VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003
PUNTEN VAN BEHANDELING
BLZ.
01
Notulen van de vergadering van 25 juni 2003 ................................................................................. 2
02
Ingekomen stukken .......................................................................................................................... 2
03
Regeling van werkzaamheden.......................................................................................................... 4
03a
Benoemingen Adviescommissie Bezwaar- en Beroepschriften....................................................... 4
04
Programmabegroting 2004 ............................................................................................................... 5 Algemene beschouwingen PvdA-fractie.............................................................................. ..........6 Algemene beschouwingen CDA-fractie ........................................................................................9 Algemene beschouwingen VVD-fractie ......................................................................................13 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie............................................................................18 Algemene beschouwingen ChristenUnie-fractie .........................................................................23 Algemene beschouwingen SP-fractie ..........................................................................................27 Algemene beschouwingen D66-fractie........................................................................................31 Algemene beschouwingen PvhN-fractie......................................................................................39 Antwoord van gedeputeerde Calon..............................................................................................45 Antwoord van gedeputeerde Bleker.............................................................................................49 Antwoord van gedeputeerde Gerritsen ........................................................................................58 Antwoord van gedeputeerde Mulder ...........................................................................................63 Antwoord van gedeputeerde Musschenga ...................................................................................65 Antwoord van de Voorzitter ........................................................................................................69 Repliek van de PvdA-fractie........................................................................................................75 Repliek van de CDA-fractie.........................................................................................................80 Repliek van de VVD-fractie ........................................................................................................81 Repliek van de GroenLinks-fractie ..............................................................................................83 Repliek van de ChristenUnie-fractie............................................................................................85 Repliek van de SP-fractie.............................................................................................................87 Repliek van de D66-fractie ..........................................................................................................89 Repliek van de PvhN-fractie........................................................................................................91 Dupliek van gedeputeerde Calon .................................................................................................93 Dupliek van gedeputeerde Bleker ................................................................................................96 Dupliek van gedeputeerde Gerritsen............................................................................................97 Dupliek van gedeputeerde Mulder...............................................................................................99 Dupliek van gedeputeerde Musschenga.....................................................................................101 Dupliek van de Voorzitter..........................................................................................................102
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Notulen vergadering 25 juni 2003 Ingekomen stukken
Voorzitter: J.G.M. Alders, Commissaris der Koningin Statengriffier: de heer ir. J.M.C.A. Berkhout Aanwezig zijn 54 leden, te weten: J.G. Abbes (CDA), H.H.J. Boer (PvdA), J.R.A. Boertjens (VVD), mevrouw J.W.F. Boon-Themmen (VVD), mevrouw A.F. Bos (GroenLinks), M. Boumans (VVD), P.M. De Bruijne (PvdA), mevrouw Bulk (SP), D. Bultje (PvdA), A.A. Van Dam (CDA), L.A. Dieters (PvdA), J.J. Dijkstra (PvdA), mevrouw J.M. Drees (PvdA), mevrouw M.J. Edzes-Posthumus (PvdA), A. Engelsman (VVD), mevrouw A.M.K.D. Folkerts (GroenLinks), mevrouw F.Q. Gräper-van Koolwijk (D66), W. Haasken (VVD), K.J. Havinga (PvdA), H. Hemmes (SP), J. Hilverts (ChristenUnie), mevrouw D.J. Hoekzema-Buist (PvhN), D.A. Hollenga (CDA), M.J. Jager (CDA), F.C.A. Jaspers (PvdA), mevrouw A.G. Van Kleef-Schrör (CDA), J.W. Kok (PvdA), J.L.H. Köller (PvdA), mevrouw C.A. de Lange (PvdA), E.J. Luitjens (VVD), A. Maarsingh (CDA), mevrouw W.J. Mansveld (PvdA), L.A. Meijndert (CDA), H.C. Moll (GroenLinks), W.J. Moorlag (PvdA), mevrouw I.P.A. Mortiers (PvdA), H. Nijboer (PvdA), T.W. Oterdoom (VVD), W. van der Ploeg (GroenLinks), R.D. Rijploeg (PvdA), IJ.J. Rijzebol (CDA), J. Roggema (ChristenUnie), mevrouw M.J. Schouwenaar (PvdA), R.A.C. Slager (ChristenUnie), mevrouw L.K. Smit (PvdA), F.J. Van der Span (CDA), H. Staghouwer (ChristenUnie), C. Swagerman (SP), J.W. Veluwenkamp (PvdA), mevrouw I.L. Voogd (PvdA), N.R. Werkman (CDA), mevrouw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), T.J. Zanen (PvhN), E.A. van Zuijlen (GroenLinks). Afwezig met kennisgeving: mevrouw G.R. Peetoom (CDA) Aanwezige leden van het College van Gedeputeerde Staten: H. Bleker, M.A.E. Calon, J.C. Gerritsen, mevrouw C.A.M. Mulder, T.A. Musschenga.
De VOORZITTER: Ik open deze vergadering van Provinciale Staten. Ik ben blij dat wij elkaar op deze manier weer zien, zeker op een dag als vandaag. Ik heb een bericht van verhindering ontvangen van mevrouw Peetoom. 1.
Notulen van de vergadering van 25 juni 2003
Zonder beraadslaging of stemming worden de notulen goedgekeurd. 2.
Ingekomen stukken
a.
Brief van het College Sanering Ziekenhuisvoorzieningen van mei 2003 betreffende toezending van het jaarverslag 2002 van het College Sanering Ziekenhuisvoorzieningen
Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen. b.
Brief van de Raad Landelijk Gebied van 27 mei 2003 betreffende aanpassing Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
Mevrouw BULK: Deze brief willen wij graag in de commissie bespreken.
2
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Ingekomen stukken
De VOORZITTER: Deze brief wordt toegevoegd aan de agenda van de commissie en komt straks terug bij de regeling van de werkzaamheden. Deze brief wordt aangehouden tot agendapunt 3. c.
Brief van de Raad voor Verkeer en Waterstaat van 4 juni 2003 betreffende advies "Verantwoorde risico's, veilige ruimte"
Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen. d.
Brief van Bewonerscomité "De Meeuwen" van 14 juni 2003 betreffende verhoging IKEA-mast Europaweg
Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen. e.
Brieven van diverse afzenders (39) betreffende vastgestelde interim flora- en faunabeleid
De VOORZITTER: De heer Moorlag heeft laten weten dat hij deze brief graag in de commissie wil bespreken. In het voorstel bij de regeling van de werkzaamheden is dat al opgenomen. Deze brief wordt aangehouden tot agendapunt 3. f.
Brief van Onderzoekscommissie NNBT provincie Drenthe van 28 juli 2003 betreffende onderzoek NNBT
Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen. g.
Brief van Milieudefensie van 29 juli 2003 betreffende verzoek tot financiële bijdrage provincie "Openbaar Vervoer Tour"
Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen. h.
Brief van B.C.A.I. Pauw van Hanswijck de Jonge te Groningen van 26 juni 2003 betreffende informatie op Internet inzake bestuurscrisis LPF
Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen. i.
Brief van J.K. Meijer en A. Koning te Zoutkamp betreffende partiële herziening bestemmingsplan industrieterrein Noordkern Zoutkamp Telecommunicatie
De heer MOLL: Ik verzoek de Staten op de hoogte te brengen van de afhandeling van deze brief. Er zitten twee aspecten in die wellicht, ook in het kader van het POP, voor de Staten relevant kunnen zijn. De VOORZITTER: Het lijkt mij dat aan dat verzoek kan worden voldaan. De heer SWAGERMAN: Wij verzoeken deze brieven ook in de commissie te bespreken.
3
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Ingekomen stukken Regeling van werkzaamheden Benoeming Adviescommissie Bezwaar- en Beroepschriften
De VOORZITTER: Ziet u dat in samenhang met het verzoek van de heer Moll? De heer SWAGERMAN: Ik wil toch graag dat de brief in de commissie wordt behandeld in verband met de invloed die Provinciale Staten hierin kan hebben. De VOORZITTER: Vindt u het goed dat wij eerst zien welke stappen op dit punt eventueel worden verwacht van het College en dat wij dit dan samenvoegen en op dat moment agenderen? Ik constateer dat dat het geval is. Deze brief wordt aangehouden tot agendapunt 3. 3.
Regeling van werkzaamheden
De VOORZITTER: De voorstellen van het presidium liggen voor. Naast de brieven onder de agendapunten 2b en 2e, die worden toegevoegd aan de commissieagenda, betreft dit nu ook de brief onder 2i van de Raad voor het Landelijk Gebied over de aanpassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ook deze brief wordt toegevoegd aan de commissieagenda. Zijn er verder nog opmerkingen over de voorstellen en de agendering? De heer MOLL: Het is mij niet helemaal duidelijk zoals u het formuleert, maar de agendering van de commissies is natuurlijk naar mijn mening ten volle aan de orde. Ik stel na enig overleg voor, de potentieelstudie die geagendeerd is voor de commissie Landschap, Water en Milieu niet in die commissie te bespreken, maar in de commissie Economie en Mobiliteit, omdat die dit in meer samenhang kan bezien. Bovendien kunnen de beide voor dit veld verantwoordelijke gedeputeerden daarbij dan aanwezig zijn. De VOORZITTER: Kan dit voorstel van de heer Moll worden gevolgd? Ik constateer dat dit zo is. Dan breng ik die wijziging aan. Deze brief wordt behandeld in de commissie Economie en Mobiliteit. De VOORZITTER: Kunt u zich overigens vinden in de voorstellen? Ik constateer dat ook dit het geval is. Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 3a.
Benoeming lid en plaatsvervangend lid in de Adviescommissie Bezwaar- en Beroepschriften
De VOORZITTER: U bent in een brief van 22 augustus 2003 geïnformeerd dat de heer Jager zijn plaatsvervangend commissielidmaatschap zal beëindigen en dat de heer Werkman, die nu lid is, in de vacature zal toetreden. De heer Meijndert zal worden benoemd in de vacature van de heer Werkman. Over dit voorstel zult u zich moeten uitspreken. Dat houdt in dat wij daarover zullen moeten stemmen. Ik laat de stembriefjes nu uitdelen. Ik benoem in de commissie van stemopneming mevrouw Boon, de heer Veluwenkamp en de heer Moll en verzoek hen met de werkzaamheden aan te vangen. De vergadering wordt voor enkele minuten geschorst.
4
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Benoeming Adviescommissie Bezwaar- en Beroepschriften Programmabegroting 2004 Algemene Beschouwingen PvdA-fractie
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan mevrouw Boon-Themmen, voorzitter van de commissie van stemopneming. Mevrouw BOON-THEMMEN: Voorzitter! Er zijn 51 stemmen uitgebracht, alle conform het voorstel. De VOORZITTER: ik stel vast dat daarmee conform de voordracht de benoeming is bekrachtigd. 4.
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 8 juli 2003, nr. 2003-12.003, FC, betreffende Programmabegroting 2004 van de provincie Groningen (nummer 26/2003)
De VOORZITTER: Vooraf wijs ik u nog op een aantal punten. De liefhebbers van de Provinciewet, die tot een nauwkeurige bestudering hiervan overgaan, constateren dat daarin een aardige bepaling staat waarvan het de vraag is of wij niet in strijd daarmee handelen. In artikel 194, lid 3 staat: “Provinciale Staten beraadslagen over de ontwerpbegroting niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving”. Wij hebben een schema afgesproken dat de vraag doet rijzen of wij daarmee voldoen aan de voorwaarden. Gegeven het feit dat wij hebben besloten deze splitsing te maken, die overigens landelijk ook op die manier wordt toegepast, en gegeven het feit dat wij in oktober tot een afronding komen, volgen wij de commissievergadering met een begrotingskrant. De burgers krijgen daarmee de mogelijkheid in uw richting te reageren, voordat wij tot afronding komen. Ik meen oprecht dat, kijkend naar de toelichting, die strijdigheid reuze meevalt. Ik geef u in overweging dat met mij eens te zijn. Het is verkeerd dit onvermeld te laten. Bij zuivere bestudering moet je dit met elkaar vaststellen. Dat betekent dat naar mijn vaste overtuiging de amendementen als eerste in stemming komen tijdens de vergadering van vanochtend. Voor moties kan dat mogelijk anders. Wij zullen dat aan het eind van deze vergadering op de hand moeten wegen. Misschien is op enig moment overleg in dat kader noodzakelijk. Ik meen dat wij met de volle breedte van de afspraken die wij uitvoeren, handelen in de geest van de wet. In mijn brief van 11 augustus jl. heb ik de procedure vermeld. Vandaag komt er een volwaardige behandeling, met een totale spreektijd van 20 minuten per fractie; 15 minuten voor de eerste termijn en 5 minuten voor de tweede termijn, die in elkaar kunnen overlopen. Dat houdt in dat u meer tijd kunt overhouden voor de tweede termijn. Dat zou verstandig zijn. U kunt ook al uw tijd in de eerste termijn gebruiken. Ik leg u nog een keer uit dat ik daarop in mindering breng de interrupties en de antwoorden daarop. Die worden niet bij uw tijd berekend. Ik houd wel scherp in de gaten of wij daarmee niet steeds in herhaling vallen. Het is ook niet de bedoeling via interrupties een extra termijn te krijgen. Ik zal dan moeten ingrijpen. Dat zijn de spelregels. Ik ken uw bijdragen niet en dat maakt het met de dag spannender. Ik hoop dat u, bij het uitspreken van uw tekst, met mijn opmerkingen rekening houdt. U hebt inmiddels drie amendementen ontvangen, die bij de griffie zijn binnengekomen. U kunt deze al in de beraadslagingen betrekken. Dat is conform de afgesproken procedure. Wij gaan nu over tot de beraadslagingen. De heer MOORLAG: Voorzitter! Werk, Welzijn, Wonen en Water; dat zijn de trefwoorden voor de PvdA-fractie in deze Algemene Beschouwingen. Ik steek van wal met het laatste: water. Een doorgebroken dijk in Wilnis; een schuivende dijk bij Rotterdam; scheuren in de Hoornse dijk bij Haren. Beperking van stroomproductie door gebrek aan koelwater. Opnieuw onrust bij de burger. De ene keer door overvloed aan water, nu door droogte. De samenleving is kwetsbaar en afhankelijk van een goed functionerend waterbeheer. De vrijwel zekere klimaatverandering zal vaker leiden tot extreme weersomstandigheden en daaraan verbonden risico’s. Het klimaatbestendig maken van onze samenleving gaat echt miljarden kosten. De risico’s en de kosten maken het water tot een dominant politiek thema. De PvdA wil een aanscherping van het waterbeleid. Risico’s moeten beter in kaart worden gebracht.
5
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene Beschouwingen PvdA-fractie
Wie had gedacht dat droogte tot overstromingen kan leiden? Zijn risico’s van dit type wel voldoende in beeld gebracht? Hebben wij kwetsbare veendijken in onze provincie? Zo ja, waar dan? Wat weet het College van deze risico’s? Ook over de koelwaterproblemen bij de elektriciteitsproductie moet meer helderheid komen. Er is een lijstje waarop staat vermeld in welke volgorde gebiedsdelen worden afgekoppeld van het elektriciteitsnet. Bovenaan staan de plattelandsgebieden. De PvdA-fractie wil meer weten van dat lijstje. Welke prioritering en keuzerechtvaardiging ligt aan dat lijstje ten grondslag? Naast deze actuele problemen is er een meer fundamenteel probleem. De politieke vraag die zich hier nadrukkelijk aandient, is de vraag: Wie voert de regie in de integrale aanpak van het waterbeheer? Verder is de vraag: hoe gaan wij de sterk toenemende kosten voor mega-investeringen berekenen en verdelen? En wie beslist over die kostenverdeling? Een integrale aanpak van de waterbeheersing en een eerlijke verdeling van de lasten moeten voldoende democratische legitimering hebben. Daaraan ontbreekt het. In het huidige waterschapsbestel is dat onvoldoende gewaarborgd. Dit vraagt om een fundamentele discussie over het kies- en financieringsstelsel van de waterschappen. Vooruitlopend daarop vindt de PvdA-fractie dat wijzigingen van waterschapsverordeningen in de Staten moeten worden besproken vóórdat het College een beslissing neemt over die verordeningen. Kan het College dat toezeggen? Verder moet het Regionaal Bestuursakkoord Water op korte termijn met voortvarendheid tot stand komen. Ziet het College daar kans toe? Kan het College aangeven wat de prioriteiten zijn bij het opstellen van het Regionaal Bestuursakkoord Water? En welk tijdpad heeft het College voor ogen? Ik stap over naar hoofdstuk 1 van het collegeprogramma. “Dit centrumlinkse College van Gedeputeerde Staten legt prioriteit bij het vergroten van de sociale samenhang in onze provincie en het wegwerken van de sociaal-economische achterstanden”. Het is een hele volzin, maar zo luidt de eerste regel van het collegeprogramma. Het Langmanakkoord en voortzetting van het Kompasprogramma zijn essentieel voor het realiseren van het collegeprogramma, ook na 2006. Met Prinsjesdag in het verschiet is het de vraag of wij deze doelstelling, de ruggengraat van het collegeprogramma, overeind kunnen houden. Gaat het kabinet-Balkenende afbreken wat door het kabinetKok II in de steigers is gezet? Wat blijft er over van het regionaal beleid? En wat blijft er over van de programmatische, samenhangende aanpak? De PvdA-fractie vindt dat het Langmanakkoord recht overeind moet blijven staan. De PvdA vindt het een onverteerbare gedachte dat het kabinet de zaag gaat zetten in de poten van het Kompasprogramma. Snijden leidt tot verlies van samenhang. Het Kolibriproject, Meerstad en de Regiovisie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het uitzicht op de snelle treinverbinding moet blijven. De werkgelegenheidssituatie in Oost-Groningen rechtvaardigt de realisering van de Agenda voor de Veenkoloniën. Wat moeten wij met de gereserveerde 191.000 euro voor de Agenda van de Veenkoloniën als de cofinanciering wegblijft? Welk perspectief kunnen wij dit gebied nog geven? De dragende economische peilers van dit gebied - de industrie, de landbouw, de metaalnijverheid, de scheepsbouw en assemblagebedrijven - staan sterk onder druk. De transformatie naar een sterke, moderne en duurzame economie moet daarom met het volledige Kompasprogramma worden voortgezet. Na Prinsjesdag vindt overleg plaats tussen de noordelijke provincies en het kabinet. Wat wordt de inzet en de insteek van het College? Richt de inzet zich ook op snellere vervreemding van de Essent-aandelen om investeringsruimte voor onder meer Kolibri te realiseren? Is het College bereid, na Prinsjesdag een snelle analyse van de gevolgen van het kabinetsbeleid te leveren aan de Staten? En wilt u ons na afloop van het overleg met de bewindslieden informeren over de uitkomsten, zodat wij dit kunnen betrekken bij de vaststelling van de begroting op 6 oktober a.s.? De PvdA-fractie wil een extra versterking van het arbeidsmarktbeleid. De werkgelegenheidssituatie vraagt daarom. Het gaat om drie zaken. Allereerst de onderuitputting van het Europees Sociaal Fonds.
6
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene Beschouwingen PvdA-fractie
In Brussel ligt 800 miljoen euro van het Europees Sociaal Fonds ongebruikt voor Nederland te wachten op besteding. Belangrijke oorzaak hiervan is dat vooral gemeenten de regels veel te complex vinden en kopschuw zijn geworden voor het risico van terugvordering van subsidies. Provincies mogen sinds 1999 geen subsidies meer aanvragen en geen projecten meer indienen. De PvdA-fractie vraagt het College alles in het werk te stellen om de stroom projecten en subsidieaanvragen voor het ESF weer te doen aanzwellen. Is het College bereid, hierin initiatieven te nemen en zo ja, welke? De PvdA-fractie vindt dat provincies ook weer projecten moeten kunnen indienen. Deelt het College die mening? Is het College bereid, via het IPO op een herziening bij het Rijk aan te dringen? In de tweede plaats vraagt de gesubsidieerde arbeid op korte termijn om extra maatregelen. Het omzetten van gesubsidieerd werk in regulier werk loopt op een aantal plaatsen goed, maar lang niet overal. In de maanden april en mei is 60 procent van de WW-populatie uitgestroomd naar een uitkeringssituatie in plaats van naar regulier werk. Is het College bereid extra inspanningen te doen? Is het College bereid een gebundelde aanpak met gemeenten en inlenende instellingen te ontwikkelen? Verder moet in de komende periode de vraag worden beantwoord wat wij nu écht willen met de groep mensen voor wie de onderkant van de reguliere arbeidsmarkt zo goed als onbereikbaar is. De PvdA-fractie wil deze mensen perspectief blijven geven. Wij moeten uitkeringsgelden inzetten voor zinvol werk en voor taken die voor de samenleving nuttig zijn. Als derde wil de PvdA-fractie dat leerlingen langer in het onderwijs blijven en dat de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt wordt verbeterd. De scholingsgraad in Noord-Nederland, die lager is dan het landelijke gemiddelde, moet omhoog. Dat geeft jongeren betere kansen op de arbeidsmarkt. In het SNN leeft het idee van een campagne Langer naar school. Hoe staat het College hiertegenover? Ik stap over naar het thema Wonen. Onze provincie heeft de komende decennia behoefte aan zo’n 30.000 woningen. Meerstad voorziet in de bouw van eenderde deel daarvan, met een zwaar accent op groen stedelijk wonen, waar veel vraag naar is. De PvdA-fractie is bezorgd over het bedienen van de andere segmenten: de betaalbare huur- en koopwoningen, de huisvesting voor jongeren en senioren. De bouwstroom voor deze groepen is echt veel te mager. In de begroting en in het Programma Wonen staan goede voornemens, maar welke concrete plannen heeft het College hier precies voor ogen? Is het sanctiebeleid van overheveling van contingenten wel effectief? Wij zetten daar vraagtekens bij. Wat komt er terecht van de inbreidingsplannen in de stad? Welke extra inzet, waarover op blz.16 van de begroting wordt gesproken, kunnen wij concreet tegemoetzien? Ik kom aan bij het programma Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid. Ik ontkom er niet aan iets te zeggen over het regeringsbeleid. Het kabinet lijkt armoede tot prikkel en kerninstrument van het werkgelegenheidsbeleid te hebben verheven. Het aantal bijstandsgerechtigden zal scherp oplopen als de WAO-plannen van het kabinet tot uitvoer worden gebracht. Mensen met uitkeringen worden nog dieper in de armoede gedrukt. De nieuwe Wet werk en bijstand beperkt gemeenten in het voeren van een lokaal armoedebeleid. Dat zal leiden tot toenemend sociaal isolement en maatschappelijke uitsluiting. Er komt meer druk op de welzijnsorganisaties te staan. In dat licht is de PvdA-fractie tevreden over het grotendeels terugdraaien van de bezuinigingen op het programma Welzijn. Het zal weliswaar een druppel op een gloeiende plaat zijn. De kritiek die wij hadden op de Voorjaarsnota, is bij deze begroting budgettair netjes gladgestreken. Budgettair is het in orde. In de commissie zullen wij nog wel verder met u praten over de allocatie van het geld binnen het programma. De PvdA-fractie vraagt het College op korte termijn met een uitgewerkt voorstel te komen voor het thema leefbaarheid van het platteland en multifunctionele centra. De PvdA-fractie is onder de indruk van het model steunstee dat in Bellingwolde en omgeving tot stand is gebracht. Dicht bij de mensen, geen blauwdruk van bovenaf, vraaggestuurd en goed passend in het gebiedsgericht beleid. Wil het College ons een uitgewerkt voorstel toezeggen?
7
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene Beschouwingen PvdA-fractie Algemene Beschouwingen CDA-fractie
Een schrijnend punt is het voortdurende gesol met de categorie asielzoekers die al jarenlang in Nederland verblijft, vijf- tot zevenduizend mensen die al jarenlang tussen hoop en vrees heen en weer worden geslingerd. Mensen bij wie verwachtingen zijn gewekt door het vorige en het zittende kabinet. Uitzettingen die telkens grote onrust en verontwaardiging oproepen. Dit probleem moet op een acceptabele en humane wijze worden opgelost. Nu de Vreemdelingenwet van Job Cohen effectief is gebleken, moet er ruimte zijn voor een royaler eenmalig gebaar dan minister Verdonk voor ogen staat. De PvdA-fractie vindt dit probleem zo schrijnend, dat wij het College vragen dit aan de orde te stellen in het overleg dat het over enkele weken gaat voeren met de bewindslieden. Wat ons betreft kan dat vergezeld gaan van de mededeling dat Groningen beschikbaar blijft voor een meer dan evenredig deel van de opvang. Tenslotte maak ik nog enkele opmerkingen over het financiële beleid. De solide financiële koers wordt voorgezet. De PvdA-fractie steunt dat. De vormgeving van de eerste programmabegroting is in hoofdlijnen geslaagd. Er is zichtbaar een berg werk verzet. Een woord van dank aan het ambtelijk apparaat is hier op zijn plaats. Bij de behandeling van de eerste begroting van dit College moet de vraag worden beantwoord of de prioriteiten die in het collegeprogramma zijn gesteld, voldoende zijn vertaald in de plannen, het beleid en de voorgenomen besteding van middelen. Naar het oordeel van mijn fractie is dat op hoofdlijnen het geval. Dat neemt niet weg dat er in de commissies nog het nodige te bespreken valt. Ik noem alvast maar de volgende punten: versnelling van de uitrol van breedbandinternet, de Ecologische Hoofdstructuur, versterking van de burgerparticipatie. En natuurlijk de voorgenomen gaswinning in de Waddenzee, als doelstelling geformuleerd op blz. 107 van de productbegroting, die ik eigenlijk niet zou mogen lezen. Er zal, kortom, geen enkel thema onbesproken blijven. De PvdA-fractie ziet op dit moment, voorafgaand aan de commissiebehandeling, geen aanleiding om amendementen in te dienen. Dat past in onze lijn van “bestaande plannen uitvoeren, in plaats van nieuwe plannen maken.” Dat hebben wij in de verkiezingscampagne nadrukkelijk uitgedragen. De heer HOLLENGA: Voorzitter! “Bewuste keuzes, een betrokken samenleving en een betrouwbare overheid”, was en is het motto waarop de CDA-Statenfractie de komende vier jaar aanspreekbaar wil zijn. De sociaal-economische situatie in Nederland staat onder zware druk. Er is sprake van een forse toename van de werkloosheid. Bedrijfsinvesteringen en consumentenbestedingen lopen terug. Het kabinet ziet zich genoodzaakt om de problemen in Nederland op het gebied van de economie, de werkgelegenheid en de concurrentiepositie op te lossen door middel van een daadkrachtig herstelprogramma. Dit vereist stevige ingrepen waarbij iedereen erop achteruitgaat. Maar het is ook duidelijk dat deze maatregelen noodzakelijk zijn. Wij willen in Nederland een houdbaar sociaal stelsel met voorzieningen die ook op termijn betaalbaar blijven; een gezondheidszorg waarbij de patiënt ook op de lange duur de zorg kan krijgen waar hij of zij recht op heeft; en een pensioenstelsel waarbij onze kinderen ook een fatsoenlijke oude dag kunnen krijgen. De afgelopen jaren kon er veel worden uitgegeven door de overheid, maar er is te weinig rekening gehouden met een situatie dat het ook wel eens weer wat slechter zou kunnen gaan met de economie. Een daadkrachtige aanpak zal zich op termijn echter vertalen in herstel van scheefgegroeide situaties. Wij hebben dat de afgelopen tijd kunnen zien in de terugdringing van het aantal asielaanvragen en de terugloop van het aantal WAO-ers. In een tijd waarin een regering harde maatregelen neemt vraagt dit ook om solidariteit tussen jong en oud en tussen arm en rijk. De heer HEMMES: De WAO is teruggelopen. Dat geloof ik graag, maar de heer Hollenga weet ook dat de mensen die uit de WAO gaan, voor het grootste gedeelte in de bijstand terechtkomen. Ik vraag mij daarom af of dit wel zo’n winstpunt is. Deze mensen krijgen geen werk, ook met dit kabinetsbeleid niet!
8
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene Beschouwingen CDA-fractie
De heer HOLLENGA: Er zullen overal knelsituaties ontstaan. Ik ga ervan uit dat daar bij de landelijke overheid oog voor is en dat die knelsituaties worden opgelost. Dat kunnen wij hier niet doen. Zeker in zo’n tijd moet de provinciale overheid laten zien waar zij voor staat. Hoe kunnen wij antwoord geven op de veranderingen en uitdagingen in deze tijd? Welke oplossingen kiezen wij voor de problemen die op onze burgers en bedrijven afkomen? In de visie van het CDA kunnen in een steeds diverser en mondiger samenleving die oplossingen alleen gerealiseerd worden als mensen hun vrijheid en idealen in samenwerking met anderen realiseren. Daarom kiezen wij voor een betrokken samenleving. Dat betekent ruimte geven aan burgerinitiatieven, en burgers en maatschappelijke organisaties betrekken bij de invulling en uitvoering van het provinciale beleid. Ook in Groningen zijn de laatste maanden rake klappen gevallen als het gaat om de werkgelegenheid. Als wij kijken naar de bouw en recentelijk nog Philips Stadskanaal, krijgt vooral het oosten van de provincie het weer zwaar voor de kiezen. Gelet op de werkloosheidscijfers in onze provincie vindt het CDA het nog steeds gerechtvaardigd om als Noord-Nederland te blijven pleiten voor extra regionaal sociaal-economisch beleid. Toch zijn er ook signalen waar wij hoop uit moeten putten. Uit de CBS-cijfers over vorig jaar blijkt dat Groningen qua groei in economisch opzicht het goed deed. Dat de aardgasopbrengsten daarin een rol spelen, kan niet ontkend worden. Ook de IT- en de dienstensector leverden een positieve bijdrage. Voor de CDA-fractie is het van belang om als provincie aan de slag te gaan met die zaken die men als regionale overheid zelf kan doen voor de economie en de werkgelegenheid. Het collegeprogramma spreekt terecht van een sociaal en economisch sterk Groningen. Hoe vullen wij dat nu in? Er moet ruimte zijn om te ondernemen in Groningen, zowel in de kernzones als op het platteland. Dat is de kern van de CDA-boodschap in de begrotingskrant. Dit betekent onder andere dat ondernemers ruimte moeten krijgen: minder regels, meer Kompas en meer kennistoegang. De besteding van Kompasgelden is nog steeds te veel dichtgetimmerd met regels. Deze moeten verminderd en versoepeld worden. Waarom moet een subsidieaanvraag van bijvoorbeeld 50.000 euro een even zwaar traject door als één van 1 miljoen? De CDA-fractie dringt er bij het College op aan om bij de bijstelling van het Kompas dit najaar hierin verbetering aan te brengen. Wij horen nog te vaak van ondernemers en gemeenten dat er onvoldoende ruimte is om te ondernemen. Dat wil er bij de CDA-fractie niet in. Wij moeten laten zien wat er binnen het Provinciaal OmgevingsPlan wèl mogelijk is. Waarom doen wij er twee jaar over om in Garsthuizen te komen tot de invulling van een kleinschalig bedrijventerrein? Is er dan wel de wil bij overheden om echt iets voor ondernemers op het platteland te doen? Ruimte om te ondernemen is ook kijken of bepaalde regels versoepeld kunnen worden, waardoor ondernemers extra stimulansen krijgen. De CDA-fractie is groot voorstander van het aanpassen - dat wil zeggen verlagen - van de drempel in de IPR voor investeringen in het MKB. Extra aandacht vraagt de CDA-fractie voor de innovatie en de kennisinfrastructuur. Onderwijs, Rijksuniversiteit, Hanzehogeschool, ROC’s, bedrijfsleven en regionale overheden in Groningen moeten zich nu extra actief inzetten. Het kabinet wil hier een speerpunt van maken. Groningen moet dan vooraan in de rij staan om hierop in te spelen. Het CDA is daarom vóór het opnieuw invoeren van een noordelijke KIM-regeling, een loonkostensubsidie voor recent afgestudeerde hbo’ers en wo’ers in het MKB. Ook wil de CDA-fractie meer inzetten op kwaliteitsverbetering van het beroepsonderwijs. De PvdAfractie refereerde ook aan de integratie van theorie en praktijk. Wij ondersteunen het initiatief van het noorden om op de 10.000 door het kabinet toegezegde leerwerkplekken een extra claim te leggen. In dit verband moeten wij ons in Groningen ook aansluiten bij het pleidooi van de onderwijswethouders Oudkerk in Amsterdam en Van der Tak in Rotterdam om van het VMBO weer een echte vakopleiding te maken. Die oude ambachtsschool leverde wel vaklui af waarmee het bedrijfsleven kon werken; voor veel jongeren liggen hier wel kansen. Het bedrijfsleven vraagt erom.
9
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene Beschouwingen CDA-fractie
De prioriteiten die het College in het Koersverhaal aangeeft hebben de instemming van de CDA-fractie. Goede infrastructuur is een belangrijke factor voor de economie, maar ook voor de veiligheid. Wij pleiten al jaren voor de ombouw van de N33 naar een A33. Het College doet er alles aan om dit te realiseren. De CDA-fractie stelt voor om deze actie een extra stimulans te geven door een aantal verbeteringen in de infrastructuur in Noord-Nederland in een breder kader te plaatsen. De aanpak van een aantal knelpunten in de infrastructuur moeten wij ook zien als het oplossen van problemen elders in het land. Als wij de N33 opwaarderen tot A33, het knelpunt van de A28 tussen Meppel en Zwolle aanpakken en in 2004 de voltooiing van de A31 in Duitsland achter de rug hebben, ontstaan er heel andere verkeersstromen. Dan is men vanuit het Ruhrgebied en vanuit Twente sneller in de Eemshaven dan in de haven van Rotterdam. Dat geeft verlichting van de vervoerstromen in het midden en westen van het land en een economische impuls voor de Eemshaven. Een intensievere samenwerking van Groningen Seaport met de Noord-Duitse havens hoort naar onze mening hier ook bij. Met andere woorden, wij moeten per 2 oktober 2003 minister Peijs laten weten dat deze infrastructuur meer landelijke betekenis heeft en dus meegenomen moet worden in prioriteiten van het ministerie. De heer HAASKEN: Ik ben enigszins verbaasd over deze verbreding van de visie van de CDA-fractie. Ik meen dat deze visie al lang staat opgetekend in het Langman-akkoord, waar wordt gepleit voor die verbreding. Het is een verhaal dat wij al een aantal jaren kennen. Ik ben benieuwd of de CDA-fractie van plan is, in het kader van voorfinanciering, daarvoor extra geld uit te trekken. Daarmee wordt het wel concreet. De heer HOLLENGA: In het collegeprogramma is opgenomen dat de provincie de verdubbeling van de N33 onder voorwaarden wil voorfinancieren. De CDA-fractie vraagt het College met een voorstel te komen hoe wij het geld daarvoor zo snel mogelijk kunnen reserveren. De heer MOORLAG: Ik vraag mij af of de heer Hollenga wel eens met zijn landelijke partijgenoten spreekt. De heer HOLLENGA: Regelmatig. De heer MOORLAG: Ik ga daarvan uit. Ik begrijp dat hij indicaties heeft dat zijn landelijke partijgenoten dit plan, de voorgestelde aanleg van de N33 oftewel de A33, ondersteunen. De heer HOLLENGA: Ik ga ervan uit dat ik ook in de Kamer steun verwerf voor dit voorstel. Net zo goed als de heer Moorlag niet altijd de volledige PvdA-fractie achter zich kan krijgen, zal mij dat ook niet altijd lukken. Ik zet mij er wel voor in. Het CDA is zeer tevreden over het terugdraaien van de bij de Voorjaarsnota nog voorgestelde bezuiniging op Duurzaam Veilig. Veiligheid is namelijk ook één van die bewuste keuzes waarop de CDA-fractie het College wil aanspreken. Publieke gerechtigheid: een betrouwbare overheid moet op basis van vaste waarden de burger weer de zekerheid van de rechtsstaat bieden en duidelijke grenzen stellen. De afgelopen periode investeerde de provincie daarin ook stevig en wij moeten daarmee doorgaan. Als het gaat om het crisismanagement staat het “Groninger Model” goed in de steigers. Crisissituaties komen altijd onverwachts, maar je kunt je er wel op voorbereiden. Ik heb twee voorbeelden waarvoor de CDA-fractie in dit verband aandacht vraagt. De PvdA-fractie deed dit ook al. Zij hebben beide te maken met zowel droogte als water. De droogte van de afgelopen periode heeft laten zien hoe belangrijk het is dat wij de dijken en kaden op orde hebben. Na 1998 is er in deze provincie een inhaalslag gemaakt en de CDA-fractie wil weten of de
10
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene Beschouwingen CDA-fractie
maatregelen reeds zijn afgerond. Overigens zagen wij ook hoe belangrijk de taak van het waterschap is in een tijd van grote droogte. De beide waterschappen in onze provincie verdienen waardering voor het feit dat het in onze regio mogelijk bleef voor de landbouw om te beregenen. Dat mag ook wel eens gezegd worden. Een ander punt dat tijdens de afgelopen droogte speelde was de elektriciteitsvoorziening. Als CDA-fractie zijn wij zeer geschrokken dat er zomaar een moment kan komen dat iemand van het distributienet een knop kan omdraaien, waardoor grote delen van de provincie zonder stroom komen te zitten. Gisteravond werd het nog eens visueel getoond op de televisie. Dit kan en mag niet gebeuren zonder dat hierover goede afspraken zijn gemaakt. Wij willen dit binnenkort in de commissie Bestuur en Financiën aan de orde stellen. Wie beslist hierover en welke prioriteiten worden er dan gesteld; wie draait er voor de schade op en hoe vindt de communicatie met burgers en bedrijven plaats? Een belangrijk CDA-punt is aandacht voor het veiligheidsgevoel van de burgers in Groningen. Daarbij past onzes inziens niet een bezuiniging op de reclassering als daardoor de intensieve begeleiding van draaideurcriminelen in de provincie Groningen op losse schroeven komt te staan. Een tweede punt van zorg is de criminaliteit. Het kopje Platform Criminaliteitsbestrijding uit het Koersverhaal van het College stemde de CDA-fractie hoopvol, maar bij nadere bestudering bleek het hier om een platform te gaan dat zich vooral richt op de criminaliteitsbestrijding op bedrijventerreinen. Uiteraard is dit een prima initiatief, maar het mag nooit zo zijn dat bestrijding van de criminaliteit alleen maar voorrang krijgt in die situaties waarin er voor betaald kan worden. Veiligheid is en blijft een belangrijke, wellicht de belangrijkste overheidstaak. De CDA-fractie is van mening dat het niet mag blijven bij dit platform. De noodkreet van burgemeester Dijkstra van Grootegast is er één die door vele burgers wordt gedeeld. Ook voor kleine criminaliteit in wijk en dorp moeten wij oog hebben en daarop een antwoord geven. Waarom worden ouders van deze jongeren niet meer op het gedrag van hun kinderen aangesproken? Is het College bereid om ook voor situaties als in Grootegast initiatieven te nemen? Het provinciaal bestuur heeft de laatste jaren een steeds positiever houding waar het gaat om participatie van jongeren. De laatste weken zien wij in dit verband initiatieven die dit nog eens onderstrepen. Het project van het Huis voor de Sport om het gymonderwijs weer te laten terugkeren op de basisscholen wordt door ons erg gewaardeerd. De CDA-fractie is van mening dat dit binnen enkele jaren moet worden uitgebreid naar alle basisscholen in de provincie. Maar ook op cultuurgebied is de provincie actief om de jeugd hierbij te betrekken. Denk aan de vele initiatieven in de regionale cultuurplannen. Onlangs kwam het Groninger Museum met het plan om alle kinderen tijdens hun basisschoolperiode tenminste twee keer op bezoek te hebben. De CDA-fractie vindt dit ook, maar is met gedeputeerde Gerritsen van mening dat er ook een plek moet zijn voor andere musea in dit project. Het Noord-Nederlands Orkest verzorgt jaarlijks voor 20.000 basisschoolleerlingen in het noorden kinderorkesten. Door het wegvallen van de hoofdsponsor over twee jaar dreigt er een financieel probleem. Ons advies kan niet anders zijn dan: zoek snel een nieuwe hoofdsponsor. Over al deze activiteiten moet er wel afstemming zijn met de scholen. Dat is weer die betrokken samenleving waarover ik sprak. Het moet wel ingepast worden in het schoolprogramma. Rekenen en taal blijven minstens zo belangrijk. Duidelijk is dat de CDA-fractie jongeren kansen wil geven en bereid is daarvoor ook in slechte tijden keuzes te maken. Dat geldt voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, maar ook voor het participeren van jongeren in sport en cultuur. Waar nodig kiezen wij ook voor de bescherming van jongeren. De cijfers over kindermishandeling, ook in onze provincie, liegen er niet om. Jaarlijks raken er meer kinderen gehandicapt door kindermishandeling dan in het verkeer!! De provincie moet hier nóg meer het accent op leggen om dit te voorkomen. Als het gaat om het sociale gezicht van de provincie richting ouderen en asielzoekers, vindt de CDAfractie dat wij als provinciaal bestuur onze verantwoordelijkheid moeten blijven nemen.
11
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene Beschouwingen CDA-fractie Algemene beschouwingen VVD-fractie
Voor ouderen moeten huisvesting en zorg prioriteit blijven houden. De fondsen die wij daarvoor als provincie hebben, mogen niet onbenut blijven. Dat geldt overigens ook voor de provinciale inzet in multifunctionele centra en andere dorps- en wijkvoorzieningen. De CDA-fractie wil graag eenmaal per jaar een voortgangsrapportage ontvangen waaruit blijkt waar welke projecten door de provincie zijn ondersteund. Uitvoering van beleid zal voor de komende periode centraal staan. Voor de CDA-fractie gaat het daarbij vooral om het uitvoeren van afgesproken beleid. Wij hebben de afgelopen jaren vaak veel geld gestoken in onderzoek en haalbaarheidsstudies, zonder dat wij zekerheid hadden over de financiering. Momenteel worden wij zelfs geconfronteerd met vastgesteld beleid waar, mede door rijksbezuinigingen, mogelijk geen geld voor is. Uit het Koersverhaal komt dit bijvoorbeeld duidelijk naar voren als het gaat om de EHS. De CDA-fractie vindt dat wij ons daar niet bij mogen neerleggen. Minister Veerman van Landbouw heeft 700 miljoen euro te verdelen voor de reconstructie. Van dit bedrag zal ook de provincie Groningen een evenredig deel moeten opeisen. De CDA-fractie vraagt zich af of er meer beleidsterreinen zijn waar dit probleem kan gaan spelen. Kan het College ons inzicht geven welke plannen er allemaal zijn waarvan de financiering nog niet is geregeld maar waarmee wij bij het beleid al wel rekening houden? Willen wij als betrouwbare overheid naar buiten treden, dan moeten wij desnoods aangeven dat sommige plannen niet kunnen worden uitgevoerd. De CDA-fractie komt bij deze Algemene Beschouwingen bewust niet met allerlei voorstellen voor nieuw beleid. Wij kozen in het collegeprogramma dat wij met de PvdA-fractie hebben gesloten duidelijk voor uitvoering van beleid. Daar willen wij het College ook op aanspreken in de komende tijd. Meer nog dan in andere jaren zal bij nieuw beleid het accent moeten liggen op het afronden van bestaand beleid om de middelen beschikbaar te krijgen. De begroting geeft voor 2004 nog een flexibel budget aan van nog geen 700.000 euro. Daarbij komt de onzekerheid over de korting op het Provinciefonds als gevolg van extra bezuinigingen van het Rijk en de mogelijke aantasting van doeluitkeringen. Dit geeft aan dat ook de provincie nog wel eens in zwaar financieel weer terecht kan komen. Wij sluiten dan ook niet uit dat er de komende herfst nog wel eens opnieuw naar het financieel perspectief moet worden gekeken. De CDA-fractie is zich hiervan bewust, wil hier bij betrokken zijn en zal zich dan als een betrouwbare partner inzetten voor de burgers in deze provincie. De heer BOERTJENS: Voorzitter! Het zal u niet verbazen dat mijn fractie met spanning heeft uitgekeken naar deze Algemene Beschouwingen. Een nieuwe koers, nieuw beleid, of op zijn minst nieuwe beleidsaccenten, dat is wat je zou kunnen verwachten van een College dat zijn eerste honderd dagen erop heeft zitten. Begrijp mij goed, ik zeg beslist niet, dat het wat mijn fractie betreft allemaal anders zou moeten. Maar ik stel wel vast, dat ik bij lezing van het Koersverhaal de ambitie van dit College niet duidelijk heb aangetroffen. Kennelijk heeft dit College geen enkel thema of motto kunnen vinden, waarmee het die eigen ambitie helder en duidelijk neerzet en zo ook de Groninger bevolking betrekt bij het provinciaal bestuur. Ik begrijp best, dat het niet ieder jaar mogelijk is om iets nieuws te bedenken. Maar juist in het eerste jaar van een nieuwe collegeperiode is het van belang om een thema te kiezen waar je een paar jaar mee vooruit kunt. Wat mijn fractie betreft is dit duidelijk een gemiste kans! Laten wij verder gaan met de inhoud. Ook op dat punt laat het College naar onze opvatting enkele steken vallen. Onder het hoofdstukje “ambitie” treffen wij de zin aan: “De komende jaren willen wij het accent leggen op de uitvoering van het eerder geformuleerde beleid”. Daarmee zullen wij het moeten doen. Maar daar horen dan - naar de opvatting van de VVD-fractie – kwantitatieve doelstellingen bij. Op een aantal plaatsen heb ik die wel aangetroffen, bijvoorbeeld waar het gaat om het inkrimpen van de personeelsformatie. Duidelijk, daar kunnen wij wat mee. Maar op andere plaatsen, bijvoorbeeld waar het gaat om het werkgelegenheidsbeleid, komen de ambities niet verder dan dat “…de inspanning erop gericht (is) om …meer werkgelegenheid te behouden dan gemiddeld in Nederland het geval is.”
12
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen VVD-fractie
En even verderop: “Om die reden zullen wij ons op korte termijn gaan bezighouden met de verdere vormgeving van een samenhangend werkgelegenheidsbeleid, inclusief arbeidsmarktbeleid”. Bij de verdere uitwerking van dit beleid mist mijn fractie een kwantitatieve onderbouwing van de doelstellingen en ambities. Als wij spreken over het arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsbeleid, kom ik bij “Ondernemend Groningen”. Natuurlijk maken ook wij ons grote zorgen over de werkgelegenheidsontwikkeling. De fracties van het CDA en de PvdA hebben dat zojuist al duidelijk verwoord. Wij zijn met het College van mening dat wij hier, zeker in de provincie Groningen, waar die cijfers nog wat zwaarder doortikken, extra op moeten inzetten. Wat ons betreft moet het nog veel concreter. Laat ik dat illustreren met een paar voorbeelden. Het College zegt bijvoorbeeld dat wij de aandelen van Essent zo snel mogelijk moeten vervreemden. Wat betekent dat nu? Heeft het College zich een bepaalde datum gesteld? Graag willen wij hier een concreet tijdpad uitgestippeld zien, temeer omdat de opbrengst toch al min of meer geheel is bestemd. Wat doen wij bijvoorbeeld als die opbrengst blijkt tegen te vallen? Kunnen wij dan al die wensen en ideeën die wij hebben, nog wel uitvoeren? Ik vraag zo snel en zo concreet mogelijk om een antwoord. Een ander punt is de verzelfstandiging van Groningen Seaports. Volgens de opvatting van het College zal dit moeten worden gerealiseerd op basis van het Statenbesluit in 1999. Maar sinds 1999 is er veel veranderd. De meningen over privatisering zijn gewijzigd. Elders, ook in andere havens, zijn ervaringen opgedaan met privatisering. De meningen van de twee andere partners in de gemeenschappelijke regeling, Eemshaven en Delfzijl, sporen niet geheel met de opvattingen van het provinciaal bestuur. Dat idee hebben wij. Al deze ontwikkelingen betekenen voor mijn fractie, dat wij nu meer gereserveerd tegenover een privatiseringsoperatie staan dan vier jaar geleden. Wij zullen nadere voorstellen van het College op dit punt dan ook zeer kritisch beoordelen. De heer SWAGERMAN: Zouden wij in het verslag helder onderlijnd kunnen krijgen dat de VVD-fractie signaleert dat de privatisering misschien toch niet zo’n goed idee is? De VOORZITTER: Ik reik u straks een pen aan. De heer BOERTJENS: Wij baseren onze gedachten op praktische ervaringen. Wij kunnen om ons heen zien waar privatiseringen goed zijn gegaan en waar de knelpunten zitten. Ik meen dat je daarmee rekening moet houden en niet als een blind paard door moet gaan en blijven roepen dat privatisering een goede zaak is. Je zult dat praktisch moeten bezien en leren van de fouten die elders zijn gemaakt. Ik bedoel niet alleen bij andere havens, maar ook bij andere privatiseringsoperaties. De heer HEMMES: Geldt dat dan ook voor de privatisering van het elektriciteitsnet? De SP roept al jaren dat wij dat vooral niet moeten doen. De VVD-fractie was onze grootste tegenstander. U bent wat dat betreft meer onze richting opgegaan? Als dat het geval is, is mij dat een grote vreugde. De heer BOERTJENS: Daarover kunnen wij nog wel even doorgaan. Bij het elektriciteitsnet worden vaak ten onrechte privatisering en liberalisering door elkaar gehaald. Privatisering, dus het eigendomsrecht, hoeft nog niet meteen kwalijke gevolgen te hebben. De liberalisering gaat echter wat verder. Dan kunnen verschillende belangen met elkaar botsen. De heer JASPERS: Heeft de heer Boertjens veel contacten met de Kamerleden van de VVD in de Tweede Kamer, net zoals de CDA-fractie? Heeft ook hij de meerderheid achter zich?
13
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen VVD-fractie
De heer BOERTJENS: Binnen de landelijke VVD verschuiven de opvattingen ook in de richting van een meer praktische benadering, die wat minder dogmatisch is. De heer MOORLAG: Mijn lenigheid van geest schiet hier toch wat te kort. De geluiden die ik hier in de regio hoor, zowel van het CDA als van de VVD, zijn duidelijk anders dan het landelijke geluid dat wij mogen beluisteren. Ik neem het echter met instemming aan. De heer BOERTJENS: Het is zeker binnen de VVD, maar ook wel bij andere partijen, zo dat de vernieuwing van denken in Groningen begint. Wat dat betreft hebben wij enig missiewerk te doen. Het is nu niet zo dat ik meteen met applaus wordt ontvangen in Den Haag, maar wij blijven wel onze ideeën uitdragen. De heer MOORLAG: Als de heer Boertjens lid was van de LPF, was hij nu geroyeerd. De heer BOERTJENS: Wij zijn een democratische partij. Samenvattend, zeg ik dat het niet zo zwart-wit is. Het is niet zo dat wij van de oude ideeën ineens overgaan op een totaal nieuw gedachtegoed. De nuances veranderen echter. De voorgestelde aanpak van het College op het gebied van de bestaande bedrijvigheid spreekt ons aan. Een impuls geven aan de kansrijke en belangrijke sectoren binnen onze regio. Life-sciences, maritiem cluster, ICT, voedingsmiddelen, metaal en biomedische sector worden met name genoemd. Ik voeg er nog enkele aan toe en denk dan bijvoorbeeld aan transport en de logistieke sector. Dat is vooral van belang voor de toekomstige ontwikkeling van het Eemsmondgebied. Het is zojuist al in een ander verband genoemd. Deze uitgangspunten van het College waarderen wij. Maar ook hier wensen wij het wat concreter te zien en meer meetbaar. Waar mogen wij het College straks op afrekenen? Bij “te realiseren prestaties” staat een bolletje met daarachter wat wij gaan presteren, namelijk een “sterke sectorstructuur”. Ik moet eerlijk bekennen dat dit mij iets te vaag is. Wat gaat het College nu concreet aanpakken om te zorgen dat bijvoorbeeld universiteit en hbo beter aan gaan sluiten op de arbeidsmarkt in de provincie Groningen? Wat doet het College daar concreet aan? Voor ik verderga, maak ik een aantal opmerkingen over Europa. Het College constateert dat Europa geld is. Europese fondsen zijn ook voor ons in de toekomst zeer belangrijk. Maar Europa breidt zich steeds verder uit. Er komen tien landen bij en dat houdt in dat het relatieve belang van Nederland kleiner wordt, maar ook dat er veel nieuwe regio’s bijkomen die meer aandacht zullen vragen. Onze rol in de nieuwe Hanze Interregio, de Hanzepassage, de Eems-Dollardregio, is wel duidelijk. Wij willen echter meer weten wat de Europese uitbreiding nu betekent voor de provincie Groningen. Wat betekent de nadruk die op regio’s komt te liggen voor Noord-Nederland en concreet voor Groningen? Heeft het College een visie wat dat, financieel vertaald, zou kunnen betekenen? Kortom, Europa is een onzekere toekomst, maar wij wensen helder geprofileerd zien hoe de provincie Groningen daarin een rol kan blijven spelen. Vervolgens maak ik enkele opmerkingen over toerisme en recreatie. Wat is de rol die het College gaat vervullen op het terrein van toerisme en recreatie in het “post NNBT- tijdperk”? Het College stelt dat er “snel een oplossing gevonden moet worden” en “een goed marketingconcept ontwikkeld moet worden”. Maar dit soort spreekwoordelijke open deuren laat ons in het ongewisse over de rol die het College zich toedicht om een duidelijk profiel voor Stad en Ommeland neer te zetten. Daarmee moeten wij niet te lang wachten. Aan een nieuw regionaal, dus noordelijk avontuur hebben wij wat toeristische promotie betreft, geen behoefte. Sprekend over recreatie en toerisme, kom ik op een door ons vaker naar voren gebracht punt: het moratorium op vakantieparken. Enige jaren geleden al hebben wij dit moratorium ter discussie gesteld, omdat het in onze opvatting niet goed is voor de kwaliteit van de bestaande voorzieningen.
14
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen VVD-fractie
Wij willen dat er meer ruimte komt voor ondernemers om in deze sector te investeren. Dat jaagt ook overige investeringen in aan. Er kunnen planologische bezwaren zijn, maar alle overige bezwaren, met name de bezettingsgraad, zijn des ondernemers. Vorig jaar is een onderzoek op dit punt gestart. Sindsdien hebben wij niets meer vernomen. Wij willen graag weten hoe het ermee staat. Mevrouw BOS: Weet de heer Boertjens hoe men bij het Lauwersmeer klaagt over de slechte voorlichting die is ontvangen over de bezetting? De bezetting is daar zeer laag. Er zijn wel huizen gekocht. De heer BOERTJENS: Ja, daarvan ben ik op de hoogte. U raakt de essentie van mijn betoog. Ik zeg dat dit een ondernemersrisico is. Daarover gaat de provincie niet. Het is jammer als iemand investeert en verkeerde berekeningen maakt. Het is echter niet aan de provincie het ruimtelijke-ordeningsbeleid dusdanig te veranderen dat een kunstmatige krapte wordt gecreëerd. Mevrouw BOS: Nee, maar ik dacht dat de heer Boertjens voorstander van economische ontwikkelingen is. De heer BOERTJENS: Ja, dat klopt. Dat heeft u goed gedacht. Mevrouw BOS: Ik meen dat dit hiermee in strijd is. De heer BOERTJENS: Ondernemers nemen de beslissing om daar te investeren. Mensen kopen één of meer huizen die zij denken te verhuren. Dat lukt nu misschien niet. Hopelijk wordt het Lauwersmeergebied over een paar jaar meer ontdekt dat nu het geval is. Ik neem aan dat u ook graag wilt dat er veel toeristen gaan fietsen, motorrijden en autorijden en dat het een goed bezocht gebied wordt. Dat wilt u en dat wil ik ook graag. De heer HEMMES: Zit de heer Boertjens erop te wachten dat wij hier in Groningen moeten aankijken tegen nog meer leegstaande vakantieparken? Zit de bevolking daarop te wachten? De heer BOERTJENS: Wat je niet hebt, kun je niet verhuren. Dat is les één in de economie. Je zult eerst moeten bouwen. Dan moet je marktonderzoek verrichten. Kennelijk heeft men het hier en daar iets te ruim bemeten. Ik vind echter niet dat wij nu planologische ruimtelijke-ordeningsmaatregelen moeten nemen om vraag en aanbod meer in evenwicht te brengen. Mevrouw BOS: Nog niet zo heel lang geleden is zo’n onderzoek verricht. Er werd toen gezegd dat er meer de hand moeten worden gehouden aan die ontwikkeling. Vandaar dat de provincie dit beleid voert. Nu wil de heer Boertjens alweer een nieuw onderzoek. De heer BOERTJENS: Nee, ik vraag niet naar een nieuw onderzoek. Ik constateer dat er een onderzoek is gestart en ik vraag naar de resultaten daarvan. Mevrouw BOS: Hierover spreken wij elkaar nog wel. De heer BOERTJENS: Daarover zijn wij het eens. Ik stap over op de scheepsbouw. Ik vraag aandacht voor de tijdelijke regeling onder ordersteun, die op 25 juli 2003 in de Staatscourant is verschenen. Er is een bedrag van 60 miljoen euro beschikbaar gesteld voor 6 procent ondersteuning voor de scheepsbouw. Vanaf gisteren kon daarop worden ingetekend. Die regeling baart 1 miljard euro, dus 60 miljoen euro en daarvan 6 procent.
15
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen VVD-fractie
Er kan daarom een bedrag van 1 miljard euro worden geïnvesteerd. Dat bedrag is nu ver overtekend. Voor meer dan 2 miljard euro is aan te bouwen schepen ingetekend. Ik vraag het College bij het kabinet aan te dringen op een verlening of verruiming van deze regeling. Een ander punt in het kader van scheepsbouw zijn de initiatieven op het gebied van het tankerontmantelingsplatform. Wij vinden dit een goed initiatief, waarmee onze provincie zich goed kan profileren. Ik zie daarvoor graag ondersteuning van de provincie. Wat ik lees in het Koersverhaal over ruimtelijke ordening is een korte weergave van de hoofdlijnen van het Provinciaal Omgevingsplan. Ook hier veel uitvoering en verder weinig nieuws onder de zon. Een hoge windturbine bij de stad Groningen zal er dus niet komen. Het idee dat vanuit de stad Groningen werd voorgesteld past niet in het POP en kon daarom met de woorden “een belachelijk plan” rechtstreeks door naar de prullenbak. Dit soort duidelijkheid maakt besturen wel zo makkelijk. Voor mijn fractie is dit echter te dogmatisch en mag er best wat vaker een afweging komen tussen de voors en tegens van een creatief idee. Bij de verdere uitwerking van de EHS noemt het College opnieuw de mogelijkheid van voorfinanciering. Voor ons is dat alleen bespreekbaar binnen strikte randvoorwaarden. Laat ik er een paar noemen: alleen als er volledige zekerheid is dat het geld ook terugkomt, eerst de bestaande EHS-afspraken afronden en nog geen invulling in bestemmingsplannen van gebieden waar nog geen zicht is op mogelijke financiering. Bij een toenemende schaarste aan middelen voor natuurbeleid kiest mijn fractie voor kwaliteit en de inzet van middelen, daar waar het meeste effect kan worden gesorteerd. De heer HOLLENGA: U citeert nu uit het Koersverhaal? De heer BOERTJENS: Nee, ik zeg dat er op basis van het Koersverhaal een verdere prioritering moet komen. Als er minder geld komt, kiezen wij voor kwaliteit en niet voor kwantiteit. Wij wensen geen zaken in bestemmingsplannen te zetten waarvoor nog geen geld is. Wij moeten duidelijke keuzes maken. In eerdere Algemene Beschouwingen heeft de VVD-fractie steeds aandacht gevraagd voor de instandhouding en verdere ontwikkeling van een goede infrastructuur in onze provincie. Onder Bereikbaar Groningen vinden wij een aantal van de ambities van het College op dit punt. Wij vragen om verdere verduidelijking en concretisering. Bijvoorbeeld de nieuwe weg van Groningen naar Winsum. Is er zicht op een tijdpad nadat de MER en de tracéstudie zijn afgerond? Met andere woorden: wanneer denkt de heer Musschenga het lintje door te kunnen knippen? De bereikbaarheid van Delfzijl over de weg staat terecht hoog op de agenda. Maar ook de bereikbaarheid van de Eemsmondregio over water verdient blijvende aandacht. Wil het College zich inspannen om de capaciteit van de zeesluizen in Delfzijl te verdubbelen en alvast voor te bereiden op de duwvaart met een verlenging? De bereikbaarheid van de stad Groningen baart ons nog steeds grote zorgen, met name de financiering van Kolibri en het OV-netwerk en de participatie van het Rijk daarbij. Wanneer hier op korte termijn geen duidelijkheid over wordt gecreëerd, vrezen wij ook dat de zogenoemde schragende gemeenten, als zij geen winst in de plannen zien, gaan afhaken. Sprekend over gebiedsgericht beleid, moet ik nog een enkele opmerking kwijt over de Veenkoloniën. Terecht spreekt het College haar zorg uit over de verdere uitwerking van de Agenda voor de Veenkoloniën, nu het Rijk de vinger op de knip houdt. Wat ik proef uit de betreffende passage in het Koersverhaal is dat het College kiest voor de uitvoering van de agenda op een lager ambitieniveau. Is het College dan niet van plan om het Rijk te houden aan eerder gemaakte afspraken en gewekte verwachtingen? Ik meen dat dit zeker nodig is. Niet alleen voor de Veenkoloniën; ik wil dit verbreden naar bijvoorbeeld de Blauwe Stad, Meerstad en andere grote projecten. Na de derde dinsdag in september zal blijken dat het allemaal waarschijnlijk nog krapper is. Mijn vraag is wat de inzet van het College is bij minder middelen voor deze grote projecten.
16
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen VVD-fractie Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
Ook in het beleid op het terrein van welzijn en zorg komen wij veel vaagheden tegen. Als voorbeeld noem ik de armoedebestrijding, waarlijk geen nieuw onderwerp en in het verleden al meerdere malen aangekaart. Het College komt daar niet veel verder dan een statement over het “beter in beeld brengen van de situatie”. Zo langzamerhand is er al veel bekend, vooral via gemeenten, maar ook vanuit verschillende congressen die ook in onze provincie zijn gehouden. Bekend is met name waar de probleemhaarden zich bevinden. Wij willen graag meer duidelijkheid dan dit alleen maar in kaart brengen. Op het gebied van de zogenaamde middenevenementen zien wij dat een aantal daarvan, bijvoorbeeld 4 Mijl van Groningen, die status is ontgroeid. Wat wordt het nieuwe beleid voor de middenevenementen, die een maatje te groot zijn geworden voor het fonds? Het College spreekt zich uit voor een stimulerende rol op het gebied van kleinschalige woonzorgcomplexen. Mijn fractie deelt die opvatting. Er wordt naar gestreefd om daarvoor subsidiemogelijkheden binnen de reserve CESI te vinden. Betekent dit dat er een afgebakend fonds woonzorg-infrastructuur gevormd gaat worden uit het CESI en zo ja, hoe groot wordt dat fonds dan? Ook het sportbeleid wordt straks gebiedsgericht aangepakt. Betekent dit dat er niet meer met afzonderlijke gemeenten wordt samengewerkt? De VVD-fractie maakt zich grote zorgen over de verwachte toename van meldingen inzake kindermishandeling en wachtlijsten als gevolg daarvan. Dit kan in onze ogen absoluut niet! Hoe denkt het College, anticiperend op die toename, deze problemen het hoofd te bieden? Hetzelfde geldt overigens voor wachtlijsten bij de GGZ in onze provincie. Belangrijk knelpunt is ook hier de beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel. Dit is een zaak van lange adem, en daarom ook een punt om vroegtijdig het hoofd te bieden. Het laatste geldt ook voor het dreigend tekort aan huisartsen. Meer dan de helft van de huisartsen in onze provincie is ouder dan 50 jaar. Wij maken ons ernstig zorgen over de gevolgen van de op handen zijnde generatiewisseling. Deelt het College onze zorgen en kan het duidelijk maken dat er genoeg aan wordt gedaan? Ons idee is dat er meer moet gebeuren voordat er grote knelpunten ontstaan. Ik ga niet spreken over water, want daarover hebben wij eerder vragen gesteld. Ik rond af. De VVD-fractie blijft zich op basis van haar liberale principes inzetten voor de inwoners van onze mooie provincie. Eenzelfde ambitie proeven wij ook bij dit College. Maar wij moeten, zeker binnen het dualistische bestel waarin wij nu werken, elkaar scherp houden. Voor mijn fractie zal dit voor de komende periode betekenen dat wij sterk zullen focussen op de maatschappelijke effecten van het collegebeleid en de financiële middelen die daarvoor worden bestemd. Concrete en waar mogelijk meetbare indicatoren zullen onze beoordeling moeten objectiveren. Een laatste woord van waardering spreek ik nog uit voor het ambtelijk apparaat van onze provincie, waarvan wij hebben kunnen constateren dat het weliswaar minder in omvang wordt, maar van een nóg hogere kwaliteit. En dat is bepaald geen gemakkelijk vooruitzicht! Mevrouw BOS: Voorzitter! Dit zijn de eerste Algemene Beschouwingen na de verkiezingen, met nieuwe Statenleden, een linkse meerderheid, voor het eerst een duale begroting en een College bestaande uit het CDA en PvdA. Bestrijden deze partijen elkaar in Den Haag, in Groningen moeten zij de handen ineen slaan. Het is bijna onvermijdelijk dat de heren Bleker en Calon elkaar nog wel eens in de haren zullen vliegen en de bezuinigingen maken die kans alleen maar groter! De vraag die opkomt is hoe er wordt bezuinigd: uitvoeren wat kán of uitvoeren wat moet? Momenteel kiest Den Haag voor het eerste en breekt hardvochtig alles af wat met veel moeite is opgebouwd. Kijk maar naar de Bijstandswet, het ziekenfondspakket, het vluchtelingenbeleid en de afbouw van de Melkertbanen. Grote groepen mensen die toch al kwetsbaar in het leven staan worden het meest getroffen. Op deze manier blijft er van de geloofwaardigheid van de overheid niet veel meer over.
17
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
Volgens Maurice de Hond is het vertrouwen in de politiek en in politici nog nooit zo laag geweest als nu. Maar er is méér aan de hand. Mevrouw Stuiveling van de Algemene Rekenkamer spreekt van een crisis in de publieke sector en wijst vier oorzaken aan: 1. gebrekkige beleidsvoorbereiding en te ambitieuze beleidsvoornemens; 2. overwaardering van beleidsvorming naast een onderwaardering van de uitvoering; 3. veel te geringe aandacht voor verantwoording, evaluatie en nacalculatie; 4. onvermogen lessen uit het verleden te leren. Deze opsomming is zonder meer ook van toepassing op de provincie Groningen en voorbeelden zijn niet moeilijk te vinden. Grote evenementen als Via Dorkwerd, Blue Moon en Di Giro waren niet goed voorbereid, evenmin het besluit om de subsidie voor de Vereniging Kleine Dorpen Groningen stop te zetten. Het Festival di Gironingen en de magneetzweefbaan zijn in onze ogen te ambitieus. Over het provinciale natuur-en landschapsbeleid wordt de ene notitie na de andere geschreven, maar de uitvoering komt niet uit de verf. Het onvermogen lessen uit het verleden te leren is prima van toepassing op de perikelen rondom het fietspad en de honderdtwintig dode iepen. Inmiddels is iedereen ervan overtuigd dat het belangrijk is dat de provincie concrete doelstellingen formuleert, toetsingscriteria opstelt en evaluaties inlast. Ook Statenleden moeten die taken beter oppakken. Daarom vinden wij de discussie over de opzet van de begroting en de programma-indeling zo belangrijk. Wij zijn benieuwd naar de komende besprekingen over de doelstellingen, de monitoring en evaluaties hiervan. Mevrouw Stuiveling is van mening dat een cultuuromslag bereikt kan worden door te kiezen voor thema’s die wezenlijk en urgent worden gevonden en, minstens zo belangrijk, te kiezen tegen onderwerpen en thema’s die niet als wezenlijk en spoedeisend worden beschouwd. Een voorwaarde is natuurlijk dat de partijen het over de prioriteiten eens zijn. Mijn fractie kiest voor deze periode voor de thema’s sociaal beleid en werkgelegenheid, natuur, landschap en milieu. Wat wij zeer belangrijk vinden en als apart thema noemen, is de vluchtelingenproblematiek. Wij kiezen dus niet voor de aanleg van de magneetzweefbaan en de verdubbeling van de N33. Wij wensen dat het STOV zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd. De GroenLinks-fractie heeft het collegeprogramma bestempeld als een vaag, snel in elkaar geflanst stuk zonder een samenhangende visie. Aan de voor ons liggende programmabegroting is meer zorg besteed. Het is nog niet helemaal een echte duale begroting, maar de structuur is te herkennen. De doelstellingen zijn echter nog steeds moeilijk te toetsen. Wij missen een integrale visie en er wordt te veel de nadruk gelegd op asfalt en beton. Ieder programmaonderdeel zou toch worden getoetst op duurzaamheid? Ook moet het College nog wennen aan het duale stelsel. Het is in het nieuwe stelsel toch niet logisch dat de Productbegroting eerst door het College wordt vastgesteld en dat Provinciale Staten daarna de programmabegroting vaststellen. Stel dat Provinciale Staten de programmabegroting wezenlijk willen wijzigen. Ik geef nog een voorbeeld. Er staat “Wij zijn voornemens door uw Staten te laten behandelen ….”. Daar zou toch moeten staan: “Wij zijn voornemens aan uw Staten voor te stellen de volgende zaken in behandeling te nemen.” Ik ga in op onze thema’s en neem als eerste het sociaal beleid en de werkgelegenheid. De GroenLinks-fractie blijft knokken vóór de zorg en tegen de armoede. De aanbevelingen in het initiatiefvoorstel van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie ten aanzien van het armoedebeleid zullen door de slechte economie steeds belangrijker worden. Wij vinden het hoog tijd dat het armoedebeleid nu echt handen en voeten krijgt. De provincie moet niet bang zijn gemeenten hierbij te ondersteunen en te stimuleren. Wat wij missen zijn concrete plannen van het College. De groei van de werkgelegenheid was de laatste jaren fors. Nu is er sprake van krimp, met allen gevolgen van dien. De komende maanden moeten de Kompasmiddelen effectiever worden ingezet. Wij denken hierbij bijvoorbeeld aan de IPR voor kleinere bedrijven.
18
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
In deze Staten heeft mijn fractie, samen met andere partijen, ervoor gepleit de gesubsidieerde banen te behouden en daarnaast te zorgen voor een betere doorstroming naar reguliere banen. Momenteel bezuinigen heel wat gemeenten op de Melkert-banen, de een meer dan de andere. De GroenLinks-fractie vindt dat in de provincie geen ID’ers en WIW’ers meer buiten de boot mogen vallen. Wij pleiten voor een vangnet, waarvoor de provincie, samen met de VNG, de vakbonden en de SBI’s een vorm moeten vinden. Er is de laatste jaren met name door de GroenLinks-fractie en de SP-fractie vaak over de noodzaak van sociale woningbouw gesproken. Doordat de overheid de sociale woningbouw niet meer subsidieert en de bouw aan de markt overlaat, blijven de wachtlijsten groeien. Maar de provincie kan wel bijsturen. Wij zijn dan ook blij met de plannen om meer woningen in de sociale sector te bouwen. Niet alleen Meerstad biedt mogelijkheden, maar ook de dorpen in en rondom de Blauwe Stad. Tijdens een Statenexcursie dit jaar hebben wij veel gehoord over levensloopbestendige en duurzame woningbouw. Die kennis moeten wij niet verloren laten gaan, maar toepassen op de situatie in onze provincie. Wij pleiten dan ook niet alleen voor een grondpot voor landinrichting, maar ook voor een grondpot voor sociale woningbouw. Op deze manier kan de provincie eraan meewerken dat dure koopwoningen en sociale woningbouw met elkaar worden gemengd en er geen segregatie ontstaat. De leefbaarheid op het platteland gaat achteruit door de verdwijning van voorzieningen en, wat nog veel erger is, daardoor verdwijnt ook de sociale samenhang. Dat werd mij nog eens duidelijk toen ik vorige week een vergadering van onze dorpsvereniging bijwoonde. Houwerzijl is maar een klein dorp, maar in tegenstelling tot vroeger kennen wij elkaar niet eens meer allemaal. Een positief punt was dat alle aanwezigen vonden dat het anders moest. Maar hoe doe je dat? Niet alleen de gemeente, ook de provincie moet hier extra energie en middelen insteken. Het Loket Levende Dorpen is een goed initiatief en wij zijn blij dat ons voorstel voor een fonds voor plattelandsontwikkeling positief in deze Staten is ontvangen. Niet alleen multifunctionele dorpshuizen, maar ook steunstees kunnen hiervan profiteren. De zorg kan ook een motor zijn bij het opkrikken van de leefbaarheid in de dorpen. Het is daarom goed dat het Stimuleringsfonds weer wordt opgevuld. Ons tweede thema is natuur, landschap en milieu. De GroenLinks-fractie dringt al jaren aan op maatregelen om de achteruitgang van natuur en landschap een halt toe te roepen en te herstellen. Wel zijn er veel beleidsnotities en mooie bedoelingen, maar van daadkracht was geen enkele sprake. Daarbij komt nog dat het landelijk natuurbeleid ronduit desastreus is. Het College zegt nu met de uitvoering te willen beginnen. Dat is prachtig, maar wij moeten het nog zien! Natuur en landschap in onze provincie zijn nauw verweven met de landbouw. Internationale en nationale ontwikkelingen zullen leiden tot herstructurering en vernieuwing van de landbouw. De GroenLinks-fractie wil de biologische landbouw en de gemengde bedrijfsvoering blijven stimuleren en het ambitieniveau niet verlagen. Daarnaast moet de provincie doorgaan met een restrictief beleid voor de bio-industrie. Op initiatief van het Ministerie van LNV worden de komende maanden rondetafelgesprekken gevoerd over de intensieve veehouderij. Op 10 november 2003 zal er een nationaal congres over dit onderwerp worden gehouden. Dat zijn goede initiatieven, waarbij ook de provincie zich kan aansluiten. Gezien de laatste droge maanden is opnieuw aangetoond dat de overheid nog steeds geen vat heeft op het waterbeleid en waterbeheer. Steeds weer wordt het beleid door de feiten achterhaald. Neem als voorbeeld de schuifdijken. Afspraken worden niet nagekomen, zoals de controle op de secundaire dijken waarvoor criteria moesten worden opgesteld door de provincies. Een integrale aanpak van het waterbeleid is de enige oplossing. Voor ons betekent "integraal" dat de doelstellingen voor waterkwantiteit, waterkwaliteit en natuurontwikkeling in samenhang met elkaar worden ontwikkeld en uitgevoerd. Wij willen dat zo snel mogelijk wordt geïnventariseerd wat de knelpunten zijn bij de uitvoering van de stroomgebiedvisie. Dat is ook belangrijk in verband met de extra maatregelen die nodig zijn om verdroging van natuur- en landbouwgebieden tegen te gaan. Ook willen wij dat het College met voorstellen komt over de invulling van de brede Groene rivier.
19
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
In het kader van het natuurbeleid vraagt mijn fractie speciale aandacht voor de Waddenzee. Ons standpunt is duidelijk: niet boren, de defensieactiviteiten in het Waddengebied afbouwen, de mechanische kokkelvisserij aan banden leggen, de vervuiling bestrijden, een oplossing vinden voor het herstel van een ecologisch en economisch gezonde garnalenvisserij en beter voorbereid zijn op eventuele calamiteiten zoals een olieramp. De Waddenzee is als natuurgebied uniek en waardevol, maar staat al jaren onder grote druk. Gevreesd moet worden dat die druk met de huidige regering alleen maar groter wordt. De provincie Groningen draagt samen met de andere Waddenprovincies en –landen een speciale verantwoordelijkheid voor dit gebied. Dan is het vreemd dat de Waddenzee eigenlijk nauwelijks een punt van aandacht in de Staten is. Dat moet anders. Wij willen de Waddenzee dan ook aanwijzen als specifiek gebied in het kader van het gebiedsgerichte beleid. Vergelijkbaar met de Veenkoloniën, het Regiovisiegebied, Meerstad en de Blauwe Stad. Voor deze gebieden gelden ook samenwerkingsverbanden en voert het College een duidelijk gebiedsgericht beleid. Tot nu toe stond dat gebiedsgericht beleid vooral voor het bouwen van huizen. Laten wij daarbij nu een groen en blauw element toevoegen. Over dit onderwerp dien ik de volgende motie in. De VOORZITTER: Mevrouw Bos stelt de volgende motie voor: "Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 3 september 2003, overwegende dat: de Waddenzee als natuurgebied nationaal en internationaal gezien uniek en waardevol is, het gebied ecologisch en landschappelijk al jaren onder grote druk staat onder andere door de mechanische kokkelvisserij, toenemende vervuiling, defensieactiviteiten, steeds weer oplaaiende discussie over gas- en olieboringen, horizonvervuiling, exoten zoals de Japanse oester, ingewikkelde regelgeving en niet goed voorbereid is op eventuele calamiteiten, de Waddenzee onder bescherming valt van de Natuurbeschermingswet en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen, de drie Waddenprovincies recent kenbaar hebben gemaakt meer verantwoordelijkheid te willen hebben in de uitvoering en naleving van de Natuurbeschermingswet en de Europese richtlijnen, de provincie een eigen verantwoordelijkheid heeft voor dit gebied, het Waddenzeebeleid nauwelijks een punt van aandacht is in de Staten; besluiten dat: de Waddenzee wordt aangewezen als specifiek gebied in het kader van het gebiedsgericht beleid, in overeenstemming met de eerder aangewezen specifieke gebieden, de Veenkoloniën, Regiovisiegebied, Meerstad en Blauwe Stad, beleid zal worden ontwikkeld en uitgevoerd met als doel de natuur- en landschappelijke waarden van de Waddenzee te beschermen en zo mogelijk te herstellen in samenwerking met anderen, en gaan over tot de orde van de dag." De VOORZITTER: De motie is ondertekend door mevrouw Bos en de heer Van Zuijlen, wordt bij de beraadslaging betrokken en krijgt nummer 1.
20
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
De heer HOLLENGA: Naar aanleiding van de motie heb ik een vraag. De motie spreekt ons wel aan. In ons verkiezingsprogramma hebben wij op dit punt nadrukkelijk stelling genomen. Er is op dit moment een nota Waddenzee waarin het een en ander is geregeld. Ik neem aan dat mevrouw Bos daarvan geen afstand neemt. Mevrouw BOS: Nee, daarvan nemen wij geen afstand. Er is echter inmiddels ook nieuw Waddenbeleid ontwikkeld. Ik las zojuist dat toepassing daarvan weer is uitgesteld. Het gaat weer twee jaar duren, voordat men daarmee op rijksniveau aan de gang gaat. De heer HOLLENGA: Mevrouw Bos wil er een specifiek gebiedsbeleid van maken. Mevrouw BOS: Ja. De heer HOLLENGA: Nu zal het haar bekend zijn dat er momenteel een soort Waddenraad bestaat, waarbij drie provincies zijn betrokken en ook de aanliggende gemeenten en eilanden. Moet de provincie Groningen dan nog apart gebiedsgericht beleid voeren voor het stukje Waddenzee waarmee wij te maken hebben? Hoe ziet mevrouw Bos dat in verhouding tot wat al bestaat? Mevrouw BOS: Dat ‘stukje’ Waddenzee is een heel stuk Waddenzee. Het is toch vreemd dat zo’n uniek en waardevol natuurgebied, waarvoor de provincie medeverantwoordelijk is, hier nooit in de Staten wordt besproken, ondanks het huidige pakket bedreigingen. Ik meen dat onze inzet wel eens wat groter kan zijn. De heer Hollenga heeft gelijk, er zijn al veel beleidsstukken en organisaties die zich daarmee bemoeien. Dat is echter zeer ingewikkeld en een en ander is niet op elkaar afgestemd. Ik denk dat het goed is om daar als provincie wat aan te doen en daarin wat helderheid te brengen. De heer BOERTJENS: Wat denkt mevrouw Bos nu dat haar initiatief zal toevoegen aan het reeds bestaande? Het is naar onze opvatting zo dat er al veel beleid is rond de Waddenzee. Het schort meer aan de afstemming van een en ander dan aan het feit dat daar wéér iets nieuws moet worden bedacht. Daarvan wordt het alleen maar ingewikkelder. Mevrouw BOS: Het wordt er niet ingewikkelder van. Ook hier wordt vaak genoeg gezegd dat wij willen dat het College naar Den Haag gaat met bepaalde wensen. Als wij specifiek als provincie gebiedsgericht beleid hebben, komt dat ter sprake en zijn wij alert op ontwikkelingen die ons niet bevallen. Wij zien dat ook bij andere gebieden zoals de Veenkoloniën. Ik denk dat dit belangrijk is. Wij willen als Staten daarmee meer aan de slag. Er moet meer aandacht voor komen. Ik weet nog wel meer argumenten, maar laat het hierbij. De GroenLinks-fractie staat op de bres voor een schoon milieu, provinciaal en internationaal. Hierbij hoort een verantwoord klimaatbeleid. Het aangenomen initiatiefvoorstel van de GroenLinks-fractie en de D66-fractie over duurzame energie en de menukaart energie- en klimaatbeleid zijn een forse eerste stap. Dat de provincie Groningen over prima mogelijkheden beschikt om aan een duurzaam klimaatbeleid te werken, is ons opnieuw gebleken tijdens een werkbezoek aan de Gasunie waar uitgebreid over allerlei ontwikkelingen, waaronder Energy Valley en de waterstofeconomie, werd gesproken. De potentieelstudie voor energiebesparing en duurzame energie is inmiddels klaar en wordt volgende keer behandeld. Dan wordt vastgesteld welke stappen deze provincie daadwerkelijk zal zetten. De GroenLinks-fractie wil duidelijke keuzen maken, waaruit hoge ambities blijken. Wij rekenen op de steun van de andere fracties en het College.
21
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie Algemene beschouwingen ChristenUnie-fractie
Ik kom bij het thema vluchtelingen. Wereldwijd leven mensen in angst en spanning of en hoe zij de dag van vandaag zullen overleven. Zolang er sprake is van oorlog, honger en armoede in de rest van de wereld, zullen er vluchtelingen naar Nederland komen en naar onze provincie. Mijn fractie blijft zich daarom inspannen voor een ruimhartig en humaan opvangbeleid. Wij zijn benieuwd hoe het beleid voor kleine, permanente AZC’s in de provincie straks uitpakt. Al eerder hebben wij gepleit voor financiële steun aan organisaties die zich vrijwillig inzetten voor het onder dak brengen van legaal in ons land verblijvende vluchtelingen. Helaas denken niet alle gemeenten daar hetzelfde over. De gemeente De Marne weigert bijvoorbeeld de stichting die dakloze vluchtelingen helpt financieel te ondersteunen, terwijl daar wel een AZC is. De gemeente Winsum daarentegen levert wel een fikse financiële bijdrage aan dezelfde stichting. Om een en ander in goede banen te leiden moet de provincie zelf initiatieven nemen de noodopvang te realiseren. Je zou bijvoorbeeld kunnen denken aan het volgende model: de provincie zorgt voor onderdak, de gemeente voor levensonderhoud. Overigens vinden wij het fundamenteel onjuist dat mensen worden gedwongen in de illegaliteit te gaan omdat zij niet worden geholpen. Dat is inhumaan beleid. De laatste jaren zijn wij de Algemene Beschouwingen vaak begonnen met de woorden: “Economisch gaat het goed in Nederland en ook de provincie Groningen profiteert daarvan.” Maar wat heeft het opgeleverd? Voor Nederland, dat als beschaafd land wil worden beschouwd, is het ronduit schandalig dat het antwoord moet luiden: private rijkdom en publieke armoede! Het failliet van de privatisering op het gebied van de publieke diensten heeft hier nauw mee te maken. Dit mogen wij niet accepteren en wij roepen alle fracties in deze Staten op om met elkaar te zorgen dat de gevolgen van de komende bezuinigen niet onevenredig zwaar terecht komen bij de meest kwetsbare groepen in onze samenleving. Bezuinigingen mogen ook geen reden zijn om de kwaliteit van natuur, landschap en milieu nog verder te verwaarlozen. De vergadering wordt van 11.15 tot 11.35 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de heer Slager. De heer SLAGER: Voorzitter! Sinds wij bijna een jaar geleden in deze zaal onze Algemene Beschouwingen hielden is er veel veranderd. Om eens wat te noemen: Wij hebben Statenverkiezingen gehad en dat leverde een aantal nieuwe leden op; het College is anders samengesteld; wij kennen nu dualistische verhoudingen met, zoals vandaag blijkt, onder meer een andere wijze van behandelen van de financiële stukken; wij leven in economisch – nog - moeilijker tijden; wij hebben wat landelijke veranderingen meegemaakt en wij hebben nu een kabinet-Balkenende II, waar wij over twee weken ongetwijfeld nog veel van zullen horen. Ook zullen wij zaken vernemen waar wij niet allemaal blij van worden. Ook de fracties van GPV en RPF/SGP zijn nu echt ChristenUnie en zo is er nog veel meer te noemen wat veranderd is. Maar er is ook veel bij het oude gebleven: GPV en RPF/SGP hebben de naam wel veranderd in ChristenUnie, het zijn nagenoeg nog wel dezelfde mensen. Wij hebben vandaag gelukkig nog dezelfde Commissaris van de Koningin in ons midden, dezelfde ambtenaren en burgers, zelfs dezelfde Statenzaal. Al beloofde de voorzitter in de junivergadering dat wij vandaag in de vernieuwde Statenzaal zouden kunnen vergaderen. Wij zullen het nog één keer zonder moeten doen. De VOORZITTER: U bent daarvoor zelf verantwoordelijk. U hebt de datum van de Statenvergadering van 17 september naar 3 september gebracht. Op 17 september had ik woord gehouden. De heer SLAGER: Ik dank dat u mij zoveel toedicht, maar ik was niet de enige. Het is ons wel beloofd en het is nog niet veranderd.
22
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen ChristenUnie-fractie
Wat veel belangrijker is, is dat wij vandaag een begroting voor 2004 behandelen met dezelfde financiële voorzichtigheid van de afgelopen jaren en die wij als ChristenUnie waarderen. Ook op dit punt is ongetwijfeld nog veel meer te noemen wat niet is veranderd. Misschien zijn er ook nog wel een aantal zaken onduidelijk: Hoe stellen de collegepartijen zich op tegenover het College: zelfstandig of afhankelijk? Hoe stelt de ChristenUnie-fractie zich op? Tot voor kort werd zij vaak beschouwd als een ‘niet aan het College deelnemende maar wel meebesturende fractie’. Is het nu een fractie die kiest voor de oppositie? Misschien moet de tijd het leren. Nu de economie landelijk in een recessie is beland en de groei van de economie stagneert, is ook de vrees gegrond voor een grotere werkloosheid. “Het College richt zich de komende periode op economische groei om te komen tot een sociaal en economisch sterk Groningen.” Zo staat het in de programmabegroting. Indien het College meent economische groei in Groningen te kunnen bewerkstelligen, zal blijken dat de werkelijkheid weerbarstig is. Dat staat er niet letterlijk, maar als dat wel het geval zou zijn, noemt men dat in het dagelijkse spraakgebruik “een te grote broek aantrekken”. Dat wil ik het College niet aandoen. Wij vernemen een groot aantal problemen bij grotere bedrijven in onze provincie. Niet alleen in een bepaalde sector, nee, vrijwel alle sectoren melden tegenvallende resultaten. Spraken wij vorig jaar in onze Algemene Beschouwingen nog over de scheepsbouw, nu zijn daar bijvoorbeeld bij gekomen de problemen bij een aantal grote bouwbedrijven. Gisteren konden wij lezen dat er 2500 minder banen in de metaalsector in Noord-Nederland zijn. Ook de banenmotor van onze provincie, het midden- en kleinbedrijf, heeft het momenteel zwaar te verduren. De verwachting is dat er op korte termijn niet echt veel zal veranderen. Wij zullen ons als provinciale overheid tot het uiterste moeten inspannen om de werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. Hier ligt een duidelijke opgave en een kans om als provinciale overheid te laten zien dat wij dit probleem serieus nemen. Wij kunnen het niet alleen, maar samen met anderen is veel te bereiken. Nu de werkloosheid oploopt, zullen wij moeten opletten geen groepen in de samenleving te vergeten. Vooral de instroom van jongeren op de arbeidsmarkt verdient grote aandacht. De afstemming van het onderwijs op de vraag van het bedrijfsleven moet daarbij centraal staan. Ook in voorgaande jaren heb ik daarop gewezen. Ten aanzien van de gesubsidieerde arbeid is er ook voor onze provincie een belangrijke taak weggelegd. Samenwerking tussen gemeenten en daarbij een regisserende rol van de provincie is naar beleving van de ChristenUnie-fractie een vereiste. Wel dienen wij ervoor te waken dat wij niet verzanden in een woud van regelgeving. De regelingen zullen transparant en uitvoerbaar moeten zijn en niet alleen grote, maar ook kleinere organisaties moeten hiervan gebruik kunnen maken. Toch moeten wij niet denken dat het alleen maar slecht gaat. Er zijn ook nog ondernemingen waar het wel goed gaat, al staan deze niet elke dag volop in de belangstelling. Ook hier hebben wij als provinciale overheid een taak. Wij moeten niet alleen hulp verlenen als het slecht gaat, maar ook als het goed gaat ondersteunen en stimuleren om zodoende de werkgelegenheid te behouden en te vergroten. In de verkiezingstijd is veel aandacht besteed aan de leefbaarheid op het platteland. Onderwerpen die voorheen nauwelijks bespreekbaar waren, kwamen opeens volop in de belangstelling te staan. In het Koersgedeelte van de programmabegroting worden enkele opmerkingen over dit onder werp gemaakt, maar het overtuigt ons nog niet geheel. In welke mate is het nu mogelijk dat in kleinere kernen ook woningbouw wordt toegestaan? Is er al sprake van een verandering? Hoe denkt het College de afbraak van voorzieningen in kleine kernen tegen te gaan? Daarover hebben wij nog niet zoveel vernomen. Overigens hebben wij met instemming gelezen dat voor de ontwikkeling van het platteland de auto als vervoermiddel onmisbaar wordt genoemd, ook door het College.
23
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen ChristenUnie-fractie
De geringe dichtheid van onze provincie op een aantal terreinen is een groot pluspunt, maar maakt ook dat wij op die terreinen niet vergelijkbaar zijn met bijvoorbeeld de Randstad. Wat daar mogelijk en goed is, kan voor ons wel eens onhaalbaar zijn. De doelstelling om binnen acht jaar 90 procent van alle inwoners van de provincie Groningen een aansluiting te bieden op een snel datanetwerk heeft uiteraard onze instemming en ligt geheel in lijn met de aandacht die wij hiervoor een paar jaar geleden al hebben gevraagd. De ambitie van het College reikt zelfs zover dat het op dit gebied wil concurreren met de voorzieningen in de Randstad. Zoiets horen wij graag. De ontwikkelingen met betrekking tot de landbouw nemen wij hier ook even mee bij het platteland. Het College wil de komende jaren geld beschikbaar stellen voor de versterking en vernieuwing van de agrarische sector. Dat klinkt goed, maar wat is het College concreet van plan? Na de langdurige problemen en in het vervolg daarop het faillissement van het NNBT, is het zaak de promotie van Groningen weer op te pakken. Daaraan zal de komende tijd aandacht moeten worden besteed. De oplossing is nu wellicht nog te voorbarig om er uitgebreid op in te gaan. Een gids van alle bezienswaardigheden, accommodaties, verblijfsmogelijkheden en dergelijke, is van belang. Als dat kan worden gerealiseerd, hebben wij al weer een belangrijke stap in de goede richting gezet. Uiteraard moeten wij ook de website bijhouden en dat niet vergeten. Dat geldt voor meerdere terreinen. In mijn tekst staat dat wij met belangstelling een notitie van het College afwachten. Ik heb begrepen dat ons inmiddels iets is gemaild. Ik heb daarvan nog geen kennis kunnen nemen. Dat zal ongetwijfeld met de zojuist genoemde problematiek te maken hebben. Aan de orde zijn de grote projecten. Na jaren van voorbereidingen gaat nu eindelijk de schop in de grond bij de Blauwe Stad. Het project heeft de afgelopen jaren regelmatig het nodige stof doen opwaaien. Ook de laatste ophoging van het krediet met 45 miljoen euro ten behoeve van de ontwikkeling in de Zuidoosthoek is nu door de Staten goedgekeurd. Onze fractie is ervan overtuigd dat de ontwikkelingen in dit gebied goed zijn voor de werkgelegenheid en de ontwikkeling van natuur en landschap. Het exclusieve wonen zoals is afgesproken voor dit gebied zal gewaarborgd moeten blijven om zodoende niet concurrerend te worden met de omliggende dorpen, zodat de woningmarkt daar wordt verstoord. Maar het is ook duidelijk dat de aansluiting van het gebied op de omliggende omgeving de komende jaren de nodige aandacht zal vergen. Zal deze aansluiting niet voldoende uit de verf komen, dan zullen de effecten wat betreft de economische ontwikkeling onvoldoende zijn en gaat een deel van de meerwaarde van het project verloren. De ChristenUnie-fractie zal zich de komende jaren kritisch blijven buigen over de verschillende grote projecten waar de provincie geld in heeft geïnvesteerd en intensief bij betrokken is. Ik bedoel dan niet alleen de Blauwe Stad, ook Meerstad, Regiovisie Groningen-Assen, Kolibri, de magneetzweefbaan en andere projecten. Deze grote projecten vragen naar verhouding veel geld en inzet van de provincie en dus is blijvende aandacht nodig voor de resultaten en effecten die hiervan het gevolg zijn, ook in verhouding tot de andere lopende uitgaven van de provincie. Regelmatig zal de balans – of, zo u wilt, een tussenbalans - voor dergelijke grote projecten moeten worden opgemaakt. Wat was de insteek toen wij begonnen en hoe hangt de vlag er op dit moment bij? Zijn onze doelstellingen aangepast en zo ja, waarom dan? Heeft er een bijstelling van de uitvoering plaatsgevonden en wat waren daarvoor de redenen? Dat zijn zo van die vragen die wij ons zelf bij voortduring moeten stellen. Met betrekking tot de bedrijven waar de provincie op één of andere wijze aan deelneemt, daar is ook het nodige gaande. Voor ons is duidelijk dat Groningen Airport Eelde moet blijven en dat Groningen Seaports moet verzelfstandigen. De band tussen Groningen en Essent wordt steeds losser en dus kunnen wij de aandelen bij gelegenheid wel van de hand doen.
24
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen ChristenUnie-fractie
Overigens bleek tijdens de werking van mijn spellingscontrole, dat de computer het verschil niet kent tussen “airport” en “seaport” en daarvan “carport” wilde maken. Ik dacht op dat moment dat dit de invloed van GroenLinks-fractie was, maar daar nog eens goed over nadenkend, heb ik dat toch maar weer uit mijn hoofd gezet. Een goede toekomstvisie op de ruimtelijke ontwikkeling is van groot belang. Gezien de bouwopgaven die de komende jaren op ons af komen, zal hier een behoorlijke inspanning moeten worden gepleegd. Wat onze fractie nog steeds zorgen baart, is de beperkte beschikbaarheid van betaalbare koop- en huurwoningen. De starters op de woningmarkt verkeren in een moeilijke positie; vaak wordt de aankoop van een woning alleen mogelijk met het op zich nemen van – te - forse lasten. Dat is geen gewenste ontwikkeling. Betaalbare woningen zouden beschikbaar moeten zijn voor elke inkomensgroep. De gemeente Groningen heeft dit probleem onderkend en biedt bij een bepaald nieuwbouwproject Lewenborgsingel - onder voorwaarden een zogenaamde starterslening aan. Dat is iets om in de gaten te houden, maar een echte oplossing voor de problematiek is het niet. De herstructurering van wijken in de diverse gemeenten is voortvarend ter hand genomen. De vraag is nu: gaat het allemaal wel zo voorspoedig en is het wel nodig om de vliegende brigades zo actief in te zetten? Kan het College ons inzicht geven in de vraag hoeveel gebruik hiervan wordt gemaakt en vooral voor welke activiteiten de hulp van de provincie wordt ingeroepen? Aan de achterstanden in het actualiseren van bestemmingsplannen zal de komende tijd veel aandacht moeten worden besteed. Digitalisering kan daarbij helpen, maar het blijft voor een deel mensenwerk. Het College noemt de uitkomst van een onderzoek waaruit blijkt dat 61 procent van de plannen sterk is verouderd, met een Gronings understatement “niet bemoedigend”, maar je zou het volgens ons ook “bedroevend slecht” kunnen noemen, als wordt geconstateerd dat slechts 19 procent van de bestemmingsplannen actueel is. De vernieuwing van de Regiovisie Groningen-Assen is een onderwerp van grote aandacht. Ook hier is na een paar jaar werken uitvoerig geëvalueerd en zijn de plannen in onderling overleg bijgesteld op grond van de gesignaleerde ontwikkelingen, maar waarbij wij de oorspronkelijke doelstellingen niet uit het oog mogen verliezen. De opgave om 50.000 nieuwe woningen te ontwikkelen in dit gebied zal de komende jaren behoorlijk wat gevolgen hebben, ook voor de mensen die nu al in het gebied wonen. Voor alle duidelijkheid: ik heb het hier niet over 2004. Ik kom bij het thema bereikbaarheid. Om de bereikbaarheid van de Stad te bevorderen en op niveau te houden is het aanbrengen van meer asfalt niet altijd haalbaar en ook niet altijd de beste oplossing. Efficiënter gebruik, spreiding en alternatief vervoer kunnen soms betere oplossingen zijn. In het hoofdstuk over de bereikbaarheid treffen wij dat ook duidelijk aan. De inzet en plannen van het College op dit punt hebben onze instemming. Instelling van een plattelandsontwikkelingsfonds voor het verbeteren van de bereikbaarheid kan daarbij een hulpmiddel zijn, maar wij moeten ons realiseren dat wij de opbrengst van de Essent-aandelen maar één keer kunnen uitgeven en wij hebben nog wat meer ijzers in het vuur . Wij zouden de komende tijd wel eens veel geld nodig kunnen hebben. In het hoofdstuk over welzijn, cultuur en sociaal beleid zegt het College dat het de knelpunten wilt oplossen die zich in de zorg voordoen en dat het een zorgaanbod wil realiseren dat aansluit bij de vraag van ouderen. Het zal duidelijk zijn dat deze woorden door de ChristenUnie-fractie worden ondersteund. De vraag is alleen hoe wij dit doel kunnen bereiken. Ook in onze provincie zijn knelpunten in de zorg. Voor de extra vraag naar zorg zullen financiële middelen, huisvesting en personeel beschikbaar moeten komen om dit op te lossen en zo tot een evenwichtig zorgaanbod te komen. Mijn fractie is blij dat het Stimuleringsfonds Zorg in stand wordt gehouden. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat de komende jaren extra middelen nodig zijn voor dit fonds, om aan de zorgvraag van de mensen van Stad en Ommeland te kunnen voldoen. Vandaar ook onze eerdere opmerkingen over het kritisch volgen van de grote projecten en de verhouding tot de andere lopende zaken in onze provincie.
25
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen ChristenUnie-fractie Algemene beschouwingen SP-fractie
Het onderdeel welzijn vinden wij nogal vaag geformuleerd. Veel zaken worden aangekaart, maar het hoe en wat blijft tamelijk onduidelijk. Ook hier komen wij weer de zin tegen dat het College de achterstand in inkomen en gemiddeld opleidingsniveau in Groningen ten opzichte van de rest van Nederland de komende jaren zoveel mogelijk wil inhalen. Waar hadden wij dat toch ook al eerder gehoord? Verder lezend, blijkt dat het College toch eerst nog eens wat op het onderwerp wil studeren om beter te kunnen bepalen wat de provincie concreet kan doen. Dat lijkt ons een goede aanpak. Een aantal jaren geleden moest er in elke gemeente een asielzoekerscentrum komen. Dit is misschien iets gechargeerd, maar daar kwam het wel ongeveer op neer. Dat was nodig en Groningen nam naar verhouding een groot deel voor zijn rekening. De provincie heeft daarbij een voortrekkersrol vervuld en dat was een goede zaak. Maar worden nu, in een tijd van teruggang, de gemeenten ook voldoende geholpen om op correcte wijze de opvang te verminderen? De indruk wordt wel eens gewekt dat door de opvallend snelle teruggang zo hier en daar knelpunten ontstaan of dreigen te ontstaan. Met “knelpunten” bedoel ik ook knelpunten op het persoonlijke vlak van de mensen die het betreft. Graag horen wij de opvattingen van het College op dit punt. In mijn inleiding stelde ik de vraag of de ChristenUnie zich de komende tijd als oppositiepartij zal opstellen of niet. Eigenlijk is dat een retorische vraag, want ik had ook al opgemerkt dat de samenvoeging van GPV en RPF/SGP geen ingrijpende verandering was. Het is onze bedoeling op dezelfde manier door te gaan als u van ons bent gewend. Het is nu alleen dualistisch en dat is af en toe nog wennen. Soms staan wij als fractie tegenover andere fracties van het College, soms samen met het College tegenover andere fracties en alle daartussen liggende varianten zijn mogelijk. Wij hopen daarvoor de kracht en de gezondheid te ontvangen. Wij wensen het complete provinciale bestuur en allen die daarbij op de een of andere manier betrokken zijn, Gods zegen toe, voor nu en voor het begrotingsjaar 2004. De heer HEMMES: Voorzitter! Wanneer je zoals ik alweer voor de zesde keer van start gaat met de Algemene Beschouwingen, ontkom je er niet aan soms terug te vallen op herhalingen. Wanneer er in zes jaar tijd op vele punten wordt gehamerd op verbeteringen en veranderingen, moeten wij tot de conclusie komen dat er soms niets is veranderd of verbeterd Sterker nog, veel is zelfs verslechterd. Ik kan vele voorbeelden noemen. Een aantal zaken komt ook nog langs in mijn bijdrage. Om het beeld wat te verduidelijken, neem ik het openbaar vervoer in deze provincie als voorbeeld. Al jaren zien wij dit verslechteren, al jaren praten wij over verbeteringen en al jaren worden er plannen gemaakt. Met als laatste nu weer het ei van Columbus: ‘Laat ze maar harder rijden, dan wordt het vanzelf beter.’ Zoiets kunnen wij toch niet serieus nemen. Er is in het openbaar vervoer een structureel probleem en dat los je op deze manier niet op. Wat nog veel erger is, is dat er in onze maatschappij ook een structureel probleem ligt, namelijk de maatschappelijke tweedeling en dat is naar mijn mening onze grootste opgave. Wij moeten met vereende krachten proberen het tij te keren. Na een lange hete zomer, lijken wij ook op een lange hete herfst af te stevenen. Niet vanwege de temperaturen misschien, maar vanwege wat dit kabinet ons dreigt voor te schotelen. Om in beeldspraak te blijven: de vakbonden komen uiteindelijk toch uit hun lange winterslaap, de eerste kaderleden zijn de spandoeken al aan het schilderen en vanuit de vakbondskantoren klinkt eindelijk eens weer ferme taal. Samen met de oppositiepartijen kan er buiten een beweging ontstaan, nee moét er een beweging ontstaan, die het kabinet-Balkenende/Zalm het lachen zal doen vergaan. Dat ook de voorman van de grootste oppositiepartij zo langzamerhand inziet hoe belachelijk zijn uitspraak van enige tijd geleden was: “Ons rest niets anders dan de komende vier jaar achterover te leunen” doet ons deugd. Wouter komt nu ook het bos uit. Het is toch de normaalste zaak dat de voorzitter van de grootste oppositiepartij meegaat met de massa. Als de heer Bos mocht treuzelen, dan roep ik de Statenleden van de PvdA-fractie en het College op hem alsnog dat laatste duwtje te geven.
26
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen SP-fractie
Wij spreken hier vandaag over de provinciale beleidsvoornemens, maar die zijn niet los te koppelen van de landelijke. Prinsjesdag moet nog komen, maar wij kunnen nu al vaststellen dat wat er op de mensen in dit land afkomt en ook op de provincies en gemeenten, niet best is en dan druk ik mij wel heel voorzichtig uit. Dat het economisch allemaal wat minder gaat, is een feit. Wat ook een feit is, is dat wij de afgelopen jaren in Nederland vele malen rijker zijn geworden. Nu het een ietsje minder wordt, krijgen wij meteen een vorm van paniekvoetbal die volkomen onnodig is. Dat er hier en daar wat moet worden bezuinigd is oké, maar zoals dit kabinet botweg snoeit in het wilde weg, is volstrekt belachelijk en volgens ons - en met ons velen - de verkeerde weg. Veel mensen hebben het in dit rijke land al moeilijk genoeg en dan is het volgens de SP-fractie onverteerbaar dat een kleine economische recessie de reden moet zijn om de zwakste schouders nog meer af te knijpen. Wij kunnen ons niet aan de indruk ontrekken dat het minister Zalm en kornuiten alleen te doen is om ons rechtvaardige sociaal stelsel af te breken. Dat zal Amerikaanse toestanden opleveren en daarop zitten wij niet te wachten. De gevolgen van dit beleid laten zich raden: bijstandgezinnen die de laatste week van de maand niets anders dan macaroni op tafel krijgen. De nieuwe Wet werk en bijstand zal dit alleen maar doen verergeren. Bij de SP-fractie is de naam van deze nieuwe wet trouwens al omgedoopt in het veel passender “Wet Water en Brood”, want daar draait het op uit als bijstandsgerechtigden honderden euro’s aan koopkracht moeten inleveren. Er zijn mensen in verpleeghuizen die amper nog worden gedoucht en nu al 24 uur in een luier moeten liggen. Deze opmerking is voor de heer Hollenga, gezien de zorgzame samenleving van de CDA-fractie. Een volledig uitgeklede ziektekostenverzekering komt eraan enzovoorts, enzovoorts. Wij moeten ons schamen. Het is inderdaad de hoogste tijd om de barricaden weer op te gaan. En het zit er dan ook best in, dat wij van de SP-fractie de komende tijd vaker op het Malieveld zijn te vinden dan in het Provinciehuis. Ik kom nu kort en bondig op de beleidsbegroting van deze provincie. In mijn inleiding zijn al drie jaargetijden genoemd. Er rest nog een, namelijk de lente. Het is niet allemaal somberheid. Ik maak deze opmerking in de richting van de heer Bleker. De heer BLEKER: Het lijkt wel een goede preek, die eindigt ook altijd met iets waaruit je moed put! De heer HEMMES: Misschien iets voor een andere keer? Ondanks alle somberheid die vanuit Den Haag op ons neerdaalt, is er best perspectief en de SP-fractie wil daarvoor een aantal zaken aan dit College meegeven. Ik ga in op het thema werkgelegenheid. Al decennialang is de werkloosheid een groot probleem in onze provincie en in negatieve zin spant Oost-Groningen de kroon. Vele plannen zijn de revue al gepasseerd, maar hebben helaas niet het gewenste resultaat gehad en het lijkt erop dat het gebied nu helemaal is opgegeven. In de paragraaf Ondernemend Groningen wordt Oost-Groningen niet eens genoemd. Daarom willen wij dit College oproepen om het werkgelegenheidsplan, het plan-Heinen zoals wij het noemen, waarmee inmiddels een start is gemaakt, voluit te ondersteunen. Het is weliswaar een eerste kleine stap, maar volgens ons wel één met veel perspectief. Ik dien hierbij een motie in met daarbij een toelichting op dit plan. De VOORZITTER: De heer Hemmes stelt de volgende motie voor: "Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 3 september 2003,
27
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen SP-fractie
constaterende dat: de werkgelegenheidsproblematiek in Oost-Groningen een structureel probleem is, concluderen dat: er nog steeds geen adequate oplossingen in zicht zijn, zijn van mening dat: het plan (Heinen) zoals verwoord in de bijlage wel tot een adequate bijdrage kan leiden en dragen het College op om dit plan voortvarend aan te pakken, samen met de Oost-Groninger gemeenten en de werkgevers- en werknemersorganisaties, en gaan over tot de orde van de dag." De VOORZITTER: De motie is ondertekend door de heer Hemmes, wordt bij de beraadslaging betrokken en krijgt nummer 2. Ik zal u allen een twee pagina’s omvattende toelichting overhandigen. Ik zal die niet apart voorlezen, maar zij maakt hiervan onderdeel uit. Wij zullen straks zien wat dit betekent voor de behandeling. De heer HEMMES: Voorzitter! Dit plan verdient een kans en moet kunnen rekenen op de steun van de provincie. Zeker nu er vanuit Den Haag een beleid wordt gevoerd waardoor de werkloosheid alleen maar zal toenemen. Ik weet dat er nog meer initiatieven in de koker zitten, maar het mooie aan dit idee is dat mensen ook een opleiding krijgen zodat het uitzicht op een vaste baan veel groter wordt. Ik kom bij het thema Landbouw. Groningen is een landbouwprovincie en kan dit ook blijven, maar dan zal er iets moeten veranderen en daarvoor liggen er kansen. De SP-fractie wil daarvoor een aantal voorzetten doen. Wij weten allen dat de aardappelteelt zijn langste tijd heeft gehad in ons gebied en het is volgens ons de hoogste tijd voor andere, kansrijke gewassen. Ik zie het al voor mij: een vrachtwagen met een interieur, gemaakt van hennepvezel, rijdend op biobrandstof, volgeladen met gerst voor de moutfabriek op weg naar de Eemshaven over de verdubbelde N33. Hoezo geen kansen voor de landbouw in deze provincie? Daarom willen wij dit College het volgende meegeven: Ondersteun ten volle de initiatieven die er al zijn, maar die verder moeten worden uitgebouwd voor de koolzaadteelt, hennepteelt en gerst voor de moutfabriek. In het bijzonder de hennepteelt biedt naar onze mening grote kansen. Niet alleen voor de landbouw, maar ook voor de werkgelegenheid indien wij erin slagen de verwerkende industrie hier naar toe te halen. Om dit plan te laten slagen, is een andere denkrichting van de sector nodig. Het College kan hierin een rol in spelen. Met het gewas teff doet men dit al. Wil het College dit verder oppakken? Ik kom bij het thema wonen. Dat dit College nu toch ook een wat realistischer kijk op de woningmarkt heeft gekregen, doet ons deugd. De SP-fractie heeft dit al jaren als een roepende in de woestijn verkondigd. De sociale sector is verwaarloosd en daarvoor krijgen wij de rekening nu gepresenteerd. Ondanks de goede voornemens die zijn beschreven in de paragraaf Wonen, blijft dit College vasthouden aan de veel te ambitieuze plannen met betrekking tot Meerstad en in nog veel grotere mate de Blauwe Stad. Maar het is nog niet te laat om deze plannen alsnog bij te stellen. Het is onze stellige overtuiging dat als dit niet vanuit het College komt, de veranderende omstandigheden er wel voor zullen zorgen. Dat dit zal leiden tot meer betaalbare woningen en ook woningen in de huursector, kunnen wij alleen maar toejuichen. Maar als provincie lopen wij grote kans om op de blaren te moeten zitten als de projectontwikkelaars de grondprijs willen drukken. Dit zit eraan te komen nu de woningmarkt met name in het hoge segment onder druk staat. De SP-fractie wil het College het volgende meegeven. Ambitieus zijn is geen schande, maar wat meer realisme kan een hoop geld besparen.
28
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen SP-fractie
Ik wijs er nogmaals op dat het met de herstructurering niet goed gaat. Een schrijnend voorbeeld is mijn eigen woonplaats. Naar mijn idee stevenen wij af op een enorm fiasco. Ligt hier geen taak voor de provincie? Met dit kabinet is het kwaad kersen eten met betrekking tot natuur en landschap. Dit vergt dus een extra inspanning van de provincie om de doelstellingen die wij ons hebben voorgenomen ook te halen. Maar er valt te vrezen dat dit onmogelijk is met een regering die ook de natuur tot stiefkind heeft gemaakt. Water is en wordt een steeds groter probleem. Als er geen tekort is, is er wel teveel en met dit laatste hebben wij al regelmatig te maken gehad. Dit zal in de toekomst alleen maar toenemen. Ik hoef niet meer overtuigd te worden en verwijs nog maar eens naar mijn vissen- en vogelverhaal. Maar bij veel burgers zit het nog niet tussen de oren. Het bewustwordingsproces moet nog op gang komen. Ook hier ligt een belangrijke taak voor de provincie. Behalve maatregelen nemen om wateroverlast te voorkomen, zal ook de bevolking goed moeten worden voorgelicht over wat er in de toekomst op ons afkomt. Mijn fractie is benieuwd op wat voor manier het College dit denkt te bereiken. Zijn daarover al ideeën? Ik sta stil bij thema bereikbaar Groningen. Ik zal vandaag niet uitgebreid spreken over de zweeftrein. Ons standpunt is bekend. Wij hebben dat kortgeleden middels een brief namens alle betrokken gemeenteraadsen Statenfracties van de SP uit Fryslân en Groningen nog eens kenbaar gemaakt. De heer Slager sprak zojuist over zijn spellingscontrole. Mijn spellingscontrole kent geen Fryslân, alleen maar Friesland. Ik heb het met veel moeite toch goed op papier kunnen zetten. Wij roepen dit College op om vanaf nu alle energie en middelen die het College nu nog meent te moeten steken in een snelle verbinding met de Randstad, in te zetten voor verbetering van de infrastructuur in de provincie Groningen. Dat betekent concreet: starten met Kolibri; inzetten voor een verlenging van de zeesluis bij Delfzijl; werk maken van de verdubbeling van de N33 tot aan de Eemshaven; verbeteren van het openbaar vervoer op het platteland; plannen ontwikkelen om zowel per spoor als over de weg goede verbindingen met Noorden Oost-Europa te krijgen. Wij bedoelen hiermee niet het bruggetje van 350 miljoen euro van de Partij voor het Noorden. Als SP-fractie zien wij in onze voorstellen ook veel meer kansen liggen voor de werkgelegenheid. Zeker nu Europa wordt uitgebreid met landen in het oosten. Om dit te financieren moet Den Haag worden aangesproken op eerder gedane toezeggingen. De huidige Essent-opbrengsten kunnen wat ons betreft hiervoor worden besteed. Op het terrein van welzijn, cultuur en sociaal beleid zullen, als het aan dit kabinet ligt, de zwaarste klappen vallen. Maar ook de provincie laat zich hierin niet onbetuigd, al zijn er enige terugdraaiingen geweest. Wij moeten Prinsjesdag nog even afwachten. Mijn fractie heeft grote moeite met het feit dat op welzijn, cultuur en sociaal beleid wordt bezuinigd. Van het verleden is schijnbaar niets geleerd. Ook in de jaren ’80 is op welzijn, cultuur en sociaal beleid fors bezuinigd. De naweeën daarvan zijn wij nu nog niet te boven. En hoe belangrijk zijn niet buurthuizen, jongerencentra, sportaccommodaties enzovoorts, voor de leefbaarheid van dorpen en steden? Regeren is vooruitzien, maar de huidige bestuurders van ons land ontberen deze kwaliteit. Dat stemt ons droevig! De SP-fractie is in het algemeen niet ontevreden over het sportbeleid van deze provincie. Ik refereer aan het succesvolle Huis van de Sport. Waar wij ons wel zorgen over maken, is het in stand houden van de accommodaties van de amateurclubs. Door verregaande privatisering van de gemeenten en fors gestegen kosten staat veel clubs het water tot aan de lippen. Wij vinden dat hier een taak is weggelegd voor de provincie. Een provincie die altijd ruimhartig de beurs trekt voor topsportevenementen zou het sieren ook hieraan iets te doen. Als SP-fractie zien wij wel wat in een Provinciaal Accommodatie Fonds (PAF) Er is al een Provinciaal Omgevingsfonds. Het PAF kan er wat ons betreft wel bij. We zijn dan ook voornemens om binnenkort met een initiatiefvoorstel te komen.
29
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen SP-fractie Algemene beschouwingen D66-fractie
Een belangrijke taak van het College is het toezicht op de gemeentefinanciën. Gezien het economisch perspectief kunnen wij inderdaad op onze klompen aanvoelen dat er weer veel gemeenten zullen worden veroordeeld tot de artikel 12-status. Niet alleen de korting op het Gemeentefonds is hier debet aan, maar vooral de nieuwe Bijstandwet. Deze zogenaamde Wet werk en bijstand zal tot grote problemen leiden. Dan vergeten wij gemakshalve nog maar de afschaffing van de OZB. Wat de totale gevolgen zullen zijn, kunnen wij pas na Prinsjesdag zien. Ik kom tot een afronding. De conclusie van onze bijdrage kent een positieve kant in die zin dat er voor Groningen kansen genoeg liggen, als je de juiste keuzes maar durft en wilt maken. Maar ook moeten wij constateren dat het negatieve aspect de hoofdrol vervult. Wat kun je ook anders met een kabinet dat er niet had moeten zijn? Een kabinet dat zich als hoofdtaak heeft gesteld: hoe knijpen wij de mensen het beste af en dan voornamelijk de zwaksten in de samenleving? De SP-fractie vindt ook dat er wel bezuinigd mag worden. Maar dit kabinet slaat de plank helemaal mis en slaat helemaal door. Balkenende II biedt geen kans op herstel en geen perspectief voor de oplossing van grote maatschappelijke problemen. Daarom spreek ik de hoop uit dat eenieder in verzet komt tegen de afbraakplannen van deze doorgeslagen boekhouders. En dat het bestuur van deze provincie alles op alles zet om de gaten die door dit beleid ontstaan, te dichten voorzover onze polsstok lang is. Onze bijdrage heeft als titel meegekregen: “Keer het tij”. Ik roep een ieder die ook van mening is dat het helemaal de verkeerde kant op gaat in onze samenleving, op de handen ineen te slaan om het tij te keren. Tot slot wil ik alle medewerkers in dit Huis dankzeggen voor de prettige samenwerking en de uitstekende verzorging. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Wij zijn hier vandaag bijeen voor de eerste Algemene Beschouwingen in een nieuw jasje, een dualistisch jasje. Een jas die de burger meer zou moeten doen aanspreken. Zoals iedere kledingverkoper je zal kunnen vertellen, is presentatie daarbij belangrijk. Vandaar dat de D66-fractie vandaag heeft gekozen voor een nieuwe vorm van presenteren. Niet om de aandacht van de inhoud af te leiden, maar om de inhoud aantrekkelijker te maken. Dat dit nodig is, bewijst de strip die ik hier laat zien. Hoewel de rechtbankmedewerkers hier een zeer inhoudelijke mening hebben over wat het werk van de provincie zou moeten zijn, is de beeldvorming niet optimaal. Wat doet de provincie precies? Vorig jaar zei de D66-fractie het al: om interessant te zijn voor de inwoners van deze provincie, zal de provincie ‘hot’ moeten worden: helder, openbaar en transparant. Een goed begin is gemaakt door maandelijks met een informatiepagina in huis-aan-huisbladen en op de nieuwstelevisie te komen. Er wordt in helder en duidelijk Nederlands uitgelegd wat wij hier doen. Het wordt er wel transparanter door, maar dit Huis blijft nog steeds een mooi gebouw met een vrij hoge drempel. Het is nu tijd iets te doen aan de openbaarheid. Hoewel onze Statenvergaderingen openbaar zijn, moet je als burger er echter wel iets voor over hebben. Wanneer je bent geïnteresseerd in slechts één specifiek agendapunt, zul je toch een hele woensdag vrij moeten nemen om deze door te brengen op de publieke tribune. Terwijl wij in de eenentwintigste eeuw leven, met alle technische mogelijkheden van dien, worden die mogelijkheden niet optimaal benut. De D66-fractie stelt om die reden voor, de Statenvergaderingen in ieder geval met geluid uit te zenden op de website van de provincie. Daarnaast stellen wij voor dat na het succes van de laatste open dag in dit voorjaar, er ieder jaar een open huis wordt georganiseerd. Dit omdat de provincie ook tussen de verkiezingsjaren door interessant genoeg is om te tonen. Hiervoor dienen wij twee moties in. De VOORZITTER: Mevrouw Gräper-van Koolwijk stelt de volgende motie voor: "Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 3 september 2003000,
30
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen D66-fractie
overwegende dat: de openbaarheid van de Staten toe is aan een eenentwintigste-eeuws jasje, het versturen van geluidsfragmenten over Internet weinig technische investeringen vereist, het uitzenden van geluidsfragmenten via de provinciale website de mogelijkheden voor burgers om de vergaderingen van Provinciale Staten te volgen een stuk vergemakkelijkt, sowieso digitale opnames gemaakt worden van de vergaderingen van Provinciale Staten ten behoeve van het interne geluidsnet alsmede de uitwerking van de Handelingen; geven de Statengriffie de opdracht om: zorg te dragen voor het uitzenden van de vergaderingen van Provinciale Staten via de provinciale website, door middel van een sprankelende advertentie de burgers van Groningen te attenderen op het feit dat het mogelijk is om via de website de Statenvergaderingen te volgen, en gaan over tot de orde van de dag." De VOORZITTER: De motie is ondertekend door mevrouw Gräper-van Koolwijk en mevrouw EdzesPosthumus, wordt bij de beraadslaging betrokken en krijgt nummer 3. De VOORZITTER: Mevrouw Gräper-van Koolwijk stelt de volgende motie voor: "Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 3 september 2003, Overwegende dat: de in maart gehouden open dag van de provincie een succes was, het niet alleen in verkiezingstijd interessant is om de burger te informeren wat de provincie doet, de kloof tussen burger en provinciale politiek nog steeds groot is, kennis kan helpen deze kloof te overbruggen, in het kader van dualisme de Staten de ambitie hebben uitgesproken de burger beter te betrekken bij de provinciale politiek, de drempel naar het Provinciehuis nog altijd erg hoog is; geven de Statengriffie de opdracht om: ieder jaar een open dag te organiseren met wisselende thema's om zo de burger beter te informeren over het werk van de provincie in het algemeen en het werk van Provinciale Staten in het bijzonder, en gaan over tot de orde van de dag." De VOORZITTER: De motie is ondertekend door mevrouw Gräper-van Koolwijk en mevrouw EdzesPosthumus, wordt bij de beraadslaging betrokken en krijgt nummer 4. De VOORZITTER: Ik begrijp dat u in dit geval een open dag bedoelt die betrekking heeft op de Staten, want het dictum gaat alleen daarover. Het betreft dus niet het provinciaal apparaat.
31
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen D66-fractie
Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Het gaat om een open dag waarop informatie wordt gegeven over het werk van de provincie in het algemeen, dus inclusief het ambtelijk apparaat. Dat doet immers ook veel provinciaal werk. Op die dag gaat de aandacht echter specifiek uit naar Provinciale Staten. De VOORZITTER: Dan is het misschien nodig straks aandacht te besteden aan de redactie. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik vervolg mijn betoog. Als de burger weet wat wij doen, moet hij ook eenvoudig van die diensten gebruik kunnen maken. E-government kan daarbij helpen. In de gemeente Dordrecht is daarvoor een uniek systeem ontwikkeld, waarvoor onlangs zelfs de Webwijzeraward van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is uitgereikt. Door dit systeem hebben burgers via de website direct toegang tot alle diensten en producten die de gemeente levert. Daardoor is het veel gemakkelijker subsidieaanvragen in te dienen of milieuvergunningen aan te vragen. Bovendien is het met behulp van een trackingsysteem mogelijk vanaf het huisadres na te gaan hoe het met de aanvrage staat, welke ambtenaar die in behandeling heeft genomen en wanneer er iets verandert. De adviescommissie heeft bijvoorbeeld een oordeel gegeven over het subsidieverzoek. De indiener van de aanvrage ontvangt dan een e-mailtje met deze mededeling. De fractie van D66 pleit ervoor dat de provincie onderzoekt of het mogelijk is ook hier een dergelijk systeem in te voeren. Daarom dient zij de volgende motie in. De VOORZITTER: Mevrouw Gräper-van Koolwijk stelt de volgende motie voor: "Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 3 september 2003, overwegende dat: het voor het imago van de provincie belangrijk is om zorg te dragen voor een goede dienstverlening richting de burger, e-government hierbij goed kan helpen, door middel van het systeem dat ontwikkeld is in Dordrecht, de burger en organisaties in de provincie vanuit hun eigen omgeving gebruik kunnen maken van de producten en diensten van de provincie en deze via een uniek trackingsysteem kan volgen; geven de Statengriffie opdracht om: uit te zoeken in hoeverre het 'Dordrechtse systeem' kan worden ingevoerd bij de provincie Groningen, en gaan over tot de orde van de dag." De VOORZITTER: De motie is ondertekend door mevrouw Gräper-van Koolwijk en mevrouw EdzesPosthumus, wordt bij de beraadslaging betrokken en krijgt nummer 5. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik vervolg mijn betoog. Een mooie jas mag worden getoond, maar het is niet minder belangrijk wie die draagt. Het gaat dus om de inhoud. Laatst vertelde een mevrouw dat haar zoontje heel boos was. Op een dag kwam hij thuis van school en had hij zijn schooltas kwaad in de hoek gegooid. Er was hem groot onrecht aangedaan. Ondanks het feit dat hij wekenlang met zijn werkstuk was bezig geweest, kreeg hij daarvoor slechts een 6,5, terwijl dat van zijn vriendje, die een avondje op Internet had gesurft, met een 8,5 werd beoordeeld. Het werkstuk van zijn vriendje bevatte ook mooie plaatjes en tabellen. Ook hadden al zijn vrienden in de pauze met elkaar de roddels doorgesproken die zij de vorige avond met behulp van MSN uitwisselden. Hij kon daarover niet meepraten.
32
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen D66-fractie
Waarom beschikken zij niet over breedband? Kan de politiek daar niets aan doen? Kennelijk is breedband voor sommige inwoners van deze provincie van levensbelang. Ik citeer een krantenartikel: “Fries systeem helpt kleine dorpen aan Internet. Omdat grote internetproviders geen brood zien in het versnipperde platteland, hebben twee inwoners van het Friese platteland een ingenieus systeem ontwikkeld, waardoor het dorp Siegerswoude met amper driehonderd inwoners door middel van satelliet sinds kort breedband heeft. Het systeem is geschikt voor alle kleine dorpen vanaf twintig huishoudens”. Dergelijke initiatieven zijn niet nieuw, maar de uitvoering is wel uniek. Na de opening van onze website www.ikwilbreedbandingroningen.nl werden wij overspoeld door mailtjes van lokale groeperingen die initiatieven ontwikkelen om ook de buitengebieden van breedband te voorzien. Hierbij voorbeelden van Oost-Groningen, Pekela en Grootegast. Helaas heeft niet ieder dorp een eigen Willy Wortel, die een systeem als in Friesland ontwikkelt. Daarvoor is meer nodig. Het College geeft aan dat het zich wil inspannen met de intentie uitbreiding van het ICTnetwerk in het buitengebied te bewerkstelligen. Het doel is binnen acht jaar 90 procent van alle inwoners een aansluiting op een snel netwerk aan te bieden. De fractie van D66 concludeert daaruit dat de provincie ervoor zal zorgdragen dat 90 procent van de inwoners in het buitengebied binnen een periode van acht jaar een aansluiting op een snel netwerk heeft. Voor de steden geldt immers dat de markt dit regelt. Het lijkt ons goed de termijn minimaal te halveren. Hoe sneller dit is gerealiseerd, hoe beter het is. De fractie van D66 zegt dit niet zomaar. Ik citeer uit een krantenartikel met de kop “De digitale kloof”: “Eén op de vijf mensen verwacht in de toekomst niet meer mee te kunnen komen als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van de computer”. Als je er over vijf tot tien jaar niet bij bent, ben je een tweede- of derderangs burger. Overheden en commerciële instellingen startten een aantal jaren geleden met experimenten met digitale toepassingen. Dat is een goede zaak, want daardoor is een groot deel van de bevolking beter af. Veel van deze toepassingen zijn inmiddels gemeengoed geworden. In een tijd waarin het economisch slechter gaat en waarin de roep om efficiëntie groter wordt, is het echter verleidelijk alleen digitale diensten aan te bieden. Voor het deel van de bevolking dat nog niet vertrouwd is met computers en Internet, vormt deze ontwikkeling een gevaar. Voornamelijk ouderen, laag opgeleiden en personen zonder werk - dat zijn toch al de zwakkere groepen in onze samenleving - dreigen buiten de boot te vallen. Onderzoek van het CBS heeft aangetoond dat deze groepen het minst gebruik maken van computers en Internetaansluitingen. Intussen rukt de computer ook op de werkvloer op. Zeer veel van het eenvoudige productiewerk wordt tegenwoordig door computers aangestuurd. Een veel duidelijker rol voor ICT in zowel het arbeidsmarktbeleid als het welzijnsbeleid is dan ook gewenst. De fractie van D66 pleit er daarom voor ICT in de meest brede zin des woords speerpunt van beleid te maken. Onze nota met de titel “Breedband voor Stad en Ommeland” zou wat dat betreft een goede start kunnen zijn. Ik bied deze nota daarom nogmaals aan met het verzoek aan de voorzitter deze onder de nieuwe Statenleden en de leden van GS te verspreiden. Mevrouw Gräper-van Koolwijk biedt de voorzitter de nota Breedband voor Stad en Ommeland aan. De VOORZITTER: Ik zal voor verspreiding zorgdragen. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! In een tijd waarin het economisch minder goed gaat, is een sterke overheid nodig. Het komend jaar zal het SNN daarom, met het Kompasgeld in de hand en evenals in de afgelopen jaren, veel aandacht besteden aan het stimuleren van de noordelijke economie. Uit de midterm review blijkt dat wij wat het uitgeven van geld betreft op schema liggen.
33
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen D66-fractie
Andere resultaten zijn nog niet bekend. Gezien de huidige laagconjunctuur zal het echter niet eenvoudig zijn ons aan het schema te blijven houden. Het hart van de Groningse economie klopt in het MKB. Een van de kenmerken is dat een groot deel van het MKB geen stafafdeling kent. Daarmee wordt weinig of geen rekening gehouden bij het opstellen van de regels om voor subsidies in aanmerking te komen. Een ondernemer die succesvol subsidie wil aanvragen om zijn bedrijf groei te laten doormaken, moet niet alleen medewerker op de werkvloer zijn. Hij dient daarnaast boekhouder, personeelsfunctionaris, juridisch specialist en subsidieadviseur te zijn. Dit werkt niet motiverend. De provincie is wel gebaat bij die groei en de daaruit voortvloeiende werkgelegenheid. De fractie van D66 vraagt het College zijn collega’s in het bestuur van het SNN daarvoor aandacht te vragen en de regeling eventueel zodanig aan te passen dat MKB’ers door investeringssubsidies weer worden uitgenodigd om te investeren. Waar het mogelijk is verdere achterstand te voorkomen, moeten wij alle middelen aangrijpen die ons ter beschikking worden gesteld. Innovatie is één van die middelen. Om die reden pleit de D66-fractie voor het instellen van zogenaamde mentorprojecten. Zij doelt daarmee op een soort leerproject, zoals het VMBO dat kent, voor mbo’ers en hbo’ers. Leerprojecten in het VMBO zijn voornamelijk bedoeld om de zwakkeren op de arbeidsmarkt een sterkere positie te geven. De mentorprojecten zijn er meer op gericht het MKB een sterkere positie in de markt te geven. Mbo’ers en hbo’ers worden in hun laatste jaar aan bedrijven gekoppeld met als doel ideeën uit te werken, nieuwe producten te ontwikkelen of deze producten op de markt te zetten. Dat is afhankelijk van de behoefte van het MKB en de opleiding van de mbo’er of de hbo’er. Een voorwaarde voor succes is een goede matching. Zijn er naar de mening van het College mogelijkheden om binnen het SNN dergelijke projecten te ontwikkelen met als hoofddoel het stimuleren van innovatie binnen het MKB? De heer VAN DAM: Mevrouw Gräper-van Koolwijk spreekt over het koppelen van leerlingen aan bedrijven. Zij legt daarbij het accent op het belang van het bedrijf, namelijk innovatie en ontwikkeling. Op welke manier is het naar haar idee mogelijk tot een goede balans te komen? Die jongeren volgen een studie en willen die succesvol afronden. Het is mogelijk zich op het bedrijf te richten, maar dat heeft andere belangen dan die jongeren. Op welke wijze verwacht mevrouw Gräper-van Koolwijk tot een goed evenwicht te komen en hoe wil zij voorkomen dat dit ten koste gaat van die studie? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: De ervaring is dat veel studenten praktijkervaring missen. Dat geldt vooral voor studenten van opleidingen op mbo- en hbo-niveau. Dat geven die jongeren vaak zelf aan wanneer zij op de arbeidsmarkt komen. Als die studenten in de praktijk hebben ontdekt hoe bepaalde zaken functioneren, kan dat tot gevolg hebben dat hun positie op de arbeidsmarkt verbetert. Ik noem een voorbeeld. De hbo-opleiding Small Business is gericht op het MKB. Slechts 10 tot 15 procent van die studenten komt daadwerkelijk in het MKB terecht, terwijl een van de doelstellingen is daar te werken. Dat dit niet gebeurt, heeft vaak te maken met een gebrek aan kennis van de groep over het functioneren van het MKB. Er is dus zowel sprake van een belang voor het MKB als voor de studenten. De Veenkoloniën is één van de regio’s waaraan extra aandacht moet worden besteed. Met de Agenda voor de Veenkoloniën is hoog ingezet. Het vervolg moet naar de mening van mijn fractie tenminste hetzelfde ambitieniveau uitstralen. Om hoog in te zetten, pleit de fractie van D66 ervoor dat het projectbureau dat zich bezighoudt met de Agenda voor de Veenkoloniën zich gaat inzetten om de Floriade in 2012 naar de Veenkoloniën te halen. Uit evaluaties van diverse Floriades is gebleken dat er niet alleen kosten worden gemaakt. Daarmee zijn vooral veel voordelen voor de regio’s te behalen. Er is sprake van zodanig veel voordelen dat de gemeente Zoetermeer zelfs heeft overwogen zich ook kandidaat te stellen voor de Floriade 2012. De voordelen zijn dat infrastructurele projecten versneld worden uitgevoerd, dat de mediaaandacht voor het gebied toeneemt en dat grote groepen bezoekers veel geld in de regio uitgeven.
34
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen D66-fractie
Er zijn dus voldoende redenen om een gooi te doen naar de Floriade 2012. Dat gaat echter niet vanzelf. Wij dienen daarom een initiatiefvoorstel in. Het doel daarvan is ervoor te zorgen dat de Floriade naar Groningen komt. Mevrouw Gräper-van Koolwijk biedt de voorzitter een initiatiefvoorstel inzake de Floriade aan. De VOORZITTER: Ik laat dit initiatiefvoorstel vermenigvuldigen en verspreiden, zodat u in staat bent daarop te reageren als u dat wenst. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik vervolg mijn betoog. Om ervoor te zorgen dat alle toeristen die hier voor de Floriade komen, langer dan een dag blijven, is het belangrijk hen op te vangen. Een goed georganiseerd Gronings toeristisch veld is daarbij een voorwaarde. Een van de belangrijkste conclusies van de hoorzitting van de afgelopen week is echter dat er geen sprake is van één toeristisch veld. De belangen en wensen zijn zeer divers. Om die reden is het naar de mening van de fractie van D66 belangrijk een goede balans te zoeken tussen enerzijds een organisatie die grootschalig genoeg is om het product ‘Groningen’ in de volle breedte goed in de markt te zetten en anderzijds een organisatie die kleinschalig genoeg is om de lijnen met ondernemers kort te houden en ervoor te zorgen dat toeristische ondernemers elkaar versterken in plaats van beconcurreren. Dat is geen eenvoudige opgave, maar die is wel noodzakelijk om de ambities uit de nota Toerisme te kunnen waarmaken. De overheid kan geen werkgelegenheid creëren. Zij kan alleen voorwaarden scheppen. Een van die voorwaarden is een goede bereikbaarheid. In Groningen is vooral de bereikbaarheid van de stad belangrijk. Volmondig hebben deze Staten om die reden het Stadsgewestelijk Openbaar Vervoer (STOV) omarmd. Omdat het STOV echter behoorlijk stoffig dreigde te worden, is het vorig jaar omgedoopt in het Kolibriproject. Dit is genoemd naar een zeer flexibel en wendbaar vogeltje. Een tochtje over het web leerde mij dat dit vogeltje nog een unieke eigenschap kent. Het kan namelijk stil blijven hangen. Het lijkt er in de beleving van mijn fractie en die van de straat op dat dit project blijft hangen. De kaart op de website geeft aan dat Kolibri veel meer is dan de lijn Assen-Groningen. Het betreft projecten waarvoor geldt dat wij deels niet afhankelijk zijn van het Rijk. Waarom wordt er niet veel voortvarender ingezet op het realiseren van projecten waarvoor de steun van het Rijk niet is vereist? Wanneer is het transferium bij Hoogkerk en Haren gereed? Wanneer zijn de diverse buslijnen gerealiseerd? Het wordt tijd dat de Kolibri zijn vleugels uitslaat. Wat mijn fractie betreft, is het hierbij toegestaan buiten de bestaande kaders te handelen. Experimenten met gratis openbaar vervoer vanaf het transferia naar de Stad kunnen wellicht bijdragen om transferia bekender en interessanter te maken. Het voorstel van het College om op transferia gratis fietsen beschikbaar te stellen, kan dan ook op de volledige steun van de D66-fractie rekenen. Groningen is meer dan alleen een plaats om te wonen en te werken. Bovenal is Groningen een plaats om te leven. Vooral op het platteland is dat steeds minder aangenaam, als gevolg van de verdwijnende voorzieningen. Mede om die reden worden op dit moment initiatieven ontplooid om dorpen te voorzien van multifunctionele voorzieningen. Als het goed is, komt het College met een voorstel daaromtrent. De fractie van D66 is wel van mening dat deze multifunctionele centra meer moeten inhouden dan servicecentra bij een verzorgingshuis. In het verleden hebben wij ervoor gepleit vanuit de provincie het idee van vensterscholen over het platteland te verspreiden. Het idee van het cultuurhuis dat vorige week aan ons werd gepresenteerd, sluit naar ons idee bij die gedachte aan. Niet alleen het koppelen van functies is belangrijk. De nadruk moet ook liggen op het koppelen van diverse leeftijdsgroepen binnen een dorp. Het moet een centrum worden van het hele dorp. Het succes van dergelijke projecten valt of staat met een goede beheerder.
35
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen D66-fractie
Continuïteit en goed onderhoud zijn daarom belangrijk om het project ook op langere termijn succesvol te laten zijn. Het is daarom van belang niet alleen in aard- en nagelvaste zaken te investeren, maar ook in aanloopkosten. Naast de gangbare functies als onderwijs, het buurthuis en de commerciële dienstverlening, vraagt de fractie van D66 specifiek aandacht voor de zorgfunctie binnen het multifunctionele centrum. Het aantal huisartsen op het platteland neemt af, terwijl als gevolg van de vergrijzing de vraag daarnaar steeds verder toeneemt. Voor een huisartsenpraktijk loont het niet te investeren in een spreekkamer en/of behandelkamer in ieder dorp, terwijl het voor de leefbaarheid van het dorp belangrijk kan zijn de huisarts voor niet-spoedeisende zaken in het eigen dorp te bezoeken. Het treffen van dergelijke voorzieningen binnen een multifunctioneel centrum kan een oplossing zijn. Door het combineren van zorg en onderwijs kan bovendien de toegang tot bijvoorbeeld de jeugdzorg worden verbeterd. Dat is zeker mogelijk wanneer iemand van het nieuwe Bureau Jeugdzorg op vaste tijden in het dorp aanwezig is, zodat jongeren en ouders terecht kunnen met vragen en verzoeken om hulp. Lekker leven wordt ook bepaald door een mooie omgeving die vrij is van stank en andere vormen van vervuiling. De afgelopen periode zette de D66-fractie daarom intensief in op een strakker regime voor de milieuvergunningen. De volgende stap is het goed controleren van deze vergunningen. Kennis kan ertoe bijdragen onrust in de buurt weg te nemen of acties in de richting van bedrijven te ondernemen. De beantwoording van het College op de vragen van de fractie van D66 over de meetpaal bij ESD tijdens de behandeling van de Voorjaarsnota is bevredigend. Het spreekt ons aan met grote regelmatig controles door TNO te laten uitvoeren. Wij zien uit naar de eerste rapportages. Wij vragen ons echter wel af of het mogelijk is ook fijn stof bij deze metingen te betrekken. Voor een goed soortenbeleid is het niet alleen belangrijk dat de mens goed kan wonen en leven. Dit moet ook gelden voor dieren in de natuur. De provincie doet al veel op dit gebied, maar het is vaak een kwestie van lange adem en grote afhankelijkheid van middelen uit Den Haag. Het kan echter veel eenvoudiger. De kerkuil en de vleermuis zijn namelijk al gebaat bij een uitbreiding van het aantal kasten. De fractie van D66 komt daarom met een praktisch voorstel. Waarom moeten wij eerst dikke beleidsnota’s schrijven, terwijl wij voor minder geld kasten kunnen aanschaffen? Wij kunnen bijvoorbeeld dertig kasten voor kerkuilen aanschaffen en dertig voor vleermuizen. Met de komst van deze kasten zal het aantal broedparen toenemen en daardoor zal de kans toenemen in de winter te overleven. Het laatste is niet minder belangrijk. Door de komst van dertig nieuwe kasten komt de streefbezettingsgraad van deze soort in de provincie een grote stap dichterbij. Vrijwilligers zijn bereid deze kasten te plaatsen en volgend jaar zouden wij voor andere soorten een soortgelijke voorziening kunnen treffen. Hiertoe dienen wij de volgende motie in. De VOORZITTER: Mevrouw Gräper-van Koolwijk stelt de volgende motie voor: "Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 3 september 2003, overwegende dat: goed soortenbeleid een provinciale taak is, de inzet van vele vrijwilligers bij de diverse agrarische natuurverenigingen voor dit werk onontbeerlijk is, het bestaan van kasten voor zowel de broedperiode als voor de overlevingskansen in de winter voor zowel de kerkuil als de vleermuis van levensbelang is, de komst van 30 van dergelijke kasten voor zowel de kerkuil als de vleermuis, de streefbezettingsgraad van deze twee soorten haalbaar maakt, ook andere soorten belang kunnen hebben van dergelijke initiatieven;
36
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen D66-fractie
roepen het College op om: binnen de budgetten voor soortenbeleid geld vrij te maken voor het aanschaffen van 60 kasten (30 voor de kerkuil, 30 voor de vleermuis à 45,00 euro), deze kasten aan te schaffen en in overleg met de natuurverenigingen te plaatsen op diverse plaatsen in de provincie Groningen, ieder jaar twee nieuwe soorten aan te wijzen die op gelijksoortige praktische manier geholpen worden in hun voortbestaan, en gaan over tot de orde van de dag." De VOORZITTER: De motie is ondertekend door mevrouw Gräper-van Koolwijk en mevrouw EdzesPosthumus, wordt bij de beraadslaging betrokken en krijgt nummer 6. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik vervolg mijn betoog. De heer HAASKEN: Hoe verhoudt een dergelijke motie zich tot de behandeling van de begroting op programmaniveau? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Deze motie is vooral bedoeld om aan te tonen dat het mogelijk is met een heel praktische uitvoering streefresultaten te behalen. De voorliggende programmabegroting blinkt namelijk uit doordat er weinig sprake is van kwantitatieve doelstellingen. Naar mijn idee heeft ook uw fractie daarop gewezen. Dat is de achterliggende gedachte om deze motie in te dienen. U hebt natuurlijk gelijk dat dit een gedetailleerde motie is, maar die is meer bedoeld om aan te geven dat het op eenvoudige wijze eenvoudig kan. Mevrouw BULK: Kunt u dan niet beter bouwtekeningen van het Internet onder veel burgers verspreiden en meedelen bij welke houthandel het hout goedkoper is? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Dat is mogelijk. Dit zijn kosten voor materialen. Ik weet niet of u handig bent, maar ik timmer niet zomaar een kast. Er zijn inderdaad veel mensen die dat wel kunnen. Wij hebben nagevraagd wat de kosten voor materiaal zijn. In de motie zijn weinig kosten voor vervaardiging opgenomen. De heer KOK: In mijn schuur staat ook een dergelijke uilenkast. Mijn vrijwilliger heeft gezegd: “Jan Willem, ik kom niet meer langs. Het gaat zo goed met de kerkuilen in Oost-Groningen dat extra kasten niet meer nodig zijn.” Ik verzoek mevrouw Gräper-van Koolwijk op deze uitspraak te reageren. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Naar mijn idee is de provincie Groningen groter dan OostGroningen. De heer MOORLAG: De vorige sprekers willen bijval. Zij vragen zich af hoe deze motie zich verhoudt tot de behandeling van de begroting op programmaniveau. Naar mijn oordeel is in dit geval sprake van decoratief beleid. Ik daal af naar het niveau van de behandeling van de begroting. Heeft mevrouw Gräper bij de heer Jager van de fractie van het CDA gecheckt of de vleermuizen en de uilen na de evaluatie van de Faunawet niet op de afschotlijst terechtkomen?
37
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen D66-fractie Algemene beschouwingen PvhN-fractie
Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik vraag mij af sinds wanneer de heer Jager beslist over wat in de provincie Groningen al dan niet mag worden afgeschoten. De vraag hoe de motie zich verhoudt tot de behandeling van de programmabegroting heb ik naar mijn idee zojuist beantwoord. Ik heb aangegeven dat onze eerste opzet is te laten zien dat het feitelijk eenvoudig kan. Daarnaast proberen wij hiermee een trend te zetten voor de komende jaren - dat staat ook in het dictum van de motie - door eenvoudig en praktisch te handelen en daarmee het soortenbeleid behoorlijk wat efficiënter te maken. Dat stellen wij hiermee immers voor. Wij namen de kerkuil en de vleermuis als voorbeeld om dat vorm te geven. Groningen bruist. Dat geldt niet alleen voor de Stad, maar ook voor het Ommeland. Het brede cultuurveld dat onze provincie rijk is, is daarvoor verantwoordelijk. Om ervoor te zorgen dat dit brede veld voor een zo groot mogelijk publiek bereikbaar is, doet de fractie van D66 voorstellen met als doel tot een cultuurgids te komen. Dat moet een gids zijn die meer is dan een opsomming van musea. Het moet als het ware een Gouden Gids worden voor alle inwoners en bezoekers van de provincie Groningen, met onder meer informatie over beeldend kunstenaars, letterkundigen, musici en andere culturele instellingen. Deze gids moet uitnodigen tot het maken van een fietstocht langs kunstwerken, tot het lezen van een boek, het luisteren naar muziek of het bezoeken van een museum. Uiteraard dient deze gids ook via het Internet toegankelijk te zijn. Het cultuurveld heeft het op dit moment niet gemakkelijk. In een economisch mindere tijd is dit de sector waar traditioneel de eerste klappen vallen. De fractie van D66 is van mening dat dit een uitdaging is voor de sector en een taak voor de overheid. De toekomst van deze sector wordt bepaald door minder regels en meer eigen verantwoordelijkheid. Van hun eigen kracht uitgaande, moeten de instellingen op zoek naar nieuwe geldschieters buiten de overheid. Afhankelijkheid van weinig financiële bronnen maakt je immers altijd kwetsbaar. Dit komt echter vooral de grote evenementen en organisaties ten goede. De taak van de overheid is het bewaken en het behouden van de culturele en cultuurhistorische diversiteit en het garanderen van toegankelijkheid. Aandacht voor vernieuwende initiatieven en evenementen is hierbij een overheidstaak bij uitstek. Kortom: meer markt waar het kan en de overheid waar het moet. Het is bovendien belangrijk dat de politiek duidelijkere keuzes maakt. Als een cultuurinstelling jarenlang subsidies krijgt uit het middenevenementenbudget is het misschien beter een meer structurele subsidierelatie aan te gaan voor de duur van de periode van de Cultuurnota, zodat doelstellingen uit die nota door middel van prestatiecontracten kunnen worden gerealiseerd. Het bureaucratische circus van ieder jaar subsidie aanvragen kan dan worden overgeslagen en de instellingen kunnen zich dan concentreren op hun hoofdtaak, namelijk cultuur. Het zou goed zijn het geld dat hiermee wordt bespaard te besteden aan een fonds voor incidentele subsidies voor vernieuwende projecten. Het wordt tijd de handen uit de mouwen te steken. Het College geeft dat zelf ook aan. De komende jaren moet het accent liggen op de uitvoering van eerder geformuleerd beleid. Dit strookt niet met datgene wat wij in de programmabegroting lezen. Ook andere fracties maakten daarover al opmerkingen. Bij een groot aantal programmapunten is het opleveren van nota’s en notities de belangrijkste verwachte prestatie. Dit is naar ons idee moeilijk te rijmen met de doelstelling om vooral uit te voeren en te realiseren. Hierover moet in de komende commissievergadering waarschijnlijk nog het nodige worden gezegd. Ik sluit af. Het dualisme leidt hopelijk tot meer discussie in de Staten en tot een burger die meer betrokken is bij zijn eigen vertegenwoordigers. De mate waarin wij daarin slagen, bepaalt de kleur en de uitstraling van de jas. De inhoud blijft daarbij belangrijk, maar een goed spreekwoord zegt: “kleren maken de man.” De burger zit op uitvoering en daadkracht te wachten, dus aan de slag! De heer ZANEN: Voorzitter! Een van de nieuwe zaken in deze periode - ik richt mij met deze opmerking tot de heer Slager - is dat de Partij voor het Noorden in deze Provinciale Staten zitting heeft. Wat dat betreft zal het in ieder geval anders zijn dan andere malen, want wij brengen een idee in dat niet geheel past binnen de kaders van de provinciale debatten en discussies.
38
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen PvhN-fractie
Ik doel op het idee van de vorming van een landsdeel Noord-Nederland en het instellen van een noordelijk parlement. U kunt zich afvragen of dat een zaak is die wij steeds actueel naar voren moeten brengen. Ik geef een voorbeeld. De Volkskrant van vanochtend schrijft daar naar mijn idee duidelijk iets over: “In de Randstad is per slot van rekening de meeste bedrijvigheid en daar wonen de meeste mensen. In dunner bevolkte regio’s, zoals in de noordelijke provincies, is de schade van een eventuele uitval van de energievoorziening factoren kleiner. Dat berekent de commissie die dat heeft onderzocht.” Die commissie komt tot het idee dat men gebieden als Noord-Nederland moet afschakelen als er zich op een bepaalde locatie een probleem voordoet, omdat de Randstad anders niet meer goed kan functioneren. Wij nemen dan ook nog in ogenschouw dat de zeggenschap over het elektriciteitsbedrijf ver van ons is. Gedeputeerde Calon zei dat wij daarover in feite niets meer te zeggen hebben. Wij hebben nog aandelen, maar daarmee kunnen wij niets meer beginnen. Dat betekent niet alleen dat wij niet meer actief greep hebben op de productie van elektriciteit, maar ook dat wij kunnen worden uitgeschakeld als dat in het belang is van de ontwikkeling van de Randstad. Dit is naar mijn oordeel een goede overweging om het streven van de Partij voor het Noorden breed te ondersteunen. Wij opereren nu in de verhoudingen van de provincie. Dat betekent dat onze opvattingen, die ervan uitgaan dat een dergelijk landsdeel bereid moet zijn en dat het de mogelijkheid moet hebben veel meer middelen te besteden aan belangwekkende ontwikkelingen, soms wringen met de actuele financiële stand van zaken van de provincie Groningen. Dat aspect komt in mijn betoog op enig moment terug. Bij de start van de Partij voor het Noorden kregen wij te maken met een soort erfenis van de Werkgroep bestuurlijke vernieuwing uit de vorige periode. Daarin is een aantal zaken geregeld, ook op het gebied van de ondersteuning van fracties. Daar zijn goede argumenten over gewisseld en daarover zijn besluiten genomen. Wij hadden daar op dat moment nog geen weet van, maar wij werden bij het begin van deze periode met deze zaken geconfronteerd. Wij kunnen onvoldoende uit de voeten met de voorzieningen die ons worden geboden. Mijn fractie heeft gemerkt dat dit niet alleen voor haar geldt, maar dat veel meer Statenfracties daarmee problemen hebben. De ondersteuning is ook naar hun idee ietwat te beperkt. Wij zouden dus moeten overwegen die wat te verbreden. Ik doel dan met name op de mogelijkheid voor fracties om een parttime beleidsmedewerker aan te stellen. Dat zou zich vooral daarop kunnen concentreren. Het is natuurlijk een gevoelig punt de gelden te bestemmen voor de eigen werkzaamheden, maar ik ben van mening dat, als wij het duale systeem tot een succes willen maken, wij ook bereid moeten zijn daarvoor middelen vrij te maken. Wij hebben immers gezegd dat wij dat systeem tot een succes willen maken. Nu zijn de provincies vrij daarin te opereren. Dat levert dus een bont beeld op van de twaalf Nederlandse provincies. Ik kan u meedelen dat de provincie Groningen haar mentaliteit niet liet schieten en dat zij een betrekkelijk zuinige regeling heeft opgesteld. Naar mijn idee is die te zuinig en daarom hebben wij een amendement opgesteld dat zich onder andere daarop richt. Dat amendement is al rondgedeeld en maakt al onderdeel van de beraadslagingen uit. Voor ons is het van groot belang dat de Staten in de volle breedte dit amendement ondersteunen. Een volgend punt betreft de ambities van het College van GS, zoals die zijn verwoord in de programmabegroting. Ik spreek dan met name over de samenwerking met Groningen, Fryslân en Drenthe. Als je het goed leest, staat er slechts dat dit College van plan is die samenwerking voort te zetten om de extra middelen voor het regionaal beleid van het Rijk en Brussel binnen te halen. Verder is in dit programma geen enkele ambitie geformuleerd. Dat vind ik zeer minimaal. Ik daag het College uit daarop te reageren. Wellicht moeten de Staten daarover op enig moment een uitspraak doen, want naar mijn idee kunnen wij dit College niet met een dermate beperkte doelstelling laten gaan. Het volgende punt is al door twee andere fracties aangestipt. Het betreft het tekort aan werkgelegenheid in deze provincie en de vraag wat aan aanvullende werkgelegenheid is gecreëerd. Het gevaar bestaat dat dit mede door het beleid van de rijksoverheid wegebt.
39
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen PvhN-fractie
In dat verband is dezer dagen niet alleen het plan van de heer Heinen, waarover de fractie van de SP sprak, naar voren gebracht. In dit plan gaat het erom personen in bedrijven een leerpositie te gunnen voordat zij daar in dienst zijn. Door FNV-Noord en alle Wiw-instellingen in de provincie is tevens een project opgestart dat deze zaak nog veel breder aanpakt. Naar mijn idee behoeft dat beleid steun. Het zou goed zijn als de provincie via het SNN en op grond van haar positie in de SEAN op dat punt duidelijk haar steun betuigt en de middelen inzet waarover zij voor het arbeidsmarktbeleid beschikt. Tevens zou het goed zijn als zij bereid is daaraan mee te werken. Dit is overigens niet mijn oordeel over dat plan, want ik ben op een aantal punten daaruit behoorlijk kritisch. Ik ben echter van mening dat de vakbeweging het recht heeft een inhoudelijke afweging te maken. Ik meen dat dit moet worden gesteund, omdat dit heel belangrijk is. Iemand somde alle sectoren op waarvan het College heeft gezegd dat het de structuur graag positief wil beïnvloeden. Ik ben het eens met die opsomming en zelfs met de toevoeging. Het zou naar mijn idee goed zijn als wij daarover in de loop van het komend jaar in de Staten spraken. Misschien heeft de NOM daarover nog iets te melden wat de Staten daarbij kunnen betrekken. Het raakt immers de totale ontwikkeling van onze provincie. Over de Essent-aandelen is een principebesluit genomen. Een van de belangrijkste bestedingsrichtingen van de vrijkomende middelen is de bijdrage aan de zweeftrein. Het is mogelijk dat dit project om de een of andere reden niet doorgaat, bijvoorbeeld doordat het Rijk dat onmogelijk maakt. Een andere mogelijkheid is dat een van de partners - denk bijvoorbeeld aan een van de provincies - plotseling nee zegt. Je weet dat nooit. Dan is er sprake van een interessante kwestie. Wij zouden dan kunnen nadenken over andersoortige bestedingen. Denk daarbij aan een structurele versterking van Noord-Nederland met die middelen. Ik heb daarbij niet alleen een brug over de Eems in het vizier. Ik noem bijvoorbeeld een goede intercityverbinding tussen Groningen en Bremen. Dat zou een belangrijk punt kunnen zijn. Denk daarnaast aan een treinverbinding Zuidbroek-Veendam-Stadskanaal-Emmen. Dat zou naar mijn idee een interessante versterking zijn van de noordelijke interne infrastructuur. Kolibri en het wel doorzetten met eigen middelen is door anderen al genoemd. Een punt dat wellicht overweging verdient, is nog eens terug te komen op de discussie over een buitendijks Dollardkanaal, in samenhang met de afwateringsproblematiek. Ik heb mij door een aantal deskundigen laten overtuigen van het nut daarvan als oplossing voor wateroverschot, zoals wij daarmee vorig jaar werden geconfronteerd. Dit jaar spreken wij over een watertekort, maar vorig jaar spraken wij over een wateroverschot. De zeesluis in Delfzijl is door een aantal fracties genoemd. Ook dat project plaats ik in die categorie. Tenslotte valt hieronder de brug over de Eems. Met die brug zou naar onze mening een kans worden gecreëerd om twee gebieden met elkaar te verbinden die veel met elkaar te maken hebben. De CDAfractie noemde in haar bijdrage het belang van de samenwerking tussen Groningen Seaports en de Duitse havens in het Eemsmondgebied. Zij sprak over Noord-Duitsland, maar ik vermoed dat vooral het Eemsmondgebied is bedoeld. Dat zou een geweldige impuls kunnen krijgen als met die brug ook een verbinding in de vorm van een weg en eventueel met een spoor werd gerealiseerd. Dat zou een interessant project zijn om het Eemsmondgebied een duw in de goede richting te geven. Dat is van belang voor die streek en voor die van ons. Ik vraag mij daarom af of het mogelijk is op korte termijn de economische effecten van de brug te laten onderzoeken. Er is een aantal instituten dat dit op betrekkelijk korte termijn kan. Dan weten wij waarover wij spreken. Misschien is dit een heel interessant project. De heer SWAGERMAN: Ik vrees dat de heer Zanen nu dezelfde fout maakt als het College naar onze mening doet. Hij noemt veel mogelijkheden voor een relatief gering bedrag. Wij moeten duidelijke keuzes maken.
40
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen PvhN-fractie
Het is goed dat hij daarvoor mogelijkheden aangeeft, maar ik raad hem aan niet in dezelfde kuil te vallen door zoveel zaken te noemen dat die opgeteld en in geld uitgedrukt volledig over elke begroting heen gaan. De heer ZANEN: Ik noem in feite helemaal niets. Ik zeg alleen dat, als wij nadenken over de versterking van de economische structuur, er een aantal zaken is waarover wij kunnen spreken. Ik vraag het College concreet één zaak te onderzoeken. Ik verwijs naar mijn vraag onderzoek te doen naar de economische effecten van een brug over de Eems. De heer BOERTJENS: Het betoog van de heer Zanen doet mij denken aan een schot hagel. Dat komt erop neer dat het altijd raak is als je maar wat noemt. Ik vraag hem duidelijk aan te geven wat hij wil. Er bestaan al twintig jaar lang ideeën over een brug over de Eems, maar er zijn evenveel onderzoeken waaruit blijkt dat die niet rendabel is. Ik weet niet of hij daarvan op de hoogte is, maar velen die dat hebben onderzocht en die hebben nagegaan wat het aantal auto’s is dat daar overheen rijdt, zijn tot de conclusie gekomen dat die brug ons van nul naar nergens brengt. De heer ZANEN: Er zijn nauwelijks studies over de effecten van die brug beschikbaar. De studenten van de Hanzehogeschool hebben zich als een soort afstudeerproject aan deze zaak gewaagd en zij zijn met iets gekomen wat tenminste interessante aspecten heeft. Er heeft een bijeenkomst in Delfzijl plaatsgevonden waar allerlei vertegenwoordigers, bijvoorbeeld van de NOM, het woord hebben gevoerd. Daarbij is gezegd dat het best een interessant project is, maar dat misschien de verbreding van de N33 voorrang moet krijgen. Het is echter wel een onderwerp dat wij op de lijst kunnen plaatsen van toekomstige structurele projecten. Een gedegen onderzoek is naar mijn idee dan ook op zijn plaats. Dan zijn er immers argumenten op grond waarvan wij ons een oordeel kunnen vormen en een besluit kunnen nemen. Ik ga in op het NNBT. Provinciale Staten hebben een hoorzitting georganiseerd voor alle betrokkenen op dat gebied. Ik vond dat een uitermate geslaagd experiment. Mijn verwachting was dat daarop niet veel mensen zouden afkomen, omdat organisaties ook al met GS hadden gesproken over de vormgeving van toekomstig beleid. Er kwamen echter ruim honderd personen. Mevrouw Gräper sprak over ‘de Willy Wortels’ Ik hecht eraan te zeggen dat er een website was van ongeveer vijf personen die onder het NNBT vielen. Die kon worden beschouwd als een schat aan informatie. Deze personen beheersten alle informatie over toeristische activiteiten en zij hadden systemen ontwikkeld om die actueel te houden en te benutten voor het drukken van provinciale gidsen van Groningen, Fryslân en Drenthe. Ook voor sectoren en gemeenten was dat een zeer belangrijk onderdeel. Als ik het goed heb begrepen, zijn de provincies er gezamenlijk in geslaagd dat element uit het faillissement te halen. Naar mijn idee is het niet alleen nodig dat tijdelijk te redden, maar dat acuut te activeren. Mijn mening is dat het goed is een structuur te bedenken waardoor dat systeem weer kan functioneren. Als wij dat laten schieten, verliezen wij iets en dat heeft betrekking op vandaag en morgen. Ik heb een van de ex-medewerkers gesproken. Alle exmedewerkers zitten nu in de WW en zij hebben morgen een andere baan. Dan zijn wij de kennis kwijt en verliest dat systeem fors aan kwaliteit. Ik pleit er daarom voor te zorgen dit element voor een noordelijk kenniscentrum - ik redeneer op het noordelijke niveau - ten behoeve van de toeristische sector wordt gered. Met betrekking tot het onderwerp wonen noem ik de duurzaamheid. Daarover is in de Staten veelvuldig gesproken. Naar mijn oordeel is er voor de provincie op het gebied van duurzaamheid in relatie tot woningbouw iets interessants te doen. Het is mogelijk te zeggen dat bij nieuwbouw energieopwekking met behulp van zonnecollectoren wordt verplicht. Tevens behoort het tot de mogelijkheden ervoor te zorgen dat regenwater wordt opgevangen en benut.
41
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen PvhN-fractie
Daarnaast kan de provincie ervoor zorgen dat de bouwmaterialen duurzaam van karakter zijn en dat die wat dat betreft de toets der kritiek kunnen doorstaan. De provincie bevindt zich in de situatie dat zij de gronduitgifte van de Blauwe Stad in handen heeft. Zij zal de komende tien jaar bouwkavels aan projectontwikkelaars verkopen. Ik heb de indruk dat dit het moment is in het bouwproces waarop dit soort eisen naar voren moet worden gebracht. Ik heb het idee dat het een dankbare taak is voor de leden van het College om daarmee aan de slag te gaan. Graag hoor ik de mening van het College van GS daaromtrent. Nagenoeg alle fracties hebben over de waterproblematiek gesproken. Ik voeg daaraan een element toe. Er is gesproken over het beperkt democratisch karakter van de waterschappen. Het gaat daarbij om de overweging van allerlei belangen en dus niet alleen om de waterbelangen van ingelanden. De vraag is dan ook of dat nog wel goed mogelijk is in een dergelijk verband. Onze fractie is van mening dat wij de waterschappen als bestuurlijke instituties en als publieke overheidslaag misschien beter kwijt dan rijk kunnen zijn en dat de provincie dat soort afwegingen moet maken. Ik doel dan uiteraard op zaken in de uitvoerende sfeer. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het organiseren van een provinciale waterstaat die daarvan werk maakt in nauwe samenspraak met de burgers en de betrokkenen. De heer HAASKEN: Ik ben toch wel benieuwd op basis waarvan de heer Zanen tot deze conclusie komt. Kan hij daarover iets zeggen? De heer ZANEN: Dat is een goede vraag. Mag ik die naar de commissie verwijzen? Dan kom ik daarop terug. De verkiezing van de waterschapsbestuurders is naar belang georganiseerd. Daarin zitten bepaalde groepen die naar hun belang een positie hebben in het bestuur van de waterschappen. Bij de besluitvorming in die organen speelt de positie en het belang van belanghebbenden als het erop aankomt dus een doorslaggevende rol. Naar mijn idee is dat geen goede zaak. De wijze waarop wij met water omgaan en de investering die wij daarvoor plegen, zouden onderdeel moeten uitmaken van een publieke en politieke afweging. Hetzelfde geldt voor de te nemen maatregelen, de hoogte van het peil van het grondwater en de inundatie. Wij hebben daarover wel een discussie gevoerd, maar dat moet nog verder met de waterschappen worden uitgewerkt. Er zijn allerlei aspecten die ver uitstijgen boven de belangenbetrokkenheid van personen. Het gaat echter om een overweging die veel meer de maatschappelijk politieke positie betreft. De heer HAASKEN: En vervolgens trekt u meteen de conclusie dat een en ander dus bij de provincie moet worden ondergebracht? De heer ZANEN: Ja, ik ben van mening dat de provincie zich daarvoor goed kan lenen, zeker in deze duale verhoudingen. Wij zijn een volksvertegenwoordiging en als wij die taak goed weten waar te maken, kunnen wij de stem laten gelden van niet alleen het groepje personen dat direct bij dat gebied is betrokken, maar van alle burgers in deze provincie. De heer BOERTJENS: Als ik dit gedeelte van uw betoog koppel aan het begin daarvan, is er sprake van een inconsistentie. Daarover moet u eens nadenken. Het waterschap met zijn stroomgebied is namelijk de enige overheid die provincieoverschrijdend is. De heer ZANEN: Dat is correct. Dat heeft te maken met de discussie over stroomgebieden. Stroomgebieden laten zich inderdaad niet direct leiden door staatkundige grenzen. Dat is in het verleden altijd zo geweest en dat is vandaag de dag niet anders. Het grootste deel van Noord-Nederland heeft een samenhangende waterhuishouding.
42
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen PvhN-fractie
Een gedeelte daarvan gaat naar het zuiden, maar het grootste gedeelte loopt enerzijds via Fryslân en anderzijds via Groningen naar de Waddenzee. Als Provinciale Staten van Groningen de discussie over water voeren, kunnen zij naar mijn oordeel niet om Drenthe heen. Misschien moeten zij deze kwestie samen met Drenthe behandelen. Wellicht moeten zij dat ook wel samen met Fryslân doen. Ik meen dat het waterschap Noorderzijlvest ook al een deel van Drenthe en zelfs een deel van Fryslân in zijn gebied heeft. Ik maak nog een opmerking over groene stroom. Dat onderwerp valt onder het programmahoofdstuk ‘schoon en veilig’. De provincie heeft misschien een blauwtje gelopen toen zij voor zichzelf bij het bedrijf Energy XS goedkope energie wilde kopen. Dat bedrijf bestond opeens niet meer en als gevolg daarvan moest iets nieuws worden bedacht. Ik meen dat het feit dat bij dat bedrijf een groot deel van de te leveren stroom groen van karakter zou zijn, een van de argumenten was om daarmee in zee te gaan. Die stroom was voor ons gevoel groen, maar wat er precies in Zweden is gebeurd aan opwekking van energie - ik meen dat het een Zweeds bedrijf was - is nog maar de vraag. Als het veel door waterkracht opgewekte energie - witte steenkool - aan ons kan verkopen, betekent dit dat de ruimte voor het leveren van atoomstroom groter is. Er zijn immers van dat soort centrales in dat land. De vraag is wat wij daarmee bereiken. Als wij daadwerkelijk gemotiveerd zijn om tot het gebruik van groene stroom over te gaan, moeten wij ons actief bemoeien met het opwekken van die energie. Dat heeft te maken met dat wat ik eerder op dit vlak heb genoemd. Graag krijg ik daarop een reactie. De heer JAGER: Ziet u dan liever dat wij een contract sluiten met een energiebedrijf dat de stroom uit Frankrijk haalt, waar voor 60 procent door kernenergie wordt opgewekt? Ziet u dat liever dan dat wij - in dit geval - met een bedrijf in Zweden in zee gaan om de opwekking van groene energie te stimuleren, waardoor zelfs uitbreiding van dat soort activiteiten plaatsvindt omdat het blijkbaar rendabel is? De heer ZANEN: Ik vind het vreemd dat wij bij Essent zijn weggegaan. Wij zaten daar in ieder geval heel dicht bij. Met dat bedrijf hebben wij nog een zekere mate van betrokkenheid. Dat was echter te weinig en dat heeft zich negatief ontwikkeld. Ik zou beslist niet nagaan of het mogelijk is voor een dubbeltje op de eerste rang te zitten. Dat zou niet mijn overweging zijn. Wij hebben gezegd dat wij het aspect duurzaamheid op alle beleidsterreinen naar voren moeten brengen. Dat geldt naar mijn idee ook in dit geval. In de voorliggende ontwerpbegroting worden mijns inziens heel goede opmerkingen gemaakt over cultuur. Onderkend wordt dat het uitermate essentieel is voor dit onderdeel de komende tijd ruimte te scheppen. Dat geldt niet alleen voor kunst en cultuur op zichzelf, maar ook voor de aantrekkelijkheid, het imago en de positie van dit landsdeel. Wij spreken hier immers over het landsdeel. Wij spreken over een samenwerkingsverband tussen Groningen, Fryslân en Drenthe. Leeuwarden en Groningen is uitstekend, want dan heb je een beetje body en omvang. Ook volgend jaar moeten wij niet tegen een financiële krapte aanlopen als zich daar mogelijkheden voordoen. Om onder andere te onderstrepen dat in de afweging van alle programma’s een richting wordt aangegeven die de Staten van uitermate groot belang achten, is naar onze mening symbolisch het voorstel gedaan het budget te verdubbelen dat speciaal op dat terrein voor die prioriteit is bedoeld. Ik maak nog twee opmerkingen. De eerste gaat over de discussie informatiecampagne Zuiderzeelijn. Ik ben van mening dat, als het kabinet groen licht geeft, het van belang is een informatiecampagne te organiseren. Wij zouden moeten overwegen de organisatie daarvan uit handen te geven, zodat het mogelijk is dit op een positieve manier te doen en daarbij actief veel personen te betrekken. Dat moet anders gebeuren dan in het geval van de informatieavond en het debat van de provincie. Graag kom ik daarop in de commissie nader terug. Misschien is het dan zelfs mogelijk daaraan een uitspraak van de Staten te koppelen. Omwille van de tijd zal ik het hierbij laten. Het idee ligt nu voor en misschien kunnen wij daarop op een later moment nader ingaan.
43
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Algemene beschouwingen PvhN-fractie Antwoord van gedeputeerde Calon
De laatste opmerking betreft het huis van de democratie. Dat begrip ben ik tegengekomen en ik vroeg mij af welke inhoud dat heeft gekregen. Een element daarvan zou de huisvesting van de fracties zijn, bijvoorbeeld in het oude gedeelte van het Provinciehuis. Ik vind dat een uitermate interessant idee en ik verneem graag wat de voortgang is op dat punt. De vergadering wordt van 13.05 tot 14.05 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en deel mee dat mevrouw Mansveld en de heer Rijploeg de vergadering hebben verlaten. Ik geef het woord aan gedeputeerde Calon. De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter! Ik zal niet alle vragen beantwoorden. Ik beperk mij tot het financiële gedeelte en de vragen die betrekking hebben op mijn portefeuille. De rest van de beantwoording laat ik aan de andere GS-leden over. Als ik de beschouwingen nog eens overweeg, nalees en bestudeer, vallen mij twee zaken op. In de eerste plaats valt mij op dat er veel punten aan de orde komen die tijdens de vorige collegeperiode reeds aan de orde zijn gesteld. In de tweede plaats vind ik het opvallend dat veel wordt gekankerd op Den Haag. Het leek nu en dan of oude tijden onder Fré Meis herleefden. Afhankelijk van je politieke geaardheid en je persoonlijkheidsstructuur vind je dat in meerdere of mindere mate leuk, maar het College van GS probeert in die situatie het collegeprogramma zo goed mogelijk uit te voeren. Dat valt echter niet altijd mee. De reden daarvan is niet slechts dat in Den Haag wordt bezuinigd, maar ook dat er steeds sprake is van veranderingen. De Staten weten ongetwijfeld dat tijdens de collegeonderhandelingen sprake was van een bezuinigingsronde van ongeveer 18 miljard euro. Daarna werd dat bedrag lager, dus bij de Voorjaarsnota viel dat mee. De weerslag daarvan vindt u nu ook in de begroting terug. Wij lieten het enigszins vieren. Nu hoor en lees ik in de media dat op de derde dinsdag in september voorstellen zullen worden gedaan om veel meer te bezuinigen. Mevrouw Bos voorspelt dat de gedeputeerden Bleker en Calon elkaar op een bepaald moment in de haren zullen vliegen. Ik kan haar geruststellen, want met uitzondering van zondag op die dag hebben gedeputeerde Bleker en ik namelijk verschillende bezigheden - gebeurt dat al dagelijks. Dat heeft er echter wel toe geleid dat het College zonder al te grote meningsverschillen tot deze begroting is gekomen. Ik ben ervan overtuigd dat, als wij met nieuwe bezuinigingen te maken krijgen, wij ook daar uitkomen. De Staten zijn niet ingegaan op de ruimte in de begroting. Wel hebben zij amendementen ingediend om van die ruimte iets af te halen. Wij hebben er bewust voor gekozen niet alle ruimte in de begroting in te vullen. Ik meen dat de heren Hollenga en Slager daarover aan het eind van hun bijdragen iets opmerkten in de trant dat het van belang is dergelijk financieel beleid te blijven voeren. Volgens de laatste geruchten zal die ruimte in de begroting wat minder worden. Morgen zijn de VNG en het IPO bij minister Remkes uitgenodigd. Zij krijgen dan in vertrouwen informatie over datgene wat ons te wachten staat. Wij vernemen dat enkele dagen voor de derde dinsdag in september onder embargo. In de wandelgangen en langs de binnenlijn - dat is dus geen officiële informatie - wordt gesproken over twee scenario’s die betrekking hebben op het generieke beleid. Ik spreek nu niet over de doeluitkeringen. Daarop ga ik later in mijn betoog in. Het eerste scenario gaat uit van een generieke bezuiniging van 250 miljoen euro, waarvan 70 procent in 2004. Het tweede scenario gaat uit van 350 miljoen euro, waarvan 70 procent in 2004. Het meest aannemelijk is uit te gaan van het bedrag van 250 miljoen euro, want daarover horen wij de meeste deskundigen spreken. Daarvan zou 70 procent in 2004 neerslaan. Voor ons zou dat vermindering van de ruimte betekenen. In het jaar 2004 betreft het dan afgerond -800.000 euro. De daaropvolgende jaren zal er sprake zijn van -1 miljoen euro. Dat loopt op tot 1,1 miljoen euro.
44
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Calon
Dat betekent dat er gedurende deze collegeperiode voldoende ruimte is. Die was immers 755.400 euro. In het jaar 2005 zal sprake zijn van 2,2 tot 3,3 miljoen euro, dus dan is er genoeg ruimte. Alleen volgend jaar - in 2004 - zou er sprake zijn van een tekort. Ik schat nu in dat het een tekort van 50.000 euro zal zijn. Deze informatie ontvingen wij gisteren aan het eind van de dag. Daarover hebben wij binnen het College korte tijd gesproken en wij hebben afgesproken dat wij geen aanpassingen meer plegen. Wij hebben ons perspectief driemaal aangepast. In de rekening is sprake van een overschot. Wij hebben binnen een bepaalde bandbreedte begroot. Het is wel aannemelijk dat er meer tegenvallers dan meevallers zullen zijn. U weet waarschijnlijk dat er de afgelopen jaren steeds meer inkomsten waren dan wij hadden begroot. Wij hadden namelijk te maken met een opgaande economie. Momenteel hebben wij echter te maken met een neergaande economie. Het is daarom logisch dat er wat meer tegenvallers dan meevallers zijn. Desondanks zijn wij van mening dat wij geen aanpassingen moeten doen. Hiermee is echter wel duidelijk dat het goed is dat er nog wat ruimte in de begroting zit. Op de derde dinsdag in september zullen wij in het kader van de voorstellen voor de departementale begrotingen het nodige vernemen over de doeluitkeringen. Daarmee zijn wij er echter niet, want die departementale begrotingen worden pas diep in de herfst - in oktober en november a.s. - behandelt. Diverse Statenleden vroegen zich af of dat onderwerp bij het Ministerie van LNV in het kader van het natuurbeleid aan de orde komt. Wij weten dat dit ministerie - tegenwoordig staan de letters voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit - moet bezuinigen. Het gevolg is dat 1200 medewerkers moeten verdwijnen. Wij weten echter niet of daarvan ook iets neerslaat in de Ecologische Hoofdstructuur. Vanmorgen werden ook het bouwen en de herstructurering genoemd. Vanaf juli jl. vindt een stevig gevecht plaats over het ISV, waaraan ik ook een flinke bijdrage lever. Velen van u hebben gesproken over het ISV en de herstructurering en hebben daarover vragen gesteld. Uiteindelijk zal daarover pas duidelijkheid zijn bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het is duidelijk dat dit ministerie moet bezuinigen, maar zelfs dan is er voldoende geld beschikbaar voor het ISV-II. Het betreft een investeringsbudget voor stedelijke vernieuwing en herstructurering, maar dan nog is de vraag waar dat geld wordt ingezet. Wij weten dat pas als de begroting van VROM is behandeld. Vóór de vakantie heeft de G4 een behoorlijke lobby in gang gezet. De vier grote steden - Rotterdam, Utrecht, Den Haag en Amsterdam - zetten met name in op de vooroorlogse woningvoorraad. Vooral de echte grote steden in het westen hebben daarmee te maken. Waarschijnlijk gaat nagenoeg het volledige bedrag van het ISV naar die grote steden. De VNG kijkt slechts toe, want de meningen daarover zijn verdeeld. Kleinere gemeenten en middelgrote steden zijn van mening dat dit niet moet gebeuren en dat zij recht hebben op dat bedrag, maar de grote steden zijn de mening toegedaan dat dit budget hen toekomt. Het IPO en de provincie Groningen zijn daarom in actie gekomen. Zij bestoken het Ministerie van VROM met haar tabellen en met onderzoeken die door het IPO en de provincie zijn uitgevoerd, waaruit blijkt dat ook de middelgrote gemeenten en de plattelandgemeenten de komende periode recht hebben op het ISV. Daarmee geef ik al aan dat wij de generieke bezuiniging waarschijnlijk binnen de beschikbare ruimte kunnen opvangen. Voor de doeluitkeringen en de specifieke departementale uitkeringen geldt dat wij pas in de herfst meer weten. Eén Statenfractie vroeg of ik daarover in de herfst inzicht kan geven. Naar mijn idee was dat de fractie van het CDA. In antwoord op die vraag zeg ik dat wij daarop waarschijnlijk voor het eerst officieel kunnen reageren bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2004. Als een en ander uit de hand loopt, zullen wij nagaan of het mogelijk is in de herfst met een soort tussennota te komen. Ik kan de Staten niet toezeggen dat wij dat bijvoorbeeld in november of december a.s. zullen doen. Een datum kan ik dus niet noemen.
45
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Calon
Wel ben ik van mening dat, als wij over die departementale begrotingen beschikken en wij waarnemen dat er sprake kan zijn van behoorlijke consequenties voor het beleid dat wij in Groningen voeren, het wellicht goed is tussentijds bij de Staten aan te kloppen. Graag zou ik die ruimte van de Staten krijgen. Wat het beleid betreft, sluit ik mij aan bij de woorden van mevrouw Bos. Zij citeerde mevrouw Stuiveling, directeur van de Algemene Rekenkamer. Mevrouw Stuiveling maakte die opmerkingen nadat het collegeakkoord was opgesteld. Ik vond het wel grappig; wij hadden het collegeakkoord geschreven en daarop werd veel kritiek geuit in die zin dat er geen sprake zou zijn van nieuwe plannen. De heer Boertjens heeft dat overigens herhaald. Er werd opgemerkt dat het College nieuwe plannen moet maken. Ik vind het vooral vreemd uit de mond van de woordvoerder van de VVD-fractie te vernemen dat oude plannen niet moeten worden uitgevoerd. De heer BOERTJENS: De gedeputeerde legt mij nu woorden in de mond die ik niet heb gesproken. Hij geeft aan dat hij mij citeert, terwijl ik dat niet naar voren heb gebracht. Ik heb inderdaad gezegd dat het College met nieuwe plannen moet komen, maar de gedeputeerde hoorde mij niet zeggen dat het College oude plannen niet moet uitvoeren. De heer CALON (gedeputeerde): Dat betekent dus dat oude plannen moeten worden uitgevoerd en dat er nieuwe plannen bij moeten komen, terwijl er minder geld beschikbaar zal zijn. De heer BOERTJENS: Als u mij verkeerd wilt begrijpen, kan dat natuurlijk altijd. Ik ben bereid het nogmaals te zeggen. De heer CALON (gedeputeerde): Mevrouw Stuiveling kwam nadat het collegeakkoord was geschreven. In dat akkoord is het uitgangspunt inderdaad dat het College weinig nieuwe plannen maakt. Ik zeg daarmee niet dat wij helemaal geen nieuwe plannen meer maken, maar dat wij ons vooral richten op de uitvoering van het beleid. Wij willen bovendien dat het mogelijk is op het beleid af te rekenen. Ook mevrouw Bos merkte dat op. Wij hebben nu te maken met het dualisme. Daartoe dienen wij ook een programmatisch opgezette begroting te maken met programma’s en indicatoren die het mogelijk maken te meten. Dit is de eerste maal dat dit is gebeurd. Van meerdere fracties heb ik vernomen dat zij tevreden zijn over de manier waarop wij dat hebben gedaan. Daarvan neem ik met blijdschap kennis. Van andere fracties vernam ik echter dat het mogelijk is een en ander op een aantal punten scherper te formuleren. Met name de heer Boertjens merkte op dat het goed is die criteria meer meetbaar te maken. Bij landbouw staat bijvoorbeeld dat het streven is 12.000 directe en 10.000 indirecte arbeidsplaatsen te handhaven. Wel is het dan misschien van belang dat de provincie zich realiseert wat zij al dan niet kan beïnvloeden. Dat is misschien iets om aan de werkgroep mee te geven. Er is sprake van een leerproces. Dat geldt in het bijzonder voor het College. Het heeft deze proef nu gedaan, maar het is dus een leerproces. Ik ben het eens met de Statenfracties die het ambtelijk apparaat complimenten hebben gemaakt, want dat heeft daaraan inderdaad keihard gewerkt. Wij focussen op de vraag op welke wijze het mogelijk is tot meetbare indicatoren te komen. Het is immers van belang te kunnen afrekenen, te meten, zich af te vragen of de doelen zijn behaald en of het beter kan. Daarnaast is het noodzakelijk na te gaan wat de mate van beïnvloeding is. Het is mogelijk te streven naar meer werkgelegenheid, maar als de algehele economie in het honderd loopt, is dat wat lastiger dan wanneer het op dat gebied meezit. Wij moeten ons dan ook afvragen in welke mate de provincie invloed kan uitoefenen. Voor sommige dossiers geldt dat de provincie een grote invloed heeft. Ik doel bijvoorbeeld op het Provinciaal Omgevingsplan. Eergisteren of gisteren merkte een oud-bestuurder van GS op dat dit nauwelijks te beïnvloeden is. Dat is naar mijn idee slechts ten dele het geval.
46
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Calon
Als het over economie gaat, is dat moeilijk. Als het echter over windmolens of reclamepalen in de ruimte gaat - de heer Boertjens gebruikte het woord ‘dogmatisch’ - is door de provincie heel goed invloed uit te oefenen. Het is dan inderdaad mogelijk te zeggen dat wij in meerderheid die mening zijn toegedaan en dat wij een en ander op die wijze handhaven. Niet iedereen hoeft het daarmee eens te zijn. Ook in dit geval geldt dat er sprake is van meerderheden of minderheden. De begroting is er dus op gericht de oude plannen uit te voeren en bij te stellen in plaats van op het maken van grote, nieuwe plannen. De begroting is dus niet gericht op het produceren van papier. Het motto van de begroting en het collegeprogramma is “Hand aan de ploeg en aan het werk”. Er is een aantal opmerkingen gemaakt over de woningbouw. Ook vóór de vakantie is stevig gediscussieerd over het onderwerp ‘meer bouwen voor de onderkant van de markt’. Op dat moment merkte ik al op dat dit de inzet is voor de komende jaren. Uit de woonplannen waaruit de inzet van de gemeenten duidelijk wordt, blijkt dat de sociale woningbouw in vergelijking met de afgelopen jaren wordt verdrievoudigd. Wanneer wij dat als provincie in allerlei documenten opnemen, is de vraag of daarmee daadwerkelijk wordt gebouwd. Ik kom nu terug op de mate van beïnvloeding. Het is nog niet zo ver dat de provincie huizen bouwt. Misschien komt het ooit zo ver, maar ik kan mij niet voorstellen dat dit de komende collegeperiode het geval zal zijn. Die ontwikkelingen gaan namelijk niet zo snel. De provincie kan natuurlijk wel invloed uitoefenen. Ik heb een overzicht laten maken van de bouwopgaven van de diverse gemeenten. U kunt dat krijgen als u dat op prijs stelt. Dan kunt u dat in de commissie bespreken. Ik heb gevraagd de gegevens daarnaast te leggen waaruit blijkt wat de afgelopen vijf jaar is geproduceerd. Als ik de bouwopgaven van 2002-2006 - dat is de nota Bouwen en Wonen - en het aantal contingenten in de gemeenten bestudeer, constateer ik dat dit gigantisch is. Daarbij komt dat wij weten dat het niet zo’n vaart loopt en dat het in de markt niet meezit. Wij hebben daarom vóór en in de vakantie veel gesprekken gevoerd met bouwondernemingen die goedkoper huizen kunnen bouwen. Ik bedoel met ‘goedkoop’ niet te zeggen dat er waardeloos wordt gebouwd. Ik doel dan op een kwalitatief goed en ruim huis met minder toeters en bellen. Denk bijvoorbeeld aan huizen met een goedkopere keuken en andere elementen en onderdelen waarvoor geldt dat het mogelijk is die na vijf tot tien jaar te vervangen. Een goed casco is echter wel van belang. De discussie die daarbij een rol speelt, heeft betrekking op duurzaamheid. Gedeputeerde Musschenga zal nader op dat onderwerp ingaan. Wij voldoen aan het bouwbesluit en de inspectie ziet erop toe dat alle elementen en onderdelen in de huizen worden verwerkt, maar ik wil u niet onthouden wat er bijvoorbeeld in De Held in Groningen is gebeurd met zonnepanelen op huizen. Naarmate men meer toeters en bellen aan huizen hangt, worden die duurder. Vanmorgen werd een voorstel gedaan dat met de tijd te maken had. De vraag is hoe men op snellere en goedkopere wijze kan bouwen. Samen met de gemeenten zijn wij voornemens na te gaan of het mogelijk is goedkopere bouwstromen te organiseren, maar die gemeenten zijn wel eigen baas en woningbouwcorporaties of marktpartijen geven opdracht om huizen te bouwen. De provincie doet dat dus niet en ik pleit daar dan ook niet voor. Ik ben van mening dat wij ervoor moeten oppassen dat wij als provincie een al te grote broek aantrekken. Vanmorgen spraken Statenleden daar ook even over. Ik maak een opmerking terzijde: ik hoorde zelfs iemand zeggen dat het misschien goed is een nieuwe sponsor voor het NNO voor dat onderdeel te zoeken. Naar mijn idee is dat echter niet een taak van de provincie. De heer HOLLENGA: Dat was ook niet een advies aan de provincie. Dat was een advies aan het NNO en aan de partijen die dat interessant vinden. De heer CALON (gedeputeerde): Ik dank u.
47
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Calon Antwoord van gedeputeerde Bleker
Mijn opmerking dat wij moeten blijven bij datgene waarvoor wij zijn ingericht, blijft van kracht. Wij moeten het vooral bij een programmatische begroting houden en met het oog op de indicatoren dienen wij ons af te vragen wat tot de mogelijkheden behoort en wat wij al dan niet kunnen beïnvloeden. Wij hebben zeer grote ambities in een tijd waarin het krap wordt en het is daarom goed ons te realiseren waarop wij al dan niet invloed kunnen uitoefenen. Ik ga in op de grote projecten. Ik hoorde weer de oude riedel van de fractie van de SP. Zij is tegenstander van de Blauwe Stad en Meerstad. Hetzelfde geldt voor de fractie van GroenLinks. Deze fracties zijn van mening dat het geld voor de zweefbaan beter kan worden ingezet voor andere zaken. Het lijkt mij weinig zinvol hier te betogen waarom wij voor de zweefbaan, de Blauwe Stad en Meerstad hebben gekozen. Wij blijven daar recht in de leer en wij zijn van mening dat het goed is die projecten uit te voeren. Wij geven er de voorkeur aan dat dit zo snel mogelijk gebeurt. Wij zullen alles in het werk stellen om dit alles zo fatsoenlijk mogelijk te laten verlopen. De heer HEMMES: Het is aan de gedeputeerde dat hij recht in de leer blijft, maar dat geldt ook voor ons. De heer CALON (gedeputeerde): Dat respecteer ik ook in u! Ik ga specifiek in op de Blauwe Stad. Ik heb gelezen dat daar dassenburchten zijn en dat daar dassen rondlopen, maar daarover zijn geen vragen gesteld. Dat is al lange tijd bekend en daarover heeft ook overleg plaatsgevonden met het Ministerie van LNV. De vraag die daarbij centraal stond was of er werd voldaan aan allerlei richtlijnen. Ik kan de Staten geruststellen, want tot op de dag van vandaag deugt dat allemaal. De das foerageert overigens alleen ’s nachts en dan wordt daar niet gewerkt. Dan kan hij dus gewoon rondlopen. De heer HAVINGA: Misschien kan de gedeputeerde daarover overleggen met de fractie van D66. Die heeft toch een paar praktische oplossingen voor dat probleem? De heer CALON (gedeputeerde): Nee, gedeputeerde Bleker gaat over die kasten. Het financieel perspectief wordt absoluut niet beter. Naar mijn idee ligt er een goede begroting voor. Door de ambtenaren is ongelooflijk veel werk verricht om tot een goede programmabegroting te komen. Het verheugt mij dat die hier breed weerklank vindt en ik hoop dat wij de criteria het komende jaar verder kunnen aanscherpen, zodat het nog beter wordt. Tevens dient goed meetbaar te worden hoe wij presteren. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter! Ik begin verder weg, namelijk bij Europa. Ik eindig dichterbij, namelijk bij de Veenkoloniën en het water. De fractie van de VVD maakte enkele opmerkingen over Europa. Daaraan kunnen wij niet veel toevoegen. Er doen zich twee heel belangrijke ontwikkelingen voor. De eerste ontwikkeling betreft een nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat met ingang van 2005 in werking treedt. Een deel van het geld dat nu voor de landbouwsector is bestemd, gaat dan direct naar de zogenaamde tweede pijler. Nu wordt zowel landelijk als Europees discussie gevoerd over de vraag wat dat precies betekent, welke bestedingsrichtingen en bestemmingsrichtingen het betreft en wie daarover gaat. Dat zal deels bepalend zijn voor de vraag of er geld vanuit Europa voor het plattelandsbeleid beschikbaar zal zijn en wat eventueel de hoogte van dat bedrag is. Ik hoorde overigens een van de voorlieden uit de landbouw zeggen dat alles goed en aardig is, maar dat boerengeld niet naar dorpshuizen mag gaan. Als dat standpunt in Europa wordt gevolgd, geeft dat ongeveer aan wat de marsroute zal zijn. Het tweede punt betreft de herziening van het regionaal beleid. Dat herziene beleid zal ingaan op 1 januari 2007. Daarbij hebben wij daadwerkelijk te maken met de gevolgen van de uitbreiding van Europa.
48
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Bleker
De portefeuille Europese Zaken wordt met het jaar omvangrijker. De gevolgen van de herziening van het regionaal beleid kunnen verregaand zijn. De vraag is of er fondsen blijven voor gebieden als NoordNederland. Die zijn voor ons tot nu toe essentieel als het bijvoorbeeld gaat om de uitvoering van Kompas voor het Noorden. Wij moesten wat dat betreft niet alleen Europa overtuigen - ik bedoel dan met name Noord-Nederland - dat het van belang is Europees regionaal beleid voor Noord-Nederland te handhaven, maar ook de nationale overheid. Het is namelijk soms bij uitstek de nationale overheid - minister Zalm is daarvan vooral de vertolker - die zegt dat dit de facto te weinig oplevert en dat zij niet zoveel baat heeft bij regionaal beleid vanuit Europa voor bijvoorbeeld Noord-Nederland. Dat is een van de punten die wij scherp hebben verwoord in een position paper aan het kabinet. Naar mijn idee is het voor het kabinet ook essentieel voor de langere termijn afspraken te maken over het Kompas voor het Noorden, want de mogelijkheid bestaat dat het in de eigen staart bijt. Als men namelijk afwijzend staat tegenover regionaal beleid voor Noord-Nederland vanuit Europa, ontvalt daarmee ook een financieringsbron voor het Kompas na 2006. Dat is dus een ingewikkelde kwestie. De onzekerheden op dat punt heb ik geschetst en tevens heb ik de aanpak en de richting globaal aangegeven. Dat doen wij in IPO- en Noord-Nederlands verband. De heer Zanen bespeurde als enige dat wij een iets minder hoog ambitieniveau hebben op het gebied van de noordelijke samenwerking. Als de heer Zanen dat uit de tekst opmaakt en anderen niet, moeten wij dat misschien beschouwen als een voortvloeisel uit het gedachtegoed waarmee hij in het algemeen teksten leest in plaats van ons daarover daadwerkelijk zorgen te maken. De heer Zanen hoeft zich daarover geen zorgen te maken. Wij blijven hard knokken voor het strategisch Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN). Wij hebben wat dat betreft een gemeenschappelijk belang in de richting van Den Haag en Europa. Wij hebben te maken met een aantal noordelijke, grootschalige beleidsopgaven en daarvoor zetten wij ons in. Wij willen niet alles in de smeltkroes van Noord-Nederland werpen en zodoende een nieuwe vorm van een Noord-Nederlandse bureaucratie ontwikkelen. Daarvoor voelen wij absoluut niets. Ik ga in op de Waddenzee en het vraagstuk van de natuur. Mevrouw Bos heeft gelijk als zij zegt dat er niet een wat breder debat in de Staten heeft plaatsgevonden over de vraag hoe wij op dit moment aankijken tegen de verdere toekomst van de Waddenzee, de keuzen die wat dat betreft mogelijkerwijs kunnen worden gemaakt en de positie die de provincie in diverse organen inneemt. Ik kan mij ook niet herinneren dat wij dat debat hebben gevoerd. Het ontbreekt niet aan organen. Die kan ik nu zelfs niet allemaal opnoemen. De ene raad na de andere en het ene coördinatiecollege na het andere buigt zich met enige regelmaat over de Waddenzee. Daarnaast kennen wij een Nationale Havenraad waarin wij door Groningen Seaports ook zijn vertegenwoordigd. Ook die raad doet daarover soms uitspraken. Ik herhaal dat het niet ontbreekt aan organen. In het College werd enige tijd geleden reeds opgemerkt dat het goed zou zijn kernachtig de huidige situatie en het landelijk en regionaal beleid te schetsen, evenals de ontwikkelingen die zich voordoen en de positie die de provincie Groningen wil innemen. Het College van GS wil dat in ieder geval doen. Als de Staten daarover een debat willen voeren, kan de Statengriffier dat met hen organiseren. De Staten kunnen het College van GS daarbij uitnodigen. Het is bereid de inzichten uit het interne beraad aan Provinciale Staten kenbaar te maken. Ik kom bij het soortenbeleid. In de benadering van de fractie van D66 spreekt de praktische aanpak die zij voor het soortenbeleid propageert in het bijzonder het College aan. Die fractie geeft de voorkeur aan praktische zaken in plaats van aan veel notities en grote plannen. Bij het College valt dat in bijzonder goede aarde en het zet zich in om daaraan stap voor stap verder invulling te geven. Dat kan in de vorm van de zaken die de D66-fractie noemde. De heer Kok woont in de buurt van Onstwedde waar prachtige kerken staan en waar dus ook kerkuilen zijn. Met de kerkuil is het overigens nog niet zo slecht gesteld. Sommigen zeggen wel eens dat er meer uilen bij de kerk zijn dan bezoekers op zondagmorgen. In Onstwedde is dat overigens absoluut niet het geval. Het probleem heeft vooral betrekking op de steenuilen.
49
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Bleker
Wij hebben een aantal soorten genoemd en wij gaan na of wij dat soortenbeleid niet een wat meer praktische inslag kunnen geven. In het ambtelijk overleg heb ik wel eens gevraagd of, als wij van mening zijn dat er weer meer patrijzen moeten komen en dat de leefomstandigheden voor deze dieren in bepaalde gebieden stap voor stap zijn verbeterd, er dan iets op tegen is om 10.000 patrijzen uit te zetten. Dat helpt immers wel. Ter geruststelling merk ik op dat het niet is toegestaan patrijzen te bejagen. Die staan namelijk op de lijst. De heer MAARSINGH: U moet ook nog eens nadenken over de vossen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Ik dacht al dat u daarmee zou komen, maar dat is niet de bedoeling. Ik wil hier niet uitlokken. Het gaat om de beschermde soorten. Ik kijk naar mevrouw Gräper - ik heb nog altijd de neiging naar de linkerzijde te kijken - als ik zeg dat wij die praktische aanpak graag verder willen vormgeven. Het voorstel is echter niet zo goed, omdat niet het probleem van de kerkuil aan de orde is. Er doen zich andersoortige problemen voor. Daarbij merk ik op dat wij ook het particulier initiatief niet moeten vergeten, want de vrijwilligers doen grotendeels het werk ten behoeve van het soortenbeleid. Ik ga in op de Ecologische Hoofdstructuur. Ik bespeur bij de Staten een bredere steun voor de gedachte om onder bepaalde voorwaarden voorfinanciering voor ecologische aankoop mogelijk te maken. De heer Boertjens heeft die voorwaarden genoemd. Wij komen hierop afzonderlijk terug. Ik vind dat dit een essentieel probleem is, waar wij tegenaan zullen lopen. Wij hebben een taakstelling tot 2018: de aankoop van 10.000 hectare. Tot nu toe is 55 tot 60 procent gerealiseerd en nu stokt het. Dat heeft niet slechts met het door sommigen als ‘vreselijk’ gemarkeerde landelijk beleid te maken, maar tevens met het feit dat de eerste helft van die 10.000 hectaren laaghangend fruit betrof. Die hectaren waren gemakkelijk te verwerven en aan te kopen. Boeren wilden emigreren. Er was sprake van stoppers. Nu constateren wij dat er in bepaalde gebieden weinig in de aanbieding is en dat bijvoorbeeld de buurman of buurvouw die ook een boerenbedrijf heeft, aanzienlijk meer voor die hectaren wil betalen dan voor de landschapbeherende organisaties tot de mogelijkheden behoort. Het is dus moeilijker de grond te verwerven. Wij beschikken over een recente analyse voor het Westerkwartier en daaruit heb ik op dat moment opgemaakt dat de taakstelling voor 2018 - de eindtaakstelling - op grond van de huidige inzichten absoluut onhaalbaar is. Wij komen daarop terug. Daartegen is dus geen geld opgewassen. Misschien moeten wij andere maatregelen nemen, of dienen wij een ander instrument te kiezen dan verwerving, maar daarover moeten wij gezamenlijk op gedegen wijze spreken. De heer HAASKEN: De gedeputeerde merkte zojuist op dat de taakstelling op basis van de huidige inzichten voor 2018 onhaalbaar is. De heer BLEKER (gedeputeerde): Ik doel dan op het Westerkwartier. De heer HAASKEN: De inzichten waarover de gedeputeerde sprak, ken ik niet. Naar mijn idee zijn die in de Staten niet aan de orde geweest. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat kan ook niet, want ik werd ongeveer zeven dagen geleden met die inzichten geconfronteerd en ik heb om een nadere analyse gevraagd. In de nota Natuurbeleid zullen wij de Staten daarover nader informeren. Ik geef nu aan dat niet slechts geld aan de orde is, maar dat het tevens een kwestie is van mogelijkheden om te verwerven. Als dat daadwerkelijk daar en in andere gebieden het geval blijkt te zijn, moeten wij nadenken over de vraag of wij de doelstellingen, gelet op deze situatie, op een andere manier naderbij dienen te brengen dan te kiezen voor het instrument van verwerving. Ik geef aan dat zelfs met voorfinanciering het probleem niet van tafel is.
50
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Bleker
De heer JASPERS: Ik kan mij niet voorstellen dat de gedeputeerde de afgelopen zeven dagen niet heeft nagedacht over die andere mogelijkheden. Misschien kan hij ons ook daarover informeren. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat doet het College graag in de nota Natuurbeleid die het heeft toegezegd. De heer JASPERS: Welke hoofdlijn van ideevorming heeft de gedeputeerde hierover? Gesuggereerd wordt dat de landbouwers het moeten doen. Gaat het die richting op, of moeten wij misschien bevorderen dat er wettelijke maatregelen komen? Of zijn er nog andere mogelijkheden? De heer BLEKER (gedeputeerde): Al deze maatregelen moeten wij per gebied afwegen. Het is een kwestie van wikken en wegen. Waarschijnlijk zal het mono-instrument van verwerven in een aantal gebieden onvoldoende soelaas bieden. Dat is overigens ook een complicatie voor het waterbeleid, want vaak hangt dat daarmee samen. De heer Slager heeft gesproken over de innovaties in de landbouw. Wij hebben een ambitie geformuleerd op het gebied van de biologische landbouw in Groningen. Dat deden wij ook in de programmabegroting. Dat houdt in dat wij in Groningen minimaal de groei willen bereiken waarvan landelijk sprake is. Dat is al een behoorlijke job, want in Groningen is sprake van een aantal omstandigheden waardoor het minder eenvoudig is de biologische landbouw te laten toenemen. Op dit moment doet zich bovendien een aantal problemen voor dat met de afzet te maken heeft. Ook een aantal andere innovaties speelt een rol. Wij hebben bijvoorbeeld te maken met de ontwikkeling van nieuwe teelten. De heer Hemmes noemde een aantal voorbeelden uit de Veenkoloniën. Op dit moment zijn er inderdaad initiatieven die enig perspectief bieden op bredere toepassingsmogelijkheden van hennep. Dergelijke zaken kosten geld en daaraan moet de overheid een bijdrage leveren. Als er bijvoorbeeld in de Veenkoloniën een initiatief is waardoor het mogelijk is de productieomstandigheden voor de belangrijke aardappelzetmeelbusiness door bepaalde maatregelen te verbeteren, moeten wij daaraan serieus aandacht besteden. Dat is namelijk eveneens een vorm van innovatie in een bestaande teelt die wij, ook gelet op het landbouwakkoord, niet als een soort afgeschreven teelt moeten beschouwen. Ik kom nu op het punt van de intensieve veehouderij. Er komt nog een POP-uitwerking over het ruimtelijk en economisch beleid ten aanzien van de intensieve veehouderij. Dat onderwerp komt dus later aan de orde. Ik ga nu in op de Veenkoloniën, de agenda daarvoor en de Floriade. De vraagstukken met betrekking tot de Veenkoloniën zijn eens duidelijk in kaart gebracht, al is er ook sprake van nieuwe ontwikkelingen. De onderstroom is dat er sprake is van een structureel tekort aan arbeidsplaatsen, een jonge generatie personen voor wie het moeilijk is aan de bak te komen en het risico dat in bepaalde verstedelijkte delen van de Veenkoloniën een soort ‘erfelijke werkloosheid’ blijft bestaan. Dat wil zeggen dat die van de ene op de andere generatie wordt overgedragen. Wij dachten ooit dat er ook een geweldig areaal aan aardappelzetmeel zou verdwijnen en dat er daarom sprake moest zijn van een grootschalige functieverandering. Naar mijn idee hebben wij op dat punt nu een beeld dat ietwat realistischer is. Die grootschalige functieverandering is namelijk vanuit de optiek van het verdwijnen van aardappelzetmeelareaal niet in die mate aan de orde. Wel is variatie noodzakelijk, namelijk inplaatsing van de veehouderij. Destijds hebben wij een agenda voor de Veenkoloniën opgesteld met als perspectief dat een bedrag van 0,5 miljard gulden - het is mogelijk dat het euro’s waren; het is in ieder geval een groot bedrag - beschikbaar kwam voor de uitvoering daarvan. De agenda was gereed, maar het geld was niet meer beschikbaar. Dat was de situatie. Het College van GS heeft ten aanzien van de aanpak van de Veenkoloniën sterk de behoefte back to basic te gaan.
51
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Bleker
Het is naar mijn mening niet alleen belangrijk de problematiek van het landelijk gebied hoog op de agenda te plaatsen, maar ook de sociale problematiek in de ietwat verstedelijkte gebieden. Wij blijven trekken aan de N33. Het is van belang het Zuidlaardermeer te verbinden met het OostGroninger kanalensysteem en dat lijkt ook rond te komen. Soms moeten wij misschien erkennen dat wij aan een aantal grote zaken dienen te trekken in de wetenschap dat dit nog enige tijd moet duren, maar tegelijkertijd moeten wij op de korte termijn praktische maatregelen nemen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de inplaatsing van de veehouderij. Wij moeten proberen dat op een praktische manier aan te pakken. Wij zijn in eigen huis toe aan een zekere herijking van het beleid inzake de Veenkoloniën, zonder de ambitie los te laten. Het is wel de bedoeling daarmee voor de korte termijn iets te doen. Wij zullen wat dat betreft samenwerken met de Stuurgroep Veenkoloniën. De heer SWAGERMAN: Zonder al te veel aanpassingen in de woorden van gedeputeerde Bleker aan te brengen, concludeer ik dat dit een oproep is tot ondersteuning van onze motie. Dat is immers een duidelijk voorbeeld van een structurele aanpak om tot een oplossing te komen van een deel van de problemen in de Veenkoloniën. Ik dank de gedeputeerde dan ook voor zijn steun, al realiseerde hij zich misschien niet dat hij die gaf. De heer BLEKER (gedeputeerde): Nee, dat heb ik mij niet goed gerealiseerd, want ik weet dat uw motie wordt behandeld door gedeputeerde Gerritsen. Het is nu wel spannend wat zijn antwoord is! De heer BOERTJENS: Ik begrijp uit de woorden van de gedeputeerde dat hij van mening is dat de grote punten op de Agenda voor de Veenkoloniën heel duur blijken te zijn, dat daarvoor geen geld beschikbaar is en dat wij praktisch te werk moeten gaan. Hij voegt daaraan wel meteen toe dat dit niet inhoudt dat wij onze ambities bijstellen. Ik vind echter wel dat wij de ambities bijstellen als wij zeggen dat wij de grote punten op lange termijn realiseren. De heer BLEKER (gedeputeerde): Papier produceren voor ambities voor een gebied waar iets aan de hand is, terwijl wij weten dat uitvoering de eerste vijf jaar om financiële redenen niet mogelijk is, vind ik het meest knullige overheidsoptreden. Als wij op die wijze te werk gaan, voldoen wij als overheid aan alle vooroordelen die in de voetbalkantine worden uitgesproken. Als wij die agenda als een soort bijbel voor de korte termijn hanteren, lopen wij het risico dat effect te sorteren. Ik pleit er daarom voor praktisch te zijn. Als voorbeeld noem ik de inplaatsing van de veehouderij. Het is mogelijk te zeggen dat wij wat dat betreft een bepaald resultaat moeten behalen door allerlei zaken aan elkaar te koppelen. Uiteindelijk gaat het erom dat er zoveel mogelijk hectaren melkveehouderij in het veenkoloniale gebied komen op plaatsen waar boeren zich willen vestigen. Wij moeten de belemmeringen voor boeren wegnemen, zodat zij zich daar vestigen. Wij kunnen daaraan ook grote ambities koppelen, zoals veenkoloniale bouwstijlen van schuren en wij kunnen daarvoor veel geld op tafel leggen, maar ik geef er de voorkeur aan dat bedrag te benutten om nog meer boeren daar te krijgen. Dat lijkt mij beter dan dat uit te geven aan allerlei zaken daar omheen. Dat zijn de zaken waarmee wij nu bezig zijn. Wij gaan back to basic en wij gaan concreet en praktisch te werk. De heer BOERTJENS: Dat lijkt mij ook een heel praktische aanpak, maar ik constateer wel dat u daarmee afstand neemt van de benadering die destijds voor de Agenda van de Veenkoloniën is gekozen. Er werd een vrij zware commissie ingesteld die heeft gebrainstormd en die daarbij allerlei maatschappelijke groeperingen heeft betrokken. Het idee was eerst een goede visie op tafel te leggen en die met maatschappelijke groeperingen te bespreken. Dat is uiteindelijk gebeurd en nu zegt u dat dit kennelijk te hoog gegrepen is. U stelt voor gewoon door te modderen.
52
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Bleker
De heer BLEKER (gedeputeerde): Ik stel voor gewoon iets te doen en dus te beginnen. De heer BOERTJENS: De bedoeling van die agenda was de Veenkoloniën met nieuw elan uit de prut te trekken en met iets nieuws te komen. Dat laat u nu liggen door te zeggen dat wij gewoon verdergaan met de praktische zaken waarmee wij ons al tien tot twintig jaar bezighouden. De heer BLEKER (gedeputeerde): Nee, want het elan om de komende drie tot vier jaar een begin te maken met de praktische uitvoering van een aantal zaken dat past bij de Agenda voor de Veenkoloniën, is het College minstens zoveel waard als het perspectief voor de lange termijn. Wij moeten een begin maken. Die agenda ligt er al enige tijd. Daarvoor hebben wij geld beschikbaar gesteld. De ambities voor de lange termijn blijven onverkort gehandhaafd, maar wij hebben niets aan alleen ambities voor de lange termijn. Als de financiële omstandigheden zich wijzigen, moeten wij nagaan wat wij als begin van de uitvoering kunnen aanpakken. Dat is precies datgene waarop wij ons nu concentreren. Ik vind het onverstandig nu te doen alsof de omstandigheden dezelfde zijn als twee tot drie jaar geleden. De heer BOERTJENS: In mijn opvatting is dit toch een ietwat andere benadering. Is deze nieuwe visie ook besproken met de betrokken gemeenten en met de provincie Drenthe en is het mogelijk dat deze consequenties heeft voor het eerder opgerichte en met menskracht ingevulde projectbureau? De heer BLEKER (gedeputeerde): Wij zijn bezig met de interne besprekingen en wij hebben een begin gemaakt met externe besprekingen. Naar mijn idee hebben meerdere partijen de indruk dat wij op een aantal punten onderscheid moeten maken tussen dat wat wij de eerste jaren op reële wijze kunnen doen en datgene waarnaar wij op langere termijn willen streven. De heer MOORLAG: Ik hoorde dat het woord 'herijking' viel en ik begreep dat er geen nieuw papier wordt geproduceerd voor niet te realiseren ambities. Wel zou ik het op prijs stellen als er papier werd geproduceerd voor die herijking. Tevens verneem ik graag van de gedeputeerde met welke partijen hij die herijking wil bespreken. Graag verneem ik ook van hem wanneer en op welke wijze de Staten daarover worden geïnformeerd. Ik vind dat de heer Boertjens wat dat betreft een punt heeft. De heer BLEKER (gedeputeerde): De herijking vindt in eerste aanleg plaats met de partners in de Stuurgroep Veenkoloniën. De uitkomsten daarvan zullen wij in ieder geval aan de Staten kenbaar maken. De heer MOORLAG: Wil de gedeputeerde ook de inzet van die herijking aan de Staten kenbaar maken? De heer BLEKER (gedeputeerde): Jazeker. Willen de Staten graag horen wat de inzet zal zijn, of wensen zij van het College van GS een brief te ontvangen waarin het aangeeft op welke wijze het die gesprekken ingaat? De heer MOORLAG: Er leven blijkbaar gedachten bij het College van GS. Mijn fractie zou het zeer op prijs stellen als de gedeputeerde ons daarvan deelgenoot maakt en als hij bereid is de lijn naar de toekomst kenbaar te maken. De heer BLEKER (gedeputeerde): Het College doet dat graag schriftelijk. Dat lijkt het College namelijk de juiste weg. Het is mogelijk daaraan vorm te geven door steeds te interrumperen, maar dan houden wij elkaar voor wat betreft de tijdregeling enigszins voor de gek. De heer HAVINGA: Onze fractie heeft vooral belang bij de criteria van de herijking.
53
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Bleker
De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat begrijp ik. Zijn er nog meer suggesties die bij de herijking moeten worden betrokken? De VOORZITTER: Ik raad gedeputeerde Bleker aan uitlokking achterwege te laten. De heer BLEKER: Ik ga in op het laatste punt, namelijk het water. Daarover is een aantal feitelijke vragen gesteld. Dat deden met name de fracties van de PvdA en het CDA. Gevraagd is of wij in onze provincie kwetsbare veendijken hebben. Die vraag beantwoord ik bevestigend. Wij weten waar die dijken liggen en wij zijn er tevens van op de hoogte of inspectie van die dijken plaatsvindt. Gevraagd is of de waterschappen van mening zijn dat kan worden volstaan met de reguliere inspecties. In een enkel geval leeft bij de waterschappen ook de gedachte dat het niet mogelijk is met de reguliere inspecties te volstaan. Naar aanleiding daarvan overwegen wij vooral in het kader van onze toezichtrol wat explicieter met de waterschappen te spreken over de gangbare inspectiemethoden. Tevens willen wij de vraag stellen welk inspectieplan en -programma wordt gevolgd. Als wij van mening zijn dat men tekortschiet, kunnen wij op grond van onze toezichthoudende rol ingrijpen. De heer HAASKEN: Onze fractie heeft vorige week schriftelijke vragen gesteld met ongeveer dezelfde strekking als de vragen die gedeputeerde Bleker nu opsomt. Naar mijn idee is het in het geval van schriftelijke vragen goed gebruik bij de beantwoording daarvan en bij de beantwoording van de vragen in de Statenvergadering een volgorde te hanteren. Naar mijn idee is het niet gebruikelijk daarop tijdens de behandeling in de Statenvergadering vooruit te lopen. De VOORZITTER: Het laatste waag ik te betwijfelen. Zeker als het belangrijk is dat het parlementaire debat in volle omvang plaatsvindt, lijkt mij een eenvoudige verwijzing naar de schriftelijke vragen over dat onderwerp, die binnen zes weken worden beantwoord, ontoereikend. U hebt gelijk als u zegt dat de detailinformatie die daarbij hoort bij de schriftelijke vragen aan de orde kan komen. Het lijkt mij echter niet goed er een gewoonte van te maken het debat in de commissie of de Staten daardoor onmogelijk te verklaren. Mevrouw BOS: Is het de gedeputeerde bekend dat al een paar jaar geleden is afgesproken dat het tot de taak van de provincie behoort criteria op te stellen die moeten worden gebruikt bij inspectie van secundaire dijken? Hebben wij aan die taak voldaan? De heer BLEKER (gedeputeerde): Ik ga ervan uit dat aan die taak wordt voldaan. Mevrouw BOS: Vindt u dat niet wat laat? De heer BLEKER (gedeputeerde): Laten wij daarover duidelijk zijn. Het College is van mening dat het de toezichtrol voor het in goede staat houden van beschermende waterkeringen nader moet bezien. Het gaat dan om de manier waarop het College die rol vervult, de scherpte waarmee dat gebeurt en de informatie die het van de waterschappen verkrijgt. Mevrouw BOS: Vindt u ook niet dat dit een les is voor de provincie? Bent u niet van mening dat wij daaraan eerder moeten beginnen als wij die taak eerder krijgen?
54
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Bleker
De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat kan het geval zijn. Straks kan blijken dat wij op dit punt ten aanzien van de waterschappen een beleid hebben gevoerd dat niet scherp genoeg was. Ik sluit dat niet uit en dan hebben wij daarvan inderdaad geleerd. De heer HAVINGA: Geeft de gedeputeerde nu toe dat het College tot nu toe ten aanzien van de taken van de waterschappen te weinig heeft gedaan op het gebied van het houden van toezicht? De heer BLEKER (gedeputeerde): Het gaat mij iets te ver dat te stellen. Op dit moment ontbreekt wat dat betreft het inzicht. Ik wil precies weten op welke wijze die rol nu wordt ingevuld in plaats van dat ik vooruitloop op conclusies. De heer HAVINGA: Ik verwijs met name naar het achterstallig onderhoudsprogramma in het kader van het baggeren bij Noorderzijlvest. Dat geeft in zekere mate ook aan op welke wijze het die toezichthoudende taak ten aanzien van de waterschappen vervult. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat wijst daar mogelijk op. Zowel voor het provinciaal bestuur als voor het waterschap vind ik dat het op dit moment te ver gaat deze uitspraak te doen. Dat is te snel. Ik kom op het punt van de regie. De provincies Drenthe en Groningen nemen de regie op zich als het gaat om verdere uitwerking en invulling van de Stroomgebiedvisie. Gevraagd is hoe het staat met de uitvoering van de Stroomgebiedvisie. Dat is een visie en dus niet een plan of een programma. De provincies Groningen en Drenthe hebben behoefte aan het maken van duidelijke programmatische afspraken over de uitvoering van de Stroomgebiedvisie. Daarbij vragen zij zich af wat, wanneer en op welke wijze dit gebeurt. Het gaat uiteindelijk om een investering van ongeveer 0,5 miljard euro. Niet alles kan en hoeft dus meteen te gebeuren. De vraag is dus wat wel mag, wanneer en op welke wijze een en ander stapsgewijs tot uitvoering moet worden gebracht. Dat moet ook in het Regionaal Waterakkoord tot uitdrukking komen dat begin volgend jaar gereed zal zijn. De fractie van de PvdA stelde een vraag over de toekomstige financiering van waterschappen. Sommige fracties stelden vragen over de toekomst van de waterschappen. Tevens vroegen zij wat de rol van de Staten is. Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten keuren de verordening goed waarin de waterschapsfinanciering wordt geregeld. GS hebben daarbij de eindverantwoordelijkheid. Provinciale Staten stellen daaruit voortvloeiende wijzigingen vast ten behoeve van de reglementen. Als er dus sprake is van belangrijke wijzigingen in het kostensysteem voor de waterschappen, komen wij bij PS terecht. De heer MOORLAG: Begrijp ik hieruit dat het College toezegt dat wijzigingen in de Staten aan de orde worden gesteld, voordat er een goedkeuringsverklaring van GS ligt? De heer BLEKER (gedeputeerde): Nee. Wettelijk is de werkwijze dat, als het wijzigingen van enige betekenis betreft, PS bevoegd zijn. Gevraagd is op welke termijn dat speelt. De verwachting is dat de waterschappen in de loop van september/oktober a.s. een standpunt innemen over de toekomstige financieringssystematiek. Dan zijn GS en vervolgens PS - als het belangrijke wijzigingen betreft - formeel aan zet. Het College kan de Staten op dat moment de benodigde stukken aanleveren. Dat behoort het ook te doen. De heer JASPERS: Begrijp ik het goed dat wij hier ook spreken over de verordening die bepaalt hoe de lastenverdeling zal zijn ter financiering van de kosten? De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat is juist.
55
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Bleker
De heer JASPERS: Blijkbaar hebben wij, voordat een en ander finaal is, zelf de bevoegdheid ons daarover een mening te vormen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Wij spreken over de vraag of de waterschappen in onze provincie overstappen van het Oldambtsysteem - daarmee wil ik insiders meteen geruststellen - naar het Delflandsysteem, of naar combinaties daarvan. Voor het College van GS is dat een indringende kwestie en dat geldt waarschijnlijk ook voor de Staten. Wij zullen daarover dan ook gezamenlijk spreken. De heer Zanen stelde een vraag die gedeputeerde Calon op prijs stelde. Die mondde namelijk uit in de stelling dat het eindelijk afgelopen moet zijn met de waterschappen. Wij constateren dat de waterschappen een steeds bredere maatschappelijke functie krijgen. Als je bijvoorbeeld de beelden van Wilnis op je netvlies hebt, zie je dat ook. De nieuwe systematiek van bekostiging, waarover momenteel discussie plaatsvindt, is natuurlijk daaruit voortgevloeid. Vroeger werd gezegd dat waterschappen ‘boerenrepublieken’ waren, maar op de televisie zag je dat de koeien in Wilnis lekker doorgraasden, terwijl de burgers in de buurt met de handen omhoog zaten en zich afvroegen hoe het met hun parketvloer moest. Vroeger waren wij van mening dat de boeren alle kosten voor het waterschap moesten betalen. Nu moeten de eigenaren van die parketvloeren misschien ook wat meebetalen. Dat is de discussie. Het is natuurlijk mogelijk dat die ontwikkeling zich voortzet en dat het op een gegeven moment van dusdanig algemeen maatschappelijke aard wordt dat het mogelijk is de algemene democratie daarvoor verantwoordelijk te maken. Iedereen in het College kan zich dat voorstellen. Sommige collegeleden zijn al zover, maar anderen kunnen zich dit slechts voorstellen. Het College gaat echter niet over deze kwestie. Omdat het College daarover niets te zeggen heeft, maar het wel met de waterschappen moet verkeren, lijkt het ons verstandig dit dispuut op een vrije manier met de dijkgraven te voeren en daarover niet een bestuurlijk standpunt in te nemen. Het College van GS moet zich dus niet op het standpunt stellen dat op enig moment een einde dient te komen aan het voortbestaan van de waterschappen. De komende jaren moet het College van GS immers goed zaken doen met de waterschappen. Mevrouw DREES: Ik kom nog even terug op het feit dat mensen moeten meebetalen. Dat is op zichzelf niets nieuws. Bij de wijziging van de Waterschapswet in 1995 is voor de algemene taakbelangen de categorie ingezetene ingevoerd en sindsdien betalen zij ook. Wat dat betreft doet er zich niet een nieuwe situatie voor. Wel wordt het probleem voor de buitenwereld nu misschien wat duidelijker. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat is misschien inderdaad het geval, maar de discussie over de lastenverdeling wordt nog gevoerd. Als wij redeneren vanuit de situatie van de beschermde waarden, zeggen wij dat die koe gewoon een eindje verderop rondloopt maar dat die parketvloer stuk is. Sommigen zeggen dus dat het goed is meer de waarde van het beschermde goed als uitgangspunt te nemen, maar die discussie zal nog worden gevoerd. Iedereen is natuurlijk genegen daarmee alvast te beginnen, maar wij hebben te maken met gekozen waterschapsbestuurders. Zij zijn niet meer of minder dan wij. Zij zijn evenals de Statenleden gekozen door Groningen en Drenthe om zitting te nemen in de waterschapsbesturen. De waterschapsbestuurders zullen over deze kwestie een voorstel doen en dat wachten wij af. De heer HAVINGA: Dat kiezen gebeurt wel op een wijze die niet volledig aansluit bij de Kieswet. Het is namelijk niet een lijstenstelsel, maar een personenstelsel. Er is dus wel duidelijk sprake van een verschil. De VOORZITTER: Ik begrijp dat de verschillende opvattingen waarvan gedeputeerde Bleker blijk gaf niet alleen in het College bestaan, maar dat daarvan ook in de Staten sprake is.
56
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Bleker Antwoord van gedeputeerde Gerritsen
De heer HEMMES: Ik heb een vraag gesteld over het bewustwordingsproces van de burgers inzake wateroverlast in de toekomst en de maatregelen die nodig zijn om die overlast te voorkomen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat is een heel belangrijk punt. Het komend jaar willen wij daarvan met de twee waterschappen daadwerkelijk werk maken. Anders blijft het een discussie en besluitvorming in kleine kring, terwijl uiteindelijk iedereen met de financiële lasten en de effecten van ontoereikend beleid wordt geconfronteerd. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Voorzitter! De Staten hebben een groot aantal punten naar voren gebracht op het gebied van de economische ontwikkelingen en andere zaken die betrekking hebben op mijn portefeuille. Vanwege de tijd ben ik genoodzaakt op hoofdlijnen te antwoorden. Ik stel daarom voor in de commissievergadering op de details in te gaan. Een groot aantal Statenleden gaf aan dat de economie zich ongunstig ontwikkelt en dat er sprake is van een neerwaartse conjunctuur. Er is echter ook een aantal lichtpuntjes te ontdekken. Daarover heeft de fractie van het CDA gesproken. Er zijn dus ook wel wat positievere signalen te bespeuren, die onder andere betrekking hebben op de provincie Groningen. Het is goed dat vast te stellen. Het lijkt erop dat wij op bepaalde punten wat steviger op de benen staan dan in het verleden het geval was. Wij moeten echter niet de ogen sluiten voor een aantal structurele ontwikkelingen. Die ontwikkelingen hebben met de globalisering te maken, evenals met toetreders tot de Europese Unie. Dit heeft altijd vanuit de lagelonenlanden plaatsgevonden en vindt nu verhevigd plaats. Het lijkt er nu op dat dit zich niet alleen in de traditionele marktindustrie afspeelt, maar dat het verder gaat. De heer Slager vroeg of het mogelijk is hier economische groei te bewerkstelligen. Naar mijn idee moeten wij de provincie zeker niet een te grote broek aantrekken. Wij moeten ons de vraag stellen welke actie wij kunnen ondernemen om het gemiddeld beter te doen dan landelijk of in het Noorden gebeurt. Het is belangrijk zoveel mogelijk arbeidsplaatsen te behouden en tegelijkertijd te werken aan een zodanige versterking en vermindering van de kwetsbaarheid dat wij straks wanneer de economie zal aantrekken beter vooruit kunnen. Gisteren werd “Kompas op koers” door onze voorzitter gepresenteerd - hij is ook voorzitter van het DB van het SNN - als reactie op de midterm review waarin wij het Kompas hebben geëvalueerd. Mevrouw Gräper sprak over de voortgang in financieel opzicht. Mijn gedachten gaan echter ook uit naar een aantal outputresultaten dat betrekking heeft op arbeidsplaatsen. Wel moeten wij gelijktijdig beseffen dat wij er nog niet zijn. Wij wensen een en ander voort te zetten. Het College wil in overleg met het kabinet stevig en blijvend inzetten op voortzetting van het regionaal economisch beleid, omdat het nu kan overzien dat de provincie op zichzelf een goede ontwikkeling doormaakt die zij verder wil doorzetten. Ik vermoed dat ook onze voorzitter daarover zal spreken. Ik merk daarbij wel op dat wij bepaalde aanscherpingen wensen, ook in het licht van die bedreigende structurele ontwikkelingen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de toetreders tot de Europese Unie en de lagelonenlanden. Het is van belang dat Nederland beter kan concurreren en dat ons land steviger in de wereld staat. Wij kunnen een aantal zaken beïnvloeden. Dat heeft bijvoorbeeld te maken met het punt kennis en innovatie. De heer Boertjens vroeg hoe wij zorgen voor die transfer van kennis. Dat is een cruciaal punt. Wij zijn onlangs in het kader van het Kompas voor het Noorden met een aantal projecten van start gegaan waarmee wij die kennistransfer vanuit de Hanzehogeschool en de rijksuniversiteit met name naar het MKB hebben gerealiseerd. Dat zijn een paar concrete voorbeelden. De fractie van het CDA vroeg naar de KIM-regeling. Het gaat om kennisdragers in het MKB.
57
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Gerritsen
Het is niet alleen van belang ervoor te zorgen dat kennis naar het MKB gaat - dat is hier de grootste bedrijfstak, die uit strategisch oogpunt van gigantisch groot belang is - maar het is ook belangrijk goed in te zetten op het bedrijfsleven. Wij moeten er zeker voor zorgen dat men doorstoot naar een hoger kennisniveau. Dat kan ook door de KIMregeling. Dat betekent dat personen met loonkostensubsidie in de betreffende sector kunnen werken. Dat wordt gerealiseerd in het kader van de Noordelijke Investerings- en Ontwikkelingsfaciliteit (NIOF). Het is dus belangrijk op die clusters in te zetten. Wij moeten ons niet alleen de vraag stellen hoe wij een en ander kunnen versterken, maar wij dienen ook de sterke punten verder te versterken en daarbij rekening te houden met de ontwikkelingen die gaande zijn. De heer Boertjens noemde de biotechnologie en ICT. Ik noem het project Energy Valley. Ook daarvoor geldt dat ik spreek nu bijvoorbeeld over Gasunie Research - er veel leads komen voor economische ontwikkeling. Het is van belang goed te letten op de ontwikkelingen in de periferie van al die kennisinstellingen. De universiteit is natuurlijk al bezig met de RUG Holding. Het is de bedoeling daarbij veel bedrijven van de grond te laten komen die een stevige positie innemen en die stuwend en kennisintensief zijn. Het is naar mijn idee van belang dat wij ervoor zorgen dat die ontwikkeling zich voortzet. De fractie van het CDA merkte reeds op dat het goed gaat met de sector ICT en de zakelijke dienstverlening. Het is belangrijk ook daarmee door te gaan. Wij werken daaraan door inhoudelijke projecten van start te laten gaan. Verder zijn kennistransfer en IPR-verlaging van belang. Het Ministerie van Economische Zaken voelt daarvoor nog niet veel, want investering in uitbreidings-IPR zal toch wel gebeuren. Wij verwachten juist dat wij op die manier het investeren uitlokken en naar voren halen in een sector die heel groot en van enorm belang is in Noord-Nederland. Ik doel dan op het MKB. Wij moeten de sterke punten dus nog verder versterken. De NOM heeft netwerken in de bestaande stuwende bedrijven. Dat willen wij intensiveren. Wij willen ervoor zorgen dat goed wordt nagegaan of die sterke punten er gericht uit worden gehaald. Het gaat niet alleen om startende bedrijven. Op dat gebied gebeurt er namelijk al veel. Tevens wordt iets gedaan voor bedrijven die wat verder zijn en die misschien problemen ondervinden. Het is echter ook van belang zich te richten op de groeiende bedrijven. Misschien is het mogelijk extra kansen aan te grijpen om die bedrijven te laten doorgroeien. Een ander punt is de ICT-infrastructuur. De fractie van D66 stelde daarover vragen. In eerste instantie hebben wij een plan op tafel gelegd dat betrekking heeft op de glasvezelstructuur. Daarbij gelden de plannen met betrekking tot business cases, het Eemsmondtracé in voorbereiding enz. Het is belangrijk na te gaan hoe wij de bestaande structuur goed kunnen koppelen. Wij willen echter sneller overgaan tot technieken als middenband, breedband, ADSL, wireless - denk daarbij aan Siegerswoude - en dat soort technieken. In SNN-verband bestuderen wij het NOM-voorstel dat betrekking heeft op ADSL. Daarbij komen de staatssteun, de technologiekeuze en de openbare aanbesteding aan de orde. Wij zijn bezig met de afronding van dat traject. Vervolgens kan het SNN aangeven op welke wijze het daarmee wil verdergaan. Het is echter wel duidelijk dat wij dat willen doen in het kader van de leefbaarheid op het platteland en de versterking van de economische structuur voor heel Noord-Nederland. Daarop willen wij absoluut inzetten. Wij spreken nu dus alleen over de route. Ik verwacht dat wij daarover binnen een maand uitspraken kunnen doen. De heer JAGER: Ik neem aan dat, als het SNN daar uit is en die toetsing op het NOM-voorstel heeft plaatsgevonden, dit in de Staten aan de orde komt en dat dit aan een bepaald voorstel wordt gekoppeld. U weet namelijk dat de statencommissie Economie en Mobiliteit een aantal discussies heeft gevoerd over het plan van de NOM. Het is u eveneens bekend dat die discussies nog niet zijn voltooid en dat de Staten hun zienswijze over dit plan nog niet hebben gegeven.
58
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Gerritsen
De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Ik meen dat ik daarover met de statencommissie duidelijke afspraken heb gemaakt. De heer Jager herinnert daar terecht aan. Wij zullen de commissie rapporteren over de wijze waarop wij daarmee wensen om te gaan. Een aantal Statenleden vroeg op welke manier wij zaken minder kwetsbaar kunnen maken. Voor de scheepsbouw is een goede regeling in het leven geroepen. Het lijkt mij goed erop aan te dringen die voort te zetten. Het initiatief inzake de ontmanteling van tankers is inhoudelijk interessant. De eerste fase van de haalbaarheidsstudie is afgerond, maar ook hiervoor geldt dat het belangrijk is niet teveel plannen te maken en tot uitvoering over te gaan. Dat is in lijn met de opmerkingen van gedeputeerde Bleker. Wij gaan op dit moment na of er een marktpartij is die hier serieus in wil stappen. Als dat niet het geval is, blijft dat hangen. Wij zijn dus bezig met een nadere verkenning. Gedeputeerde Bleker sprak al over Stadskanaal en de Veenkoloniën. Natuurlijk hebben wij de ontwikkelingen rond Philips nadrukkelijk gevolgd, samen met de gemeenten en de NOM. De initiatieven om door te starten zijn bekend. Samen met de NOM en de gemeenten hebben wij tevens het initiatief genomen om de IPR op het voormalige Philipsterrein van toepassing te verklaren. Wij willen dus dat daar voor een bepaalde periode vestigings-IPR van toepassing wordt verklaard. De Staten ontvangen daarover nader bericht in een brief van het College. Ik ga nu in op de arbeidsmarkt. Ik ga eerst in het kort in op de benadering die wij voorstaan en die wij samen met de gemeenten hebben vormgegeven. In de begroting is te zien dat daarvoor bedragen zijn uitgetrokken. Het doel daarvan is dat de provincie een actieve rol blijft spelen en wellicht is het mogelijk die te intensiveren. Het gaat in eerste instantie om het intergemeentelijk en provinciaal overleg. Wij willen ons actief richten op de Regionale Arbeidsplatforms (RAPS). Tevens wensen wij ons te verdiepen in het omzetten van gesubsidieerde banen in regulier werk. Denk bijvoorbeeld aan convenanten met de landelijke zorgsector. De vraag is op welke wijze wij dat lokaal invulling kunnen geven. Dat blijft liggen en wij willen proberen dat actief op te pakken. De gemeenten adviseren over de uitvoering van de Wet werk en bijstand - die is onlangs door de Tweede Kamer vastgesteld - maar er is sprake van een kader waarbinnen zij te werk moeten gaan. De gemeenten hebben ons ook gevraagd met experimenten te komen op het gebied van bijzondere vormen van gesubsidieerde arbeid. Denk daarbij aan werken met een uitkering. Dat is een interessant punt, dat in het plan van de FNV voorkomt. Wij kennen dat nog niet tot in detail, maar de hoofdlijnen zijn ons wel bekend. Die houden in dat wordt voorgesteld te werken met uitkeringen, loonkostensubsidies en beschermde vormen van werk als aanvulling op de sociale werkvoorziening voor personen die waarschijnlijk nooit aan de bak zullen komen. Wij volgen dat met belangstelling en wij zullen in overleg treden met de FNV en de Wiw-instellingen om dat verder op te pakken. Ook het plan van de heer Heinen is ons bekend. Het is interessant te constateren dat dit aan draagvlak wint, dat sommige bedrijven daarop insteken en dat diverse gemeenten daarin zijn geïnteresseerd. Inhoudelijk vinden wij dat plan interessant, omdat het perspectieven biedt om aan werk te komen. Tevens wordt aandacht besteed aan scholing. Wij zijn echter enigszins beducht daarin het voortouw te nemen, omdat wij van mening zijn dat de gemeenten eerst hun koers moeten bepalen. Daarna wil deze provincie dat zeker faciliteren. Ik herhaal dat wij het plan op hoofdlijnen interessant vinden, al stellen wij ons daarbij onder andere vragen over de financiering. De heer HEMMES: Wij vragen de provincie ook niet daarin het voortouw te nemen. De gemeenten zijn namelijk al met dat plan bezig en ik ben van mening dat de provincie niet op de stoel van de gemeenten moet gaan zitten. Wij vragen het College de gemeenten alle ondersteuning te geven die zij eventueel vragen. Dat is de intentie van onze motie daaromtrent.
59
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Gerritsen
De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Dan moet ik toch nog eens naar de formulering kijken. Als u vraagt of het College bereid is initiatieven van gemeenten te ondersteunen die passen in dat plan, ben ik daarmee snel klaar. Het College is daartoe bereid. Het gaat mij erom dat ik beducht ben om op de stoel van de gemeente te gaan zitten. Naar mijn idee zal dat op dit moment averechts werken en dat zal niet in het belang zijn van het ontwikkelen van dergelijke projecten. De heer HEMMES: Ook wij zijn daarvan geen voorstander. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Dan denken wij naar mijn idee grotendeels in dezelfde richting. De heer MOORLAG: Als ik het betoog goed beluister, wil de gedeputeerde doorgaan met de RAPS. Ik heb echter begrepen dat de financiering daarvan per 1 januari 2004 ophoudt. Hoe wordt in dat probleem voorzien? De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Op die vraag kan ik nog geen gedetailleerd antwoord geven, maar de gemeenten hebben al uitgesproken dat zij de RAPS interessant vinden. Wij zijn die mening eveneens toegedaan. Het is dus van belang na te gaan op welke wijze het mogelijk is de ondersteuning van de RAPS voort te zetten. De vraag is of wij dat zelf deels kunnen overnemen, of dat samen met de gemeenten kunnen doen. Wij willen dat nagaan. Het is in ieder geval duidelijk dat dit een belangrijk platform is. De heer SWAGERMAN: U noemde het totale plan van de FNV, maar het zal niemand zijn ontgaan dat de SP-fractie bij de introductie daarvan heeft betoogd dat het geen voorstander is van het aan het werk zetten van personen met een uitkering als daaraan verder geen invulling wordt gegeven. Het voorstel van de fractie van de SP is - dat is ook het sterke punt in het plan-Heinen - te spreken over boventallige werknemers met als doel latere vacatures in te vullen. Dat brengt overigens geen kosten met zich mee, behalve dat de uitkering doorloopt en dat de werkgevers aanvullingen geven. U kunt er dus gerust nota van nemen dat het plan-Heinen, zonder dat in grote lijnen te trekken, ook door de provincie wel degelijk kan worden ondersteund. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Ik stel vast dat op dat punt in ieder geval discussie mogelijk is. Dit probleem wens ik graag met de gemeenten op te lossen. Ik ben namelijk van mening dat de gemeenten in eerste instantie ook een uitspraak moeten doen over de politiekinhoudelijke aspecten. Het werken met een uitkering is immers een politiek belangrijk kwestie. Ik acht het van belang dat de gemeenten een uitspraak doen over de vraag hoe wij daarmee omgaan. De heer ZANEN: Dit heeft natuurlijk ook betrekking op de wijze waarop de provincie tegenover de positie van de vakbeweging staat. Die is partner in de Sociaal Economische Adviesraad Noord-Nederland. Naar mijn idee moet de provincie zich daar over die plannen uiten. Ik ben van mening dat de provincie niet op de stoel van de vakbeweging moet gaan zitten. Zij dient niet aan te geven of zij bepaalde onderdelen van het plan al dan niet goed vindt. Naar mijn idee is dat de verantwoordelijkheid van de vakbeweging. In eerste instantie gaat het erom dat de provincie de bereidheid uitspreekt dit soort ontwikkelingen met gemeentebesturen, werkgevers- en werknemersorganisaties te bevorderen. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): U hebt van mij gehoord dat wij een actief arbeidsmarktbeleid willen voeren en dat wij zeker willen inspelen op allerlei ideeën die er leven. Graag gaan wij in overleg met partners, zoals de vakbeweging en de werkgevers met als doel dit pro-actief op te pakken binnen de kaders van de Wet werk en bijstand. De gemeenten staan wat dat betreft vooraan.
60
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Gerritsen
Ik ga in op de verzelfstandiging van Groningen Seaports. Zojuist is gesproken over de discussie met betrekking tot privatisering en de wijze waarop de VVD-fractie zich daarin opstelt. Daarop ga ik verder niet in. Wel stel ik vast dat wij deelnamen aan een discussie over verzelfstandiging. Dit College heeft ervoor gekozen die discussie opnieuw aan te gaan, omdat het er nog steeds van overtuigd is dat dit voor Groningen Seaports een betere structuur kan zijn. Naar de mening van het College kan een dergelijke structuur de ontwikkelingen in kwalitatief opzicht - ik doel onder andere op de deskundigheid - en in bedrijfsmatige zin bevorderen. Wij zullen die discussie inzetten. De Statenleden hebben van het College een brief ontvangen waarin is aangekondigd dat het daarover een discussienotitie opstelt. Het College wil die graag met de Staten bespreken. Tevens zal het dat doen met de vertegenwoordigers van de gemeenten. Het is ons bekend dat over dat onderwerp verschillende ideeën leven en dat er sprake is van diverse modaliteiten, maar wij zullen een concreet voorstel voorleggen. Ik ga in op het toerisme en het post-NNBT-tijdperk. Ik ben het met de heer Zanen eens dat er vorige week een bijzonder interessante en uitstekende avond is georganiseerd over toerisme, promotie en marketing. Wij constateerden inderdaad dat het een zeer divers gezelschap betrof. Het heeft echter wel een gezamenlijk belang, namelijk promotie en marketing ten behoeve van de provincie Groningen. Wij hebben de Staten de notitie gemaild en per post gestuurd. Wij hebben namelijk toegezegd dat wij na een ronde met het veld op hoofdlijnen, onze ideeën bij de Staten zullen neerleggen. Het doel daarvan is met de Staten van gedachten te wisselen over de vraag of dit een hoofdlijn is om te bewerkstelligen dat er meer toeristen naar Groningen komen om hier tot bestedingen te komen die goed zijn voor de werkgelegenheid en voor een belangrijke sector waarin ook minder hoog opgeleide personen goed aan het werk kunnen. Dat is strategisch dus van groot belang. Wij hebben ingezet op een aantal activiteiten in plaats van op een organisatievraagstuk. De Staten treffen dat in de notitie aan en wij willen daarover graag met hen van gedachten wisselen. Voor de bungalowparken geldt nagenoeg hetzelfde. Dat voorstel heeft de Staten echter nog net niet bereikt. Het onderzoek is afgerond en wij hebben een standpunt bepaald. Op dit moment is nog sprake van finetuning, maar binnenkort zal het stuk in definitieve vorm verschijnen. Ik verwacht dat het in de loop van deze maand de Staten bereikt. De cultuur komt weer in het gedrang. Dat betreur ik en dat moet niet gebeuren. De fractie van het CDA vroeg aandacht voor cultuureducatie, initiatieven van musea en ontwikkelingen bij het NNO. Wij werken met een cultuureducatieplan dat de school centraal stelt. Ook de fractie van het CDA doelde daarop. Zij pleitte ervoor de scholen dat verder vorm te laten geven. Daarop zijn onze plannen op het gebied van cultuureducatie ingericht. Het is goed mogelijk dat men op een bepaald moment bijvoorbeeld een museum in de buurt wil bezoeken. De fractie van D66 hield eveneens een betoog over de cultuur. Het was in feite een pleidooi voor het maken van een aantal duidelijke keuzes dat ons op hoofdlijnen aanspreekt. De keuzes hebben betrekking op cultuurhistorische elementen en dynamiek in de kunst. Daarnaast pleit de fractie van D66 ervoor niet incidentele evenementen uit het middenevenementenbudget te schrappen. Daarmee ben ik het eens. Dat hebben wij voor een aantal zaken reeds gedaan. Denk daarbij aan Noorderzon. Het is misschien mogelijk wat dat betreft wat meer structureel te werk te gaan. Voor Noorderslag geldt hetzelfde. Op dit moment is dat opgenomen in het Actieplan Culturele Infrastructuur Stad Groningen. De Partij voor het Noorden diende een zeer ambitieus amendement in. Het is op zichzelf goed vast te stellen dat de partij de hoofdgedachte van het Actieplan Culturele Infrastructuur Stad Groningen erkent. Ik doel dan zowel op de cultuur als op de uitstraling. Naar mijn idee hebben wij daarvoor behoorlijk wat middelen geraamd. Wij zijn daarmee aan de slag gegaan. Ik wijs de Staten erop dat het daarnaast bijvoorbeeld voor wat grotere infrastructurele projecten mogelijk is een beroep te doen op de CESI, al moet een en ander waarschijnlijk nog worden afgewogen.
61
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Gerritsen Antwoord van gedeputeerde Mulder
Nu zijn wij in gesprek met de staatssecretaris over het noordelijk convenant. Wij hebben het Rijk gevraagd 1 miljoen euro ter beschikking te stellen. Als het Rijk dat doet, doen de noordelijke partners dat eveneens. Ik kan mij voorstellen dat, als het Rijk wat dat betreft een serieuze beweging maakt, wij daarop in het voorjaar van 2004 terugkomen en dat wij op dat moment tevens een stap doen om dat te matchen. Naar mijn idee past dat geheel in de lijn die de Partij voor het Noorden heeft aangegeven. Inhoudelijk zijn wij het dus met elkaar eens. Wij verwachten dat wij uit de voeten kunnen met de stappen die wij nu zetten. Er volgt een financiële onderhandeling en op dat moment is het voor ons wellicht mogelijk een extra stap te zetten, namelijk als het Rijk beweegt. De eerste signalen zijn goed. De staatssecretaris is vorige week op bezoek geweest bij Noorderzon, het Groninger Museum en de Groninger Archieven. Zij laat zich positief uit over dat plan. Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Voorzitter! Vanmorgen is onder andere door de fractie van de VVD gezegd dat het welzijnsbeleid, zoals dat in het programma is vermeld, ietwat vaag en wazig is. Ik ben van mening dat dit programma, met name op het gebied van het gebiedsgericht welzijnswerk, concrete actiepunten bevat. Meer concreet kan het naar mijn idee niet en dat willen wij ook. Wij willen uiteindelijk immers van papieren beleid naar acties. Het is natuurlijk de bedoeling dat wij nagaan welke effecten het beleid en die acties teweeg hebben gebracht. Wellicht wordt daarop gedoeld. Dat zal ook het uitgangspunt zijn voor nieuw beleid na 2004. Ik ga in op de multifunctionele centra. Nu en dan wordt gesproken van ‘vitaal platteland’, of ‘leefbaarheid van het platteland’. In het collegeprogramma krijgt dat alle aandacht. Dit College zal binnenkort komen met een kaderstuk met betrekking tot de multifunctionele centra. Dat zal echter niet een blauwdruk zijn van een dergelijk centrum. De vorm is namelijk afhankelijk van het gebied waar dat centrum komt en van de infrastructuur. Daarbij komt dat er al activiteiten zijn die te maken hebben met vitaal platteland ofwel leefbaar platteland. Ik denk aan steunstees en aan het Loket Levende Dorpen. Dat zijn zaken die in gang zijn gezet en naar mijn idee moeten wij daarnaast niet nog iets creëren. Wij moeten dus nagaan op welke manier wij zaken vanuit welzijn en het POP aan dit initiatief kunnen koppelen. Ik ga in op de zorg. Vanmorgen is iets gezegd over ouderenzorg, maar dat geldt naar mijn idee niet alleen voor ouderen. Ik ben van mening dat dit geldt voor alle inwoners van Groningen. Als wij spreken over zorg, moeten wij ons afvragen of die in de toekomst voor ons nog bereikbaar is. Daarnaast dienen wij ons de vraag te stellen of die zorg betaalbaar is en of wij daarop kunnen rekenen. Dit College zal inzetten op het bij elkaar brengen van organisaties en zorgcentra. Het doel is gezamenlijk na te gaan op welke wijze dit voor de toekomst te garanderen is. Verder zal het ervoor zorgdragen dat ook de trend van vermaatschappelijking van zorg vorm kan krijgen. Ik ga nu in op de eerstelijnszorg. In dat kader noem ik een voorbeeld. Binnen de Stuurgroep Huisartsenzorg houden wij ons momenteel druk bezig met de vraag op welke manier met name die zorg voor de toekomst kan worden gegarandeerd, wetend dat het aantal huisartsen over een aantal jaren is gehalveerd. Tot nu toe kunnen wij stellen dat elke Groninger de mogelijkheid heeft zich tot een huisarts te wenden. Die mogelijkheid bestaat dankzij die stuurgroep en de acties die daaruit zijn voortgekomen. De heer BOERTJENS: Ik ben het met de gedeputeerde eens dat die stuurgroep goed werk doet. Ook wij zijn daarvan overtuigd. Onze vraag is meer gericht op de toekomstige ontwikkelingen. Ik doel dan op een periode van twee tot vier jaar. Graag verneem ik van u of u de indruk heeft dat daarop op dit moment voldoende wordt geanticipeerd, of dat daar een schepje bovenop moet. Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Het is goed dat die stuurgroep regelmatig bij elkaar komt en ruim van tevoren in kaart kan brengen welke problemen kunnen ontstaan.
62
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Mulder
Wij constateren dat zorgverzekeraars, huisartsen, de provincie en de gemeenten op praktische wijze nagaan op welke manier zij zich op een probleem kunnen voorbereiden. Naar mijn idee werkt dat goed. Bij het onderwijs spelen twee zaken een rol waarvoor wij alle aandacht hebben. Het betreft in de eerste plaats de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt en in de tweede plaats het voorkomen van uitval in het onderwijs. Vooral bij het laatste gaat het ons om de jongeren. In Groningen lopen al diverse projecten. De resultaten op het gebied van registratie en ondersteuning in het geval van uitval van jongeren in het onderwijs zijn goed te noemen. Wij ondersteunen het SEAN-advies. Naar mijn idee is het de komende jaren vooral belangrijk dat wij ons nog meer inzetten om te komen tot een goede afstemming van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Ik denk daarbij niet alleen aan jongeren, maar ook aan werknemers die nog niet zijn gekwalificeerd. De komende jaren zijn wij van plan verder te gaan met de breedtesport. De heer Hemmes heeft gevraagd of er iets mogelijk is in de vorm van een fonds waardoor vooral de faciliteiten van sportverenigingen kunnen worden verbeterd. Wij houden het voorlopig bij de bestaande initiatieven op het gebied van de breedtesport. Die zijn immers pas een jaar geleden goed op gang gekomen. Dat betekent dat wij vooral op het gebied van beleid ondersteuning willen geven aan sportverenigingen. Daarnaast is het doel ervoor te zorgen dat vooral jongeren meer gaan bewegen en dat zij actiever worden, zodat hun gezondheid voor de toekomst enigszins is gewaarborgd. Ik ga in op het asielzoekersbeleid. Inmiddels heeft het College van GS de Voortgangsrapportage Asielzoekersbeleid vastgesteld. Dat was noodzakelijk, omdat zich een aantal ontwikkelingen heeft voorgedaan in het asielzoekersbeleid. Het was nodig dat te herijken. De rapportage ligt klaar. Ik hoop dat het mogelijk is deze rapportage nog vandaag uit te reiken, zodat die in de commissie kan worden behandeld. De komende jaren moet een aantal aandachtspunten vorm krijgen, waaronder de opvang. Daarbij is de vraag aan de orde op welke wijze wij dat moeten doen. Dat zal kleinschalig gebeuren, maar de vraag is waar en in welke vorm. De dakloze asielzoekers krijgen aandacht. Hetzelfde geldt voor onderwijs aan asielzoekers, alleenstaande minderjarige asielzoekers of ama’s, de zorg - ik doel dan met name op de GGZ - en de uitplaatsing van statushouders. Daarnaast zullen wij aandacht besteden aan vrijwillige leertrajecten en vrijwilligerswerk. De heer JASPERS: De heer Moorlag vroeg in zijn bijdrage over het provinciaal beleid wat wij gaan doen in de richting van het kabinet. Volgende week zullen wij in de commissie Bestuur en Financiën over dat onderwerp spreken. Daarover is inmiddels correspondentie gevoerd. Ik vraag mij dus af welke actie wij ondernemen in de richting van het kabinet. Het is immers belangrijk dat er een oplossing komt en de minister gaf tot nu toe steeds ontwijkende antwoorden. De tweede vraag komt in mij op naar aanleiding van de beantwoording van de schriftelijke vragen van de heer Boumans door het College. Daarin onderstreept het College meerdere malen dat wij met name bij de daklozen en de ama’s slechts spreken over asielzoekers in onze provincie met een legale status. Naar mijn idee is dat nieuw voor de Staten. Tot nu toe voerden wij steeds ook een discussie over de illegale jonge asielzoekers die ook met dit soort opvangproblematiek te maken hebben. Heeft het College nu besloten dat wij daarover niet meer discussiëren? Als dat het geval is, is dat voor mij een nieuw feit. Ik weet niet of dat in die rapportage aan de orde komt. Als dat het geval is, zou ik dit punt graag bij de discussie van volgende week betrekken. De VOORZITTER: Ik zal een deel van die problematiek behandelen. Vindt u het goed als ik daarop later in de vergadering inga? De heer JASPERS: Ja.
63
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Musschenga
De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): Voorzitter! Allereerst dank ik de Staten voor de ondersteuning van de inzet van het beleid op de terreinen van verkeer, vervoer en milieu. Met betrekking tot de bereikbaarheid is gevraagd op welke wijze wij op korte termijn over voldoende financiën kunnen beschikken om alle plannen, die door iedereen worden omarmd, uit te voeren. Dat is de cruciale vraag die wij ons nu moeten stellen. Op dit moment vindt een aantal gedachtewisselingen en gesprekken plaats. Voor het grote geld voor de Zuiderzeelijn en Kolibri geldt dat onder andere de vervreemding van de aandelen nodig is. Daarover heeft gedeputeerde Calon reeds een aantal opmerkingen gemaakt. Voor de Zuiderzeelijn geldt dat dit op termijn kan, maar voor Kolibri gaat dat niet op. Wij hebben daarover daarom in het bestuursakkoord opgenomen dat het mogelijk is een aanzet te geven binnen het fonds IIE dat daarvoor is ingesteld. Dat neemt niet weg dat wij momenteel volop discussiëren met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat om de discussie over de acceptatie van Kolibri af te ronden. Het gaat daarbij om de kardinale vraag of het een ondeelbaar, weliswaar gefaseerd, project is. Daarover bestaat verschil van mening en daarin zal geen verandering komen. Dat neemt echter niet weg dat wij in het kader van de MIT-discussie, waarover in december a.s. in de Tweede Kamer wordt gesproken, een aantal voorstellen met betrekking tot Kolibri hebben ingediend met de vraag dat te financieren. Ik zal de commissie daarvan op de hoogte stellen. Het doel daarvan is de voortgang te betrachten en daarvoor gelden te fourneren. Wij komen wat dat betreft dus steeds een stap verder. Daarnaast speelt de afronding van de Regiovisie Groningen-Assen 2030 een rol, evenals de afspraken met de diverse partners die daarin bestuurlijk overleg voeren. Inmiddels is de Regiovisie afgerond en beschikbaar. De financiële bijdragen die de diverse partners moeten geven, worden van essentieel belang geacht voor onder andere de uitvoering van een aantal infrastructurele maatregelen dat wij willen nemen. Dat geldt niet alleen voor Kolibri, maar ook voor diverse andere zaken. Uiteraard wordt na die afronding aan de Staten kenbaar gemaakt op welke manier dat verder gaat. Daarover voeren wij momenteel gesprekken. Er is wat dat betreft sprake van behoorlijk hoge ambities. Nu komen wij echter in een fase waarin het erom gaat spannen. De vraag is namelijk welke financiële middelen beschikbaar komen en wat wij kunnen uitvoeren. Zodra het College daarin inzicht heeft, zal het de Staten daarover informeren. Als het College van GS mogelijkheden ziet, zal het voorstellen doen. Als blijkt dat het nodig is zaken bij te stellen, zal het College ook dat duidelijk aan de Staten voorleggen. Daarbij zal het aangeven welke keuzes eventueel nodig en mogelijk zijn. Dit alles hangt af van een aantal ontwikkelingen dat ik u zojuist heb geschetst. Wij moeten niet op voorhand zeggen dat wij geld gaan fourneren en dat de derde partij, waarvan wij het geld graag ontvangen, achterover kan leunen. Wij zitten nu in die fase en wij moeten afwachten waar wij uitkomen. Ik verwacht dat wij de Staten begin 2004 nadere voorstellen hieromtrent kunnen voorleggen. De heer MOORLAG: Bij de ontwikkeling van de Regiovisie en Kolibri - als dat gefaseerd gebeurt - is de politieke vraag of er voldoende draagvlak blijft bestaan bij de schragende gemeenten voor het in de lucht houden van de Regiovisie. De fractie van de PvdA maakt zich daarover zorgen. De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): De afgelopen maanden voerde de Stuurgroep Regiovisie Groningen-Assen 2030 die discussie veelvuldig. Op dit moment heb ik de indruk dat er in ieder geval bij de colleges voldoende draagvlak bestaat om de raden een voorstel voor te leggen waarin ook een verhoging van bijdragen is opgenomen. Zowel voor Staten als voor raden geldt echter vaak dat zij sneller geneigd zijn ja te zeggen als iets voor de deur komt dan wanneer iets op afstand is. Het is belangrijk daarover een goede discussie te voeren. In de rondes in de raden dient aan de orde te komen dat het niet alleen voor de deur is, maar dat het ook in de regio dient te plaats te vinden. Zodoende kan men daarvan ook profiteren als men in de regio bezig is.
64
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Musschenga
Ik heb wel eens gezegd dat de Zuidelijke Ringweg in feite de weg is voor de gehele provincie, omdat iedereen daar eigenlijk langs moet. De provincie moet die weg optimaliseren. Ook in dat geval heeft zij te maken met gelden die al dan niet beschikbaar kunnen komen. Ik voer daarover gesprekken met het stadsbestuur. De vraag is of de benuttingvariant die wij hebben bestudeerd niet beter is dan het slechts aanleggen van nieuwe wegen tussen Groningen en Haren. Ook die discussie vindt plaats. Als wij weten of de financiën al dan niet beschikbaar komen, zal ook die discussie worden afgerond. Als er sprake is van een totaalconcept kunnen wij bepalen op welke wijze wij die gelden moeten inzetten. Pas dan is het mogelijk te zeggen wat het beste is. De heer SWAGERMAN: Betekent dit dat er nu met de rijksoverheid een discussie plaatsvindt over de deelbaarheid van de Zuiderzeelijn en Kolibri? Is de vraag daarbij of het mogelijk die zaken los te koppelen? De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): Nee. Met het Rijk vindt slechts een discussie plaats over de deelbaarheid of de ondeelbaarheid van Kolibri. Later in mijn betoog kom ik op de Zuiderzeelijn. Wij hebben als partners gezegd dat wij van mening blijven dat het een ondeelbaar project is. Wel dienen wij tussentijds voor de MIT-systematiek een aantal projecten in. Die kunnen wij immers niet over het net laten vliegen. Mevrouw Gräper zei dat het niet nodig is af te wachten of het Rijk geld geeft. Zij is van mening dat wij alvast aan de slag kunnen gaan. Dat is inderdaad juist. Ik verwijs slechts naar de bestekken van het OV. Daar staat het een en ander in en dat is een onderdeel van de kwestie Kolibri. Denk daarbij aan toegangswegen naar de stad Groningen. Transferia werden genoemd. Daarvoor geldt echter dat wij afhankelijk zijn van de gemeentelijke partners. Wat mij betreft mag men daarmee wat meer vaart maken. Dat wat de komende maanden gaat gebeuren, is dus van essentieel belang. Er is een vraag gesteld over de zeesluizen bij Delfzijl. Iedereen heeft in de pers kunnen lezen en horen dat zich daar problemen voordoen. Inmiddels loopt dat gesprek ook in Den Haag. Bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat zal dat in ieder geval door een aantal fracties aan de orde worden gesteld. Wij doen daar ons best. Provinciaal zijn wij van plan daarvoor een stuurgroep te vormen. De gedeputeerde zal daarvan de trekker zijn. Hij wil samenwerken met Groningen Seaports, de waterschappen en de gemeenten om die zaak verder gestalte te geven. Ik kan op dit moment niet aangeven wanneer de MER voor de weg Winsum-Groningen is afgerond en hoe een en ander feitelijk wordt ingevuld. Daarbij speelt een groot aantal factoren een rol. Graag spreek ik daarover met de Staten op het moment dat de MER beschikbaar is. Op dat moment kunnen wij nagaan of er sprake is van complicaties. Dan moeten wij ons ook buigen over de financiën die nu niet zijn gereserveerd. De Zuiderzeelijn is een apart traject. Op 30 september a.s. vindt in Den Haag overleg plaats met een aantal kabinetsleden over de voortgang en het al dan niet ondertekenen van een bestuursovereenkomst. De Staten zouden informatie ontvangen over de informatiecampagne. Dat is echter tegengehouden, omdat het in Den Haag werd opgehouden. Die informatie zal de Staten en de burgers alsnog bereiken. De regie ligt bij de stuurgroep, evenals bij een aantal andere partijen, maatschappelijke organisaties en ministeries. Dat is al ingewikkeld genoeg. Graag houden wij het daar dan ook bij. Wij geven er dus niet de voorkeur aan daarbij nog andere externe partijen te betrekken. Wij zullen dat goed afstemmen. Die afstemming vindt op dit moment plaats tussen alle partijen, inclusief Fryslân. Dat betekent ook dat het raadgevend element wordt betrokken bij de discussie over de vraag op welke wijze wij daaraan invulling geven. De Staten worden daarover geïnformeerd.
65
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Musschenga
Het punt van de brug over de Eems is mij niet nieuw. Wij hebben daarover immers reeds veelvuldig en langdurig gesproken. Inmiddels ligt er een rapport, waarvan ik de inhoud ken. Er hebben overigens twee onderzoeken plaatsgevonden. In het tweede onderzoek is ook aandacht besteed aan de economische aspecten. De bedoeling was onder andere na te gaan of de brug uit economisch oogpunt haalbaar is. Het is mogelijk een bedrag van 500 miljoen euro te fourneren voor een brug waar men overheen kan fietsen met aan de andere zijde mogelijkheden om verder te recreëren, maar dat moet uit economisch oogpunt wel haalbaar zijn. Als wij de realisatie van die brug afwegen tegen de grote opgaven waarvoor wij hier op dit moment staan, komen wij tot de conclusie dat het voor ons nu niet opportuun is daaraan de gevraagde 60.000 euro te besteden. De NOM is een van de partijen die heeft gezegd dat dit misschien over tien jaar relevant is. Ik herhaal dat wij op dit moment niet van plan zijn dat geld daaraan te besteden. Het lijkt mij wel goed te zeggen dat in Den Haag en zelfs in Europa nu en dan over dit onderwerp wordt gesproken. De heer HAASKEN: Ik onderstreep de ambitie ten aanzien van de brug over de Eems. Het gaat mij echter wel ver dat ik van de gedeputeerde niet verneem dat hij ambities heeft als het gaat om de weg van Groningen naar Winsum. Over die weg sprak hij eerder in zijn betoog. Wij vroegen wanneer de gedeputeerde verwacht dat hij het lintje kan doorknippen. Het is dan ook merkwaardig dat hij niet aangeeft op welk moment hij verwacht dat te doen. De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): Tijdens de behandeling van het voorstel over de weg Groningen-Winsum is een tijdsbestek genoemd van vijf tot acht jaar. Dat kon de heer Haasken weten. Dat is afhankelijk van de afronding van de MER en van de problemen die wij tegenkomen. Het betreft immers een kwetsbaar gebied. Misschien duurt het toch iets langer dan wij hadden gedacht. De heer Haasken moet dus aan dat tijdsbestek denken. Bovendien moeten wij daarvoor nog gelden vinden. Ik ben daarop niet verder ingegaan, omdat ik aannam dat de heer Haasken daarvan op de hoogte was. Dat stond destijds immers in de stukken. Ik ga in op het milieu en de duurzaamheid. Het verheugt mij van de fractie van D66 te vernemen dat zij de schriftelijke beantwoording van het College voldoende acht. Ik meende dat het goed was op die wijze te werk te gaan, omdat het een betrekkelijk gecompliceerde zaak is. Daarbij komt dat het College een toezegging heeft gedaan ten aanzien van TNO. Het is bekend dat het lastig is het stof daarbij te betrekken. Ik zal de Staten op de hoogte stellen van de mogelijkheden. De Partij voor het Noorden neemt een prachtige stelling in over duurzaamheid. In feite komt het erop neer dat wij die zaken verplicht moeten voorschrijven. Dan hebben wij grote kansen in de Blauwe Stad. Meerstad en andere projecten waaraan wij gezamenlijk beginnen, werden niet genoemd. Het College voelt niets voor het verplicht voorschrijven van al deze zaken. Wel voelt het College ervoor al die plannen op duurzaamheid te toetsen. Daarop is beleid ontwikkeld. Er is sprake van een kader dat aangeeft wie wat beoordeelt en waar dat gebeurt. Op dit moment zijn wij van mening dat dit de juiste invalshoek is ten aanzien van dit aspect. Het gaat ons een slag te ver die duurzaamheid verplicht voor te schrijven en te zeggen of op een bepaalde plaats al dan niet zonnepanelen moeten komen. Er kunnen immers meer aspecten een rol spelen. De plannen op het gebied van duurzaamheid worden dus wel beoordeeld. De heer ZANEN: Wat is de zin van palaveren over duurzaamheid als wij onze mogelijkheden niet concreet benutten? Naar mijn idee ligt hier een kans voor de uitgever van gronden om op dit vlak concrete stappen vooruit te doen. Ik begrijp niet waarom de gedeputeerde dat terzijde schuift. De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): Wat dat betreft hebben wij dat verplichtend karakter niet nodig.
66
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Musschenga
Wij zeggen immers ook tegen de gemeenten wat het uitgangspunt is op grond waarvan wij hun plannen toetsen. Er kan echter sprake zijn van veel factoren op grond waarvan het bij het ene project mogelijk is aan iets invulling te geven en bij het andere niet. Als wij teveel de nadruk leggen op de verplichting, is er absoluut geen sprake meer van flexibiliteit. De heer Zanen mag er wat mij betreft van uitgaan dat hier projecten zijn om dat verder te beoordelen. Aan de hand daarvan kunnen wij aangeven of een en ander al dan niet kan doorgaan. De heer BOERTJENS: Ik vraag mij af wat de lijn van het College is. Gedeputeerde Musschenga verdedigt met verve zijn inzet voor duurzaamheid, terwijl gedeputeerde Calon kort geleden nog meldde dat hij goedkope huizen gaat introduceren met weinig toeters en bellen waarvan de keukens na vijf jaar kunnen worden vervangen. Is dat dan ook duurzaamheid? En onder wiens portefeuille valt dan de weggooikeuken? De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): Dat is een leuke vraag. Officieel valt het duurzaam bouwen onder ‘het ministerie’ van gedeputeerde Calon. Hij stond dat onderdeel echter aan mij af. U moet mij geloven als ik zeg dat wij de reeks van ingediende gemeentelijke plannen beoordelen op de manier die ik zojuist heb geschetst. Ik kan mij niet voorstellen dat er dan keukens in komen die per definitie na vijf jaar verdwijnen. Als gedeputeerde Calon dat heeft gezegd, was dat naar mijn idee enigszins chargerend bedoeld. Als hij dat daadwerkelijk heeft gezegd en hij dat meent, lijkt het mij goed dat wij daarover gezamenlijk van gedachten wisselen. Dat kan niet zo zijn, mijnheer Boertjens! De VOORZITTER: Als er straks fractievergaderingen zijn, is het misschien mogelijk daarover in beraad te gaan. De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): Dit is wel een serieuze opmerking. Wij dienen daarmee zeer zorgvuldig om te gaan. Wij hebben in de begroting niet voor niets een groot aantal projecten opgenomen dat betrekking heeft op duurzaamheid. Dit is een van die projecten en ik wens daarmee op een serieuze manier om te gaan. De heer DE BRUIJNE: Misschien helpt het dit College als ik zeg dat het bouwbesluit toestaat een woning zonder keuken op te leveren. De heer ZANEN: Als het nu de ambitie is in de Blauwe Stad dure woningen te bouwen voor het hoogste segment van de markt, is te verwachten dat - daar waar de provincie veel meer betrokken is als het gaat om het beoordelen van gemeentelijke plannen en zij nu ook zelf aan zet is - men dit soort zaken wel degelijk regelt. De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): Je moet wel weten op welke stoel je zit. Mevrouw Gräper liet een aantal voorstellen de revue passeren op het gebied van ICT. Ik zeg eerlijk dat intern en extern daarbij door elkaar liepen. Een belangrijk punt dat bij mij bleef hangen, is dat de fractie van D66 graag wil dat deze vergaderingen ook door de buitenwacht kunnen worden gehoord. Mevrouw Gräper sprak nog niet over het visuele aspect. Ik weet dat ook het presidium reeds over dat voorstel sprak. Dat brengt echter nogal wat met zich mee. Ten aanzien van de opmerkingen over ICT merk ik op dat wij nog niet zo lang geleden de Beleidsnota ICT hebben vastgesteld. Daarover is een discussie gevoerd. Tevens is gesproken over de inzet van het aantal projecten. Dat hing samen met geld. Uiteindelijk heeft het collegevoorstel het gehaald en het voorstel van mevrouw Gräper maakte daarvan geen onderdeel uit. Dat betekent dat dit wat het College betreft een stap te ver is.
67
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van gedeputeerde Musschenga Antwoord van de Voorzitter
Wij moeten afwachten wat de toekomst biedt. Tijdens de vorige vergadering merkte ik al op dat wij zullen inspringen op mogelijkheden die zich voordoen. Op dit moment gaat dit ons echter iets te ver. Wij zijn druk bezig met allerlei zaken op het gebied van ICT en het is van belang dat onderwerp nog eens goed op de kaart te zetten. Wij hebben afspraken gemaakt over de termijn waarbinnen wij daarover rapporteren. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Van de door mij geraadpleegde deskundigen heb ik begrepen dat voor het uitzenden van geluid geen extra geld nodig is op het moment dat er sprake is van digitale opnamen en als er een goede website is. Dat is er de reden van dat ik de nadruk op geluid heb gelegd. In het voorjaar voerden wij een discussie over de Beleidsnota ICT en de eventuele kosten die daarmee zijn gemoeid. Nu weet ik dat het niet zo ingewikkeld hoeft te zijn als het lijkt. Dat is onder andere te danken aan het feit dat wij een webmaster in huis hebben. Ik begrijp dan ook niet waarom het niet mogelijk is dat te realiseren. De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): De voorzitter zal later in deze vergadering spreken over het presidium. Hij zal dan tevens op dit onderwerp ingaan. Ik ga in op de groene stroom. Wij zouden graag voor een dubbeltje op de eerste rang zitten. Dat kan natuurlijk niet. Op een gegeven moment maken wij afwegingen. Het is mogelijk dat de een het daarmee eens is en de ander niet. Er is dan sprake van een ongelukkige situatie als de partij waarmee je de handtekening hebt geplaatst er om de een of andere reden tussenuit valt. Over de reden daarvan zijn veel vragen gesteld, maar ik zal daarover niet speculeren. Het is echter wel een feit dat dit is gebeurd. Een ander feit is dat wij door deze partij in twee dagen tijds van 10 procent naar 100 procent groene stroom gingen. Dat mag u ook meewegen. Tevens hebben wij een financieel voordeel behaald. Omdat dit debacle zich bij deze firma heeft voorgedaan, moesten wij uiteraard een nieuw contract afsluiten voor de laatste paar maanden. Dat is weer afgesloten bij Essent, omdat dit bedrijf een goed bod deed. Wij gaan na met welk bedrijf wij in 2004 een contract sluiten, zoals ons dat in de aanbesteding betaamt. Wij zijn niet van plan zelf energie op te wekken. Naar mijn idee zijn er uitstekende instellingen waaraan wij dat kunnen overlaten. Het kan dus voorkomen dat wij nu en dan opnieuw een contract moeten sluiten, maar dat is niet anders. Wij werden hiermee geconfronteerd. Maar voor een dubbeltje op de eerste rang…? Vooraf hebben wij goede afwegingen gemaakt. Op dat moment was iedereen laaiend enthousiast, want dat scheelde 52.000 euro. Iedereen vond dat fantastisch, maar het pakt wel eens anders uit. Ik herhaal dat wij op dit moment geen voorstander zijn van het zelf opwekken van energie. De heer BOUMANS: Ik heb over dit onderwerp schriftelijke vragen gesteld. De gedeputeerde geeft nu een eerste indruk van de antwoorden die wij kunnen verwachten. Ik wacht de beantwoording met spanning af, maar ik kan mij voorstellen dat de overwegingen van het College breder zijn geweest dan de middelen. Dat zal wel uit de beantwoording van mijn vragen blijken. De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): Het lijkt mij terecht dat u die antwoorden afwacht. Ik ben op dit onderwerp ingegaan, omdat daarover andere vragen werden gesteld. Het kan niet zo zijn dat ik daarover helemaal niets zeg. De VOORZITTER: Ik zal antwoorden op een aantal openstaande vragen. De heer Moorlag vroeg naar het overleg op 2 oktober a.s. tussen het SNN en het kabinet en wat de inzet daar is. De Staten weten dat de afgelopen tijd in het kader van Kompas voor het Noorden een midterm review heeft plaatsgevonden. Een extern bureau heeft een evaluatie gehouden. De afgelopen tijd hebben daarover nogal wat besprekingen plaatsgevonden.
68
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van de Voorzitter
Enerzijds leidde dat tot de conclusie dat de aannames bij Kompas voor het Noorden in de praktijk zullen uitkomen. De eerste fase betreft 4.500 arbeidsplaatsen. Dat is steeds de vertaling van het Kompas, en er is natuurlijk de saldobenadering. Daarnaast blijkt uit die midterm review dat wij er inderdaad uit komen binnen de bandbreedte die destijds was voorzien. Wij mogen dus verwachten dat de eerste periode Kompas voor het Noorden ongeveer 14.500 arbeidsplaatsen oplevert. De bespreking op 2 oktober a.s. gaat over die midterm review en de wijze waarop het SNN daarop reageert. Inmiddels heeft het Dagelijks Bestuur aan het Algemeen Bestuur de nota “Kompas op koers” aangeboden met de ondertitel “Kompas voor het Noorden geijkt”. Uit mijn hoofd gezegd, wordt die op 9 september a.s. in het Algemeen Bestuur besproken. In die nota is op de verschillende onderdelen de inzet van het SNN in die bespreking beschreven. Dat houdt ook in dat - ervan uitgaande dat de normale politieke levensduur van dit kabinet aan de orde is - het kabinet onze gesprekspartner wordt als het om de vraag gaat wat er moet gebeuren in de fase van 2006 tot 2010. Dat is overigens reeds tijdens de presentatie opgemerkt. Dat is nodig, want de Landmanafspraken in 1998 hadden inhoudelijk betrekking op de periode tot 2010. Destijds is echter een knip gemaakt in de financiering, 2006, omdat dit is gekoppeld aan de Europese structuurfondsen. Met dit kabinet moeten dus zowel over de nationale invulling voor 2006 tot 2010 gesprekken plaatsvinden als over het Europese deel daarvan. Die combinatie van maatregelen bijsturen in de huidige situatie, gegeven de midterm review en de conjuncturele situatie - en de opmaat naar de komende bespreking is dan bepalend. Op 9 september a.s. vindt die bespreking plaats. Uit mijn hoofd gezegd, staat dat op 19 november ter bespreking op de agenda. Dan komen namelijk de drie complete Staten van Groningen, Drenthe en Fryslân bijeen. Dan moet die nota namelijk worden vastgesteld. Deze nota loopt immers veel langer dan de bespreking met het kabinet. Wij waren op zoek naar een geschikte zaal om de bespreking met de drie Staten op goede wijze en in een handzame samenstelling te laten verlopen. Ik kan u alvast zeggen dat het Martini Plaza wordt. Ook wettelijk gezien moet de vergadering - zelfs bij de gemeenschappelijke regeling - worden opgesplitst in drie vergaderingen van de drie individuele Staten, nadat wij een en ander als 155 of 160 Statenleden hebben vastgesteld. Dat moet gebeuren, omdat alleen individuele Staten een besluit kunnen nemen. Daarvoor moet nog worden opgehelderd of het voor de Drentse en Friese Statenleden mogelijk is buiten hun provincie te vergaderen, want dat blijkt niet duidelijk uit de wet. Dat is de procesgang op dat punt. Gevraagd is of wij ervoor zorgen dat de Staten na 2 oktober a.s. zo snel mogelijk worden geïnformeerd, opdat zij een en ander kunnen betrekken bij de afronding van de bespreking. Ik zeg toe dat ik er alles aan zal doen om ervoor te zorgen dat tijdig een steekwoordenverslag voor de Statenleden beschikbaar is. De heer BOERTJENS: Ik doe een suggestie. Misschien is het mogelijk om Martini Plaza tijdelijk tot Fries gebied te verklaren. De VOORZITTER: Mij lijkt dat wij dat op die manier bij elkaar kunnen brengen. De heer MOORLAG: Gelet op de bijeenkomst op 19 november, ga ik ervan uit dat het overleg met het kabinet een eerste toetsend gesprek zal zijn. Is dat een terechte veronderstelling? De VOORZITTER: Die veronderstelling is op zichzelf juist. Dat is het overleg dat jaarlijks plaatsvindt tussen het kabinet en Noord-Nederland. Dit onderwerp staat voor dat overleg op de agenda. Wij geven daar de reactie, zoals die door het DB wordt opgesteld en waarover wij advies krijgen van het Algemeen Bestuur waarin de Staten ook nadrukkelijk zijn vertegenwoordigd. U zult begrijpen dat wij niet anders kunnen. Het gaat echter over veel meer dan alleen het overleg met het kabinet.
69
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van de Voorzitter
Het gaat natuurlijk ook over de praktische toepassing en de effectiviteit in het gebied zelf. Anders zou de nota immers ver tekort schieten. Maar op een aantal plaatsen is sprake van openstaande rekeningen. Zojuist werd een discussie gevoerd over de Veenkoloniën. Het niet over de brug komen en het niet nakomen van de afspraken maakt vanzelfsprekend onderdeel uit van dit rapport. Degenen die dat hebben gelezen, vonden dat ook terug. Zij weten dat wij tegen het kabinet hebben gezegd dat wij daarover op 2 oktober met het kabinet willen spreken. Het gaat echter ook om de vraag wat wij zelf moeten doen. Het gebeurt in dezelfde trant als de vorige maal. Het gaat niet alleen om wat wij vragen, maar ook om wat Noord-Nederland daaraan zelf zou kunnen doen. Naar mijn idee kan dat een zinvol debat opleveren. De heer MAARSINGH: U noemde 19 november a.s. als datum. Heb ik geslapen? Is iedereen daarvan op de hoogte? De VOORZITTER: Ik heb dat zojuist even geduid. Ik heb mijn handtekening onder de brief gezet waarin dat is vermeld en ik weet dat die onderweg is naar de huisadressen van alle Statenleden in Groningen, Drenthe en Fryslân. De heer JAGER: Ik ga in op het inhoudelijke punt. U gaf aan dat het SNN rechtstreeks in contact treedt met het kabinet, ook over de periode na 2006. Gedeputeerde Gerritsen gaf zojuist ook aan dat na 2006 een onzekere periode aanbreekt. Dat is onder andere het geval vanwege de herziening van de structuurfondsen en het financiële beleid vanuit Brussel. Moet ik hieruit afleiden dat vanuit het SNN slechts via Den Haag contact wordt onderhouden met Brussel, of dat het samenwerkingsverband rechtstreeks contact legt met de desbetreffende verantwoordelijke in Brussel om met hem van gedachten te wisselen over de vraag in hoeverre Nederland na 2006 een beroep mag, kan en moet doen op bepaalde vormen van financiering? Dat gebeurt op dit moment namelijk ook in andere lidstaten van de Europese Unie. Met andere woorden; zet het SNN zijn lobbyisten rechtstreeks in, of verlopen die contacten via Den Haag? Dat is immers de formele weg. De VOORZITTER: Alle routes worden bewandeld. Er is ditmaal wel een verschil met de vorige maal, toen de rijksoverheid geheel haar eigen weg ging. Nu is ervoor gekozen zeer intensief overleg te voeren tussen de provincies, de gemeenten en de rijksoverheid. Dat leidt niet altijd tot gemeenschappelijke standpunten, maar het is nu en dan ook verstandig gemeenschappelijk op te treden. Het is immers bekend dat in Brussel een discussie gaande is over de toekomst van het regionaal beleid en dat er nog onzekerheid bestaat over datgene waarmee de commissie komt. Het is bekend wat eurocommissaris Barnier voor ogen heeft, maar tevens dat in de boezem van de commissie een discussie wordt gevoerd over de vraag of het zinvol is daarmee verder te gaan enz. Wij hebben daar een groot belang. Wij hebben ook tegen het IPO gezegd dat het fantastisch is als wij gezamenlijk kunnen optreden, maar dat er een moment kan komen waarop wij gegeven de historie als SNN andere belangen hebben dan de andere provincies. Wat dat betreft moeten wij eerlijk zijn. Het antwoord is dus ja. Over de elektriciteitsvoorziening is een aantal opmerkingen gemaakt. Ik spreek alleen over de distributie en ik ga in op de vragen over de werkwijze. De afgelopen tijd is daarover veel gezegd. Tot voor de herziening van de Elektriciteitswet was er sprake van noodwetgeving. In het geval dat er schaarste optrad, was de minister van Economische Zaken verantwoordelijk voor de distributie van de elektriciteitvoorziening. Die wetgeving gaat terug tot de Koude Oorlog. Wij hebben dan ook economische commissarissen. Dat zijn de secretarissen van de Kamer van Koophandel. Zij veranderen dan opeens in economisch commissarissen en dan komt er een toedelingsplan. Uit de nieuwe wet wordt niet duidelijk wat de rol van het Ministerie van Economische Zaken is.
70
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van de Voorzitter
Er lijkt in artikel 31 aan de gezamenlijke netbeheerders een opdracht te zijn verleend om een plan van aanpak te maken voor het geval er storingen zijn en er compensatie moet plaatsvinden. De afgelopen tijd was dit aan de orde en toen is in Groningen het crisismanagement geactiveerd. Er heeft veel overleg plaatsgevonden en opeens bleek dat die vraag door de overgang naar het nieuwe stelsel slecht is beantwoord. Misschien moet ik zeggen dat die vraag niet is beantwoord. Daarnaast deden allerlei verhalen de ronde. Wij hebben ook de eigenaardigheid meegemaakt dat de provincies, evenals burgemeesters, ongeacht hun bevoegdheden niet over informatie konden beschikken. De ervaringen van de afgelopen tijd hebben ertoe geleid dat de voorzitter van het crisismanagement Groningen - alle gemeenten bij elkaar stelden zich de vraag wat er dan gebeurt - deze vraag bij het kabinet heeft gedeponeerd. Hij heeft daarbij aangegeven dat dit volstrekt onaanvaardbaar is en dat wij niet weten op welke wijze wij in een dergelijke situatie moeten handelen. Het is nog sterker. Burgemeesters, die op dat moment toch verantwoordelijk zijn, vergaande bevoegdheden hebben en moeten bepalen wat er moet gebeuren, kunnen zodoende niet beschikken over de elementaire informatie daarover. Wij hebben deze zaken op dat moment kenbaar gemaakt. Ik weet dat er nu diverse publicaties verschijnen. Ik heb zelfs begrepen dat de heer Zanen vanochtend dacht dat zelfs politici die opvatting hadden, maar het rapport in de Volkskrant is natuurlijk gewoon een onderzoeksrapport. Daarin is op basis van kengetallen uitgerekend dat het beter is in Amsterdam elektriciteit in de lucht te houden dan in de Maasvlakte. Ik vermoed dat de heer Zanen alleen de andere zinnen heeft gelezen. Dat rapport heeft verder echter geen status. De vraag is namelijk op welke wijze wordt gekoppeld en ontkoppeld. Niemand kan daarop antwoord geven. Mensen hebben glimpen opgevangen en die komen in de publiciteit. Het is van belang dat er een follow-up komt. Die vraag hebben wij nu op tafel gelegd. Op het moment dat wij daarover iets meer duidelijkheid hebben, zullen wij ervoor zorgen dat die informatie wordt verstrekt. Wellicht kunnen wij vervolgens een zinvolle discussie voeren over de verwachtingen en de kaders. Dat was de suggestie van de heer Hollenga. De heer Hollenga maakte een tweetal opmerkingen over criminaliteit, in de eerste plaats over het platform. Hij is van mening dat dit een positieve ontwikkeling is. Hij voegde daaraan echter wel toe dat het niet goed is dat er aandacht is als er centen zijn. Dat is een misvatting bij het platform als het om de bedrijventerreinen gaat. Uit de praktijk blijkt dat bedrijventerreinen veel capaciteit van de politie en de recherche opeisen. De constatering is dat deze terreinen criminaliteit aantrekken en dat, als bedrijven meer individueel en gezamenlijk zouden investeren, het daar aanzienlijk veiliger werd. Dan zouden die terreinen veel minder capaciteit van de politie en de recherche opeisen. Je ziet dat iedereen naar zijn eigen tuintje kijkt. Als men over een volledig terrein beschikt en gezamenlijk activiteiten ontplooit, is het mogelijk de bewaking beter te regelen. Daarnaast is het dan mogelijk uitgebreider stil te staan bij het hang- en sluitwerk. Daarmee zou een verschuiving kunnen plaatsvinden. Het is dus niet juist dat men het geld heeft en dat men daardoor de capaciteit van de politie naar zich toetrekt. Het tegendeel is het geval. Het wordt daar als het ware deels uitgehaald. Bedrijven worden daarop zelf aangesproken, evenals gemeenten. Daarbij komt dat het nodig is te investeren om dat te doen. Dat gebeurt op dit moment in heel Nederland en daardoor komt er bij de politie en de recherche meer capaciteit beschikbaar. De heer Hollenga heeft de aandacht gevestigd op datgene wat in Grootegast gebeurt. Daar is inderdaad sprake van een cumulatie, zelfs over jaren. Dat gebeurde al eerder. Uit de stukken blijkt dat er sprake is van een herhaling van zetten. Een groep kan inderdaad heel veel overlast bezorgen. Het betrof in dit geval een vorm van overlast die niet alleen hinder voor de omgeving tot gevolg had, maar die bijvoorbeeld ook een enorme impact had op het personeel van de betreffende supermarkt. Naar mijn idee heeft het gemeentebestuur in dit geval breed gereageerd door met jeugd- en jongerenwerk een plan van aanpak te maken, aandacht te besteden aan de breedte van de voorzieningen en in het kader van de openbare orde bijvoorbeeld een noodverordening op te stellen waardoor het verzamelen op die plaats tot het einde behoorde. Als wordt gezegd dat het vreselijk is dat wij daaraan zoveel moeten doen en dat ouders zich voor niets meer verantwoordelijk voelen, lijkt mij dat een hartenkreet die hier breed kan worden gedragen.
71
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van de Voorzitter
De vraag is wat wij daaraan kunnen doen. Wij hebben daarover ook met de burgemeester gesproken, want soms is het mogelijk ondersteuning te bieden. U herinnert zich dat wij in het kader van de totaalaanpak in Pekela op een bepaald moment hebben gezegd dat wij best ondersteuning wilden bieden om tot een oplossing te komen. Naar mijn idee is en blijft er voor ons wat dat betreft een rol weggelegd. Die ligt op dit moment niet voor de hand. Ik heb in Grootegast gevraagd of dat acuut aan de orde is, maar wij hebben ons natuurlijk altijd de vrijheid gelaten dat te doen en wij spreken breder met burgemeesters en gemeentebesturen over wat wij op dat punt eventueel kunnen doen. Het is niet juist dat de keuze voor het meedoen aan het platform betekent dat dit voorbij is. Als dat het geval was, zouden wij de verkeerde keuze maken. Het is dus een kwestie van voortdurend zoeken hoe wij dat het best zouden kunnen doen. Ik kom bij het punt van de asielzoekers, in aanvulling op datgene wat gedeputeerde Mulder daarover heeft gezegd. Ik reageer in de eerste plaats op de interruptie van de heer Jaspers. Wij hebben heel vroeg in Groningen met alle partijen - gemeenten en provincie - om de tafel gezeten en geconstateerd dat datgene wat met de Vreemdelingenwet is gebeurd, vreemd is. Er zijn drie groepen die legaal in Nederland zijn, maar geen recht hebben op opvang. Dat zijn in de eerste plaats de mensen van de tweede aanvraag. Zij zijn wel legaal in Nederland, maar zij hebben geen dak boven het hoofd. In de tweede plaats betreft het personen die in de 28-dagentermijn zitten. Als dat buiten hun schuld is, kunnen zij mogelijkerwijs legaal blijven. Zij hebben echter geen recht op opvang. Dat probleem is inmiddels opgelost. Daarvoor is tussentijds een oplossing gekomen. De derde groep waren de Dublin-clemanten. Zij waren wel legaal in Nederland in afwachting van de procedure, maar zij hadden geen recht op opvang. Dat wat destijds in Groningen en later met de VNG en het IPO is geformuleerd, is niet mogelijk. Als het de verantwoordelijkheid van de wetgever is uit te maken op welke wijze wij het asielbeleid uitvoeren, moeten en kunnen wij dat slechts respecteren. Het is mogelijk dat wij daarover een andere opvatting hebben, maar dat is een taakverdeling. De vraag is echter hoe wij in vredesnaam uit de voeten moeten met een beleid dat inhoudt dat mensen die legaal in Nederland zijn geen recht hebben op opvang. Dan organiseert men het probleem. Het Heijmanshuis en al die andere opvangplaatsen hanteren deze criteria ook. Het is dus nooit de intentie geweest personen op te vangen die illegaal in Nederland verblijven. Dan ontstaat er immers een groot probleem. Als de Statenleden dat probleem nog niet hebben, krijgt de voorzitter daar wel mee te maken. Als de gemeenteraden dat probleem niet zouden hebben, zou de burgemeester daarmee worden geconfronteerd. Hij zou bijna ogenblikkelijk een derde besluit voor vernietiging moeten voordragen, omdat anders in strijd met de wet werd gehandeld. Destijds heb ik alle boekwerken over burgerlijke en bestuurlijke ongehoorzaamheid – het laatste werd later daaraan gekoppeld - met belangstelling gelezen. De inhoud daarvan ken ik dus nog. Toch moeten wij op dat punt een beetje voorzichtig zijn. Op de vraag of dat nieuw is, antwoord ik dus ontkennend. Het is overigens wel een grote groep en ik ben het met u eens dat dit soms een rol speelt bij groepen die op het grensvlak terechtkomen. Dat geldt zeker in het geval van die 28-dagentermijn. Wij hebben die periode juist doorgetrokken, omdat het kabinet destijds niet wilde discussiëren over de vraag wat moest worden gedaan met een persoon die bereid is mee te werken aan uitzetting en waarbij men ervan overtuigd is dat de ambassade van het betrokken land alles in het werk stelt om niet mee te werken. De vraag was of dat op de nek van het individu moet worden gelegd. Die vraag is altijd met nee beantwoord. Nu heeft het kabinet daarvoor overigens wel een oplossing. De heer VAN ZUIJLEN: De illegalen zijn er. Ik begrijp dat u zegt dat u als voorzitter van deze vergadering in de problemen zou komen als de Staten besloten daarvoor maatregelen te nemen in de vorm van het bieden van opvang. Het probleem bestaat echter wel. Leven er binnen het College ideeën over de wijze waarop wij met illegalen moeten omgaan?
72
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van de Voorzitter
Alleen al uit het oogpunt van de openbare orde en veiligheid zou het goed zijn een dergelijk beleid te voeren. Die mensen gaan immers bedelen of zij proberen het hoofd op andere manieren boven water te houden. De VOORZITTER: In de commissie heb ik daarover gezegd dat ik namens de gemeente en de provincie tot de delegatie behoor die daarover diverse malen met het kabinet spreekt. Dat heb ik gedaan en ik heb dit probleem op tafel gelegd. In het overleg met het kabinet heb ik wel eens gezegd dat ik mij kan voorstellen dat een burgemeester met zijn verantwoordelijkheid zegt dat hij begrijpt hoe de wet wordt uitgevoerd, maar dat dit wel eens tot gevolg heeft dat hij personen - al dan niet met kinderen - langs de weg aantreft en dat hij het dan als zijn algemenere taak beschouwt voor opvang zorg te dragen. Ik weet dat dit in Groningen en op andere plaatsen daadwerkelijk gebeurt. Daarvoor bestaat geen regeling en ik weet ook niet hoe die moet worden gemaakt. Het is echter een feit dat dergelijke afwegingen soms aan de orde zijn. Op het moment dat u echter probeert een en ander dicht te timmeren, zult u zien dat de discussie tussen Den Haag en de lagere overheden zich herhaalt. Dan wordt gezegd dat u de uitvoering verhindert van de wetgeving zoals men die wilde maken. Het niet bediscussiëren van dit onderwerp leidt tot oplossingen. Dat klinkt ietwat vreemd, maar misschien moeten wij dat juist in het kader van dat grensvlak tegen elkaar zeggen. Met betrekking tot de krimpmaatregelen heeft de heer Jaspers gelijk. Ook anderen vroegen of ik nu nog steeds van de partij ben. Wij hebben de Staten eerder gemeld dat wij een overleg hebben georganiseerd tussen het COA en alle Groningse gemeenten met als doel te inventariseren wat de krimpoperatie - het sluiten - betekent en waaraan men wel en geen aandacht besteedt. Vervolgens hebben wij een brief aan het kabinet gestuurd met de mededeling dat het een aantal zaken bij het COA laat liggen waarop het niet kan ingaan. Ik noem een voorbeeld. Er zijn schoolvoorzieningen getroffen. Er zijn gebouwen, leerkrachten enz. geregeld. Daarmee heeft het COA niets te maken. De vraag is gesteld of de minister bereid is de gedachten te laten gaan over het oplossen van het probleem. Wij hebben voorgesteld een soort gremium in het leven te roepen, waarvan alle ministeries onderdeel uitmaken, voor het beantwoorden van vragen. Ik kreeg wederom het volgende antwoord: “Wij erkennen het probleem, maar elk ministerie is individueel verantwoordelijk en daar moeten de zaken op tafel worden gelegd.” Dit antwoord heb ik ook aan de Staten gestuurd. Wij gaan dus wederom met het COA en de gemeenten om de tafel. Wij gaan na wat de contacten hebben opgeleverd. Tegen de gemeenten hebben wij gezegd dat wij partij zullen zijn en dat wij ook namens hen zullen opereren als het gaat om het oplossen van deze problematiek. Wij waren immers ook partij toen de asielzoekers naar Nederland moesten komen. Toen hebben wij de gemeenten ook onder druk gezet. Gedeputeerde Mulder wees op de voortgangsrapportage. Daarin proberen wij daarop in te gaan. Er moet dus vervolgoverleg plaatsvinden. De bedoeling daarvan is niet zozeer na te gaan of dat platform, dat wordt afgewezen, er toch kan komen. De bedoeling is dat de individuele problemen ons worden aangeleverd. Wij bundelen die en wij gaan na of wij tot een oplossing kunnen komen. Als dat niet lukt, moeten wij wederom een dergelijk overleg voeren. Gevraagd is of dat leidt tot een overleg op 2 oktober a.s. Mijn advies is dat vooral niet te doen en het overleg in de huidige vorm te handhaven. Dat overleg is namelijk effectief. De gemeenten en provincies trekken gemeenschappelijk op en het Rijk heeft inmiddels in de gaten dat wij niet alleen een blokkerende partij zijn, maar dat het in dit kader misschien goed is afspraken te maken en dat wij die weg - die er ook is - blijven vervolgen. Mevrouw Bos heeft gezegd dat wij nog moeten leren wat het dualisme inhoudt. De Staten hebben in de stukken een paar zinnen aangetroffen die misschien niet geheel in overeenstemming met de nieuwe gewoonten zijn geformuleerd. Dat erken ik. Wij leren echter ook. Ik maak nu een tweetal opmerkingen als voorzitter van het presidium. Mevrouw Gräper heeft moties ingediend die zo meteen enige aardigheid in de discussie brengen.
73
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Antwoord van de Voorzitter Repliek van PvdA-fractie
Zij houden namelijk niet een opdracht voor het College in, maar voor de griffie. Wij hebben destijds besloten een griffie van een beperkte samenstelling in te richten. Wij hebben geprobeerd een aantal zaken te regelen. Ik weet daarom op dit moment niet zeker of dit de taak van de griffie is. Als het nodig is een open dag te organiseren - aanstaande zaterdag is hier overigens open huis, omdat het Nationale Monumentendag is - is het natuurlijk niet zozeer de griffie, maar dan gaat het over het geheel. Ik ben van mening dat wij nader moeten discussiëren over het idee. Ook wij hebben de vorige maal namelijk gemerkt dat de ervaringen positief waren. Veel medewerkers reageerden eveneens enthousiast. Wij moeten het dan immers ook koppelen aan andere zaken. Wij zouden daarmee kunnen doorgaan. Naar aanleiding van het betoog van de heer Musschenga heb ik gezegd dat daarover niet alleen in het algemeen wordt gesproken, maar dat naar aanleiding van de vraag wat al dan niet kan, informatie is opgevraagd die straks in het presidium aan de orde zal komen. Dat dunkt mij ook. Wij hebben gezamenlijk afgesproken dat het presidium zaken bespreekt die betrekking hebben op de faciliteiten van de Staten. Het presidium zal vervolgens voorstellen aan de Staten voorleggen. Daar zit ook de interactie tussen datgene wat in de nota staat en de vertaling in de andere richting. Graag kijk ik met de indienster naar de formulering op dat punt. De heer Zanen diende een amendement in met betrekking tot de verhoudingen tussen de fracties en de vergoedingen die beschikbaar zijn voor de ondersteuning. Het lijkt mij gewenst daarop tijdens de behandeling van alle fracties een reactie te krijgen. Zodoende weten wij op welke wijze wij met die discussie verder moeten gaan. Het is niet mogelijk dat eerst in het presidium te bespreken, dan in de Staten en vervolgens elders. Naar mijn idee hebben de Staten er behoefte aan daarover duidelijkheid te verkrijgen. De vergadering wordt van 16.20 tot 17.00 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Ik heb inmiddels bericht ontvangen dat Harm Roelfsema vorige week vrijdag is overleden. Hij was lange tijd burgemeester van Hoogezand-Sappemeer. In 1958 is hij toegetreden tot het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen. In 1965 werd hij burgemeester van Schiedam. Dat bleef hij tot aan zijn pensioen. Dit bericht heeft mij niet eerder officieel bereikt. Ik zal namens het provinciaal bestuur - namens ons allen - deelneming overbrengen. Wij zijn nu toe aan de tweede termijn. Ik geef het woord aan de heer Moorlag. De heer MOORLAG: Voorzitter! Ik ga in eerste instantie in op de kernpunten van de fractie van de PvdA: water, werk, welzijn en wonen. Ik ga eerst in op het elektriciteitsvraagstuk. Het beeld dat hier is geschetst, stemt namelijk bepaald niet vrolijk en het is wel een zaak waarover mijn fractie zich veel zorgen maakt. Die zorg proefde zij ook bij het College. Wij stellen het zeer op prijs als wij de risico’s kennen van het plotseling afschakelen. In het verleden voerden wij hier discussies over de waterbergingsgebieden. Wij stelden ons daarbij de vraag hoe het is geregeld als er schade ontstaat. Wij kunnen ons echter ook voorstellen dat er schade ontstaat bij het afschakelen van stroom. Dat is iets wat bij de burger veel onrust veroorzaakt en dat is dan ook een punt dat snel moet worden opgehelderd. Ik heb bij het College geproefd dat het streven erop is gericht die opheldering snel te geven. Wij hopen dan ook op korte termijn de nodige informatie te ontvangen. Ik ga in op het water en de reactie van gedeputeerde Bleker. Naar het oordeel van mijn fractie was die reactie ietwat te waterig. Wij vragen ons werkelijk af of de risico’s in dit huis goed in beeld zijn gebracht. Tevens stellen wij ons de vraag of de toezichthoudende rol die de provincie moet vervullen, op goede wijze wordt ingevuld. Ik ben het nog niet zelf nagegaan, maar in één van de begrotingen schijnt te staan dat geen geld is gereserveerd voor de toezichthoudende taak.
74
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van de PvdA-fractie
Als dat juist is, roept dat het beeld op dat van die toezichthoudende taak niet veel terechtkomt. Collega Köller uit de fractie merkte op dat de waterschappen de dijken vanaf 300 meter hoogte met een helikopter controleren. Bij ons rijst de vraag of de provincie dat overdoet met een F16 op ongeveer 10 kilometer hoogte. De kern van het probleem is dat de burger op de hoogte is van het bestaan van een aantal risico’s. Niemand had echter gedacht dat droogte de risico’s in zich zou herbergen die zich de afgelopen tijd hebben gemanifesteerd. Dat roept bij de burgers toch een gevoel van onzekerheid en onrust op. Wij spreken al snel van een ramp, terwijl er doorgaans slechts sprake is van overlast, maar die veroorzaakt in de maatschappij zeer veel commotie. Wij zijn van mening dat het van belang is die risico’s snel in kaart te brengen. Ik vraag de gedeputeerde daarom of hij in staat is bij de waterschappen op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen over de door mij in de eerste termijn geformuleerde risico’s. Tevens vraag ik hem of hij in staat is op korte termijn gedegen informatie aan de Staten te sturen. Graag verneem ik ook van hem of hij in staat is zo snel mogelijk, bij voorkeur in een notitie, aan te geven hoe die toezichthoudende taak van de provincie de afgelopen jaren precies is ingevuld en wat de visie is van het College op die taak in relatie tot de problemen die zich in de afgelopen periode hebben voorgedaan. Is er een noodzaak tot bijstelling van die toezichthoudende taak? Is het noodzakelijk die te intensiveren? Ik kom op de verordeningen inzake de waterschappen. Goedkeuring van verordeningen is een taak van PS. Ik heb begrepen dat de afgelopen jaren in veel gevallen een tamelijk marginale toetsing door de Staten is gedaan. Mijn fractie is van mening dat in de toekomst in de Staten een aantal noodzakelijke veranderingen in de verordeningen volledig en op inhoud moet worden getoetst. Wij zijn dus geen voorstander van een marginale toetsing. Er staan immers grote belangen op het spel. Het kan niet zo zijn dat waterschappen aan inkomenspolitiek gaan doen. Als wij spreken over de omslag, doelen wij in feite op de lokale lasten. De heer BLEKER (gedeputeerde): Ik ben van mening dat wij de Staten uit vorige perioden wel recht moeten doen. Als er al een onderwerp is geweest dat zeer indringend op de politieke agenda van de Staten heeft gestaan, is het wel de kwestie van de lastenverdeling waar het gaat om inkomsten voor het waterschap. Dat leidde in een bepaalde periode zelfs tot zeer nauwkeurige besluiten van PS. Dat is echter niet elk jaar aan de orde. Een wettelijk voorschrift is dat die zaak om de vijf jaar opnieuw moet worden besloten. Ik meen dat dit vóór 1 januari 2005 weer moet gebeuren. Laten wij nu niet de suggestie wekken dat wij hier voor het eerst tot het besef komen dat wij daarover indringend moeten spreken. De heer MOORLAG: Ik stel vast dat wij op dit punt op één lijn zitten en dat blijkbaar ook het College van GS van oordeel is dat de Staten volledig de ruimte moeten krijgen voor die volledige en inhoudelijke toetsing. Het lijkt mij goed dit facet bij de waterschappen onder de aandacht te brengen. Het gaat er in de kern om dat mijn fractie van mening is dat een aantal vraagstukken dat op dit moment op het bordje van de waterschappen ligt, steeds meer een integraal karakter krijgt. Toch vragen die vraagstukken ook een integrale afweging en die krijgen ook een democratische legitimering in de besluitvorming. Wij constateren dat dit bij de waterschappen op dit moment onvoldoende het geval is. Formeel vinden er bij de waterschappen democratische verkiezingen plaats, maar wij weten allemaal wat de opkomstcijfers van die verkiezingen zijn. Tevens zijn wij ervan op de hoogte dat er sprake is van een personenstelsel en niet van een lijstenstelsel. Het is naar onze mening van belang dat er sprake is van voldoende democratische legitimering bij de waterschappen, of dat een aantal besluiten wat meer door een gremium moet worden genomen waarvoor geldt dat het beter is gesteld met de democratische legitimering. Dat zou de provincie kunnen zijn. In dit stadium gaat het er niet om of de provincie uitvoerende taken van de waterschappen moet overnemen. De PvdA heeft daarover echter wel opvattingen.
75
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van de PvdA-fractie
Iedereen die zijn verkiezingsprogramma heeft gelezen, kent die. Het gaat nu dus met name om de democratische legitimering van zaken die een integrale afweging vragen. De heer LUITJENS: Ik krijg toch de indruk dat de heer Moorlag een aantal onderwerpen van de agenda van de waterschappen wil schrappen en dat bij Provinciale Staten wil onderbrengen. Op die wijze interpreteer ik dat. De heer MOORLAG: In de gegeven situatie is dat het geval. Het is natuurlijk ook mogelijk het probleem op een andere manier op te lossen, namelijk door het democratisch gehalte van de waterschappen te verbeteren. Als daarvoor goede initiatieven zijn, kan dat wellicht leiden tot bijstelling van ons standpunt. In de gegeven situatie zijn wij echter van mening dat voor de besluitvorming door waterschappen het zwaartepunt wat meer mag verschuiven naar de integrale vorm van bestuur op provinciaal niveau. Wij hebben natuurlijk te maken met het probleem dat de waterschappen de provinciegrenzen overschrijden. Dat is echter een van de vraagstukken waarop een antwoord te vinden is. Daarover heeft de heer Zanen uitstekende ideeën. De heer ZANEN: Dank u! De heer BLEKER (gedeputeerde): Om misverstanden te voorkomen merk ik op dat wij ons wel houden aan de wettelijke verdeling van verantwoordelijkheden. Voor de verdeling van de lasten geldt dat de verordening dienaangaande wordt vastgesteld door de algemeen besturen van de waterschappen. Het College van GS heeft de verantwoordelijkheid voor de beoordeling en de goedkeuring daarvan. Als het gaat om nieuwe uitgangspunten voor die verordening, worden die in een reglement neergelegd. Dat reglement wordt op grond van de wet door PS vastgesteld. Wij zijn van plan het ook in dit geval op die wijze te doen. Wij zijn dus niet van plan meer taken bij de waterschappen weg te halen, want wij hebben op dat gebied al veel verantwoordelijkheden. De heer MOORLAG: In de eerste termijn was de vraag van mijn fractie of de Staten vooraf worden geïnformeerd over iedere wijziging van de verordeningen van de waterschappen en of zij dan ook de gelegenheid krijgen zich daarover een oordeel te vormen en kaders te stellen voor het College als daartoe aanleiding is. Naar mijn idee past dat in het duale systeem. Dat komt bovendien tegemoet aan onze wens om toch wat meer greep te krijgen op de besluitvorming van de waterschappen. De vraag die wij in de eerste termijn stelden, blijft overeind. De heer BLEKER (gedeputeerde): Ik herhaal dat de wet erin voorziet dat de Staten die kaders aangeven doordat zij het reglement met uitgangspunten voor de verordening inzake de lastenverdeling vaststellen. Daarvoor was het dualisme niet nodig. Dat is al in de wet opgenomen en dat doen wij al op die manier. De heer MOORLAG: Om te voorkomen dat het schuurtje heel ver van het huisje komt te staan, kom ik terug op mijn vraag aan het College. Als er een verzoek is van een waterschap om te komen tot een aanpassing van een verordening waarvoor de goedkeuring van het College van GS nodig is, is het dan bereid dat vooraf aan de Staten voor te leggen en geeft het de Staten dan de gelegenheid dat te beoordelen en zonodig kaders te stellen? De heer BLEKER (gedeputeerde): Het lijkt mij volstrekt duidelijk en wij kunnen dat in dit geval ook voorzien. Wij moeten er rekening mee houden dat er voorstellen komen voor wijziging van de verordening.
76
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van de PvdA-fractie
Die wijzigingen zullen ook gevolgen hebben voor de uitgangspunten die in die reglementen worden neergelegd. Dat houdt in dat wij de Staten tijdig zullen inschakelen. Anders gaan wij mogelijkerwijs over tot goedkeuring en dan blijkt naderhand dat die niet wordt gedragen door gewijzigde reglementen. De heer MOORLAG: Akkoord. Als dat nodig is, zullen wij in de commissie over het onderwerp water spreken. Naar mijn idee is het niet aan de plenaire vergadering de discussie tot in detail te voeren. In de commissie is daarvoor nog alle ruimte. De heer DE BRUIJNE: Misschien is het goed een opmerking te maken ter aller geruststelling. Ik heb het idee dat de formulering die nu wordt gehanteerd volstrekt conform de taakverdeling tussen de bestuurslagen is. Het gaat er natuurlijk vooral om dat er een andere lastenverdeling op komst is. De gedeputeerde heeft daarover vanmiddag gesproken. Het gaat er op dit concrete punt primair om dat de Staten worden gehoord, voordat het College van GS een standpunt inneemt over die verschuivende lastenverdeling. Dat is de meest concrete vraag en de gedeputeerde kan daarop met ja of nee antwoorden. Daar zit niets tussen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat is in de procedure voorzien. De heer DE BRUIJNE: Het antwoord is dus ja? De heer BLEKER (gedeputeerde): Ja, dat is in de procedure voorzien. De heer MOORLAG: Ik ga in op het thema werk. In de eerste termijn heb ik onze zorg uitgesproken over de bundeling van krachten. Wij constateren dat overal initiatieven worden ontplooid. In het veld is een initiatief ontplooid en dat wordt nu in de motie van de fractie van de SP ondersteund. Daarover vraagt die fractie een oordeel van de Staten. Wij constateren dat regie ontbreekt. Overal worden initiatieven ontplooid en het is naar het oordeel van mijn fractie van het allergrootste belang dat er een bundeling en meer regie komt. Naar onze mening is wat dat betreft een belangrijke taak voor het College weggelegd. In de beantwoording is het standpunt van het College van GS over de ESF onvoldoende over het voetlicht gebracht. De vraag is hoe wij dat geld uit Brussel los moeten krijgen. Daar ligt 800 miljoen euro op de plank. Als wij daarvan 1 procent kunnen krijgen, is dat meer dan een flexibel budget dat wij de komende vier jaar beschikbaar hebben. Wij zijn van mening dat het College wat dat betreft een serieuze inspanning moet leveren met als doel in samenspraak met de gemeenten de projectenstroom weer op gang te krijgen. Dat is het ene spoor. Het tweede spoor is de mogelijkheid voor provincies openen om weer aanvragen in te dienen. Dat is sinds 1999 niet meer mogelijk en mijn fractie is van mening dat het Rijk dat besluit moet herzien. Ik ga in op het thema wonen. De gedeputeerde merkte op dat het College geen woningen bouwt. Dat is correct, maar het College formuleert wel ambities in het collegeprogramma en in de begroting. Graag houden wij het College aan die ambities. Wij zijn van mening dat het College iets te bescheiden is als het slechts opmerkt dat het geen woningen bouwt. Wij wachten op de toegezegde rapportage van het College. De fractie van de PvdA zit niet te wachten op het opnieuw bouwen van rijtjeswoningen en blokkenwoningen die op dit moment overal worden gesloopt. Naar haar oordeel is het van belang ook eisen te stellen aan de kwaliteit van de woningen en de esthetiek. De fractie van de PvdA is van mening dat er fraaie woningen moeten komen. Het tweede punt op het gebied van de woningen is de inbreiding in de stad. Dat is een punt van zorg en aandacht. Ik verzoek het College daarop in tweede termijn te reageren. Ik doel dan vooral op het op gang brengen van de bouwstroom van goedkope huur- en koopwoningen in de stad.
77
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van de PvdA-fractie
Met betrekking tot de asielzoekers en het daarvoor aandacht vragen bij het kabinet merk ik op dat de uiteenzetting van de voorzitter ons heeft overtuigd. Dat is voor ons geen punt meer. Het thema welzijn zal in de commissie uitgebreid aan de orde komen. Ik ga in het kort in op reacties van een aantal andere fracties. Kindermishandeling is een belangrijk thema. Wij ondersteunen datgene wat daarover is gezegd ten volle. Met betrekking tot het bouwen van nieuwe recreatiewoningen merk ik op dat de fractie van de PvdA twee categorieën slechte voorstellen kent, namelijk intelligente slechte voorstellen en niet intelligente slechte voorstellen. Ik ben te kort Statenlid om uit te spreken waarvan in dit geval sprake is. De heer BOERTJENS: Als ik de heer Moorlag interrumpeer, heeft hij naar mijn idee alle tijd om dit nader uit te leggen. Hij spreekt nu in raadselen. De heer MOORLAG: Het mag duidelijk zijn dat wij dat geen goed voorstel vinden. Wij hebben in Delfzijl gezien wat leegstand veroorzaakt. Ook wij willen een goedkope bouwstroom op gang brengen. Wij pleiten niet voor het bouwen van nieuwe flats aan de Kustweg in Delfzijl, want de oude zijn kort geleden gesloopt. Het komt ons voor dat het bouwen voor leegstand een slechte oplossing is en wij willen niet in de situatie terechtkomen dat wij over een aantal jaren in de Staten een plan moeten behandelen om een oplossing te vinden voor de verpaupering van bungalowparken. De heer BOERTJENS: Daarover heb ik niet gesproken, dus het lijkt mij goed daarop door te gaan. Ik heb gezegd dat het naar mijn idee niet verstandig is het ruimtelijk ordeningsbeleid in te zetten als marktvraagstukken aan de orde zijn. Ik heb gezegd dat ik het idee heb dat de markt zichzelf wel kan reguleren. Dat is iets anders dan te zeggen dat wij niet tegen de klippen op voor de leegstand moeten bouwen. Door die opmerking te maken, trekt u het in het extreme. Dat hoorde u mij niet zeggen. De heer MOORLAG: Die redenering kan ik goed volgen. Ik vind dat een legitiem standpunt. Daarmee zeg ik niet dat wij van mening zijn dat het instrument van ruimtelijke ordening daarvoor niet mag worden gebruikt, maar vanuit die invalshoek kan ik de redenering beter volgen. Ik ga in op de problematiek van de Waddenzee. Het voorstel van de fractie van GroenLinks is sympathiek, maar wij stellen wel een aantal vragen ten aanzien van de uitvoerbaarheid. Wij vragen ons af of het toevoegen van een nieuw gremium veel oplost. Ik heb wel eens schertsend gevraagd wat een kokkel in Simonszand aan dit voorstel heeft en wat het concrete effect daarvan is. Ons voorstel is de motie aan te houden. Dat gebeurt sowieso tot 6 oktober a.s., maar het lijkt mij goed dit onderwerp in de commissie nader te bespreken. Het initiatief om de Waddenzee goed over het voetlicht te brengen en ons aan het denken te zetten over de wijze waarop het mogelijk is die problematiek op te lossen, heeft onze sympathie. Wij willen de discussie dus graag in de commissie voortzetten. Zojuist maakte ik reeds een opmerking over de motie van de fractie van de SP. Naar het oordeel van mijn fractie geldt ook daarvoor dat het belangrijk is daarover uitgebreider te discussiëren. Wij zijn geen voorstander van de moties van de fractie van D66. Ik vraag mij af of dat op 6 oktober a.s. wel het geval zal zijn. Wij zijn van mening dat het niet goed is de Statengriffie door middel van een motie opdrachten te geven. Het punt om de burger wat meer bij het bestuur te betrekken en daarvoor een open dag te organiseren, spreekt ons wel aan. Er is een amendement ingediend over de ondersteuning van de Statenleden uit de algemene middelen. Op 20 maart jl. hebben de Staten daarover unaniem een besluit genomen. De Partij voor het Noorden zat toen nog maar kort in de Staten en daarom hebben wij enig begrip voor het standpunt van die fractie.
78
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van de PvdA-fractie Repliek van de CDA-fractie
Wij hebben ook afgesproken dat de situatie na een jaar wordt geëvalueerd. Daarom zijn wij er geen voorstander van nu een claim te leggen op de middelen. Met betrekking tot het onderzoek naar een brug over de Eems merk ik op dat ik heb begrepen dat een postzegel volstaat. Van gedeputeerde Musschenga vernam ik namelijk dat er een onderzoeksrapport beschikbaar is. Als dat aan de heer Zanen wordt toegestuurd, kunnen wij snel 60.000 euro besparen. Wij stemmen niet in met een bedrag met 350.000 euro voor welzijn en cultuur, omdat dit een te groot beslag legt op het flexibel budget dat waarschijnlijk toch al voor 2004 in het rood gaat. De heer HOLLENGA: Voorzitter! Wij zijn vandaag begonnen met een nieuwe behandeling van de begroting in het duale stelsel. Mijn eerste indruk is dat er niet veel is veranderd. Het verschil is dat wij nu een dag vergaderen en dat wij de details in de statencommissies bespreken. Ik had verwacht dat de fracties elkaar wat meer zouden aanspreken. Er werden vooral vragen aan het College gesteld, zonder dat Statenleden zelf met bepaalde visies kwamen. Het is echter voor iedereen een leerproces. Wij hebben nogal wat aandacht besteed aan de werkgelegenheid en de economie. Wij zijn van mening dat de provincie, als zij mogelijkheden heeft daaraan iets te doen, zeker in deze tijd actie moet ondernemen. Het College heeft op een aantal van onze voorstellen positief gereageerd. De regelgeving waarvoor wij aandacht hebben gevraagd, mag naar ons oordeel de komende tijd nog wat explicieter aandacht krijgen. Wij zullen dat ook in SNN-verband nog eens aanzwengelen, maar de communicatie tussen de provincie en de gemeenten - bijvoorbeeld het Gasthuis - staat waarschijnlijk niet op zichzelf. Ik hoop dat op dat gebied in de toekomst wat meer winst te behalen is. Wij zijn blij met de forse inzet van vooral de fractie van de PvdA ten aanzien van de woningbouw. De fracties van de SP en het CDA hebben er drie jaar lang aan getrokken om vooral voor starters en de sociale woningbouw extra aandacht te vragen. De problematiek van de stad is ook hier meerdere malen aan de orde geweest. Ik begrijp dat daarvoor nu een breed draagvlak in deze Staten is en dat ook het College daarvoor voluit wil gaan. Dat is bovendien een punt waarop wij het College goed kunnen afrekenen. Wij kunnen immers goed nagaan wat er is gebeurd. Dat wil niet zeggen dat het College zelf moet gaan bouwen. Dat heeft het ook duidelijk aangegeven. Het gaat erom of het voldoende ruimte geeft in de sfeer van ruimtelijke ordening. Misschien moet het College ook aandacht besteden aan de grondmarkt. Wij hebben wel eens de indruk dat projectontwikkelaars soms een te grote stem hebben in datgene wat wordt gebouwd en dat dit nu en dan remmend werkt. Misschien is het goed ook daaraan aandacht te besteden. De heer De BRUIJNE: In het vorige debat kwam ook de vorige statenperiode aan de orde die wij recht moeten doen. Ik heb de indruk dat de heer Hollenga zich daaraan niet houdt. Hij maakt immers opmerkingen over het hebben van aandacht voor starters en het bouwen van goedkope woningen. Hij doelt dan op de fractie van de PvdA. Ik wijs erop dat meerdere malen is aangedrongen op een tussentijdse evaluatie van de nota Bouwen en Wonen, omdat het wat ons betreft nodig is de bakens wat te verzetten. Ik kan mij niet goed herinneren dat ook de fractie van het CDA dat heeft bepleit. In mijn herinnering werden in de Commissie Ruimtelijke Ordening andere elementen besproken dan dit element. De heer HOLLENGA: Ik raad u aan een kijkje te nemen op onze website. Daar kunt u de meeste beschouwingen terugvinden die ik over dit onderwerp heb gehouden. Het is dus mogelijk dat te bespreken. De heer De BRUIJNE: Ik bestrijd ook niet dat u die mening was toegedaan. Ik bestrijd dat u vindt dat wij die mening niet waren toegedaan. De heer HOLLENGA: Op dat moment was u inderdaad wel wat terughoudend.
79
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van de CDA-fractie Repliek van de VVD-fractie
De heer SWAGERMAN: Ik dank de heer Hollenga voor het compliment dat hij zichzelf en ons heeft gegeven. In het kader van dit onderwerp merk ik tevens op dat op de sociale en goedkope woningbouw denk ook aan woningen voor starters - in de diverse grote plannen, die ook door de fractie van de PvdA zijn geïnitieerd, weinig nadruk is gelegd. De heer HOLLENGA: Ik kom bij de opmerking van de PvdA-fractie over de inzet voor het multifunctionele centrum en alle zaken die te maken hebben met leefbaarheid. Ik begrijp dat het College met een kaderstellende notitie komt. De vraag is of wij daaraan behoefte hebben. Wij hebben gezegd dat dit inmiddels enkele jaren functioneert en dat wij het idee hebben dat het goed uitpakt. Wij hebben gevraagd ons eens per jaar te tonen welke voorzieningen zijn getroffen, zodat wij een overzicht hebben van datgene wat er gebeurt. De motie over de Wadden vinden wij sympathiek, maar ik ben met de fractie van de PvdA van mening dat wij niet opnieuw een gebied behoeven aan te wijzen om daarvoor aandacht te hebben. De gedeputeerde gaf aan dat het misschien wel nodig is nogmaals goed na te gaan of het niet mogelijk is al die clusters die zich hiermee bezighouden beter op elkaar af te stemmen. Naar mijn idee is het goed aan de hand van een dergelijk overzicht nog eens na te gaan op welke punten de provincie invloed kan uitoefenen en waar verbetering mogelijk is met als doel dat unieke gebied te beschermen. De heer HAASKEN: Is dit een sympathieke manier om nee tegen een motie te zeggen? De heer HOLLENGA: De motie die nu voorligt, hebben wij niet nodig. Verschillende fracties hebben voorstellen op tafel gelegd over het arbeidsmarktbeleid. In de commissie zullen wij daarop reageren. Er heeft een discussie plaatsgevonden over de Veenkoloniën en daarbij is de vraag gesteld hoe het verder moet. Wij onderschrijven de woorden van het College. Het stelde voor aan de slag te gaan en na te gaan wat het op dit moment al kan doen. Enkele jaren geleden kwam de commissie-Hoekstra met het rapport en op dat moment hebben wij daarvoor ook al gepleit. Wij hebben toen voorgesteld niet te lang van gedachten te wisselen, maar aan de slag te gaan. Wij raden het College dan ook aan daarmee door te gaan. Ik ga in op het initiatiefvoorstel van de fractie van de SP voor sportaccommodaties. Wij staan niet afwijzend tegenover dat initiatiefvoorstel en wij zijn bereid daarover nader met de fractie van de SP van gedachten te wisselen. Mijn fractie heeft zich immers eerder over deze kwestie gebogen en weet dat dit een knelpunt is. Mij lijkt dat het College wat kort door de bocht gaat als het zich voorlopig beperkt tot datgene waarmee het bezig is, namelijk de breedtesport. Ik weet dat de mogelijkheid bestaat dat hiermee kosten zijn gemoeid, maar het lijkt mij goed ons daarin te verdiepen. Wij moeten ons inderdaad afvragen wat de verantwoordelijkheid van de gemeente is en wat de provinciale overheid kan doen, maar ook voor de dorpshuizen enz. hebben wij daarvoor een oplossing gevonden. Wij sluiten dat daarom niet bij voorbaat uit. Tot slot ga ik in op de financiën. Het College was het met onze benadering eens. Wij wachten af of het nodig is daarover in de herfst nogmaals nadrukkelijk van gedachten te wisselen. Ik ga ervan uit dat de moties en amendementen in de commissies aan de orde komen. Wij komen daarop dan terug. De heer BOERTJENS: Voorzitter! Ik begin met het amendement van de heer Zanen, waarin hij meer geld vraagt voor fractieondersteuning door beleidsmedewerkers. Wij zijn daarvan geen voorstander. Wij zijn nog steeds van mening dat het dualisme en de politiek door de politici worden gemaakt. Enige ondersteuning kan daarbij gemakkelijk zijn, maar wij zijn van mening dat wij daarvoor niet meer geld moeten uittrekken, zeker niet in dit tijdsgewricht waarin het allemaal wat soberder moet.
80
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van de VVD-fractie
Ik ga in op het tijdpad dat wij in de eerste termijn aan de orde stelden aangaande de Essent-aandelen. Geen van mijn fractieleden kan zich herinneren dat daarop een duidelijke reactie is gegeven. Ik kan mij daarom voorstellen dat dit verduidelijking verdient. De vraag is of het College een duidelijk tijdpad kan aangeven - dat geld hebben wij de komende tijd immers nodig - en of het kan aangeven wanneer het verwacht die aandelen te vervreemden. Is er sprake van een zekere tijdsopbouw? Met betrekking tot het ISV merk ik op dat gedeputeerde Calon verwijst naar de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VROM in het late najaar. Wij kunnen ons voorstellen dat, als daarover onzekerheid bestaat, dit misschien problemen oplevert voor bijvoorbeeld de Blauwe Stad, Delfzijl of de Regiovisie Groningen-Assen. Ik zie dat de gedeputeerde zijn hoofd schudt, dus ik vermoed dat het antwoord kort zal zijn. Ik waardeer de inzet van gedeputeerde Bleker inzake Europa. Hij sprak daarover zeer positief. Toch zou ik een en ander graag concreter zien. Dat merkte ik in de eerste termijn reeds op. Wat is de inbreng van de provincie Groningen en wat betekent dat nu voor ons? De heer BLEKER (gedeputeerde): Wij kunnen de in noordelijk verband opgestelde position papers met betrekking tot het landbouwbeleid en de Europese fondsen agenderen voor de statencommissie die dat het meest aangaat. De heer BOERTJENS: Prima, dat is duidelijk. Ik hoop dat u al mijn andere vragen ook zo snel kunt beantwoorden. Gaandeweg de discussie over de Veenkoloniën, kwam de gedeputeerde tot het standpunt dat er een herijking zal plaatsvinden en dat wij daarover nader bericht ontvangen. Ook op dat punt vraag ik de gedeputeerde aan te geven of er sprake zal zijn van een nota die door de negen gemeenten en de twee provincies wordt gedragen. Graag verneem ik of dat het geval is, of dat het een initiatief is van de provincie Groningen en wanneer die nota beschikbaar komt. Als de gedeputeerde het beleid zodanig bijstelt, betekent dat immers nogal wat. De fractie van GroenLinks diende een motie in over de Waddenzee. Wij hebben er geen behoefte aan dat er op dit punt nogmaals nieuw beleid wordt gevoerd. Wij hebben zelfs geen behoefte aan de toezegging van gedeputeerde Bleker om daarover nog eens van gedachten te wisselen. Hij zegde toe daarover een apart debat te voeren. Er is al heel veel beleid gemaakt ten aanzien van de Waddenzee. Wij kunnen deze zee dempen met de nota’s die daarover zijn geschreven. Onze opvatting is dat het niet nodig is daaraan iets toe te voegen. Dat veroorzaakt slechts afstemmingsproblemen. Mijn fractie is van mening dat de fractie van D66 een sympathiek voorstel lanceert met betrekking tot de Floriade in de Veenkoloniën. Voordat daarin veel tijd, geld en energie wordt gestoken, verwijs ik naar de pogingen die tien jaar geleden door Emmen zijn gedaan. Daar is een bid-book gepubliceerd. Daarin heeft men zwaar geïnvesteerd, maar de conclusie was uiteindelijk dat het te ver van Schiphol is verwijderd. Graag wil ik de brede randvoorwaarden bestuderen, voordat hierin veel tijd en energie wordt gestoken. Gedeputeerde Gerritsen staat sympathiek tegenover het plan-Heinen, zoals dat hier door de SP-fractie naar voren is gebracht. Hetzelfde geldt voor de daarin voorgestelde aanpak. Ik ben het volledig met hem eens als hij zegt dat wij dat initiatief niet zelf naar ons moeten toetrekken. Wij dienen dat te laten waar het ligt en dat is met name bij de gemeenten. Het door de fractie van de SP voorgelegde voorstel vinden wij op zichzelf wel sympathiek. Wij spreken waardering uit voor de inspanning van gedeputeerde Musschenga om de capaciteit van de zeesluis in Delfzijl te vergroten. Ik reageer op het antwoord van gedeputeerde Mulder over de CESI-gelden. Die zouden worden afgezonderd voor de woonzorginfrastructuur. De gedeputeerde merkte op dat er een apart fonds komt.
81
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van de VVD-fractie Repliek van de GroenLinks-fractie
Wij vragen ons af wat de grootte daarvan is en of dit eventueel ten koste gaat van de besteding van andere CESI-gelden. Op onze vraag over het sportbeleid antwoordde het College dat het meer gebiedgericht te werk zal gaan. Ik vroeg mij af of dat niet meer gebeurt in overleg met de afzonderlijke gemeenten. Die vraag is nog niet beantwoord. Tot slot stel ik een huishoudelijke vraag. Is het mogelijk ruim voor de behandeling op 6 oktober a.s. het verslag van deze vergadering te ontvangen? Ik weet dat dit meestal later komt, maar het zou voor ons heel nuttig zijn als wij dat ditmaal op korte termijn ontvingen. Mevrouw BOS: Voorzitter! Het College spreekt over het nu uitvoeren van plannen. Gedeputeerde Calon is een echte boer met zijn opmerking “hand aan de ploeg en aan het werk.” Dat is een stoere opmerking, maar de ervaring leert dat stoere taal niet automatisch leidt tot een concrete uitwerking. Duurzaamheid lijkt nog heel ver weg. Gemakshalve spreek ik van “de keuken van Calon”. Het College gaf ons veel ontwijkende antwoorden. Ik kijk nu even naar gedeputeerde Bleker. Hij heeft nog te weinig concrete uitspraken gedaan over natuur en landschap. Ook van de reacties van andere Statenfracties over de natuur en het landschap worden wij niet vrolijk. Dit College is pas begonnen. Het is nog net mogelijk dit College het voordeel van de twijfel te geven, maar wij voorspellen dat het keihard moet werken. Wij hebben niet veel gemerkt van de duale provincie. Wel hebben wij geconstateerd dat in Den Haag een verschuiving heeft plaatsgevonden. Aan sommige fracties was dat heel duidelijk te merken. Wij zijn blij met het antwoord van de voorzitter over de opvang van vluchtelingen, maar wij vinden het teleurstellend dat het College niet op de opmerking van de fractie van de PvdA heeft gereageerd dat 60 procent van Wiw’ers en de personen met een ID-baan in de bijstand terechtkomt. Het gaat ons om dat soort zaken. Wij hebben een motie ingediend over de Waddenzee. De fracties van de PvdA en het CDA vinden deze motie sympathiek. De fractie van de VVD werpt deze motie verre van zich. Ondanks het feit dat de fractie van de PvdA de intentie van de motie sympathiek vindt, heeft zij angst voor allerlei zaken. Het gaat ons erom dat er sprake is van een bredere betrokkenheid. Dat heeft met democratische controle te maken. Als de PvdA-fractie ten aanzien van het arbeidsmarktbeleid opmerkt dat er sprake is van eigen verantwoordelijkheid en dat men de regie in eigen hand dient te nemen, moet haar dat toch wel aanspreken. De heer MOORLAG: De eindbestemming van de motie is goed, maar het voertuig deugt niet. Mevrouw BOS: Dat had ik begrepen, maar gelukkig zijn wij over dit onderwerp nog niet uitgesproken. De gedeputeerde stelde voor alles op een rijtje te zetten en vervolgens een debat te voeren. Wij zijn daarmee tevreden en wij menen dat wij dat moeten doen. Wel ben ik van mening dat wij dit niet op de lange baan moeten schuiven. Een inventarisatie is snel gemaakt en ik vermoed dat wij in december a.s. het debat kunnen voeren. Daarna gaan wij na welke rol de Staten daarin moeten vervullen. Wij houden de motie graag aan totdat het debat heeft plaatsgevonden. De heer HOLLENGA: Was het in het kader van het dualisme niet veel interessanter geweest als de fractie van GroenLinks zelf een notitie had geschreven en als zij had gezegd dat dit haar visie op de Waddenzee is? Het was dan mogelijk geweest aan te geven wat er naar haar oordeel moet gebeuren. Tevens was dan mogelijk geweest daarover vervolgens gezamenlijk een debat te voeren. Nu schuift GroenLinks het weer af op het College.
82
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van de GroenLinks-fractie
Mevrouw BOS: Dat had ook gekund. Zoals u weet, schreven wij meerdere notities. Maar gelukkig is er ook een College en tot onze vreugde staat in het collegeprogramma dat het zorg en verantwoordelijkheid draagt voor het Waddenbeleid. Wij vernemen graag op welke wijze het dat wil doen. Wij geven het College daarom nu de opdracht een inventarisatie te doen. Vervolgens komt het bij ons terug. Wij hebben niet een ambtelijk apparaat achter ons staan, mijnheer Hollenga. Daarom kunnen wij niet alles. De heer SWAGERMAN: Er worden nu vooral door de collegevormende partijen opmerkingen gemaakt over het duale stelsel. Nu hoor ik van de fractie van GroenLinks dat daarvan deze zitting niet veel is gebleken. Als een motie vervolgens wordt aangehouden, komt daar nooit iets van terecht. Wij hadden verwacht dat personen binnen de heersende partijen in het duale stelsel bij stemmingen zouden aangeven wat hun persoonlijke mening is. Ik had niet verwacht dat er sprake zou zijn van blokvorming, zoals dat de afgelopen jaren het geval was. Die dualiteit kan naar mijn idee vooral op het stemmingsmoment goed tot uiting komen. Mevrouw BOS: Wij komen natuurlijk nog terug op onze motie en de uitwerking daarvan. De fractie van de SP deed een voorstel met betrekking tot het plan-Heinen. Wij ondersteunen haar intentie. Die past ook bij onze voorstellen voor het instellen van een task force Oost-Groningen. De fractie van D66 diende een motie in over een provinciale website en het uitzenden van vergaderingen. Wij zijn van mening dat het presidium moet nagaan of dat uitvoerbaar is. D66 stelde voor een open dag te houden. De voorzitter stelde al voor dat voorstel in het presidium aan de orde te stellen. Over het Dordrechtse systeem merk ik op dat het goed klinkt, maar dat het naar mijn idee jaren kost om iets dergelijks in te voeren. Mijns inziens is daarvoor nader onderzoek nodig. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Het systeem draait in Dordrecht al meer dan een jaar zeer efficiënt. Dordrecht heeft het systeem zelf ontwikkeld en men heeft aangegeven dat het systeem voor iedere geïnteresseerde gemeente en provincie beschikbaar is. Naar mijn idee hoeft dat dus niet zo ingewikkeld te zijn als de fractie van GroenLinks nu doet voorkomen. Mevrouw BOS: Dat is fijn. Door de fractie van D66 is een motie ingediend over kasten voor kerkuilen en vleermuizen. Daarover mocht ik van mijn fractie niet veel zeggen, want dan houd ik niet meer op met spreken. Ik heb altijd mijn twijfels gehad over het soortenbeleid. Het gaat helemaal niet om het behoud van een paar soorten, maar om ecosystemen. Het is de bedoeling de omgeving weer zodanig geschikt te maken dat die soorten daarin kunnen leven. Wat is dan het nut van een paar kastjes? En wat hebben wij aan die 10.000 patrijzen waarover gedeputeerde Bleker sprak, als die dieren niet kunnen overleven en als er geen plaatsen zijn waar zij zich kunnen nestelen? De heer HAASKEN: Begrijp ik hieruit dat de fractie van GroenLinks tegen deze motie zal stemmen? Naar mijn idee sluit deze motie juist redelijk goed aan bij het groene beleid van de fractie van GroenLinks. Mevrouw BOS: Dan weet u naar mijn idee niet genoeg van het groene beleid van de fractie van GroenLinks. De heer HAASKEN: Wilt u antwoord geven op mijn vraag? Bent u voor of tegen de motie? Mevrouw BOS: Wij zijn tegen de motie.
83
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van de GroenLinks-fractie Repliek van de ChristenUnie-fractie
Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Mevrouw Bos zei dat een van de randvoorwaarden is dat patrijzen kunnen overleven en broeden. Tegelijkertijd merkte zij op dat het plaatsen van kasten geen effect heeft op het ecosysteem. Toch zijn kasten voornamelijk bedoeld om in de winter te overleven en om broedparen een plaats te geven om te broeden. Ik verzoek haar om verduidelijking. Mevrouw BOS: Ik heb nog nooit gehoord dat vleermuizen en kerkuilen om kastjes vroegen. Als burgers een kast willen plaatsen, is dat goed. Ik vind echter niet dat het de taak is van de provincie om tachtig kasten te financieren. Naar mijn idee moeten wij eerst aan de slag met het herstellen van het ecosysteem. Dat heb ik al gezegd. Naar mijn idee heeft dat de hoogste prioriteit. De motie over de Floriade lijkt ons te ambitieus. Naar mijn idee moeten wij daaraan niet beginnen. De heer HAASKEN: Ik kom terug op het soortenbeleid, want ik begrijp dat de fractie van GroenLinks daarvoor niet voelt. Mevrouw BOS: Wij keken altijd kritisch tegen het soortenbeleid aan. Dat hebben wij meerdere malen kenbaar gemaakt. De heer HAASKEN: Is dan de conclusie dat men kan stoppen met de Zeehondencrèche in Pieterburen? Mevrouw BOS: Wij spreken nu niet over dat onderwerp. Toch zal ik daarover kort mijn mening geven. Naar mijn oordeel is verregaande zeehondenopvang in Pieterburen niet goed en heeft het Ministerie van LNV gelijk als zij daaraan paal en perk stelt. Dat wil echter niet zeggen dat ik van mening ben dat men die Zeehondencrèche moet sluiten, want die vervult een goede signaalfunctie voor de burgers. Zij worden zich daardoor namelijk meer bewust van de slechte waterkwaliteit van de Waddenzee. In dat opzicht doet men daar goed werk, maar de opvang kan wat mij betreft wel iets minder. Motie nummer 1 is ingetrokken en maakt geen onderdeel van de beraadslaging meer uit. De VOORZITTER: Ik het idee dat de heer Swagerman veel eerder zijn zin krijgt dan hij had gedacht. Reeds voor de stemmingen komt namelijk tot uitdrukking dat hier sprake is van persoonlijke opvattingen. Ik geef het woord aan de heer Slager. De heer SLAGER: Voorzitter! Gedeputeerde Calon heeft geprobeerd ons, met de gegevens waarover wij nu beschikken, bij te praten over de financiën van de provincie. In de eerste termijn merkte ik al op dat het beleid, dat inmiddels een reeks van jaren wordt gevoerd, ons aanstaat. Naar mijn idee moeten wij ons realiseren dat wij als provincie ook in deze economisch wat moeilijkere tijden nog niet serieus in moeilijkheden zijn gekomen. Dat hebben wij te danken aan het gevoerde financiële beleid van het afgelopen jaar en ook aan dat van een langere reeks van jaren. Op Prinsjesdag zullen wij veel horen over de nieuwste ontwikkelingen. Dan kan het beeld er heel anders uitzien dan wij nu verwachten. De gedeputeerde stelde daarbij ook dat hij in de herfst misschien met een tussennota komt als blijkt dat dit nodig is. Hij deed dat in de vorm van een vraag. Ik buig die vraag om door te zeggen dat de gedeputeerde dat zeker moet doen als hij daaraan behoefte heeft. Naar mijn idee is het juist essentieel dan niet vast te houden aan de vastgestelde momenten om iets uit te brengen. Als er belangrijke ontwikkelingen zijn, is het naar mijn idee goed die kans te grijpen en weer te discussiëren over de veranderingen die op dat moment actueel zijn.
84
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van de ChristenUnie-fractie
Al sprekend daarover maakte hij ook een opmerking in de richting van de Werkgroep Duale Begroting. Hij zei namelijk dat de werkgroep zijn aandacht moet richten op de prestatie-indicatoren die niet beïnvloedbaar zijn. Ik ben geneigd te zeggen dat prestatie-indicatoren die niet beïnvloedbaar zijn, niet goed zijn. Die prestatie-indicatoren behoren dus niet in de begroting en in andere financiële stukken thuis, want die brengen ons slechts op een dwaalspoor. Ik ga in op de economische situatie van het land. Ik leg nu een verbinding tussen de beantwoording van gedeputeerde Calon en die van gedeputeerde Gerritsen. Daarin spelen twee elementen een rol. Enerzijds hebben wij op dit moment te maken met een wat slechtere economie. Het is ook mogelijk te zeggen dat dit een conjunctuurverschijnsel is. Ik doel op de golfbewegingen waarmee wij steeds worden geconfronteerd. Nu is er even sprake van een dipje, maar straks ontstaat er wel weer een betere situatie. Ik ga nu in op de manier waarop gedeputeerde Gerritsen daarmee omging. Hij koos voor een nuchtere benadering. De gedeputeerde merkte op dat het vanzelfsprekend is dat zich op dit moment bepaalde economische ontwikkelingen voordoen, maar dat wij ook in de gaten moeten houden dat bijvoorbeeld de globalisering een heel grote rol speelt. Ik meen dat wij beide aspecten heel goed in het oog moeten houden, want als wij bijvoorbeeld constateren dat Philips in Stadskanaal de deuren sluit en dat in Groningen en Drachten het werk vermindert, weten wij dat dit bedrijf niet naar Assen, Meppel of een andere locatie in Nederland gaat. Het gaat dan naar verre landen waarvan wij de namen niet eens kunnen uitspreken. Ik doel dan niet op Friesland. Ik zeg hier “Friesland” in plaats van Fryslân. Ik werk nog steeds in Drachten. Alleen al om die reden blijf ik volhouden dat de provincie ten westen van ons Friesland heet. Ik spreek namelijk Nederlands en geen Fries. In eerste termijn maakte ik een opmerking over de stand van zaken met betrekking tot bestemmingsplannen. Geconstateerd is dat 19 procent van de bestemmingsplannen actueel is en dat 61 procent sterk is verouderd. Het is dus niet zo dat daaraan het een en ander niet deugt, maar dat percentage is sterk verouderd. Ik heb de reactie van het College op deze opmerking gemist. In de stukken lees ik overigens dat wij ons sterk gaan maken voor digitalisering van dat gebeuren. Natuurlijk weet ik heel goed dat daarmee goede resultaten zijn te behalen, maar toch maak ik mij zorgen over deze zaak. Ik meen namelijk dat digitalisering niet de totale oplossing biedt en dat het nog steeds voor een groot deel mensenwerk is. Dat is zeker het geval als men de bestemmingsplannen in de huidige vorm wil omzetten naar digitale omgevingen. Dat zal veel mensenwerk vragen. Naar mijn idee moeten wij dat niet onderschatten. Graag ontvang ik daarop een reactie van het College. Twee opmerkingen van gedeputeerde Bleker bleven bij mij hangen. Als ik zou antwoorden op de manier waarop de gedeputeerde dat zelf pleegt te doen, zou ik zeggen: “Hij heeft behartenswaardige woorden gesproken. Ik ben het helemaal met hem eens, maar…” Dan volgt meestal nog een aantal woorden in de trant van: “Toch ga ik niet met hem mee”, of “Toch neem ik de motie niet over.” Er zijn twee onderwerpen aan de orde. Het betreft op de eerste plaats de Ecologische Hoofdstructuur. Natuurlijk kunnen wij constateren dat de grond die beschikbaar was inmiddels is overgedragen en dat het nu steeds moeilijker wordt. Ik vind het echter niet bevredigend nu al te zeggen dat wij de doelstelling voor 2018 niet halen, zonder daaraan een nadere invulling te geven. Als de gedeputeerde de vraag over de doelstelling voor 2018 nu niet kan beantwoorden, ontvang ik dat antwoord graag later. Hetzelfde geldt voor de toezichthoudende taken ten aanzien van de waterschappen. Dat is niet onbelangrijk. Ik kan mij voorstellen dat gedeputeerde Bleker niet alles paraat heeft. Ik geef hem die ruimte, maar ik verzoek hem op een later moment op deze kwestie terug te komen. Ik vraag hem dan iets meer te zeggen dan hij vandaag heeft gedaan. Gedeputeerde Mulder merkte op dat zorg niet alleen betrekking heeft op ouderen. Ik weet niet of zij met die opmerking mijn fractie aansprak. Het woord ‘ouderenzorg’ komt namelijk wel in het betoog van mijn fractie voor. Het College wil daaraan voldoen. Gedeputeerde Mulder merkte op dat het College voor de toekomst streeft naar bereikbaarheid en betaalbaarheid voor iedereen.
85
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van de ChristenUnie-fractie Repliek van de SP-fractie
Ik vind het fijn dat op deze manier te horen, maar gezien de financiële situatie van de provincie, vraag ik mij af hoe wij dat betalen. Die vraag heb ik ook in de eerste termijn gesteld. Ik wilde nog ingaan op het asielzoekersbeleid, maar gezien het gebaar van de voorzitter stap ik daarvan af. Gedeputeerde Musschenga kondigde de bijeenkomst van 30 september a.s. aan en het viel mij op dat hij toen sprak over de Zuiderzeelijn en niet over de magneetzweefbaan. Ik vraag mij af of ik daaraan een bepaalde conclusie moet verbinden, of dat dit een verspreking was. Over de moties hebben wij al opgemerkt dat wij daaraan weinig behoefte hebben, met uitzondering van die van D66 over de open dag. Dat is een voorstel dat wij hier twee jaar geleden ook naar voren hebben gebracht. Wij deden dat echter niet in de vorm van een motie. De fractie van D66 doet dat nu wel en wij kunnen dan ook niet tegen stemmen. Het Floriadeplan van de fractie van D66 willen wij graag eerst breder bestuderen en bespreken. Aan de ingediende amendementen hebben wij geen behoefte. Ik ga alleen in op het amendement met het voorstel 150.000 euro uit te trekken voor ondersteuning van de Staten. Ik ben van mening dat wij daarop zo kort na 20 maart jl. niet kunnen ingaan. Het lijkt mij goed dat wij evalueren, maar het bedrag van 150.000 euro kan ik onder deze omstandigheden niet aan mijn achterban verkopen. Wij zullen dat amendement daarom niet steunen. De heer HEMMES: Voorzitter! De bijdrage van de SP-fractie in eerste termijn bevatte veel onderwerpen die betrekking hadden op de landelijke politiek. Dat kan niet anders, want alles wat wij hier in de toekomst willen uitvoeren, is afhankelijk van datgene wat er vanuit Den Haag op ons afkomt. Dat men mij dan vergelijkt met een dominee die spreekt als Fré Meis beschouw ik dan maar als een compliment. Gedeputeerde Calon is nogal wat positiever over de sociale huursector dan de fracties van de PvdA en de SP. Ook de fractie van het CDA heeft over dit onderwerp het nodige gezegd. De gedeputeerde is zeker positiever dan de bewoners van de herstructureringswijken. Zij zijn namelijk absoluut niet positief. Dat kan ik u verzekeren. Over de waterproblematiek heeft gedeputeerde Bleker gezegd dat het College dat ook waarneemt en dat het een forse inspanning zal leveren om dit onder de aandacht van de burgers te brengen. Wij wachten dit af. Ons voorstel is vervat in een motie over het Werkgelegenheidsplan. Mijn fractie verbaast zich erover dat daarvoor wel sympathie is, maar dat daarover desondanks zo moeilijk wordt gedaan. Dit plan is al in werking getreden. Wij vragen de provincie niet de regie over te nemen. De motie is enigszins aangepast, want het dictum was misschien niet helemaal correct. Wij vragen het College van GS dit perspectiefrijke plan samen met de betrokken gemeenten, de werkgevers- en werknemersorganisaties te ondersteunen waar dat nodig is. Wij vragen het College van GS niet op de stoel van de gemeente te gaan zitten, want daaraan zullen zij absoluut geen behoefte hebben. Ik herhaal dat de motie ietwat is aangepast. Ik verzoek de Statenfracties dringend - dat geldt met name voor de fractie van de PvdA - deze motie alsnog te steunen. Dit plan staat los van alle andere plannen die nog in de koker zitten. In eerste termijn heb ik reeds opgemerkt dat daartussen ook heel slechte plannen zitten. De VOORZITTER: De heer Hemmes stelt voor het dictum van de motie anders te redigeren De heer Hemmes stelt de volgende motie voor: "Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 3 september 2003, constaterende dat: de werkgelegenheidsproblematiek in Oost-Groningen een structureel probleem is,
86
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van de SP-fractie
concluderen dat: er nog steeds geen adequate oplossingen in zicht zijn, zijn van mening dat: het plan (Heinen), zoals verwoord in de bijlage, wel tot een adequate bijdrage kan leiden en vragen het College om dit reeds lopende plan voortvarend mee aan te pakken, samen met de Groninger gemeenten en de werkgevers- en werknemersorganisaties, en gaan over tot de orde van de dag." De VOORZITTER: De motie is ondertekend door de heer Hemmes, wordt bij de beraadslaging betrokken en krijgt nummer 2. De heer HEMMES: Ik vervolg mijn betoog. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Ik heb de oude motie naast de nieuwe gelegd en ik constateer dat er geen grote veranderingen zijn aangebracht. Op welke punten heeft de heer Hemmes het dictum aangepast? De heer HEMMES: Het zijn inderdaad geen grote veranderingen, maar in de wandelgangen hoor je wel eens iets. Dan merk je dat er personen zijn die wat problemen hebben met bepaalde zinsneden. Daarom heb ik de motie aangepast. Naar mijn oordeel is de motie nu goed, dus ik pas die niet nogmaals aan. Ik heb de indruk dat er steeds bredere steun is voor het verdubbelen van de N33. Ik vraag mij af of de meerderheid van de Staten en het College met ons van mening zijn dat de N33 moet worden verdubbeld tot aan de Eemshaven. Ik ga in op de sport. Het is goed beleid te maken, maar daarin kunnen de sportverenigingen niet sporten. Die hebben accommodatie nodig. Ik ben blij met de opmerking van de fractie van het CDA. Het lijkt mij een strak plan samen met de fractie van het CDA met een goed initiatiefvoorstel te komen, zodat de sportverenigingen weer jaren vooruit kunnen. Ik ga in op het water en de waterschappen. Wij zijn het wat dat betreft met de fractie van de PvdA eens. Op dat gebied doen zich ontwikkelingen voor waarin ook wij ons niet kunnen vinden. Het CDA wil wat meer leven in de brouwerij nu er sprake is van het duale stelsel. Ik nodig haar uit de zojuist door ons ingediende motie te steunen. Dan komt er misschien wat meer leven in dit huis. De fractie van het CDA heeft er geen moeite mee dat in Den Haag wordt bezuinigd. Zij heeft daarvoor alle begrip. De bezuinigingen hebben echter wel nare gevolgen voor onze samenleving. Ik noem bijvoorbeeld de zorgsector, de opvang voor mishandelde kinderen en de reclassering. De heer HOLLENGA: Bedoelt u daarmee te zeggen dat wij nooit moeten bezuinigen, hoe het tij in dit land ook is? De heer HEMMES: Nee, dat zeg ik niet. Ik doel op de bezuinigingen van dit kabinet. Ik kan niet ontkennen dat het nodig is te bezuinigingen, maar wij kunnen redetwisten over de wijze waarop dat gebeurt. ‘Uw’ kabinet bezuinigt op de verkeerde manier. Mijn fractie is verheugd over het feit dat ook de VVD-fractie inziet dat de privatisering uit de hand loopt. Ook op het gebied van de werkgelegenheid zijn er punten die ons nader tot elkaar brengen. Wie had ooit gedacht dat de fracties van de SP en de VVD nog eens wat nader tot elkaar zouden komen? De bijdrage van GroenLinks ondersteunen wij in grote lijnen. Dat geldt met name voor de punten met betrekking tot de Waddenzee en het armoedebeleid.
87
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van SP-fractie Repliek van D66-fractie
Wij vrezen dat de armoede met dit beleid zal toenemen. Dat merkte ik in de eerste termijn reeds op. Het armoedebeleid zet waarschijnlijk veel te weinig zoden aan de dijk. De ChristenUnie blijft optimistisch over de Blauwe Stad. Wij delen haar mening niet. Wij zijn nog steeds bevreesd dat wij straks op de blaren moeten zitten. De presentatie van D66 was anders dan die van de andere fracties. Ik meen mij te herinneren dat GroenLinks vorig jaar een poging heeft gedaan. Ik laat mij er niet over uit of ik van mening ben dat dit al dan niet een onverdeeld succes is. Er is zelfs voorgesteld dat alle fracties in het kader van de Algemene Beschouwingen iets leuks doen. Ons werd zelfs aangeraden een soort poppenkast op te voeren, maar het is hier al vaak genoeg poppenkast. Dat lieten wij daarom aan ons voorbij gaan. D66 is de partij van het Internet en het digitale medium. Zij maakt zich druk over een digitale kloof. Zij pleit ervoor de digitale mogelijkheden van de provincie en de samenleving te vergroten. Een groep burgers zal daarvan profiteren. Er is helaas echter ook een grote groep die daarvan uitgesloten blijft. Die kloof wordt daardoor alleen maar groter. Het is mogelijk voor 90 procent van de burgers van Groningen een snelle verbinding voor Internet te realiseren, maar als die personen niet in staat zijn de abonnementskosten te betalen of een computer aan te schaffen, wordt de maatschappelijke kloof - en daarmee de maatschappelijke tweedeling - alleen maar groter. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik benadruk dat wij er nooit voor hebben gepleit dat de digitale ontwikkeling binnen dit Provinciehuis ertoe moet leiden dat personen die niet digitaal zijn aangesloten geen gebruik meer kunnen maken van de diensten van deze provincie. Daarnaast wijs ik erop dat de fractie van D66 om de door de heer Hemmes genoemde redenen reeds drie jaar geleden over de digitale kloof begon. Zij gaf aan dat het belangrijk is ICT in het welzijnsprogramma op te nemen. Ik heb zijn fractie daarover toen nooit gehoord. De heer HEMMES: Daarover zijn wij het niet oneens. Ik gaf slechts aan dat die kloof reeds bestaat en dat die alleen maar groter wordt. Ik verval daarmee in herhaling, want dat heb ik ook in mijn Algemene Beschouwingen gezegd. Ik kan cynisch doen over het Floriadeplan van de fractie van D66. Ik heb daarover al eerder iets gezegd. In Zuid-Holland zijn daarvan voorbeelden bekend. Laten wij het nog veel grootser aanpakken. Wij gaan ervoor! Wij halen in 2012 de Olympische Spelen naar Groningen. Dan komt Groningen daadwerkelijk op de kaart. Over de amendementen zullen wij in oktober a.s. spreken en dat zal waarschijnlijk ook in de commissies gebeuren. Het amendement van de Partij voor het Noorden met betrekking tot de fractieondersteuning steunen wij. Ook wij zijn er geen voorstander van gemeenschapsgeld te grabbel te gooien, maar in dit systeem moeten kleine fracties helaas wat meer ondersteuning krijgen. Motie nummer 1 van de fractie van GroenLinks steunen wij. Motie nummer 2 steunen wij natuurlijk ook. Motie nummer 3 geven wij het voordeel van de twijfel. Over motie nummer 4 merk ik op dat ik de fractie van D66 aanraad dit voorstel enigszins te veranderen, zodat er staat: “om de twee jaar een open dag te houden”. Dat zal immers veel geld kosten en het organiseren van een dergelijke dag brengt veel werk met zich mee. Wij zijn voor motie nummer 5. Wij zijn tegen motie nummer 6.
88
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van D66-fractie
Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Een aantal zaken is niet aan de orde gekomen. Graag wil ik daarop een reactie van het College ter voorbereiding van een gedegen commissiebehandeling. Het betreft de vraag of het mogelijk is de regelgeving met betrekking tot Kompassubsidies aan te passen, zodat het MKB daarvan veel beter gebruik kan maken. Wij hebben een voorstel gedaan met betrekking tot mentorprojecten voor scholieren op het mbo en het hbo. Graag ontvangen wij een reactie op ons voorstel voor een cultuurgids. Hetzelfde geldt voor onze oproep om meer te doen aan het verkleinen van de digitale kloof. De fractie van de SP reageerde daar zojuist reeds op. Het is inderdaad een probleem dat steeds schrijnender wordt en dat naar mijn idee zowel in het welzijns- als in het arbeidsmarktbeleid voorrang verdient. Het College reageerde evenmin op ons voorstel met betrekking tot de Floriade. Gedeputeerde Bleker noemde dat kort, maar daar bleef het bij. Wellicht is de reden daarvan dat er iets is misgegaan met het kopiëren. Ik verzoek het College daarop alsnog een korte reactie te geven en ik neem aan dat over dit onderwerp in de commissie een uitgebreide discussie zal plaatsvinden. Ik betreur het dat de fractie van GroenLinks dit plan nu al van zich afschuift. Als dit plan wordt uitgevoerd, brengt dat namelijk niet alleen kosten met zich mee. Het zal ook veel opbrengen en kansen bieden. De SP-fractie opperde het idee de Olympische Spelen in Groningen te houden. Het is misschien goed dat te koppelen aan het Provinciaal Accommodatie Fonds (PAF), al is dat waarschijnlijk een stap te ver. De heer MOORLAG: Naar aanleiding van het betoog van mevrouw Gräper rijst in mijn fractie de vraag hoe wij deze Algemene Beschouwingen moeten opvatten. Het was de bedoeling de Algemene Beschouwingen op hoofdlijnen te houden. Mij bekruipt nu echter het gevoel dat hier als het ware vijf commissies gecomprimeerd bijeen zijn die op commissieniveau discussiëren. Ik geef mevrouw Gräper in overweging een aantal punten in de commissie aan de orde te stellen. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik verzoek u een voorbeeld te geven. De heer MOORLAG: Het meest in het oog springende voorbeeld is het voorstel voor het plaatsen van kasten voor vleermuizen. Dat heeft hier al veel aandacht gehad. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik heb al aangegeven dat dit was bedoeld om aan te geven op welke wijze wij invulling kunnen geven aan het soortenbeleid. Wij hebben ook gesproken over kwantitatieve doelstellingen binnen de programmabegroting. In dat kader heb ik dat voorbeeld gegeven. Het was niet de bedoeling alleen iets te regelen voor de vleermuizen en de kerkuilen. Het was juist de bedoeling aan te tonen hoe wij met een praktische aanpak een goed resultaat kunnen bereiken. Wij zijn dan ook blij dat het College bereid is deze praktische aanpak over te nemen. Wij hebben twee voorbeelden genoemd, namelijk de vleermuizen en de kerkuilen. Dat deden wij op basis van signalen die wij uit het veld ontvingen. Ik begrijp dat ook het College veel signalen krijgt. Wij geven het dan ook graag de vrije hand te bepalen welke soorten als eerste steun behoeven. Onze insteek was te komen tot een pragmatische aanpak van het soortenbeleid en ieder jaar opnieuw na te gaan welke soorten op deze wijze ondersteuning verdienen. Het College is daarop naar onze mening voldoende ingegaan. Wij trekken onze motie daaromtrent dan ook in. Het College reageerde op ons voorstel voor het aanleggen van een breedbandverbinding. Het verheugt ons dat dit College duidelijk uitsprak dat het van mening is dat niet alleen glasvezelkabel tot de mogelijkheden behoort, maar ook andere vormen van breedbandinternet. Binnen een maand verwachten wij een reactie en wij kijken daarnaar uit.
89
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van D66-fractie Repliek van PvhN-fractie
Gezien het feit dat het College niet heeft gereageerd op onze lezing van de ambitie gaan wij ervan uit dat dit ook zijn ambitie is. Motie nummer 6 is ingetrokken en maakt geen onderdeel van de beraadslaging meer uit. De heer ZANEN: Voorzitter! Ik hoop dat de kwestie van de duurzaamheid en de Blauwe Stad in de commissie aan de orde komt. Dan is het namelijk mogelijk daarover verder te spreken. In de eerste termijn ben ik ingegaan op de ambitie van het College aangaande de noordelijke samenwerking. Met belangstelling heb ik geluisterd naar de uitspraken van gedeputeerde Bleker daaromtrent. Voor mij geeft dat aanleiding op dat punt een motie in te dienen met als doel wat meer duidelijkheid te krijgen. Aan het eind van de beantwoording in de eerste termijn werd ik verrast door de mededeling van de voorzitter dat op 19 november a.s. een gecombineerde vergadering plaatsvindt van de drie provinciale Staten over de discussie die het SNN voert met de rijksoverheid met betrekking tot het regionaal beleid. Dat ligt immers precies in lijn met datgene wat wij willen stimuleren. In mijn motie staat nog een aantal punten waarover naar mijn idee nog niet voldoende duidelijkheid bestaat. Ik dien die motie daarom nu in. De heer Zanen stelt de volgende motie voor: "Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 3 september 2003, overwegende dat: het College van Gedeputeerde Staten de komende jaren actief, inventief en rusteloos bezig moet zijn met het bevorderen van de versterking van de noordelijke samenwerking in het belang van alle Groningers, Friezen en Drenten; verzoeken GS: hun positie in het Dagelijks Bestuur van het SNN daartoe te benutten, eraan bij te dragen dat vanuit het SNN de drie provinciale Statencolleges in hun geheel en tezamen betrokken worden bij de verdere ontwikkeling van de verhouding Noord-Nederland rijksoverheid (bijvoorbeeld bij de beoordeling van de plannen voor een Zuiderzeelijn, bij het reageren op de inzet van Den Haag ter realisering van de Kompasdoelstellingen en bij de uitkomsten van de deliberaties op rijksniveau over het regionaal beleid na 2006), actief in te spelen op een discussie over landsdelige besturen, mocht zich in Den Haag opnieuw een discussie ontspinnen over de vorming daarvan (à la het rapport van de commissie-Geelhoed), Provinciale Staten te informeren over de prioriteiten die het College in dit verband gaat formuleren en over de activiteiten die het gaat ondernemen om de hiervoor geformuleerde taakstelling te realiseren, en gaat over tot de orde van de dag." De VOORZITTER: De motie is ondertekend door de heer Zanen en mevrouw Hoekzema-Buist, wordt bij de beraadslaging betrokken en krijgt nummer 7. De heer ZANEN: Voorzitter! Ik vervolg mijn betoog. Ik ga in op de opmerkingen van gedeputeerde Gerritsen over het arbeidsmarktbeleid. Ook op dat punt hadden wij een motie achter de hand, maar ik vind de door de gedeputeerde gekozen benadering van dien aard dat die overbodig is.
90
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van PvhN-fractie
Ik ben van mening dat de provincie op een goede manier wil inspelen op de problemen die zich op dit moment op de arbeidsmarkt voordoen, met name in relatie tot het ontstaan van problemen met tijdelijke arbeidskrachten die in de situatie dreigen te geraken dat zij moeten leven van een uitkering. De SP heeft een motie ingediend. Ik ben van mening dat wij daaraan in de commissie aandacht moeten besteden. Wij moeten naar mijn idee vooral goed nagaan hoe deze motie zich verhoudt tot het grotere plan van de FNV, waarvan de gedeputeerde heeft gezegd dat hij de inhoud nog niet goed kent. Wellicht is dat plan voor die tijd beschikbaar. Dan kunnen wij daarover spreken. De heer HEMMES: Ik herhaal dat die plannen los van elkaar staan. Ik zie de samenhang tussen die plannen niet. Met het plan van de FNV wordt nog niet gewerkt en dat is naar mijn idee heel slecht. Aan het plan-Heinen wordt reeds invulling gegeven. De heer ZANEN: Het is niet mijn plan. Misschien is het mogelijk dat bij de stukken van de commissie te voegen, zodat wij daarover gezamenlijk kunnen spreken. Dat lijkt mij het meest praktisch. Ik ga in op Groninger Seaports. Onze fractie neigt ertoe te zeggen dat wij inderdaad moeten nagaan of het goed is het standpunt om over te gaan tot verzelfstandiging te heroverwegen. Ik ben het wat dat betreft dus eens met het DB van het Havenschap. Daarover komen wij nog te spreken. Ik kom op het NNBT. Het College is niet ingegaan op de website en de database die daaraan is verbonden. Naar mijn idee is dat heel belangrijk en moeten wij een en ander niet verloren laten gaan. Ik verzoek het College alsnog daarop te reageren. Gedeputeerde Musschenga noemde de zeesluis een belangrijk element. Het stemt ons tot tevredenheid dat het College op dat punt actief is. Ik ga in op de discussie over ons idee met betrekking tot de Zuiderzeelijn. Als het grote beleidsdoelstellingen betreft, streeft het College naar transparante, aansprekende en interactieve communicatie en informatie met de burgers. In de programma’s is echter niet een concreet voorstel opgenomen dat daaraan uiting geeft. Een megaproject als de Zuiderzeelijn is ingrijpend. Daaraan kleven allerlei zaken en er is ook sprake van negativisme. Het laatste betreur ik, want de discussie moet naar mijn idee betrekking hebben op de aard, de mogelijkheden, de verschillende varianten enz. Ik vraag mij af of het mogelijk is een meer onafhankelijke discussie of informatiecampagne te organiseren met als doel met die zaak veel verder te komen. Kunnen wij als samenwerkende provincies deze zaak niet een veel betere start geven? Ik dien daartoe een motie in. De VOORZITTER: De heer Zanen stelt de volgende motie voor: "Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 3 september 2003, overwegende dat: Provinciale Staten van Groningen willen experimenteren met nieuwe vormen van betrokkenheid van de bevolking bij de ontwikkeling van het beleid inzake majeure projecten of wezenlijke beleidsterreinen, de beoogde informatiecampagne van de Stuurgroep Zuiderzeelijn zich goed leent voor het ontwikkelen van een experiment op dit terrein, uitbesteding van deze campagne aan een onafhankelijke partij die de bestuurders veel meer ruimte geeft voor een inhoudelijke inbreng in een dergelijke campagne, de onafhankelijke, in te huren organisatie dan een enthousiaste deelname van de bevolking bij deze informatieve en meningsvormende campagne kan organiseren;
91
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Repliek van PvhN-fractie Dupliek van gedeputeerde Calon
constaterende dat: het project "Social Computer" van de organisatie Inbred-Media e.a. zich mogelijk heel goed voor dit 'transparante, interactieve en aansprekende communicatie- en informatieproject' zou kunnen lenen; verzoeken GS: op korte termijn te onderzoeken of de publiekelijke voorlichtingscampagne over het project Zuiderzeelijn (met zijn verschillende scenario's) op een dergelijke nieuwe, aansprekende manier valt te organiseren, en gaan over tot de orde van de dag." De VOORZITTER: De motie is ondertekend door de heer Zanen en mevrouw Hoekzema-Buist, wordt bij de beraadslaging betrokken en krijgt nummer 8. De heer ZANEN: Voorzitter! Ik vervolg mijn betoog. Er ligt nog een aantal amendementen voor. Daarover is een aantal opmerkingen gemaakt. Graag zou ik daaraan in de commissie aandacht besteden. Hetzelfde geldt voor de moties van andere fracties. De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter! Ik begin met de opmerking van mevrouw Bos dat stoere taal niet altijd tot resultaat leidt en dat het een kwestie is van vier jaar keihard werken. Dat ben ik met haar eens en zij kan ervan op aan dat dit gebeurt. Dat is ook in lijn met mijn bijdrage in de eerste termijn; geen grote, nieuwe plannen maken, maar uitvoeren waarmee wij bezig zijn. Het wordt immers al moeilijk genoeg. Als wij gezamenlijk willen meten en dus wensen na te gaan of wij onze doelen bereiken, is het naar het oordeel van de heer Slager van belang de goede prestatie-indicatoren te kiezen om te weten of het mogelijk is die te beïnvloeden. Dat liep wat door elkaar heen. Ik bedoelde te zeggen dat het niet alleen gaat om het kiezen van goede prestatie-indicatoren. Het gaat er tevens om te noteren in welke mate wij die kunnen beïnvloeden. Ik geef een voorbeeld. Het aantal werklozen is eenvoudig te meten. Dat is een gemakkelijk meetbare prestatie-indicator. Daarbij moeten wij echter ook aangeven wat de provincie al dan niet kan beïnvloeden en in hoeverre zij afhankelijk is van mondiale economieën. De heer Slager refereerde daar ook aan op het moment dat hij reageerde op de bijdrage van gedeputeerde Gerritsen. Het aantal reclamepalen of windmolens is eenvoudig te meten en dat is door de provincie ook gemakkelijk te beïnvloeden. Er is dus sprake van verschillen. Wat mij betreft is in de programmatische aanpak van de begroting op dit moment nog iets te weinig aandacht voor het verschil van beïnvloeding door de provincie Groningen. De Statenfracties hebben daarop weinig gereageerd. Naar mijn idee moeten wij ook daaraan het komend jaar aandacht besteden. Als wij dat niet doen, schieten wij ons in de voet. Dan zeggen wij over 1, 2 of 3 jaar dat het niet deugt en dan ontstaan er allerlei discussies waarin de vraag centraal staat of wij vooraf niet konden afwegen in welke mate wij zaken kunnen beïnvloeden. Overeind blijft dat de beleidsinzet belangrijk is. De heer Boertjens had gelijk toen hij zei dat ik niet heb gereageerd op het verkoopmoment van Essent. Ik bied daarvoor mijn excuses aan. Dat ben ik vergeten. Dat hangt af van de wettelijke mogelijkheden. Enige tijd geleden - ik weet al niet meer wanneer dat was - was mevrouw Jorritsma minister. Zij stuurde toen beleidsregels aan de Tweede Kamer, maar het was niet meer mogelijk die te behandelen omdat het kabinet viel. Vervolgens kwam er een ander kabinet met onder anderen minister Heinsbroek. Hij trok die beleidsregels weer in. Wij bereidden ons voor om aan de slag te gaan.
92
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Dupliek van gedeputeerde Calon
Toen viel ook dat kabinet. Inmiddels zijn wij een paar kabinetten verder en heeft minister Brinkhorst aangekondigd dat hij over dat punt zijn gedachten laat gaan en dat hij met nieuwe wetgeving op dat gebied komt. Hij heeft een en ander een jaar uitgesteld. Dat is een aspect waarvan het afhangt. Wij kunnen nu nagaan in welke mate het voor ons mogelijk is aandelen te vervreemden. Voor het handelsgedeelte kan dat op dit moment voor zover het vrije klanten betreft. Het is echter niet wat de regels over drie jaar zullen zijn. Dat speelt wel een rol, want dat bepaalt mede de waarde. Op de tweede plaats hangt het af van het tekenen van het contract met betrekking tot de magneetzweefbaan. Het gaat natuurlijk over het prijsvraagmodel, maar ik spreek nog steeds van het contract met betrekking tot de magneetzweefbaan. Daarin staat een clausule - u kunt dat weten, want die contracten hebben hier voorgelegen - die inhoudt dat het voor ons mogelijk moet zijn die aandelen te vervreemden. Het hangt dus van diverse zaken af. Overigens wordt vaak gezegd dat ik die zo snel mogelijk wil verkopen. Dat is juist, maar dat is de helft van datgene wat daar staat. Het tweede deel van die zin luidt als volgt: “…waarbij waardemaximalisatie uitgangspunt zal zijn.” Als u citeert, geef ik er de voorkeur aan dat u ook dat deel van de zin daarbij betrekt. Wij richten ons namelijk op die twee aspecten. Aan de orde zijn dus de landelijke wetgeving, het contract over de prijsvraag en de verhouding snelheid/waarde. Op dit moment kan ik dus geen datum noemen. Ik kan slechts aangeven van welke factoren dit afhangt. Gevraagd is of de Blauwe Stad, de Regiovisie Groningen-Assen of Delfzijl iets merken van het ISV. Ik schudde mijn hoofd op het moment dat de Blauwe Stad werd genoemd, want die heeft daarvan geen last. De fractie van de SP maakt zich daar druk over in verband met de sociale woningbouw. Ik wens hier geen discussie te entameren over de sociale woningbouw en de contingentenkwestie, omdat ik van mening ben dat wij daaraan meer tijd moeten besteden. Ik ben het met de heer De Bruijne eens dat de geschiedenis onrecht wordt aangedaan. Naar mijn idee is het goed na te gaan welke zaken tijdens de vorige staten- en collegeperiode in gang zijn gezet en tot welke resultaten dat heeft geleid. Het is niet de bedoeling dat hier de suggestie wordt gewekt dat het College de sociale woningbouw niet serieus neemt. Ik heb in de eerste termijn opgemerkt dat in de toekomst driemaal meer sociale woningbouw is gepland dan in het verleden. Tijdens de laatste commissievergadering van de vorige statenperiode hebben wij daarover uitvoerig gesproken, maar ik ben bereid daarover ook tijdens de volgende commissievergadering een uitgebreide discussie te voeren. Het ISV zal dus geen invloed hebben op de Blauwe Stad, want dat betreft nieuwe woningen bovenop de vraag die in dat gebied bestond. Het betreft dus extra woningen, dus bovenop de contingenten die nodig waren. Het ISV kan wel van invloed zijn op de Regiovisie Groningen-Assen, omdat daar natuurlijk sprake is van een transformatieopgave. Als er minder subsidie uit Den Haag komt, kan dat frustrerend werken. Het ISV kan eveneens effect hebben op de tweede fase herstructurering in Delfzijl. In de gemeenteraad van Delfzijl ontstond commotie over het ISV. Die trok de conclusie dat het allemaal niet doorging. Dat was een beetje dom, want het enige wat werd gevraagd was mee te helpen om druk uit te oefenen op de nieuwe minister van VROM om ervoor te zorgen dat ook middelgrote gemeenten recht houden op het ISV. De raad trok echter de conclusie dat het niets zou worden. Ik ben van mening dat wij eerst het gevecht moeten leveren en dat wij eventueel pas dan die conclusie kunnen trekken. Ik heb er nog wel degelijk vertrouwen in dat er een behoorlijk deel van het ISV bij onze provincie terechtkomt. De heer Slager sprak over verouderde bestemmingsplannen. Dat is juist. De digitalisering heeft daarmee overigens niets te maken. Die trajecten staan volledig los van elkaar. Als de conclusie was geweest dat alle bestemmingsplannen actueel zijn, zouden wij toch de digitaliseringslag maken. Dat werkt namelijk veel sneller en het is inzichtelijker voor de burger. Ook is het daardoor gemakkelijker met bezwaren aan de slag te gaan.
93
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Dupliek van gedeputeerde Calon
De provincie heeft niets te zeggen over het al dan niet actueel zijn van bestemmingsplannen. Zij mag die alleen goedkeuren. De provincie mag dus niet zeggen dat bestemmingsplannen niet actueel zijn en dat het daarom nodig is nieuwe te maken. Ik wil echter wel dat de provincie die taak krijgt. In het kader van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening pleit ik ervoor dat de provincie die taak krijgt. Dat heb ik in het verleden in de Staten ook vaak aangekondigd. Uit het onderzoek van de inspectie van het Ministerie van VROM is gebleken dat ook in Groningen veel bestemmingsplannen niet actueel zijn. Dat geldt namelijk voor alle provincies in Nederland. De inspecteur van het Ministerie van VROM is van mening dat een actualisatieslag nodig is en hij heeft de provincie gevraagd daaraan mee te werken. Wij zijn daartoe graag bereid. Daarom treft u in de begroting een passage aan waarin staat dat wij verwachten dat versneld meer bestemmingsplannen worden aangeboden. De heer SLAGER: Het mag zo zijn dat er geen verband bestaat tussen de stand van zaken met betrekking tot bestemmingsplannen en de digitalisering, maar als ik de betreffende tekst goed in mijn hoofd heb, wordt dat verband wel gelegd. De suggestie wordt gewekt dat is geconstateerd dat er sprake is van een achterstand, maar dat het de bedoeling is die zo spoedig mogelijk weg te werken door de komende tijd de aandacht op digitalisering te vestigen. Ik heb daarover opgemerkt dat het belangrijk is dat niet te onderschatten. Wij maken ons daarover zorgen, want het omzetten van bestemmingsplannen in digitale vorm is een tijdrovende activiteit. Dat probleem zal dus niet snel zijn opgelost. De heer CALON (gedeputeerde): Dan zijn wij het volledig met elkaar eens. Als de heer Slager dat heeft begrepen, heb ik de verkeerde suggestie gewekt. Het volledige digitaliseringtraject zal pas na jaren zijn vruchten afwerpen. Het duurt wel drie tot vier jaar voordat wij het effect daarvan merken. Wij zien nu dat veel bestemmingsplannen zijn verouderd en dat een actualisatieslag nodig is. Als de heer Slager de begroting goed heeft gelezen, is het hem ongetwijfeld opgevallen dat er sprake is van een fteuitbreiding ten behoeve van de beoordeling van die bestemmingsplannen. Wij verwachten namelijk dat er een bulk werk op ons afkomt. De nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening 2006 geeft overigens aan dat er geen huis meer zal worden gebouwd als het bestemmingsplan ouder is dan tien jaar. Als dat in heel Nederland de werkwijze zal zijn, worden er in de toekomst nog minder huizen gebouwd dan momenteel het geval is. Dat is dus lastig. Ik neem de suggestie over de tussenbalans graag over. Zodra daartoe enigszins aanleiding is, zal het College de ruimte nemen dat te doen. De heer De Bruijne merkte terecht en scherp op dat een keuken niet in het bouwbesluit is voorgeschreven. In het bouwbesluit zijn duurzaamheidaspecten opgenomen en daarop moet worden getoetst. Wij doen dat ook en wij proberen in grote projecten zoveel mogelijk duurzame elementen in te brengen. Door mevrouw Bos werd enigszins denigrerend gesproken over de keukens van Calon. Ik bedoelde echter niet te zeggen dat wij slechte huizen moeten bouwen. Wel nemen wij waar dat het nodig is sneller en goedkoper huizen te bouwen. Toch is een aantal zaken lastig te beïnvloeden. De heer Hollenga zei dat wij projectontwikkelaars dan misschien teveel invloed geven. Er werd overigens ook een vraag gesteld over de inbreiding in de stad. Die projectontwikkelaars doen niets anders dan de deur hier platlopen en zij zeggen dat zij te weinig invloed hebben. Zij zeggen: “Geef ons het maar, want dan komt het snel voor elkaar.” Daarover zijn de meningen dus verdeeld. Wel zijn de grondkosten voor die projecten betrekkelijk hoog. Dat heeft te maken met het feit dat wij daaraan allerlei eisen stellen. Die hebben betrekking op de inrichting van het gebied. Het is juist dat wij gemeenten helpen om herontwikkeling van bestemmingsplannen versneld tot stand te brengen. Ik doel dan op de situatie dat de capaciteit niet meer actueel is. Het gaat dan om woningen waarnaar geen vraag meer is. De heer Moorlag moet uit deze woorden niet concluderen dat wij ons ambitieniveau naar beneden bijstellen.
94
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Dupliek van gedeputeerde Calon Dupliek van gedeputeerde Bleker
Toch waarschuw ik u ervoor dat niet het idee moet bestaan dat de provincie knipt, stoere taal spreekt en dat hier dan opeens 100.000 woningen worden gebouwd. Dat is er de reden van dat ik in de eerste termijn opmerkte dat de provincie geen woningen bouwt. De heer BLEKER (gedeputeerde): Gevraagd is of het College in staat is op heel korte termijn inzicht te geven in de voor droogte kwetsbare dijken in onze provincie en de risico’s die daaraan zijn verbonden. Daartoe is het in staat. Het gaat dan vooral over de veendijken. Wij zullen daarover rapporteren en aangeven wat waterschappen op grond van onze informatie tot nu toe aan inspectie en overige werkzaamheden hebben gedaan. De heer JASPERS: Bent u er al van op de hoogte of op dit moment op bepaalde punten sprake is van ernstige risico’s? De heer BLEKER (gedeputeerde): De mededeling die wij daarover nu krijgen, is dat er op beperkte schaal sprake is van zogenaamde veendijken in onze provincie, namelijk langs het Drentse Diep, het Hondshalstermeer, de Munnekevaart en het Lettelbelterdiep. Een eerste inspectie heeft uitgewezen dat er geen sprake is van risico’s. Het achterliggende gebied van deze dijken bestaat niet uit laagliggende polders waar veel woningen staan. Dat zijn mondelinge mededelingen waarvoor wij slechts in beperkte mate iets kopen. Wij wensen op dat punt meer gedegen informatie van de waterschappen te ontvangen. De heer JASPERS: Als ik het goed begrijp, zijn dit secundaire dijken die uit die veen zijn samengesteld. Hoe zit het met de primaire dijken? De heer BLEKER (gedeputeerde): Bedoelt u de zeewaterkeringen? De heer JASPERS: Ja. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat is een heel andere kwestie. Daarover kan en wil ik op deze korte termijn geen informatie geven. Wat dat betreft is een meerjarenplan voor versterking van de zeewaterkeringen aan de orde. Dat staat hier los van. Wij spreken nu over de voor verdroging kwetsbare dijken die direct de bewoningsgebieden beïnvloeden. De heer JASPERS: Maar wordt op dit moment ook specifiek aandacht besteed aan die primaire waterkeringdijken? Ik kan mij namelijk voorstellen dat in het kader van de droogteproblematiek ook in de omgeving daarvan voldoende aanleiding is hieraan op korte termijn aandacht te besteden. De heer BLEKER (gedeputeerde): Wij zullen daarnaar informeren, maar tot nu toe is het beeld dat het met name gaat om de veendijken en die zijn in beperkte mate in de provincie aanwezig. Wij zijn in staat u op korte termijn te informeren over de tot nu toe gangbare praktijk van toezicht en dan niet toegespitst op het financiële toezicht, maar op het beheer van zaken door het waterschap. Dat moet deze maand grotendeels gebeuren. De tot nu toe gangbare praktijk van toezicht onzerzijds daarop zullen wij kort voor u beschrijven en wij zullen eveneens in het kort aangeven of wij aanleiding zien op dat punt aanscherpingen te doen. Ik ga in op de Ecologische Hoofdstructuur. Daarover spraken mevrouw Bos en de heer Slager. Laten wij voorkomen dat er misverstanden ontstaan. Ik heb mijn opmerkingen over de kwestie van de Ecologische Hoofdstructuur vooral toegespitst op de situatie die wij nu in het Westerkwartier hebben geanalyseerd.
95
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Dupliek van gedeputeerde Bleker Dupliek van gedeputeerde Gerritsen
Met de kennis en informatie van nu heb ik aangegeven dat de realisatie van de taakstelling 2018 niet uitvoerbaar lijkt. Als dat na een nadere analyse wordt bevestigd, moeten wij andere wegen vinden. Ook dienen wij de analyse elders te maken. In december 2003 of in januari 2004 ontvangt u van ons een Uitvoeringsprogramma Veenkoloniën. Wij verwachten dat wij in december 2003 of in januari 2004 een korte notitie over de Waddenzee kunnen presenteren. Tenslotte merk ik op dat wij niet van plan zijn in het kader van de Veenkoloniën energie te steken in de Floriade. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Voorzitter! De PvdA-fractie herinnert ons terecht aan een omissie uit de eerste ronde. Dat is een belangrijke omissie waarop ik nu inga. Het betreft de ESF-problematiek. De situatie is bekend. Er is sprake van onderuitputting van die fondsen. Gemeenten zijn daarvoor ietwat huivering, omdat zij van mening zijn dat zij risico lopen. De provincie is geen aanvrager. De landelijke ONO-fondsen lopen goed, maar in het noorden is dat wat minder het geval. Dat heeft te maken met het feit dat hier minder grote bedrijven zijn. In totaal is 95 procent MKB. Wij zijn wat dat betreft wel wat verder in gesprekken met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Er is in ieder geval afgesproken dat het SNN samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een pilot gaan doen met als doel - in ieder geval daar waar het gaat om de ONO-fondsaanvragen. Het gaat dan om werkende scholieren, en actiever een beroep doen op de ESF-middelen. Er zijn afspraken gemaakt om dat op een goede manier te laten verlopen. Dat is één lijn, maar dit is ook van betekenis voor die andere partij. Ik doel daarmee op de gemeenten. In het noorden heeft men daarop nog een verschillende visie, maar wij hebben in ieder geval gezegd dat wij dat ook gaan gebruiken om gemeenten te ondersteunen en een platform te bieden ter ondersteuning van die ESF-aanvragen. Dat houdt nogal wat in, zeker als het gaat om die administratieve situatie. Als het SNN en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een dergelijke pilot starten, kunnen wij daar iets mee en daaraan zullen wij actief aandacht besteden. Daarnaast zullen wij in het kader van de zojuist aangegeven aanpak de gemeenten aanbieden wat dat betreft actief tot versnelling te komen. Dit is dus nog niet volledig vlotgetrokken en dit zal de aandacht blijven houden, ook op 2 oktober a.s. De eerste stap is in ieder geval gezet. De heer MOORLAG: Hoe breed is die pilot? Dekt die alle gemeenten? Wordt er een soort vliegende brigade opgezet om gemeenten te ondersteunen? Kiezen wij voor een gebiedsgerichte aanpak van dit vraagstuk? De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Ik kan mij voorstellen dat u deze vragen stelt. Ik stel voor dat wij u daarop een antwoord doen toekomen. De heer MOORLAG: In tweede termijn stelde ik de vraag of de provincie bereid is in IPO-verband bij het Rijk aan te dringen op herziening van het besluit van 1999, zodat voor provincies weer de mogelijkheid bestaat aanvragen in te dienen. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): U bent mij voor. Op dit moment vinden in IPO-verband gesprekken plaats met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met als doel de mogelijkheid te bieden voor het indienen van aanvragen door provincies. Men is in gesprek en dat wordt in ieder geval ook door het IPO aangekaart. De fractie van het CDA zegt in het algemeen dat regelgeving een punt van aandacht is. Ik ben het daarmee volledig eens. De fractie van D66 vult dat enigszins in, in de richting van Kompas. Wij hebben gezegd dat wij voor potentiële subsidieaanvragers zaken moeten vereenvoudigen.
96
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Dupliek van gedeputeerde Gerritsen
U treft dat ook aan in het stuk met de titel “Kompas op Koers”. Een aantal maatregelen is op de rol gezet. Wel moeten wij altijd een aantal zaken verantwoorden. Het is immers van belang zaken goed te toetsen. Toch is wat dat betreft nog wel een slag te maken en daarvoor worden voorstellen gedaan. Tevens wordt gewerkt aan het verbeteren van de communicatie met het bedrijfsleven. Een ander punt daarbij is de mogelijkheid dat het MKB gebruik gaat maken van de IPR. Wij willen die graag naar beneden brengen. In Den Haag heeft men daarover tot nu toe andere gedachten, maar dat weerhoudt ons er niet van dat belang nog eens goed voor het voetlicht te brengen. Het plan-Heinen is inhoudelijk zeer interessant en biedt mogelijkheden. Gevraagd is waarom wij dan moeilijk doen. Wij doen niet moeilijk, maar wij moeten ons wel goed realiseren wat onze positie is. Het gaat nadrukkelijk om een actieve faciliterende rol van de provincies in de regio’s ten aanzien van de gemeenten als het gaat om het arbeidsmarktbeleid. Het is zeker mogelijk gebruik te maken van deze ideeën. Dat geldt misschien ook voor het plan van de FNV. Het lijkt ons niet goed ons, in onze meer procesmatige rol en met het doel dat er zich goede ontwikkelingen voordoen op het gebied van arbeid en reïntegratie, nadrukkelijk aan één plan te verbinden. Ik zeg u toe dat wij consultatief onderzoeken of wij in gang gezette ontwikkelingen kunnen bevorderen. Ik heb eerlijk gezegd dat het College nog absoluut geen zicht heeft op de financiële aspecten daarvan. Daarom moet ik op dat punt een voorbehoud maken. Wij willen een en ander echter wel constructief tegemoet treden. Het lijkt mij echter niet goed als de provincie zich daadwerkelijk verbindt aan één plan. Zij wordt dan namelijk partij en daarmee doet zij haar rol in feite teniet. Dat is de reden van mijn aarzeling. Er is wat mij betreft dus niet een inhoudelijk probleem. Ik aarzel, omdat wij graag ten behoeve van de gemeenten een actieve rol vervullen ten aanzien van het arbeidsmarktbeleid. Ook de gemeenten willen dat. Zij hebben het politieke primaat. De bevolking heeft de raadsleden gekozen. Zij maken het arbeidsmarktbeleid en het reïntegratiebeleid binnen de kaders van de Wet werk en bijstand. Wij komen als het ware op de tweede plaats en wij moeten dat niet inhoudelijk doorkruisen. De heer HEMMES: Voor de vierde maal merk ik op dat wij dat niet van de provincie vragen. Wij geven slechts aan dat er een goed plan voorligt en dat de provincie eventueel hand- en spandiensten kan verrichten. Zij kan wellicht iets betekenen, omdat het gaat om relatief kleine gemeenten. Wij vragen niets meer en niets minder. Nu gaat de provincie toch moeilijk doen, ook al zegt gedeputeerde Gerritsen dat dit niet het geval is. De provincie gaat wel moeilijk doen. Zij belijdt al jaren het woord: “Wij moeten iets aan Oost-Groningen doen en wij dienen eveneens iets aan de werkloosheid te doen. Als het alleen bij woorden blijft, schiet het nooit op. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Wij zitten hier niet om het bij woorden te laten. De heer DIJKSTRA: Zou de heer Hemmes zijn geholpen als wij de motie voor de eerstvolgende commissievergadering agenderen? Dan kunnen wij kennisnemen van datgene wat het plan omvat. Op die manier kunnen wij ons een wat scherper beeld vormen en wellicht kunnen wij zodoende tot een betere beoordeling van het plan-Heinen komen. Is dat een optie? De VOORZITTER: Procedureel moet ik opmerken dat de motie met de bijbehorende notitie van de heer Hemmes naar de commissie moet worden doorverwezen. Dat kan niet anders. Daarna blijkt pas of u gezamenlijk in staat bent op 6 oktober a.s. tot een oordeel te komen. De diverse moties en de achterliggende stukken zullen dus in ieder geval aan de orde komen tijdens de behandeling in de verschillende commissies. Dat geldt dus ook voor de plannen.
97
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Dupliek van gedeputeerde Gerritsen Dupliek van gedeputeerde Mulder
De heer ZANEN: Misschien is het niet een vreemd idee personen uit te nodigen op dit punt in te spreken, zoals de heer Heinen en wellicht de heer Brouwer van de FNV. De VOORZITTER: Ik meen dat u ook voorzitter bent van een bepaalde commissie. Wij hebben daarover afspraken gemaakt. Ik wijs u op de agenda die u hebt vastgesteld voor die beroemde commissievergadering. Laten wij vaststellen dat de komende commissievergaderingen tjokvol zitten en dat veel commissies zich de vraag zullen stellen of zij niet tot een tweede vergadering moeten komen. Dan kan alles binnen de verantwoordelijkheid van de commissie aan de orde komen. De motie ligt voor en die komt pas op 6 oktober a.s. aan de orde. De heer Hemmes koos voor een motie met een toelichting daarop. Die wordt dus geagendeerd in de betreffende commissie en die komt daar dus bij. Ik hoorde de heer Zanen de vraag stellen of het plan van de FNV ook ter kennis kan worden gebracht van degenen die hij daarbij wil betrekken. De griffier heeft dat goed in zijn oren geknoopt en op die manier kunt u ook daar gezamenlijk vaststellen in welk gremium en op welk moment het mogelijk is tot afhandeling te komen. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Voorzitter! Ik ga in op het voorstel van de fractie van D66 om te komen tot een cultuurgids. Naar mijn idee is dat interessant. Dat bevat echter twee elementen. Enerzijds is het voorstel erop gericht iets uit te lokken, maar anderzijds bestaat het gevaar dat die gids dik wordt. De vraag is of deze twee elementen met elkaar te combineren zijn. Naar mijn idee moeten wij onze gedachten daarover laten gaan. Over bepaalde thema’s is wel informatie beschikbaar. Denk daarbij bijvoorbeeld aan atelierroutes. Die zijn vermeld in regionale cultuurplannen en dat werkt uitnodigend. Dat betreft echter slechts de ateliers. Ik ben bereid daarover samen met u en anderen de gedachten te laten gaan. Ik ga in op de ambities op het gebied van ICT. Voor ons geldt nadrukkelijk dat buitengebied. U mag mij dus niet op allerlei zaken vastpinnen. Dat buitengebied is echter essentieel en dat willen wij grotendeels bedienen. Ik ga tot slot in op een punt van de Partij voor het Noorden. De website van het NNBT hebben wij vlak voor de vakantie uit de boedel gekocht, omdat de opbouw daarvan heel waardevol is. Het is een waardevolle database die ook voor de toekomst interessant is. In de notitie zult u aantreffen dat wij het Internet een belangrijk medium vinden in het kader van de nieuwe aanpak. Wij hebben ervoor gekozen die website nu uit de boedel te halen en deze onder te brengen bij de provincie Drenthe. Daar wordt de website goed onderhouden en daar worden de gegevens steeds ververst. Wij hebben er niet voor gekozen personeel mee te nemen. Dat is op dit moment niet opportuun. Wij richten ons op de toekomst waarin wij die website weer kunnen gebruiken. De heer ZANEN: Wellicht is het voldoende wat u wilt doen met de website om deze actueel en goed te houden, maar ik vraag u misschien ten overvloede dat nog eens goed na te gaan. Het draait natuurlijk om de betekenis en de waarde van die website. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Ik ben ervan overtuigd dat onderhoud heel belangrijk is om die waarde te behouden. Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Voorzitter! Ik ga eerst in algemene zin in op het onderwerp kindermishandeling, want dat is vandaag ook een aantal malen genoemd. Ik zou dat graag in de commissie behandelen. In de programmabegroting is te lezen dat ons speerpunt is het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld. Daarin is een aantal activiteiten vermeld dat deze provincie ontplooit. Dat zal zij het komend jaar verder voortzetten. Ik maak een opmerking over sport. Ik wist niet dat mijn ‘kort-door-de-bochtgedrag’ Statenleden zodanig actief kon maken dat zij elkaar opzoeken en vormgeven aan het dualisme.
98
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Dupliek van gedeputeerde Mulder
Ik zie het voorstel met spanning tegemoet. Het was overigens niet mijn opzet kort door de bocht te gaan. Het was mijn bedoeling te zeggen dat wij pas zijn begonnen met de uitvoering van dat beleid en dat het mij niet goed lijkt opeens een andere richting op te gaan. Ik ben er voorstander van datgene wat wij hebben ingezet, voort te zetten. Het zou fijn zijn als wij – wanneer wij in 2004 het Beleidsplan Welzijn gaan evalueren - nagaan of het mogelijk is nieuwe speerpunten te benoemen. Ik ga in op het Stimuleringsfonds Zorg. Dat fonds is niet bedoeld voor steun. Wij beschikten in het verleden natuurlijk over een potje voor de zorginfrastructuur. Dat was een fonds waarmee wij met name op het gebied van bouwen en wonen voor diverse doelgroepen iets extra’s konden betekenen. Over dat potje beschikken wij niet meer. Dat was iets extra’s. Dat kwam voort uit de Wet op de bejaardenoorden. Wij hadden daarvan nog geld over en toen is dat daarvoor gelabeld. Het Stimuleringsfonds is onder andere bestemd voor ondersteuning en vermaatschappelijking van zorg in plaats van voor stenen. Misschien hebben de Staten het verkeerd geïnterpreteerd, maar het is de bedoeling dat wij bij vragen op dat gebied eventueel een beroep kunnen doen op CESI-middelen. Het is echter niet een apart fonds. Mevrouw BOON-THEMMEN: Misschien is het goed alvast aan te kondigen dat wij hierop in commissie terugkomen. Het subsidiefonds was zeer succesvol en door de commissie is in de vorige Statenperiode aangegeven dat het continuering verdient. Ik geef de gedeputeerde daarom alvast mee dat wij daarop in ieder geval terugkomen. Mevrouw MULDER (gedeputeerde): De evaluatie komt sowieso in de commissie aan de orde. Ik neem aan dat daarna wordt gediscussieerd over de vraag hoe het verder gaat. Met betrekking tot het sportbeleid zitten wij natuurlijk met gemeenten om de tafel. Het welzijnsbeleid, dat wij willen koppelen aan zorg en sport, is altijd gebiedsgericht geweest. Dat was echter zodanig dat de gemeenten daarin een actieve rol vervulden. Dat zal nog steeds het geval zijn en dat geldt dus ook voor het sportbeleid. De heer Slager sprak over de betaalbaarheid van de zorg. Het zal voor onze provincie waarschijnlijk niet mogelijk zijn alle gaten op te vullen die misschien zullen vallen als het gaat om betaalbaarheid van zorg. Vooral de komende periode zullen wij met de spelers in het veld, waaronder de zorgverzekeraars, de ziekenhuizen en de artsen, nagaan op welke wijze wij er door effectiever en efficiënter werken voor kunnen zorgen dat de zorg haalbaar is en blijft. Ik kom op het punt van de mentorprojecten waarover de fractie van D66 sprak. Ik kan mij voorstellen dat mevrouw Gräper is gecharmeerd van het mentorproject voor het VMBO, maar dat moet wel worden geplaatst in het kader van de wijze waarop het VMBO voorheen altijd zijn onderwijs vormgaf. Het VMBO was namelijk een reguliere onderwijsvorm die niet buiten de deur kwam en nu heeft het voor het eerst te maken met leer/werktrajecten. De Wet educatie en beroepsonderwijs is al zes jaar oud en brengt de verplichting met zich mee een bepaald aantal uren stage te lopen, of in het MKB leer/werktrajecten te creëren. Met de branches van het MKB zijn inmiddels activiteiten gestart om personen op de werkplekken - de begeleiders - en vanuit het onderwijs te ondersteunen. Er is dus sprake van een goede structuur. Wij moeten geen projecten in het leven roepen waarvoor geldt dat er al sprake is van een structuur. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Misschien is het dan goed dat ik hierop in de commissie terugkom. Ik had verwacht dat gedeputeerde Gerritsen zou antwoorden, omdat het uitgangspunt van mijn voorstel het bedrijf is en niet de student. Dat is de tegenstelling met het VMBO-project waar de student naar mijn idee het uitgangspunt is. Het lijkt mij daarom goed daarop in de commissie uitgebreider terug te komen.
99
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Dupliek van gedeputeerde Mulder Dupliek van gedeputeerde Musschenga
Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Het doet niet veel ter zake of dit onderwerp bij Economie of Onderwijs aan de orde komt. Dat heeft te maken met de relatie tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt vanuit de invalshoek van het MKB. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ja, maar het heeft te maken met hbo’ers en mbo’ers en, voor zover ik weet, heeft de provincie daarover geen zeggenschap. Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Wij komen daarop in de commissie terug. De digitale kloof is genoemd. Er is al gezegd dat buitengebieden zo snel mogelijk bereikbaar moeten zijn. Ik doel dan op de infrastructuur ICT. In steunstees en zorgwooncentra worden steeds meer internetcafés gerealiseerd. Wij constateren dat men er ook voor wil zorgen dat de personen die daaraan een bezoek brengen een cursus op dat gebied kan worden aangeboden. Misschien is het mogelijk dit te betrekken bij het project van Welzijn. De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): Voorzitter! De heer Slager vroeg of ik mij heb versproken in het kader van de Zuiderzeelijn. Dat is niet het geval. Ik heb misschien de magneetzweefbaan, die op blz. 20 staat, niet genoemd. Het gaat nu echter niet om een bepaalde techniek en daarom heb ik het daarbij gelaten. Als wij over de techniek spreken, gebeurt dat in de toekomst. Als wij morgen een voorstel van het kabinet zouden krijgen om de verdubbeling van de N33 tot aan de Eemshaven meteen te realiseren, zou ik daartegen niet nee zeggen. Tot nu toe kost het ons echter al de nodige moeite om in het kader van de rijksinfrastructuur - wij spreken vaak over rijksinfrastructuur alsof wij die zouden kunnen beïnvloeden de discussie met betrekking tot de A7 tot een goed einde te brengen. Daarna is wat mij betreft het volgende traject aan de orde. De heer HEMMES: Het vorige College was gewend groots in te zetten, dus ik houd dit College eraan dat het dat ook in dit geval doet. De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): Ja, maar het is wel goed op dit punt ook realistisch te zijn. De heer HEMMES: Dat vind ik aardig. De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): Ik heb hier uitvoerig uiteengezet hoe het overleg op 30 september a.s. zal verlopen. Dan doel ik op de inzet in de richting van Den Haag over de Zuiderzeelijn. De Statenleden ontvangen binnenkort een informatiepakket dat hierop betrekking heeft. De motie heeft betrekking op een experiment en op een ietwat onafhankelijkere opstelling. Als ik terugdenk aan de discussie in de stuurgroep, herinner ik mij dat wij uitvoerig over de opzet hebben gediscussieerd. De afstemming tussen alle partijen is daarbij natuurlijk heel lastig. Mijns inziens zijn wij gekomen tot een goede invulling van datgene wat wij ook in de Staten hebben afgesproken. Wat dat betreft heeft het College dan ook geen behoefte aan deze motie. De VOORZITTER: Ik stel vast dat wij aan het eind van deze eerste behandelingsronde komen. De heer Boertjens heeft gevraagd of wij, op weg naar de commissievergaderingen en de volgende behandeling, snel over het verslag van deze vergadering kunnen beschikken. De procedure is dat wij twaalf dagen na de vergadering over het volledig uitgewerkte, ongecorrigeerde verslag beschikken. Daarna gaat het naar alle leden. Dan wordt het voorzien van opmerkingen en vervolgens ontvangt u het pas.
100
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Dupliek van de Voorzitter
Ik stel dan ook voor dat wij, zodra wij over het ongecorrigeerde verslag beschikken, dat aan u beschikbaar stellen. Dan krijgen wij, nadat iedereen opmerkingen heeft gemaakt, een geschoonde versie, maar dan is het conceptverslag een hulpmiddel bij de verdere behandeling. De heer BOERTJENS: Wij zouden daarmee zijn geholpen. De VOORZITTER: Dan stel ik voor dat op die manier te doen. Ik stel verder voor dat wij de moties en amendementen vandaag niet als zodanig behandelen. Wij hebben bij de agendering in de verschillende commissies aangegeven welke delen van de begroting in welke commissie aan de orde komen. Mij lijkt dat motie nummer 1 wordt betrokken bij de bespreking in de commissie Landschap, Water en Milieu. Motie nummer 2 komt dan aan de orde in de commissie Economie en Mobiliteit. De moties nummer 3 en 4 komen in het presidium aan de orde. Motie nummer 5 gaat naar de commissie Bestuur en Financiën. Motie nummer 6 is ingetrokken. De moties nummers 7 en 8 komen in de commissie Bestuur en Financiën aan bod. Het initiatiefvoorstel van de fractie van D66, dat normaal gesproken voor de volgende Statenvergadering op de agenda zou komen, wordt nu toegewezen aan de commissie Landschap, Water en Milieu ter bespreking aldaar. Het kan bij de volgende ronde worden betrokken en dan vernemen wij wat het voorstel op dat punt is. De toedeling van de amendementen spreekt voor zich, want dat heeft te maken met de begrotingsonderdelen. Ik heb vastgesteld dat in de beantwoording op een aantal momenten op iets langere termijn of samenhangend met de begroting notities zijn toegezegd. Ik zal proberen met de griffie een overzicht te maken en dat af te stemmen met het College. Er is iets gezegd over de position papers op het gebied van landbouw en steunfondsen, over de notitie met betrekking tot het toezicht op het beheer op dit moment. Er is een notitie toegezegd over de inzet van de ESF-middelen en de breedte daarvan. Zo is er een aantal toezeggingen gedaan. Als die toezeggingen relevant zijn voor behandeling in de commissies op weg naar de afronding, proberen wij daarvan een overzicht te maken. Vergeeft u mij echter dat ik niet al die toezeggingen heb genoteerd, maar ik zal die nalopen. Ik stel voor dat wij de beraadslagingen opschorten. Wij sluiten dit punt dus af. De volgende maal is er weer sprake van termijnen. Ik stel voor nu eerst over te gaan tot de commissiebehandelingen. Gegeven de opmerkingen die zijn gemaakt, moet ik vaststellen dat er in deze eerste ronde geen fundamentele suggesties zijn gedaan om in het financieel kader wijzigingen aan te brengen. Dat is een van de zaken die in de brief van 11 augustus jl. stond. Ik hoop dan ook dat het mogelijk is in de commissies binnen die kaders te functioneren. Dat betekent niet dat daarbinnen geen verschuivingen aan de orde kunnen zijn, maar het zou ietwat vreemd zijn als er nu geen relatie meer was tussen de eerste en tweede termijn en als er in de commissie nu een zeer verkokerde benadering kwam. Dat zou ons bij de afronding op 6 oktober a.s. namelijk een bijzonderheid opleveren en dat zou met name gelden voor uw fractievergaderingen ter voorbereiding daarvan. Er is veel gezegd over het asielzoekersbeleid. Dat gebeurde niet alleen in deze vergadering, maar ook in de vorige. Gedeputeerde Mulder heeft vanmiddag aangekondigd dat de voortgangsrapportage beschikbaar is en voorzover ik dat heb waargenomen, is deze inderdaad uitgedeeld. Dat heeft opgeleverd dat er wat contact is geweest en dat mevrouw Folkerts mij heeft kenbaar gemaakt dat de commissie Welzijn dat punt wil agenderen. Wel zijn vooral de bestuurlijke aspecten voortdurend aan de orde geweest in de commissie Bestuur en Financiën en ik had bij eerdere behandelingen ook het idee dat een dergelijke taakverdeling bestaat. In dit geval geef ik u in overweging ermee in te stemmen dat ik een briefje laat uitgaan met de mededeling dat dit stuk zowel in handen is gesteld van de commissie Welzijn als van de commissie Bestuur en Financiën. Dat betekent dat dit punt in overleg met de voorzitters aan de agenda wordt toegevoegd. Een andere mogelijkheid is dat er een eerste behandeling zal plaatsvinden.
101
VERGADERING VAN 3 SEPTEMBER 2003 Dupliek van de Voorzitter
Als daaruit nog behandelingsvoorstellen voortkomen, blijkt dat tijdens die behandeling. Ik constateer dat u daarmee kunt instemmen. De beraadslaging wordt geschorst. De vergadering wordt om 19.07 uur gesloten.
102