte een toezegging van de VS om samen met de Commissie te gaan werken aan een zogenaamde conclusie omtrent de toereikendheid van het door de Verenigde Staten geboden beschermingsniveau voor gegevens. De geachte afgevaardigde heeft gelijk wanneer hij stelt dat de Commissie niet vindt dat de Amerikaanse regelingen voldoende bescherming bieden. Maar dat is op zich geen reden om het proces stil te zetten. In plaats daarvan zet de Commissie zich juist vol energie in om de Verenigde Staten over te halen de betreffende regelingen te verbeteren zodat de conclusie omtrent de toereikendheid kan worden geformuleerd en er een gepast wetgevingskader voor de overdracht van passagiersgegevens kan worden gevormd. De Commissie gaat hierbij, zoals ik de bevoegde parlementaire commissie op 9 september 2003 reeds heb meegedeeld, uit van een deadline van rond kerst 2003.
21/10/2003 2-214
Alavanos (GUE/NGL). – (EL) Ik ben bang dat het “ begrijpelijk” van de commissaris erger is dan een overeenkomst. De Commissie, in dit geval de heer Bolkestein, legt zich stilzwijgend neer bij een inbreuk op de Gemeenschapswetgeving, met name de richtlijn over gegevensbescherming. Daarom vraag ik u, mijnheer de commissaris, of u rekening heeft gehouden met de resolutie die de plenaire vergadering van het Europees Parlement een paar weken geleden heeft aangenomen in verband met de aanpak van deze toestand. In die resolutie toont het Parlement zich onder meer bezorgd over het feit dat de Commissie in deze zaak voor de rechtbank kan worden gedaagd. Dit is een heel gevoelige kwestie, stel je voor, terwijl de instellingen van de Europese Unie de burgers aansporen tot het naleven van de wet, gaat de Commissie zelf zwaar in de fout. 2-215
Bolkestein, Commissie. − (EN) In antwoord op uw aanvullende vraag kan ik wellicht nogmaals uitleggen dat de Commissie momenteel actief onderhandelt met de regering van de Verenigde Staten. Ik was begin vorige week in Washington, en tijdens mijn verblijf aldaar heb ik overleg gevoerd met de heer Tom Ridge, minister van Binnenlandse Veiligheid, oftewel de man die belast is met de veiligheid en beveiliging van de Verenigde Staten. Volgens de wetgeving van de Verenigde Staten dienen van alle passagiers die naar de Verenigde Staten reizen de persoonlijke gegevens vóór aankomst te worden opgestuurd. In weerwil van het standpunt van de Commissie in dezen, worden deze gegevens door luchtvaartmaatschappijen en indien nodig ook door geautomatiseerde boekingssystemen verschaft. Deze praktijk is niet geheel in overeenstemming met de Europese wetgeving en daarom niet correct. De Europese wetgeving hierover is vastgelegd in de richtlijn inzake gegevensbescherming, die in een aantal lidstaten echter nog niet is omgezet in de nationale wetgeving. Het gaat hier hoe dan ook om een richtlijn en dus zijn het de lidstaten die dienen toe te zien op de naleving ervan en niet de Commissie. Ik zeg nogmaals dat de huidige situatie niet correct is. We moeten besluiten of de betreffende gegevens op passende wijze worden beschermd in de Verenigde Staten, met een zogenaamde "conclusie omtrent de toereikendheid". Zoals ik de terzake bevoegde parlementaire commissie in de eerste helft van september heb meegedeeld, kan ik tot dusverre niet concluderen dat er aan de andere kant van de oceaan sprake is van genoemde toereikendheid. Daarom blijft de juridische onzekerheid voortbestaan. Dat is opnieuw geen goede zaak. De geachte afgevaardigde had het over een stilzwijgende overeenkomst, maar er is niets stilzwijgends aan. De legaliteit van de huidige situatie is twijfelachtig, maar de Commissie is volop in overleg met de Amerikaanse
79 regering om de toestand recht te zetten. Gedurende mijn laatste bezoek aan Washington heb ik enige beperkte vooruitgang weten te boeken, maar onze standpunten zijn nog ver van elkaar verwijderd. Ik heb het Parlement verteld dat ik voor de oplossing van deze situatie kerst van dit jaar als deadline heb gesteld. Ik weet niet wat er gaat gebeuren. Aangezien de onderhandelingen voortduren komen we hopelijk later dit jaar tot een conclusie omtrent de toereikendheid van de gegevensbescherming. Als dit niet lukt, zal ik het Parlement moeten vertellen dat er van toereikendheid van het beschermingsniveau geen sprake is en zal ik daarom voorstellen om bilaterale besprekingen aan te gaan met de Verenigde Staten. Dit zou noodzakelijkerwijs een derogatie van de richtlijn inzake gegevensbescherming inhouden. We hebben echter nog een juridisch instrument tot onze beschikking en dat is de verordening inzake geautomatiseerde boekingssystemen. Omdat het om een verordening gaat, ligt het toezicht op de naleving van deze verordening in de handen van de Commissie, om precies te zijn bij mijn collega, mevrouw De Palacio. In de artikelen 6 en 11 van deze verordening staat dat de Commissie eventueel gedwongen kan worden het gegevensverkeer stop te zetten indien dit niet in overeenstemming met de verordening is. Maar ik wil de geachte afgevaardigden erop wijzen dat een blokkeren van het gegevensverkeer, zoals ik reeds zei, ernstige gevolgen kan hebben voor de betrokken luchtvaartmaatschappijen. Het zou kunnen betekenen dat alle passagiers in Washington, New York of waar dan ook, drie of vier uur in de rij zouden moeten staan om hun gegevens aan de Amerikaanse autoriteiten over te leggen. Het zou ook kunnen betekenen dat luchtvaartmaatschappijen een bepaalde boete per passagier moeten gaan betalen, of zelfs dat hun landingsrechten worden ingetrokken. Deze gevolgen liegen er niet om en ik zou de geachte afgevaardigde willen vragen om hier rekening mee te houden. Desondanks heb ik begrip voor de bezorgdheid van het Parlement. Ik deel die bezorgdheid want ik wil dat de wet wordt nageleefd. Dat is het doel van onze werkzaamheden. Daarom was ik vorige week in Washington. Wij zullen doorgaan en ik zal verslag uitbrengen aan dit Parlement zodra ik over meer wezenlijke informatie beschik over de bereidheid van onze Amerikaanse partners om aan onze wensen tegemoet te komen. 2-216
De Voorzitter. − Vraag nr. 46 van Karin Riis-Jørgensen (H-0561/03): Betreft: Naamswijziging geneesmiddelen
bij
parallel
geïmporteerde
Volgens de nationale rechtspraak in bepaalde lidstaten is het niet legaal aan een parallel geïmporteerd geneesmiddel de naam toe te kennen die de merkhouder in het land van invoer gebruikt, als dit geneesmiddel in het land van import onder dezelfde naam kan worden verkocht als die
80
21/10/2003 waaronder het in het land van export op de markt is gebracht (ook al toont de parallelle importeur aan dat het niet aanpassen van de naam ertoe leidt dat hij van zo'n 25 procent van de markt wordt afgesneden als gevolg van de regels inzake de vervanging van geneesmiddelen en het voorschrijfgedrag van de artsen). Is het volgens de Commisie verenigbaar met de Verdragsbepalingen inzake het vrij verkeer van goederen en met de praktijk van het Europees Hof van Justitie inzake de parallelle invoer van geneesmiddelen, indien nationale rechtbanken ter onderbouwing van het illegale karakter bijvoorbeeld aanvoeren dat het bij de gebrekkige toegang uitsluitend gaat om een commerciële belemmering die men ongedaan kan trachten te maken door een - in beginsel onbeperkte - marketing gericht op de artsen die recepten uitschrijven (hoewel de parallelle importeur geen toegang heeft tot de Drug Master File of overeenkomstige wetenschappelijk-technische productgegevens en hoewel voor de prijs van het medicijn regels gelden inzake de geneesmiddelenafgifte)?
2-217
Bolkestein, Commissie. − (EN) In antwoord op de vraag van mevrouw Riis-Jørgensen, wil ik er graag op wijzen dat de parallelle invoer van een geneesmiddel een legale vorm van handel binnen de interne markt is, zoals vastgelegd in artikel 28 van het Verdrag. Deze praktijk is ook onderworpen aan de bestaande derogaties in verband met de bescherming van de volksgezondheid en de bescherming van de industriële en commerciële eigendom, zoals vastgelegd in artikel 30 van het Verdrag.
Volgens de uitspraak van het Hof is merkwijziging gerechtvaardigd wanneer dit objectief gezien noodzakelijk is. Of dit het geval is dient immer bepaald te worden op basis van omstandigheden zoals in de vraag staan vermeld – de omstandigheden die heersten op het moment dat het parallel ingevoerde geneesmiddel op de markt van de lidstaat van invoer werd gebracht. Het is de taak van de nationale gerechtshoven om in elk afzonderlijk geval te besluiten of het objectief gezien noodzakelijk is voor de parallelimporteur om het handelsmerk te gebruiken dat in de lidstaat van invoer wordt gebruikt teneinde de ingevoerde producten effectieve toegang tot de markt te verschaffen. Wat betreft de nationale maatregelen die in de vraag worden vermeld: indien de Commissie meer informatie over de specifieke omstandigheden tot haar beschikking krijgt, zullen deze in het licht van de uitspraak van het Hof worden beoordeeld. 2-218
Riis-Jørgensen (ELDR). – (EN) Als ik u goed heb begrepen, dan kan ik als ik meer informatie over deze specifieke zaak tot mijn beschikking heb, me tot u wenden voor een oplossing, of de zaak voorleggen aan een nationaal gerechtshof. Dat zijn dus de twee mogelijkheden. 2-219
Het Europees Hof van Justitie heeft besloten dat inbreuken op het vrije verkeer van goederen op grond van de bescherming van industriële en commerciële eigendom, uitsluitend geoorloofd zijn als het gaat om een waarborgen van de rechten welke het specifieke voorwerp van deze eigendom vormen. De essentie van een handelsmerk is de eigenaar te garanderen dat hij over het exclusieve recht beschikt dit handelsmerk te gebruiken teneinde een product voor de eerste maal op de markt te brengen. Dienovereenkomstig mag de wetgeving van de lidstaten tot bescherming van industriële en commerciële eigendomsrechten niet worden gebruikt om de invoer van een product tegen te houden dat reeds, conform de wet, door de merkhouder of met diens toestemming, in het verkeer van een andere lidstaat is gebracht. Onder bepaalde omstandigheden zullen parallelle importeurs gedwongen worden om parallel ingevoerde geneesmiddelen van een andere merknaam te voorzien om effectief toegang te kunnen krijgen tot de markt van de lidstaat van invoer, met name wanneer het gebruik van verschillende handelsmerken door de merkhouder bijdraagt aan een kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten. Er zou nog steeds sprake zijn van afscherming van de markten indien de importeur het betreffende product slechts in delen van zijn markt zou kunnen verkopen. Het Hof heeft besloten dat ompakking en merkwijziging van het product niet nodig is wanneer het de parallelimporteur er uitsluitend om te doen is een commercieel voordeel te verwerven.
Bolkestein, Commissie. − (EN) Wanneer mevrouw RiisJørgensen over meer bijzonderheden in deze zaak beschikt, dan zou de Commissie deze gaarne vernemen en de gepaste maatregelen nemen die volgen uit de jurisprudentie van de gerechtshoven. De Commissie zal mevrouw Riis-Jørgensen dankbaar zijn als zij dergelijke gegevens onder de aandacht van de Commissie brengt. 2-220
De Voorzitter. − Vraag nr. 47 van Alexander De Roo (H-0563/03): Betreft: Overheidsopdrachten voor effectrapportages van de omleiding van de Ebro
milieu-
De Europese Commissie buigt zich momenteel over de vraag of het Spaanse nationale Waterbouwkundig Plan (PHN) in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht. De Commissie heeft kennis genomen van het feit dat de Spaanse regering het staatsbedrijf Infraestructuras del trasvase, S.A.(Trasagua) heeft opgericht om de 1 werkzaamheden voor de omleiding van de Ebro in het kader van het PHN te ontwikkelen en uit te voeren. Bovendien is zij op de hoogte van het feit dat Trasagua in augustus 2002 voor een totaalbedrag van 1.705.524,00 euro werd gecontracteerd voor de milieu-effectrapportages van 2 de omleiding van de Ebro , zonder dat de uitnodiging tot inschrijving was gepubliceerd in het Publicatieblad van de 3 Europese Unie . 1 Het staatsbedrijf Infraestructuras del trasvase, S.A.(Trasagua) kreeg toestemming voor de uitvoering van de werkzaamheden bij akkoord van de ministerraad van 7 december 2001. 2 Letterlijk "technische bijstand voor de uitvoering van de milieustudie van de bij artikel 13 van de wet 10/2001 van 5 juli (PHN) goedgekeurde omleiding". Zie het bericht in de krant "La Verdad" van 3.8.2002. 3 BOE 260, 30.10.2002.
21/10/2003 De Commissie heeft eerder in dit verband geantwoord dat zij de kwestie in behandeling heeft en kan zij, nu er een redelijke tijd verlopen is, meedelen of zij van mening is dat Trasagua voldoet aan de voorwaarde van een "publiekrechtelijk orgaan" in de zin van de richtlijn betreffende de overheidsopdrachten, hoewel het bedrijf is opgericht, wordt gefinancierd door en onder toezicht staat 1 van de Spaanse regering, en daarom richtlijn 92/50/EEG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening erop van toepassing is? Is zij niet van mening dat Trasagua de bovengenoemde uitnodiging tot inschrijving had moeten publiceren in het Publicatieblad? En is zij van mening dat Spanje het Gemeenschapsrecht heeft overtreden door deze uitnodiging tot inschrijving niet in het Publicatieblad bekend te maken?
2-221
Bolkestein, Commissie. − De Commissie heeft de klachten die zij heeft ontvangen in verband met de door de vennootschap Trasagua geplaatste overheidsopdrachten onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat deze entiteit moet worden aangemerkt als een publiekrechtelijke instelling in de zin van de communautaire richtlijnen betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten. De Commissie is derhalve van mening dat de bepalingen van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten van toepassing zijn op deze entiteit wanneer zij een opdracht plaatst die binnen de werkingssfeer van deze richtlijnen valt, en dat de door het geachte Parlementslid genoemde opdracht voor milieueffectrapportage in het Publicatieblad van de Europese Unie had moeten worden bekendgemaakt. In een brief van 19 juni 2003 aan deze commissaris erkent de heer Martinez Fernandez, staatssecretaris voor Kust en Wateren van het Spaanse ministerie van Milieu, dat deze analyse van de Commissie juist is. En in dezelfde brief verbindt hij zich er ook toe dat de vennootschap Trasagua voortaan de relevante bepalingen van de EG-richtlijnen onverkort zal toepassen wanneer zij opdrachten plaatst. De Commissie wenst het geachte Parlementslid erop te attenderen dat het geval-Trasagua moet worden geplaatst in het bredere kader van de verenigbaarheid van de Spaanse bepalingen voor de omzetting van het communautaire begrip publiekrechtelijke instelling. De Spaanse wet waarbij de richtlijnen overheidsopdrachten werden omgezet, sluit immers private entiteiten van zijn werkingssfeer uit, ook als deze beantwoorden aan het begrip publiekrechtelijke instelling in de zin van de communautaire richtlijnen. In dit verband heeft de Commissie reeds verschillende malen op grond van artikel 226 actie ondernomen wegens niet-nakoming van verplichtingen. Zo heeft het 1
PB L 209 van 24.7.1992, blz. 1.
81 Hof van Justitie onlangs Spanje veroordeeld wegens de verkeerde toepassing van de richtlijn bij werken voor de bouw van een gevangenis. Een andere zaak die betrekking heeft op het meer algemene probleem van de onjuiste omzetting van de personele werkingssfeer van de richtlijnen betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken en voor leveringen, dient nog voor het Hof. Daarnaast heeft de Commissie op 11 juli van dit jaar besloten Spanje voor hetzelfde verzuim in gebreke te stellen wat betreft richtlijn 92/50/EEG betreffende overheidsopdrachten voor dienstverlening. 2-222
de Roo (Verts/ALE). – Voorzitter, ik wilde commissaris Bolkestein danken voor zijn duidelijke antwoord. Ik ben ook blij met het antwoord dat hij gegeven heeft, namelijk dat Spanje in gebreke is gesteld door de Europese Commissie voor het niet correct naleven van de richtlijn voor overheidsbestedingen. Dat is zo belangrijk omdat in het geval van het Spaanse waterplan, het Plan Hydrologíca Nacional, dit niet het eerste en niet het enige probleem zal zijn. Het gaat namelijk om een heel groot plan, waar heel veel overheidsgeld naar toe gaat, overheidsgeld ook van de Europese Commissie, dat aangevraagd is maar nog steeds - gelukkig - niet toegekend is. Ik zou de commissaris willen aansporen om even scherp voort te gaan zoals hij heeft geopereerd bij dit concrete geval, want het is denk ik belangrijk dat Spanje inziet dat het op alle punten de Europese wetgeving moet naleven, niet alleen op het punt van de milieueffectrapportage maar ook op het punt van de overheidsopdrachten met name in dit concrete geval. 2-223
De Voorzitter. − Dat is geen vraag, de commissaris heeft nota genomen van uw standpunt. Vraag nr. 48 van Othmar Karas (H-0577/03): Betreft: Wensen van het Parlement inzake het toekomstige voorstel voor een richtlijn van de Commissie betreffende voldoende eigen middelen van de banken (Bazel II) Nog dit jaar zal het Bazelse Comité een besluit nemen over de nieuwe voorschriften inzake eigen middelen (Bazel II). Los van het resultaat van de onderhandelingen van Bazel vraag ik mij af welke van de acht wensen van het Europees Parlement de Commissie in het voorstel voor een richtlijn zal opnemen en wanneer dit voorstel mag worden verwacht. De in het initiatiefverslag genoemde wensen zijn: (1) jaarlijkse aanpassing van de limiet voor de detailhandel van 1 miljoen aan de inflatie; (2) schrapping van het diversificatiecriterium van 0,2 procent; (3) inachtneming van de specifieke financiële situatie bij oprichting en overname van bedrijven; (4) verdiscontering van de resultaten van de studie betreffende de effecten op KMO's; (5) follow-up van de gevolgen van Bazel II voor de ontwikkeling van de kosten en administratieve uitgaven van - met name kleinere - banken; (6) inachtneming van zakelijke zekerheidsstelling, ook bij de standaardbenadering, en geringere risicoweging van pandbrieven; (7) transparantie van de rating-criteria; (8) positieve beoordeling van onderzoekactiviteiten en investeringsuitgaven bij de vaststelling van de rating.
82 2-224
Bolkestein, Commissie. − (EN) De Commissie wil de heer Karas bedanken voor zijn belangrijke en uitvoerige vragen. De diensten van de Commissie bereiden een voorstel voor een richtlijn voor, betreffende de toereikendheid van eigen middelen van banken en beleggingsinstellingen. Zoals het Parlement zal weten heeft het Bazel-Comité bekendgemaakt dat er een kleine vertraging is opgetreden in zijn tijdschema voor het bereiken van overeenstemming voor het nieuwe Bazelakkoord. Dit akkoord zal nu uiterlijk halverwege 2004 worden gesloten. Het voorstel van de Commissie zal zeer kort daarop worden bekendgemaakt. De tenuitvoerlegging tegen het eind van 2006 blijft een uitdagende doch haalbare zaak. De diensten van de Commissie zitten nog steeds goed op schema bij de ontwikkeling van een voorstel voor een EU-richtlijn. Dit ontwerpvoorstel komt in grote lijnen overeen met het werk van het Bazel-Comité, maar is, overeenkomstig de wens van het Europees Parlement, op de nodige punten aangepast aan de specifieke situatie van de EU. In verband met de vierde vraag van de heer Karas wil ik bevestigen dat de resultaten van het onderzoek naar de effecten van het nieuwe kader voor de Europese economie – met name KMO's – tijdig beschikbaar zullen zijn om van nut te kunnen zijn voor de wetgevende organen van de EU. De technische bijzonderheden van de ontwerprichtlijn zijn binnen de Commissie nog steeds onderwerp van beschouwing en overleg, maar het doet mij deugd om in reactie op de vragen van de heer Karas alvast de volgende elementen met u te kunnen delen. Ten eerste, over de vraag betreffende leningen aan de detailhandel: de ontwerprichtlijn dient inderdaad ruimte te laten voor een ruime toepassing van comitologieprocedures om de als gevolg van marktontwikkelingen noodzakelijke wijzigingen, zoals aanpassing aan de inflatie, te bewerkstelligen. Wat betreft zijn tweede vraag: in het derde raadplegingsdocument van de diensten van de Commissie – het zogenaamde CP3 van 1 juli 2003 – staat geen specifiek diversificatiecriterium meer vermeld om leningportefeuilles voor de detailhandel van die voor productiebedrijven te onderscheiden . Wat betreft de vragen 3, 7 en 8 over de interne ratingsystemen van banken: in de ontwerpvoorstellen wordt niet exact gedefinieerd hoe banken hun ratingsystemen dienen te ontwikkelen en welke risicofactoren hierin dienen te worden verdisconteerd. Zoals nu het geval is, wordt van banken alleen geëist alle relevante beschikbare informatie in aanmerking te nemen wanneer ze de kredietwaardigheid van hun leners beoordelen, ook bijvoorbeeld informatie over de beleggingen en onderzoekswerkzaamheden die een potentiële lener heeft verricht of van plan is te verrichten. Dit is niets nieuws en mag van iedere bank worden verwacht.
21/10/2003 Los daarvan zijn de diensten van de Commissie een project gestart voor onderzoek naar manieren om het gebruik van ratingsystemen te bevorderen waarin technologische risicowaarderingen – met andere woorden, technologieratings - zijn opgenomen om potentiële beleggers in staat te stellen de specifieke risico's en rendementen te beoordelen die investeringen in op technologisch gebied actieve KMO's met zich meebrengen. Maar als een bank zijn interne rating wil gebruiken in verband met kapitaalverplichtingen dan zal de toezichthoudende instantie voortaan het ratingsysteem van de bank op zijn betrouwbaarheid moeten controleren. Dit zal de kwaliteit van de systemen en de ratings ten goede komen en het is in het belang van alle betrokken partijen. In verband met vraag 5 hecht de Commissie er veel belang aan dat de nieuwe regels geschikt zijn voor instellingen van ieder type en ieder formaat, met name kleine banken. De werkzaamheden in Bazel en Brussel zijn hier in tal van opzichten op afgestemd, bijvoorbeeld door kleine kredietinstellingen toe te staan slechts een deel van de methodologie toe te passen teneinde ze niet onnodig te belasten. Wat betreft vraag 6 kan ik zeggen dat er reeds een breder scala aan zakelijke zekerheidsstelling wordt erkend teneinde de verstrekking van leningen aan KMO's wezenlijk te bevorderen. Zowel de Commissie als de nationale toezichthouders zijn van mening dat een nog bredere erkenning van zakelijke zekerheidsstelling alsmede de afschaffing van de standaardbenadering, op grond van voorzichtigheid, niet gerechtvaardigd zijn. De diensten van de Commissie zijn momenteel op zoek naar een oplossing voor pandbrieven waarbij de risico's van deze instrumenten op passende wijze worden weergegeven. Het spijt me dat ik zo in detail ben getreden, mijnheer de Voorzitter, maar de vragen waren ook zeer gedetailleerd en ik wilde in dezelfde geest antwoorden. 2-225
Karas (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. Met uitzondering van de zakelijke zekerheidsstelling waarover het meningsvormingsproces nog niet is afgerond, ga ik er vanuit dat in de richtlijn rekening gehouden zal worden met alle overige aangevoerde en gewenste punten in mijn vraag - dat wil zeggen als ik uw antwoord goed heb begrepen. Ik zou dan ook graag van u willen weten wat de gevolgen zijn van de vertraging bij de besluitvorming van het Bazelse Comité? U heeft namelijk gezegd dat u meteen na dat besluit het ontwerp van de richtlijn zult voorleggen. Dat betekent dat dat waarschijnlijk in de herfst van 2004 zal plaatsvinden, zodat er verhoudingsgewijs weinig tijd overblijft voor de debatten in het Parlement en met de Raad. Er is zelfs nog minder tijd voor de ondernemingen beschikbaar om zich voor te bereiden op het in werking treden van de richtlijn eind 2006. Welke gevolgen verwacht u van het
21/10/2003 nieuwe besluit van het Bazelse Comité waardoor het tijdschema nu weer bijna een jaar is opgeschoven? 2-226
Bolkestein, Commissie. − (EN) De Commissie is, net als de heer Karas, erop gebrand om het oorspronkelijke tijdschema aan te houden. Het is waar dat er een klein oponthoud van een paar maanden is opgetreden als gevolg van afwijkende standpunten aan de andere kant van de oceaan met betrekking tot verwachte verliezen en onverwachte verliezen. Dit betekent dat de Commissie haar definitieve voorstel pas ongeveer halverwege volgend jaar gereed zal hebben. Er zal hard moeten worden gewerkt om alles op tijd klaar te krijgen voor de tenuitvoerlegging aan het eind van 2006.
83 ervaring met betrekking tot trainingsactiviteiten. Als hij mij een brief van die strekking zou willen sturen dan zal ik er persoonlijk op toezien dat deze kwestie op gepaste wijze wordt afgehandeld. 2-229
De Voorzitter. − Met uw permissie, mijnheer de commissaris, hebben we nog een laatste vraag voor u. Vraag nr. 49 van Antonios Trakatellis (H-0579/03): Betreft: Toepassing van het Gemeenschapsrecht: stelsel van overheidscontracten en aanbestedingen betreffende studies voor openbare werken in Griekenland Het stelsel van overheidscontracten en aanbestedingen, en de regels betreffende de uitvoering van openbare werken in Griekenland zijn herhaaldelijk als fraudegevoelig afgeschilderd. De onregelmatigheden die worden vastgesteld, leiden tot vertragingen bij de voltooiing van werken, technische onvolkomenheden, de voorlegging aan de Commissie van klachten betreffende niet-naleving van de communautaire wetgeving (metro van Thessaloniki, waterkrachtcentrale Ilariona, enz.) en het verloren gaan of onbenut blijven van communautaire financiële middelen. In concreto beschikt Griekenland niet over een wetgevend kader voor concessie-overeenkomsten als aanvulling op de regels van het Gemeenschapsrecht. In plaats daarvan wordt voor dergelijke overeenkomsten gebruik gemaakt van ad hocregels, met als gevolg dat in veel gevallen klachten worden ingediend bij de Commissie.
De Commissie doet haar uiterste best om gelijke tred te houden met de ontwikkelingen in Bazel. De Commissie maakt geen deel uit van het Bazel-Comité; zij is slechts waarnemer en daarom wat betreft de voortgang volledig afhankelijk van het Bazel-Comité. Hoe dan ook, de Commissie doet haar best om alles op tijd af te krijgen. De belangrijkste vraag van de heer Karas is of de Commissie de zaken die hij aan de orde heeft gesteld in acht zal nemen, en uiteraard zal de Commissie dit doen. De heer Karas kan er gerust op zijn dat zijn standpunten en vragen in aanmerking zullen worden genomen.
In hoeverre zijn de in Griekenland gevolgde praktijken voor het aanbesteden van openbare werken verenigbaar met het Gemeenschapsrecht? Wat is er waar van de publicaties waarin wordt gezegd dat de Commissie gevraagd heeft om opschorting van de betalingen voor de aanbesteding van studies betreffende openbare werken in Griekenland en herziening van het kader dat van toepassing is op overheidscontracten en aanbestedingen van studies vanwege vermeende onverenigbaarheid met het Gemeenschapsrecht? Zijn er klachten ingediend betreffende concessie-overeenkomsten en zo ja, welke maatregelen gaat de Commissie nemen om te garanderen dat de communautaire wetgeving wordt nageleefd?
2-227
Rübig (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte dames en heren, het Europees Parlement heeft het onderzoek hieromtrent uiteraard allang voltooid en onze conclusie is dat wij dringend een opleidingsprogramma nodig hebben. In de Begrotingscommissie hebben wij daar ook al rekening mee gehouden door in de begroting zes miljoen euro voor opleidingen met betrekking tot Bazel II te reserveren. Daarnaast hebben wij het initiatief genomen tot een proefproject van 91 miljoen euro voor het opbouwen van zekerheidsstellingen, omdat dit nu eenmaal een van de voorwaarden voor kredietwaardigheid is. Hopelijk wordt dit proefproject tijdens de stemming van donderdag aangenomen. Ik zou graag willen weten of er in het onderzoek van de Commissie ook aandacht besteed kan worden aan een optimale vormgeving van dat opleidingsprogramma en aan een mogelijke samenwerking met de Europese Investeringsbank en met andere Europese banken om in het kader van het proefproject de voorbereidingen op de invoering van Bazel II te optimaliseren. 2-228
Bolkestein, Commissie. − (EN) De Commissie is van mening dat trainingsprogramma's belangrijk zijn en is daarom zeer ontvankelijk voor de besluiten en wensen van het Parlement op dat terrein. Of de trainingsprogramma's als zodanig deel uit zullen maken van het definitieve voorstel dat volgend jaar zomer zal worden gepresenteerd, weet ik niet. Het trainingsprogramma is tenslotte één ding en de richtlijn is iets anders. Maar de Commissie is zeker meer dan bereid om de heer Rübig te laten profiteren van haar
2-230
Bolkestein, Commissie. − (EN) De Commissie wil graag in herinnering roepen dat de aanbestedingsrichtlijn voor werken halverwege de jaren negentig in de Griekse wetgeving is omgezet. Deze richtlijn vormt als zodanig het passende kader voor de toewijzing van contracten voor publieke werken in Griekenland. Niettegenstaande het feit dat de betreffende EU-regels op correcte wijze lijken te zijn omgezet, onderzoekt de Commissie specifieke gevallen van potentiële onregelmatigheden bij de toekenning van werken en concessie-overeenkomsten die onder haar aandacht zijn gebracht en beoordeelt zij van geval tot geval of er wel of niet sprake is van inbreuken op de communautaire wetgeving. In verband met de specifieke vraag over bepaalde studies met betrekking tot publieke werken, kan de Commissie bevestigen dat er in de loop van een periodieke plaatselijke controlemissie betreffende het Egnatia-project - dat in het kader van het trans-Europese Netwerk (TEN-T) en de structuurfondsen wordt
84 medegefinancierd door de EU - een aantal zaken aan het licht zijn gekomen die erop wijzen dat de gehanteerde praktijken in Griekenland voor de toekenning van contracten voor studies wellicht niet in overeenstemming zijn met de regels voor openbare aanbestedingen, en derhalve opheldering behoeven. De Commissie onderhoudt nauwe contacten met de Griekse autoriteiten om de zaken in kwestie te beoordelen. In afwachting van het resultaat van het onderzoek naar de compatibiliteit met de regels voor openbare aanbestedingen en in het kader van het “voorzorgsbeginsel”, zijn er een aantal betalingen, namelijk de betalingen die aan de TEN-T-begrotingslijn zijn gekoppeld, opgeschort. Indien de bevoegde Griekse autoriteiten onvoldoende bewijs kunnen leveren van de verenigbaarheid van de nationale regels of praktijken met de communautaire wetgeving voor openbare aanbestedingen, dan zal de Commissie gedwongen zijn een niet-nalevingsprocedure te starten waarbij alle EU-fondsen in kwestie zullen worden opgeschort. Wat betreft de laatste vraag: de Commissie verricht momenteel geen onderzoek naar enige zaak die verband houdt met concessie-overeenkomsten voor openbare werken en zij heeft tot op heden ook geen klachten met betrekking tot dit onderwerp ontvangen. 2-231
Trakatellis (PPE-DE). - (EL) Ik dank de commissaris voor zijn uitvoerige antwoord op mijn vraag. Ik zou hem nog willen vragen of naast de Egnatia-weg op dit moment nog andere openbare werken worden doorgelicht? 2-232
Bolkestein, Commissie. − (EN) De laatste vraag kan ik op dit moment niet beantwoorden. Afgezien van de zaak omtrent Egnatia, zijn er verder geen gevallen onder mijn aandacht gebracht. Dat betekent echter niet dat er geen andere zaken in onderzoek zijn – er zijn gewoon geen gevallen onder mijn aandacht gebracht. 2-233
De Voorzitter. − Hartelijk dank, mijnheer de commissaris, voor uw uitstekende samenwerking tot na het verstrijken van de gereserveerde tijd. Aangezien de voor het vragenuur aan de Commissie gereserveerde tijd verstreken is, zullen de vragen nrs. 50 t/m 103 schriftelijk worden beantwoord.1 Het vragenuur is gesloten. (De vergadering wordt om 19.40 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat) 2-243
VOORZITTER: DE HEER VIDAL-QUADRAS ROCA
21/10/2003 Ondervoorzitter 2-244
WA-verzekering motorrijtuigen 2-245
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A50346/2003) van de heer Rothley, namens de Commissie juridische zaken en interne markt, betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (COM(2002) 244 - C5-0269/2002 - 2002/0124(COD)). 2-246
Bolkestein, Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, dank u zeer dat ik het woord mag voeren over dit belangrijke onderwerp. Ik wil graag in de eerste plaats de heer Rothley, de rapporteur die zich over dit belangrijke dossier heeft gebogen, hartelijk bedanken voor zijn uitstekende werk. Verder wil ik er graag op wijzen dat de kwestie van de motorrijtuigenverzekering een zeer goed voorbeeld is van de efficiënte samenwerking tussen het Parlement en de Commissie. Zoals de geachte afgevaardigden wel weten, heeft de resolutie van het Europees Parlement van oktober 1995 – dat is precies acht jaar geleden – tot de vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering geleid. Met een andere resolutie, die van juli 2001, werd aangedrongen op een vijfde richtlijn motorrijtuigenverzekering, waaraan het huidige voorstel van de Commissie in grote lijnen tegemoetkomt. Ik wil graag het Parlement, en met name de heer Rothley, bedanken voor de manier waarop men dit heeft aangepakt. Met het voorstel voor een vijfde richtlijn motorrijtuigenverzekering werken we aan wetgeving die voor miljoenen Europese burgers van belang is: bestuurders, potentiële slachtoffers van ongevallen en natuurlijk verzekeraars. Met deze wetgeving kunnen bestuurders gemakkelijker een verzekering afsluiten en worden slachtoffers beter beschermd. Zoals u weet, is dit voorstel niet alleen bedoeld om de bestaande regels aan te passen en te moderniseren, maar ook om de interne markt op het gebied van de motorrijtuigenverzekering te versterken. Bepaalde aspecten van de richtlijnen die in de jaren zeventig en tachtig zijn aangenomen moeten worden aangepast, met name als het gaat om het minimumbedrag van de dekking. Het is ook nodig dat bepaalde tekortkomingen worden verholpen en dat er een oplossing komt voor enkele serieuze problemen waar onze burgers mee kampen. Verder dient de in de vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering omschreven procedure voor een efficiënte en vlotte afwikkeling van ongevallen die zich voordoen buiten de lidstaat waar het slachtoffer woonachtig is, te worden uitgebreid tot alle ongelukken met motorvoertuigen. Ik ben benieuwd naar de opmerkingen van de geachte afgevaardigden. Daarna zal ik, met uw welnemen, nader
1
Zie bijlage “Vragenuur”
21/10/2003 ingaan op de amendementen.
85 door
het
Parlement
ingediende
2-247
Rothley (PSE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou commissaris Bolkestein willen bedanken voor zijn vriendelijke woorden, en bovendien heeft hij gelijk. Op het gebied van het verzekeringsrecht en de bescherming van slachtoffers is de samenwerking tussen de Commissie en het Europees Parlement inderdaad uitstekend, en daar ben ik heel dankbaar voor. Net als de vierde richtlijn is ook de vijfde richtlijn gebaseerd op de bescherming van de slachtoffers van ongevallen. Het zou misschien beter zijn, mijnheer Bolkestein, wanneer u na het debat niet op de individuele amendementen in zou gaan. We moeten hoe dan ook nog een discussie met de Raad voeren. Ik zou een aantal hoofdpunten willen toelichten, en ik zou willen beginnen met de kwestie van de rechterlijke bevoegdheid. In dat opzicht is de vijfde richtlijn een uitstekende afronding van de vierde. In de vierde richtlijn hadden we de mogelijkheid geboden om na een ongeval in het buitenland in eigen land tot een schikking te komen. Na de vierde richtlijn kwam de verordening van 22 december 2000 inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de uitvoering van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Daarin is voorzien dat, wanneer na een ongeval een beroep wordt gedaan op een aansprakelijkheidsverzekering en er een rechtstreekse vordering kan worden ingesteld, ook de rechter in de woonplaats van de persoon die schade heeft geleden bevoegd kan zijn. Die mogelijkheid hebben we in de vierde richtlijn gecreëerd voor grensoverschrijdende ongevallen. In de vijfde richtlijn bieden we die mogelijkheid voor iedereen. Dat betekent dat het van nu af aan mogelijk is om schade die ik in een ander land lijd in mijn eigen land via een schikking te regelen, maar ook om naar de rechter te stappen. Meer kunnen we eigenlijk niet doen voor de slachtoffers van ongevallen. Wat staat er nog meer in die vijfde richtlijn? De kosten van juridische stappen worden voorzover ze noodzakelijk en redelijk zijn, terugbetaald. Wanneer die kosten - bijvoorbeeld het raadplegen van een advocaat noodzakelijk en redelijk zijn vormen ze een deel van de schade, die natuurlijk moet worden terugbetaald. We moeten de minimale dekkingsbedragen verhogen. We hebben in de Europese Unie op dat gebied een lappendeken, en iedereen is het erover eens dat we na meer dan twintig jaar een nieuwe regeling nodig hebben. Nu gaat het om de bedragen, en dat veroorzaakt natuurlijk problemen. Ik weet heel goed dat het niet makkelijk is om de minimale dekkingsbedragen te verhogen, want daardoor gaan de premies natuurlijk omhoog. We hebben een compromis bereikt: vijf miljoen euro voor persoonlijk letsel en twee miljoen euro bij materiële schade. Dat is een compromis waar de verzekeringsbedrijven volgens mij mee kunnen leven. Bij deze minimale dekkingsbedragen mogen we één aspect trouwens niet helemaal uit het oog verliezen: de
slachtoffers van ongevallen die het hardste worden geraakt moeten afdoende worden beschermd. Bij het idee dat een man van twintig met een dwarslaesie na een ongeluk twintig jaar later in de bijstand terechtkomt, terwijl degene die het ongeluk heeft veroorzaakt financieel geruïneerd is omdat hij onbeperkt aansprakelijk is, gaat mijn nekhaar overeind staan. Daarom vind ik dit compromis eigenlijk redelijk. Wij regelen ook het geval van aanhangwagens. Er bestaat al een verwijzing daarnaar in een oudere richtlijn, maar we hebben in de Europese Unie volledig verschillende regelingen. Vaak is het kenteken van de aanhanger bekend, maar niet dat van het trekkend voertuig, en dan is het vaak buitengewoon moeilijk om een schadegeval te regelen. Ik zou nog op twee punten in willen gaan, mijnheer Bolkestein, die we in het voorstel niet hebben opgenomen. In de eerste plaats het naar de schaderegelaar overhevelen van de regeling van de groenekaartbureaus. Dat zou betekenen dat we zonder enige reden twee dingen aan elkaar koppelen, en dat is schadelijk voor het groenekaartbureau, een systeem dat goed functioneert. We zien ook af van een regeling ter bescherming van de zwakke verkeersdeelnemers, dat zou een aansprakelijkheidsregeling zijn. Dat is een heel specifiek probleem, en de Commissie en het Parlement moeten er samen voor zorgen dat we de die kwestie in een aparte richtlijn regelen. Al met al - en dat heb ik in het begin al gezegd - is de samenwerking tussen het Parlement en de Commissie uitstekend, omdat we een werkelijk Europese dialoog hebben gevoerd tussen de verzekeringen, de automobielclubs, het Europees Parlement en de verenigingen van slachtoffers van ongevallen. Ik zou in dat verband de Europese dagen van het verkeersrecht in Trier willen noemen. Juist omdat we hiervoor veel moeite doen en uitgebreide discussies voeren kunnen we samen oplossingen vinden om de slachtoffers van ongevallen te helpen. Ik ben ervan overtuigd dat we tijdens de verdere gesprekken met de Raad snel resultaten kunnen bereiken. Dat is mooi, en vooral is het een aanmoediging om de Europese dialoog te voeren wanneer we zien dat een dergelijke dialoog helpt bij het vinden van oplossingen. 2-248
Gargani (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in feite voer ik het woord om als voorzitter van de Commissie juridische zaken en interne markt mijn lof uit te spreken voor het werk dat door onze ondervoorzitter, de heer Rothley, is gedaan. Hij is met grote volharding en intelligentie te werk gegaan om dit voorstel voor een richtlijn vooruit te helpen, en dat wil ik dus hier in deze vergadering duidelijk kenbaar maken. Wij zijn hem er met name dankbaar voor dat deze richtlijn voortkomt uit artikel 192, dat mij na aan het hart ligt omdat het een initiatief van indirecte wetgeving is waarin het Parlement een hoofdrol vervult. Daarmee wordt opnieuw duidelijk gemaakt dat het
86
21/10/2003 Parlementsleden
daarmee hard op weg en ik hoop dat we uiteindelijk die optimalisering zullen bereiken.
Deze richtlijn, die in zo’n delicate sector opereert, leidt tot een doelmatiger Europees burgerschap, omdat, zoals de heer Rothley zelf al heeft gezegd, het gemakkelijker wordt een kortlopende polis te sluiten voor een tijdelijk verblijf in een andere lidstaat. Ook wordt het gemakkelijker een kortetermijnverzekering af te sluiten voor een voertuig dat de eigenaar heeft gekocht buiten de lidstaat waar hij woont. Al met al wordt het dus eenvoudiger een auto te kopen in ongeacht welk land van de Unie waar de voorwaarden voordeliger zijn. Me dunkt dat veel Europese burgers hierin geïnteresseerd zijn: die ene verzekeringsmarkt waar commissaris Bolkestein over sprak, krijgt immers op deze manier gestalte, en dat is een nuttig en kostbaar gegeven voor de gehele Europese Gemeenschap.
Het verzekeringsrecht is in dit geval ook ingewikkeld. Als letselschadeadvocaat ben ik zelf in een vroeger stadium slachtoffer geweest van een letselschade. Dat heeft ervoor wellicht gezorgd dat ik de mogelijkheid heb gehad om hier te kunnen werken. Het is van ontzettend groot belang dat recht mee te kunnen nemen naar het woonland, omdat je namelijk als gelaedeerde vaak heel veel problemen hebt met de diverse juridische systemen. Dus wat dat betreft ben ik zeer tevreden met het voorstel zoals het daar nu ligt. Ik denk ook dat de verzekeringsmaatschappijen bijzonder blij zijn met een verdere harmonisering, want dat geeft voor de verzekeringmaatschappijen ook meer duidelijkheid. Wij zijn vroeger begonnen met het groenekaartensysteem en dit is weer een verdere voortzetting binnen de EU. De minimumbedragen die de juridische commissie voorstelde vond ik zelf erg hoog, omdat dit in de praktijk zelden of nooit voorkomt. Ik ben dus eigenlijk meer tevreden met de compromisvoorstellen die de heer Rothley heeft voorgesteld, want die zijn meer toegesneden op de markt zoals die in werkelijkheid is. De bedragen moeten ook niet te hoog zijn, want ik ben van mening dat dan de afdwingbaarheid in het geding komt. En niemand is gebaat bij wetgeving die niet afdwingbaar is. Dus nogmaals, dit voorstel leunt dichter aan bij de werkelijkheid dan de aanvankelijk geformuleerde hele hoge bedragen. Aan de andere kant zijn de voorstellen van de Commissie aan de lage kant en ik denk dat wat de heer Rothley heeft voorgesteld prima is.
Parlement en de initiatiefrecht hebben.
Europese
Men heeft al naar voren gebracht - maar ik wil er nogmaals op wijzen - dat de lastigste passage van dit verslag is de hogere garantiebedragen die de lidstaten vaststellen. De Commissie had een bedrag van 1 miljoen euro per slachtoffer gepland in geval van lichamelijk letsel en 500.000 euro per ongeval in geval van materiële schade. Wij vinden dat de bedragen van respectievelijk 5 miljoen euro per ongeval in geval van lichamelijk letsel en 2 miljoen euro in geval van materiële schade geschikter en flexibeler zijn, en dat kan dus een goed compromis bieden. Dit compromis is te danken aan de heer Rothley. Hij heeft immers rekening gehouden met de verschillende situaties op de verzekeringsmarkten, om de totstandbrenging van één verzekeringsmarkt in de hand te werken. Anderzijds heeft hij ook de kwestie van de gerechtelijke kosten meegenomen. Daarentegen was het in deze fase niet opportuun te besluiten dat de verzekering ook letsel dekt dat door voetgangers en fietsers is geleden als gevolg van een ongeluk waar zij bij betrokken zijn. Die kwestie ligt namelijk nog gevoeliger en ik geloof dat hier beter een apart wettelijk instrument voor kan komen. Commissaris Bolkestein heeft erkend dat de samenwerking tussen het Parlement en de Commissie goed is verlopen en nuttig is geweest. Ik hoop dan ook dat de Raad en de Commissie onze amendementen zullen overnemen, zodat deze belangrijke richtlijn de Europese burgers nog meer naar elkaar doet toegroeien in een gemeenschappelijk burgerschap. Het bereikte compromis vormt in ieder geval een heel goed evenwicht, waar de Commissie hopelijk rekening mee zal houden.
Wij kunnen als liberalen dit voorstel van harte steunen. Nog iets wil ik melden: ik had in een amendement gevraagd om meer harmonisering bij de benadering van de letselschade, wat betreft de hoogte van de invaliditeit of de hoogte van de waarde van het letsel. Ik heb begrepen van de heer Rothley dat daarvoor al een vervolgverslag in de maak is. Ik denk dat we daarmee een stuk van de interne markt vervolmaken en daar ben ik dankbaar voor. Ik zal het van harte steunen. 2-250
Fitzsimons (UEN). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, het is triest maar waar dat er veel te veel bestuurders met een onvoldoende verzekerd motorvoertuig de weg op gaan. Er zijn te veel gevallen van lichamelijk letsel en schade aan eigendommen ondanks de inspanningen van de diverse nationale verkeersveiligheidsinstanties om dergelijke tragedies te verminderen.
2-249
Manders (ELDR). – Voorzitter, commissaris, dank voor uw toelichting en dank u, collega Rothley, die met dit voorstel ook weer een bijdrage heeft geleverd aan een verdere vervolmaking van de interne markt. We weten dat het langzaam gaat, maar het gaat zeker, ook al duurt het twintig jaar vooraleer de vierde richtlijn wordt opgevolgd door een vijfde. Uiteindelijk komt deze er, daar heb ik vertrouwen in, en u, Commissaris, bent
Ik wil graag mijn waardering uitspreken aan het adres van de rapporteur voor zijn inspanningen ten aanzien van dit technische onderwerp. Ik ben het er volkomen mee eens dat ook juridische kosten gedekt moeten worden. Dit zijn noodzakelijke kosten en het is terecht dat deze worden behandeld als schade die moet worden gedekt door de verplichte WA-verzekering. Dat er een belangenconflict bestaat wanneer de schade wordt
21/10/2003 afgewikkeld door de eigen WA-verzekeraar of die van de tegenpartij bij het ongeval, valt niet te ontkennen. Ik sta achter het voorstel van de Commissie dat de hoogte van de minimumdekking bij lichamelijk letsel ten gevolge van een ongeval niet moet worden beperkt. Voor slachtoffers van een ongeval met ernstige verwondingen, zoals een dwarslaesie, is een dekking van maximaal 1 miljoen euro onvoldoende. Ik ben het ermee eens dat het zinvol is om enerzijds in dekking te voorzien voor de allerernstigste gevallen (10 miljoen euro) en anderzijds per ongeval de dekking tot dit bedrag te beperken. Het zal waarschijnlijk maar uiterst zelden voorkomen dat bij een ongeval twee of meer personen zulke zeer ernstige verwondingen oplopen. Ik wil de heer Rothley nogmaals complimenteren met de wijze en bekwame manier waarop hij deze kwestie heeft behandeld. Het feit dat ongevallen in andere landen nu in het land van het slachtoffer kunnen worden afgewikkeld is een groot voordeel en daarom wil ik de rapporteur nogmaals gelukwensen.
87 polishouder moet worden verstrekt, en niet automatisch. Dat hebben we ook bereikt, dankzij het amendement van de heer Harbour. Daarom steun ik deze richtlijn van harte. 2-252
Harbour (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag, net als mijn collega's, de heer Rothley hartelijk bedanken, niet alleen voor dit verslag, maar ook voor de volharding waarmee hij jarenlang heeft getracht om, zoals de commissaris al zei, het verzekeringsklimaat voor de Europese automobilist te verbeteren. Ik vind dat een zeer loffelijke prestatie van hem en ook het Parlement heeft een verdienstelijke rol gespeeld. Ik ben in 1999 in het Parlement gekomen en heb vanaf dat moment het genoegen gehad om met de heer Rothley samen te werken op dit gebied, dat mijn speciale belangstelling heeft. Ik heb een bijdrage geleverd aan het verslag van 2001 en het verheugt mij dat een aantal van de ideeën die daaruit zijn voortgevloeid nu zijn opgenomen in dit zeer welkome Commissievoorstel voor een vijfde richtlijn.
2-251
Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Bolkestein, dames en heren, we zijn het er allemaal over eens dat dit een belangrijke richtlijn is voor de Europese automobilisten en voor de slachtoffers van ongevallen, en wel om vijf redenen. Ten eerste: de richtlijn leidt ertoe dat de rechtsbescherming van de slachtoffers wordt aangepast en verbeterd. Ten tweede: de richtlijn verbetert het functioneren van de interne markt voor de aansprakelijkheidsverzekering voor auto’s. Ten derde: de minimale verzekerde bedragen voor persoonlijk letsel en materiële schade worden verhoogd. Ten vierde: de richtlijn maakt het makkelijker om auto’s te verzekeren die worden ingevoerd en nog niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen. Ten vijfde: hier wordt duidelijk geregeld dat het garantiefonds van het land waar het ongeval plaatsvindt betaalt voor ongevallen die worden veroorzaakt door voertuigen zonder kenteken of met een vervalst kenteken. Tijdens de behandeling van dit onderwerp heb ik op drie punten de nadruk gelegd. Het eerste punt was de minimumdekking voor lichamelijk letsel en materiële schade. In een amendement wordt een regeling voor deze kwestie voorgesteld. Bovendien komt er een overgangsperiode van vijf jaar, wat ook overeenstemt met mijn ideeën. Het tweede punt was het schrappen van een bepaling die de Commissie wilde inlassen in artikel 4 lid 2, want ik ben van mening, en velen met mij, dat we in een richtlijn inzake het verzekeringsrecht geen vragen moet behandelen die vallen onder het nationale burgerlijk recht. Het derde punt gaat over de administratieve rompslomp en de onnodige bijkomende kosten. We hebben ervoor gestreden dat bij het beëindigen van een overeenkomst informatie over schadeclaims slechts op verzoek van de
De heer Rothley en anderen hebben het met name gehad over het verbeteren van de mogelijkheid van automobilisten om schade te verhalen die voortvloeit uit ongelukken die buiten hun eigen land plaatsvinden. Ik wil graag de aandacht vestigen op enkele kleinere andere punten. Velen van ons kennen verhalen van burgers die met moeilijkheden geconfronteerd werden wanneer zij tijdelijk in een ander land gingen wonen – met name studenten of mensen die elders gingen werken en zelfs burgers die langere tijd in het buitenland wilden verblijven. Zij hebben problemen om hun verzekering te verlengen voor dat tijdelijke verblijf en om hun verzekering voor maximaal een jaar te verlengen. Ik vind dit een zeer belangrijk punt. In de tweede plaats houdt onze commissie zich bezig met de interne markt en de vereenvoudiging van de regels die het burgers mogelijk maken om een auto in een ander land te kopen en hun bestaande verzekering met dertig dagen te verlengen, wat hun de gelegenheid biedt de auto op te halen en opnieuw te laten registreren. Dit is een belangrijke vereenvoudiging, die het feit onderstreept dat burgers in de interne markt verwachten om bij overschrijding van de landsgrenzen probleemloos gebruik te kunnen maken van deze rechten. Daar gaat dit voorstel in wezen ook om. In dezelfde geest werken we eraan om het afsluiten van verzekeringen eenvoudiger en concurrerender te maken door burgers de mogelijkheid te geven hun verzekeringsdossier op te vragen bij hun vorige verzekeringsmaatschappij, zodat ze hun eventuele noclaimverleden kunnen gebruiken om gunstige premie- en dekkingsvoorwaarden voor een verzekering te bedingen. Ook dit is een belangrijk voordeel. Dan nog een laatste punt: De heer Karas heeft het gehad over de verbeteringen die wij hebben aangebracht. Ik
88
21/10/2003
ben het met hem eens dat we ons op sommige gebieden te veel hebben gemengd in de bepalingen die in de lidstaten gelden. De afgelopen dagen ben ik bijvoorbeeld gewezen op het feit dat vorderingen na vier jaar verjaren. In mijn eigen land, het Verenigd Koninkrijk, is dat in strijd met nationale bepalingen. Er zijn krachtige argumenten die ervoor pleiten om deze kwestie opnieuw te bekijken en dit is iets wat ik met de rapporteur zal bespreken. We moeten het erover hebben of we die bepaling in het definitieve verslag steunen of dat we de Commissie en de Raad vragen om hiernaar te kijken voordat we ons er definitief over uitspreken.
in bepaalde landen hard aankomen, waaronder Italië, waar de premieverhogingen al onderwerp zijn van verhitte discussies. Om dan nog maar te zwijgen van de nieuwe landen die tot de Unie zullen toetreden. Daar zouden de burgers en verzekeringsmaatschappijen geconfronteerd worden met kosten die in geen verhouding staan tot hun levensstandaard.
Over het algemeen is dit een uitstekend verslag. Het krijgt onze volledige steun en ik wil zowel de commissaris als de rapporteur bedanken voor hun inzet ten behoeve van deze belangrijke kwestie voor de burgers van Europa.
2-254
2-253
Bartolozzi (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de interne verzekeringsmarkt moet afgerond worden. Daarbij moeten de hinderpalen die nog op dit gebied bestaan, geslecht worden. Het is niet toevallig dat het Europees Parlement aan de Commissie heeft gevraagd een voorstel te presenteren voor actualisering van de voorschriften met betrekking tot de autoverzekering, zodat het recht van de burgers van de Unie om ongestoord te wonen, reizen en werken in welke lidstaat van de Unie dan ook, realiteit wordt. Het voorstel voor een vijfde richtlijn op het vlak van WA-verzekering zal zeker als effect hebben dat de Europese regels in deze sector verbeterd worden. In de eerste plaats wordt het eenvoudiger om een kortlopende polis voor een tijdelijk verblijf in een andere lidstaat af te sluiten. Dat geldt ook voor de kortetermijnverzekering met betrekking tot een voertuig dat wordt gekocht buiten de lidstaat waar de eigenaar woont. De consumenten zullen dus gemakkelijker een auto kunnen kopen in willekeurig welk land van de Unie waar zij de beste voorwaarden vinden. Dit is ook een stimulans voor de grensoverschrijdende concurrentie. Bovendien is het de bedoeling van de richtlijn de bedragen voor minimale dekking waar de automobilisten voor in aanmerking komen, bij te stellen. Daardoor kunnen de mensen sneller van verzekering veranderen. Een ander doel is dat er een betere bescherming komt van voetgangers die bij een ongeluk betrokken worden. Tot slot kunnen de burgers dankzij de richtlijn van hun huidige verzekeraar een verklaring krijgen met betrekking tot de ongevallen die zij hebben gehad, dit met het oog op onderhandeling over een nieuw contract met een andere verzekeraar.
Mijn oordeel over het voorstel is dus positief. Wel moeten wij behoedzaam te werk gaan en de zaken niet op de spits drijven, anders werkt dat averechts uit voor die burgers die wij juist willen beschermen en helpen. Bolkestein, Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is prachtig dat het verslag dat is opgesteld door de heer Rothley de unanieme of bijna-unanieme steun van dit Parlement heeft gekregen. Er wordt vaak gezegd dat er een te grote kloof is tussen de Europese Unie en de burgers van de lidstaten. Deze kwestie komt de burgers van Europa rechtstreeks ten goede en laat zien dat de kloof lang niet zo groot is als wel wordt beweerd. Dat is nog een reden waarom de Commissie bijzonder blij is met dit verslag. De verschillende sprekers hebben ook de Commissie bedankt. Als de Commissie iets heeft bijgedragen aan het verslag, dan deed zij dat vanuit de overtuiging dat dit de weg is die we moeten bewandelen. Daarom wil ik op mijn beurt ook iedereen bedanken. De heer Rothley zei dat het niet nodig was om te reageren en het standpunt van de Commissie ten aanzien van de ingediende amendementen te berde te brengen, aangezien de discussie nog wordt voortgezet. Ik heb hier echter toch enkele opmerkingen en die zal ik, met uw welnemen, ter beschikking stellen van de ondersteunende diensten van het Parlement, zodat iedereen deze alsnog kan inzien.1 Tot slot wil ik nog zeggen dat er geen specifieke vragen aan de Commissie zijn gesteld en dat er derhalve op dit moment niet veel te beantwoorden is. De Commissie is bijzonder blij met de voortgang van deze kwestie en is voornemens de uitstekende samenwerking tussen de Commissie en het Parlement, die dit dossier al vanaf het begin kenmerkt, voort te zetten. 2-255
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 2-256
Schending van de rechten van de vrouw en de internationale betrekkingen van de EU 2-257
Voor wat de minimale verzekeringsdekking betreft, is het absoluut noodzakelijk ervoor te waken dat deze bedragen niet te hoog oplopen en buiten alle proporties raken. Als die bedragen namelijk uit de hand lopen, zullen de kosten onvermijdelijk op de consumenten worden afgewenteld, via forse verhogingen van de verzekeringspolissen. Dat negatieve effect zal met name
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A50334/2003) van mevrouw Smet, namens de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen, over de schendingen van de rechten van de vrouw en het internationale beleid van de EU (2002/2286(INI)). 1 Standpunt van de Commissie inzake door het Parlement ingediende amendementen: zie bijlage.
21/10/2003 2-258
Smet (PPE-DE), rapporteur. – Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, collega's, ik denk dat de wereldwijde schending van de vrouwenrechten voldoende gekend is. Als zij bestaat, dan is dit omdat ze grotendeels berust op een aantal waarden zoals traditie, sociale cohesie of de eer van de mannelijke leden van een gezin. Genitale verminking van vrouwen wordt gezien als het in ere houden van deze traditie. Een moord of een verminking om redenen van eer wordt beschouwd als een manier om de maatschappelijke vrede te bewaren en in het openbaar stenigen en kastijden van vrouwen wordt toegestaan in het kader van het handhaven van de maatschappelijke orde. De internationale gemeenschap toont gelukkig meer en meer haar onvrede met deze situatie. Voorbeelden zijn de reactie tegenover de steniging van Amina Lawal, de weliswaar te late reactie op het Talibanregime en de persistente vragen over de dood van de fotojournaliste Zahra Kazemi in Iran. Tegelijkertijd krijgen acties voor vrouwenrechten erkenning. Het toekennen van de Nobelprijs aan Shirin Ebadi, de vrouwen- en kinderrechtenactiviste in Iran, is eveneens een uiterst belangrijk signaal, zoals ook de toespraak van president Wade van Senegal deze middag in deze vergaderzaal. Wade verwees uitdrukkelijk naar zijn strijd tegen de genitale verminking van vrouwen. De vraag die we ons moeten stellen is of Europa via de verschillende kanalen waarover de Unie beschikt, inderdaad een gestructureerd beleid voert ten aanzien van grove schendingen van vrouwenrechten. In elk geval is er een begin van een beleid. Bijvoorbeeld in de Overeenkomst van Cotonou met de ACS-landen is er uitdrukkelijk sprake van genitale verminking. En ook de uitdrukkelijke verwijzing in de begroting dat het niet nemen van maatregelen ter voorkoming van ernstig geweld tegen vrouwen - en ze worden opgesomd: steniging, openbare tuchtiging, genitale verminking, verbranding, verkrachting - reden is om de steun van de Europese Unie op te schorten. Maar dit beleid van de Europese Unie is te weinig gestructureerd. Daarom vraagt het Europees Parlement om er een zekere systematiek in te brengen. Wat zouden de elementen kunnen zijn van zo'n systematiek? Een aantal elementen zijn sanctionerend. Bijvoorbeeld het opnemen in handels- en samenwerkingsakkoorden van een specifieke clausule waarin uitdrukkelijk wordt gesteld dat grove en herhaalde schending van de vrouwenrechten uiteindelijk de opschorting van de samenwerking kan inhouden, is een sanctionerend element. Ten tweede, deze sancties en opschortingen moeten uitgevoerd worden wanneer regeringen systematisch nalaten om maatregelen te nemen op wetgevend, bestuurlijk en gerechtelijk gebied. Maar er kunnen natuurlijk ook positieve zaken zijn, bijvoorbeeld het systematisch opnemen in programma's voor ontwikkelingshulp van projecten die gericht zijn op het bestrijden van geweld tegen vrouwen of het aandringen
89 op en rekening houden met het feit dat partnerlanden het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen ratificeren, evenals het aanvullend protocol. Een voorbeeld zou kunnen zijn: de discussie, of de onderhandeling, die gaande is met Iran. Wij zien met veel belangstelling uit naar de tekst die uiteindelijk op tafel zal liggen. Wij zijn van oordeel dat in deze tekst uitdrukkelijk moet worden verwezen naar de bestrijding van het geweld tegen vrouwen en dat de vrouwenrechten uitdrukkelijk moeten worden genoemd en dat ook moet worden verwezen naar de ratificatie van het CEDAW. Een andere mogelijkheid is dat de Commissie voor personeel zorgt, dat opgeleid is om de overeenkomsten met derde landen vanuit het genderperspectief te bekijken. Ook de lokale vrouwenorganisaties in de ontwikkelingslanden moeten erbij betrokken worden. In de lidstaten van de Europese Unie, en ook vanuit Europa, kan aangedrongen worden op een wetgeving tegen genitale verminking. En bij het toekennen van de vluchtelingenstatus moet rekening worden gehouden met het feit dat sommige vrouwen het geweld in hun land ontvluchten. Commissaris, Voorzitter, dames en heren, de Europese Unie heeft in haar blazoen de verdediging van de mensenrechten, dus ook van de vrouwenrechten opgenomen. Meer dan van welke andere regio ook wordt van haar verwacht dat zij op dit punt in zekere zin het geweten van de wereld is. Ik zou aan de Commissie willen vragen in hoeverre zij bereid is om ten aanzien van dit probleem over te gaan tot een veel meer structurele aanpak van het beleid. Ik heb een goed antwoord gekregen op een aantal vragen die ik gesteld heb maar het zijn allemaal punctuele acties. Er zit eigenlijk weinig structuur in het beleid dat men momenteel voert. 2-259
Patten, Commissie. - (EN) Ik wil graag in de eerste plaats mijn waardering uitspreken aan het adres van mevrouw Smet, een vroegere collega, of liever gezegd een van de twee vroegere collega's die deelnemen aan dit debat. Wij behoren tot een gerenommeerde lichting. Ik wil graag mevrouw Smet bedanken voor haar inspanningen als rapporteur ten aanzien van dit verslag. Zowel binnen de Commissie als de Raad is men op de hoogte van haar politieke betrokkenheid bij de zaak van de rechten van de vrouw. In dit initiatiefverslag wordt een groot aantal verschillende kwesties aan de orde gesteld. Het levert een uiterst waardevolle bijdrage aan initiatieven om de rechten van de vrouw een centralere positie te geven in het buitenlandse beleid van de Europese Unie. De schending van de rechten van de vrouw is een bijzonder ernstige zaak in de internationale betrekkingen. Het is een zaak die de Commissie en de Europese Unie allebei als zeer belangrijk beschouwen. Alleen al dit jaar hebben we drie belangrijke initiatieven geïntroduceerd in het kader van ons actieprogramma
90 voor de horizontale integratie van het gendergelijkheidsaspect (mainstreaming of gender equality) in de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap. In de eerste plaats zijn we begonnen met het opstellen van een beknopte handleiding waarin basisbeginselen en richtlijnen worden beschreven voor gendermainstreaming in de ontwikkelingspraktijk. Deze is bedoeld voor ambtenaren van de Commissie. In de tweede plaats hebben we een aanbestedingsprocedure gestart voor het opzetten van een zeer omvangrijk opleidingsprogramma voor medewerkers, zowel op ons hoofdkantoor in Brussel als in de delegaties, met inbegrip van de medewerkers van begunstigde landen. In de derde plaats hebben we een oproep gedaan om voorstellen in te dienen voor het steunen van projecten van niet-gouvernementele organisaties. De Commissie heeft ook een zeer actieve bijdrage geleverd aan pogingen van de EU om in internationale fora meer aandacht te vragen voor de eerbiediging van de mensenrechten van vrouwen, bijvoorbeeld in de VNcommissie voor de rechten van de mens, de derde commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten van de OVSE. Zo waren we mede-indiener van de resolutie inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen tijdens de laatste zitting van de VN-commissie voor de rechten van de mens. Deze resolutie was, zoals u weet, ingediend door Canada en wij hebben een krachtige verklaring afgelegd over de mensenrechten van vrouwen, waarin we onder andere de nadruk hebben gelegd op het groeiende probleem van de mensenhandel en de voordelen van gendermainstreaming. Wat ik echter vandaag wil benadrukken, is dat wij op het standpunt staan dat de rechten van vrouwen een integraal onderdeel vormen van de mensenrechten als geheel. En daarom wil ik u graag deelgenoot maken van de bedenkingen die de Commissie bij bepaalde aanbevelingen in dit verslag heeft. Het punt dat ons vooral zorgen baart, is dat het Parlement er bij de Raad en de Commissie op aandringt “om in toekomstige handelsen samenwerkingsovereenkomsten, onafhankelijk van en ter aanvulling op de clausule inzake de eerbiediging van de mensenrechten, een specifieke clausule op te nemen die voorziet in het opleggen van sancties en de uiteindelijke opschorting van de overeenkomsten bij ernstige en herhaalde schendingen van de rechten van de vrouw”. De meeste afgevaardigden zullen het er ongetwijfeld mee eens zijn dat, als het gaat om kwesties als gelijke behandeling, non-discriminatie en geweld, de rechten van vrouwen het beste in het alomvattende kader van de mensenrechten kunnen worden geplaatst. Ik haal daarbij aan dat in de Verklaring van 1993 van de Wereldconferentie over de mensenrechten in Wenen,
21/10/2003 zoals ook in het verslag van de geachte afgevaardigde te lezen valt, met zoveel woorden wordt gezegd dat de mensenrechten van vrouwen en meisjes een onvervreemdbaar, volwaardig en ondeelbaar deel uitmaken van de universele rechten van de mens. Het is bovendien belangrijk om te beseffen dat geweld tegen vrouwen op staatsniveau volledig valt onder de mensenrechtenbepalingen die betrekking hebben op marteling en de doodstraf, onze prioriteiten op het gebied van de mensenrechten. Ik wil ook graag opmerken dat, als er een aparte clausule over de rechten van de vrouw zou komen, er tevens aparte clausules over diverse andere mensenrechtenkwesties in toekomstige handels- en samenwerkingsovereenkomsten zouden moeten worden opgenomen; denk bijvoorbeeld aan een clausule over de rechten van het kind of een clausule over de rechten van inheemse volkeren en minderheden. De mensenrechtenclausule is een dynamisch instrument waarmee we de eerbiediging van de mensenrechten op een positieve manier kunnen bevorderen. De mate van succes wordt niet bepaald door het aantal malen dat er strafmaatregelen of de opschorting van overeenkomsten uit voortvloeien, maar eerder door het stelselmatig aan de orde stellen van de kwestie van de mensenrechten, wat een realistischere manier is om de doelstellingen van de mensenrechtenclausule te verwezenlijken. Door de rechten van de vrouw uit de algehele mensenrechtenagenda te lichten bewijst het Parlement de kwestie van de mensenrechten niet noodzakelijkerwijs een dienst, hoe bewonderenswaardig de bedoelingen ook zijn. Een dergelijke loskoppeling zou zelfs eerder tot een geringere invloed op de politieke agenda kunnen leiden. Ik zal een voorbeeld geven ter illustratie. Er zijn momenteel onderhandelingen gaande met Iran over een handels- en samenwerkingsovereenkomst. Wat centraal staat in de dialoog met Iran over de mensenrechten – en ik denk dat ik wel mag zeggen dat ik een belangrijke rol heb gespeeld om die dialoog in gang te zetten – zijn de kwestie van de discriminatie van vrouwen en Irans weigering tot nu toe om het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen te ratificeren. In bepaalde culturen lijkt het gunstiger om de rechten van de vrouw op de agenda te krijgen onder de paraplu van de mensenrechten. Dit is geen getheoretiseer van mijn kant; het zijn geen ideeën die voortkomen uit intellectuele of academische overpeinzingen. Ik heb deze kwesties zeer onlangs in Syrië besproken met een jurist die gespecialiseerd is in de rechten van de vrouw; dat gebeurde in het kader van onze besprekingen aldaar om te trachten een associatieovereenkomst met Syrië te sluiten. Ik heb deze kwesties ook in Iran besproken met bijvoorbeeld vrouwelijke parlementsleden. Ik kan het Parlement dan ook verzekeren dat ik deze kwesties, ook al ben ik het niet eens met de voorstellen, bijzonder belangrijk vind.
21/10/2003 Een ander belangrijk mensenrechteninstrument met betrekking tot de rechten van de vrouw is het Europees Initiatief voor democratie en mensenrechten. Dit instrument richt zich zeer actief op de participatie van lokale vrouwenorganisaties in derde landen. En hoewel de gelijke behandeling van man en vrouw een horizontale kwestie is binnen dit Europees initiatief, is er ook steun geweest voor specifieke seksegerichte projecten. Zo financieren we momenteel een project in Egypte, in Jordanië, in Libanon, op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook dat gericht is op rechtsbijstand en alfabetisme, op de hulpverlening aan vrouwelijke slachtoffers van geweld en op bewustwordingscampagnes en onderzoek. Ik hoop dat het Parlement rekening zal houden met onze argumenten tegen het opnemen van een aparte clausule in handelsen samenwerkingsovereenkomsten, aangezien dit een onderwerp is dat volledig wordt gedekt door onze mensenrechtenagenda. Ik hoop ook dat het Parlement uit mijn woorden niet de conclusie zal trekken dat we onvoldoende prioriteit geven aan zeer terecht opgeworpen kwesties, zoals genitale verminking, waarover ik in dit debat niet heb gesproken. Ik hoop dat het Parlement niet denkt dat we niet de hoogst mogelijke prioriteit geven aan deze kwesties. Ik heb de ervaring, als voormalig minister van ontwikkelingszaken, dat gendermainstreaming en een fatsoenlijke behandeling van vrouwen een van de cruciale punten, misschien wel het cruciale punt, in een duurzaam ontwikkelingsbeleid zijn. Ik heb die les een jaar of twintig geleden voor het eerst geleerd in Pakistan en die les is altijd actueel gebleven. 2-260
Bastos (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, onder het mom van culturele eigenheid en traditionele waarden zijn vrouwen in grote delen van de wereld nog steeds het slachtoffer van geweld. Genitale verminking, steniging en seksuele uitbuiting van vrouwen zijn nog steeds schering en inslag. Dat is om tweeërlei redenen onaanvaardbaar: ten eerste omdat deze praktijken een inbreuk vormen op de fundamentele mensenrechten en ten tweede omdat zij een regelrechte aanslag op de democratie zijn. Daarom moet de Europese Unie alle instrumenten die zij tot haar beschikking heeft gebruiken om deze misstanden te bestrijden. Het externe beleid van de Unie is een van die instrumenten, zoals mevrouw Smet in haar uitstekende verslag onderstreept. Haar tekst getuigt van grote moed. Ik wil deze gelegenheid dan ook aangrijpen om de rapporteur van harte te feliciteren. Het is een feit dat de Europese Unie in al haar overeenkomsten met derde landen een clausule over de eerbiediging van de mensenrechten en de democratie opneemt. Het effect daarvan op de bestrijding van het geweld tegen vrouwen is echter nog altijd ontoereikend. Daarom is het van wezenlijk belang dat de verplichtingen van derde landen ten aanzien van de rechten van de vrouw scherper en duidelijker worden gedefinieerd.
91 De toekomstige handelsen ontwikkelingsovereenkomsten moeten voorzien in een tweevoudige aanpak. Een positieve benadering: landen die doeltreffende beleidsacties ter bestrijding van geweld tegen vrouwen ten uitvoer leggen, moeten beloond worden met financiële voordelen en gunstigere handelsovereenkomsten. En een negatieve benadering: landen die ernstige schendingen van de rechten van de vrouw toestaan moeten gestraft worden, bijvoorbeeld door de bestaande overeenkomsten op te schorten. In dat geval moet echter nauwkeurig worden onderzocht in hoeverre de sancties negatieve gevolgen hebben voor de bevolking. Tenslotte moeten wij ervoor zorgen dat de programma’s voor ontwikkelingssamenwerking projecten bevatten die specifiek gericht zijn op de rechten van de vrouw en de bestrijding van geweld tegen vrouwen. Het is belangrijk dat de lokale vrouwen bij deze acties worden betrokken. Om een mentaliteitsverandering op gang te brengen moeten wij samenwerken met vrouwen die het slachtoffer van geweld geweest zijn of nog zijn en deze praktijken willen bestrijden. 2-261
Valenciano Martínez-Orozco (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik hier de loftrompet steken over het verslag van mevrouw Smet, waarin mijns inziens talloze klachten en eisen van vrouwen- en mensenrechtenorganisaties zijn meegenomen. Het is een feit dat wij in onze verklaringen en uitspraken enorme vooruitgang hebben geboekt. Het is tegenwoordig normaal dat je politici hoort zeggen dat rechten van vrouwen mensenrechten zijn en dat die als dusdanig beschermd en geëerbiedigd moeten worden. Het enige probleem is dat die woorden niet worden omgezet in daden. Mensenrechten van vrouwen worden voortdurend afhankelijk gesteld van andere factoren, zoals traditionele waarden, culturele eigenheid of gezinsnormen. Er duikt altijd wel weer een of andere beperking op als er concrete bescherming moet worden verleend aan vrouwen die het slachtoffer zijn van ernstige uitingen van geweld. U weet waar ik het over heb. Dit probleem is reeds uitvoerig beschreven. De huiveringwekkende gegevens zijn voor iedereen toegankelijk. De hoge commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen heeft een reeks richtsnoeren goedgekeurd die als leidraad moeten fungeren bij de behandeling van asielaanvragen door de verschillende regeringen. Zij moeten ervoor zorgen dat vrouwen in de procedures voor toekenning van de vluchtelingenstatus correct benaderd worden en dat aanvragen op grond van geslacht als dusdanig worden erkend. In wezen is het onze bedoeling om de mensenrechten van vrouwen wereldwijd de facto en op afdoende wijze te beschermen. Wij beschikken daarvoor over de nodige
92 instrumenten, maar om de een of andere reden kan iemand die om politieke redenen wordt vervolgd gemakkelijker een vluchtelingenstatus krijgen dan vrouwen die vervolgd worden wegens hun geslacht. Vrouwen die worden blootgesteld aan het risico van genitale verminking weten niet dat zij aanspraak kunnen maken op internationale bescherming omdat wij hun dat niet zeggen, en ook omdat wij uiteindelijk nooit de stap zetten die nodig is om de beschikbare juridische instrumenten werkelijk ten dienste van de bescherming van vrouwen te stellen. Het verslag van mevrouw Smet bevat talloze ideeën die mijns inziens bijzonder nuttig zullen zijn voor de bescherming van de rechten van vrouwen in de context van onze betrekkingen met derde landen. Er ontbreekt echter een instrument, namelijk de mogelijkheid voor deze vrouwen om hun toevlucht te zoeken binnen onze grenzen, in het kader van onze juridische bescherming. Vreemd genoeg wordt in andere, vergelijkbare situaties wel in deze mogelijkheid voorzien. Het aantal vervolgde vrouwen dat de vluchtelingenstatus krijgt, is ronduit lachwekkend. Dát zijn de dossiers die wij moeten bestuderen om tot het besef te komen dat wij onze woorden moeten omzetten in daden. Want nogmaals, wij hebben in brieven, verklaringen, grondwetten, en ook in documenten van dit Parlement en van de Commissie, al vaak genoeg erkend dat vrouwen die het slachtoffer zijn van dergelijke vervolgingen beschermd moeten worden. Het gaat hier overigens niet om zomaar wat onbeduidende praktijken maar om ernstige inbreuken zoals steniging, genitale verminking, verbranding, verminking met zuren, misdaden om redenen van eer, gedwongen huwelijken, slavernij en seksuele uitbuiting. Als dat geen redenen zijn om vrouwen op grond van het internationaal recht te beschermen weet ik het ook niet meer. Waarom gaan wij niet verder en zetten wij onze woorden niet om in concrete daden? Waarom zeggen wij niet aan de vrouwen dat zij zich geen zorgen hoeven te maken, dat er een plek bestaat waar zij heen kunnen in geval van geweld? Wij zijn bereid te erkennen dat het hier gaat om ernstige schendingen van de mensenrechten, maar wij zijn niet bereid aan dit probleem de oplossing te geven die wij in andere, soortgelijke situaties toepassen. En wel om de eenvoudige reden dat vrouwen geen macht hebben. (Applaus) 2-262
Dybkjær (ELDR). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag mevrouw Smet bedanken voor de vasthoudendheid waarmee zij zich voortdurend voor de rechten van de vrouw heeft ingespannen. Dat is echt bewonderenswaardig. Daarnaast wil ik ook graag commissaris Patten bedanken voor zijn woorden, al moet ik wel zeggen dat ik mij in een reeks van andere
21/10/2003 toespraken veel meer heb kunnen vinden dan in zekere zin in zijn woorden. In het Parlement bespreken we met grote regelmaat het defensiebeleid, het buitenlands beleid en het veiligheidsbeleid van de EU en de commissaris loopt op deze terreinen voorop. In dit verband zeggen we ook dat de EU niet alleen een economische machtsfactor in de wereld moet zijn, dus een zachte machtsfactor, maar ook een harde, met andere woorden ook in militair opzicht paraat moet zijn - en als we al geen supermacht moeten zijn, dan toch in elk geval een militaire machtsfactor. Ik bestrijd niet dat we een gemeenschappelijk buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid nodig hebben, maar iedereen weet, en vooral de commissaris weet dat, dat het enige tijd duurt voordat het zover is. We hebben niet morgen al de militaire capaciteit en de eensgezindheid op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid in de EU, die we ons allemaal zozeer zouden wensen. Daarentegen zijn we al wel een economische machtsfactor. We vormen een sterke factor op economisch terrein en ik ben van mening dat we daar veel meer gebruik van moeten maken dan we nu doen. We zouden de onderdrukte helft van de bevolking, te weten de vrouwen, heel goed kunnen helpen. Deze gaan echt gebukt onder een lange reeks van onrechtvaardigheden op verschillende fronten. Onder culturele tradities, waarover door mannen besloten is, onder geweld, omdat mannen hun zin niet krijgen en onder handel, omdat mannen aan vrouwen willen verdienen, enzovoorts, enzovoorts. We zouden heel goed iets meer op deze terreinen kunnen doen. Mevrouw Smet heeft zelf het Talibanregime genoemd, waar men de vrouwen overigens niet alleen de meest basale rechten als bijvoorbeeld het recht op onderwijs ontnam, maar ook alle mogelijke andere rechten. Op dit punt kan de EU iets doen, maar doen we wel genoeg? De commissaris zegt dat we behoorlijk wat doen, maar doen we voldoende en doen we dat systematisch genoeg? Naar mijn idee is een van de dingen die we naar aanleiding van dit verslag wellicht kunnen doen, verder te bespreken of we de zaken niet systematischer kunnen aanpakken, of niet de mogelijkheid bestaat enige rapporten van de Commissie te krijgen over wat er in verband met bepaalde samenwerkingsovereenkomsten eigenlijk gebeurt en of er überhaupt op enig moment iets concreet wordt ondernomen als er elementaire mensenrechten, en niet alleen vrouwenrechten, worden geschonden. 2-263
Eriksson (GUE/NGL). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ook ik dank mevrouw Smet voor haar uitstekend werk. Wat het werken in de Commissie rechten van de vrouw en gelijke behandeling zo aangenaam maakt, is dat wij van links naar rechts vaak moeiteloos een consensus bereiken. Ik ben het met de meeste opmerkingen van de vorige sprekers eens. Mevrouw Dybkjær wil ik er echter op wijzen dat niet iedereen in dit Huis voorstander is van het voorstel om van de Europese Unie een sterke
21/10/2003 militaire macht te maken, maar dat is hier uiteraard niet aan de orde. Commissaris Patten, het was interessant u te horen vertellen dat u reeds twintig jaar lang overtuigd bent van de noodzaak dat de rechten van de vrouw als universele rechten van de mens worden erkend. Het probleem is dat niet iedereen in uw positie, of zelfs in een lagere positie, daarvan overtuigd is. Daardoor zitten wij hier vandaag nog met een dergelijk verslag. Mevrouw Smet haalt ook de interne kritiek in onze lidstaten aan, die onrechtstreeks voelbaar is. Mevrouw Valenciano Martínez-Orozco had het over de asielprocedures. Ik zou wel uren kunnen praten over het gebrek aan een menswaardige behandeling in het geval van weigeringen van asielaanvragen, waarbij asielzoekers een negatief antwoord krijgen op hun aanvraag en onze lidstaten moeten verlaten. Ik zou graag meer horen over de deelname van vrouwen in het proces van overeenkomsten, waarover mevrouw Smet het in paragraaf 17 heeft. Onlangs werden wij er in onze commissie mee geconfronteerd, zowel met Afghaanse als Iraakse vrouwen. Zij hebben nauwelijks inspraak gekregen, hoewel wij op het belang van de aangelegenheid gewezen hadden. Ik zou graag het commentaar horen van commissaris Patten over paragraaf 19 waarin gevraagd wordt dat de Commissie deze problemen in alle belangrijke fora, zoals de G8bijeenkomst en de WTO-rondes, aankaart. 2-264
Sörensen (Verts/ALE). – Voorzitter, collega's, ik wil in de eerste plaats mevrouw Smet feliciteren met dit moedig initiatiefverslag. Niet iedereen in de verschillende staten staat te juichen en te jubelen om uw verslag te ontvangen. Het ontgaat mogelijk velen onder ons dat in het kader van internationale betrekkingen, en in het bijzonder als het om ontwikkelingssamenwerking gaat, er nog niet zolang geleden een regelrecht taboe rustte op het spreken over mensenrechten. Wij zijn in het verleden blijkbaar altijd zo lief voor elkaar geweest dat er bij onderhandelingen niet eens werd gezegd wat men werkelijk dacht van de situatie in bepaalde landen. Wat we nu voor ons hebben liggen, is dus wel degelijk een radicale ommezwaai. Ik hoop dat we in de toekomst een vrouwenrechtenparagraaf zullen hebben wanneer men gaat onderhandelen met bepaalde landen. Mensenrechten zijn vrouwenrechten, we horen het dikwijls. Dat vrouwenrechten een noodzakelijk element zijn in ontwikkelingssamenwerking zou zonneklaar moeten zijn. Vrouwen spelen in alle culturen waar ook ter wereld een specifieke en doorslaggevende rol in sociale, economische en culturele opbouw en vooruitgang van de samenleving. In mijn ervaring wordt in de strijd tegen mensenhandel, en vooral de strijd voor de slachtoffers, die noodzaak van een sterk vrouwenbeleid duidelijk. Waarom is dit verslag nodig en mag het niet verworden tot een lippendienst? Ik denk onmiddellijk aan de
93 situatie van de vrouw in verschillende toekomstige lidstaten, waar vrouwen nog verhandeld worden als een kast. Als we een beetje verder kijken: de Balkan, een land als Albanië, waar vandaag de Kanoun, de volkswetgeving, in bepaalde delen van het land toch nog steeds in gebruik is. In die tekst, in de Kanoun, in de wetten van de Dukajin, daarin staat dat een vrouw niet meer is dan een zak, die gemaakt is om een tijd mee te gaan. Je kan het vergelijken met een gebruiksvoorwerp met een vervaldatum. En dan spreekt men van vrouwenrechten anno 2003! Of je kunt denken aan de beleidsverantwoordelijke in Ghana, die me vertelde dat vrouwen meer opbrengen dat tomaten. Waarom zouden we er dan niet in verhandelen? Misschien zou het een heel goed idee zijn om dit verslag gewoon op te sturen naar heel wat ambassades, consulaten, mensen die internationaal werken, zodat de aandacht van heel wat mensen wordt gewekt over de inhoud en ze mee gaan nadenken over het feit dat een vrouwenrechtenparagraaf een mensenrechtenparagraaf is, en noodzakelijk is! 2-265
Claeys (NI). – Ook ik zou mevrouw Smet, de rapporteur van dit verslag, willen feliciteren, zij het dan omdat zij erin geslaagd is om een verslag op stellen over genitale verminking bij vrouwen, over openbare lijfstraffen, over stenigingen, misdaden om reden van eer en gedwongen huwelijken, zonder ook maar een keer de termen “islam” of “moslim” op papier te zetten. U moet me mijn sarcasme vergeven, collega's, maar ik kan alleen maar betreuren dat men het blijkbaar niet politiek correct acht om een kat een kat te noemen en door te dringen tot de kern van de zaak. Ook al gaat het om een zeer complex probleem: dat van de fundamentele miskenning van de vrouwenrechten in een groot deel van de wereld. Het verslag blinkt bij momenten uit, en ook dat kan ik alleen maar betreuren, in verbloemend taalgebruik. Men heeft het bijvoorbeeld over een culturele erfenis ten gevolge waarvan mannen in een bevoorrechte positie verkeren, of over traditionele opvattingen en stereotypen die vrouwen worden opgedrongen. Maar nergens wordt er man en paard genoemd. Men moet zich afvragen wie eigenlijk gebaat is bij een dergelijke misplaatste schroom. Het cultuurrelativisme dat vandaag zo dominant is in Europa, verhindert een juiste prognose van de problemen en vormt dus eerder een obstakel voor elke fundamentele oplossing. Niet elke moslim miskent de rechten van de vrouw, net zomin als elke moslim een fundamentalist is. Maar de realiteit wijst uit dat de onderdrukking van de vrouw, jammer genoeg, de norm is geworden in islamitische staten en landen waar moslims de meerderheid uitmaken. De ernst van de situatie mag dan wel verschillen van land tot land of van streek tot streek, de achterstelling van de vrouw is in de islamitische wereld mainstream en heeft als zodanig dus niets te maken met het bestaan met fundamentalistische, zogenaamde minderheden. Het is geen opbeurende gedachte, ik besef het, maar integendeel een reden om met des te meer overtuiging de maatregelen te treffen die in het verslag worden genoemd.
94 Dit gezegd zijnde, kan ik mij vinden in de grote lijnen van het verslag van mevrouw Smet. Bij het afsluiten van verdragen met derde landen volstaat het niet, zoals terecht gezegd, om te voorzien in clausules inzake sancties. Die sancties moeten ook effectief getroffen worden wanneer er schendingen van de vrouwenrechten vastgesteld worden en de plaatselijke overheid dat toestaat, gedoogt of zelfs oplegt. Zeer terecht wordt in het verslag aangestipt dat de Europese lidstaten ervoor zorg moeten dragen dat alle vormen van geweld tegen vrouwen erkend en bestraft moeten worden in hun eigen rechtstelsel. Ook op onze eigen bodem vinden er genitale verminkingen plaats en in dat verband is er een afgeleide vorm van het probleem, die onze aandacht verdient, en dat zijn de operatieve ingrepen om het maagdenvlies te herstellen. De vraag naar zulke ingrepen groeit sterk en ik kan u voorspellen dat er nog discussies zullen komen over de vraag of de sociale zekerheid de instandhouding van dergelijke achterlijke gebruiken straks ook nog moet gaan financieren. Een spijtige zaak is dat de Commissie rechten van de vrouwen en gelijke kansen blijkbaar beslist heeft om een brede bocht te maken rond de problematiek van de hoofddoeken. Het symbool bij uitstek van de onderdrukking van de vrouw door de islam. Men moet maar eens de metro nemen in steden zoals Brussel, Parijs of Londen om vast te stellen hoezeer de hoofddoek is opgerukt in vergelijking met een jaar of tien geleden. De radicalisering van de islam is niet zomaar iets dat in Pakistan of in Egypte plaatsvindt, maar ook in onze eigen grootsteden. Europa moet dan ook een krachtig signaal uitsturen dat over onze normen en waarden, zoals de gelijkstelling van mannen en vrouwen, niet kán en niet mág gediscussieerd worden. En wie zich daar niet bij wil neerleggen, mag hier niet langer welkom zijn! 2-266
Mann, Thomas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ieder jaar worden honderdduizenden vrouwen het slachtoffer van extreem geweld: seksuele uitbuiting, slavernij, gedwongen huwelijken, verkrachting, openbare lijfstraffen, verbranding en steniging. Het is de hoogste tijd voor een initiatief in de strijd tegen deze vreselijke misdaden. Mevrouw Smet heeft een uitstekend verslag voorgelegd, dat ook ingaat op de verschillende vormen van leed: geestelijk leed, lichamelijk leed en seksueel leed. Ik steun de eis dat we in de toekomst de mogelijkheid moeten krijgen om EUsubsidies in te houden wanneer landen de rechten van de vrouw permanent en systematisch schenden. We moeten in de handels- en ontwikkelingsovereenkomsten met derde landen dergelijke clausules opnemen, dat kan bilateraal of multilateraal binnen de WTO. Wanneer die landen geen positieve maatregelen nemen om geweld tegen vrouwen te bestrijden moeten er sancties komen en moeten deze verdragen worden opgeschort. Het is deprimerend dat de internationale gemeenschap zo weinig belangstelling heeft voor dit onderwerp. Dat
21/10/2003 geldt in landen als Afghanistan, waar de Taliban de vrouwen jarenlang hebben gedegradeerd tot tweederangs burgers, maar ook in Iran, waar de rechten van de vrouw met voeten worden getreden. Er zijn echter ook niet-moslimlanden die zich daaraan schuldig maken, en dat zeg ik met name tegen de vorige spreker. Daarover moeten we betrouwbare informatie vergaren, en daarom moet de Europese Commissie haar contacten met de instellingen en met de nietgouvernementele organisaties op het nationale, regionale en plaatselijke niveau goed verzorgen. Internationale conferenties en congressen zijn zinvolle instrumenten, maar we mogen ook het belang van de jaarlijkse mededeling van de Commissie inzake de geboekte vooruitgang en de tegenslagen niet onderschatten, mijnheer de commissaris. We moeten ervoor zorgen dat de politici en de publieke opinie in de betrokken landen meer aandacht besteden aan dit onderwerp. Ook in de EU moeten deze vormen van geweld systematisch worden vervolgd. Dat is al jaren geleden besloten, maar in de praktijk gebeurt het niet altijd. Dat hebben andere sprekers voor mij ook al gezegd. In de lidstaten moeten we de wet aanpassen en genitale verminking verbieden. Ook de vrouwenhandel moet in samenwerking met Europol en Eurojust met meer nadruk worden bestreden. Het belangrijkste is echter dat vrouwen zonder enige beperking aanspraak moeten kunnen maken op hun grondrechten en alles wat daaruit voortvloeit. (Applaus) 2-267
Zrihen (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, dank u dat we weer de gelegenheid krijgen om over de situatie van vrouwen te spreken. Een vrouw die zich met hart en ziel inzet voor de mensenrechten, en voor vrouwenrechten in het bijzonder, heeft onlangs de Nobelprijs voor de vrede gekregen. Tegelijkertijd zijn we driftig op zoek naar ontwikkeling met een grotere samenhang in de wereld, naar oplossingen voor conflicten. Laten we deze gelegenheid – hoe laat op de dag het ook is -, aangrijpen om de specifieke situatie van de vrouw nog eens te belichten. Ieder jaar wordt duizenden, zelfs miljoenen vrouwen alle mogelijke vormen van geweld aangedaan. Hoeveel wordt er in de statistieken verzwegen, hoeveel aspecten gaan er schuil achter het principe van niet-inmenging en het argument van de culturele erfenis? In de Europese Unie vinden we dat mensenrechten boven tradities of maatschappelijke denkbeelden gaan. Hebben we het echter over internationale betrekkingen, het centrale thema van dit verslag, dan zien we vaak twee wereldbeelden met elkaar in botsing komen. Moeten we genoegen nemen met een constatering en ons doof houden voor de roep van deze vrouwen, zowel in
21/10/2003 hun eigen land als bij hun zoektocht naar een vorm van bescherming in het internationale recht, waarin wij bepaalde waarborgen verankeren? Welke speelruimte hebben we dan om te stellen dat we dergelijke praktijken veroordelen en dat we onze ogen er niet voor sluiten? De instrumenten die in dit verslag worden aangedragen, getuigen van de juiste dosis pragmatisme die vrouwen doorgaans aan de dag leggen, en mevrouw Smet in het bijzonder, die ik met haar werkzaamheden complimenteer. We moeten opnieuw duidelijk maken dat iedere vorm van geweld tegen vrouwen een reden sui generis is om het recht op asiel te erkennen en de vluchtelingenstatus toe te kennen. Dit discriminerende geweld moet worden bestreden met het geweld van de economische sanctie. Daarbij mogen vrouwenlevens echter niet lager worden aangeslagen dan samenwerkingsovereenkomsten of standbeelden waaraan een zo triest lot is beschoren. Geen woorden maar daden: laten we proberen net zo pragmatisch te werk te gaan als vrouwen doorgaans zo goed kunnen. 2-268
Bordes (GUE/NGL). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, deze tekst staat vol goede bedoelingen ter bestrijding van geweld tegen vrouwen. Natuurlijk is het weerzinwekkend dat vrouwen in de 21e eeuw nog worden gestenigd, verminkt, verbrand, uitgehuwelijkt of het slachtoffer worden van seksuele slavernij, mensenhandel of misdaden om redenen van eer. Maar het verslag bevat niet meer dan goede bedoelingen. De bijlagen over de zes landen waar dergelijke praktijken voorkomen, spreken in dit opzicht boekdelen. De inachtneming van vrouwenrechten mag dan wel in diverse politieke en handelsakkoorden zijn opgenomen, in de betrokken landen is daaraan geen enkel gevolg gegeven. Bovendien heeft de Europese Unie de overeenkomsten met deze landen niet opgeschort. Handelsrechten wegen blijkbaar zwaarder dan vrouwenrechten. Barbaarse praktijken worden in feite in stand gehouden met de op zijn minst passieve medeplichtigheid van de zogenaamde beschaafde landen. Wil de Europese Unie vrouwenrechten daadwerkelijk hoog in het vaandel hebben en elders geloofwaardig zijn, dan moet zij er allereerst voor zorgen dat in alle lidstaten het fundamentele recht van vrouwen om over hun eigen lichaam te beschikken wordt erkend, waaronder het recht op zwangerschapsonderbreking. 2-269
Stihler (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij met de gelegenheid die ons vanavond geboden wordt om te praten over de schending van de rechten van de vrouw in het kader van de internationale betrekkingen van de EU. In het verleden vielen vrouwen buiten het concept van de internationale betrekkingen. Zoals professor Cynthia Enlow, een van de voortreffelijke auteurs over seksegerelateerde problemen en internationale betrekkingen, beschrijft, is aan de ervaringen van vrouwen in oorlogstijd, het huwelijk, de handel, de prostitutie, fabriekswerk of huishoudelijk werk door
95 wereldleiders en op internationaal niveau nooit adequaat aandacht geschonken. Dit heeft er weer toe geleid dat er bij de politieke analyse op het gebied van de traditionele internationale betrekkingen geen oog is geweest voor de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen. Wereldwijd verdienen vrouwen nog steeds minder dan mannen – zelfs hier in de Europese Unie, waar nog steeds in alle sectoren beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen bestaan –, hebben vrouwen minder toegang tot medische zorg, onderwijs en werk, en beschikken ze vaak niet over volwaardige politieke en economische rechten. Uit deze discriminatie komt vaak geweld tegen vrouwen voort. Vrouwen worden echter niet als gelijkwaardig aan de man gezien, wat weer tot gevolg heeft dat seksegerelateerd geweld wordt gelegitimeerd en de mensenrechten van vrouwen niet worden geëerbiedigd. Vrouwen moeten zich kunnen beroepen op het recht om te leven, het recht om niet te worden gemarteld, het recht op gelijke bescherming in tijden van internationale of binnenlandse gewapende conflicten, het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon, het recht op gelijke rechtsbescherming, het recht op gelijke behandeling in het gezin, het recht op het hoogst mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheidsniveau en het recht op redelijke en gunstige arbeidsomstandigheden. Zelfs in landen van de Europese Unie zien we nog steeds dat er onrechtvaardig wordt omgegaan met geweld tegen vrouwen. Als voorbeeld noem ik Italië, dat momenteel het voorzitterschap van de EU bekleedt. In februari 1999 vernietigde het Italiaanse hooggerechtshof in hoger beroep een vonnis van een lagere rechtbank, die een mannelijke rij-instructeur schuldig had bevonden aan de verkrachting van een 18-jarige leerlinge. Het hooggerechtshof merkte op dat het slachtoffer een spijkerbroek droeg op het moment van het vergrijp en dat een spijkerbroek niet eens gedeeltelijk kan worden uitgetrokken zonder de actieve medewerking van de persoon die de broek aanheeft. Het hof concludeerde dat het slachtoffer had ingestemd met de geslachtsgemeenschap en dat verkrachting niet was bewezen. Zolang er op deze manier tegen dergelijke zaken wordt aangekeken, is het essentieel dat er op wordt gehamerd dat de rechten van de vrouw een wezenlijk onderdeel vormen van de mensenrechten. Zoals mijn Spaanse collega al zei, worden ze momenteel gezien als bijzaak en niet als een integraal onderdeel van de mensenrechten. Met seksegerelateerde factoren moet rekening worden gehouden via gendermainstreaming. De initiatieven van de Commissie zijn prijzenswaardig, maar er kan altijd nog meer worden gedaan. Het initiatief om een clausule op te nemen in de begroting van 2003 waarin wordt bepaald dat het niet-nemen van maatregelen ter voorkoming van ernstig geweld tegen vrouwen, zoals steniging, openbare
96
21/10/2003
tuchtiging, genitale verminking, verbranding en verkrachting, reden is om de steun van de EU op te schorten, moet in overweging worden genomen.
opstellen en sancties moeten gaan toepassen, of verdragen opschorten. Anders komen we in deze kwestie niet verder.
Bij één bepaalde gemeenschap in Kenia lag het percentage van genitale verminking maar liefst op 97 procent. Het erven van weduwen door zwagers vindt nog steeds plaats en verkrachting en huiselijk geweld komen veelvuldig voor. Volgens een schatting van de commissie voor de rechten van de mens werd in 2000 in Pakistan elke twee uur een vrouw verkracht en waren honderden vrouwen het slachtoffer van moord, moord uit erewraak, huiselijk geweld en verbranding.
Partijen waarmee wij overeenkomsten sluiten moeten weten dat wij het menen. Ik heb het niet over het bij het minste of geringste opschorten van overeenkomsten. Maar waar sprake is van aanhoudende schending van rechten van vrouwen en kinderen moeten we laten zien dat we pal staan voor onze overtuigingen.
Wie zich nader verdiept in de aard van het geweld tegen vrouwen en de rol van de Europese Unie in internationale betrekkingen weet dat we druk kunnen uitoefenen om dergelijke gruweldaden te helpen voorkomen. Het ligt in ons vermogen om onze internationale partners bewust te maken van hun verantwoordelijkheid en er bij hen op aan te dringen om de rechten van vrouwen te erkennen. Wij hebben de verantwoordelijkheid binnen de Europese Unie om ons sterk te maken voor de rechten van vrouwen over de hele wereld. 2-270
De Rossa (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het meeste is al gezegd in dit debat, maar ik vind het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen aan de discussie deelnemen. In het bijzonder behoren mannen bij het debat betrokken te zijn, want dit is geen kwestie die alleen vrouwen, maar de gehele maatschappij aangaat. Het feit dat de mensenrechten van zoveel burgers in de wereld nog altijd niet worden gerespecteerd, raakt ons allemaal. Ik stem met name in met paragraaf 13 van het verslag van mevrouw Smet. Daarin wordt aangedrongen op het verlenen van de vluchtelingenstatus aan vrouwen die slachtoffer dreigen te worden van het soort geweld dat hier al breed is uitgemeten. Het is triest dat in mijn eigen land – en ik denk dat dit ook opgaat voor andere Europese landen – vrouwenbesnijdenis, steniging of moord uit erewraak geen gronden zijn voor het verlenen van de vluchtelingenstatus. Als we echt vinden dat de mensenrechten voor iedereen gelden moet dit veranderen. Tot de ontwikkelingshulpprogramma’s van de Europese Unie moeten ook programma’s behoren die erop zijn gericht vrouwen een volwaardige positie in de maatschappij te verschaffen. Ik ben het niet eens met commissaris Patten wat betreft de handelsovereenkomsten. We mogen ons gelukkig prijzen dat iemand van het kaliber van commissaris Patten zich met deze zaak bezighoudt, en het lijdt geen twijfel dat vrouwenrechten, en mensenrechten in het algemeen, hem na aan het hart liggen. Maar het is nu eenmaal een feit dat er met de huidige benadering geen substantiële vooruitgang is geboekt bij het tegengaan van dit soort praktijken die in ontwikkelingslanden zo vaak voorkomen. Ik vind dat we ons harder moeten gaan
2-271
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 2-272
Structuurfondsen: RAL en behoeften voor 2004 2-273
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A50286/2003) van de heer Pittella, namens de Begrotingscommissie, over de structuurfondsen: ontwikkeling van de nog betaalbaar te stellen bedragen, en de behoeften voor 2004 (2002/2272(INI)). 2-274
Pittella (PSE), rapporteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Barnier, dames en heren, dit is een verslag dat een probleem in kaart brengt, een risico aan het licht brengt en een paar oplossingen aanreikt. Het probleem is dat van de RAL, dat verschil tussen vastleggingskredieten en betalingen dat nog steeds te groot is, zowel op het vlak van de structuurfondsen als in andere beleidsgebieden. De RAL zijn een complex verschijnsel: er zijn fysiologische RAL en pathologische RAL, en bij die laatste moeten we ingrijpen. Het risico is niet alleen dat de ontvangende regio’s de structuurfondsen verliezen. Er is een nog groter risico, namelijk dat het cohesiebeleid van de Europese Unie zijn geloofwaardigheid verliest. Wij weten en beseffen dat de Unie, en nog meer de uitgebreide Unie, behoefte heeft aan een doeltreffend, versterkt en modern cohesiebeleid. Wij hebben een aantal oplossingen uitgedacht en het ziet ernaar uit dat commissaris Barnier, die altijd bereid is tot dialoog en overleg met ons, zich daarin kan vinden. Die oplossingen kunnen in twee groepen worden verdeeld: oplossingen voor de korte termijn en oplossingen voor de middellange termijn. Bij de eerste groep hoort allereerst de aanpassing van de hoogte van de op de begroting ingeschreven betalingen. Natuurlijk moet deze beschikbaarheid van middelen vergezeld gaan van een meer functioneel partnerschap tussen Commissie en regeringen, tussen regeringen en regio’s, en ook tussen regio’s en plaatselijke overheden. Bovendien moet het werk van begeleiding van de nieuwe lidstaten dringend worden opgevoerd. Hiermee is de Europese Commissie al begonnen. Voor wat betreft de oplossingen op de middellange termijn, is het terecht dat de Commissie snel haar richtsnoeren met betrekking tot de verordening voor de volgende programmeringsperiode presenteert, teneinde
21/10/2003 de doelstellingen en manieren van toekomstige toepassing in een heldere en gemakkelijk te begrijpen vorm te herdefiniëren. Met het oog daarop zijn de volgende zaken naar onze mening noodzakelijk. In de eerste plaats, het accent leggen op de strategische rol van de Commissie. Deze rol moet erop neerkomen dat de Commissie de ontwikkelingsprioriteiten bepaalt, dat zij beziet of de acties stroken met die prioriteiten en controle uitoefent op de doelmatigheid van de uitvoeringsstelsels. De lidstaten zouden de verantwoordelijkheid moeten krijgen voor de uitvoering en het beheer. In de tweede plaats borg staan voor eenvoud, duidelijkheid en precisie. In het kader van dat streven naar vereenvoudiging lijkt het me van fundamenteel belang dat de fondsen in één fonds worden ondergebracht en dat het beheer van dat ene fonds wordt toevertrouwd aan één dienst van de Commissie. In de derde plaats moet de programmering worden vastgesteld in het kader van een partnerschap tussen Commissie en lidstaat. In de vierde plaats moet het toezichtcomité een grotere rol toebedeeld worden, zodat de besluiten over het programma en over de programmawijzigingen door dat comité genomen kunnen worden. Tot slot moeten de stimuleringsmaatregelen voor uitvoering van de acties gehandhaafd worden, zoals clausule n+2 van de automatische annulering, maar ook de maatregel inzake de premiereserve. Ik wil mijn betoog afsluiten door iets te zeggen over de automatische annulering. 31 december staat voor de deur en er is een nieuwe deadline. Wij geloven dat deze regel ook voor de komende jaren behouden moet worden, want er gaat onmiskenbaar een afschrikkingseffect vanuit. Het is ook waar – zoals commissaris Barnier goed weet – dat de regionale en nationale overheden in menige situatie tussenwegen hebben gekozen om 100 procent van de uitgaven te certificeren en te voorkomen dat ze de fondsen kwijtraken. Wij vragen dat commissaris Barnier zo streng mogelijk over deze kwestie waakt. Tegelijkertijd vragen wij hem te beletten dat middelen die via zogeheten “zijdelingse” projecten worden vrijgemaakt, worden besteed voor doeleinden die afwijken van de regionale en nationale programmering. Ik sluit af met een voorbeeld, dat ik maar op mijn eigen land betrek: als de Italiaanse regering fondsen ontvangt die bestemd zijn voor realisering van infrastructuur in het zuiden van het land, en die regering maakt vervolgens middelen vrij via zijdelingse projecten om daarna het uitgespaarde bedrag in te zetten voor infrastructuur in het noorden, moeten wij ingrijpen en daar een stokje voor steken. Ik hoop dat er in dit Parlement een ruime consensus komt voor dit verslag, want dat kan de richtsnoeren die daarin staan een belangrijke politieke draagwijdte geven. (Applaus) 2-275
Barnier, Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik een dankwoord
97 uitspreken voor de heer Pittella. Hij heeft een serieus en grondig verslag opgesteld, zoals in zijn karakter ligt, en is daarbij onafhankelijk en uiterst nauwkeurig te werk gegaan, zonder zich al te toegeeflijk te tonen. Mijnheer Pittella, ook wil ik u danken voor de inhoudelijke dialoog die u bent aangegaan met zowel de commissaris voor regionaal beleid als mijn collega’s, eveneens zonder te veel toegeeflijkheid, waarbij ieder zijn eigen rol vervulde. Het zojuist door u gepresenteerde verslag is het resultaat van deze dialoog in het kader van zowel de Begrotingscommissie als de Commissie regionaal beleid vervoer en toerisme, op wier uitnodigingen ik altijd bereid ben in te gaan, zoals u reeds zei. Met groot genoegen heb ik geluisterd naar de presentatie van uw verslag, dat niet alleen op het verleden, maar ook op de toekomst is gericht. Ik zal kort ingaan op het historische aspect. In uw voorstellen en ideeën over de toekomst van het regionale beleid heeft u eigenlijk meer benadrukt dat we lering moeten trekken uit het recente en minder recente verleden. Dames en heren, het jaar 2003 loopt ten einde en we staan op een kruispunt. We moeten de afgelopen periode 1994-1999 volgens bepaalde methodes en regelingen afsluiten. Tegelijkertijd moeten we de huidige periode 2000-2006 volgens andere methoden en regelingen in goede banen zien te leiden. Tot slot staan we voor de taak de toekomstige periode volgens weer andere methoden en regelingen voor te bereiden, op basis van voorstellen die de Commissie eind dit jaar in het derde cohesieverslag zal doen. Daarom kan ik u nu alvast zeggen, mijnheer Pittella, dat uw suggesties en aanbevelingen goed van pas zullen komen bij het cohesieverslag en de voorbereiding van de nieuwe periode. In uw tekst ligt de nadruk op twee belangrijke kwesties. Ten eerste stelt u de vraag waarom er dit jaar sprake is van onderbesteding in het kader van de structuurfondsen en welke betalingskredieten voor 2004 benodigd zijn. Ten tweede is de vraag aan de orde, zoals u zonet ook heeft gesteld, welke gevolgen te verwachten zijn van de n+2-regel en welke maatregelen moeten worden getroffen om het cohesiebeleid na 2006 te vereenvoudigen. Voortbordurend op de uiteenzettingen die ik vorige maand reeds heb gedaan over de begroting voor 2004 en in mei voor de Begrotingscommissie, wil ik vanuit drie aspecten een aantal antwoorden op deze twee belangrijke punten aandragen. Ten eerste: hoe ziet de huidige situatie eruit? Ondanks enkele onvoorziene omstandigheden is de begrotingsuitvoering voor 2003 correct verlopen. Voor de huidige programmeringsperiode beginnen onze inspanningen om tot vereenvoudiging te komen, vruchten af te werpen. Betalingen zijn sneller verricht dan voorheen: 12 miljard euro eind augustus dit jaar, tegen slechts 9,6 miljard euro in augustus 2002. Dat is
98 dus een hele vooruitgang. Aangezien ik de gewoonte heb openlijk te zeggen wat ik denk en constateer, zeg ik er ook bij dat de afsluiting voor de eerste en oudste periode, die van 1994-1999, traag verloopt, te traag. Voor die periode hebben we te maken met een kredietoverschot. De lidstaten hebben hun dossiers te elfder ure ingediend, in januari, februari en vaak pas in maart. De uiterste termijn was gesteld op 31 maart. De verwerking van deze duizenden dossiers neemt helaas meer tijd in beslag dan we hadden voorzien. De afsluiting van programma's uit de periode 1994-1999 is echter van groot belang voor de nog uit te betalen bedragen, de zogeheten RAL. Ten tweede moeten we bekijken wat we in het licht van deze situatie kunnen en moeten doen. Mijnheer Pittella, dames en heren, het blijft mijn doel om deze nog betaalbaar te stellen bedragen eind 2003 tot een minimum te beperken. We blijven ons er alleszins voor inzetten om deze bedragen op twee manieren terug te brengen. Overigens heb ik u, mijnheer Pittella, en de Begrotingscommissie vandaag informatie verstrekt waaruit blijkt hoe groot de reductie is. Enerzijds moet dat gebeuren door vastleggingen te annuleren die niet behoeven te worden uitbetaald. Hiertoe wordt momenteel reeds gewerkt aan annulering van bepaalde kredieten. Anderzijds moeten betalingen daadwerkelijk en concreet worden uitgevoerd. Volstaat dit om alle beschikbare kredieten in de begroting van 2003 te gebruiken? Ik denk van niet. Daarom legt de Commissie binnenkort een gewijzigde begroting voor waarin een deel van deze kredieten komt te vervallen. Ik zal niet uitgebreid terugkomen op wat ik vorige maand in dit Huis al heb gezegd over de betalingskredieten voor 2004, maar zoals u weet gaan we uiterst voorzichtig te werk, gezien de ervaring van voorgaande jaren. Mochten de betalingskredieten ontoereikend blijken doordat de begroting voor de periode 2000-2006 sneller wordt uitgevoerd dan verwacht en er betalingen uit de periode 1994-1999 moeten worden verricht, dan zal de Commissie hieruit natuurlijk de nodige consequenties trekken. In het voorbijgaan heb ik gemerkt dat u zich zorgen maakt over een goede besteding van de kredieten in de nieuwe lidstaten voor de periode 2004-2006. Deze zorg deel ik volledig met u. Ik zou er in dit verband op willen wijzen dat een goede besteding afhankelijk is van een goede programmering. Voor een goede programmering kan alleen worden gezorgd als de begrotingsautoriteit akkoord gaat met de door ons gevraagde personeelsbezetting. Net als u, mijnheer Pittella, ben ik op een goede programmering gebrand, evenals op een goede besteding van de kredieten in de nieuwe lidstaten in 2004-2006. Het gaat om een heel korte periode van tweeëneenhalf jaar. Een paar dagen geleden heb ik met de ministers van Financiën van de tien toetredende landen en die van Bulgarije en Roemenië vergaderd. Gisteren zijn we in Rome opnieuw bijeengekomen met de ministers van de huidige lidstaten. Ik zal nog iets zeer belangrijks zeggen
21/10/2003 om te staven dat we op dezelfde lijn zitten. Ik denk dat de toetreding van deze landen, en daarmee het succes van de uitbreiding, op dit moment op wet- en regelgeving stoelt die altijd enigszins dwingend is. Maar voor de Europese bevolking zal het welslagen van de toetreding de eerste jaren zijn af te lezen van het welslagen van het cohesiebeleid, van het feit dat we in staat zullen zijn om samen met de autoriteiten van deze landen het beschikbare geld te besteden. En dat is niet niks, want we hebben het over 22 miljard euro in het kader van het cohesiebeleid. De derde vraag is: wat kunnen we gezamenlijk doen? Voor het moment moeten we informatie met elkaar blijven delen. We moeten er zelfs voor zorgen dat de informatiestroom beter verloopt. Mijnheer Pittella, ik ben een absoluut voorstander van de door u voorgestelde monitoring, ook al moeten we de details daarvan onderling nog nader bespreken. Verder ben ik voornemens transparantie te blijven betrachten. U zult dan ook een aantal keer per jaar op de hoogte worden gehouden van de ontwikkeling van drie aspecten: de prognose voor de toepassing van de n+2-regel, waaraan ik de komende periode wil vasthouden, de prognose voor de uitvoering door de lidstaten en tot slot de stand van de afsluiting van de programma's uit de periode 1994-1999. Ter afsluiting wil ik benadrukken hoe belangrijk deze samenwerking voor mij en de hele Commissie is. Zoals ik hiervoor al zei, zijn we bezig met de goedkeuring van het derde verslag over economische, sociale en territoriale cohesie, dat we vervolgens aan u zullen voorleggen. Dit ambitieuze beleid, dat we willen behouden maar wel in een nieuw jasje willen steken, kan natuurlijk alleen geloofwaardig zijn als de structuurfondsen en communautaire initiatieven correct ten uitvoer worden gelegd. Ook in dit Huis is daarop steeds gehamerd. In dat opzicht neem ik, mijnheer Pittella, uw onderscheid over tussen pathologische en fysiologische uit te betalen bedragen. Net als u maak ik me ernstige zorgen over de geloofwaardigheid, die grotendeels berust op ons vermogen om het beschikbare geld op te maken, om aan te tonen dat we het echt nodig hebben en te bewijzen dat het doeltreffend wordt ingezet. Om nog iets verder gaan in mijn antwoord, verder dan uw opmerkingen, die ik denkelijk grotendeels in de voorstellen voor een verordening zal verwerken, kan ik zeggen dat wij over het toekomstige cohesiebeleid het volgende idee hebben: voor doelstelling 1 en het Cohesiefonds moet dit beleid meer gericht zijn op convergentie en concurrentievermogen; voor doelstelling 2 en 3 moet het geheel gericht zijn op de ambities van Lissabon en Göteborg, dat wil zeggen, een meer kwalitatief en decentraal beleid voor de regio's die de kleinste ontwikkelingsachterstand vertonen. Mijnheer Pittella, uw idee dat de Commissie zich in de komende periode moet kunnen concentreren op de strategische doelstelling en dat de lidstaten en de regionale autoriteiten meer verantwoordelijkheid moeten
21/10/2003 dragen voor de invulling en uitvoering, neem ik mee. Zelf had ik dat ook in gedachten. Dit houdt onder meer in dat de financiële verantwoordelijkheid beter moet worden gedeeld. Op dit punt heeft u echter ook andere suggesties aangedragen, waarover wij ons in deze laatste weken ter voorbereiding van het derde cohesieverslag zullen buigen. 2-276
Pohjamo (ELDR), rapporteur voor advies van de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, mijn dank aan rapporteur Pittella voor zijn fundamentele werk over dit belangrijke onderwerp. Ik heb tot mijn vreugde geconstateerd dat in het verslag dezelfde lijn wordt gevolgd voor het probleem van de nog uit te betalen bedragen in het kader van de structuurfondsen als in de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme. Veel punten uit de verklaring van onze fractie zijn ook in het verslag opgenomen. Rapporteur Pittella heeft op verdienstelijke wijze rekening gehouden met de factoren die op het systeem van invloed zijn. Hij behandelt problematische kwesties op kritische wijze en draagt oplossingen aan voor de vertragingen. Naar mijn mening is de belangrijkste daarvan de vereenvoudiging en verduidelijking van het systeem. Er hebben zich zorgwekkend veel betalingen bij de structuurfondsen opgehoopt. De belangrijkste procedure voor het controleren van de ontwikkeling in de lopende periode is de n+2-regel. Voor de toepassing daarvan heeft de rapporteur een voldoende strikte en evenwichtige benadering geformuleerd. De n+2-regel wordt nu voor het eerst daadwerkelijk getest als eind dit jaar de betalingsaanvragen bij de Commissie bekend worden en wij het totale bedrag ervan zien. De controlesystemen van de Commissie en de rapportage aan het Parlement moeten verbeterd worden. Een probleem is dat de ramingen van de betalingsaanvragen van de lidstaten zo gebrekkig zijn. In dit gedecentraliseerd functionerende systeem hebben de lidstaten een zware verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van het geheel. In het regionaal beleid wordt het tijd over te stappen van het debat over de betalingen op een debat over de kwaliteit en de effectiviteit van de maatregelen. Er komt stof voor dit debat als wij de gegevens van de tussentijdse evaluaties krijgen. Bovenal moet het debat over de kwaliteit en de resultaten op regionaal niveau worden gevoerd in toezichtcomités. Meer resultaten en minder bureaucratie: dat is een goede richtsnoer voor een beter regionaal beleid. 2-277
Glase (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, eigenlijk was ik van plan om zeggen dat dit een onzinnige manier van werken is op een onmogelijk tijdstip. Toen zag ik al die jonge mensen die aandachtig en geconcentreerd luisterden, maar ze zijn intussen weer verdwenen. Ik hoop dat iemand ze heeft uitgelegd ...
99 (Interruptie) ... waarom er zo erg weinig collega's in de zaal zitten. En zo keer ik terug naar de vraag naar de zin van een debat op dit late tijdstip. Het handjevol leden hier in de zaal kent het standpunt van de anderen. We hebben daar lang en intensief over gediscussieerd tijdens de intensieve voorbereidende vergaderingen, we hebben van gedachten gewisseld. Het is niet fatsoenlijk om de rapporteur, die zo hard aan dit verslag heeft gewerkt, kort voor middernacht in een bijna lege zaal voor zijn zaak te laten pleiten. De Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en Europese democraten steunt het verslag-Pittella, en ik zou de rapporteur willen bedanken voor de goede samenwerking. We hebben gehoord waar het om gaat, daarom wil ik slechts op een paar punten ingaan. Is het niet ongepast dat de nationale ministers blij zijn als het Brusselse geld niet wordt opgevraagd? Het is voor hen misschien leuk wanneer een paar miljoen euro wordt teruggestort en voor allerlei andere doelen kan worden gebruikt, maar op die manier bereiken we de doelstellingen van de structuurfondsen niet, die voor de zwakste regio’s in Europese Unie in het leven zijn geroepen. Wanneer we het beheer van het geld analyseren moeten we kritisch vaststellen dat de bekende problemen van vroeger weer de kop opsteken. Sommige lidstaten hebben grote problemen met de nationale cofinanciering. Er zijn echter goede redenen waarom we aan dit principe willen vasthouden. Daarentegen moeten we bepaalde procedurele eisen laten vallen die veel te ingewikkeld, te zwaar of soms ook overbodig zijn. Strenge controles zijn nodig, maar die kunnen net zo goed of zelfs beter worden bereikt door vereenvoudiging en helderheid. Daar ligt een taak voor de Commissie en de lidstaten. De planning duurt veel te lang, en dat moet wel tot vertragingen leiden. De huidige onderbesteding is zorgwekkend, maar voor ingewijden zeker geen verrassing. Wanneer de Unie door de toetreding van tien landen is uitgebreid zal dat niet makkelijker worden. Daarom moeten we de coördinatie tussen de betrokken partijen vereenvoudigen, zodat we de Europese subsidies gericht en op een zinvolle wijze kunnen gebruiken. (Applaus) 2-278
Santos (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, ondanks de algemeen erkende deskundigheid van commissaris Barnier blijft de extreem lage uitvoeringsgraad van de structuurfondsen die gemeten wordt aan de hand van het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten een van de meest intrigerende verschijnselen van het Europees beleid. Dit is des te verwonderlijker omdat het structuurbeleid in de eerste plaats bedoeld is om de duurzame ontwikkeling van de Unie te bevorderen. Anderzijds leidt een op zich al groot en nog groeiend aantal uitstaande betalingen natuurlijk niet noodzakelijkerwijs tot de mislukking van alle einddoelstellingen van het cohesiebeleid. Het is overigens van wezenlijk belang dat die doelstellingen
100 verwezenlijkt worden - en liefst zo spoedig mogelijk -, zodat tenminste een groot deel van de nog betaalbaar te stellen bedragen niet zoek raakt in de papiermolen van de instellingen of verloren gaat ten gevolge van de politieke en administratieve onkunde van de regeringen van de lidstaten. De verantwoordelijkheid voor deze situatie kan en moet gedeeld worden door de twee betrokken beslissingsniveaus, zoals blijkt uit de ongelijke verdeling bij de uitvoering in zowel de verschillende landen van de Unie als de diverse structuurfondsen. Of het regionaal beleid en het beheer van de structuurfondsen doeltreffend kunnen worden gemaakt, hangt niet alleen af van het feit of op nationaal niveau de juiste politieke keuzes worden gemaakt, maar ook van de communautaire regelgeving en de afschaffing van nutteloze bureaucratische formaliteiten. Verder erkent de rapporteur de rol van de Commissie bij de invoering van vereenvoudigingsmaatregelen. Hij concludeert echter dat die maatregelen ontoereikend zijn en hij dringt - terecht - aan op een nieuwe evaluatie. Het cohesiebeleid is aan de orde van de dag. Uit het verslagSapir is gebleken dat het dringend aan herziening toe is. Het ligt uiteraard niet in mijn bedoeling om hier een politiek debat te openen. Ik wil u alleen maar even attenderen op de beste en snelste manier om beleidsacties te ondergraven. Het volstaat om alles zo ingewikkeld mogelijk te maken, zodat het beleid onuitvoerbaar wordt. Een sterke dosis bureaucratische rompslomp en administratieve regels kan in dit verband wonderen doen. Kortom, het is van wezenlijk belang dat de Commissie haar strategische functie bij de vaststelling van prioriteiten versterkt en benadrukt. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering en het beheer van de middelen moet echter voor het grootste deel aan de lidstaten worden overgelaten. Daarom ben ik bijzonder ingenomen met het uitermate opportune verslag van de heer Giovanni Pittella en onderschrijf ik de voorstellen van de rapporteur. 2-279
Markov (GUE/NGL). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Barnier, dames en heren, de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole en de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme houden zich regelmatig bezig met controle op de omzetting van de politieke keuzes in verband met het Europees regionaal en structuurbeleid en met de gevolgen daarvan voor de begroting. Ik volg dit proces al jaren, en een probleem deed zich telkens weer voor: de verschillende Europese programma’s worden heel aarzelend en te laat uitgevoerd, en dat kan heel concreet worden becijferd in de RAL. Dat heeft de heer Pittella in zijn uitstekende verslag precies aangetoond. Mijnheer Barnier, u heeft gezegd dat u verwacht dat de situatie in 2003 beter wordt. Dat klopt, in bepaalde opzichten is het beter geworden, maar ik wil er wel even op wijzen dat de RAL bij de doelstellingen 2 en 3 tot 20 september van dit jaar gestegen zijn. De onderbesteding bij INTERREG is
21/10/2003 rampzalig, en de bestedingsgraad bij doelstelling 2 onvoldoende. We hebben keer op keer dezelfde problemen. De Europese Commissie had in de agenda van Berlijn voor de periode 2000-2006 een hele serie veranderingen voorzien in de planning, het beheer en de uitvoering van allerlei programma’s, maar ik geloof dat we nu al kunnen vaststellen dat die veranderingen niet voldoende waren. De economische en sociale cohesie, een van de hoekstenen van het beleid van de Europese Unie, staat al in de EU van de vijftien onder zware druk, laat staan in de EU van de vijfentwintig. Waneer we deze uitdaging aannemen en het solidariteitsbeginsel willen handhaven moeten de bestaande regels op de helling. Ten eerste bevindt zich de economie van de meeste lidstaten in een crisis. Het Europese Stabiliteitspact eist begrotingsdiscipline van de lidstaten, maar dat maakt een anticyclisch beleid onmogelijk. De regeringen hebben minder speling voor het financieren van hun nationale ontwikkelingsprogramma’s. De lidstaten kunnen hun verplichtingen in verband met de cofinanciering niet meer nakomen. Daardoor wordt er al meer Europees geld niet uitgegeven. Kunnen we daaruit de conclusie trekken dat de lidstaten het geld niet meer nodig hebben? Nee! Daarom moeten we zorgen voor meer flexibiliteit in het Stabiliteitspact, zowel wat investeringen als de cofinanciering betreft. Ten tweede ben en blijf ik een voorstander van de n+2regel voor de huidige programmeringsperiode. Ik pleit echter voor een flexibelere toepassing, in uitzonderingsgevallen moet bijvoorbeeld n+3 mogelijk zijn, of het betalen van de middelen aan landen en regio’s die garanderen dat het geld op tijd en volgens de regels zal worden uitgegeven. De ministers van Financiën zouden zich niet mogen verheugen over het jaarlijkse douceurtje voor hun nationale begroting, alleen maar omdat EU-geld niet op tijd kon worden uitgegeven. Ten derde: we hebben regels voor het correcte maar tegelijkertijd flexibele gebruik van de financiële middelen en voor de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de controle daarop. Net als de rapporteur vind ik dat we de voorschriften daarvoor moeten vereenvoudigen. Ten vierde heb ik een wens aan het adres van de Commissie in verband met de tussentijdse evaluatie, ik hoop met name dat ze zal zorgen voor een gedetailleerde analyse per land, per regio en per programma, voorzover ze bijdragen tot de problemen van de RAL. De verkiezingen voor het Europees Parlement van 2004 staan voor de deur, en daarom moeten we de burgers bewijzen dat we het geld volgens de regels, efficiënt en gericht kunnen uitgeven. Anders verspelen we een deel van ons eigen bestaansrecht. 2-280
Van Dam (EDD). – Voorzitter, commissaris, het probleem van het steeds groter wordende stuwmeer van de nog uit te betalen bedragen in het kader van het
21/10/2003 structuurfondsenbeleid, lijkt inmiddels persistent geworden. De omvang van het stuwmeer is maar liefst 92 miljard euro en benadert dus de omvang van een volle jaarbegroting van de Europese Unie. De n+2-regel is een eerste noodzakelijke maatregel om het hoge peil van dit stuwmeer te laten zakken. Maar het gaat er natuurlijk uiteindelijk om dat het structuurfondsenbeleid beter aan zijn doelstellingen moet beantwoorden. In het licht van de komende uitbreiding wordt deze vraag nog klemmender. De Europese Commissie heeft een aantal voorstellen gedaan die de problematische uitvoering en de effectiviteit van het beleid moeten verbeteren. Vermindering van de complexiteit en verkorting van de ellenlange besluitvormingsprocedures lijkt een allereerste vereiste. Ook verduidelijking van de regels en verbetering van de coördinatie zullen positieve effecten hebben. Maar dan hebben we een aantal fundamentele problemen nog steeds niet aangepakt. Ik noem het feit dat een belangrijk deel van de steun tóch terechtkomt in relatief rijke regio's. De situatie in Italië is daarvan een heel duidelijk bewijs. Het zuiden blijft straatarm, het noorden is steenrijk. En dat terwijl het BBP van Italië als geheel rond het EU-gemiddelde ligt. Het Centraal Planbureau in Nederland heeft in 2002 een onderzoek gepresenteerd waarin de mogelijke oorzaken voor de ineffectiviteit van structuurfondsenbeleid worden opgespoord. Kort samengevat komen de onderzoekers tot de conclusie dat het structuurfondsenbeleid pas effectief kan zijn als voldaan is aan de volgende vier voorwaarden. Ten eerste een goede institutionele kwaliteit. Ten tweede een lage inflatie. Ten derde een transparant en betrouwbaar overheidsbeleid. En ten vierde een lage corruptiegraad. Het is spijtig te zeggen, maar frappant genoeg scoren de vier grootste ontvangers van gelden uit de structuurfondsen heel slecht op bovengenoemde criteria. Er zal dus in de eerste plaats nadruk moeten worden gelegd op het verbeteren van de institutionele kwaliteit in deze landen. En dat geldt mutatis mutandis ook voor de toekomstige lidstaten van de EU. Zo niet, dan blijft het dweilen met de kraan open en dreigt een hernieuwde aanwas van het stuwmeer vanaf mei 2004. Er moet meer coherentie komen in het Europees beleid dat zich richt op het bevorderen van de economische groei in arme regio's en het reduceren van welvaartsverschillen. Onze suggestie is dan ook dat het structuurfondsenbeleid zich concentreert op de doelstelling 1, waarvoor alleen de armste regio's in aanmerking komen. Andere vormen van structuurbeleid, vooral die welke ten gunste komen aan relatief rijke regio's, blijken te vaak de arbeidsmobiliteit te frustreren of tot concurrentievervalsing te leiden. Ook gebeurt het te vaak dat nationale of regionale autoriteiten de minst effectieve projecten in aanmerking laten komen voor Europese steun. En er moet een eind komen aan de
101 “recycling” oftewel het rondpompen van Europees geld tussen de rijke lidstaten. Voorzitter, de Europese Commissie heeft met haar voorstellen een aanzet gegeven tot verbetering. Maar we hebben een grondige hervorming nodig, zodat de armere regio's er daadwerkelijk beter van worden. Het bijkomend voordeel is dat meer coherentie en grotere duidelijkheid in het beleid een efficiëntere controle op de uitgaven mogelijk maken. En tenslotte zullen de lidstaten ook een betrouwbare raming kunnen indienen voorafgaand aan de totstandkoming van de begroting. Want het stuwmeer van betalingskredieten ontstaat vooral door de te hoge omvang van de vastleggingskredieten. En als je dit stuwmeer niet meer wil, moet je het probleem aanpakken bij de bron! 2-281
Piscarreta (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, niemand durft in twijfel te trekken dat de structuurfondsen op beslissende wijze hebben bijgedragen aan de vermindering van de ongelijkheden op het stuk van de regionale ontwikkeling en dat overigens nog steeds doen. Ik stel dan ook met bezorgdheid vast dat de nog betaalbaar te stellen vastleggingen maar liefst 91,6 miljard euro bedragen. Dat is evenveel als de jaarlijkse begroting van de Europese Unie. Na afloop van de termijn voor de programmeringsperiode 1994-1999 waren er alleen al in het kader van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) nog zo'n 300 programma's waarvoor de uiteindelijke betalingsaanvraag niet was ontvangen. Dat is bij het waanzinnige af. De gedachte dat Portugal een van de lidstaten is die de fondsen het best uitvoert, is mijn enige troost. Zo blijkt uit het tweede communautair bestek (CB II), dat pas nu volledig klaar is, dat Portugal zich kan beroemen op voorbeeldige uitvoeringspercentages: 99,6 procent voor het EFRO, 98,3 procent voor het ESF, 100 procent voor het EOGFL en 90 procent voor het FIOV. Over het geheel genomen behaalt Portugal een uitvoeringsniveau van 94,2 procent. Dat is beduidend meer dan zijn Europese partners. Ook het derde communautair bestek (CB III), dat betrekking heeft op de periode 2000-2006, bezorgt de Europese Unie hoofdbrekens. Uit de tussentijdse evaluaties valt echter af te leiden dat de Portugese waarden opnieuw in de goede richting gaan. De oorzaken van de onderbesteding zijn bekend: lange en complexe programmeringsprocedures, weinig betrouwbare betalingsramingen en overlapping van programmeringsperioden. De omvang van de uitstaande betalingen heeft de Raad ertoe gebracht een reeks voorstellen uit te werken die naar mijn mening niet ambitieus genoeg zijn. Ik ben ervan overtuigd dat de voorgestelde maatregelen niet het gewenste effect zullen sorteren en in sommige gevallen zelfs contraproductief zullen zijn. Het is van wezenlijk belang dat de Commissie verantwoordelijk wordt gesteld voor de vaststelling van de ontwikkelingsprioriteiten, de
102 conformiteit van de acties met deze prioriteiten en het toezicht op de tenuitvoerlegging, maar dat de lidstaten de verantwoordelijkheid dragen voor de uitvoering en het beheer van de structuurmaatregelen. Bovendien doet deze onderbesteding van de structuurfondsen afbreuk aan het beeld dat de burgers van de Europese Unie hebben. Tenslotte hoop ik, als Portugees uit de Algarve, dat mijn regio in het volgende communautair bestek (CB IV) voor de periode 2007-2013 nog steeds in aanmerking zal komen voor steun uit de structuurfondsen, ook in de context van een uitgebreid Europa. Zo niet, dan zal er een andere rechtvaardige oplossing moeten worden gevonden ter ondersteuning van de convergentie-inspanningen van de regio’s die ten gevolge van het statistisch effect van de toetreding van armere landen uit de boot zullen vallen. 2-282
Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, ook ik betreur het ten zeerste dat de onderbesteding van de kredieten voor de structuurfondsen bijna 22 miljard euro bedraagt. Nog zorgwekkender is dat de uitstaande betalingen voor de periode 2000-2006 reeds zijn opgelopen tot meer dan 76 miljard euro en wellicht zullen worden ingetrokken op grond van de n+2-regel. Dat is een slechte zaak, met name vanwege het hoge werkloosheidscijfer en het hoge armoedepercentage waarmee sommige landen van de Unie, zoals Portugal, worden geconfronteerd. De kredieten zijn onontbeerlijk om de sociale voorzieningen en de infrastructuur te verbeteren en tot sociale integratie te komen. Economische en sociale cohesie is een van de hoofddoelstellingen van de Europese Unie. De structuurfondsen spelen een fundamentele rol bij de totstandkoming van reële convergentie en zij dragen op beslissende wijze bij aan de herverdeling van de communautaire begroting. Onderbesteding vormt een bedreiging voor de verwezenlijking van de voornoemde doelstelling. Bovendien bestaat de kans dat de bestaande regionale ongelijkheden hierdoor nog zullen worden versterkt. Daarom is het van wezenlijk belang dat de oorzaken van deze situatie worden weggenomen. Enerzijds moeten er maatregelen worden genomen om de administratieve formaliteiten te vereenvoudigen en te decentraliseren en anderzijds moet er paal en perk worden gesteld aan de huidige begrotingsbeperkingen. Er dringt zich met andere woorden een herziening van het Stabiliteitspact op. Daarbij mogen wij niet vergeten dat de structuurfondsen des te belangrijker zijn met het oog op de uitbreiding van de Europese Unie. Samengevat, de voornoemde procedures moeten herzien worden zodat de kredieten voor het economisch en sociaal cohesiebeleid integraal en op doeltreffende wijze kunnen worden gebruikt. 2-283
Barnier, Commissie. - (FR) Mijn excuses dat ik opnieuw om uw aandacht vraag, maar ik hecht veel belang aan dit debat. Veel opmerkingen verdienen niet alleen onze aandacht, maar ook een reactie van onze
21/10/2003 kant. Net als de heer Pittella hebben de heren Pohjamo en Van Dam erop gewezen dat deze nieuwe n+2-regel voor het programma 2000-2006 goed moet worden gebruikt. We hebben eind 2002 geconstateerd dat er door de regel geen aanzienlijke vastleggingen waren vervallen. Eind 2003 wordt het uur van de waarheid. Veel regionale programma's zijn namelijk in 2001 opgezet. Ik denk dat we baat hebben bij deze regel. Hij maakt een goed beheer mogelijk. Ik ben net als de heer Pohjamo van mening dat de sleutel grotendeels ligt in een betere planning door de lidstaten. U heeft hierop uitdrukkelijk gewezen. Volgens mevrouw Glase zijn de procedures te complex. Ik speel daar natuurlijk een rol in, maar ik moet er tegen u en de heer Markov ook bij zeggen dat ik niet om deze procedures heen kan. Zij liggen immers verankerd in de regelgeving, die zoals u welbekend is, in het kader van Berlijn 2000-2006 is vastgesteld. Ik heb geprobeerd de flexibiliteit van deze regelgeving zoveel mogelijk te benutten en ben daar tot op zekere hoogte ook in geslaagd. Vorig jaar bent u van een aantal versoepelde regels op de hoogte gesteld toen ik deze tijdens een ministersvergadering had voorgesteld. Deze maatregelen ter vereenvoudiging en versoepeling beginnen al vruchten af te werpen. Niettemin kan ik de regels van Berlijn niet volledig links laten liggen. Ik geef toe dat ze complex zijn. Ik denk dan ook dat we deze regels kunnen vereenvoudigen. Mevrouw Glase wees er tevens op dat de planning te veel tijd in beslag neemt. Willen we in de komende periode niet in dezelfde valkuil stappen, dan moet hieraan minder tijd worden besteed. Ik kan mij daarin vinden. Toen ik eind 1999 Europees commissaris werd, was ik verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van deze nieuwe periode. Wat heb ik zo'n twee jaar lang gedaan? Ik heb met de regio's en lidstaten rond de tafel gezeten en aan de planning gewerkt. In de eerste twee jaar van het programma, 2000 en 2001, hebben we geen geld besteed en geen projecten opgezet. We hebben in die periode over de programma's onderhandeld. De reden waarom ik het debat over de toekomstige periode vervroegd heb en waarom de Commissie eind 2003 haar richtsnoeren en het nieuwe cohesiebeleid alsmede de ontwerpverordening voor 2004 presenteert, is om het hele proces in een stroomversnelling te laten komen. Als ook de regeringen, de Raad en het Parlement zich vroeg over de toekomstige agenda, de financiële vooruitzichten en het beleid uitspreken, kunnen we het laatste jaar van de periode 2000-2006, dat wil zeggen het jaar 2006, gebruiken voor overleg. Zo hoeven we dat niet uit te stellen tot het begin van de daaropvolgende periode. Wat ik hoop, nogmaals uiterst voorzichtig, en waarnaar ik toewerk, mijnheer Pittella, dames en heren, is op tijd een helder beeld te krijgen van de beschikbare bedragen, het nieuwe cohesiebeleid en de nieuwe regelgeving. Zo kunnen we ons in 2006 volledig toeleggen op overleg over toekomstige programma's en projecten en hiervoor meteen bij het ingaan van de nieuwe periode het
21/10/2003 startschot geven in plaats van twee jaar later. Dat heb ik voor ogen. De heren Dos Santos en Markov zijn ingegaan op de nog uit te betalen bedragen. Aan de heer Dos Santos zeg ik dat ik de cijfers van de heer Pittella niet heb willen wegwuiven. Ik ken ze namelijk maar al te goed. Wat ik heb geprobeerd, is deze cijfers objectief te verklaren, want er zijn wel degelijk verklaringen voor. Tegelijkertijd hebben mijn medewerkers en ik ons ervoor ingespannen om deze bedragen geleidelijk aan terug te brengen. Voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling moest over de periode 19941999 aan het einde van 2002 bijvoorbeeld nog 7 miljard euro worden uitbetaald. Eind 2003 gaat het waarschijnlijk om 3,8 miljard euro. Dat is dus bijna een halvering. Mijnheer Markov, een van uw opmerkingen wekte mijn verbazing. U suggereerde een eventuele versoepeling van de n+2-regel door een n+3-regel te hanteren. Als we die weg inslaan, ligt het gevaar op de loer dat de problemen alleen maar erger worden en de nog uit te betalen bedragen juist oplopen. Ja, mijnheer Van Dam, ik ben bezig de regelgeving voor de volgende periode te vereenvoudigen. Ik wil het aantal instrumenten en programmeringsbesluiten terugdringen. Waarschijnlijk ga ik voorstellen de indeling in zones voor doelstelling 2 op te heffen. Ik wil de aandacht op een beperkt aantal prioriteiten en op de projecten richten. Verder moet er meer flexibiliteit komen en moet het mogelijk worden middelen tijdens een bepaalde periode opnieuw toe te wijzen. Deze ideeën ter vereenvoudiging werken wij momenteel uit. Mijnheer Van Dam, ik deel uw visie over de resultaten van het structuurfondsenbeleid niet. Ik denk niet dat er, zonder meer en zo snel als u heeft gedaan, kan worden gesteld dat er in bepaalde regio's sprake is van wanbeheer. Ik ken gevallen van wanbeheer in landen die allang lid van de Europese Unie zijn en niet alleen maar in de nieuwe zuidelijke landen. Ik denk niet dat we bepaalde landen met de vinger kunnen nawijzen. Overigens constateer ik dat daar door de bank genomen wordt gewerkt aan verbetering van het beheer en de controle en aan administratieve modernisering, ook al verloopt dat soms traag. U heeft mij gevraagd het beleid in de toekomst te concentreren op doelstelling 1, op de armste en meest achtergestelde regio's. Wij zullen dat ook voorstellen, maar ik ben niet voornemens om alle Europese maatregelen in de andere regio's stop te zetten. In de huidige lidstaten van de Unie, soms zelfs in ontwikkelde regio's, doen zich ernstige problemen voor die te maken hebben met verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar lagelonenlanden, herstructureringen, armoede, extreme armoede in de steden en leegloop van bepaalde plattelandsgebieden. In mijn ogen mag Europa, mag de Europese Unie de ogen niet sluiten voor deze problemen in de huidige vijftien lidstaten. Want als de Unie zich onverschillig opstelt, als alle begrotingsmiddelen
103 worden ingezet voor de toetredende landen en een paar zuidelijke regio's, moeten we niet raar opkijken als de burgers zich op hun beurt onverschillig zullen opstellen tegenover de Europese Unie. Waar ik met de hervorming van de structuurfondsen in de komende periode heen wil, is het beleid te concentreren, in dienst te stellen van de belangrijke solidariteitsdoelstellingen en van de agenda's van Lissabon en Göteborg. De regio's moeten geen toeschouwers blijven, maar de doelstellingen ook echt mee aansturen. In ieder geval, mijnheer Van Dam, sta ik pal achter een echte hervorming, in een aantal gevallen zelfs achter een radicale hervorming. Ik zal nooit meegaan met het idee om het cohesiebeleid weer te nationaliseren. De heer Piscarreta heeft net als de heer Pittella geopperd om het beheer in grotere mate over te laten aan de lidstaten. Ik ben zeker bereid om een decentraal beheer ver door te voeren, maar dat betekent natuurlijk wel dat de financiële verantwoordelijkheid eerst beter moet worden gedeeld. Zolang de Europese Commissie vrijwel als enige verantwoording is verschuldigd aan u, de begrotingsautoriteit, en aan de Rekenkamer, moet ik controles uitvoeren en ervoor zorgen dat de controlesystemen correct en operationeel zijn. Met wat er in de nieuwe Europese Grondwet wordt vastgelegd komt een betere verdeling van de verantwoordelijkheden, en daarmee meer decentralisatie, dichterbij. Dit was in vogelvlucht mijn antwoord. Aan de heer Pittella en u allen wil ik nog zeggen dat ik bereid blijf in uw commissies en de plenaire vergadering al uw vragen te beantwoorden en deze dialoog voort te zetten. Daar hebben we namelijk baat bij. Veel suggesties uit het verslag van de heer Pittella zullen worden verwerkt in de voorstellen die de Commissie in het derde cohesieverslag op tafel zal leggen, met name over het beheer van de toekomstige periode van het cohesiebeleid. 2-284
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 2-285
Zoetstoffen in levensmiddelen 2-286
De Voorzitter. − Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A5-0345/2003), namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 94/35/EG inzake zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt (9714/1/2003 - C5-0299/2003 - 2002/0152(COD)) (Rapporteur: mevrouw Ferreira). 2-287
104 Ferreira (PSE), rapporteur. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte vertegenwoordigers van de Raad, dames en heren, allereerst wil ik mijn collega's en het secretariaat van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, evenals de bevoegde ambtenaren van het met dit dossier belaste Directoraat-generaal danken voor de goede samenwerking. De tekst waarover morgen zal worden gestemd, is namelijk tot stand gekomen dankzij de nauwe samenwerking met de diverse fracties en de vertegenwoordigers van de Commissie en de Raad. We kunnen tevreden zijn over dit verslag waarin consumentenbescherming centraal staat, een thema waaraan wij allen grote waarde hechten. Zo spelen wij in op de behoeften van Europese burgers op het gebied van consumentenbescherming door het cyclamaatgehalte in dranken naar aanleiding van een beoordeling van het Wetenschappelijk Comité drastisch terug te dringen. Ook het besluit van de Commissie om alle zoetstoffen binnenkort opnieuw te beoordelen ligt in de lijn van onze doelstellingen. We weten immers dat er op dit terrein consequente statistische gegevens nodig zijn en dat we onze standpunten regelmatig moeten herzien in het licht van nieuwe feiten en cijfers. Ik begrijp dat mijn collega's van de groene fractie graag het accent willen leggen op aspartaam. Houden we echter recente beoordelingen terzake in zowel Frankrijk als het Verenigd Koninkrijk voor ogen, dan kunnen we concluderen dat aspartaam wellicht niet apart hoeft te worden behandeld. Bovendien weten we dat een herbeoordeling van aspartaam in een breder kader reeds op stapel staat. Toch moeten we vaststellen dat ook wij onze zwakke punten hebben. Zo hebben we geen overeenstemming weten te bereiken over de definitie van banketbakkerswaren, wat betekent dat er nog werk aan de winkel is en er over etikettering in de toekomst wetgeving moet worden opgesteld. Uit dit onderdeel van het verslag wordt ook duidelijk welke plaats we zoetstoffen in voeding willen laten innemen. Zoetstoffen zijn onmisbaar bij de behandeling van bepaalde aandoeningen. Zo heb ik veel brieven ontvangen van personen die aan diabetes of andere ziektes lijden. Zij vertelden me hoe blij ze waren dat ze hun voeding kunnen variëren dankzij een toenemend aantal producten waarin zoetstoffen zijn verwerkt. Dergelijke producten zullen steeds meer door Europeanen worden geconsumeerd, zoals blijkt uit de vele alarmerende rapporten waarin wordt geconstateerd dat het aantal mensen met overgewicht almaar toeneemt. Niettemin ligt de oplossing van dit ernstige volksgezondheidsprobleem niet in zoetstoffen, maar in ziektepreventie. In een aantal studies is bijvoorbeeld naar voren gekomen dat de zoetkracht van zoetstoffen leidt tot voedingsgewoonten waarbij mensen juist nog meer suiker of gezoete producten tot zich gaan nemen.
21/10/2003 We beseffen allemaal dat er steeds meer en steeds zoetere producten voor kinderen op de markt komen, wat absoluut een rol speelt bij dit volksgezondheidsprobleem. Ik denk daarmee geen zijweg in te slaan, want alle producten die suiker bevatten, of dat nu zoetstoffen zijn of niet, vertonen onderlinge samenhang. Ik weet dat mijnheer de commissaris uiterst gevoelig is voor dit volksgezondheidsprobleem. Wij willen hem dan ook op het hart drukken dat er haast geboden is bij dit dossier. Tot slot wil ik zeggen dat zoetstoffen ook zinvol zijn. Daarom staan wij in deze regelgeving de introductie van twee nieuwe producten toe. We moeten er in de toekomst echter voor zorgen dat een steeds kleiner aantal Europese burgers deze stoffen echt nodig heeft. 2-288
Byrne, Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wilde ik het Europees Parlement bedanken voor de goede samenwerking met betrekking tot dit voorstel. Vooral hulde aan de rapporteur, mevrouw Ferreira, voor haar werk aan dit dossier. Er zijn vier amendementen op het gemeenschappelijk standpunt ingediend. Het eerste amendement schrapt comitologie voor beslissingen over de vraag of een stof als zoetstof wordt aangemerkt of niet. De Commissie deed dit voorstel omdat een dergelijke beslissing van technische aard is en reeds onder comitologie kan worden genomen voor alle andere additieven van levensmiddelen, overeenkomstig de geldende wetgeving. De Commissie zou blij zijn geweest met een formeel instrument dat bepaalde stoffen onder de wetgeving voor additieven van levensmiddelen zou laten vallen. Dat zou in het belang zijn van de consumentenbescherming. De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid heeft dit afgewezen. Maar uw rapporteur wees erop dat het voorstel van de Commissie zou moeten worden heroverwogen wanneer de kaderwetgeving aangaande additieven voor levensmiddelen openstaat voor amendering. Verder heeft de commissie ermee ingestemd comitologie toe te kennen bij het bepalen of een zoetstof wordt gebruikt in overeenstemming met de goede productiepraktijk, zoals voorgesteld door de Raad. Bij wijze van compromis kan de Commissie dit amendement aanvaarden en zal zij het, zoals uw rapporteur al voorstelde, opnieuw ter tafel brengen in het kader van de amendering van de kaderwetgeving aangaande additieven voor levensmiddelen. Het tweede amendement vereist dat de Commissie een voortgangsverslag uitbrengt over de herevaluatie van de additieven in het algemeen en de twee onlangs goedgekeurde zoetstoffen in het bijzonder. Een soortgelijk amendement is al aanvaard inzake de amendering van een andere richtlijn over additieven van
21/10/2003 levensmiddelen. Daarom kan de Commissie dit amendement, omwille van de consistentie, aanvaarden. Het derde amendement betreft de omzetting van de richtlijn. Het introduceert een clausule voor het opmaken van voorraden producten die niet langer in overeenstemming zijn met de richtlijn. Hiervoor is een termijn bepaald van 24 maanden vanaf de inwerkingtreding van de richtlijn. De Commissie vindt een dergelijke clausule billijk, maar vindt het goed dat er een tijdslimiet aan verbonden is. Deze tijdslimiet creëert rechtszekerheid en helpt bij de handhaving van een dergelijke clausule. Het vierde en laatste amendement vraagt om heroverweging van de goedkeuring van twee zoetstoffen – aspartaam en stevioside. De Commissie kan dit amendement om de volgende redenen niet aanvaarden. Op verzoek van de Commissie is aspartaam opnieuw onderzocht door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding, in samenwerking met de Britse en Franse autoriteiten op het gebied van voedselveiligheid. Hiertoe hebben wetenschappers alle wetenschappelijke literatuur van na de vorige beoordeling van aspartaam bestudeerd. Het ging om ongeveer vijftig artikelen. De hierop gebaseerde beoordeling, die in december vorig jaar werd aanvaard, bevestigde nog eens dat aspartaam volkomen veilig is en dat het gebruik van deze zoetstof ver onder de aanvaardbare dagelijkse hoeveelheid blijft. Wat betreft etikettering is het zo dat de aanwezigheid van aspartaam in een voedingsmiddel op het etiket vermeld moet staan, zoals dat voor elk additief geldt. Bovendien moet het etiket van een voedingsmiddel dat aspartaam bevat voorzien zijn van een waarschuwing ten behoeve van consumenten die deze stof niet verdragen als gevolg van bepaalde stofwisselingsziekten. De Commissie acht het daarom niet juist om deze zoetstof opnieuw aan een herevaluatie te onderwerpen of de regels voor etikettering te veranderen. Dan rest ons nog stevia en de zoetstof die uit deze plant wordt gewonnen. Ook deze is door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding uitgebreid onderzocht. Het Comité heeft ernstige twijfels over de veiligheid van stevioside en acht deze stof niet geschikt voor toepassing in voedingsmiddelen. De Commissie heeft deze zoetstof dan ook nooit ter goedkeuring voorgedragen. De Commissie heeft geen nieuwe wetenschappelijke gegevens ontvangen die een herevaluatie van stevioside zouden rechtvaardigen. Samenvattend kan de Commissie de amendementen 1, 2 en 3 aanvaarden, maar niet amendement 4. 2-289
Oomen-Ruijten (PPE-DE). – Voorzitter, laat mij beginnen met absoluut oprecht mevrouw Ferreira te danken voor de goede samenwerking. We hebben dit dossier doorlopen en dat is op een voortreffelijke manier gegaan. Er is een evenwichtig compromis bereikt met de Raad en dat compromis wordt, als het goed is, morgen aangenomen. Dus, daarvoor alle dank.
105 Voorzitter, over de behandeling van dit eigenlijk kleine wetsvoorstel wil ik een drietal opmerkingen maken. Het zijn opmerkingen die we ook in de toekomst in acht moeten nemen. Wat mij ergert, is dat we soms hier de neiging hebben om op grond van politieke uitspraken, politieke gevoelens, zaken die wetenschappelijk zijn bewezen, te verdraaien. Mijnheer de Voorzitter, dat doet het Parlement. Dat ergert me. Maar, en dat zeg ik ook tegen mijnheer de commissaris, want ik heb daarover ook een aanvaring gehad met uw ambtenaren, ook de Europese Commissie gaat op dat punt niet geheel vrijuit. Het was toch een beetje: zoals de politieke wind waait, waait mijn jasje. Ik vind, Voorzitter, dat we ons als Parlement moeten bezig houden met datgene wat de onafhankelijke wetenschap ons heeft aangegeven en niet wat we politiek aardig vinden of niet. Voorzitter, dat was de eerste opmerking. De tweede opmerking, die is misschien ook niet zo vriendelijk en die is gericht tegen de Duitse, de Oostenrijkse bakkers en de Italiaans pasteibakkers. Ze hebben ons de discussie erg moeilijk gemaakt omdat ze dachten dat we hun producten over het hoofd zouden zien. Voorzitter, vorige week donderdag heb ik ze opgebeld en ik heb gevraagd of ze het originele Commissiedocument hadden gelezen. Als ze dat gelezen hadden, dan zouden ze gezien hebben dat er al een aparte categorie was voor de energy reduced producten. Voorzitter, ze hebben ons het leven erg lastig gemaakt op dat punt. Heel veel discussie was uiteindelijk overbodig. Tot slot, Voorzitter, wil ik een opmerking maken over amendement 4 van de heer Lannoye. In dit amendement wordt onder meer gevraagd om een verslag over de herbeoordeling van de vergunning voor aspartaam. Ik vind dat volstrekt overbodig omdat in compromisamendement 2 alles over dit onderwerp voldoende is behandeld. Bovendien is die zoetstof - en de commissaris heeft het net nog een keer gezegd - in december zeer uitvoerig geëvalueerd. Voorzitter, dat betekent dan ook dat we ons aan die resultaten zouden moeten houden. Ik begrijp dan ook niet dat een Parlement dan komt aandraven met de veiligheid van een andere zoetstof, stevia, - ook dat heeft de commissaris net aangeroerd waarvan wetenschappelijke bewijzen ons eigenlijk het tegendeel aantonen van wat in het amendement wordt beweerd. Dus, Voorzitter, ook op dat punt, laten we ons ook in de toekomst alstublieft leiden door onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek en laten we wat minder kijken naar de politieke waan van de dag omdat ik denk dat we dan tot de beste wetgeving komen. Ik dank nogmaals de rapporteur. 2-290
Whitehead (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verheugd over de wijze waarop dit debat is gevoerd. Het toont aan dat zoetstoffen, in ieder geval in deze discussie, ook daadwerkelijk voor een zoete inval kunnen zorgen!
106 De rapporteur heeft het debat vlekkeloos langs de valkuilen gestuurd die je bij zo’n relatief klein onderwerp dikwijls tegenkomt. Het probleem is vaak dat dit soort kwesties uitgroeien tot het juridische equivalent van de vleesetende plant. Je draait er wat omheen, maar plotseling wordt je erin vastgezogen en zit je met de gebakken peren. Ik vind dat de Commissie de juiste drie amendementen heeft aanvaard. Het is heel goed dat we een herzieningstermijn hebben gekregen, dat we de problemen die we zagen aankomen rond comitologie hebben kunnen vermijden en dat we, zoals mevrouw Oomen-Ruijten al zei, de beoordeling van de wetenschappelijke comités hebben onderschreven en niet onnodig aangevochten. Het amendement van de heer Lannoye ging mijns inziens juist wel te ver die laatste richting op. Het is niet onze taak om steeds na een wetenschappelijke beoordeling te zeggen dat die niet afdoende is en onmiddellijk om een nieuwe beoordeling te vragen. Op die manier ondergraaf je het werk van de wetenschappelijke comités en creëer je een klimaat van wantrouwen. Dan kom je uit op een onbevredigend voorstel. Ik ben dan ook blij met de gekozen richting. Het doet mij ook genoegen dat we de toegestane hoeveelheden cyclamaat hebben teruggebracht op grond van onze bezorgdheid over de exploitatie van kinderen en vanwege de vele zoetigheid die zij nu al consumeren. Tot slot wil ik de Commissie nog zeggen dat dit Parlement een vrolijker en wijzer plaats zou zijn als we dit soort kleine maar belangrijke onderwerpen onder alle omstandigheden serieus behandelen, maar dan zonder de hysterie die we soms aan beide kanten van de tafel aantreffen. 2-291
Ries (ELDR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, aan mij de beurt om namens de Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij onze rapporteur, mevrouw Ferreira, te complimenteren met haar uitstekende werk en de uitstekende samenwerking bij dit dossier. Het zij gezegd dat het om een technisch onderwerp gaat dat de burgers niet zo veel zegt, maar dat consumenten toch in hoge mate zou moeten interesseren, in ieder geval degenen die willen afrekenen met suikers en calorieën, evenals met tandbederf bij met name kinderen. De twee nieuwe zoetstoffen waarvoor wij in de hele Unie groen licht willen geven, sucralose en aspartaam/acesulfaamzout, bieden goede perspectieven. Deze stoffen hebben drie kenmerken met elkaar gemeen. Ten eerste zijn ze absoluut veilig. Zoals reeds is gezegd is meermalen bevestigd dat ze geen schadelijke effecten hebben. Ten tweede zijn ze gemakkelijker in het gebruik: ze zijn beter oplosbaar en beter bestand tegen hogere temperaturen. Ten derde hebben ze een veel grotere zoetkracht dan gewone suiker.
21/10/2003 Beide stoffen kunnen dan ook van pas komen voor de dagelijkse voeding, in het bijzonder die van diabetici en mensen die kampen met overgewicht. Een Deense studie heeft aangetoond dat een overmatige consumptie van cyclamaat schadelijk kan zijn voor zwakke personen, zwangere vrouwen en kinderen onder de drie jaar. Het is dus een goede zaak dat de maximale gebruiksdosis voor cyclamaat is verlaagd. Wat de drie amendementen betreft die in de commissie zijn aangenomen, hebben we weliswaar water bij de wijn moeten doen maar zijn we toch tevreden over het compromis dat de drie instellingen hebben bereikt. Daarmee hebben we de bemiddelingsprocedure weten te voorkomen. Daarentegen zal de Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij, net als bij de eerste lezing, niet stemmen voor amendement 4 van de Groenen, waarin zij vragen de toestemming voor aspartaam opnieuw te beoordelen. Wij hebben vertrouwen in de adviezen van het Europees Wetenschappelijk Comité, een geheel onafhankelijk orgaan, en in de adviezen die door diverse nationale autoriteiten zijn uitgebracht. Daarin wordt namelijk keer op keer bevestigd dat deze zoetstof onschadelijk is. Aangezien in een aantal publicaties niettemin problemen worden gemeld die het gevolg zijn van een overmatige aspartaamconsumptie willen wij waakzaamheid betrachten. Onze rapporteur heeft erop gewezen hoe we dat kunnen doen. Verder stel ik met genoegen vast dat etikettering voor aspartaam-/acesulfaamzout in het gemeenschappelijk standpunt verplicht wordt gesteld. Daarmee is gehoor gegeven aan de bezorgdheid die sommigen van ons hierover bij de eerste lezing hadden geuit. Ter afsluiting zou ik er in navolging van mevrouw Ferreira op willen wijzen dat dit debat in bepaald opzicht lacunes vertoont. Want aan de prangende vraag wat het belang van deze synthetische suikers is, wordt onterecht voorbijgegaan. Zijn ze echt wel zo waardevol voor ons, zijn ze echt ongevaarlijk voor de gezondheid, in brede zin en op lange termijn, en leveren ze daadwerkelijk een bijdrage aan de strijd tegen zwaarlijvigheid? Of houden ze juist de zin in natuurlijke dan wel synthetische suikers in stand? Deze kwesties zijn slechts deels aangepakt. Niettemin wil ik er tot slot nogmaals op wijzen dat de liberale fractie uiterst ingenomen is met de resultaten van de kwesties die op tafel lagen. 2-292
Fiebiger (GUE/NGL). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dit debat in tweede lezing over de richtlijn inzake zoetstoffen is een voorbeeld van een ontwikkeling die ik met grote bezorgdheid en groeiende irritatie volg. De Commissie vindt deze wijziging nodig vanwege de aanpassing aan de nieuwe technische en wetenschappelijke kennis. Ik ben ook voor vooruitgang in de wetenschap, maar niet alles wat als iets nieuws
21/10/2003 wordt gepresenteerd is ook werkelijk in het belang van de consumenten. Ik vraag me af waar het toe leidt wanneer de levensmiddelenindustrie de procédés werkelijk op de spits drijft en levensmiddelen produceert op basis van een vergaande veredeling van plantaardige en dierlijke grondstoffen en van duizenden synthetische smaakstoffen. De farmacie, de chemie en de biotechnologie hebben de productie van onze alledaagse levensmiddelen overgenomen. Daar kan en wil ik niet mee leren leven, maar blijkbaar valt daar geld mee te verdienen. Juist daarom moeten we in het belang van de volksgezondheid richtlijnen vastleggen met grenswaarden die een wetenschappelijke basis hebben. De levensmiddelen worden echter in al maar meer stappen verwerkt, en de procédés en de additieven zijn zo veelvuldig dat het al moeilijker en ingewikkelder wordt om de risico’s te beoordelen. Tegelijkertijd hebben de wetsteksten een steeds kortere levensduur. Ik zou slechts twee opmerkingen willen maken over deze aanbeveling, waarmee de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid heeft ingestemd. Ik steun amendement 1a, waarin wordt voorgesteld om alle zoetstoffen zo snel mogelijk, en voor de tekst in werking treedt, nog eens te beoordelen. De reden is dat kritische wetenschappers een koppeling zien tussen aspartaam en tumoren. Volgens mij kunnen we die waarschuwing niet zomaar in de wind slaan, al heeft het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding het licht op groen gezet. Ik heb wel degelijk vertrouwen in wetenschappelijke besluiten, maar ik vind dat we methodisch en zorgvuldig om moeten gaan met specifieke grenswaarden. Ik steun amendement 3 omdat we met een concrete termijn voor de afzet van voorraden van producten die niet meer aan de richtlijn voldoen kunnen verhinderen dat er nog gauw een voorraad wordt aangemaakt. 2-293
Schörling (Verts/ALE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik waardeer het werk van mevrouw Ferreira ten zeerste. Ik ben het met haar eens dat de Commissie niet zelf kan beslissen welke stoffen als zoetmiddelen beschouwd moeten worden. Het is ook niet aanvaardbaar dat levensmiddelen die als gevaarlijk worden beschouwd en geen goedkeuring zullen krijgen, tot uitputting van de voorraad verkocht mogen worden. De gezondheid dient voorrang te krijgen. De Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie is van mening dat amendement 2 (artikel 1a (nieuw)) te algemeen is en zich teveel op de nieuwe zoetstoffen toespitst. In amendement 4 vragen wij dat de Commissie een rapport voorlegt met een nieuwe beoordeling van de goedkeuring van de zoetstof aspartaam. Verschillende onafhankelijke experts hebben vraagtekens gezet bij het groen licht dat aspartaam van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding heeft gekregen.
107 Volgens hen zou het Wetenschappelijk Comité geen rekening hebben gehouden met de bestaande kritische en onafhankelijke analyses en zou het zich misschien hebben laten beïnvloeden door de levensmiddelenindustrie of de producenten van aspartaam. Er zijn onmiskenbaar gegevens die ons ertoe zouden moeten aanzetten de toepassing van het voorzorgsbeginsel te vragen ter bescherming van de gezondheid van de mensen. Uit een recent Spaans rapport blijkt dat aspartaamformaldehyde in de cellen wordt opgeslagen met mogelijke DNA-stoornissen, lever- of hersenletsels als gevolg, in het bijzonder bij gevoelige personen. Om een variant op de woorden van mevrouw OomenRuijten te gebruiken: de politieke winden waaien vandaag uit alle richtingen. Dit weerhoudt de Fractie De Groenen er echter niet van nogmaals aan te dringen op een grondig onderzoek van de argumenten en op de toepassing van het voorzorgsbeginsel, nu er onder wetenschappers geen eensgezindheid heerst en zij uiteenlopende standpunten innemen. Ik verzoek alle collega's dan ook morgen voor amendement 4 te stemmen. 2-294
Bowis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit me aan bij de lof voor mevrouw Ferreira vanwege het bereiken van dit alleszins redelijke en goede compromis bij de herziening van deze richtlijn. Ik ben het volkomen eens met de laatste wijzigingen die ze in de tekst van de drie amendementen heeft aangebracht. Aan mevrouw Schörling kan ik zeggen dat ik het vierde amendement van de heer Lannoye niet aanvaard. Het is niet realistisch en hij had het bij de eerste lezing al een keer geprobeerd. Toen ik er in die fase kritiek op uitte, antwoordde hij dat “het laat zien dat kennis zich ontwikkelt, en dat die ontwikkeling er soms toe kan leiden dat wij eerder verleende goedkeuringen in twijfel trekken”. Welnu, een groot aantal regelgevende instanties in de wereld heeft aspartaam geëvalueerd. Geen van die instanties heeft bewijzen overlegd die erop zouden wijzen dat de kennis zich dusdanig heeft ontwikkeld dat reeds verleende goedkeuringen weer in twijfel moeten worden getrokken. Is het de bedoeling dat we net zo lang doorgaan met herevalueren tot we een uitslag krijgen die mijnheer Lannoye bevalt? Waar is die breed gedragen kritiek op de beoordeling van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding? Heeft ook maar één competente instantie van de lidstaten de beoordeling tegengesproken? Heeft de Wereldgezondheidsorganisatie de beoordeling misschien onderuitgehaald? Wie kunnen wij nou het beste geloven – een groot aantal internationale regelgevende en controleerbare instanties die verantwoordelijk zijn voor het objectief en op wetenschappelijke basis natrekken van gegevens, of, om maar een voorbeeld te noemen, de internetcampagne van deze week die suggereert dat het tragische ongeluk met de veerboot van Staten Island in
108
21/10/2003
New York op de een of andere manier het gevolg zou zijn geweest van aspartaam? Dit soort bangmakerij kan alleen maar ondermijnend werken voor het vertrouwen dat het publiek stelt in instanties die de volksgezondheid en voedselveiligheid moeten beschermen. Gezien de brede consensus onder de regelgevende instanties is het gewoon zonde van de tijd om de overbelaste EAVV nog verder van haar eigenlijke taken af te houden met een eindeloze cyclus van herevaluatie. Er zijn veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van aspartaam. Neem de aanbevelingen van het Britse Voedingsbureau. Daarin staat dat voor een kleine groep mensen aspartaam niet veilig is. Zij lijden aan de erfelijke stofwisselingsziekte phenyl-keto-uria (PKU) en hun stofwisseling kan het aminozuur fenylalanine niet verwerken. Omdat aspartaam een van de bronnen van dit aminozuur is, moet bij alle producten waarin aspartaam verwerkt is dit duidelijk op het etiket vermeld staan, zoals de Commissie heeft gezegd. Dit is de juiste manier om met dit probleem om te gaan. Het wordt tijd dat we de zaken weer in het juiste perspectief zien en ophouden met het werk van onze regelgevende instanties te ondermijnen. Het wordt tijd om naar de wetenschappers en niet naar de stemmingmakers te luisteren. Ik stel mij achter het verslag van mevrouw Ferreira zoals het er ligt, inclusief de voorstellen van de Commissaris. Ik hoop dat het nu aanvaardbaar is voor het Parlement. 2-295
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
Er bestaan op dit moment vijf verschillende stelsels die in het hele land worden aangeboden om dit statiegeldsysteem te beheren. Ze dekken echter slechts tien procent van de Duitse markt af. Bovendien zijn er nog de zogenaamde eilandstelsels, die regionaal of slechts in bepaalde supermarktketens worden aangeboden maar geen afgesloten systeem vormen en tot een volledige versplintering van het statiegeldsysteem leiden. Het resultaat ligt voor de hand. Ik wil niets zeggen over de discriminatie van bepaalde Duitse bedrijven, want dat is helaas geen Europese kwestie, dat moet in de Bondsdag in Berlijn worden behandeld. Ik wil echter wel iets zeggen over de discriminatie in Europa. Volgens artikel 28 is iedere lidstaat verplicht om het vrij verkeer van goederen te garanderen, en deze regeling staat natuurlijk haaks op dat artikel. Vooral het midden- en kleinbedrijf heeft talloze klachten ingediend bij de Commissie, vooral bedrijven uit de Beneluxlanden, uit Italië, Frankrijk en Oostenrijk. Afgezien van die klachten zijn er ook in Duitsland heel wat conflicten ontstaan. Er wordt geschat dat de Duitse consument er ongeveer vijfhonderd miljoen euro bij is ingeschoten omdat hij ergens statiegeld moest betalen, maar niet de mogelijkheid had om zijn blikjes en zijn bonnetjes later weer in te leveren en zijn statiegeld terug te krijgen. Dat kan iedereen als consument aan den lijve ondervinden. U hoeft alleen maar aan een benzinestation een drankje te kopen en vervolgens met de auto door te rijden. U komt nooit meer terug bij dat benzinestation. U kunt dat blikje of flesje dat u daar gekocht heeft nooit meer teruggeven, en krijgt het statiegeld dat u daarvoor betaald heeft nooit meer terug. Dat heeft binnen een paar maanden tot vijfhonderd miljoen euro schade geleid voor de consument.
2-296
Duits statiegeldsysteem 2-297
De Voorzitter. − Aan de orde is de mondelinge vraag (O-0066/2003 - B5-0281/2003) van de afgevaardigden Gargani, Rothley, Lehne en Manders, namens de Commissie juridische zaken en interne markt, aan de Commissie, over het Duitse statiegeldsysteem. 2-298
Lehne (PPE-DE), (DE) Mede-indiener van de mondelinge vraag. – Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de eerste slachtoffers van het zogenaamde statiegeld op blikjes - of liever gezegd van het afgedwongen statiegeld - waren uitsluitend de Duitse burgers. Intussen worden alle Europeanen het slachtoffer van de klunzige manier waarop dit probleem in Duitsland is opgelost. Daarom heeft de Europese Volkspartij het voorstel van de liberalen gesteund om deze mondelinge vraag op de agenda van het Europees Parlement te plaatsen. De heer Bolkestein heeft op de televisie terecht gezegd dat de huidige Duitse statiegeldregeling voor blikjes een janboel is.
In Duitsland wordt geschat dat dit geknoei al tienduizend banen heeft gekost. Dat heb ik trouwens niet uit mijn duim gezogen, die cijfers komen ook niet van de een of andere belangengroep, ze komen van het Duitse ministerie van Buitenlandse zaken. Ze komen dus van dezelfde regering die medeverantwoordelijk is voor deze chaos. Er wordt geschat dat in de hele EU nog vijftienduizend banen door deze onzin verloren zullen gaan. Om al die redenen zijn we heel blij met het besluit van de Europese Commissie om vandaag een inbreukprocedure te starten tegen de Bondsrepubliek Duitsland. Ik wil er tussen neus en lippen even op wijzen dat ook deze keer de beroemde telefoongesprekjes tussen Brussel en Berlijn niets hebben opgeleverd. De kanselier heeft in zijn gesprek met de heer Prodi blijkbaar niets weten te bereiken. Misschien houdt dat ook verband met het feit dat we vanavond deze mondelinge vraag op de agenda van het Parlement hebben geplaatst. Vanavond wordt deze zaak besproken, en dat heeft het denkproces binnen de Commissie misschien wel versneld en de kant van de voorstellen van commissaris Bolkestein op gestuurd. Dat is in principe een goede zaak.
21/10/2003 Ik wil niet onder stoelen of banken steken dat ik persoonlijk zeer sceptisch sta tegenover het hele idee van statiegeld op blikjes. Wanneer een lidstaat het politieke besluit neemt om een dergelijk statiegeld in te voeren moeten we dat op het Europese niveau accepteren, maar het moet op het nationale niveau wel goed worden geregeld. Er zijn al voorbeelden van hoe het moet. In Scandinavië heb je ook statiegeld voor blikjes, maar dat is een uniform systeem, je kunt ze overal teruggeven, en dat is niet discriminerend. De bondsregering moet kiezen: ofwel ze voert een dergelijk systeem in, en neemt de nodige maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van een verordening, ofwel ze schaft het statiegeld op blikjes doodgewoon weer af, zo eenvoudig is het. Er bestaat geen andere mogelijkheid. Wanneer ze dat niet doet loopt ze het risico dat de Commissie voor het Europees Hof van Justitie een inbreukprocedure start, en bovendien bestaat het risico dat de betrokken ondernemers, producenten en misschien zelfs wel consumenten naar een Duitse rechtbank stappen en de overheid aansprakelijk stellen. Dat kan op basis van de recente jurisprudentie van het Hof van Justitie. Die Duitse rechtbank kan zich dan tot het Europees Hof van Justitie richten en een prejudiciële vraag stellen. In dat geval is het mogelijk dat er schadeclaims van miljoenen, zo niet miljarden euro op de Duitse minister van Financiën afkomen. Dat lijkt me buitengewoon ongewenst, en daarom kan ik de bondsregering alleen maar aanbevelen om de voorstellen van de Commissie om te zetten en een systeem te creëren dat compatibel is met de interne markt, of het statiegeld op blikjes weer af te schaffen. Vanochtend heb ik in het openbaar verklaard: “Commissie, help alstublieft, help de Duitse consument, help de producenten, help de importeurs!” Ik ben blij dat de Commissie dit nu gedaan heeft. We hebben deze vraag gesteld omdat we de Commissie willen steunen bij haar pogingen om toch nog een einde te maken aan deze chaos in Duitsland. 2-299
Bolkestein, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is zich ten volle van de eerder genoemde kwesties bewust. Zij heeft de zaak onderzocht en ik kan het Parlement meedelen dat de Commissie vanmorgen heeft besloten, zoals de heer Lehne al heeft vermeld, een schriftelijke aanmaning te sturen aan de Duitse regering, omdat de Commissie dit beschouwt als een inbreuk op artikel 28 van het Verdrag en artikel 7 van richtlijn 94/62/EC. Ik wijs erop dat de Commissie niet het invoeren van statiegeld als zodanig ter discussie stelt, maar de modaliteiten waaronder dit gebeurt. Hiervoor heeft zij de volgende redenen: ten eerste is er geen landelijk systeem voor inlevering. De twee systemen die op dit moment landelijke dekking zouden moeten bieden, LekkerlandTobaccoland en VFV, hebben een marktaandeel van niet meer dan 12 procent in de categorie dranken waarvoor statiegeld verschuldigd is. Bovendien maken zij gebruik
109 van kleine kiosken en kantines met een winkeloppervlak van minder dan 200 vierkante meter. Volgens de huidige wet zijn deze verkooppunten verplicht om lege flessen en blikjes van “overeenkomstige soort, vorm en maat” terug te nemen, maar uitsluitend van de merken die zij zelf verkopen. Ten tweede vormen de zogeheten individuele oplossingen – Insellösungen in het Duits – een continu probleem voor de interne handel in de Gemeenschap. Zij zijn het directe gevolg van de hiervoor geldende Duitse wet, die bepaalt dat de verplichting voor grotere winkels om leeggoed terug te nemen alleen geldt voor verpakkingen van dezelfde soort, vorm en maat als zij zelf verkopen. Er bestaan op dit moment een aantal individuele oplossingen en die vormen een ernstig probleem. Deze bepaling in de Duitse wet is voor de grote winkelketens een aansporing om van Europese producenten aanpassing van hun verpakking te eisen. Het Europees Hof stelt dat wanneer producenten in de EU verplicht zijn om hun verpakking aan te passen willen zij een product op de markt kunnen brengen, dit op zichzelf al een belemmering is van de interne handel. Dit leidt immers tot extra onkosten en maakt de invoer van producten een stuk moeilijker. Ten derde zijn de systemen niet goed op elkaar afgestemd. Voor de meeste individuele oplossingen geldt zelfs dat men niet verplicht is leeggoed terug te nemen dat tot een ander systeem behoort, ook niet als een verpakking maar nauwelijks afwijkt van die van de producten die men zelf verkoopt. Bovendien zijn er rond de uitwisselbaarheid van de systemen van VFV en Lekkerland-Tobaccoland nog een heleboel technische problemen die niet zijn opgelost. Het is bijvoorbeeld nog onduidelijk hoe de financiële afrekening tussen de verschillende statiegeldsystemen moet plaatsvinden. Ten vierde worden nog steeds eenmalige producten uit het assortiment gehaald en zijn producten die niet onder een individuele oplossing vallen niet meer op de schappen van bepaalde winkels te vinden. Wij beschikken over hard bewijs dat verschillende grote winkelketens in Duitsland producten uit het assortiment hebben gehaald. Dit treft in het bijzonder de importeurs uit andere Europese landen, omdat die hun dranken bijna uitsluitend in eenmalige verpakking verkopen vanwege de grote distributieafstanden. Het is best mogelijk dat in een aantal gevallen van individuele oplossingen enkele grote importeurs niet in hun beschermingsafspraken zijn geschaad. Maar dat laat onverlet dat er grote verliezen zijn geleden als gevolg van een aanzienlijke terugval in invoer uit andere lidstaten, veroorzaakt door de fragmentering van de Duitse markt voor deze producten. Daarom heeft de Commissie nu besloten tot het sturen van een schriftelijke aanmaning waarin het deze en enkele andere problemen aan de orde stelt. Zij heeft de Duitse regering gevraagd antwoord te geven op haar vragen en de genomen maatregelen te onderbouwen. 2-300
Oomen-Ruijten (PPE-DE). – Voorzitter, mag ik beginnen met mijnheer de commissaris Bolkestein van
110 harte dank te zeggen voor de fundamentele kritiek die hij heel gedegen geeft op het Duitse systeem en de wijze waarop ook andere lidstaten daaruit lessen kunnen trekken, wanneer ze niet eerst denken alvorens te beginnen. Ik heb het gevoel dat de heer Trittin -ik heb hem vanavond ook nog even op de televisie gezien - het nog steeds niet geleerd heeft. Hij doet maar en denkt niet na over wat de Europese consequenties zouden kunnen zijn. Mijnheer de commissaris heeft daar een heldere analyse over gegeven en ik denk dat we met zijn allen blij moeten zijn dat het voor het probleem nu tot een oplossing lijkt te komen. Wij hebben al sinds april vragen gesteld over deze issue. We hebben op 1 juli in het debat over verpakkingsafval vragen gesteld over deze zaak en, mijnheer Bolkestein, toen heeft commissaris Wallström namens u geantwoord dat men een onderzoek zou instellen. De vraag is eigenlijk waarom het zolang moet duren, van 1 juli tot 21 oktober, om tot een formele inbreukprocedure te komen? Voorzitter, het bedrijfsleven, dat door deze Duitse maatregel ernstig wordt geschaad, vraagt zich nu af hoelang het nu eigenlijk gaat duren voordat het probleem is opgelost. Niet alleen de Duitse consumenten hebben problemen, maar ook al die buitenlandse toeristen die via de Duitse autobanen hun vakantie ergens in Duitsland of nog verder weg vieren, hebben eveneens last van het systeem. Er blijft gewoon erg veel geld hangen. Ook deze consumenten vragen nu wanneer het nu opgelost gaat worden. Tweede punt, als ik naar mijn eigen regio kijk, de Brabantse en Limburgse regio , dan zie ik dat met name daar waar er veel grensoverschrijdend verkeer is, ook kleinere ondernemers, die frisdrank, water of bier leveren, vaak in eenmalige verpakkingen, een omzetderving hebben gehad van meer dan 30-40 procent. Mijnheer de commissaris zegt dat het op zichzelf genomen mogelijk zou zijn dat er, ook onder de huidige procedures, schadevergoeding geëist kan worden door deze ondernemingen. Dat is prima, maar deze kleine ondernemers vragen zich af hoelang zij het nog volhouden wanneer een groot gedeelte van hun markt is afgesloten. De Nederlandse markt, de Oostenrijkers, de Belgen, de Fransen, zijn voor een groot stuk afhankelijk van die Duitse markt. Als die te lang dicht blijft, is dat erg slecht en dan wordt misschien wel het paard achter de wagen gespannen. Dus daarom, mijnheer de Voorzitter, vraag ik aan mijnheer de commissaris, kunt u er alstublieft alles aan doen om de zaken te bespoedigen, zodat het systeem ook inderdaad ingetrokken wordt? De heer Trittin gaf niet echt te kennen dat hij dat van plan is, maar kunt u daar van alles aan doen. Wat zijn de termijnen waarmee men zou moeten rekenen? Ik dank u overigens voor de inspanningen die u hebt geleverd. Ik moet u zeggen dat uw adequate antwoord heel goed is voor de interne markt in Europa, waar wij allen voorstander van zijn, die interne markt, die niet alleen goed is voor de consumenten, maar waar ook het bedrijfsleven heel goed kan van profiteren en ook van móet profiteren.
21/10/2003 2-301
Medina Ortega (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, als u het mij vraagt, wordt het debat van vanavond duidelijk beïnvloed door overwegingen van Duitse binnenlandse politiek. Anders gezegd, wij worden hier geconfronteerd met een conflict tussen politieke partijen en het zijn de Duitse politici die deze discussie op gang hebben gebracht. In concreto moet ik u eraan herinneren dat de Duitse christen-democratische regering in 1991, onder minister Klaus Töpfer, een Duitse verpakkingsverordening heeft ingevoerd die in 1998 geconcretiseerd werd door Angela Merkel, toenmalig minister van Milieu en lid van de CDU. In 2001 mislukte een poging om de verordening te verbeteren omdat de tekst door de CDU-meerderheid in de Duitse bondsregering nog verscherpt werd, zodat er geen passend systeem voor de terugname van verpakkingen kon worden ontwikkeld. Hoe het ook zij, ik heb de indruk dat de Duitse regering thans de koe bij de hoorns heeft gevat en op zoek is naar een oplossing voor dit probleem dat de gehele Europese Unie in zijn greep houdt. Ik zou de commissaris willen vragen in hoeverre de Commissie en de instellingen van de Europese Unie hun plicht verzaken door geen communautaire regelgeving uit werken of aan te nemen om de opeenhoping van vaste afvalstoffen tegen te gaan. De huidige situatie bemoeilijkt de organisatie van de werkzaamheden - met name in de steden - en resulteert in hoge kosten voor de lokale autoriteiten. Laat ik u, bij wijze van voorbeeld, even een anekdote vertellen. Ik woon op een klein eiland dat 300 vulkanen telt. Wij gebruiken een van die vulkanen om het afval op te slaan en die is bijna vol. Als dit zo doorgaat, zullen wij binnenkort geen vulkanen meer hebben maar vuilnishopen. Mijnheer de Voorzitter, het lijkt mij uiteraard een goede zaak dat de Commissie de maatregelen probeert te harmoniseren, maar anderzijds denk ik dat het moment gekomen is om de artikelen 174 en 176 van het Verdrag betreffende de Europese Unie in aanmerking te nemen. Die zijn er uiteindelijk toch om te worden toegepast. Zij geven de lidstaten weliswaar bevoegdheid om milieubeschermende maatregelen te nemen, maar tegelijkertijd moedigen zij de communautaire instellingen aan om algemene maatregelen te treffen, zodat ernstige problemen zoals de ophoping van vast afval waarmee wij thans geconfronteerd worden op communautair niveau kunnen worden aangepakt. Dat is immers de enige doeltreffende manier om dergelijke situaties te verhelpen. Daarom verzoek ik de commissaris de mogelijkheid te overwegen om een uniforme communautaire regelgeving uit te werken. Ik denk dat het niet veel zin heeft een intern politiek probleem aan te grijpen om een regering van de Europese Unie het vuur aan de schenen te leggen. 2-302
Manders (ELDR). – Voorzitter, ik wil de commissaris feliciteren met het nieuws dat ons via de televisie al
21/10/2003 heeft bereikt en waarop hij zojuist geantwoord heeft. Ik hoop dat dit liberaal initiatief, dat overigens unanieme steun kreeg in de Commissie interne markt, tot uw besluit heeft bijgedragen. Gezien de tijdsplanner lijkt het erop dat het heeft geholpen. Wij zijn in principe niet tegen een statiegeldsysteem. Ik wil me wat dat betreft ook graag aansluiten bij collega Medina Ortega. Als wij een statiegeldsysteem willen, dan zou het binnen één interne markt misschien wel aardig zijn als wij ook een geharmoniseerd communautair systeem invoeren, waardoor alle ondernemingen en ook alle consumenten binnen één Europa weten waar ze aan toe zijn. Wij zijn tegen een belemmerend statiegeldsysteem en de bonnetjes die wij in Duitsland krijgen, die horen niet thuis in een serieuze wetgeving! Die horen thuis op een kermis, om een paar rondjes te maken in de mallemolen, maar niet om rondjes te maken door Duitsland! Wat dat betreft zijn we dus blij met uw aankondiging om in te grijpen. Wat ik zou willen vragen: kunt u aangeven of het mogelijk is de Duitse overheid te dwingen, of in ieder geval dringend te verzoeken, om het huidige systeem met onmiddellijke ingang op te schorten? Dat zou in elk geval moeten gebeuren totdat er een Europees conform systeem is ingevoerd, of in ieder geval een systeem dat past binnen het huidige bestel, zodat artikel 28 niet zou worden geschonden? Dat is één. Ten tweede, zou u kunnen bevestigen of het waar is zoals de heer Lehne beweerde - dat de getroffen bedrijven, die enorme schade hebben geleden, maar ook wellicht de consumenten, hun schade zouden kunnen verhalen, bijvoorbeeld op de Duitse regering? Voorzitter, ik hoop dat met deze maatregel, die u heeft aangekondigd, op heel korte termijn de Duitse consumenten weer de vrije keuze kunnen maken uit Europese producten zoals Badoit-water, San Pellegrino of een Bavaria-biertje. Als dat zou kunnen, dan hoop ik dat na deze tien maanden van ontzegging van deze leuke Europese produkten de Europese markt weer open zal zijn en dat dit kan bijdragen tot de vervolmaking van de interne markt. 2-303
Breyer (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in het Zesde Milieuactieprogramma heeft het Parlement heel duidelijk gezegd dat we om redenen van milieubescherming pleiten voor het gebruik van statiegeldflessen. In Duitsland hebben we ervaring met dat systeem, het heeft bewezen dat het voordelen heeft voor de ecologie, er worden minder blikjes weggegooid, er ligt minder rommel in de natuur. Daarom begrijp ik eigenlijk niet dat u aan de ene kant zegt dat u niets tegen blikjes heeft - en dat vind ik ook juist - maar dat u aan de andere kant met twee maten meet. Ook ik ben niet tevreden met oplossingen die slechts regionaal functioneren, we hadden allemaal liever een uniform systeem gehad. U weet echter dat het in dit geval niet de schuld van de politiek is, er is zware
111 druk uitgeoefend door de industrie, en vooral door de handel. Ook in Spanje en in Portugal bestaan er echter oplossingen die slechts regionaal functioneren. Daarom zou ik u willen vragen, mijnheer de commissaris, waarom u regionale oplossingen in twee lidstaten wel toelaat en in een derde lidstaat niet. U zegt dat u niet tegen statiegeld op blikjes bent, en wij pleiten in het Milieuactieprogramma heel duidelijk voor statiegeld op flessen. Dan vraag ik me af waarom we dit niet in de Europese Unie harmoniseren, zoals net al werd aangeduid. We zouden kunnen zeggen dat we het milieu willen beschermen door het gebruik van statiegeldflessen te bevorderen. Dat is ecologisch zinvol, en bovendien weten we dat het werkgelegenheid creëert. Ik vraag me echt af waarom we niet proberen de hoeveelheid afval te reduceren door in de hele Europese Unie het gebruik van statiegeldflessen voor te schrijven. Dan zou uw redenering werkelijk kloppen. Wanneer we dat niet doen heb ik de indruk dat er werkelijk met twee maten wordt gemeten, dat in bepaalde lidstaten regionale oplossingen worden toegelaten, maar in Duitsland niet. Ik zou daarop graag een antwoord van u willen horen. Natuurlijk mag niet de indruk ontstaan dat het primair de bedoeling is om ten strijde te treken tegen het Duitse milieubeleid. Ook de Commissie moet aantonen dat ze een geïntegreerd milieubeleid wil. Wanneer u voor de interne markt bent, mijnheer de commissaris, dan moet u net als ieder ander strijden voor een geïntegreerd milieubeleid. Wie minder afval wil produceren moet statiegeldflessen gebruiken, dat hebben wij in het Milieuactieprogramma en bij meerdere andere gelegenheden in het Europees Parlement besloten. 2-304
Bowis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn allemaal voor recycling, zolang dat verstandig gebeurt en niet meer schade aan het milieu toebrengt dan het bespaart. Ook is iedereen het eens met de hiërarchie die bij afvalverwerking wordt aangehouden en die aangeeft in welke gevallen preventie het beste is, wanneer hergebruik en recycling gepast zijn en wanneer uitsluitend energiewinning mogelijk is. In het geval van recycling zijn wij voorstander van publiekseducatie en vrijwillige afspraken. Wij hebben er geen probleem mee dat de Duitse regering deze weg bewandelt, of het voorbeeld van de landelijke regelingen in Scandinavië volgt. Maar zij heeft nu een route opgedrongen die geen rekening houdt met de belangen van consumenten of zelfs maar met die van andere EU landen. Dit is niet uitsluitend een binnenlands Duits probleem: het is een Oostenrijks probleem, een Belgisch, Nederlands, Frans, Luxemburgs, Italiaans, Zweeds en Brits probleem. Al deze landen ondervinden de gevolgen van deze beslissing. Marktaandeel en banen zijn verloren gegaan en consumenten zijn de klos, hetzij door de invoerblokkade, hetzij doordat zij geen statiegeld kunnen innen. Er is in deze hele gang van zaken nauwelijks winst voor het milieu. Overtredingen van de richtlijnen over de interne
112 markt zijn een bedreiging voor het economische succes van de Europese Unie en ik sta geheel achter de handelwijze van de heer Bolkestein. Ik hoop dat Duitsland snel bijdraait. 2-305
Corbey (PSE). – Voorzitter, collega's, commissarissen, mag ik om te beginnen toch ook de Duitse regering feliciteren met haar ambities. Het is buitengewoon belangrijk dat er regeringen zijn die op milieugebied vooruitstrevend zijn en die niet bang zijn om controversiële maatregelen te nemen. Iedereen kan op goede gronden kritiek leveren op het Duitse statiegeldsysteem. Die kritiek deel ik en daar zal ik later nader op ingaan. Maar voor ik dat doe, wil ik graag benadrukken hoe belangrijk het is dat er moedige besluiten genomen worden. Politieke besluiten, die duidelijk herkenbaar zijn voor consumenten. Rondom de verpakkingsrichtlijn zitten we al maandenlang te zeuren of de doelstelling 55 procent of 60 procent moet zijn en of het systeem in 2008 of 2007 ingevoerd moet worden. En dan is het verfrissend als een regering de moed heeft om koploper te zijn en haar nek uit te steken. Natuurlijk valt er het een en ander aan te merken, op en af te dingen op de wijze waarop, maar ik wil er ook op wijzen dat de indieners van deze vraag krokodillentranen huilen.
21/10/2003 terugwinning. Ook het Duitse statiegeldsysteem kan op een juridisch conflict uitlopen en dat is politiek altijd ongewenst. Dat zou moeilijk uit te leggen zijn aan de consumenten die met hun blikje zeulen, of aan werknemers die hun baan verliezen. Voor politiek falen moeten de Commissie, Parlement en Raad zelf een oplossing vinden en die oplossing moet structureel zijn. Ik doe een dringend beroep op de Commissie om het initiatief in eigen hand te nemen en te zorgen voor duidelijke wetgeving. Pas dan kunnen we ervoor zorgen dat overtreding van de wet onmiddellijk door ingrijpen gevolgd wordt. De problemen met het Duitse statiegeldsysteem staan niet op zichzelf. Er zijn al eerder grote problemen geweest. Statiegeld werd vaak als een verkapt protectionisme ten gunste van de eigen producenten aangewend en daarvoor bestaat geen enkele rechtvaardiging. Commissaris, ik zou U nog een aantal vragen willen voorleggen. Welke mogelijkheden ziet U om deze problemen voor eens en voor altijd de wereld uit te helpen? Is de Commissie bereid mee te werken om via een fast-track-procedure de verpakkingsrichtlijn te wijzigen, zodat deze problemen opgelost kunnen worden? 2-306
Bij de herziening van de verpakkingsrichtlijn waren er amendementen om de interne-marktproblemen op te lossen. Voorgesteld was om alleen statiegeldsystemen toe te staan als het milieu daarbij aantoonbaar gebaat zou zijn. Er moest dus een goede milieureden zijn voor inbreuken op de interne markt. Dit amendement heeft het niet gehaald, omdat de liberalen en de EVP tegenstemden. Het Duitse statiegeldsysteem verdient geen schoonheidsprijs. Daar zijn de meeste Duitsers het wel over eens. Het is erg lastig om je blikje weer in te leveren op de plaats waar je het gekocht hebt. Minder eensgezindheid is er wanneer we naar de werkgelegenheids- en markteffecten kijken. Het Duitse systeem leidt tot een duidelijke verschuiving van blik naar andere verpakkingen, hetgeen weer oneerlijk is tegenover de betreffende industrieën. Dat zou wat mij betreft nog te billijken zijn indien er een milieudoel mee zou zijn gediend, maar dat is hier ook niet het geval. Het verlies aan werkgelegenheid buiten Duitsland vormt nu een onevenredige last voor een groot aantal bedrijfstakken. De Commissie heeft zich een soepele en begripsvolle partner getoond, maar geduld kan en moet eens opraken. Het is nu tijd voor actie in Berlijn en daarmee ook voor de Commissie. Dat is vanochtend dan gebeurd, waarvoor ook mijn dank! Maar er is ook een politieke oplossing nodig. Met de verpakkingsrichtlijn heeft het Hof voor opschudding gezorgd, door verbranding van afval uit te sluiten van
de Roo (Verts/ALE). – Wegwerpblikjes zijn niet goed voor het milieu. Herbruikbare plastic flesjes geven een twee- tot driemaal lagere milieubelasting. Statiegeld is daarom een goed systeem vanuit milieuoogpunt, met het oog op de terugdringing van zwerfafval. Statiegeld op wegwerpblikjes bestaat thans in heel Zweden, heel Denemarken en heel Duitsland. De Commissie, de liberalen en ook de christen-democraten verzetten zich niet tegen het principe van statiegeldsystemen. Dat is winst. Collega Lehne staat helaas buiten deze consensus. Het statiegeldsysteem bestaat ook in delen, ik herhaal, in delen van Spanje en Portugal. De Europese Commissie daagt Spanje en Portugal niet voor de Europese rechter. En ook in Nederland kun je niet alle statiegeldflessen in alle supermarkten terugbrengen. De Europese Commissie heeft zich door de acties van bedrijven en een deel van het Europees Parlement onder druk laten zetten. Daarmee bewijst de Commissie eens te meer dat de interne markt voor haar belangrijker is dan het milieu. Ook in de Verenigde Staten bestaan in tien staten en in een vijftiental grote steden eilandoplossingen in de vorm van lokale en regionale statiegeldsystemen. Het feit dat Duitsland nu een ongelukkig systeem heeft, waarmee je je blikjes niet overal kunt terugbrengen, is het gevolg van de boycot-acties van flinke delen van het bedrijfsleven, die zich verzetten tegen het principe van het statiegeldsysteem. De ironie van de geschiedenis wil dat ze allemaal zijn terug te voeren op een wet uit 1991, ingediend door de christen-democratische milieuminister, Klaus Töpfer. De groene minister Trittin voert die wet nu gewoon uit. Duitsland zal het uiteindelijk gemakkelijker maken om het statiegeld op meerdere plaatsen terug te krijgen. Dan wordt dat systeem van statiegeld heel gewoon. De Europese
21/10/2003 Commissie zou eigenlijk voor heel Europa statiegeldsystemen moeten voorstellen. Laat kinderen en junks maar een paar eurostuivers verdienen aan de luiheid van ouders en medeburgers. Dat is beter dan in Nederland, waar 80 miljoen euro over de balk wordt gegooid voor een zinloze reclamecampagne onder de naam "Nederland schoon"! 2-307
Bolkestein, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik weet dat het laat is, maar ik wil toch graag nog kort antwoord geven op enkele van de gestelde vragen. Mevrouw Oomen-Ruijten vroeg mij waarom het zo lang heeft geduurd vooraleer er een procedure wegens schending van het Gemeenschapsrecht tegen Duitsland is begonnen. Het antwoord is dat de Commissie de Duitse regering alle gelegenheid wilde geven om haar optreden uit te leggen en op haar schreden terug te keren. Er is over en weer veel correspondentie geweest en minister Trittin is in Brussel op bezoek geweest. Dit is gebeurd om de Duitse regering de kans te geven verandering te brengen in deze ongelukkige situatie. Mevrouw Oomen-Ruijten vroeg verder wanneer dit probleem kan zijn opgelost. Dat hangt van de Duitse regering af. Op dit moment kan de Commissie niet meer doen dan zij al heeft gedaan. Mijnheer Medina Ortega vroeg waarom we niet naar een Europese oplossing toe kunnen. Ik ben van mening dat het in dit geval aan de lidstaten is, op grond van het subsidiariteitsbeginsel en omdat het geen grensoverschrijdende kwestie is, de benodigde stappen te ondernemen. Mijnheer Manders vroeg of de Duitse regering de huidige regels niet zou kunnen opschorten. Dat is precies wat de Commissie de Duitse regering heeft gevraagd te doen. Tot dusver is de Duitse regering daartoe niet bereid geweest en om die reden heeft de Commissie nu besloten de procedure wegens schending van het Gemeenschapsrecht in te stellen. Mijnheer Manders vroeg tevens of bedrijven de Duitse regering voor de rechter kunnen brengen om schadevergoeding te eisen wegens geleden schade. Dat hangt af van het rechtssysteem in de betrokken lidstaten – in dit geval het Duitse recht. Het is niet de taak van deze commissaris om een uitspraak te doen over het Duitse recht en dus zullen we moeten afwachten wat de bedrijven die schaden lijden zullen doen. Mevrouw Breyer vroeg waarom ik kritiek uitte op de individuele oplossingen, de Insellösungen. Deze hebben geleid tot fragmentering van de Duitse markt en het spreekt voor zich dat dit tegen de geest van de interne markt indruist. Zij verwees in dit verband naar Spanje en Portugal. Ons hebben over Spanje en Portugal geen klachten bereikt; in het geval van Duitsland ontvingen wij vijftig klachten uit tien lidstaten. Mevrouw Corbey zei dat de Commissie erop moet toezien dat de Duitse wetgeving transparant is. Het
113 resultaat van de door de Commissie ingestelde procedure wegens schending van het Gemeenschapsrecht zou inderdaad moeten zijn dat de Duitse wetgeving duidelijker wordt. Op dit moment is die wetgeving, en vooral de manier waarop zij wordt toegepast, allerminst helder. Tenslotte vroeg mevrouw Corbey om een definitieve oplossing voor dit probleem. Nogmaals, zoals ik al eerder zei, dat hangt van de reactie van de Duitse regering af. De Commissie ziet niets liever dan een definitieve oplossing voor dit probleem. 2-308
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. (De vergadering wordt om 00.16 uur gesloten)1 2-309
Bijlage - Standpunt van de Commissie 2-235
Verslag-Jarzembowski (A5-0327/2003) De Commissie kan de volgende amendementen aanvaarden: 1, 3, 4, 5, 6, 9, 10, 11 en 12. De Commissie kan niet instemmen met de volgende amendementen: 2, 7, 8 en 13. *** Verslag-Sterckx (A5-0325/2003) De Commissie kan de volgende amendementen aanvaarden, na een eventuele herformulering van de tekst: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 12, 24, 25, 39, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49 en 50. De Commissie kan de amendementen 20 en 21 in beginsel en de amendementen 11, 17 en 18 gedeeltelijk aanvaarden. De Commissie kan niet instemmen met de volgende amendementen: 8, 9, 10, 13, 14, 15, 16, 19, 22, 23, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38 en 40. *** Verslag-Savary (A5-0323/2003) De Commissie kan de volgende amendementen aanvaarden, na een eventuele herformulering van de tekst: 1, 2, 4, 5, 7, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31 en 32. De Commissie kan niet instemmen met de volgende amendementen: 3, 6, 8, 9 en 12. *** 1
Agenda voor de volgende vergadering: zie notulen.
114 Verslag-Ainardi (A5-0321/2003) De Commissie kan de tien door het Europees Parlement voorgestelde amendementen aanvaarden. 2-310
Verslag-Rothley (A5-0346/2003) De Commissie kan de amendementen 5 en 20 volledig accepteren, evenals de amendementen 7, 14, 18 en 21 naar de geest, met enkele aanpassingen in de bewoordingen. De Commissie is van mening dat deze amendementen de tekst van het voorstel zullen verbeteren. De Commissie verkeert echter niet in de positie om de rest van de voorgestelde amendementen te accepteren om de hieronder uiteengezette redenen. Een eerste groep amendementen maakt inbreuk op zaken die verband houden met civiele, politie- of juridische wetgeving. Ook al begrijpt de Commissie de zorgen die aan deze amendementen ten grondslag liggen, toch vallen zij buiten de specifieke werkingssfeer van de richtlijnen inzake de verzekering van motorvoertuigen. Dit geldt zowel voor de amendementen 4 en 19, over de harmonisatie van de verjaringstermijn voor een rechtstreekse vordering, als voor de amendementen 8 en 24, die tot doel hebben in elke lidstaat een centrale instantie op te zetten waar politiestukken over ongelukken worden verzameld. De amendementen 3, 13, 25, 27 en 28 – over de minimumbedragen van de verzekeringsdekking – voorzien in een globaal bedrag per ongeluk voor lichamelijk letsel dat volgens de Commissie te laag is als dekking voor ongelukken waarbij sprake is van meerdere slachtoffers. De bedragen lijken echter te hoog wanneer er bij een ongeluk slechts één of een paar slachtoffers vallen. Om deze reden bevat het voorstel van de Commissie geen globale bedragen per ongeluk met betrekking tot lichamelijk letsel en worden hierin nieuwe minimumbedragen per slachtoffer geïntroduceerd waardoor de bescherming van slachtoffers van ongelukken aanzienlijk wordt verbeterd zonder de marktsituatie en de huidige beschermingsniveaus in de lidstaten uit het oog te verliezen. Hoewel overgangsperioden in deze kwestie niet uitgesloten zijn, is het voorbarig om in deze fase van de onderhandelingen al te kiezen voor overgangsperioden, terwijl de betreffende lidstaten in de Raad daar nog niet formeel om hebben verzocht. Met betrekking tot de amendementen 2, 12 en 22, die tot doel hebben ervoor te zorgen dat de kosten van juridische procedures onder een verplichte verzekering gaan vallen, moet worden opgemerkt dat de betalingssystemen voor juridische kosten in de verschillende lidstaten enorm uiteenlopen. Terwijl het in sommige landen gebruikelijk is dat advocaten een percentage ontvangen van de schadevergoeding die het hof toekent aan het slachtoffer, is dit systeem van
21/10/2003 percentages in andere landen juist verboden. Een verplichte verzekeringsdekking voor juridische kosten zou rechtszaken om verkeerde redenen in de hand kunnen werken in plaats van het sluiten van overeenkomsten over ongelukken zonder tussenkomst van het gerecht te stimuleren. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de verzekeringskosten in een aantal lidstaten omhoog gaan. Bovendien zou deze verzekeringsdekking overlappen met de vrijwillige verzekering die geregeld wordt in richtlijn 87/344/EEG betreffende de rechtsbijstandverzekering. De Commissie kan ook de amendementen 1, 6, 9 en 23 niet accepteren, aangezien de daadwerkelijke effecten van deze amendementen niet duidelijk zijn. Aanhangwagens vallen, ongeacht hun gewicht, al uitdrukkelijk onder de dekking die wordt omschreven in de verzekeringsrichtlijnen door de manier waarop voertuigen daarin zijn gedefinieerd en om die reden vallen zij onder de verplichte verzekering. Problemen die verband houden met de identificatie of registratie van voertuigen kunnen niet opgelost worden binnen het kader van een verzekeringsrichtlijn. De amendementen 11 en 26, die tot doel hebben de huidige uitzondering voor bepaalde bijzondere voertuigen – die overigens slechts in enkele lidstaten wordt toegepast – in de verzekeringsrichtlijnen te handhaven kunnen niet worden geaccepteerd, tenzij deze vergezeld gaan van een garantie dat alle slachtoffers van ongelukken die veroorzaakt worden door deze voertuigen naar behoren schadeloos gesteld worden. Deze amendementen gaan uit van het overleggen van een verzekeringsbewijs aan de grens, maar aangezien de grenscontroles na het Verdrag van Schengen geleidelijk worden afgeschaft, biedt dit niet langer een garantie. Ook de amendementen 10, 16 en 17 kunnen niet worden aangehouden. Amendement 10 staat onder alle omstandigheden de controle toe van de verzekering van voertuigen die in een andere lidstaat geregistreerd staan. Dit zou een negatief effect kunnen hebben op het vrije verkeer van voertuigen. Amendement 16, over het tijdelijk stallen van voertuigen buiten de lidstaat waar deze geregistreerd staan, maakt de looptijd van de verzekeringsdekking ondergeschikt aan de nationale wetgeving over de registratie van voertuigen. Het doel van het voorstel is juist te waarborgen dat de verzekering van kracht blijft voor de overeengekomen looptijd, onverminderd de verplichting het voertuig te registreren die gebaseerd is op nationale belastingwetgeving en ongewijzigd blijft. Amendement 17 voorziet in een facultatieve uitzondering van het criterium voor de lokalisatie van risico’s, hetgeen kan leiden tot administratieve verwarring met betrekking tot welke autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de controle van de verplichting een voertuig te verzekeren. Amendement 15 heeft tot doel de bepaling in het voorstel van de Commissie te schrappen waardoor de bescherming van voetgangers wordt verbeterd. Het zou betreurenswaardig zijn als het Europees Parlement de
21/10/2003 Commissie niet steunt in een kwestie die directe gevolgen heeft voor de meest kwetsbare weggebruikers. 2-236
Bijlage - Plechtige vergadering 2-237
115 beginselen van de rechtsstaat. Het doet me dan ook veel genoegen, mijnheer de president, u het woord te kunnen geven in ons Europees Parlement. (Applaus) 2-239
VOORZITTER: DE HEER COX Voorzitter (De plechtige vergadering wordt om 12.04 geopend) 2-238
De Voorzitter. – Mijnheer de president, dames en heren, het doet me veel genoegen vandaag zijne excellentie de heer Wade, president van de Republiek Senegal, te kunnen verwelkomen. (Applaus) Het doet me vooral zoveel genoegen daar het hier de eerste toespraak van een Afrikaans president betreft sinds het begin van de huidige zittingsperiode, en zelfs sinds 1999, als we de bijdragen van de Machrek- en Maghreblanden even buiten beschouwing laten. Mijnheer de president, in de loop van uw lange politieke carrière hebt u bij iedereen respect afgedwongen, niet alleen op het Afrikaanse continent maar in de hele wereld, en als geestelijk vader van de Senegalese parlementaire oppositie bent u met uw charismatisch optreden een model geworden voor democraten van het hele continent. In al die jaren hebt u nimmer, op geen enkel moment, het geloof in het parlementaire stelsel verloren, en u hebt altijd met dezelfde overtuiging de democratische beginselen verdedigd. U hebt het voorbeeld gegeven, en daarmee bent u een bron van inspiratie geweest voor al diegenen die geloven in de democratie en in de macht van de kiezers. Uw verkiezing tot staatshoofd geeft aan dat er een nieuwe, democratische wind waait in Afrika. Als president van de Republiek Senegal hebt u zich onafgebroken ingezet voor de democratie en de vrede in Afrika. U bent een van de grondleggers geweest van het nieuwe partnerschap voor de ontwikkeling van Afrika. U hebt alles gedaan wat in uw vermogen lag om een oplossing te vinden voor de conflicten die gewoed hebben of nog steeds woeden in tal van Afrikaanse landen, van Madagaskar tot Ivoorkust, en daarvoor hebt u internationaal erkenning gekregen. Mijnheer de president, uw inzet in het kader van de Afrikaanse Unie voor de regionale integratie en de totstandkoming van steeds nauwere economische en politieke betrekkingen tussen de landen in Afrika, met als doel de levenskwaliteit van de mensen op uw continent te verbeteren, weerspiegelt de ambities die hebben geleid tot het ontstaan van onze eigen Europese Unie. Voor het Europees Parlement, dat zich onvermoeibaar inzet om de democratie in de hele wereld te bevorderen en te verdedigen, is het een eer gastheer te mogen zijn voor een staatsman met uw staat van dienst, wiens lange politieke carrière altijd gekenmerkt is geweest door een diep respect voor de democratische
Toespraak van de heer Abdoulaye Wade, president van de Republiek Senegal 2-240
Abdoulaye WADE, president van de Republiek Senegal. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden van het Europees Parlement, dames en heren, ik zou willen beginnen met u allerhartelijkst te bedanken omdat u mij heeft uitgenodigd het woord te richten tot uw illustere Parlement. Ik ben mij bewust van de betekenis hiervan en de inwoners van Senegal en heel Afrika zullen heel goed weten dat deze eer hun hele continent te beurt valt, een continent dat vaak is genegeerd en dat vandaag in mijn bescheiden persoon is uitgenodigd zich uit te spreken. Maar ik zou u ook willen bedanken voor het feit dat u zich in het verleden meer dan eens hebt ingezet voor mijn vrijheid wanneer die mij was afgenomen. Gedurende de zesentwintig jaar die ik in de oppositie heb gezeten moest ik een regime trotseren dat zich weinig aan democratie en mensenrechten gelegen liet liggen. Ik werd naar willekeur aangehouden, opgepakt of in de gevangenis gegooid. Dikwijls heeft het Parlement van Straatsburg een resolutie aangenomen waarin met klem mijn vrijheid werd geëist. Deze tamelijk uitzonderlijke ervaring heeft mij ertoe gebracht om, als staatshoofd van Senegal, een aantal bepalingen te laten aannemen, in de eerste plaats in onze grondwet, aangaande de bescherming van religieuze minderheden – met de verplichting voor de staat om die te beschermen – en de rechten van de vrouw – met bijvoorbeeld de mogelijkheid voor vrouwen om grond te bezitten, hetgeen voorheen problematisch was, een gelijke positie voor vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt en vele andere bepalingen, zoals strafmaatregelen tegen seksuele verminking. (Applaus) In het kader van deze korte opsomming van ontegenzeggelijk revolutionaire punten – want dergelijke bepalingen zijn nog in geen enkele grondwet ooit opgenomen – zou ik u nog willen zeggen dat ik ook het recht om te betogen in de grondwet heb opgenomen. Tijdens mijn strijd tegen het regime werden onze betogingen met traangas beantwoord en daarom heb ik in de grondwet van Senegal laten opnemen dat alle groepen mensen die hun mening ergens over willen uiten de straat op kunnen gaan met spandoeken, ... (Applaus) ... mits ze daarbij de wettelijke voorschriften in acht nemen. Ik zou u overigens willen zeggen dat de
116 Internationale Liberale bijeen zal komen in Dakar en dat de oppositie die gelegenheid natuurlijk te baat heeft genomen om een demonstratie te organiseren. Laat dat u dan ook niet verbazen als u tot degenen behoort die die uitzonderlijke dag met ons zullen komen doorbrengen. Dames en heren, ik zal mijn betoog kort houden, want ik ben van plan u alle nodige details op papier te verstrekken. Ik zou dan ook slechts in een paar woorden iets willen zeggen over de samenwerking tussen de Europese Unie en Senegal, de internationale handelsproblematiek, de samenwerking tussen de EU en de ACS-landen, het Nieuwe Partnerschap voor de ontwikkeling van Afrika (NEPAD), de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Afrikaanse Unie en over vrede en veiligheid. Om te beginnen kan ik zeggen dat de samenwerking met Senegal voorbeeldig is. De Europese Unie is de belangrijkste donor van Senegal. Zij treedt op in alle sectoren van onze economie – op het gebied van gezondheidszorg, wegtransport, landbouw, decentralisatie, enzovoorts – en steunt ons in al onze inspanningen voor duurzame groei. Ik denk dat ik daarmee wel genoeg hierover heb gezegd. Ik wil er alleen nog aan toevoegen dat deze samenwerking met de EU, en met individuele landen zoals Frankrijk, tezamen met de internationale hulp ons in staat hebben gesteld een groei te realiseren van 5,6 procent op jaarbasis in 2001, ook al werd deze helaas belemmerd door de rampzalige regenval buiten het regenseizoen waardoor het noorden werd getroffen. We zijn deze situatie echter te boven gekomen en in 2002 is de hoeveelheid private investeringen verdubbeld. Ik heb namelijk een liberaal beleid gevoerd – al doende leert men, zoals dat heet – om daarmee aan te tonen dat we ons bij de ontwikkeling moeten richten op een grootschalig beroep op privaat kapitaal ten bate van onze ontwikkeling. Ik weet wel dat veel mensen het niet met me eens zijn op dat punt; ik kom er zodadelijk op terug. Zo bedroeg onze maïsproductie vorig jaar nog slechts 100.000 ton. Ik heb toen als doel gesteld om de 1 miljoen ton te halen en iedereen zei dat dat niet mogelijk was, dat het een dwaas plan was. Ik kan u vertellen dat we op dit moment al de helft van die productie hebben gehaald, oftewel 500.000 ton maïs, hetgeen nog nooit eerder is voorgekomen in de geschiedenis van Senegal,...
21/10/2003 Wij zijn voor vrije handel. We weten dat dat voor de ontwikkeling van de wereldeconomie – ik heb het dus niet meer alleen over Afrika en Europa – noodzakelijk is, net als de ontwikkeling van de wereldwijde handel, van de wereldwijde productie, van het handelsverkeer enzovoorts. We weten dat, maar voorwaarde is dat iedereen zich aan de regels houdt. Helaas overtreden de westerse landen, de uwe incluis, die regels met de subsidies ter hoogte van 1 miljard dollar per dag. Ik hoor niet tot degenen die eisen dat alle subsidies worden afgeschaft. Ik ben realistisch genoeg om te weten dat de politiek verantwoordelijken in Europa en Amerika niet morgen tegen hun boeren kunnen zeggen: “Wij willen onze internationale betrokkenheid tonen dus we schrappen de subsidies.” Ik denk niet dat dat mogelijk zal zijn. De Verenigde Staten staan voor 20 procent van de wereldwijde katoenproductie en 39 procent van de wereldwijde katoenexport. In 2001 hebben de exporteurs in de Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara 302 miljoen dollar verlies gemaakt, waarvan tweederde in de landen van West-Afrika: Benin, Burkina Faso, Kameroen, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Ivoorkust, Mali en Togo. In uw ogen zijn dit misschien onbeduidende bedragen maar voor ons zijn ze enorm. Daarom wil ik simpelweg pleiten voor financiële compensatie, in afwachting van de afschaffing van deze subsidies, want daar zegt uiteindelijk immers iedereen voor te zijn. Op bezoek in Dakar zei president Bush tegen mij: “Ik ben voor afschaffing. Als de Europeanen de subsidies afschaffen, schaf ik ze ook af. Ik antwoordde: “Uitstekend, mijnheer de president, maar in de tussentijd, totdat u ze afschaft, hebben wij het erg moeilijk”. Financiële compensatie dus, in afwachting van afschaffing. Wat de WTO betreft heb ik het in het artikel dat ik zojuist al noemde gewaagd om vlak voor de WTObijeenkomst te zeggen dat we in plaats van een bindend akkoord te sluiten waar niemand in gelooft, beter maar helemaal geen akkoord kunnen sluiten en de tijd nemen om openhartig te spreken. Vandaag zeg ik u oprecht dat ik niet in de WTO geloof. Ik denk dat daar op zo’n algemeen wereldomspannend niveau wordt gesproken, dat het een illusie is om punten te willen vinden waarover iedereen het eens is.
(Applaus)
(Applaus)
en dan heb ik het nog niet eens over de opmerkelijke groei van de productie van andere gewassen zoals sesamzaad.
Daarom pleit ik veeleer voor directe betrekkingen tussen continenten en sub-continenten, zoals de betrekkingen tussen de Europese Unie en de ACP-landen of tussen de EU en Afrika.
Over de betrekkingen met de westerse landen zou ik u willen zeggen dat – zoals u weet – de subsidies voor ons een groot probleem zijn. Ik zal daar kort over zijn, aangezien ik mijn standpunt daarover al heb uiteengezet in Le Monde: wij zijn voor free trade but fair trade. (Applaus)
Ik geloof in die formule, die wij lang geleden samen met u voor het eerst hebben toegepast. Vervolgens is deze echter ten prooi gevallen aan de mondialisering en het overleg op wereldschaal. Nu groeit het bewustzijn dat de mondialisering in een impasse zit en dat we de formule EU-ACS, EU-Afrika weer op moeten pakken. Niet dat er direct geweldige resultaten uit zullen komen, zeker
21/10/2003
117
niet, maar ik geloof in dat soort mechanismen. Ik geloof in een overeenkomst zoals we die op 23 januari 2000 in Cotonou hebben getekend, waaraan we het economisch samenwerkingsbeleid te danken hebben, de bevordering van een participatieve benadering zowel binnen de particuliere sector als binnen de civiele samenleving, de verhoogde prioriteit voor het terugdringen van de armoede, de rationalisatie van de samenwerkingsinstrumenten, de creatie van een nieuwe samenwerkingskader op economisch en handelsgebied door het sluiten van nieuwe akkoorden waarmee geleidelijk en harmonisch al deze bepalingen in het systeem van de wereldhandel worden ingepast. In dat soort akkoorden geloof ik.
überhaupt niet mogelijk en zullen we nooit kapitaal aantrekken. De tweede is de regio. In plaats van de staten apart, gaat het NEPAD uit van de hele regio. Doordat die groter is en een grotere markt heeft is schaalvergroting mogelijk. Als derde parameter tenslotte doet het NEPAD een beroep op de particuliere sector.
Wat wij bereikt hebben is daarvan het resultaat. Ik zal het kort houden en alleen als voorbeeld geven dat in het akkoord tussen West-Afrika en de EU bedragen zijn voorzien in de orde van 435 miljoen euro, hetgeen me volstrekt onvoldoende lijkt. Toch maak ik altijd een onderscheid tussen de principes en het geld, enzovoorts. Dat standpunt heb ik altijd verdedigd bij de G8 door te zeggen dat voor mij de betrokkenheid het belangrijkst is, de politieke wil om ergens werkelijk iets aan te doen. Hoe dat dan moet gebeuren is een andere kwestie. Sommige mensen zullen zeggen dat er 10 miljard euro nodig is, anderen zullen het houden op 5 miljard, enzovoorts. Maar we moeten niet de mechanismen en de bereikte akkoorden veroordelen alleen omdat we de verschillende bijdragen onvoldoende vinden. Ik zal daar over enkele minuten op terugkomen.
Naast deze drie kernopties, worden in het NEPAD acht kernsectoren naar voren geschoven, te weten de infrastructuur, onderwijs, gezondheidszorg, landbouw, nieuwe informatie- en communicatietechnologieën, milieu, energie en tenslotte de toegang tot de markten van de westerse landen. Elk van deze sectoren krijgt prioriteit en we hebben alle plannen uitgewerkt op regionaal, interregionaal en continentaal niveau. Rest nog de financiering.
Afrika is vandaag de dag op eenzelfde manier bezig dankzij het NEPAD, het Nieuwe Partnerschap voor de ontwikkeling van Afrika, in het Engels New partnership for Africa's Development. Het NEPAD is voortgekomen uit de samenvoeging van het Millennium Afrika Plan (MAP), opgesteld door mijn broeders Thabo Mbeki, Olusegun Obasango en Abdelaziz Bouteflika en het plan OMEGA, voorgesteld door Senegal. De bijdrage van het MAP is dat het aandacht vraagt voor het feit dat Afrika niet arm is maar verarmd – verarmd door drie eeuwen slavernij, door kolonisatie, door een internationaal mechanisme dat tot op de dag van vandaag voor een verslechtering van de handelsvoorwaarden zorgt – en dat het oproept tot een Afrikaanse renaissance. Het plan OMEGA, door mijzelf geschreven, is vooral een economisch plan; het is een bouwwerk dat laat zien dat de infrastructuur prioriteit moet krijgen, zoals dat ook in Europa, in de Verenigde Staten en in Rusland – toentertijd de Sovjet-Unie – is gebeurd. Het laat zien dat zelfs de ontwikkeling van de landbouw niet mogelijk is zonder infrastructuur, omdat de productiecentra en de centra van consumptie of export niet met elkaar kunnen worden verbonden. Het uitgangspunt van het NEPAD is om door grootschalige ontwikkeling van Afrika de kloof te dichten die ons scheidt van de westerse landen. Wij denken dat dat mogelijk is. Het NEPAD berust op drie kernopties die ik langetermijnparameters noem. De eerste parameter is natuurlijk goed governance, zowel publiek als particulier, want zonder dat is publiek beheer
Op dat terrein moet ik zeggen dat hoe groot de inzet van hulp, samenwerking, enzovoorts ook is, er altijd meer middelen nodig zullen zijn. Als we daarentegen aan de particuliere sector goede voorwaarden bieden om te investeren in Afrika, dan zullen deze investeringen dezelfde invloed hebben als in de westerse landen, onder andere Frankrijk, de Verenigde Staten, Canada en Japan.
Wat dat betreft moet vermeld worden dat in mei, toen ik in Japan op bezoek was, dat land Afrika heeft aangeboden om 3 miljard dollar schuld kwijt te schelden, hetgeen onlangs bevestigd is tijdens een bijeenkomst van de Tokyo International Conference on African Development (TICAD); Japan heeft 1,06 miljard dollar geboden voor infrastructuur, zo’n 600 miljoen dollar voor onderwijs en gezondheidszorg en bijna 400 miljoen dollar voor steun aan Japanse bedrijven die in Afrika willen investeren. Ik zal niet uitwijden over de gezondheidszorg of over het onderwijs, maar ik moet zeggen dat ik de overtuiging deel dat onderwijs de sleutel is voor ontwikkeling. Aziatische landen als Japan, Taiwan en andere laten dat ook zien, door 70 procent van hun begroting aan onderwijs uit te geven en Maleisië geeft er 35 procent aan uit. Sinds wij aan de macht zijn heeft Senegal zijn onderwijsbudget verhoogd tot 35 procent. Mijn droom is om voor het einde van mijn aanwezigheid aan het hoofd van de Senegalese staat in de buurt van de 50 procent te komen. (Applaus) Ik zou daaraan toe willen voegen dat het NEPAD ook een belangrijke plaats inruimt voor de digitale solidariteit. Ik ben uitgenodigd voor de voorbereidingsbijeenkomst voor de Internationale Conferentie over de informatiemaatschappij in Genève en ik heb daar het begrip digitale solidariteit voorgesteld. Ik zou het Parlement willen uitnodigen om dit begrip over te nemen. Overigens is dit begrip na verschillende werkzittingen, op aanraden van deskundigen aanvaard en opgenomen in de ontwerp-slotresolutie van de Conferentie, die in december in Genève zal plaatsvinden. Wat houdt dit begrip in? Het gaat om het vinden van middelen om degenen die buiten de
118 informatiemaatschappij staan omdat ze daar de benodigdheden – telefoon, internet, websites – niet voor hebben naar het niveau voor de informatiemaatschappij te tillen dat ik heb gedefinieerd aan de hand van kwantitatieve criteria die overigens door deskundigen worden aanvaard. En wat houdt het precies in? Bij de aankoop van een computer zou men – op vrijwillige basis want het is geen belasting – 2 tot 5 dollar moeten overmaken en bij het lanceren van een website 4 of 5 dollar. Met het geld dat op die manier wordt bijeengebracht – volgens schattingen zou dit een fors bedrag kunnen worden van een paar honderd miljoen of zelfs miljarden dollars – zou dan in het noorden hardware gekocht kunnen worden om het zuiden on line te brengen. Iedereen zou daarbij gebaat zijn, het is een win-winscenario: de westerse bedrijven zouden de hardware leveren en wij zouden over die hardware beschikken. Tot besluit zou ik willen zeggen dat waar wij in Afrika mee bezig zijn goed past in het kader van vrede en veiligheid, want als die ontbreken kan niemand ook maar iets doen. Helaas zijn er vandaag de dag nog talrijke brandhaarden: als we er hier een doven dan ontbrandt er daar weer eentje, maar we proberen ze niettemin meester te worden. We zijn erin geslaagd de conflicten in Guinee-Bissau, Liberia, Ivoorkust – al is de vrede daar nog kwetsbaar – en in Sierra Leone te beheersen. Helaas baart de situatie in Guinee-Conakry en in Mauritanië, kortom in landen waar verkiezingen voor de deur staan, ons zorgen. Ik zou nog in een paar woorden een paar conclusies willen trekken. Het is trouwens niet erg slim om conclusies te trekken; je kunt beter vragen stellen. Maar enfin, in dit geval zou ik u iets willen meegeven waar ik vast van overtuigd ben. Het betreft de manier waarop wij uit de problemen kunnen geraken. Ondanks al die hulpprogramma’s en de kwijtschelding of herschikking van schulden – we hebben al het mogelijke al geprobeerd –, ondanks alle inspanningen, hebben we ter plaatse soms de indruk dat we terug zijn in de 19e eeuw. Dat blijkt uit het feit dat iedereen het vandaag de dag erover eens is dat de armoede bestreden moet worden. Maar is die armoede er altijd geweest of is hij gegenereerd? Ik voor mij denk dat het een relatieve armoede is, en niet een absolute. Deze is gegenereerd door de veranderde verhouding tussen de ontwikkelingslanden en de westerse landen, die in een dynamisch proces verwikkeld zijn. De absolute noden van Afrika zijn thans niet dezelfde als in de 15e, 16e, 17e, 18e of 19e eeuw. Het is dus het probleem van de onderlinge afhankelijkheid van basisbehoeften dat zich nu opwerpt via de wereldwijde betrekkingen. We moeten dus goed kijken en oplossingen vinden zonder daarbij opzij te schuiven wat er al is en wat nog altijd verbeterd kan worden. Daarom denk ik dat we een beroep moeten doen op de particuliere sector, die ook de ontwikkeling van Europa, de Verenigde Staten en Japan heeft ondersteund. Daarvan valt denk ik veel te verwachten. Natuurlijk is er in een land wel reglementering nodig; we moeten via nationale regels
21/10/2003 waar iedereen zich aan moet houden, goed governance creëren, profitibility zoals dat in het Engels heet, de vrije overdracht van winsten. Persoonlijk geloof ik in liberaal beheer, niet ultraliberaal maar liberaal, hetgeen mij onderscheidt van bepaalde liberalen die misschien bepaalde principes met mij delen op het gebied van politiek liberalisme, verdediging van de mensenrechten, enzovoorts (Applaus) ... maar die tegen staatsinmenging zijn. Ik denk juist dat staatsinmenging onontbeerlijk is, ten eerste om in geval van falen bij te springen en verder vooral om zich bezig te houden met sectoren waar het private kapitaal sowieso niet aan te pas zou komen. (Applaus) De boodschap die ik u wil meegeven is dus misschien enigszins provocerend – men heeft mij verteld dat in de Europese Unie veel mensen mijn standpunt over liberalisme niet delen – maar men bood mij de gelegenheid mijn standpunt aan u uiteen te zetten en zo het debat te openen over een zeer belangrijke kwestie, namelijk het kiezen van een strategie voor de ontwikkeling van een land, of zelfs een continent. (Langdurig staand applaus) 2-241
De Voorzitter. – Mijnheer de president, u bent niet alleen een president, maar ook een wijs man uit Afrika. (Applaus) En u hebt zich ook nog aan de spreektijd gehouden die het Europees Parlement voor u in gedachten had. (Gelach) Ik wil u hartelijk bedanken en u complimenteren met uw krachtige, duidelijke politieke boodschap. (De plechtige vergadering wordt om 12.33 uur gesloten)
21/10/2003
119 INHOUD
VERGADERING VAN DINSDAG 21 OKTOBER 2003 ............................................................................ 5 Urgentverklaring ............................................................ 5 Spoorwegenpakket......................................................... 5 Ondervoorzitter ............................................................ 27 Stemming ..................................................................... 27 Ondervoorzitter ............................................................ 29 Stemming (voortzetting) .............................................. 29 STEMVERKLARINGEN............................................ 29 Debat over de begroting 2004...................................... 39 Ondervoorzitter ............................................................ 54 Ondervoorzitter ............................................................ 67 Vragenuur (Commissie)............................................... 67 Eerste deel.................................................................... 67 Vragen aan de heer Bolkestein..................................... 78 Ondervoorzitter ............................................................ 84 WA-verzekering motorrijtuigen................................... 84 Schending van de rechten van de vrouw en de internationale betrekkingen van de EU............. 88 Structuurfondsen: RAL en behoeften voor 2004 ......... 96 Zoetstoffen in levensmiddelen ................................... 103 Duits statiegeldsysteem.............................................. 108 Bijlage - Standpunt van de Commissie ...................... 113 Bijlage - Plechtige vergadering.................................. 115 Toespraak van de heer Abdoulaye Wade, president van de Republiek Senegal ..................................... 115