3-001
VERGADERING VAN WOENSDAG, 3 SEPTEMBER 2003 ___________________________ 3-002
VOORZITTER: DE HEER PODESTÀ Ondervoorzitter (De vergadering wordt om 9.00 uur geopend) 3-003
Betrekkingen EU/Cuba 3-004
De Voorzitter. − Aan de orde zijn de mondelinge vragen van de heer Brok, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, aan de Raad (B50271/2003) en de Commissie (B5-0272/2003), over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Cuba.1 3-005
Brok (PPE-DE), rapporteur voor advies. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, geachte voorzitter van de Raad, geachte commissaris, in mijn ogen gaat het hier om een belangrijke en tegelijkertijd delicate discussie. Een discussie over schendingen van de mensenrechten, een discussie over de beroerde economische en sociale omstandigheden in een land, en een discussie over de juiste strategie om bij te dragen aan een verbetering. Ik wil ook graag onderstrepen dat ik het bijzonder betreur dat de Cubaanse autoriteiten niet bereid waren om zich coöperatief op te stellen en dat de winnaar van de Sacharovprijs Cuba niet uit mocht om aan dit debat deel te nemen. Ik wil dit debat graag aangrijpen om Oswaldo Payá Sardiñas en zijn vrienden op het hart te drukken dat wij solidair met hen zijn en dat de democratische oppositie op Cuba kan rekenen op onze steun en solidariteit. Daarom wil ik ook graag van de Raad en de Commissie weten wat men wil ondernemen om schendingen van de mensenrechten te voorkomen, hoe de zeventig mensenrechtenactivisten die sinds 18 maart 2003 in de gevangenis zitten door ons worden gesteund en, meer in het algemeen, welke middelen voorhanden zijn om politieke dissidenten uit de gevangenissen te halen. Op Cuba heerst een van de laatste communistische regimes en het land heeft ook nog een verkeerd economisch systeem. Deze twee elementen tezamen vormen de eigenlijke oorzaak van de rampzalige situatie in dit land. Het valt te betwijfelen of de boycothouding zoals de Verenigde Staten die tegenover Cuba aanneemt strategisch wel zo handig is. Maar deze boycothouding is niet de oorzaak van de problemen. Naar mijn mening dienen we dat sterk te benadrukken. Want in de tijd dat er in Europa nog communistische regimes bestonden, kregen deze massale financiële steun vanuit het Westen. Ik noem als voorbeeld de miljardenkredieten aan de DDR, waardoor dit land in feite een lidstaat van de 1
Schriftelijke verklaringen: zie notulen.
Europese Unie was. Dit leidde er echter niet toe dat er zich in de DDR een democratisch systeem ontwikkelde dat op een verantwoorde, beschaafde wijze tegemoetkwam aan de economische en sociale behoeften van de bevolking. Naar mijn mening moeten we ons terdege bewust zijn van deze context als we ons met Cuba bezighouden, en dienen wij goed te bedenken of we met de toetreding van Cuba tot de Overeenkomst van Cotonou op de juiste weg zitten. Als hierdoor de grenzen van Cuba worden geopend, er meer vrijheid van reizen komt en mensen ook mensen uit de oppositie - zich vrij kunnen bewegen en vrijheid van meningsuiting krijgen, dan kan ook op Cuba een deugdelijk overgangsproces van start gaan. Maar dan moet er wel sprake zijn van een zekere vooruitgang. Daarom zouden wij erg graag van de Raad en de Commissie vernemen hoe een dergelijke transformatiestrategie in gang kan worden gezet om uiteindelijk toch nog een van de laatste communistische dictaturen ten val te brengen. Dat zou een verheugende ontwikkeling zijn voor de mensen in dit geschonden land. Daarom, mijnheer de commissaris en mijnheer de voorzitter van de Raad, ben ik bijzonder benieuwd wat u ons over dit onderwerp heeft mede te delen! (Applaus) 3-006
Frattini, Raad. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de heer Brok voor zijn mondelinge vraag. Het voorzitterschap van de Raad heeft de afgelopen maanden herhaaldelijk openbare verklaringen afgelegd en sedert maart 2003 krachtige stappen ondernomen bij de Cubaanse regering, toen de situatie met betrekking tot de uitoefening van de vrijheden en de rechten van de mens in Havana, die - en wij kunnen wat dat betreft heel duidelijk zijn - toch al precair was, nog sterker achteruit ging. De Raad heeft bovendien op 21 juli jongstleden de doelstellingen van het beleid van de Europese Unie jegens Cuba bekrachtigd. Deze zijn: de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, stimulering van de overgang naar een pluralistische samenleving en een duurzame economische sanering opdat de levenskwaliteit van het Cubaanse volk wordt verbeterd. Het voorzitterschap wijst erop dat de Cubaanse regering sedert de laatste beoordelingen geen enkel positief initiatief heeft ondernomen in de richting van de doelstellingen van deze Europese actie en dat de situatie van de mensenrechten zelfs nog verder achteruit is gegaan. De Europese Unie verwacht dat de Cubaanse autoriteiten het de facto-moratorium op de doodstraf opnieuw toepassen. Wij vragen de Cubaanse autoriteiten nogmaals alle politieke gevangenen vrij te laten en er intussen voor te zorgen dat de gevangenen niet lijden of onmenselijk worden behandeld.
6 De media - ook Cubaanse media - hebben de afgelopen maanden gewag gemaakt van een steeds grotere beperking van de toegang tot internet en van inbeslagneming van satelliettelevisiezenders, buitenlandse kranten en radiozendinstallaties. De bewegingsvrijheid is sterk aan banden gelegd, zowel op intern als op internationaal vlak. Het voorzitterschap betreurt dat er zelfs geen sprake is van de intentie om de richting uit te gaan van een herstel van de economische en burgerlijke vrijheden. Het lijdt geen twijfel dat het dagelijks leven van de Cubaanse burgers daardoor wordt bemoeilijkt. Nogmaals, wij dringen er bij de Cubaanse regering krachtig op aan dat zij een signaal afgeeft met betrekking tot economische openstelling en de ontwikkeling van een particuliere economische sector in Cuba In het licht van dit alles hoopt het voorzitterschap, ik zeg het nogmaals, dat Cuba zijn houding wijzigt. Het gemeenschappelijk standpunt van de afgelopen maanden blijft geldig: het beleid van de Unie jegens Cuba moet gegrondvest zijn op continue, constructieve inspanningen. Om de tenuitvoerlegging van de in dit gemeenschappelijk Europees standpunt vermelde doelstellingen efficiënter te maken, moet volgens de Raad een politieke dialoog worden gevoerd, een intensieve kritische dialoog, opdat tastbare resultaten kunnen worden bereikt, vooral op politiek gebied, dat wil zeggen ten behoeve van de politieke vrijheden en de economische en burgerrechten. De Raad zou bijgevolg bereid zijn - en ik gebruik bewust de voorwaardelijke wijs - om een versterking van de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie met Cuba aan te moedigen in de sectoren die kunnen bijdragen aan de overgang naar een pluralistische democratie en aan de eerbiediging van de mensenrechten, evenals in de sectoren die kunnen zorgen voor een verbetering van de levenskwaliteit van de Cubaans bevolking en dus voor een duurzame economische groei. De desbetreffende financiële middelen mogen volgens het voorzitterschap alleen worden toegekend als daarmee een reëel en onmiddellijk voordeel voor de Cubaanse bevolking wordt verzekerd of als daarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan het in gang zetten van een economische hervormingsproces op Cuba. Het is dus duidelijk - en daarmee geef ik tot slot antwoord op enkele vragen van de heer Brok - dat de door Cuba genomen maatregelen, die voor Europa een schending betekenen van de fundamentele burger- en politieke rechten, van invloed zijn op de betrekkingen van de Unie met dit land. De Commissie heeft reeds duidelijk gemaakt dat zij heeft besloten haar beoordeling uit te stellen. Deze beoordeling is noodzakelijk om de aanvraag van Cuba inzake toetreding tot de Overeenkomst van Cotonou te kunnen behandelen. Het heeft niemand verbaasd dat Cuba op 17 mei jongstleden voor de tweede keer besloot zijn aanvraag in te trekken. Het is echter niet aan de
03/09/2003 Raad commentaar te leveren op dat besluit. Ik vermeld alleen dat wij er niet verbaasd over waren. De met het initiatief van 5 juni jongstleden openbaar gemaakte maatregelen en de conclusies van de Raad van juni en juli jongstleden hadden tot doel duidelijk te maken dat de Europese Unie steun geeft aan een vreedzame en democratische Cubaanse oppositie, en de Cubaanse autoriteiten erop te wijzen dat er van normale handelsbetrekkingen geen sprake kan zijn zolang de regering geen concreet gebaar maakt. Nogmaals, wij zijn bezorgd over de politieke vrijheden en de weigering – ondanks zeer timide tekenen van openstelling - om meer particulier initiatief toe te laten in de economische sector. De delegatiehoofden van de Unie blijven in Havana de situatie van de politieke gevangenen en de detentieomstandigheden op de voet volgen. De politieke dialoog met Cuba, die in 2001 werd hervat, moet zeer zeker worden voortgezet, maar wel onder de voorwaarden en met de beperkingen die ik zojuist genoemd heb. De politieke dialoog heeft natuurlijk ook betrekking op de situatie van de mensenrechten. Wij betreuren dat de Cubaanse autoriteiten ook recentelijk nog in openbare verklaringen de politieke dialoog van de hand hebben gewezen en hebben besloten financiële steun van de kant van de Europese landen en de Commissie af te wijzen. Tijdens dit semester zal het voorzitterschap nagaan hoe de efficiëntie van de politieke dialoog kan worden versterkt opdat dit een eerlijke, constructieve en natuurlijk ook daar waar nodig - kritische dialoog zal zijn. (Applaus) 3-007
Nielson, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, de situatie in Cuba ontwikkelt zich sterk ten negatieve na de arrestaties van dissidenten in maart van dit jaar en de executie begin april 2003 van drie mensen die beschuldigd werden van het kapen van een veerboot. Ik wil proberen zo openhartig mogelijk antwoord te geven op de zeven vragen die de heer Brok heeft opgeworpen. De Commissie heeft goed zicht op de groei van de binnenlandse oppositie. Tijdens mijn bezoek aan Havana in maart van dit jaar heb ik een aantal van de bekendste Cubaanse dissidenten ontmoet. De recente beslissing van de Europese Unie om dissidenten uit te nodigen tijdens nationale feestdagen, zoals de Commissie reeds deed op 9 mei 2003, betekent de erkenning van de rol van de binnenlandse oppositie. Daar moet ik tevens aan toevoegen dat er in Havana op initiatief van verschillende lidstaten op regelmatige basis ontmoetingen plaatsvinden met Cubaanse oppositiegroepen. De lidstaten en de Commissie hebben in Havana een werkgroep mensenrechten, de Human Rights Working
03/09/2003 Group, ingesteld die zich buigt over mensenrechtenkwesties in Cuba, onder andere over de zaak van de politieke gevangenen. De Commissie wordt regelmatig op de hoogte gehouden van de omstandigheden in de gevangenissen, niet alleen door deze werkgroep maar ook via bilaterale contacten met familieleden van de gevangenen en met plaatselijke mensenrechtengroeperingen. De Europese Unie heeft regelmatig opgeroepen tot onmiddellijke vrijlating van alle politieke gevangenen en heeft een beroep gedaan op de Cubaanse autoriteiten ervoor te zorgen dat de gevangenen in de tussentijd niet te veel lijden en niet worden blootgesteld aan onmenselijke behandelingen. De Unie heeft direct, resoluut en steeds opnieuw gereageerd op de onderdrukking in Cuba. In juli van dit jaar is het gemeenschappelijk standpunt inzake Cuba herzien, zes maanden eerder dan gepland. Uit deze herziening is naar voren gekomen dat het beleid van de EU ten aanzien van Cuba gebaseerd blijft op constructieve betrokkenheid. De EU wil de dialoog met Havana voortzetten, om politieke en economische hervormingen en aanpassing van burgerrechten te bevorderen. Daarnaast is zij bereid om waar mogelijk via niet-gouvernementele organisaties steun te verlenen om het democratiseringsproces te bespoedigen en de levensstandaard van gewone Cubanen te verbeteren. Mijns inziens is ons gemeenschappelijk standpunt het beste beleidsinstrument voor Cuba waarover we momenteel beschikken. Het is een coherent beleidsdocument en het moet daarom in zijn huidige vorm behouden blijven. Het dient als basis voor de noodzakelijke intensivering van de politieke dialoog met de regering en de oppositie en de bevordering van de mensenrechten, een pluralistische democratie en een open economie. De Commissie betreurt de beslissing van de Cubaanse regering om haar aanvraag voor toetreding tot de Cotonou-Overeenkomst in te trekken. Cuba is daarmee het enige Caribische ontwikkelingsland en eigenlijk het enige ontwikkelingsland ter wereld waarmee de Commissie nog geen samenwerkingsovereenkomst heeft kunnen sluiten. Toetreding tot de CotonouOvereenkomst zou de juiste randvoorwaarden hebben geschapen voor het aangaan van een gestructureerde dialoog met de Cubaanse autoriteiten en het verbeteren van de hulpverlening aan Cuba. De Commissie is positief over de werkzaamheden van onze nieuwe delegatie in Havana. Onze aanwezigheid in Cuba is momenteel belangrijker dan ooit tevoren. De hoofdtaken van de delegatie omvatten niet alleen de ondersteuning bij de uitvoering van hulpprogramma’s en -projecten, maar ook de bevordering van een politieke dialoog met de Cubaanse autoriteiten en maatschappelijke organisaties, het volgen van mensenrechtenkwesties en de bescherming van de belangen van de lidstaten ten aanzien van handel en investeringen. Als gevolg van de recente gebeurtenissen zal de delegatie van de Commissie in Havana zich in de
7 toekomst sterker moeten richten op het volgen van de mensenrechtensituatie in Cuba, op de bevordering van een politieke dialoog en op de bescherming van de handelsbelangen van de EU-lidstaten. Dit is weliswaar een zware verantwoordelijkheid die de nodige problemen met zich meebrengt, maar het is essentieel om de politieke en economische hervormingen in Cuba te stimuleren. In de laatste herziening van het gemeenschappelijk standpunt wordt de ontwikkelingshulp van de EU versterkt op terreinen die voor Cuba een stimulans zijn voor de overgang naar een pluralistische democratie en het respecteren van de mensenrechten, en op terreinen die de levensstandaard van de bevolking van Cuba verbeteren en zorgen voor duurzame economische groei. In het gemeenschappelijk standpunt is vastgelegd dat financiële steun alleen via officiële instanties doorgesluisd mag worden wanneer de steun rechtstreeks ten goede komt aan de bevolking of wanneer er een zinvolle bijdrage mee wordt geleverd aan economische hervormingen of een vrijere Cubaanse economie. De projecten van de Commissie hebben in een dergelijke context plaatsgevonden. Zoals uit een recente verklaring van Havana kan worden opgemaakt, zal de Cubaanse regering in de toekomst waarschijnlijk alleen nog hulp van de Commissie en de EU-lidstaten accepteren wanneer deze via VNinstellingen, niet-gouvernementele organisaties, stichtingen, solidariteitsorganisaties, autonome regio’s en plaatselijke bestuurslichamen wordt doorgegeven. De Cubaanse regering zal, zoals het nu lijkt, weigeren om rechtstreeks met lidstaten en de Commissie te onderhandelen over ontwikkelingshulp en daarmee samenhangende onderwerpen, programma’s en projecten. De regering zal dan alleen bereid zijn om hierover met niet-gouvernementele organisaties te onderhandelen. Aangezien de Commissie in het verleden echter hoofdzakelijk met niet-gouvernementele organisaties en onafhankelijke technische ondersteuningsteams heeft gewerkt, en met goed resultaat, is er geen reden aan te nemen dat dit in de toekomst anders zal worden. Er dient alleen voor gezorgd te worden dat de activiteiten van de Gemeenschap zichtbaar blijven en dat hierop ook door de betreffende EU-organen kan worden toegezien. Ten slotte is mij medegedeeld dat in het kader van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten momenteel geen projecten in Cuba worden ondersteund. 3-008
Galeote Quecedo (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het eens met commissaris Nielson dat onze betrekkingen met Cuba enkel zijn verslechterd sinds het Cubaanse regime afgelopen maart de repressie heeft opgevoerd met de arrestatie van onafhankelijke journalisten en mensenrechtenactivisten. Mijnheer de Voorzitter, de veroordelingen die volgden op juridische processen waarbij volgens alle analyses nagenoeg alle rechtsregels met voeten werden getreden, bevestigen de meest pessimistische voorspellingen. Maar bovendien
8 zijn de omstandigheden waaronder de veroordeelden worden vastgehouden volgens de berichten duidelijk in strijd met de mensenrechten, mijnheer Nielson. Ik denk dat het op dit moment van groot belang is dat wij alle middelen die tot onze beschikking staan aanwenden om de veroordeelden en hun families bij te staan. Ik zou daarom graag aan commissaris Nielson willen vragen te verduidelijken wat de delegatie van de Commissie die onlangs is geopend in Havana wat dat aangaat precies doet. Laat het duidelijk zijn voor de Cubaanse regering dat de vrijlating van deze gedetineerden de noodzakelijke voorwaarde vormt voor een verbetering van onze betrekkingen. Bovendien moeten ook andere dissidenten die niet gevangen zitten, zoals Sacharovprijswinnaar Oswaldo Payá, op de nodige bescherming kunnen rekenen. De weigering van de Cubaanse autoriteiten om hem toestemming te verlenen om hier vandaag bij ons aanwezig te zijn – zoals de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken had aangekondigd – vind ik zeer verontrustend. En ik wil de voorzitter van het Europees Parlement dan ook vragen de Commissie buitenlandse zaken te steunen in dit streven. Gezien de huidige situatie is het - zoals minister Frattini ook al zei - duidelijk dat een verandering van het gemeenschappelijk standpunt dat werd vastgesteld in 1996 niet aan de orde is. Het is verder van groot belang dat wij voorkomen dat er ook maar iets gebeurt wat kan worden uitgelegd als een verschil van mening binnen de Europese Unie, en daarbij richt ik mij rechtstreeks tot de fungerend voorzitter van de Raad. Wij moeten daarentegen vasthouden aan de gezamenlijke lijn en ik juich het toe dat het Italiaans voorzitterschap zich daar ook voor inspant. Wij moeten ook de pogingen van de Cubaanse autoriteiten om verdeeldheid te zaaien binnen Europa afwijzen en maatregelen als de manifestatie van 14 juni of de sluiting van het Spaans Cultureel Centrum daarom niet zozeer opvatten als een daad van agressie jegens één lidstaat, maar jegens de Europese Unie als geheel. Mijnheer de Voorzitter, wij moeten ons alleen laten leiden door de wens om de levensomstandigheden en vrijheden van de Cubanen te verbeteren. 3-009
Obiols i Germà (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het standpunt van de Europese Unie ten aanzien van de huidige situatie in Cuba dient duidelijk te zijn. Daarbij moeten wij er rekening mee houden dat het Cubaanse volk momenteel gebukt gaat onder een dubbel embargo: een buitenlands economisch embargo dat al meer dan veertig jaar van kracht is en het gehele Cubaanse volk heeft getroffen en een politiek embargo van een regime ten aanzien van zijn burgers, een regime dat de grondrechten als de vrijheid van meningsuiting en vergadering en het recht op openlijke en democratische politieke strijd schendt.
03/09/2003 Europa dient deze embargo’s, die elkaar wederzijds in stand houden en ervoor zorgen dat er geen opening naar een betere toekomst voor het Cubaanse volk kan worden gemaakt, krachtig te veroordelen. Gezien deze volledige patstelling blijft het onduidelijk hoe Cuba zich in de toekomst politiek zal ontwikkelen. De enige zekerheid die wij hebben is dat degene die praktisch alle macht in handen heeft 77 jaar is en dat de situatie in Cuba daarom wel moet veranderen. In de afgelopen jaren is de roep om democratische hervormingen binnen en buiten Cuba steeds sterker geworden en de wrede golf van repressie die enkele maanden geleden begon, en die absoluut afkeurenswaardig is, kent dan ook een politiek motief. Doel is om dit absoluut onafwendbare proces te stoppen of op zijn minst te vertragen. Onder deze omstandigheden moeten wij geen illusies koesteren over de mogelijkheden om wijzigingen aan te brengen in actuele politieke beslissingen door middel van pressie. Als veertig jaar embargo wat dat betreft niets heeft uitgehaald denk ik dat wij alle soortgelijke tactieken wel overboord kunnen gooien. Wij moeten het juist over een heel andere boeg gooien: met het oog op de onafwendbare veranderingen in Cuba moeten wij het Cubaanse volk steunen, het leed van de burgers verzachten en proberen een constructieve dialoog tot stand te brengen waarmee kan worden voorkomen dat de overgang met geweld gepaard gaat en tot een burgeroorlog leidt. Wij hopen juist op een vreedzame transitie die stoelt op de dialoog, eensgezindheid en de nationale onafhankelijkheid van Cuba. Dat moet mijns inziens de leidraad zijn van het Europese beleid ten opzichte van de huidige overgangscrisis in Cuba. En op basis hiervan blijven wij onvoorwaardelijk en krachtig vasthouden aan de eis dat de mensenrechten in Cuba worden nageleefd en dat de tientallen dissidenten, intellectuelen en journalisten die worden vastgehouden, worden vrijgelaten. Wij willen dat alle Cubanen die gevangen zitten op politieke gronden of vanwege hun mening op vrije voeten worden gesteld. Dat is de onvoorwaardelijke voorwaarde om de politiek van de constructieve dialoog en solidariteit met het Cubaanse volk van de Europese Unie voort te zetten. 3-010
Gasòliba i Böhm (ELDR). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, geachte afgevaardigden, sinds onze evaluatie van de situatie op Cuba in december vorig jaar is de toestand op Cuba alleen maar verslechterd. Alle voorstellen tot samenwerking, die moeten leiden tot meer openheid en een democratische overgang, maar ook de economische hulp zijn op een muur van intolerantie en afwijzing gestuit. En tot overmaat van ramp heeft het antwoord van de Cubaanse regering zoals ook al eerder is gezegd vooral gevolgen
03/09/2003 gehad voor tientallen leden van de Cubaanse oppositie, onafhankelijke journalisten en mensenrechtenactivisten. Deze situatie vraagt om een categorisch antwoord van de EU-instellingen dat, zoals hier al eerder is gezegd, unaniem en zeer duidelijk moet zijn. Wij moeten ons blijven inzetten voor het democratische proces en ernaar blijven streven dat belangrijke mensenrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, worden geëerbiedigd. Ik denk dat wij onze uiterste best moeten blijven doen om in eerste instantie aan te geven wat de positie van de Europese instellingen is, die duidelijk wordt verwoord in de gezamenlijke resolutie die naar ik hoop vandaag door het Europees Parlement wordt aangenomen. In de tweede plaats moeten wij via verschillende nietgouvernementele organisaties onze solidariteit tonen met en de helpende hand bieden aan de leden van de oppositie die ijveren voor een vrij en democratisch Cuba en de mensenrechtenactivisten. Daarbij gaat onze speciale aandacht natuurlijk uit naar de leider aan wie wij dit jaar de Sacharovprijs hebben toegekend, de heer Oswaldo Payá. Hiermee willen wij proberen het lijden van het Cubaanse volk zoveel mogelijk te verlichten, want vooral het Cubaanse volk is de dupe van de huidige situatie. 3-011
Marset Campos (GUE/NGL). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, geachte commissaris Nielson, onze Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links is radicaal tegen de doodstraf en is dan ook net als de rest van de wereld tegen de doodstraf in Cuba. Onze fractie bekritiseert, net als de rest van de wereld, ook het gebrek aan vrijheden en rechten op Cuba. Maar ik wilde u graag iets vertellen over een reis die ik afgelopen december heb gemaakt naar Argentinië, Colombia en Cuba. In Argentinië heb ik in een ziekenhuis in Tucumán gezien dat kinderen honger leden en in Colombia heb ik doden gezien. Er vallen jaarlijks duizenden doden in Colombia ten gevolge van het optreden van de paramilitairen en de FARC, waar ook paramilitairen bij betrokken zijn, alsmede de rechterlijke macht en het leger. In Cuba daarentegen zag ik dat de kinderen geen honger leden – integendeel, de kindersterfte in Cuba is een van de laagste ter wereld. Er is cultuur, de kinderen gaan naar school, er vallen niet jaren achtereen duizenden doden, zoals in Colombia. Het contrast is dan ook evident. Ik denk dat de Europese Unie een heel andere rol kan en moet spelen ten aanzien van Cuba. Een positieve rol die volledig tegengesteld is aan de rol van de Verenigde Staten. De belangrijkste factor die de gebeurtenissen in Cuba bepaalt is juist het gedrag van de VS: de blokkade die nu al meer dan veertig jaar van kracht is en de Helms-Burtonwetten - die zijn veroordeeld door de VN en de Europese Unie - vormen een zware aanslag op Cuba. Verder moeten wij de voortdurende belegering van Cuba niet vergeten en andere acties tegen dit land die ook zijn aangemoedigd door de Verenigde Staten en die hebben geleid tot meer dan 3500 Cubaanse slachtoffers en enorme economische verliezen. Daar gaat
9 een enorme pressie en invloed achter schuil van de antiCubaanse maffia in Florida die natuurlijk – hoe toevallig – voor de overwinning van Bush heeft gezorgd, waarbij de marge verdacht klein was. Diezelfde Cubaanse maffia is ook een belangrijke motor achter het succes van Aznar in Spanje geweest, zowel in 1996 als in 2000. Volgens een tijdschrift in Miami betekende de overwinning van Aznar een overwinning voor de Cubaanse dissidenten in Florida. Dit alles geeft aan dat de algemene context er een is van voortdurend belagen door de Verenigde Staten. Colin Powell heeft zelf toegegeven dat er meer dan 22 miljoen dollar wordt uitgetrokken voor de dissidenten, om onlusten te veroorzaken, zelfs om een aanslag mogelijk te maken, wat na de gebeurtenissen in Irak niet ondenkbaar is. Ik denk daarom dat wij moeten toegeven dat het gemeenschappelijk Europese standpunt gefaald heeft. Dit beleid, dat door premier Aznar is opgelegd aan de Europese Unie, leidt nergens toe. Wij zouden ons juist moeten richten op een onvoorwaardelijke dialoog en op het bevorderen van culturele en economische overeenkomsten met Cuba. Want dat is ook de boodschap waar de rest van Latijns-Amerika en de rest van de wereld op wacht. Fidel Castro zei in januari 1999, bij de invoering van de euro, heel terecht dat de euro de grote hoop vormde voor de derde wereld, voor alle landen, om zich van het juk van de dollar te bevrijden. Ik denk dat de Europese Unie een positieve rol moet spelen en niet de negatieve rol van de Verenigde Staten. 3-012
Isler Béguin (Verts/ALE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, wij houden van het eerlijke en authentieke volk van Cuba en daarom doet het ons pijn dat het Castro-regime hardnekkig de mensenrechten schendt, vooral het recht op vrije meningsuiting. De Europese Unie, die de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten burgerrechten, politieke, economische, sociale en culturele rechten - wil bevorderen, kan niet anders dan een veroordeling uitspreken over deze autoritaire houding van het Cubaanse regime jegens zijn bevolking, die geheel legitiem fundamentele waarden nastreeft. Zo gemakkelijk komt de Europese Unie er evenwel niet van af. De betrekkingen met Cuba kunnen als bijzonder worden aangemerkt. Cuba is namelijk het enige LatijnsAmerikaanse land dat geen bilaterale samenwerkingsovereenkomst met de Europese Unie heeft gesloten. Tegelijkertijd is de Unie via enkele van haar lidstaten de belangrijkste bron van handel en investeringen in Cuba. Na de val van het sovjetblok is de Unie wat dit betreft de belangrijkste partner van het eiland geworden en wij geloven dat de Unie hierdoor een uitgelezen kans heeft om haar morele en politieke invloed te doen gelden, zodat de democratie en de eerbiediging van de mensenrechten in Cuba worden bevorderd.
10 De andere bijzonderheid houdt verband met de status van het eiland in de Paritaire Vergadering ACS-EU. Cuba is lid van de ACS-vergadering maar blijft een waarnemer in de Paritaire Commissie. Het is nog het enige land waarvan de Unie eist dat het aan bepaalde voorwaarden voldoet voordat het tot de Overeenkomst van Cotonou mag toetreden. Is het niet onze verantwoordelijkheid en die van de Unie om het beginsel van gelijke behandeling toe te passen? Dat geldt voor Cuba toch net zo goed als voor elk ander land? Wat dit aangaat moet de Unie een sleutelrol spelen. Met respect voor de soevereiniteit en waardigheid van het land kan zij werken aan een vreedzame overgang naar een democratie in Cuba. De Unie moet een beleid voeren waardoor Cuba gestimuleerd wordt stappen in de goede richting te zetten, zoals de ondertekening en toepassing van de VN-verdragen inzake burgerrechten en politieke rechten. De Cubaanse bevolking lijdt onder de vijandige relatie met de Verenigde Staten, die tot uiting komt in een embargo dat nu al 44 jaar duurt en in de wet HelmsBurton. Zij lijdt onder een autoritair regime en een economie waar niets van over is, en zij stelt haar hoop op de waarden van de Unie. De Unie moet zich van deze hoop bewust worden en het Castro-regime moet deze erkennen. 3-013
Ribeiro e Castro (UEN). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega’s, ik wil het Parlement graag gelukwensen met het idee om dit onderwerp vandaag op de agenda te plaatsen. Het is hoog tijd dat we ons uitspreken over de voortdurend verslechterende toestand in Cuba, of het nu gaat om de mensenrechten of de humanitaire situatie. We hebben het nu niet alleen meer over de willekeurige aanhoudingen van een aantal maanden geleden en de absurd hoge straffen die toen zijn opgelegd. Het regime van Fidel Castro blijft de internationale gemeenschap uitdagen en de vervolgingen in dit land, dat velen van ons zo dierbaar is, gaan helaas gewoon door. Ik wil ook graag de verwarring wegnemen die bij sommigen met betrekking tot het Noord-Amerikaanse beleid bestaat. Het is beslist niet zo dat Europa, de Europese Unie of welke lidstaat dan ook, ten aanzien van Cuba ooit een beleid heeft gevoerd dat vergelijkbaar is met het door de Amerikanen gevoerde Cuba-beleid. Onze teleurstelling en verontwaardiging zijn daarom des te heviger. Cuba heeft onze goede trouw beschaamd en onze hoop op een positieve ontwikkeling weggenomen. Dat wij goede hoop hadden, blijkt uit het feit dat wij begin dit jaar geprobeerd hebben met een delegatie een opening te creëren. Bovendien heeft commissaris Nielson begin dit jaar een bezoek aan Cuba afgelegd. We moeten daarom een duidelijk, consistent en van fantasie getuigend antwoord formuleren. Zoals u bekend zal zijn verwacht ik veel van wat ik het Sacharov-
03/09/2003 initiatief noem – zowel in symbolische als in politieke zin. Ik ben dan ook heel blij dat dit initiatief zoveel steun van dit Parlement heeft ontvangen en dat in de compromistekst voor onze resolutie vermeld wordt dat het Italiaans voorzitterschap, de Commissie en het Europees Parlement Oswaldo Payá uitnodigen om opnieuw naar Europa te komen. We nodigen hem uit om de voltallige vergadering te bezoeken en in alle Europese hoofdsteden op het hoogste niveau ontvangen te worden. Hij kan dan duidelijk maken wat de Cubanen moeten ondergaan en welke strijd ze moeten leveren voor de mensenrechten. Dat is de manier waarop we verder moeten. Zo geven we deze door Europa toegekende prijs werkelijk inhoud. Die prijs is pas een jaar geleden toegekend een we moeten daar consequenties aan verbinden, op een actieve, solidaire en gedreven wijze. 3-014
Coûteaux (EDD). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, zoals zojuist gezegd is Cuba het enige LatijnsAmerikaanse land waarmee de Europese Gemeenschap nog geen samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten. Dat is volgens mij een vergissing waaraan drie oorzaken ten grondslag liggen. Allereerst moeten we ophouden op basis van uiterst subjectieve criteria de staten uit te kiezen waarmee we willen samenwerken. Deze criteria houden verband met de beoordeling van de politieke en humanitaire situatie en maar al te vaak ook met de belangen en dictaten van de Amerikaanse politiek. Net als bij andere landen moeten we ons ook in het geval van Cuba aan objectieve criteria houden. Generaal de Gaulle formuleerde het heel eenvoudig en zijn visie vormt nog steeds een inspiratiebron voor het Franse beleid: we moeten staten en natiestaten erkennen, geen regeringen. Vervolgens moeten we beseffen dat Cuba een van de Latijns-Amerikaanse landen is die het dichtst bij Europa staan. De Europese Unie is zijn belangrijkste handelspartner en investeerder; de Cubaanse cultuur, literatuur en muziek behoren tot de favorieten van de Europese jeugd. Bovendien blijft president Castro, ondanks talrijke ups en downs waarvan we veel getuigenissen hebben en die we zeker niet zullen ontkennen, het toonbeeld van rebellie in de twintigste eeuw en de verdediger van de vrijheid van de volken bij uitstek. Daarom heeft dit eiland veel sympathisanten. Ten slotte zouden wij wat de mensenrechten betreft minder hoog van de toren moeten blazen nu we zien hoe de Verenigde Staten daarmee omgaan. De Duitse minister Fischer heeft tijdens een bezoek aan Washington afgelopen juni gezegd dat dit land de grootste bondgenoot van alle Europese staten is, zonder dat hij daarvoor overigens het mandaat had gekregen. Sinds anderhalf jaar schenden de VS echter in Guantanamo, een enclave op Cuba, bijna alle beginselen van het internationale recht. Om hun rekeningen te vereffenen, hanteren zij lichtelijk barbaarse methoden die dateren uit een andere tijd. Om al deze redenen vind
03/09/2003
11
ik dat wij onze houding ten opzichte van Cuba moeten herzien en ons vriendschappelijker moeten opstellen.
Velen van hen zijn lid van de Movimiento Cristiano para la Liberación, de christelijke bevrijdingsbeweging.
3-015
Dit Parlement zal een zeer stevige resolutie aannemen waarin het zich onomwonden uitspreekt voor de strijd voor de mensenrechten en voor allen die in Cuba en daarbuiten strijden voor hun vrijheid en waardigheid. Ik vraag me af, mijnheer de commissaris, of het onder de huidige omstandigheden – met een land dat geen binding wenst met de Europese Unie (het heeft immers voor de tweede maal toetreding tot de Overeenkomst van Cotonou afgewezen); met een land waarvan de leiders alle EU-hulp weigeren; met een land waarvan de leiders Europese regeringsleiders beledigen en in diskrediet brengen; met een land dat voortdurend blijft verhinderen dat de diplomatieke vertegenwoordiger van de Commissie zijn geloofsbrieven aanbiedt – ik vraag me of het onder deze omstandigheden de moeite waard is om een kantoor open te houden in Havana.
Bonino (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, het debat van vandaag over de situatie in Cuba laat iets heel eenvoudigs zien: het is heel moeilijk de mensenrechten en de democratie te bevorderen als men te maken heeft met een totalitair regime. Wij hebben in al die jaren van alles en nog wat uitgeprobeerd, constructieve dialogen, economische samenwerking en humanitaire hulp, maar de reactie daarop is eenvoudigweg een verharding. De socialistische collega ging zelfs zover dat hij zei: “Laten wij hopen dat Castro, die 77 is, sterft en dan…”, want eerlijk gezegd is Fidel Castro al een hele tijd een voortdurende bron van ergernis voor ons. Misschien kunnen wij over iets anders nadenken. Wij zouden kunnen nadenken over het feit dat wanneer de democratieën verdeeld raken over een dictator, wij geen stap verder komen. Misschien is het tijd dat wij gaan spreken over een wereldorganisatie van democratieën, mijnheer de voorzitter, mijnheer de commissaris, een organisatie die ons in staat stelt meer coherentie te brengen in onze houding en aanpak. Laten wij daar eens over nadenken, want al het andere hebben wij al uitgeprobeerd. Wat voor zin heeft het, mijnheer de commissaris, collega´s, om een delegatie open te houden met een ambtenaar die mijns inziens niet meer is dan een gegijzelde van het regime en die zeer zeker geen promotor of verdediger is – of hooguit een zuiver symbolische verdediger, niet in werkelijkheid - van de burger- en mensenrechten? Er is echte frustratie: een opbouwende dialoog met een dictator is kennelijk aan beperkingen onderworpen en daarom moeten wij ons afvragen wat wij moeten doen. Mijns inziens is de wereldorganisatie van democratieën een van de instrumenten die men met vastberadenheid, met heel veel vastberadenheid ten uitvoer moet leggen. 3-016
Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het is niet gemakkelijk om het Cubaanse probleem objectief en zakelijk te benaderen, vooral niet voor een Spanjaard, omdat alle Spanjaarden Cuba een warm hart toedragen. Helaas vormt Cuba een anomalie in de annalen van de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie, zoals hier al eerder is gezegd. In 1995 was het al niet meer mogelijk om het mandaat uit te voeren dat de Top aan de Commissie had gegeven om richtlijnen op te stellen die moesten leiden tot een bilateraal akkoord. En nu wordt de toetreding van Cuba tot de Overeenkomst van Cotonou wederom afgewezen. Terwijl de internationale ogen op de crisis in Irak waren gericht vond er een golf van repressie plaats op Cuba die zijn weerga niet kende en die driemaal heeft geleid tot de doodstraf en tal van aanhoudingen waarvan onafhankelijke journalisten, mensenrechtenactivisten en vreedzame dissidenten het slachtoffer zijn geworden.
In de ontwerpresolutie waar morgen over wordt gestemd wordt de sluiting van het Centro Cultural Español in Havana veroordeeld. Die sluiting verbaast mij niet, mijnheer de Voorzitter, want cultuur betekent vrijheid; kennis maakt de mens immers vrij. Wat ik niet weet is of de Cubaanse autoriteiten weten dat het veel moeilijker is om de vrijheid in stand te houden dan het juk van de tirannie te dragen. Wie dat wel weten, mijnheer de Voorzitter, zijn voorbeeldige mensen als Oswaldo Payá, de winnaar van de Sacharovprijs van dit Parlement, die tevens genomineerd is voor de Prins van Asturias-prijs en voor de Nobelprijs voor de vrede. Zij voeren een moedige strijd voor hun rechten, en uiteindelijk voor hun vrijheid, als mensen en als burgers. Want zij weten dat vrijheid ten langen leste de mens niet gelukkiger maakt, maar simpelweg meer mens maakt, zoals een landgenoot van mij het een aantal jaar geleden stelde. (Applaus) 3-017
Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, gezien het voortdurende onrechtvaardige en rampzalige sanctiebeleid van de Amerikanen is het in mijn ogen juist in het belang van de Cubaanse bevolking om de betrekkingen met de Europese Unie te intensiveren. Anders dan collega Brok ben ik van mening dat het juist de Amerikaanse sancties waren die Castro in het communistische kamp hebben gedreven. Castro voerde zijn revolutie niet op bevel van Moskou, maar omdat de Cubaanse bevolking ontevreden was. Vandaar dat dit sanctiebeleid van de Amerikanen uiterst schadelijk is geweest, zowel in politiek als in economisch opzicht. Des te belangrijker is het nu om goede betrekkingen met de Europese Unie te ontwikkelen, maar helaas heeft Fidel Castro de tekenen des tijds niet waargenomen. Hij staat op het punt om de doelstellingen en successen van de revolutie, die er wel degelijk zijn, eigenhandig kapot te maken. Dat betreur ik bijzonder, want het resultaat zal
12 zijn dat Cuba als een rijpe appel in handen van de Amerikanen en de Amerikaanse concerns valt. Als sociaal-democraten komen wij te allen tijde op voor de vrijheid, ook als het om Cuba gaat. Als sociaaldemocraten zijn wij tegen de doodstraf. Altijd en overal, ook als het om Cuba gaat. Wij zijn als sociaaldemocraten ook, net als hopelijk alle Europeanen in dit Parlement, tegen onderdrukking. En dat geldt vanzelfsprekend ook als het om Cuba gaat. Wij hebben echter hoog in het vaandel staan dat er een vreedzame overgang naar een democratie en een vrij gekozen economisch stelsel komt, iets wat noch door de interne machtsverhoudingen in Cuba, noch door de multinationals mag worden gedicteerd. De Cubanen moeten hun leiding, hun democratie, hun afgevaardigden en hun economisch systeem vrij kunnen kiezen. Castro heeft de EU geprovoceerd. Dat is door velen gezegd, en zij hebben volstrekt gelijk. Toch vind ik niet dat wij nu moeten reageren met het afbreken of bevriezen van onze betrekkingen. Mevrouw Bonino heeft het bij het verkeerde eind; het gaat niet om de dialoog met dictators. Dictator Castro zou blij zijn als de Europese Unie zich zou terugtrekken. Maar zouden de dissidenten ook blij zijn als zij geen steun meer ontvangen, bijvoorbeeld van het mensenrechtencomité waar commissaris Nielson het over had? Zou de Cubaanse bevolking blij zijn als de Europese Unie haar handen van Cuba aftrok? Ik denk dat het tegendeel het geval is, en daarom wil ik mijn onvoorwaardelijke steun betuigen aan het idee van commissaris Nielson: wij hebben een vertegenwoordiging op Cuba nodig! Ik ben het wel met u eens, mevrouw Bonino: ook ik zou graag een sterkere vertegenwoordiging zien dan slechts één representant van de Europese Unie op Cuba. De EU moet zichtbaar zijn op Cuba. Ook daar ben ik het helemaal mee eens. De aanwezigheid van de Unie op Cuba is van belang om Cuba in staat te stellen een overgang naar een democratisch systeem te verwezenlijken. Wat Cuba nodig heeft is democratie en vrijheid! 3-018
Maaten (ELDR). – Mijnheer de Voorzitter, eind maart werden in Cuba meer dan 75 dissidenten gearresteerd, waarna zij zonder proces tot straffen van twintig jaar en hoger werden veroordeeld. Daaronder ook een aantal liberalen die ik ook zelf nog op Cuba ontmoet heb, zoals Osvaldo Alfonso Valdés, de leider van de liberaaldemocratische partij van Cuba, en Adolfo Fernández Sainz, de internationaal secretaris van de Partij voor Solidariteit en Democratie. Dat gebeurde nog geen maand na de opening van het bureau van de Europese Commissie op Cuba. Het is niet alleen een schending van mensenrechten, maar ook een klap in het gezicht van de Europese Unie. Ik heb waardering voor de activiteiten die vervolgens zijn ondernomen door ons kantoor op Cuba. Wij moeten aan het regime in Cuba een duidelijk signaal geven dat we de situatie niet langer accepteren. Een beperking van de bilaterale regeringsbezoeken op hoog niveau, die de Raad in zijn
03/09/2003 verklaring van 5 juni aankondigde, is echter een te zwakke maatregel. Er moet klare taal gesproken worden en wat mij betreft zou de Raad moeten overwegen om in navolging van wat we in Zimbabwe doen, ook aan Fidel Castro de toegang tot de Europese Unie te ontzeggen, zoals trouwens Griekenland heeft gedaan in het kader van de Olympische Spelen. Ik heb daar veel waardering voor en ik vraag me ook af of de Raad daarover gesproken heeft en of de Raad achter dat besluit van de Griekse regering staat. 3-019
Claeys, Philip (NI). – Mijnheer de Voorzitter, Cuba is een communistische dictatuur, die alle kenmerken van totalitaire regimes vertoont. Niet alleen de situatie op het vlak van de mensenrechten is rampzalig, ook de economie is een ramp. We hebben allemaal onze bedenkingen bij het buitenlands beleid van de Verenigde Staten. Maar het embargo van Amerika is er gekomen na de systematische schendingen van de mensenrechten in Cuba en niet andersom. De Verenigde Staten zijn voor het Castro-regime de zondebok, die de schuld krijgt voor alles wat misloopt. Nogal wat collega's in dit Parlement bezondigen zich ook aan die nogal gemakkelijke manier van denken. Voor sommigen is een dictatuur blijkbaar best verdedigbaar, als het maar om een politiek correcte dictatuur gaat. Er moet vanuit de Europese Unie een krachtdadig antwoord komen op de huidige situatie. Dat betekent dat er op een eendrachtige manier moet gehandeld worden. Castro wil geen steun meer van de Europese Unie, enkel nog van NGO's en andere particuliere organisaties. Welnu, in Nederland krijgen organisaties zoals Novib, Oxfam en Hivos momenteel het verwijt dat ze steun bieden aan een van de laatste communistische dictaturen ter wereld. Via steun aan instanties als de boerenvakbond Anap, het Casa de las Americas en het Martin Luther King-Centrum. Wie deze organisaties financiert, financiert Castro, zo zegt Carlos Payá, woordvoerder van het Faella-project en broer van Osvaldo Payá. Laten we Castro op zijn wenken bedienen: elke steun aan het regime moet stopgezet worden en indien blijkt dat NGO's Europese subsidies misbruiken om het Cubaanse regime te ondersteunen, moet ook hier de geldkraan dichtgedraaid worden. 3-020
Tannock (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de betrekkingen tussen Cuba en de Europese Unie zijn in de afgelopen jaren geleidelijk verbeterd, maar ze zijn recentelijk in een crisis terechtgekomen. Dit is een gevolg van het willekeurige en provocerende gedrag dat president Castro aan de dag legt met de gevangenneming van zeventig dissidenten en mensenrechtenactivisten en het uitvoeren van executies. De Cubaanse regering heeft gedurende lange tijd de schuld voor alle problemen in het land kunnen afschuiven op het embargo van de Verenigde Staten. Zodra er serieus wordt gesproken over een mogelijke verlichting van het embargo, weten de Cubaanse autoriteiten een provocatie te bewerkstelligen die de ontwikkelingen weer torpedeert.
03/09/2003 De recente stappen lijken onderdeel van dit patroon uit te maken, al richt men zich ditmaal tot een Europees publiek. Desondanks mag Cuba niet ongestraft blijven en het is dan ook cruciaal dat wij de autoriteiten een duidelijk signaal geven dat de schending van grondrechten, inclusief een tekort aan medische verzorging voor gevangenen, niet kan worden getolereerd. Cuba moet eveneens worden uitgesloten van volledige deelname aan interparlementaire ontmoetingen tussen vertegenwoordigers van de Europese Unie en Latijns-Amerikanen, zoals het Parlatino, zodat niet de schijn wordt gewekt dat het om een goed werkende democratie gaat. Het voornemen van Castro om humanitaire hulp uit de EU alleen nog toe te staan wanneer deze verkapt, via andere instellingen, wordt gedistribueerd, is bovendien volstrekt onaanvaardbaar. Hulp is gebaat bij transparantie. De kat-enmuisspelletjes moeten plaats gaan maken voor een zinnige dialoog, waarin geprobeerd wordt het land open te stellen voor hervormingen en waarin tegelijkertijd getracht wordt een aantal geslaagde ontwikkelingen die het gevolg zijn van de revolutie in stand te houden. Ik ben altijd tegen de sluiting van delegaties van de Europese Gemeenschap in het buitenland, dus een kleine aanwezigheid in Havana is mijns inziens zinvol. Het is echter bizar dat we daar wel een vertegenwoordiging hebben en niet in een aantal Europese buurlanden. Wij hebben bijvoorbeeld noch een kantoor in Chisinau in Moldavië noch in Minsk in Wit-Rusland. Ook in die landen zijn contacten met mensenrechtenactivisten van essentieel belang.
13 Cubaanse volk, dat het meest direct de gevolgen ondervindt van het gebrek aan vrijheid. Wij moeten de Cubanen met daden – en niet met woorden – tonen dat wij hen willen helpen om de weg naar de vreedzame overgang naar democratie die zij zijn ingeslagen te vervolgen. Zoals de Uruguayaanse dichter Eduardo Galeano zei: Cuba doet pijn. Het doet inderdaad pijn om te zien hoe de politieke, economische en maatschappelijke vrijheden steeds weer met voeten worden getreden. En omdat het ook ons pijn doet, willen wij als Parlement, waarin nu de vertegenwoordigers opgenomen worden van landen die ook gespeend waren van vrijheid onder het totalitaire sovjetregime, tegen de Cubanen zeggen dat ze hun hoop niet moeten verliezen. Wij willen hun zeggen dat het recht op rechten en op vrijheid en democratie door geen enkele dictator de kop in kan worden gedrukt. 3-022
Nielson, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb alleen maar enkele heel korte opmerkingen. Ten eerste wil ik iets kwijt aan de heer Brok, die met zijn retoriek bijna leek te suggereren dat er maar voor een ander bewind gezorgd moet worden. We moeten vandaag de dag voorzichtig zijn in de keuze van onze woorden wanneer we dat soort taal gebruiken, vooral wanneer het gaat over de methodologie van dergelijke initiatieven. Ik ben het er volkomen mee eens dat het noodzakelijk is druk te zetten achter het democratiseringsproces en het vrijmaken van het politieke leven in Cuba. Dat is precies waar we nu mee bezig zijn.
3-021
Ferrer (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, een halfjaar na de operatie van de regering-Castro tegen de binnenlandse oppositie – de meest omvangrijke sinds de overwinning van de Castrorevolutie – zitten de ruim zeventig opgepakte dissidenten nog steeds achter de tralies. Onder hen bevinden zich pleitbezorgers van het Varela-project, vakbondsmensen en onafhankelijke journalisten, die alleen zijn vastgezet omdat ze zich hebben verzet tegen de officiële politiek en hun mening vrijelijk hebben geuit. Zij worden vastgehouden onder omstandigheden die duidelijk in strijd zijn met de beginselen van de mensenrechten en een regelrechte bedreiging vormen voor het leven van enkelen van hen. Ik denk dan met name aan Oscar Espinosa Chepe, die nu is opgenomen in de speciale ziekenboeg voor gedetineerden in het militaire hospitaal Finlay in Havana. Hij is ernstig ziek ten gevolge van een chronische levercirrose, waar hij al aan leed toen hij werd opgepakt. Maar zijn toestand is verergerd doordat hij is verzwakt en door de barre en onhygiënische omstandigheden waaronder hij werd vastgehouden. Gezien deze situatie, gezien deze feiten is het van groot belang dat wij het regime van Castro unaniem blijven veroordelen en de onmiddellijke vrijlating blijven eisen van alle politieke gevangenen. Tegelijkertijd is het van groot belang dat wij onze solidariteit tonen met het
Ten tweede werd er een opmerking gemaakt over de deelname van Cuba aan de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. Zolang Cuba nog geen partij is bij de Cotonou-Overeenkomst is de deelname zoals die nu is het enige juiste antwoord. Er zijn duidelijke definities voor en er bestaan technisch noch politiek problemen op dat punt. Ten derde werden er twee verschillende visies gegeven op de kwestie van de delegatie in Havana. Het is duidelijk dat de delegatie niet alleen in deze situatie zinvol is. Willen we als Commissie kunnen doen wat het Parlement van ons verwacht en eist, dan is onze aanwezigheid ter plekke een dwingende voorwaarde. Ten slotte wil ik benadrukken dat we provocaties moeten vermijden bij de manier waarop we de zaken aanpakken in Cuba. De tragische gebeurtenissen van dit jaar wijzen erop dat er nogal wat onrust heerst. Het is voor ons goed om vast te houden aan een perspectief voor de lange termijn: er zal ook na Castro nog een Cuba zijn en een staat is belangrijker dan een bewind. Hoewel de huidige situatie frustraties bij ons oproept, moeten we ons realiseren dat er op de lange termijn uitstekende basisvoorwaarden zijn voor een hechte, vriendelijke en harmonieuze relatie tussen Europa en Cuba. Wij moeten die gedachte voor ogen houden en kiezen voor een
14
03/09/2003
kalmere langetermijnaanpak, op basis van het door ons vastgelegde gemeenschappelijk standpunt. 3-023
Pannella (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alleen maar zeggen dat ik hoop dat wij na dit debat de kans krijgen nog eens naar het voorzitterschap van de Raad te luisteren, voor een antwoord, een standpunt over dit debat. Dat hebben wij ook voor de Commissie gedaan. Daarom zou ik de voorzitter van de Raad willen vragen of hij een antwoord kan geven. Dat is niet alleen mogelijk volgens het Reglement, maar het is zelfs goede traditie. 3-024
De Voorzitter. − Die mogelijkheid bestaat, mijnheer Pannella, maar het is geen verplichting. Ik deel mee zes ontwerpresoluties te hebben ontvangen overeenkomstig artikel 42, lid 5 van het Reglement.1 Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 3-025
VOORZITTER: DE HEER COX Voorzitter 3-026
Debat over de Europese Conventie
Ik mag u, Europese afgevaardigden, de grondwet van Europa presenteren die de Conventie heeft opgesteld, en ik ben buitengewoon vereerd dat ik deze Conventie heb mogen voorzitten. Zoals u zojuist hebt gezegd, mijnheer de Voorzitter, wordt de grondwet nu gepresenteerd omdat het de eerste plenaire vergadering van het Parlement is nadat wij onze werkzaamheden hebben afgerond. U had mij gevraagd om begin juli te komen, maar toen had ik het resultaat van onze werkzaamheden nog niet aan het voorzitterschap van de Raad gepresenteerd. Het voorzitterschap van de Raad had ons opgedragen dit karwei uit te voeren en dus moesten we de tekst allereerst aan dit voorzitterschap voorleggen. Daarom zal ik u de tekst tijdens deze vergadering presenteren. U hebt recht op deze presentatie, want welbeschouwd staat het Europees Parlement aan de wieg van onze Conventie en dus van de ontwerpgrondwet. Reeds lang geleden, in 1984, heeft het Parlement, met als briljante stuwende kracht Altiero Spinelli, een eerste ontwerpgrondwet voor Europa opgesteld, in een tijd dat niemand daarover durfde te spreken of zelfs dromen. U had bij aanvang van de nieuwe zittingsperiode de euvele doch bezonnen moed uw Commissie institutionele zaken om te dopen in “Commissie constitutionele zaken” en ik kijk nu of de voorzitter van die Commissie, de heer Napolitano, aanwezig is. Hij is nog niet gearriveerd, maar we zullen hem straks wel zien verschijnen.
3-027
De Voorzitter. − Aan de orde is het debat over de Europese Conventie: de presentatie van het ontwerp van het constitutioneel verdrag voor Europa. Geachte collega's, welkom bij dit bijzondere debat over de Europese Conventie. Ik wil voorzitter Giscard d'Estaing, voorzitter Prodi, vice-premier Fini en minister van Buitenlandse Zaken Frattini, van harte welkom heten in dit Parlement. Zij zullen vandaag deelnemen aan de beschouwingen inzake het werk van de Conventie. Dit is de eerste keer dat wij in de plenaire vergadering van het Europees Parlement de gelegenheid hebben om rechtstreeks van de voorzitter van de Conventie informatie te krijgen over de uitkomst van de Conventie en over de wijze waarop op de inhoud van dit resultaat moet worden voortgebouwd tijdens de Intergouvernementele Conferentie. Aan het begin van dit debat wil ik uiting geven aan de diepe bewondering en het respect die er in dit Parlement bestaan voor het werk van de Conventie en voor het bijzondere - maar niet exclusieve - leiderschap dat haar voorzitter, de heer Valéry Giscard d'Estaing, heeft vervuld en waarmee hij een onontbeerlijke bijdrage heeft geleverd aan het succesvolle en complete resultaat van het werk van de Europese Conventie. 3-028
Giscard d'Estaing, voorzitter van de Conventie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren afgevaardigden van Europa, dit is voor mij een erg emotioneel moment. 1
Zie notulen.
Na de teleurstellende resultaten van het Verdrag van Nice op institutioneel gebied hebt u luid en duidelijk geëist dat er een Conventie bijeen zou worden geroepen. Op instigatie van de Belgische premier heeft de Europese Raad van Laken gehoor gegeven aan uw verzoek. Wat de inhoud van de grondwet betreft hebben uw voorbereidende werkzaamheden binnen de Commissie constitutionele zaken, onder voorzitterschap van de heer Napolitano, en uw verslagen onze taak in grote mate vergemakkelijkt. Sommige verslagen gingen vooraf aan onze debatten, andere werden tijdens de debatten geschreven. Een voorbeeld is het verslag van Alain Lamassoure over het fundamentele vraagstuk van de bevoegdheden van de Europese Unie. Ik wil graag benadrukken dat al uw vertegenwoordigers op voortreffelijke en sympathieke wijze aan de werkzaamheden van de Conventie hebben deelgenomen en dat Klaus Hänsch en Iñigo Ménde de Vigo - ik meen dat ik hen na achttien maanden samenwerking bij de voornaam mag noemen - een beslissende rol hebben gespeeld in de beraadslagingen van het presidium van de Conventie. Ten slotte zal ik niet vergeten, mijnheer de Voorzitter, dat u de Europese Conventie onderdak hebt geboden. Ik heb u in juli al bezocht om u voor uw grote gastvrijheid te bedanken. En wat betreft de banken in uw vergaderzaal, deze wisten uiteindelijk niet meer of ze tot het Parlement of tot de Conventie behoorden!
03/09/2003 Deze presentatie is dus een emotioneel moment. Zij wordt echter ook gekenmerkt door realisme, want ik ben hier niet alleen gekomen om de uitkomst van onze werkzaamheden te presenteren en te laten beoordelen, maar ook om te benadrukken wat er verder nog gedaan moet worden om Europa van een echte grondwet te voorzien. Bij de beoordeling van een bepaalde situatie vergeet men vaak hoe het allemaal begonnen is. Twee jaar geleden was het woord grondwet nog taboe en in de verklaring van Laken werd daar slechts indirect op gezinspeeld. Inmiddels is het idee van een Europese grondwet in de publieke opinie volledig geaccepteerd: de mensen verwachten dat er zo’n grondwet komt. Mijnheer de Voorzitter, volgens de laatste peiling van Eurobarometer, uitgevoerd onder auspiciën van de Commissie, in juni en juli jongstleden in de gehele Europese Unie is zeventig procent van de bevolking voor een grondwet en slechts dertien procent tegen. In Italië, het land dat momenteel voorzitter van de Raad is en daarom een grote verantwoordelijkheid heeft als het gaat om het welslagen van de Intergouvernementele Conferentie, staat 82 procent achter het idee van een grondwet - ik maak overigens van de gelegenheid gebruik om de vice-voorzitter van de Raad, lid van de Conventie, en de minister van Buitenlandse Zaken te begroeten. Zelfs in landen die vanouds meer gereserveerd zijn, hebben de voorstanders nu de overhand. Ik noem Finland, waarvan de vertegenwoordigers zich binnen de Conventie zeer actief hebben opgesteld: 53 procent van de bevolking is voor en 37 procent tegen. Door onze gezamenlijke inspanningen om de inhoud van de grondwet uit te leggen, is dit ontwerp voor de burgers begrijpelijker geworden. Ik moet toegeven dat toen we begonnen, maar weinig mensen op de hoogte waren van onze plannen of daar iets van begrepen. Uit een opiniepeiling die de Commissie eind juni, dus twee maanden geleden, gehouden heeft, blijkt echter dat zeventig procent van de burgers die een mening over onze werkzaamheden hebben, daar positief tegenover staat. En u dames en heren Europese afgevaardigden, u die deze burgers vertegenwoordigt, wil ik oproepen de burgers nooit uit het oog te verliezen. Veel mensen geven hun mening - leiders, verantwoordelijken en bestuurders - maar verlies nooit de burgers uit het oog: voor hen zijn wij immers aan het werk! Tijdens de beraadslagingen van de Conventie, toen ik tijdelijk op uw zetel plaatsnam, mijnheer de Voorzitter, heb ik mij voortdurend afgevraagd hoe de man van de straat in Europa op onze voorstellen zou reageren. Wat hebben onze werkzaamheden nu opgeleverd? De ontwerpgrondwet die ik aan u voorleg, is het resultaat van intensieve arbeid. Zoals u weet, is hij opgesteld in alle EU-talen en in de talen van de nieuwe lidstaten. Dat is tijdig gebeurd, zodat de tekst voor alle burgers in de gehele Unie beschikbaar zou komen meteen nadat deze aan de Europese Raad van Thessaloniki was gepresenteerd.
15 De leden van de Conventie hebben lang en hard gewerkt. Zij hebben 26 plenaire vergaderingen bijgewoond, waarvan sommige twee dagen duurden, en meer dan 1800 interventies aangehoord. Alle voorstellen, alle amendementen, alle alternatieve oplossingen die door leden van de Conventie, lidstaten, de Europese Commissie, het maatschappelijk middenveld en uiteraard het Europees Parlement zijn aangedragen, zijn zorgvuldig bestudeerd en aan een nauwgezet en objectief oordeel onderworpen. Daarom durf ik zonder enige schroom te zeggen dat er volgens mij geen oplossingen bestaan die de Conventie niet kent of nog niet heeft onderzocht. Ik geloof dat ons voorstel zo ver gaat als gezien de politieke, sociale en culturele situatie van het huidige Europa maar enigszins mogelijk is. Het voorstel vormt beslist niet de kleinste gemene deler, waar men op bepaalde momenten bang voor was. Volgens mij hebben we datgene bewerkstelligd wat in het Europa van 2003 het hoogst haalbare is. Als we verder zouden gaan, wat sommigen en misschien ook ikzelf graag zouden willen, bestaat het gevaar dat het nog maar net herenigde Europa weer verdeeld raakt, omdat niet iedereen mee wil doen. Dat is een onaanvaardbaar risico dat niemand mag nemen. En u als Europese afgevaardigden hebt ons aangemoedigd zo ver te gaan als mogelijk is, waarbij u wel de grenzen hebt aangegeven van wat redelijkerwijs haalbaar en acceptabel is. Wat zijn nu de belangrijkste voorstellen die in de grondwet zijn opgenomen? U hebt daar gelijk opgaand met onze werkzaamheden kennis van kunnen nemen. Het is dus niet nodig deze hier in detail te beschrijven. Dat zou overigens ook niet mogelijk zijn, omdat ik dan de tijd die voor dit debat is uitgetrokken, ruimschoots zou overschrijden. Niettemin wil ik erop wijzen dat meerdere van deze voorstellen nauwelijks twee jaar geleden nog veel te hoog gegrepen leken. Nu vormen ze een solide en samenhangend geheel. Ik zal ze u noemen. Eerst een kernpunt dat aan de basis ligt van het gehele systeem: de bevestiging van het duale karakter van de Europese Unie, een unie van Europese volken en staten. Vervolgens de vaststelling van één tekst die alle vier bestaande Verdragen en enkele andere overeenkomsten vervangt en de Europese Unie rechtspersoonlijkheid verschaft. Toen ik in het voorjaar van 2002 naging of het mogelijk was één enkele tekst op te stellen, heb ik gekeken naar het werk en het onderzoek dat anderen vóór mij op dit punt hadden verricht en het bleek dat zij op onoverkomelijke obstakels stuitten. Dan hebben we de opneming in de grondwet van het Handvest van de grondrechten, waarin de rechten van de burgers worden beschreven. Ik kijk even naar de heer Vitorino, die veel over dit onderwerp heeft nagedacht. Een ander voorstel is een heldere, transparante en solide omschrijving van de bevoegdheden van de Unie. Op deze drie aspecten wil ik de nadruk leggen. De omschrijving moet helder zijn, zodat de burgers kunnen
16
03/09/2003
weten wat deze bevoegdheden inhouden. De omschrijving moet transparant zijn, zodat de bevoegdheden niet eigenmachtig worden geïnterpreteerd door instellingen die minder open zijn over hun manier van werken. De bevoegdheden moeten niet alleen worden omschreven, zij moeten ook via eenvoudige procedures worden uitgeoefend. Ik kom daar straks nog op terug.
prioriteiten vast. De Europese Raad krijgt vanaf nu een gezicht met een voorzitter die door zijn collega’s wordt gekozen. De voorzitter zal het werk van de Raad organiseren en het een duurzaam karakter verschaffen. De Raad van ministers zal zich gaan richten op de taken van de Raad Wetgeving en Algemene zaken en er zullen wijzigingen worden aangebracht in de diverse formaties van de Raad.
Het laatste voorstel betreft de politieke waarborgen voor naleving van het subsidiariteitsbeginsel. Daarbij zijn naast het Europees Parlement ook de nationale parlementen betrokken. De heer Méndez de Vigo, Europees afgevaardigde, die hier aanwezig is, heeft een belangrijke rol gespeeld als voorzitter van de werkgroep over dit onderwerp, die sinds 1990 niet meer functioneerde.
De Europese Commissie, die nog meer dan voorheen een college wordt en waarvan de samenstelling is afgestemd op het aantal te verrichten taken, wordt de stuwende kracht en de belangrijkste uitvoerende instantie van de Unie. Zij vertegenwoordigt het Europees algemeen belang. De voorzitter van de Commissie kan commissarissen zonder stemrecht benoemen om indien gewenst alle lidstaten op de hoogte te houden.
Voorts heeft de Unie in overeenstemming met de prioriteiten van de burgers nieuwe actiemiddelen gekregen op drie terreinen. In de eerste plaats justitie, omdat wij van plan zijn een ruimte van veiligheid en rechtvaardigheid te creëren, waardoor doeltreffender kan worden opgetreden tegen de grote grensoverschrijdende criminaliteit. Ook is het de bedoeling dat de lidstaten hun burgerrechten wederzijds gaan erkennen. Wat betreft het buitenlandse beleid van de Unie wordt gehandeld conform de tweede prioriteit van de burgers via de benoeming van een minister van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie, die de Raad van ministers van Buitenlandse Zaken zal voorzitten en zal werken aan de totstandkoming van het zo noodzakelijke gemeenschappelijk buitenlands beleid. Wat betreft de gemeenschappelijke defensie wordt onder meer aan de wensen van de burgers voldaan door de oprichting van een Europees bewapeningsagentschap. Ten slotte zal het bestuur van de Unie op economisch en sociaal terrein worden verbeterd. In het bijzonder, maar niet uitsluitend, zal er worden samengewerkt tussen de eurolanden om de stabiliteit en het succes van onze gemeenschappelijke Europese munt te waarborgen. Dankzij deze maatregelen zullen de welbekende drie pijlers uit het Europese landschap verdwijnen. Sinds de inwerkingtreding van de Verdragen van Maastricht en Amsterdam vormden deze pijlers een obstakel voor het beheer en de zichtbaarheid van het optreden van de Unie. Door de grondwet krijgt Europa één institutioneel stelsel, dat het driepijlersysteem vervangt. De instellingen die in de grondwet worden beschreven, zijn stabiel, democratisch en doeltreffend. Het Europees Parlement is volgens de grondwet de belangrijkste instelling van de Unie en wordt de voornaamste wetgever van de Unie. Ook wordt het Parlement verantwoordelijk voor het begrotingsbeleid. De Europese Raad, die voortaan moet worden onderscheiden van de Raad van ministers omdat zij noch dezelfde samenstelling noch dezelfde bevoegdheden hebben, geeft de noodzakelijke impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en stelt de algemene politieke
Nu ik spreek voor u, die zich intensief met dit onderwerp hebt beziggehouden, wil ik met nadruk wijzen op een fundamenteel punt: het vanuit democratisch oogpunt legitieme karakter van het systeem dat in de grondwet wordt voorgesteld. Men kan niet langer spreken over een democratisch tekort, een uitdrukking die geregeld door critici van ons politieke stelsel werd gebruikt. Het Parlement wordt namelijk de centrale wetgevende instantie in het nieuwe Europese systeem. Op enkele zeldzame uitzonderingen na - en wij hebben getracht deze zo veel als politiek gezien mogelijk was te beperken - moet elke Europese wet of kaderwet door u worden goedgekeurd. Gebeurt dat niet, dan wordt de wet verworpen. Ook op begrotingsgebied worden de rechten van het Parlement uitgebreid. En wanneer de grondwet van kracht wordt, zal de voorzitter van de Commissie door u worden gekozen. Zeker, er is een moeilijke discussie geweest over de mogelijke voordracht van kandidaten, een discussie waarover ik hier helaas niet kan uitwijden. Na langdurige beraadslagingen waaraan uiteraard de leden van de Conventie en de fracties hebben deelgenomen, zijn we tot een gezamenlijke oplossing gekomen. De voordracht vindt plaats op voorstel van de Europese Raad, maar twee dingen zijn nieuw: enerzijds het feit dat er rekening wordt gehouden met de uitkomsten van de verkiezingen van het Parlement en anderzijds het feit dat er vooraf overleg wordt gepleegd. Het gaat dus om een open voorstel. En wat het belangrijkste is, u krijgt het recht om een kandidaat af te wijzen. Als u in meerderheid niet voor de man of vrouw kiest die de Europese Raad heeft voorgedragen, moet de Raad u binnen een maand een andere kandidaat presenteren. Op instigatie van Giuliano Amato heeft de Conventie hard gewerkt aan de vereenvoudiging en classificatie van Europese besluiten. Ik herinner me de gedachtewisselingen binnen de toenmalige Commissie constitutionele zaken en de voorstellen van Jean-Louis Bourlanges. Door voortaan een onderscheid te maken tussen wetgevingshandelingen en uitvoeringshandelingen gaat
03/09/2003 ons systeem lijken op de klassieke stelsels die in de lidstaten gelden en die voor alle burgers vertrouwd en begrijpelijk zijn. Het democratische systeem dat Montesquieu en de denkers van de Verlichting hebben uitgedacht - net als vele anderen ben ik sterk geïnteresseerd in de ideeën van Montesquieu - kan niet, zoals soms wordt gezegd, naar onze tijd worden overgeplant. Montesquieu ontwierp zijn systeem immers met het oog op de behoeften van een natiestaat, en wat hij het evenwicht tussen de machten noemt, vormt alleen een evenwicht binnen deze natiestaat. Toch hebben wij dit systeem in zekere zin overgenomen om een nieuw evenwicht tussen de machten te bewerkstelligen. Daarbij wordt rekening gehouden met de dualiteit die een origineel kenmerk van de Europese Unie is en blijft: de unie van volken en de unie van staten. Wij hebben dus een democratisch model op Europees niveau ontworpen met inachtneming van de omvang van de bevolking, 450 miljoen inwoners, en de verschillen tussen de lidstaten, of ze nu oud of nieuw zijn. Tevens is gekeken naar de bereidheid van het Europese continent om een te worden. Ik zeg het eerbiedig en met enige aarzeling, maar wij zijn een soort Montesquieu voor het Europa van de 21e eeuw. (Gelach en applaus) Voordat deze grondwet in werking kan treden, moeten er nog twee grote obstakels worden genomen: de goedkeuring door de regeringen en de bekrachtiging via democratische besluitvorming door de burgers, die kan plaatsvinden in de nationale parlementen of middels referenda. Ik wil graag iets zeggen over de rol die u in dit proces zult gaan spelen. Voordat ik dat zal doen, wil ik echter elke verwarring over de toekomstige rol van de Conventie wegnemen. De Conventie heeft haar taak beëindigd. Op 20 juni 2003 heb ik namens de Conventie de eerste twee delen van de grondwet die zij had opgesteld, aan het Griekse voorzitterschap overhandigd. Bij de overhandiging in Rome op 18 juli jongstleden van het volledige ontwerp van het constitutionele verdrag aan het Italiaanse voorzitterschap heb ik het volgende gezegd: (ik citeer deze korte passage in zijn geheel voor de notulen van uw Parlement) “Nu het door de Europese Raad van Laken verstrekte mandaat is uitgevoerd, is de Conventie tot een einde gekomen. Met de presentatie van het ontwerpverdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa meent het voorzitterschap zich van zijn taak gekweten te hebben, en legt het hierbij zijn functie neer.” Dat betekent dat de rol van de Conventie is uitgespeeld en dat zij beslist geen invloed zal uitoefenen op het verloop van de Intergouvernementele Conferentie, omdat zij daar geen enkel mandaat toe heeft. De leden van de Conventie, met name de voorzitter van dit Parlement, de vice-voorzitters en ikzelf, blijven wel ter beschikking staan van eenieder, ook van u in deze
17 vergaderzaal, die van ons wil weten waarom wij een bepaald voorstel in de grondwet hebben opgenomen. Over precies een maand gaat de Intergouvernementele Conferentie van start onder het voorzitterschap van Italië, dat ons daarover straks wellicht nog iets zal vertellen. De meeste leden van de Conventie hebben alvorens afscheid van elkaar te nemen de wens uitgesproken dat de conferentie kort zal duren en dat deze aan het eind van dit jaar kan worden afgerond. De Europese Raad van Thessaloniki heeft besloten dat onze ontwerpgrondwet als uitgangspunt voor de conferentie dient. Er zijn dan drie oplossingen mogelijk. Of de Intergouvernementele Conferentie brengt verbeteringen in de ontwerpgrondwet aan - wij kunnen ons overigens moeilijk voorstellen dat zij daarin zal slagen (Applaus) niet omdat wij als auteurs van de tekst aan collectieve ijdelheid lijden, maar omdat deze conferentie te maken krijgt met twee obstakels die de Conventie heeft weten te omzeilen: het korte tijdsbestek en de unanimiteitsregel. Hoe kan men immers in tweeëneenhalve maand een ontwerp verbeteren waar wij zestien maanden continu aan gewerkt hebben? En hoe kan eenstemmigheid worden bereikt over oplossingen die verder gaan dan de oplossingen waarover wij met moeite tot een consensus zijn gekomen? Maar laten we sportief zijn! Als de Intergouvernementele Conferentie erin slaagt de grondwet te verbeteren, zullen de leden van de Conventie haar als eerste met dat succes feliciteren. Een tweede mogelijkheid is dat de Intergouvernementele Conferentie voorstellen doet die afwijken van de plannen van de Conventie. In dat geval ontstaat er een bijzonder gevaarlijke situatie. Dat sommigen bezwaren of kritiek uiten, met name in verband met onze institutionele voorstellen, is bepaald niet zonder risico. Men kan niet aan een deel van het bouwwerk komen zonder dat de gehele constructie dreigt in te storten. Degenen die denken dat zij onze institutionele voorstellen ingrijpend kunnen veranderen, hebben het volgens mij bij het verkeerde eind. Sommigen zullen zich weliswaar verheugen over eventuele wijzigingen, maar alle anderen zullen hoogstwaarschijnlijk ontevreden en teleurgesteld zijn. Blijft nog over de derde oplossing, die de beste lijkt en die inhoudt dat de ontwerpgrondwet wordt goedgekeurd. (Applaus) Er wordt dan een ontwerpgrondwet goedgekeurd die na een lang rijpingsproces door de Conventie is opgesteld. Uiteraard kunnen er wel enkele unaniem aangenomen correcties worden aangebracht, heren vertegenwoordigers van het voorzitterschap. Ik zou u willen vragen na te denken over de vraag wat de gevolgen zijn wanneer dit project op een fiasco uitloopt,
18 zonder dat ik daar al te lang bij wil stilstaan. Dankzij het jaargetijde, de plaats waar we ons bevinden, de zon en het aangename contact met u allen, hangt er een sfeer van optimisme rond deze ontmoeting. Toch wil ik u verzoeken na te denken over de gevolgen en over de ernst van een mislukking, over de teleurstelling en frustratie die zij bij de gehele Europese bevolking teweeg zal brengen. Laten we tot slot ook niet vergeten dat de ware vuurproef na de Intergouvernementele Conferentie komt: de bekrachtiging in alle 25 lidstaten. Dat de grondwet wordt bekrachtigd, is absoluut niet vanzelfsprekend. Mijn persoonlijke overtuiging is echter dat de door de Conventie opgestelde ontwerpgrondwet uiteindelijk overal zal worden goedgekeurd als de bevolking zich daarover per referendum of via haar vertegenwoordigers in het parlement mag uitspreken. Daartoe moet het project wel met veel overtuiging worden uitgelegd. Als daarentegen een verminkte of gekortwiekte ontwerpgrondwet wordt gepresenteerd, vrees ik dat deze door een of meerdere lidstaten wordt verworpen. Twee doorslaggevende argumenten om voor te stemmen, kunnen dan niet langer worden aangevoerd, namelijk de interne samenhang en het evenwichtige karakter van de ontwerpgrondwet. Er zou een crisis ontstaan waar Europa onder de huidige omstandigheden beslist niet om zit te springen en die het continent waarschijnlijk heel moeilijk te boven zou kunnen komen. Mijnheer de Voorzitter, het Europees Parlement heeft in dit gehele proces een uiterst belangrijke rol te spelen en ik wil u vragen om actief en waakzaam te zijn. Het is namelijk uw taak om de Europese bevolking te informeren. De Intergouvernementele Conferentie zal niet als vanouds een diplomatiek karakter hebben waarbij deskundigen of diplomaten met elkaar onderhandelen om ten koste van anderen bepaalde voordelen te behalen. De Intergouvernementele Conferentie zal als nooit tevoren betrekking hebben op constitutionele kwesties en moet uitlopen op de vaststelling van een grondwet. Voor deze conferentie moeten dus bijzondere regels gelden. Enkele leden van uw Parlement gaan als waarnemers de conferentie bijwonen. Laten zij de Europese bevolking op de hoogte houden en om transparantie verzoeken! Tijdens de laatste vergadering van de Conventie waarbij u aanwezig was, mijnheer de voorzitter van de Raad en heren Conventieleden, heb ik de Intergouvernementele Conferentie voorgesteld zich te laten inspireren door onze werkmethode, die ons overigens is opgelegd, en zich te verplichten elk wijzigingsvoorstel en elk amendement op de grondwet openbaar te maken, zo nodig op internet. (Applaus) De Europese bevolking en de pers kunnen zich dan een nauwkeurig beeld vormen van wat er in de debatten wordt besproken. Evenzo lijkt het me legitiem dat u tijdens al uw plenaire vergaderingen op de hoogte wordt
03/09/2003 gebracht van de voortgang van de werkzaamheden van de conferentie. Gedurende mijn werk voor de Conventie heb ik op deze wijze de Europese Raad bijgepraat. U gaat met betrekking tot deze Intergouvernementele Conferentie advies uitbrengen en u gaat dat doen voor de opening van de conferentie in Rome. Uiteraard hebt u de cruciale verantwoordelijkheid om dit advies op te stellen, maar volgens mij kan het ook een waarschuwing inhouden. Als de reikwijdte van het constitutionele verdrag, dat de Conventie in alle transparantie en met een grote inbreng van uw kant heeft opgesteld, door de Intergouvernementele Conferentie aanzienlijk zou worden beperkt en als het verdrag vervolgens door het Europees Parlement negatief zou worden beoordeeld, is de kans klein dat het door de staten en volken van Europa wordt bekrachtigd. Als de regeringen binnen de Unie daarentegen op de conferentie een constitutioneel verdrag goedkeuren dat veel lijkt op het ontwerp van de Conventie - wij verwachten niet dat onze tekst letterlijk wordt overgenomen - en als het Europees Parlement daarvoor het groene licht geeft, zal het een centrale plaats krijgen in het grote politieke debat rondom de Europese verkiezingen in juni 2004. Dat is dan tevens een gelegenheid om de belangrijke krachten die ons continent herbergt, aan te spreken, om de belangstelling van het maatschappelijk middenveld te wekken en om de reserves van besluiteloze personen weg te nemen. Wie zijn er immers besluiteloos? Dat zijn mannen en vrouwen die niet langer geloven dat de Unie in staat is zich te verenigen en te vernieuwen. Op die manier zal het grote debat rondom de Europese verkiezingen eenl antwoord vormen op de werkzaamheden van onze Conventie, die veel bescheidener zijn. Het gaat erom dat de Europeanen dichter bij de Unie komen te staan en dat zij haar beter begrijpen, zodat zij zich uiteindelijk in haar zullen herkennen. Dames en heren Europese afgevaardigden, helemaal aan het eind van onze werkzaamheden hebben wij op verzoek van uw vertegenwoordigers aan de grondwet een aantal symbolen toegevoegd en met name een lijfspreuk voor de Europese Unie: “Eenheid in verscheidenheid”. Ik verzoek u met klem, ja zeer dringend, om Europa te helpen een grondwet te kiezen die het in staat stelt in vrijheid, vrede en geluk te leven, omdat het een eenheid vormt in verscheidenheid. (Applaus) 3-029
De Voorzitter. − Collega's, uw reactie spreekt boekdelen. 3-030
Fini, Raad. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik wil allereerst namens de Italiaanse regering - ik had het voorrecht die te mogen vertegenwoordigen bij de werkzaamheden van de Conventie - blijk geven van grote en oprechte waardering voor het werk van de heer Giscard d´Estaing en de inspanningen van de Conventie. De Italiaanse
03/09/2003
19
regering en de Italiaanse publieke opinie sluiten zich aan bij het uitbundig applaus waarmee dit Parlement het verslag van voorzitter Giscard d´Estaing heeft ontvangen. De Italiaanse publieke opinie is sterk Europees gezind en kan zich in ruime mate terugvinden in de woorden van de voorzitter en meer in het algemeen in de door de Conventie goedgekeurde tekst.
zou niet alleen de mislukking zijn van het fungerend voorzitterschap of van de Conventie, maar de mislukking van de miljoenen en miljoenen Europeanen die hopen en geloven dat het moment is gekomen om niet alleen gemeenschappelijke regels maar ook gemeenschappelijke, algemeen aanvaarde waarden vast te leggen.
Dit was inderdaad een belangrijk moment, een moment dat wij zonder enige retoriek als historisch mogen betitelen. Ik wil allereerst uiting geven aan onze grote voldoening over het feit dat de Europese Raad van Thessaloniki de door de Conventie opgestelde ontwerpgrondwet heeft goedgekeurd en deze als een historische stap in de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese integratie heeft gekenmerkt. Ook verheugt het ons dat deze Europese Raad het ontwerpverdrag daarna een goede grondslag noemde voor de opening van de Intergouvernementele Conferentie die tijdens het Italiaans voorzitterschap zal plaatsvinden.
Daarom zijn wij blij met het eindresultaat. Dat hebben wij ook in het openbaar gezegd tegen onze burgers, in ons nationaal parlement. Het is mijn plicht dat ook hier te herhalen. Dit was inderdaad een compromis maar een eervol, nobel compromis tussen verschillende instanties, tussen verschillende gevoeligheden en belangen, een compromis gebaseerd op enkele voor ons fundamentele punten. Ik zal ze kort noemen: de opneming van het Handvest van de grondrechten in de grondwettelijke tekst, de afschaffing van de ingewikkelde en in zekere zin achterhaalde pijlerstructuur van de huidige Verdragen, een duidelijkere verdeling van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten, met volledige inachtneming van de nationale identiteiten en de interne organisaties van de lidstaten - het duale beginsel dus waar voorzitter Giscard zojuist over sprak -, de invoering van mechanismen voor een effectieve eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel en voor het vergroten van de betrokkenheid van de nationale parlementen bij het reilen en zeilen van de Unie. De Conventie spreekt over vier instanties: de Raad, het Europees Parlement, de Commissie en de nationale parlementen, die de wil van onze burgers tot uiting brengen.
De taak waarvan de Conventie zich moest kwijten bestond niet alleen uit de wijziging van de institutionele mechanismen en regels. Het mandaat van Laken was ondubbelzinnig: de inrichting van het gehele Europees institutioneel bestel moest kort voor de definitieve, historische hereniging van het oude continent worden heroverwogen. Voor het eerst in de geschiedenis van de Europese opbouw werd deze taak niet opgedragen aan hooggeplaatste regeringsvertegenwoordigers maar aan een echt democratische, representatieve vergadering, aan de zogenaamde Conventie. Deze werd samengesteld uit vertegenwoordigers van de nationale parlementen, het Europees Parlement, de Commissie, de oude lidstaten van Europa en de landen die binnenkort als volwaardige leden tot onze grote familie zullen toetreden. Na zestien maanden werk is een belangrijk resultaat bereikt, een resultaat dat in velerlei opzicht niet verwacht was en dat mijns inziens alleen maar aan waarde wint als men beseft dat het tot stand is gekomen via een totaal nieuwe, door het presidium aan de Conventie voorgestelde werkmethode. Wij hebben altijd geprobeerd een zo groot mogelijke consensus te bewerkstelligen en hebben nooit de toevlucht genomen tot het klassieke instrument van de stemming. De weg van de Intergouvernementele Conferentie zal weliswaar niet over rozen gaan, maar wordt zeer zeker vergemakkelijkt door het feit dat men niet zal worden geconfronteerd met verschillende opties voor een tekst maar met een enkele tekst waarover ruime consensus is bereikt in de Conventie en waaraan ook de Europese Raad reeds zijn goedkeuring heeft gehecht. Daarom heeft voorzitter Giscard d’Estaing volgens het Italiaans voorzitterschap gelijk als hij onomwonden verklaart: hoe meer de Intergouvernementele Conferentie afwijkt van het door de Conventie bereikte akkoord, des te moeilijker zal het zijn om wederom consensus te bewerkstelligen en des te groter zal het risico van een mislukking zijn. Een dergelijke mislukking zou ongetwijfeld enorm opzien baren. Dat
Ik noem verder ook nog de normalisering van de juridische en financiële instrumenten via de invoering van een echte hiërarchie van normen, de instelling van een Europese minister van Buitenlandse Zaken misschien wel de meest innovatieve institutionele figuur die bij de werkzaamheden van de Conventie uit de bus is gekomen, waarvoor de taken van de Hoge Vertegenwoordiger zijn samengesmolten met die van de commissaris voor buitenlandse zaken -, de niet minder belangrijke mogelijkheid om in de toekomst de functie van voorzitter van de Raad en voorzitter van de Commissie samen te smelten, en tot slot de uitbreiding van het toepassingsgebied van de besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid. Er is veel werk verricht. Als iemand zou vragen of meer gedaan had kunnen worden zou ik zeggen dat er inderdaad meer gedaan had kunnen worden, en zelfs had moeten worden, maar dat het bereikte compromis misschien het enig mogelijke compromis is. In een Europa met 25 of 27 leden zou de voortzetting van de unanieme besluitvorming de Unie waarschijnlijk elk vermogen hebben ontnomen om Europa op efficiënte wijze te besturen, gelet op de problemen van de burgers. Dan wil ik, mijnheer de Voorzitter, tot slot nog enkele opmerkingen maken over het tijdens de Conventie bereikte institutionele evenwicht. Dit is een delicaat evenwicht, een evenwicht waar van meet af naar gestreefd werd. De gehele Conventie besefte namelijk
20 dat de ene instelling niet versterkt mocht worden ten koste van de andere. Dit evenwicht is gebaseerd op een verdeling van de bevoegdheden tussen de Europese Raad, die de rol krijgt van politieke instelling en tot taak heeft de algemene politieke oriëntaties en prioriteiten van de Unie vast te stellen, de Commissie, die de lidstaten vertegenwoordigt en als hoofdtaak heeft toe te zien op de naleving van de Verdragen en garant te staan voor het communautair belang, en het Europees Parlement, dat een volwaardige medewetgevende taak krijgt. Ik wil daar speciaal in deze zaal nog enkele andere belangrijke innovaties aan toevoegen: de verkiezing van de Commissie door het Europees Parlement, de versterking van de wetgevende en begrotingsbevoegdheden van het Europees Parlement aangezien het onderscheid tussen verplichte en nietverplichte uitgaven komt te vervallen - en het recht voor het Parlement om zo nodig een voorstel te doen tot herziening van de grondwet, met gebruikmaking van de methode van de Conventie. Net als alle andere innovaties is ook deze laatste een onderdeel van het institutioneel pakket. Dit pakket is, zoals voorzitter Giscard d’Estaing al zei, zeker voor verbetering vatbaar, maar het mag niet ingrijpend worden gewijzigd als men wil vermijden dat het door de Conventie bereikte evenwicht in het ingewikkelde systeem van de dubbele legitimering van nationale staten en burgers op de helling wordt gezet. Juist daarom zal het delicate maar substantiële evenwicht waartoe de Conventie is gekomen een baken zijn voor de Intergouvernementele Conferentie. Om in dezelfde geest te kunnen voortgaan en te kunnen zorgen voor continuïteit en coherentie met de werkzaamheden van de Conventie is het volgens mij wenselijk dat aan de Conferentie behalve door de voorzitter van de Conventie en de vice-voorzitters, de heren Amato en Dehaene, ook wordt deelgenomen door vertegenwoordigers van de Commissie en het Europees Parlement. Het Europees Parlement moet in deze fase van de constitutionele hervorming een fundamentele rol blijven spelen. Fungerend voorzitter Berlusconi heeft tijdens de vergaderperiode van juli aangedrongen op een zo groot mogelijke betrokkenheid, en ik wil er bij deze gelegenheid nogmaals op wijzen hoe noodzakelijk deze betrokkenheid is. Ik hoop verder - en ik weet zeker dat dit zo zal zijn - dat het Europees Parlement zijn controlefunctie zonder enige terughoudendheid zal blijven uitoefenen. Niet alleen moet ervoor worden gezorgd dat de werkzaamheden van de Intergouvernementele Conferentie open en transparant zijn - en daar zullen wij voor in staan - maar het is vooral van belang dat zij beantwoorden aan de verwachtingen van de burgers en dat de regeringen niet in de verleiding komen om dat af te breken wat met het kostbare werk van de Conventie kon worden opgebouwd. Als deze grote kans wordt gemist, zal dat een heel negatief signaal zijn voor alle
03/09/2003 Europese burgers en zullen wij de Europese opbouw onherstelbare schade toebrengen. Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, er is zeker een lange weg afgelegd in de afgelopen vijftig jaar, sedert de dag die wij misschien als de geboortedag van de Europese Unie kunnen beschouwen: 9 mei 1950, toen Robert Schuman zijn verklaring aflegde en voorstelde een klein aantal belangen - op het gebied van energie, grondstoffen en economie - gemeenschappelijk te behartigen om op die manier de waarden van solidariteit en vrede te bevorderen en toe te passen. De opbouw van het verenigd Europa bevindt zich op een cruciaal moment in zijn geschiedenis: enerzijds vindt de hereniging plaats met de Oost-Europese landen, die de waarden van vrijheid en democratie opnieuw volledig onderschrijven en anderzijds wordt de stap gezet van een economische dimensie naar een politieke dimensie, hetgeen absoluut hand in hand moet gaan met de opbouw van een Europese identiteit, opdat de Unie een factor van stabiliteit, welvaart en vrede kan zijn op het internationaal toneel. Dat zijn de historische uitdagingen waarop een antwoord moet worden gegeven door Europa, door het in verscheidenheid verenigd Europa, door het Europa dat wordt genoemd in de preambule van de grondwet: een Europa bestaande uit staten die zonder af te zien van hun identiteit, soevereiniteit en bevoegdheden samenvoegen Het Italiaans voorzitterschap wil de traditionele Europese gezindheid van het Italiaanse volk en van alle politieke partijen van mijn land trouw zijn en het voortouw nemen in de aanstaande Intergouvernementele Conferentie. Met het eerste Verdrag van Rome werd het Europese eenmakingsproces op gang gebracht; met het tweede zal en moet de overgang naar een nieuw herenigd Europa worden verwezenlijkt, naar een politiek en economisch sterkere Unie, naar een Unie die bestemd is om een factor van stabiliteit en welvaart te zijn op het wereldtoneel. Wij kunnen op basis van de door de Conventie goedgekeurde tekst voor het herziene Verdrag gerust stellen dat dit historisch doel inderdaad binnen bereik is. (Applaus) 3-031
Frattini, Raad. - (IT) Zoals voorzitter Giscard d´Estaing en voorzitter Fini reeds zeiden, is de Conventie inderdaad uitgegroeid tot een pijler van het Europese opbouwproces. Het Italiaans voorzitterschap beschouwt dit resultaat als een baken voor de werkzaamheden van de Intergouvernementele Conferentie. Het voorzitterschap is van plan zich bij de werkzaamheden van de Conferentie - die zoals u weet op 4 oktober in Rome zal worden geopend - te laten leiden door drie principes. Ten eerste is het volgens het voorzitterschap noodzakelijk zich te houden aan het door de Europese Raad van Thessaloniki opgestelde tijdschema. Volgens dit tijdschema moet voor de komende verkiezingen van het Europees Parlement, in
03/09/2003 juni 2004, een positief resultaat zijn bereikt. Daarom is een van de belangrijkste doelstellingen van het Italiaans voorzitterschap ervoor te zorgen dat de onderhandelingen in de Intergouvernementele Conferentie in hoog tempo worden gevoerd en dat nog in december van dit jaar een allesomvattend akkoord kan worden bereikt over de grondwettelijke tekst. Dan zal het mogelijk zijn het toekomstig grondwettelijk verdrag - de grondwet voor Europa, zoals voorzitter Giscard d´Estaing deze noemde - te ondertekenen in de tijd tussen 1 mei 2004, de datum van toetreding van de tien nieuwe lidstaten, en de voor juni geplande algemene verkiezingen voor het Europees Parlement. Als de onderhandelingen over de grondwet langer zouden duren, zouden twee ernstige problemen rijzen in verband met de democratische legitimering en transparantie. Enerzijds zou het resultaat van het constitutionele werk, het constitutionele fundament van de Conventie geleidelijk aan teloorgaan en anderzijds zouden wij de Europese burgers vragen te stemmen voor een Europees Parlement zonder dat zij de grondwettelijke trekken van de toekomstige Unie kennen. Het tweede doel van het voorzitterschap is ervoor te zorgen dat de door de Conventie opgestelde tekst qua structuur en opzet behouden blijft. Zoals ik reeds zei, willen wij dat respecteren wat ik zojuist reeds het constitutionele fundament meende te mogen noemen, namelijk het werk dat in zestien maanden tijd werd verricht door een democratische instelling waarin de regeringen, de nationale parlementen en de instellingen van de Europese Unie waren vertegenwoordigd. Tegelijkertijd willen wij voorkomen dat vraagstukken waarover reeds uitvoerig gesproken is opnieuw ter sprake worden gebracht. De politieke waarde die voortvloeit uit het behaalde succes mag niet teloorgaan noch worden afgezwakt tijdens de werkzaamheden van de Conferentie. Integendeel, de Conferentie moet ervoor zorgen dat die delen van het nieuwe verdrag worden verbeterd en aangevuld waarover nog geen volledige overeenstemming bestaat. Daarbij gaat het - en ik herhaal dit opdat het geheel duidelijk is - om de delen van het verdrag die geen betrekking hebben op de door de Conventie opgezette institutionele pijlers. Het Italiaans voorzitterschap zal zich bijgevolg verzetten tegen elke poging om te tornen aan het evenwicht van het ontwerp als geheel en van de belangrijkste onderdelen ervan. De belangen van Europa en de Europese burgers moeten volgens het voorzitterschap de overhand hebben boven de bijzondere belangen. Men mag niet proberen daarvoor substantiële wijzigingen van welke strekking ook aan te brengen in het verdrag. De Conferentie zal in haar werkzaamheden dan ook ten volle rekening houden met de adviezen die het Parlement en de Commissie op tafel zullen leggen. Het derde en laatste doel waaraan de Conferentie zal moeten werken betreft de noodzaak consensus te bereiken over enkele nog omstreden vraagstukken waarvoor het unanimiteitsbeginsel toegepast moet worden; dit zal voor het voorzitterschap echter in geen enkel opzicht reden zijn om tijdens de onderhandelingen de lat voor een akkoord zo laag mogelijk te leggen. Dan
21 zouden wij een stap achteruit zetten ten opzichte van de voorstellen van de Conventie. (Applaus) Ons doel is een resultaat van hoge kwaliteit te bereiken, een resultaat dat beantwoordt aan de verwachtingen van het Europese publiek en voor geruime tijd een efficiënte en democratische werking van de Unie kan garanderen. Wij werken niet aan een grondwet voor Europa die slechts enkele jaren gebruikt kan worden, en wij rekenen wat dat betreft dan ook op de fundamentele ondersteuning van het Europees Parlement. Zoals u weet heeft het voorzitterschap een begin gemaakt met de procedure voor het bijeenroepen van de Intergouvernementele Conferentie op 4 oktober in Rome. Onzes inziens moet deze Conferentie op hoog politiek niveau plaatsvinden, zoals ook de Europese Raad, de premiers en de ministers van Buitenlandse Zaken hebben besloten. Wij zijn evenwel van mening dat aan deze Conferentie ook de vertegenwoordigers van alle Europese instellingen moeten deelnemen, opdat de IGC de daadwerkelijke voortzetting is van de werkzaamheden van de Conventie. Daarom zal ik voorstellen het Europees Parlement vertegenwoordigd te laten zijn bij de werkzaamheden van de Conferentie, zowel op het niveau van de ministers van Buitenlandse Zaken als op dat van de regeringsleiders, in het laatste geval met de Voorzitter van het Europees Parlement. Elke andere oplossing zou namelijk een stap achteruit betekenen ten opzichte van de op het transparantiecriterium en het belang van de burgers geënte, democratische methode voor de herziening van de Verdragen. Tot slot staan wij open voor de standpunten en aanbevelingen van dit Parlement en de andere Europese instellingen. Zoals voorzitter Fini reeds zei, zijn wij er namelijk van overtuigd dat de opstelling van een grondwet voor de Europese Unie een uitdaging is voor iedereen en niet alleen voor bepaalde landen, en zeker niet alleen voor het Italiaanse voorzitterschap, dat de eer heeft de Raad in deze fase te mogen leiden. Dit is een uitdaging voor iedereen en wij moeten deze uitdaging winnen. Dat zijn wij onze burgers verschuldigd. Als wij verliezen, verliest iedereen. Dan verliezen ook degenen die het bijzonder belang boven het algemeen belang willen stellen, en laten wij hopen dat niemand dat zal doen. Wij zullen er hoe dan ook voor zorgen dat elke poging in die richting schipbreuk zal lijden. (Applaus) 3-032
Prodi, voorzitter van de Commissie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter van het Europees Parlement, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer Giscard d´Estaing, geachte afgevaardigden, ik wil allereerst alle leden van de Conventie en met name u, mijnheer Giscard d´Estaing, van harte bedanken voor uw toegewijde en intelligente werk tijdens de lange maanden van het constitutioneel proces. De Conventie
22 was een geslaagd experiment en heeft de loop van het democratische leven in de Europese Unie voorgoed veranderd. Kortom, dit was een groot karwei en het resultaat overtreft de verwachtingen. Het door de Conventie opgestelde ontwerp is aldus de grondslag - een uitstekende grondslag, zou ik zeggen voor de eindredactie van de grondwet. Dat is een goede zaak, want deze tekst heeft in de eerste plaats een symbolische waarde. Voor het eerst is namelijk gediscussieerd over de fundamenten van de Unie in een open, democratisch forum dat representatief is voor de Europese volkeren en landen. Ten tweede worden met de ontwerpgrondwet de cruciale vraagstukken in verband met het institutioneel evenwicht en het ingewikkelde karakter van de Unie radicaal aangepakt. Dankzij een intensief en grondig debat is een coherent antwoord gegeven op alle fundamentele kwesties waarvoor een oplossing gevonden moest worden, namelijk: hoe kan men een nieuwe, efficiëntere structuur opbouwen en de twee sporen van de Europese opbouw, de communautaire pijler en de intergouvernementele dimensie, naast elkaar doen voortbestaan; hoe kan men een evenwicht bewerkstelligen tussen de politieke vertegenwoordiging van de landen enerzijds en de burgers anderzijds, en daarmee tussen de rol van het Parlement en die van de Raad, en hoe kan men de vertegenwoordiging van de algemene belangen van de Unie en de legitieme belangen van de afzonderlijke lidstaten waarborgen. Ten derde heeft de Conventie de grondslag gelegd voor de noodzakelijke bijwerking van de beleidsvormen van de Unie. Welnu, wij gaan nu de fase in van de Intergouvernementele Conferentie, die het werk van de Conventie zal afronden en een formeel karakter zal geven. De standpunten lijken in deze fase in twee uitersten verdeeld te kunnen worden, en mijns inziens moet daarover een open debat worden gevoerd: enerzijds wordt gezegd dat niet aan het ontwerp mag worden getornd, omdat dit het enig mogelijke compromis is, en anderzijds wordt gezegd dat alles opnieuw ter discussie moet worden gesteld omdat de staten uiteindelijk soeverein zijn en het laatste woord moeten hebben. Mijns inziens zijn beide standpunten, hoe begrijpelijk ook, voor kritiek vatbaar. Als Commissie hebben wij altijd al - al sedert Nice, toen wij met het Parlement aandrongen op de methode van de Conventie - gezegd dat de Intergouvernementele Conferentie kort en doelgericht zou moeten zijn en enkel het eindbesluit zou moeten nemen. Dit wil niet zeggen dat de Intergouvernementele Conferentie alleen maar een stempel zou moeten zetten onder de tekst. Dan zou zij haar politieke verantwoordelijkheid kwijtraken. Deze Intergouvernementele Conferentie kan echter met geen enkele voorgaande Conferentie worden vergeleken. Dit keer wordt haar immers gevraagd voort te borduren op het uitstekende werk van de Conventie. De Intergouvernementele Conferentie behoudt echter haar oorspronkelijke functie: zij moet ervoor zorgen dat de
03/09/2003 staatshoofden en regeringsleiders in staat zijn hun politieke verantwoordelijkheid uit te oefenen en aan de instellingen en - zoals voorzitter Giscard d’Estaing al zei - aan de burgers van de lidstaten de eindtekst ter goedkeuring voor te leggen. Dit is dus een nieuwe fase, de fase van de politieke goedkeuring. Daarvoor is geen lange Intergouvernementele Conferentie nodig maar veeleer een rijpingsproces. Zoals uit bepaalde aspecten van de ontwerpgrondwet duidelijk blijkt is het bereikte compromis onvolledig en kan de tekst - tenminste wat die aspecten betreft - niet als een eindpunt worden beschouwd, hoezeer wij dat aanvankelijk ook hoopten. Daarom is het goed dat de lidstaten, die uiteindelijk soeverein zijn, daarover discussiëren en nagaan of er misschien toch geen verbetering mogelijk is. Als Commissie is het onze taak en plicht die aspecten onder de aandacht te brengen. In de huidige ontwerpgrondwet staan nog steeds talrijke terreinen - meer dan vijftig - waarvoor unanimiteit is vereist. Deze betreffen deels sleutelsectoren van het werk van de Unie. Bovendien geeft iedereen toe dat het ontbreken van een echt coördinatie-instrument voor de begrotingsbeleidsvormen van de lidstaten een van de manco’s is in de huidige situatie. Ik vraag me echter af hoe een dergelijke coördinatie mogelijk is zolang het huidige vetorecht blijft voortbestaan. Dezelfde overweging geldt ook voor het gebied van de indirecte belastingen en de ondernemingsbelasting. (Applaus) Dan is er het kernprobleem van het toekomstige evenwicht tussen de bevoegdheden van de Commissie, de Raad en het Parlement. De samenstelling van de Commissie die in de ontwerpgrondwet voorgesteld wordt zal er volgens mij, en volgens het college van commissarissen waar ik verantwoordelijk voor ben, toe leiden dat onze instelling, die het algemeen belang van de Unie moet behartigen, minder goed in staat zal zijn haar werk efficiënt en geloofwaardig te doen. De voorgestelde oplossing veroorzaakt discriminatie tussen de commissarissen, daar een tweede categorie, een onnodig lager ingeschaalde categorie, wordt ingevoerd. Geen enkel volk van de Unie verdient het te worden vertegenwoordigd door een tweederangs commissaris. (Applaus) Daardoor zou de eenheid van het college teniet worden gedaan, terwijl in de afgelopen vijftig jaar de band met de lidstaten juist de motor was voor de goede werking van de Commissie. Daarom moet er nog het een en ander gebeuren - en dat is absoluut niet onverenigbaar met de noodzaak de IGC kort te houden en snel af te sluiten – om ervoor te zorgen dat elk land een commissaris krijgt die zijn of haar taak volledig kan waarnemen. Tegelijkertijd worden in de huidige tekst van de ontwerpgrondwet op fundamentele punten keuzen
03/09/2003
23
opengelaten. Ik noem de manier waarop de Raden zullen gaan werken en de verantwoordelijkheden op het gebied van de buitenlandse betrekkingen. De Conferentie zal tot taak hebben het optreden van de instellingen transparanter en efficiënter te maken en dubbel werk en hybride situaties te vermijden die in de toekomst aanleiding kunnen zijn tot conflicten. Dit betekent dat het een en ander nader moet worden ingevuld, en niet zozeer dat per se moet worden geïnnoveerd.
is, en het geldt dus des te meer voor de bijwerking van de beleidsvormen, die vandaag niet mogelijk is. Een rigide, voor altijd vastgelegde grondwet, een grondwet die geen oplossingen kan bieden voor toekomstige crises zou een ontkenning zijn van de hele geschiedenis van de Europese integratie. Dat moeten wij ten koste van alles zien te voorkomen, als wij tenminste onze verantwoordelijkheid willen nemen en ons willen kwijten van onze historische taak.
Tot slot heeft de Conventie niet de tijd gehad om de definities van de huidige communautaire beleidsvormen te herformuleren. Enkele daarvan dateren al uit de jaren vijftig en zijn geheel of gedeeltelijk achterhaald. Het zal natuurlijk moeilijk zijn alle hangende vraagstukken op te lossen, maar het is onze taak afstand te nemen van de huidige politieke omstandigheden en kritisch en zorgvuldig na te denken over de punten die voor verbetering vatbaar zijn, met de bedoeling de constitutionele structuur nog beter af te stemmen op de komende uitdagingen. Natuurlijk moet worden nagegaan of de noodzakelijk politieke wil bestaat. Ontbreekt deze wil, of is het een gevoel van realisme dat ons ertoe aanzet af te zien van het aanpakken van deze problemen en ervoor te kiezen de tekst te laten zoals die is? Als dat laatste het geval is, is de Commissie bereid daar in alle gemoedsrust nota van te nemen. Wij zijn realistisch en beseffen heel goed dat zeer belangrijke stappen vooruit zijn gezet.
Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, wij moeten in ons werk duidelijk voor ogen houden in welke richting wij de Unie willen sturen. Dit is de richting van vrede, vrijheid en solidariteit. Dat moet ons doel zijn, het doel dat ons moet inspireren in het dagelijks werk van onze instellingen. Voor het streven naar deze doelstellingen moeten wij de Unie operationele instrumenten geven. De Unie moet in de wereld met een gemeenschappelijke, sterke, gezaghebbende en vredelievende stem spreken. Zij moet zowel binnen als buiten de Unie ervoor zorgen dat het recht de overhand heeft. Het recht brengt plichten met zich mee, maar beschermt ook het individu en waarborgt zijn handelingsvrijheid in een geordende en creatieve samenleving.
In feite is het bij alle wijzigingen van de Verdragen zo geweest. Ik denk aan de Europese Akte, het Verdrag van Maastricht en dat van Amsterdam, en misschien zal het ook nu weer zo zijn. Dan moeten wij echter wel beseffen dat wij, net als toen, voorbereid moeten zijn op nieuwe crises en bijgevolg op onderhandelingen over nieuwe wijzigingen en aanpassingen. Dat is misschien ook de geschiedenis van de Europese integratie: een mengsel van visie en reacties op groeicrises. Dat is onze geschiedenis en dat weten wij heel goed, alhoewel er momenten zijn waarop men de pas moet versnellen, hetgeen vandaag ongetwijfeld het geval is. Hoe dan ook, als wij uit onze ervaringen munt willen slaan en een grondwet willen opstellen die echt lang meegaat, moeten wij voorzien in mechanismen die ons in staat stellen morgen besluiten te nemen die vandaag niet genomen kunnen worden. Men moet zich dus afvragen - en daarmee kom ik bij de laatste maar tevens centrale opmerking van mijn korte betoog - hoe de procedures voor de wijziging van de grondwet realistischer kunnen worden gemaakt. Wij moeten namelijk in staat zijn snel en efficiënt te handelen wanneer wij onder druk van een crisis - en crises zullen er onvermijdelijk zijn - moeten vaststellen dat de structuur die wij vandaag afbakenen ontoereikend is. Het slechtst denkbare scenario is dat wij straks opgescheept zitten met ontoereikende grondwettelijke bepalingen die echter niet kunnen worden gewijzigd omdat voor herziening unanimiteit van 25 of meer lidstaten nodig is. Dit geldt voor de besluitvorming bij eenparigheid van stemmen die nu nog in heel wat sectoren van toepassing
Tot slot moet de Unie de middelen hebben om solidariteit uit te dragen. Solidariteit komt tot uiting via steun aan de meest kwetsbare leden van een inclusieve samenleving. Zij komt tot uiting via gezamenlijk optreden bij natuurrampen en is gegrondvest op de plicht tot wederzijdse verdediging. Laten wij wel beseffen dat de verdediging van elk van onze lidstaten de beste manier is om duidelijk te maken dat wij allemaal tot één familie behoren. Geachte afgevaardigden, wij zijn een nieuwe fase ingegaan. Wij moeten het uitstekende werk van de Conventie afronden en daarbij blijk geven van wijsheid, volharding en moed. Wij moeten ons werk snel maar vooral goed afsluiten. De Commissie zal haar deel van het werk op zich nemen om bij te dragen aan het verwezenlijken van dit doel. (Applaus) 3-033
Méndez de Vigo (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, enkele weken voor het werk van de Conventie begon brachten Klaus Hänsch en ikzelf een bezoek aan de voorzitter van de Conventie in zijn huis in Parijs. Na dat bezoek schreef ik in mijn dagboek: “Het wordt een succes als wij er in slagen om de Conventiegeest te creëren”. Wat bedoelen wij met “Conventiegeest”? Daarmee bedoelen wij dat de deelnemers aan de Conventie ervan doordrongen moesten raken dat dit een historisch moment was en dat zij zich ervan bewust moesten worden hoe moeilijk het is om Europa opnieuw vorm te geven met de bedoeling het nieuwe grote Europa dat na de uitbreiding tot stand komt mogelijk te maken en daarbij al het goede voor onze burgers te behouden.
24 Ik denk dat u, mijnheer de voorzitter, een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan dit succes, aan de totstandkoming van deze “Conventiegeest”. Ik denk dat het applaus dat u zojuist heeft ontvangen na uw toespraak duidelijk maakt hoezeer het werk dat u voor de Conventie heeft verricht door dit Parlement wordt gewaardeerd. Waarom was het bij het werk voor het omvormen van Europa zo noodzakelijk dat we ons bewust waren van de omvang en de ernst van deze taak? Ik denk dat we erin geslaagd zijn om al die deviezen die dit Europees Parlement al sinds de jaren negentig hanteert te verwezenlijken: meer democratie, meer efficiëntie en meer transparantie. Ik denk dat deze grondwet democratischer, efficiënter en transparanter is en een Europa tot stand brengt dat is doordrongen van deze ideeën. Waarom? Omdat wij het institutionele systeem hebben aangepast. En dat hebben wij gedaan om de democratie in de Europese Unie verder te versterken. Zo is het niet langer nodig om steeds weer terug te grijpen op het EGKS-verdrag. Wij hoeven geen rekening meer te houden met de eerste Parlementaire Vergadering, de voorganger van dit Parlement in het EGKS-verdrag. Dit Parlement wordt nu met deze grondwet een volledig democratisch Parlement dat volledig is geïntegreerd in het besluitvormingsproces. Wij zijn er bovendien in geslaagd om de nationale parlementen te betrekken bij dit besluitvormingsproces. En wij hebben ook bewerkstelligd dat burgers een volksinitiatief kunnen nemen als de wet dat toestaat. Het idee van meer democratie is verankerd in de grondwet. Ook het idee van meer efficiëntie is verankerd in de grondwet, en daarom hebben wij het institutionele systeem ook grondig herzien. Een randvoorwaarde bij al ons werk was dat het noodzakelijke evenwicht tussen de diverse instellingen intact zou blijven en dat hebben wij ook altijd in ons achterhoofd gehouden. De tijd zal ons leren of wij daar ook werkelijk in geslaagd zijn. Maar ik denk dat handhaving van het evenwicht absoluut zwaar heeft gewogen bij de aanpassingen die wij hebben aangedragen. Ons werk zit erop, nu komt de Intergouvernementele Conferentie. In denk dat het Europees Parlement geen kritiek hoeft te uiten op de grondwet, niet hoeft te zeggen dat het beter zus of zo had gekund. Dat is het werk van deskundigen en wetenschappers. Het Europees Parlement moet een politieke mening vormen over de grondwet. En dat zullen wij doen in het verslag van onze collega’s Gil-Robles Gil-Delgado en Tsatsos. Mijnheer de voorzitter, u plaatst dit Parlement voor een grote uitdaging. Ik herinner me dat er in de jaren twintig in Duitsland een debat plaatsvond tussen Carl Schmitt en Hans Kelsen over de hoeder van de grondwet: Der Hüter der Verfassung. Wer soll der Hüter der Verfassung
03/09/2003 sein?[De hoeder van de grondwet. Wie moet de hoeder van de grondwet zijn?] Ik denk dat het de politieke opdracht, de politieke taak is van het huidige Europees Parlement om op te treden als hoeder van deze grondwet. Deze grondwet komt volgens dit Parlement ten goede aan Europa en de Europese burgers. Daarom denk ik dat het goed is als wij de hoeders van deze grondwet worden. Daarom, mijnheer de Voorzitter, is het ook van belang dat wij actief deelnemen aan de Intergouvernementele Conferentie. En het verheugt mij dat de heer Fini, die ook nauw betrokken was bij de totstandkoming van deze grondwet, heeft gezegd dat het Europees Parlement er inderdaad bij aanwezig mag zijn. Wij willen niet enkel een ceremoniële functie vervullen, wij hebben geen zin om in Rome alleen maar te komen lunchen, hoewel Rome een prachtige stad is. Wij willen wel onze ideeën uitvoeren en onze bijdrage leveren aan deze Intergouvernementele Conferentie. Mijnheer de Voorzitter, het was mij een eer om voorzitter te zijn van de delegatie van het Europees Parlement. Het was zonder twijfel een van de meest bijzondere ervaringen in mijn politieke loopbaan. Maar ik wil hier vandaag in dit Parlement vooral zeggen dat ik denk dat met name de Europese burgers er uiteindelijk de vruchten van zullen plukken. (Applaus) 3-034
Hänsch (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, geachte voorzitter Giscard d'Estaing, ons werk in de Conventie en overigens ook in het presidium verliep niet altijd zonder conflicten. Maar over de doelstelling waren wij het eens. We wilden een uniforme tekst produceren voor een Europese grondwet, en dat is ons gelukt. We hebben ons gehouden aan de wijze raad van Jean Monnet, die zei: ‘Opschrijven wat je wilt verwezenlijken is gemakkelijk. Het is pas lastig om op te schrijven wat je kúnt verwezenlijken.’ En dat laatste heeft de Conventie gedaan. Wat wij aan de regeringen hebben voorgelegd, is goed doordacht. Het is evenwichtig en, vooral, realiseerbaar als men dat wil. Tot nog toe maakten de Intergouvernementele Conferenties en de EU-topontmoetingen zichzelf tot maatstaf voor succes of mislukking. Dat behoort nu tot het verleden. De uitkomst van de Intergouvernementele Conferentie van Rome zal worden afgemeten aan de uitkomst van deze Conventie. Daarin ligt ons succes besloten, geachte collega’s. We hebben niet alles bereikt wat we wilden. En niet alles wat bereikt is, is volledig geslaagd. We zouden graag zien dat alle wetten voortaan met een gekwalificeerde meerderheid in de Raad werden aangenomen, vooral ook op fiscaal gebied. We zouden graag zien dat de lidstaten ook op het terrein van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid met een gekwalificeerde meerderheid konden beslissen. We weten hoe fragiel enkele oplossingen zijn, bijvoorbeeld
03/09/2003 het compromis over de omvang van de Commissie en het stemrecht in de Commissie. Dat alles raakt aan de grenzen van de constitutionele ratio. Maar wij beseffen ook dat wat daar beschreven wordt een compromis is, en wel een breed geaccepteerd compromis. Deze ontwerpgrondwet is geen samenraapsel van compromissen geworden, maar is een coherent geheel gebleven. Daarom dienen wij ons tegen iedere poging te verzetten om dit compromissenpakket opnieuw open te breken. De regeringen waren vertegenwoordigd in de Conventie. Ze hadden een stem bij het opstellen van wat uiteindelijk als compromis uit de bus gekomen is. Dat enkelen zich nu weer willen onttrekken aan deze consensus baart mij niet alleen zorgen, het is zelfs gevaarlijk. Want, geachte dames en heren, dat voert ons niet naar een beter ontwerp, maar naar Nice II. En dat moeten wij voorkomen. (Applaus) Met verbazing en onbegrip zie ik dat de Commissie dit spelletje kennelijk wil meespelen. (Applaus) Mijnheer de voorzitter van de Raad, denkt u werkelijk dat wat u hier opperde niet in de Conventie is geopperd en bediscussieerd? Gelooft u echt dat de vertegenwoordigers van de Commissie, die ook in het presidium en de Conventie zitting hadden, deze ideeën niet hebben geopperd? Misschien dat u met uw wensen het goede beoogt, maar u zult het verkeerde bereiken. Het gevolg van wat u opperde zal zijn dat we terugkeren naar de oude, traditionele Intergouvernementele Conferenties, naar dezelfde koehandel als op de Intergouvernementele Conferenties in het verleden. Denk maar niet dat u daarvoor steun krijgt! Hou op met dat spel, mijnheer de voorzitter van de Commissie! U maakt kapot wat de Conventie heeft opgebouwd. (Applaus)
25 aan de werkzaamheden, u was een aanwinst voor de Conventie! (Applaus) De totstandkoming van een grondwet is een unicum in de geschiedenis van de 25 en meer staten en volken die elkaar eeuwen lang hebben bestookt met roof en moord, oorlog en verwoesting. Zij willen nu werken aan een gezamenlijke toekomst. Een grondwet voor 25 en meer volken, die alle hun eigen traditie, taal en geschiedenis hebben. Volken die hun eigen identiteit willen behouden, maar hun lot toch met elkaar verbinden. Dat is het grootse aan deze ontwerpgrondwet. Dat is het grootse aan de eenwording van Europa, en dat dienen wij te behouden en verder te ontwikkelen. Dat is onze verantwoordelijkheid. We worden geconfronteerd met dezelfde situatie als de vaders en moeders van de eenwording van Europa in de jaren vijftig. Zij hadden de moed en de visie om de duizend jaar oude tegenstelling tussen Duitsland en Frankrijk in de Europese Gemeenschap op te heffen en de eenheid van Europa in het westen te beginnen. Wij als politici van onze generatie hebben voor het eerst in duizend jaar de kans om het hele continent op het fundament van de vrijheid en de vrede te verenigen. Wij moeten blijk geven van dezelfde moed en van dezelfde visie als de grondleggers van de Europese eenwording, vijftig jaar geleden. Dat is onze lotsbestemming, geachte collega’s. (Applaus) 3-035
Verwelkoming 3-036
De Voorzitter. − Het doet mij veel genoegen een hoge parlementaire delegatie uit Oekraïne, onder leiding van voormalig minister van Buitenlandse Zaken Tarasyuk, te kunnen verwelkomen. De delegatie heeft op de officiële tribune plaatsgenomen. (Applaus) 3-037
Tot slot, beste collega’s, hopen wij dat deze Intergouvernementele Conferentie een succes wordt. Voorzitter Fini, ik juich toe wat de heer Frattini en u hebben gezegd, en kan u alleen verzoeken en op het hart drukken: hou vast aan hetgeen u heeft gezegd. Hou eraan vast dat de Intergouvernementele Conferentie dit ontwerp tot de grondwet van Europa maakt. Laten we de mensen in onze lidstaten mobiliseren. Dan kunnen we ze vertellen wat er zo uniek is aan wat de Conventie tot stand heeft gebracht: een grondwet voor al die landen en volken die een halve eeuw lang door de splijting van Europa en door de communistische dictatuur van elkaar gescheiden waren en die in deze Conventie voor het eerst de kans hadden om via hun vertegenwoordigers deel te nemen aan de inrichting van Europa. Aan het adres van de collega’s uit de landen in het oosten, midden en zuiden van Europa die er voor het eerst bij waren, wil ik zeggen: u hebt niet slechts deelgenomen
Debat over de Europese Conventie (vervolg) 3-038
Poettering (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, het doel van ons Europese engagement is de totstandbrenging van een daadkrachtige, democratische en transparante Europese Unie die is gegrondvest op fundamentele waarden en uitgangspunten. Het voorstel voor een Europese grondwet is een beslissende stap in deze richting. En het doet mij ten zeerste deugd een voormalig lid van onze fractie, Valéry Giscard d'Estaing, hier als voorzitter van de Conventie hartelijk te mogen verwelkomen. Wat de liberalen hiervan vinden, daarover zal ik het nu niet hebben. Voorzitter Giscard, mij staat nog helder voor de geest dat ik in januari 1992, toen onze fractievoorzitter Egon Klepsch tot Voorzitter van het Parlement werd gekozen, achter u mocht staan om samen - eerst u en ik bescheiden daarna - onze stem uit te brengen om Leo
26 Tindemans tot fractievoorzitter te kiezen. Als destijds in 1992 iemand me had gezegd dat Valéry Giscard d'Estaing in september 2003 voor het Europees Parlement een constitutioneel verdrag, een Europese grondwet zou voorstellen, dan had ik gezegd: dat is geweldig, dat is een droom, een visioen! Deze droom is werkelijkheid geworden, en daar zijn we buitengewoon blij mee! Voorzitter Giscard, met name tot u wil ik een woord van dank en waardering richten! Overigens heb ik er nooit aan getwijfeld dat de Conventie succesvol zou worden afgesloten, want u hebt in onze fractiezaal vergaderd, al geef ik toe dat er voordien een andere fractie in onze zaal vergaderde. Mijn dank gaat uit naar onze leden van het presidium: Iñigo Méndez de Vigo en Klaus Hänsch, alsmede naar de vertegenwoordiger van alle leden van onze fractie in de Conventie, de voorzitter van onze groep Elmar Brok en tevens naar de overige collega’s in de Conventie. U allen zult tijdens onze tweede vergadering in september de kans krijgen het woord te voeren als wij het verslag van de collega’s Gil-Robles Gil-Delgado en Tsatsos bespreken. De methode van de Conventie is juist gebleken. Wij hebben destijds na Nice al in aanwezigheid van de voorzitter van de Raad gezegd dat er een andere methode nodig was, en onze fractie is altijd een pleitbezorger van de Conventie geweest. Nu is het geen geheim dat in onze overkoepelende fractie de groep van de Europese Volkspartij andere prioriteiten stelt dan de afgevaardigden van de Europese Democraten, onze Britse vrienden dus. Maar één ding kan ik namens de gehele fractie zeggen: het is van belang om de Europese bevoegdheden vast te stellen. Onze doelstelling is een daadkrachtig, niet een centralistisch Europa. Europa moet in staat zijn om in te grijpen waar de Europeanen gemeenschappelijk dienen te handelen. Niet iedere taak in Europa is een taak van Europa, maar als Europa moet handelen, moet het ook sterk zijn. Nu wordt gedefinieerd wat de Europese taken zijn. Nu moeten de afzonderlijke lidstaten zeggen: wat is de taak van de afzonderlijke landen, wat is de taak van de regio’s en wat is de taak van de gemeenten? Het valt zeer toe te juichen dat in dit constitutioneel verdrag de grondslagen van subsidiariteit, evenredigheid alsmede het recht van beroep voor alle nationale parlementaire organen zijn gewaarborgd en er een kunstig vlechtwerk is gemaakt om de verschillende niveaus van de Europese Unie in balans te houden. We zijn vooral blij dat ook het gemeentelijk zelfbestuur in de grondwet is opgenomen. Het Europees Parlement zal - het exacte percentage ken ik niet - over ruim 90 procent van de wetgeving meebeslissen, en de werkzaamheden van de Raad worden eindelijk transparant; de deuren van de Raad moeten bij het vaststellen van de wetgeving worden geopend. De benoeming van de voorzitter van de Commissie zal op basis van de Europese verkiezingen dienen te geschieden. Ik roep de staatshoofden en regeringsleiders nu al op om de uitslag van de Europese verkiezingen van 2004, hoe die ook mogen uitpakken, mee te nemen in de benoemingsprocedure van de voorzitter van de Europese Commissie, ook al is de grondwet op dat moment nog niet van kracht.
03/09/2003 (Applaus) Onze fractie achtte het van groot belang dat ook het beleid van de minister van Buitenlandse Zaken ter goedkeuring aan het Europees Parlement zou worden voorgelegd. Uiteraard zijn niet al onze wensen gehonoreerd. Dat is ook onmogelijk. We hadden gewild dat het christelijk-joods erfgoed in de grondwet zou worden opgenomen. We hadden het liefst gezien dat in het buitenlands en veiligheidsbeleid de meerderheidsbeslissing tot grondslag was gemaakt, maar wij weten ook hoe lastig het is om de stemmen in de Raad te berekenen. Ik kan er slechts met klem voor waarschuwen - en daarover zijn we het geloof ik wel eens - om aan dit knappe compromis te tornen. Fungerend voorzitter Fini, minister van Buitenlandse Zaken Frattini, wij willen vertegenwoordigers - ik mijd uitdrukkelijk het begrip waarnemer vertegenwoordigers dus van het Europees Parlement op de Intergouvernementele Conferentie hebben, die daar ook zonder belemmeringen hun steentje kunnen bijdragen. Dat is ons verzoek aan u. Tot slot: dit is een fantastisch project! Tijdens deze Intergouvernementele Conferentie rust er een enorme verantwoordelijkheid op uw schouders. Het is een fantastische kans, maar tevens een enorme bedreiging. Ik wens u veel succes in het belang van ons allemaal, want het gaat erom dat wij in de 21e eeuw de beschikking hebben over een juridische grondslag om onze conflicten in Europa, voortkomend uit botsende belangen, vreedzaam op te lossen. Zo waarborgt het recht de vrede. Ik wens u veel succes op de Intergouvernementele Conferentie! (Applaus) 3-039
Barón Crespo (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, dames en heren, mijnheer de voorzitter Giscard d’Estaing, ik spreek u toe in uw eigen taal omdat ik u allereerst wil feliciteren met uw werkzaamheden die van grote samenhang getuigen, en met de strijd die u voor Europa voert. Uw inzet dateert niet van de periode dat u zelf een Europese afgevaardigde was. U was een van de oprichters van de Europese Raad. U hebt u sterk gemaakt voor de rechtstreekse verkiezing van het Europees Parlement. U hebt zelfs de naam ecu aan de toekomstige Europese munt gegeven. Ja, ik weet het, de naam is inmiddels veranderd. U hebt er goed aan gedaan in de Conventie als symbool de schildpad te gebruiken, die volharding uitdrukt. Als afgevaardigde van het Europees Parlement mocht ik met u samenwerken, met name toen de regeringen en de Raad hun eerste bijdrage leverden aan de voorbereidende interinstitutionele conferentie, die wij hebben opgezet en die een soort voorproefje voor de Conventie vormde. Onze fractie is van mening dat u als voorzitter van de Conventie goed werk hebt verricht. Gelukkig hebt u een schildpad van jade. Als het een dier
03/09/2003 van vlees en bloed was geweest, zou u het betreuren als het er niet meer zou zijn. Ik ga vandaag niet de werkzaamheden van de Conventie analyseren. Dat zullen we doen tijdens de tweede vergaderperiode in september op basis van het verslagTsatsos. U noemde Montesquieu en ik wil daar graag nog even op terugkomen. Wat historisch gezien zo origineel is aan ons werk, is dat wij een democratische constructie hebben bedacht die uitstijgt boven de natiestaat in een tijd van globalisering. Montesquieu was nu juist een filosoof die sprak over democratie en over de natiestaat. Laten we niet vergeten dat Montesquieu zijn capaciteiten toonde toen hij schreef over de grootheid en decadentie van Rome, de plaats waar wij nu opnieuw naar toe gaan. Ik vind het ook heel goed dat u aan het begin van de ontwerpgrondwet een citaat uit de lijkrede van Pericles hebt opgenomen. Alle Europese mannen en vrouwen kunnen zich namelijk herkennen in deze toespraak die 2500 jaar geleden werd gehouden. Daaruit blijkt dat wij onze bijdrage aan de geschiedenis hebben geleverd, in de lijn van Montesquieu. Als wetgevende macht is het Parlement de hoofdrolspeler in deze grondwet geworden, omdat het daarin zijn centrale status heeft verkregen. Ik deel de bezwaren die zijn uitgesproken tegen het feit dat de unanimiteitsregel op essentiële terreinen van toepassing blijft. Wat betreft de uitvoerende macht denk ik dat het goed is dat de Raad is onderverdeeld in een wetgevende raad en een uitvoerende raad. De oplossingen die aan het eind van de Conventie zijn voorgesteld, zijn volgens mij echter minder bevredigend. Ik ben het eens met bepaalde kritische opmerkingen van mijn collega Klaus Hänsch over de voorzitter van de Commissie en ik ben ook voorstander van meer soepelheid als het gaat om de herziening van de grondwet, gezien de historische situatie waarin wij ons bevinden. Ik wil vooral nog even vermelden dat de geest van de Intergouvernementele Conferentie aan het eind van de Conventie reeds aanwezig was. Anders begrijp ik niet waarom zoveel ministers van Buitenlandse Zaken actief aan de Conventie hebben deelgenomen. (Applaus) 3-040
(IT) Tot slot wil ik, mijnheer de Voorzitter, mij tot voorzitter Fini en minister Frattini richten in het Italiaans. U hebt, mijnheer de minister, iets aangekondigd dat voor mij heel belangrijk is. U hebt namelijk gezegd dat u het Europees Parlement zult vragen deel te nemen aan de Intergouvernementele Conferentie. Dan moet u wel snel zijn, want de IGC begint over een maand. Men mag dergelijke dingen niet alleen aankondigen. U hebt daar nog aan toegevoegd dat u van plan bent voorzitter Giscard d´Estaing en de vice-voorzitters uit te nodigen.
27 Mijns inziens mogen voorzitter Giscard d´Estaing en de vice-voorzitters niet op non-actief worden gesteld, als technisch werkloos worden beschouwd. Zij kunnen nog heel veel goed werk doen. Dit is echter de eerste keer dat de burgers, dat het volk heeft kunnen deelnemen aan de opstelling van de grondwet. Daarom mogen wij, nu wij naar Rome gaan, geen conclaaf houden achter gesloten deuren en het volk buiten laten wachten op de witte rook. Dat is niet de democratische methode die wij Europeanen willen! (Applaus) Mijnheer de Voorzitter, ik herhaal een voorstel dat ik al vaker heb gedaan, en waar ook het Europees Parlement in juli instemming mee heeft betuigd. Mijns inziens moet deze Intergouvernementele Conferentie open zijn; ik zeg niet transparant, want mijns inziens bent u wat dat betreft iets te ver gegaan. Wat de rol van ons Europees Parlement betreft, herhaal ik ons voorstel: het voorzitterschap van de Conferentie moet elke maand verslag uitbrengen aan het Parlement, en mijns inziens zou het, mijnheer de Voorzitter van het Parlement, ook heel redelijk zijn alle leden van de Conventie en de vertegenwoordigers van de nationale parlementen te vragen de werkzaamheden van onze Commissie constitutionele zaken bij te wonen. Wij willen dat, nu de werkzaamheden van de Conventie zijn afgesloten, de geest van de Conventie en de transparante werkmethode blijven voortbestaan, naast de Intergouvernementele Conferentie, en dat wij een grondwet voor alle Europese burgers krijgen. (Applaus) 3-041
Watson (ELDR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Conventie, ook ik heb de eer een voorganger te mogen feliciteren met het indrukwekkende werk dat hij heeft verricht, maar ik kan u niet toespreken in de trant van Charles Aznavour, “You are for me, formidable”. 3-042
(EN) Mijn fractie en onze liberale afgevaardigden in de Conventie onderschrijven het door u opgestelde ontwerp voor een Europese grondwet. Wij bevelen de tekst van de grondwet aan, ondanks de tekortkomingen ervan, aangezien hij voor Europa een aanzienlijke stap vooruit betekent. De tekst die wij voor ons hebben liggen, is een bekrachtiging van de methode van de Conventie als middel om de Europese Unie te hervormen. Wanneer de tijd gekomen is om de grondwet ingrijpend te herzien, zou een vergelijkbare Conventie moeten worden opgezet. Willen we onze burgers de Europese Unie laten begrijpen, dan moeten we afstand nemen van het tijdperk waarin om de vijf jaar nieuwe Verdragen worden gesloten, op een manier die nog het meest doet denken aan de permanente revolutie van Mao Zedong. Nu de staatshoofden en regeringsleiders aan de vooravond staan van de opening van de
28 Intergouvernementele Conferentie op 4 oktober 2003, heeft de Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij de volgende boodschap voor hen: blijf in uw debatten trouw aan de geest van de Conventie en probeer niet achter gesloten deuren moeizaam bereikte compromissen waarmee u maanden geleden akkoord bent gegaan weer open te breken. Wees oprecht waar het gaat om wijzigingen, zoals u ook door de voorzitter van de Conventie is verzocht. Respecteer de bijdrage die het Europees Parlement heeft geleverd aan de totstandkoming van dit buitengewone document, door tijdens uw werkbijeenkomsten ten minste drie vertegenwoordigers van het Parlement aanwezig te laten zijn. Er is maar weinig tijd om het vele werk dat met de IGC gepaard zal gaan op tijd af te ronden voor de Europese verkiezingen. Laten we die tijd gebruiken om de nieuwe Europese grondwet aan onze burgers te verkopen in plaats van er opnieuw eindeloos over in debat te gaan. (Applaus) 3-043
Wurtz (GUE/NGL). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, tijdens de volgende vergaderperiode zullen wij een diepgaande discussie voeren over de strikt institutionele dimensie van de ontwerpgrondwet. Mijn fractie zal dan duidelijk aangeven wat zij als een vooruitgang beschouwt, bijvoorbeeld nieuwe voorrechten voor het Parlement, het stimuleren van de betrokkenheid van de burgers en bepaalde aspecten van transparantie. Zij zal zich ook uitspreken over andere, veel controversiëlere institutionele zaken en uitleggen waarom zij pleit voor bekrachtiging door middel van een referendum. Vandaag ga ik het echter hebben over een meer algemeen probleem en een fundamentele vraag stellen. Een grondwet is in beginsel een basiswet waarin de regeringsvorm van een land wordt vastgelegd. Tevens kan daarin een aantal referentiewaarden en grondrechten worden opgenomen. Volgens voorzitter Giscard d’Estaing moet de tekst van deze grondwet gedurende dertig tot vijftig jaar mee. In geen geval kan echter aan de volken zo lang de vrijheid worden ontzegd soeverein hun eigen maatschappijmodel te kiezen. Democratie, daar gaat het om. Voor ons ligt evenwel een document waarin niet alleen een hervorming van het institutionele stelsel, maar ook de constitutionalisering van het liberale Europa wordt doorgevoerd. In artikel 3 lezen we, ik citeer: “De Unie biedt haar burgers een interne markt waar de mededinging vrij en onvervalst is”. Vervolgens keert tot viermaal toe het liberale leidmotief terug van de open markteconomie die zich kenmerkt door vrije mededinging. Het is juist tegen deze obsessieve gerichtheid op ongebreidelde mededinging, tegen de neiging om het gehele maatschappelijke leven tot een economisch product te reduceren, dat een groeiend aantal van onze medeburgers in opstand komt. Voor het presidium van de Conventie is daarbij een verzwarende omstandigheid dat de meeste bepalingen waarmee het onaantastbare
03/09/2003 bouwwerk van het liberale Europa wordt gecreëerd, in het derde deel van de tekst zijn opgenomen. Wie weet eigenlijk buiten dit halfrond dat de 340 artikelen van dit deel, ofwel driekwart van de gehele ontwerpgrondwet, nooit binnen de Conventie zijn besproken in de zestien maanden dat aan die grondwet is gewerkt, een grondwet die vervolgens aan de Europese Raad van Thessaloniki is gepresenteerd? Deze artikelen zijn naderhand in juli stilletjes toegevoegd, zodat zij in de meeste uitgaven van de grondwet eenvoudigweg ontbreken. Dat is in zekere zin het onzichtbare deel van de ontwerpgrondwet. Met name in dit deel worden echter het economische en monetaire beleid beschreven en de buitensporige bevoegdheden vermeld van een Europese Centrale Bank die gefixeerd is op de stabiliteit van de prijzen en de ontwikkeling van de loonkosten. Anders gezegd, u hebt op deze wijze de meest betwiste bepalingen van het Verdrag van Maastricht overgenomen en vastgelegd. In deze artikelen worden ook de ingrijpende beperkingen genoemd die gesteld worden aan het sociale beleid en aan de ontwikkeling van de openbare diensten. Deze diensten worden eenvoudigweg aangemerkt als, ik citeer, “te vergoeden verplichte dienstverrichtingen”. Zij vormen een uitzondering op de mededingingsregels en op de bepalingen waarin staatssteun wordt verboden. Ik ben er heilig van overtuigd dat Europa nu meer dan ooit nodig is om de hoop levend te houden dat we de wereld kunnen veranderen. Daarom zou ik het erg betreuren wanneer door deze grondwet mensen die antiliberaal zijn, anti-Europees worden. Ik wil u dan ook de volgende vraag stellen, mijnheer de voorzitter Giscard d'Estaing: kan de koers die de Europese Unie vaart, op geen enkele manier worden gewijzigd, ongeacht de politieke ontwikkelingen in de Europese landen? Is dat geen legitieme vraag? Zij heeft betrekking op de economische en sociale dimensie van het ontwerp en eveneens op de politieke dimensie. Zo staat in artikel 40 dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, ik citeer, “verenigbaar is met het in dat kader [van de NAVO] vastgestelde beleid”. Gaat de NAVO deel uitmaken van de identiteit van Europa? Als het gaat om de verwezenlijking van de Europese ambities, de rehabilitatie van de politiek en de bevordering van de eigen verantwoordelijkheid van de burgers, zijn er toch betere opties te bedenken! Mijnheer Giscard d’Estaing, u hebt het zo treffend geformuleerd: verlies nooit de burgers uit het oog! Ik zie uit naar uw antwoord. 3-044
Frassoni (Verts/ALE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, het lijdt geen enkele twijfel dat de door de Conventie goedgekeurde tekst een stap vooruit is voor de Europese democratie. Met deze tekst wordt tegemoetgekomen aan veel van onze eisen: de opneming van het Handvest van de grondrechten, de verbetering van de wetgevingsprocedure - met inbegrip van de mogelijkheid van volksinitiatieven op legislatief gebied en de opneming onder de doelstellingen van de Unie van enkele vraagstukken waarvoor wij ons inzetten en de
03/09/2003 steun van onze burgers vragen: volledige werkgelegenheid, billijke handel, pluralisme, bescherming van de mensenrechten, conflictpreventie en duurzame ontwikkeling van de aarde. Dankzij onder meer deze resultaten kunnen wij vandaag zeggen dat wij deze tekst steunen en in de komende maanden zullen verdedigen. Het is echter wel duidelijk dat daarmee voor ons, wat het Europees grondwettelijk proces betreft, de kous niet af is. Wij zijn het niet eens met degenen die van mening zijn dat de Conventie niet meer had kunnen opleveren. De Conventie is er bijvoorbeeld niet in geslaagd de instrumenten en beleidsvormen aan te passen aan de nieuwe doelstellingen. Zij heeft bovendien de unanimiteitseis gehandhaafd en de suprematie van de Raad in sleutelsectoren van de communautaire bevoegdheden versterkt. Wij erkennen dat uitstekend werk is verricht maar wij zijn ook van mening dat de manier waarop het presidium en u, mijnheer Giscard d’Estaing, de werkzaamheden hebben geleid en de regels die voor het functioneren van de Conventie waren gekozen, aan een zorgvuldig beoordeling moeten worden onderworpen en moeten worden herzien, want zij hebben onmiskenbaar de kwaliteit van de goedgekeurde tekst beïnvloed. Het was een grote strategische fout van meet af aan toe te staan dat de Conventie werd besmet met de intergouvernementele methode. Zij moest die juist achter zich zien te laten. Daardoor is het debat duidelijk verschoven van de vraag wat de Europese Unie moet doen en hoe zij dit zou moeten doen naar de vraag wie met de nieuwe regels wint en wie verliest. Dat laatste is kenmerkend voor Intergouvernementele Conferenties, en de hoofdoorzaak van de trieste mislukking van Nice. Ik wil twee concrete voorstellen doen voor de toekomst. De Conventie moet haar eigen voorzitter kiezen en haar werkzaamheden meer in het teken plaatsen van de parlementaire methode, die weliswaar is afgestemd op het bereiken van consensus maar die ook gebaseerd is op het principe van stemming bij meerderheid. Wij moeten nu onmiddellijk twee zeer belangrijke gevechten leveren. Ten eerste moeten wij zien te voorkomen dat tijdens de Intergouvernementele Conferentie de goede resultaten van de Conventie teniet worden gedaan door die regeringen die de Conventie toch al niet wilden en haar werk nu op de helling willen zetten. Dat zou onaanvaardbaar en ik zou haast zeggen niet legitiem zijn. Afgezien van hetgeen in de Verdragen staat, is het duidelijk dat de belangrijkste innovatie van de Conventie het feit is dat men de regeringen het monopolie van de hervormingen van de Unie uit handen heeft genomen. Dat is een verworvenheid en daar kan men onmogelijk op terugkomen. Ook zou een wijziging van essentiële onderdelen van de tekst zonder de uitdrukkelijke instemming van het Parlement onaanvaardbaar zijn. Dat is overduidelijk heel wat anders dan een paar waarnemers uitnodigen voor de bijeenkomsten. Daarom wil ik hier nadrukkelijk wijzen op het voorstel van voorzitter Giscard d´Estaing om de verschillende fasen
29 van de werkzaamheden van de Intergouvernementele Conferentie geheel transparant en openbaar te maken. Tot slot is het, mijnheer de Voorzitter, absoluut noodzakelijk de eis van unanimiteit voor de herziening van de grondwet af te schaffen en het Europees Parlement een ratificatiebevoegdheid te geven. Als dat niet mogelijk is, als dus het blokkeringsmechanisme van de unanimiteit wordt gehandhaafd, is het niet moeilijk te voorspellen hoe de toekomst van de Unie eruit zal zien. Dan zal de Unie niet in staat zijn vooruit te gaan, zal zij niet kunnen handelen en zal zij op den duur steeds onbelangrijker en verdeelder worden. Of de werkzaamheden van de Conventie een echt historische draagwijdte zullen hebben, zal ook afhangen van het Italiaans voorzitterschap. Voorzitter Fini, minister Frattini, ik hoop dat u de door de Conventie goedgekeurde tekst zult verdedigen tegen enkele “heetgebakerde” collega´s, dat u open zult staan voor verbeteringen en zult streven naar een tekst die ontwikkeld en aangepast kan worden. Dan hebt u onze volledige steun. (Applaus) 3-045
Pasqua (UEN). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mocht ik hier en daar wat kortaf klinken, dan is dit zeker niet onvriendelijk bedoeld. Dit is eerder een gevolg van de korte spreektijd waarover ik beschik. Ten eerste zou ik willen zeggen dat zelfs een zeer getalenteerde verloskundige niet in staat is om aangeboren afwijkingen ongedaan te maken. Dit geldt in de politiek evengoed als in de verloskunde. De Conventie en haar voorzitter hebben absoluut een intellectuele prestatie geleverd, evenals onze voortreffelijke collega’s die hebben deelgenomen aan de werkzaamheden. Hierbij denk ik in de eerste plaats aan de ondervoorzitters uit mijn fractie, mevrouw Muscardini en de heer Queiró. Het was echter zeer naïef om te geloven, of om te laten geloven, dat een Europese grondwet op zichzelf zou volstaan om een technocratisch Europees bouwwerk te veranderen in een democratische politieke eenheid. Wij beschouwen de Europese Unie allemaal als een democratie. Er is dus behoefte aan een grondwet, maar deze kan enkel opgesteld en geratificeerd worden door de wetgevende macht, namelijk het soevereine volk. Maar waar is de wetgevende macht? Niemand binnen deze Conventie heeft van het volk een mandaat gekregen om een grondwet op te stellen. Het verbaast mij dan ook om van de leden van de Conventie, en nog wel van de meest vooraanstaande onder hen, te horen dat er geen enkele wijziging kan worden geaccepteerd van de uitgewerkte tekst, noch tijdens de Intergouvernementele Conferentie, noch op het niveau van de Europese Raad. Dit is enorm pretentieus. Aangezien een grondwettelijke tekst wel van principieel belang is, wil ik hieraan toevoegen dat alleen via een
30 referendum deze grote institutionele verandering binnen de Unie een wettelijk karakter kan krijgen. Maar wat voor een referendum? In ieder geval een Europees referendum, dat wil zeggen een volksraadpleging die op dezelfde dag in elke lidstaat wordt georganiseerd. Afgezien van het feit dat in de referendumprocedure niet in alle lidstaten is voorzien, blijft echter de vraag hoe het resultaat zou moeten worden geïnterpreteerd. Op Europees niveau? Op nationaal niveau? Wat zou er in dat geval gebeuren als in één lidstaat de meerderheid tegen zou stemmen? Op al deze vragen is geen duidelijk antwoord gegeven. Dit is een politieke impasse omdat de twee belangrijkste vragen niet worden gesteld. Hoe kan de macht van de volkeren worden behouden om de verschillende fasen van de Europese opbouw goed te keuren of te verwerpen? Anderzijds, willen de Europese volkeren wel een onafhankelijk Europa bouwen, dat in staat is om invloed uit te oefenen op het evenwicht in de wereld? Dit wilde ik u zeggen uit naam van mijn fractie, die verenigd is in haar verscheidenheid. Laten we daarom wat minder willekeurig te werk gaan en vasthouden aan de principes die de basis vormen van een echte Europese opbouw: de volkeren en de naties. (Applaus) 3-046
Abitbol (EDD). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijne heren voorzitters, ik heb met genoegen geluisterd naar de prachtige interventie van de heer Pasqua. Op mijn beurt zou ik erop willen wijzen dat de geschiedenis ons leert dat het beter is een grondwet op te stellen na de revolutie dan ervoor. Helaas is dit niet het geval voor de zogenaamde Europese grondwet die nu is opgesteld. Deze impliceert, voorlopig althans, niet veel meer dan een onschuldige stoelendans binnen en tussen de Europese instellingen, die zich afspeelt tussen de oude en de nieuwe lidstaten, tussen de kleine en de grote. Mijnheer de Voorzitter, toch lagen er veel revoluties binnen ons bereik. We hadden een sociaal-economische revolutie kunnen maken door - en ik citeer voorzitter Prodi - de stomme dogma’s te verwerpen die opgesteld zijn in Maastricht en versterkt in Amsterdam en waardoor Europa en vooral de eurozone tot deflatie en werkloosheid zijn veroordeeld. Hiervan zijn wij dagelijks getuige. We hadden een politieke revolutie kunnen maken door onze onafhankelijkheid te verklaren, door onze visie van een multipolaire wereld te doen gelden en door de centrale rol van de Verenigde Naties op het internationale toneel te verdedigen. We hadden zelfs een culturele revolutie kunnen maken door tegenover de commerciële organisatie van de wereld het recht van de volkeren te stellen om in vrijheid hun manier van leven en hun eigen solidariteit te kiezen. We hadden vooral een democratische revolutie kunnen maken in Europa door voort te bouwen op onze nationale democratieën, in plaats van deze te verzwakken. Dit hadden we kunnen doen door een werkelijk Europese politieke ruimte te creëren via het Congres dat u hebt voorgesteld en via het referendum.
03/09/2003 Hiertoe hadden we ons ongetwijfeld meer moeten laten inspireren door Rousseau dan door Montesquieu. Mijnheer de voorzitter van de Conventie, iedereen weet dat u als symbool een schildpad hebt gekozen. Dit is een symbool voor stiptheid, voor doorzettingsvermogen wellicht. Maar helaas is het niet revolutionair. Daarom betwijfel ik, mijnheer de Voorzitter, of de Europese volkeren en de Europese burgers - als hiertussen al een onderscheid kan worden gemaakt - zich zullen herkennen in deze grondwet die men hun wil opleggen. We zullen overigens moeten afwachten wie de moed heeft om een referendum te organiseren. Tot slot zou ik nog een kort postscriptum willen toevoegen ter attentie van de Intergouvernementele Conferentie: “Verlaat Straatsburg niet!”. 3-047
Berthu (NI). – (FR) Mijnheer de voorzitter van de Conventie, u hebt ooit een vraag gesteld aan de Conventie die tegelijkertijd gelegen en ongelegen kwam. Op die vraag hebben wij nooit antwoord gekregen. Bij de presentatie van het verslag van de werkgroep over de rechtspersoonlijkheid hebt u gevraagd: “Maar waaraan zouden wij de rechtspersoonlijkheid exact toekennen? Aan een staat of aan een internationale organisatie?” Dat was een heel goede vraag, maar ook een lastige. De Conventie heeft er nooit op geantwoord en bleef hierover liever vaag. Aanvankelijk konden we zeggen dat het Europese bouwwerk een zeer eigen karakter had en dat het hier ging om een juridisch ongeïdentificeerd object, maar vandaag, een aantal verdragen later en vooral aan het einde van de Conventie, is dit object steeds beter te identificeren. Het neemt de vorm aan van een staat, van een centrale en supranationale besluitvormende macht met een uniek institutioneel kader, een wetgeving die boven de nationale grondwetten staat, de communautaire besluitvormingsprocedure gebaseerd op een meerderheid van stemmen, en nu zelfs de grondwet met een constitutioneel hof als hoogste gerechtelijke instantie. Wellicht kunnen sommige van deze elementen afzonderlijk beschouwd wijzen op een internationale organisatie, maar als krachtig, overkoepelend geheel waartoe ze gecombineerd worden verschijnt duidelijk de vorm van een Europese staat. Mijnheer de voorzitter, ik zou u op mijn beurt eveneens een vraag willen stellen: bent u van mening dat deze Europese superstaat werkelijk beantwoordt aan de wensen van onze volkeren? U sprak zo-even nog over opiniepeilingen en moet dus weten dat het antwoord “nee” is. Onze volkeren zijn absoluut voorstander van de Europese samenwerking en willen zelfs dat meer aangelegenheden met een grensoverschrijdend karakter op Europees niveau worden behandeld. Maar tegelijkertijd willen zij dat hun land de vrijheid houdt om te beslissen, om te kiezen als een nationale democratie. Dit is momenteel de enige democratie in de volle betekenis van het woord.
03/09/2003 Denkt u niet, mijnheer de voorzitter van de Conventie, dat onder deze omstandigheden de Europese superstaat een zeer slecht antwoord is op een goede vraag? 3-048
Duff (ELDR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de meesten van ons die aan de Conventie hebben deelgenomen waren verbaasd over het enorme succes ervan. Ik kan vaststellen, mijnheer Prodi, dat wij zonder onze kritische houding te hebben laten varen, tot een geperfectioneerd en allesomvattend pakket van maatregelen zijn gekomen. Een pakket dat vanaf nu beschermd zal moeten worden tegen aanvallen van diegenen die de Europese Unie willen verzwakken, onder wie helaas enkele Britten. De onderdelen die het meeste risico lopen zijn de passerelle-clausule voor stemming bij gekwalificeerde meerderheid en de bepalingen inzake veiligheid en defensie. Eén samenhangend geheel, opgesteld op basis van consensus: dat leek in het huidige stadium van integratie de maximaal haalbare oplossing. Wanneer afbreuk wordt gedaan aan dit compromisresultaat, krijgen wij een tekst die gegarandeerd veel minder goed is. Dan krijgen we Nice II, en Nice II zal aanzienlijk slechter zijn dan Grondwet I. Wanneer tijdens de IGC getornd zou worden aan het voorstel van de Conventie, zou dit tevens het concept van de Conventie als zodanig ondermijnen. Een concept dat op zichzelf al als een enorme doorbraak op het gebied van de grondwetgeving en de parlementaire democratie in Europa mag worden beschouwd. De IGC kan zich richten op die punten waarover wij geen consensus hebben bereikt, vooral ten aanzien van deel IV. Ik ben het met de heer Prodi eens dat het essentieel is eenvoudigere herzieningsprocedures in te voeren voor die gevallen waarin van een verschuiving van bevoegdheden geen sprake is. Wij moeten tevens een goed plan maken voor het geval de toepassing van de bepalingen inzake de inwerkingtreding door toeval of met opzet belemmerd wordt. In deel III zijn er verschillende gedeelten, vooral die ten aanzien van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, die nog wat bijgeschaafd en opgepoetst kunnen worden. Dit is allemaal mogelijk wanneer de geest van transparantie en pluralisme van de Conventie tijdens de IGC wordt voortgezet. Ik weet dat dit Parlement klaarstaat om hierin ten volle zijn rol te spelen. (FR) Ten slotte, mijnheer de voorzitter Giscard d'Estaing, wil ik mijn waardering uitspreken voor uw uitstekende werk voor de toekomst van Europa. Hartelijk dank daarvoor. (Applaus) 3-049
Giscard d'Estaing, voorzitter van de Conventie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het kort houden, want ik geloof dat u nog andere kwesties op de agenda hebt staan. Vergeeft u mij daarom dat ik niet diep op de
31 zaken zal ingaan. Beschouwt u dit daarentegen als een hoffelijke geste tegenover uw Huis. Mijnheer Fini, ik wil u voor twee zaken bedanken. Ten eerste voor de bijdrage die u hebt geleverd aan de besprekingen van de Conventie, want u was zeer aanwezig. U bent vice-premier van uw regering, maar u was op alle zittingen aanwezig, u bent op uw plaats gebleven, u hebt geluisterd en u hebt op uw beurt het woord genomen. U was, evenals anderen uiteraard, een voorbeeldig Conventielid. Ook wil ik u bedanken voor de goedkeuring die u namens het Italiaanse voorzitterschap hebt gegeven aan het project. Hierbij hebt u erop gewezen dat het een coherent project is. Dit is een belangrijk punt. Wij hebben zo-even voorstellen gehoord voor gedeeltelijke wijzigingen. Ik zal hier dadelijk op reageren. Het nadeel van deze gedeeltelijke wijzigingen is echter dat zij het evenwicht verstoren. Dit evenwicht hebben wij gezamenlijk bereikt door nauwgezet te werk te gaan, zodat we de cohesie van het project konden garanderen, om met uw woorden te spreken. Dit evenwicht moeten wij nu niet verstoren, maar dient ons uitgangspunt te blijven. U hebt uw goedkeuring gegeven aan het idee van een open en transparante werkwijze. Dit is overgenomen door een aantal leden van de Conventie, met name door uw landgenoot. Ik hoop echt - en hiermee geef ik antwoord op de vraag van de heer Pasqua - dat het constitutionele debat voor de pers en de publieke opinie in alle openheid zal plaatsvinden. Ik vraag u om dit niet tegen te werken, om niet teleur te stellen. Tegelijkertijd vraag ik u om meer te doen dan negatieve kritiek te leveren, want dat is natuurlijk niet voldoende. We moeten gezamenlijk de kar trekken. De grote momenten van politieke emotie zijn de momenten waarop men vooruitgang boekt, niet de momenten waarop men elkaar tegenwerkt. Trouwens, tijdens de laatste zitting van de Conventie hebben alle aanwezigen, met een verschillende politieke achtergrond, de handen ineengeslagen. Niet omdat er een emotionele en politieke doorbraak werd verwacht, maar omdat men het gevoel had dat het nieuwe verenigde Europa wellicht een kans maakte om vooruit te komen. Mijnheer Frattini, u staat uiteraard een belangrijke technische taak te wachten tijdens deze Intergouvernementele Conferentie. Ik geloof dat uw drie principes juist zijn. Houdt u zich daarom aan uw drie principes: naleving van het tijdschema en inachtneming van wat u terecht het constitutioneel fundament van de Conventie hebt genoemd. Dit is een belangrijk patrimonium dat bestaat uit onze 1800 toespraken. Hiervan moet gebruik worden gemaakt en dus bestaat de taak erin om een en ander te verbeteren en te vervolledigen. Verbeteren en vervolledigen, maar niet openbreken!
32 Mijnheer de voorzitter van de Commissie, wij hebben debatten gevoerd. Toen het werk van de Conventie ten einde liep, heb ik u op eigen initiatief in Brussel bezocht om mij op de hoogte te stellen van uw persoonlijke reactie op onze tekst. U hebt verklaard dat dit compromis onvolledig was. We zullen zien wat eraan zal worden toegevoegd, want indien we het amputeren zal dit compromis nog onvollediger zijn. U als afgevaardigden uit alle lidstaten, zowel de oude als de nieuwe, begrijpt dat het bereiken van een compromis binnen de Conventie, met slechts zes andersdenkenden, een bijna volledig compromis betekende. U hebt gesproken over het probleem van stemming bij gekwalificeerde meerderheid. Wanneer tijdens het werk van de Conventie stemming bij gekwalificeerde meerderheid werd geëist, vroeg ik steeds welke gekwalificeerde meerderheid men bedoelde. Niemand heeft hierover gesproken, maar er bestaan twee vormen van gekwalificeerde meerderheid. Het Verdrag van Nice voorziet in een verdeelsleutel, terwijl de ontwerpgrondwet een dubbele meerderheid biedt, namelijk de meerderheid van de staten en een ruime meerderheid van de vertegenwoordigde bevolking, die wij op 60 procent willen leggen. Het moet dus duidelijk zijn over welke gekwalificeerde meerderheid we spreken. Er wordt gezegd dat wij niet ver genoeg zijn gegaan in het moeilijke debat over het aantal vraagstukken waarover met gekwalificeerde meerderheid zal worden gestemd. Wij hebben dit aantal verdubbeld maar zijn er niet in geslaagd de gekwalificeerde meerderheid tot de algemene regel te verheffen, omdat er onoverkomelijke obstakels waren. Ik geef u het voorbeeld van de fiscaliteit. Zes lidstaten die deelnamen aan de Conventie maakten van de belastingen een onoverkomelijk obstakel. Wij hebben met hen besprekingen gevoerd. Ik ben twee keer naar Londen gereisd om de Britse premier te ontmoeten. We hebben er ook over gesproken met onze andere collega’s, want u weet dat er nog andere lidstaten waren die belangrijke voorbehouden hadden bij het belastingsvraagstuk. Ik hoopte tot op het einde dat wij stemming bij gekwalificeerde meerderheid konden invoeren voor de fiscaliteit van de interne markt, omdat deze nauw verbonden is met de werking van de eenheidsmarkt. Uiteindelijk hebben we toch wat vorderingen kunnen maken, want we hebben stemming bij gekwalificeerde meerderheid voorzien voor de administratieve samenwerking en voor de strijd tegen fiscale fraude en belastingontwijking. We zijn niet verder kunnen gaan met het oog op de noodzakelijke consensus. Mijnheer de voorzitter van de Commissie, we zullen zien of we verder gaan wat de eenparigheid van stemmen betreft. Ik wil een centraal punt van vernieuwing noemen waarover weinig is gesproken. Hierbij verwijs ik naar het artikel over de vervanging van de eenparigheid van stemmen door stemming bij gekwalificeerde meerderheid. Dit is een heel belangrijk
03/09/2003 punt omdat wij ervoor hebben gezorgd dat te zijner tijd kan worden overgestapt op de gekwalificeerde meerderheid. Artikel 24, lid 3 maakt het mogelijk om in de toekomst - en ik zeg dit eveneens ter attentie van de heer Barón Crespo - te doen wat wij zoveel mogelijk geprobeerd hebben te doen binnen de grondwet: de Europese Raad zal met eenparigheid van stemmen kunnen beslissen, zoals in het Verdrag is voorzien, om over een aantal kaderwetten of Europese wetten te stemmen met een gekwalificeerde meerderheid. Met andere woorden, wat u probeert te bereiken via onderhandelingen, zal de Europese Raad tot stand kunnen brengen door zijn bevoegdheden uit te oefenen op grond van artikel 24, lid 4 en 5. Ik heb het hier niet over het probleem van de samenstelling van de Commissie. Ik zeg alleen, mijnheer Prodi, dat ik hier de amendementen heb liggen die zijn ingediend. De voorstellen die u zo-even hebt gedaan zijn bij de Conventie bekend en zijn voor ons ook onderwerp geweest van discussie. Overigens stonden de nieuwe lidstaten er aanvankelijk op dat er evenveel commissarissen als lidstaten zouden zijn. Hoewel wij hiervoor begrip hebben, zou dit leiden tot aantallen die in geen enkele verhouding meer staan tot het aantal functies dat door de Commissie moet worden uitgeoefend. Deze landen hebben nu ons voorstel geaccepteerd om de hervorming pas in 2009 van kracht te laten worden. Kortom, alle nieuwe landen zullen een commissaris hebben voor de periode 2005-2009. Zij zullen dezelfde uitgangspositie hebben wanneer er een werkelijk Europees college wordt gevormd, waarvan de samenstelling een weerspiegeling is van het aantal functies dat moet worden uitgeoefend door de Commissie en waarmee, zoals voorzitter Jacques Delors het heeft gezegd, het karakter van een college behouden kan blijven. U hebt, ten slotte, ook gesproken over natuurrampen. Op initiatief van een werkgroep voorgezeten door commissaris Barnier wordt met artikel 42 in de grondwet de mogelijkheid opgenomen om in geval van natuurrampen op Europees niveau solidair op te treden. Heel kort iets over het probleem van de herzieningsprocedure, dat door anderen ter sprake is gebracht. Sommige Conventieleden, om niet te zeggen een groot aantal, zouden dit onderwerp graag hebben behandeld, omdat de herzieningsprocedure zal blijven zoals in de Verdragen is vastgelegd. Het is echter duidelijk dat er bij het opstellen van een grondwet een soort interne herzieningsprocedure bestaat, die niet verloopt via het normale circuit van de Verdragen en de 25 of 27 ratificaties. Wij waren niet bevoegd om dit onderwerp te behandelen, maar het probleem blijft bestaan en ik heb het gevoel dat we ons gedurende de komende jaren, wellicht eerder dan verwacht, zullen moeten buigen over de grondwettelijke herzieningsprocedure. In het huidige politieke klimaat van Europa vind ik het onrealistisch
03/09/2003 om te denken dat het standpunt van de lidstaten kan worden genegeerd. Maar er komt een moment waarop er een nieuwe procedure op dit vlak zal moeten komen, zoals de eenparigheid van stemmen is vervangen door de gekwalificeerde meerderheid. Ik zal nu ingaan op de interventies van de afgevaardigden. Ik wil de heer Méndez de Vigo bedanken voor zijn werk binnen de Conventie en voor de rol die hij voor het Europees Parlement op het oog heeft. Een rol die de Conventie niet zal kunnen uitoefenen, maar die het Parlement wel op zich zal kunnen nemen. Tot slot richt ik me tot u, mijnheer Hänsch. Tegen de heer Poettering zeg ik dat hij afkomstig is uit een land dat veel heeft bijgedragen tot de muziek. Tijdens de Conventie ben ik in de gelegenheid geweest om in Brussel een concert bij te wonen van de Berliner Philharmoniker. Na een concert laat de dirigent altijd applaudisseren voor de musici. Hij verzoekt hun dan op te staan zodat zij het applaus van het publiek in ontvangst kunnen nemen. Daarom bedank ik u voor de complimenten die u tot mij hebt gericht, maar ik sta erop deze te delen met de Conventieleden. De tekst die ik u vandaag presenteer is door ons allen opgesteld. Het is geen individueel document, maar de vrucht van gemeenschappelijke inspanningen. Mijnheer Poettering, wij hebben met zorg het vraagstuk van de bevoegdheden, de stabiliteit van de bevoegdheden en de subsidiariteitcontrole behandeld. Het verzoek dit vraagstuk te behandelen was zeer sterk in de lidstaten met een federale structuur en is dus vooral voorgelegd door de Duitse Conventieleden, evenals door onze Spaanse partners. De heer Barón Crespo spreekt alle talen van de Unie, wat de debatten uiteraard aanzienlijk vereenvoudigt. Hij heeft gelijk wanneer hij zegt dat onze inspanning een eerste poging is om tot een democratische opbouw te komen die verder reikt dan de natiestaat. Het is daarom een originele opbouw en degenen die zeggen dat de institutionele structuur van de natiestaat eenvoudig kan worden overgenomen, vergissen zich, want in een natiestaatmodel is het niet mogelijk een oplossing te vinden voor het probleem van de dubbele legitimiteit van de staten en de volkeren. U drong aan op een open Intergouvernementele Conferentie. Ik geloof dat alle aanwezigen, in de eerste plaats de vertegenwoordigers van het voorzitterschap, deze wens willen honoreren. De ironie van het lot wil dat mijnheer Watson naast mijnheer Poettering zit, van wie ik de culturen uit ervaring allebei ken. Ik bedank mijnheer Watson voor de bijdrage van zijn fractie, waarin zich enkele invloedrijke Conventieleden bevonden, onder wie overigens mijnheer Duff, die een van de meest actieve leden is geweest. Mijnheer Wurtz, u hebt een aantal fragmenten uit onze tekst geciteerd om aan te tonen dat deze tekst, zoals u
33 het formuleert, het liberale systeem binnen Europa in zekere zin grondwettelijk maakt. In artikel 3, over de doelstellingen van de Unie, waarover wij lang hebben gedebatteerd, kunt u lezen dat de Unie allereerst een ruimte van vrijheid is voor personen, en inderdaad een vrije economische ruimte met de vier vrijheden die zijn neergelegd in de basisverdragen. Maar wij voegen aan de doelstellingen van de Unie de verwezenlijking van een sociale markteconomie toe, met een sterk concurrentievermogen, gericht op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang. Wij voorzien dat de Unie sociale uitsluiting en discriminatie bestrijdt, de gelijkheid van mannen en vrouwen bevordert - dit is een centraal punt in onze teksten - en de bescherming van de rechten van het kind bevordert. Dus naast de economische vrijheid, een vrijheid in ruimtelijke zin, beschrijft de grondwet nauwkeurig sociale doelstellingen. U spreekt over artikelen die van toepassing zijn op het beleid van de Unie en zegt dat een aantal hiervan zonder enige discussie aan de tekst wordt toegevoegd. Dit is niet het geval, maar ze moeten worden vertaald. Daarom hebben wij ze niet zeer snel kunnen voorleggen. Aan het einde van de maand zullen wij vertalingen van al onze documenten in de 22 toekomstige EU-talen presenteren. De artikelen in kwestie worden echter niet gewijzigd. Het betreft hier de Verdragsartikelen, die wij niet mogen wijzigen, behalve waar het gaat om het overnemen van veranderingen: het nieuwe institutionele systeem, andere benamingen, Europese wetten, kaderwetten, stemmingsprocedures, rechtsgrond van het beleid. Maar de beschrijving van het beleid als zodanig blijft ongewijzigd, op vier uitzonderingen na: het sociaaleconomisch beleid, waar belangrijke vorderingen zijn gemaakt, ook al zouden sommigen verder hebben willen gaan, het gemeenschappelijk buitenlands beleid, het gemeenschappelijk defensiebeleid en het veiligheids- en justitiebeleid. Mevrouw Frassoni, die ik tijdens onze debatten in de Conventie heb ontmoet, spreekt over intergouvernementele methoden. Wij hebben deze term geschrapt, want het is een term die teruggaat op het begin van de Conventie. Wij hebben de institutionele driehoek nu juist nieuw leven in willen blazen. Het gaat hier niet over het intergouvernementele niveau, maar over drie functionerende instellingen: het Parlement spreekt zich uit, de Commissie doet voorstellen en beheert, en de Raad van ministers neemt beslissingen op basis van de grondwet. Dit is dus geen intergouvernementele maar een communautaire besluitvorming die plaatsvindt binnen een van de instanties van de Unie. U brengt de verkiezing van de Commissievoorzitter door het Europees Parlement ter sprake. U zult zien dat de volgende keer alles nog verloopt volgens het verdrag van Nice, dat wil zeggen dat u enkel zult kunnen goedkeuren en niets anders. Uw enige macht zal liggen in de goedkeuring. De grondwet zou het u mogelijk maken de Commissievoorzitter te verkiezen en de keuze die u wordt voorgelegd te verwerpen.
34 De heer Pasqua heeft vragen gesteld over de politisering van de technocratie. Wij hebben geprobeerd zoveel mogelijk vooruitgang te boeken in deze richting. Hij heeft vraagtekens geplaatst bij onze wetgevende macht. Maar waar zijn de wetgevers? Mijnheer Pasqua, hoe was het staatscomité samengesteld dat in de zomer van 1958 de grondwet van de Ve Republiek heeft opgesteld? Dat bestond uit benoemde personen. Wat van belang is in de grondwetgevende procedure, is de ratificatie. De wetgever is degene die ratificeert. In dit geval dus opeenvolgend het Europees Parlement, het referendum in alle landen waar deze procedure van toepassing is - en dat hoop ik voor ons land - en het nationale parlement indien dit door de grondwet van een lidstaat wordt voorgeschreven. Tot slot richt ik me tot de heer Abitbol. De heer Abitbol heeft zich duidelijk uitgesproken binnen de Conventie. Hij heeft dus kunnen vaststellen dat dit een plaats was van vrije meningsuiting. Wij waren beiden voorstander van een Congres en we hebben dus beiden gefaald. Dit moge zo zijn, maar ik denk dat de vraag zich opnieuw zal voordoen. De afwezigheid van een “European political constituency” is een dwaling. Er is behoefte aan een ruimte waar de Europese politiek verantwoordelijken, zowel op Europees als op nationaal niveau, elkaar op een georganiseerde basis kunnen ontmoeten. Voorzitter Barón Crespo herinnert zich zeker nog de conferentie die hij in Rome heeft georganiseerd op basis van dit model. Dit was een groot succes. De heer Abitbol is een revolutionair. Die moeten er zijn in elk parlement. Hij verwijt ons de grondwet te hebben opgesteld voordat we de revolutie hebben uitgeroepen. Hoewel beide methoden inderdaad bestaan, geven wij de voorkeur aan een revolutie via het recht. Velen onder u zullen naar ik hoop zitting nemen in het volgende Europees Parlement. Indien alles verloopt zoals wij wensen, zult u dan kunnen debatteren met een vaste Raadsvoorzitter die na elke Europese Raad aan u verslag moet uitbrengen over de activiteiten van de Unie. U zult beschikken over een minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, aan wie u vragen kunt stellen. Wanneer zich situaties zullen voordoen zoals u die in het verleden heeft gekend, zal er één persoon zijn die u daarover kunt aanspreken. Waarom wordt een bepaalde stelling wel of niet verdedigd? Waarom wordt aan een bepaalde actie wel of niet deelgenomen? Het zal dus een revolutie zijn via het recht, ofwel, om de analogie van de heer Barón Crespo te gebruiken, een revolutie à la Montesquieu, maar dan op continentale schaal. Het laatste antwoord is voor de heer Klaus Hänsch. Ik heb uw interventies tijdens de Conventie zeer gewaardeerd, want u verdedigde noch particuliere belangen, noch lobby’s. U was geïnspireerd door het Europese algemeen belang. Hoewel wij op bepaalde punten niet altijd uw voorstellen hebben gevolgd, omdat wij zochten naar evenwichtige oplossingen en een compromis, hebt u toch een belangrijke bijdrage geleverd aan een groot aantal van onze vorderingen, vooral op het gebied van sociaal beleid. U hebt erop gewezen dat het heropenen van de debatten die wij al
03/09/2003 hebben gevoerd een evenwichtig compromis onmogelijk maakt. Het is niet zinvol het debat opnieuw te openen voor elk amendement dat al is ingediend, waarover al is gedebatteerd en dat op een of andere manier is verwerkt of verworpen door de Conventie. U hebt dit benadrukt en ik hoop dat u gehoord wordt, want - en hiermee wil ik afsluiten, mijnheer de Voorzitter - in de huidige situatie, waarin wordt bepaald of Europa binnen enkele maanden wel of geen grondwet zal hebben, zijn er in feite twee benaderingen mogelijk. Ofwel dezelfde debatten worden eindeloos heropenend en Europa krijgt geen grondwet, ofwel Europa krijgt wel een grondwet omdat het zich realiseert dat het hiermee zal moeten leven. Daarom roep ik uw Parlement niet op tot revolutie, maar vraag ik u blijk te geven van de wilskracht en het zeer sterke streven van de Europese volkeren om verder te gaan op de weg van de Unie. (Levendig applaus) 3-050
De Voorzitter. − Wij zullen de beschouwingen over deze kwestie over twee weken voortzetten, wanneer we uitvoerig zullen ingaan op het verslag van de heer GilRobles Gil-Delgado en de heer Tsatsos namens de Commissie constitutionele zaken. Ik wil iedereen die aan dit debat heeft deelgenomen bedanken en mijn bijzondere erkentelijkheid uitspreken jegens voorzitter Giscard d'Estaing voor het leiden en samenvatten van het debat dat hier vanmorgen heeft plaatsgevonden. Het debat is gesloten. SCHRIFTELIJKE VERKLARINGEN (ARTIKEL 120) 3-051
Alyssandrakis (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het ontwerp van een “Constitutioneel Verdrag” is het voortbrengsel van de meest reactionaire stromingen in het kapitalistische systeem. De dikdoenerij van de heer Giscard d’Estaing en zijn slippendragers en het gejubel van het voorbije Griekse en het huidige Italiaanse voorzitterschap kunnen de realiteit niet verhullen. Degenen die een asociaal beleid voorstaan deinzen er niet voor terug deze tekst een “grondwet” te noemen. Een tekst waarin aan de democratische verworvenheden van het volk niet alleen nauwelijks aandacht besteed wordt, maar waarin ze ook teruggebracht worden tot bijzaken in een stelsel dat het kapitalisme tot constitutioneel beginsel verheft, de macht voorbestemt voor de sterken, de nationale soevereiniteit opoffert aan een imperialistische, Europese moloch en van Europa een steeds grotere militaire macht maakt. Dit resultaat verbaast ons niet. Wij hadden wel verwacht dat de tekst een afspiegeling zou worden van de huidige Unie en haar beleid. Om die reden is de Communistische Partij van Griekenland tegen een Europese grondwet, die
03/09/2003 het imperialisme van de Europese Unie versterkt ten koste van de volkeren en ten voordele van de uitbuiters. Het gebrek aan echte informatie over de inhoud van de “grondwet” verbaast ons evenmin. Ondanks de propagandacampagne moeten de mensen zich geen rad voor de ogen laten draaien. Zij moeten samen strijd leveren voor het beschermen en uitbreiden van hun verworvenheden. Zij moeten dit wanstaltige bouwsel doen instorten en uiteindelijk de maatschappij veranderen. 3-052
Martinez (NI), schriftelijk. – (FR) Met de erkenning van het recht op terugtrekking aan het einde van het eerste deel en de opneming van de bepaling, aan het einde van het vierde deel, dat “grondwettelijke” amendementen met eenparigheid van stemmen moeten worden geratificeerd bevat de “Europese grondwet” twee verstandige punten. Voor het overige is de tekst van meet af aan een dwaze exercitie van beroving van rechten waarin de aanduiding “grondwet” wordt misbruikt om het intergouvernementele karakter van de tekst te verdoezelen. De meer dan vierhonderd artikelen bieden ons de volgende vooruitgang: een indeling van rechtshandelingen in Europese wetten, kaderwetten en gedelegeerde wetten, voorts een minister van Buitenlandse Zaken, drie voorzitters - van de Europese Raad, van de Raad van ministers en van de Commissie – en nog een heel orkest van institutionele instrumenten waarbij niet duidelijk is wie de dirigent is, terwijl het tromgeroffel van het Parlement alleen maar aanzwelt, wat zijn politieke geloofwaardigheid niet ten goede komt. Maar ondanks het enorme gekletter van deze institutionele blikslagerij blijft de Europese grondwet stil over twee zeer belangrijke onderwerpen: enerzijds - de noodzaak de democratieën te beschermen tegen de verpletterende macht van de media, van het imperium van Murdoch tot dat van Berlusconi; en anderzijds - de noodzaak de belastingbetaler te beschermen tegen belastingstelsels die steeds inhaliger worden. 3-053
Souchet (NI), schriftelijk. – (FR) De heer Giscard d’Estaing heeft benadrukt dat het belangrijkste punt van het door de Conventie opgestelde ontwerp van de grondwet de erkenning van het “duale karakter” van de Europese Unie is, een Unie waarvan het fundament gevormd wordt door zowel de burgers als de staten. Dit schijnonderscheid impliceert dat de staten entiteiten zouden zijn die niet afhankelijk zijn van de wil van hun burgers. In feite leidt dit er dus toe dat op termijn de democratische legitimiteit van de staten weer ter discussie wordt gesteld en dat het karakter van de Unie – tot nu toe een unie van staten die hun volk vertegenwoordigen – verandert. Op deze wijze is een uiterst schadelijke bacil het nieuwe “grondwettelijk verdrag” binnengeslopen, een principe dat zelf weer gebaseerd is op een entiteit die eigenlijk niet bestaat, de “Europese burger”, een begrip dat direct herinneringen
35 oproept aan wat we vroeger het “proletariaat” noemden, en wat de wil van het proletariaat is kan eenieder naar believen invullen. Dit heeft de heer Giscard d’Estaing dan ook gedaan, toen hij verklaarde dat de Europese burgers met uitermate veel ongeduld zitten te wachten op een Europese grondwet, een Europees buitenlands beleid, een Europese minister van Buitenlandse Zaken, enzovoort. Wanneer dit concept het uitgangspunt is, kan er altijd van alles misgaan, vooral omdat deze mens die “Europees burger” heet, zich duidelijk kenmerkt door een gebrek aan ontwikkeling, zoals blijkt uit de weigering van de leden van de Conventie om in hun tekst de historische rol te noemen die het christendom heeft gespeeld in de werkelijke vorming van Europa. 3-054
VOORZITTER: DE HEER DAVID MARTIN Ondervoorzitter 3-055
Stemmingen 3-056
De Voorzitter. – We gaan nu over tot de stemming. Verslag (A5-0261/2003) van de heer Färm, namens de Begrotingscommissie, over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2003 - Afdeling III - Commissie (SEC(2003) 552 - C5-0289/2003 - 2003/2103(BUD)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0264/2003) van de heer Ojeda Sanz, namens de Commissie visserij, over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de verlenging van het Protocol 2000-2001 tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de regering van de Revolutionaire Volksrepubliek Guinee inzake de visserij voor de kust van Guinee voor de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 (COM(2003) 107 - C5-0128/2003 - 2003/0049(CNS)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0228/2003) van mevrouw Miguélez Ramos, namens de Commissie visserij, over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de evaluatie halverwege van het vierde visserijprotocol tussen de EU en Groenland (COM(2002) 697 - 2003/2035(INI)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) ***
36
03/09/2003
Verslag (A5-0152/2003) van de heer Poignant, namens de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2001/25/EG inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden (COM(2003) 1 – C5-0006/2003 – 2003/0001(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *** Verslag (A5-0226/2003) van de heer Lambert, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (COM(1998) 779 – C4-0137/1999 – 1998/0360(COD)) Vóór de stemming: 3-057
Oomen-Ruijten (PPE-DE). – Ik zou u willen vragen een wijziging aan te brengen in de stemlijst. Ik zou graag hebben dat het amendement 42 in stemming wordt gebracht na het amendement 55. Dat lijkt niet logisch, maar het is het wel. Amendement 55 vervangt namelijk onder een ander artikel datgene wat er in amendement 42 staat. De rapporteur is het daarmee eens. 3-058
(Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
markt, over de rechtsgrondslagen en naleving van het Gemeenschapsrecht (2001/2151(INI)) Vóór de stemming: 3-059
Koukiadis (PSE), rapporteur. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, in de paragrafen 9, 10 en 11 staat: “… verzoekt de Conventie en de IGC… ”. Omdat de werkzaamheden van de Conventie zijn afgerond, denk ik dat het woord “Conventie” moeten worden geschrapt, zodat er alleen “IGC” blijft staan. 3-060
Medina Ortega (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, in paragraaf 4 van de Spaanse versie van de ontwerpresolutie van de heer Koukiadis staat het tegenovergestelde van wat er zou moeten staan. Er staat nu: "... un instrumento basado en el Título VI del TUE sólo puede adoptarse cuando el TCE ofrezca la posibilidad de alcanzar el mismo objetivo". [dat een op Titel VI van het VEU gebaseerd instrument alleen kan worden goedgekeurd zolang het EG-Verdrag voldoende mogelijkheden biedt om dezelfde doelstelling te bereiken]. Dat is het tegenovergestelde van wat de rapporteur in de oorspronkelijke tekst zegt. Ik zou willen verzoeken om aanpassing van de Spaanse vertaling. 3-061
De Voorzitter. − Wij zullen er zorg voor dragen dat alle taalversies overeenkomen. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
*** Verslag (A5-0280/2003) van mevrouw Gröner, namens de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen, over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede fase van het communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het DAPHNE II-programma) (COM(2003) 54 – C50060/2003 – 2003/0025(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *** Verslag (A5-0268/2003) van mevrouw Izquierdo Rojo, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de landbouwrekeningen in de Gemeenschap (COM(2003) 50 – C5-0020/2003 – 2003/0023(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *** Verslag (A5-0180/2003) van de heer Koukiadis, namens de Commissie juridische zaken en interne
*** Verslag (A5-0247/2003) van mevrouw Figueiredo, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over het scorebord voor de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid (COM(2003) 57 – 2003/2097(INI)) Vóór de stemming: 3-062
Figueiredo (GUE/NGL), rapporteur. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, we maken nu economisch en sociaal gezien een uiterst zorgwekkende periode door. Ondanks alle verklaringen waarin gesteld wordt dat er aan het sociale beleid prioriteit wordt gegeven, blijkt in de praktijk dat de werkloosheid toeneemt terwijl de levenstandaard van een belangrijk deel van de bevolking afneemt. In sommige landen wordt de situatie nog eens verergerd door droogte en catastrofale bosbranden. Dat is in Portugal het geval. Ik herinner u eraan dat er vóór 2010 meer dan vijftien miljoen kwaliteitsbanen met rechten voor de werknemers moeten worden geschapen om te voldoen aan de doelstellingen die de Raad in 2000 op het gebied van werkgelegenheid heeft vastgelegd. Wat we nu zien is nu juist dat de werkloosheid toeneemt. Ook de armoede is nog steeds schandalig wijd verbreid: meer dan 15 procent van de bevolking – ongeveer 56 miljoen mensen – loopt het risico in armoede te vervallen.
03/09/2003
37 De Voorzitter. – Hiermee is de stemming beëindigd.
De huidige situatie zou als een dringende waarschuwing moeten dienen dat het monetaristische beleid van de Gemeenschap moet worden omgegooid. Alle prioriteit moet uitgaan naar de openbare investeringen en andere maatregelen voor het scheppen van werkgelegenheid en het bevorderen van sociale insluiting. Daarom dringen wij er in onze voorstellen op aan het Stabiliteitspact te herzien. Ik hoop dat de uitgaven en de investeringen die we zullen moeten doen om de gevolgen van de branden en de droogte op te vangen in ieder geval onder het begrotingstekort kunnen worden geboekt. 3-063
Vóór de stemming over amendement 15: 3-064
Van Lancker (PSE). – Voorzitter, voor de volgende paragraaf is er een amendement 15 van de EVP-Fractie, waar ik denk dat er een kleine redactionele fout ingeslopen is. Daar staat namelijk in dit amendement: "vraagt om de vaststelling van de geëigende rechtsgrondslag voor de ontwikkeling van de sociale dialoog" en dan gaat het verder. Nu, voor de sociale dialoog hebben we al een geëigende rechtsgrondslag. Ik denk dat dit een kleine redactionele fout is en dat die eigenlijk bedoeld was voor een vaststelling van een rechtsgrondslag voor de ontwikkeling van een maatschappelijke dialoog. Indien dit het geval is, kan mijn fractie de vraag om gesplitste stemming terugtrekken. 3-065
De Voorzitter. − Trekt u het verzoek om een stemming in gedeelten in? 3-066
Van Lancker (PSE). – Voorzitter, mijn vraag was of het inderdaad gaat om een redactionele fout en of het woord "sociale" kan vervangen worden door "maatschappelijke". Zo ja, dan kunnen wij het verzoek om een split vote intrekken. 3-067
De Voorzitter. − We gaan dus stemmen over amendement 15 waarbij het woord 'sociale' is vervangen door 'maatschappelijke'. (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0270/2003) van mevrouw Lynne, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement “Naar een wettelijk bindend instrument van de Verenigde Naties ter bevordering en bescherming van de rechten en de waardigheid van personen met een handicap” (COM(2003) 16 2003/2100(INI)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) ***
STEMVERKLARINGEN 3-068
Verslag-Färm (A5-0261/2003) 3-069
Figueiredo (GIE/NGL), schriftelijk. – (PT) Volgens dit voorstel voor een aanvullende begroting zou het overschot over het boekjaar 2002 op de begroting voor 2003 bijgeschreven moeten worden. Net als de rapporteur vind ook ik het beslist jammer dat met de niet uitgevoerde begroting in 2002 in totaal een bedrag van 7,4 miljard euro was gemoeid, ook al ligt dit bedrag lager dan de bedragen in 2000 en 2001 (de overschotten bedroegen toen circa 12 respectievelijk 15 miljard euro). Deze toestand is het gevolg van het feit dat de begroting niet in haar geheel wordt uitgevoerd. Dat geldt in het bijzonder voor de structuurfondsen. Ik betreur het dat deze overschotten niet terugvloeien in de Gemeenschapsbegroting maar aan de lidstaten worden terugbetaald. We mogen uit een en ander namelijk niet concluderen dat de bescheiden communautaire begroting – die in 2004 niet eens 1 procent van het communautair BBP zal bedragen – meer dan voldoende ruim is. Na de uitbreiding zullen er immers meer middelen moeten worden vrijgemaakt voor de sociale en economische samenhang. Commissaris Schreyer heeft gezegd dat dit “goed nieuws” was voor de ministers van Financiën, aangezien men overal moeilijkheden ondervindt bij het nakomen van het Stabiliteitspact – vooral in Duitsland en Frankrijk. Intussen is het wel zo dat de onvoldoende uitvoering van de begroting nu juist samenhangt met de door datzelfde Stabiliteitspact opgelegde beperkingen. Er zijn echter instrumenten gecreëerd (inzonderheid de “n+2”-regel) om de belangrijkste nettobetalers een wapen in handen te geven waarmee ze de onvoldoende uitvoering van de begroting kunnen gebruiken om het structuurbeleid af te slanken (en de kosten daarvoor gaandeweg weer ten laste van de lidstaten te laten komen). 3-070
Verslag-Ojeda Sanz (A5-0264/2003) 3-071
Fatuzzo (PPE-DE). - (IT) Sommigen zeggen dat ik te veel praat in het Parlement, in mijn stemverklaringen, maar u weet, mijnheer de Voorzitter, dat ik de Partij van de Gepensioneerden in Italië vertegenwoordig. Gepensioneerden doen alles. Zij eten bijvoorbeeld ook gebakken vis en hebben mij dan ook het volgende gezegd: “Wij vinden de vis uit Guinee, waar jullie het over hebben, heel lekker maar wij zouden graag willen dat deze vis werd gevangen door de vissers van Guinee zelf en niet door Europese vissers. Die moeten betalen om naar de territoriale wateren van Guinee te mogen gaan, daar “Guinees” sprekende vissen te vangen en geld te verdienen. Zo veroorzaken zij alleen maar meer armoede en ellende voor de vissers van Guinee”.
38 Ik heb weliswaar voor gestemd maar ik wil toch zeggen dat ik het niet eens ben met dit soort visserijovereenkomsten. 3-072
Verslag-Miguélez Ramos (A5-0228/2003) 3-072-500
Andersen, Bonde en Sandbæk (EDD), schriftelijk. – (DA) In het verslag wordt de Commissie verzocht een strenge koers aan te houden bij de onderhandelingen over een nieuw visserijprotocol tussen Groenland en de EU. Dit betekent dat de EU een grotere invloed krijgt op de economie van Groenland. In het verslag wordt voorgesteld het huidige protocol nu reeds te herzien en de elementen die niet rechtstreeks met visserij te maken hebben, met andere woorden het extra geld dat Groenland krijgt, via het structuurfonds te financieren. De Junibeweging kan niet voor het verslag stemmen, omdat het een groot aantal beslissingen over de ontwikkeling van Groenland in handen geeft van het de Europese ontwikkelingsfondsen. De Junibeweging kan deze beslissing niet steunen. 3-073
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) We voeren nu een tussentijdse beoordeling uit van het vierde visserijprotocol tussen de EU en Groenland, een protocol dat in januari 2001 van kracht is geworden. De uit hoofde van dit protocol uitgekeerde compensatie (43 miljoen euro) zou de waarde van de toegekende visrechten (28 miljoen euro) overtreffen. Verder wordt er, rekening houdend met de crisis in de visserijsector, een voorstel gedaan voor een duurzaam partnerschap. Voor Portugal gaat het echter nog steeds om dezelfde kwesties: het verlies van historische visrechten in deze wateren na toetreding tot de EU en het bestaan van zogenaamde “papieren quota’s” die overeenkomstig het beginsel van relatieve stabiliteit zijn toegewezen, maar door de vloten van de in het protocol genoemde lidstaten niet zijn gebruikt. In 2000 is maar 54 procent van deze quota’s gebruikt, en dat terwijl er met dit protocol een belangrijke som gelds is gemoeid. Zonder het beginsel van relatieve stabiliteit aan te vallen, vinden wij het toch belangrijk dat we ervoor zorgen dat de niet gebruikte quota’s door anderen gebruikt kunnen worden. Daarbij dient de Portugese vloot bijzondere prioriteit te krijgen. Het is inderdaad juist dat de financiële hulp voor het in crisis verkerende Groenland niet mag worden doorberekend in de financiële compensatie uit hoofde van het visserijakkoord. Dat zou een te zware belasting betekenen van de desbetreffende begrotingslijn – die blijkt nu reeds veel te bescheiden opgezet te zijn. Zaken die met de visserij niet van doen hebben dienen van dit akkoord gescheiden gehouden te worden. 3-074
Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) De vertegenwoordigers van de Schotse Nationale Partij in
03/09/2003 dit Parlement hebben vandaag gestemd tegen het verslag van Miguélez Ramos over het visserijprotocol tussen de EU en Groenland. Wij willen hiermee niet het belang ontkennen van visserijovereenkomsten met buurlanden buiten de Europese Unie. Wat we wel willen is dat de Unie het recht ontzegd wordt om externe visserijbronnen te plunderen met al die vissersvloten die maar gaan vissen waar ze willen - en die overal zullen blijven vissen tot er niets meer overblijft om te vangen. In het verslag van mevrouw Miguélez Ramos wordt opgeroepen tot een herverdeling van niet-gebruikte quota over de lidstaten. Deze eis maakt deel uit van een gezamenlijke poging om de koppeling te verbreken tussen visserijbronnen en de vloten die deze van oudsher bevist hebben. Een dergelijke eis is onacceptabel en het Parlement zou het optreden van vloten die zich van grenzen niets aantrekken en vangstbeperkingen aan hun laars lappen niet mogen goedkeuren. Het beheer van de eigen visserijbronnen door de Europese Unie was tot nog toe een volslagen ramp, en daaruit zouden we lering moeten trekken. De landen die het beste met hun natuurlijke hulpbronnen zijn omgegaan, zijn die landen die bestaande historische rechten hebben gerespecteerd en die hun vissers hoop hebben gegeven voor de toekomst. Wij moeten onze problemen niet verplaatsen naar wateren buiten de Europese Unie en we dienen de ambities van vernietigende visserijarmada’s aan banden te leggen. 3-075
Verslag-Poignant (A5-0152/2003) 3-076
Fatuzzo (PPE-DE). - (IT) Ik heb vanmorgen voordat ik naar het Europees Parlement ging, de achttienjarige Fatuzzo ontmoet, de Fatuzzo die lang geleden zeeman was op cruiseschepen tussen New York en de Bahamas. Om het beroep van zeeman te mogen uitoefenen moest ik examens afleggen, zoals alle zeelieden waarvan in dit document sprake is. Die examens waren onder meer een zwemexamen en een roei-examen, maar helaas was het gebruikelijk de man die aan de roeispaan zat en moest roeien, wat geld toe te stoppen, zodat hij in plaats van de kandidaat zou roeien. Mijn vraag luidt dan ook als volgt: biedt dit document ons de mogelijkheid te controleren hoe de derde landen die dergelijke overeenkomsten met Europa willen, hun zeelieden diploma´s geven? Ik hoop van wel, want ik heb voor dit document gestemd. 3-077
Alavanos (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Voor het aanwerven van matrozen uit derde landen op communautaire schepen zijn duidelijke criteria, voorwaarden en definities nodig. Vaak heerst op die schepen een babylonische spraakverwarring; dat maakt ze onbestuurbaar en daar komen ongelukken van. De recente rampen met de Prestige en de Tricolor tonen aan hoe belangrijk maritieme veiligheid is.
03/09/2003 Het verslag-Poignant over de ontwerprichtlijn betreffende het minimum opleidingsniveau van zeevarenden is een goed begin, omdat daarin aandacht wordt besteed aan de erkenning van matrozen uit derde landen. In elk land moet er een beoordeling komen van het opleidingsstelsel, zodat diploma’s afgegeven kunnen worden - een benadering op individuele basis is dus niet voldoende - die vijf jaar geldig zijn. Met de maatregelen wordt echter geen sociaal vangnet gecreëerd voor werkloze zeelieden, en evenmin wordt er iets gedaan aan het probleem van de toenemende concurrentie voor zeevarenden uit de Unie. 3-078
Darras (PSE), schriftelijk. – (FR) De scheepsrampen met de Tricolor en de Prestige hebben ons er op wrede wijze aan herinnerd hoe dringend noodzakelijk het is om de veiligheid op zee tot een prioriteit te maken, en hoe belangrijk het dus is te garanderen dat het opleidingsniveau van de zeelieden op de Europese schepen hoog is, ook wanneer zij uit derde landen afkomstig zijn. De Europese vloot heeft er overigens ook veel belang bij dat de mogelijkheid wordt geschapen om zeelieden uit derde landen naar de Europese Unie te laten komen. Zo is ongeveer eenderde van de circa 140.000 zeelieden die dienen op onder EU-vlag varende schepen (dat wil zeggen zo’n 47.000 mannen en vrouwen) afkomstig uit een derde land. Bovendien hebben de reders in vele lidstaten moeite met het vinden van geschoold personeel op nationaal niveau. Dit voorstel, dat bedoeld is om de huidige procedure, waarin bekwaamheidsdiploma’s erkend worden door de lidstaten, te vervangen door een erkenningsprocedure op het niveau van de Commissie, die daarbij wordt ondersteund door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, is dus een logische stap voorwaarts om het hoogst mogelijke niveau van veiligheid te garanderen. Tijdens de stemming zal ik in het bijzonder aandacht schenken aan de amendementen die specifiek betrekking hebben op de bekwaamheid van de zeelieden, de toelating tot de opleiding, het evaluatieverslag en de strijd tegen frauduleuze praktijken. 3-079
Grossetête (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor deze richtlijn gestemd. Dit voorstel valt bij mij zeker in goede aarde. Tegenwoordig hebben we binnen de Europese Unie, en in het bijzonder in Frankrijk, helaas te maken met een gebrek aan personeel in alle takken van de zeevaart. We zijn dus gedwongen een beroep te doen op ingezetenen van derde landen. Derhalve dienen we ons ervan te verzekeren dat deze mensen een kwalitatief hoogwaardige opleiding hebben genoten. Dit opleidingsniveau is zeker een belangrijke factor voor de veiligheid op zee. Slijtage van de schepen is niet de enige oorzaak van de rampen zoals we die gekend hebben. Menselijke fouten, gebrek aan ervaring en het
39 ontbreken van communicatie tussen bemanningsleden zorgen voor een toename van de risico’s op zee. Gezien deze situatie is het noodzakelijk de regels voor erkenning van opleidingen te harmoniseren en het gebruik van één enkele taal aan boord van schepen in te voeren. We moeten ook aan de toekomst denken. Nu de Europese economie stagneert en de werkloosheid niet meer afneemt, dienen we de status van de verschillende beroepen in deze sector te verhogen, met name voor Europese jongeren, zodat deze beroepen aantrekkelijker worden. Dan kunnen onze Europese bedrijven ingezetenen uit de Europese Unie zelf in dienst nemen voor het werk in de zeevaart. 3-080
Korakas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Met haar voorstel legaliseert de Commissie de gebrekkige opleiding van zeevarenden. Dit is een gevaarlijke ontwikkeling, die de reders in de kaart speelt. Zij zien hun winsten stijgen, en dat gaat ten koste van de veiligheid van de bemanning, de scheepvaart en het milieu. Zelfs gespecialiseerde internationale organisaties vinden dat er veel schort aan de opleiding van zeevarenden. Volgens hen komt dat voornamelijk doordat de overeenkomsten zijn opgesteld overeenkomstig de aanwijzingen van de rederijen, en die vormen de basis van de voorgestelde richtlijn. Het loskoppelen van diploma en beroepsvergunning, wat goedkope, exploiteerbare en in feite ongeschoolde werkkrachten oplevert, is slechts een van de kenmerken van de doelbewuste degradering van zeevaartopleiding tot simpele training. Wij vinden dat zeevarenden een betere opleiding moeten krijgen om aan boord naar behoren te kunnen functioneren. Maar dan moet de band met de kapitalistische rederijen worden verbroken en dat kan en wil de EU niet doen. De matrozen en andere arbeiders moeten zelf voor een radicale ommekeer zorgen. Een wijziging van het systeem en kosteloze door de overheid georganiseerde opleidingen volstaan echter niet. Er moeten ook internationale overeenkomsten en contracten komen die minimumvoorschriften inzake opleiding, strenge regels voor de samenstelling van bemanningen en harde garanties inzake arbeidsvoorwaarden en verzekeringsregelingen bevatten. Wanneer dat gepaard gaat met een verjonging van de vloot kan de scheepvaart weer veilig worden genoemd. 3-081
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) De algemene indruk is dat er in Europa onvoldoende goed opgeleide zeelui zijn, vergeleken bij de omvang van het Europese zeevervoer. Vandaar dat we voor het vervoer van de Europese Unie gebruik moeten maken van de diensten van zeelieden uit derde landen. Dit voorstel beoogt een kader te scheppen voor de opleidingseisen
40 die men aan zeelieden uit derde landen moet kunnen stellen. Het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid zou op de naleving toezicht moeten houden. Dit initiatief getuigt van de wil meer aandacht te schenken aan maritieme veiligheid. De ramp met de Prestige heeft – opnieuw – aangetoond hoe belangrijk dit is. Elk voorstel om te garanderen dat zeelieden over een zo hoog mogelijk opleidingsniveau beschikken moet daarom een warm onthaal krijgen. Van belang is ook dat de procedure voor de erkenning van diploma’s eenvoudiger wordt. Volgens deskundigen uit de sector is die veel te gecompliceerd. Tot slot is het zaak dat er één werktaal wordt gebruikt. Ik sluit me aan bij de rapporteur voor advies als deze de Commissie en de Raad eraan herinnert dat het Parlement er herhaaldelijk op heeft aangedrongen dat er met het oog op de opleiding van zeelieden een actieprogramma moet worden opgesteld. Er is vaak genoeg een pleidooi gevoerd voor het bevorderen en het verbeteren van het zeevervoer, opdat dit type transport het wegvervoer over lange afstand en het vervoer in zware voertuigen kan vervangen. Dat kan, maar er moet dan wel een actieprogramma worden opgezet om het werken in de zeevaart te bevorderen. 3-082
Vairinhos (PSE), schriftelijk. – (PT) Het verzekeren van een minimum opleidingsniveau voor zeevarenden is volgens mij een zaak die overeenkomstig de desbetreffende verordeningen onder de exclusieve bevoegdheid van de vissersbonden zou moeten vallen. De visserij is voor de bevolking van kustgebieden van het grootste belang, of het nu gaat om werkgelegenheid of het garanderen van een inkomen voor het gezin. De verplichting een opleiding te volgen mag geen obstakel zijn voor het zoeken van emplooi op zee of op de binnenwateren. Het moet gezien worden als een noodzakelijke stap in de richting van duurzame plaatselijke ontwikkeling. Het behoud van de mariene flora en fauna maakt daar ook deel van uit. 3-083
Verslag-Lambert (A5-0226/2003) 3-084
Fatuzzo (PPE-DE). - (IT) Ik heb weliswaar mijn goedkeuring gehecht aan alle artikelen van deze verordening en voor gestemd, maar ik moet als vertegenwoordiger van de gepensioneerden van heel Europa toch zeggen dat ik heel teleurgesteld ben over het feit dat wij met het aangenomen amendement 55 de gehandicapten gewoon verbieden om zich vrij door Europa te bewegen, de grens van hun eigen land over te gaan en in een ander Europees land te gaan wonen. Als zij dat doen verliezen zij namelijk een groot gedeelte van hun uitkeringen. Er is een stap vooruit gezet. Enkele van de pensioenen die niet van het ene naar het andere land meegenomen kunnen worden zijn afgeschaft, maar de meeste zijn
03/09/2003 gehandhaafd. De gehandicapten die zich in Europa vrij willen bewegen, moeten hun pensioen achterlaten bij hun regeringen, alhoewel die ze allerminst nodig hebben. 3-085
Crowley (UEN), schriftelijk. − (EN) Ik heb mij uitgesproken voor het verslag van mevrouw Lambert over sociale zekerheid omdat ik een voorstander ben van het rationaliseren, vereenvoudigen en toegankelijker maken van de bestaande teksten van verordening (EG) nr. 1408/71 voor de Europese burgers en voor hen die er dagelijks mee moeten werken. Zonder de communautaire regelingen ten aanzien van de sociale zekerheid zouden miljoenen Europese burgers momenteel te weinig bescherming genieten. Wij dienen ervoor te zorgen dat burgers uit EU-lidstaten die in andere lidstaten werken, wonen of verblijven goed zijn beschermd. Met het coördineren van maatregelen op het gebied van de sociale zekerheid op EU-niveau blijven wij op de goede weg. We moeten er niet naar streven om dergelijke maatregelen te harmoniseren. Pogingen om belastingkwesties in deze verordening op te nemen dienen achterwege te blijven, omdat fiscale aangelegenheden buiten de werkingssfeer van deze verordening vallen. Ik heb vandaag dan ook tegen dergelijke voorstellen gestemd. De definitie van het begrip ‘familie’ in het verslagLambert is niet aanvaardbaar. Ik heb dan ook om een aparte stemming over dit amendement gevraagd. Ook dergelijke kwesties vallen buiten deze richtlijn. Het definiëren van het begrip ‘familie’ is een zaak voor de nationale wetgever van de lidstaten. Iedereen is het erover eens dat het wenselijk is om het definitief eens te worden over de verordening. Ik hoop dat dit in tweede lezing mogelijk zal zijn. 3-086
Manders (ELDR), schriftelijk. − Dit rapport is een welkome verbetering van de bestaande situaties ter zake van de verschillende socialezekerheidssystemen, met name voor grensgebieden met veel grensoverschrijdende arbeid en de rapporteur heeft daarmede zeer goed werk geleverd. Aangaande amendement 20 over de definitie van het gezin/de familie. De ELDR heeft in meerderheid voor dit amendement gestemd en er desondanks van afgezien om hoofdelijke stemming te vragen, omdat wij het zeer onwenselijk achtten om de kans te lopen dat het hele rapport zou worden afgestemd. Dit zou ook de reden zijn voor de rapporteur om akkoord te gaan met verwerping van amendement 20. Voorzitter, het moet mij van het hart dat dit Parlement maandelijks vele vergaderuren besteedt aan fundamentele rechten van de mens in landen buiten Europa, wij bemoeien ons met praktisch elk voorval wat naar Europese maatstaven niet door de beugel kan. Echter als het gaat over mensenrechten binnen Europa,
03/09/2003 zoals bijvoorbeeld seksuele geaardheid, dan willen wij daar niet openlijk kleur in bekennen. Ik vind het een schande dat het Europees Parlement de mogelijkheid wil houden om burgers vanwege hun seksuele geaardheid buiten de wet te kunnen plaatsen. Natuurlijk zijn er diverse argumenten te gebruiken om dat standpunt te onderbouwen, natuurlijk kan men zeggen dat het hier subsidiariteit betreft, of dat men de aanname van het verslag belangrijker vindt dan een principiële keuze in amendement 20. Toch wordt hiermede een ander recht geschaad, namelijk het recht voor iedere Europeaan om binnen de Unie te kunnen werken. Met verwerping van amendement 20 wordt de arbeidsmobiliteit voor een aantal burgers fors beperkt, Voorzitter, en dat in een vooruitstrevend Europa. Gelukkig heeft ditzelfde Parlement, wellicht zonder het te weten, in het verslag-Santini onlangs wel een soortgelijk amendement aangenomen. Als liberaal hoop ik dat die goedkeuring voldoende zekerheid zal bieden voor alle Europese burgers. 3-087
Moraes (PSE), schriftelijk. - (EN) De Britse sociaaldemocraten zullen voor het verslag-Lambert inzake de sociale zekerheid stemmen, omdat het gericht is op coördinatie van de socialezekerheidsstelsels ten behoeve van de Europese burgers die elders in de EU aan de slag willen. Dit verslag is gericht op de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en belastingstelsels maar niet op de harmonisatie ervan. Daar zijn de lidstaten verantwoordelijk voor. De Britse sociaal-democraten hebben amendement 48 niet gesteund omdat het buiten de werkingssfeer valt van artikel 42, dat handelt over socialezekerheidsstelsels, en vanwege het idee van dubbele belasting. Ook de amendementen 1, 2, 43 en 45 gaan verder dan de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en krijgen dus niet de steun van de Britse sociaal-democraten. 3-088
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Ik betreur het dat een aantal afgevaardigden kennelijk niet in staat is gebleken weerstand te bieden aan de verleiding documenten van het Parlement goed te keuren waarin men zich – in flagrante strijd met de bevoegdheden van de Europese Unie en zonder enige rekening te houden met het subsidiariteitsbeginsel – op terreinen begeeft die rechtens aan de lidstaten voorbehouden zijn. Dat gebeurt keer op keer, en steeds weer uit hoofde van ideologisch sektarisme, zelfs als het gaat om zaken die politiek en sociaal heel gevoelig liggen. Een goed voorbeeld is dit onzalige amendement nummer 20. Daarin is op slinkse wijze geprobeerd het begrip familie opnieuw te definiëren. Het gezonde verstand heeft het gelukkig gewonnen, en dit amendement, dat hier volstrekt niet op zijn plaats was, is in de voltallige vergadering met een verpletterende meerderheid verworpen. Het verslag bevatte echter ook nog een aantal andere, zij het iets minder extreme voorbeelden van dit soort
41 pogingen om zaken die voor alle burgers van buitengewoon belang zijn – de socialezekerheidsstelsels – te gebruiken om een visie op te leggen waarover geen overeenstemming bestaat, terwijl diezelfde onderwerpen ook nog eens buiten de bevoegdheden vallen die de EU zijn toegekend. Amendement 20 is verworpen, en dat is de reden waarom ik niet tegen heb gestemd. Bij de eindstemming heb ik echter niet verder willen gaan dan onthouding van stemming. 3-089
Verslag-Gröner (A5-0280/2003) 3-090
Fatuzzo (PPE-DE). - (IT) Ik heb voor het verslagGröner gestemd omdat hiermee lovenswaardige pogingen worden ondernomen om geweld tegen vrouwen en kinderen te bestrijden. Ik moet echter bekennen dat toen ik vanaf de luchthaven van Rome naar Straatsburg vertrok, mij een gepensioneerde aansprak. Hij zei mij: “Het is goed dat jullie in Europa het geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen bestrijden, maar ik zou graag willen dat jij, Fatuzzo, erop wees dat er inrichtingen zijn voor hulpbehoevende ouderen waar ouderen, door een absoluut gebrek aan overheidscontrole, het slachtoffer worden van geweld en onderdrukking. Het Europees Parlement zou ook daar een besluit over moeten nemen en geld voor moeten uittrekken. Ook dat geweld moet worden bestreden!” 3-091
Caudron (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Recentelijk hebben we weer eens kunnen zien hoe ernstig dit probleem is en hoezeer en hoe vaak kinderen en vrouwen uit alle sociale milieus te lijden hebben van al dan niet zichtbaar geweld. Voorzover het gaat om geweld van mannen tegen vrouwen is de oorzaak fallocratisch bepaald; wat betreft het geweld van ouders tegen hun kinderen is er sprake van een onbewust of zelfs pathologisch afreageren. Daarom is een ruim gefinancierd programma gecombineerd met een aanscherping van de preventieve en repressieve wetgeving op dit gebied zo noodzakelijk. 3-092
Darras (PSE), schriftelijk. – (FR) Deze tweede fase van het DAPHNE-programma is erop gericht het huidige actieprogramma ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen na het aflopen ervan eind 2003 voort te zetten. Daarom moet deze fase zonder tijd te verliezen ten uitvoer worden gelegd. Gelet op de financiële bijdrage die de Commissie van plan is te verstrekken zal dit programma echter niet op de meest doeltreffende wijze ten uitvoer gelegd kunnen worden. Het toegekende bedrag, veertig miljoen euro, lijkt mij namelijk bepaald onvoldoende wanneer men het werkelijk voor een groter aantal niet-gouvernementele organisaties mogelijk wil maken een bijdrage te ontvangen in het kader van dit programma en wanneer men tegemoet wil komen aan de behoeften van de nieuwe lidstaten. Om het programma te kunnen
42
03/09/2003
Voor de benadering van geweld als een schending van de mensenrechten lijkt het me ook een goede zaak als het programma op een passender rechtsgrondslag dan artikel 152 van het EG-verdrag wordt gebaseerd.
straatkinderen in met name de grote steden. Zo wordt met DAPHNE II al met al een goede weg ingeslagen. Van doorslaggevend belang daarbij is echter dat de beschikbare middelen zo zinvol en effectief mogelijk gebundeld worden, zodat de ingezette middelen en maatregelen rechtstreeks ten goede komen aan de slachtoffers en niet ergens aan de strijkstok blijven hangen.
3-093
3-096
voortzetten en tot de nieuwe lidstaten uit te breiden is het noodzakelijk dat voldoende middelen worden vrijgemaakt om de problemen aan te pakken.
Färm en Hedkvist Petersen (PSE), schriftelijk. − (SV) In de motivering van amendement 1 in het verslag wordt het begrip "gedwongen prostitutie" genoemd. Wij zijn tegen het gebruik van deze formulering, omdat wij van mening zijn dat prostitutie nooit een vrije keus van iemand kan zijn maar altijd te maken heeft met dwang en ondergeschiktheid. 3-094
Goodwill (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) De Britse conservatieven veroordelen iedere vorm van geweld en verwelkomen maatregelen ter bestrijding ervan, waaronder enkele van de initiatieven die onderdeel uitmaken van het DAPHNE-programma. Geweld, met name geweld tegen vrouwen en kinderen, valt absoluut niet te rechtvaardigen en is onaanvaardbaar. Enkele van de maatregelen in dit verslag betreffen echter kwesties die beter door de individuele lidstaten kunnen worden aangepakt. Het is niet aantoonbaar dat belastinggeld meer effect sorteert als het wordt besteed aan projecten op communautair niveau dan wanneer het aan nationale programma’s wordt uitgegeven, hoewel het uitwisselen van ervaringen en beste praktijken een positieve bijdrage kan leveren aan het terugdringen van deze vorm van geweld. Hoewel de Britse conservatieven het goede werk van het DAPHNE-programma steunen, hebben we om de bovengenoemde redenen tegen verdere begrotingskredieten gestemd en ons van stemming onthouden bij de eindstemming. 3-095
Klaß (PPE-DE), schriftelijk. − (DE) Ik heb vandaag besloten mij ondubbelzinnig achter een verlenging van het EU-actieprogramma ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen (DAPHNE II) 2003 - 2008 te scharen. Nu dient het belangrijkste doel te zijn de vereiste financiële middelen op tijd per 1 januari 2004 beschikbaar te stellen en een langdurige bemiddelingsprocedure te vermijden. Het is noodzakelijk om het budget tot vijftig miljoen euro te verhogen. Dat is een eis van de Fractie van de Europese Volkspartij, opdat wij tegemoet kunnen komen aan de wensen en behoeften van de kandidaat-lidstaten. Ik hoop dat het voorstel spoedig wordt aangenomen, zodat oponthoud door een bemiddelingsprocedure tussen Parlement en Raad kan worden vermeden en er sprake is van een realistisch financieel perspectief. Voorts voorziet het wetsvoorstel in de ontwikkeling van filters tegen de verspreiding van pedofiel materiaal, alsmede in een verbetering van de situatie van
Marques (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ik wil mevrouw Lissy Gröner graag gelukwensen met haar uitstekende verslag over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede fase van het communautair actieprogramma ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (DAPHNE II-programma – 2004-2008). Ik steun dit verslag, vooral als het gaat om de noodzaak dit programma meer financiële middelen toe te kennen. Ik vind het ook heel belangrijk dat ervoor gezorgd wordt dat dit programma overal positieve gevolgen teweeg kan brengen. Het is dus van belang dat de kandidaat-landen en alle andere landen die met de Unie geprivilegieerde betrekkingen onderhouden aan dit programma kunnen meedoen. 3-097
Muscardini (UEN), schriftelijk. - (IT) De strijd tegen pedofilie en kinderpornografie is een morele plicht en een verantwoordelijkheid voor elke burger in elke samenleving. Met genoegen en voldoening heb ik voor het communautaire DAPHNE II-programma gestemd inzake preventie van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen. De door mij voorgezeten delegatie en de gehele Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten geven daar steun aan. In het verslag-Gröner zijn met de instemming van het voltallige Parlement vandaag in Straatsburg twee suggesties verwerkt waarin wordt aangedrongen op de opneming van twee extra maatregelen in het communautair programma: ten eerste de bevordering van campagnes waarin geweld wordt veroordeeld en waarmee de slachtoffers van geweld psychologische, morele en concrete ondersteuning wordt geboden, en ten tweede de bestudering van de mogelijkheid om via filters de verspreiding van bijvoorbeeld kinderpornografisch materiaal via het Internet te voorkomen. Het Internet is een uitzonderlijke communicatie- en informatiebron maar kan ook een onuitputtelijk en oncontroleerbaar middel zijn om minderjarigen te bereiken met boodschappen van geweld en wreedheid, waarvan minderjarigen zelf vaak de afzenders zijn. Daarom is het noodzakelijk dat, in naam van de vrijheid - waar onze samenleving zo prat op gaat maar die geen vrijheid is als niet iedereen de bescherming van iedereen respecteert - dit soort informatie op het Internet gereglementeerd wordt en dat de gezinnen, de volwassenen en de minderjarigen in staat gesteld worden de aard van de websites die zij raadplegen te herkennen.
03/09/2003 (Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 3-098
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Ik heb voor dit verslag gestemd. Ik ben het met de rapporteur eens dat er iets moet worden ondernomen tegen de verschillende vormen van geweld waarvan de zwakkeren in de maatschappij het slachtoffer zijn. Het is dus van groot belang en volstrekt gerechtvaardigd dat het DAPHNE II-programma wordt voortgezet en uitgebreid. Ik ben het verder eens met het idee een Europees Jaar tegen het geweld in te stellen. Dat is een heel goed idee. Het is mij bekend wie er in deze maatschappij het meest kwetsbaar zijn voor om het even wat voor vorm van geweld, en ik wil de bewijzen daarvoor niet in twijfel trekken. Ik vind het echter wel jammer dat de rapporteur een nogal bevooroordeelde, feministische retoriek gebruikt. Ik wijs haar gemakzuchtige demagogie en absurde seksisme af. Ze ziet in alles wat mannelijk is de duivel en heeft geen weerstand kunnen bieden aan de verleiding “heropvoeding” voor te stellen. Dat is niet alleen beledigend – het is ronduit belachelijk. Ter afsluiting wil ik graag opmerken dat ik heel tevreden ben dat de amendementen die mevrouw Muscardini, mevrouw Angellini en ik zelf hebben voorgesteld aangenomen zijn. Die amendementen zijn bedoeld om het gebruik van filters en technieken voor registratie en controle te bevorderen, om zo de verspreiding van pedofiel materiaal via het Internet tegen te gaan. 3-099
Verslag-Izquierdo Rojo (A5-0268/2003) 3-100
Fatuzzo (PPE-DE). - (IT) Net zoals vele anderen houd ook ik heel erg van het platteland, mijnheer de Voorzitter. Ik vind het prima dat de landbouw wordt gestimuleerd en geholpen door de Europese Gemeenschap en dat men nauwkeurige gegevens, nauwkeurige landbouwstatistieken wil, evenals uniforme regels voor de presentatie van de communautaire landbouwuitgaven in de vijftien lidstaten. Schonken de Europese regeringen en de Europese Unie echter maar net zoveel aandacht aan de opstelling van nauwkeurige statistieken over ons, armzalige stervelingen! U weet, Voorzitter, dat het deficit op het gebied van de pensioenen in heel Europa te wijten is - zoals de regeringshoofden zeggen - aan de abrupte verhoging met ten minste tien jaar van de levensverwachting van mannen en vrouwen. Hadden zij daar echter niet eerder op kunnen komen? 3-101
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Met dit voorstel voor een verordening bekrachtigen we een reeds lang bestaand gebruik dat volgens de specialisten heel goede resultaten oplevert. De landbouwrekeningen zijn namelijk een uiterst belangrijk instrument voor het toezicht op en de beoordeling van het
43 gemeenschappelijk landbouwbeleid. Zoals bekend worden deze rekeningen altijd door de lidstaten opgesteld. Ze gebruiken daarvoor een gemeenschappelijke methode. De resultaten worden vervolgens aan de Commissie (Eurostat) doorgegeven, een en ander uit hoofde van een gentlemen’s agreement. Ik ben het eens met het idee van de Commissie om de kwaliteit van de gegevens te garanderen en te verbeteren en voor dat doel een kader voor gegevensoverdracht te scheppen. Dat leidt tot meer transparantie en de economische actoren zullen op deze wijze gemakkelijker toegang krijgen tot informatie. Net als bij zovele andere gebieden waarop de Gemeenschap actief is geldt ook hier dat de gecoördineerde vaststelling en verspreiding van gegevens en de vergelijking en uitwisseling van ervaringen tot aanzienlijk meer efficiëntie zullen leiden. Dat geldt voor de Unie als geheel, maar ook voor de lidstaten afzonderlijk. 3-102
Verslag-Koukiadis (A5-0180/2003) 3-103
Fatuzzo (PPE-DE). - (IT) Ik heb voor het verslag van de heer Koukiadis gestemd, mijnheer de Voorzitter, omdat hetgeen hij vraagt en wenst nu precies een van de dromen is die ik regelmatig droom, als het mij lukt om goed te slapen en te dromen, en dat lukt mij de laatste tijd niet zo vaak, want 13 juni nadert. Weet u waarom? Omdat ik wil dat het Europees recht een concrete, primaire rechtsbron wordt. Ik weet bijvoorbeeld dat in Italië artikel 13 van het Verdrag van Amsterdam wordt geschonden. Ouderen en gehandicapten worden gediscrimineerd. Zij krijgen - of krijgen geen - financiële steun, enkel en alleen omdat zij ouder, of jonger, dan 65 zijn. Daarom is dit een goed verslag. Laten wij ervoor zorgen dat het Europees recht een primaire rechtsbron wordt. 3-104
Alyssandrakis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Achter de schijnbaar neutrale titel van het initiatiefverslag van de Commissie juridische zaken en interne markt, “Verslag over de rechtsgrondslagen en naleving van het Gemeenschapsrecht”, gaat een poging schuil het nationale recht volledig ondergeschikt te maken aan het Gemeenschapsrecht. Geheel in overeenstemming met de EU-doctrine vindt de rapporteur dat de Gemeenschap de lidstaten moet kunnen verplichten concrete strafrechtelijke sancties op te leggen wegens inbreuken op het Gemeenschapsrecht. De term “strafrechtelijke sancties” heeft een bijzonder gewicht; het gaat hier om heel iets anders dan de bestuursrechtelijke en financiële sancties die de eurocraten nu al kunnen treffen. Volgens het verslag moet de Commissie bij nationale strafzaken als burgerlijke partij kunnen optreden. Voorts worden de lidstaten ook door de Gemeenschap vastgestelde gevangenisstraffen opgedrongen. Het ontbreekt de Unie
44
03/09/2003
alleen nog aan gevangenissen voor het uitzitten van die Gemeenschapsstraffen!
communautaire bevoegdheid inzake het strafrecht te definiëren.
Dit is de zoveelste grove schending van de nationale soevereiniteit en het zogenaamde “rechtstaatbeginsel” van de bezittende klasse, in die zin dat een supranationaal orgaan aangewezen wordt om zich met strafrechtspleging bezig te houden en zelfs om de omvang en aard van de sancties te bepalen. Uiteraard gaat achter de koortsachtige zoektocht naar rechtsgrondslagen het verlangen schuil om ten koste van alles de belangen van de communautaire monopolisten te dienen en democratische verworvenheden op losse schroeven te zetten.
Om deze reden hebben de vertegenwoordigers van de delegatie “Chasse, pêche, nature, traditions” van de Fractie voor een Europa van Democratie en Diversiteit tegen dit verslag gestemd, dat ons, met een techniek die binnen deze muren maar al te vaak wordt toegepast, uiteindelijk dwingt datgene te doen waarvan wordt gezegd dat men het niet wil doen.
3-104-500
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Het recht van de Europese Unie, voorzover dat bestaat, wordt geschonden door de lidstaten die worden geacht ervoor te zorgen dat het gerespecteerd wordt. Dat wordt erkend in dit verslag, waarin tegelijkertijd schijnheilig wordt ingegaan op de vraag op basis van welke rechtsgrondslagen naleving afgedwongen zou kunnen worden. De leden van deze unie van staten, die zich gedwongen zagen zich te verenigen, maar die met elkaar wedijveren om de belangen van hun eigen bezittende klasse te verdedigen, passen het Gemeenschapsrecht alleen toe wanneer dat in het belang is van hun grote industriële en financiële concerns. De rapporteur verwijst naar de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ten gunste van het Gemeenschapsrecht. Maar dit Hof kan niet verhinderen dat de enige wet die in deze concurrentiesamenleving telt die van de jungle is. Het Hof zal er dan ook hooguit in slagen te bereiken dat enkele regels worden gerespecteerd door de kleinste Europese mogendheden, maar het zal zich zoals altijd nederig opstellen ten opzichte van de minder kleine landen. 3-105
Butel en Saint-Josse (EDD), schriftelijk. – (FR) Het uitgangspunt van het verslag van de Commissie juridische zaken en werkgelegenheid is dat het er bij deze voorstellen niet om gaat “rechtstreeks strafrechtelijke bepalingen vast te stellen of (...) het strafrecht te harmoniseren”. Dit uitgangspunt lijkt ons juist; het is het resultaat van gedegen voorbereidend werk in de Juridische Commissie, die hierover serieus heeft nagedacht. De commissie baseert zich in het bijzonder op de uitkomsten van de hoorzittingen met strafrechtdeskundigen, die hebben bevestigd dat een dergelijke harmonisatie een grote verandering zou inhouden en ernstige problemen met zich mee zou brengen. Helaas gaat het vervolg van het verslag precies in de tegenovergestelde richting: men gaat uit van de extensieve uitleg van het Hof van Justitie, de Commissie wordt, in haar hoedanigheid van hoedster van de Verdragen, opgeroepen klachten in te dienen en de Intergouvernementele Conferentie wordt gevraagd een
3-106
Inglewood (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) Zoals in het verslag wordt uitgelegd, komt het wel eens voor dat via communautaire wetgeving strafrechtelijke sancties worden opgelegd. Deze gevallen zijn eerder uitzondering dan regel en het is in verband met paragraaf 10 van het verslag van groot belang dat de Gemeenschap geen algemene bevoegdheid krijgt op het gebied van het strafrecht omdat die bevoegdheid aan de lidstaten moet worden overgelaten. 3-107
Verslag-Figuereido (A5-0247/2003) 3-108
Bastos (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Het scorebord voor de uitvoering van het sociaal beleid moet een nuttig instrument zijn ten behoeve van het beleid op sociaal gebied, met concrete informatie over geboekte vooruitgang en ideeën voor het oplossen van problemen. We maken nu een periode van economische stagnatie door en dat kan ertoe leiden dat werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting nog verder toenemen. Er moet bijzondere aandacht worden geschonken aan hardnekkige sociale problemen, zoals schoolverlating, het ontbreken van structuren voor kinderopvang en ongeletterdheid. Daarnaast moet er worden geïnvesteerd in onderwijs, opleiding en levenslang leren, terwijl er ook manieren moeten worden gevonden om werk en gezin met elkaar te verenigen en ook op hogere leeftijd actief te blijven. En er moet meer worden gedaan voor veiligheid en gezondheid op het werk. De uitbreiding zal spoedig haar beslag krijgen en daarom moeten er, rekening houdend met de sociale situatie in de nieuwe landen, meer middelen worden vrijgemaakt voor economische en sociale samenhang. De lidstaten, de sociale partners en andere betrokkenen moeten ervoor zorgen dat de op de sociale agenda aangekondigde initiatieven en de richtsnoeren voor de werkgelegenheid ten uitvoer worden gelegd. De Commissie moet maatregelen uitvaardigen die tegemoetkomen aan hetgeen het Europees Parlement vraagt. Het gaat hier om een verslag dat voor de toepassing van het sociaal beleid in de Unie van groot belang is. Ik heb daarom voor gestemd. 3-109
Crowley (UEN), schriftelijk. - (EN) Ondanks een aantal voorbehouden met betrekking tot enkele voorstellen in het verslag van mevrouw Figueiredo over de agenda voor het sociaal beleid, heb ik tijdens de definitieve
03/09/2003
45
stemming voor gestemd, aangezien er diverse kwesties in de sociale agenda staan die aandacht verdienen. Het verslag is eerder in de commissie geamendeerd en verschillende moeilijkheden die zich in dat stadium van de procedure voordeden, zijn opgelost.
er wordt terecht op aangedrongen dat oplossingen voor deze problemen prioriteit krijgen in het communautaire beleid, niet in de laatste plaats tijdens de komende tussentijdse herziening van het GLB, de structuurfondsen en het Stabiliteitspact.
Kwesties als de aanhoudende hoge werkloosheid in een aantal lidstaten, armoedebestrijding, de bestrijding van discriminatie van personen met een handicap, het bevorderen van beroepsactiviteit op oudere leeftijd en het verschaffen van faciliteiten voor kinderopvang zijn stuk voor stuk belangrijk en moeten als prioriteiten worden behandeld.
De Britse sociaal-democraten onthouden zich van stemming over de amendementen 2, 6 en 17, aangezien deze geen duidelijkheid bieden over het recht om overal in Europa collectieve acties te voeren, zoals het recht om te staken. Inzake het beheer van collectieve acties in de hele EU steunen de Britse sociaal-democraten oplossingen voor de lange termijn, die zowel gunstig zijn voor werknemers als voor consumenten binnen Europa.
Ik heb gestemd tegen de amendementen die nog meer richtlijnen en voorstellen zouden opleveren om de industrie te beperken. Een sociaal Europa vraagt om consensus tussen de sociale partners, niet om nieuwe hindernissen. Ik verwelkom ook de aandacht voor de kandidaatlidstaten. Zij kunnen een grote bijdrage leveren bij het ontwikkelen van de agenda voor het sociaal beleid. 3-110
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Ik betreur het dat de voorstellen die wij hebben ingediend met het doel een aantal aspecten van dit verslag te verhelderen afgewezen zijn. Die voorstellen zijn door de amendementen van de Fractie van de Europese Volkspartij en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken danig afgezwakt. Ik heb het dan vooral over de voorstellen: - om vast te leggen wat de negatieve gevolgen van de toepassing van het Stabiliteitspact zijn voor de werkgelegenheid en de sociale uitgaven. Op grond van die gegevens kunnen we de herziening van het Stabiliteitspact rechtvaardigen en eindelijk rekening houden met de ontwikkeling van de conjunctuur en de criteria voor werkgelegenheid en opleiding; - om een herziening van het economisch en sociaal beleid te eisen. Het beleid op deze gebieden moet gericht zijn op het tegemoetkomen aan de sociale behoeften en niet op het realiseren van winst door ondernemingen; - waarin gesteld wordt dat economische ontwikkeling, overheidsinvesteringen en goede openbare diensten, met name op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding (een en ander ter bevordering van kwalitatief goede banen met minder werkuren), goede manieren zijn om werkloosheid en sociale uitsluiting te bestrijden en het welzijn van iedereen te verzekeren. 3-111
Moraes (PSE), schriftelijk. - (EN) De Britse sociaaldemocraten stemmen voor het verslag-Figueiredo waarmee wordt gepoogd vooruitgang te boeken met het jaarlijkse scorebord voor de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid door de vorderingen bij te houden en te waarschuwen indien er vertraging optreedt. In het verslag wordt bijvoorbeeld gewezen op de aanhoudende hoge werkloosheid en armoede in een aantal lidstaten en
3-112
Patakis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De EU is ontstaan volgens het draaiboek van grote multinationals en is er dus uitsluitend in hun belang. Zij kent dus per definitie geen sociale welvaart voor haar burgers, geen rechten voor werknemers, vrouwen, jongeren, gehandicapten en ouderen. Het bewijs is dat ongeveer een kwart van de bevolking in de EU onder de armoedegrens leeft. De strijd tegen armoede is een hypocriete bedoening, een deerniswekkende poging om de kapitalistische uitbuiting aan het oog te onttrekken en te bedekken met een sluier van “liefdadigheid” om zo ernstige sociale conflicten uit de weg te gaan. De zogenoemde sociale agenda leidt tot meer flexibiliteit, tijdelijk werk, langer werken, levenslang leren, lagere lonen en koppeling van salarissen aan productiviteit, tot het afbrokkelen van de welvaartstaat en van sociale voorzieningen en tot het korten op overheidsuitgaven voor onderwijs en volksgezondheid. Het kapitalisme teert op massa’s werklozen, daarom is de doelstelling van volledige werkgelegenheid een loze kreet, zeker nu extreme concurrentie, herstructureringen en wegtrekkende bedrijven massaal banenverlies veroorzaken. Die gordiaanse knoop wil men ontwarren met deeltijd- en tijdelijk werk waarbij verschillende werknemers een baan moeten delen. Wij roepen onze werkende medeburgers, de volksmassa’s, de radicale progressieve krachten in de lidstaten op om het scenario van de monopolisten te verwerpen en te eisen dat er een ander en socialer beleid voor in de plaats komt. 3-113
Verslag-Lynne (A5-0270/2003) 3-114
Crowley (UEN). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, op basis van het verslag van mevrouw Lynne kan de Europese Unie de rest van de wereld een uitstekend voorbeeld bieden, met name wat betreft de wijze waarop we met de meest kwetsbaren in onze samenleving dienen om te gaan.
46 Wereldwijd zijn er momenteel naar schatting zeshonderd miljoen mensen met een handicap. Velen van hen zijn achtergesteld en velen van hen leven in ontwikkelingslanden waar de voorzieningen die voor ons vanzelfsprekend zijn, vaak ontbreken. Daarom is het van groot belang dat er internationale regels en regelingen komen inzake de wijze waarop we mensen met een handicap dienen te behandelen, te respecteren en te steunen. Een van de belangrijkste onderdelen van ons werk hier vandaag en van het stemmen voor het verslag-Lynne is dat we, niet alleen vanuit de vijftien lidstaten van de Europese Unie maar ook vanuit de tien toetredende landen, duidelijk de boodschap uitzenden dat we gemeenschappelijke normen en regels wensen vast te stellen. Ik wil afsluiten met een kort citaat van de Ierse schrijver George Bernard Shaw, dat ik tijdens mijn eerste dag in het Parlement heb gebruikt: “Het ergste wat we onze medemens kunnen aandoen is niet hem te haten, maar hem met onverschilligheid te behandelen: dat is het wezen van wreedheid.” We hebben in deze wereld niet genoeg oog voor hen die onze steun - niet onze sympathie of liefdadigheid of neerbuigendheid - het hardst nodig hebben om ervoor te zorgen dat ze in deze 21e eeuw een volwaardig en zelfstandig bestaan kunnen leiden en als gelijkwaardig worden behandeld. 3-115
Fatuzzo (PPE-DE). - (IT) Het spijt mij dat ik het laatste woord heb over dit thema, dat de heer Crowley zo uitstekend uit de doeken heeft gedaan in zijn stemverklaring. Ik moet echter zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat ik - alhoewel ik voor dit document heb gestemd - pijn in mijn hart heb als ik eraan denk dat in mijn mooie land, Italië, met zijn heerlijke zon, er nog steeds een wet van kracht is op grond waarvan iemand die, laat ik zeggen op zijn 30e, in Italië arbeidsongeschikt wordt, tot zijn 65e of misschien zelfs zijn 70e moet zien rond te komen met een pensioen van 40 à 50 euro per maand, meer niet, alhoewel hij misschien lange tijd heeft gewerkt en sociale bijdragen heeft betaald. Zal mijn regering, die momenteel het voorzitterschap van de Raad vervult, lezen wat ik zojuist heb gezegd en hier iets aan doen? 3-116
Alavanos (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) In VNresolutie 56/168 zijn bepalingen inzake gelijke kansen neergelegd die de weg effenen voor een dwingend kader dat mensen met een handicap bescherming en waardigheid verleent. Daarom is van belang dat: er een efficiënt follow-upmechanisme komt, zoals in de andere zes verdragen over de mensenrechten in de VS, de overeenkomst de diverse rechten van gehandicapten bevordert, zoals in het verslag-Lynne staat,
03/09/2003 gehandicapten en de organisaties die hen vertegenwoordigen betrokken worden bij de oprichting van nationale en internationale organen, zonder dat hierdoor nieuwe bureaucratische barrières ontstaan, -
alle vormen van discriminatie verdwijnen,
er een dwingend tijdschema komt voor een richtlijn van de Gemeenschap. 3-117
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Wie kan er nu stemmen tegen een tekst die vol staat met verklaringen van goede bedoelingen? Inderdaad, we dienen de situatie van gehandicapten te bekijken “vanuit het perspectief van de mensenrechten en niet van de liefdadigheid”! Inderdaad, we moeten “gehandicapten (...) helpen hun aspiraties te vervullen”! Maar alleen al uit het feit dat een zo elementaire waarheid als het gegeven dat gehandicapten ook mensen zijn moet worden herbevestigd, blijkt dat dit in deze onmenselijke samenleving bij lange na niet het geval is. En ondanks de titel “Naar een wettelijk bindend instrument van de Verenigde Naties ter (…) bescherming van de rechten en de waardigheid van personen met een handicap” staat er helemaal niets dwingends in deze tekst. En hoe kan het ook anders? Hoe kan bijvoorbeeld de “toegang tot arbeid” voor gehandicapten worden verzekerd wanneer deze toegang in de Europese Unie aan dertig miljoen personen, gehandicapt of niet, wordt geweigerd? Hoe kan “het recht om onafhankelijk en op een waardige wijze in de gemeenschap te wonen” worden verzekerd, of zelfs maar “het recht op toegankelijke huisvesting”? Hoe kan dit worden verzekerd terwijl alle regeringen bezuinigen op sociale voorzieningen en terwijl de minimumuitkeringen die gehandicapten ontvangen hen slechts in staat stellen zich zo goed en zo kwaad als dat kan te voeden? 3-118
Caudron (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Ik heb altijd gezegd dat de volledige integratie van gehandicapten in onze samenleving niet enkel iets is dat voortvloeit uit de beginselen van rechtvaardigheid en solidariteit; het is ook een geweldige bron van menselijke rijkdom voor onze samenleving en voor eenieder van ons. Het is iets zo vanzelfsprekends dat het niet nodig zou moeten zijn het bij wet vast te leggen. Toch leert de ervaring dat wetgeving nodig is en dat die wetgeving bindend moet zijn. Daarom heeft ons Parlement categorieën van rechten voorgesteld die in het toekomstige verdrag, als dat er komt, zouden moeten worden opgenomen.
03/09/2003 Ik ben hier voorstander van en ik ondersteun de eis dat er dienaangaande een nauwkeurig en strak tijdschema wordt opgesteld door de Commissie. 3-119
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Dit jaar is uitgeroepen tot Europees Jaar van de Gehandicapten, maar er is bij de bescherming en de verbetering van de levensomstandigheden van gehandicapten nauwelijks enige vooruitgang geboekt. Het is vooral een kwalijke zaak dat de Europese Unie nog steeds geen richtlijn heeft die speciaal op de problematiek van gehandicapten is toegespitst. Artikel 13 van het Verdrag verschaft de rechtsgrond voor zulk een richtlijn. Kwalijk is ook dat de Commissie dit jaar geen voorstellen in deze richting zal doen, terwijl het Parlement daar herhaaldelijk op heeft aangedrongen. Dat is eigenaardig, zeker als je bedenkt dat de Commissie aandringt op het sluiten van een overeenkomst in het kader van de VN. Het is intussen niet zo dat het ene initiatief het andere uitsluit. Daarom steunen wij dit verslag van het EP waarin een pleidooi gehouden wordt voor beide wetgevingsinstrumenten. We dringen er op aan dat de mensenrechten van gehandicapten volledig gegarandeerd worden. De obstakels die het ongehinderde genot van deze rechten belemmeren moeten worden weggenomen. Dan kunnen gehandicapten hun ambities gemakkelijker verwezenlijken en hun mogelijkheden ontwikkelen. Gehandicapten dienen op de politieke agenda van de lidstaten dus prioriteit te krijgen. De beslissing om een verdrag op te stellen is een positieve ontwikkeling. We moeten er wel voor zorgen dat dit verdrag ertoe bijdraagt dat gehandicapten hun mensenrechten daadwerkelijk kunnen uitoefenen. 3-120
Hume (PSE), schriftelijk. - (EN) Het ‘Europees Jaar van de Gehandicapten’ is bedoeld om de aandacht te vestigen op de problemen van de ruim veertig miljoen gehandicapten in de EU. Zonder zelfingenomen te willen klinken, moet ik zeggen dat we de Europese burger inmiddels enige bescherming bieden. Ook is het belangrijk dat de EU voorop loopt bij de totstandbrenging van de fundamentele rechten van de circa 660 miljoen mensen verspreid over de hele wereld - bijna 10 procent van de wereldbevolking - die op een of andere manier gehandicapt zijn. Veel gehandicapten worden geconfronteerd met discriminatie en ondervoeding en zitten opgesloten in een instelling. Europa moet over zijn grenzen heen de boodschap afgeven dat het absoluut onaanvaardbaar is gehandicapten op onmenselijke of vernederende wijze te behandelen. Tien jaar geleden heeft de VN de Standaardregels voor mensen met een handicap aangenomen. Dit is geen wettelijk bindend document. Het is nu duidelijk dat de rechten van gehandicapten internationaal dienen te worden beschermd door middel van een wettelijk
47 bindend VN-verdrag waarin het recht op bestaanskwaliteit, het recht op toegang tot werkgelegenheid, onderwijs en beroepsopleiding, het recht op een normaal maatschappelijk bestaan, burgerrechten en politieke rechten, het recht op financiële steun, gezondheidszorg, cultuur en vrije tijd en het recht op gelijke behandeling voor de wet worden geregeld. De EU dient binnen de VN het voortouw te nemen en moet deze doelstellingen via Europese ontwikkelingssamenwerking nastreven. 3-121
Krivine en Vachetta (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Wij hebben zonder aarzelen voor deze tekst gestemd, want het is in Europa en op wereldschaal duidelijk hard nodig een non-discriminatiebeleid voor gehandicapten te ontwikkelen, een proactief beleid waarin hun recht op werk, scholing en alles wat hoort bij het sociale leven, met inbegrip van seksualiteit, nog eens wordt bevestigd. Benadrukt moet echter worden dat de huidige koers van de Europese Unie en van de belangrijkste internationale economische organisaties niet bepaald strookt met een dergelijk streven. Deze koers leidt in concreto tot ontmanteling van de overheidsdiensten, de privatisering hiervan en tot vermindering van de sociale bescherming en van de sociale budgetten. De sociale integratie van gehandicapten, met inbegrip van hun integratie op de arbeidsmarkt, hangt samen met een streven naar solidariteit dat moeilijk te verenigen is met de eis van rentabiliteit. Wanneer men zich ertoe verplicht de gescheiden structuren, die feitelijk ongeschikt zijn om te komen tot integratie en autonomie van gehandicapten, achter zich te laten, om volledige participatie van gehandicapten in de samenleving mogelijk te maken en vooroordelen te bestrijden, moet men ook bereid zijn daar een prijs voor te betalen. Maar de strijd tegen vooroordelen laat zich natuurlijk niet verenigen met de inhalige mentaliteit van particuliere bedrijven die schuilgaat achter het dogma van de vrije concurrentie, de alfa en omega van de heersende ideologie. 3-122
Marques (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ik wil mevrouw Lynne graag gelukwensen met het verslag dat ze ons voorlegt. Het gaat hier om een uiterst belangrijk onderwerp – de bescherming van de rechten van gehandicapten. Ik wil graag mijn onvoorwaardelijke steun betuigen aan het idee om een rechtens bindende overeenkomst op te stellen ter bescherming van de rechten van gehandicapten, waar ook ter wereld. Het afsluiten van een dergelijke overeenkomst zou een belangrijke bijdrage vormen in de bestrijding van uitsluiting en discriminatie van gehandicapten. Daarom moeten we allemaal solidair zijn en dit verslag steunen. 3-123
Moraes (PSE), schriftelijk. - (EN) Als lid van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken heb ik voor het verslag-Lynne gestemd, omdat ik het belangrijk vind dat het Europees Parlement het VN-initiatief steunt en aangeeft dat de Commissie een uitgebreide EU-
48
03/09/2003
richtlijn betreffende de rechten van gehandicapten dient na te streven. Er moet ook wezenlijke vooruitgang worden geboekt bij het integreren van de rechten van gehandicapten in ons beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Parlementsleden hebben in de commissie benadrukt dat het VN-proces moet leiden tot een wettelijk bindend verdrag met een effectief controlemechanisme. 3-124
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Ik heb voor dit verslag gestemd, omdat ik mij ervan bewust ben dat er in dit Europese Jaar van de Gehandicapten veel moet worden gedaan om de fysieke, technische en sociale barrières waarmee gehandicapten steeds weer geconfronteerd worden weg te nemen. Het initiatief van de heer Crowley is heel opportuun. Ik ben het met hem eens als hij stelt dat gehandicapten, hun familie en voogden, alsmede de organisaties die de gehandicapten vertegenwoordigen de gelegenheid moeten krijgen deel te nemen aan onderhandelingen over dit onderwerp. Ik ben het met de onderliggende ideeën van dit verslag eens, maar ik vind het wel jammer dat de rapporteur vooral aandacht heeft besteed aan het recht op de kwaliteit van het leven. Dat zou voor gehandicapten het belangrijkste recht zijn. Op die wijze wordt afbreuk gedaan aan het recht dat voorrang heeft boven alle andere – het recht op leven. Ik wil er verder graag op wijzen dat ik de wijze waarop het woord “liefdadigheid” gebruikt wordt niet kan waarderen. Het woord wordt hier uit zijn context gelicht en krijgt zo een negatieve lading, een en ander ten behoeve van een demagogische stelling die even onjuist als onvruchtbaar is. Men gaat zo voorbij aan de semantische betekenis van het woord liefdadigheid en de belangrijke rol die dit begrip in de godsdienst speelt. 3-125
De Voorzitter. − Hiermee zijn de stemverklaringen beëindigd. (De vergadering wordt om 13.20 uur onderbroken en om 15.05 uur hervat) 3-126
VOORZITTER: DE HEER COX Voorzitter 3-127
Toestand in Irak 3-128
De Voorzitter. − Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over de situatie in Irak.1 3-129
Frattini, Raad. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, wij zijn uitermate bezorgd over de 1 Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering – Samenstelling Parlement: zie notulen.
onveilige situatie en de bloedige aanslagen in Irak, waardoor de inspanningen tot wederopbouw, het streven naar een snelle terugkeer tot de normaliteit, de talrijke signalen van een waarachtige wedergeboorte meningsuitwisselingen, vrijheid van godsdienst en representatieve instellingen van een pril, democratisch bestel in wording - en de pogingen tot herstel van gelijke kansen en rechten helaas naar het tweede plan worden verwezen. De recente tragische gebeurtenissen tonen aan dat de strijd tegen het terrorisme en de inspanningen voor de veiligheid en de politieke stabilisering van Irak een prioriteit moeten zijn voor elk land en de hele internationale gemeenschap. De vijanden zijn degenen die gematigdheid en het welslagen van de nieuwe en moeilijke uitdaging willen verijdelen. Zij hebben Sergio Vieira de Mello gedood omdat hij goed werk deed, omdat hij ondanks alle moeilijkheden krachtige inspanningen ondernam om het land weer overeind te helpen. Degenen die hem getroffen hebben, zijn onze vijanden. Zij zijn de vijanden van de opbouw van een democratisch Irak. Daarom is het in het belang van de hele internationale gemeenschap dat Irak opnieuw wordt opgebouwd en dat het land terugkeert tot de normaliteit. De Europese Unie kan en mag zich niet aan haar verantwoordelijkheid onttrekken en moet zich steeds krachtiger voor dit doel inzetten. Het herstel van rust en orde is een taak die een zware druk legt op de coalitie, maar het moment is gekomen om de solidariteit te versterken en een steeds groter aantal landen over te halen deel te nemen aan het herstel van de veiligheid. Na de laffe terroristische aanval op de Verenigde Naties in Bagdad van 19 augustus jongstleden - die talrijke slachtoffers veroorzaakte onder degenen die zich inzetten voor de vrede, waaronder ook Sergio Vieira de Mello, die ik zojuist al noemde - en na de bloedige aanval in Najaf van 29 augustus is het ons aller plicht om de inspanningen ten behoeve van de politieke, civiele, sociale en economische wederopbouw van Irak te versterken. Wij zijn met name van mening dat de Verenigde Naties een steeds grotere rol moeten spelen en in deze moeilijke naoorlogse tijd een sterker mandaat moeten krijgen. Het voorzitterschap hoopt derhalve dat zich tijdens de komende weken in de Veiligheidsraad een meerderheid zal aftekenen voor een grotere inzet van de VN in Irak. Het voorzitterschap en ik persoonlijk onderhouden daartoe nauwe contacten met de belangrijkste betrokkenen in de internationale gemeenschap en hopen gezamenlijk goede resultaten te bereiken. De pogingen tot verdeling van de internationale gemeenschap of tot vernietiging van de samenhang ervan zijn tot mislukken gedoemd. Het is namelijk in ons aller belang dat de wederopbouw van Irak succesvol is. Daarom moet worden gestreefd naar multilateralisme, naar een multilaterale crisisaanpak, een aanpak waarmee de problemen daadwerkelijk kunnen worden opgelost. Dat is de richting waarin het voorzitterschap werkt.
03/09/2003 Het verheugt ons dat de Veiligheidsraad resolutie 1500 heeft aangenomen. Dit is een belangrijke stap vooruit omdat daarmee de Iraakse interim-regering een beslissende rol wordt toegekend bij de institutionele wederopbouw van Irak. Met deze resolutie heeft de VN een specifiek mandaat gekregen en zal zij de wederopbouw kunnen ondersteunen. Wij hebben allen ook ik persoonlijk - vertrouwen in de rol van de VN. Dat vertrouwen werd ook reeds bevestigd door de vakkundigheid en de professionaliteit waarmee de mensen van de VN in deze weken hebben gewerkt. Deze vakkundigheid kan een steeds grotere rol gaan spelen in het beheer van de wederopbouw van Irak. Het voorzitterschap is er derhalve van overtuigd dat als wij het doel van een vrij en democratisch Irak willen bereiken, de internationale gemeenschap met vereende krachten moet proberen het Iraakse volk een toekomst van vrede en vertrouwen te garanderen. Op 24 oktober zal in Madrid een donorconferentie plaatsvinden. Dit zal een goede gelegenheid zijn om de internationale cohesie te versterken. Voorwaarde daarvoor is evenwel dat een zo groot mogelijk aantal landen blijk geeft van een gulle houding en goede intenties, want oh wee als deze donorconferentie voor Irak mislukt!
49 kunnen wij beginnen met de bevordering van een op vrijheid en tolerantie gegrondveste samenleving, een samenleving waarmee Europa betrekkingen kan onderhouden die in het teken staan van samenwerking en solidariteit. Dit zijn de grote vraagstukken waaraan Europa moet bijdragen. Europa moet aantonen dat het in staat is concreet en eensgezind op te treden, dat het een rechtstreekse verantwoordelijkheid op zich kan nemen voor het herstel van de veiligheid. Europa moet aantonen dat het een cultuur van democratie kan bevorderen. Er bestaat immers een band tussen democratie en veiligheid. Deze cultuur moet een dialoog mogelijk maken tussen de werelden en tradities van de verschillende etnische en religieuze groepen. Irak kan en moet worden opgebouwd. Wij kunnen ons niet aan deze plicht onttrekken, niet alleen omdat Europa een grote traditie heeft als het om vrede, solidariteit en hulpverlening aan hulpbehoevende bevolkingen gaat, maar vooral ook omdat Europa kan en moet optreden. Europa moet zich inzetten voor een sterk mandaat van de Verenigde Naties, opdat het Iraakse volk nieuwe hoop en dus nieuwe stabiliteit krijgt. (Applaus)
Het is van belang dat de inspanningen van de internationale organisaties in een duidelijk kader kunnen plaatsvinden. Daarom moet hun rol in de economische en sociale opbouw goed worden afgebakend en moet worden vastgesteld hoe de verschillende landen en organisaties gaan deelnemen. In afwachting daarvan is het evenwel wenselijk dat een groot aantal landen steun geeft en bereid is een bijdrage te leveren aan de wederopbouw van Irak. Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wij moeten er dus voor zorgen dat de donorconferentie de mogelijkheid biedt een kader vast te stellen voor al hetgeen gedaan moet worden om het land te helpen bij de wederopbouw. Het voorzitterschap is van mening dat Europa, dat reeds blijk heeft gegeven van zijn bereidheid tot deelname aan de wederopbouw van Irak, hier een uitstekende gelegenheid krijgt om van zijn potentieel en ervaringen nuttig gebruik te maken. De inspanningen voor de wederopbouw mogen zich namelijk niet beperken tot het herstel van de veiligheid maar moeten ook gericht zijn op humanitaire acties, sociale dienstverlening en op al hetgeen de mensen, het Iraakse volk en, last but not least, de Iraakse cultuur nodig hebben. Het is dus noodzakelijk de infrastructuur en het vervoersnetwerk te herstellen en hulp te verlenen, maar met name moet het institutioneel kader van het toekomstige democratische Irak worden vastgesteld. Ook moeten het onderwijssysteem, de scholen en de universiteiten worden hersteld. De wederopbouw kan en mag niet enkel een technisch proces voor sociaal herstel zijn, maar moet een motor zijn voor vreedzame coëxistentie. Daarom moet niet alleen worden gezorgd voor het herstel van de orde maar ook de verspreiding van een liberale cultuur. Zodra de veiligheid is hersteld
3-130
Patten, Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik aansluiten bij de lovende woorden van de heer Frattini over de moed en toewijding van Sergio Vieira de Mello en zijn team. Ik weet zeker dat het hele Parlement er zo over denkt. Ik heb Sergio goed gekend. Ik heb eerst vijf jaar met hem samengewerkt toen hij bij de UNHCR werkzaam was en zich bezighield met de problematiek van de illegale Vietnamese vluchtelingen in Hongkong. Daarna heb ik hem meegemaakt als speciale afgezant in Kosovo en meer recentelijk tijdens zijn zeer geslaagde ambtstermijn als VN-vertegenwoordiger in Oost-Timor. Sergio was een voortreffelijke internationale functionaris - een integere, toegewijde en wijze man, een fantastisch en dapper voorbeeld dat aantoont dat internationale bureaucraten niet altijd saai zijn. Hij had een enorm elan dat hem tot een uitzonderlijk aangename gesprekspartner of metgezel maakte. We betonen hem ons diepste respect. Zoals de heer Frattini zei was de bomaanslag op 19 augustus 2003 in zeker opzicht een afgrijselijke aanval op iedereen die van mening is dat internationale samenwerking gesteund door het gezag van de Verenigde Naties de beste manier is om de meest gecompliceerde problemen in de wereld op te lossen. Net als de minister ben ik blij dat de Veiligheidsraad heeft besloten dat aanslagen op de Verenigde Naties en humanitaire organisaties voortaan als oorlogsmisdaden zullen worden beschouwd. Wat in Irak is gebeurd toont nog eens duidelijk de noodzaak van een Internationaal Strafhof aan.
50 Ik had me erop verheugd in Irak met Sergio en zijn team te gaan samenwerken. Het moet gezegd worden dat de invloed die hij op het overgangsproces heeft gehad, na slechts twee maanden al duidelijk zichtbaar was. Hij is door velen geprezen. De lovende woorden van Richard Holbrooke, de voormalige VN-ambassadeur voor de VS - met name zijn opmerking dat het werk van de heer Vieira de Mello van grote waarde is geweest voor elk land ter wereld, waaronder de enige supermacht van de wereld - waren geheel verdiend. Het doel van degenen die verantwoordelijk zijn voor de afgrijselijke aanslag op het VN-hoofdkwartier in Bagdad geeft nu juist het grote belang van het werk van de VN aan. De moordenaars willen deze overgang en de opbouw van een democratisch Irak laten mislukken door chaos te creëren. De afschuwelijke bomaanslag op de moskee in Najaf afgelopen vrijdag, waarbij hetzelfde type explosieven werd gebruikt met dezelfde tragische gevolgen, toont nogmaals aan wat de doelstellingen en de werkwijzen van deze terroristen zijn. Ik hoop dus dat we ze met ons debat vandaag een duidelijke boodschap kunnen geven. Op hoeveel punten we het in het verleden ook oneens waren - en het heeft weinig nut ons daar vandaag op te richten, hoe belangrijk die punten ook waren - we zijn allemaal gebaat bij de vorming van een welvarend, stabiel en democratisch Irak. We moeten er alles aan doen dat te bewerkstelligen. Ik was vandaag niet van plan oude koeien uit de sloot te halen, hoewel ik me realiseer dat zij die in dit Parlement en in de politieke instellingen van het land dat ik als beste ken, hun twijfels en kritiek naar voren hebben gebracht, door de recente gebeurtenissen niet het idee zullen hebben gekregen dat ze het - om het voorzichtig uit te drukken - bij het verkeerde eind hadden. De vraag die voor ons ligt is niet óf maar hóe we bij de wederopbouw van Irak betrokken willen zijn en wat ervoor nodig is om die te doen slagen. Veiligheid is een vereiste, zoals we weten van eerdere voorbeelden van wederopbouw. Ik moet daar tussen twee haakjes aan toevoegen dat we in Afghanistan, ook een land waar het bewerkstelligen van een machtswisseling eenvoudiger bleek te zijn dan het opbouwen van een pluralistische staat, nog maar nauwelijks iets van de grond hebben gekregen. Om het proces te laten slagen moet ook worden erkend dat de niet-militaire inspanningen op het gebied van veiligheid en wederopbouw minstens even omvangrijk moeten zijn als de militaire inspanningen en op langere termijn zelfs omvangrijker. Er zijn duurzame politieke en financiële inspanningen vereist om de kloof tussen de retoriek en de realiteit te overbruggen. Een moderne, democratische samenleving bouw je niet zonder aanzienlijke investeringen. Internationale inspanningen via de Verenigde Naties en de daaraan gerelateerde organen zijn ook een vereiste. Als we optimale internationale betrokkenheid willen,
03/09/2003 moeten we inventariseren hoe de meeste landen vinden dat betrokkenheid op de meest effectieve wijze kan worden gewettigd en tot resultaat leidt. En, zoals de Internationale Crisisgroep in een goed doordachte en grondige analyse pas nog heeft aangegeven, ook is een vroegtijdige en aanzienlijke betrokkenheid van de Irakezen zelf vereist. Wat heeft de Commissie allemaal gedaan om dit proces te bevorderen? Onze eerste prioriteit was humanitaire hulp. Ik heb in dit verband alle respect voor ECHO, dat zijn activiteiten in Irak voor en tijdens de gehele crisis heeft doorgezet en zich niet heeft laten afschrikken door het militaire conflict en de recente aanslagen op humanitair personeel. Dit Parlement kan trots zijn op het werk dat ECHO zo professioneel en moedig verricht. Naast deze belangrijke bijdrage heeft de Commissie een voorstel voor een Europese benadering van de wederopbouw in Irak voorbereid, zoals de Raad haar in Thessaloniki had verzocht. We zijn bereid hulp te bieden zodra de veiligheidssituatie dat mogelijk maakt, mits dit geschiedt onder adequate multilaterale bescherming die onafhankelijk is van maar wel wordt afgestemd op het werk van de Tijdelijke Coalitie Autoriteit. Ik heb deze boodschap persoonlijk duidelijk gemaakt tijdens bijeenkomsten de afgelopen zomer met de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell en diens staatssecretaris Alan Larson. Ik ben op dit punt geheel consistent geweest en ik denk niet dat dit zo controversieel of onredelijk was. Ik zal één voorbeeld van de politieke realiteit geven. Ik geloof niet dat dit Parlement een andere benadering zou steunen. Misschien heb ik het mis. Misschien laat mijn politieke inzicht mij in de steek, maar ik geloof van niet. (Interruptie van de heer Cohn Bendit) Ik dank mijn collega voor zijn steun! Afgelopen zomer hebben ambtenaren van de Commissie die deel uitmaakten van de teams van de Wereldbank en de VN deelgenomen aan de internationale behoeftebeoordelingsmissies en ik dank hen vanaf deze plaats voor hun bereidheid dit onder deze onveilige omstandigheden te doen. Twee van onze medewerkers zijn tijdens de aanslag op 19 augustus op een haar na getroffen. Naast deze cruciale behoeftebeoordelingen hebben de Commissie en het voorzitterschap samen met de Verenigde Staten, Japan, de Verenigde Arabische Emiraten, de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds en het UNDP deelgenomen aan wekelijkse teleconferenties van een kerngroep. Deze kerngroep komt vandaag in Brussel in vergadering bijeen om een donorconferentie voor te bereiden over de periode tot eind 2004. Deze conferentie zal op 23 en 24 oktober 2003 in Madrid plaatsvinden en Spanje heeft zich als gastland bij de kerngroep aangesloten. Dat verwelkom ik van harte en ik heb de Spaanse regering verzekerd dat de
03/09/2003 Commissie er alles aan zal doen om de conferentie te doen slagen. Alle leden van de kerngroep zijn het erover eens dat we ons tijdschema niet in de war moeten laten schoppen door geweld in het veld. Maar we kunnen er niet omheen dat aanslagen zoals we die nu zien, onherroepelijk van invloed zullen zijn op de internationale inspanningen gericht op wederopbouw. In Madrid zal moeten worden gesproken over de specifieke bijdragen die wij en anderen aan de wederopbouw van Irak gaan leveren in een tijd waarin het onduidelijk is wat er in Irak zelf ten uitvoer kan worden gelegd. Met het oog hierop heb ik alvast contact opgenomen met de voorzitters van de betreffende commissies en hun verzocht te kijken naar de gevolgen voor de begroting van 2003-2004, en ik heb gisteren een zinvolle vergadering bijgewoond met de begrotingsrapporteurs van de betreffende commissies. Ik weet zeker dat het Parlement er begrip voor heeft dat we onder deze moeilijke omstandigheden nog niet zijn toegekomen aan een gedetailleerde invulling van de cijfers maar, wat de uitkomst van de schattingen uiteindelijk ook is, we weten dat de nood hoog is. Als altijd moeten we binnen het bestaande financiële kader opereren. Dat is de ijzeren wet die ik heb leren respecteren, wat mijn politieke voorbehouden soms ook mogen zijn. En we moeten ook in staat blijven op de nood in andere delen van de wereld te reageren, bijvoorbeeld in Afghanistan en Palestina, waar de situatie er niet beter op wordt. Als we een voorstel doen, zult u als begrotingsautoriteit moeten vaststellen of er sprake is van voldoende evenwicht. Ik hoop van harte dat we in verband met Irak de nodige lessen hebben geleerd - al waren het dure en pijnlijke lessen. Ik hoop voor Europa dat we nu allemaal inzien dat de Europese Unie veel effectiever kan opereren als we samenwerken, met name als het gaat om de belangrijkste politieke kwesties van deze tijd. Als we dat in Bagdad en Basra en elders voor elkaar krijgen, kunnen we er misschien voor zorgen dat het verdrijven van een boosaardige dictator - en we zijn het erover eens dat dit in ieder geval een positief resultaat was - tot een beter leven voor de bevolking van Irak leidt. (Applaus) 3-131
Brok (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte voorzitter van de Raad, beste collega’s, ik wil mij aansluiten bij de woorden van de geachte commissaris en de voorzitter van de Raad, namelijk dat wij nu gemeenschappelijke inspanningen dienen te verrichten om vrede in dit land te bereiken en daarmee ook stabiliteit in de gehele regio. Veel Europese regeringen, net als veel leden van dit Parlement, stonden met betrekking tot de oorlog in Irak tegenover elkaar. Dit mag nu geen rol meer spelen, want de zaken liggen nu zoals zij liggen. We schieten er niets mee op om schuldigen aan te wijzen, maar dienen nu een
51 gemeenschappelijke strategie te ontwikkelen die ons voortaan helpt om het probleem op een behoorlijke manier op te lossen. En we moeten onderkennen dat uit het toenemend aantal terroristische acties in Irak blijkt dat het einde van de oorlog niet tot werkelijke vrede heeft geleid en dat de oprichting van een wettige en geaccepteerde Iraakse regering nog in een ver verschiet ligt. De Verenigde Staten kunnen dit doel om vele redenen met de tot nu toe ingezette middelen niet bereiken. Daarover wordt ook allerwegen gediscussieerd. Naar mijn mening is het een juiste stap van president Bush om nu op te roepen tot een VN-resolutie over deze kwestie. Ik wil hier nog een cijfer aanstippen. Hun aanwezigheid in Irak kost de Verenigde Staten iedere maand vier miljard dollar. Dat is bijna vijftig miljard dollar per jaar! Een gigantisch bedrag in het licht van het toch al enorme begrotingstekort. Alleen al uit dat feit blijkt overduidelijk dat samenwerking noodzakelijk is. Als de Europeanen nu op één lijn komen te zitten, is ook het tijdstip aangebroken om samen te proberen een nieuwe politieke doelstelling te ontwikkelen. Op die basis kunnen we dan duidelijk maken welke kant het vanaf vandaag op moet gaan. Ook kunnen we dan beslissen wie wat doet op civiel, militair en humanitair terrein, om zo tot een zinvolle taakverdeling te komen. Als de Europeanen en Amerikanen dit samen op gelijkwaardige wijze en in samenwerking met de Verenigde Naties doen, mijnheer de commissaris, dan zal het Europees Parlement naar mijn mening vast en zeker bereid zijn om de voorstellen van de Commissie op budgettair terrein te aanvaarden en haar met een dienovereenkomstig mandaat naar de conferentie te sturen. Ik wil deze gelegenheid ook aangrijpen om mijn dank te betuigen voor het goede werk dat de medewerkers van ECHO in Irak verrichten. Ik denk dat dit ons een werkelijke kans biedt om vrede in de regio te stichten en dat wij daarmee onze bijdrage kunnen leveren. Dat is zonder meer in ons belang. Want als er geen vrede komt in de hele regio zal dit voor de lange en middellange termijn rampzalige gevolgen voor ons hebben. Mijnheer de Voorzitter, deze overwegingen dienen echter ook voor Afghanistan te gelden, en ik ben van mening dat wij daarom moeten proberen om via een nieuwe Petersberg-conferentie een waarlijk rechtvaardig machtsevenwicht, een eerlijke verdeling van de hulp en vrede tot stand te brengen, ook voor de Pathanen. Ik heb de indruk dat er van een dergelijke strategie tot nog toe noch in Irak noch in Afghanistan sprake is. Daarom moeten wij nu diep ademhalen en samen een nieuwe start maken om het beste te bereiken, in ons belang en in het belang van de regio. (Langdurig applaus) 3-132
Barón Crespo (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, dames en heren, namens de Fractie van
52 de Europese Sociaal-Democraten wil ik ook mijn diepe leedwezen betuigen over de dood van de speciale gezant van de Verenigde Naties, Sergio Vieira de Mello, alsmede over de dood van medewerkers van dit Parlement en hun gezinsleden, waarover de Voorzitter gisteren sprak. Ook willen wij onze deelneming betuigen aan de families van alle anderen die het leven hebben gelaten. Een verwoestend vuur heeft het hoofdkwartier van de VN in Bagdad in de as gelegd en vervolgens is ook de sjiitische religieuze leider ayatollah Mohammed Baqir al-Hakim met autobommen om het leven gebracht. Deze acties worden toegeschreven aan terroristen maar kunnen ook worden gezien als verzetsdaden. Als wij alles wat er voor de oorlog is gebeurd in overweging nemen, moeten wij ons ervan bewust worden dat het geen zin heeft om extra troepen naar Irak te sturen die vervolgens belegerd worden. Wat wij wel moeten doen is een tijdschema opstellen om het land weer op te bouwen en daarbij rekening houden met de Irakezen. Het is daarbij uiteraard van groot belang dat het tijdschema ook wordt gerespecteerd. Natuurlijk moeten wij niet terugkeren naar het verleden, maar wij denken dat er wel een paar principes zijn die nog steeds geldig blijven. Ten eerste dat het multilateralisme in de huidige wereld de boventoon moet blijven voeren en dat wij betrokken moeten blijven bij de rest van de wereld. Wat dat betreft is het steeds duidelijker geworden dat wij ons niet kunnen vinden in de doctrine van de preventieve aanval. Die doctrine is ook volledig onbruikbaar gebleken bij de problemen die na het verdwijnen van de dictatuur van Saddam Hoessein de kop opstaken. Het is verbazingwekkend hoe slecht de regering-Bush zich heeft voorbereid op de naoorlogse situatie. Waar is de exitstrategie van minister van buitenlandse zaken Powell? Wij moeten ons in de Europese Unie bezinnen op de vraag hoe wij als Europese Unie gemeenschappelijk kunnen opereren en hoe wij kunnen komen tot afspraken die daadwerkelijk worden nageleefd. En, fungerend voorzitter van de Raad, ik zeg dat aan de vooravond van de informele bijeenkomst die volgend weekend zal plaatsvinden. In de eerste plaats moeten de vier Europese landen die lid zijn van de Veiligheidsraad gezamenlijk opereren, dat staat al van meet af aan vast, maar het is tot nu toe niet gebeurd. Zolang wij daar niet in slagen blijft de verdeeldheid bestaan. Het is van groot belang dat wij op één lijn komen want anders zetten wij internationaal te veel op het spel bij de oplossing van deze crisis. Evenals commissaris Patten en de fungerend voorzitter van de Raad juich ik de humanitaire operaties van ECHO toe. Dat is heel belangrijk voor de Irakezen en daarmee laten wij ook onze betrokkenheid zien. De vraag blijft echter wat de toekomststrategie moet zijn en die vraag moeten wij als Europeanen zien te beantwoorden. Wij hebben te maken met het probleem dat er verschillende gezagsniveaus zijn en de
03/09/2003 begrotingscommissie van het Amerikaanse Congres zegt dat er na maart 2004 geen troepen meer kunnen worden gestuurd. Tegelijkertijd wordt er door de Amerikaanse regering ook een nieuwe resolutie ingediend bij de Veiligheidsraad. Het is zonneklaar dat er geen aanvullende troepen kunnen worden ingezet zolang het opperbevel van de bezettingsmacht hoofdzakelijk in handen is van één land. Als wij geloof hechten aan het multilateralisme, als wij geloof hechten aan een serieuze betrokkenheid van de Europese Unie bij de VN en de internationale gemeenschap, dan moeten wij kunnen praten over gedeelde verantwoordelijkheid en de logica van de bezetting kunnen vervangen door het idee dat de Irakezen hun soevereiniteit weer moeten terugkrijgen. En daar is een heel duidelijk tijdschema voor nodig. Daar moeten wij ons als Europeanen gezamenlijk voor inzetten, maar ook de Arabische landen moeten er rechtstreeks bij worden betrokken. Alleen op die manier kunnen wij ervoor zorgen dat het beeld van een onaanvaardbaar neokolonialisme wordt uitgewist. Mijnheer de Voorzitter, ik denk dan ook dat het positief is dat wij naar de donorconferentie gaan. Er moet een einde komen aan de huidige praktijk waarbij de buit wordt verdeeld onder de vrienden die Irak hebben bezet. Wij moeten als Europese Unie in staat zijn om een duidelijk antwoord te formuleren. Ik hoop dat de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid een aanbeveling zal opstellen waar wij unaniem voor kunnen stemmen, of die wij op zijn minst met een meerderheid kunnen aannemen tijdens de tweede zitting van september. 3-133
Watson (ELDR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de liberalen in dit Parlement sluiten zich aan bij de huldeblijken aan Sergio Vieira de Mello en alle andere slachtoffers van de brute aanslagen op het hoofdkwartier van de Verenigde Naties in Bagdad. De onstabiele en gewelddadige situatie in Irak toont aan dat een coalitie van de welwillenden dan wel in staat mag zijn een militair conflict te winnen, maar dat het een stuk moeilijker is de vrede te winnen zonder de wettiging van de Verenigde Naties. Mijn fractie verwelkomt dan ook de verkennende bewegingen in de richting van een VN-resolutie waarmee de coalitiestrijdkrachten in Irak binnen een multilateraal kader worden geplaatst. De liberalen zijn altijd voorstander geweest van een multilaterale oplossing voor de problemen in Irak en als de coalitie eindelijk ook tot dat inzicht komt, zeg ik: beter laat dan nooit. De zogenaamde coalitie van de welwillenden is een verouderd negentiende-eeuws begrip dat te maken heeft met machtsevenwicht en dat altijd het gevaar in zich droeg dat minstens één land zich benadeeld voelde. Wat we willen is een multilateraal, op regels gebaseerd kader
03/09/2003 voor crisisbeheer dat de betrokken landen ruimte biedt het leed dat hun is aangedaan te boven te komen. Er is geen enkele reden waarom de Verenigde Staten niet het bevel zouden blijven voeren over een multinationale VN-macht in Irak, maar dit moet gebeuren op grond van een VN-resolutie en de VN en de deelnemende landen moeten een centrale rol bij de besluitvorming krijgen. Het feit dat er tot nu toe geen massavernietigingswapens zijn aangetroffen, heeft geleid tot kritische vragen tijdens zittingen in Londen, Washington en Canberra en tot twijfel over de legitimiteit van de operatie. De beste methode om de internationale aanwezigheid in Irak te legitimeren en het vertrouwen van de Iraakse bevolking te herwinnen is een door de VN gesteunde campagne om de veiligheid te herstellen, het leven van de Iraakse bevolking te verbeteren en een regering op te zetten op basis van een mandaat van de bevolking. In dat opzicht is de beëdiging van het eerste kabinet na Saddam vandaag een enorme stap voorwaarts. We hopen dat het tijdschema voor verkiezingen tegen het eind van volgend jaar wordt gehaald. Mijn fractie verwelkomt het initiatief van de Commissie om vandaag in Brussel een vergadering te beleggen ter voorbereiding van de belangrijke conferentie van internationale donoren volgende maand in Madrid. 3-134
Frahm (GUE/NGL). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik begrijp volkomen dat de meeste leden niet achterom willen kijken. Ik vind het zelf ook niet zo leuk achterom te moeten kijken en in dit geval wordt het, naarmate de tijd verstrijkt, minder en minder leuk om te zeggen dat we gelijk hebben. Toen wij in februari van dit jaar met een aantal afgevaardigden uit mijn fractie, de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie, de Fractie van de Europese Sociaal-Democraten en de Fractie voor een Europa van Democratie en Diversiteit tijdens ons bezoek aan Bagdad met de wapeninspecteurs praatten, kregen wij de indruk dat de wapeninspecties correct verliepen en dat er geen massavernietigingswapens gevonden werden omdat er waarschijnlijk gewoon geen waren. Een half jaar later stellen wij vast dat dit inderdaad klopt en dat de wapeninspecties verlopen zijn zoals het hoort, met andere woorden dat de VN op het juiste spoor zat. Een andere vraag die wij ons toen stelden, was hoe Irak op een aanval zou reageren. Zou Irak een aanval als een bevrijding of als een belegering beschouwen? Onze gok was: waarschijnlijk als beide. Uiteraard wilden de Irakezen van een despoot of dictator als Saddam Hoessein af, maar willen ze daarom ook een vreemde bezetter in hun land? Naar mijn mening moeten we nu de conclusie trekken dat onze vrees van toen gegrond was en dat de aanvallen op civiele doelwitten, op het VN-gebouw en op de Iraakse politie aantonen dat de Iraakse bevolking de huidige situatie als een bezetting ervaart. Wij waren destijds ook van mening dat men moest nagaan welke interne spanningen een aanval in Irak zou
53 teweegbrengen. Neem bijvoorbeeld de moord op de sjiitische leider Mohammed Baqir al-Hakim. Ik beschouw hem niet als een held, maar zijn dood geeft aan hoeveel spanningen er tussen de bevolkingsgroepen bestaan en wat voor een grote en stuurloze opdracht de aanval op Irak eigenlijk was. De protestacties bij zijn begrafenis waren een mengeling van demonstraties tegen Saddam Hoessein en George Bush. Dus ook onder de mensen die zich bevrijd zouden moeten voelen van een despoot, waren er heftige reacties tegen de Amerikaanse bezetter. Een ander mogelijk gevolg waarvoor wij vreesden, was dat deze aanval de VN fundamenteel zou verzwakken. Dit is helaas ook gelukt. Nu de VN zo zwak staat, wordt duidelijk hoe hard wij de VN nodig hebben. De Verenigde Staten moeten toegeven dat zelfs 180.000 soldaten onvoldoende zijn om de vrede en orde in Irak te herstellen. Er is meer nodig en de VN moeten in het land zijn. Daarom is het naar onze mening erg belangrijk dat wij de positie van de VN herstellen en versterken. Dit is een van de redenen waarom mijn fractie voorstelt de Sacharovprijs dit jaar aan de heren Blix, Elbaradai en de Mello toe te kennen. Op die manier stuurt dit Parlement een signaal dat wij het internationaal recht willen steunen. Wij willen het VN-systeem sterker maken en wij zijn van mening dat dit een voorwaarde is voor een succesvolle wederopbouw van Irak, die wij allemaal van harte wensen. 3-135
Cohn-Bendit (Verts/ALE). – (FR) Voorzitter, alvorens mij uit te spreken over Irak, zou ik eer willen betuigen aan de heer Vieira de Mello, maar zeker ook aan een van zijn medewerkers, namelijk de heer Jean-Sélim Kanaan. De heer Kanaan is werkzaam geweest bij het Europees Parlement, als assistent van Pierre Pradier, en voor de Europese Commissie, met name in Burundi. Wat Irak betreft, ben ik van mening dat er grote gevaren zijn. Sommigen zeggen dat de Verenigde Staten hun fouten moeten erkennen. Maar wat schieten we daarmee op? Zelf wil ik helemaal geen gelijk hebben en tegen de Amerikanen kunnen zeggen dat zij ongelijk hadden. Destijds lag er immers een vraag waarop wij geen antwoord hadden: hoe komen we af van Saddam Hoessein? Wij waren terecht tegen een oorlog, zeker, maar we kwamen met geen enkel alternatief om van Saddam Hoessein af te komen. Welnu, in dat opzicht heeft de heer Patten gelijk: het Iraakse volk heeft het recht in vrede te leven zonder Saddam Hoessein. Op dit moment is Saddam Hoessein niet meer aan de macht, maar toch leeft het Iraakse volk nog altijd niet in vrede. In deze omstandigheden is het niet van belang te weten of men al dan niet gelukkig is met wat de Amerikanen doen, maar moeten we hen, net als de Engelsen, helpen uit hun isolement te komen. Wij dienen nu de verstandigste weg te kiezen, of we nu gelijk hadden of niet. Helaas kost dat te veel, wat op dit moment voor Groot-Brittannië reden is om zijn positie te heroverwegen. Dit is natuurlijk een vreselijke zaak, want
54 het gaat hier dus meer om geld dan om moraal. Maar zo zit het leven in elkaar. Zelfs wanneer de Verenigde Naties morgen een resolutie aannemen en wanneer de Verenigde Staten het bevel over de operatie aan de VN overdragen, zal de VN niet in staat zijn zonder problemen vrede in Irak te brengen. De VN is God niet, en Europa evenmin overigens. Hoe te handelen in een dergelijke situatie, waarin een samenleving die ooit een dergelijk bewind heeft gekend nu geheel uiteengevallen is? Sommigen zeggen dat men niet het recht heeft een land te bezetten. Ik antwoord hierop dat de geallieerden het recht hadden Duitsland te bezetten. Wanneer de Verenigde Naties hadden besloten dat het nodig was Irak te bezetten, dan zou dat legitiem geweest zijn. Het probleem is dat de VN niet tot een dergelijk besluit is gekomen. Wanneer men een dictatuur omver wil werpen, is het soms helaas nodig een land bezetten. Ik zou willen dat de Europese Unie vandaag voorstellen zou doen, bijvoorbeeld voor het organiseren van een conferentie over stabiliteit en vrede in de regio, waarbij dan ook Iran en de andere landen in de regio betrokken zouden moeten worden. Op die manier zouden de Verenigde Staten en Groot-Brittannië langzamerhand de weg naar de VN kunnen terugvinden. Wanneer we de discussie enkel richten op de vraag in hoeverre een VNresolutie wenselijk is, bevinden we ons namelijk in een impasse, omdat geen van de partijen op dit moment in staat is de verdeeldheid van voorheen achter zich te laten. We moeten dus werken aan een oplossing door een andere weg te kiezen, dat wil zeggen een conferentie over stabiliteit in de regio, en de zaak vervolgens overdragen aan de VN, die zal zorgen voor de democratische wederopbouw van Irak. Helaas geloof ik niet dat de verkiezingen van volgend jaar ons dichter bij een oplossing zullen brengen voor het probleem van de instabiliteit in dit land. 3-136
Collins (UEN). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is zeer onrustbarend dat de veiligheidssituatie in Irak de afgelopen weken sterk is verslechterd. De Amerikaanse troepen in Irak zijn eenvoudigweg niet in staat de veiligheid van de Iraakse bevolking en de daar verblijvende buitenlanders te garanderen. Dit is helaas niet de eerste keer in de geschiedenis dat de oorlog werd gewonnen maar de vrede werd verloren. De in Irak gestationeerde troepen worden helaas dagelijks geconfronteerd met sabotage en verlies van levens. In Bagdad en langs alle hoofdroutes naar de hoofdstad zijn plunderingen aan de orde van de dag. De regeringsraad schijnt niet door de Iraakse bevolking te worden gesteund. De meeste Irakezen zien de regeringsraad niet als de instantie belast met het landsbestuur en blijven de coalitie de schuld geven voor alle tegenspoed. Ik geloof ten stelligste dat de Verenigde Naties een centrale rol moeten gaan vervullen bij de politieke, economische en militaire overgang in Irak. We moeten ervoor zorgen dat Irak onder leiding van een Iraakse en representatieve regering weer tot de internationale gemeenschap toetreedt. Maar het probleem waar we nu mee zitten is
03/09/2003 dat de Amerikaanse en Britse troepen de snel verslechterende veiligheidssituatie niet in de hand hebben. Ik ben ervan overtuigd dat de grote politieke problemen in Irak uitsluitend doeltreffend kunnen worden aangepakt onder leiding van de Verenigde Naties. De steun voor dit standpunt neemt toe. Veiligheidskwesties kunnen altijd het beste collectief worden aangepakt. De Verenigde Naties dwingen de steun en goodwill af van het grootste deel van de internationale gemeenschap. Ik geloof niet dat de troepen in Irak de vredesinspanningen in dat land kunnen overzien. De aanwezige troepen kunnen de dagelijkse activiteiten aldaar niet op verantwoorde wijze uitvoeren. We moeten er niet naar streven het debat over de voors en tegens van de gebeurtenissen in Irak eerder dit jaar te heropenen. Ik denk niet dat dat ergens toe leidt. We moeten de handen ineenslaan en ervoor zorgen dat de Iraakse burgers bescherming krijgen en dat kan alleen maar als de Verenigde Naties hierin een centrale rol hebben. De situatie in Irak is ontmoedigend, om het voorzichtig uit te drukken. Maar deze impasse kan alleen worden doorbroken als de Verenigde Naties het voortouw nemen met een reeks politieke activiteiten. 3-137
Belder (EDD). – Voorzitter, wat kunnen de Europese instellingen betekenen voor het veel geplaagde Iraakse volk? De Raad kan de interne en externe legitimiteit van de zojuist gevormde Iraakse overgangsregering aanzienlijk vergroten door deze politiek te erkennen en naar vermogen bij te staan. De Commissie kan, in samenspraak met Raad en Parlement, het failliete Tweestromenland ruimhartig financiële en humanitaire hulp bieden. Dit Huis kan de aangetreden Iraakse minister van Buitenlandse Zaken Hushyar Zibari uitnodigen naar Brussel of Straatsburg te komen om uit de eerste hand informatie te ontvangen over de situatie in zijn land. Zulke initiatieven op Europees niveau zouden blijk geven van onze betrokkenheid bij een betere politieke toekomst voor de volkeren van Irak. Ze zouden de stabilisering van een onrustige regio bevorderen. Ze zouden bijdragen tot het bijleggen van de transatlantische onenigheid over Irak. Al bij al, mijnheer de Voorzitter, veel. Dit zou tegelijk het Europese antwoord zijn op de moorddadige krachten van het oude Saddam-regime en de zogenoemde jihadisten. Zij mogen het lijden van het Iraakse volk niet verlengen. 3-138
Bonino (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega´s, gelukkig heeft collega Cohn-Bendit enkele waarheden gezegd. Een van deze waarheden is ongeacht de vraag of het Amerikaanse beleid goed of verkeerd is, en vaak maken de Amerikaanse vrienden grote fouten - dat wij Europeanen geen enkel beleid
03/09/2003 hadden en dat dat het grote verschil was. Dat is inderdaad het punt waar het om gaat, maar naar ik vrees zal deze situatie, in weerwil van de Conventie die u allen vanmorgen met een applaus hebt onthaald, zich in de komende jaren opnieuw voordoen. Wij Europeanen hadden geen beleid en hebben ook nu geen beleid. De inspanningen voor de wederopbouw en de financiële gulheid zijn absoluut lovenswaardig, maar daarmee hebben wij nog geen beleid. Ik heb niet begrepen wat wij, afgezien van een beroep op de Verenigde Naties, voorstellen. De Verenigde Naties zijn niets meer dan de landen die daarvan lid zijn. Voorlopig kijken de Arabische landen toe bij wat wij doen. Velen onder hen zitten te wachten op een verslechtering van de situatie omdat velen onder hen, als het in Irak goed gaat, naar huis zullen moeten - en veel landen van het Europees establishment kijken eveneens toe of zitten te wachten op een mislukking van de Amerikanen. Ik ben bezorgd over de vergelijking tussen terroristische aanslagen en legitiem verzet. Ik ben bezorgd over deze dubbelzinnigheden. Alleen het woord al verbaast mij. Zegt u maar eens tegen de dode Irakezen dat het om legitiem verzet ging! Misschien zijn ook wij de kluts kwijt, zelfs op dit moment nog, nu een succes in Irak in eenieders belang is en vooral in het belang van de Irakezen nadat zij twintig jaar lang onder Saddam Hoessein hebben moeten lijden. Zij hebben net als wij allen recht op een ander leven, op een andere ontwikkeling. Zij zijn niet geholpen met onze lafheid. Onze lafheid brengt ons bovendien nog geen halve stap vooruit op de weg naar de democratie. Ik wens u veel succes, commissaris! Wederopbouw is noodzakelijk, maar een Europees beleid voor dit gebied is nog lang niet geboren. 3-139
Morillon (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de onheilsprofeten, waartoe ik samen met u, mevrouw Frahm, en vele anderen behoorde tijdens de discussie over een eventueel ingrijpen lijken helaas, en voorlopig, gelijk te hebben gehad. Met de aanslag op het hoofdkantoor van de Verenigde Naties in Bagdad en die tegen de heilige sjiitische plaatsen van Nadjaf is de wankele hoop verdwenen dat de door de coalitie geïnstalleerde autoriteiten geleidelijk hun gezag vestigen, en daarmee ook het vooruitzicht op een overdracht binnen afzienbare tijd van verantwoordelijkheden die nu nog op deze coalitie rusten. Ik geloof niet dat het voldoende is om Saddam Hoessein te pakken te krijgen, hetgeen vroeg of laat wel zal gebeuren, om een einde te maken aan de chaos die de voortvluchtige dictator met alle mogelijke middelen in stand probeert te houden, en die vele anderen met en ook na hem nog willen versterken. Ik denk daarbij uiteraard aan de zelfmoordcommando´s die bereid zijn te sterven om de Verenigde Staten te bestrijden onder de vlag van Al-Qaida of andere fundamentalistische organisaties. Ik denk ook aan het grote buurland Iran, dat niet
55 onverschillig kan staan tegenover de situatie in Irak. Ik denk vooral aan de Irakezen zelf die, terecht of onterecht - het is al menigmaal gezegd -, de bezetting van hun land onaanvaardbaar vinden, welke redenen daarvoor ook aangevoerd worden. Wat dit laatste punt betreft, dat vooral psychologisch van aard is, lijkt het me dat de internationale gemeenschap, die terecht zo snel mogelijk een einde wil maken aan de chaos, geen andere keus heeft dan haar optreden te legitimeren door een nieuwe resolutie voor te leggen aan de Veiligheidsraad, waarin de Verenigde Naties de taak wordt gegeven de orde in het land te herstellen en de noodzakelijke overgang naar een legitieme Iraakse regering voor te bereiden. Ik heb begrepen dat dat uw doel was, fungerend voorzitter van de Raad, en ik ben blij dat de meest recente Amerikaanse voorstellen in deze richting lijken te gaan. 3-140
Sakellariou (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad Frattini, geachte commissaris Patten, ik behoor ook tot degenen die, net als Philippe Morillon, hebben gewaarschuwd voor wat er na een dergelijke oorlog kon gebeuren. Waren mijn voorspellingen maar niet uitgekomen! Ik ben niet blij dat ik gelijk heb gekregen. Het is ook niet van belang om vast te stellen wie er gelijk had, wie iets te verwijten valt of wat dan ook. Het gaat erom dat we een oplossing vinden voor deze situatie. Wij zijn geloof ik in meerderheid van mening dat een internationale oplossing de enige uitweg is. Maar voor een internationale oplossing hebben we ook internationale legitimiteit nodig, en die dient eerst te worden gevestigd. Deze legitimiteit bestond in het verleden niet. Om deze reden moet de VN met de bezettingsmachten exact vastleggen wie precies waarvoor verantwoordelijk is. Ik ben het volledig eens met de voorzitter van de Raad dat we de Irakezen zelf zo snel mogelijk bij dit proces dienen te betrekken, als we niet alleen op veiligheid letten en wachten tot die is verwezenlijkt, maar ook het geheel aan maatregelen in ogenschouw nemen die voor de wederopbouw noodzakelijk zijn - daarmee doel ik op de democratisering van het land, de wederopbouw van het bestuur, het creëren van orde en uiteraard veiligheid voor alle mensen in Irak, alsmede op de wederopbouw van structuren zoals elektriciteit, watervoorziening, wegen, maar ook van ziekenhuizen en scholen. Hoe sneller de Irakezen zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun land, voor de politieke, democratische en uiteraard technische, sociale en culturele wederopbouw van hun land, des te sneller kunnen wij een normalisering van de toestand in Irak verwachten. Ik vind dat de Irakezen daartoe een concreet toekomstperspectief moeten hebben en dat zij hun lot zeer spoedig in eigen hand moeten kunnen nemen. Daarom moeten wij erg krappe deadlines stellen en aangeven dat we verwachten dat er voor het einde van dit jaar in Irak een Constitutionele Vergadering wordt gekozen, opdat de Irakezen het gevoel hebben dat zij bij deze kwestie worden betrokken.
56 Ik denk dat als de internationale legitimiteit is ingevoerd en de Irakezen hun eigen verantwoordelijkheid nemen, wij als Europese Unie dan ook via een gemeenschappelijk optreden een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Het debat van vandaag heeft aangetoond dat de grote politieke en nationale meningsverschillen zijn verdwenen, en dat wij allen in principe hetzelfde doel nastreven, namelijk dat dit land weer wordt opgebouwd. 3-141
Nicholson of Winterbourne (ELDR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, Irak is nu van het Iraakse volk. Het land is verlost van de tirannie. Een periode van dertig jaar wrede onderdrukking met mislukte invasies en volkerenmoord als bloedige mijlpalen is afgesloten. Maar er lopen nog steeds schuldigen rond. Er moeten berechtingen komen maar de Iraakse rechters kunnen deze last niet alleen dragen. Ze zijn te kwetsbaar om los van een internationaal rechterlijk kader te opereren en een vrijer Irak is een makkelijke prooi voor de georganiseerde misdaad en invallen van terroristen. De grenzen moeten worden beveiligd en het Iraakse volk moet meer bescherming krijgen.
03/09/2003 neemt toe. Daarom moeten wij helpen om samen met de Verenigde Staten de mensen in Irak vrede, orde en hoop te brengen. Ook wij Europeanen dienen met onze ervaring, onze vredescultuur en onze economische mogelijkheden ons steentje bij te dragen aan een betere toekomst van Irak. Ieder vorm van revanchisme en betweterij werkt nu averechts. Dat zeg ik als iemand die kort voor de oorlog in Irak was en die precies voor de gevolgen waarmee we nu worden geconfronteerd heeft gewaarschuwd. Nu behoort de wederopbouw tot onze plicht en verantwoordelijkheid. Wij Europeanen zullen erop worden beoordeeld of wij nu een antwoord op de problemen in Irak weten te vinden, dat wil zeggen: of wij een beleid weten te creëren. Alleen als wij een antwoord vinden, zullen wij onze geloofwaardigheid terugwinnen. 3-143
Het wordt tijd dat de NAVO zich bij de coalitiestrijdkrachten aansluit. Vele landen hebben zich al aangesloten, maar waar behoefte aan is, is de jarenlange ervaring en de coördinatie van de NAVO. De NAVO zou een adviserende, humanitaire en op ontwikkeling gerichte rol kunnen spelen en de VN zo bescherming kunnen bieden bij het uitvoeren van haar leidinggevende taak. Zonder die bescherming kunnen de VN-organen gewoon niet functioneren.
Coûteaux (EDD). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de geschiedenis heeft vaak tijd nodig om het nut en de doelmatigheid van een politieke beslissing te beoordelen. In dit geval is er nauwelijks tijd nodig om een oordeel te vellen over de door president Bush en zijn vazal, de Britse premier Blair, genomen beslissing om Irak te vernietigen, want dat was wel degelijk de opzet. In werkelijkheid zal in de geschiedenisboeken te lezen zijn dat deze trieste gebeurtenis gebaseerd is op een dubbele leugen. Ik zal niet ingaan op de eerste leugen, aangezien deze al vaak is genoemd; het beruchte voorwendsel dat een land met de grond gelijk gemaakt moet worden om zijn massavernietigingswapens te vernietigen. Die waren er helemaal niet; dat zeiden wij, dat zeiden de inspecteurs en het werd nagetrokken.
Enkele speerpunten van de onlangs overleden en veel betreurde ayatollah Mohammed Baqir al-Hakim waren het creëren van de rechtsstaat en het verankeren van de mensenrechten in een federale grondwet. Interne investeringen, de ontwikkeling van een civiele maatschappij, kleinschalige bedrijven en burgerrechten en vrijheden maken ook deel uit van het democratische proces dat nu langzaam vorm krijgt.
De tweede leugen, even grof zoniet grover, kunnen we niet voorbij laten gaan. Wilden president Bush en Tony Blair echt het islamisme uitroeien of wilden ze het juist bevorderen en in het zadel helpen in Irak? Zoals ik al zei, was Irak nog maar een jaar geleden het enige Arabische land waar geen spoor van islamitisch fundamentalisme te bekennen was. Vandaag is het er en kan het ongestoord zijn gang gaan.
Binnen de Europese Unie hebben wij tientallen jaren ervaring opgedaan op al deze terreinen en veel vertrouwen gekregen. Laten we nu de uitdaging aangaan en op alle mogelijke manieren bijdragen aan het herstel van de rijke cultuur en menselijke diversiteit van Irak en de terugkeer van het land naar de internationale gemeenschap door middel van de vorming van een vrije en democratische staat.
Zal de coalitie nog lang blijven stoeien met het islamitisch fundamentalisme en krijgt ze daarbij de helpende hand toegestoken van landen die haar onvoorwaardelijk steunen?
3-142
Messner (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het is nu te laat om over de noodzaak en juistheid van de oorlog in Irak te discussiëren. We kunnen er alleen over zeggen dat het de verantwoordelijkheid van de Verenigde Staten is om over fouten in dit verband na te denken. Helaas is bewaarheid wat te vrezen viel. De dictator Saddam Hoessein is weliswaar uitgeschakeld, maar er heerst geen vrede in het land. De toestand is chaotisch en de agressie in de regio, niet alleen in Irak,
Helaas, driewerf helaas. Vele afgevaardigden in dit Parlement hebben zich achter dit beleid geschaard. Ik betreur dat namens Europa, want in wezen hebben ze slechts bijgedragen aan een trieste struisvogelpolitiek. 3-144
Souchet (NI). – (FR) Het zal u niet zijn ontgaan, mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, geachte collega´s, dat de Franse politieke autoriteiten de laatste tijd voortdurend de woorden soevereiniteit en onafhankelijkheid in de mond nemen. Laat ik de federalisten onder ons geruststellen: ze hebben het niet over Frankrijk, maar over Irak.
03/09/2003 Een Irak waar de eerste strategische fout die is gemaakt nog altijd doorwerkt. De verlengde aanwezigheid van de militaire bezettingsmacht transformeert dit land tot een geliefd theater voor terroristen, en lokt zelfs een andere coalitie uit, namelijk die van uit ballingschap terugkerende islamisten, jihadisten van velerlei pluimage en overlevenden van het Ba’ath-regime. Je hoeft helemaal geen geopolitiek genie te zijn om te begrijpen dat zolang er een buitenlandse militaire bezetter is, er ook onveiligheid zal zijn. De oplossing is dus niet om de coalitie uit te breiden of deze in VN-verband te plaatsen. We zien wat dat oplevert. De enige manier om het opkomende terrorisme in Irak een halt toe te roepen, is de Irakezen hun soevereiniteit teruggeven. We moeten dringend een tijdsplan opstellen voor een politieke overgang waarbij de Irakezen zelf de touwtjes in handen nemen, met de steun, geachte Voorzitter, van de hele internationale gemeenschap. 3-145
Nassauer (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, momenteel maken we in Irak een ontwikkeling mee die in de verte doet denken aan de ontwikkeling in voormalig Joegoslavië. Nu een totalitair regime dat alle krachten onderdrukte is verdwenen, zijn deze - soms gewelddadige - krachten ontketend. Iets soortgelijks is in Irak aan de hand. Deze situatie mag ons niet verleiden tot betweterij en boosaardige reacties; zij moet onze bezorgdheid wekken. Het misdadige regime is verdreven. Dat is ook goed en dat was noodzakelijk, maar wij bevinden ons geenszins op een geëffende weg naar vrede, stabiliteit en de rechtsstaat. Daarom is het geboden dat de Europeanen zich inzetten. Naar mijn mening is het niet voldoende de Amerikanen erop te wijzen dat zij met militaire middelen alleen duidelijk niet in staat zijn om vrede te stichten. Nu is het daarom ook het uur van Europa. Wij moeten daar helpen. Dat brengt onze verantwoordelijkheid met zich mee, en het is ook in ons belang. Daarom wil ik commissaris Patten zeggen dat hij kan rekenen op de steun van de CDU/CSU-delegatie in dit Parlement. Wij steunen zowel zijn engagement als het feit dat daarvoor geld moet worden ingezet, want zeker is dat het geld gaat kosten. We moeten verantwoorden waarom wij het uitgeven. Vandaar nogmaals: het is in ons belang om samen met de Verenigde Naties en uiteraard de Verenigde Staten en Groot-Brittannië een effectieve bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een weg naar vrede, stabiliteit en de rechtsstaat in Irak. 3-146
Hume (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, terwijl wij het hebben over de oorlog in Irak, moeten we ons onmiddellijk realiseren dat er nog nooit in de geschiedenis van de wereld een oorlog is geweest waarbij de overgrote meerderheid van de slachtoffers niet uit onschuldige burgers bestond. Daarom is onze voornaamste taak aan het begin van de nieuwe eeuw en het nieuwe millennium alles te doen wat in ons
57 vermogen ligt om ervoor te zorgen dat de oorlog in Irak de laatste oorlog in de geschiedenis van de wereld is. De Europese Unie zou als volgt moeten handelen: in plaats van legers naar conflictgebieden te sturen, zouden we de filosofie en de beginselen van de vrede moeten sturen plus een uitgebreid team van ambtenaren om de dialoog te bevorderen. Ik weet waar ik het over heb. De Europese Unie staat in dit opzicht enorm sterk. Kijk maar eens naar de eeuw die we zojuist achter ons gelaten hebben. De eerste helft van de eeuw vormde het dieptepunt in de geschiedenis van de wereld: twee wereldoorlogen en vijftig miljoen slachtoffers. Wie had kunnen voorspellen dat al die landen tijdens de tweede helft van de eeuw een eenheid zouden vormen of dat we bijeen zouden zijn zoals vandaag? Daarom moeten we bestuderen hoe dat zo is gekomen en hoe de achterliggende filosofie in alle conflictgebieden is terechtgekomen. Het voornaamste beginsel van de Europese Unie is respect voor verschillen. Waar gaan alle conflicten over? Verschillen op het gebied van godsdienst, nationaliteit en ras. Verschillen vragen om respect. Het tweede beginsel is het bestaan van instellingen om voor dat respect te zorgen. Met behulp van het derde beginsel worden de voorwaarden geschapen waaronder alle partijen kunnen samenwerken aan het gemeenschappelijke belang en de obstakels van het verleden kunnen afbreken. Deze drie beginselen hanteren we tijdens ons vredesproces in Noord-Ierland. De Europese Unie en alle grotere landen in de wereld moeten de handen ineenslaan om zo’n wereld tot stand te brengen en de nodige stappen nemen om oorlog te vermijden. Zoals ik al eerder zei, zou de Europese Unie zelf het beste voorbeeld van conflictoplossing in de geschiedenis van de wereld - kunnen beginnen door een commissaris voor vrede en verzoening, ondersteund door een departement van vrede en verzoening, te benoemen die we gewapend met de beginselen van conflictoplossing die het wezen van de Europese Unie vormen, naar conflictgebieden kunnen uitzenden. Door dit te doen kunnen we in deze nieuwe eeuw en dit nieuwe millennium werken aan een wereld zonder oorlogen of conflicten waar diversiteit volledig wordt gerespecteerd. Als je naar de mensheid kijkt, zie je immers dat geen twee mensen hetzelfde zijn. Verschil is het wezen van de mensheid en daar moet alle respect voor zijn en nooit om worden gevochten. (Applaus) 3-147
Sandbæk (EDD). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat mevrouw Frahm en de heer Messner gewezen hebben op de waarschuwingen die wij naar aanleiding van ons bezoek aan Irak in februari hebben geuit. Het is goed dat zij ons daaraan herinnerd hebben, want wij mogen dit niet uit het oog verliezen nu wij het over de toekomst hebben. De VS hebben begrepen dat ze veel meer middelen en strijdkrachten zullen moeten inzetten voor de bezetting van Irak dan hun bevolking en politici
58 bereid zijn te geven en zo zijn ze bij het idee gekomen internationale strijdkrachten onder Amerikaans bevel in te zetten. Dit is uiteraard volstrekt onaanvaardbaar. Het is evenmin aanvaardbaar de coalitie verder in stand te houden en er een nog groter aantal landen bij te betrekken. Nu moet de VN verder gaan, alles moet onder het bevel van de VN gebeuren, ook de organisatie van democratische verkiezingen in Irak, opdat Irak zo snel mogelijk de verantwoordelijkheid voor zijn eigen toekomst kan nemen. 3-148
Evans, Jonathan (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Patten heeft op treffende wijze hulde gebracht aan de heer Sergio Vieira de Mello en de leden van het VN-team die zijn omgekomen bij die afgrijselijke bomaanslag. Ik wil vandaag respect betonen aan een van de leden van mijn eigen kiesdistrict, de heer Dewi Pritchard uit Bridgend in Zuid-Wales, 35 jaar oud en vader van twee kinderen, een van zes en een van één jaar oud. Hij was een week geleden de eerste Britse reservist die in dit conflict om het leven kwam. Hij was als militaire politieagent betrokken bij opleiding van de eerste 35.000 van de in totaal 65.000 op te leiden Iraakse politieagenten. Hij werkte sinds negen jaar voor de Duitse firma Bosch in Zuid-Wales toen hij in juni besloot naar Irak te gaan om een bijdrage te leveren aan de wederopbouw van het land en dat heeft hem het leven gekost. Ook de nagedachtenis aan hem moeten we koesteren. Wie getuige is geweest van het sneuvelen van soldaten van de coalitie, van de bomaanslag op het VNhoofdkwartier in Bagdad en de aanslag op de moskee in Najaf vorige week, zal stellig beamen dat veiligheid en stabiliteit de eerste zorg zijn in Irak. De coalitiestrijdkrachten en de Iraakse regeringsraad hebben al onze steun nodig bij de wederopbouw van Irak en het overgangsproces naar democratie. Tijdens dit proces is een belangrijke rol weggelegd voor de Verenigde Naties, die alles in het werk stellen om die rol te vervullen. Maar met voorstellen om de VN de controle onmiddellijk te laten overnemen of het voorstel van de heer Souchet om de buitenlandse troepen terug te trekken en alles aan de Irakezen zelf over te laten, spelen we de restanten van het oude regime alleen maar in kaart, evenals enkele andere externe machten die duidelijk uit zijn op destabilisatie. Europa en de VN moeten zich volledig richten op het steunen van de wederopbouw waarmee de coalitiestrijdkrachten in Irak en de dappere mannen en vrouwen namens ons bezig zijn. 3-149
Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat commissaris Patten de juiste toon voor het debat heeft gezet. Wij kunnen ons natuurlijk in een vruchteloze polemiek storten, waarin wij de verantwoordelijkheden op elkaar afschuiven – dat doet me denken aan de middeleeuwse polemiek over de vraag hoeveel engeltjes er op een speldenkop passen. Maar wij kunnen als internationale gemeenschap in het
03/09/2003 algemeen en als Europese Unie in het bijzonder ook ons beste beentje voorzetten om de veiligheid, de stabiliteit en de democratie in Irak te herstellen. En laten wij elkaar niet voor de gek houden, de democratisering van Irak is niet enkel de verantwoordelijkheid van de Verenigde Staten. Het is de verantwoordelijkheid van de gehele internationale gemeenschap en het is dus ook van belang voor de hele wereldgemeenschap. Ik denk dat het, zoals mevrouw Bonino al zei, van groot belang is dat wij heel voorzichtig zijn met wat wij zeggen. De laffe terroristische aanslag waarbij de speciale VN-gezant, de heer Vieira de Mello, het leven liet, evenals de Spaanse scheepskapitein Martín Oar en vele anderen, lijkt in de verste verte niet op een verzetsdaad. Het is enkel en alleen een wrede terroristische aanslag. Mijnheer de Voorzitter, sinds wanneer heeft het radicale islamitische terrorisme valse voorwendselen nodig om zijn wrede aanslagen te vergoelijken? Ik denk dat de verklaring van de heer Patten getuigt van pragmatisme en gezond verstand. En als ik zou moeten aangeven wat naast de veiligheid prioriteit dient te krijgen bij de wederopbouw van Irak, dan zou ik het accent willen leggen op de infrastructuur. Want als de infrastructuur niet goed functioneert, hoopt het oponthoud zich steeds verder op. De watervoorziening, de elektriciteitsvoorziening, de telecommunicatie en de opbouw van reserves vormen een belangrijke uitdaging voor de internationale gemeenschap. Ik ben ervan overtuigd dat de Europese Unie tijdens de bijeenkomst in Madrid een financiële toezegging moet doen die qua omvang vergelijkbaar is met de ambities die de heer Giscard d’Estaing hier vanochtend als wereldleider heeft ontvouwen toen hij ons op de hoogte bracht van de plannen voor een nieuwe Europese grondwet. 3-150
Frattini, Raad. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik dank alle afgevaardigden die het woord hebben gevoerd. Met name dank ik commissaris Patten en de talrijke sprekers voor hun belofte alles in het werk te zullen stellen om van de donorconferentie van Madrid een succes te maken. Tevens dank ik het Parlement voor de talrijke opmerkingen. Ik zal ze niet herhalen. Ik wil er echter wel op wijzen dat de instabiliteit en de aanvallen op de Brits-Amerikaanse troepen voor ons allen een probleem zijn, en wel vanaf het allereerste moment, vanaf de eerste aanval, en niet alleen voor de coalitiekrachten. Laat heel duidelijk zijn - en ik geloof niet dat iemand dit betwist - dat terrorisme nooit gerechtvaardigd is, dat een zelfmoordaanslag met een bom, een kamikazeactie, nooit een legitieme reactie kan zijn. Dat is een van onze fundamentele waarden. Het is echter wel duidelijk dat afgezien van tanks en wapens Irak nu behoefte heeft aan een plan voor de democratie, een plan voor de politieke en institutionele opbouw en een nieuwe regering. Daarom heeft het voorzitterschap gezegd dat er een VN-mandaat nodig is, en ik herhaal dit. Europa vindt dat de VN opnieuw actief moet worden, maar tegelijkertijd vinden wij dat de VN
03/09/2003
59
efficiënter en besluitvaardiger moet worden en dat zij in staat moet worden gesteld de verantwoordelijkheid op zich te nemen, hetgeen tijdens de dramatische weken die aan de militaire actie voorafgingen niet is gebeurd.
zoals die van de heer Pritchard zullen nodig zijn om een Iraakse politiemacht op te zetten. Evenals de heer Hume wil ik graag mijn deelneming betuigen aan de familie en vrienden van de heer Pritchard.
Mijns inziens moeten wij de blik gericht houden op de toekomst en ervoor zorgen dat - zoals enkelen al zeiden Europa in staat wordt gesteld in de Veiligheidsraad gemeenschappelijke meningen naar voren te brengen, meningen waarover van tevoren overleg heeft plaatsgevonden tussen de 25 Europese landen. Dit is mijns inziens een noodzakelijk experiment. Wij moeten hier concreet aan werken, opdat werkelijkheid en droom - want het is een droom - dichter bij elkaar komen en er een Europese zetel komt in de Verenigde Naties. Daarom zal het voorzitterschap aanstaande vrijdag tijdens de bijeenkomst van de Europese ministers van Buitenlandse Zaken verslag uitbrengen over het hopelijk eensluidend en gemeenschappelijk - standpunt van de VN, Rusland en de Verenigde Staten ten aanzien van een nieuwe resolutie met een mandaat voor de VN. Wij zullen dan proberen in relatie tot dit standpunt en deze meningen met een gemeenschappelijk Europees standpunt te komen.
Ik ben het eens met veel van wat tijdens dit debat is gezegd. Ik ben het eens met wat de heer Cohn-Bendit opmerkte over de regionale dimensie van de problemen in het Nabije Oosten, het Midden-Oosten en CentraalAzië. Ik ben het eens met wat de geachte afgevaardigde Collins zei over het belang van de rol van de VN. Dit punt wordt onderstreept door het verslag van de Internationale Crisisgroep, waarnaar ik eerder verwees. Het spijt me alleen dat de beide heren niet bij ons kunnen zijn om mij deze lovende woorden te horen spreken.
Dat zou mijns inziens een uitstekend voorbeeld zijn van het herstel van de Euro-atlantische cohesie. Het voorzitterschap werkt daaraan, juist naar aanleiding van het Iraakse vraagstuk dat in de afgelopen maanden een breuk heeft veroorzaakt in de betrekkingen tussen ons, Europeanen, en onze Amerikaanse vrienden. Daarom bevestigt het voorzitterschap dat het zich met al zijn krachten daarvoor zal inzetten. 3-151
Patten, Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in aanwezigheid van zowel de huidige als de vorige commissaris verantwoordelijk voor humanitaire hulp wil ik eerst graag kwijt hoe blij ik ben met de steunbetuigingen tijdens dit debat voor het werk dat ECHO de laatste maanden en jaren in Irak heeft verricht. Er is een aantal zeer goede en relevante toespraken gehouden. We hebben met belangstelling geluisterd naar de bijdrage van de geachte afgevaardigde Hume, wiens persoonlijke dossier op het gebied van conflictpreventie boekdelen spreekt. Hij wees er terecht op dat tijdens moderne oorlogsvoering de meeste slachtoffers onder de burgers vallen. Ik ben het eens met veel van wat hij zei over conflictpreventie, maar op één punt verschil ik toch met hem van mening. Als we een internationale rechtsorde willen realiseren, moeten we accepteren dat sancties zo nu en dan noodzakelijk zijn om die rechtsorde te handhaven. Ik weet zeker dat het hele Parlement nota heeft genomen van het eerbetoon van mijn geachte vriend Evans aan het lid van zijn kiesdistrict. We weten allemaal hoe enorm belangrijk en moeilijk het is gerechtelijke autoriteiten en een politiemacht op te zetten waar voorheen chaos heerste. Heel veel professionaliteit en heel veel moed
Ik was het ook roerend eens met de geachte afgevaardigde Sakellariou toen hij opmerkte dat de Iraakse bevolking zoveel mogelijk moet worden betrokken bij het gestalte geven van haar eigen toekomst. We moeten inzien dat we niet zomaar vanuit de lucht een compleet democratisch bestel op een land kunnen neerlaten. Democratie moet vanaf de basis worden opgebouwd. Democratie bouw je op door middel van lokale en regionale verkiezingen, gemeenteraadsverkiezingen, verkiezingen voor vakorganisaties, vakbondsverkiezingen, verkiezingen voor al die functionele organisaties. Op die manier kunnen we pluralisme op termijn verankeren in Irak en, naar ik hoop, in andere landen in de regio. De geachte afgevaardigde Bonino had natuurlijk volstrekt gelijk - ze heeft de gewoonte om er af en toe op te wijzen dat de keizer geen kleren aanheeft. Ze heeft gelijk dat er een beleidskader nodig is voor wat wij doen. Het is niet genoeg om alleen maar cheques uit te schrijven. Ik wil graag nog iets zeggen over de conferentie in Madrid. Het moet wel duidelijk zijn wat we in Madrid willen bereiken. Ik geloof niet dat de inhoud van de collectebus het belangrijkste is. Het is wel belangrijk dat we goed in kaart brengen waaraan in Irak de komende veertien à vijftien maanden behoefte bestaat. We moeten weten wat er nodig is. Ten tweede moeten we het eens worden over de omstandigheden waaronder we het beste en het meest effectief aan deze behoeften tegemoet kunnen komen. Ik wil daar drie dingen over zeggen. Ten eerste moet de internationale gemeenschap haar bijdragen onder een multilaterale paraplu kunnen leveren. Er moet een internationaal beheerfonds komen dat transparant en onafhankelijk van het Ontwikkelingsfonds voor Irak en de coalitie opereert maar wel goed wordt afgestemd op wat die doen. Ik wijs er nogmaals op dat, als ik de begrotingsautoriteit deze garanties niet kan geven, het zeer lastig zal worden
60 mensen ertoe over te halen zodanige verschuivingen in de begroting aan te brengen dat een redelijk peil van vrijgevigheid wordt gehaald binnen de in de financiële vooruitzichten gestelde grenzen. Ten tweede moet er sprake zijn van een redelijke mate van veiligheid in Irak. Dat ligt nogal voor de hand. Het is onmogelijk een maatschappij te vormen terwijl overal bommen afgaan. Het is zeer moeilijk democratie en pluralisme op te bouwen te midden van geweld en instabiliteit. We moeten ervoor zorgen dat de veiligheidssituatie verbetert. We moeten ons er niet van laten weerhouden toezeggingen te doen, maar we moeten erkennen dat de mate van instabiliteit van invloed is op de voortgang ten aanzien van de wederopbouw. Ten derde, hoe eerder we werkelijk bevoegdheden aan een Iraakse regering overdragen, zodat de Irakezen hun zaken zelf kunnen regelen, hoe beter. Ik hoop dat de benoeming van het Iraakse kabinet hiertoe zal leiden. Het gaat niet alleen om bevoegdheden, maar er moeten ook bestuurlijke instanties komen, er moet beleid worden geformuleerd en er moeten diensten worden geleverd. We hebben een lange en moeizame weg te gaan, maar hoe eerder we op pad gaan des te beter het is voor iedereen. (Applaus) 3-152
De Voorzitter. − De Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid is van plan een resolutie op te stellen waarover tijdens de tweede vergaderperiode in september gestemd zal worden. Het debat is gesloten. SCHRIFTELIJKE VERKLARINGEN (ARTIKEL 120) 3-153
Korakas (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de huidige toestand in Irak en de gebeurtenissen van de afgelopen twaalf jaar zijn niet alleen het gevolg van de imperialistische politiek van de Verenigde Staten en hun trawanten. Ook de EU heeft een grote verantwoordelijkheid en is medeplichtig, wat sommige lidstaten ook mogen beweren over de naleving van het internationale recht. De EU heeft de eerder genoemde misdaden gelegitimeerd en blijft dat doen, zoals blijkt uit de barbaarse bezetting van Irak. Zij hoopt zo een deel van de buit te krijgen. Voor de afgevaardigden van de Griekse Communistische Partij staat deze onaanvaardbare toestand in schril contrast met de overtuiging van onze volkeren zoals die tot uitdrukking is gekomen - ook in de Europese Unie - in de massale betogingen van nu en in het verleden. De bezettingstroepen moeten zich terugtrekken, zodat het Iraakse volk zijn lot in eigen
03/09/2003 handen kan nemen. De bezetters moeten Irak schadevergoeding betalen, zodat het land weer kan worden opgebouwd. Dat zou ook het standpunt van de EU moeten zijn, als zij tenminste werkelijk het internationale recht wil eerbiedigen in plaats van het met voeten te treden. Voor de rest zijn het allemaal ‘praatjes voor de vaak’. Elke poging om via de VN de VS uit het moeras te trekken en de bezetting te handhaven is tot mislukken gedoemd. Het is zeker dat het verzet van het Iraakse volk tegen de bezetters zal toenemen en dat ook de internationale solidariteit zal groeien. 3-154
Mensenrechten in de wereld in 2002 en mensenrechtenbeleid van de Europese Unie 3-155
De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van het jaarverslag (A5-0274/2003) van de heer Van den Bos, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over de mensenrechten in de wereld in 2002 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (2002/2011(INI)). 3-156
Van den Bos (ELDR), rapporteur. – Als het om mensenrechten in de wereld gaat, zou de Europese Unie een hoofdrol moeten spelen. Wij zijn immers een gemeenschap van waarden en een grote economische macht, maar we schieten helaas tekort. Het ontbreekt de Europese Unie niet aan goede bedoelingen en beleidsvoornemens. Er bestaat echter een forse kloof tussen woorden en daden. De kritiek richt zich vooral op de lidstaten en betreft de incoherentie en gebrek aan slagvaardigheid. De Raad erkent de tekortkomingen en heeft uitdrukkelijk verbeteringen beloofd. Tot nu toe echter met weinig zichtbaar resultaat. De politieke dialoog met derde landen is nog steeds vrijblijvend. Zolang economische of strategische belangen voor ons zwaarder wegen dan mensenrechten, kun je blijven dialogeren tot je een ons weegt, maar dan verandert er natuurlijk niet veel. Er moeten concrete doelstellingen worden ontwikkeld en de betrokken regeringen moeten daarop worden aangesproken. Niet alleen sancties, maar juist ook constructieve impulsen kunnen bijdragen tot de vooruitgang. Welke mogelijkheden voor verbeteringen van de dialogen zien de Raad en Commissie? De Raad heeft de verplichting om het Parlement te consulteren en rekening te houden met zijn standpunten op het gebied van de buitenlandse politiek. In de praktijk komt daar helaas weinig van terecht. Dat is voor ons Parlement natuurlijk niet aanvaardbaar. De rol van de Europese Unie in de wereld gaat de Europese burgers aan, en dus ook hun vertegenwoordigers. Succes of falen buiten de Europese Unie heeft gevolgen voor veel sectoren daarbinnen. Volgens mijn onderzoek heeft de Raad vorig jaar slechts één keer, één keer, een mensenrechtenresolutie van ons Parlement besproken. Van al onze schriftelijke vragen werd er niet één op tijd beantwoord. Dat de Raad dit jaar aanwezig is bij dit debat, in de persoon van de heer Antonione, verwelkom
03/09/2003 ik. Laat dit een start zijn van een nieuwe, constructieve, intensieve relatie. De Commissie vraag ik om een programmering voor de lange termijn, een systematische effectbeoordeling van de projecten, het finaliseren van de interne hervormingen en een intensivering van de training van stafleden. Ook verlang ik van de Commissie een evenwichtige financiering van de bestrijding van foltering en rehabilitatie. Van onze kant zijn wij als Parlement wel heel actief in het veroordelen van vele mensenrechtenschendingen overal in de wereld, maar wij schieten tekort in de aandacht voor het gevolg dat hieraan wordt gegeven. We moeten ons werk zo inrichten dat we de besproken mensenrechtensituaties blijven volgen. Zo nodig moeten we weer aan de bel trekken. Mijn verslag vraagt verder in het bijzonder aandacht voor de vrijheid van godsdienst en geweten en het politieke misbruik van religies. Over de hele wereld worden religies nog steeds onderdrukt. De helft van de wereldbevolking leeft in landen waar godsdienstvrijheid aan banden wordt gelegd. Het is bovendien bijzonder verontrustend dat mensenrechten op massale schaal geschonden worden in de naam van de religies. Bijna de helft van de gewelddadige conflicten in de onderzochte periode heeft een religieus karakter. Godsdiensten worden de laatste decennia intensiever beleefd, maar helaas niet alleen op vreedzame wijze. In alle grote wereldgodsdiensten neemt het radicalisme toe. De oorzaken hiervan liggen grotendeels in de mondialisering. De revolutie van mondiale contacten leidt niet onmiddellijk tot meer begrip en respect tussen geloofgemeenschappen. Integendeel, mensen voelen zich bedreigd door wat zij als een aantasting van hun eigen normen en waarden zien. Ook is het radicalisme het gevolg van de ontevredenheid onder massa's jongeren. Onverantwoordelijke leiders exploiteren deze onrustgevoelens, soms zelfs met inzet van grote financiële bedragen en met gebruikmaking van terreurnetwerken. Botsingen tussen religies, en binnen religies, vormen een zeer ernstige bedreiging van de mensenrechten en de wereldvrede. Bovendien bestaat het risico dat de religieuze confrontaties buiten Europa hun weerslag krijgen op ons eigen multireligieuze samenlevingen. Gezien de ernst van de dreiging, is het van groot belang dat de Europese Unie het probleem in kaart brengt en een strategie ontwerpt. Commissievoorzitter Prodi heeft daartoe al een aanzet gegeven. Wat is het oordeel van de Commissie en de Raad? Wat vinden zij van de concrete aanbevelingen die ik hierover heb gedaan in mijn verslag? Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, twee thema's die mij ook zeer ter harte gaan. Het verwerpelijke kastensysteem. Wereldwijd zijn meer dan 260 miljoen mensen dagelijks het slachtoffer van discriminatie, geweld en uitbuiting alleen vanwege hun afkomst. De Europese Unie zou tot haar beleid moeten maken dat zij zich inzet voor de afschaffing van die immorele praktijken. Kinderen. Overal ter wereld worden kinderen uitgebuit, verwaarloosd of aan geweld blootgesteld. Meer dan 300.000 jonge mensen nemen op dit moment actief deel
61 aan gewapende conflicten. Elke drie seconden sterft een kind aan ondervoeding. In een volwassen EUontwikkelingsbeleid moet het kind centraal staan. Ten slotte, Voorzitter, de Europese Unie als waardengemeenschap en economische macht past geen bescheidenheid als het om mensenrechten gaat. We moeten als Europa onze nek durven uitsteken, de slachtoffers zien daar reikhalzend naar uit. (Applaus) 3-157
VOORZITTER: DE HEER ONESTA Ondervoorzitter De Voorzitter. – Hartelijk dank, mijnheer Van den Bos. Ik geef het woord nu aan de Raad. 3-158
Antonione, Raad. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het verheugt mij dat mij als fungerend voorzitter van de Raad van de Europese Unie de gelegenheid wordt geboden om het woord tot u te richten, zeer zeker tijdens dit debat over de mensenrechten. Voordat ik begin wil ik echter op persoonlijke titel en namens het Italiaans voorzitterschap mijn deelneming betuigen voor de dood van Sergio Vieira de Mello, die als Hoge Commissaris van de Verenigde Naties naam had gemaakt als een fervent voorstander van de bevordering en de bescherming van de mensenrechten op internationaal vlak. De bescherming en bevordering van de mensenrechten is een van de belangrijkste pijlers van het buitenlands beleid van de Europese Unie en een baken voor haar internationaal optreden. De Unie houdt zich hierbij aan een fundamenteel beginsel: de universaliteit van de mensenrechten. Mensenrechten kunnen niet worden betwist en evenmin op verschillende manieren worden geïnterpreteerd op grond van cultuur. De mensenrechten hebben een strategisch gewicht in de aanpak van de belangrijkste uitdagingen van onze tijd. Het behoeft geen betoog dat er een nauwe band bestaat tussen enerzijds vrede, veiligheid en stabiliteit en anderzijds de eerbiediging van de mensenrechten, de fundamentele vrijheden, de democratie en de rechtsstaat. Er bestaat eveneens een nauwe band tussen de bestrijding van extreme armoede en onderontwikkeling en de initiatieven ten behoeve van de grondrechten van de mens, waaronder om te beginnen het recht op leven valt en eenieders recht op onschendbaarheid en waardigheid. In die context is het voor ons van fundamenteel belang dat tijdens dit voorzitterschap de Noord-Zuid-dialoog op een meer opbouwende leest wordt geschoeid. Deze dialoog heeft de afgelopen maanden aanzienlijke schade opgelopen, vooral op het punt van de mensenrechten, die een essentieel bestanddeel moeten blijven van deze dialoog.
62 Het programma van het Italiaans voorzitterschap op het gebied van de mensenrechten is reeds openbaar gemaakt. Ik hoef dit dan ook niet toe te lichten en zal mij derhalve beperken tot een opmerking over enkele essentiële hoofdstukken daaruit. Het gaat hierbij ten eerste om mainstreaming van de mensenrechten in een zo groot mogelijk aantal sectoren van het extern beleid van de Unie en om een uitgebreid pakket maatregelen wereldwijd om te komen tot een moratorium op en de afschaffing van de doodstraf. Ook willen wij een reeks politieke en operationele initiatieven nemen voor de uitroeiing van foltering en de bevordering van een verdrag inzake de mensenrechten van gehandicapten. Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de gestructureerde dialoog met Iran en China, waarbij eveneens een serieus denkproces op gang moet worden gebracht over het werk van de Mensenrechtencommissie. Het Italiaans voorzitterschap hecht verder grote betekenis aan de strijd tegen de verschrikkelijke plaag van kindsoldaten. Tot slot noem ik de initiatieven die de Unie zal nemen in het kader van de Derde Commissie van de Algemene Vergadering, de opstelling van het jaarverslag van de Europese Unie over de mensenrechten en de jaarlijkse ontmoeting met de niet-gouvernementele organisaties, waar wij dit jaar een meer constructieve inhoud aan willen geven. Ik wil nu de heer Van den Bos van harte gelukwensen met de opstelling van het jaarverslag van het Europees Parlement. Dit verslag is rijk aan opmerkingen, analyses, voorstellen en aanbevelingen en een diepgaand onderzoek waard, waarvoor natuurlijk het debat in deze vergadering niet kan volstaan. Dit document zal echter ook aandachtig onderzocht worden door de andere instellingen en organen van de Europese Unie. Daarom zal ik mij hier, als u het goed vindt, beperken tot enkele opmerkingen over de punten in het verslag die mijns inziens bijzondere aandacht verdienen. Ik ga uit van de algemene vaststelling in het verslag - waar ik het persoonlijk mee eens ben - dat de situatie van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in de wereld, ondanks de inzet van de Unie en andere landen, ook vandaag de dag nog gekenmerkt wordt door ernstige misstanden en geweld. Daarvoor zijn verschillende oorzaken en het verslag gaat op enkele daarvan in. Zo wordt bijvoorbeeld geconstateerd dat de politieke en economische belangen de overhand hebben boven de mensenrechten, en dat in internationale bijeenkomsten het streven naar de noodzakelijke compromissen vaak ten koste gaat van de principiële standpunten. Tegenwoordig zijn wij ervan overtuigd dat de bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden een fundamentele voorwaarde is voor de democratie en voor een goede samenleving. Als wij consequent zijn, moeten wij dus erkennen dat voor de verwezenlijking van de legitieme politieke en economische doelstellingen consolidering noodzakelijk is van de democratische instellingen en de beginselen van vrijheid en rechtvaardigheid. Het is bekend dat op terreur en geweld gegrondveste
03/09/2003 dictatoriale regimes het democratisch ideaal van de hand wijzen, weigeren de fundamentele rechten en vrijheden te erkennen, erop uit zijn hun macht te misbruiken ten koste van andere bevolkingen en uiteindelijk onbetrouwbare gesprekspartners blijken te zijn. Welke strategie moet de Europese Unie volgen in de betrekkingen met dergelijke regimes? In het verslag staat: “De (...) politieke (...) dialogen die de EU voert met derde landen hebben tot dusver maar weinig opgeleverd”. Moeten wij er dan van uitgaan dat deze dialogen een weinig productief instrument zijn, en moeten wij toegeven dat het beleid van de mensenrechtendialoog met derde landen in veel gevallen onvoldoende resultaten heeft opgeleverd en dus overboord gegooid moet worden? Dames en heren, in het verslag van de heer Van den Bos staan de antwoorden op deze vragen, en ik ben het met die antwoorden eens. Wij moeten de verschrikkelijke praktijken die bepaalde regimes toepassen aan de kaak blijven stellen. Op die manier dwingen wij hen tenminste om zich te rechtvaardigen en naar het oordeel van de internationale gemeenschap te luisteren. Wat het instrument van de gestructureerde dialoog over de mensenrechten met derde landen betreft, wijs ik erop dat de aanpak die daarvoor in het verslag wordt voorgesteld absoluut strookt met hetgeen de Raad met dit instrument wil bereiken. Het gaat mijns inziens niet om een permissieve dialoog, als alternatief voor de politieke veroordelingen, maar om een dialoog waarbij het gehele maatschappelijk middenveld betrokken is, met inbegrip van NGO´s en academici die zich bezighouden met de mensenrechten. Deze dialoog is bovendien gebaseerd op nauwkeurig omschreven doelstellingen waarvan de verwezenlijking op gezette tijden nauwgezet wordt getoetst. Ik ben het eveneens eens met de opmerking in het verslag dat het noodzakelijk is veroordelingen en politieke dialoog vergezeld te doen gaan van programma´s en voorstellen voor de bestrijding van de armoede, de ondersteuning van de institutionele opbouw en het onderwijs. Monitoring, resoluties, dialoog, mensenrechtenclausules en programma´s voor samenwerking en technische bijstand zijn allemaal instrumenten voor het bereiken van één doel: de voortdurende bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in de wereld. De mensenrechtendialoog van de Unie met China en Iran zal ons er niet van weerhouden om waar nodig geweld en misbruik aan de kaak te stellen, eventueel via de indiening van ad-hocresoluties in de Mensenrechtencommissie of de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Ook belet deze dialoog ons niet om technische bijstand te verlenen bij de consolidering van de eerbiediging van de mensenrechten. Hetgeen ik zojuist zei, geldt ook voor het gedeelte van het verslag waarin ernstige kritiek wordt geuit aan het adres van de Raad, omdat de Raad heeft nagelaten de regimes die verantwoordelijk zijn voor ernstige en
03/09/2003 herhaalde schendingen van de mensenrechten in het openbaar te veroordelen. Ik wil die kritiek niet zonder meer van de hand wijzen, maar ik moet hier wel het een en ander verduidelijken. Als men de activiteiten van de Unie afmeet aan het aantal resoluties per land dat zij in de Mensenrechtencommissie of de Algemene Vergadering indient, of zelfs aan de resoluties waarover voldoende consensus wordt bereikt, bekijkt men de zaak vanuit een te beperkte invalshoek. De rol die de Unie in de internationale fora speelt ten behoeve van de mensenrechten wordt algemeen erkend. Zoals reeds gezegd bestaan de activiteiten van de Unie op dit gebied uit een hele reeks uiteenlopende initiatieven: van de maatregelen in de verslagen van de delegatiehoofden tot openbare verklaringen. Deze Europese activiteiten betreffen een groot aantal landen. Er is nog een ander aspect dat in het verslag diepgaand wordt behandeld en waar ook ik kort op in wil gaan: de interculturele en interreligieuze dialoog. In het verslag wordt gewezen op de centrale betekenis die deze problematiek toekomt in het algemene kader van de bescherming van de mensenrechten. Ik vertegenwoordig een land dat door zijn geografische ligging, cultuur en tradities altijd bijzonder gevoelig is geweest voor dit probleem. De betekenis hiervan is echter sterk toegenomen in de afgelopen tijd. Deze kwestie heeft een geheel andere lading gekregen vergeleken met vroeger. Wat ooit kon worden beschouwd als een kans die we konden grijpen is nu een absolute noodzaak geworden. Ideologisch geïnspireerd verzet tegen en politieke uitbuiting van de mensenrechten en fundamentele vrijheden zijn helaas realiteit geworden, hoe verwerpelijk we het ook vinden. De conflictueuze sfeer die steeds kenmerkender wordt voor de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties - waaraan ook in het verslag ruim aandacht wordt besteed - is een probleem waarover het Grieks voorzitterschap eerder al een debat in gang heeft gezet. Wij willen dit debat voortzetten en uitbreiden. De activiteiten van de Unie en meer in het algemeen de westerse landen op het gebied van de mensenrechten worden door een deel van de internationale gemeenschap, en met name in het zuiden van de wereld, duidelijk gezien als een middel om bepaalde politieke en culturele normen op te leggen. Het principe zelf van de universaliteit van de mensenrechten, de overtuiging dat de mensenrechten niet kunnen worden ingeperkt op grond van sociale, economische of culturele overwegingen, wordt betwist. Fundamentalisme is, ongeacht de oorsprong of de aard ervan, gedeeltelijk ook het gevolg van een onvermogen om te communiceren, om gemeenschappelijke, op wederzijds respect en tolerantie gebaseerde waarden aanvaard te krijgen. Mijns inziens volstaat het niet dat de Unie de vaak geuite beschuldiging dat zij met twee maten meet, resoluut van de hand wijst. Het is beter hier eens diep over na te denken, en daaraan kan het Europees Parlement een belangrijke bijdrage leveren. Op Italiaans initiatief zal trouwens in maart 2004 in Milaan een
63 congres plaatsvinden over de universaliteit van de mensenrechten en de interculturele dialoog. Toen wij als voorzitterschap de grondlijnen van ons programma op het gebied van de mensenrechten vaststelden, besloten wij mainstreaming tot een van de fundamentele prioriteiten uit te roepen. Ons doel moet zijn het vraagstuk van de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden op harmonieuze en consequente wijze te verwerken in alle beleidsvormen van de Unie inzake derde landen. Daarom stel ik tot mijn genoegen vast dat ook het Parlement dit concept duidelijk tot uiting heeft gebracht in het verslag. Ik ben het roerend eens met de opvatting dat de in de associatieen samenwerkingsovereenkomsten opgenomen mensenrechtenclausules volledig ten uitvoer moeten worden gelegd, als de voorwaarden voor de toepassing daarvan zijn gegeven. Ik ben eveneens van mening dat de samenwerking met een land op welk niveau dan ook - politiek, economisch, wetenschappelijk of cultureel - niet losgekoppeld mag worden van een open en constructieve dialoog over de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden. Daarvoor staan in het verslag interessante praktische voorstellen en ik heb reeds opdracht gegeven die te bestuderen en technisch uit te diepen. Ik moet hierbij opmerken dat men het over de doelstellingen eens kan zijn maar dat er vaak verschillende wegen zijn om deze te realiseren. De ervaring leert dat de instelling van comité`s of werkgroepen vaak de meest directe en voor de hand liggende oplossing is, maar dat dit niet altijd de meest efficiënte, praktische aanpak oplevert. Een ander vermeldenswaardig thema dat in het verslag ter sprake komt is transparantie. Terecht wordt het Deens voorzitterschap geprezen voor het feit dat het een praktijk heeft ingeluid van specifiek en geregeld overleg met het maatschappelijk middenveld, hetgeen de zichtbaarheid van de activiteiten van de Europese Unie ongetwijfeld heeft vergroot. Deze praktijk is door het Grieks voorzitterschap voortgezet en zal tevens een belangrijk referentiepunt zijn voor de activiteiten van het Italiaans voorzitterschap. Mijns inziens is dit, afgezien van al het andere, een terechte en nuttige erkenning van de absoluut noodzakelijke rol die de NGO´s in deze sector spelen. De NGO´s zijn de noodzakelijke en bevoorrechte gesprekspartners van de Europese Unie en moeten dat blijven. Ik wil tot slot nog kort ingaan op een kritische passage in het verslag over de institutionele betrekkingen tussen de Raad en het Europees Parlement op het gebied van de mensenrechten. Volgens de rapporteur kunnen deze betrekkingen worden verbeterd. Wij zullen dit nader onderzoeken en ik beloof u dat het Italiaans voorzitterschap het door het Grieks voorzitterschap begonnen werk zal voortzetten. Het Grieks voorzitterschap had de rapporteur uitgenodigd deel te nemen aan een vergadering van het Comité van de
64 mensenrechten, waarmee de Raad aantoonde dat hij van plan was het Europees Parlement nauwer te betrekken bij de werkzaamheden in de Raad. Het Italiaans voorzitterschap is hier absoluut voor en ik kan bevestigen dat wij de reeds ingeslagen weg zullen voortzetten en passende oplossingen voor de in het verslag genoemde problemen en tekortkomingen zullen proberen te vinden. Ik hoop dan ook dat ik aan het einde van het semester opnieuw hier naar toe kan komen om aan dit Parlement verslag uit te brengen over hetgeen de Raad op het gebied van de mensenrechten heeft gedaan. De regeringen van de lidstaten van de Unie beseffen heel goed dat het absoluut noodzakelijk is de rol van het Parlement als motor op het gebied van de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te garanderen en nauwere vormen van samenwerking tot stand te brengen. De constructieve voorstellen die de rapporteur heeft gedaan zullen derhalve diepgaand worden bestudeerd. Tot slot kan ik er tot mijn genoegen op wijzen dat de Raad en het Parlement het roerend met elkaar eens zijn over het belang en de prioriteit van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in het beleid en in de externe betrekkingen van de Unie. Dit is het belangrijkste politieke gegeven en het geeft aan dat de aanpak van dergelijke vraagstukken voortdurend in ontwikkeling is. Het gaat hier niet meer enkel om ethische standpunten en principeverklaringen; deze kwesties zullen steeds sterker een stempel drukken op de politieke keuzes die gemaakt worden in de betrekkingen met derde landen. De overweging dat vrede, veiligheid en internationale stabiliteit moeten stoelen op volledige eerbiediging van de rechten en de fundamentele vrijheden is geen pure retoriek maar weerspiegelt een objectief feit, een feit dat steeds meer invloed uitoefent op de keuzes die de regeringen in hun buitenlands beleid maken en op de strategieën die de internationale organisaties op alle niveaus ten uitvoer leggen. (Applaus) 3-159
Nielson, Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen alle lof voor het voortreffelijke verslag van de heer Van den Bos. De betrokkenheid van het Europees Parlement op het gebied van mensenrechtenkwesties dient als een kritische stimulus voor het EU-beleid en deze publicatie bevat veel stof tot nadenken. De Commissie zal zoals gewoonlijk schriftelijk reageren op de aanbevelingen die zijn vervat in dit verslag. Ten eerste enkele opmerkingen over de hoofdthema’s van het verslag - vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. We hebben geprobeerd deze thema’s op verschillende manieren uit te werken. Ten eerste, via inspanningen in internationale fora. Ierland heeft met Europese steun de resolutie over de uitbanning van alle vormen van intolerantie op grond van godsdienst ingediend bij de VN-Mensenrechtencommissie en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de
03/09/2003 VN. In deze resolutie worden landen opgeroepen de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst te garanderen, godsdienstuitoefening mogelijk te maken en intolerantie te bestrijden. Tijdens de laatste zitting van de VN-Mensenrechtencommissie heeft de EU in haar verklaring over de mensenrechten in de wereld haar bezorgdheid geuit over de vrijheid van godsdienst of vrijheid van meningsuiting in twaalf landen, waaronder China en Iran. Ten tweede, een uitgebreide dialoog met derde landen. Specifieke mensenrechtendialogen bieden een bijzonder waardevolle gelegenheid om deze kwestie aan te pakken. Op 18 maart 2003, tijdens de evaluatie van de dialoog met Iran, heeft de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen bijvoorbeeld zijn bezorgdheid geuit over de discriminatie van religieuze minderheden met name Baha’is - en de behoefte benadrukt aan meer voortgang ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting. De lijfstraffen en de afschuwelijke stenigingspraktijken in naam van de sharia hebben ook tot diepgaande debatten geleid met vertegenwoordigers van de regering, justitie en de geestelijkheid in Iran. Tot dusverre heeft de EU tot haar tevredenheid gemerkt dat het feitelijke moratorium op de doodstraf door steniging nog steeds van kracht is. Ik hoop dat we tot verdere resultaten zullen komen met onze Iraanse partners. De vrijheid van meningsuiting vormt het hoofdthema tijdens de volgende rondetafelconferentie in het kader van de mensenrechtendialoog op 15 en 16 september 2003. Ten derde biedt het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten concrete steun voor projecten op dit terrein, zoals campagnes om de vrijheid van meningsuiting te bevorderen, waaronder een doorlopend project in de ASEAN-landen. Ook is vrijheid van meningsuiting in 2002 en 2003 voor elf EIDHRdoellanden als prioriteit aangemerkt. Door middel van het komende verslag van de adviesgroep op hoog niveau en het voorstel voor een Euro-mediterrane Stichting doet de Commissie er bovendien veel aan om een solide basis te leggen voor een effectieve interculturele dialoog, niet in de laatste plaats in het Middellandse-Zeegebied - een doelstelling van het nieuwe buurlandenbeleid. Ik heb nota genomen van de verwijzing van de rapporteur naar de Overeenkomst van Cotonou. Het is een goede, relevante verwijzing. De Overeenkomst van Cotonou toont aan dat er een uitgebreid systeem met wel 77 landen kan worden overeengekomen, maar ook dat er sprake is van enkele uitdagingen en wezenlijke problemen. Maar ik ben het met de heer Van den Bos eens dat het een interessant systeem is. Wat betreft de mensenrechtenclausule ben ik blij dat in het verslag van het Parlement wordt benadrukt dat de clausule tot een positieve verandering in de mensenrechtensituatie in derde landen kan leiden. Dat is nu net het doel van de recente vernieuwingen. Afgelopen mei is in het kader van de samenwerkingsovereenkomst met Bangladesh de eerste werkgroep op het gebied van governance en mensenrechten van start gegaan met een openingsvergadering gewijd aan diverse kwesties,
03/09/2003 waaronder de doodstraf en het rechtssysteem. De mededeling van de Commissie ‘Een nieuwe impuls voor EU-maatregelen inzake mensenrechten en democratisering met mediterrane partners’ biedt de mogelijkheid tot vergelijkbare initiatieven in het kader van de mediterrane associatieovereenkomsten, door middel van een reeks initiatieven - zoals het systematisch opnemen van mensenrechten- en democratiseringskwesties in de agenda van vergaderingen van de Associatieraden en in de nationale actieplannen inzake mensenrechten - die op grond van de clausule tot veranderingen moeten leiden. Wat de VN-Mensenrechtencommissie betreft: de mensenrechtenclausule is niet alleen een toezegging ten aanzien van de mensenrechten in intern verband, maar is ook een toezegging van de EU en derde landen op het gebied van de bevordering en bescherming van de mensenrechten in internationaal verband. Dit brengt me bij de VN-Mensenrechtencommissie. De heer Van den Bos geeft in zijn verslag aan dat er een hoge mate van overeenstemming bestaat tussen de prioriteiten die het Europees Parlement heeft geformuleerd voor de 59e zitting van de VN-Mensenrechtencommissie en de actie die de EU op dat terrein onderneemt. Dat is bemoedigend, aangezien de stem van de EU enorm aan kracht wint als haar instellingen zich eensgezind opstellen. Ik deel de bezorgdheid die in het verslag wordt geuit ten aanzien van de richting die de VNMensenrechtencommissie op gaat en ben het ermee eens dat alles in het werk moet worden gesteld om schendingen van de mensenrechten effectief te kunnen aanpakken. De EU weet wat haar te doen staat: slechts 47 landen zijn ingegaan op de staande uitnodiging voor deelname aan de thematische procedures van de VNMensenrechtencommissie; 28 van deze landen zijn EUlidstaten, toetredende landen of kandidaat-lidstaten. Bovendien hebben tachtig landen niet alle zes voornaamste internationale mensenrechteninstrumenten geratificeerd. De EU heeft een goed begin gemaakt door te proberen het effect van haar acties in de VNMensenrechtencommissie te verbeteren; tijdens de zitting van dit jaar is bijvoorbeeld een aantal EUontwerpinitiatieven eerder afgerond, waardoor er meer ruimte was voor het effectief bewerken van derde landen. De EIDHR-financiering heeft ook een rol gespeeld, met recente projecten ter ondersteuning van het werk van de verdragsorganen voor mensenrechten en dat van verschillende VN-rapporteurs. Deze inspanningen zullen worden gecontinueerd in de wetenschap dat we alleen door bundeling van alle politieke, diplomatieke en financiële middelen die de EU tot haar beschikking heeft, werkelijk in staat zullen zijn de nodige veranderingen tot stand te brengen. Nog twee laatste opmerkingen. De eerste betreft kinderen in gewapende conflicten, een kwestie waar al meer over is gezegd. We proberen al het mogelijke te doen om de situatie te veranderen, maar het is bijzonder
65 moeilijk in contact te komen met het Verzetsleger van de Heer in het noorden van Oeganda. Het is zo goed als onmogelijk ter plaatse iets zinvols te doen, omdat er rond het conflict geen sprake is van een maatschappij die als uitgangspunt kan dienen voor actie. Naast het conflict is er niets. In postconflictsituaties - bijvoorbeeld in Sierra Leone - is er echter veel bereikt op het gebied van de reïntegratie van kinderen en aanverwante zaken. Het andere punt betreft foltering. We kunnen rehabilitatiecentra steunen. Deze centra zijn ook een instrument om het publiek bewust te maken van het probleem. De documentatie afkomstig van deze centra vormt het meest essentiële element van onze inspanningen ten aanzien van dit probleem en de vreselijke regimes die martelpraktijken toepassen. Het gaat niet alleen om de primaire doelstelling de slachtoffers van martelingen te helpen. De vaststelling van feiten, een secundair resultaat van de activiteiten in deze rehabilitatiecentra, is ook een krachtig instrument dat we graag financieren en we zullen op dit terrein als donor actief blijven, hetgeen de inspanningen waaraan wij prioriteit hebben gegeven zeker ten goede zal komen. Ik dank u nogmaals voor dit uitgebreide verslag. We zullen al het mogelijke doen om op een zeer directe wijze te reageren. 3-160
Gahler (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, ik wil collega Van den Bos bedanken voor zijn voortreffelijke verslag en zijn bereidheid om met andere fracties samen te werken. Uit de mate van overeenstemming in het Parlement blijkt ook dat alle politieke geledingen het engagement voor de mensenrechten in de wereld nog steeds als een kerntaak beschouwen, teneinde democratie, maatschappelijke en sociale vooruitgang en het vreedzame samenleven van de volken te verwezenlijken. Mijn dank geldt ook de mensenrechtenorganisaties, waarmee we altijd goed samenwerken. In de ogen van de Fractie van de Europese Volkspartij is het kernthema in het verslag van dit jaar, de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, een goede graadmeter voor de mate van democratie en de toestand van de mensenrechten in alle landen en samenlevingen. De vrijheid om je eigen godsdienst uit te oefenen behoort daar evenzeer bij als de plicht van een godsdienst om andersdenkenden naast zich te tolereren. En er dient niet alleen sprake te zijn van de vrijheid om op een andere godsdienst of confessie over te gaan, maar ook van de vrijheid om tot geen enkel geloof te behoren. Als men democratisch wil denken en handelen mag het ook niet zo zijn dat slechts aanhangers van een bepaalde godsdienst of confessie worden beschouwd als volwaardige en volledig geaccepteerde staatsburgers. Mij is ook geen wereldgodsdienst bekend die per definitie intolerant is of vijandig staat tegenover andere religies of zelfs tegenover zijn eigen aanhangers. Kritiek op religieuze intolerantie mag daarom niet gericht zijn
66 tegen een godsdienst als geheel, maar dient zich te richten tegen degenen die hun geloof op werkelijk onmenselijke wijze praktiseren of interpreteren, met als doel zelf macht te behouden dan wel te verwerven. Wij moeten ook steeds van de Raad en de Commissie blijven eisen dat zij kritiek blijven leveren op degenen die verantwoordelijk zijn voor schendingen van de mensenrechten. Denkt de Raad dat het de stabiliteit in de wereld bevordert als men niet verder komt dan het vaststellen van welluidende mensenrechtenclausules? Waarom hebben wij er zo’n moeite mee om deze clausules, bijvoorbeeld in de Overeenkomst van Cotonou, werkelijk te eerbiedigen? Welke voordelen menen bepaalde regeringen te behalen door bijvoorbeeld de sancties tegen Zimbabwe op de lange baan te schuiven of te dwarsbomen? Denkt u dat we de mensen in China of onze betrekkingen met dat land een dienst bewijzen door het onderwerp mensenrechten in een dialoog over de rechtsstaat achter gesloten deuren te behandelen, om het bij wijze van spreken in een vakje te stoppen en van andere onderwerpen te isoleren? Alle bezoekers aan China uit de politiek en het bedrijfsleven kunnen daar dan vrolijk naar verwijzen en de mensenrechten vervolgens laten voor wat ze zijn. Tenslotte kan het de sfeer om zaken in te doen verpesten als je het onderwerp aansnijdt. Voor de betrekkingen met Rusland en andere belangrijke landen geldt ongeveer hetzelfde. We weten allemaal dat landen die de mensenrechten binnen hun grenzen niet eerbiedigen structureel zwak zijn en dat het juist een stabiliserende uitwerking op de binnenlandse verhoudingen en buitenlandse betrekkingen heeft als de mensenrechten wel worden gerespecteerd. Druk van de kant van de EU om de mensenrechten te respecteren is een betere methode om stabiliteit in de binnenlandse verhoudingen en buitenlandse betrekkingen te bereiken dan een beleid dat ik zou willen aanduiden als status-quofetisjisme. Daarin wordt de voorkeur gegeven aan oppervlakkige stabiliteit op de korte termijn en neemt men pas een andere houding aan als zich daadwerkelijk conflicten manifesteren. Dit Parlement zal u blijven oproepen om ook ten aanzien van onaangename zaken standpunten in te nemen en onze resoluties ten uitvoer te leggen. Dit omdat wij ervan overtuigd zijn dat ook op het terrein van de mensenrechten woorden en daden met elkaar in overeenstemming dienen te zijn en dat zonder een actief mensenrechtenbeleid jegens de bewuste landen het potentieel aan conflicten in deze wereld niet kan worden verminderd.
03/09/2003 gruweldaden worden gepleegd in naam van een godsdienst. Fundamentalisme en intolerantie vormen een toenemende bedreiging. Daarom spelen mensenrechtenbeschermers een zeer belangrijke rol. We moeten alles in het werk stellen hen en de humanitaire hulpverleners overal ter wereld te beschermen. Daarom moeten we stilstaan bij de afschuwelijke aanslag op het VN-hoofdkwartier in Bagdad, ons diepste medeleven betuigen aan de nabestaanden en nota nemen van de afgrijselijke, tragische en ontijdige dood van de heer Sergio Vieira de Mello, die een uitmuntende mensenrechtenbeschermer was. We moeten de vrijheid van gedachte en de vrijheid van geweten beschermen. En wat onze betrekkingen met derde landen betreft, moeten we ja zeggen tegen de dialoog, maar er moet wel actie uit die dialoog voortkomen. Er worden steeds meer mensen ter dood veroordeeld in landen waarmee we nauwe betrekkingen onderhouden. Daarom moet de doodstraf worden afgeschaft. Als we niets doen met onze associatieovereenkomsten - ik denk aan Egypte en Israël -, laten we schendingen van de mensenrechten toe. Wat is het nut van deze overeenkomsten, met name de mensenrechtenclausules, als we niet toezien op de naleving ervan? In Egypte worden homoseksuelen via het Internet in de val gelokt en vervolgens gevangengezet alleen maar omdat ze homoseksueel zijn. Dat is ontstellend. We moeten de vrijheid van de pers, de rechten en vrijheden van het kind, de rechten en vrijheden van homoseksuelen, de rechten van vrouwen, etnische en andere minderheden, de rechten van vluchtelingen en ook, heel ouderwets, die van asielzoekers beschermen. In dit verband wil ik even stilstaan bij Aung San Suu Kyi, die in Birma in hongerstaking is. We moeten er alles aan doen om deze dappere en achtenswaardige vrouw uit de gevangenis te krijgen. We moeten ook de mensenrechten respecteren van gehandicapten, die voor het eerst in ons verslag zijn opgenomen. Ik sluit af met de woorden dat de Raad, de Commissie en het Parlement met één stem moeten spreken. Onze boodschap is duidelijk: dit zijn onze waarden. Als je ze steunt, zullen we betrekkingen met je aangaan. Doe je dat niet, dan gaan we net zo lang door met deze agenda tot de mensenrechten uiteindelijk volledig worden gerespecteerd.
3-161
3-162
Cashman (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de heer Van den Bos met zijn verslag, maar ik moet echt heel nadrukkelijk zeggen dat we ons behalve voor de vrijheid van godsdienst evengoed moeten inzetten voor de vrijheid van geweten en de vrijheid om, zoals de heer Gahler zei, niet achter een bepaalde godsdienst aan te lopen. We moeten niet vergeten dat door de eeuwen heen en ook vandaag de dag vele
Van Hecke (ELDR). – Ik feliciteer de heer Van den Bos met zijn zeer evenwichtig rapport, dat aansluit bij de mensenrechtenrapporten van de voorbije jaren en op een erg genuanceerde manier delicate onderwerpen zoals vrijheid van godsdienst benadert. Ik onderschrijf volledig zijn pleidooi voor meer consistentie en coherentie in het mensenrechtenbeleid. De Europese Unie dreigt immers iedere geloofwaardigheid te verliezen als zij er niet in slaagt met één stem te spreken,
03/09/2003 ook als het gaat om strategisch of economisch belangrijke landen als China of Rusland. Terecht klaagt collega Van den Bos de sterke politisering aan van het belangrijkste mensenrechtenforum, de VN-Commissie voor de rechten van de mens. Ik heb zelf twee keer deze VN-Commissie mogen bijwonen en ik kon mij nooit aan de indruk onttrekken dat de regeringen systematisch samensmeden om elkaar vrij te pleiten. Het motto lijkt wel te zijn: als we anderen sparen, lopen we zelf niet het risico veroordeeld te worden. Tijdens de jongste zittingen in Genève is nogmaals gebleken dat het de vossen zijn die over de kippeneieren moeten waken. Het is hoogst bedenkelijk dat landen als Libië, Sudan, Zimbabwe en Cuba een hoofdrol spelen in de VNMensenrechtencommissie en dat de Europese Unie, de voornaamste sponsor, nauwelijks nog impact heeft. Het verheugt mij dan ook dat de rapporteur mijn amendementen op dit punt heeft aanvaard. Enerzijds moeten er voorwaarden worden gesteld aan het lidmaatschap van de VN-Commissie. Zoals de ondertekening, ratificatie en naleving van mensenrechtenverdragen en het toelaten van speciale VN-mensenrechtenrapporteurs. Anderzijds moet de besluitvorming worden herzien en moet de unanimiteitsregel plaats maken voor een tweederdemeerderheidsregel. Als aan deze voorwaarden niet wordt voldaan, moet de Europese Unie ernstig overwegen om zich terug te trekken uit het mensenrechtencircus. Anders loopt ze immers het risico dat ze mensenrechtenschendingen legitimeert in plaats van ze te veroordelen, en dat kan toch nooit de bedoeling zijn. 3-163
Caudron (GUE/NGL). – (FR) Geachte collega´s, wanneer je zorgvuldig kijkt naar een resolutie over de mensenrechten die maar liefst 56 overwegingen en 197 paragrafen bevat, na de behandeling van 284 amendementen in de commissie, word je heen en weer geslingerd tussen vele tegenstrijdige gedachten. Ik noem er een paar: heeft een verslag zin, is het nuttig, wordt er onderscheid gemaakt tussen ernstige en minder ernstige schendingen, worden berichten altijd nagetrokken, hoe vaak zijn ze onjuist, in hoeverre speelt de keus van persagentschappen en dominante media een rol? En wat is de invloed van politieke voorkeuren? Wat zeggen we tegen mensen die beweren dat de onderliggende ideologie de ideologie is van de rijke en machtige landen, die andere landen beoordelen op grond van hun eigen belangen en hun eigen criteria terwijl ze zelf nog wel eens een steekje laten vallen? De houding van de Verenigde Staten op dit gebied spreekt boekdelen: behandeling van gevangenen, weigering van het Internationaal Strafhof, preventieve oorlog, doodstraf, enzovoort. Ik zal het hierbij laten, ofschoon de lijst geenszins uitputtend is; iedereen kan er zelf wel wat aan toevoegen. Wat het nut en de universele geldigheid betreft, moet iedereen zijn keuzes maken. Persoonlijk ben ik er, ondanks mijn vele twijfels, echter van overtuigd dat een
67 dergelijk verslag nut heeft en ik wil mijn collega Van den Bos dan ook complimenteren. Stap twee is in detail treden om na te gaan wat overbelicht en wat onderbelicht of helemaal niet belicht wordt. Mijn collega Pernille Frahm en ik hebben negen amendementen ingediend in de commissie, waarvan er zeven zijn goedgekeurd, en van de 27 tijdens het plenaire debat ingediende amendementen zijn er acht goedgekeurd door leden van mijn fractie. Daaruit blijkt hoezeer het onderwerp ons bezig houdt en hoezeer we van mening zijn dat het verslag nut heeft. Niemand van ons zal het eens zijn met alles dat is goedgekeurd. Persoonlijk zou ik een hele lijst van punten kunnen noemen waar ik moeite mee heb, of waar ik het mee oneens ben. Ondanks alles en zonder de ogen te sluiten voor de minpunten, lijkt het me dat de pluspunten zwaarder wegen; ik ben dan ook bereid voor dit verslag te stemmen, op voorwaarde dat de inhoud ervan niet verdraaid wordt door bepaalde amendementen. Ik ben namelijk bang dat sommigen de vrijheid van geweten gelijkstellen met de vrijheid van godsdienst en ik heb zo mijn bedenkingen bij bepaalde politieke banden. Andere collega´s zullen andere keuzes maken dan ik, ook binnen mijn fractie, dat is democratisch. Waar het om gaat - en ik kan dat niet voldoende benadrukken – is de mensenrechten, dus ook de economische en sociale rechten, overal ter wereld vastberaden te verdedigen. Ja, in alle landen, zonder enige uitzondering! 3-164
Wuori (Verts/ALE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit me aan bij degenen die de heer Van den Bos complimenteren met zijn uitstekende verslag, en niet in de laatste plaats bij hetgeen hij zelf in zijn inleidende toespraak zei, maar ik wil wel zeggen dat wij natuurlijk niet dezelfde prioritaire aandachtspunten hebben. Wij willen van onze kant vooral nog wijzen op de rechten van de politieke gevangenen en het recht op een gezond milieu. Foltering is samen met de doodstraf een schending van een van de meest fundamentele mensenrechten. In een wereld waarin wordt gestreden tegen terrorisme, stellen wij met grote zorg vast dat het absolute verbod op foltering wordt gerelativeerd en dat de scherpe kantjes er als het ware van af worden gehaald. Het is niet voldoende dat wij ons inzetten voor preventie en meer in het bijzonder voor ratificatie op zo breed mogelijke schaal van het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering. Wij moeten ook de revalidatie van de slachtoffers steunen. Wij krijgen daarvoor nu een belofte, maar het vereist ook extra geld. Daarvoor moeten wij ons inzetten en dat betekent dat er passende begrotingsbesluiten genomen moeten worden. Als ik dan de delen in het verslag bekijk over de rol van de Europese Unie en haar middelen voor het mensenrechtenwerk, krijg ik een déjà vu-gevoel. Dat komt absoluut niet omdat de rapporteur in welk opzicht
68 dan ook zijn werk niet goed gedaan zou hebben, maar omdat wij jaar in jaar uit al op de noodzaak van dit soort herzieningen hebben gewezen. In een wereld waarin een visie op veiligheid die is gebaseerd op wapens en een op samenwerking gebaseerde visie met elkaar in conflict komen en waarin de universele mensenrechten en de soevereiniteit van landen op gespannen voet met elkaar staan - het gaat hier om het lot van de VN - heeft de Europese Unie de gelegenheid de mensenrechten tot de kern van haar buitenlands beleid te maken. Institutionele wijzigingen zijn daarvoor onvoldoende, ook al krijgen wij een eigen minister van Buitenlandse Zaken en worden de parlementaire commissies gereorganiseerd. Dit alles kan alleen functioneren als wij daadwerkelijk willen investeren in consequent werk en als wij daar met heel ons hart bij betrokken willen zijn. 3-165
Oostlander (PPE-DE). – Voorzitter, graag wil ik de rapporteur van harte prijzen voor zijn uitstekende werk, dat ook in principieel en in praktisch opzicht heel interessant is. Hij probeert de inspanningen van het Europees Parlement uit te tillen boven het niveau van goede getuigenissen. Als wij ons uitspreken, zullen we immers ook nazorg moeten uitoefenen. Te vaak vergeten wij onze eigen kritiek en ontbreekt het ons aan de mogelijkheden om na te gaan wat er van onze aanklachten geworden is. Van die nazorg moet het nu eindelijk eens komen. Ook al begrijp ik zeer wel de bezwaren die er soms in praktische zin zijn; de commissaris heeft die reeds genoemd. Dit geldt zeker voor de steun die onze Sacharov-prijsdragers toekomt. Zij zijn immers veelal de helden van de burgerlijke vrijheden. Juist deze week is er terecht en op het goede moment weer steun betuigt aan Aun San Suu Kyi en het is daarbij dan vreemd op te merken dat mevrouw Leyla Zana eigenlijk steeds zo weinig aandacht van ons krijgt. Komt dat politiek niet zo goed uit? Als dat de reden zou zijn, dan past op ons dezelfde kritiek als de rapporteur geuit heeft op de Commissie en de Raad. Verdediging van mensenrechten is niet echt eenvoudig. Verdediging van mensen waar je het mee eens bent, is geen kunst. Pas als ook de rechten van mensen waar je het niet mee eens bent worden verdedigd, dan pas is er sprake van actie voor de mensenrechten. Hetzelfde geldt ook voor gewetensvrijheid. Tot mijn verbazing kunnen sommigen van mijn collega's daarmee beter uit de voeten dan met godsdienstvrijheid. Ik vind het een beetje bedenkelijk, eerlijk gezegd. Ik vraag echter graag aandacht voor mijn amendement inzake gewetensvrijheid, dat ik natuurlijk onmiddellijk heb ingediend. Want ook op dat punt zijn er heel goede dingen te melden. In het amendement wordt gewezen op het brede scala van gewetensbezwaren, waarmee wij het wel of niet eens kunnen zijn. Dat laatste is natuurlijk helemaal niet interessant, wanneer het gaat om respect voor het geweten. Ik hoop dan ook op brede steun uit dit Parlement. Naar mijn mening heeft de rapporteur het thema godsdienstvrijheid in zijn artikelen uitstekend behandeld. Des te treuriger is het dan dat platte vooringenomenheid bij de pers er vaak toe heeft geleid dat slechts die 1 procent van de tekst die over het geweld in de godsdienst gaat, zo ontzettend veel aandacht krijgt.
03/09/2003 Ik hoop dat de rapporteur daar niet te veel naar luistert en op de weg van zijn verslag gewoon onvermoeibaar doorgaat. (Applaus) 3-166
Fava (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, net als collega Caudron en wij allemaal, vraag ook ik mij af hoe wij kunnen voorkomen dat dit jaarlijkse verslag over de mensenrechten een ritueel wordt. Mijns inziens kunnen we dat als we in de praktijk waakzamer zijn waar het mensenrechten betreft en eerder overgaan tot het veroordelen van mensenrechtenschendingen; als we doeltreffend uitvoering geven aan de resoluties waarover in dit Parlement wordt gestemd en ons niet beperken tot beginselverklaringen die we in onze handvesten opnemen; als we – en dit heeft de commissaris ook al gezegd – concrete financiële en andere middelen beschikbaar stellen en ook opleiding en ondersteuning bieden aan degenen die actief zijn op het gebied van de mensenrechten, te beginnen bij de Verenigde Naties; als we, tot slot, steun geven aan journalisten – er zijn het afgelopen jaar veel journalisten omgekomen, mijnheer de commissaris – die mijns inziens een belangrijke bron van getuigenissen zijn en een controlerende functie hebben, ook voor dit Parlement. Wat de inhoud van het verslag van collega Van den Bos betreft, behoeft het volgens mij geen betoog dat religie in het derde millennium niet opnieuw een verdeeldheid zaaiende factor mag worden, wat zij al zo lange tijd geweest is. We moeten zien te vermijden dat in de naam van God nieuwe vormen van onverdraagzaamheid, nieuwe vormen van discriminatie tot ontwikkeling komen, ook in sommige beschaafde landen, in sommige beschaafde, westerse democratieën: een wereld die verdeeld is en verscheurd wordt door nieuwe kruistochten zou een ongeneeslijk zieke wereld zijn, en wij moeten voorkomen dat het zover komt. De strijd voor de mensenrechten, mijnheer de Voorzitter, mag vandaag niet meer een kwestie zijn van wie de meest hoogstaande principes heeft; het is immers een strijd die zich niet leent voor spitsvondigheden waarmee men elkaar de loef afsteekt. Wij vragen de Raad dan ook zich ervoor in te spannen dat de mensenrechtenclausule – zoals wij in de interventie van de Raad al hebben kunnen horen – niet langer slechts voor de vorm wordt opgenomen, maar de uitdrukking vormt van het krachtige ideaal van juridische en democratische beschaving dat dit Parlement met hand en tand zal verdedigen. 3-167
Ludford (ELDR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de EU en de VS zouden de twee belangrijkste krachten moeten zijn die de strijd voor de mensenrechten internationaal leiden. Dat kunnen we alleen maar doen als we eensgezind zijn over wat we verstaan onder volledige eerbiediging van de mensenrechten en als we geloofwaardig zijn door ervoor te zorgen dat ons handelen in overeenstemming is met wat we in het
03/09/2003
69
buitenland verkondigen. Er gaapt een kloof van wederzijds onbegrip tussen de EU en de VS. Wij denken: “Hoe kunnen de Amerikanen mensen ter dood veroordelen, het Internationaal Strafhof boycotten en de gevangenen van Guantanamo Bay een eerlijk proces ontzeggen?”
voor zijn toegewijde en toekomstgerichte werk over de mensenrechten in de wereld. Ik wil met name ingaan op kwesties die verband houden met het verdedigen van de godsdienstvrijheid, waarvoor de heer Van den Bos in dit document een stevige basis heeft gelegd, die ik zelf mede verder heb versterkt.
Er zitten rond de achttien EU-ingezetenen gevangen in Camp Delta. Een ervan is Feroz Abbasi, afkomstig uit mijn eigen kiesdistrict Londen. De EU-lidstaten moeten gezamenlijk druk uitoefenen op de VS om ervoor te zorgen dat gevangenen worden berecht door middel van burgerlijke processen met de normale garanties. De oorlog tegen het terrorisme moet geen woeste aanval op de burgerlijke vrijheden worden. Als we onterechte controle, opsluiting en discriminatie gericht tegen minderheden, met name moslims, toestaan, verzwakken we onze morele geloofwaardigheid en moedigen we meer terrorisme aan.
Het Europees Parlement wijst op het gevaar van straf wanneer mensen van godsdienst veranderen en op het probleem van het verbieden van zendingsactiviteiten. Wij zijn tegen geweld op grond van een verkeerde interpretatie van godsdienst of geloofsovertuiging. Het Europees Parlement wijst op de kwetsbaarheid van gelovigen in de hele wereld die tot een religieuze minderheid behoren. Een belangrijke conclusie in het document is dat het atheïstisch extremisme de mogelijkheid voor mensen om vreedzaam samen te leven in gevaar kan brengen. Wij waarschuwen ook voor intolerantie die voortvloeit uit atheïsme.
De beste stelregel is dat je zelf ook moet doen wat je anderen opdraagt. Samen zijn de EU en de VS een formidabel team. Blijven we verdeeld, dan beperken we onze invloed ten gunste van de mensenrechten.
Er wordt geconstateerd dat de rechten van vrouwen en meisjes door kinderhuwelijken in gevaar komen. Verder willen wij de aandacht vestigen op de belangrijke rol van de media bij het verspreiden van informatie over godsdiensten en culturen. Een belangrijk beginsel dat in het verslag-Van den Bos benadrukt wordt, is het recht om van geloof te veranderen of afstand te doen van een bepaalde geloofsovertuiging en in vrijheid zijn eigen spirituele thuis te zoeken zonder geconfronteerd te worden met wetgeving die leidt tot onderdrukkende maatregelen tegen of bestraffing van degenen die overstappen naar een andere godsdienst of geloofsovertuiging.
3-168
Alyssandrakis (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, wanneer de Europese Unie het heeft over mensenrechten, slaat de schrik ons om het hart. De illegale interventies in Joegoslavië, Afghanistan en Irak liggen ons nog vers in het geheugen. Het probleem is natuurlijk dat de volkeren die de ‘weldaden’ van de Europese Unie en haar imperialistische vrienden ondergaan, zich koppig blijven verzetten tegen hun bevrijders. Dat doet ook het volk van Cuba, dat zich niet laat overtuigen door de voordelen van de vrije markt. De Europese Unie, die zichzelf opwerpt als internationale voorvechtster van de mensenrechten, blijkt deze mensenrechten erg selectief te gebruiken als middel om haar politiek door te drukken. Het mikpunt vormen landen en staten die geostrategisch en economisch interessant zijn, maar ook landen waarvan het sociaal-politieke bestel haar een doorn in het oog is, zoals Cuba, Vietnam, China, Wit-Rusland, enzovoort. Zelfs godsdienstvrijheid wordt ingezet als middel, en in de resolutie-Turco gaat men zelfs zo ver wetgeving voor te stellen die ook buiten het grondgebied van de EU van toepassing is, met straffen en sancties volgens VSstandaard. Anderzijds zwijgen de rapporteur en de Europese Unie in alle talen over schendingen van de mensenrechten in de VS, over de antiterreurwetten die geheime arrestaties en speciale krijgsraden mogelijk maken. Hetzelfde geldt voor Israël, Turkije en de kandidaat-landen die communistische partijen vervolgen en verbieden. Beste collega’s, het volk moet dringend een eind maken aan die hypocrisie. 3-169
Sacrédeus (PPE-DE). − (SV) Mijnheer de Voorzitter, hierbij wil ik de heer Van den Bos hartelijk bedanken
Wij willen verboden en strafbaarstelling van verandering van geloof afschaffen. Wij willen straffen of andere praktijken bestrijden die in naam van een godsdienst worden toegepast en die indruisen tegen de rechten en vrijheden van de mens. Tot slot wordt in dit belangrijke document terecht afstand genomen van de keuze van Libië als voorzitter van de VN-Commissie voor de rechten van de mens. Ook wordt er kritiek geuit op Cuba, waar 78 mensenrechtenactivisten gevangen zijn gezet vanwege hun inspanningen voor de rechten en vrijheden van de mens. 3-170
De Keyser (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het uitstekende verslag van de heer Van den Bos heeft op twee punten vragen bij me opgeroepen. Ten eerste legt hij bijna overdreven veel nadruk op het godsdienstige aspect. Daarnaast wekt het verslag tussen de regels door voortdurend de indruk dat de vrijheid van geweten gegarandeerd zou worden door tolerantie ten opzichte van verschillende geloofsovertuigingen. Het eerste punt zal ik niet aanvechten, dat is een politieke keuze van de rapporteur en hij heeft deze toegelicht. Maar over het tweede punt, namelijk pluralisme van geloofsovertuigingen als waarborg voor de mensenrechten in een samenleving, ben ik heel wat
70 sceptischer. Ten eerste omdat deze opvatting de atheïsten en agnosten tot heidenen degradeert, een soort status bij gebrek aan beter. Maar ook, en dat is een dieperliggend bezwaar, omdat ik ervan overtuigd ben dat de vrijheid van geweten alleen wordt gegarandeerd door structurele neutraliteit van een staat of federatie van staten. Deze structurele neutraliteit plaatst de geloofsovertuigingen daar waar ze nodig zijn, dat wil zeggen in de privé-sfeer. Of men thuis atheïst, katholiek, jood, moslim of aanhanger van een vreedzame sekte is, is niet van belang. Wat de sekten betreft, verwijs ik overigens naar de uitspraak van de Belgische historica Anna Morelli inzake godsdiensten: wat is een sekte anders dan een godsdienst die niet de steun van een politieke macht heeft gekregen. Maar in de publieke sfeer, en met name als het gaat om de politiek, dient elke religieuze inmenging verboden te zijn en elke vorm van invloed achter de schermen te worden verworpen. Dat is de enige ware garantie voor de gewetensvrijheid van de burgers, en overigens überhaupt voor hun vrijheid. Het verslag-Van den Bos zou nog meer zeggingskracht hebben gehad indien de rapporteur zover was gegaan in zijn conclusies. 3-171
Alavanos (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, in de korte tijd waarover ik beschik, wil ik een vraag stellen aan minister Antonione en aan commissaris Nielson in verband met paragraaf 135, waarin staat hoe belangrijk onderwijs is voor wederzijds begrip tussen mensen. Het schooljaar is net begonnen. In het bezette deel van Cyprus was er maar één Griekse school, in het dorp Rizokarpaso, waar les gegeven mocht worden. Vandaag heeft de bezettingsmacht van de heer Denktash de middelbare school echter gesloten. Een paar dagen geleden hadden ze de leraren van de lagere school al weggestuurd.
03/09/2003 voor moeten waken dat de burgerlijke vrijheden en mensenrechten worden geschonden. Dit is natuurlijk ook zo, maar tegelijkertijd moeten we voorkomen dat mensenrechten door terroristen als politiek wapen worden gebruikt. De terroristen en hun verdedigers zijn de grootste schenders van de mensenrechten van onze burgers. Het is heel makkelijk voor ons om de handen te wringen over alle mensenrechtenschendingen in de wereld. Mijns inziens kan de Europese Unie zich beter richten op een paar haalbare doelstellingen die effect sorteren. We moeten onze actie richten op een paar gebieden waar resultaten te behalen zijn en vervolgens consistent en vastberaden handelen. Ik denk aan Birma - waarover ik morgen zal spreken - en Zimbabwe, waar miljoenen mensen gebukt gaan onder de tirannie van Mugabe, een situatie die op schaamteloze wijze door de leiders van enkele Afrikaanse landen in de regio wordt getolereerd en aangemoedigd. Resoluties van dit Parlement zijn te vaak door de Raad genegeerd. Enkele landen hebben geprobeerd de situatie in hun eigen voordeel te benutten. In plaats daarvan moet er een consistente, samenhangende benadering komen op basis van een duidelijke strategie om een eind te maken aan de onderdrukking door Mugabe. Dit is niet onmogelijk. De voornaamste bron van mensenrechtenschendingen zijn corrupte en meedogenloze regeringen in mislukte staten die wereldwijd miljoenen slachtoffers maken onder de zwakkeren. Als Britse conservatieven dringen we eropaan dat ontvangende landen in ruil voor meer ontwikkelingshulp zich aan hun deel van de afspraak houden, namelijk good governance, rechtsordehandhaving en naleving van de mensenrechten. Misschien leidt dit tot enige vooruitgang. 3-173
Dit is een dringende zaak. Het schooljaar is begonnen, de kinderen kunnen waarschijnlijk geen les meer volgen en moeten met hun ouders wellicht uitwijken naar het deel van de Republiek Cyprus waar op alle scholen les mag worden gegeven. Ik zou graag van de heer Nielson en de heer Antonione willen horen welke stappen zij voornemens zijn te ondernemen om dit probleem aan de orde te stellen bij de bezettingsautoriteiten. 3-172
Van Orden (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, we moeten de heer Van den Bos feliciteren met zijn werk, maar het bezwaar van een alomvattend verslag zoals dit is dat uiteindelijk het stokpaardje van iedereen erin wordt opgenomen en dat de kern van de boodschap verloren gaat. Het is een cliché om te zeggen dat mensenrechten ondeelbaar zijn. Maar ik ben er niet van overtuigd dat de mensenrechten van moordlustige terroristen of lieden die terroristen op de een of andere wijze hulp bieden, dezelfde behandeling verdienen als die van fatsoenlijke, gezagsgetrouwe burgers. We worden eraan herinnerd dat onze democratieën er in het gevecht tegen het terrorisme
Howitt (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, als de mensenrechten de kern van de Europese waarden vormen, vormt dit jaarverslag over de mensenrechten een van de hoogtepunten van het jaar binnen dit Europees Parlement. Ik feliciteer de heer Van den Bos met zijn werk, dat bemoeilijkt werd door het grote aantal met elkaar wedijverende prioriteiten en eisen. De vraag in hoeverre afzonderlijke landen in dit verslag moeten worden genoemd, blijft een lastig punt voor het Parlement. Waarom zouden schendingen van de vrijheid van godsdienst aan de orde moeten worden gesteld in verband met bijvoorbeeld Laos, Vietnam en Pakistan, maar niet in verband met Turkmenistan of SaudiArabië? In de resolutie worden enkele structurele veranderingen op communautair niveau beschreven die de naleving van de mensenrechten werkelijk ten goede kunnen komen, waaronder een beter functioneren van de mensenrechtenclausule tussen de EU en derde landen, het betrekken van het Europees Parlement in discussies over het operationeel mensenrechtenprogramma en het
03/09/2003 definiëren van benchmarks waarmee EU-maatregelen mogelijk worden zonder gebruik te maken van de twee vaak botte middelen sanctiebeleid en opschorting van hulp. Ik hoop dat de Commissie deze veranderingsvoorstellen ten volle in aanmerking zal nemen. Tot slot dit: zoals het Parlement eerder vandaag voor een VN-verdrag voor gehandicapten stemde, is het ook goed dat schending van de mensenrechten van gehandicapten in deze uitgebreide resolutie aan de orde wordt gesteld. Het gaat niet alleen om economische en sociale rechten, maar ook om mensen die waar ook ter wereld om het leven zijn gekomen of aan misbruik zijn blootgesteld eenvoudigweg omdat ze gehandicapt zijn. Zo komt er misbruik voor in psychiatrische instellingen waar mensen hun menselijke waardigheid wordt ontnomen, bijvoorbeeld door het gebruik van bedden met een kooiconstructie in psychiatrische instellingen in landen die volgend jaar tot de Europese Unie toetreden. Ten aanzien van deze kwestie en alle kwesties die in het verslag aan de orde komen, zijn mensenrechten zowel in Europa als in de rest van de wereld ondeelbaar.
71 ontwikkelen. Ik ben van mening dat er binnen ons steunverleningsbeleid, zeker ook ten aanzien van de ontwikkelingslanden, nog onbenutte ruimte is als het gaat om de mensenrechten in het algemeen en wereldwijd – en binnen dit belangrijke thema wil ik vooral de nadruk leggen op de rechten van kinderen en van vrouwen. Dat potentieel moeten wij vastbeslotener en doortastender aanwenden om de mensenrechtenkwestie aan de orde te stellen. Mijns inziens is hier tevens sprake van een informatieprobleem. Ik kan mij dan ook vinden in de aanbeveling in het verslag dat het Parlement beter, sneller en zekerder toegang moet krijgen tot zeer actuele en dagelijkse kennis over wat er zich in die landen afspeelt. Dat geldt zowel voor het Parlement in het algemeen als voor de commissies waarin besluiten moeten worden genomen die van invloed zullen zijn op het beleid jegens de landen in kwestie. Tot besluit wijs ook ik op het vraagstuk van de doodstraf, dat eenieders voortdurende aandacht heeft en waarvoor iedereen een eigen beleid moet blijven ontwikkelen.
3-174
3-176
Laguiller (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, in dit verslag wil men ons doen geloven dat de Europese Unie wereldwijd een grote rol speelt als het gaat om mensenrechten.
Antonione, Raad. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag heel kort reageren op wat de heer Alavanos heeft gezegd. Hij vestigde de aandacht op een situatie waarvan de Raad niet op de hoogte was. In het kader van de bevoegdheden van de Raad kan ik u verzekeren dat wij een en ander zullen nagaan. Ik zal de geachte afgevaardigde in een later stadium, eventueel schriftelijk, antwoord geven.
In de rijke landen van West-Europa of de Verenigde Staten zijn de persoonlijke rechten en vrijheden iets beter gewaarborgd zijn dan in de arme meerderheid op aarde, dat is een feit, als we tenminste niet verder kijken dan onze neus lang is. Als we de ogen sluiten voor de jacht op immigranten, de zogenaamde illegalen, de gedwongen uitzettingen, de wetten tegen de armen, en als we vergeten dat velen het recht op passende huisvesting wordt ontzegd. Als we voorbijgaan aan het feit dat in een land als Frankrijk de vrijheid van meningsuiting ophoudt bij de fabriekspoorten, aangezien daarbinnen het verspreiden van een pamflet reden voor ontslag kan zijn. Als we vergeten dat in sommige landen van de Unie vrouwen bepaalde grondrechten wordt ontzegd, zoals de keus om al dan niet een kind te krijgen. Als we het normaal vinden dat het recht op werk en op een redelijk salaris in de praktijk niet wordt erkend als een grondrecht. Terwijl de beknotte mensenrechten in de rijke landen alleen worden gewaarborgd doordat ze aan de armen van deze wereld worden ontzegd, zijn het juist de rijke landen, die zo trots zijn op hun mensenrechten, die in de arme landen talloze walgelijke regimes in het zadel houden, regimes die zich kenmerken door onderdrukking en vooral grenzeloze ellende.
3-177
Nielson, Commissie. - (EN) Ik wil maar één laatste opmerking maken. Ik proefde nogal wat frustratie in veel van de bijdragen als het gaat om het gebrek aan duidelijke besluiten met bindende kracht en het gebrek aan effectieve instrumenten om de naleving van de mensenrechten in de wereld af te dwingen. Af en toe klonk er bijna extraterritorialiteit of zelfs unilateralisme door. We moeten trouw blijven aan waarden die van belang zijn voor ons zelfrespect en ons project. We moeten multilateraal blijven. En als we het over deze lastige kwesties hebben, is er geen kortere weg mogelijk.
3-175
Als de armen in de derde wereld naar Europa kijken dat ze de getallen niet kunnen bevatten, geeft slechts aan wat hun beeld van ons is -, zien ze dat iedere koe in Europa elke dag twee euro subsidie krijgt. In de derde wereld moeten 1,2 miljard mensen van minder dan één dollar per dag leven. Meer dan de helft van de wereldbevolking moet rondkomen van nog geen twee dollar per dag.
Sartori (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ofschoon ik het verslag toejuich, wil ik namens mijn fractie onderstrepen dat het Europees Parlement alle middelen die tot zijn beschikking staan absoluut met grote doortastendheid moet blijven aanwenden om het mensenrechtenvraagstuk een prominentere plaats te geven in onze besluiten en een doeltreffender beleid te
Ik zeg dit niet om de kern van dit debat te ontwijken, maar als we het hebben over perceptie en over de vraag hoe de wereld zichzelf ziet, moeten we dat niet uit het oog verliezen. Iedereen heeft het over de internationale gemeenschap. Die is er niet. Die proberen we te creëren. Op dat punt moeten we proberen Europees te zijn en dat
72
03/09/2003
moeten we combineren met de kwesties die we hier aan de orde stellen. 3-178
De Voorzitter. commissaris.
–
Hartelijk
dank,
mijnheer
de
Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. SCHRIFTELIJKE VERKLARINGEN (ARTIKEL 120) 3-179
Boudjenah (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) De rapporteur stelt terecht de mensenrechtensituatie in talloze landen aan de kaak. Het is echter betreurenswaardig en opmerkelijk dat de Maghreblanden, evenals Israël, er niet in voorkomen. En dat terwijl het jaar 2002 een repressief en zorgwekkend keerpunt vormde in deze landen, met name wat betreft de vrijheid van meningsuiting: detenties en gerechtelijke vervolgingen van leiders van Kabylische burgerbewegingen in Algerije en momenteel beperkingen van de persvrijheid; gevangenzetting van een internetverslaggever in Tunesië; censuur en vervolging van de journalist Ali Lmrabet in Marokko en aanslagen in de westelijke Sahara gepleegd door het Marokkaanse gezag. Op de Westelijke Jordaanoever ondermijnt het oprichten van de muur van schaamte het recht op vrij verkeer en het recht op land voor de Palestijnse bevolking op velerlei wijze; de muur is een gevaar voor de mensenrechten en voor de vrede. In talloze landen wordt de zogenaamde strijd tegen het terrorisme aangegrepen als een excuus om repressieve veiligheidsmaatregelen te nemen. Daar mogen we niet aan toegeven. Ook moeten we ervoor waken dat het op losse schroeven zetten van het internationaal recht, hetgeen door de Amerikanen op gevaarlijke wijze tot norm wordt verheven, leidt tot een wereld waarin economische en politieke belangen definitief de overhand krijgen boven de rechten van personen en volken. 3-180
Grondrechten in de Europese Unie (2002) 3-181
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A50281/2003) van de heer Sylla, namens de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken, over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2002) (2002/2013(INI)). 3-182
Sylla (GUE/NGL), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik zeggen dat ik vereerd ben u dit jaarlijks verslag over de mensenrechten te mogen voorleggen. Het is een synthese van de fundamentele waarden waarop de Europese Unie is gestoeld. Deze synthese wordt erkend en is terug te vinden in deel II van de door de Conventie opgestelde
ontwerpgrondwet. Ik denk dat de Europese instanties uit hoofde van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, al naar gelang hun bevoegdheden, kunnen toezien op de strikte eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden door de lidstaten. Hopelijk zal na deze stemming het juridisch bindende karakter van het Handvest, zodra het eenmaal van kracht is, ervoor zorgen dat de Europese burger zaken direct en individueel aanhangig kan maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie. Ik zeg dit omdat ik geprobeerd heb burgers te betrekken bij het opstellen van dit Handvest. Zo heb ik bij de eerste hoorzitting twee scholen uitgenodigd, een Duitse en een Franse, die ons werk inmiddels zes maanden op de voet volgen. Vervolgens heb ik alle grote niet-gouvernementele organisaties bijeengebracht – Amnesty International, Human Rights Watch, de Internationale Mensenrechtenfederatie – maar ook vertegenwoordigers van de nationale parlementen, waaronder de kandidaatlidstaten. Zo ben ik er mijns inziens in geslaagd aanzienlijk meer informatie over mensenrechtenschendingen te vergaren en tijdens mijn eigen bezoeken te controleren. Een overvloed aan informatie kan in plaats van een handicap juist een verrijking zijn. Daarom ook wilde ik dat in het verslag een aantal wezenlijke zaken belicht zou worden. Het ging er voor mij in de eerste plaats om na te denken over wat wellicht een van de grootste breekpunten is die Europa sinds de val van de Berlijnse muur heeft gekend, namelijk de aanslagen van 11 september en de gevolgen daarvan, zowel in de landen van de Unie als daarbuiten. Tijdens een studiereis van drie weken in de Verenigde Staten heb ik met eigen ogen gezien hoezeer het land nog gebukt gaat onder de gevolgen van 11 september. De mensen zijn bang en iedereen erkent dat een ongekende golf van haat tegen de islam het land in zijn greep heeft; het siert ze dat ze dit openlijk toegeven. Kerken, rechters, burgers en NGO´s hebben het zelfs voor moslims opgenomen. Zo bezien denk ik dat dit ook een les voor ons moet zijn. Waarom moet dit een les voor ons zijn? Omdat we te vaak vergeten wat het hoofddoel van terroristen is: de rechtsstaat ondermijnen. Telkens wanneer we iets doen dat niet gericht is op het versterken van de rechtsstaat, spelen we de terroristen in zekere zin in de kaart. Om het eerste grondrecht te beschermen, het recht op leven, waaraan het eerste hoofdstuk van het Handvest van de grondrechten gewijd is, moeten we met vereende krachten de strijd aangaan tegen alle vormen van terrorisme. Dat lijkt me het minste, temeer daar de terroristen zonder aanzien des persoons toeslaan. Toen ik aan dit verslag werkte, schoot me een verhaal te binnen. In 1994 had ik het voorrecht ontvangen te worden door Nelson Mandela, die op het punt stond de macht over te nemen in Zuid-Afrika. Net toen hij aan de macht zou komen, verscheen er een verslag waarin het ANC als terroristische organisatie bestempeld werd. En is het niet zo dat de Duitse bezetters de verzetsmensen
03/09/2003 als terroristen beschouwde? De VN heeft meer dan 142 definities van terrorisme verzameld. Ergens ben ik geneigd te zeggen: iedereen heeft wel een rekening met iemand te vereffenen. Dit neemt niet weg, geachte Voorzitter, dat het terrorisme vandaag de dag in alle opzichten een ware bron van conflicten is die samenlevingen kan verharden en van elkaar kan vervreemden. We moeten dus zo snel mogelijk oplossingen vinden voorzover we daartoe bevoegd zijn. Ik denk met name aan de bezorgdheid over het feit dat burgers, Europese ingezetenen, momenteel in het grootste geheim worden vastgehouden in Cuba omdat ze verdacht worden van terroristische activiteiten. Strijden tegen terrorisme betekent derhalve ook bijdragen aan het behoud van de rechtsstaat. Het tweede punt waarover ik me zorgen maak, is de situatie in het gevangeniswezen. Ik vind het buitengewoon schokkend te zien wat er anno 2003 gebeurt in de gevangenissen van de Europese Unie, waar de situatie allesbehalve bevredigend is. Vrijwel overal zien we dat het aantal gedetineerden het aantal cellen te boven gaat. Frankrijk alleen al telt 60.000 gedetineerden terwijl er maar plaats is voor 50.000. Ander punt van zorg is dat de vrijheid van meningsuiting bedreigd wordt. Ik denk met name aan de economische megaconcerns en aan de situatie in Italië. Tot slot: gelijkheid. Het is hoog tijd dat meer politieke partijen in Europa het in 1998 aangenomen Handvest van de Europese politieke partijen voor een multiculturele samenleving zonder racisme ondertekenen. Overigens blijven de lidstaten vaak in gebreke bij het omzetten van door de Raad goedgekeurde richtsnoeren ter bestrijding van allerlei vormen van discriminatie. Weer andere zaken, zoals solidariteit, burgerrechten en sociale rechten, de gelijkheid tussen man en vrouw, gelijke kansen op de werkvloer, lijken me op het vlak van Europees burgerschap en rechtspraak te liggen. We lopen nog te veel achter de feiten aan. Mijn bedoeling was niet om de beschuldigende vinger te heffen naar een bepaald land. Mijn opzet was alleen maar dat we het beste in elke lidstaat met elkaar delen. 3-183
Vitorino, Commissie. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren afgevaardigden, ik wil om te beginnen duidelijk maken dat ik heel blij ben dat we dit debat kunnen voeren. Ik wil de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en de rapporteur, de heer Sylla, graag gelukwensen met het verslag dat we nu bespreken. Dat verslag toont aan dat het Parlement zich blijft inzetten voor de bescherming van de grondrechten in de Europese Unie. Dit verslag is in één opzicht heel bijzonder: het is het eerste verslag van het Parlement dat is gebaseerd op het jaarverslag over de situatie met betrekking tot de grondrechten in de Unie en de lidstaten. Dat jaarverslag is opgesteld door een netwerk van experts dat op verzoek van het Parlement door de Commissie is
73 opgezet. Het geeft dus de visie van deze experts weer, en niet die van de Commissie. Er wordt hier een concreet overzicht gegeven van de wijze waarop de mensenrechten in de nationale wetgevingen en de dagelijkse werkelijkheid bescherming genieten. Het verslag bevat bovendien een beschrijving van de manier waarop de jurisprudentie van het Hof in Luxemburg en het Hof in Straatsburg zich heeft ontwikkeld. Het verheugt me dat het verslag van dit netwerk van nut is gebleken voor het werk van het Parlement. Ik besef wel dat we de kwaliteit van dit verslag in de toekomst kunnen verbeteren om er meer praktisch nut aan te kunnen ontlenen. Dat wordt in het verslag van de heer Sylla onder punt 4 ook voorgesteld. Overeenkomstig de aanbevelingen die door dit Parlement vermoedelijk zullen worden goedgekeurd, heeft de Commissie reeds contact opgenomen met de coördinator van het netwerk van experts met de bedoeling om het werk van deze experts aan te passen aan de verlangens van het Parlement. Ik kan u nu reeds verzekeren dat u in de toekomst zult kunnen beschikken over de nationale verslagen zoals die door elk lid van het netwerk zijn opgesteld. Er zal vanaf nu bovendien een intensiever contact worden onderhouden tussen het netwerk en de te benoemen rapporteur van het Parlement voor de mensenrechten. De Commissie zal reeds in oktober een vergadering organiseren met de vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties om te verzekeren dat de in het verslag op te nemen informatie zo volledig en betrouwbaar mogelijk is. Het is evident dat we met betrekking tot de grondrechten in de Europese Unie een heel belangrijke periode doormaken. De Unie zal binnenkort immers uitgebreid worden en vrijwel de gehele Europese familie omvatten. Bovendien zal de Unie in het kader van de komende Intergouvernementele Conferentie constitutionele normen uitwerken op basis van het werk van de Conventie over de toekomst van Europa. We werken nu aan de ontwikkeling van een ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, en die ruimte moet bijdragen tot het vaststellen van de identiteit van de Unie als een politieke unie die de grondbeginselen van de democratische rechtstaat eerbiedigt. In het verslag van de heer Sylla worden verschillende probleemgevallen genoemd en er bestaat op het gebied van de mensenrechten in de Europese Unie inderdaad een aantal knelpunten. Ik kan het Parlement in dit verband meedelen dat de Commissie met betrekking tot een aantal van deze kwesties reeds maatregelen heeft getroffen dan wel op het punt staat zulks te doen, met de bedoeling er zo een oplossing voor te vinden. De Commissie heeft met betrekking tot schadevergoeding aan de slachtoffers van terrorisme in oktober 2002 een voorstel voor een richtlijn ingediend. Dat voorstel heeft betrekking op alle slachtoffers van criminaliteit, maar bevat specifieke bepalingen aangaande de slachtoffers van terrorisme.
74 En dan kom ik nu bij het recht op vestiging en vrij verkeer – een essentieel onderdeel van het Europees project. De Commissie heeft op 15 april met betrekking tot deze materie een gewijzigd voorstel voor een richtlijn aangenomen. We proberen het vrije verkeer daarmee een nieuwe basis te geven. We werken op dit moment nauw samen met het Italiaans voorzitterschap om een gemeenschappelijk standpunt van de Raad en het Parlement te verkrijgen. Dan zou de tweede lezing hier veel sneller kunnen verlopen, zodat deze wetgevingsprocedure voor de verkiezingen van het Europees Parlement in juni 2004 afgesloten kan zijn. De Commissie houdt in de context van de uitbreiding ook de situatie van de Roma-minderheid goed in de gaten. We doen dat met het oog op de naleving van de politieke criteria voor toetreding, maar ook vanwege financieringsverplichtingen uit hoofde van het PHAREprogramma. We zijn van plan een onderzoek te laten uitvoeren om te kijken hoe we de programma’s van de Commissie op een consistente en efficiënte manier kunnen ontwikkelen. Met betrekking tot preventieve strategieën voor het opvangen van de gevolgen van gedwongen ontslagen kan ik u vertellen dat de Unie een algemeen beleid heeft ontwikkeld dat van toepassing is bij de herstructurering van bedrijven. Werknemersverenigingen moeten nu vóór elke herstructurering geïnformeerd en geraadpleegd worden om de negatieve sociale gevolgen van de herstructurering teniet te doen of te verzachten. Het verenigen van werk en gezin maakt integraal deel uit van de doelstellingen van de kaderstrategie op het gebied van gelijke kansen voor mannen en vrouwen voor de periode 2001-2005. Er wordt verder gewerkt aan een ontwerpvoorstel voor een kaderbesluit over processuele waarborgen voor verdachten en beklaagden in strafprocessen in de Europese Unie. Dat voorstel vloeit voort uit het Groenboek dat de Commissie op 19 februari heeft gepubliceerd. We zijn nu bezig met het opstellen van de tekst van dit voorstel. Deze tekst zal eind november, na aanneming door de Commissie, beschikbaar zijn. Mijnheer de Voorzitter, dames en heren afgevaardigden, de Unie zal binnenkort een grondwet krijgen. Die grondwet zal opgesteld worden op basis van de conclusies van de Conventie over de toekomst van Europa. De belangrijkste plaats in die grondwet zal worden ingenomen door het Handvest van de grondrechten dat tijdens de voorgaande Conventie is aangenomen en bij de Top van Nice door de drie instellingen is bekrachtigd. Het komt er dus op neer dat een constitutionele tekst gebaseerd gaat worden op het Handvest van de grondrechten van de Unie. De Commissie is zich ervan bewust dat het van groot belang is dat artikel 7 van het Verdrag van Nice toegepast wordt, om ervoor te zorgen dat het Handvest ten volle van kracht wordt. Ik kan u in dit verband vertellen dat de Commissie deze maand een mededeling zal goedkeuren over de voorwaarden voor de toepassing van artikel 7 van het Verdrag van Nice op het gebied van de
03/09/2003 mensenrechten. Het Parlement en de Raad zullen deze mededeling nog in september ontvangen. Ik sluit af door te zeggen dat de Commissie en het Parlement met dit debat en deze initiatieven een doorslaggevende bijdrage leveren aan een ingrijpende wijziging van het juridische en politieke kader van de Unie. De grondrechten vormen een van de elementen van die omslag. We moeten die grondrechten niet alleen respecteren, maar er ook voor zorgen dat zij werkelijk en volledig hun beslag krijgen. We moeten voor dat doel een heus grondrechtenbeleid voor de Unie ontwerpen en dat beleid binnen eigen kring toepassen. Zo dienen we de wereld tot voorbeeld. 3-184
Wyn, Eurig (Verts/ALE), rapporteur voor advies van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de heer Sylla voor zijn uitgebreide verslag over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2002. Het verslag maakt duidelijk dat binnen de grenzen van de Europese Unie, die tegenover de rest van de wereld voortdurend de mond vol heeft van eerbiediging van de grondrechten, nog steeds schendingen van de grondrechten voorkomen. Als rapporteur voor advies van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport voor dit verslag ben ik blij dat Italië in paragraaf 38 eindelijk expliciet wordt genoemd in verband met de concentratie in de media en de invloed die de Italiaanse minister-president hierop uitoefent, zonder dat er enige regels over belangenconflicten zijn aangenomen. Ik zeg: ik ben blij, omdat de meerderheid van de leden van de Cultuurcommissie helaas tegen stemde toen het erom ging Italië als voorbeeld te stellen vanwege de slechte staat van dienst die het land heeft inzake de concentratie in de media, een verschijnsel dat een ernstige bedreiging vormt voor de democratie overal ter wereld. We weten allemaal dat individuele mediaconglomeraten een aanzienlijk deel van de nationale nieuwsmedia in een aantal landen in handen hebben: Bertelsmann en Kirch in Duitsland, het imperium van Rupert Murdoch in het Verenigd Koninkrijk en Vivendi in Frankrijk. Maar de combinatie van invloed op de media en politieke macht die we bij Berlusconi zien, is uniek in Europa. In een recent verslag over belangenconflicten in de media in Italië van de NGO Reporters Without Borders staat een citaat van Freimut Duve, de vertegenwoordiger voor de vrijheid van de media van de OVSE, die de concentratie van zoveel Italiaanse nieuwsmedia in handen van de minister-president herhaaldelijk heeft veroordeeld. De OVSE zegt dat het zowel een uitdaging is voor de Europese constitutionele architectuur als een slecht voorbeeld voor nieuwe democratieën in wording. Ook de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa is van mening dat het potentiële belangenconflict
03/09/2003 tussen de politieke functie van de heer Berlusconi en zijn eigen economische en mediabelangen een bedreiging vormt voor het mediapluralisme. Ik kan er nog veel meer over zeggen, maar ik ben ervan overtuigd dat u inziet dat de mediaconcentratie in Italië een gevaar is voor de democratie en de vrijheid van informatie. Ik hoop daarom van harte dat u het allemaal met me eens bent dat Italië wat dit punt betreft in dit verslag moet worden opgenomen. 3-185
VOORZITTER: DE HEER PUERTA Ondervoorzitter 3-186
Karamanou (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Sylla gelukwensen met de lastige taak die hij heeft volbracht. Als rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen ben ik heel tevreden over de opmerkingen en aanbevelingen in het verslag. In het dagelijkse leven en handelen dienen democratie en gelijke kansen gemeengoed te zijn, en dat moet tot uitdrukking komen in gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in democratische instellingen en in eerbiediging van de rechten van vrouwen. Het is onacceptabel, mijnheer de Voorzitter, dat vrouwen in het Europa van de 21e eeuw nog steeds behandeld worden als menselijke wezens en burgers met beperkte rechten. Het is onaanvaardbaar dat er in de Europese Unie nog beroepen en regio’s zijn waar Gemeenschapswetgeving, democratie en grondrechten alleen gelden voor mannen. Mijn commissie heeft herhaaldelijk haar veroordeling uitgesproken over discriminatie op grond van geslacht, seksuele geaardheid of etnische of sociale afkomst. Wij verwerpen het meten met twee maten, een verschijnsel dat vooral het gevolg is van culturele tradities en sociale stereotiepen en dat verwijst naar donkere en trieste periodes in de geschiedenis van de mensheid. Wij eisen iets wat vanzelfsprekend is: mensenrechten en grondrechten moeten gelden voor mannen én vrouwen, zonder enig onderscheid. Alleen dan kunnen we spreken van universele mensenrechten en mainstreaming. Mijnheer de commissaris, naar aanleiding van de stemming van vandaag over het verslag over het programma DAPHNE betreffende het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen, zou ik de Europese Commissie maar ook de lidstaten nogmaals willen oproepen de bestrijding van geweld tegen vrouwen hoger op de politieke agenda te zetten. Geweld is veruit de ergste vorm van schending van vrouwenrechten. Geen enkel beleid mag belangrijker zijn dan het beschermen van mensenrechten. 3-187
75 Cornillet (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de heer Sylla verdient alle lof voor het werk dat hij heeft verricht. Toch zou ik twee dingen willen zeggen over de aanpak die naar mijn mening bij een dergelijk verslag gehanteerd moet worden. Ten eerste herinner ik u eraan dat dit het derde verslag is na een buitengewoon belangrijke hervorming, doorgevoerd op aandringen van ons Parlement, namelijk het bezien van de situatie van de grondrechten in de Unie in het licht van het Handvest, en dat brengt een aantal verplichtingen met zich. We hebben ons de middelen verschaft - een netwerk van deskundigen dat een verslag opstelt, doorgaans in goede samenwerking maar het toverwoord is het Handvest en niets anders dan het Handvest. Vanzelfsprekend verplicht dit de rapporteur en iedereen die dit verslag met ruime meerderheid aangenomen wil zien ertoe om erop toe te zien dat het geen middel wordt om politiek activisme te bedrijven en om persoonlijke meningen naar voren te brengen, en dat het niet als actiemiddel gebruikt wordt door lobbygroeperingen die met mensenrechten niets uit te staan hebben. Niets dan het Handvest, maar dan ook het hele Handvest! Dat principe kan mijns inziens niet genoeg benadrukt worden. Mijn tweede opmerking heeft betrekking op de lidstaten. Dit verslag valt uiteen in twee delen omdat de regels van de Europese Unie dat nu eenmaal voorschrijven. In werkelijkheid vormt het verslag een geheel en dus zou de resolutie alleen de kern van het verslag moeten bevatten en slechts moeten weergeven wat naar het oordeel van het Parlement van belang is voor de publieke opinie. Dit zou nationalistische reflexen tegengaan bij een aantal collega´s die het niet kunnen verkroppen dat hun land wordt genoemd. Vanuit hetzelfde gezichtspunt denk ik dat we er goed aan zouden doen in de resolutie alleen de belangrijke punten op te nemen die duidelijk maken waarom het Parlement dit verslag wilde. Het Parlement wilde dit verslag opstellen in zijn hoedanigheid van hoeder van de publieke vrijheden, om zo de vraag te beantwoorden of het Handvest van de grondrechten zoals dit geschreven is, en niet zoals we zouden willen dat het geschreven is, in het betreffende jaar nageleefd is binnen de Unie. Dat is de bedoeling van het verslag. Het is zeer belangrijk deze procedurele zaken niet uit het oog te verliezen als we willen dat het verslag een zo groot mogelijk politiek draagvlak krijgt. 3-188
Swiebel (PSE). – Voorzitter, dit is de vierde keer in deze parlementaire periode dat een plenair debat plaatsvindt over de situatie van de mensenrechten in de Europese Unie. Tijd dus om ons af te vragen wat er in de tussentijd is veranderd. Eerst de vraag naar de feiten. Structurele highlines zijn en blijven het wangedrag van overheidsfunctionarissen als politieambtenaren, de situatie in gevangenissen, mensenhandel, vormen van ongelijke behandeling en discriminatie, racisme en vreemdelingenhaat. Als je cynisch bent, zeg je: niets nieuws onder de zon. Daarnaast is er echter ook de bedreiging van de burgerrechten door een overdreven
76 reactie op terrorisme, en dit is een nieuw probleem. Wij maken ons zorgen over de samenwerking op strafrechtelijk gebied met de Verenigde Staten en de uitwisseling van persoonsgegevens. Al met al lijkt het mij dus dat de mensenrechtenproblematiek binnen de Europese Unie de laatste jaren scherpere contouren heeft gekregen, dit ondanks de inspanningen van velen om op deelterreinen verbeteringen te bewerkstelligen.
03/09/2003 3-189
Schmidt, Olle (ELDR). − (SV) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik de rapporteur bedanken en meedelen dat de Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij het verslag steunt. Hoewel wij over bepaalde onderdelen wellicht van mening verschillen, zouden wij het er toch wel over eens moeten zijn dat deze briefing zinvol en belangrijk is.
Wat betreft de verzameling en de analyse van data kan ik iets positiever zijn. Ten eerste is ons werk gesystematiseerd en geobjectiveerd, doordat we het Handvest voor de grondrechten als uitgangspunt hebben genomen. Ook is ons werk geprofessionaliseerd, doordat wij nu kunnen terugvallen op het netwerk van deskundigen onder leiding van professor De Schutter. Beide verbeteringen zijn duidelijk te danken aan de initiatieven van dit Parlement en daarmee mogen wij ons gelukkig prijzen.
Ik had echter graag meer concrete voorbeelden willen hebben. Mijnheer Cornillet, ik vraag mij af wat wij aan dit verslag hebben als wij geen concrete landen noemen. Als de Europese Unie als voorbeeld moet dienen voor de rest van de wereld kunnen wij toch geen oogkleppen opzetten en bij onszelf de zaken maar laten voor wat ze zijn? Dan zijn wij toch absoluut niet geloofwaardig? Mijn vraag aan de Commissie en de Raad is nu natuurlijk: wat gaat u concreet doen om de problemen op te lossen?
Wat betreft de politieke respons ben ik minder optimistisch. Het Europees Parlement raakt telkenmale, ook deze keer weer, bevangen door koudwatervrees zodra nagging en schaking aan de orde is, ook dit jaar zien we dat weer. Toch moeten de misstanden in de lidstaten duidelijk naar voren worden gebracht. Waarvoor hebben we anders een dergelijk rapport? De geconstateerde misstanden in een toelichting verstoppen is immers niet de bedoeling wanneer het om mensenrechtenschendingen in derde landen gaat. Het uitstekende rapport van Van den Bos, wat hiervoor aan de orde was, legt daarvan getuigenis af. Ik vind dat we die aanpak ook moeten volgen als het om mensenrechtenschendingen binnen de Europese Unie gaat. Daarom zal mijn fractie ook het verslag van mijnheer Sylla voluit steunen.
Ik wil drie gebieden bespreken. Het eerste betreft het asielbeleid van de Europese Unie en de lidstaten, dat terecht kritiek krijgt. Er bestaat een politieke angst die ertoe leidt dat alle landen lijken te accepteren dat er wordt getornd aan fundamentele rechtsbeginselen. Natuurlijk moeten wij een einde maken aan mensensmokkel en voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van het asielsysteem, maar wij kunnen vluchtelingen niet terugsturen naar een land waar zij gefolterd en mishandeld worden. Wij moeten alle kinderen die asiel zoeken in de Europese Unie de kans geven een menswaardig leven te leiden. Op dit gebied bestaan er nog veel tekortkomingen, ook in mijn eigen land.
Wat de positie van de Europese Commissie betreft, moet ik zeggen dat ik veel waardering heb voor de inzet, zeker die van commissaris Vitorino persoonlijk. Hij sprak zo snel over zijn inzet dat het zelfs moeilijk was alles precies te volgen. Toch is er een beetje een probleem. Het netwerk is een prima instituut, maar is de Commissie niet een beetje bezig zich te veel achter het netwerk te verschuilen en komt te weinig uit de verf wat in de handboeken wordt genoemd: de rol van Europese Commissie als hoedster der Verdragen? Waar staat de Europese Commissie zelf, wanneer toont zij de politieke moed om mensenrechtenproblemen in de Europese Unie aan de orde te stellen? Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de mededeling die de commissaris heeft aangekondigd over de uitwerking van artikel 7 van het Verdrag van de Europese Unie. Wat betreft de Raad, mijnheer de Voorzitter, misschien mag ik dat nog zeggen, staat u mij dat toe, die lege plaatsen daar, dat is toch een schandaal! De heren van het voorzitterschap waren zonet nog aanwezig bij het vorige punt. Moet ik daaruit afleiden dat het voorzitterschap van mening is dat mensenrechten alleen buiten de Europese Unie een serieuze behandeling verdienen? Ik weiger dat te geloven. Misschien kunt u namens ons hen vragen waarom zij hier afwezig waren?
Het tweede gebied betreft de situatie in de gevangenissen. Onze gevangenissen zijn overvol, er komt steeds meer geweld voor en de resocialisatie van gevangenen verloopt steeds moeizamer. In Europa moeten de gevangenissen menswaardig zijn. Het derde gebied betreft een gevoelige, maar belangrijke kwestie. In het Europees Handvest van de grondrechten staat helder en duidelijk dat “de vrijheid en de pluriformiteit van de media worden geëerbiedigd”. Ik ben het met Eurig Wyn eens en vraag mij af of het misschien de ironie van het lot is dat het Italiaanse voorzitterschap ervoor moet zorgen dat de lidstaten het eens worden over een grondwet die Italië met het mediamonopolie van zijn minister-president overduidelijk overtreedt. Dit kunnen wij niet toestaan. Tot slot wil ik u, mijnheer de commissaris, vragen hoe u van plan bent deze precaire kwestie aan te pakken. De hele Europese Unie is verantwoordelijk voor de situatie van de media in Italië. Ook u, mijnheer Vitorino. 3-190
Boumediene-Thiery (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou mijn waardering willen uitspreken voor dit verslag, dat om meerdere redenen als voorbeeld kan dienen: het is een uitstekend overzicht van de bestaande wetgeving, er wordt nauwkeurig in aangegeven hoe de wetgeving zich ontwikkelt en met name wat de gevolgen van 11 september zijn, en het
03/09/2003 levert het onweerlegbare bewijs dat de perceptie van gevaar het evenwicht tussen vrijheid en veiligheid heeft verstoord, dat de opeenstapeling van bijzondere wetten onze grondrechten aanzienlijk heeft beperkt en beknot. Met het aannemen van Europese bepalingen zoals de kaderbesluiten inzake het terrorisme en het Europese arrestatiebevel, of het besluit om de tegoeden van bepaalde rechtspersonen of individuen die worden beschouwd als terroristen te bevriezen, bekrachtigt de Europese Unie de talloze repressieve antiterrorismewetten die door de lidstaten zijn vastgesteld. De noodzaak van terrorismebestrijding mag geen excuus zijn om discriminerende en willekeurige wetgeving in te voeren, maar toch worden maatschappelijke bewegingen die zich inzetten voor de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging op dit moment gecriminaliseerd als gevolg van het feit dat de Europese wetgeving geen heldere en nauwkeurige definitie bevat van het begrip terrorisme. Verdenking alleen kan al genoeg zijn om gevangengezet te worden. Complete bevolkingsgroepen die toch al kwetsbaar waren zijn sinds 11 september nog verder in het nauw gedreven: derdelanders, asielzoekers, zigeuners, moslims. Met voorbijgaan aan grondrechten en openbare vrijheden worden deze groeperingen vaak behandeld als een bedreiging of een gevaar voor de staatsveiligheid, en 11 september komt daarbij goed van pas. De aanslagen leiden de aandacht af van de echte uitdagingen waarvoor de samenleving zich gesteld ziet: integratie, vreemdelingenhaat, immigratie- en asielbeleid. Onder het mom van terrorismebestrijding wordt de strijd aangebonden met immigratie, die enkel nog als illegaal beschouwd wordt. De associatieovereenkomsten met Algerije zijn een mooi voorbeeld van de wijze waarop terrorisme en immigratie over één kam worden geschoren. Hetzelfde geldt voor de overeenkomsten inzake het terugnemen van illegalen die naar derde landen worden uitgezet. De lijst van schendingen die binnen de Europese Unie door de lidstaten en de instellingen zijn begaan is lang: vreemdelingenhaat, dubbele straf, willekeurige detentie, discriminatie op de werkvloer, bij huisvesting, op grond van uiterlijk. De mensenrechten kennen echter geen grenzen, dus laten we eerlijk zijn en eerst onze eigen stoep schoonvegen. Laten we eens ophouden mensenrechten als wisselgeld te gebruiken in onze handelsrelaties met de derde landen; het doel van de Europese Unie is de vrede, de waarden van vrijheid, rechtvaardigheid en solidariteit evenals het welzijn van deze mensen te bevorderen. Laten we ons dan ook de middelen verschaffen om de mensenrechten binnen de Europese Unie eindelijk af te dwingen voor alle inwoners, ongeacht hun nationaliteit. (Applaus) 3-191
77 Queiró (UEN). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de rapporteur heeft ons in de toelichting bij zijn verslag en tijdens zijn interventie in de plenaire vergadering verteld dat het niet zijn bedoeling is geweest een verslag op te stellen met een volledige opsomming van alle schendingen van de grondrechten in alle landen van de Unie tezamen. We zien echter dat de opstellers van dit verslag in het grootste deel van de 150 uitgebreide artikelen waaruit het bestaat geen weerstand hebben kunnen bieden aan deze verleiding. Daarmee wijken ze af van de opzet die ze beweren te volgen. In een aantal gevallen wordt er over lidstaten van de Unie zelfs een politiek oordeel geveld. Het Europees Parlement is daartoe niet bevoegd – dat is alleen zo in een beperkt aantal heel ernstige, nauwkeurig omschreven gevallen, waarin op grond van artikel 7 van het Verdrag van de Unie sancties kunnen worden opgelegd. Is er in een van de lidstaten sprake van een dergelijke situatie? Wij menen van niet. Ik wil niet dat u op grond van deze opmerkingen tot de conclusie komt dat ik geen belang hecht aan de grondrechten en het bestrijden van de verschillende vormen van discriminatie. We moeten echter wel bedenken dat we het over politiek heel gevoelige zaken hebben als we praten over de bestrijding van terrorisme, het asiel- en immigratiebeleid, politiële en judiciële samenwerking, voorwaarden voor aanhouding en andere voorwaarden. Democratische regimes staan traditioneel gezien voor een open en genereus beleid. Vandaag de dag worden die regimes bedreigd door uiterst verfijnde vormen van internationale criminaliteit en terrorisme. Als we een antwoord willen formuleren op de complexe situatie waarin we ons tegenwoordig bevinden moeten we heel verantwoordelijk te werk gaan. Mijnheer de Voorzitter, ik ben afkomstig uit een land dat al heel lang als natie bestaat en er trots op is dat het als eerste land in Europa de doodstraf heeft afgeschaft. Mijn land behoorde tot een van de eerste landen die slavernij en levenslange gevangenisstraf hebben afgeschaft. Ik vind het daarom heel moeilijk om kritiek te aanvaarden wegens vermeend racistisch gedrag of seksuele discriminatie. Uit de besproken gevallen blijkt in ieder geval dat men van de feiten niet goed op de hoogte is. Ik wil u er verder op wijzen dat de autoriteiten voortdurend bezig zijn met het moderniseren en humaniseren van het gevangenissysteem – zonder daarbij overigens de illusie te koesteren dat men nu in één keer kan doen wat tot op heden niet gedaan is. Dat is mijn reactie op de belangrijkste opmerkingen die dit verslag met betrekking tot Portugal bevat. Ik ben ervan overtuigd – en daarmee sluit ik mijn betoog af – dat volgende documenten melding zullen maken van de wijze waarop de huidige toestand is rechtgezet en verbeterd. Dat geldt voor de veiligheid van de burgers, maar ook voor de kwaliteit van het bestaan, de arbeidsomstandigheden en de veiligheid van de gevangenisbevolking. 3-192
Blokland (EDD). – Voorzitter, een van de problemen met dit soort verslagen is dat er een politiek gekleurde uitleg wordt gegeven aan grondrechten. Deze uitleg
78 wordt vervolgens als absolute norm voorgeschreven. Ook in dit jaarverslag staan weer veel pijnpunten. Zo wordt in paragraaf 33 aan de lidstaten gevraagd het beginsel van de neutraliteit te bevorderen, hetgeen het onderwijs in de geschiedenis van godsdiensten niet uitsluit. In feite staat hier dus dat godsdienstlessen zelf wel uitgesloten worden. Dat zou rechtstreeks ingaan tegen in de Nederlandse Grondwet vastgelegde rechten. In Nederland bestaat namelijk de mogelijkheid om te kiezen voor bijzonder onderwijs, een recht waar veel gebruik van wordt gemaakt door onder meer christenen, mensen met niet-religieuze levensbeschouwingen en inmiddels ook moslims. Het is toch van den zotte dat zo’n ondoordachte, slecht geformuleerde uitspraak in een EP-verslag staat. Wat is dat eigenlijk, het beginsel van neutraliteit? Politiek, en dus een overheid, is nooit neutraal. Dat bewijst de jaarlijkse gang van zaken rond dit verslag wel weer. 3-193
Borghezio (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, collega’s, het is volgens ons een onjuiste en beperkte benadering wanneer bij de vraag hoe de mensenrechten beschermd kunnen worden, de rechten van het individu als enige en universele uitgangspunt worden genomen, terwijl het recht van volkeren op hun tradities en hun culturele identiteit buiten beschouwing wordt gelaten. Dit leidt tot blunders en tot volstrekt verkeerde beleidsbeslissingen. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer men zich buigt over het probleem van de onder immigranten van buiten Europa veel voorkomende criminaliteit en er, zoals in dit verslag, gezegd wordt dat dit te wijten is aan het slechte integratiebeleid, terwijl volledig voorbij wordt gegaan aan de rechten van de volkeren die dit soort ongeregelde immigratie over zich heen krijgen en die het slachtoffer zijn van de – ook in cultureel opzicht – schadelijke en negatieve gevolgen van wat in sommige gevallen een ware invasie is en een onderdrukking van de rechten van de autochtonen genoemd kan worden. Om deze reden staan wij uiterst kritisch tegenover dit verslag, waarin ook nog eens op slinkse wijze geprobeerd wordt de deur open te zetten voor euthanasie. 3-194
Pirker (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het Parlement had u, meneer Fodé Sylla, een glasheldere opdracht gegeven, namelijk of en in hoeverre de grondrechten in de lidstaten van de Europese Unie worden gerespecteerd. Het door u gepresenteerde verslag is helaas een ideologisch ‘u vraagt, wij draaien’, een staalkaart van linkse stokpaardjes. Helaas, omdat het om een belangrijk en essentieel verslag ging. Over de punten die u aansnijdt kan men discussiëren. Men kan ervoor of ertegen zijn, maar in ieder geval horen ze niet thuis in het verslag over de grondrechten en de eerbiediging daarvan binnen de Europese Unie. Als Fractie van de Europese Volkspartij zullen wij alleen al om deze reden en om principiële redenen tegen het verslag stemmen. U bekritiseert echter ook afzonderlijke lidstaten, in de regel ten onrechte. U heeft
03/09/2003 zich simpelweg niet goed genoeg op de hoogte gesteld van de werkelijke situatie of u levert kritiek omdat bepaalde regelingen niet stroken met uw ideologische ideeën. Wij wijzen deze kritiek van de hand, ook die aan het adres van Oostenrijk, omdat deze volkomen ongegrond is, en keuren mede om deze redenen uw verslag af. Ten derde keur ik in naam van de Fractie van de Europese Volkspartij het verslag af omdat wij uw inhoudelijke eisen niet delen. Deze reiken van uitbreiding van het asielrecht, via de toegang van illegalen tot onderwijs en gezondheidszorg en de regulering van illegalen, tot de gelijkstelling van alle huwelijkse en niet-huwelijkse relaties in de EU. Dit alles keuren wij af. Ten slotte zijn wij ook fel gekant tegen het verslag omdat daarin het recht op adoptie door homoseksuele paren wordt geëist. Hoe men ook tegen dit soort relaties aankijkt: ik tolereer ze, maar in het belang van de kinderen mag er nooit gevolg worden gegeven aan een dergelijke eis. De Fractie van de Europese Volkspartij zal om alle zojuist genoemde redenen uw verslag beslist van de hand wijzen. (Applaus) 3-195
Hazan (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst het belang van dit verslag benadrukken, en, in tegenstelling tot wat sommige collega´s beweren die zojuist hebben gesproken, zeggen hoe moedig het is landen aan te wijzen die zich schuldig maken aan het schenden van de meest elementaire rechten. Want helaas moeten we constateren dat het verslag van de heer Sylla bol staat van dergelijke voorbeelden, en dat wij als Europese afgevaardigden niet kunnen volstaan met het veroordelen van schendingen van de grondrechten in derde landen zonder te kijken naar de schendingen die in onze eigen lidstaten worden begaan. Dat is onze eer te na. Overigens zijn de conclusies in het verslag van cruciaal belang als het gaat om de andere uitdagingen waarvoor we ons gesteld zien. Zo nopen de huidige economische crisis en de gedwongen ontslagen die deze met zich meebrengt ons ertoe uiterst nauwlettend toe te zien op naleving van de sociale rechten. Wat dit betreft worden we jammer genoeg geconfronteerd met de sluiting van een assemblagefabriek in Frankrijk, in de Somme om precies te zijn. De recente gebeurtenissen, met name in Frankrijk maar ook in andere Europese landen, laten ook zien dat de persvrijheid vaak met voeten wordt getreden, zoals tijdens de hittegolf. Met betrekking tot een heel ander punt wil ik benadrukken, zoals voor mij reeds is gedaan, dat de strijd tegen het terrorisme, hoe legitiem deze ook is, niet ten koste mag gaan van de meest elementaire rechten. Tot slot, geachte Voorzitter, gezien het feit dat het jaarlijks verslag betreffende de grondrechten in de
03/09/2003 Europese Unie zijn vierde jaargang beleeft, vraag ik mij net als mijn collega mevrouw Swiebel af hoe het staat met deze rechten, en welke veranderingen het verslag teweeg heeft gebracht. 3-196
Ortuondo Larrea (Verts/ALE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, er bestaat twijfel over de naleving van de grondrechten in Spanje vanwege de doden, afpersingen, bedreigingen en het terroristisch geweld. Het antwoord van de rechtstaat daarop moet niet de wet van vergelding zijn - oog om oog, tand om tand - maar strikte naleving van de democratische regels en volledige eerbiediging van de mensenrechten van alle staatsburgers, inclusief degenen die zich schuldig maken aan gewelddaden. De Spaanse regering eerbiedigt de rechten van gevangenen en hun families echter niet. Gevangenen worden ver van hun woonplaats gedetineerd en het wordt hun niet toegestaan studies in hun moedertaal te volgen, met als gevolg dat zij zich niet kunnen inschrijven aan de universiteiten van hun eigen gemeenschap. Dat alles is in strijd met de grondwettelijke voorschriften inzake rehabilitatie en resocialisatie van gevangenen met het oog op het creëren van een rechtvaardiger en geciviliseerder maatschappij. Het is ook ontoelaatbaar dat de regering van een land dat zich een rechtstaat noemt twee zomaar nieuwsorganisaties kan sluiten. Dat gebeurt bovendien preventief en zonder dat er sprake is van een strafrechtelijke veroordeling vanwege een bepaald delict. Dat is des te ernstiger aangezien een van deze kranten – Egunkaria – de enige nieuwsbron is die in een nationale minderheidstaal geschreven is - het Euskera -, die volgens het Handvest van de grondrechten van de EU gerespecteerd dient te worden en niet mag worden achtergesteld. 3-197
Dillen (NI). – Voorzitter, geachte collega's, men praat niet over koorden in het huis van de gehangenen. Dit Parlement maakt zichzelf hopeloos belachelijk door dit rapport toe te vertrouwen aan een communist. Het is een belediging voor alle slachtoffers van de misdadige communistische ideologie. Men vraagt ook niet aan mevrouw Claude om een rapport over zedenverwildering te schrijven. Men vraagt ook niet aan Bernard Cantat om een rapport over geweld tegen vrouwen te schrijven. Mijnheer Sylla is verkozen op een communistische lijst. Hij is dan wel de laatste om ons over onze grondrechten te onderhouden. Dat bleek vanmorgen nog eens duidelijk in deze vergaderzaal. Ik verwijs hierbij naar de beschamende uitspraak van sommigen van zijn fractiegenoten deze morgen in het debat over Cuba. Ze waren een slag in het gezicht van de vele sukkelaars in de Cubaanse gevangenissen. Mijnheer Sylla, ga in Havanna prediken over grondrechten, niet hier in Europa, niet hier in Straatsburg! Collega's, wanneer ik de rapporteur hoor pleiten voor de vrijheid van meningsuiting, dan vraag ik mij af, of wij in de wereld van Orwell terecht gekomen zijn! Het was immers nota bene zijn partij die in Frankrijk steeds het voortouw nam om via totalitaire wetten, zoals de wet
79 Gayssot, de vrijheid van meningsuiting terug te schroeven. Het was de partij van deze rapporteur die ooit in Vitry-sur-Seine met een bulldozer een home voor migranten liet platwalsen, dus laat ons ernstig blijven. Communisten zijn wel de allerlaatsten om ons lessen te geven over hoe een op de principes van de rechtstaat gebaseerd Europa er moet uitzien! (Applaus ter rechter zijde) 3-198
De Voorzitter. − De rapporteur is persoonlijk aangesproken. Ik geef hem een halve minuut om te reageren indien hij dat wenst. U weet dat hier vrijheid van meningsuiting heerst, ook al kan deze soms tot onbeschoftheid leiden. 3-199
Sylla (GUE/NGL), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou alleen willen zeggen dat we een debat kunnen houden zonder mensen een stempel op te drukken, zonder ze te beledigen, en zonder ze te vernederen. Ik denk dat verdraagzaamheid niet meer dan normaal is, en als we elkaar niet kunnen verdragen, laten we elkaar dan in ieder geval respecteren. Maar dat is voor de persoon in kwestie al te veel gevraagd. Ik zal haar dus geen scheldwoorden en beledigingen naar het hoofd slingeren. Ik denk dat eerder zijzelf het niet waard is om in deze vergaderzaal te zetelen. 3-200
Hernández Mollar (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de inwoners van Baskenland zouden zich moeten realiseren dat de heer Ortuondo Larrea zich meer bekommert om de ETA-gevangenen dan om de slachtoffers van het terrorisme. Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, wij debatteren hier over het jaarlijkse verslag over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie. Gezien de wijze waarop dit verslag tot stand komt – ieder jaar komt een andere fractie aan bod – kan niet verwacht worden dat met het eindresultaat wordt ingestemd door alle fracties in dit Parlement, al zou dat wel noodzakelijk zijn. Dat is met het oog op toekomstige verslagen mijn eerste punt van kritiek. Mijnheer Sylla, die ik hoogacht en aan wie ik veel te danken heb, heeft zijn uiterste best gedaan om ervoor te zorgen dat het antiterrorismebeleid van de Europese Unie duidelijk belicht wordt en gesteund wordt door dit Parlement. Maar ik wil wel uitdrukkelijk stellen - en daarin wijk ik af van zijn toelichting - dat alleen de slachtoffers van het terrorisme gebukt gaan onder martelingen en allerlei vormen van mishandeling en niet de ETA-terroristen. Zij proberen enkel de Spaanse rechtstaat te ondermijnen met hun strategie van beschuldigingen van martelingen. Daarom verzoeken wij in paragraaf 12 om een Europese smartengeldregeling voor de slachtoffers, die naar wij hopen in 2004 kan worden opgenomen in de begroting.
80
03/09/2003
Er is echter nog een aantal andere kwesties waardoor ik niet geheel achter dit verslag kan staan. Een daarvan is het voorstel voor actieve euthanasie, dat volledig in strijd is met een beslissing van de Raad van Europa van 26 maart 2002. In het hoofdstuk immigratie en asiel worden immigratie op grond van economische motieven en asielaanvragen met elkaar verward. Deze kwestie is overigens al aan de kaak gesteld door de Commissie zelf en ook hier al besproken. Verder wil ik wijzen op het verzoek om verbintenissen tussen homoseksuelen gelijk te stellen met het huwelijk. Er wordt zelfs voorgesteld om adoptie mogelijk te maken voor homoseksuelen. Dat gaat veel verder dan non-discriminatie van personen vanwege hun seksuele geaardheid. Er valt verder ook nog wel het een en ander te zeggen over het voorstel om ingezetenen van derde landen die langer dan drie jaar in Europa wonen deel te laten nemen aan de gemeenteraadsverkiezingen en zelfs aan de Europese verkiezingen. Daarmee wordt het Europese staatsburgerschap losgekoppeld van de nationaliteit, waardoor het gehele concept wordt uitgehold.
welke vooruitgang er in 2002 is geboekt met het aannemen van instrumenten die een eerste aanzet moeten vormen voor een gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid. Ik noem hier eerst en vooral de richtlijn inzake de minimumnormen voor de opvang van asielzoekers, de Dublin II-verordening en de richtlijn inzake gezinsopvang.
Ik beschouw het ook als een grove fout dat er zo negatief wordt gerapporteerd over de samenwerking met de Verenigde Staten. Het gaat daarbij om een thema dat niet eens speelt in het jaar waar dit verslag betrekking op heeft, namelijk de overdracht van passagiersgegevens aan de Amerikaanse autoriteiten. Op dit moment wordt daar nog over onderhandeld en wij moeten daar ook in dit Parlement nog verder over praten.
Mijnheer de Voorzitter, we moeten uit deze impasse zien te geraken. Dat is van doorslaggevend belang voor het verbeteren van de bescherming van de grondrechten binnen het grondgebied van de Unie.
3-201
Ortuondo Larrea (Verts/ALE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik moet de woorden van de heer Hernández Mollar aan mijn adres categorisch van de hand wijzen. Ik zou tegen hem dezelfde toon kunnen aanslaan maar dat doe ik niet. Het eerste wat ik in mijn toespraak heb gezegd is volgens mij dat de grondrechten in Spanje met voeten worden getreden als resultaat van de gewelddadige acties van bepaalde personen. Ik zal de rechten van hen die geweld gebruiken nooit stellen boven de rechten van de anderen. Maar als wij het politieke conflict waarin de Basken zijn verwikkeld echt willen oplossen, moeten wij om te beginnen de mensenrechten van alle burgers respecteren, zonder aanzien des persoons. 3-202
Sousa Pinto (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van de heer Sylla herinnert ons eraan dat de in de Unie verblijf houdende immigranten kwetsbaar zijn. Het is vooral deze bevolkingscategorie die het slachtoffer van schendingen van de grondrechten blijkt te zijn. Bij het aannemen van maatregelen voor een oprecht en samenhangend beleid inzake illegale immigratie zijn vertragingen opgelopen, en dat terwijl de toestand zo urgent is en de problemen waar deze mensen mee te maken hebben zo ernstig zijn. Het blijkt dat het voor de regeringen eenvoudiger is consensus te bereiken over repressieve maatregelen, zoals maatregelen ter waarborging van de veiligheid en ter beteugeling van de illegale immigratie, dan over positieve maatregelen en maatregelen ter bevordering van de integratie. We weten
Deze instrumenten volstaan echter niet om een oplossing te bieden voor de precaire juridische en sociale situatie waarin vele duizenden immigranten zich bevinden die zich in onze landen gevestigd hebben. Ze worden blootgesteld aan allerlei soorten misbruik. Een fundamenteel instrument op dit gebied moet nog steeds door de Raad worden goedgekeurd. Ik heb het dan over het Europees Statuut voor langdurig ingezetenen. Dat statuut zou moeten gelden voor iedereen die langer dan vijf jaar op het grondgebied van een lidstaat verblijf houdt en het geeft de belanghebbenden toegang tot een hele reeks rechten, een en ander onder dezelfde voorwaarden als die welke voor ingezetenen gelden.
3-203
Pannella (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, sommigen van ons maken zich grote zorgen: “De kinderen, de kinderen, de kinderen ...” Onze rapporteur houdt hun dreigend voor dat 87 procent van de gevallen van seksueel misbruik van kinderen plaatsvindt binnen het gezin, volgens gegevens die door niemand betwist worden, en nog eens 4 procent van de gevallen binnen seminaries. Misschien zouden we homoseksuelen eens een kans moeten geven, voor de kinderen zou dat wellicht beter zijn. Mijn collega en vriend de heer Borghezio wees in een ontroerend betoog op de noodzaak het recht van de volkeren te laten prevaleren boven het recht van het individu. Wel, van onze Mussolini tot Saddam en alle anderen was het altijd het recht van het volk dat telde en niet het recht van het individu! Het ging altijd juist om het recht van volkeren, namelijk van het ene tegenover het andere. Onze Voorzitter heeft een amendement niet toelaatbaar, niet aanvaardbaar verklaard waarin verzocht werd om de vrije toegang tot documenten. Maar als dit is wat wij doen, zou ik zeggen: ‘Leve commissaris Vitorino!’. Leve dat toezicht op de democratie, dat wij voor het eerst in 2003 hebben verwezenlijkt! Leve onze collega, de rapporteur! Wij zullen met genoegen over dit verslag stemmen. 3-204
Santini (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, vóór ons ligt opnieuw een verslag dat inmiddels op een routineafspraak begint te lijken. Je zou dus denken dat we ons er geen van allen meer druk om maken, maar zoals u kunt zien is het een verslag waardoor de gemoederen na vier jaar nog steeds verhit raken. Overigens staan wij op het punt van gedachten te
03/09/2003 wisselen over de beginselen waardoor een beschaafde maatschappij zich onderscheidt van een stammengemeenschap, en het Handvest van de grondvesten lijkt daarbij het meest geëigende, meest rechtvaardige, meest nauwkeurige referentiepunt waaraan wij inspiratie en waarden kunnen ontlenen. De grote onderwerpen waarin dit verslag kan worden onderverdeeld zijn: nee tegen het terrorisme, bescherming van gedetineerden, strijd tegen de mensensmokkel, bescherming van persoonlijke gegevens en van de privacy, correcte informatie, immigratie, asiel en vele andere onderwerpen zoals, wederom, de strijd tegen alle vormen van discriminatie. Het is een schande dat al die onderwerpen, al die waarden min of meer ter discussie gesteld worden, dat ze ernstig vertroebeld worden door ideologieën en politiek gestechel, terwijl zij het verdienen ten zeerste geëerbiedigd te worden. Ik denk bijvoorbeeld aan de verdediging van de christelijke wortels en van het gezin in zijn traditionele samenstelling: een man en een vrouw, verenigd in het gezamenlijk streven zich voort te planten. Opnieuw wil men aan vijftien lidstaten een model opleggen dat in Europa slechts door drie landen aanvaard wordt en het wordt opgelegd, dames en heren, met een geweld dat, ook al is het alleen verbaal, hoe dan ook geweld blijft. Het is ook een schande als het gaat om de informatiesector, waar een serieus onderwerp als dit wordt bezoedeld door zuiver politieke propaganda, zoals de bijdrage van de rapporteur voor advies van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport – die ik niet bij de naam zal noemen en die dus geen recht heeft op weerwoord –, die afbreuk heeft gedaan aan een serieus onderwerp als dit door zich te bedienen van de toon en de inhoud van een pamflet van ordinaire partijpropaganda, een handelwijze die overigens op zichzelf al genoeg is om het stuk te diskwalificeren. Gelukkig, dames en heren, is dit slechts een mening, of liever gezegd een verzameling meningen, die geen enkele rechtskracht heeft. 3-205
Zrihen (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega´s, dit verslag waarmee we elk jaar de situatie van de grondrechten in de Europese Unie analyseren is een uitstekende prikkel voor diegenen die het universele karakter van de grondrechten liever zouden vergeten. De waarheid is soms hard, maar moet gezegd worden. Ik leg met name de nadruk op de versterking van het Europese burgerschap, dat ontegenzeggelijk het recht impliceert om te stemmen bij lokale en Europese verkiezingen. In meerdere lidstaten wordt wettelijk ingezetenen dit recht onthouden met het argument dat ze geen staatsburger zijn of geen deel uitmaken van Europa. Nu we bezig zijn een grondwet te ontwerpen die uitsluiting en discriminatie in het uitgebreide Europa
81 verbiedt, moet deze situatie een halt worden toegeroepen. Anders verliezen het Europese project en de waarden die we verdedigen alle geloofwaardigheid. De termijnen zijn kort, maar het Parlement moet deze belangrijke uitdaging in de komende maanden aangaan. 3-206
Gorostiaga Atxalandabaso (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, een praktische benadering van dit verslag brengt onmiddellijk de voornaamste verdienste ervan naar voren - het feit dat de Europese instellingen de erbarmelijke toestand waarin de mensenrechtenbescherming in de lidstaten verkeert, niet langer kunnen negeren. Zoals de rapporteur zegt, dit jaarverslag zal in de toekomst worden gewaardeerd en misschien zelfs gevreesd. Hoewel ik het volledig met de heer Sylla eens ben, moet ik toegeven dat ik wat moeite heb met een verslag waarin is toegegeven aan de druk van de huidige maatstaven inzake politiek correct denken en waarin wordt gezwegen over belangrijker zaken zoals duidelijke schendingen van de mensenrechten en politieke vrijheden in een aantal lidstaten, waaronder Spanje. Commissaris Vitorino, in paragraaf 22 van het verslag wordt aangedrongen op maatregelen ten aanzien van gevangenen die aan een ernstige ziekte lijden. Bautista Barandalla, een Navarraanse gevangene, lijdt aan een ongeneeslijke ziekte. Over zijn geval heb ik afgelopen maart een schriftelijke vraag ingediend bij de Commissie. Ik nodig iedereen uit eens te kijken naar het antwoord dat de heer Vitorino op 11 juni 2003 heeft gegeven. Als ik u was, zou ik mij diep schamen, mijnheer Vitorino. 3-207
Sylla (GUE/NGL), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, voor alle duidelijkheid: ik aanvaard de verantwoordelijkheid voor dit verslag, maar teken daarbij aan dat het door de commissie is goedgekeurd met 24 stemmen voor en 17 tegen. Er is bovendien een hele reeks amendementen ingediend en vanochtend nog heb ik daarover overleg gevoerd met de voorzitter van mijn commissie. Men kan dus niet alle voorstellen en amendementen aan mij toeschrijven. Ik vind dat we voorzichtig moeten zijn. Debatten zijn nog gaande en over bepaalde punten is nog geen beslissing genomen. Dat wil niet zeggen dat ik niet nadenk over de kwestie. Ik vind het buitengewoon schokkend dat de rol van de rapporteur teruggebracht wordt tot een verantwoordingsplicht. Ik heb gewoon het accent willen leggen op punten die me belangrijk leken, met name de nasleep van de aanslagen van 11 september 2001, gevangenisomstandigheden en vormen van discriminatie. Wat de adoptie van kinderen door homseksuele paren betreft, ben ik noch voor noch tegen; er zijn simpelweg nog geen knopen doorgehakt over deze kwestie. 3-208
De Voorzitter. − Hartelijk dank, mijnheer de rapporteur.
82
03/09/2003
Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
De Voorzitter. − Vraag nr. 1 van Camilo Nogueira Román, in wiens plaats de heer Ortuondo Larrea zal optreden (H-0433/03) Betreft: Het tragische lot van immigranten die voor de zuidelijke Atlantische en mediterrane kusten van de Unie door verdrinking om het leven komen
SCHRIFTELIJKE VERKLARINGEN (ARTIKEL 120) 3-208-500
Naar verluidt zijn de laatste dagen - ditmaal voor de kust van Sicilië - opnieuw 70 Afrikaanse immigranten door verdrinking om het leven gekomen, de zoveelste in een lange reeks van tragische gebeurtenissen die zich met de regelmaat van een klok voltrekken voor de Atlantische en mediterrane kusten van de Unie, en met name van de Canarische Eilanden en Andalusië, waardoor de Europese bevolking wordt opgezadeld met een schuldcomplex. Dit lot was de laatste jaren al duizenden immigranten beschoren, onder wie ook veel zwangere vrouwen en kinderen. Kan de Raad mededelen welke stappen de Unie denkt te ondernemen om deze ellende te voorkomen, zonder zich daarbij voornamelijk tot repressiemaatregelen te beperken?
Hermange (PPE-DE). – (FR) Ik wil allereerst benadrukken hoe belangrijk en noodzakelijk ik het vind regelmatig een dergelijk verslag op te stellen, zodat we de situatie van de grondrechten van de Europese burgers voortdurend kunnen verbeteren. We moeten manieren blijven bedenken om iedereen in gelijke mate toegang te bieden tot grondrechten zoals onderwijs, gezondheidszorg, cultuur, vast werk en huisvesting. Europa is niet alleen een geografisch en historisch gegeven met bewegende grenzen. Het is bovenal een gemeenschap van mensen die gemeenschappelijke waarden delen, een gemeenschap die mettertijd een eigen politiek, economisch en spiritueel karakter heeft gekregen. Ik denk niet dat dit verslag bepaalde waarden van onze Europese beschaving weerspiegelt en verdedigt. Het lijkt me dat het opleggen van een bepaalde moraal aan de hele Europese Unie indruist tegen het beginsel van eerbiediging van de diversiteit, dat toch een van de pijlers vormt waarop het Europese bouwwerk rust, en dat terug te vinden is in het Handvest van de grondrechten. Lokale culturen en de verschillende manieren van leven mogen niet aangetast worden. De achtergronden en gevoeligheden van elke lidstaat, ontstaan onder invloed van talloze wisselende ervaringen, zijn uiteraard verschillend. Wij zijn het aan elkaar verplicht deze te respecteren, want onze culturele en godsdienstige diversiteit verrijkt ons allemaal. (Schriftelijke verklaring ingekort overeenkomstig artikel 120, lid 7, van het Reglement) 3-209
Vragenuur (Raad) 3-210
De Voorzitter. − Aan de orde is het vragenuur (B50273/2003). Wij behandelen een aantal vragen aan de Raad, die hier wordt vertegenwoordigd door de heer Antonione. U ziet al, mijnheer Antonione, dat we veel te laat beginnen. Dat is iets wat we hebben overgehouden aan de vorige debatten. Ik vraag u vriendelijk om tot na 19.00 uur te blijven. Aan de geachte afgevaardigden wil ik vervolgens vragen om overeenkomstig de aanbevelingen in het Reglement slechts één aanvullende vraag te stellen, zodat we zoveel mogelijk vragen kunnen behandelen. Dat is mijn verzoek en ik hoop op uw volledige medewerking. 3-211
3-212
Antonione, Raad. – (IT) Ter inleiding moet ik u helaas meedelen, mijnheer de Voorzitter, dat ik niet aan uw verzoek kan voldoen, aangezien ik gebonden ben aan de vertrektijd van mijn vliegtuig. Alle vragen zullen in elk geval schriftelijk beantwoord worden; op die manier zullen wij onze verplichting kunnen nakomen. Wat vraag nr. H-0433/03 betreft: de Raad betreurt de tragische gebeurtenissen waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst. De strategie van de Unie op het gebied van immigratie is niet alleen gericht op het ontwikkelen en verwezenlijken van maatregelen ter bestrijding, voorkoming en beheersing van illegale immigratie, maar ook op het versterken van de betrekkingen met de derde landen waar de immigranten vandaan komen of doorheen reizen, met het nadrukkelijke doel een volledig partnerschap met deze landen te ontwikkelen. Ik herinner u er in dit verband aan dat de Europese Raad van Sevilla, die op 21 en 22 juni 2002 gehouden werd, in zijn conclusies verklaarde dat het voor de Europese Unie en haar lidstaten van kapitaal belang is dat het reguleren van de migratiestromen binnen de grenzen van het recht gebeurt, in samenwerking met de landen van oorsprong en doorreis. De Raad stelde voorts dat het, waar het gaat om illegale immigratie - een verschijnsel dat een extra inspanning van de Europese Unie vergt - noodzakelijk is gebruik te maken van passende instrumenten in het kader van de externe betrekkingen van de Unie. Om die reden heeft de Europese Raad bevestigd dat het nodig was op de langere termijn vast te houden aan een geïntegreerde, integrale en evenwichtige aanpak, gericht op de diepere oorzaken van de illegale immigratie. De Raad heeft er bovendien aan herinnerd dat intensivering van de economische samenwerking, ontwikkeling van de handel, ontwikkelingshulp en conflictpreventie evenzovele middelen zijn om de economische welvaart van de betrokken landen te bevorderen en aldus de oorzaken van de migratiestromen te verminderen. In overeenstemming met de Europese Raad van Sevilla, heeft de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20
03/09/2003 juni jongstleden in zijn conclusies bevestigd dat de dialoog en de acties van de EU met derde landen op migratiegebied deel moeten uitmaken van een brede, geïntegreerde, gedifferentieerde en evenwichtige aanpak. Er zij bovendien op gewezen dat de Commissie in december 2002 een mededeling het licht heeft doen zien met de titel “Integratie van migratievraagstukken in de betrekkingen van de Europese Unie met ontwikkelingslanden”, waarin zij het verband tussen migratie en ontwikkeling onderstreept. De Raad heeft dit verband en deze synergie vervolgens erkend en benadrukt in zijn conclusies aangaande de mededeling, die 19 april jongstleden zijn aangenomen. Daarin memoreert de Raad dat een doeltreffend en samenhangend ontwikkelingsbeleid een wezenlijk onderdeel vormt van een doeltreffend migratiebeleid en erkent hij dat migratie, indien goed beheerd, een positieve factor voor groei en ontwikkeling van zowel de Europese Unie als de betrokken landen kan zijn, terwijl illegale immigratie negatieve gevolgen heeft voor individuen en voor landen van herkomst, doorreis en bestemming. Daarom moet er, aldus de Raad, om een geslaagd migratiebeleid tot stand te brengen, een daadwerkelijk partnerschap met de derde landen worden ontwikkeld teneinde het gezamenlijk beheer van de migratiestromen te verbeteren. Verder wil ik wijzen op het werkdocument van de Commissie van afgelopen juli over intensivering van de samenwerking met de landen van herkomst met het oog op de beheersing van de migratiestromen. In dat document, dat gericht is op de tenuitvoerlegging van de conclusies die de Raad op 19 november 2002 heeft aangenomen, wordt de stand van zaken op het gebied van de samenwerking met diverse derde landen bestudeerd en worden voorstellen geformuleerd om die samenwerking te verdiepen en te verbeteren. De organen van de Raad buigen zich aandachtig over de vraag op welke wijze de conclusies van de Europese Raad van Sevilla en die van de Europese Raad van Thessaloniki verwezenlijkt kunnen worden, uitgaande van met name de in de mededeling van de Commissie geformuleerde standpunten. 3-213
Ortuondo Larrea (Verts/ALE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de fungerend voorzitter van de Raad graag bedanken voor zijn antwoord. Verder wil er graag op wijzen dat er juist vandaag in de Spaanse pers een bericht is verschenen waarin gemeld wordt dat het Rode Kruis, dat hulp verleent aan de immigranten die aankomen in Andalusië, gisteren in Tarifa kleding aan de plaatselijke bevolking heeft moeten vragen om aan de immigranten te geven die onlangs gestrand zijn en die zich in een mensonterende toestand bevonden. Daarom wil ik u vragen of u niet vindt dat er, onafhankelijk van alle conclusies van de Europese Raden, geen passende humanitaire maatregelen moeten worden genomen waarmee wordt ingespeeld op de dagelijkse realiteit aan onze kusten en ook in andere gebieden waar steeds maar weer immigranten arriveren,
83 immigranten die zich in een slechte conditie bevinden en humanitaire hulp zouden moeten krijgen. 3-214
Antonione, Raad. – (IT) Het betreft hier een probleem waarmee wij zonder meer rekening zullen houden. Het is overigens al tijdens enkele Europese Raden aan de orde gekomen en het onderwerp is behandeld met de gevoeligheid die het verdient. Wat dit dringende verzoek betreft, beloven wij dat wij later dieper op de kwestie zullen ingaan en zullen bekijken hoe wij een vollediger antwoord kunnen geven. 3-215
De Voorzitter. − Vraag nr. 2 van Manuel Medina Ortega (H-0439/03): Betreft:
Project Ulysses
Kan de Raad uitleg geven over de resultaten van het project Ulysses voor het beheersen van de illegale immigratie in het westelijk deel van de Middellandse Zee en op de Atlantische kust? 3-216
Antonione, Raad. – (IT) Zoals benadrukt wordt in het antwoord op vraag nr. H-0086/03 van de geachte afgevaardigde, is tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 5 en 6 juni 2003 een definitief verslag gepresenteerd over de realisering van programma’s, ad-hoccentra, proefprojecten en gezamenlijke operaties, dat ook aan de Europese Raad van Thessaloniki zou worden voorgelegd. De Europese Raad heeft kennis genomen van de resultaten van verschillende maatregelen die in het verslag worden toegelicht. Wat het project Ulysses betreft, is de Raad medegedeeld dat de uitvoering daarvan in twee fasen zou plaatsvinden: de eerste fase in het MiddellandseZeegebied, die heeft plaatsgevonden tussen 25 januari en februari van dit jaar, en de tweede fase, waarvan de uitvoering begin april, eveneens dit jaar, van start had moeten gaan maar tijdelijk werd opgeschort in verband met de oorlog in Irak. De tweede fase is uiteindelijk ten uitvoer gebracht tussen 27 mei en 2 juni van dit jaar en hield in dat er patrouilles en controles werden uitgevoerd in de territoriale wateren rond de Canarische Eilanden in de Atlantische Oceaan. Diverse lidstaten hebben deelgenomen aan beide fasen van de operatie: Italië, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Portugal en Spanje hebben actief meegewerkt aan de uitvoering van de eerste fase van het project; Griekenland, Noorwegen, Nederland, Duitsland en Polen hadden een waarnemersstatus. Dit laatste gold ook voor Europol. Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Spanje participeerden actief in de tweede fase. De toegevoegde waarde van het project Ulysses was dat de lidstaten hun verschillende uitrustingen en personele middelen deelden en gezamenlijk uitspreidden over verschillende operationele taken en dat informatie werd uitgewisseld met gebruikmaking van geavanceerde technologie.
84
03/09/2003 Volgens berichten in de pers (Financial Times, 25.6.2003) heeft Umberto Bossi, voorzitter van de Liga Nord en lid van de Italiaanse regeringscoalitie, gevraagd dat de kustwacht zou schieten op schepen die illegale immigranten naar Italië vervoeren. Op deze schepen bevinden zich in veel gevallen grote aantallen vrouwen en kinderen. Is dit standpunt van de heer Bossi ook het standpunt van het Italiaanse voorzitterschap en zo niet, op welke wijze heeft het Italiaanse voorzitterschap deze opvatting dan veroordeeld?
Er is ons medegedeeld dat in totaal 454 illegale migranten zijn tegengehouden en dat 15 schepen zijn onderschept dankzij de gecoördineerde inspanningen van eenheden van de marine, de luchtmacht en de landmacht. 3-217
Medina Ortega (PSE). – (ES) Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ik wil u graag hartelijk danken voor de gedetailleerde informatie die u heeft verschaft over de uitkomst van het project Ulysses. Eén aspect dat wellicht iets onderbelicht is gebleven is dat ten gevolge van de verdeling in twee fasen de immigratie in het Atlantische deel toenam op het moment dat de eerste fase in het westelijk deel van het MiddellandseZeegebied ten uitvoer gelegd werd, en dat de immigratie in het Middellandse-Zeegebied juist weer toenam toen in de tweede fase de Atlantische kust aan de beurt was. Ik stel u deze vraag in verband met een nieuw project, dat naar het zich laat aanzien snel ten uitvoer gelegd zal worden, namelijk het project Neptunes, dat zal gelden voor het centrale Middellandse-Zeegebied. Acht de fungerend voorzitter van de Raad het niet verstandiger om alle acties beter te coördineren, zodat strenger toezicht in één gebied niet leidt tot een toename van immigratie in andere kustgebieden? 3-218
Antonione, Raad. – (IT) Dat lijkt mij een zeer relevante opmerking. Om betere resultaten te behalen is coördinatie absoluut onontbeerlijk en ik denk dan ook dat wij in dit verband met uw suggestie kunnen instemmen. 3-219
Posselt (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte voorzitter van de Raad, naar mijn mening kan het probleem met Ulysses niet afzonderlijk worden opgelost. Ik wilde vragen hoe het, in verband met de illegale immigratie, is gesteld met de plannen om een Europese grensbewaking respectievelijk Europese grenspolitie op te richten.
3-222
Antonione, Raad. – (IT) Het is niet aan de Raad commentaar te leveren op het soort verklaringen waarnaar de geachte afgevaardigde in zijn vraag verwijst. Niettemin is het goed erop te wijzen dat het Italiaanse voorzitterschap zich ertoe verbindt, zoals het in zijn programma heeft aangegeven, een gemeenschappelijke aanpak van de migratiestromen te bevorderen waarin een juist evenwicht wordt getroffen tussen enerzijds het beleid inzake de integratie van vreemdelingen die legaal in de Europese Unie verblijven – waarbij ook de dialoog op sociaal, cultureel en godsdienstig niveau wordt gestimuleerd – en anderzijds de vastberaden strijd tegen illegale immigratie en mensenhandel. Deze actie wordt ondernomen tegen de achtergrond van de ontwikkeling van een doeltreffend en solidair gemeenschappelijk Europees systeem op het gebied van immigratie en asiel, in overeenstemming met de maatregelen waartoe besloten is door de Europese Raden van Sevilla en Thessaloniki. 3-223
Alavanos (GUE/NGL). – (EL) Hartelijk dank, mijnheer de minister. Hoewel ik een ontkenning had verwacht, namelijk de mededeling dat geen enkel lid van de Italiaanse regering een dergelijke verklaring heeft afgelegd, wil ik toch graag geloven dat wat de minister heeft gezegd het standpunt van de regering is en niet wat in het artikel van The Financial Times stond. 3-224
De Voorzitter. − Vraag nr. 4 van Malcolm Harbour (H0435/03): Betreft:
Concurrentievermogen in de EU
3-220
Antonione, Raad. – (IT) Dat is een onderwerp waarover reeds een debat is gevoerd. Zeker, er heeft een algemene oriëntering plaatsgevonden in die richting, dat wil zeggen, er is gekeken of er een Europese politiedienst kon worden opgericht om de controle te verbeteren. Er zijn op dit ogenblik nog geen inhoudelijke beslissingen genomen, maar ik twijfel er niet aan dat de Raad zich opnieuw met deze kwestie zal bezighouden. Op dat moment zullen wij inhoudelijk meer in detail kunnen ingaan op de besluiten die de Raad wil aannemen.
In de conclusies van de Europese Raad van 21 maart 2003 wordt erop aangedrongen dat de Raad Concurrentievermogen "in het besluitvormingsproces van de Raad (…) daadwerkelijk wordt geraadpleegd over voorstellen die waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen zullen hebben voor het concurrentievermogen". Over hoeveel voorstellen is de Raad Concurrentievermogen geraadpleegd en welke maatregelen zijn als gevolg daarvan genomen? Welke praktische stappen heeft de Raad genomen om ervoor te zorgen dat de Raad Concurrentievermogen overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad " zijn horizontale rol bij het versterken van concurrentievermogen en groei in het kader van een door de Commissie op te stellen geïntegreerde strategie voor het concurrentievermogen actief (kan) invullen"? En hoe beoordelen de Raadsformaties "de gevolgen van het werk dat zij op (het) terrein (van het concurrentievermogen) verrichten"?
3-221
De Voorzitter. − Vraag nr. 3 van Alexandros Alavanos (H-0449/03): Betreft: Standpunt Italiaanse voorzitterschap EU ten aanzien van illegale immigranten
3-225
Antonione, Raad. – (IT) Zoals de geachte afgevaardigde weet, is de Raadsformatie Concurrentievermogen ingesteld in overeenstemming met hetgeen de Europese
03/09/2003 Raad van Sevilla van juni 2002 is overeengekomen met betrekking tot een aantal maatregelen ter verbetering van het functioneren van de Raad met het oog op de uitbreiding. Middels het besluit de drie eerdere Raadsformaties – “Interne Markt”, “Industrie” en “Onderzoek” – samen te voegen tot één Raadsformatie die verantwoordelijk is voor vraagstukken aangaande het concurrentievermogen van Europese ondernemingen, zowel voor de horizontale kwesties als voor de afzonderlijke beleidsmaatregelen met het oog op nieuwe wetgeving, is een belangrijke stap gezet in de richting van een efficiëntere structuur van de Raad ten aanzien van de betreffende sectoren. Zoals de geachte afgevaardigde heeft aangegeven, heeft de Europese Raad afgelopen maart tijdens de bijeenkomst in Brussel de rol van de Raad Concurrentievermogen onderstreept door te verklaren dat de Raad Concurrentievermogen in het besluitvormingsproces van de Raad daadwerkelijk zal worden geraadpleegd over voorstellen die waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen zullen hebben voor het concurrentievermogen, en dat tevens alle overige Raadsformaties verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van de gevolgen van het werk dat zij op hun terrein verrichten. De agenda’s van de tot nu toe gehouden vergaderingen van deze Raadsformatie, alsook de resultaten ervan, vormen een goede weerspiegeling van de doelen die de Europese Raad heeft gesteld en van de wil van de voorzitterschappen om de optimale omstandigheden te creëren voor het realiseren van die doelstellingen. Onder het voorzitterschap van Denemarken en Griekenland zijn de werkzaamheden van de Raad Concurrentievermogen op een zodanige wijze georganiseerd dat de drie belangrijkste sectoren hun bevoegdheden zo volledig mogelijk konden integreren en dat de betreffende vraagstukken efficiënter konden worden aangepakt. Om een effectieve coördinatie te garanderen is een groep van hoge ambtenaren van de Raad opgericht onder de naam “Concurrentievermogen en groei”. Het Italiaanse voorzitterschap heeft zonder meer de intentie het functioneren van deze Raadsformatie verder te ontwikkelen en te verbeteren, uitgaande van de tot nu toe opgedane ervaring. Het Italiaanse voorzitterschap wil op passende wijze gevolg geven aan het constructieve en nuttige debat dat op 11 en 12 juli jongstleden gevoerd is tijdens de informele vergadering op ministerieel niveau in Rome, met het doel de weg te bereiden voor een geïntegreerde strategie voor het concurrentievermogen, een strategie die besproken en aangenomen moet worden tijdens een van de bijeenkomsten van de Raad die in november worden gehouden. Zoals gezegd zijn er reeds diverse initiatieven ontplooid en enkele concrete stappen gezet om ervoor te zorgen dat de Raad Concurrentievermogen zijn specifieke rol naast en in nauwe samenwerking met de andere Raadsformaties volledig kan ontwikkelen, hoewel het
85 nog te vroeg is om definitieve conclusies te trekken. Het lijdt in ieder geval geen twijfel dat er in dit verband een belangrijke rol is weggelegd voor het Europees Parlement, en het Italiaanse voorzitterschap hoopt van harte dat er een voortdurende dialoog met deze instelling zal plaatsvinden over de vraag op welke wijze het communautair programma inzake concurrentievermogen het best kan worden vormgegeven, mede op basis van de voorstellen die de Commissie in het kader van de geïntegreerde strategie heeft aangekondigd. 3-226
Harbour (PPE-DE). - (EN) Ik dank de fungerend voorzitter voor zijn antwoord, maar ik ben nogal teleurgesteld dat hij niet specifieker kon zijn over het aantal voorstellen waarover de Raad geraadpleegd is. Het concurrentievermogen, of liever het teruglopende concurrentievermogen, van de Europese Unie is de grootste uitdaging waarvoor we ons gesteld zien. Het verslag dat de fungerend voorzitter geeft riekt naar zelfgenoegzaamheid. Ten eerste, kan hij ons garanderen dat de Raad Concurrentievermogen een actieve rol speelt bij het bekijken van de Commissievoorstellen die de concurrentiepositie van Europa fundamenteel ondermijnen, met name op het gebied van bijvoorbeeld het chemicaliënbeleid? En kan hij ons verzekeren dat deze Raad de Commissie ter verantwoording zal roepen wegens het produceren van voorstellen die niet op hun effect zijn beoordeeld zoals de Commissie had toegezegd te zullen doen om ervoor te zorgen dat de last voor het bedrijfsleven en de schade voor de concurrentiepositie uitvoerig zouden worden geanalyseerd? Dit Parlement verzoekt de Raad de concurrentiekwestie serieus te nemen. Zijn antwoord heeft mij niet het vertrouwen gegeven dat de kwestie de prioriteit heeft die wij verwachten. 3-227
Antonione, Raad. – (IT) Ik kan bevestigen dat het een van onze prioriteiten is. Ik heb geen ontwijkend antwoord gegeven: het gebrek aan inhoudelijke details is te wijten aan het feit dat de tijd die wij hebben gekregen om de capaciteit van de Raad Concurrentievermogen te beoordelen te kort was om al die aspecten waarnaar de geachte afgevaardigde gevraagd heeft te kunnen belichten. Ik kan u dan ook verzekeren, mijnheer Harbour, dat wij grote aandacht zullen besteden aan het vraagstuk van het concurrentievermogen, aangezien wij dit van strategisch belang achten voor de ontwikkeling van de Europese Unie. 3-228
Rübig (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, concurrentievermogen heeft natuurlijk met werkgelegenheid te maken. Daarom zou ik graag willen weten in hoeverre de Raad zich bezighoudt met belastingkwesties. We weten allemaal dat de belastingdruk grote gevolgen voor de economische ontwikkeling heeft. Is het mogelijk om aan de hand van benchmarking en best practice te achterhalen welk effect de fiscale druk heeft, niet alleen
86
03/09/2003
op het concurrentievermogen in Europa, maar ook internationaal?
de stem van de burgers in het debat over de toekomst van Europa gehoord werd.
3-229
De Europese Raad die in juni 2003 in Thessaloniki bijeenkwam heeft het Italiaanse voorzitterschap verzocht de in artikel 48 van het Verdrag voorziene procedure in gang te zetten, zodat in oktober 2003 de Intergouvernementele Conferentie bijeen kan worden geroepen om het grondwettelijk verdrag goed te keuren. Het voorzitterschap zal zich ervoor inzetten het publiek op passende wijze te informeren over het verloop van de werkzaamheden. De website van het Italiaanse voorzitterschap zal een van de instrumenten zijn via welke de informatie zowel over de IGC als over alle werkzaamheden tijdens dit voorzitterschap wordt verstrekt.
Antonione, Raad. – (IT) Ook hier zou ik willen benadrukken dat het vraagstuk van het concurrentievermogen een prioriteit is van het Italiaanse voorzitterschap en ik kan u verzekeren dat de komende Europese Raad deze gehele problematiek grondig zal bestuderen, met inbegrip van die aspecten ten aanzien waarvan u, mijnheer Rübig, beklemtoonde dat zij van fundamenteel belang zijn, wil het concurrentievermogen binnen de Europese Unie over de hele linie kunnen verbeteren. Er zal daarom ook over kwesties op het gebied van belastingen en werkgelegenheid een diepgaand debat worden gevoerd. 3-230
De Voorzitter. − Vraag nr. 5 van Piia-Noora Kauppi (H0437/03): Betreft: Voortzetting tijdens het Italiaanse voorzitterschap van het initiatief eVote ter bevordering van de interactieve internetdemocratie De Griekse administratie heeft tijdens het Griekse voorzitterschap met succes de interactieve internetdemocratie bevorderd aan de hand van het zogenoemde eVote-initiatief. Via dit initiatief hebben 170 000 Europese burgers hun standpunt laten kennen over hoe de EU zich volgens hen voort moet ontwikkelen. Bijzonder positief in het eVote-programma is, dat het Griekse voorzitterschap met de feedback van de burgers rekening houdt in zijn dagelijkse activiteit. De meningen en voorstellen van de burgers vinden rechtstreeks en zonder tussenstop hun weg naar de vergaderingen, onderhandelingen en conclusies op EU-niveau. Het zou schadelijk zijn als het eVote-initiatief niet in een of andere vorm tijdens het Italiaanse voorzitterschap wordt voortgezet. Kan de Raad bijgevolg meedelen of Italië het eVoteinitiatief voortzet? Start de Italiaanse administratie tijdens het Italiaanse voorzitterschap eventueel andere programma's of maatregelen op ter bevordering van de toepassing van nieuwe technologie, met name om de politiek participatie van de burgers te vergroten? Hoe is de Italiaanse administratie op haar beurt van plan ervoor te zorgen dat de EU-burgers ondervinden dat de Unie werkt met de burger als vertrekpunt en dat zij zaken verwezenlijkt die precies voor de gewone Europeanen belangrijk zijn? 3-231
Antonione, Raad. – (IT) Het voorzitterschap erkent het belang van de dialoog met de burgers over de opbouw van Europa. Deze is met name belangrijk geweest tijdens het Griekse voorzitterschap, aangezien zich in die periode onder andere de laatste fase van de werkzaamheden van de Conventie voltrokken heeft, die uitmondde in de presentatie van een ontwerpverdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa aan de Europese Raad van Thessaloniki. Het eVote-initiatief van het Griekse voorzitterschap, maar ook andere maatregelen van de instellingen van de EU, zoals de internetsite “Futurum” en de website van de Conventie, hebben er doeltreffend toe bijgedragen dat
Ik zou daarom willen beklemtonen dat het Italiaanse voorzitterschap bijzonder belang hecht aan de deelname van jongeren aan de Europese integratie. In de context van de tenuitvoerlegging van het Witboek “Een nieuw elan voor Europa’s jeugd”, waarmee de Commissie beoogt gevolg te geven aan de resoluties van de Raad inzake het Europees samenwerkingskader voor jeugdzaken, is het voorzitterschap van plan de bewustmakingscampagne te ondersteunen die ten doel heeft de inspraak van de jeugd in het beleid en in besluiten die jongeren aangaan te vergroten. Het voorzitterschap heeft bovendien het voornemen om de resultaten te analyseren van het overleg over de deelname van en voorlichting aan jonge burgers van de Europese Unie en vervolgens aan de hand van deze analyse passende strategieën uit te werken waarin rekening wordt gehouden met dergelijke aspecten. 3-232
Kauppi (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de fungerend voorzitter van de Raad voor dit antwoord bedanken en ik ben er zeer tevreden over dat het eVoteinitiatief op de een of andere manier ook tijdens het Italiaanse voorzitterschap wordt voortgezet. Een onderdeel van dit initiatief was dat de standpunten die de burgers via het Internet te kennen gaven, direct op de topbijeenkomsten te zien waren. Vandaag is hier in het Parlement door collega Jo Leinen een initiatief gelanceerd dat erop gericht is ook de Intergouvernementele Conferentie transparant te laten functioneren en de burgers in staat te stellen onze vertegenwoordigers daar berichten te sturen. Zo zouden bepaalde vergaderingen van de IGC openlijk via het Internet gevolgd moeten kunnen worden, en de burgers zouden inzake bepaalde kwesties commentaar moeten kunnen leveren terwijl onze regeringsleiders daar in vergadering zijn. Wat vindt u van deze gedachte? Zou dit mogelijk zijn en wilt u het promoten? 3-233
Antonione, Raad. – (IT) Dat lijkt me een interessant voorstel om over na te denken en verder uit te werken. Zoals minister Fini en minister Frattini vandaag al verklaard hebben, hechten wij groot belang aan transparantie om, naast de leden van het Parlement en alle instellingen, ook de Europese burgers zoveel mogelijk deelgenoot te maken van dit belangrijke proces
03/09/2003
87
rond de nieuwe grondwet voor de Europese Unie. Wij zullen uw opmerking zal dan ook zeker in overweging nemen, mevrouw Kauppi. Ik zal nagaan of het mogelijk is dit voorstel eventueel over te nemen.
vraag van de heer Papayannakis willen voorleggen aan de regering van het Verenigd Koninkrijk, zodat we een antwoord kunnen krijgen? Ik vind deze toestand een schande voor heel Europa.
3-234
3-237
De Voorzitter. − Vraag nr. 6 van Mihail Papayannakis (H-0443/03):
Antonione, Raad. – (IT) Wat deze laatste opmerking betreft, behoud ik mij voor de juistheid ervan na te gaan, aangezien wij, zoals ik al heb aangegeven, in objectieve zin geen officiële feiten of berichten hebben doorgekregen. Wij zullen daarom een controle uitvoeren om nauwkeurig inzicht te krijgen in de stand van zaken en op basis van die controle zullen wij vervolgens te werk gaan.
Betreft:
Gevangenen in Irak
Amnesty International spreekt in een recente mededeling zijn grote ongerustheid uit over de omstandigheden waaronder honderden Irakezen na hun gevangenname door de bezettingsmacht in Irak worden vastgehouden (in de Abu Ghraib-gevangenis en in speciaal ingerichte ruimten op het vliegveld van Bagdad). De internationale mensenrechtenorganisatie maakt met name melding van het ontbreken van rechtsbijstand, het feit dat geen contact met familieleden kan worden opgenomen en de gebrekkige toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen. Daarnaast bestaan er volgens Amnesty International gegronde vermoedens dat een groot aantal van deze gevangenen tijdens en direct na hun gevangenneming hard, onmenselijk en vernederend is behandeld.
3-238
De Voorzitter. − Vraag nr. 7 van María Izquierdo Rojo (H-0446/03): Betreft: vrouw
In Conclusie 66 van het voorzitterschap van de Europese Raad van Thessaloniki (19/20 juni 2003) staat onder de titel “Betrekkingen met de Arabische wereld” onder andere het volgende: “De Europese Unie (…) wil een intensievere politieke dialoog, pluralisme en democratische hervorming en economische en sociale ontwikkeling stimuleren”. Onder punt 68 van dezelfde conclusies stelt de Raad: “Bij de inspanningen om het Middellandse-Zeebekken om te vormen tot een gebied van dialoog, samenwerking, vrede en stabiliteit, wordt een belangrijke inbreng verwacht van de civiele maatschappij van de landen van de regio, met inbegrip van vrouwen, bij het bevorderen van democratische waarden, maatschappelijk bewustzijn, onderwijs en ontwikkeling.”
Welk is volgens de Raad het juridisch kader waarbinnen de bezettingsmacht in Irak opereert, welke zijn de verantwoordelijkheden van deze bezettingsmacht en op welke wijze kunnen de fundamentele mensenrechten van de bewoners van de bezette delen van het land worden gewaarborgd? 3-235
Antonione, Raad. – (IT) Er heeft de Raad geen officiële informatie bereikt met betrekking tot de feiten waaraan de geachte afgevaardigde in zijn vraag refereert, en de Raad spreekt zich nimmer uit over berichten die in de media zijn verspreid. De Raad heeft zich niet speciaal gebogen over de situatie van de gevangenen in Irak, ofschoon het vraagstuk van de mensenrechten in Irak aanleiding blijft geven tot zeer grote bezorgdheid. De Raad volgt de situatie in al haar facetten, uiteraard met inbegrip van de eerbiediging van de mensenrechten, op de voet. In resolutie nr. 1483/2003 van de VN-Veiligheidsraad wordt ingegaan op de specifieke bevoegdheden, verantwoordelijkheden en verplichtingen, overeenkomstig het vigerende internationale recht, van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk als bezettingsmacht. In deze resolutie worden voorts alle betrokken partijen opgeroepen hun verplichtingen op grond van het internationale recht ten volle na te komen, met inbegrip van met name de Geneefse Conventies van 1949 en het Verdrag van Den Haag uit 1907. 3-236
Alavanos (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, zoals u kunt vaststellen vloeit de vraag van collega Papayannakis voort uit een mededeling van Amnesty International. De toestand van de gevangenen is een juridisch probleem en heeft ook met hun grondrechten te maken. Ze hebben geen contact met hun familie, beschikken niet over voldoende drinkwater, enzovoort. Een van de bezettingsmachten, het Verenigd Koninkrijk, is een lidstaat van de Europese Unie. Zou de Raad de
Euro-mediterrane dialoog en de positie van de
Niettemin blijft de positie van de vrouw in sommige oostelijke en zuidelijke Middelandse-Zeelanden onverminderd neerkomen op een schending van de rechten van de mens. Voor het moderniseren van deze samenlevingen is het noodzakelijk dat de vrouw bij het democratiseringsproces wordt betrokken. Regeringsleiders die alleen op economisch en technologisch vlak willen moderniseren maar de verouderde patriarchale structuren van de samenleving ongemoeid laten, falen. Vrouwen zijn vandaag de dag de belangrijkste dragers van maatschappelijke vernieuwing. Als de vrouw moderniseert, moderniseert de gehele maatschappij. Hoe denkt het Italiaanse voorzitterschap de positie van de vrouw in het Middellandse-Zeegebied te versterken? 3-239
Antonione, Raad. – (IT) In de verklaring van Barcelona van november 1995 wordt erkend dat vrouwen een centrale en actieve rol dienen te spelen in het economische en maatschappelijke leven en bij het creëren van werkgelegenheid. Analoog hieraan wordt in de MEDA II-verordening de economische en sociale rol van vrouwen onderstreept, alsook het belang van onderwijs en het scheppen van werkgelegenheid voor vrouwen. Nieuw aan het proces van Barcelona is de dimensie van regionale samenwerking met de voor eenieder toegankelijke regionale programma’s. Dat de mogelijkheden voor vrouwen in dit verband bevorderd dienen te worden, is beklemtoond tijdens de Euro-mediterrane conferentie van ministers van Buitenlandse Zaken die in november 2001 in Brussel gehouden is, evenals tijdens de
88
03/09/2003
ministeriële bijeenkomsten van Valencia en Kreta, die in april 2002 respectievelijk mei jongstleden hebben plaatsgevonden. Daar heeft men tevens met voldoening kennis genomen van de in het kader van de Euromediterrane dialoog verrichte inspanningen ter bevordering van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Dit heeft ertoe geleid dat in het regionaal programma EUROMED betreffende de rol van vrouwen in het economische leven, dat voorzien is voor 2004, vijf miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor de bevordering van kansen voor vrouwen via het stimuleren van capacity building en bewustwording.
3-244
Doel van het programma is actieplannen op nationaal niveau uit te werken, waarbij de aandacht wordt gericht op toegang van vrouwen tot en deelname aan de arbeidsmarkt, alsmede op steun voor hervorming van het wettelijk kader en voor de ontwikkeling van een actief scholings- en arbeidsmarktbeleid. Ook wordt ervoor gepleit de rol van vrouwen in het bedrijfsleven te stimuleren, met name door netwerken voor vrouwen in de zaken- en beroepswereld te ontwikkelen en de toegang van vrouwen tot financiële instrumenten te vergemakkelijken. Tijdens het Italiaanse voorzitterschap zullen de voorrangsgebieden voor samenwerking waarvoor een bijdrage verwacht wordt worden vastgesteld, en in de tweede helft van 2003 zal EuropeAid, de dienst van de Commissie voor samenwerking, een oproep publiceren voor het indienen van voorstellen voor dit specifieke programma.
- A5-0273/2003 van de heer Lannoye over de mededeling van de Commissie over waterbeheer in ontwikkelingslanden: beleid en prioriteiten in de ontwikkelingssamenwerking van de EU (COM(2002) 132 – C5-0335/2002– 2002/2179(COS));
3-240
Izquierdo Rojo (PSE). – (ES) Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, u bent niet echt duidelijk geweest, want u zegt alleen maar dat er in de tweede helft van 2003 voorstellen zullen worden gedaan zonder er verder concreet op in te gaan. Hoe dan ook, ik ben u zeer erkentelijk voor uw antwoord en ik wil graag van u weten of u het raadzaam acht om geleidelijk aan vrouwenkwesties in de politieke dialoog te betrekken. 3-241
Antonione, Raad. – (IT) Dat is zonder meer een uitermate belangrijk onderwerp, en wij benaderen het met de noodzakelijke gevoeligheid om vooruitgang te boeken in die richting. Ook in de politieke dialoog kan – en moet – veel aandacht worden besteed aan vraagstukken die verband houden met vrouwen. Wij zullen uw opmerking dan ook nadrukkelijk in overweging nemen, mevrouw Izquierdo Rojo, en we beloven dat we ons zullen inspannen om betere resultaten te behalen. 3-242
De Voorzitter. − Aangezien de voor het vragenuur aan de Raad gereserveerde tijd verstreken is, zullen de vragen nrs. 8 t/m 32 schriftelijk worden beantwoord1. Het vragenuur is gesloten. (De vergadering wordt om 19.10 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat) 1
Zie bijlage "Vragenuur".
VOORZITTER: DE HEER COLOM I NAVAL Ondervoorzitter (De vergadering wordt om 21.00 uur geopend) 3-245
Ontwikkelingslanden 3-246
De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van de volgende verslagen, opgesteld namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking:
en - A5-0277/2003 van mevrouw Morgantini over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Handel en ontwikkeling - Hulp aan ontwikkelingslanden om de voordelen van handel te benutten (COM(2002) 513 - 2002/2282(INI)). 3-247
Lannoye (Verts/ALE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij behandelen het standpunt van de Commissie ontwikkelingssamenwerking inzake de mededeling van de Commissie over het waterbeheer in de ontwikkelingslanden en de prioriteiten voor de ontwikkelingssamenwerking van de EU. Tevens behandelen we het voorstel voor de oprichting van een EU-waterfonds. Het gaat in feite om twee bij elkaar horende voorstellen waarover morgen om 12.00 uur zal worden gestemd. Allereerst zou ik in herinnering willen brengen hoe de situatie van een grote minderheid van de mensen op aarde is met betrekking tot de toegang tot water. 1,7 miljard mensen hebben geen toegang tot drinkwater. Drie miljard mensen hebben geen toegang tot sanitaire voorzieningen. Per dag sterven 30.000 mensen als gevolg van ziekten die te wijten zijn aan het ontbreken van drinkwater of sanitaire voorzieningen. Water is onontbeerlijk voor leven, gezondheid, voeding en welzijn. Het Comité van de Verenigde Naties inzake economische, sociale en culturele rechten heeft de toegang tot water aangemerkt als een van de fundamentele mensenrechten. De 145 landen die het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten hebben geratificeerd, hebben de plicht de toegang tot water tegen billijke voorwaarden en zonder discriminatie te waarborgen. Steeds vaker dringt zich dan ook de vraag op welke invulling we aan het samenwerkingsbeleid moeten geven om de arme landen te kunnen ondersteunen bij hun belangrijke taak iedereen van drinkwater te voorzien. Al in 1991, aan het eind van het werelddecennium voor water en sanering, werd een internationale verbintenis
03/09/2003 gesloten die erop gericht was tegen 2000 iedereen veilig drinkwater ter beschikking te stellen. In 2002 hebben we in Johannesburg echter moeten vaststellen dat er van deze verbintenis maar bar weinig terechtgekomen was, ondanks de inspanningen van met name de Wereldbank. In zekere zin kunnen we zelfs zeggen dat de situatie er alleen maar op achteruit is gegaan. In Johannesburg is een nieuwe, afgezwakte doelstelling geformuleerd: tegen 2015 moet het aantal personen dat geen toegang heeft tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen zijn gehalveerd. De Europese Unie wil een actieve bijdrage leveren aan het verwezenlijken van deze doelstelling. In deze mededeling heeft de Commissie haar prioriteiten in dit verband vastgesteld. Morgen om 12.00 uur zal over de ontwerpresolutie worden gestemd. Aangezien het weinig geloofwaardig is door te gaan op de weg die de Wereldbank in 1993 in haar verslag over waterbeheer is ingeslagen, stelt de Commissie ontwikkelingssamenwerking de volgende aandachtspunten voor. Gebleken is dat de privatisering van waterbedrijven, op basis van het principe van het volledig terugverdienen van de kosten, in de meeste gevallen tot hogere prijzen heeft geleid, waardoor de meest behoeftige bevolkingsgroepen in de armste landen van water verstoken bleven. Privatisering is dus volstrekt geen oplossing voor het probleem. In zekere zin zijn we daarmee nog verder van huis. Het is naar onze mening dan ook van essentieel belang de watervoorziening als een openbare dienst te beschouwen. Publiek-private partnerschappen kunnen een optie zijn om de toegang tot water te verbeteren, maar het gaat hier zeker niet om een wondermiddel. Wij achten het overigens noodzakelijk een prijsstelsel in te voeren waarmee voor iedereen de toegang gegarandeerd wordt tot het water dat nodig is om de basisbehoeften te dekken. Bovendien dient dit stelsel een doelmatig gebruik van water te waarborgen door de gebruikers medeverantwoordelijk te maken. Verder hebben de betrokken landen het recht en de plicht een beleid te voeren waarbij de bevolking nadrukkelijk bij het beheer wordt betrokken. De Commissie ontwikkelingssamenwerking is van mening dat aanzienlijke financiële middelen moeten worden vrijgemaakt om de benodigde investeringen in de betrokken landen te kunnen financieren. Zij verwelkomt dan ook de oprichting van een EUwaterfonds. Dit fonds moet echter tot hoofddoel hebben het waterbeleid van de begunstigde landen te ondersteunen. Dit beleid moet op democratisch beheer en een billijke verdeling zijn gebaseerd. Wij stellen daarom voor het beheer van het fonds te baseren op het EU-ACS-partnerschap. De Commissie ontwikkelingssamenwerking is verder van mening dat het welslagen van het fonds afhangt van de deelname van de begunstigde landen, die betrokken dienen te worden bij de ontwerp-, uitvoerings-, follow-up- en evaluatiefase, alsook bij het beheer van en het toezicht op het fonds, zoals ik al heb gezegd.
89 Daarnaast achten wij het van belang nieuwe financiële instrumenten in het leven te roepen die op internationale solidariteit zijn gebaseerd. Het eerste wat in dit verband bij ons opkomt, is natuurlijk de kwijtschelding van de schulden van de ACS-landen. Met de vrijgekomen middelen kunnen deze landen een basisinfrastructuur voor watervoorziening en -zuivering financieren. Wij hopen bovendien dat de Commissie de haalbaarheid zal onderzoeken – ik zeg 'onderzoeken' want het gaat er niet om een echt voorstel te doen – van een heffing op gebotteld mineraalwater in Europa en in de betrokken ACS-landen. Het gaat om een zeer lage heffing, rond een halve eurocent, waarmee het fonds aanzienlijk zou kunnen worden gespekt. Tot slot zou ik de verschillende fracties graag mijn mening willen geven over de ingediende amendementen. Amendement 1, ingediend door de socialistische fractie, is een uitstekende aanvulling op de bestaande voorstellen, ook al heeft de commissie het verslag unaniem goedgekeurd. Wat amendement 2 betreft, dat betrekking heeft op overweging L, zou ik graag zien dat de socialistische fractie bepaalde bewoordingen schrapt waardoor de tekst afgezwakt wordt. Ook met amendement 11 van de Fractie van de Europese Volkspartij kan ik volledig instemmen. Overigens heb ik zelf namens de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie amendement 5 ingediend, dat mij aan de vooravond van de top van Cancún van groot belang lijkt. Mijn fractie dringt er bij de Commissie op aan het verzoek in te trekken dat in het kader van de GATSovereenkomst is gedaan om de diensten voor waterdistributie en -zuivering te liberaliseren. Dit verzoek staat volgens ons haaks op het hoofddoel, namelijk iedereen in de armste landen van water voorzien. Indien dit amendement wordt aangenomen, zou dit de politieke boodschap van het Europees Parlement kunnen versterken. Ik verzoek u dan ook dit amendement te steunen. 3-248
Morgantini (GUE/NGL), rapporteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik geloof dat ik in het verslag recht heb gedaan aan het evenwicht tussen de verschillende partijen in ons Parlement, ook al staat buiten kijf dat de handel op zich geen panacee is voor ontwikkeling. Ik zou de secretaris en de EP-leden allen willen danken voor de talloze amendementen. Het is ons in de commissie gelukt tot een gezamenlijke visie te komen. We staan aan de vooravond van de vijfde ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie, die ditmaal plaatsvindt in Cancún. Commissaris Lamy, die in Cancún zal onderhandelen namens de vijftien lidstaten van de EU, had ook in 1999, in de aanloop naar Seattle, een passend mandaat. De onderhandelingen strekten zich echter over een breed terrein uit. De WTO heeft zich inmiddels ontwikkeld tot een organisatie van groot gewicht en heeft naar mijn oordeel te veel ruimte in beslag genomen; het lijkt wel een soort nieuwe Verenigde Naties. Dit is echter slechts een van de
90 redenen. Het zou naar mijn mening wenselijk zijn het mandaat te herzien, ook gezien de doelstellingen en de taken die de Europese Unie op zich heeft genomen in de verschillende internationale fora. Ook de ronde van Doha, ook wel ontwikkelingsronde genoemd, heeft geen vervolg gekregen. Van het streven de liberalisering gelijke tred te laten houden met ontwikkeling is niets terecht gekomen. Integendeel: de ongedifferentieerde liberalisering en deregulering in de ontwikkelingslanden is juist uitermate schadelijk gebleken voor de ontwikkelingsdoelstellingen. De liberalisering heeft weliswaar geleid tot verhoging van het BBP, maar de verdeling van de rijkdom binnen de betreffende landen is veelal verslechterd. Daarom wordt in dit verslag gepleit voor regionale integratie van de ontwikkelingslanden en voor een symmetrische openstelling van de markten. In dat model zouden de geïndustrialiseerde landen hun handelsbarrières moeten opheffen – niet alleen de douaneheffingen – en de landen op het zuidelijk halfrond de tijd moeten gunnen die ze nodig hebben om hun productie te verbeteren en concurrerend te maken, en om hun markten te ontwikkelen. We mogen niet vergeten hoe sterk het protectionisme ons, landen van het Noorden, in het verleden heeft geholpen ons huidige ontwikkelingsniveau te bereiken. Het is dan ook verbijsterend dat de Commissie er bijvoorbeeld op staat om, in weerwil van de resolutie die in dit Parlement op 3 juli jongstleden is aangenomen, onderhandelingen te openen over de thema’s van Singapore. Een daarvan betreft de overheidsaanbestedingen, maar er zijn er nog veel meer, die ik hier wegens tijdgebrek niet zal noemen. Naar mijn mening is het niet opportuun over dergelijke thema’s te gaan onderhandelen. Dat heeft enerzijds te maken met de bevoegdheden en de macht van de WTO en anderzijds met het probleem dat ik zojuist al noemde, namelijk de zwakke onderhandelingspositie van de ontwikkelingslanden. Die hebben ook schriftelijk laten weten niet in staat te zijn op andere terreinen te onderhandelen. Ik geloof dat het daarentegen van fundamenteel belang is andere kwesties aan te pakken en daadwerkelijk inhoud te geven aan de clausule van de bijzondere en gedifferentieerde behandeling. Daartoe zou een wereldwijd systeem van gegarandeerde prijzen moeten worden ingevoerd ter ondersteuning van de producenten van grondstoffen, zoals koffie en katoen. De thema’s die in verband met het ontwikkelingsvraagstuk aan de orde moeten komen zijn de totstandbrenging en bevordering van eerlijke handel – waarmee onder meer in het maatschappelijk middenveld ervaring wordt opgedaan – tezamen met steun voor ontwikkelingslanden die is gericht op diversificatie van hun productie en die het ontstaan van exportenclaves kan tegengaan door juist bij te dragen aan de integratie van die exportsectoren in de rest van de economie.
03/09/2003 Wat mij betreft dienen de ontwikkelingsdoelstellingen in eerste instantie verband te houden met het welzijn van de bevolking. Ik vind dan ook dat de verklaring bij de TRIPs-overeenkomsten, die stelt dat dergelijke overeenkomsten zodanig uitgelegd kunnen en moeten worden dat de verdragsluitende staten het recht behouden om hun volksgezondheid te beschermen, zonder dralen ten uitvoer moet worden gelegd, en zonder nadere overeenkomsten die door allerlei beperkende en bureaucratische procedures gewoon onuitvoerbaar zijn. Collega Lannoye is in zijn verslag serieus op dit aspect ingegaan. Ook in mijn eigen verslag heb ik bijvoorbeeld benadrukt hoe belangrijk het is dat essentiële producten, zoals water, aan de logica van de markt worden onttrokken en dat de Europese Unie een beleid volgt dat de overheidsfinanciering van dergelijke producten garandeert. Dit betreft niet alleen de distributie van water, maar ook de democratisering van het beheer van bronnen, rivieren en stroomgebieden. Als we over ontwikkeling spreken mogen we ook het vraagstuk van de schulden niet vergeten. Het komt in het document van de Commissie echter niet aan de orde, en er is strikt genomen inderdaad ook geen rechtstreeks verband. De schuldendienst van de betreffende landen beloopt een kwart van de waarde van hun export. Ik vind dat de Europese Unie zich zou moeten inzetten voor kwijtschelding van de schulden van de ontwikkelingslanden. Daarbij moet dan wel worden gezorgd voor mechanismen die garanderen dat het kapitaal dat door die kwijtschelding wordt gegenereerd, via herinvestering daadwerkelijk ten goede komt aan de bevolking. Een ander vraagstuk betreft het instellen van een gedragscode met ethische, sociale en milieutechnische regels voor Europese investeerders. Wat betreft de komende onderhandelingen in Cancún wil ik opmerken dat er behoefte is aan een democratisch en transparant systeem binnen de WTO, alsmede aan een passende onderhandelingspositie voor alle landen. Van beide is momenteel geen sprake. Desalniettemin zijn dit in zekere zin wezenlijke randvoorwaarden die we moeten hanteren bij het vaststellen van de spelregels. We hebben nog een lange weg te gaan. We moeten zodanige maatregelen treffen dat de monsterlijke ongelijkheid wordt opgeheven. Daarvoor is het noodzakelijk dat we op de markt niet uitgaan van de wet van de jungle, maar van marktbeginselen die tegemoetkomen aan de sociale en economische noden van alle bewoners van onze planeet. 3-249
Nielson, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, een van de grootste problemen waar de wereld mee kampt is het feit dat er niet meer genoeg regenwoud is. De Commissie neemt deel aan de Conferentie van Partijen over het Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming in Havana, waar water het centrale onderwerp vormt. Het grootste probleem is de toenemende woestijnvorming en de slechte staat waarin de tropische bossen verkeren als gevolg van hebzucht en crimineel gedrag. We proberen
03/09/2003 hier iets aan te doen. Het heeft ook gevolgen voor de waterhuishouding. In het eerste van de twee verslagen die we hier behandelen komen deze gevolgen ter sprake, evenals het veranderende micro- en macroklimaat. Misschien verwijst de wet van de jungle over een aantal jaren meer naar een verloren paradijs, want de jungle staat tenslotte voor onbedorven natuur. Maar hier wilde mevrouw Morgantini het waarschijnlijk niet over hebben. Ik wil nu twee geheel verschillende onderwerpen aansnijden. Allereerst de ontwerpresolutie van mevrouw Morgantini. In deze resolutie wordt de Commissie opgeroepen minder druk uit te oefenen op ontwikkelingslanden om hun markten te liberaliseren en te dereguleren. De Commissie oefent echter helemaal geen druk uit. Zij werkt juist samen met ontwikkelingslanden om een adequaat regelgevingskader voor basisvoorzieningen op te zetten. Ik wil het Parlement en met name de leden van de Commissie ontwikkelingssamenwerking wijzen op de mededeling betreffende de hervorming van staatsbedrijven waarmee we ons in de Commissie hebben beziggehouden. Dit is ook van het grootste belang voor het verslag van de heer Lannoye. We komen met deze mededeling om sterker in onze schoenen te staan bij onze strijd tegen onder meer de Wereldbank en het IMF als het gaat om privatisering. Ik heb een duidelijk standpunt over water en de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn voordat het waterbeheer geprivatiseerd kan worden. Voor de regering van een land als Burkina Faso bijvoorbeeld is zorgvuldig waterbeheer voor zijn inwoners op zijn minst even belangrijk als het antiraketschild dat is voor de regering in Washington. Zo moet u dat zien. De Commissie heeft ervoor gezorgd dat Burkina Faso niet genoodzaakt was zijn nationale waterbedrijf te privatiseren als voorwaarde voor de aanleg van de grote stuwdam van Ziga, die de hoofdstad van drinkwater moet voorzien. De Wereldbank is een van de belangrijkste donoren en partners in dit project. De bank stelde aanvankelijk genoemde voorwaarde, maar omdat de Commissie de regering van Burkina Faso steunde in haar verzet daartegen heeft de Wereldbank niet aan haar eis vastgehouden en is het project toch uitgevoerd.
91 sanitaire voorzieningen of een veilige rioolwaterzuivering. Het merendeel van de bevolking beschikt dus niet eens over minimale sanitaire voorzieningen. Dit geldt niet alleen voor de enorme sloppenwijken in de megasteden in het zuiden die welhaast uit hun voegen barsten, maar ook voor de groeiende middenklasse. De mensen betalen voor schoon water en kopen het per liter. Het is praktisch ondoenlijk de financiering van de volgende stap in het proces rond te krijgen. Het kost te veel tijd en middelen. Het is niet zo dat een aantal waterbedrijven uit het noorden snel geld wil maken in het zuiden. Er zijn geen snelle winsten te behalen. Bij de recente internationale discussie over water is vooral door nietgouvernementele organisaties in Europa ten onrechte de indruk gewekt dat er een tweedeling bestaat. Zij wijzen op het risico dat een forsere investering van donormiddelen in de watersector profiteurs te veel in de kaart zou spelen. Dit is echter niet het ware probleem. Het ware probleem is dat we gewoon over een lange periode kapitaal nodig hebben om de nodige investeringen te kunnen doen. Tot nu toe is daar nog niet veel van terechtgekomen. Hetzelfde probleem speelt in de gezondheidssector. In het Afrika bezuiden de Sahara wordt per jaar tussen de één en zes Amerikaanse dollar per capita uitgegeven aan openbare gezondheidszorg. Met een dergelijk bedrag kun je niet veel doen. Dezelfde verhoudingen gelden op het gebied van drinkwater en sanitaire voorzieningen. Het is in veel opzichten gemakkelijker dingen gedaan te krijgen in plattelandsdorpen. We weten daar hoe we de zaak moeten aanpakken. Het is niet zo moeilijk, en onze technologische kennis is ruim voldoende. We kunnen als donor geweldige dingen doen door diepe boorgaten of transportleidingen aan te leggen. Het echte probleem vormen de provinciesteden en de megasteden in het zuiden. Hier zorgen de slechte hygiënische omstandigheden voor extra problemen zoals cholera. Wil je hier iets aan doen dan moet je niet steeds weer de bekende tweedeling tussen particuliere en publieke middelen aanhalen.
In de mededeling wordt deze kwestie iets genuanceerder beschreven. Ik kan voor een deel meegaan in het betoog van mevrouw Morgantini als ze stelt dat we het vraagstuk water niet langer vanuit commercieel oogpunt moeten bekijken. Wat bedoelt ze met ‘commercieel’? Als commercie, kortetermijndenken en winstbejag de boventoon voeren, zal het waterbeheer in ontwikkelingslanden grote schade toegebracht worden. Als zij daarentegen met ‘commercieel’ bedoelt dat het project economisch levensvatbaar moet zijn, moet ik hier wel achter staan. Dit maakt de zaken zo ingewikkeld.
Ook een kwijtschelding van de schulden van al deze landen lost in feite niets op. Verliest u de realiteit alstublieft niet uit het oog. We doen ons best op dat gebied. We kunnen alleen iets bereiken als de belastingbetalers in het noorden daadwerkelijk in de buidel tasten en met meer geld over de brug komen. Dit is waar het om draait. We hebben al een aantal slagen gewonnen in de strijd over de Europese bijdrage tijdens de Monterrey-conferentie. We hopen daar meer geld te vinden voor drinkwater en sanitaire voorzieningen. We dringen er daarom bij de lidstaten op aan om ons voorstel voor versnelde investeringen en de oprichting van een waterfonds goed te keuren zodat het geld vrijkomt - de resultaatafhankelijke één miljard euro die onder voorwaarde is toegekend uit hoofde van het negende EOF - waarmee we sneller actie kunnen ondernemen in de waterkwestie.
Kinshasa heeft momenteel ruim zeven miljoen inwoners. Slechts ongeveer een miljoen van hen heeft toegang tot
Op het gebied van de handel moeten we ons positief en constructief opstellen en ervoor zorgen dat Europa
92 tijdens de WTO-vergadering in Cancún net zo constructief blijft als tijdens de ontwikkelingsronde van Doha. Ik ben nog steeds redelijk optimistisch. Het moet gewoon lukken. In het verslag van mevrouw Morgantini moet duidelijker verwezen worden naar het werk dat ons de komende tijd te doen staat en naar de uitdagingen waarvoor onze partners zich geplaatst zien – met name onze ACSpartners -, namelijk het voor elkaar openstellen van hun regionale markten. Wie investeert er nu in de verf- of zeepproductie in Oeganda als de producten vervolgens niet naar de buurlanden geëxporteerd kunnen worden? We hebben proberen te achterhalen wat er is gebeurd met klamboes. Waarom werden er geen klamboes geproduceerd in Afrika? De reden is dat klamboes werden geïmporteerd uit Hongkong omdat er tariefbarrières van 17 procent bestonden. Regionale liberalisering is dus het toverwoord, en dat is dan ook waar het bij de onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomsten om draait. Het Parlement zou zich hier meer voor moeten inzetten. We lopen hierbij geen enkel risico. Wat er ook gebeurt in de WTO: we hebben in elk geval de Cotonou-Overeenkomst, en onze ACS-partners zouden er goed aan doen zich hier sterk voor te maken. Ik heb verschillende onderwerpen ter sprake gebracht. Ik kijk uit naar de volgende bijdragen en natuurlijk naar de dialoog met dit Parlement. 3-250
Knolle (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wat water betekent voor de mens en voor de natuur hebben we dit jaar zelf meegemaakt in de heetste en droogste zomer sinds de weerstatistieken worden bijgehouden. Wij verwende Europeanen snakken nu naar regen en naar volle rivieren en stuwmeren. Deskundigen hebben uitgerekend dat het minstens veertien dagen zou moeten regenen voordat onze stuwmeren en rivieren weer een normaal niveau bereiken. Gelukkig komt er bij ons nog genoeg schoon water uit de kraan. De watervoorziening in de EU is duidelijk gegarandeerd en ook betaalbaar voor alle burgers. Na deze hete zomer kunnen wij Europeanen ons enigszins voorstellen wat het betekent dat ongeveer drie miljard mensen, dus meer dan eenderde van de wereldbevolking, geen toegang heeft tot schoon drinkwater of riolering. Weliswaar hebben 189 regeringen in de Millenniumverklaring van de VN zich ertoe verplicht om dit aantal voor 2015 te halveren, maar tot nu toe lijkt het er niet op dat dit ambitieuze doel ooit kan worden bereikt. Sinds 1990 is de mondiale consumptie van water vertienvoudigd. De grootste gebruikers zijn de landbouw en de industrie. Pas daarna komen de huishoudens. De Verenigde Staten verbruiken het meeste water, ongeveer 296 liter per persoon per dag. De Duitse en andere Europese huishoudens hebben slechts de helft daarvan nodig.
03/09/2003 In het Midden-Oosten en in delen van Azië, maar ook in delen van Mexico en Afrika, moeten talloze mensen het doen met minder dan 2,5 liter per persoon per dag. In de droge regio’s is het vaak nog minder. Bijna 40 procent van de wereldbevolking leeft in het stroomgebied van rivieren die door meer dan twee landen stromen. De stroomopwaarts gelegen landen maken vaak gebruik van hun natuurlijke voordeel tegenover landen die stroomafwaarts liggen. Er worden nu oorlogen gevoerd om aardolie, in de nabije toekomst zouden er oorlogen om water kunnen uitbreken. De situatie in het Midden-Oosten is explosief. Israël, Jordanië en de Palestijnen hebben moeite met het gezamenlijk beheer van de Jordaan. De Eufraat en de Tigris stromen door Turkije, Syrië en Irak, en die landen proberen alledrie de controle over het water van die twee rivieren in handen te krijgen. De strijd om drinkwater lijkt onvermijdelijk en daarom heeft de UNESCO 2003 uitgeroepen tot Internationaal Jaar van het drinkwater. De Europese Commissie en het Europees Parlement weten hoe beperkt de waterreserves zijn, en hoe groot de problemen zijn die met die beperkte reserves samenhangen. Daarom is het belangrijk dat rechtvaardig waterbeheer hoog op de agenda wordt geplaatst. De Fractie van de Europese Volkspartij in het Europees Parlement pleit ervoor dat het waterbeheer geen monopolie is van de staat of van grote multinationale concerns. We willen een gezonde combinatie van overheidsbeheer en particulier initiatief. Op die manier willen we ervoor zorgen dat de bevolking in alle gebieden met een slechte watervoorziening over voldoende betaalbaar drinkwater beschikt. Wie rijk is krijgt water, wie arm is lijdt dorst - zover mag het niet komen. Om die publiek-private mix op het gebied van de watervoorziening mogelijk te maken heeft de Fractie van de Europese Volkspartij meerdere amendementen ingediend op dit jaarverslag over de mededeling van de Europese Commissie inzake de watervoorziening in ontwikkelingslanden. Ik zou alle leden van het Europees Parlement willen vragen deze amendementen te steunen. Tot slot wil ik de collega’s Corrie en Wijkman bedanken voor de uitstekende samenwerking. Deze dank geldt ook voor onze assistenten en medewerkers. 3-251
Scheele (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijnheer de commissaris, ik zou de rapporteur willen bedanken voor zijn uitstekende verslag. Bepaalde delen ervan zijn al definitief, omdat er geen amendementen op zijn ingediend. De discussie is vandaag wat mat, maar de afgelopen dagen en ook de afgelopen weken is er door de afgevaardigden uitgebreid gediscussieerd over dit verslag, ook buiten de vergaderzalen. Het is ook duidelijk dat een mededeling van de Commissie inzake de watervoorziening in ontwikkelingslanden altijd tot een intensieve en diepgaande discussie leidt. De vorige spreker heeft
03/09/2003 uitvoerig toegelicht waarom water overal ter wereld een bijzonder gevoelig onderwerp is. De ministeriële conferentie van de WTO, die over een paar dagen in Cancún begint, wakkert deze discussie natuurlijk nog aan. Een van de vragen is bijvoorbeeld wat er gebeurt met de eis van de Commissie om de diensten van algemeen belang te liberaliseren, waar de watervoorziening natuurlijk onder valt. Zullen de ontwikkelingslanden in de toekomst zelf kunnen beslissen wie deze diensten van algemeen belang aanbiedt? Wanneer we het hebben over waterbeheer in ontwikkelingslanden is het wat mij betreft evident dat de Commissie en de hele Europese Unie moeten pleiten voor duurzaam waterbeheer. Ik vind het verslag van de heer Lannoye uitstekend, omdat het heel direct en kritisch ingaat op de problemen die een belemmering vormen om dit duurzaam waterbeheer te realiseren. De rapporteur noemt de intensieve landbouw, die vooral op de export gericht is. Hij gaat ook in op de structurele aanpassingen die in de afgelopen jaren zijn geëist van deze landen, die hun overheidsdiensten tot een minimum gereduceerd hebben, en hij wijst op de verkeerde prioriteiten bij de keuze van projecten en subsidies. Ik denk dat dit het juiste signaal is, en dat het huidige beleid van de Commissie goede ideeën bevat die erop gericht zijn die fouten in de toekomst te vermijden. Als schaduwrapporteur namens mijn fractie vind ik het jammer dat we geen gezamenlijk standpunt hebben bereikt over amendement 5 van de heer Lannoye. Daarin wordt een kritische beoordeling gegeven van de GATSeisen, die blijkbaar op tafel liggen, en op de eisen van de Commissie om deze sector te liberaliseren. Ik kan de rapporteur echter wel verzekeren dat ik ervoor zal zorgen dat zoveel mogelijk afgevaardigden zich bij zijn eisen zullen aansluiten. Hij heeft erop gewezen dat hij een amendement van de heer Van den Berg enigszins wil wijzigen. Ik zou de heer Van den Berg willen vragen om daar zelf op in te gaan, dat kan ik hier niet doen. Ik wil tot slot de rapporteur nogmaals bedanken voor de goede samenwerking. 3-252
Sanders-ten Holte (ELDR). – Mijnheer de commissaris, mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mevrouw Morgantini en de heer Lannoye hartelijk danken voor hun interessante verslagen, maar ik heb wel wat kanttekeningen. In enkele gevallen zou ik zelfs andere accenten willen leggen. Zo vinden de liberalen dat met name eerlijke handel een van de beste manieren is om armoede te bestrijden. Uiteraard betekent dat niet dat wij daarbij de ontwikkelingslanden ons dictaat moeten opleggen. De WTO-fora bieden de gelegenheid om in gezamenlijk overleg afspraken te maken die voor alle partners billijk zijn. We verwachten dan ook dat in Cancún betere condities voor de wereldhandel zullen worden geschapen.
93 Wat de ontwikkelde landen zeker te bieden hebben, is kennis. Internationale bedrijven hebben een uitgebreide knowhow, die ze kunnen overdragen aan hun partners in de ontwikkelingslanden. Zoals mijn partij via een amendement al heeft benadrukt, leidt de inbreng van die knowhow tot een toename van de economische activiteit, waarbij een forse diversificatie van producten wordt bevorderd. Zo is het ook een goede zaak dat veel bedrijven zich inzetten voor een verbetering van onderwijs- en gezondheidsstructuren voor de lokale bevolkingen. Dat is terecht. Een gezonde en geschoolde beroepsbevolking is ook in hun belang, maar dat moet wel worden gestimuleerd. Ik wil nadrukkelijk een lans breken voor een grote betrokkenheid van de bedrijfswereld bij ontwikkelingssamenwerking. Dat moet wel volgens de normale criteria: lonen moeten goed zijn en verbod op kinderarbeid. Ik vind ook dat er te weinig aandacht wordt besteed aan de handelsmogelijkheden op regionaal niveau. Ook daar zitten nogal wat knelpunten. Waterbeheer vormt in dat verband een perfect voorbeeld. Er zijn wereldwijd zo'n 260 waterbekkens die door meerdere landen worden gedeeld. In de laatste vijftig jaar zijn daar zo'n 1800 al dan niet gewapende conflicten over uitgebroken. Onderling overleg en goede afspraken hadden die kunnen voorkomen. Toegang tot drinkwater en goede sanitaire voorzieningen zijn een fundamenteel recht van de bevolking. Dat spreekt voor zich. Mijn fractie pleit voor een goede samenwerking tussen lokale en nationale overheden en de particuliere sector en daar moet de Europese Unie het voortouw in nemen en sterk stimulerend optreden. Mijn fractie heeft wel bezwaar tegen de beschuldigende vinger die de rapporteur richt op de Wereldbank en het IMF. Wij benadrukken dat steun aan ontwikkelingslanden moet worden geboden in overeenstemming met de noden van het desbetreffende land. Wij hebben daarvoor amendementen ingediend. De liberalen vinden dat de voorwaarde voor partnership ook voor het door de heer Prodi voorgestelde waterfonds moet gelden. Inspraak van de betrokken landen staat hoog in ons vaandel. Met betrekking tot het eerder genoemde waterfonds wil ik er nog eens op wijzen dat het een gemiste kans is, dat het EP niet betrokken was bij dit voorstel. Wij eisen dan ook bij de uitvoering ervan volledig betrokken te worden. Per slot van rekening is dat de beste garantie voor een democratische legitimatie. 3-253
Modrow (GUE/NGL). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in alle belangrijke documenten van de EU wordt bevestigd dat de strijd tegen de armoede het hoofddoel is van het ontwikkelingsbeleid. Het lijdt geen twijfel dat de EU aanzienlijke bedragen uitgeeft voor ontwikkelingshulp en probeert om in wederzijds belang allerlei partnerschapsen samenwerkingsovereenkomsten af te sluiten met landen overal ter wereld. Het is ook duidelijk dat ondanks alle inspanningen de armoede in de wereld vooral in de
94 afgelopen tien jaar is toegenomen. Het ziet er niet echt naar uit dat we het tij kunnen keren. Dat is rampzalig, ook omdat de nog steeds groeiende armoede een van de bronnen van terrorisme is. Aan het Parlement zijn enkele verslagen voorgelegd over zeer belangrijke onderdelen van het ontwikkelingsbeleid. Het gaat om de cruciale vraag hoe we de steeds schaarser wordende grondstoffen op onze planeet gebruiken. In de Arabische Golf worden nu nog oorlogen om olie gevoerd, maar er liggen gewelddadige conflicten in verband met water in het verschiet. De VS en andere industriële grootmachten stellen dat de gebieden in de derde wereld waar olie en aardgas in de grond zitten, evenals andere grondstoffen die van strategisch belang zijn, voor hen van wezenlijk belang zijn, en ze ontlenen daaraan kennelijk zelfs het recht om oorlogen te voeren. Water is daarentegen hoofdzakelijk een probleem van de ontwikkelingslanden onderling. Ze krijgen vaak geen toegang tot het water, of er is niet genoeg water voorradig. Het is nog niet te laat om de dreigende catastrofe te voorkomen met een verstandige strategie en een vastberaden beleid. Het verslag van de heer Lannoye laat zien welke wegen we kunnen bewandelen, en die verdienen meer aandacht dan ze krijgen. In de gezondheidszorg is de situatie al even precair. In sommige lidstaten van de EU lijkt het motto te zijn: als je arm bent, ga je vroeger dood, aangezien de hervormingen gericht zijn op de totstandkoming van een tweeklassensysteem. In de ontwikkelingslanden is de situatie echter nog veel dramatischer. In Afrika sterven ieder jaar miljoenen mensen aan ziekten waarvoor in de geïndustrialiseerde landen allang geneesmiddelen bestaan. Het compromis dat nu in het kader van de WTO is gesloten over de invoer van goedkope generieke medicijnen komt veel te laat en bevat bovendien zoveel formaliteiten dat het waarschijnlijk niet veel zal opleveren. In het verslag van mevrouw Morgantini wordt een aantal problemen belicht die met name met dit aspect van handel verband houden. De rapporteur en de hele Commissie ontwikkelingssamenwerking hebben alles in het werk gesteld om de toename van de armoede met alles wat daarmee samenhangt aan te pakken, en ze hebben daartoe al hun ervaring en gezag ingezet. We verwachten hetzelfde en zelfs meer van de Raad en de Commissie. De 21e eeuw is nog maar net begonnen, maar de barometer staat op storm; een vreedzaam en solidair samenleven lijkt erg ver weg. We moeten het ontwikkelingsbeleid opnieuw definiëren op een bredere basis. We moeten zorgen voor een nieuwe aanpak als de mensheid een kans wil maken om op deze aarde te leven en te overleven. 3-254
Rod (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de heer Lannoye en mevrouw Morgantini hebben ons
03/09/2003 zojuist twee voortreffelijke verslagen gepresenteerd, die onze volledige steun hebben. Wij hebben bovendien de kans de verslagen aan te nemen voordat de WTOministersconferentie volgende week in Cancún van start zal gaan. Commissaris Lamy zal hierbij aanwezig zijn. Ik hoop van harte dat hij in het kader van zijn onderhandelingsmandaat uit de verslagen inspiratie zal putten, in het bijzonder met betrekking tot de fundamentele kwestie water niet te privatiseren. Mijn vriend Paul Lannoye zal het mij vast niet kwalijk nemen als ik wat langer stilsta bij het verslag van mevrouw Morgantini. De Commissie wil ontwikkelingslanden helpen de voordelen van handel te benutten. Kan dat echter wel, gezien de WTO-regels? Op dit moment staan de ontwikkelingslanden en de westerse landen lijnrecht tegenover elkaar in bijvoorbeeld de Singapore-kwesties. Ik vraag me dan ook af of de Europese Unie wel de aangewezen partij is om de positie van de zuidelijke landen te ondersteunen, omdat zij tegelijkertijd haar eigen belangen moet behartigen. De voorbeelden op het gebied van de landbouw en de visserij spreken boekdelen. Als we de ontwikkelingslanden willen helpen de voordelen van handel te benutten, moeten we er eerst voor zorgen dat deze landen kunnen profiteren van gunstigere handelsregels. De zuidelijke landen werden eerst gestimuleerd grondstoffen met geringe toegevoegde waarde te exporteren, en vervolgens werden aan die exporten beperkingen opgelegd. Nu hebben de ontwikkelingslanden het dan ook zwaar te verduren, aangezien de prijzen van basisproducten zijn gekelderd en de toegang tot de markten van de noordelijke landen moeilijker is geworden. De WTO heeft niet zozeer tot doel de markten te reguleren als wel de handel te liberaliseren. De gemeenschappelijke marktordeningen voor koffie en katoen en de stelsels voor stabilisering van de prijzen van grondstoffen bestaan tegenwoordig dan ook niet meer. Bovendien vraag ik me af of de bevolking er wel echt baat bij heeft als we de landen helpen. Komen de vermeende voordelen van de handel daadwerkelijk ten goede aan de allerarmste lagen van de bevolking of blijft er veel aan de strijkstok van de bovenste lagen hangen? Op dit moment blijft het bevorderen van eerlijke handel de enige strategie die op lange termijn levensvatbaar is. De producenten van de zuidelijke landen moeten dan ook een rechtvaardige prijs voor hun basisproducten krijgen. Daarnaast moeten onze markten dringend worden opengesteld voor de import uit ontwikkelingslanden en moeten de subsidies aan onze boeren worden afgeschaft. De conferentie van Cancún zou in dit opzicht veelbelovend kunnen zijn. Ik hoop dat we niet van een koude kermis thuiskomen. Alleen als de ontwikkelingslanden hun productie zouden aanpassen en diversifiëren, zouden ze daadwerkelijk onafhankelijker kunnen worden en een vooraanstaande rol kunnen spelen in de wereldhandel. De inspanningen van de Commissie en de uitkomsten van de conferentie
03/09/2003 van Cancún dienen op dit doel gericht te zijn. Als we ontwikkelingslanden willen helpen hun handel te ontwikkelen, houdt dat in eerste instantie in dat we de leefomstandigheden van de bevolking in deze landen helpen verbeteren. Kan handel een middel zijn om de leefomstandigheden te verbeteren? Waarschijnlijk wel, maar het is zeker niet de enige manier. 3-255
Hyland (UEN). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, iedereen onderkent de noodzaak van het opzetten van een eerlijk wereldhandelssysteem, maar we moeten onszelf niet wijsmaken dat een volledig geliberaliseerde handel vanzelf tot een eerlijker systeem zal leiden. Neem bijvoorbeeld het landbouwbeleid. Het afschaffen van alle marktsteun en protectie zou ertoe leiden dat tweederde van alle boeren in de EU een ander beroep zou moeten kiezen. Dit is noch in het belang van de plattelandsregio’s, noch in het belang van de stedelijke gebieden. In de huidige ontwikkelingsronde van de WTO wordt geprobeerd extra aandacht te geven aan de belangen van ontwikkelingslanden en hun wens om meer te integreren in het wereldhandelssysteem. Dit is een positieve zaak die onze steun verdient. Zestig procent van de wereldbevolking woont op het platteland, het merendeel hiervan in ontwikkelingslanden. Tegelijkertijd maakte de handel in landbouwproducten in 2000 minder dan 6 procent van de totale wereldhandel uit. Economische groei in ontwikkelingslanden is in de beginfase meer afhankelijk van de interne markt van die landen dan van hun toegang tot buitenlandse markten. Dat het creëren van geheel open markten als oplossing voor de problemen in ontwikkelingslanden averechts kan werken hebben we gezien bij de liberalisering van de handel in landbouwproducten in Mexico. Deze liberalisering, die de afgelopen twee decennia binnen de Noord-Amerikaanse vrijhandelszone is doorgevoerd, heeft geleid tot een toename van de armoede op het platteland, tot ondervoeding en tot een uittocht uit plattelandsgebieden. Bovendien is de werklast voor met name vrouwen toegenomen en zijn de consumentenprijzen gestegen. Multinationals hebben hun winsten en hun greep op de markt weten te vergroten ten koste van kleine familieboerderijen. Als we hier nog de gederfde staatsinkomsten en de schade aan het milieu en aan de biodiversiteit bij optellen zien we dat de poging van Mexico om de landbouwsector door middel van handelsliberalisering te ontwikkelen rampzalige consequenties heeft gehad. De EU heeft met haar alles-behalve-wapensinitiatief een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van een eerlijker handelssysteem. We hebben ons ertoe verplicht de invoerrechten die geheven worden op de exporten van de 48 armste landen ter wereld af te schaffen. Ik mag er toch van uitgaan dat de Commissie
95 er bij andere rijke landen op zal aandringen het voorbeeld van de EU te volgen. 3-256
Belder (EDD). – Voorzitter, collega Morgantini snijdt in haar verslag de juiste onderwerpen aan. Ten eerste wil ik ingaan op de geneesmiddelen voor gezondheidscrises in ontwikkelingslanden, zoals aids en malaria. De landen zonder eigen farmaceutische industrie zijn afhankelijk van de import van goedkope medicijnen. Het akkoord van het afgelopen weekeinde is door gezondheidsorganisaties als onwerkbaar getypeerd vanwege de ingewikkelde importprocedure. De Europese Unie zal zich in Cancún dan ook moeten blijven inzetten voor een vereenvoudiging van deze procedure. Die moet ervoor zorg dragen dat de landen in de praktijk niet aangewezen zullen blijven op de dure medicijnen. Ten tweede is het nodig de handel in het algemeen eerlijker te maken. Niet door eerlijke handel financieel te ondersteunen, maar door eerlijke regels. Dus normen voor zowel arbeidsomstandigheden als dierenwelzijn en milieu. In het Commissiedocument verdienen de arbeidsomstandigheden, waaronder kinderarbeid, meer concrete uitwerking. Deze normen kunnen alleen leiden tot eerlijke handel indien we de ontwikkelingslanden helpen bij het produceren en verhandelen volgens deze normen. Met name voor de invoer op de Europese markt geldt dat enigszins vergelijkbare normen moeten worden gehanteerd ter voorkoming van oneigenlijk verschil in concurrentievoorwaarden. Tevens stimuleert dit andere landen om de kwaliteit van hun producten en productiewijzen te verhogen. Protectionisme is immers niet het doel van de normering, zoals veel ontwikkelingslanden wel vrezen. Tot slot vormen de lage prijzen van de grondstoffen en landbouwproducten een belemmering voor de ontwikkeling in vele landen. Overcapaciteit leidt in een aantal sectoren tot extreme moeilijkheden, bijvoorbeeld in de koffiesector. De rapporteur stelt terecht dat Europa zich moet inspannen voor een ontwikkeling naar hogere prijzen voor deze producten. Productiebeperking is hiervoor een nuttig instrument en dient in Cancún door Europa als zodanig te worden erkend. Vrijhandel is immers niet de oplossing voor deze problemen. Zowel het Commissiedocument als het verslag onderkennen dat en verdienen dus onze volledige steun. 3-257
Deva (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben me ervan bewust dat de commissaris en anderen in Cancún een zware slag zullen moeten leveren om de allerarmsten te beschermen. Mijnheer de Voorzitter, zou u eens tot tien willen tellen? Na die tien tellen zullen wereldwijd tachtig mensen van de honger gestorven zijn. Elke seconde overlijden acht mensen aan ondervoeding. Wat kunnen deze mensen bijdragen aan de welvaart in de wereld? Zij weten alleen dat het enige wat ze kunnen doen is: meer voedsel produceren. Maar wij verhinderen nu juist dat zij
96 gewassen kunnen verbouwen voor de export naar rijke landen. We willen onze koeien, onze boeren en onze industrie beschermen. Daarom besteden we per dag twee dollar per koe, terwijl 600 miljoen mensen het met minder moeten doen. De allerarmsten in deze wereld leven van een dollar per dag. We kunnen in Cancún het tij keren. Toen ik van het Britse Lagerhuis naar dit Parlement kwam had ik hooggespannen verwachtingen. Ik nam aan dat de Europese Unie oprecht was. Ik ging ervan uit dat de Doha-ronde een ontwikkelingsronde was. Ik hoopte dat onze commissaris in Cancún het lef zou hebben om de strijd aan te gaan, dat de heer Lamy, die het allesbehalve-wapensinitiatief heeft geïntroduceerd, de strijd zou aangaan. En ik wil ze nu dan ook zien vechten. Want waar gaat hun leven om als ze niet strijden? Waar draait ons leven om? Wat doen we hier eigenlijk als we nu voor het eerst in de geschiedenis een direct verband kunnen leggen tussen armoede en de verspreiding van het terrorisme? We moeten onderkennen dat er een dergelijk verband bestaat en we moeten er iets aan doen. Ik kom uit bevoorrechte kringen in Sri Lanka, net zoals alle aanwezigen hier uit bevoorrechte kringen overal ter wereld komen. We moeten dit verband onderkennen en de moed opbrengen om die mensen daar, die bijvoorbeeld voedsel kunnen produceren en verkopen en in ontwikkelingslanden een landbouwsector kunnen opzetten, de kans te geven hun producten te exporteren. We moeten dan wel een einde maken aan de inefficiënte protectie van onze koeien en onze boeren in Europa en ophouden met het vernietigen van onze klantenbasis. Als we daar niet in slagen zullen we een hoge prijs moeten betalen. 3-258
03/09/2003 Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw hebben verslechterende handelsvoorwaarden de ontwikkelingslanden veel geld gekost. Veel ACS-landen hebben meer dan zeven keer het bedrag dat zij aan ontwikkelingshulp ontvangen op de een of andere manier verloren. Zoals de commissaris weet ligt het probleem bij het tekort aan producten die tegen een concurrerende prijs geëxporteerd kunnen worden. In landen die wel over exportcapaciteit beschikken, zoals Zuid-Afrika, Mauritius, Ghana, Botswana en een aantal Caraïbische landen, zien we wel een groei van de export. De ontwikkelingslanden brengen echter steeds weer naar voren - en ze doen dat niet alleen in het kader van de komende Top in Cancún, waarover iedereen het nu heeft, maar ze doen dat ook tijdens de onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomsten - dat een belastingvrije toegang tot de Europese markten alléén niet voldoende is om de export te vergroten. Zij weten, net als wij, dat de restricties aan de aanbodzijde aangepakt moeten worden en dat hiervoor aanpassingen nodig zijn die zij zonder financiële hulp van buitenaf niet kunnen doorvoeren. Wij moeten in onze bilaterale, regionale en multilaterale onderhandelingen met ontwikkelingslanden terdege beseffen dat die beperkte capaciteit een belangrijke rol speelt bij de aanpak van de handelskwesties die nu op de agenda staan. De ontwikkelingslanden zullen nog vele onderhandelingen moeten voeren. Commissaris Nielson weet dat net zo goed als ik, tenminste wat de ACSlanden aangaat. Bij al deze onderhandelingen is er een duidelijk gebrek aan evenwicht tussen de onderhandelingspartners wat betreft de omvang van hun economieën, hun politieke invloed en hun mogelijkheden om het probleem aan te pakken. Dit was duidelijk te zien tijdens de onderhandelingen met Zuid-Afrika.
Kinnock, Glenys (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit debat over het verslag van mevrouw Morgantini gaat over het verband dat we moeten leggen tussen liberalisering van de handel, economische groei en armoede. Het gaat over de vraag of handel en ontwikkeling hand in hand kunnen gaan. Vaak is dit verband niet duidelijk aantoonbaar.
Landbouwsubsidies hebben een vernietigend effect op producenten en markten in ontwikkelingslanden. Commissaris Lamy zei weliswaar dat ze in Cancún niet hoog op de agenda zullen staan, maar voor ontwikkelingslanden zijn ze wel degelijk het centrale thema.
Velen hier zullen het met mij eens zijn dat liberalisering van de handel geen wondermiddel is waardoor ons beleid de resultaten oplevert die ons voor ogen staan, namelijk duurzame groei en armoedebestrijding probleem hier is de samenhang van het beleid -, laat staan dat het een middel is om de menselijke ontwikkeling te bevorderen.
We hebben nog een lange weg te gaan voor we de Millennium-ontwikkelingsdoelstellingen kunnen realiseren. Twee jaar na de verklaring van de Dohaontwikkelingsronde hebben we volgende week in Cancún de kans om velen van de globalisering te laten profiteren in plaats van slechts enkelen. De commissaris is het vast en zeker met mij eens dat we de Top gewoonweg niet mogen laten mislukken.
Uit het verslag komt duidelijk naar voren dat producenten in ontwikkelingslanden een eerlijke prijs voor hun exportproducten moeten krijgen willen zij van handel kunnen profiteren, een prijs die overeenkomt met de waarde van hun export.
3-259
De Clercq (ELDR). – Voorzitter, het is hoog tijd om de krachten te bundelen en de ontwikkelingslanden te helpen tot grotere welvaart. Het beste middel daartoe is een veralgemeende vrijhandel, die de beste garanties biedt voor duurzame economische groei in alle delen van de wereld. Het is wel degelijk zo dat de
03/09/2003 liberalisering van de handel de sleutel tot de ontwikkeling is, maar dit vraagt ook een belangrijke nuance. Ik pleit voor de vrije markt, niet voor de ongebreidelde of ongelimiteerde vrije markt. Dé vrije markt bestaat trouwens niet meer. Vandaag spreekt men van een sociaal gecorrigeerde markt met onder meer aandacht voor sociale normen, het leefmilieu, consumentenbescherming, respect voor intellectuele rechten en zo verder. Bij het betrekken van minder ontwikkelde landen in het wereldhandelssysteem moeten deze randvoorwaarden blijvend aan bod komen. In de volgende WTO-ronde moeten wij zeker vanuit Europa de ontwikkelingslanden eerder als onze partner dan als onze tegenstander zien. Ik deel de mening van rapporteur Morgantini niet, waar zij stelt dat er geen bewijzen zijn dat de liberalisering de groei van de welvaart stimuleert. Globalisering biedt voordelen aan alle landen die zich in de wereldeconomie inschakelen. Vergelijkbare landen die een verschillende handelsstrategie hebben gevolgd, vertonen markante verschillen op het vlak van inkomen per persoon. Ik denk bijvoorbeeld aan Zuid-Korea tegenover NoordKorea, aan Oost-Duitsland tegenover West-Duitsland vóór de eenmaking. Ik denk aan de Aziatische tijgers tegenover de Zuid-Aziatische landen. Of nog flagranter, ongeveer twintig jaar geleden hadden China en Afrika eenzelfde graad van ontwikkeling. Sinds China resoluut de weg is ingeslagen van een open economie en zich heeft ingeschakeld in het wereldhandelssysteem zijn de gevolgen spectaculair. Gemiddeld verdienen de Chinezen vandaag driemaal zoveel als de Afrikanen. Niet alleen wat het inkomensniveau, maar ook wat het kennisniveau betreft, is het verschil enorm. Het is goed mogelijk dat door de globalisering de rijken rijker zijn geworden, maar dat de armen armer zijn geworden is manifest onjuist. Cijfers van de Verenigde Naties bewijzen het. Het aandeel van de wereldbevolking dat in extreme armoede leeft is in tien jaar gedaald van 29 naar 23 procent. Eind van de jaren negentig waren er 826 miljoen mensen ondervoed, ofwel veertig miljoen minder dan in de beginjaren van negentig, ondanks de bevolkingsexplosie. De kindersterfte is wereldwijd afgenomen van 64 per 1000 in 1980 naar 56 per 1000 in de jaren negentig. Ongeveer 80 procent van de mensen in de ontwikkelingslanden heeft toegang tot goede watervoorraden en het analfabetisme is afgenomen tot 20 procent. Dat is niet perfect, maar het gaat in de goede richting. Er is dus veel werk aan de winkel maar er is ook hoop. Een correcte globalisering is dé manier ... (Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken) 3-260
Bordes (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij staan achter dit verslag waarin misstanden aan de kaak worden gesteld. Wij zullen dan ook voor het
97 verslag stemmen, ondanks de machteloosheid die erin doorklinkt. In wat voor wereld leven wij als bijna eenderde van de mensheid zelfs geen toegang heeft tot een elementair goed als drinkwater? Elk jaar sterven miljoenen mensen in de arme landen aan uitdroging, dan wel aan de talrijke ziekten die door verontreinigd water worden verspreid. Levert het nou echt onoverkomelijke technische problemen op om iedereen op de wereld van drinkwater te voorzien? Nee. Iedereen weet dat het een kwestie van geld is. Iedereen weet ook dat de maatschappij van de 21e eeuw ruim voldoende materiële en financiële middelen bij elkaar heeft vergaard om dit doel na te kunnen streven. Water en de distributie ervan zijn echter een gigantische bron van inkomsten geworden voor de multinationale trusts. Deze trusts (Vivendi, ex-Générale des Eaux, Suez en Bouygues) hebben vrij spel en kunnen naar believen de prijzen van water verhogen terwijl de internationale instellingen resoluties aannemen en de weg voor hen effenen door de openbare waterbedrijven in de arme landen stelselmatig te ontmantelen. Hun winst bestaat uit vuil geld, geld dat is bezoedeld met het bloed van miljoenen mensen die aan dysenterie, cholera, tyfus, malaria en bilharziasis zijn gestorven. In tien jaar tijd is het aantal mensen dat van drinkwater is verstoken gestegen van 1,2 miljard naar 1,7 miljard. Dit is een misdaad tegen de menselijkheid. De huidige economie is tot op het bot ziek als zij een deel van de mensheid in de diepste ellende laat zitten. 3-261
Ó Neachtain (UEN). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, over een week begint in Mexico de volgende ronde van onderhandelingen over de wereldhandel. Ik zal namens het Europees Parlement deelnemen als onderhandelaar. Ik hoop dat de partijen die aan de onderhandelingen deelnemen – waaronder de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika – op een zeer gevoelig punt overeenstemming zullen bereiken. Er lijden wereldwijd 42 miljoen mensen onder het aidsvirus, velen van hen in Afrika, en dat terwijl we over de technologie en de behandelingsmethoden beschikken om aids te bestrijden. Als ontwikkelingslanden het recht zouden krijgen de broodnodige geneesmiddelen onder eigen licentievoorwaarden onder hun bevolking te verspreiden, zou de prijs van deze geneesmiddelen flink dalen. De politieke wil om het systeem van internationale intellectuele-eigendomsrechten te hervormen neemt toe. Hierdoor kunnen aidsremmers ter beschikking worden gesteld aan die landen die ze niet kunnen betalen. We weten allemaal welke verantwoordelijkheid we hebben bij de bestrijding van aids, en we moeten die verantwoordelijkheid ook nemen. Als we deze onderhandelingen tot een succes weten te maken zouden we het leven van miljoenen mensen over de hele wereld kunnen sparen. Deze handelsonderhandelingen moeten echt een ontwikkelingsronde zijn. Het redden van levens
98 moet altijd zwaarder wegen dan welke doctrine over intellectuele-eigendomsrechten dan ook. 3-262
Andersen (EDD). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, het verslag-Lannoye bevat zeer terechte en felle kritiek op de negatieve gevolgen van de privatisering van de drinkwatervoorziening. Ik maak van de gelegenheid gebruik om de kritiek van de heer Lannoye aan te vullen met andere argumenten. Mijns inziens brengt privatisering ook de bescherming van ons kostbaar drinkwater in het gedrang. In Denemarken is de drinkwatervoorziening gebaseerd op een democratisch principe wat de toegang en de prijzen betreft. In Denemarken is de watervoorziening gedecentraliseerd en voornamelijk in handen gegeven van overheidsdiensten, soms ook van particuliere actoren, maar ze staat altijd onder controle van de gebruikers/eigenaars. Dit is een belangrijk aspect voor de continuïteit van de bescherming van de drinkwaterbronnen. De overheid eist voor haar deel van de watervoorziening een zo hoog mogelijk beschermingsniveau en ziet erop toe dat eventuele verontreinigde bronnen afgesloten worden. De privésector daarentegen is bijzonder blij met de lage eisen die de EU nu voorstelt en die tot gevolg hebben dat de grenswaarden voor pesticiden in ons drinkwater verlaagd worden. Uit ervaringen in Groot-Brittannië en andere landen blijkt dat de bescherming van de drinkwaterbronnen verdwijnt wanneer deze als handelsproduct beschouwd en geprivatiseerd worden. Toen binnen de EU onderhandeld werd over de drinkwaterrichtlijn, hebben de Londense particuliere waterbedrijven op gelijke voet met de Europese chemische industrie gelobbyd om gedaan te krijgen dat de EU een hogere hoeveelheid pesticiden in drinkwater zou toelaten – daardoor kunnen ze namelijk gemakkelijker geld verdienen. Naar mijn mening is de enige veilige manier van drinkwaterbescherming de invoering van een totaalverbod op pesticiden. Het verheugt mij dan ook dat de heer Lannoye in de conclusies van zijn verslag pleit voor de invoering van productiemethodes, zowel in het Noorden als in het Zuiden, die een milieuvriendelijke landbouw bevorderen. Deze laatste moet in hoge mate gebaseerd zijn op het gebruik van lokale hulpbronnen, groene technologieën en coöperatieven op regionaal niveau. Ik stem met plezier voor het verslag-Lannoye. 3-263
Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, de afgelopen tien jaar was de toegang tot schoon drinkwater het onderwerp van verscheidene internationale conferenties. Wij weten dat men op veel punten heeft gefaald en niet het minst wat betreft de verplichting om vanaf 2000 voor iedereen schoon drinkwater te garanderen. In tien jaar tijd is het aantal mensen dat lijdt onder een gebrek aan schoon water juist met een half miljard toegenomen; het aantal bedraagt momenteel ongeveer 1,7 miljard. Een op de vier mensen in de wereld drinkt vuil water.
03/09/2003 Deze situatie dwingt de besluitvormers serieus te bekijken of de genomen maatregelen wel de juiste zijn geweest. Universele, billijke en niet-discriminerende toegang tot schoon water is een van de grondrechten van de mens. Het gebrek aan water is een vanzelfsprekende oorzaak van de armoedespiraal. De ervaring leert dat het gebrek aan water onmogelijk door de markt kan worden opgelost. De onzichtbare hand van de markt zal zeer zeker geen glas water aan een dorstig mens aanbieden. Men moet ook erkennen dat privatisering in het algemeen de prijzen van water- en zuiveringsdiensten zal opdrijven, waar de allerarmsten natuurlijk het meest onder zullen lijden. De toegang tot water is als mensenrecht bekrachtigd, en dat feit moet invloed hebben op de manier waarop we over de watervoorziening denken. Watervoorraden moeten niet worden beschouwd als het privé-bezit van een staat, maar als een gezamenlijke hulpbron van de wereld. Hierbij moet echter worden gezegd dat als water wordt behandeld als een gratis te verdelen product, de mogelijkheden worden beperkt om een efficiënt functionerende watervoorziening te organiseren. Daarom zijn de in de amendementen geëiste flexibele praktijken inzake het combineren van publieke en private aspecten noodzakelijk, mits het recht van de mens op water als onvervreemdbaar uitgangspunt wordt beschouwd. In het verslag-Lannoye wordt terecht het verband tussen de beschikbaarheid van water enerzijds en riolering en hygiëne anderzijds onderstreept. Ongeveer 6000 mensen, hoofdzakelijk kinderen, sterven dagelijks aan infectieziekten, waarvan een slechte hygiëne vaak de oorzaak is. Het zou fout zijn water, sanitaire voorzieningen en hygiëne van elkaar te scheiden. Nu moeten vooral de nationale en internationale middelen worden uitgebreid die worden gebruikt voor het verbeteren van de watervoorziening en sanitaire voorzieningen in de sloppenwijken van steden, in huttendorpen en op het platteland. Cruciaal is het koppelen van sanitaire voorzieningen aan de watervoorziening, wat niet lukt zonder een aanzienlijke extra inzet van degenen die voor de watervoorziening verantwoordelijk zijn. Bovendien moet er voor huishoudens praktische technologie worden ontwikkeld om de water- en zuiveringsproblemen op te lossen. Ik wil mijn steun uitspreken voor amendement 19, waarin wordt gevraagd om een ruil van schulden voor water, zodat schulden kunnen worden kwijtgescholden en de vrijkomenden middelen kunnen worden besteed aan het financieren van een basisinfrastructuur voor waterzuivering. 3-264
Désir (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag twee dingen willen zeggen over het verslagLannoye over water. Omdat we volgende week de WTO-conferentie in Cancún zullen bijwonen, wil ik het allereerst hebben over het verband met de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten.
03/09/2003 De Europese Unie zou haar houding mijns inziens moeten toelichten. Als we water als een openbare dienst beschouwen – en dat is toch wel het standpunt dat u heeft verkondigd, mijnheer de commissaris – moeten we ervoor zorgen dat de watervoorziening in al die landen in handen van de overheid blijft. Voor de financiering kunnen we uiteraard gebruik maken van het stelsel van publiek-private partnerschappen. U heeft echter zelf de vergelijking aangehaald – ik moet zeggen dat die nogal ver ging – met zaken die voor andere landen van essentieel belang zijn. Voor de Verenigde Staten is dat bijvoorbeeld de antiraketverdediging. Niemand zou het in zijn hoofd halen te opperen dat de Verenigde Staten hun antiraketverdediging onder toezicht zouden moeten stellen van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO, met regels als het beginsel van de behandeling als eigen onderdaan, het beginsel van de meest begunstigde natie en de verplichting een opdracht toe te wijzen aan een onderneming in om het even welk WTO-land indien deze op dit fundamentele gebied inschrijft op een openbare aanbesteding. Als we uw vergelijking op het gebied van water doortrekken, moeten ontwikkelingslanden zoals Burkina Faso, zelfs als ze hun toevlucht nemen tot investeerders en multinationals, daadwerkelijk zeggenschap blijven houden over de voorwaarden waaronder dergelijke investeerders zullen opereren. Ik ben dan ook van mening dat we deze landen in het kader van de GATS niet moeten verplichten openbare diensten, in het bijzonder wat water betreft, te privatiseren in ruil voor datgene wat wij hun zullen bieden met betrekking tot de toegang tot de markten, bijvoorbeeld op het gebied van de landbouw. Ik hoop dat de commissaris voor ontwikkelingssamenwerking wat dit betreft druk zal uitoefenen op de onderhandelingen en dat deze niet alleen om het handelsbeleid zullen draaien. Wat de financiering betreft is een Europees fonds zeker noodzakelijk, maar ik onderschrijf de opmerkingen van de heer Lannoye. Net als voor de Europese structuurfondsen weten we dat een markt niet voldoende is om een gemeenschap te scheppen. Soms moet steun verleend worden aan het wegwerken van achterstanden in de ontwikkeling, en daarvoor zijn overheidsfinancieringen onmisbaar. Een Europees fonds is van cruciaal belang. We zouden zelfs een wereldwijd waterfonds moeten oprichten, naar het voorbeeld van UNAIDS voor de behandeling van aidspatiënten. Particuliere financieringen zullen hiervoor niet voldoende zijn en met engineering alleen zijn we er nog niet. Daarnaast zijn aanzienlijk meer overheidsbijdragen nodig. Dan zou ik iets willen zeggen over het verslag van mevrouw Morgantini over het verband tussen handel en ontwikkeling. Hoewel iedereen het erover eens is dat handel kan bijdragen aan ontwikkeling, is het echter niet voldoende de grenzen open te gooien, zoals door bepaalde sprekers is gesuggereerd, in het bijzonder de heer De Clercq, om automatisch de sleutel tot ontwikkeling in handen te hebben. Het is van essentieel belang de economie te diversifiëren. Wij zouden ons
99 meer moeten laten inspireren door wat we zelf gedaan hebben. Gedurende een bepaalde tijd moeten wij op basis van een pragmatische instelling, langs de weg van de geleidelijkheid en met behulp van sectoriële steun accepteren dat de zuidelijke landen in staat zijn hun eigen economie te beschermen. Het doel van regionale integratie houdt in wezen in dat landen worden gestimuleerd markten te scheppen die voldoende veelzijdig zijn. Liberalisering moet echter niet systematisch, dogmatisch en universeel worden aangepakt, want de verslechtering van de handelsvoorwaarden, waar mevrouw Kinnock over sprak, zal dan alleen maar versterkt worden. Deze landen zullen natuurlijk veel meer exporteren en de heer Deva heeft gelijk als hij zegt dat ze hun landbouwproducten makkelijker op de markt van de Europese Unie moeten kunnen afzetten. Daarnaast moeten we onze subsidies verminderen om de handelsverstorende effecten binnen de perken te houden. Ze zullen echter nog steeds producten exporteren die op de wereldmarkt steeds minder waarde zullen hebben. Deze landen moeten verschillende, geavanceerdere en geïndustrialiseerde producten kunnen exporteren. We zouden het handelsbeleid daarom moeten herzien in de richting van de ontwikkelingslanden. We moeten hierbij voorrang geven aan de uitgangspunten en doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid, alsmede aan die van de commissaris voor ontwikkelingssamenwerking. 3-265
Gutiérrez-Cortines (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de Commissie met haar snelle reactie op de uitdagingen die in Johannesburg vastgesteld zijn in verband met het waterprobleem en de waterschaarste. Mijn felicitaties ook aan de heer Lannoye, tot wie de volgende woorden gericht zijn. Desalniettemin ben ik van oordeel dat het verslag over waterbeheer van de Commissie ernstig tekortschiet en voorbijgaat aan bepaalde structurele kwesties en conceptuele basisproblemen die wellicht moeten worden beschouwd als de belangrijkste knelpunten, zowel nu als in de toekomst. Ten eerste ben ik van oordeel dat het debat veel verder reikt dan het vraagstuk van de privatisering of liberalisering. Europa is gewend om algemene oplossingen aan te dragen en gemeenschappelijke richtlijnen uit te vaardigen voor alles wat met de Europese Unie verband houdt. Ik denk echter dat wij duidelijk voor ogen moeten houden dat duurzame ontwikkeling op maat moet worden gesneden. De problemen verschillen immers van plaats tot plaats. Daarom moeten wij van meet af aan voorzien in flexibele en open beleidsacties waarbinnen duizend verschillende oplossingen en honderden of zelfs duizenden kleine projecten kunnen worden ondergebracht die beantwoorden aan de lokale behoeften. Deze filosofie moet worden opgenomen in de investeringsvoorwaarden en de criteria die vervuld moeten worden om in aanmerking te komen voor steun, temeer daar wij zonder lokale inspanningen en zonder een duidelijk afstemming van de programma’s op
100 plaatselijke projecten geen enkel resultaat zullen boeken. Daarom pleit ik voor flexibiliteit, aanpassingsvermogen en kleinschalige projecten, ondanks het feit dat de problemen veelomvattend zijn. Nu ik het toch over het conceptuele kader heb, zou ik nog even een andere kwestie willen aankaarten. Water is een universeel, noodzakelijk en onmisbaar goed, net zoals de lucht en de aarde. Wij mogen echter niet vergeten, geachte afgevaardigden, dat het een eindig goed is en dat het, in tegenstelling tot de aarde, vervoerbaar is. Daarom moet het watergebruik beschermd en gereguleerd worden, niet alleen in de landen zelf, maar ook op internationaal niveau. Het is een goed dat wij moeten delen. Net zoals grote rivieren gedeeld en gebruikt worden door mensen met een verschillende taal, godsdienst of nationaliteit is water een grensoverschrijdend goed, dat beheerd moet worden op grond van internationale overeenkomsten en conventies ter wille van de beginselen van rechtvaardigheid en duurzaamheid. Aangezien het hier om een universeel goed gaat, moet Europa de aanzet geven tot een internationale overeenkomst, een mondiaal erkende conventie, in het kader waarvan rivieren geordend worden op basis van stroomgebieden, zoals bepaald in de waterrichtlijn. Alleen op die manier kan worden vermeden dat een land zich het recht toe-eigent het debiet van rivieren te reguleren, zoals in het geval van de Tigris en de Eufraat, waardoor andere landen met ernstige waterproblemen te maken krijgen. Europa moet beslissingen nemen en bovenal ook ruchtbaarheid geven aan het feit dat water, als universeel goed, niet alleen toebehoort aan degenen die aan het begin van het stroomgebied van een rivier wonen of aan de volkeren die trachten zich water tussen de bron en de monding toe te eigenen. Bovendien moet er zonder vooroordelen gediscussieerd worden over de mogelijkheid om water over te hevelen of om te leiden teneinde woestijnvorming en waterstress tegen te gaan en het ontwikkelingsprobleem van de volkeren die aan de monding of langs de loop van rivieren wonen te verhelpen. Ik denk dat Europa ook een impuls moet geven aan een reeks zeer belangrijke juridische kwesties en tezelfdertijd de beginselen van flexibiliteit, duurzaamheid en maatwerk moet invoeren. 3-266
Van den Berg (PSE). – Voorzitter, u heeft haar ook vast gezien, die koe van Oxfam, die deze dagen onderdak krijgt in ons Parlement. Voor ons Europeanen is die koe natuurlijk een symbool van welvaart. Maar laten we reëel zijn, voor mensen in de ontwikkelingslanden staat deze koe voor oneerlijke wereldhandel. Oxfam voert niet voor niets campagne onder de titel "Make trade fair, stop the dumping". Ik kan het niet vaak genoeg herhalen, en het voorbeeld is ook door de
03/09/2003 heer Deva gebruikt, het bedrag dat die Europese koe per dag aan subsidie ontvangt, is voor eenvijfde van de armste wereldbewoners meer dan waarvan zij dagelijks moeten zien rond te komen. Eigenlijk beoogt onze sociaal-democratische inzet om in Cancún volgende week, tijdens de WTO-onderhandelingen, dichter bij een echte eerlijke wereldhandel te komen. Het verslag over hulp en handel van collega Morgantini komt dan ook op het goede moment. Het kiest ook duidelijk de kant van de ontwikkelingslanden. Ondubbelzinnig onderstreept de rapporteur dat twee jaar geleden duidelijke afspraken zijn gemaakt in Doha, maar dat het moeilijk gaat met de navolging en de opvolging. Vooral het rijke Noorden - we mogen best naar de Verenigde Staten wat extra kijken - is in gebreke gebleven. We bereikten ook in Europa, als verdragsluitende partij, in juni op het nippertje een akkoord over de hervorming in de Europese landbouw. Dit weekend konden we na heel harde tegenstand van de Verenigde Staten eindelijk een akkoord, een enorme doorbraak over goedkope medicijnen optekenen. Het was op de valreep, maar het was wel een enorme doorbraak. Behalve landbouw en medicijnen, de kern van de Dohaonderhandelingen, komt in Cancún ook de handel in diensten aan bod. Collega Lannoye gaat in zijn verslag verder in op een van die diensten, namelijk de watervoorziening. Zijn betoog is dat water een publiek goed is. Ik zou zeggen waterproductie met name, dat wordt namelijk door mijn fractie ondersteund. Waterproductie moet dus in handen blijven van de overheid, maar voor de waterdistributie is in veel ontwikkelingslanden particulier kapitaal nodig. De commissaris heeft dat uiteengezet. Dat wil niet zeggen dat dit niet onder controle van de overheid moet gebeuren, die verantwoordelijk is voor toegang en prijsvorming. Maar 1,7 miljard mensen hebben geen toegang tot schoon drinkwater en er zijn er zelfs drie miljard die geen toegang tot sanitaire voorzieningen hebben. Dat dwingt tot een goede politiek op dat punt. Sociaal-democraten zijn er voor dat de openbare diensten in handen blijven van de overheid, een publieke verantwoordelijkheid van overheidscontrole. Maar dat wil niet zeggen dat in onderdelen van waterdistributie de particulieren niet een belangrijke rol hebben te spelen. Daar zit de kern van het debat en daar zijn we het eens met wat de commissarissen zeiden. In mijn fractie wordt daar, zoals mijn collega al zei, verschillend over gedacht. Een tweede dossier dat speciale aandacht verdient in het licht van handel en ontwikkeling, en dat bij landbouwdiscussie vaak over het hoofd wordt gezien, is katoen. Vier West-Afrikaanse landen hebben een oproep aan de WTO gedaan, waarin ze erkenning vragen van het strategisch belang van katoen voor de ontwikkeling, armoedebestrijding en voedselzekerheid in West- en Centraal-Afrika. Tien miljoen mensen zijn direct afhankelijk van katoenproductie en -export. Hun ontwikkeling wordt gehinderd door handelsbelemmeringen in de katoensector, waardoor de
03/09/2003 prijzen kunstmatig laag worden gehouden. Ons pleidooi is dat we in Doha op dat punt zaken doen over dergelijke producten, zoals suiker en katoen. We zijn er ook van overtuigd dat de Commissie in die richting zaken kan doen. Dan hebben we fair trade. Meer handel betekent dan ook meer succes voor de arme landen. 3-267
Khanbhai (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, klop aan bij elke willekeurige lemen hut in een willekeurig arm land en vraag de arme familie die er woont wat ze het hardst nodig heeft. Er is maar een antwoord: water. Niet democratie. Niet mensenrechten. Niet geneesmiddelen. Echt alleen maar water. Als de Europese Unie een miljard euro beschikbaar heeft gesteld voor waterhulp – en volgens mij heeft commissaris Nielson hier een belangrijke bijdrage toe geleverd – dan moet ik de EU en de commissaris feliciteren. Petje af. Dit is wat die mensen nodig hebben. Helaas is het niet voldoende. We moeten meer doen. De commissaris moet ervoor zorgen dat het Parlement een stem heeft bij de ontwikkeling van het waterbeleid, zodat dit beleid niet ten onder gaat zoals met het EOF is gebeurd. Het Parlement moet erbij worden betrokken. Ik hoop dat dit ook echt gaat gebeuren. Ik zie graag garanties, omdat ik niet wil dat mijn collega hier de Fractie van de Europese Volkspartij ervan weet te overtuigen morgen tegen het verslag-Lannoye te stemmen. Ik weet waar u mee bezig bent en ik heb er alle vertrouwen in. Ik heb nog een korte opmerking over handel. Arme landen moeten hun producten verwerken; als ze slechts de grondstoffen exporteren verdienen ze niet aan de toegevoegde waarde. Dit is de basis voor handel. Commissaris Nielson is hiervan uiteraard op de hoogte en probeert er wat aan te doen. Ik hoop dat hij zich nog meer gaat inzetten.
101 manier van projectfinanciering, maar over een manier om zaken in een stroomversnelling te brengen. Wij hopen dat dit debat en de steun van het Parlement voor ons voorstel de lidstaten ertoe zal bewegen het voorstel goed te keuren. Het gaat hier dus om het wegnemen van het risico een miljard euro te verliezen van de 13,5 miljard euro die gereserveerd waren in het negende Europees Ontwikkelingsfonds, dat volgend jaar geëvalueerd wordt. Enkele jaren geleden zijn aan de middelen in de Cotonou-Overeenkomst en het negende EOF voorwaarden verbonden inzake de resultaten van het eerste deel van de periode. Dit was puur een politieke beslissing. Om deze miljard euro min of meer buiten de algemene discussie te houden en duidelijk vast te stellen dat het waterinitiatief een hoge prioriteit heeft willen we het geld hiervoor reserveren. Dat is wat we proberen voor elkaar te krijgen. Ik hoop dat de steun van het Parlement de lidstaten over de streep zal trekken. Koffie vormt een probleem apart in de hele discussie over handel, dat ben ik met de heer Belder eens. Het is ironisch dat wij ontwikkelingslanden hebben aangespoord om hun productie te diversifiëren en koffie als geschikt marktgewas hebben aanbevolen. Het resultaat is dat Vietnam en vele andere ontwikkelingslanden met succes een koffieproductie hebben opgezet en de koffie vervolgens op de markt hebben gedumpt. Dit heeft de markt zoveel schade berokkend dat we nu een crisis hebben die we maar moeilijk te boven zullen komen. Er is geen eenvoudige oplossing voor dit probleem. We moeten leven met de realiteit van de markt. 3-269
De Voorzitter. − De gecombineerde behandeling is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 3-270
Gezondheid en armoedebestrijding in ontwikkelingslanden
3-268
Nielson, Commissie. − (EN) De bijdrage van de heer Khanbhai sluit aan bij de opmerkingen van mevrouw Sanders-ten Holte over de wens van het Parlement om betrokken te worden bij het waterinitiatief en het waterfonds. Dat is wel te begrijpen. Het geld dat ermee gemoeid is, is afkomstig uit het EOF. We werken nu aan de vaststelling van het EOF-budget. De Commissie en het Parlement zijn het hier, eveneens om zeer principiële redenen, geheel met elkaar eens. Wij willen dat er een speciaal fonds wordt opgericht om een flexibeler instrument in handen te hebben dat we breder kunnen inzetten. De bezorgdheid over de 0,3 procent beheer van het fonds die uit het verslag van de heer Lannoye spreekt is ongegrond. Dit is geen poging om slechts met één oplossing te komen. Je moet het meer als een mechanisme zien. Het maakt niet uit of we het woord ‘fonds’ gebruiken. Het gaat erom dat we waar nodig zaken kunnen versnellen en als katalysator kunnen fungeren voor de verschillende samenwerkingsverbanden die we kunnen opzetten en steunen. We hebben het hier niet over een conventionele
3-271
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A50217/2003) van de heer Bowis, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de mededeling van de Commissie inzake gezondheid en armoedebestrijding in ontwikkelingslanden (COM(2002) 129 - C5-0334/2002 2002/2178(COS)). 3-272
Bowis (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de aandacht van de wereld gaat dezer dagen met name uit naar de wereldhandel. Voor miljoenen mensen die arm, ziek of arbeidsongeschikt zijn heeft dit bitter weinig betekenis, omdat je alleen handel kunt drijven als je iets produceert, verbouwt, verkoopt en distribueert. Deze activiteiten zijn onmisbaar voor je economisch welzijn en de economische groei van je land. Wanneer je lichamelijk of geestelijk ziek of gehandicapt bent kun je je niet aan deze taken wijden. Je komt dan terecht in een neerwaartse spiraal die naar
102 armoede en vaak ook naar de dood leidt. Gezondheid en rijkdom zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, evenals ziekte en armoede. Armoede leidt tot een slechte gezondheid, en een slechte gezondheid betekent armoede voor landen, families en individuen. Als je niet gezond bent kun je geen geld verdienen en zonder geld kun je ziekten niet voorkomen en genezen. De landen van de Europese Unie willen de minst- en minderontwikkelde landen helpen de armoede te bestrijden en met hen samenwerken op het gebied van de wereldhandel en ontwikkeling. Wij erkennen dat er een fundamenteel verband bestaat tussen een goede gezondheid en armoedebestrijding, en dus moet dit een van de speerpunten in ons ontwikkelingsbeleid worden. Ik ben blij met de mededeling die de Commissie ons heeft doen toekomen. Hierin draait het om de drie enorme uitdagingen waarvoor wij ons geplaatst zien, te weten tbc, aids en malaria. Ook in mijn verslag vormen dit de belangrijkste onderwerpen. Ik pleit ook voor meer investeringen op deze gebieden. Er zijn op het gebied van de gezondheidsproblematiek echter nog meer zaken die we moeten aanpakken. Ik begin met het laatste punt uit ons verslag. Wij hebben in de ontwikkelde landen een tekort aan artsen. Elk jaar vullen we dit tekort aan door 63.000 artsen uit ontwikkelingslanden te werven. Wij op onze beurt sturen slechts 1300 artsen naar ontwikkelingslanden. Dit is onacceptabel. Vervolgens wil ik nogmaals wijzen op de noodzaak meer middelen naar de basisgezondheidszorg over te hevelen, zodat we niet in goede bedoelingen blijven steken maar daadwerkelijk actie ondernemen. Momenteel gaat slechts 3,4 procent van ons ontwikkelingsbudget naar gezondheidszorg. Dat is gewoonweg niet voldoende. In slechts negen van de eerste 61 landenstrategiedocumenten wordt gezondheidszorg als een van de belangrijkste samenwerkingsterreinen gezien. Dat zet geen zoden aan de dijk. We hebben middelen nodig, maar deze middelen moeten dan wel doeltreffend worden ingezet. Als je bijvoorbeeld medicijnen ter beschikking stelt moet je wel zorgen voor een geschikte opslag, distributie, controle en voorlichting aan patiënten, anders is het weggegooid geld. In Nigeria bijvoorbeeld werd enorme vooruitgang geboekt bij de bestrijding van dodelijke kinderziekten toen men voor een huis-aan-huisstrategie koos, waardoor de manier waarop de mensen over immunisatie dachten veranderde. Behalve de ziekten tbc, aids en malaria, die boven aan onze agenda staan, zijn er nog andere ziekten en aandoeningen. In 2020 zullen niet-overdraagbare aandoeningen zoals hart- en vaatziekten, kanker, ademhalingsziekten, diabetes, depressie en epilepsie wereldwijd 80 procent van alle ziektegevallen uitmaken. Elk jaar sterven anderhalf miljoen kinderen aan diarree.
03/09/2003 In het vorige debat werd gesproken over water. Behalve malaria zijn er ook andere slopende, door water overgebrachte ziekten, waaronder tyfus, dysenterie, cholera, hepatitis, trachoom, fluorvergiftiging en Japanse encefalitis. Toch hebben 1,1 miljard mensen geen toegang tot schoon drinkwater en beschikken 2,4 miljard mensen niet over hygiënische sanitaire voorzieningen. De kosten vormen geen onoverkomelijk probleem. In ons verslag geven we een aantal voorbeelden van goedkope ingrepen en wijzigingen op lokaal niveau waarmee we grote vooruitgang kunnen boeken. Ik wil mijn collega’s in dit Parlement bedanken voor hun aanvullingen en amendementen. Het grootste deel hiervan hebben we in de commissie behandeld; een aantal heb ik overgenomen en ondertekend en aan de plenaire vergadering voorgelegd. Tevens dank ik de verschillende regeringen, academici, specialisten en NGO’s – niet in de laatste plaats die uit de ontwikkelingslanden zelf – voor hun bijdrage. Zij hebben met veel van mijn voorstellen ingestemd en mijn aandacht gevestigd op nieuwe thema’s als vaccins, kraamzorg, biobrandstoffen en palliatieve zorg. Ik hoop dat het Parlement ons verslag aanneemt, en dat de Raad en de Commissie het als steun en als aansporing zien. We hebben op het gebied van armoedebestrijding en gezondheidsbevordering echt nog niet genoeg bereikt. We werken er allemaal hard aan, maar we moeten ervoor zorgen dat we sneller voortgang maken. Het is in ons aller belang dat we daadwerkelijk blijvende resultaten boeken. 3-273
Nielson, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de heer Bowis bedanken voor zijn goede werk. Wij geven in veel landen directe steun aan de gezondheidszorg. Tegelijkertijd kiest de Commissie steeds vaker voor begrotingssteun, een vorm van steun die garant staat voor verbeteringen in de gezondheidszorg. In deze context is een beleidsevaluatie aan de hand van input- en outputindicatoren van cruciaal belang, en deze moet dan ook hoog op onze agenda staan. We hebben in dit verband al een lang debat gevoerd met het Parlement en de Commissie ontwikkelingssamenwerking over de percentages die aan de verschillende sectoren zijn toegewezen. De Commissie wil vooral betere resultaten zien van de steun aan gezondheidszorg en onderwijs. Hiervoor is meer nodig dan alleen een berekening van het bedrag dat moet worden uitgetrokken voor gezondheidszorg en onderwijs als prioritaire sectoren. Ook de steun die aan gerelateerde sociale sectoren wordt verleend, zoals investeringen in water en sanitaire voorzieningen, en de begrotingssteun die gekoppeld is aan de verbetering van gezondheidszorg en onderwijs moeten worden meegerekend. Alles bij elkaar maken deze middelen ruim 40 procent van de programma’s binnen het negende EOF uit.
03/09/2003 Het gaat hier om de geloofwaardigheid van de relatie tussen begrotingssteun en resultaten in deze sectoren, maar er is geen betere manier. Wij rekenen erop dat andere donoren en regeringen meer de handen uit de mouwen zullen steken. We stellen heel veel geld ter beschikking, maar het gaat hier ook om de manier waarop de hulpverlening door de donoren gecoördineerd wordt en om de invulling van het concept ownership. Ik vind deze percentages alleszins te verdedigen en dat zal ik dan ook steeds blijven doen wanneer er mijns inziens onjuiste cijfers worden genoemd als het gaat om de bedragen die wij in deze sectoren investeren, zoals vanavond weer. We leveren met de begrotingssteun uit het INTERREG-initiatief een substantiële bijdrage, en we kunnen hiermee ook de steeds terugkerende kosten financieren, terwijl de steun zo ook ontvangen kan worden. Het heeft niet veel zin om een opleidingscentrum voor verpleegkundigen te bouwen als er vervolgens geen middelen zijn om leraren aan te stellen. Daarin zit het voordeel van begrotingssteun. Dit heb ik niet verzonnen, zo is het gewoon. De bijzondere problemen die hiv/aids, malaria en tuberculose veroorzaken hebben ons ertoe gebracht bij te dragen aan het Wereldfonds. Door onze betrokkenheid bij projecten op nationaal niveau weten we nu ook beter wat we moeten doen dan een aantal jaren geleden. De bestrijding van hiv/aids wordt nog bemoeilijkt doordat we te maken hebben met een ideologische strijd over reproductieve gezondheidszorg en seksuele rechten. Ik wil hier vanavond geen discussie over beginnen, maar dit probleem komt nog boven op de reeds bestaande problemen. Wat betreft de financiering ben ik blij dat de Verenigde Staten zich kunnen vinden in de besluiten die vorig jaar december binnen de WTO genomen zijn over TRIPs en het gebruik van generieke geneesmiddelen. Het is mooi dat onze beslissing van vorig jaar om de aankoop van geneesmiddelen voor deze ziekten eenvoudiger te maken de besluiten binnen de WTO van afgelopen weekeinde meer inhoud en impact heeft gegeven. Als deze geneesmiddelen nog steeds alleen bij Europese producenten gekocht zouden mogen worden, zou het besluit van de WTO dat landen in de derde wereld in staat moeten zijn om generieke geneesmiddelen te kopen niet veel voorstellen. Door de combinatie van deze WTO-overeenkomst en ons besluit de verkoop vrij te geven komt er pas echt schot in de zaak. Ik wil echter niet op de discussie vooruitlopen, dus laat ik het hierbij. Nogmaals mijn hartelijke dank voor de bijdrage van de heer Bowis. 3-274
Valenciano Martínez-Orozco (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de armste mensen hebben te kampen met de grootste
103 gezondheidsproblemen. Ziekte en armoede gaan hand in hand. Daarom mag deze samenhang in geen enkele strategie voor armoedebestrijding ontbreken. Gezondheidsproblemen hebben een nefaste invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden van de volkeren en groepen die er het slachtoffer van zijn. In de ontwikkelingslanden sterven dagelijks 28.000 kinderen jonger dan vijf jaar aan ziekten die met de thans beschikbare medicijnen hadden kunnen worden voorkomen. Elk jaar overlijden maar liefst 1,5 miljoen kinderen aan de gevolgen van diarreegerelateerde ziekten. Afrikaanse vrouwen lopen een kans van een op de dertien om tijdens de zwangerschap of in het kraambed het leven te laten. Bovendien neemt het sterfterisico van de rest van hun kroost toe vanaf het moment dat de kinderen aan hun lot worden overgelaten. Aids veroorzaakt niet alleen jaarlijks meer dan twee miljoen sterfgevallen in Afrika, maar staat tevens de ontwikkeling van de Afrikaanse samenleving in de weg, aangezien deze ziekte het leven kost aan duizenden actieve jongeren en moeders, die op hun beurt wezen achterlaten. Vrouwen worden het ergst getroffen door armoede en ziekte in de ontwikkelingslanden. Bovendien lopen zij een groter risico op blootstelling aan ziekten, niet alleen vanwege de armoede waarin zij verkeren, maar vooral ook vanwege hun voortplantingsfunctie. Daarom achten wij het van wezenlijk belang dat er voorlichtingscampagnes worden opgezet en dat de toegang tot diensten voor reproductieve gezondheid wordt gewaarborgd. Doel is de verspreiding van aids en allerlei ziekten die veroorzaakt worden door voortdurende zwangerschappen, bevallingen en illegale abortussen tegen te gaan. De minder ontwikkelde samenlevingen hebben er alle belang bij dat het genderperspectief wordt opgenomen in de strijd tegen armoede en ziekte. De vrouwen dragen immers de zorg voor de kinderen en bovendien zijn zij de drijvende motor achter het welzijn van individuen, gezinnen, plaatselijke gemeenschappen en naties. Onzes inziens houdt het verslag van de heer Bowis, die overigens onmiddellijk te vinden was voor opneming van het genderperspectief, een verbetering in van de mededeling van de Commissie en wellicht ook van de nog zwakke positie die vrouwen momenteel innemen in het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie. Ik ben dan ook van oordeel dat Europa zich moet blijven inzetten om zijn verplichtingen terzake na te komen. 3-275
Zimmerling (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik John Bowis bedanken voor dit uitstekende verslag. Het Parlement is blij met deze mededeling en vraagt aan de Commissie en aan de lidstaten om hun bijdrage te leveren aan het bereiken van de Millennium-ontwikkelingsdoelstellingen. Die zijn er onder meer op gericht het aantal mensen zonder gegarandeerde toegang tot schoon drinkwater voor 2015 te halveren. Dat is belangrijk, want iedere dag sterven
104 ongeveer drie miljoen overgebrachte ziekten.
03/09/2003 mensen
aan
door
water
Het Europees Parlement kan die ambitieuze doelstellingen van de Commissie alleen maar steunen. De Unie heeft zich voorgenomen om tegen 2006 het percentage van het gemiddelde BBP van alle lidstaten tezamen dat voor ontwikkelingshulp wordt uitgegeven te verhogen tot 0,39 procent. Tijdens de Internationale Conferentie over de financiering van ontwikkeling in Monterrey in maart 2002 was besloten dat iedere lidstaat het percentage van het BBP bestemd voor ontwikkelingshulp tegen 2006 zou verhogen tot ten minste 0,33 procent. Kijken we naar het voorbeeld van de Bondsrepubliek Duitsland, dan zien we echter dat dit waarschijnlijk een utopie zal blijven. Duitsland heeft zich tot het laatste moment verzet tegen het verhogen van de uitgaven, omdat de begrotingsdiscipline dat niet toe zou laten. Daaruit blijkt dat het falende economische beleid van de Bondsregering in laatste instantie de oorzaak is van het tekortschietende ontwikkelingsbeleid. Gisteren nog heb ik vastgesteld dat de Duitse minister van Ontwikkelingshulp op haar website meedeelt dat op dit moment slechts 0,27 procent van het BBP voor ontwikkelingshulp wordt uitgegeven. Voor de betrokken mensen moet dat toch een klap in het gezicht zijn, ook omdat al in 1995, tijdens de Wereldtop over sociale ontwikkeling in Kopenhagen, was beloofd dat 0,7 procent van het BBP naar ontwikkelingshulp zou gaan. Ik kan daar maar één conclusie uit trekken: pech voor degenen die de beloften over ontwikkelingshulp geloven! Het is toch een bewijs van politiek faillissement - ja, het is gewoon een politieke schuldbekentenis - dat de feitelijke uitgaven in de periode tussen 1990 en 2001 met meer dan 500 miljoen euro zijn teruggelopen. En dat in een tijd waarin bijvoorbeeld Volkswagen in ontwikkelingslanden voor iedere opleidingsplaats drie leerlingen aanneemt, omdat twee van de drie leerlingen nog tijdens de opleiding sterven aan aids of aan andere door water overgebrachte ziekten. Kofi Annan, de secretaris-generaal van de VN, heeft in Monterrey gezegd, en ik citeer, als u mij toestaat, mijnheer de Voorzitter: “Als de geïndustrialiseerde landen de ontwikkelingshulp niet verdubbelen, zullen de krachten van jaloezie, wanhoop en terreur blijven groeien”. Ik zou daaraan willen toevoegen: die krachten zullen zich ook tegen Europa keren. Dat is een van de ontwikkelingen die we vóór alles moeten verhinderen! 3-276
Junker (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de rapporteur heeft een bijzonder uitgebreid verslag voorgelegd, waarin op indrukwekkende en genuanceerde wijze wordt aangetoond dat duurzame ontwikkeling zonder een goede gezondheid niet mogelijk is. Daarom moet de armoedebestrijding altijd gepaard gaan met de bestrijding van ziekten. We moeten alles op alles zetten om de gezondheidszorg in de ontwikkelingslanden te verbeteren. Daarbij moeten we onze aandacht vooral richten op de zwakste
bevolkingsgroepen, zoals kinderen. Er is al gezegd dat er ieder jaar honderdduizenden kinderen sterven aan diarree of aan infectieziekten omdat ze de inentingen waarmee ze gered zouden kunnen worden niet krijgen. Honderdduizenden kinderen sterven jaarlijks aan malaria, omdat hun eigen afweersysteem niet sterk genoeg is om ze tegen deze ziekte te beschermen. Uit deze voorbeelden blijkt dat de gezondheidsproblemen in ontwikkelingslanden, vooral bij kinderen, zeker niet altijd ontstaan door levensgevaarlijke ziekten. Kinderen worden vaak het slachtoffer van aandoeningen die genezen of voorkomen zouden kunnen worden als de noodzakelijke geneesmiddelen of vaccins beschikbaar zouden zijn. Ook vrouwen lopen bijzondere risico’s. Veel bevallingen kort na elkaar schaden de reproductieve gezondheid, veroorzaken ernstige bloedarmoede en vaak ook infecties. Ook verkeerde voeding en ondervoeding verzwakken de gezondheid van grote delen van de bevolking. Honger is niet alleen honger; honger berooft mensen ook van de kracht die ze nodig hebben om een goed leven op te bouwen. Er is terecht gezegd – en ik wijs er nogmaals op – dat de duurzame ontwikkeling bedreigd wordt. We hebben inderdaad een alomvattende, holistische strategie nodig. De gezondheidszorg moet daarbij wel centraal staan, maar het gaat om meer dan de gezondheidszorg alleen. We worden nu met een nieuw fenomeen geconfronteerd - en hier komt de campagne tegen tuberculose, malaria en aids in beeld -, namelijk met het feit dat het hier ziekten betreft, met name aids, waarvoor wel een behandeling mogelijk is maar die niet kunnen worden verholpen. We kunnen het leven van de patiënten verlengen, maar we kunnen ze niet genezen. Dat betekent dat preventie hier ook erg belangrijk is. Preventie is een zeer belangrijk aspect en er moet altijd aandacht aan besteed worden in het kader van een alomvattend stelsel voor gezondheidszorg. Ik geloof dat we uit verschillende hoeken veel meer ondersteuning voor dergelijke campagnes kunnen krijgen wanneer we duidelijk maken wat de economische gevolgen zijn voor een land waar veel burgers aan dergelijke ziekten lijden. Ik heb cijfers die aantonen dat de landbouwproductie in Burkina Faso met 16 procent is gedaald als gevolg van het feit dat de mensen niet meer op het land kunnen werken omdat ze aids hebben of aan aids gestorven zijn. In Swaziland is het aantal meisjes dat naar school gaat met 36 procent gedaald, omdat ze hun ouders moeten verzorgen die aids hebben. Uiteindelijk blijven alleen de grootouders over. Dat betekent dat er in die landen enorme economische schade ontstaat wanneer we er niet voor zorgen dat de volksgezondheidssituatie verbetert door het opbouwen van een doeltreffend gezondheidszorgsysteem. 3-277
Caudron (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega's, in de
03/09/2003 mededeling van de Commissie en het verslag van de heer Bowis staat de vicieuze cirkel van dood en verderf centraal die ertoe leidt dat het grootste deel van de bevolking van de onderontwikkelde landen geen enkel recht op gezondheid heeft. Deze landen raken hierdoor vervolgens nog meer achterop. Deze vicieuze cirkel lag ook ten grondslag aan mijn verslag over de bestrijding van aids, malaria en tuberculose door middel van de financiering van klinische proeven, een verslag dat enkele maanden geleden is aangenomen. Ik sta daarom vierkant achter de rapporteur, zijn voorstellen en die van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. De voorziene financiële bijdragen moeten worden opgeschroefd, in het bijzonder op het gebied van water. Zoals meerdere collega's hebben gezegd, sterven jaarlijks drie miljoen mensen als gevolg van een gebrek aan drinkwater. Grootscheepse vaccinatiecampagnes blijven noodzakelijk. De eerstelijnsgezondheidszorg moet worden versterkt. Geneesmiddelen moeten toegankelijk zijn en behandelingswijzen moeten worden aangepast aan de ontwikkelingslanden. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de palliatieve zorg, de toegang tot pijnstillende middelen en de strijd tegen de handel in vervalste geneesmiddelen. Na het zesde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling heb ik al een concrete bijdrage geleverd aan het verwezenlijken van deze doelstellingen. In maart 2003 heb ik er namelijk voor gezorgd dat het Europees Parlement op grond van artikel 169 een onderzoeksprogramma heeft goedgekeurd ten bedrage van 600 miljoen euro voor de bestrijding van aids, malaria en tuberculose. Bij dezen maak ik van de gelegenheid gebruik om mijn collega's mede te delen dat dit programma van start is gegaan nadat het op 16 juni definitief was aangenomen. Commissaris Busquin is net terug uit Afrika, waar hij concreet heeft kunnen vaststellen welke rol de onderzoekers van deze landen willen spelen na het opzetten van ad-hocbeheerstructuren. Sinds een paar jaar worden de gemaakte vorderingen gemeten, zeer vaak op instigatie van ons Parlement, in nauwe samenwerking met de Europese Commissie. Ook, en vooral, wordt vastgesteld hoe erg de onderontwikkelde landen eraan toe zijn, zodat duidelijk wordt welk traject nog moet worden afgelegd en welke enorme inspanningen nog moeten worden gedaan op het gebied van creativiteit, samenwerking en de begroting. Om te besluiten herhaal ik dat ik de voorstellen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking ondersteun, dat ik het volledig eens ben met de rapporteur en dat deze terreinen zowel mij als mijn fractie, de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links, na aan het hart liggen. Ik verzoek de Commissie, en met name de Raad, enorme vaart te zetten achter de betrokkenheid van Europa als we willen dat de situatie van de ontwikkelingslanden er in de toekomst niet slechter maar beter op wordt.
105 3-278
Rod (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, tot op heden hebben wij het accent gelegd op de bestrijding van overdraagbare ziekten, in het bijzonder hiv/aids, tuberculose en malaria. Wij hebben herhaaldelijk verzocht het werkterrein uit te breiden met andere ziekten die specifiek aan armoede zijn gerelateerd, met name ziekten die samenhangen met slechte hygiënische en milieuomstandigheden. Het verslag van John Bowis ontvang ik dan ook met open armen. Gezondheid wordt hierin zo breed mogelijk benaderd en er wordt rekening gehouden met de gevolgen voor de gezondheid van het voedsel-, milieu- en onderwijsbeleid . We kunnen ziekten voorkomen door de levensomstandigheden van de bevolking in de zuidelijke landen te verbeteren, dat wil zeggen door een coherente en geïntegreerde ontwikkelingsstrategie te volgen. Preventie is essentieel, maar wel een zaak van lange adem. Op kortere termijn moeten patiënten toegang krijgen tot gezondheidszorg en geneesmiddelen, die dan natuurlijk wel voorhanden moeten zijn. In de meeste zuidelijke landen zijn de stelsels voor gezondheidszorg zwak, maar de sector privatiseren lost niets op. Alleen openbare diensten kunnen een kosteloze en universele gezondheidszorg waarborgen. De gezondheidszorg dient dan ook niet in de GATS opgenomen te worden. Ik ben er dan ook verheugd over dat in dit verslag op dit elementaire beginsel wordt gehamerd. Uiteraard steun ik het amendement waarin wordt verzocht de Verklaring van Doha inzake geneesmiddelen ten uitvoer te leggen, vooral omdat de TRIPs-Raad onlangs een akkoord heeft bereikt op basis waarvan deze verklaring in werking zou kunnen treden. Hoewel wij hier verheugd over zijn, moeten we tevens toegeven dat dit akkoord dermate complex is dat wij ons moeten afvragen hoe het in de praktijk moet worden toegepast. Zo zijn de landen zonder productiecapaciteit onderworpen aan een dubbel systeem van eisen en verplichte licenties die in veel gevallen in de papieren kunnen lopen. Indien de gezondheidszorg daadwerkelijk een speerpunt van het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie vormt, moeten de lidstaten zich er pertinent toe verplichten de ontwikkelingslanden de verplichte licenties te verlenen die ze nodig hebben om hun volksgezondheid te beschermen. Wij leden van het Europees Parlement moeten gezamenlijk permanente druk blijven uitoefenen om ervoor te zorgen dat deze mededeling daadwerkelijk effect sorteert. 3-279
Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst mijn dank uitspreken voor het werk van collega Bowis. Hij heeft op evenwichtige wijze rekening gehouden met alle aspecten van de menselijke gezondheid. Het is goed dat wij in een en dezelfde vergadering spreken over de gezondheidssituatie in de ontwikkelingslanden en de toegang tot schoon drinkwater. Men kan niet dagdromen over goede
106 gezondheid als het grondrecht van mensen op schoon drinkwater niet wordt gegarandeerd. Schoon water, goed functionerende sanitaire voorzieningen en goede hygiëne vormen een fundament waarop de gezondheidszorg moet worden gebouwd. Jaarlijks sterven immers drie miljoen mensen aan infectieziekten die via vervuild water worden overgebracht. Over gezondheid en armoedebestrijding is bijna alles al gezegd. Het ontbreekt ons niet aan informatie. Ik ben dan ook niet van plan het Parlement nog meer tragische cijfers te noemen. Ik vertel liever in het kort waarom ik indertijd besloot te proberen in het Europees Parlement te komen. Toen mij werd gevraagd mij kandidaat te stellen, twijfelde ik aanvankelijk sterk, om redenen waarop ik hier niet zal ingaan. In de periode waarin ik er nog over nadacht, was ik op werkbezoek in El Salvador en Mexico. Ik werkte voor een organisatie voor ontwikkelingssamenwerking die onderzoek deed naar de gevolgen van een orkaan die daar in het najaar van 1998 had huisgehouden, en ik leerde de situatie van aidspatiënten en de omstandigheden in de sloppenwijken kennen. Ik ontmoette een moeder van kleine kinderen die door haar man met hiv was besmet; dat virus was nu ook bij haar pasgeboren baby geconstateerd. Ik stuitte ook op veel andere voorbeelden van menselijk ongeluk kleine mensen die door grote problemen werden vermorzeld. Op zeker moment dacht ik: het kan toch niet zo zijn dat de politici die namens deze mensen over hun zaken en hun lot beslissen, hen waarschijnlijk nooit in levende lijve ontmoeten? Stel dat zij de problemen niet begrijpen waarover zij besluiten nemen? Of dat zij de mensen achter al die getallen niet zien? Het zijn immers echte mensen van vlees en bloed. Zij kennen een pijngrens. Vanwege deze mensen nam ik het besluit de politiek in te gaan. Vaak vraag ik mij af of mijn inspanningen ergens voldoende zichtbaar zijn, of ze überhaupt zichtbaar zijn; ik durf op die vraag geen antwoord te geven. Als het allemaal op geen enkele manier tot uiting komt in een praktisch besluit dat genomen wordt, in een gebaar dat gemaakt wordt om hoop op verbetering te bieden, als er geen sprake is van een streven naar rechtvaardigheid dat leidt tot concrete resultaten, dan vind ik dat ik het recht niet heb mij een politicus te noemen. 3-280
Van den Berg (PSE). – Voorzitter, in 2001 heeft dit Parlement aan de Europese Commissie gevraagd om basisonderwijs en basisgezondheidszorg tot speerpunten van ontwikkelingsbeleid te maken. Inmiddels wordt 35 procent van het ontwikkelingsbudget besteed aan sociale uitgaven, waaronder onderwijs en gezondheidszorg. Voor Afrika is een van de grootste bedreigingen de aidsepidemie. Samen met tuberculose en malaria is dat een ziekte waaraan extra aandacht moet worden geschonken in het beleid van de Commissie. In de voorliggende mededelingen is die aandacht er ook zeer duidelijk in het actieprogramma. Deze drie ziekten staan centraal. De argumenten voor de aanpak van deze drie ziekten blijven
03/09/2003 geldig en zijn zelfs nog duidelijker geworden dan voorheen waar het gaat om aids. De publieke opinie is echter nog niet volledig gemobiliseerd rond een duidelijk besef van de wereldwijde crisis die deze drie ziekten vormen. Er is nog steeds dringend behoefte aan grootschalige collectieve actie. Terecht geeft collega Bowis in zijn rapport aan dat naast deze drie ziekten ook de aanpak van andere aan armoede gerelateerde ziekten aandacht verdient. Afrikaanse tripanosomiasis is hiervan een goed voorbeeld, beter bekend onder de naam "slaapziekte". Deze infectieziekte kent twee stadia. In het eerste stadium is er sprake van koorts en verzwakking. De ziekte is dan moeilijk aan te tonen, maar relatief makkelijk te behandelen. Blijft de ziekte onbehandeld, dan komt de parasiet vanuit het bloed in de hersenen terecht. Het kan enige weken tot jaren duren voordat de ziekte overgaat van fase 1 in fase 2. In stadium 2 komen aanvallen en stuiptrekkingen voort. Slaapziekte is in de tweede fase makkelijk te herkennen, maar de behandeling is dan veel moeilijker. Als de ziekte niet wordt behandeld, raakt de patiënt in coma, en hij sterft dan onvermijdelijk. Aan die behandeling schort het meestal in de ontwikkelingslanden. Onnodig veel mensen sterven omdat de diagnose niet op tijd kan worden gesteld en medicijnen niet beschikbaar zijn of veel te duur. Het akkoord over de goedkope aidsmedicijnen, dat in het kader van de WTO-onderhandelingen afgelopen zaterdag werd gesloten, is een grote stap voorwaarts in de bestrijding van deze aan armoede gerelateerde ziekte. Dat prioriteit aan basisgezondheidszorg wordt gegeven boven de regelgeving op het gebied van intellectuele eigendom was een cruciaal besluit. Mislukking zou de roep van de WTO hebben vernietigd, dat zij een ontwikkelingsronde zou brengen waarbij de onrechtvaardigheden in het wereldhandelssysteem worden aangepakt. Het is nu de plicht van alle WTOleden om ervoor te zorgen dat de afspraken in de praktijk werken. Net als Canada al gedaan heeft, moeten de Europese landen toezeggen dat producenten van generieke geneesmiddelen van het desbetreffende land licenties krijgen voor de export naar ontwikkelingslanden. Voorts is het bij de WTO-onderhandelingen van belang dat bij de handel in diensten, GATTS, de rechten worden gegarandeerd van ieder WTO-lid om openbare diensten te reguleren en dat ontwikkelingslanden niet mogen worden gedwongen om hun overheidscontrole op basisdiensten als gezondheidszorg aan de markt over te laten. Ik wil nadrukkelijk zeggen dat ik me daarbij gesteund voel door de opstelling van de Commissie en commissaris Lamy. Daarin hebben wij geen verschillend standpunt. Voorzitter, wanneer je aan een willekeurige voorbijganger in Straatsburg vraagt: hoe staat het met je gezondheid, dan telt dat altijd als nummer één. Ik zou graag willen, als we straks in Zuid-Afrika komen, dat de
03/09/2003 willekeurige voorbijganger die we daar tegenkomen dat ook kan zeggen en dat we in hetzelfde werelddorp, op dezelfde straat in veiligheid kunnen leven. 3-281
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 3-282
Participatie van niet-overheidsactoren in het EGontwikkelingsbeleid 3-283
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A50249/2003) van de heer Howitt, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité over de participatie van niet-overheidsactoren in het EG-ontwikkelingsbeleid (COM(2002) 598 - 2002/2283(INI)). 3-284
Howitt (PSE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, niet-gouvernementele organisaties, particuliere ondernemingen, vakbonden en het maatschappelijk middenveld spelen een belangrijke rol bij de ontwikkelingsprogramma’s van de Europese Unie, en wel om vier redenen. Ten eerste houdt een goede ontwikkelingssamenwerking in dat hulp pas vruchten afwerpt als de ontvangers zelf in de hulpprogramma’s participeren – met andere woorden, als we mensen helpen zichzelf te helpen. Ten tweede zorgt de deelname van nietgouvernementele partijen voor pluralisme en de inbreng van meningen en ervaringen van andere dan overheidsactoren. Idealiter vertegenwoordigen zij de mening van de gewone man die aan de zijlijn van de samenleving staat en die op zijn beurt de meest hulpbehoevenden vertegenwoordigt. Ten derde wordt een gezonde democratie gekenmerkt door een krachtig maatschappelijk middenveld, dat de overheid kritisch volgt en principes als anticorruptie en goed bestuur steunt. Democratie en ontwikkeling gaan hand in hand. Ten vierde hebben in Europa enkele befaamde nietgouvernementele organisaties als Oxfam en het Save the Children Fund in het Verenigd Koninkrijk en Artsen zonder Grenzen in Frankrijk bijgedragen aan vergroting van de maatschappelijke steun voor het hele concept van ontwikkeling. Bovendien verdienen zij zelf maatschappelijke steun omdat zij sneller dan wie ook directe en effectieve hulp verlenen. Deze relatie is echter niet altijd even goed, zoals ook blijkt uit de ontwerpresolutie. Niet-gouvernementele organisaties zijn bijvoorbeeld zelf ook niet immuun voor kritiek. Ik deel de kritiek van commissaris Nielson op het beheer en de efficiëntie van het voormalig Verbindingscomité van NGO’s voor ontwikkelingsvraagstukken in Brussel. Wij betichten
107 regeringen van ontwikkelingslanden soms van slecht bestuur, maar niet-gouvernementele organisaties hebben hier af en toe net zo goed onder te lijden. Toch gaat de Commissie er in haar mededeling, net als wij in dit Parlement, van uit dat we daar iets aan kunnen doen. Ik ben blij met de actieve medewerking van de diensten van de commissaris. Toch blijkt uit mijn vragenlijst dat slechts in de helft van de 63 begunstigde landen nietoverheidsactoren zijn geraadpleegd, en dat per regio maar 2 of 3 procent van alle beschikbare middelen naar niet-overheidsactoren gaat. Hier moeten we de komende tijd, nog voor de volgende tussentijdse evaluatie, iets aan doen. Gelukkig steunt de Commissie mijn voorstel in de resolutie om in ontwikkelingslanden per delegatie een staflid aan te wijzen dat verantwoordelijk is voor het overleg met en de deelname van niet-overheidsactoren. Op het gebied van financieel management hebben we al dergelijke stappen ondernomen. Tenslotte is de kwaliteit van de hulp net zo belangrijk voor ons als de kwantiteit. Ik hoop dat de commissaris vanavond niet alleen zegt dat we nog moeten leren, maar dat hij ook daadwerkelijk actie gaat ondernemen. In de resolutie pleit ik in dit verband voor de oprichting van commissies per land of per regio waarin alle belanghebbenden plaatsnemen. Deze commissies kunnen het proces ondersteunen. Dit voorstel mag niet leiden tot een toename van de bureaucratie, maar moet de deelname van nietoverheidsactoren garanderen. Ik weet dat de commissaris mijn belangstelling voor begrotingsposten met een gezonde sceptische blik bekijkt, maar de 15 procent van de begroting die hij zelf hanteert in zijn programmarichtlijnen vormen een stevige basis voor de deelname van nietoverheidsactoren – er blijft dan nog een goede 85 procent over voor bestuur. Ik ben blij dat de commissaris nu leden van dit Parlement, mijzelf incluis, heeft uitgenodigd bij te dragen tot aanpassing van de specifieke begrotingslijn betreffende NGOmedefinanciering. Ik steun het voorstel dat de delegatie zelf de middelen moet kunnen beheren waarmee zij op kleine schaal capaciteiten kan vergroten – een model dat interventies in een aantal lidstaten, waaronder het Verenigd Koninkrijk, vergemakkelijkt. De betrokkenheid van niet-overheidsactoren bij ontwikkelingsprogramma’s is niet slechts – of hoofdzakelijk – een kwestie van geld, daar ben ik mij van bewust. Het is alweer vijf jaar geleden dat de Commissie een kleine, informele werkgroep onder de toenmalige directeur-generaal van het directoraatgeneraal Ontwikkeling oprichtte om de samenwerking met niet-gouvernementele organisaties te versterken. In die discussies zijn ten dele het hervormingsprogramma van commissaris Kinnock en het Witboek over governance van de heer Prodi meegenomen. Nu is daar het voorstel van de Europese Conventie voor een wettelijke basis voor de dialoog met maatschappelijke organisaties aan toegevoegd. Op het gebied van ontwikkelingssamenwerking behelst dit voorstel de
108 juridisch bindende deelname zoals die is vastgelegd in de Cotonou-Overeenkomst. Naar onze mening dient dit principe te gelden voor de samenwerking van de EU met alle regio’s in ontwikkelingslanden, waar ook ter wereld. We moeten de discussie over NGO’s, belangenorganisaties en niet-overheidsactoren nu echter achter ons laten en echte veranderingen en verbeteringen tot stand brengen. De mededeling van commissaris Nielson geeft ons hiertoe de gelegenheid. Het moet en zal ons lukken. 3-285
Nielson, Commissie. − (EN) De discussie over de rol van niet-overheidsactoren kent vele aspecten. We hebben bewust verwachtingen gewekt, met name in de ACSlanden na de Cotonou-Overeenkomst, waar we hun voor het eerst een rol toebedeelden bij de discussie over landenstrategieën en een instrument in het leven riepen waarmee we de verschillende niet-overheidsactoren in de betreffende landen directer financieel kunnen steunen. Wij hebben echter geen controle over de activiteiten van NGO’s en dergelijke in onze partnerlanden. Die zijn afhankelijk van de politieke situatie, de mate van democratisering en de aard van de samenleving. In een aantal landen zijn dit geheel nieuwe dingen. Daarom kunnen we niet goed aangeven hoe effectief deze totaalaanpak is. We oefenen dan wel druk uit, maar je mag de Commissie niet verantwoordelijk houden voor de mate van succes in andere landen. Die landen zijn niet van ons, en dus hebben we slechts beperkte mogelijkheden om dingen gedaan te krijgen. Ik ben relatief optimistisch. Wat betreft de te volgen strategie in de armoedebestrijding hebben we onze pogingen om deelname van niet-overheidsactoren aan dat debat te verhogen vergeleken met die van de Wereldbank, die veelal in dezelfde landen op dit vlak actief was. Daaruit bleek dat onze inspanningen om het maatschappelijke middenveld hierbij te betrekken meer vrucht hebben afgeworpen. Deze vergelijking is niet bedoeld als schoonheidswedstrijd tussen de Commissie en de Wereldbank. Het is belangrijker dat beide partijen er bij de partnerlanden op aandringen ons voorbeeld te volgen. Als verschillende partijen die actief zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking aangeven dat nietgouvernementele organisaties meer bij het overleg betrokken dienen te worden, komt de boodschap bij de partnerlanden wellicht beter over. In een Europese context hebben maatschappelijke belangenorganisaties een iets andere relatie met NGO’s dan buiten de EU. Ik kan mij dan ook niet vinden in een uitspraak van de heer Howitt in zijn toelichting. Volgens hem klagen de organisaties dat zij niet structureel geraadpleegd worden en alleen bij het overleg betrokken worden wanneer het de Commissie uitkomt, namelijk wanneer zij haar eigen standpunt bekrachtigd wil zien. Ik heb de nieuwe overkoepelende organisatie van NGO’s op het vlak van ontwikkelingssamenwerking gevraagd of zij deze relatie net zo ziet. Dat is niet het
03/09/2003 geval. Wat de heer Howitt zei komt dus niet overeen met wat diezelfde NGO’s mij hebben verteld. Het kan natuurlijk ook zo zijn dat zowel de NGO’s als de heer Howitt het bij het verkeerde eind hebben. Wie er gelijk heeft, en of een van de partijen gelijk heeft, kan ik niet beoordelen. Naar mijn mening bevinden wij ons op dit moment in een constructieve fase van de discussie. Vanzelfsprekend concentreer ik me liever op de inhoudelijke discussie dan op formaliteiten. Onze samenwerking verloopt op hoofdlijnen – qua financiering en administratieve afhandeling – beter dan de afgelopen jaren. Dit kan zo blijven. Belangrijk om te vermelden is dat de 200 miljoen euro die in de begroting voor NGO’s worden uitgetrokken slechts een klein deel vormen van de totale middelen die we via NGO’s ter beschikking stellen. Onze bijdrage die jaarlijks via NGO’s wordt uitgekeerd voor voedselhulp, voedselveiligheid, humanitaire hulp voor NGO’s en het voeren van een groot aantal acties ter plekke in samenwerking met verschillende NGO’s beloopt circa anderhalf miljard euro. We moeten hier meer aandacht aan schenken. Er wordt een dermate groot beroep gedaan op ons budget van 200 miljoen euro dat de situatie onhoudbaar dreigt te worden als alle aandacht hiernaar uitgaat, vooral gezien de toetreding van de tien nieuwe lidstaten tot de EU. We moeten in deze landen goede voorwaarden scheppen voor NGO’s, zodat zij aan acties mee kunnen doen. Met een begroting van 200 miljoen euro voor NGO’s moeten we ervoor zorgen dat belangenorganisaties in de nieuwe lidstaten niet het gevoel krijgen dat ze gemarginaliseerd worden als ze straks moeten meedingen naar middelen uit deze begroting. Ik zie uit naar het vervolg van dit debat, niet alleen met het Parlement en de heer Howitt, maar ook met de NGO’s. 3-286
Khanbhai (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de rol van niet-overheidsactoren bij ontwikkelingswerk wordt algemeen erkend, en ik ben het dan ook eens met commissaris Nielson. Bij de Verenigde Naties staan 72.000 NGO’s geregistreerd, die elk jaar alles bij elkaar zeven miljard euro ontvangen. De NGO’s weten hoe ze de zaken moeten aanpakken, bij wie ze moeten zijn en hoe ze aan middelen kunnen komen. Particuliere ondernemingen – eveneens nietoverheidsactoren – genieten daarentegen niet dezelfde status, privileges of financiering. Naar mijn mening zouden vooral particuliere ondernemingen die een goede staat van dienst hebben op het gebied van ontwikkelingswerk en in ontwikkelingslanden meer steun moeten krijgen. Zij zouden dit geld zeker zinvol besteden. Er zijn twee categorieën die de EU altijd buiten beschouwing laat. Ze zijn een beetje een verhaal apart; wellicht is dit in het Parlement ter sprake gekomen. Eén categorie vormen verenigingen voor het algemeen welzijn, zoals de Rotary Clubs, die met zeer weinig
03/09/2003 middelen zeer veel voor elkaar krijgen. De tweede categorie zijn de missionarissen, met name die in Afrika. Door de zeer zorgvuldige inzet van missiewerk kunnen met uiterst beperkte middelen de allerarmsten in ontwikkelingslanden geholpen worden. Ik heb met eigen ogen gezien hoe zowel de Rotary Clubs als missionarissen met zeer weinig middelen substantiële hulp verlenen aan lokale gemeenschappen in OostAfrika. Ik wil het vandaag echter vooral hebben over de verantwoording van de uitgaven. We weten allemaal dat een groot deel van het geld dat niet-overheidsactoren, met name NGO’s, ontvangen, wordt uitgegeven aan administratie, hoge salarissen, eersteklas tickets en rekeningen van dure hotels. En dat terwijl tegenwoordig door de informatietechnologie veel congressen totaal overbodig zijn. Transparency International moet toezicht uitoefenen op dergelijke organisaties, maar heeft zich niet al te best van die taak gekweten. Over dit onderwerp is al veel gezegd en er zal ook in de toekomst nog veel over gezegd worden. Ik hoop alleen dat het Parlement en commissaris Nielson mijn betoog bij de komende discussies in het achterhoofd houden. Eén punt wil ik er evenwel uitlichten, en ik hoop dat commissaris Nielson er kennis van neemt. Telkens als de EU hulp geeft aan een arm land zou zij de bevolking moeten vertellen waar zij mee bezig is: hoeveel geld krijgt iedere sector, en welke partijen of belanghebbenden krijgen dit geld. De armen zijn de beste toezichthouders, de beste controleurs en de beste rapporteurs die een EU-delegatie kan hebben wanneer zij ontdekken dat EU-geld oneigenlijk wordt gebruikt. Wanneer een regering begrotingssteun ontvangt en deze niet op de juiste wijze gebruikt zal de bevolking hier achter komen en de EU waarschuwen. Als NGO’s ontvangen middelen niet inzetten zal de bevolking op de hoogte zijn. Maar als de mensen niet weten hoeveel de EU heeft gegeven en aan welke sectoren, dan kan er geen sprake zijn van toezicht, waakzaamheid en feedback. Nog een laatste opmerking. Er heerst donormoeheid. Daarom is het des te belangrijker dat de genereuze giften van de EU zinvol worden besteed. Ik wens commissaris Nielson veel succes bij zijn werk. Hij heeft in elk geval mijn volledige steun. 3-287
Sauquillo Pérez del Arco (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de socialistische fractie heeft met grote voldoening kennis genomen van het initiatief van de Commissie om de rol van de niet-overheidsactoren in het EG-ontwikkelingsbeleid te concretiseren en te versterken. Het gaat daarbij om zowel Europese actoren als organisaties uit de ontvangende landen. Ik feliciteer de heer Howitt met de unanieme goedkeuring van zijn verslag in de Commissie ontwikkelingssamenwerking. Bovendien is de vragenlijst die hij bij zijn werkzaamheden heeft gebruikt om de participatie van de verschillende niet-
109 gouvernementele organisaties in kaart te brengen zeer nuttig gebleken. Het is een feit dat de niet-gouvernementele organisaties sterk hebben bijgedragen aan de huidige structuur van de internationale samenleving, die gekenmerkt wordt door meer openheid, en aan de democratisering van een stelsel van internationale betrekkingen dat tot voor kort niet verder reikte dan staten en intergouvernementele organisaties. Onzes inziens vormt de actieve participatie van nietgouvernementele organisaties in de uitvoering van het EG-ontwikkelingsbeleid de belangrijkste toegevoegde waarde van de Europese ontwikkelingssamenwerking, aangezien deze benadering veel doeltreffender is dan het ontwikkelingsbeleid dat uitsluitend in een intergouvernementeel kader ten uitvoer wordt gelegd. Dit werkt echter slechts in één richting. Het is voor iedereen duidelijk dat alleen participatieve ontwikkelingsprocessen doeltreffend en duurzaam zijn, maar niet-gouvernementele en burgerorganisaties die steun ontvangen van de Unie nemen slechts in uitzonderlijke gevallen deel aan de ontwikkeling en uitvoering van de ontwikkelingsacties waarvoor zij in aanmerking komen. Zoals in het verslag-Howitt wordt aangekondigd, zullen wij aan de Commissie cijfers vragen over de participatie van niet-overheidsactoren in de opstelling van regionale en nationale strategiedocumenten. Er zij opgewezen dat deze programma’s en projecten hoofdzakelijk gefinancierd worden uit het EOF, waartoe niet-overheidsactoren helaas geen rechtstreekse toegang hebben. De andere financieringsmogelijkheid, lijn B76002 voor gedecentraliseerde samenwerking, is zeer beperkt; zij vertegenwoordigt nauwelijks 3 procent van het bedrag dat verstrekt wordt aan niet-gouvernementele organisaties. De structuur van het maatschappelijk middenveld, die bepaald wordt door ondernemingen, nietgouvernementele organisaties, plaatselijke organisaties, enzovoorts, speelt een essentiële rol in de ontwikkelingsprocessen en de onderlinge samenwerking. Daarom vertrouwen wij erop dat de Commissie – ondanks haar bedenkingen bij dit verslag – zo spoedig mogelijk gevolg zal geven aan onze oproep en de verplichting zal nakomen die zij met de internationale gemeenschap is aangegaan in de Millenniumverklaring, in het kader waarvan de Verenigde Naties een actieagenda hebben aangenomen waarbij 1300 nietgouvernementele organisaties betrokken zijn. Doel is een mechanisme voor permanent overleg met de nietoverheidsactoren tot stand te brengen en een versterking van de open en geïntegreerde dialoog te bewerkstelligen, hetgeen door de rapporteur, de heer Howitt, participerende ontwikkeling wordt genoemd. Permanent overleg met niet-overheidsactoren is immers onontbeerlijk om de extreme armoede in de wereld te bestrijden.
110 3-288
Rod (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de heer Howitt slaat in zijn verslag interessante wegen in. De participatie van burgers in ontwikkelingssamenwerking ligt ons na aan het hart. Deze mededeling dient aan de basis te liggen van een daadwerkelijke samenwerking met nietoverheidsactoren. Maar wie zijn deze niet-overheidsactoren eigenlijk? Wie zijn de begunstigde partners? Worden ons die partners opgelegd? Wij vinden dat meerdere actoren moeten kunnen deelnemen, met name de zuidelijke partners. Voorkomen moet worden dat de arme landen tussen wal en schip raken. Er zou daarom een instrument moeten komen waarmee de deelnemers zo goed mogelijk kunnen worden vertegenwoordigd. Deze mededeling mag voor de Commissie en de regeringen van de ontwikkelingslanden geen vrijbrief zijn om hun optreden te legitimeren door met niet-overheidsactoren te schermen. De bevolking van de zuidelijke landen moet zelf haar vertegenwoordigers op democratische wijze kunnen kiezen en moet zich collectief kunnen organiseren in de vorm van verenigingen, vakbonden en plaatselijke gemeenschappen. Dit proces moeten wij ondersteunen door de benodigde structurele steun te bieden, waarmee de onafhankelijke positie van de niet-overheidsactoren, die van wezenlijk belang is voor de dialoog, kan worden gewaarborgd. Daarnaast kan er zo voor worden gezorgd dat alle lagen van de bevolking deelnemen. De Europese ondernemingen hebben de verantwoordelijkheid de organisatie van vakbonden en verenigingen van arbeiders en plaatselijke bevolkingsgroepen niet meer te verbieden, maar juist te stimuleren. Het maatschappelijk middenveld wordt slechts op papier, in de Overeenkomst van Cotonou, erkend. Nu moet een en ander nog in praktijk worden gebracht! Momenteel wordt de ALA-regeling, het samenwerkingsbeleid met de landen van Azië en Latijns-Amerika, herzien. Het is dan ook van het grootste belang dat de erkenning van het maatschappelijk middenveld hierin wordt opgenomen. Zo zouden tevens middelen kunnen worden toegekend aan de niet-overheidsactoren in deze landen. Het is uiterst belangrijk deze niet-overheidsactoren bij het ontwikkelingsbeleid van hun regering te betrekken om pluralisme, vrijheid van meningsuiting en democratie te waarborgen, die ten grondslag liggen aan de missies van de Europese Unie over de hele wereld. Wij juichen het verslag van de heer Howitt dan ook toe. Er worden belangrijke wegen ingeslagen die wij zeker verder moeten bewandelen. 3-289
Zimmerling (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, we zijn blij met de mededeling van de Commissie. Ik betreur echter dat er onvoldoende aandacht is besteed aan het principe van Cotonou dat niet-overheidsactoren bij alle projecten moeten worden betrokken. We moeten garanderen dat de Commissie deze organisaties steunt,
03/09/2003 vooral in landen waar de regering dat niet doet. Daarbij moeten we er in het belang van de continuïteit voor zorgen dat het beheer van geslaagde projecten in handen van de betrokken niet-overheidsactoren blijft. Zo kunnen we vermijden dat geld van de EU in de overheidsstructuren verdwijnt. De maatschappelijke organisaties zijn in de Unie een belangrijke pijler van de ontwikkeling. Dat is in de EU al lang onomstreden. De bijdrage van de maatschappelijke organisaties aan de onderhandelingen in de Conventie over een grondwettelijk verdrag voor de EU zijn het meest recente voorbeeld daarvan. In de ACS-landen spelen de maatschappelijke organisaties een steeds belangrijkere rol. Ze hebben echter niet deel kunnen nemen aan de onderhandelingen over de huidige Overeenkomst van Cotonou. Volgens mij heeft de Commissie daar een kans laten liggen. Ook de Duitse minister van Ontwikkelingssamenwerking heeft indertijd een bijzonder royaal gebaar gemaakt en samen met een aantal NGO’s een persconferentie gegeven, maar ze heeft onvoldoende steun gegeven aan het streven de maatschappelijke organisaties direct te betrekken bij de onderhandelingen. In de ontwikkelingssamenwerking streven we naar een grotere eigen verantwoordelijkheid voor de ontwikkelingslanden bij het opstellen van het beleid. De andere kant van de medaille is dat er natuurlijk nog ontwikkelingslanden zijn die tamelijk willekeurig met dit geld omspringen. Dat kunnen we echter ongetwijfeld voor een deel compenseren door bij te dragen aan versterking van het maatschappelijk middenveld in de betrokken landen. Het zal niemand verbazen dat de regeringen van de ACS-landen dergelijke ideeën van de hand wijzen. Voor veel ACS-regeringen zijn niet-overheidsactoren nog steeds synoniem met oppositie. Daarom is het des te belangrijker dat de Commissie eindelijk deze stap in de juiste richting zet. 3-290
Gahler (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik de heer Howitt feliciteren met een verslag dat de Fractie van de Europese Volkspartij vrijwel volledig kan steunen. Wij zitten in principe op dezelfde lijn. Ik zou vanavond vooral willen ingaan op een groep van nietoverheidsactoren die in het verslag niet met zoveel woorden aan bod komt. Twee categorieën van nietoverheidsactoren worden met name genoemd: de vakbonden en actoren in de private sector. Er ontbreekt echter een categorie van niet-gouvernementele organisaties: de zelfstandige politieke stichtingen. Zij werken zonder winstoogmerk, en zijn dus niet aan te merken als niet-overheidsactoren uit de handel of industrie. Ze zijn onafhankelijk, al is hun programma gebaseerd op politieke stromingen. Ze zijn hoe dan ook niet-gouvernementele organisaties. Zij krijgen hun geld uit Europese bronnen. Hun beheer en financiering worden onderworpen aan de strengste financiële controles en performance audits. Ze zijn in meer dan
03/09/2003 tachtig landen van de wereld vertegenwoordigd, waaronder de meeste lidstaten, en ze worden door de lokale partners erkend. Het belangrijkste is dat de stichtingen actief zijn op een heel scala van terreinen: armoedebestrijding, good governance, pluralistische democratie, mensenrechten, bevordering van het MKB, milieuvriendelijke productie, structuren van de rechtsstaat, controle op de veiligheidsdiensten, gezondheidszorg, onderwijs en opleiding in ontwikkelingslanden, enzovoort. Ze zorgen voor synergie-effecten en werken samen met allerlei partners, vooral met NGO’s. Tot nu toe waren deze stichtingen voor hun financiering vooral aangewezen op nationale bronnen. Op het Europese niveau hebben we intussen echter gedefinieerd wat de taken van nietoverheidsactoren zijn, en deze stichtingen hebben al tientallen jaren bewezen dat zij daarvoor gekwalificeerd zijn. Zij zijn de natuurlijke partners van de EU bij de uitvoering van deze taken.
111 bepaalde kwestie dan moeten ze dat gewoon eerlijk zeggen. Maar als ze mij iets anders vertellen dan aan de heer Howitt is er klaarblijkelijk een probleem – en niet zozeer voor mij of voor de heer Howitt. We hebben behoefte aan duidelijkheid in dit soort aangelegenheden. Ik wil niet naar iets verwijzen dat niet geheel duidelijk is. We hebben recht op een open en eerlijke communicatie. 3-293
De Voorzitter. commissaris.
−
Hartelijk
dank,
mijnheer
de
Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 3-294
Communautair ontwikkelingsbeleid en tenuitvoerlegging van de buitenlandse hulp (2001) 3-295
Wanneer in de afgelopen jaren bijvoorbeeld de Konrad Adenauerstichting of de Friedrich Ebertstichting in een land als Zimbabwe niet vertegenwoordigd waren geweest, zouden veel NGO’s en maatschappelijke organisaties een belangrijke partner hebben moeten missen in de strijd voor mensenrechten, democratie en goed bestuur. Daarom moeten we in deze discussie nu, maar vooral ook in de toekomst, nadrukkelijk rekening houden met de speciale rol van de onafhankelijke politieke stichtingen. 3-291
Howitt (PSE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil nog even terugkomen op de uitspraak van de heer Nielson dat mijn toelichting niet zou overeenstemmen met hetgeen de NGO’s hem hebben verteld. Volgens mij had de heer Nielson niet zo snel moeten oordelen. Ik zit er misschien naast, en de NGO’s ook, maar geldt hetzelfde niet ook voor de Commissie? Voor de goede orde: mij is duidelijk gezegd dat de NGO’s onvoldoende betrokken worden bij het vaststellen van de agenda en ondervertegenwoordigd zijn bij de halfjaarlijkse besprekingen tussen de Commissie en de NGO’s voor ontwikkelingsvraagstukken in Brussel. De NGO’s die ik heb geraadpleegd zijn allemaal bekend. Sterker nog, ik heb ze in de bijlage van mijn verslag opgesomd, en die lijst heb ik naar de diensten van de commissaris gestuurd. Misschien moet de commissaris de kritiek niet van de hand wijzen maar nadenken over de vraag waarom de NGO’s aan hem iets anders hebben verteld dan aan dit Parlement – als het waar is. Goed bestuur gaat ons tenslotte allemaal aan. 3-292
Nielson, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter. Ik heb hierover gepraat met Concord. Wij voeren geregeld vruchtbaar overleg over de voorbereiding van onze reguliere vergaderingen met NGO’s op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. De inbreng in deze discussies komt van beide kanten, en wordt niet eenzijdig gedicteerd. Als zij niet tevreden zijn over een
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A50209/2003) van de heer Martínez Martínez, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over het jaarverslag 2001 van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake het communautair ontwikkelingsbeleid en de tenuitvoerlegging van de buitenlandse hulp (COM(2002) 490 - C5-0607/2002 2002/2246(INI)). 3-296
Martínez Martínez (PSE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, in feite had dit verslag in de vorige vergaderperiode – voor de zomer – behandeld moeten worden, aangezien de werkzaamheden van de commissie ten principale, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, en de medeadviserende commissies, de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen, op dat moment al waren afgerond. Er zij overigens op gewezen dat de suggesties van de rapporteurs voor advies Ursula Stenzel en Regina Bastos onze oorspronkelijke voorstellen aanzienlijk hebben verrijkt en dat de slotversie van de resolutie unaniem is goedgekeurd. Ik hoop van harte dat de stemming van morgen hetzelfde resultaat zal opleveren. In ons verslag evalueren wij een Commissiedocument waarin het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie en de tenuitvoerlegging van de buitenlandse hulp in het begrotingsjaar 2001 wordt geanalyseerd. Ik moet beginnen met te zeggen dat het hier gaat om een bijzonder nuttig repertorium van gegevens, vergezeld van commentaar, die als zodanig niet elders kunnen worden geraadpleegd. Het document verschaft een redelijk helder inzicht in de wijze waarop de Commissie haar geld in de loop van 2001 heeft besteed, zowel wat betreft de ontwikkelingssamenwerking als ten aanzien van de humanitaire hulp. Deze financiële verantwoording is des te belangrijker daar de Europese Unie op beide terreinen de voornaamste donor ter wereld is.
112 Ons verslag bevat echter ook tal van nuances en opbouwende kritiek, in de hoop dat de gesignaleerde gebreken en tekortkomingen in de komende begrotingsjaren zullen worden verholpen. Bovendien mogen wij niet vergeten dat 2001 nog een overgangsjaar was waarin de laatste hand werd gelegd aan de vaststelling van de kenmerken van het hier bedoelde Europees beleid en de bijbehorende beleidsinstrumenten. Bovenal stellen wij tot onze grote voldoening vast dat de doelstellingen in het verslag van de Commissie volledig overeenstemmen met die welke ons Parlement herhaaldelijk heeft aanbevolen: de verwezenlijking van de Millennium-ontwikkelingsdoelstellingen, met de nadruk op het uitbannen van de armoede. Het is echter veel minder duidelijk in hoeverre onze – vanuit objectief oogpunt bezien belangrijke – acties ook daadwerkelijk bijdragen aan de verwezenlijking van deze doelstellingen. Sterker nog, uit het verslag blijkt dat de Commissie zich tijdens het geanalyseerde begrotingsjaar genoodzaakt heeft gezien in sommige regio’s een aanzienlijk deel van de beschikbare middelen onbenut te laten vanwege de ingewikkelde procedures en bureaucratische complicaties. Ook ten aanzien van het streven de doeltreffendheid van onze acties te vergroten door geschikte gesprekspartners voor de uitvoering van deze acties te selecteren is niet alles naar wens verlopen. De participatie van nietgouvernementele organisaties uit onze landen is vaak bepalend voor het welslagen van onze ondernemingen. In andere gevallen is ons vermogen tot samenwerking met de Verenigde Naties en de afzonderlijke VNagentschappen voor ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp van essentieel belang. Het optreden ter plekke van de delegaties van de Commissie in de landen die steun van de Unie ontvangen, roept nog meer vraagtekens op. Het schandalige personeelstekort waarmee deze delegaties te kampen hebben, is daar ongetwijfeld de oorzaak van. In onze debatten is er bovenal heftige kritiek geuit op het feit dat de ontwikkelingshulp en de humanitaire hulp als zodanig in het verslag op één hoop worden gegooid met de steun die in 2001 is toegekend aan de kandidaatlanden, ter voorbereiding op de uitbreiding, en zelfs met de acties in de Balkan, die het leeuwendeel van de beschikbare financiële middelen opgenomen hebben. Verder bevat onze resolutie twee conclusies die extra aandacht verdienen. Ten eerste eist het Parlement – eens te meer – dat het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) wordt opgenomen in de gewone begroting van de Europese Unie, in de overtuiging dat deze maatregel de transparantie zal vergroten en de parlementaire controle zal versterken. De tweede conclusie is eigenlijk een felicitatie. De Commissie, en met name degenen die verantwoordelijk zijn voor onze acties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp, verdienen immers onze oprechte gelukwensen.
03/09/2003 Ondanks de hier verwoorde kritiek zijn wij ons ervan bewust dat er op deze terreinen aanzienlijke vooruitgang is geboekt. Nog belangrijker is echter de vaststelling dat er een enorme bereidheid bestaat tot verantwoording, probleemanalyse en samenwerking – uiteraard ook van de kant van het Parlement – teneinde het huidige systeem beter te doen functioneren. Daarom dringen wij er in onze resolutie vooral op aan dat het verslag van de Commissie over 2001 – met behoud van zijn aantrekkelijke vormgeving – op grote schaal verspreid wordt in de landen waar onze solidaire beleidsacties ten uitvoer worden gelegd en ook in onze eigen lidstaten. Het is van wezenlijk belang dat wij het document doen toekomen aan de administratieve diensten – met inbegrip van de plaatselijke autoriteiten, die vaak bijzonder geïnteresseerd zijn in ontwikkelingsactiviteiten en programma’s voor humanitaire hulp –, en met name aan de niet-gouvernementele organisaties, die bij deze acties van de Europese Unie een onmisbare en bijzonder waardevolle rol vervullen. Hartelijk dank, mijnheer de Voorzitter. Mijn dank ook aan de collega’s die mij bij de opstelling van dit verslag hebben gesteund, en aan de verantwoordelijken van de Commissie, die steeds bereid waren ons te helpen met onze twijfels en vragen. Mijn dank ook aan de functionarissen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement en de Fractie van de Europese SociaalDemocraten voor de onvermoeibare en uitermate vruchtbare medewerking die zij mij tijdens het gehele behandelingsproces van ons verslag hebben verleend. 3-297
Nielson, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ondanks de verbeteringen is het verslag van 2001 nog verre van perfect, maar we leren elk jaar bij. Onze uitgangspositie was niet al te best. Ik heb al enkele malen aangegeven – sommige mensen vonden het een slechte grap – dat we het publiek zo slecht voorlichten over onze ontwikkelingssamenwerkingsprojecten omdat we zelf niet weten waar we mee bezig zijn. De statistieken die we raadplegen voor onze verslaglegging zijn niet up-todate en het hele systeem van informatieverstrekking werkt nog niet naar behoren. In het jaarverslag werd geen totaalbeeld gegeven van de activiteiten van de Commissie op dit gebied. Enkele jaren geleden was dit een groot probleem. Hier moest dus echt iets aan gedaan worden. Gelukkig wordt binnenkort het verslag over 2002 gepubliceerd. We hebben het vandaag aan het Parlement en de Raad gestuurd. Er zijn veel aanbevelingen van uw rapporteur in meegenomen, ook al zijn we eind vorig jaar al begonnen met de voorbereidingen van het verslag. Zo geven we een grondiger analyse van de effectiviteit van ontwikkelingshulp na Monterrey en Johannesburg, bevat het verslag meer statistische informatie waarmee we regio’s met elkaar kunnen vergelijken, en hebben we een toelichting toegevoegd.
03/09/2003
113
We zijn de verslaglegging dus wel degelijk aan het verbeteren. Het schrijven van dit soort verslagen is een ingewikkeld proces. Ten eerste worden ze geschreven voor verschillende doelgroepen. Enerzijds is het verslag een belangrijk beleidsinstrument voor onze eigen instellingen, anderzijds dient het de informatievoorziening aan het publiek. Door deze tweeledige doelstelling moet het verslag aan tegenstrijdige belangen tegemoetkomen. Wij moeten bij onze verslaglegging rekening houden met een aantal verordeningen, resoluties, enzovoort. Om deze reden bevat het verslag veel details. Tegelijkertijd moet het goed leesbaar zijn, zonder al te veel technisch jargon. We zijn redelijk tevreden met het eindresultaat, al laat de kwaliteit van het verslag hier en daar nog te wensen over. Onder andere dankzij de nuttige adviezen van het Parlement en de feedback in het verslag van de heer Martínez Martínez kunnen we het niveau blijven verbeteren. 3-298
De Voorzitter. commissaris.
−
Hartelijk
dank,
mijnheer
Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. (De vergadering wordt om 23.45 uur gesloten)1
1
Agenda van de volgende vergadering: zie notulen.
de
114
03/09/2003 INHOUD
VERGADERING VAN WOENSDAG, 3 SEPTEMBER 2003........................................... 5 Betrekkingen EU/Cuba ............................................... 5 Debat over de Europese Conventie........................... 14 Verwelkoming ............................................................ 25 Debat over de Europese Conventie (vervolg) .......... 25 Stemmingen ................................................................ 35 Toestand in Irak......................................................... 48 Mensenrechten in de wereld in 2002 en mensenrechtenbeleid van de Europese Unie 60 Grondrechten in de Europese Unie (2002)............... 72 Vragenuur (Raad)...................................................... 82 Ontwikkelingslanden ................................................. 88 Gezondheid en armoedebestrijding in ontwikkelingslanden ..................................... 101 Participatie van niet-overheidsactoren in het EGontwikkelingsbeleid ...................................... 107 Communautair ontwikkelingsbeleid en tenuitvoerlegging van de buitenlandse hulp (2001) ............................................................. 111