4-001
VERGADERING VAN DONDERDAG 4 SEPTEMBER 2003 ___________________________ 4-002
VOORZITTER: DE HEER VIDAL-QUADRAS ROCA Ondervoorzitter (De vergadering wordt om 10.05 geopend) 4-003
Mededeling van de Voorzitter 4-004
De Voorzitter. − Dames en heren, laten wij voordat wij met onze werkzaamheden aanvangen, stilstaan bij het feit dat het vandaag veertig jaar geleden is dat Robert Schuman is gestorven, voorzitter van de Europese Parlementaire Assemblee tussen 1958 en 1960 en een van de vooraanstaande grondleggers van de Europese Unie. 4-005
Regionale talen en culturele verscheidenheid 4-006
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A50271/2003) met aanbevelingen voor de Commissie van de heer Michl Ebner, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport, over Europese regionale en minder gebruikte talen - minderheidstalen in de EU - mede gelet op de uitbreiding en de culturele verscheidenheid (2003/2057(INI)). 4-007
Ebner (PPE-DE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte mevrouw de commissaris, geachte collega’s, in en buiten dit Parlement heeft iedereen het erover dat wij op het punt staan een historische stap te zetten. Ik heb het natuurlijk over de uitbreiding. Wederzijds begrip is hierbij van elementair belang. En dan bedoel ik niet achteloos en oppervlakkig begrip, maar diepgaand en echt begrip. De talen spelen hierbij een belangrijke rol. Binnenkort vertegenwoordigen wij 25 landen en een cultuurgeschiedenis die meer dan 3000 jaar terug reikt. Sommige culturen en talen zijn veel jonger en dus nog niet zo ingeburgerd. In al die regio’s zijn de mensen dan ook bezorgd om hun eigen identiteit. Ik denk dat dit niet nodig is en als voorbeeld haal ik graag mijn eigen geboortestreek aan, Zuid-Tirol. De Europese Unie heeft ons namelijk goedgedaan. De Duits- en Ladinischtalige, Oostenrijkse minderheid in Zuid-Tirol is veel sterker geworden door een open beleid van Italië en de ontwikkelingen in de Europese Unie. Ik denk dat deze minderheid inmiddels een brug vormt tussen Italië en Oostenrijk, tussen het Duitstalige en Italiaanstalige gebied. Hiermee wil ik de bezorgdheid wegnemen bij de minderheden, bij de kleine landen en kleine taalgemeenschappen binnen de Unie en bij de nieuwkomers.
Met dit verslag willen wij een lans breken voor alle talen en culturen, niet alleen de officiële, maar ook de regionale en minderheidstalen. Europa is een prachtig mozaïek waarvan we geen cocktail moeten maken. We tellen momenteel meer dan zestig minderheden en daar komen er straks nog eens zestig bij. Deze taalrijkdom zorgt voor een grote diversiteit en is een enorme verrijking. Veel minderheden zullen een brug tussen de verschillende landen kunnen slaan. De Europese Commissie heeft dit op tijd herkend in haar actieplan met bijbehorende aanpak. Ik wil met name commissaris Reding noemen en haar hartelijk danken voor dit initiatief. Met het actieplan voor de taaldiversiteit slaan we de goede weg in. Ik bedank mijn collega’s in het Parlement en iedereen die ook in vorige zittingsperiodes belangrijke bijdragen heeft geleverd in deze richting, met name degenen die in de Cultuurcommissie hebben geholpen om dit verslag te verbeteren. Het Parlement heeft altijd het voortouw genomen. Van het verslag-Arfé, het verslag-Kuijpers, het verslagReding, het verslag-Killilea tot de ontwerp-resolutie van Morgan zijn er tussen 1981 en 2001 veel initiatieven genomen. Met dit besluit van de Cultuurcommissie wil ik nu nog een stap verder gaan. Het is van groot belang dat het Parlement zijn standpunt bepaalt èn zelf met voorstellen komt. We zitten namelijk kort voor de uitbreiding en de voorbereidingen van de Conventie zijn bijna afgesloten. Het jaar van de talen in 2001 was belangrijk, maar niet genoeg. Talen leren mag niet beperkt blijven tot één jaar, maar moet een doorlopend proces worden en blijven. 4-008
Reding, Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe om allereerst de rapporteur heel hartelijk te bedanken voor zijn engagement voor de talen en daarmee ten behoeve van alle mensen. Het doel is een meertalig en multicultureel Europa te creëren. Die verscheidenheid gaat ons aan het hart, aangezien wij ervan overtuigd zijn dat daarin de werkelijke rijkdom van Europa is gelegen. Mijnheer de rapporteur, de commissaris en u hebben hetzelfde streven. Er moet alleen nog worden bepaald welke instrumenten we daarvoor inzetten. Daarom wil ik het hebben over de twee wetgevingsvoorstellen uit het verslag. Het eerste betreft een Agentschap voor taaldiversiteit en het leren van talen. Ik ben van mening dat een dergelijk agentschap nuttig zou zijn. We moeten echter wel goed nadenken voordat we aan een dergelijk onderneming beginnen. Het zou daarbij een zeer belangrijke stap zijn om eerst een haalbaarheidsstudie uit te voeren. Daarmee zouden we heel precies kunnen inventariseren welke instrumenten er al zijn, inclusief die voor de regionale en minderheidstalen.
6 Mijn diensten hebben een evaluatie gemaakt van alle activiteiten aangaande de regionale en minderheidstalen en dit zou begin volgend jaar, als eerste stap op dit traject, een verslag moeten opleveren. U ben er ongetwijfeld van op de hoogte, dames en heren, dat er al aan een haalbaarheidsstudie naar de instelling van een Waarnemingscentrum voor de culturele samenwerking gewerkt wordt, namelijk het verslag-Ruffolo. Ik denk dat het handig zou zijn om daar lering uit te trekken voordat we een nieuw onderzoek op touw zetten. Ik zou willen benadrukken dat wij groot belang hechten aan wat de Raad van Europa op talengebied onderneemt. Ik ben het met u eens dat de diensten van de Commissie en de Raad van Europa hierbij op elkaar afgestemd moeten worden. Alvorens verder te gaan met het opzetten van een agentschap is een uitwisseling van ideeën over hoe een betere coördinatie vorm kan krijgen noodzakelijk. Het tweede punt heeft betrekking op het aannemen van een meerjarenprogramma. Ik moet u zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat dat lastig wordt, want de Commissie kan die aanbeveling niet overnemen. Ons bezwaar is niet inhoudelijk van aard, want u weet heel goed dat we het in wezen met elkaar eens zijn. Ik heb al herhaaldelijk de gelegenheid gehad me tegenover u uit te spreken over dit onderwerp. Ik heb het standpunt verdedigd dat onder de huidige omstandigheden een geïntegreerde benadering de beste manier is om de regionale en minderheidstalen te ondersteunen. Daar ben ik van overtuigd, aangezien we met een los programma mijns inziens verder zouden gaan met het isoleren van de regionale en minderheidstalen. De tijd is gekomen om het roer om te gooien voor een integrale aanpak. We moeten deze talen van steun verzekeren door de mogelijkheden die bestaande programma’s bieden te gebruiken. Overigens zult u het met me eens zijn dat het Europees jaar van de talen een experiment is geweest voor de integratie van de regionale en minderheidstalen. Uit het verslag Uitvoering en resultaten van het Europees Jaar van de talen 2001 komt naar voren dat de regionale en minderheidstalen zich een volwaardige plaats hebben verworven. Na ampele overweging is de Commissie overgegaan tot de presentatie van een actieplan, waaruit de rapporteur overigens al citeerde en dat ik nu bij mij heb. U zou het ook ontvangen moeten hebben. Zo niet, komt u er dan gerust een halen; ik heb hier nog enkele exemplaren. Mijnheer de Voorzitter wil er een? Mijnheer Roca, uw exemplaar ligt voor u klaar! Dit actieplan is gebaseerd op de conclusies van de Top van Helsinki over de regionale en minderheidstalen, die in oktober 2002 werd georganiseerd onder aegide van president Ahtisaari. Mijnheer de voorzitter van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport, ik zal u – als u dat wenst – dit plan, dat is aangenomen op 24 juli jongstleden, wat meer in detail uiteenzetten en u informeren over de tenuitvoerbrenging ervan. Dit plan
04/09/2003 voorziet in de geïntegreerde aanpak waar ik zojuist al over sprak. We moeten ons namelijk concentreren op de mogelijkheden voor financiering binnen bestaande programma’s en ervoor zorgen dat die mogelijkheden beter gekend en gebruikt worden. Daarom heeft de Commissie, dankzij het geld dat het Parlement ervoor heeft toegezegd, op 31 juli een oproep om voorstellen in te dienen doen uitgaan en is de inschrijving op de projecten gepland voor eind deze maand. Staat u mij toe u verder nog te zeggen dat we ons voordeel zouden moeten doen met de discussies over de programma’s nieuwe stijl, want als we echt een gerichte actie willen ondernemen ten behoeve van de talen, zou in de nieuwe programma’s een belangrijke plaats moeten worden ingeruimd voor de meertaligheid. Alvorens af te ronden zou ik heel snel nog enkele punten willen noemen die in het verslag aan bod komen. Wat de definitie betreft denk ik dat we het eens zijn. We gebruiken de definitie van de Raad van Europa zoals die is opgenomen in het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. Verder, wat betreft het Europees Bureau voor taalminderheden en het Mercator-informatienetwerk, weet ik dat velen van u in deze zaal erg betrokken zijn bij deze instrumenten en wensen dat deze hun werk kunnen blijven doen. Ik kan u vertellen dat er op dit moment onderhandeld wordt over een voorstel voor een besluit om een actieplan op te stellen voor de ondersteuning van organen die op Europees niveau op cultuurgebied actief zijn. Voor de periode van 2004 tot 2008 is voor de financiering van het Bureau en het Mercator-netwerk een bedrag van 5,4 miljoen euro begroot. Er is dus geen reden tot bezorgdheid hieromtrent. Tot slot, mijnheer de Voorzitter, de bijlage van de ontwerpresolutie telt twintig punten die betrekking hebben op verscheidene verzoeken. Ik wil graag onderstrepen dat de meeste van die verzoeken veel verder gaan dan wat uitvoerbaar zou zijn in het kader van de twee wetgevingsinitiatieven die het Parlement zelf heeft voorgesteld. Ik wil niet in details treden, maar ik zou u enkel eraan willen herinneren dat veel concrete initiatieven voor het steunen van regionale en minderheidstalen zijn overgenomen in het actieplan dat ik zojuist noemde en dat een groot deel van de financiering al aanwezig is. Het actieplan heeft tot doel om alles onder één noemer te brengen en om aan de burgers in al hun verscheidenheid de mogelijkheden te laten zien die de Europese Unie hun biedt, alsmede de mogelijkheden die in het actieplan worden aanbevolen en die, mijnheer de rapporteur, precies in dezelfde lijn liggen als uw verslag, namelijk om een groot Europees talenmozaïek te maken dat de Europese culturele diversiteit weerspiegelt. 4-009
Zabell (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik de rapporteur bedanken voor al zijn
04/09/2003 inspanningen en vooral voor zijn grote bereidheid om oplossingen te zoeken voor eventuele problemen. Spanje is een land met een grote verscheidenheid aan talen, en tal van regio’s of autonome gemeenschappen kennen naast het Spaans – als officiële taal van Spanje – nog een tweede officiële taal, zoals bijvoorbeeld het Catalaans en het Baskisch. Wij zijn hier bijzonder trots op. Om het welzijn van onze burgers te bevorderen en een volkomen tweetalige bevolking te krijgen, tracht de Partido Popular steeds te voorkomen dat een van die twee officiële talen wordt bevoorrecht ten koste van de ander. In Spanje trekken wij al aardig wat geld uit voor talen, en gezien alle financiële behoeften van Europa zijn we het er niet mee eens dat hier nog meer communautaire middelen aan worden besteed. We wijzen het uitgangspunt van dit verslag niet af, maar naar ons idee strookt het op een aantal punten niet helemaal met het subsidiariteitsbeginsel, terwijl het op enkele punten zelfs een schending inhoudt van het proportionaliteitsbeginsel en het communautaire rechtsstelsel. Als dat echt het geval is, dan hebben we er echter het volste vertrouwen in dat de Commissie zich als hoedster van de Verdragen zal opwerpen om eventuele onvolkomenheden in dit verslag te corrigeren. 4-010
Zorba (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, algemeen wordt aanvaard dat de Europese culturele diversiteit nauw verband houdt met de taaldiversiteit en deze laatste in belangrijke mate bijdraagt aan iemands wereldbeschouwing, expressiviteit en creativiteit. Hiervan wordt trouwens ook gewag gemaakt in het ontwerp van het grondwettelijk verdrag, en daar zijn wij bijzonder ingenomen mee. Het behoud van de taaldiversiteit uit zich in de ondersteuning van de minder verspreide talen en draagt onder meer bij aan sociale samenhang en conflictpreventie. Mijns inziens mogen hierop dan ook geen kwantitatieve criteria worden toegepast. De logica meerderheid versus minderheid geldt hier niet. Ik huldig hetzelfde standpunt ten aanzien van de minderheidstalen. Deze hebben een geheel eigen waarde en moeten ook als dusdanig worden bejegend. Er zijn inderdaad miljoenen Europeanen die naast de officiële taal van hun land ook nog een minderheidstaal spreken, vooral binnen hun eigen gemeenschap. Dat is een overlevering van de ene generatie op de andere, en die respecteren wij allen. Daarom moeten de culturele banden op creatieve wijze worden benut. Zij moeten bijdragen aan de communicatie en de uitwisseling en niet aan de afzondering van een gemeenschap, zoals in het verleden soms het geval is geweest, met alle funeste gevolgen van dien. Daarom moeten onze strategieën voor de minderheidstalen in het teken staan van een open samenwerkingsgeest. Er is wetenschappelijk onderzoek nodig en er moet een band worden gelegd met de omringende rijkdom aan culturele elementen. De
7 bevordering van culturele samenwerking en uitwisseling is de beste manier om in Europa de door ons allen nagestreefde, gemeenschappelijke culturele ruimte te verwezenlijken. In deze tijd van mondialisering, mediaconcentratie en overheersing van eentalige situaties moeten de minderheidstalen worden gezien als een primaire, sprankelende bron die ondanks de beperkte omvang op tijdloze wijze tot uitdrukking wil komen. Ik moet er echter wel op wijzen dat enkel indien deze culturele gemeenschappen zich openstellen voor een dialoog er vruchtbare oplossingen zullen komen. Daarom geloof ik dat dit een belangrijke studie is van de Commissie, en wij kijken dan ook met belangstelling uit naar de resultaten daarvan. 4-011
Vallvé (ELDE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, zoals twee dagen geleden werd gezegd bij de presentatie van de Conventie, is Europa een mozaïek van volkeren. En in dat Europa hebben we een mozaïek van talen, die een belangrijk deel van ons erfgoed uitmaken. We zien het hier in deze zaal, waarin elf werktalen worden gebruikt waar binnenkort, met de uitbreiding van de Europese Unie, negen nieuwe talen bij zullen komen. Europa omvat unitaire staten, natiestaten, en ook plurinationale staten – staten die bestaan uit verschillende naties met elk hun eigen taal. Zo omvat de Spaanse staat verschillende naties. Ikzelf behoor tot de Catalaanse staat, waarvan de taal door meer dan zeven miljoen mensen gesproken wordt – terwijl twee van de huidige officiële talen van de Unie, en maar liefst zes van de talen van de tien kandidaatlanden, door minder mensen gesproken worden. De huidige commissaris, mevrouw Reding, was in 1990 rapporteur van een verslag over de verscheidenheid aan talen in Europa. Daarin werd de Commissie verzocht rekening te houden met de bijzondere positie van de Catalaanse taal in de Europese Unie. Op dat punt zijn de aanbevelingen genegeerd die het Parlement toen heeft gedaan in het verslag-Reding, zoals het geldig verklaren van officiële teksten in het Catalaans, en het treffen van een regeling om het Catalaans op de een of andere manier op te nemen in het taalsysteem van de Europese Unie, omdat het Catalaans veel meer gesproken wordt dan heel wat van de officiële werktalen hier. Wij pleiten er niet voor het Catalaans als werktaal op te nemen – de talenkwestie is al ingewikkeld genoeg in de Europese Unie – maar wij pleiten er alleen voor dat het Catalaans als officiële taal wordt erkend, en dat het een plaats krijgt in dat rijke culturele mozaïek. Zo kunnen we inhoud geven aan die pluraliteit waarvan Robert Schuman tijdens zijn leven blijk heeft gegeven, zoals de Voorzitter aan het begin van de vergadering al gezegd heeft. 4-012
Wyn (Verts/ALE). – (EN) 'In de EU wordt al jarenlang gepraat over taalverscheidenheid en respect voor minderheden. Dankzij het verslag van de heer Ebner brengen we dat vandaag eindelijk in de praktijk en
8 steunen we het leren van talen en meertaligheid, met inbegrip van minderheidstalen zoals de taal die ik nu spreek, mijn moedertaal, het Welsh.’ Mijnheer de Voorzitter, ik wil de tolken bedanken voor de vertaling van het eerste deel van mijn toespraak, dat anders onbegrijpelijk zou zijn geweest voor mijn collega-leden hier omdat ik het Welsh sprak. Allereerst wil ik de heer Ebner gelukwensen en hem bedanken dat hij het heeft aangedurfd een verslag over Europese minderheidstalen te schrijven, waarin hij een groot aantal opbouwende suggesties doet die zouden moeten leiden tot meer respect voor de taalkundige verscheidenheid in Europa. We weten allemaal hoe gevoelig deze kwestie van de minderheidstalen ligt in sommige landen, waar die talen niet alleen worden gezien als een bedreiging voor de culturele integriteit, maar ook voor de territoriale integriteit. De kwestie van de minderheidstalen gaat mij na aan het hart, omdat ik, net zoals veel anderen in dit Parlement, een spreker van een minderheidstaal ben. Sprekers van minderheidstalen verschillen niet van sprekers van andere talen. We willen alleen maar dat onze taal een volwaardige plaats inneemt in ons leven, hoewel we natuurlijk ook graag andere talen willen blijven leren, omdat we ons open willen stellen voor andere culturen en anderen beter willen leren begrijpen. Ik juich het toe dat minderheidstalen weer terug zijn op de Europese agenda. We hebben jarenlang in een patstelling gezeten over de rechtsgrondslag voor financiering ter bevordering van minderheidstalen in Europa. De Commissie en de Raad hebben deze kwestie veel te lang laten voortslepen. Het debat van vandaag in het Parlement is dan ook een grote stap voorwaarts, die zou moeten resulteren in nieuwe wetgeving. Als we werkelijk willen dat een 'Europa van verscheidenheid' niet slechts een holle frase blijft, moeten minderheidstalen worden ondersteund en gestimuleerd. Op dit belangrijke moment voor de toekomst van Europa, waarop nieuwe lidstaten zich opmaken voor de toetreding tot de Unie, maakt het Europees Parlement zich weer als eerste sterk voor sprekers van minderheidstalen. Ik wens de heer Ebner veel succes met zijn verslag. 4-013
Ó Neachtain (UEN). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Ebner gelukwensen met dit uitstekende verslag over regionale en minder gebruikte talen. De verscheidenheid van regionale en minder gebruikte talen in heel Europa is een integraal onderdeel van ons unieke culturele erfgoed. Onze cultuur is rijker omdat zoveel van die talen stand hebben gehouden in dit sterk gemondialiseerde multimediatijdperk en nog steeds dagelijks worden gebruikt. Ook de Commissie verdient krediet voor de wijze waarop zij consequent steun heeft verleend aan het Europees Bureau voor minderheidstalen.
04/09/2003 Ik ben een groot voorstander van het idee van de rapporteur om een Europees agentschap op te richten ter ondersteuning van de verschillende aspecten van het taalbeleid. Het klopt dat het cultuur- en taalbeleid in de eerste plaats een zaak van de lidstaten zelf is, maar toch ben ik ervan overtuigd dat we door het bundelen van een deel van onze middelen en ervaring kunnen zorgen voor verbeteringen die goed zijn voor heel Europa. In mijn eigen land, Ierland, en in het naburige Verenigd Koninkrijk is het steeds mondialere Engels de overheersende taal. Als minder gebruikte nationale talen zoals het Iers Keltisch, Schots Keltisch en Welsh, dat hier vanochtend zo fraai werd gesproken door de heer Wyn, desondanks toch kunnen gedijen, is er geen enkele reden te bedenken waarom er ook maar één van onze minderheidstalen zou moeten uitsterven. We hebben het vaak over het Europese culturele erfgoed. Het behoud van de taalverscheidenheid is nog veel belangrijker dan het behoud van architectuur en kunstschatten, hoe belangrijk dat ook moge zijn, omdat taal levend is. Sterker nog, taal is een deel van onze identiteit. 4-014
Esclopé (EDD). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, beste collega’s, ik wil graag de heer Ebner feliciteren met zijn verslag over het steunen van regionale en minderheidstalen. Het strookt met de waarden die onze fractie uitdraagt, met name die van het platteland. Het is namelijk hard nodig om deze talen te beschermen en het gebruik ervan te bevorderen. Als erfenis uit ons verleden verbinden ze mensen en gebieden en geven ze vele regio’s in heel Europa hun eigen karakter en stempel, zoals hier in de Elzas of in Catalonië – NoordCatalonië – waar ik vandaan kom. Beste mijnheer Vallvé, met dezelfde zogenaamde minderheidstaal geven wij uitdrukking aan de geografische verscheidenheid. Ik heb echter zo mijn vraagtekens bij de middelen om dat doel te bereiken en vooral bij de noodzaak van een Europees Agentschap voor taaldiversiteit en het leren van die talen. Wat gaat dat agentschap concreet doen om dat leren te bevorderen? Zou het niet beter zijn, in het kader van de subsidiariteit, om op nationaal niveau op te treden, veel dichter bij het plaatselijke niveau? Op die manier zou bij de uitvoering van het beleid beter rekening gehouden kunnen worden met de culturele tradities en de administratieve en constitutionele inrichting van elk land. Landen zouden dan kunnen worden aangespoord zich sterk te maken om, in de eerste plaats, al op de kleuterschool te beginnen met aanleren van regionale en minderheidstalen en, daarnaast, culturele projecten te organiseren zoals stedenbanden en uitwisselingen tussen scholen die burgers bewust kunnen maken van hun identiteit en hun geschiedenis. Laten we de lidstaten niet beroven van hun daadkracht op het gebied van onderwijs en cultuur! Amendement 5 lijkt me een stap in de goede richting, daar het pleit voor constante ondersteuning van regionale en minderheidstalen binnen een politiek
04/09/2003 neutraal kader en zonder enige vorm van winstbejag. Overigens moet voor deze acties gebruik gemaakt kunnen worden van Europese fondsen en moeten ze een juridische basis krijgen, zodat we een einde kunnen maken aan de verwarring die het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft veroorzaakt. Staat u mij nog toe dat ik als lid van de interfractionele werkgroep voor gehandicapten mijn vreugde uitspreek over de verwijzing naar gebarentalen, die volgens de Raad van Europa door meer dan 3 miljoen medeburgers gebruikt worden. Misschien hadden deze talen nog wel wat meer nadruk kunnen krijgen, aangezien de mensen die erop zijn aangewezen dagelijks worden geconfronteerd met dezelfde problemen als de andere gebruikers van de talen die in dit verslag worden bedoeld. Alle lidstaten van de Unie moeten dan ook beslist het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden van de Raad van Europa ratificeren. Ik hoop dat de uitstekende banden die wij onderhouden met de Raad van Europa na het Europees jaar van de talen 2001 nog sterker zullen worden, in het bijzonder die met het secretariaat van het Handvest. Dat lijkt me een pragmatische weg om doelmatig het gebruik van onze regionale talen te bevorderen en te ontwikkelen. 4-015
Gollnisch (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega’s, het verslag van de heer Ebner heeft als verdienste dat de nadruk wordt gelegd op de waarde van regionale talen als bouwstenen van ons erfgoed en onze culturele rijkdom. Ik vind het echter spijtig dat men in het verslag geen poging heeft gedaan het onderwerp te definiëren, maar dat men daarvoor op de Commissie terugvalt, die in paragraaf 2 wordt gevraagd om criteria op te stellen op basis van wetenschappelijke gegevens. Ik denk dat het opstellen van die criteria nu juist deel uitmaakt van onze rol als wetgevende macht. Op die manier zouden we waarschijnlijk de regionale talen van de minderheidstalen hebben kunnen onderscheiden. Minderheidstalen kunnen namelijk nationale, officiële talen zijn in een andere lidstaat, zoals in het voorbeeld dat de rapporteur aanhaalde – de Duitstalige bevolkingsgroepen in Alto Adige of Zuid-Tirol. Hoewel die bevolkingsgroepen Duits spreken, is het minder duidelijk of Duits als regionale taal kan worden beschouwd in de Elzas, want hoewel het Elzassiche dialect beslist Germaans is verschilt het aanzienlijk van het Duits. Wat wordt er in het verslag precies verstaan onder regionale talen? Moeten we bijvoorbeeld het Occitaans beschouwen als de regionale taal in het zuiden van Frankrijk, of moeten we onderscheid maken tussen het Provençaals en het Gascon, de twee varianten ervan? Daarnaast moeten we vooral niet vergeten dat veel van onze nationale talen zelf bedreigd worden. Het gegeven dat het Europees Parlement zijn eigen delegaties op een buitenlandse reis alleen een tolk van en naar het Engels ter beschikking stelt, zoals pas geleden het geval was voor de delegatie naar Japan, geeft mij het gevoel dat we
9 ons op een hellend vlak bevinden. Mij eigen taal, het Frans, verliest helaas elke dag terrein als internationale voertaal, andere talen worden daarentegen zelfs in hun voortbestaan bedreigd. Ik denk daarbij aan het Iers in Ierland en de talen van de Baltische staten die ternauwernood de russificatie hebben overleefd. Zeker, we moeten de regionale talen de ruimte geven, maar, Mijnheer de Voorzitter, – en daarmee wil ik afronden – laten we ervoor waken onze nationale talen schade toe te brengen en hun positie te verzwakken. We moeten ons verre houden van abstracte, kunstmatig gereconstrueerde talen die niet stroken met de regionale werkelijkheid. En we moeten mensen ook niet ongevraagd een dwingend systeem in de maag splitsen. Alleen onder die drie voorwaarden kunnen de regionale talen bijdragen aan onze culturele rijkdom. 4-016
Martens (PPE-DE). – Commissaris, collega's, op dit moment spreken ongeveer 40 miljoen mensen naast een officiële taal van de Unie ook een regionale of minderheidstaal. Met de uitbreiding in 2004, komen daar nog eens 6 miljoen mensen bij. Ook in Nederland kennen we het fenomeen minderheidstaal. Het Fries is een officieel erkende minderheidstaal. De taalkundige verscheidenheid, het is al gezegd, vormt een erfgoed waar wij Europeanen trots op zijn en ook mogen zijn. Terecht wordt in het Handvest voor grondrechten van de burgers van de Europese Unie, de culturele en taalkundige diversiteit als een positieve zaak erkend. In de toekomst zal dit ook een integraal onderdeel zijn van de Europese grondwet. Het Europees Parlement heeft zich altijd sterk gemaakt voor de bescherming van de diversiteit van talen van regionale en minderheidstalen. Diverse resoluties zijn hierover aangenomen. In 1980 is er al een budgetlijn voor geschapen. 2001 was het Europees jaar van de talen, vooral bedoeld om aandacht te vragen voor het belang van talen, voor de taaldiversiteit, en om het aanleren van talen te stimuleren. Hierbij ging het niet alleen om de grote talen, maar ook om de minder gebruikte regionale en minderheidstalen. Het was een goed initiatief. Toch is er nog veel te doen op dit gebied. Ik ben dan ook blij als er nu een actieplan komt om dit nog eens gestalte te geven. Zelf heb ik gepleit dat er daarbij ook aandacht wordt geschonken aan de gebarentaal. We weten dat ongeveer 1 op de 1000 mensen doof geboren is of voor hun derde levensjaar doof is geworden. Alleen al in Nederland gaat het daarbij op dit moment om zo'n 15 000 mensen. De gebarentaal is voor hen essentieel voor hun communicatie. Ik ben dan ook blij dat dit element is meegenomen in het voorliggende verslag. Het zou goed zijn om ook gebarentaal te beschouwen als een minderheidstaal. Doven zijn door hun handicap op veel punten vaak al buitengesloten in de samenleving. Hun taal verdient evenzeer aandacht en steun als gesproken minderheidstalen. Ik hoop van harte dat de Europese Commissie erin slaagt om voor het einde van dit jaar een wetgevingsvoorstel voor te leggen op het gebied van taaldiversiteit. Als het in Europa gaat om vrede, dan gaat het niet alleen om effectieve economische samenwerking. Dan gaat het vooral ook om interesse,
10 dan gaat het erom respect en begrip te hebben voor mensen uit een andere cultuur. Daarbij is taal een belangrijke sleutel. Voorzitter, tot slot wil ik graag collega Ebner complimenteren met het resultaat van zijn werk en hem bedanken voor de buitengewone plezierige samenwerking. 4-017
Prets (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, de rijkdom van Europa is haar culturele diversiteit. Voor veel politici is dit een geliefde uitdrukking die wij ook vandaag al vaak hebben gehoord. Het moet echter geen loze kreet zijn, maar het Europese bewustzijn onderstrepen en bekrachtigen. Zoals we vandaag ook al vaak hebben kunnen horen, is de taaldiversiteit een belangrijk onderdeel van deze rijkdom. Zij maakt deel uit van ons culturele erfgoed en we moeten haar doorgeven aan volgende generaties. Praktisch gezien betekent dit dat wij instellingen nodig hebben die dit werk uitvoeren, financiële middelen om het mogelijk te maken en vrijwillige organisaties die deze werkzaamheden ondersteunen. Ik kom zelf uit Oostenrijk, een land waar zes erkende etnische bevolkingsgroepen, waaronder ook Roma, met hun minderheidstalen vertegenwoordigd zijn. Daarvan wonen er alleen al drie in mijn kleine provincie Burgenland. Ik weet dan ook hoe moeilijk het is om de voorwaarden te creëren voor het spreken en levend houden van een taal. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de minderheidstalen en moeten deze bevorderen, maar dat neemt niet weg dat de Europese Unie verplicht is ondersteunende maatregelen te treffen. We hebben het hier immers over veertig miljoen burgers en zestig regionale en minderheidstalen. Zoals we hebben gehoord was het Europese jaar van de talen een groot succes dat het juiste signaal heeft afgegeven. Het was een stap in de goede richting. Nu is het zaak deze inzichten in de praktijk om te zetten. Ik wil mij graag van harte aansluiten bij het pleidooi van collega Martens voor de gebarentaal, want mensen met een gehoorstoornis moeten kunnen deelnemen aan de samenleving en de politiek. Er zouden meerjarenprogramma’s voor taaldiversiteit moeten komen. Internationale uitwisselings- en studieprogramma’s, grensoverschrijdende projecten en dergelijke moeten bij één instelling worden ondergebracht en ik denk dat we het Europees Bureau voor minderheidstalen het wettelijke kader moeten geven om de hiervoor beschikbare financiële middelen ten volle te gaan benutten. 4-018
Thors (ELDR). − (SV) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, volgens de Grondwet van Europa is het een Europese waarde om de verscheidenheid van taal in stand te houden en te ontwikkelen. Daarom is vandaag een uitstekend moment om het verslag over regionale talen en de culturele verscheidenheid te presenteren. Hierbij wil ik collega Ebner bedanken voor het vele werk dat hij verricht heeft. Nu moeten er, wat velen in
04/09/2003 dit Huis al hebben gezegd, concrete inspanningen komen om dit werk voort te zetten. Ik denk dat deze ontwikkeling, zoals de heer Ebner al zei, de behoefte aan maatregelen van onze kant vergroot. Het is belangrijk dat wij onze verschillende ervaringen met meertaligheid en het leren van talen uitwisselen. Daarom is het naar mijn mening belangrijk dat hiervoor een agentschap wordt opgericht. Ik vind echter dat er geen groot verschil bestaat tussen de bestaande situatie en die welke naar voren komt in het verslag, waar uitdrukkelijk gesproken wordt van een zogeheten taalbad. Dat is een zeer goede methode, waar men in Zuid-Tirol, Catalonië en Finland goede ervaringen mee heeft. Helaas wordt er in het actieplan van de Commissie met geen woord over gerept. Wel ben ik blij dat de Commissie in haar actieplan aangeeft dat de universiteiten hun taalbeleid moeten herzien, zodat het Engels niet de overhand krijgt. Ik wil echter benadrukken dat wij de mogelijkheid van een Agentschap voor taaldiversiteit en het leren van talen moeten blijven onderzoeken. Ik ben ervan overtuigd dat een dergelijk instituut er moet komen. Hierbij wil ik ook de commissaris bedanken voor het feit dat zij de conferentie in Finland heeft genoemd. Tijdens deze conferentie hebben wij veel geleerd, waar naar ik hoop het Parlement ook baat bij zal hebben. 4-019
Mayol i Raynal (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag onze collega Ebner feliciteren met deze aanvullende resolutie ten bate van de zogenaamde regionale en minderheidstalen. In het kader van het Europees jaar van de talen is de Raad zelfs zover gegaan als te verklaren dat alle talen gelijkwaardig zijn. Prachtig! Maar, zoals de humorist al zei, de ene is gelijker dan de andere. De talen die gelijker zijn dan andere zijn de officiële talen van de Unie. De anderen, hoewel gelijkwaardig, hebben niet gelijke rechten. Mijn nationale taal, het Catalaans, is de taal van meer dan tien miljoen mannen en vrouwen binnen de Europese Unie. Die tien miljoen mensen kunnen hun eigen taal niet gebruiken in hun contacten met de Unie. Wij worden dus gediscrimineerd in vergelijking met onze mede-Europeanen. Waarom? Omdat wij, de Catalanen, geen eigen staat meer hebben sinds Barcelona op 11 september 1714 is ingenomen door de Frans-Spaanse troepen. Wij weten dan ook wat ons te doen staat. Op een dag die niet lang meer op zich zal laten wachten zullen we ons recht op zelfbeschikking uitoefenen en ons Europees taalprobleem oplossen. Dat verzeker ik u. 4-020
Cappato (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik ben bang dat de situatie veel minder rooskleurig is dan veel interventies willen doen geloven. In Europa wordt momenteel de taalkundige verscheidenheid verwoest. Om het kort te houden, ik geloof dat dit probleem niet kan worden opgelost door talen of minderheidstalen
04/09/2003 gewoon maar te ondersteunen, want dat is niet genoeg, dat voldoet niet. De oplossing schuilt in een moeilijk en impopulair concept: Esperanto. Laten we het ten minste proberen! Onderzoek heeft uitgewezen dat het Esperanto, als neutrale werktaal, geleerd zou kunnen worden en dus door de politiek gekozen zou kunnen worden in plaats van andere talen. Het gebruik van andere talen, die elk een cultuur vertegenwoordigen en in zich dragen, als enige taal of als brugtaal, zou neerkomen op de overheersing van de ene cultuur over de andere, en dat is wat er op dit moment al gebeurt. Bij Esperanto speelt dit probleem of deze tekortkoming niet. Als je deze taal werkelijk zo gemakkelijk kunt leren als in veel internationale onderzoeken wordt aangetoond – en ik geloof dat dat klopt – dan zou de Europese Unie deze methode ten minste moeten proberen. Met kredieten en steun alleen kunnen we de achteruitgang van de taalkundige verscheidenheid niet tegenhouden. 4-021
Grosch (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ook ik rapporteur Ebner feliciteren met zijn verslag. Op basis van de positieve ervaringen uit het jaar van de talen onderstreept hij in dit verslag het groeiende bewustzijn in Europa dat talen een brug vormen naar culturen en die op hun beurt weer naar mensen. Overdreven gezegd zouden we dus niet langer moeten dromen van het "Amerikaanse model" met één taal en geen cultuur, maar de diversiteit van onze talen en culturen moeten beschouwen als een grote troef en zelfs als basiswaarde voor onze toekomst. Wanneer iemand de taal en cultuur van een ander kent, heeft hij meer begrip en respect voor hem. Taal heeft in mijn ogen daarom een belangrijke taak, want kennis van de taal van de ander betekent ook vrede stichten. Wanneer we de crisishaarden in en rond Europa beter bekijken zien we dat het gebrek aan respect voor het anders-zijn, en dus ook voor de taal, vaak de oorzaak is dat deze crises ontstaan en uit de hand lopen. Daarom is taal voor mij nog iets meer dan alleen de ander te kennen en respecteren. Taal is voor mij de beste vredesmacht die wij in Europa kunnen inzetten. In het verslag kunnen we ook lezen dat met de uitbreiding van Europa ook het bewustzijn voor regionale culturen en talen groter wordt. Ik kom zelf uit de Duitstalige gemeenschap in België en spreek dus uit eigen ervaring als ik zeg dat het respect hiervoor geen luxeartikel is van autonome regio’s is, maar een Europees grondrecht. Zoals al eerder gezegd is het in eerste instantie de taak van de regeringen om de kleinere regio’s, hun culturen en hun recht op inspraak te garanderen. Daarna moeten we op Europees niveau overleggen welke instrumenten wij daaraan kunnen toevoegen. Wij hebben een hoge dunk van de manier waarop collega Ebner ons in dit Huis vertegenwoordigt. We weten dat in Italië en België Duits wordt gesproken …
11 voor de cultuur van de ander. Het is onze droom dat dat in het Europa van morgen de norm zal worden; dat we naast onze eigen taal ook die van onze naaste zullen spreken; dat we elkaar beter zullen leren kennen en zo de basis zullen leggen voor een Europa van alle talen en vooral voor een Europa van wederzijds respect. 4-023
Iivari (PSE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, de Europese Unie zou in cultureel en politiek opzicht niet net zo rijk zijn als nu als wij niet de meer dan 40 miljoen burgers zouden hebben die een regionale of minderheidstaal spreken. Daarom is het zeer goed dat in de nieuwe ontwerpgrondwet de taalkundige verscheidenheid van de Unie wordt erkend. Overeenkomstig artikel 3 respecteert de Unie de rijkdom en diversiteit van zijn culturen en talen. Ik hoop van harte dat wij ook op het gebied van het talenbeleid woorden eindelijk in daden kunnen gaan omzetten. Gedurende de hele lopende zittingsperiode zijn wij op bijna onoverkomelijke problemen gestuit wanneer wij probeerden middelen van de communautaire begroting aan minderheidstalen toe te wijzen. De reden daarvoor is het ontbreken van een rechtsgrondslag. Gelukkig hebben wij gebruik kunnen maken van meerjarige programma's als SOCRATES en CULTUUR 2000 en niet te vergeten het Europees jaar van de talen 2001. Rapporteur Ebner heeft uitstekend werk verricht. Ik ben het met hem eens dat de Europese Unie een eigen agentschap moet krijgen voor taaldiversiteit en het leren van talen. Daarvoor moeten voldoende middelen worden gereserveerd, zodat het ook in de uitgebreide Unie doeltreffend kan functioneren. Men schat dat met de uitbreiding het aantal gemeenschappen dat een regionale of een minderheidstaal spreekt verdubbelt van het huidige aantal van ongeveer zestig. Ook het voorstel voor een meerjarenprogramma voor taaldiversiteit en het leren van talen moet worden gesteund. Een agentschap of een actieplan lost echter niet de problemen op waar de Europese burgers die een regionale of een minderheidstaal spreken in veel lidstaten mee te maken hebben. Vooral het recht op onderwijs in de eigen moedertaal zou in alle lidstaten gegarandeerd moeten worden. Er moet daarom worden geïnvesteerd in het opleiden van mensen die regionale of minderheidstalen kunnen onderwijzen. De mogelijkheden om maatregelen ter bevordering van regionale en minderheidstalen te financieren uit de begrotingsrubrieken voor intern beleid zijn ook in de toekomst beperkt. Ik hoop dat er meer middelen uit de structuurfondsen aan deze maatregelen kunnen worden toegewezen. De sprekers van regionale of minderheidstalen moeten ook over deze mogelijkheden worden ingelicht.
4-022
4-024
Grosch (PPE-DE). – (FR) Maar dat belet ons ook niet om de taal van onze buren te spreken. Dat doen we zonder onze eigen cultuur te verloochenen en uit liefde
Ortuondo Larrea (Verts/ALE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik vind het jammer dat ik mijn betoog, ondanks mijn aanbod de schriftelijke vertaling erbij te
12 leveren, niet in het Baskisch heb mogen houden – de taal van een oeroud volk dat zich door de eeuwen heen en ondanks zijn betrekkelijk kleine omvang heeft weten te handhaven, een taal die volgens gerenommeerde buitenlandse wetenschappers door de eerste bewoners van Europa gesproken werd. Op die manier had ik de aandacht willen vestigen op de realiteit van de Europese Unie die wij allemaal samen tot stand brengen vanuit het respect voor onze eigen culturele verscheidenheid. Ik denk dat het iedereen en niet alleen de milieubeweging aan het hart gaat als de biodiversiteit van de natuur wordt bedreigd door het optreden van de mens. Vaak hebben we echter geen oog voor de biodiversiteit van de mens, die vooral tot uiting komt in de verschillende talen en culturen. Deze worden soms noch gerespecteerd noch beschermd, er wordt gewoon geprobeerd ze uit te bannen, omdat de handel gebaat is bij het globaliserende effect van uniformiteit en aanpassing. De belangen van het individu, van de mens, wegen volgens mij zwaarder dan economische en handelsbelangen, en daarom pleit ik ervoor de nationale, regionale en minderheidstalen permanent te ondersteunen, onafhankelijk van de wisselingen van de wacht in de politiek. Verder pleit ik ervoor dat we een duidelijk keus maken voor meertaligheid, zodat we onze Unie kunnen opbouwen zonder in een Babylonische spraakverwarring terecht te komen. Tenslotte wil ik de rapporteur, de heer Ebner, gelukwensen met zijn uitmuntende verslag. 4-025
De Voorzitter. − Mijnheer Ortuondo, zou u zo vriendelijk willen zijn om mij te vertellen wie u hebt gevraagd in het Baskisch te mogen spreken en hierbij een vertaling te leveren? Het Voorzitterschap is niet van dit verzoek op de hoogte. Het geval wil dat de heer Wyn hetzelfde verzoek voor het Welsh had ingediend en hierop zonder probleem de gelegenheid heeft gekregen een kort betoog in het Welsh te houden. Kunt u mij vertellen hoe dit mogelijk is? 4-026
Ortuondo Larrea (Verts/ALE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, bedankt voor uw reactie. Ik heb via onze fractie geprobeerd de vertaling van mijn woorden te geven en Baskisch te spreken, waarop ik als antwoord kreeg dat maar een persoon per fractie het woord mocht voeren. De heer Wyn is van dezelfde fractie. Hij heeft wel toestemming gekregen en ik niet. Dat is alles wat ik weet over het antwoord dat ik gekregen heb. 4-027
Borghezio (TDI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, mijn allerhartelijkste complimenten voor de heer Ebner en zijn verslag, waarin een kernprobleem van de democratie wordt behandeld: de verhouding tussen de vrijheden en het gebruik van de eigen taal. Volgens mij zijn juist in dit Huis op een zeer veelzeggende manier de vrijheden van onze rapporteur geschonden: de heer Ebner heeft namelijk, toen hij in zijn interventie de regio
04/09/2003 noemde waar hij vandaan komt, de naam Südtirol gebruikt, en dat is zijn recht. Door de tolk is dat echter aangepast aan de bureaucratische aanduiding van de centralistische Italiaanse overheid voor die regio, en onjuist vertaald als Alto Adige. Zoals hij terecht heeft gezegd, met de woorden van de vooraanstaande Europeaan Sylvius Magnago, is Europa een uitzonderlijk mozaïek van volkeren en moet het daarom zijn kenmerkende etnisch-taalkundige eigenschappen zien als een kostbaar goed dat het waard is te worden verdedigd en op waarde geschat. Ik ga verder in mijn moedertaal, het Piëmontees: “Ik wil er graag op wijzen dat in Piëmont, de regio waar ik vandaan kom, afgezien van het Piëmontees, een bijzondere taal met een mooie literatuur en een grammatica die teruggaat tot de achttiende eeuw, nog twee andere minderheidstalen worden gesproken: het Occitaans en het Walser, dat ook in Valle d’Aosta wordt gesproken. Zowel het Piëmontees als de andere minderheidstalen werden en worden ook vandaag nog, in 2003, door de centralistische Italiaanse staat zwaar onderdrukt, en dat is beslist een van de redenen van onze strijd voor de onmiddellijke invoering van het federalisme in Italië, en daarna voor volledige vrijheid en autonomie van ons mooie Piëmont en het vrije Padania.” 4-028
Gahler (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik heb zojuist geleerd dat wij vanochtend waarschijnlijk ook Luxemburgs hadden kunnen spreken. Waarschijnlijk hadden we dat, in tegenstelling tot het Welsh en Baskisch, van tevoren helemaal niet hoeven melden. We hadden nog wel een vertaling gekregen. Ik wil collega Michl Ebner hartelijk danken voor dit verslag. Samen met collega Grosch, die zo-even het woord heeft gevoerd, vertegenwoordigt hij in de Fractie van de Europese Volkspartij een taalminderheid. Ik vind dat Zuid-Tirol en Oost-België naast andere regio’s twee succesvolle voorbeelden zijn van het feit dat minderheden niet destabiliseren, maar verrijken en een brug vormen. In Oost-België en Zuid-Tirol is de taaldiversiteit hoorbaar en vooral ook zichtbaar aanwezig. Dat laatste hebben we in dit gebouw nog niet bereikt, want hier staat alles nog maar in één taal. Dit neemt niet weg dat er ook in de vijftien lidstaten en de tien kandidaat-landen, allemaal stabiele democratieën, negatieve sentimenten bestaan ten aanzien van minderheden en hun talen. De oorzaken hiervan liggen meestal in het verleden. Voor de duidelijkheid: Er bestaan geen separatistische of extremistische talen. Er bestaan alleen separatistische of extremistische mensen. Met hen moeten we politiek of strafrechtelijk de degens kruisen. Daarom kunnen taalminderheden ook niet onder de algemene verdenking vallen dat ze enkel door het spreken van hun taal de nationale eenheid in gevaar brengen. In dat licht vind ik het onbegrijpelijk dat niet alle lidstaten het Handvest voor regionale talen of talen
04/09/2003 van minderheden en de algemene overeenkomst van de Raad van Europa hebben geratificeerd. Ik roep deze landen op dit toch vooral te doen. Het vormt geen bedreiging voor de nationale eenheid of de territoriale integriteit. Wie er problemen mee heeft, laadt eerder de verdenking op zich heel onzeker te zijn en te geloven dat men de eigen taal en cultuur alleen kan behouden door het buitensluiten van andere talen en culturen, niet door de eigen aantrekkingskracht. Toon wat meer courage, zou ik van de twijfelaars willen vragen.
13 heeft bijgedragen dat ze in dit verslag als een taalminderheid worden erkend en dat de gebarentaal wordt erkend als onderdeel van de diversiteit en rijkdom van de Europese talen. 4-031
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt vandaag om 12.00 uur plaats. 4-032
VOORZITTER: DE HEER ONESTA Ondervoorzitter
4-029
Obiols i Germà (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, gisteren heeft de voorzitter van de Europese Conventie zijn betoog afgesloten met een voorstel voor het devies van het toekomstige Europa: verenigd in verscheidenheid. In het onderhavige debat over dit verslag en over het toekomstige beleid van de Commissie voor de verscheidenheid aan talen, dringt zich dan ook de gedachte op dat we hiermee een onderwerp aansnijden dat niet alleen bijzonder actueel is maar dat ook een centrale plaats inneemt in het hele project van het Europese bouwwerk. Proficiat dus, onze gelukwensen met dit goede verslag. Ik heb echter een opmerking, het enige punt van commentaar: als spreker van het Catalaans ben ik me ervan bewust dat er in Europa talen bestaan die door miljoenen mensen worden gesproken die desalniettemin niet als minderheidstaal of regionale taal worden gezien en die – ook al hebben zij een officiële status binnen deelstaat – evenmin een officiële landstaal zijn, en bijgevolg geen formele status hebben in de Europese Unie. Misschien is de manier waarop de institutionalisering, de status, de rol van deze Europese talen wordt aangepakt wel de voornaamste toetssteen om te zien of met het beleid van een toekomstig Europees Agentschap voor taaldiversiteit, of met het beleid van de Europese instellingen, daadwerkelijk inhoud wordt gegeven aan het motto van de toekomstige constitutionele Unie: verenigd in verscheidenheid. 4-030
Voggenhuber (Verts/ALE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek vandaag uit naam van mijn collega Mercedes Echerer die zich sterk heeft gemaakt voor opname en acceptatie van de gebarentaal. Er zijn vandaag al veel minderheden aan het woord geweest, maar helaas wordt alles niet – zoals bij het verslag-Lynn – ook in gebarentaal vertaald. Ik bedank de rapporteur en de commissie dat de gebarentaal in dit verslag en in dit programma is opgenomen. Dit is een eerste stap op weg naar erkenning van deze taal. In het debat meenden sommige collega’s dat de bevordering van de gebarentaal uit het potje van de gezondheidszorg gefinancierd moet worden. Ik vind dit een schending van de rechten van mensen met een gehoorstoornis. Gebarentaal is geen kruk of rolstoel. Het is niet alleen de taal van 15.000 mensen, maar – en dat moeten we ons goed realiseren – de enige taal waarin ze een gesprek kunnen voeren. Ik bedank iedereen die ertoe
4-033
Televisie zonder grenzen 4-034
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A50251/2003) van de heer Perry, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport, over "Televisie zonder grenzen" (2003/2033(INI)). 4-035
Perry, Roy (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil beginnen met de opmerking dat de richtlijn 'Televisie zonder grenzen', één van de successen van de Europese Unie, de Europese televisie ontegenzeglijk vooruit heeft geholpen. Toch moeten we ook erkennen dat er momenteel problemen zijn in de televisie-industrie in Europa. Daarbij denk ik aan zaken als beperkte reclame-inkomsten en het grote aantal bedrijven dat op dit moment in financiële moeilijkheden verkeert. De sector van nu is heel anders dan in 1997, toen de richtlijn voor het laatst werd herzien, en lijkt in vrijwel niets meer op de televisie-industrie van 1989, toen de richtlijn werd aangenomen. In 1989 waren er maar 47 televisiekanalen in heel Europa, tegen 2000 nu. Met een omzet van naar schatting 62 miljard euro per jaar is tv een belangrijke bedrijfstak. De rol van de EU in dit geheel moet een stimulerende zijn, en in geen geval een afremmende. De sector staat momenteel voor ingrijpende technologische veranderingen: meer satelliet-tv, digitale tv, convergentie met internet en nieuwe reclametechnieken, zoals splitscreen-reclame. De richtlijn begint echter haperingen te vertonen en de herziening kan niet meer op de lange baan worden geschoven. De richtlijn is dringend aan een grondige revisie toe. Ik waardeer de zorgvuldige aanpak van de Commissie en feliciteer de commissaris met haar zorgvuldige en uitgebreide consultatie. We moeten echter oppassen: een té lang uitstel van de herziening van de richtlijn staat de vooruitgang van de sector in de weg. We moeten niet afdwalen van de grondbeginselen van de huidige richtlijn, die vooral uitgaat van zelfregulering en die niet te veel wil voorschrijven. We moeten datgene waar mensen naar kijken niet méér willen controleren dan de boeken die zij willen kopen. Daarom wil ik duidelijk stellen dat een al te voortvarende toepassing van quota’s
14 en te gedetailleerde definities niet goed is. En vóór alles moeten we alleen datgene op Europees niveau willen reguleren en beïnvloeden wat een Europese dimensie heeft. Er zijn verschillende van die Europese kwesties die geregeld moeten worden. Evenementen van groot belang bijvoorbeeld moeten gratis bekeken kunnen blijven worden, en er is iets te zeggen voor een Europese minimumlijst voor dergelijke evenementen. Vorig jaar was er een reëel risico dat het WK voetbal niet in al onze landen gratis op de buis zou komen. Zoals zoveel collega’s ben ook ik gebrand op een zo Europees mogelijke inhoud van het televisieaanbod, hoewel het Media-Plus-programma daar het eerst aangewezen middel voor is. Ik richt een nadrukkelijk verzoek tot de Commissie om na te gaan hoe kanalen als Euronews en Arte tot verdere bloei kunnen komen. Deze kanalen dragen bij tot het creëren van een Europese televisie-identiteit en ze helpen onze burgers de Europese dimensie in hun bestaan te waarderen en begrijpen. Met name Euronews is een zeer effectief middel om Europese en andere burgers door een Europese bril naar actuele onderwerpen te laten kijken, in plaats van alleen maar door een nationale of Amerikaanse bril. Ik doe ook een dringend beroep op de Commissie om na te gaan hoe ongewenste concentratie van eigendom in de sector kan worden tegengegaan en voorkomen kan worden dat de sector straks nog slechts in handen van enkelen is. De democratie is gebaat bij pluriformiteit van de media-eigendom. Verder ga ik in dit verslag nog in op twee speciale onderwerpen, die misschien van ondergeschikt belang lijken, maar dat niet zijn. Als eerste doel ik op de behoeften van kijkers met sensorische problemen: deze medeburgers willen ook van televisie genieten en hebben daar ook recht op. Ik hoop dat de Commissie zo snel mogelijk een begin maakt met de studie waar om is verzocht, zodat we de beschikking krijgen over de beste praktijken voor ondertiteling, gebarentaal en audiovisuele omschrijving bij tv-uitzendingen. Tot slot wil ik het hebben over de Europese burgers – meestal, maar niet uitsluitend gepensioneerden – die naar zonniger streken verhuizen. Spanje, Griekenland, Portugal, Italië en Frankrijk zijn prachtige en gastvrije landen, maar voor mensen uit het Noorden van Europa is het leuk om naar tv-programma’s uit eigen land te kijken en hun eigen land te zien spelen in een voetbalwedstrijd. Veel mensen kijken via satellietomroepen uit hun eigen land en balanceren daarmee op de rand van de wet. Ze negeren vaak de voorwaarden van hun contracten of maken zelfs gebruik van piraattechnologie. Dit mag dan geen groot probleem zijn, maar als verstandige wetgevers moeten we zinnige wetten maken op basis waarvan de burger binnen de wet kan blijven en zich niet in een grijs gebied hoeft te begeven.
04/09/2003 Ik dank de commissaris voor haar betrokkenheid bij de Europese televisie. Ik doe een dringend beroep op haar dit verslag ter harte te nemen en zo snel mogelijk met praktische voorstellen te komen voor de herziening van de richtlijn. 4-036
Reding, Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie prijst zich gelukkig met het werk van de heer Perry. Dat heeft niet alleen geleid tot dit verslag maar ook tot de inspanningen die gedurende de afgelopen weken zijn geleverd om bij te dragen aan een hervorming van de richtlijn in het belang van onze burgers. Op zijn beurt heeft de Commissie op 6 januari jongstleden het vierde toepassingsverslag over de richtlijn aangenomen alsmede een werkprogramma voor de herziening ervan, waarbij is voorzien in een openbare raadpleging. Allereerst hebben we in dat toepassingsverslag geschreven dat de richtlijn niet slecht functioneert. Toch nopen recente technologische ontwikkelingen tot nadere overweging. Het doel van de openbare raadpleging was trouwens om de Commissie feedback te geven over de noodzaak om de richtlijn te actualiseren of verder te ontwikkelen. Het verslag en de discussie van vandaag zullen ons daarbij helpen. In het kader van haar werkprogramma heeft de Commissie in april en in juni twee openbare hoorzittingen gehouden. De betrokken partijen waren uitgenodigd om mee te doen aan het openbare debat, door nauw omschreven vragen te beantwoorden en ons die antwoorden te doen toekomen. Wij hebben 160 schriftelijke bijdragen ontvangen, die overigens allemaal – met uitzondering van een aantal bijdragen die door de auteurs als vertrouwelijk zijn gekenmerkt – op de website van de Commissie staan. De Commissie wil op basis van de resultaten van deze raadpleging eind 2003 of begin 2004 aan het Parlement en aan de Raad een mededeling voorleggen over de toekomst van het audiovisuele beleid, samen met eventuele voorstellen. Een van de uitdagingen van de herziening is dat zij ons verplicht rekening te houden met technologische innovatie. Ik denk daarbij aan de aanbeveling van de Raad van 1998 inzake de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid bij audiovisuele en informatiediensten. Dat is namelijk het eerste juridische instrument dat betrekking heeft op de inhoud van audiovisuele diensten die online via internet worden aangeboden. De Commissie is van plan om, op basis van een vragenlijst die naar de lidstaten is gestuurd, na het reces een tweede verslag te publiceren over de uitvoering van die aanbeveling. Het doel van dat verslag is de voortgang in kaart te brengen, een directe vergelijking tussen de lidstaten mogelijk te maken en ook de nieuwe lidstaten daarbij mee te nemen. De heer Perry werpt in zijn verslag een aantal vragen op die ik zou willen beantwoorden, zonder natuurlijk de lopende raadplegingen te willen beïnvloeden. Om te beginnen de punten 7 tot en met 12 over de
04/09/2003 werkingssfeer van de richtlijn: De heer Perry pleit voor een uitbreiding van de definitie van audiovisuele inhoud om rekening te houden met de technische convergentie van de media. Zo lang de televisiediensten echter een onevenredig grote importantie en invloed hebben in onze samenlevingen, lijkt het me moeilijk om overeenstemming te bereiken over het concept inhoud zonder grenzen. Dat is trouwens ook naar voren gekomen uit de raadpleging. En daar de diensten voor de informatiemaatschappij eigenlijk nog in de kinderschoenen staan, lijkt het me niet opportuun ze in de huidige fase van de onderhandelingen te onderwerpen aan de meer gedetailleerde benadering van de richtlijn. Wat nu als allereerste gebeuren moet is na te gaan of de richtlijn voorziet in het reglementaire kader dat we de komende jaren nodig hebben of dat het nodig is haar bij te stellen. Dit zult u in de mededeling kunnen lezen. Wat betreft de werkgroep van nationale regelgevende instanties – punt 19 – kan k u zeggen dat de Commissie in maart al met deze instanties heeft vergaderd. De volgende vergadering staat gepland op 14 oktober. Sommige lidstaten achten het echter niet gewenst om alweer een comité in het leven te roepen en hebben inmiddels de vrees geuit dat met zo’n comité dubbel werk gedaan zal worden. Ikzelf ben er geen voorstander van om de publieke en commerciële zendgemachtigden structureel erbij te betrekken, maar zie er meer in hen op ad-hocbasis uit te nodigen, zoals we dat op dit moment ook doen. Wat betreft de zelfregulering en de mederegulering – punt 20 van het verslag – deel ik de mening van de rapporteur dat de mederegulering een belangrijkere rol zou moeten krijgen. Daarom hebben wij in de werkdocumenten specifiek deze vraag gesteld, en ik denk dat we in die richting kunnen verdergaan. Dan kom ik nu bij punt 28, over de kanalen met een panEuropese dimensie. Ik denk niet dat de Commissie geroepen is om het initiatief te nemen op dat gebied. Gezien de teleurstellende resultaten van een studie over de mogelijkheden om digitale platformen te gebruiken voor themakanalen is het trouwens onwaarschijnlijk dat de Commissie nieuw onderzoek op dat gebied zou financieren. We zullen echter doorgaan indirect bij te dragen aan het opzetten van pan-Europese kanalen door middel van een gunstig regelgevingskader en door het maken en uitzenden van Europese audiovisuele producties te steunen. Wat betreft de kwestie van de toegankelijkheid van televisie voor mensen met een handicap – punt 34 – is het belangrijk te weten dat de richtlijn vooral over de inhoudelijke aspecten gaat. De kwestie van de gehandicapten wordt dan ook niet formeel behandeld in het verslag over de toepassing van de richtlijn, omdat deze kwestie buiten de werkingssfeer ervan valt. Het is aan de lidstaten om het subsidiariteitsbeginsel hierin toe te passen. De toegang tot televisiediensten voor mensen met een handicap is evenwel erg belangrijk. Mijn diensten hebben vele bijdragen ontvangen over dit pertinente vraagstuk en deze staan allemaal op de
15 website van de Commissie. U kunt daar eveneens de bijdragen vinden van gehandicaptenorganisaties. Om op dit terrein enige vooruitgang te boeken zijn we van plan om op 21 oktober samen met het Royal National Institute for Deaf People en het Royal National Institute for the Blind uit het Verenigd Koninkrijk een rondetafelconferentie te houden en daar de lidstaten uit te nodigen verslag te doen van de situatie in hun land. Dit blijft dus onder onze aandacht en ik zou daarbij nog willen zeggen dat het Directoraat-generaal Informatiemaatschappij een werkgroep “Inclusive Communications” heeft opgericht. Kortom, dit aspect wordt niet vergeten. Wat ten slotte de concentratie van de media betreft – behandeld in de punten 36 tot en met 42 – steun ik het idee uit het verslag-Perry dat pluriformiteit een belangrijke waarborg is voor democratie. Die gedachte vindt uitvoerig haar weerslag in het Handvest van de grondrechten. Ik zou ook willen benadrukken dat de bescherming van de pluriformiteit ook in het Groenboek over de diensten van algemeen belang van mei 2003 wordt behandeld. Alle betrokken partijen worden uitgenodigd om vóór 15 september hun opmerkingen hierover in te leveren. De Commissie zal dan haar toekomstige beleid aangaande de pluriformiteit bepalen op basis van de conclusies van dit raadplegingsproces. Tot slot, ik kan nu niet alle andere wijzigingen van de richtlijn toelichten aangezien wij nog niet alle schriftelijke bijdragen ontvangen hebben. Wij ontvangen nog dagelijks nieuwe en ik zou mijn medewerkers de gelegenheid willen geven eerst hun analyse af te ronden alvorens u te informeren via voornoemde mededeling over het audiovisuele beleid. 4-037
Koukiadis (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken en interne markt. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, het is voor mij een grote eer u namens de Commissie juridische zaken in interne markt dit advies te mogen presenteren. Wij hebben goed samengewerkt met de rapporteur, de heer Perry, en tot mijn genoegen kan ik u mededelen dat onze meningen dezelfde kant uitgaan. De Commissie moet de voorstellen van de heer Perry nauwlettend bestuderen, want er moet vooruitgang worden geboekt op audiovisueel gebied, waar zich onderling sterk gerelateerde problemen voordoen. Het verslag van dit jaar is in zoverre interessanter dan dat van vorige jaren omdat in de bijlage een werkprogramma is opgenomen waarin sprake is van de opening van een dialoog met de betrokken nationale instanties, zoals de omroepverenigingen, de onafhankelijke regelgevende autoriteiten, enzovoort. Het doel is de herziening van de richtlijn, opdat deze in staat is de razendsnelle technologische ontwikkelingen bij te benen. Er zijn echter ook enkele specifieke doelstellingen. De verwezenlijking daarvan zal voor de Commissie een flinke kluif zijn en daarom moet de
16 Commissie ons duidelijk maken hoe zij te werk denkt te gaan om al deze noodzakelijke aanpassingen door te voeren. Een andere conclusie waar wij in grote mate mee kunnen instemmen is de dubbele rol van de audiovisuele media. Deze zijn een economisch goed en als dusdanig zijn zij onderworpen aan mededinging en dragen zij bij aan de totstandkoming van de met de strategie van Lissabon nagestreefde kennissamenleving. Daarom is coördinatie geboden. Tegelijkertijd zijn zij echter een cultureel goed en bij de bevordering daarvan moet enerzijds rekening worden gehouden met het openbaar belang, zoals de bescherming van minderjarigen en het behoud van de culturele diversiteit, en anderzijds de Europese belangen, dat wil zeggen de bescherming van de Europese identiteit tegen niet-Europese modellen en tegen met name het Amerikaanse model. Wij moeten hier wel beseffen dat de gevaren die gepaard gaan met het audiovisueel handelstekort van Europa ten opzichte van de Verenigde Staten een rechtstreekse weerslag hebben op de toekomst van Europa. De dialoog is op gang gebracht. Dit is misschien wel een openbare dialoog, maar mijns inziens is er toch meer openbaarheid en zichtbaarheid nodig. Daarom moet de herziening van de richtlijn “televisie zonder grenzen” een van de grootste zorgen zijn van de drie instellingen van de Europese Unie. Niet alleen moeten enkele omstreden begrippen worden verduidelijkt, zoals het begrip “onafhankelijke producent”, maar moet het grote publiek de beschikking krijgen over digitale keuzen en moet samenhang worden bewerkstelligd in het beleid van de audiovisuele industrie. 4-038
De Sarnez (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou allereerst mijn collega Perry willen complimenteren met de kwaliteit van zijn werk op dit belangrijke en bovendien erg gevoelige terrein. Maar hij is natuurlijk ook wel gewend aan lastige dossiers. In de richtlijn “Televisie zonder grenzen” komt hij tot een aantal niet te onderschatten culturele en economische uitdagingen voor alle lidstaten en kandidaat-lidstaten van de Unie. Wij zijn ons daar allen terdege van bewust en daarom stemmen we in met het verstandige standpunt van de Commissie, die volkomen terecht eerst de mening van alle lidstaten heeft willen afwachten alvorens enig besluit tot herziening te nemen. De puntsgewijze verbeteringen van de richtlijn zullen allicht nodig zijn om niet achter te blijven bij het voortschrijden der techniek, maar we moeten ervoor oppassen dat we deze aanpassingen overhaast doorvoeren. Als we namelijk objectief naar de situatie op de audiovisuele markt kijken, dan kunnen we constateren dat de nationale markten zich heel geleidelijk aan de nieuwe technologieën aanpassen. De recente technologische ontwikkelingen hebben het audiovisuele landschap dus niet echt ingrijpend veranderd. De traditionele televisie behoudt haar dominante positie. Toekomstige aanpassingen van de
04/09/2003 richtlijn moeten in geen geval leiden tot zware ingrepen in de inhoud ervan. Een herziening die de culturele doelstellingen waarover alle lidstaten het eens zijn geworden opnieuw ter discussie stelt, met als voorwendsel de werkingssfeer van de richtlijn uit te breiden tot alle uitzendingsdragers, zou er in werkelijkheid op neerkomen dat de oorspronkelijke doelstellingen van de richtlijn – te weten de verdediging en bevordering van de culturele verscheidenheid – volledig worden veranderd. De wezenlijke bepalingen van deze richtlijn moeten niet weer ter discussie komen te staan. De voornaamste uitgangspunten moeten de basis blijven vormen van het communautaire audiovisuele beleid, te weten de bevordering, verspreiding en uitzending van Europese producties binnen Europa zelf, de productie en uitzending van onafhankelijke producties, het handhaven van uitzendquota voor televisiezenders, het waarborgen van de bescherming van minderjarigen, en het nemen van maatregelen tegen onverantwoorde reclame. De richtlijn “Televisie zonder grenzen” is een juridisch instrument dat zich heeft bewezen en dat inmiddels op een bevredigende manier toepassing vindt. Een herziening ervan is alleen dan op haar plaats als ze werkelijke verbeteringen biedt op bepaalde punten, zoals bijvoorbeeld de zorgwekkende kwestie van de mediaconcentratie, die vanzelfsprekend afbreuk doet aan de pluriformiteit. Deze richtlijn moet een doelmatig middel blijven om de culturele verscheidenheid te bevorderen en mag niet verworden tot een juridisch instrument waar bijvoorbeeld alleen de commerciële kanalen profijt van kunnen hebben die ons continu reclame te zien geven ten koste van de uitgezonden programma’s. Naast punten van economische en financiële aard, die natuurlijk van groot belang zijn, gaat het gewoonweg ook om onze culturen, onze identiteiten en de waarden waarin we geloven. 4-039
Junker (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil de heer Perry hartelijk danken voor zijn toekomstgerichte verslag. Hij heeft geen grote boog gemaakt om de conflicten die onvermijdelijk in een duaal systeem opduiken, waarbij publieke en commerciële omroepen tegenover elkaar staan en strijden om een markt die in de Europese Unie van vijftien lidstaten uit 155 miljoen huishoudens bestaat. En dat worden er alleen maar meer. De richtlijn zal ongetwijfeld herzien moeten worden om recht te doen aan de toekomstige ontwikkelingen. Mijn fractie vindt de Commissie hierin iets te afwachtend. Het gaat om het waarborgen van culturele diversiteit, veelheid van meningen en pluralisme. Democratische meningen worden tegenwoordig hoofdzakelijk gevormd door de televisie, maar niet meer alleen door de klassieke televisie met analoge transmissiekanalen. We hebben in toenemende mate te maken met digitalisering. Ik was de afgelopen dagen op de Internationale Funkausstellung in Berlijn. Daar was goed te zien hoe consumptiepatronen veranderen. De
04/09/2003 technische overdrachtsweg bepaalt niet meer welke wetgeving op een mediadienst van toepassing is. Belangrijk is wel dat er een getrapt regelsysteem moet komen, waarbij de nieuwe wetgeving rekening moet houden met andere eisen. Niet alle mediadiensten hebben namelijk dezelfde publicistische relevantie. Het nieuwe criterium moet daarom zijn in hoeverre een mediadienst van belang is voor publiciteitsdoeleinden. Op basis hiervan kan de wetgeving worden opgesteld in verschillende hardheidsgraden, om het maar even zo uit te drukken. Niet alleen de televisierichtlijn moet grondig worden herzien, we moeten ook regelingen treffen die een halt toeroepen aan de concentratie van economische macht tot mediamacht en uiteindelijk tot politieke macht. We hebben te maken met een ontwikkeling waarbij mediaconcentratie een bedreiging vormt voor het pluralisme. We moeten ook op Europees niveau grenzen trekken om dit te voorkomen. Nationale regelgeving is in ieder geval niet voldoende, dat blijkt wel uit de situatie in Italië. 4-040
Sanders-ten Holte (ELDR). – Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de Commissaris, collega's, voordat ik mijn opmerkingen maak, wil ik de rapporteur, de heer Perry, hartelijk danken voor zijn gedegen rapport. Het is een belangrijke richtlijn en dankzij de regelmatige verslaglegging van de Commissie krijgen wij een goed inzicht in het functioneren ervan, zodat we bij een eventuele herziening met weloverwogen voorstellen kunnen komen. Enkele opmerkingen: Ten eerste moeten wij met de huidige toenemende mediaconcentratie, zowel in de huidige lidstaten als in de toetredingslanden, blijven hameren op de pluriformiteit, zowel bij de publieke omroepen als bij de particuliere zenders. Mijn fractie vindt dit een cruciaal punt, zoals ook mijn liberale collega straks zal benadrukken, dat neem ik althans aan. Ten tweede zijn er goede criteria nodig om minderjarigen tegen agressieve tv-reclame te beschermen. Ook voor televisieprogramma's als zodanig is het belangrijk dat de kinderen bewust kunnen kiezen en hun ouders hen daarbij kunnen helpen. Mijn partij is een groot voorstander van zelfregulering, waarbij ik graag een lans wil breken voor het Nederlandse systeem, "Kijkwijzer", dat via pictogrammen ouders en kinderen in staat stelt bewust te kiezen. Ten slotte wil ik mijn genoegen uitspreken over het feit dat mijn voorstel voor een pan-Europees kindernetwerk grote bijval heeft gekregen. Het is een goede manier om Europese producties voor kinderen een grotere verspreiding te geven, daar zendgemachtigden uit de lidstaten en kandidaat-staten erbij aangesloten zijn. Er zijn hele goede kinderfilms gemaakt in Europa. Als we nu zien dat in mijn land de nationale productie van goede films fors gestegen is, en dat las ik op de ochtend dat wij terugkeerden van het filmfestival in Venetië, dat
17 het aandeel van de Nederlandse film in het bioscoopbezoek met zo'n 6% procent gestegen is, vooral bij de jongeren. Dit is te danken aan een vernieuwende aanpak, die er vooral op uit is om de producenten erop te wijzen dat ze films maken voor een bepaald publiek het is dus een publieksgerichte aanpak. Ik kan daarom alleen maar optimistisch zijn over het behoud van onze culturele diversiteit in medialand en daarbij is zeker een rol weggelegd voor "televisie zonder grenzen" en natuurlijk voor Europa. 4-041
Fraisse (GUE/NGL). – (FR) Dank u mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, beste collega’s. We hebben het hier over een lastig, dynamisch dossier. Het is dan ook niet vreemd om aan de ene kant de heer Perry te bedanken voor het werk dat hij gedaan heeft en tegelijkertijd toch niet te weten of we deze richtlijn inderdaad moeten herzien of niet. Zowel mensen uit de sector als de Commissie hebben dat al duidelijk gezegd. Het dossier waar we hier mee bezig zijn stuit op een definitieprobleem en ook op een zekere angst. We hebben immers te maken met een transport van beelden waarvan we op dit moment de ontwikkeling en de acceleratie niet in de hand hebben. Wat mij zorgen baart is dat er geen definitie wordt gegeven van wat er onder “producties” of “werken” precies verstaan wordt. De richtlijn “Televisie zonder grenzen” geeft alleen een negatieve definitie. We weten dus wat er niet mee wordt bedoeld: het gaat niet om informatie, niet om reclame, noch om dit, noch om dat. Ze worden gemaakt door X of geproduceerd door Y. Ikzelf zou liever willen weten – en ik denk dat sommige mensen in het veld dat ook wensen – wat er nu wel onder wordt verstaan. Daarmee zou het wellicht makkelijker worden om het debat af te bakenen dat op dit moment in Frankrijk en in de rest van Europa gaande is over reality TV. Het probleem zit hem in het definiëren van de audiovisuele grensgevallen. Er bestaat namelijk meer dan alleen de erg makkelijk te definiëren werken als documentaires en films. Ik weet niet hoe ik reality TV moet definiëren en dat is een ernstige zaak. Het tweede punt dat uit dit debat naar voren komt is de verspreiding van producties. Het verkeer van kunstenaars en de verspreiding van hun werken stelt ons op het culturele beleidsterrein – en ik heb dat al benadrukt in het verslag over de podiumkunsten – telkens weer voor problemen. Binnen het kader van “Televisie zonder grenzen” is dat probleem nog groter vanwege de mediaconcentratie en het bovennationale karakter van televisie. Hoe moeten we bovennationale producties behandelen in elk van onze landen? Over die zeer wezenlijke kwestie moeten wij ons nodig uitspreken. Mijnheer Perry, u heeft in uw verslag veel aandacht geschonken aan het vraagstuk van de mediaconcentratie, die de verspreiding van bovennationale producties kan hinderen. Ik ben erg blij dat u daar nadruk op legt. Het
18 lijkt me een hoogst belangrijk punt, waarover we ons dan ook heel serieus moeten buigen. 4-042
Cohn-Bendit (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het kernprobleem in dit debat over de audiovisuele sector is dat we de kwaliteit die we willen verdedigen niet durven definiëren. Als wij het hebben over Europese werken bijvoorbeeld, dan scharen wij ook volkomen onbeduidende talkshows onder die noemer, omdat het zou gaan om Europese producties. Zolang we niet de moed hebben – en daar heeft mevrouw Fraisse gelijk in – om te definiëren wat we onder werken of producties verstaan, oftewel wat we nu eigenlijk willen verdedigen, zal onze televisie in Europa de Europese productie en de Europese werken niet kunnen verdedigen, omdat ze daar de benodigde middelen niet voor heeft. Ten tweede, wat de mediaconcentratie betreft is het probleem heel eenvoudig. Als we niet vaststellen waar voor Europa de grens van het democratisch aanvaardbare ligt, dan zal de concentratie groter en groter worden en zal de markt meer en meer gedomineerd worden door spelers van buiten Europa. Om die twee redenen denk ik dat de Europese Unie de moed moet hebben om te definiëren wat ze onder werken en producties verstaat en waar in een democratie de grens ligt tussen de macht van de politiek en de macht van de media. 4-043
Segni (UEN). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, samen met collega Volcic heb ik enkele amendementen ingediend op het uitstekende – en ik onderstreep uitstekende – verslag van de heer Perry, over een punt dat u allen heeft genoemd, namelijk de concentratie van de media, en dus het pluralisme. Ik heb met veel belangstelling geluisterd naar wat commissaris Reding heeft gezegd over de verdediging van pluralisme als essentiële waarde. Niettemin kunnen we niet de ogen sluiten voor het feit dat de druk van de markt, als die aan zichzelf wordt overgelaten, op dit moment in de gehele westerse wereld bijna steeds leidt tot ernstige en gevaarlijke gevallen van concentratie. Alleen door tussenkomst van de politiek kunnen regels worden opgesteld ten gunste van een liberale samenleving, waarvan pluralisme een essentiële basis vormt.
04/09/2003 omvangrijker probleem, dat voor heel Europa van belang is: het behoud van onze beschaving. Als we een Gemeenschap willen zijn die gebaseerd is op liberale beginselen, is dit een van de eerste terreinen die we moeten reguleren, in een geest van vrijheid en respect voor alle meningen. 4-044
Hieronymi (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, beste collega’s, ik ben de heer Perry bijzonder dankbaar voor zijn verslag. Hij vraagt namelijk om een herziening van de televisierichtlijn met het doel om de culturele diversiteit in Europa te behouden en te bevorderen in deze tijden van technologische convergentie. De inhoud van de richtlijn is immers niet meer alleen afhankelijk van het medium televisie, maar evenzo van andere technologische media. Als we de diversiteit willen behouden, moeten we manieren vinden om tot een collectieve regeling te komen die recht doet aan de verschillende eisen – maar dan ook in een gedifferentieerde procedure. Ik wil ingaan op twee onderwerpen. Ten eerste: mediapluralisme. Wij hebben ons hier zeer uitdrukkelijk, de laatste keer op 10 november 2002, uitgesproken voor meer bevordering van de mediadiversiteit in Europa en tegen een ongebreidelde mediaconcentratie. Ik heb het dringende verzoek aan de Commissie om deze uitspraak van het Parlement niet naast zich neer te leggen en haar bevindingen aan ons voor te leggen. De Fractie van de Europese Volkspartij staat evenwel niet achter amendement 10 dat vandaag werd ingediend. Hierin wordt namelijk alleen de richtlijn als mogelijk instrument genoemd, terwijl wij van mening zijn dat we alleen succes kunnen hebben als we de bevoegdheden van de lidstaten enerzijds en die van de Europese Unie anderzijds in een goed evenwicht brengen. Kortom, we hebben voor het mediapluralisme een oplossing nodig zoals wij in onze resolutie van november al hadden gevraagd. Mijn tweede punt betreft de bescherming van kinderen en jongeren. De nieuwe technologieën maken een dergelijke bescherming noodzakelijk, zoals die waarin tot dusverre de televisierichtlijn heeft voorzien. Laten we daarom gezamenlijk werken aan een nieuw systeem en nieuwe manieren van zelfregulering met algemeen aanvaarde minimumnormen. Ik wens de Commissie veel succes bij haar inspanningen in die richting. 4-045
Op dit punt wordt een belangrijke politieke strijd gevoerd: in de Verenigde Staten, waar het Congres en de mededingingsautoriteit in een machtsstrijd verwikkeld zijn, in Europa, met de ernstige en ingewikkelde problemen die we in Engeland tot uitbarsting zien komen, en in Italië, met de problemen die velen van u kennen. Ik wil echter niet de indruk wekken dat de amendementen die de heer Volcic en ik hebben ingediend - en waarin het Parlement en de Commissie worden aangespoord op te treden, een richtlijn aan te nemen, in de lijn van wat het Parlement al in november heeft goedgekeurd - uitsluitend zijn ingegeven door de situatie in Italië. Het gaat om een veel breder, veel
Prets (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, wij hebben nu al veel reacties gehoord op de toepassingen van de televisierichtlijn, maar er zijn ook vragen gesteld en ik denk dat er wijzigingen nodig zijn. We moeten namelijk basisprincipes kunnen garanderen, zoals de verplichting om de culturele diversiteit van de media te beschermen zodat de vrijheid van meningsuiting, pluralisme, creativiteit en recht op vrije toegang tot informatie behouden blijven. De publieke omroep heeft een vormende taak, waarmee ik bedoel dat het quotum voor de uitzending van Europese producties en werken van onafhankelijke producenten verhoogd zou kunnen worden. Ik sluit me bij dit streven
04/09/2003 aan. Om een en ander werkbaar te houden moet er wel een duidelijke definitie komen van wat wij onder een Europese productie en een onafhankelijke producent verstaan. De belangrijkste eis voor mij is om de mate van mediaconcentratie te controleren. Er zijn voorbeelden van de concentratie van mediamacht en politieke macht in één hand. Ik denk niet dat dit goed is voor een democratie. Dit is dan ook een cruciaal punt. Wij zullen moeten streven naar een richtlijn die is gebaseerd op onze resolutie van 20 november. Wanneer met al deze kwesties rekening wordt gehouden, hoop ik dat we alles hebben kunnen doen wat de mediadiversiteit in de Europese Unie vereist. 4-046
Procacci (ELDR). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, met deze richtlijn wordt definitief bekrachtigd dat democratie en transparantie in Europa sterk gekoppeld zijn aan vrije, pluralistische media. Een concentratie van media in de handen van één eigenaar is nadelig voor de vrijheid van geweten en zeer schadelijk voor de menselijke waardigheid. De Commissie verzoekt in haar Groenboek van 21 mei om een nieuw onderzoek naar concrete maatregelen om de pluraliteit van de media daadwerkelijk te beschermen. Uit de aanbeveling van de Raad van 28 januari van dit jaar blijkt dezelfde bezorgdheid. Hetzelfde geldt voor de resolutie van 20 november van het Parlement en de twee verslagen van de collega’s Sylla en Perry. Laten we dus een concreet antwoord geven door middel van een initiatief van de Commissie van die strekking.
19 tekenfilms als Bambi of Pinokkio niet geschikt voor ons vonden, maar nu zijn dat juist dé films die het nog meest ethisch verantwoord zijn. Als we een samenleving willen zonder geweld, en dat willen we toch allemaal, dan moeten we daarin investeren. En dat betekent dat we moeten investeren in de kinderen en de jongeren, die de toekomst van de Europese Unie zijn. Hun dagelijks geweld voorschotelen lijkt me niet de beste manier. Daarom moet de Europese audiovisuele industrie aan hoge kwaliteitseisen voldoen, zij moet worden onderworpen aan een strikte controle, en het belangrijkste is nog wel dat zij wordt afgestemd op haar doelgroep. 4-048
Whitehead (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de heer Perry heeft ons laten zien op welke punten de richtlijn geslaagd is, maar hij heeft ook op een zeer voorkomende manier aangegeven op welke punten er nog te weinig is bereikt. Die laatste betreffen het probleem van de mediaconcentratie, de beperkte toegankelijkheid voor het grote publiek en de vorderingen die we moeten maken bij de delicate, maar krachtige herformulering van deze richtlijn en zijn inhoudelijk kader. Ik zou bij de commissaris onder de aandacht willen brengen dat we de 52e maand van de zittingsperiode van dit Parlement zijn ingegaan en niet langer kunnen volstaan met nog meer vergaderingen en debatten, die alleen maar als doel hebben dit dossier voor ons uit te schuiven tot het einde van de zittingsperiode.
We zijn nu in een constituerende fase. De ontwerpGrondwet omvat het Handvest van de grondrechten. In artikel 11, lid 2 daarvan wordt expliciet gesteld dat de vrijheid en de pluriformiteit van de media worden geëerbiedigd. Maar wat heeft het voor zin een grondwet aan te nemen als die in de praktijk al wordt genegeerd?
Ik dank de heer Perry voor het overnemen van mijn amendementen inzake toegankelijkheid in paragraaf 44. Televisie moet mensen een handvat aanreiken voor zelfontplooiing, maar ook amusement bieden. Digitale uitzendingen kunnen net zo goed bereikbaar zijn voor mensen met een sensorische handicap als voor het grote publiek. Juist dit jaar moeten we vooruitgang boeken op dit terrein.
4-047
4-049
Zabell (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, in de eerste plaats mijn gelukwensen aan de rapporteur, onze collega Perry. Ik ben heel blij dat met de herziening van deze richtlijn wordt beoogd algemene waarden zoals de culturele diversiteit en het recht van repliek te bevorderen, en de Europese audiovisuele industrie te stimuleren, wat ik nog verheugender vind.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
Geachte collega’s, de Europese audiovisuele industrie moet zich naar mijn idee allereerst richten op kwaliteit. Als moeder van twee kleine kinderen ben ik natuurlijk vaak op zoek naar kinderprogramma’s en tekenfilmpjes waarnaar mijn kinderen kunnen kijken zonder overstuur te raken, en die niet schadelijk zijn voor minderjarigen. Maar om de haverklap blijken die programma’s of tekenfilms voor de allerkleinsten nog een stuk gewelddadiger dan de films die ikzelf als volwassene zou willen zien. Vaak herinner ik me hoe ik als klein kind volwassenen om me heen hoorde zeggen dat ze
De stemming vindt om 12.00 uur plaats.1 4-050
Cultuurindustrie 4-051
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A50276/2003) van mevrouw Zorba, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport, over de cultuurindustrie (2002/2127(INI)). 4-052
Zorba (PSE), rapporteur. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, in een van de artikelen van het grondwettelijk verdrag is een nieuwe formulering opgenomen voor het vraagstuk van de culturele dimensie van Europa. Deze grondwettelijke verankering 1
Gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen.
20 weerspiegelt een duidelijk politiek standpunt en toont aan dat de Europese cultuur een fundamenteel onderdeel is van het Europees economisch en sociaal model, en onontbeerlijk is voor de voltooiing van de politieke opbouw van de Europese Unie. Daarom moeten de leden van het Europees Parlement ervoor zorgen dat deze grondwettelijke bepaling ook wordt omgezet in een actief, efficiënt beleid. Met het verslag over de cultuurindustrie zetten wij mijns inziens een stap in de goede richting. Wij verruimen de politieke horizon met een aantal belangrijke bepalingen inzake productievoorwaarden en gebruik van culturele goederen en diensten door de Europese burgers. Tijdens de voorbereiding van dit verslag en tijdens de besprekingen die ik in de Cultuurcommissie met alle collega´s heb mogen voeren - die ik bij deze van harte bedank - werd de centrale betekenis beklemtoond van schepping en scheppende kunstenaars, die een fundamentele bron van toegevoegde waarde zijn voor de cultuurproducten. Wij hebben rekening gehouden met de belangrijke economische dimensie die de cultuur tegenwoordig heeft, met de rol van de cultuur in de economische ontwikkeling van regio´s en steden, met de bijdrage die de cultuur levert aan het BBP en de werkgelegenheid. Wij hebben nota genomen van de revolutionaire veranderingen die zich in veel takken van de cultuurindustrie hebben voltrokken tengevolge van de nieuwe technologieën. Ik denk bijvoorbeeld aan de muziek, de uitgeverij en de audiovisuele sector. Wij hebben uitvoerig gesproken over de betekenis van het mededingingsvermogen van de Europese producten ten opzichte van de producten uit andere landen van onze planeet. Wij hebben ook gesproken over de ongelijkheden in de internationale handel, en over de nauwe band tussen cultureel erfgoed en toerisme. De Europese burgers kopen jaarlijks miljoenen cd´s en boeken, en miljoenen kaartjes voor bioscoop en concerten. Dat is hun cultureel voedsel. Daarmee vormen zij hun cultureel profiel en hun culturele identiteit. De burgers kijken naar televisieprogramma´s. Via internet krijgen zij inlichtingen en ondergaan zij de invloed van een enorme hoeveelheid materiaal dat “inhoud” wordt genoemd. Uit dit alles kiezen, cultiveren en bevorderen zij de een of ander vorm van kunst en cultuur, van uiteenlopende esthetische waarden en kwaliteit, al naar gelang hun opleidingsniveau en vorming. Dit is een ingewikkeld cultureel proces dat een stempel drukt op het dagelijks leven van de burgers. We kunnen het ons niet veroorloven de politieke betekenis en het algemeen politieke belang daarvan te negeren. De uitbreiding geeft Europa een nog grotere culturele dimensie en diversiteit. De interne markt groeit. De werken van kunstenaars moeten allerlei hindernissen overwinnen, zoals bijvoorbeeld het gebrek aan goede distributie- en promotienetwerken en de omvangrijke piraterij, voordat zij het Europees publiek kunnen bereiken. Europese toegevoegde waarde: daar gaat het om. Hetzelfde geldt voor de duizenden kleine en middelgrote ondernemingen die actief zijn in de
04/09/2003 verschillende bedrijfstakken. Om dit alles te kunnen aanpakken hebben wij voorstellen gedaan aan de Commissie, een lange reeks voorstellen maar ik zal er slechts drie noemen. Ten eerste is het noodzakelijk een definitie op te stellen van cultuurindustrie. Om te weten te komen welke takken daaronder vallen moet een analyse worden gemaakt van de culturele, commerciële en economische dimensie van de cultuurindustrie, of de creatieve industrie zoals deze in bepaalde landen heet. Ik denk dat wij dan ook een beter statistisch overzicht zullen hebben, waar het tot nu toe immers aan heeft ontbroken. Ten tweede vragen wij de Commissie de Europese cultuurindustrie in kaart te brengen en zich daarbij te concentreren op de culturele, economische, juridische, technologische en educatieve aspecten. Ook willen wij dat zij daarbij rekening houdt met werkgelegenheid, intellectuele eigendom, mededinging, nieuwe producten en uitvoer. Tot slot zijn wij van mening dat er een groenboek moet worden opgesteld over de coördinatie tussen de lidstaten en de regio´s op het gebied van de cultuurindustrie. Dan kunnen wij de obstakels onderzoeken, oplossingen aandragen en middelen vinden voor de samenwerking tussen de openbare en particuliere sector. Ook zal dan het mededingingsvermogen kunnen worden gestimuleerd en de toegang van de Europese burgers tot cultuur worden verbeterd. Ik hoop dat dit verslag slechts het begin zal zijn en dat de Commissie positief zal reageren op niet alleen dit verslag maar ook de tekenen van deze tijd, en de noodzakelijke initiatieven zal ontplooien, waar trouwens de laatste tijd ook in de Raad over wordt gesproken. 4-053
Reding, Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik mevrouw Zorba willen bedanken voor haar voortreffelijke verslag. Zij benadrukt hierin – en dat was hoognodig – het belang van de Europese cultuurindustrie, niet slechts op het economische vlak – dat is al gezegd – maar ook gezien hetgeen die industrie voor de culturele verscheidenheid in Europa kan betekenen. Jammer genoeg wordt het economisch gewicht van de Europese cultuurindustrie niet altijd op waarde geschat. Ik heb het dan over de audiovisuele media, de muziek en de uitgeverijen. In 2001 is een onderzoek gedaan naar het banenpotentieel van deze sector en hieruit bleek dat 4,8 miljoen mensen werkzaam waren in de creatieve industrie in brede zin, ofwel 3,1 procent van de beroepsbevolking in de Europese Unie. De Europese audiovisuele sector alleen al biedt werk aan meer dan een miljoen mensen. Behalve dat de cultuurindustrie bijdraagt aan de culturele diversiteit, levert ze dus ook een niet geringe bijdrage aan de economie. Natuurlijk, deze industrie is anders dan andere industrieën vanwege de nadrukkelijke sociale en
04/09/2003 culturele rol die zij speelt. Het gaat hier om een creatieve industrie; niet om het produceren en verkopen van producten zoals elders, maar van cultuurgoed. En dat cultuurgoed, dat zijn identiteitsdragers, dat zijn referentiepunten. Daarom kan het normale industriebeleid niet op dezelfde manier worden toegepast op de cultuurindustrie. Daar is het namelijk niet op toegesneden en daarom moeten we verder gaan. De culturele diversiteit veronderstelt een solide, kleurrijke industriële structuur die een waarborg biedt voor de pluriformiteit van het culturele aanbod in de geglobaliseerde markt. Dat alleen al geeft aan welk een belang we moeten hechten aan deze sector, waarvan de activiteit verweven is met onze identiteiten. Ik wil er graag een paar activiteiten uitlichten om u te laten zien dat de betrokkenheid van Europa met deze sector zich niet beperkt tot de culturele programma’s, maar veel verder gaat. U kent allen het programma MEDIA en het werk dat wij doen voor de film. Maar wist u bijvoorbeeld dat in het kader van het programma CULTUUR 2000, 1300 vertalers de afgelopen jaren hebben kunnen profiteren van de steun aan uitgeverijen ten behoeve van literaire vertalingen? Wist u dat vanwege de structuurfondsen buitengewoon veel gedaan wordt voor de ontwikkeling van de cultuurindustrie? Zo heeft het Europees fonds voor Regionale Ontwikkeling in de Zweedse gemeente Hultsfred meebetaald aan projecten om de muziekindustrie te helpen ontwikkelen. Sindsdien is die stad uitgegroeid tot de rockhoofdstad van Zweden! U ziet, met Europese steun kan de gezamenlijke cultuurindustrie zich echt gericht ontwikkelen. Overigens vraagt u in uw verslag om een mededeling over cultuur en de structuurfondsen. Hierin zal op dit soort acties de aandacht worden gevestigd. Ik wil ook graag preciseren dat we sinds 2002 bezig zijn proefsgewijs acties te ontwikkelen om de muziekindustrie en de boekenindustrie te steunen. Er is bijvoorbeeld een project voor stimulering van de export van Europese muziek naar landen buiten Europa. U kunt dus, dames en heren, vaststellen dat deze cultuurindustrie door programma’s en acties van de Europese Unie ondersteund wordt. Ik zou daaraan toe willen voegen dat wij binnenkort de unieke gelegenheid zullen hebben om deze actie te versterken, namelijk als we debatteren over het prolongeren van de programma’s MEDIA en CULTUUR en over onze nieuwe generatie programma’s. Daarom moeten we, met steun van het Parlement, zorgen voor een zeer systematische aanpak, zodat de creativiteit van deze sector de economische en culturele verscheidenheid ten goede komt en daarmee onze Europese wortels. 4-054
Ó Neachtain (UEN), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het was een genoegen om nauw met mevrouw Zorba samen te werken aan dit belangrijke initiatiefverslag. Ik ben blij dat de belangrijkere elementen van de bijdrage van mijn
21 commissie zijn opgenomen in het eindverslag zoals dat door de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport is aangenomen. Daarbij doel ik in het bijzonder op de speciale aandacht voor de noden van kleine en middelgrote ondernemingen. Ik houd mij al lang bezig met de cultuurindustrie in Ierland, en dan vooral met lokale industrieën die de Ierse taal, volksmuziek en cultuur van mijn eigen streek in West-Ierland promoten. Kleine en middelgrote bedrijven op cultuurgebied zijn duidelijk kwetsbaarder dan ondernemingen van vergelijkbare omvang in andere sectoren. Deze bedrijven produceren vaak goederen die in feite publiek zijn. Met andere woorden, het zijn producten die voordelen bieden aan de samenleving als geheel en in die zin de puur commerciële waarde overstijgen. Met name in de aanloopfase kampen dergelijke bedrijven vaak met financiële problemen. Als we ons realiseren dat dit specifieke karakter van de culturele sector dan ook nog eens samengaat met de omstandigheid dat die bedrijven meestal in perifere en landelijke regio’s zijn gevestigd, is het duidelijk dat er passende financiële middelen voor de sector gevonden moeten worden. De Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie zou graag zien dat de lidstaten nagaan welke beleidsinstrumenten er kunnen worden gebruikt voor de stimulering van culturele bedrijfstakken. Het Parlement heeft er al eerder op gewezen dat de juridische en administratieve rompslomp voor het MKB moet worden verlicht, wat zou kunnen door een eenvoudiger verzameling van gegevens voor de belastingen en terugdringing van de bureaucratie, met name voor zelfstandigen en kleine bedrijven. Een punt in het verslag van mevrouw Zorba waar ik bijzonder tevreden over ben, is de oproep tot herziening van de 'de minimis'-regels voor overheidssteun. Zo’n herziening zou recht doen aan de unieke situatie van kleine en middelgrote bedrijven in de culturele sector, met name die in perifere regio’s. Tot slot zou ik een bijzonder verzoek willen doen dat raakt aan het informatiemaatschappijbeleid. De verbetering van de toegang tot breedbandinternet in landelijke en perifere regio’s moet prioriteit krijgen. Dat zou ertoe bijdragen dat het grote aantal in deze regio’s gevestigde kleine en middelgrote bedrijven die actief zijn op cultureel gebied, een eerlijker concurrentiepositie krijgen ten opzichte van andere bedrijven. 4-055
De Sarnez (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mevrouw Zorba complimenteren met haar zeer interessante initiatief om een verslag te wijden aan de cultuurindustrie. We zien namelijk nu een cultuurindustrie opkomen met een steeds belangrijker economische dimensie en met
22 tegelijkertijd een sleutelrol voor de verscheidenheid en de identiteit van Europa.
04/09/2003 culturele
Een van de problemen die in het verslag worden gesignaleerd is dat de cultuurindustrie op geen enkele manier precies is omschreven en dat Europa op dit gebied ook elke strategie ontbeert. De Europese Commissie moet deze vragen bestuderen en met voorstellen komen, wellicht via een groenboek. In de toekomst zullen we de steun aan de cultuurindustrie in de projecten voor de economische ontwikkeling van de regio’s en de steden moeten versterken, niet alleen door middel van de structuurfondsen maar ook door publiek-private partnerschappen aan te moedigen. Tegelijkertijd moet de Europese Unie maatregelen nemen om de kleine en middelgrote ondernemingen in deze sector en de onafhankelijke kunstenaars te steunen, daar zij een belangrijke rol spelen op het gebied van de artistieke schepping en productie. Ten slotte wil ik hier nog eens wijzen op het belang van de geschreven pers en vooral de regionale dagbladpers. Die vormt de beste garantie voor de taalkundige en culturele diversiteit, maar is desalniettemin het ondergeschoven kindje van het cultuurbeleid binnen de Unie. Het is van het grootste belang dat de Commissie bij het opstellen van haar groenboek eindelijk met voorstellen komt om deze sector, die ook voor de pluriformiteit zo essentieel is, te steunen. In die geest moet de Commissie eveneens maatregelen voorstellen die specifiek gericht zijn op de bestrijding van de mediaconcentratie. Om af te ronden: het is denk ik tijd om de handen uit de mouwen te steken zodat het plan voor een Unescoconventie over de culturele verscheidenheid spoedig gerealiseerd kan worden. Meer dan ooit moeten we ons inzetten ter bevordering van een Europese culturele gedachte om de artistieke schepping te bevorderen en de culturele verscheidenheid te doen bloeien zonder welke Europa noch zou kunnen bestaan noch zou kunnen schitteren voor de buitenwereld. 4-056
Aparicio Sánchez (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, overeenkomstig de wens van de lidstaten beperkt het concrete cultuurbeleid van de Europese Unie zich tot de bescheiden financiering van programma’s waarop echter juist heel vaak een beroep wordt gedaan door de burgers. Naar mijn idee heeft dat manco twee belangrijke oorzaken. Ten eerste is de Commissie huiverig voor het denationaliseren van deze beleidsvormen, die sommigen als een uiting van nationale identiteit zien. Ten tweede zijn de regeringen en ook de Commissie bang om communautaire middelen aan te wenden voor andere doelen dan ondersteuning van de landbouw of van grote openbare werken.
Als het om kunst of cultuur gaat wordt de economische invalshoek meestal vermeden, wat onterecht is als je denkt aan de werkgelegenheid en de welvaart die de cultuurindustrie in Europa genereert. Als we ook de audiovisuele branche en het cultuurtoerisme tot de cultuursector rekenen, is deze veruit de belangrijkste sector van de Europese economie. Ook al acht ik de kans helaas klein dat ze deze notulen zullen lezen, toch richt ik mij in dit verband tot de ministers van Financiën en eveneens tot onze collega’s van de Begrotingscommissie. Zoals mevrouw Zorba bepleit, moet de Commissie al deze aspecten laten meewegen en dat perspectief hanteren bij het opstellen van haar beleidsvormen, niet alleen het concrete cultuurbeleid maar ook het economisch en het sociaal beleid en het ruimtelijkeordeningsbeleid. U dient zelfs van uw collega’s te eisen, commissaris, dat zij dat perspectief hanteren bij het ruimtelijkeordeningsbeleid. Verder is het aan de andere kant zaak de commercialisering van de cultuur aan banden te leggen. Misschien herinnert u zich nog dat een van de beste musea ter wereld, eigendom van een van de lidstaten, een paar jaar geleden na sluitingstijd zijn zalen, met daarin beroemde kunstwerken uit de geschiedenis van de mensheid, verhuurde voor bruiloftspartijen en andere festiviteiten. Een deprimerend teken aan de wand. In de Europese Unie dient bij de exploitatie van het erfgoed de historische en artistieke waarde te worden geëerbiedigd. Mijnheer de Voorzitter, deze en nog veel meer aspecten komen aan de orde in dit verslag, waarmee ik de rapporteur dan ook van harte wil gelukwensen daar het in een behoefte voorziet en van hoge kwaliteit is. 4-057
Sanders-ten Holte (ELDR). – Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de Commissaris en collega’s, allereerst wil ik mijn waardering uitspreken voor het goede initiatief van mevrouw Zorba. We hebben goed met haar samengewerkt om via een enquête te trachten meer inzicht te krijgen in het reilen en het zeilen binnen de cultuurindustrie. Het is duidelijk dat er nog veel verbeterd kan worden, zeker op Europees niveau. De cultuurindustrie is namelijk een zeer belangrijke economische factor, die veel werkgelegenheid biedt. Op grond daarvan, wil ik dan ook graag pleiten voor een grotere rol voor cultuur in de structuurfondsen, met name het MKB kan daarvan profiteren. Maar daarnaast is cultuur ook expressie van onze nationale identiteit. In een verenigd en binnenkort uitgebreid Europa is het belangrijk dat wij ons van die culturele diversiteit bewust zijn. Musea op allerlei gebied proberen hier aan tegemoet te komen, maar helaas worden zij in de meeste Europese landen gehinderd door de soms exorbitante premies die zij moeten betalen voor het verzekeren van de te tonen werken.. Dit geeft de musea in landen waar dit niet het geval is, een grote voorsprong bij het organiseren van prachtige tentoonstellingen. Naar mijn mening is dit een duidelijke vorm van concurrentievervalsing, die tegengegaan moet worden.
04/09/2003 Daarom roep ik de Europese Commissie op, de verschillen in indemniteitsregelingen in de huidige en toekomstige lidstaten in kaart te brengen, om daarna met een voorstel te komen voor beter gestroomlijnde regelingen. Het kan toch niet zo zijn dat we in een verenigd Europa een elitaire groep burgers hebben, die goed op de hoogte is van wat Europa aan cultuur te bieden heeft, terwijl anderen verstoken moeten blijven van al het moois wat de cultuurindustrie in andere Europese landen produceert en geproduceerd heeft. Dank u wel. Ik vraag dus graag aandacht voor deze indemniteitsregelingen. 4-058
Alyssandrakis (GUE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de rapporteur van harte voor haar serieuze werk maar ik kan het helaas niet instemmen met de door haar gekozen aanpak. In een maatschappij waar alles gekocht en verkocht wordt, loopt de cultuur groot gevaar geheel gecommercialiseerd te worden en dus te ontaarden. Culturele schepping levert dan geen kunst meer op, of deze nu collectief, door de samenleving, of individueel door begaafde personen wordt voortgebracht. Dan verwordt kunst tot een product dat wordt vervaardigd voor de verkoop en dat winst moet opleveren voor de bedrijven, en eveneens tot een middel om de volkeren ideologisch te manipuleren door hun een bepaalde levensstijl aan te prijzen. Als men dus de cultuur behandelt als een industrie, als een marktsegment of een bron van toegevoegde waarde, net alsof het om auto’s of sinaasappelen zou gaan, begeeft men zich op spiegelglad ijs. In het verslag komen weliswaar enkele zorgen tot uiting met betrekking tot de culturele diversiteit, maar deze drukken niet echt een stempel op de inhoud van het verslag. Dit verslag staat geheel in het teken van de vraag of de Europese kunst een groot deel van de wereldmarkt heeft verloren en hoe het mogelijk is dat de Europese Unie nog steeds geen capaciteiten heeft kunnen ontwikkelen op het gebied van de handel in cultuurgoederen. De fusies van ondernemingen worden niet als gevaarlijk beschouwd omdat deze zouden uitlopen op monopolistische controle, maar omdat daarmee de transparantie van de markt in gevaar zou worden gebracht. Verder wordt piraterij niet veroordeeld omdat dit diefstal van intellectueel eigendom is, maar omdat daarmee inkomsten verloren gaan, met alle gevolgen van dien voor de toekomstige investeringen. De voorstellen stroken geheel met de tot uiting gebrachte zorgen. In het verslag wordt namelijk aangedrongen op optreden van de Commissie en de lidstaten, niet omdat men de kunstschepping wil versterken en bescherming wil bieden tegen commercialisering maar omdat men de ondernemingen wil ondersteunen en het mededingingsvermogen van de Europese bedrijven wil versterken. Dergelijke maatregelen zullen de commercialisering alleen maar op
23 de spits drijven en de cultuur nog meer onder de controle van de monopolisten brengen. Tot slot wil ik, dames en heren, de aandacht vestigen op de door onze fractie ingediende amendementen. Daarmee hebben wij geprobeerd de gevolgen van het verslag enigszins af te zwakken. 4-059
Angelilli (UEN). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik kan niet anders dan de rapporteur bedanken voor haar uitstekende, nauwkeurige en gedetailleerde werk. Ik heb vooral waardering voor de beginselen, de waarden die aan het verslag ten grondslag liggen, namelijk de noodzaak om de cultuur een vooraanstaande plaats te geven in de Europese Grondwet. Het motto “verenigd in verscheidenheid” heeft alleen zin als het wordt geïnterpreteerd in het licht van de rijkdom en de diversiteit van identiteit en culturele en historische wortels, die de diepere zin vormen van onze Europeaanse identiteit. Te vaak wordt het Europees cultureel erfgoed niet voldoende gewaardeerd noch positief opgevat, hoewel het zonder twijfel een enorme potentie heeft, ook vanuit economisch oogpunt. Ik ben het helemaal eens met het voorstel te beginnen met een uitputtend onderzoek om de Europese culturele industrie, activiteiten en producties in kaart te brengen, en in tweede instantie ook een echte inventaris van het artistiek en cultureel erfgoed van Europa op te stellen. Dat zou een stap vooruit zijn vergeleken met het verleden, ook het recente verleden, waarin de Commissie verklaarde daarvoor noch de bevoegdheden, noch de instrumenten te hebben. Daarmee marginaliseerde zij cultuur in feite tot een beleidsterrein dat onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten valt. Tot slot wil ik de aandacht vestigen op enkele belangrijke punten in het verslag. In de eerste plaats het lage BTW-tarief voor muziekproducten, om de verkoop te stimuleren en tegelijkertijd de handel in illegale kopieën te beperken; in de tweede plaats meer aandacht voor jonge kunstenaars, zowel wat betreft opleiding als promotionele activiteiten; in de derde en laatste plaats hogere investeringen op Europees niveau en nieuwe regels, ook om de Europese ondernemingen in de culturele sector te steunen, bijvoorbeeld door de mogelijkheid om in de onderneming geherinvesteerde winsten af te trekken. 4-060
Kratsa-Tsagaropoulou (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van mijn dierbare vriendin mevrouw Zorba geeft ons nogmaals de gelegenheid ons bewust te worden van niet alleen de enorme betekenis die de ontwikkeling van de cultuurindustrie heeft voor de economische en politieke doeleinden van de Europese Unie, maar ook de verantwoordelijkheden die wij wat dat betreft hebben op Europees, nationaal en lokaal vlak. De bijdrage van de cultuurindustrie aan de doelstellingen van Lissabon staat buiten kijf. Niet alleen produceert de cultuurindustrie rijkdom en arbeidsplaatsen, maar zij is bovendien een vruchtbare bodem voor initiatieven en
24 innovatie, die onontbeerlijk zijn voor het mededingingsvermogen van de Europese economie. De cultuurindustrie kan tevens een rol spelen in het doorbreken van het isolement waarin lokale gemeenschappen soms verkeren. Zij speelt immers in op de sterke kanten van dergelijke gemeenschappen. Ook is het mogelijk de cultuurindustrie te combineren met de ontwikkeling en de promotie van het toerisme. Ik wil er tevens op wijzen dat de cultuurindustrie sectoren bestrijkt waar werkgelegenheid kan worden gecreëerd voor talloze werklozen, zoals jonge scheppende kunstenaars of vrouwen en gehandicapten. Daarom ben ik het met de rapporteur eens dat de bijdrage van de structuurfondsen aan de cultuur moet worden ingezet, zeker nu een tussentijdse evaluatie wordt gemaakt van de programmaperiode 2000-2006. Uitgaande daarvan kunnen wij dan het een en ander aanvullen en bijsturen. Ik denk daarbij aan de beroepsopleiding en vooral ook het hoger onderwijs, dat in veel landen, waaronder mijn land, Griekenland, nogal wat te wensen overlaat. 4-061
De Voorzitter. – Bedankt, mevrouw KratsaTsagaropoulou. Ik bied u namens de diensten van het Parlement onze excuses aan voor het rumoer dat klonk terwijl u uw betoog hield. Het debat over het culturele pakket van hedenmorgen is gesloten. Hoewel cultuur betekent dat men naar elkaar luistert, kan ik u verzekeren dat wij hierin niet altijd geheel correct zijn. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 4-062
VOORZITTER: DE HEER COLOM I NAVAL Ondervoorzitter De Voorzitter. − Geachte afgevaardigden, gaat u alstublieft zitten. Wij zullen terstond overgaan tot de stemming. Het woord is aan de heer Turmes voor een beroep op het Reglement. 4-063
Turmes (Verts/ALE). - (DE) Geachte mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik ben er door meerdere journalisten op aangesproken dat "Plenum Aktuell", de samenvatting van onze debatten van de afgelopen dagen in het Duits, nogal schamel is uitgevallen. In de Duitse versie staat niets over Bazel II van maandag en ook niets over het door velen van ons als historisch beschouwde debat over de resultaten van de Conventie. Tot vanochtend 11.00 uur was er nog helemaal niets beschikbaar. Dit heeft blijkbaar te maken met de reorganisatie van de persdienst. Ik vind dit geen goed teken voor de kwaliteit van de verslaggeving en ik zou graag willen dat u, Voorzitter, deze kwestie nader laat onderzoeken. 4-064
04/09/2003 De Voorzitter. − Hartelijk dank, mijnheer Turmes. Wij nemen notitie van uw verklaring. Wij zullen de nodige controles uitvoeren en uiteraard - mocht dit nodig zijn maatregelen nemen om deze dienst te verbeteren. SCHRIFTELIJKE VERKLARING (ARTIKEL 120) 4-065
Zrihen (PSE), schriftelijk. – (FR) Afgezien van het economisch belang draait het bij cultuur in de eerste plaats om het burgerschap. De verscheidenheid en de kwaliteit van het culturele aanbod en de mogelijkheid om deel te nemen aan de culturele schepping zijn zaken waar je in een democratische samenleving niet omheen kunt. Daarom is het cruciaal dat de overheid hier aandacht aan besteed. Het gaat dan om de financiële steun aan de culturele schepping en productie, teneinde de diversiteit en de vitaliteit daarvan zeker te stellen en de concentratie daarvan in handen van enkele, vaak Amerikaanse, multinationals te vermijden. Toch dreigt het bouwwerk van overheidssteun nu ten prooi te vallen aan de vrijemarktideologie. In de EU kan dat bouwwerk beschouwd worden als “staatssteun” en dat is verboden want in strijd met het onaantastbare Europese mededingingsrecht. Wat dat betreft moeten wij zeggen dat het resultaat van de Conventie ons teleurstelt, aangezien het de bestaande teksten intact laat in plaats van de cultuursteun op gelijke voet te plaatsen met de vormen van steun die automatisch goedgekeurd worden. Er blijft dus een enorm zwaard van Damocles boven ons cultuurbeleid hangen. Op het internationale vlak moeten we de culturele uitzondering behouden, vooral tegenover de GATS, door ervoor te zorgen dat voor handelsakkoorden op cultuurgebied de unanimiteitseis gehandhaafd blijft. 4-066
Stemmingen 4-067
De Voorzitter. − We gaan nu over tot de stemming volgens de vereenvoudigde procedure van artikel 110 bis. Verslag (A5-0209/2003) van de heer Miguel Angel Martínez Martínez, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over het jaarverslag 2001 van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake het communautair ontwikkelingsbeleid en de tenuitvoerlegging van de buitenlandse hulp (COM(2002) 490 - 2002/2246(INI)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) 4-068
Zabell (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, wat betreft het verslag-Ebner dat nu in stemming wordt gebracht zou ik erop willen wijzen dat de Spaanse vertaling van paragraaf 14 van aanbeveling 2 in de
04/09/2003
25
Bijlage niet overeenstemt met de originele tekst. Mijn verzoek is dan ook dat we bij stemming uitgaan van de originele tekst.
(Het Parlement neemt de gezamenlijke resolutie aan) ***
4-069
De Voorzitter. − Mevrouw Zabell, zoals altijd zullen de diensten er zorg voor dragen dat de versie die uiteindelijk gepubliceerd wordt overeenkomt met de versie waarover in plenum gestemd is. De Spaanse versie zal gecorrigeerd worden. Aan de orde is de stemming over: Verslag (A5-0271/2003) met aanbevelingen aan de Commissie van de heer Michl Ebner, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport, over Europese regionale en minder gebruikte talen minderheidstalen in de EU - mede gelet op de uitbreiding en de culturele verscheidenheid (2003/2057(INI)) De heer Vallvé vraagt het woord voor een mondeling amendement. 4-070
Vallvé (ELDR). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, rapporteur, ik wil graag een mondeling amendement voorstellen op dit punt. Indien u ermee akkoord gaat zou ik in de laatste zin "in de officiële taal" willen vervangen door "in de officiële taal of talen".
Verslag (A5-0274/2003) van de heer Bob van den Bos, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over de mensenrechten in de wereld in 2002 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (2002/2011(INI)) De heer Mulder wil een mondeling amendement indienen. 4-072
Mulder (ELDR). – Voorzitter, ik had aan de diensten te kennen gegeven dat ik na artikel 39 een mondeling amendement zou willen indienen. Ik zou u alsnog willen vragen dat te doen, kan dat? Dat is bijzonder vriendelijk van u. Wij hebben op het ogenblik de situatie dat onder andere de Nederlander Arjan Erkel nog steeds ontvoerd is en ieder spoor van hem ontbreekt. Daarom zou ik het volgende mondelinge amendement willen indienen, en dat is in overeenstemming met de rapporteur. Ik zal het u voorlezen in het Engels. Het luidt als volgt, na artikel 39. 4-073
4-071
De Voorzitter. − Dat lijkt me erg duidelijk. Als er geen bezwaren zijn, gaan we nu over tot de stemming.
(EN) ‘veroordeelt het voortdurend ontvoeren van burgers en buitenlandse onderdanen in Tsjetsjenië en roept alle betrokken partijen op zich in te zetten voor de onmiddellijke vrijlating van alle gijzelaars.' 4-074
(Het Parlement neemt de resolutie aan)
De Voorzitter. − Zijn er bezwaren tegen de indiening van dit mondeling amendement?
Ik ga misbruik maken van mijn Voorzitterschap en mijn oprechte gelukwensen in mijn eigen taal uitspreken. (tweede deel van de zin gesproken in het Catalaans)
Aangezien er geen bezwaren zijn gaan we over tot de stemming.
***
Mijnheer Wieland, u wilt tijdens de stemming een beroep doen op het Reglement?
Gezamenlijke ontwerpresolutie1 over de gevolgen van de hittegolf deze zomer (Het Parlement neemt de gezamenlijke resolutie aan) *** Gezamenlijke ontwerpresolutie2 betrekkingen tussen de EU en Cuba
over
de
1 Gezamenlijke ontwerpresolutie ingediend door de afgevaardigden Carlos Coelho, Françoise Grossetête, José Ignacio Salafranca SánchezNeyra, Francesco Fiori en Concepció Ferrer, namens de PPE-DEFractie; door Enrique Barón Crespo, Hannes Swoboda en Dagmar Roth-Behrendt, namens de PSE-Fractie; door Frédérique Ries, namens de ELDR-Fractie; door Ilda Figueiredo, Sylviane H. Ainardi, MichelAnge Scarbonchi, Salvador Jové Peres en María Luisa Bergaz, namens de GUE/NGL-Fractie; en José Ribeiro e Castro en Nello Musumeci, namens de UEN-Fractie, ter vervanging van de ontwerpresoluties B50377/2003, B5-0390/2003, B5-0391/2003, B5-0392/2003 en B50393/2003.
4-075
Wieland (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, het is een goede gewoonte in dit Parlement dat ieder lid mag verzoeken om een verificatie van een stemming. Wij gaan er bij alle Voorzitters en vice-voorzitters vanuit dat ze een goed overzicht hebben en het komt dan ook wel voor dat een Voorzitter nog eens navraagt: Wilt u echt een verificatie? Nu was echter zojuist amendement 4 aan de orde, waarbij zo veel collega’s hebben verzocht om een verificatie dat ik het niet juist vind dat u dit verzoek naast u heeft neergelegd. Ik beschouw dit amendement 2
Gezamenlijke ontwerpresolutie ingediend door de afgevaardigden Gerardo Galeote Quecedo, Concepció Ferrer en José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, namens PPE-DE-Fractie; door Jannis Sakellariou en Raimon Obiols i Germà, namens de PSE-Fractie; door Bob van den Bos, namens de ELDR-Fractie; door Marie Anne Isler Béguin en Joost Lagendijk, namens de Verts/ALE-Fractie; en door Luís Queiró, José Ribeiro e Castro en Gerard Collins, namens de UENFractie, ter vervanging van volgende ontwerpresoluties B5-0365/2003, B5-0366/2003, B5-0367/2003, B5-0368/2003 en B5-0369/2003.
26
04/09/2003
daarom nog steeds als niet afgesloten en verzoek u de stemming te verifiëren.
U houdt er geen rekening mee dat één fractie niet in beide gevallen hetzelfde gestemd heeft.
4-076
Ik heb gewoon lid 2 van artikel 19 van het Reglement toegepast en daar aanvaard ik de consequenties van.
De Voorzitter. − Geachte afgevaardigde, als voorzitter heb ik er geen enkele moeite mee de stemming te herhalen als er werkelijk sprake van enige redelijke twijfel. Ik verzeker u dat er van twijfel geen sprake is geweest en dat ik de uitslag in volle overtuiging heb afgekondigd. Ik ga geen stemming herzien waarvan de uitslag al bekend is gemaakt. (Protesten) De rapporteur gaat een technisch amendement voor paragraaf 120 indienen, dus niet zozeer een mondeling amendement. 4-077
Van den Bos (ELDR), rapporteur. – Voorzitter, ik wou graag een mondeling amendement indienen. In die zin dat paragraaf 120, de laatste zin, veranderd zou moeten worden, omdat de situatie inmiddels ook is veranderd. Deze zou moeten luiden, om te beginnen: met de volledige vrijheid van beweging. Vrijheid van meningsuiting en religie voor de hoogeerwaarde Thich Quang Do, als ik dat goed uitspreek, vrijgelaten in juni 2003 maar nog steeds onderworpen aan politiecontrole, en voorts het herstel van de wettelijke status van de verboden Verenigde Boeddhistische Kerk.
(Protesten) 4-081
Heaton-Harris (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, u noemde een artikel waarvan ik het bestaan niet kende toen u besloot over het beroep op het Reglement van de heer Wieland en de heer Van Orden. Artikel 138, lid 3, bepaalt dat een beroep op het Reglement met betrekking tot de geldigheid van een bepaalde stemming ook kan worden gedaan nadat de Voorzitter de stemming voor gesloten heeft verklaard. De heer Wieland had daar dus het recht toe. In artikel 138, lid 4, is het volgende bepaald: 'Na de bekendmaking van de uitslag van een stemming bij handopsteken kan worden verzocht dat deze door middel van een elektronische stemming wordt geverifieerd'. Mijnheer de Voorzitter, u heeft dat niet gedaan. Ik weet dat de definitieve beslissing hierover bij u ligt, maar het was een rechtmatig verzoek van een groot aantal leden van dit Parlement. U zei aan het begin van deze stemronde dat u last had van uw ogen. Ik zou u in alle bescheidenheid willen verzoeken de uitslag van de stemming over amendement 16 te verifiëren.
4-078
De Voorzitter. − Ik blijf erbij dat het mij beter lijkt om dit als een technische correctie te beschouwen. Heeft iemand bezwaar tegen de indiening van dit mondeling amendement door de rapporteur? Als er geen bezwaren zijn, gaan we over tot de stemming. 4-079
Van Orden (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in dit verslag komt een groot aantal zeer gevoelige kwesties aan de orde. Volgens mij is de stemming die heeft plaatsgevonden over amendement 16 volkomen ongeldig. (Gemengde reacties) Veel leden van dit Parlement hebben verzocht om een verificatie, die u heeft geweigerd. Ik betwijfel of u daar het recht toe heeft. (Applaus van rechts) Ik dring er bij u op aan dat u nu overgaat tot verificatie van de uitslag van de stemming over amendement 16. 4-080
De Voorzitter. − Het spijt me, maar ik ben niet van plan om tot een controle over te gaan. Ik blijf erbij dat de uitslag overduidelijk was.
(Applaus van rechts) 4-082
De Voorzitter. − Ik ga lid 5 van artikel 138 van het Reglement toepassen, waarmee de eindverantwoordelijkheid voor rekening van de Voorzitter komt, en daarom beschouw ik het resultaat dat ik eerder heb uitgesproken als geldig. (Protesten) 4-083
Van den Bos (ELDR), rapporteur. – Voorzitter, als rapporteur zou ik niet graag hebben dat er over een onderdeel van de besluitvorming nog onduidelijkheid bestaat. Dus ik zou u toch dringend in overweging willen geven om het verzoek van de EPP te honoreren en alsnog een mondelinge stemming over punt 16 toe te staan. Ik begrijp dat u dan terug moet komen op een beslissing, maar ik zou er toch op willen aandringen om dit rapport zo te behandelen dat er geen enkel misverstand of onzekerheid meer over kan bestaan. Ik doe dus nog een dringend beroep op u om het verzoek toe te staan. (applaus) 4-084
De Voorzitter. − Het spijt me maar ik ga mijn standpunt niet wijzigen. (Protesten)
04/09/2003
27
Wij gaan nu over tot de stemming over de gehele, aldus gewijzigde ontwerpresolutie. (Het Parlement keurt de resolutie goed) *** Verslag (A5-0281/2003) van de heer Fodé Sylla, namens de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken, over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2002) (2002/2013(INI)) 4-085
Hernández Mollar (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil een mondeling amendement indienen op het eerste streepje van paragraaf 135, waarin staat: “verzoekt de instellingen de aanbevelingen van de juridische diensten toegankelijk te maken, en op die manier de door het Hof van Justitie bepaalde beginselen te eerbiedigen”. Met dit amendement kunnen we een klein probleem de wereld uithelpen. 4-086
De Voorzitter. − De heer Turco vraagt het woord. Gaat het over dezelfde kwestie? 4-087
Turco (NI). - (IT) Alleen al het feit dat de Juridische Dienst en de parlementaire bureaucratie ons pas vanmorgen op 10.40 uur hebben laten weten welke teksten we moeten indienen, hoe we moeten stemmen en welke amendementen aanvaardbaar en ontvankelijk zijn, geeft aan in welke situatie dit Parlement zich bevindt. Ik bedank de heer Mollar voor de moeite die hij heeft gedaan, maar wat mij betreft – ik ben onder andere de auteur van het amendement dat in de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken met algemene stemmen is goedgekeurd, een amendement waarin overigens het advies van de Europese Ombudsman is verwerkt – wat mij betreft kunnen we wel ophouden met deze schertsvertoning. Ik stem tegen dit compromis. 4-088
De Voorzitter. − Wij nemen daar nota van, maar officieel is de juiste procedure dat de voorzitter van de commissie en uzelf als auteur van het amendement gehoord worden. Daarom zullen wij eerst stemmen over het door de voorzitter van de commissie voorgestelde compromis.
recht op onderwijs, het recht op asiel, het recht op burgerschap, of de verwijzingen naar racisme eruit te halen; wanneer collega’s de discussie over de gelijkheid van mannen en vrouwen weer oprakelen, of over seksuele geaardheid, dan zeg ik hun dat we deze tekst in het vervolg beter niet meer het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten noemen, maar het Handvest van de willekeurige rechten van de Europese Unie. 4-090
De Voorzitter. − Mijnheer Sylla, naar mijn mening zijn de amendementen op correcte wijze, op tijd, en overeenkomstig het Reglement ingediend, en uw bezwaren zijn op politieke gronden en niet op reglementaire gronden gestoeld. Uw opmerking is daarom niet relevant. Ik wil de geachte afgevaardigden dan ook vragen haar buiten beschouwing te laten. 4-091
Di Lello Finuoli (GUE/NGL). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, er is een misverstand over amendement 41, waarover we nu gaan stemmen. Dat is niet de schuld van de diensten, het is een misverstand bij de vertaling waardoor het amendement, zoals het nu is, geen enkele betekenis heeft. Hier in het laatste deel staat: “betreurt met name dat de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk bilaterale overeenkomsten met de Verenigde Staten voorbereiden, waarin de lidstaten toestemming wordt verleend terdoodveroordeelden aan de Verenigde Staten uit te leveren”. In de Europese Unie wordt niemand ter dood veroordeeld. Om te zorgen dat het iets betekent, moet het amendement als volgt worden geformuleerd: “[...] burgers uit te leveren die in de Verenigde Staten tot de doodstraf kunnen worden veroordeeld.” 4-092
De Voorzitter. − Ik geloof dat het hier een verheldering van de formulering betreft, waarmee als zodanig rekening moet worden gehouden, en welke in ieder geval moet worden goedgekeurd. 4-093
Schröder, Ilka (GUE/NLG). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag een korte reactie op het volgende amendement geven. Daarin gaat het om marteling. Het is toch vreemd dat er in dit Parlement geen amendement ligt dat marteling ten scherpste veroordeelt. (Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
4-089
4-094
Sylla (GUE/NGL), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, ik zou desalniettemin de collega’s die hebben gevraagd om niet minder dan vijf of zes passages uit het verslag te schrappen er aan willen herinneren dat we hier niet met een karretje door de supermarkt lopen. Het gaat hier om het Handvest van de grondrechten en we zitten hier nu niet om te beslissen wat erin moet blijven en wat maar helemaal geschrapt moet worden. Dat Handvest moet nota bene de basis vormen van het tweede deel van de tekst van de Grondwet. Wanneer collega’s dus voorstellen om het
De Voorzitter. − Dames en heren, u weet allen heel goed dat dit geen debat is. Het is niet gepast om het hier over de grondkwestie te hebben. 4-095
De Voorzitter. − We gaan nu over tot de stemming over de gehele, aldus gewijzigde ontwerpresolutie. (Het Parlement keurt de resolutie goed) ***
28
04/09/2003
Verslag (A5-0273/2003) van de heer Lannoye, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de mededeling van de Commissie over waterbeheer in ontwikkelingslanden: beleid en prioriteiten in de ontwikkelingssamenwerking van de EU (COM(2002) 132 C5-0335/2002 2002/2179(COS))
Verslag (A5-0217/2003) van de heer Bowis, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de mededeling van de Commissie inzake gezondheid en armoedebestrijding in ontwikkelingslanden (COM(2002) 129 - C5-0334/2002 - 2002/2178(COS))
De Voorzitter. − Om te beginnen wil de heer Knolle een mondeling amendement op amendement 15 indienen.
***
4-096
Knolle (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou u willen vragen het volgende te veranderen bij lid 3 in het amendement waar we nu over gaan stemmen: in de laatste zin staat "the work of private operators". Ik verzoek om het schrappen van "private". Dan staat er: "the work of operators".
(Het Parlement neemt de resolutie aan)
Verslag (A5-0249/2003) van de heer Howitt, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité over de participatie van nietoverheidsactoren in het EG-ontwikkelingsbeleid (COM(2002) 598 - (2002/2283(INI)) (Het Parlement neemt de resolutie aan)
4-097
De Voorzitter. − Is het Parlement akkoord met de indiening van dit mondeling amendement? Zijn er geen bezwaren? We gaan nu over tot de stemming over het aldus mondeling gewijzigde amendement 15. Het woord is aan de rapporteur. 4-098
Lannoye (Verts/ALE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik had gevraagd een mondeling amendement te mogen indienen. Ik wil de socialistische fractie vragen een klein deel van hun amendement te schrappen, namelijk “can be sometimes in practice”. Ik stel hun voor dat zinsdeel te schrappen. Als zij daarmee instemmen dan steun ik hun amendement, zoniet dan stem ik tegen.
*** Verslag (A5-0251/2003) van de heer Perry, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport, over "Televisie zonder grenzen" (2003/2033(INI)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0276/2003) van mevrouw Zorba, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport, over cultuurindustrie (2002/2127(INI)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) ***
4-099
De Voorzitter. − De fractie van de Europese SociaalDemocraten is het niet met deze weglating eens. Daarom zal de oorspronkelijke versie van het amendement in stemming worden gebracht.
4-100
VOORZITTER: DE HEER MARTIN Ondervoorzitter
Wij gaan over tot de stemming over de gehele, aldus gewijzigde ontwerpresolutie.
STEMVERKLARINGEN 4-101
(Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0277/2003) van mevrouw Morgantini, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement: Handel en ontwikkeling - Hulp aan ontwikkelingslanden om de voordelen van handel te benutten (COM(2002) 513 2002/2282(INI)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) ***
Verslag-Martínez Martínez (A5-0209/2003) 4-102
Bastos (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Het doel van de Europese Unie bestaat erin een welvarend Europa te scheppen waar vrede heerst. De Unie is echter ook een belangrijke samenwerkingspartner, met name voor de zich ontwikkelende landen. Ik wil de Commissie graag gelukwensen met haar Jaarverslag 2001 inzake het communautair ontwikkelingsbeleid en de tenuitvoerlegging van de buitenlandse hulp. Als rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen moet ik er echter toch op wijzen dat ontwikkeling en armoedebestrijding en de met het geslacht samenhangende problematiek niet los van elkaar staan.
04/09/2003 De Commissie moet in haar ontwikkelingsbeleid dus specifieke doelstellingen opnemen met betrekking tot onderwijs, gezondheid, gelijke kansen en armoedebestrijding. Er moet meer geld worden vrijgemaakt voor de financiering van de activiteiten van vrouwen die een bedrijf willen opzetten. Er moet extra aandacht worden besteed aan het terugbrengen van de sterfte onder moeders en kinderen en er moeten maatregelen worden ontwikkeld ter bestrijding van het geweld tegen vrouwen, vrouwenbesnijdenis, de verkrachting van meisjes en de mensenhandel. Al deze kwesties moeten in het ontwikkelingsbeleid altijd een plaats krijgen. De Commissie moet ervoor zorgen dat er bij projecten een evenwicht bestaat tussen het aantal deelnemende mannen en het aantal deelnemende vrouwen, zeker op die gebieden waar de discriminatie van het vrouwen het schrijnendst is. Ik steun de Commissie in haar pogingen het beheer de buitenlandse hulp te hervormen. Dit zal de beoordeling van het ontwikkelingsbeleid vergemakkelijken en bovendien de uitvoering ervan verbeteren. 4-103
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) In het verslag Martinez Martinez wordt het Europees Parlement opgeroepen het Jaarverslag 2001 van de Commissie inzake het communautaire ontwikkelingsbeleid en de tenuitvoerlegging van de buitenlandse hulp goed te keuren. Wij hebben tegen dit verslag gestemd om te laten zien dat we het niet eens zijn met het beleid van de Commissie en de rechtvaardiging daarvan. Zelfs het verslag van het toch erg respectabele Ontwikkelingsprogramma van de VN bevat de conclusie dat de toestand in de meeste arme landen erop achteruit is gegaan gedurende het afgelopen jaar en dat het voor sommigen van die landen zelfs een rampjaar is geweest. Gezien deze omstandigheden is alleen al de titel van het verslag, waarin het woord ontwikkelingsbeleid voorkomt, een belediging voor al die honderdduizenden mensen wier toestand niet verbetert maar verslechtert. Net zo beledigend is het feit dat in het verslag met instemming wordt gereageerd op de nadruk die de Commissie legt op armoedebestrijding. De bedragen die aan hulp worden uitgekeerd zijn ronduit bespottelijk; ze staan in geen verhouding tot wat de plundering van die landen oplevert voor de multinationals van de olieindustrie, de bouw, de zeevaart en voor de ontelbare Europese bedrijven die zich verrijken door in die landen armzalige lonen te betalen. Het verslag dringt aan op specifieke acties om inheemse volken te beschermen. Afgezien van de taal, die riekt naar het koloniale tijdperk, moeten we de arme landen, in het bijzonder die in Afrika, vooral beschermen tegen de plunderende multinationals... (Verklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 4-104
29 Verslag-Ebner (A5-0271/2003) 4-105
MacCormick (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben erg blij dat het verslag-Ebner zoveel weerklank heeft gevonden bij het Parlement. Mijn eigen voorouderlijke talen in Schotland – Schots Keltisch en het Schots van de Laaglanden – zijn eeuwenlang ernstig gediscrimineerd en veronachtzaamd. Zoals bekend zijn veel sprekers van het Schots Keltisch verdreven in de verschrikkelijke periode van de Highland Clearances. Tegen die achtergrond is het een heuglijk feit dat de jaarlijkse National Gaelic Mod (Am Mòd Nàiseanta Rìoghail) dit jaar voor de honderdste keer zal plaatsvinden in Oban. Ik ben heel blij dat mijn kiesdistrict daar is. Het is diep tragisch dat de talen van Duncan Ban MacIntyre en Robert Burns min of meer vreemde talen zijn geworden voor de kinderen in Argyllshire respectievelijk Ayrshire, en andere delen van Schotland. Dit zijn voorbeelden uit één land van een probleem dat overal in Europa speelt. Ik ben zeer blij dat ik bij de Conventie de kans heb gekregen om er samen met anderen voor te zorgen dat respect voor taalverscheidenheid wordt opgenomen in de doelstellingen van de Unie, als de ontwerpgrondwet tenminste wordt aangenomen. Ook het Handvest van de grondrechten is in dit verband nuttig. Maar wat we nodig hebben is proactieve steun, en die wordt in het verslagEbner toegezegd. Ik hoop dat de Commissie dit zal oppakken. Ik ben zeer tevreden met de uitslag van de stemming en ben blij dat ik er aan deelgenomen heb. 4-106
Posselt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat dit verslag is aangenomen. Het maakt deel uit van een traditie van verschillende grote verslagen over dit onderwerp, die dit Parlement in de jaren tachtig heeft aangenomen, van het verslag van de grote sociaaldemocraat Arfé uit het Aosta-dal tot en met dat van Michl Ebner uit Zuid-Tirol. Dit doet me deugd. Juist aan de vooravond van de oostwaartse uitbreiding was een duidelijk signaal nodig, want we krijgen er een groot aantal nationale minderheden bij: de Hongaren in Slowakije, de Duitsers en Polen in Tsjechië, de Polen en Litouwen, de Litouwers in Polen enz. In de uitgebreide Europese Unie zullen alle minderheden samen, na Duitsland en voor Frankrijk, getalsmatig de op een na grootste lidstaat vormen. Dat geeft aan hoe groot het vraagstuk puur kwantitatief is, maar ook kwalitatief is het van grote betekenis, want deze minderheden kunnen zowel het cement als de springstof in het fundament van de EU worden. Wij willen dat ze het cement worden dat ons samenbindt. 4-107
Caudron (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Ik ben een vurig pleitbezorger van het behoud, ja de verdere ontwikkeling van de culturele verscheidenheid in Europa, vooral als straks de Unie wordt uitgebreid tot vijfentwintig lidstaten.
30 En aangezien de talen het hoofdbestanddeel van die verscheidenheid vormen, ben ik voorstander van taalkundige uitbreiding, wat ook de materiële en technische moeilijkheden zijn die dat met zich meebrengt. Ik ben evenwel beducht voor het dubbelspel van degenen die een uitbreiding van het aantal talen willen misbruiken om op die manier het monopolie van het Engels beter te kunnen doordrukken. We moeten dus nog studeren op het talenvraagstuk, vooral door ons opnieuw objectief te buigen over het Esperanto. Het monopolie van het Engels is niet goed voor Europa en evenmin voor Groot-Brittannië, waarvan de taal zal verworden tot een pure werktaal. 4-108
Claeys, Philip (NI), schriftelijk. − Het respecteren en vrijwaren van de taal- en culturele verscheidenheid in Europa is een nobele doelstelling. Een eventuele erosie van deze diversiteit zou een verarming van ons culturele patrimonium betekenen. Maatregelen om dit te vermijden, zoals de voorgestelde oprichting van een Europees Agentschap voor Taaldiversiteit en de promotie van het aanleren van talen, verdienen dan ook alle steun.
04/09/2003 In dit verband zij gewezen op de noodzaak om de officiële talen van de lidstaten op te nemen in het taalsysteem van de Unie, zoals het Catalaans, een van de officiële talen van de Spaanse staat. Het Catalaans wordt gesproken in een gebied met meer dan tien miljoen inwoners, en vanwege zijn positie in de Europese Unie zou het voor een speciale behandeling in aanmerking moeten komen, zoals dit Parlement in het verslagReding heeft erkend. Helaas hebben de achtereenvolgende Spaanse regeringen zich niet sterk gemaakt voor de officiële talen die erkend zijn in de statuten inzake autonomie, waarin de betreffende beginselen en rechten van de Spaanse grondwet zijn overgenomen en uitgewerkt. Daarom is het van groot belang dat de Europese Unie die talen opneemt en beschermt, onafhankelijk van de nationale regeringen. (Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 4-110
Aangezien het verslag geen maatregelen voorstelt om te vermijden dat groepen relatief recente inwijkelingen het Verdrag misbruiken om moeizaam gerealiseerde taalevenwichten teniet te doen, zullen de vertegenwoordigers van het Vlaams Blok tegenstemmen.
Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. − Erkenning van de verscheidenheid van talen binnen de EU is geen folklore. Nu 40 en volgend jaar 46 miljoen inwoners van EUlidstaten bedienen zich van een andere taal dan de officiële landstaal. Voor kinderen en kleinkinderen van migranten zal de taal van de omgeving de eerste spreektaal worden. Dat geldt niet voor volkeren zonder eigen staat of voor mensen die geconcentreerd wonen aan de andere kant van de staatsgrens die hen scheidt van hun taalgenoten. Binnen Europa is een langdurige strijd gevoerd voor onderwijs, bestuur en werk in de eigen volkstaal. Ieder volk dat die mogelijkheid niet heeft, komt terecht in de positie van tweederangsburgers. De eersterangsburgers zijn diegenen die van huis uit de heersende taal spreken of die zich daaraan volledig hebben aangepast. Binnen de EU ontstaat een schrijnend onderscheid tussen volkeren die inmiddels over een eigen lidstaat beschikken en volkeren die worden behandeld als minderheid binnen een overwegend anderstalige staat. De taal van die laatste groep is nog steeds niet erkend binnen de EU, tenzij die taal toevallig gelijk is aan die van een buurstaat. Zo zullen bijvoorbeeld de tien miljoen Catalaanstaligen zich blijven afvragen waarom hun taal minder meetelt dan de veel kleinere talen van Denen, Finnen, Balten en Slovenen. Zonder tijdige oplossing daarvoor ontstaan straks grote conflicten.
4-109
4-111
Gasòliba i Böhm (ELDR), schriftelijk. – (ES) Graag wil ik mijn steun voor het verslag-Ebner toelichten. Het is namelijk van essentieel belang dat de talen, die het culturele en taalkundige erfgoed van de Europese Unie verrijken, en die het motto “Eenheid in verscheidenheid” van de Europese ontwerpgrondwet moeten waarmaken, worden bevorderd, geëerbiedigd, en zonodig beschermd. En dat geldt ook voor de kernrol die de talen spelen in de taalkundige en culturele rechten die in dat ontwerp en ook in het Handvest van de grondrechten van de Unie worden erkend.
Pasqua (UEN), schriftelijk. – (FR) Dit initiatief laat zien dat het van zelfbedrog en onhandigheid getuigt als we ons op Europees niveau willen bemoeien met vraagstukken die strikt nationale aangelegenheden moeten blijven. De pogingen om de staten te verzwakken door hun soevereiniteit van boven af (supranationale integratie) en van onder af (infranationale regionalisatie) uit te hollen zijn blijkbaar niet effectief genoeg, en daarom is nu de aanval geopend op de taal, een van de hoekstenen van de nationale eenheid van bepaalde lidstaten.
De ontwerpresolutie beroept zich echter expliciet op het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden van de Raad van Europa. De Vlaamse regering heeft - terecht - altijd geweigerd dat verdrag te ondertekenen, aangezien Franstalige (Belgische) inwijkelingen het willen misbruiken om het Frans te laten erkennen als officiële taal in Vlaanderen. Dat is strijdig met de - met veel moeite bedongen taalwetgeving en het territorialiteitsbeginsel in België. Het betreft voornamelijk mensen die weigeren zich aan te passen aan het Nederlandstalige karakter van de streek, en die juist van het niet aanleren van een andere taal (in casu het Nederlands) een politiek strijdpunt maken.
04/09/2003 Het doel van de tekst die nu ter tafel ligt is niet alleen de taalkundige verscheidenheid objectief te erkennen, maar haar ook te bevorderen ten koste van de nationale talen. Bovendien is de erkenning van regionale en minderheidstalen zonder twijfel een flagrant voorschot op de erkenning van de volkeren die deze talen spreken... Derhalve kan ik de Commissie niet steunen in het vaststellen van “de criteria [...] aan de hand waarvan met het oog op het eventuele programma inzake taalkundige verscheidenheid een definitie van het begrip minderheid - of regionale taal kan worden gegeven” noch – en dat is nog een andere bron van zorg – in de wil om het Europees Handvest voor de regionale en minderheidstalen een bindend karakter te geven. Hoewel ik volkomen voor het behoud van culturele en taalkundige identiteit van de regio’s ben, blijf ik evenwel trouw aan de beginselen die zijn geformuleerd in onze Franse grondwet: “Frankrijk is een ondeelbare republiek” en “de taal van de republiek is het Frans”. 4-112
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Ik heb tegen dit verslag gestemd. Niet omdat ik vind dat de regionale talen in Europa (of talen met een geringe spreiding) minder respect, bescherming en aandacht verdienen, maar omdat ik geloof dat de wijze waarop de rapporteur dit onderwerp benadert aanleiding kan geven tot interne wrijving in de lidstaten. Haar benadering kan namelijk leiden tot een verheviging van de politieke en territoriale problemen die we aan de conflicten van de negentiende en twintigste eeuw en de uit die conflicten voortvloeiende herverdeling van het grondgebied hebben overgehouden. Het bewijs voor de juistheid van bovenstaande stelling wordt geleverd door de toon van het debat over dit verslag. Daaruit bleek duidelijk dat men veel van hetgeen er over het gebruik van regionale of minderheidstalen is gezegd niet begrepen heeft. Aangetoond is toch wel dat zulke talen misbruikt worden om het revanchisme van nationale minderheden te voeden. Uit een aantal van deze minderheden zijn afscheidingsbewegingen voortgekomen en sommige daarvan schrikken niet terug voor extremisme en bruut geweld. Dat is allemaal heel zorgwekkend. Ik ben van mening dat de Unie zich niet moet mengen in de interne aangelegenheden en structuren van de lidstaten die de Unie vormen. En ze mag zeker niet – zelfs niet op de meest abstracte wijze – proberen te interveniëren in het politieke en institutionele evenwicht dat binnen die lidstaten heerst. Ik erken dat we de linguïstische en culturele diversiteit moeten proberen te behouden, maar ik geloof niet dat het opzetten van nóg een Europees Agentschap de juiste wijze is om …
31 (Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 4-113
Gezamenlijke resolutie: Gevolgen van de hittegolf deze zomer (B5-0373/2003) 4-114
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Bepaalde aansporingen die in de gezamenlijke resolutie zijn geformuleerd zouden wij wel kunnen onderschrijven en het spreekt vanzelf dat wij voorstander zijn van de samenwerking tussen landen in geval van rampen, in het bijzonder om landen als Portugal te hulp te schieten. Over het geheel genomen is deze tekst echter alleen maar bestemd om de verantwoordelijkheid van staten te maskeren die niet in staat zijn de gevolgen van de hitte en de bosbranden te dragen. De hitte zelf komt natuurlijk niet voor rekening van de staten en de bosbranden over het algemeen evenmin. Maar waarom was er in de bejaardentehuizen en de ziekenhuizen niet voldoende personeel beschikbaar om de kwetsbaarste ouderen te beschermen tegen de gevolgen van de hitte? Waarom waren er niet genoeg brandweerlieden en was er niet genoeg materieel om de bosbranden te bestrijden? Welnu, omdat onze staten, zelfs de allerrijkste, al jaren knagen aan de budgetten voor onmisbare publieke diensten. Het aan hen toegekende geld wordt verminderd en er wordt niet voldoende personeel geworven. Zelfs in normale omstandigheden zitten de hulpdiensten van de ziekenhuizen en de brandweerdiensten aan de grenzen van hun mogelijkheden en kunnen ze hun verplichtingen alleen nakomen door ondraaglijke werkomstandigheden op te leggen aan hun personeel. Wat kopen we onder die omstandigheden voor de, sowieso buitengewoon vage, belofte dat dit nooit meer zal gebeuren? (Verklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 4-115
Caudron (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) De hitte van deze zomer zou, als de media-emoties zijn weggeëbd, de besluitvormende instanties op twee punten de ogen moeten openen. Wij zijn zelf verantwoordelijk voor de verstoring van het klimaat en voor de gevaarlijke wereld die we onze kinderen zullen nalaten. Op sommige punten zijn we al te laat, op andere moeten we zeer snel moedige besluiten nemen, zelfs al zijn die niet populair. De duizenden, soms anonieme, meest oudere slachtoffers herinneren ons eraan dat het niet voldoende is om “het leven te verlengen”, maar dat we moeten voorzien in de middelen om te leven, ongeacht omstandigheden, handicap, gezondheidstoestand en leeftijd.
32 Onze samenleving heeft wat dat betreft nog een lange weg te gaan en, erger nog, ze gaat de verkeerde kant op. (Zie de besluiten van de Franse regering om de belastingen te verlagen.) 4-116
Fiebiger (GUE/NLG), schriftelijk. - (DE) Extreme hitte, droogte en bosbranden hebben in juli en augustus veel Europese burgers groot leed berokkend. Vooral de bosbranden richtten grote schade aan; er vielen slachtoffers te betreuren en de vernietiging van flora en fauna belast het ecosysteem. De wederopbouw van verwoeste woningen, fabrieken en infrastructuur vergt jaren en dat kunnen de getroffen regio’s niet alleen opbrengen. Voor het herstellen van de schade is de opbouw van een compleet netwerk van hulpinstanties nodig; de getroffen burgers zitten te springen om solidariteit. Vooral de Europese Gemeenschap moet zich dat aantrekken. Daarom verwelkom ik het beschikbaarstellen van 31,6 miljoen euro ter ondersteuning van zwaar getroffen burgers als een eerste belangrijke reactie van de EU. Toch dienen we er nu al van uit te gaan dat een aanvulling op de financiële steun nodig zal zijn. In welke mate valt natuurlijk pas te zeggen nadat de schade in zijn volle omvang is vastgesteld. Dat ontheft ons stellig niet van de plicht ervoor te zorgen dat de benodigde langlopende hulpmaatregelen voor de wederopbouw van sociale en economische voorzieningen onbureaucratisch en vlot geëffectueerd kunnen worden. Daarnaast vraagt de bescherming van de bossen in de toekomst om maatregelen ter verbetering van de weersvoorspellingen, zodat we de risico’s die met extreme weersomstandigheden gepaard gaan, kunnen verminderen. (Verklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid I van het Reglement) 4-117
Krivine en Vachetta (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Wij hebben niet voor deze gezamenlijke resolutie over de hittegolf gestemd om de goede en eenvoudige reden dat hierin de omvang van de ramp op sociaal, gezondheids- en milieugebied niet voldoende wordt onderkend. De hitte is geen noodlot en de macabere gevolgen ervan waren niet onvermijdelijk. Deze klimaatramp is allereerst het gevolg van het broeikaseffect, de opwarming van de aarde door menselijke activiteit. Het is evenwel mogelijk om ander keuzen te maken, met name om de industriële machten te verplichten zich aan het Kyoto-protocol te houden. Het vrijemarktdenken op het gebied van energiebeleid en vervoersbeleid is funest en misdadig. Wanneer komt er een resolutie over hernieuwbare energiebronnen, zodat we het tijdperk van fossiele brandstoffen en kernenergie achter ons kunnen laten? Wanneer een resolutie om aan het spoor en
04/09/2003 gecombineerd rail/wegvervoer voorrang te geven, alsmede aan alternatieve keuzen voor de nationale en regionale ontwikkeling? Tot slot, door aanhoudend de overheidstekorten terug te dringen en de openbare diensten te ontmantelen omwille van het onaantastbare Stabiliteitspact, moeten sociale diensten en ziekenhuizen sluiten. Door voortdurend ouderen in onzekerheid en armoede te storten door de pensioensystemen te hervormen, maken we hen nog kwetsbaarder en vernietigen wij de solidariteitsstelsels. Dit beleid heeft 14.000 mensen in Europa gedood. Het is de hoogste tijd om andere maatschappelijke keuzen te maken. 4-118
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) De uiteindelijke tekst van de resolutie is voor de Portugezen heel hoopgevend. Deze resolutie sluit zo aan op de omvang van de catastrofe die Portugal aan het einde van juli en in de maand augustus met allesverwoestende bosbranden geteisterd heeft. Ik heb alle amendementen op de compromistekst voor de ontwerp-resolutie gesteund en ik ben blij dat ze allemaal goedgekeurd zijn. De tekst van de vertegenwoordigers van de fracties was reeds goed, maar de tekst zoals die er nu uitziet is beter. Portugal heeft zich – terecht – altijd op het standpunt gesteld dat het recht heeft op toewijzing van meer middelen uit het Solidariteitsfonds. Ons gelijk wordt nu erkend. Om de gevolgen van de catastrofe te ondervangen zijn overigens ook middelen uit communautaire programma’s en de structuurfondsen herbestemd. De Verordening Forest Focus zal binnenkort in dit Parlement in tweede lezing besproken worden. De kans dat de reeds eerder door het Parlement gestelde eisen nu ingewilligd zullen worden is beslist groter geworden. Het gaat er dan om de begrotingslijn voor het voorkomen van bosbranden, die tot einde 2002 van kracht is geweest, opnieuw in overweging te nemen. 4-119
Sornosa Martínez (PSE), schriftelijk. – (ES) Wat betreft de bosbranden is het bemoedigend dat de Commissie zich ertoe verplicht het Solidariteitsfonds te ondersteunen. Toch zijn we nog steeds inconsequent. De Europese instellingen zijn inconsequent, wat gisteren weer bleek toen de heer Barnier verklaarde dat onze prioriteit bij preventie ligt, terwijl we aan de andere kant snoeien in de middelen voor Forest Focus, of te lang wachten met het aanzwengelen van vitale preventieinitiatieven, zoals het initiatief van een Europees orgaan voor burgerbescherming. Gisteren is er gezegd dat 95% van de bosbranden ontstaat door onachtzaamheid en als gevolg van speculatieve belangen. Is er dan geen sprake van onachtzaamheid van de Europese regeringen als zij geen rekening houden met de gevolgen van de klimaatverandering voor de woestijnvorming en het verlies aan biodiversiteit op ons grondgebied?
04/09/2003 In het licht van al deze tegenstrijdigheden is het onaanvaardbaar dat de periode 1992-2002 een overschot aan kredieten heeft opgeleverd die niet zijn besteed aan bosbrandpreventie. Nog onaanvaardbaarder is het dat de Commissie wil vasthouden aan haar plannen met betrekking tot Forest Focus. De afgelopen twee jaar hebben we een speciale verordening ter bestrijding van bosbranden zien sneuvelen, er is vijf miljoen euro verloren gegaan waarover niets wordt gespecificeerd in het fonds voor plattelandsontwikkeling, en we lopen het risico nog meer begrotingsgelden te verliezen. Het gaat om vitale middelen om te voorkomen dat vele, vele hectaren bos verloren gaan. 4-120
Vairinhos (PSE), schriftelijk. – (PT) Het plan voor het herstel van de infrastructuur en de wederopbouw van de getroffen regio’s moet eerst en vooral gericht zijn op het herstel van het bos en de vegetatie. Voor dat doel dienen middelen uit de structuurfondsen, het EOGFL en het Cohesiefonds te worden aangewend. De preventie van branden in de Zuid-Europese landen moet worden bevorderd via bindende maatregelen. De regeringen van deze landen moeten gehouden worden deze maatregelen strikt na te komen. Het mag dus niet zo zijn dat uitsluitend economisch geïnspireerde beleidscriteria de reactie van de regeringen bepalen – dat is wat er bij deze ramp is gebeurd. In de nationale, regionale en plaatselijke plannen voor ruimtelijk ordening van de landen van de Unie moet absoluut een plaats worden ingeruimd voor bosreservaten. Er moeten acties worden opgezet voor het behoud van inheemse soorten en acties voor preventie en herbebossing. Het gaat erom de natuur te beschermen en de kwaliteit van het bestaan van de bevolking van de betrokken regio’s zeker te stellen. 4-121
Gezamenlijke resolutie: EU-Cuba (B5-0365/2003) 4-122
Sörensen (Verts/ALE). – Ik heb tegen gestemd en waarom? Met deze resoluties schieten we op de verkeerde. Ik stel hier de vraag of het selectieve aanklagen van de Cubaanse situatie, terwijl andere ons zogenaamde bevriende landen reeds veel langer en meer systematisch gelijkaardige praktijken volhouden, of we dan niet dreigen te vervallen in een totalitair denken. Dat wil zeggen dat zelfs de Europese Unie een totalitair regime wordt, dat selectief is in wie het beschuldigt en vervolgt. In welke mate heeft Cuba als land en de Cubaanse bevolking de voorbije 40 jaar een redelijke kans gekregen om haar eigen beleid uit te bouwen? Het is hypocriet, enkel Cuba met de vinger te wijzen. Hier bestaat echter behoefte aan begrip en samenwerking uit wederzijds respect. Ik denk dus ook aan Guantanamo, wat dat daar gebeurt, aan al de leugens en manipulaties die verspreid worden. Er wordt gelogen, er wordt er zelfs voor betaald om te liegen en ik vind dat dat dus moet stoppen. Ik ben het daar niet mee eens. 4-123
33 Martínez Martínez (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen de resolutie over Cuba gestemd, niet omdat ik het oneens ben met wat er in de tekst gezegd wordt, maar wel omdat ik het oneens ben met wat er niet wordt gezegd over de situatie in Cuba. Vanuit intellectueel en politiek oogpunt is het volgens ons onmogelijk de situatie in Cuba objectief te beoordelen los van de context van aanhoudende agressie waaraan dit eiland al sinds veertig jaar wordt onderworpen door de Verenigde Staten, en die tot allerlei acties heeft geleid – waaronder terroristische acties – welke zijn veroordeeld door de internationale gemeenschap. Dat agressieve beleid is de laatste tijd erger geworden, wat de Cubaanse overheid terecht met zorg vervult, vooral sinds het Witte Huis preventieve oorlog tot doctrine heeft verheven en de invasie van Irak heeft plaatsgevonden. De virtuele oorlogsdreiging waaronder Cuba heeft geleefd, is nu een reële oorlogsdreiging geworden, en die dreiging heeft weer reacties opgeroepen waarop we natuurlijk kritiek kunnen hebben – en die hebben we ook gehad – maar die wel te begrijpen zijn. De Cubanen zijn van twee dingen overtuigd, waarin ik ze geen ongelijk geef: in de eerste plaats dat de Europese Unie wat Cuba betreft met twee maten meet ten opzichte van alle andere landen die zich economisch gezien in vergelijkbare omstandigheden bevinden, en zelfs ten opzichte van alle andere landen met een vergelijkbaar regime. En ten tweede zijn de Cubanen ervan overtuigd en ik met hen – dat dit discriminerende beleid niet uit de lucht is komen vallen, maar wordt gestimuleerd door de Verenigde Staten. Naar mijn idee is het van fundamenteel belang ons beleid ten aanzien van Cuba te heroriënteren, met als eerste doel weer geloofwaardig te worden en het vertrouwen terug te winnen van al onze Cubaanse gesprekspartners. Dat betekent niet dat we geen uiting geven aan onze bezorgdheid, onze kritiek en ons streven naar vooruitgang voor het Cubaanse volk, maar wel dat we dat op de respectvolle, onafhankelijke en coherente manier doen waarmee we andere landen van advies dienen – van Israël tot Marokko, van Rusland tot Litouwen, van Argentinië tot Guatemala en zelfs van China tot de Verenigde Staten. Alleen als de Europese Unie er in slaagt haar geloofwaardigheid en het vertrouwen terug te winnen, alleen als zij blijk geeft van begrip en solidariteit, zal zij haar invloed kunnen doen gelden om ervoor te zorgen dat het beter gaat met en in Cuba. Met resoluties als deze schieten we niets op om onze geloofwaardigheid of het vertrouwen in ons te verbeteren, noch in de ogen van Cuba noch in die van de derde wereld in het algemeen, waarvoor Cuba nog steeds een belangrijk referentiekader is. 4-124
34
04/09/2003
Korakas (GUE/NGL). - (EL) Het debat over Cuba heeft aangetoond dat de EU en de VS hetzelfde doel hebben: zij streven stelselmatig, met verschillende middelen maar met altijd de economische hulp en de diplomatieke betrekkingen als hefboom, naar een “vreedzame” verandering van het systeem. Zij willen het socialisme omver werpen en een markteconomie opleggen.
mensenrechten, handhaaft het zijn troepen in meerdere Afrikaanse landen en verdedigt het – zonodig gewapenderhand zoals in Ivoorkust – autoritaire regimes die oneindig veel minder legitimiteit ten opzichte van de eigen bevolking hebben dan het Cubaanse regime.
Wat de schijnheilige leiders van de Europese Unie, met hun selectieve hypergevoeligheid, het socialistische Cuba kennelijk niet kunnen vergeven is niet zozeer het zogenaamd autoritaire socialistische regime of diens eventuele zwakheden, maar het feit dat Cuba ondanks de openlijke oorlog en het veertig jaar durend, crimineel embargo door de imperialisten, stand weet te houden en erin slaagt de levensstandaard en het opleidingsniveau van zijn volk steeds verder op te trekken - tot het hoogste niveau in heel Latijns-Amerika - en dat het socialistisch Cuba en Fidel Castro een baken zijn, een bron van strijdlustige inspiratie voor de volkeren van heel het gebied en heel de mensheid.
4-126
Zij sluiten de ogen voor de dagelijkse executies en de duizenden politieke gevangenen - ook Cubaanse gevangenen - in de VS, Israël en elders, en steunen wrede dictaturen en volkerenmoorden, maar plengen krokodillentranen als het om het lot van de agentenhuurlingen van de imperialisten op Cuba gaat. Zij kunnen het Cubaanse volk niet vergeven dat het zijn socialistisch vaderland tot op het laatst wil verdedigen en deze vastberadenheid ook dagelijks tot uiting brengt met zijn strijdlustige eenheid. Wij staan als een rots, vol bewondering en dankbaarheid, aan de zijde van het Cubaanse volk. 4-125
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Natuurlijk hebben wij geen goed woord over voor de zware veroordelingen en de zware schendingen van de vrijheid op Cuba, maar we willen toch ook wijzen op de enorme verantwoordelijkheid van de Verenigde Staten wegens hun economische embargo, hun politieke druk en hun militaire dreiging. Het doel daarvan is niet om meer vrijheid voor de Cubaanse bevolking te bereiken, maar om dat kleine landje te verstikken dat het heeft gedurfd aan het directe gezag van de VS te ontsnappen. Ook al heeft de meerderheid van de afgevaardigden voor deze resolutie tegen de arrestaties op Cuba gestemd, hoevelen van hen blijven er zwijgen als het grote machtsblok dat zij vertegenwoordigen steun, geld en wapens geeft aan autoritaire regimes of dictators, vooral in voormalige koloniën, oftewel in zijn politieke invloedssferen van dit moment? De politiek correcte verontwaardiging over de vrijheidsschendingen op Cuba is selectief en is daarom geen cent waard. Laat iedereen toch eerst de hand in eigen boezem steken! Wat ons betreft, wij willen onze eigen staat aanklagen, want terwijl Frankrijk zich opwerpt als land van de
Wij doen niet mee aan die schijnvertoning. Santos (PSE), schriftelijk. – (PT) De politieke en sociale situatie op Cuba moet in een ruim licht gezien worden, en dan zowel in sociaal-culturele als in historische zin. Het Cubaanse “socialisme” zal zich heden ten dage buiten het eiland nergens kunnen vestigen. Het gevaar dat Cuba in de jaren zestig vertegenwoordigde, met op het machtige buurland gerichte Sovjetraketten, is nu volledig fictief geworden en dient uitsluitend om een politieke confrontatie te rechtvaardigen. Die confrontatie is het scherpst tussen de Cubanen in Cuba, aanhangers van het regime-Castro, en de Cubaanse bannelingen in de Verenigde Staten. Deze laatste categorie Cubanen heeft grote invloed op de regering-Bush. Het is van fundamenteel belang dat de EU in Cuba present is om precies vast te kunnen stellen wat de levensomstandigheden onder het Cubaanse regime zijn. Er moet gekeken worden naar de eventuele gevolgen van een economisch embargo. Dat embargo heeft voor de bevolking tragische gevolgen, maar speelt het regime in zekere zin juist in de kaart. Zelfs de hevige kritiek die de Cubaanse dictator op 26 juli op het Europese beleid heeft geleverd mag geen aanleiding zijn om alle deuren dicht te gooien en alle mogelijkheden uit te sluiten. Het standpunt dat commissaris Nielson namens de Commissie heeft verwoord is daarom gerechtvaardigd. Ik ben het eens met de teneur van deze resolutie. Ik vind haar echter ontoereikend en heb daarom besloten me van stemming te onthouden. 4-127
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Deze resolutie maakt deel uit van een hele reeks initiatieven die samenhangen met het agressieve, op inmenging gerichte beleid dat de VS nu al veertig jaar voeren met betrekking tot Cuba. Deze initiatieven komen op een moment dat de VS haar Cuba-beleid aanscherpt. De activiteiten van James Cason, de nieuwe vertegenwoordiger van de VS in Havana, zijn daar wel de sprekendste voorbeelden van. Cason schendt de Cubaanse soevereiniteit door – onder andere financiële – steun te geven aan “leden van de oppositie”. De bedoeling is om de Cubaanse instellingen te destabiliseren en zo de omstandigheden te scheppen om militaire agressie jegens Cuba te rechtvaardigen. In de resolutie wordt met geen woord gerept over de terroristische daden en de ontvoeringen die het gevolg zijn van het optreden van James Cason op Cuba. De inmenging van de zijde van de VS is met deze acties een nieuwe fase ingegaan.
04/09/2003 In de resolutie wordt het VS-embargo tegen Cuba veroordeeld. Niet omdat dit embargo illegaal is of tegen het internationale recht indruist, en ook niet vanwege de gevolgen die de blokkade teweegbrengt voor de Cubaanse economie en de levensomstandigheden van het Cubaanse volk. Neen, het embargo wordt veroordeeld omdat het “geen constructieve benadering inhoudt voor de verandering of hervorming van het Cubaanse regime”. De door de EU getroffen maatregelen zijn symbolisch voor de onderwerping aan het beleid van de regering-Bush. “Ontwikkeling” mag niet worden gebruikt als een instrument voor inmenging. De EU zou nu juist een ontwikkelingsbeleid moeten voeren dat zowel voor Cuba als de EU gunstig is en daarbij de onafhankelijkheid en soevereiniteit van dit eiland respecteert. 4-128
Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. − In 1955 heb ik persoonlijk in Zuid-Amerika extreme armoede en ongelijkheid leren ervaren. Dat heeft mij, al vóórdat hij eind 1958 de staatsmacht in Cuba overnam, gemaakt tot een fan van Fidel Castro. De alternatieve maatschappij die sindsdien in Cuba is opgebouwd, en die zich wonderwel heeft weten te handhaven tegenover Amerikaanse pogingen om dat alternatief uit te hongeren en te vernietigen, vind ik nog altijd waardevol. Niet geld en economische macht speelt er de hoofdrol, maar solidariteit en gelijkwaardigheid van alle mensen. Maar die solidariteit en gelijkwaardigheid zijn geen rechtvaardiging om met langdurige gevangenisstraffen en doodvonnissen diegenen het zwijgen op te leggen die in de ogen van de voorstanders niet solidair zijn en de gelijkwaardigheid bedreigen. Zelfs als het huidige Cuba een soort paradijs zou zijn, wat het niet is, kun je dat paradijs zo niet verdedigen. Zulke schendingen van de mensenrechten overtuigen niemand maar leiden slechts tot verbittering bij diegenen die men denkt uit te schakelen. Ze zijn het verkeerde antwoord op de vanuit de VS georganiseerde ondermijningscampagne. Ernstige schendingen van de mensenrechten mag je niet goedkeuren, ook niet als ze worden uitgevoerd door mensen met van oorsprong verwante politieke doelstellingen. Al eerder bij een urgentiedebat heb ik gestemd voor een veroordeling. Het is jammer dat Cuba zich onnodig van zijn vrienden in Europa isoleert. 4-129
Poos (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb mij onthouden van stemming over de resolutie over Cuba. Hoewel ik de kritiek op de zware mensenrechtenschendingen van het huidige regime zonder meer deel, kan ik niet accepteren dat Cuba eruit wordt gelicht terwijl in tientallen andere landen soortgelijke regimes hun gang kunnen gaan. Het is de hoogste tijd dat de Raad, de Commissie en het Parlement zich een rigoureus en consequent mensenrechtenbeleid aanmeten waarbij de grootte en de geografische ligging van een land buiten beschouwing blijven, evenals de aard van de relaties van dat land met de Europese Unie of de Verenigde Staten. 4-130
35 Queiró (UEN), schriftelijk. – (PT) Ik heb voor de gemeenschappelijk resolutie over Cuba gestemd. Ik heb dat gedaan omdat het Cubaanse regime de bevolking de meest elementaire politieke, mensen- en burgerrechten blijft onthouden – en terwijl we dachten dat de val van de Berlijnse Muur overal de nodige gevolgen teweeg had gebracht. Het is heel belangrijk dat het Europees Parlement met betrekking tot het regime-Castro een zeer strikt standpunt inneemt. Ik heb daartoe een bijdrage willen leveren. Cuba is immers een land waarvan de bevolking onder een dictatuur leeft. Die dictatuur geeft de voorkeur aan isolatie boven openheid; ze zet liever gevangen dan ze vrijlaat. Als er in 2003 één volk is dat nog bevrijd moet worden, dan is dat het Cubaanse volk. De meest recente uitlatingen van de dictator zijn daarom des te betreurenswaardiger. Op de onverantwoordelijke wijze die wij van hem gewend zijn geraakt heeft hij alle hulp van de zijde van de Europese Unie afgeslagen. Een laatste, heel belangrijke opmerking: Het Europees Parlement heeft de Sacharovprijs in 2002 aan Oswaldo Payá Sardiñas toegekend. Daarmee hebben we het Cubaanse regime een politiek signaal gegeven dat we de ontwikkelingen op de voet volgen. Het regime heeft daar in 2003 op gereageerd door meer mensen om politieke redenen gevangen te zetten, door de mensenrechten opnieuw te schenden, en door de rechtstaat opnieuw te verkrachten. In onze resolutie nodigen we de winnaar van de Sacharovprijs uit om naar Europa te komen en hier zelf te vertellen wat er zich op Cuba afspeelt. Het regime wil dat niet. Op ons rust de verplichting de heer Payá niet in de steek te laten. 4-131
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Ik ben heel tevreden met deze compromisresolutie, die zonder enige wijziging is aangenomen. Ik ben vooral blij dat wat wij het Sacharovinitiatief genoemd hebben, nu eindelijk definitieve vorm heeft gekregen in paragraaf 12. Het Parlement heeft dit initiatief met een overweldigende meerderheid gesteund. Het gaat hier om gezamenlijk optreden van het Europees Parlement, de Commissie, de Raad en de lidstaten, en het behelst een voorstel om de winnaar van de Sacharovprijs in 2002, Oswaldo Payá, nogmaals uit te nodigen en hem hier op het hoogste niveau ontvangen. Ik ben er trots op dat ik dit initiatief in mei met de steun van een aantal collega’s heb genomen. Het heeft gaandeweg steeds meer steun ontvangen van het Parlement (205 persoonlijke handtekeningen in juli), en is nu eindelijk door de voltallige vergadering officieel aanvaard. Ik hoop dat de Raad en de Commissie aan dit initiatief nu het nodige gevolg willen geven. Net als veel collega’s ben ik ervan overtuigd dat dit initiatief een grote symbolische waarde heeft en dat het daarom ingrijpende positieve gevolgen teweeg kan brengen voor de situatie in Cuba. Het Sacharovinitiatief kan dus de katalysator zijn waaraan het tot nu toe heeft ontbroken. 4-132
Verslag-Van den Bos (A5-0274/2003)
36 4-133
Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, de gebeurtenissen van vandaag bij de stemming over het verslag-Van den Bos waren zeer betreurenswaardig. Het is jammer dat de vorige Voorzitter vanwege zijn persoonlijke onbuigzaamheid of zelfs uit trots het Parlement belemmerde duidelijkheid te verkrijgen over de stemmingsuitslag omtrent amendement 16. Wij hebben allemaal gemerkt dat de marge tijdens de hele stemming zeer klein was, waardoor ons verzoek het resultaat te controleren zeer gerechtvaardigd was. Ik doe het verzoek een dergelijke situatie zich hier nooit meer te laten plaatsvinden. Onze rechten zijn erdoor geschonden.
04/09/2003 weliswaar onomwonden pleiten voor wereldwijde geloofsvrijheid, maar tegelijk de opmerkingen van kardinaal Ratzinger en de katholieke kerk over gelijkgeslachtelijk levenspartnerschap zo ongeveer als schending van de mensenrechten afgedaan hebben. Een duidelijk geval van ideologisch misbruik van het thema mensenrechten. In Europa berust de maatschappij op de onaantastbaarheid van de persoonlijke waardigheid, maar ook op de onaantastbaarheid van de waardigheid van huwelijk en gezin en wij als politici zijn gehouden die te verdedigen. Volgende verslagen over de mensenrechten zouden huwelijk en gezin moeten beschermen, in plaats van ze te ondergraven. 4-137
4-134
Wieland (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, het spijt me voor het eerst u op deze plaats te zien - omdat ik graag tegen uw voorganger gezegd had, wat ik nu zeg: ik heb uit overtuiging ingestemd met het verslag Van den Bos, maar ik zal amendement 16 zeer zeker mijn steun onthouden. Ik dank ook de rapporteur, die zich grootmoedig betoond heeft door de Voorzitter de gelegenheid te bieden zich uit een lastige situatie te redden en uiteindelijk nog bijgedraaid is, maar ja, het heeft niet mogen baten. Het recht op het laatste woord dat de Voorzitter in bepaalde kwesties heeft, is gebaseerd op het vertrouwen dat hij, dan wel de betreffende Ondervoorzitter, in dit huis geniet. Tot mijn grote spijt moet ik echter zeggen dat de vorige Ondervoorzitter mijn vertrouwen niet langer heeft, aangezien hij misbruik gemaakt heeft van het vertrouwen dat overeenkomstig het Reglement in hem gesteld wordt. 4-135
Beysen (NI). – Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor het rapport van den Bos gestemd met het aanbrengen van twee verduidelijkingen. Vooreerst wens ik recht te zetten dat in de moordpartij van Gujarat, maart vorig jaar een groot deel van de slachtoffers ook van Indische afkomst was. Verder is het onterecht te verwijzen naar de dreiging van een toenemend Hindoe-fundamentalisme. Dit geeft een vertekend beeld van de situatie in India. Dit land is immers het enige in Zuid-Azië dat gekozen heeft voor een seculier en pluralistisch staatsmodel. Een dergelijke keuze is een duidelijke uiting van tolerantie voor de verschillende bevolkingsgroepen. In elke samenleving zijn er uitzonderingen, maar dit is geen reden om gans de Indische samenleving als fundamentalistisch te omschrijven. India is een open, tolerante en pluralistische samenleving, waarin religieuze vrijheid een onderdeel van de grondwet is. Het is op basis van deze voorafgaande argumentatie dat ik het rapport van den Bos heb goedgekeurd. 4-136
Posselt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, vandaag hebben we over twee mensenrechtenverslagen gestemd. En hoewel ik eigenlijk vanwege het thema mensenrechten in het Europese Parlement zit, heb ik in beide gevallen tegengestemd. Dat komt omdat men het thema helaas ideologisch misbruikt heeft. Mijn kritiek geldt vooral het feit dat we in het verslag-Van den Bos
Belder (EDD), schriftelijk. − Het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2002 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie van Bob van den Bos (D66) snijdt zoveel onderwerpen aan, waardoor de prioriteitsstelling verloren is gegaan. De rapporteur loopt met een communautarisering van mensenrechtenbeleid de lidstaten van de EU voor de voeten. Het verslag had zich veeleer moeten beperken tot handhaving van mensenrechtenclausules in associatie- en samenwerkingsovereenkomsten, alsmede de beoordeling op hun effectiviteit. Op dit terrein mogen de Europese Instellingen (Raad, Commissie en Parlement) zeker de hand in eigen boezem steken. Het rapport stelt terecht het toenemende extremisme en fundamentalisme aan de kaak, maar verzuimt om deze uitingen van geperverteerde religie te onderscheiden van godsdienst zélf. Wie dit onderscheid wél maakt, behoeft niet krampachtig godsdienst buiten het politieke debat te houden. Bovendien wordt dan meteen helder dat de ideologieën van socialisme en liberalisme evenzeer vooringenomen overtuigingen zijn. Ongeloof – het nietaanhangen van een godsdienst - berust ook op een geloofskeuze. Democratische politiek is derhalve nooit neutraal. Tot slot is het van belang op te merken dat de internationale mensenrechtennormen, hoe waardevol ook, niet de ultieme norm zijn waaraan het menselijk handelen getoetst zal worden. De grondslag van dit recht ligt namelijk in de mens zelf, alsof hij autonoom is en zichzelf de wet stelt. Deze subjectiviteit relativeert de universele pretentie van dat recht. Mijn politieke overtuiging is dat objectief en universeel recht zijn grondslag uitsluitend vindt in de Tien Woorden die God, de Schepper van alle leven, aan de mensheid heeft gegeven. Gelukkig zijn zeer vele rechtsnormen die in onze Europese samenlevingen tot op de dag van vandaag gelden daarop terug te voeren. En het zou wel zo realistisch zijn om dat met ronde woorden te erkennen. Alleen dan is er iets positiefs te verwachten van een interreligieuze of interculturele dialoog. 4-138
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Met een aantal aspecten van dit verslag kan ik het eens zijn, maar ik wil graag aangeven dat ik vind dat dit verslag over de mensenrechtensituatie misbruikt wordt om politieke druk uit te oefenen. Landen die als “vrienden” worden
04/09/2003 bestempeld blijven van kritiek gevrijwaard, terwijl landen die op het lijstje met vijanden van de VS of de EU staan alle kritiek over zich heen krijgen. Er wordt hier met twee maten gemeten. Het is – om een voorbeeld te noemen – onbegrijpelijk dat er in dit verslag geen verwijzing is opgenomen naar de Israëlische agressie jegens Palestina. Over de agressie van de VS en diens bondgenoten jegens Irak wordt al evenmin gesproken. Ik ben daarom voor de amendementen die mijn fractie heeft ingediend. Die amendementen bevatten een veroordeling van: - de schendingen van de mensenrechten die Israël begaat in het kader van de agressie jegens, en de onderdrukking van het Palestijnse volk. Het gaat hier om moord, gevangenneming en de vernietiging van huizen. Er wordt nu ook een muur gebouwd om de bezetting en kolonisering van Palestijns grondgebied mogelijk te maken. Dat is illegaal en derhalve onaanvaardbaar; - het begrip preventieve oorlog. Onze veroordeling geldt ook het gebruik van oorlog als middel om internationale conflicten op te lossen; - de agressie jegens Irak. Die wordt door de VS georkestreerd; landen van de EU nemen eraan deel. Deze agressie houdt een flagrante schending in van het internationaal recht en het Handvest van de Verenigde Naties. 4-139
Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. − Bescherming van mensenrechten buiten de EU wordt ongeloofwaardig als het in een aantal gevallen slecht is gesteld met de mensenrechten binnen de EU zelf, als wordt uitgegaan van een Europees superioriteitsgevoel of als anderen worden gemeten met twee verschillende maten. Van Amerika kan Europa leren hoe het niet moet. Jarenlang was het Amerikaanse mensenrechtenbeleid gericht op het straffen van landen die een afwijkende koers volgden en op het belonen van regeerders in landen waar men militaire en economische belangen had. In het ene geval werden kleine mensenrechtenschendingen onder het vergrootglas gelegd; in het andere geval werden grote schendingen zo veel mogelijk verzwegen, ontkend of goedgepraat. In de derde wereld werden mensenrechten daardoor gelijkgesteld met het kunnen volgen van de 'American way of life', met name het bestaan van vrije concurrentie. Democratische zeggenschap voor allen, gelijkwaardigheid en solidariteit werden daaraan volstrekt ondergeschikt gemaakt. Onderdrukkende dictaturen werden gesteund uit vrees voor opstandige volksmassa's. Zo bont hebben Europese staten het meestal niet gemaakt. Toch berust nu de verstandhouding met de dictaturen in China en Iran sterk op eigenbelang. Voor de regeerders van Rusland, Turkije en Israël wordt het gemakkelijker om Tsjetsjenen, Koerden en Palestijnen te onderdrukken als de EU een goede vriend wil zijn. Dit rapport is een nuttige bijdrage tot verandering, maar gebeurt er echt iets mee ? 4-140
37 Pasqua (UEN), schriftelijk. – (FR) Ook dit jaar weer stel ik vast dat de verslagenstroom over de mensenrechten in de wereld op geen enkele de doelen bereikt die eraan ten grondslag zouden moeten liggen. Wie kan het ontgaan dat de zedenpreken die aan dit of dat land worden gericht, de valse beschuldigingen en de overmoedige kritiek stuk voor stuk ontoelaatbare uitingen zijn van bemoeizucht met de binnenlandse aangelegenheden van de betreffende staten en dat ze dientengevolge niet tot verbetering van de situatie kunnen leiden? Bovendien, wat geeft dit Parlement het recht de diplomatie van de lidstaten te beoordelen door de landen aan de kaak te stellen die “in verschillende delen van de wereld ondemocratische regimes steunen indien hun nationale economische, militaire (...) belangen hiermee gediend zijn”? Ten slotte laten de bespottelijke opmerkingen over de strijd tegen het internationale terrorisme, die in dit verslag wordt gestigmatiseerd met als reden dat deze strijd “een ernstige bedreiging is voor de bescherming van de mensenrechten”, zien dat het objectieve realisme steeds weer het onderspit delft tegenover een naïef, moraliserend optimisme. Als er één terrein is waarop naïef idealisme vaak rampzalig blijkt, is het wel het buitenlands beleid. Het is de hoogste tijd dat Europa dit geopolitieke gegeven onder ogen ziet en snel ophoudt met deze vruchteloze inquisitiecampagnes. 4-140-500
Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) De afvaardiging van de Britse Conservatieven is een vurig pleitbezorger van de mensenrechten in de eigenlijke zin van het woord en juicht een groot deel van het verslag toe, met name de oproep tot een effectiever en consistenter beleid ten aanzien van landen als Zimbabwe. Desalniettemin hebben we ons van stemming onthouden vanwege de omissies en talrijke zaken waar we niets mee opschieten. Ik geef hier een aantal voorbeelden: • afgezien van de toelichting wordt in het verslag nergens melding gemaakt van de noodzaak van behoorlijk bestuur of van het feit dat corrupte regeringen van landen die in gebreke blijven, meestal de hoofdoorzaak zijn van mensenrechtenschendingen; • we zijn een groot voorstander van een verbod op het afschuwelijke misbruik van kinderen als kindsoldaten, maar kunnen niet akkoord gaan met een verbod op de werving van militairen onder de 18 in onze eigen landen (paragraaf 183); • veel van onze leden zijn onder bepaalde omstandigheden niet tegen de doodstraf en beschouwen dit onderwerp in ieder geval als een gewetenskwestie (paragrafen 164-170);
38 • we zijn het niet eens met de kritiek in het verslag op het beleid van de VS inzake het Internationaal Strafhof, en delen evenmin het in het verslag geventileerde enthousiasme over dat hof, dat zo gemakkelijk een politiek instrument kan worden, onze eigen regering en militairen kwetsbaar maakt voor nadelige acties en waarvan de bevoegdheid over echte mensenrechtenschenders, zoals terroristen, vaag blijft (paragrafen 155-160); (Verklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 4-141
Verslag-Sylla (A5-0281/2003) 4-142
Arvidsson, Stenmarck en Wachtmeister (PPE-DE), schriftelijk. − (SV) De conservatieve afvaardiging in het Europees Parlement vindt het enorm belangrijk dat er in het Parlement ieder jaar een verslag wordt geschreven over de mate waarin de lidstaten van de Europese Unie de mensenrechten naleven. De mensenrechten zijn de belangrijkste pijlers van de Europese samenwerking. Het spreekt voor zich dat wij minstens even hoge eisen stellen aan onze eigen landen als aan de kandidaatlanden en landen buiten de Unie. Wij zijn echter teleurgesteld over het feit dat het verslag zich niet alleen richt op de grondrechten, maar ook andere politieke doelen naar voren brengt. Ongeacht of men het eens is met deze politieke visies, dreigt deze methode het belang van de grondrechten te ondermijnen. Dit is de reden waarom wij niet voor het verslag in zijn geheel kunnen stemmen. 4-143
Berthu (NI), schriftelijk. – (FR) Het verslag van de heer Fodé Sylla over de situatie van de grondrechten in de Unie, vergeven van radicale voorstellen, geeft een idee van wat er dreigt te gebeuren als de Unie meer bevoegdheden zou krijgen op dit gebied, zoals de Conventie voorstelt. Je hoeft alleen maar te kijken naar de voorstellen betreffende immigratie: uitbreiding van het asielrecht, bredere kanalen voor legale immigratie, versoepeling van de naturalisatieprocedures, uitbreiding van het begrip “Europees burgerschap” zodat ook de legale immigranten van buiten de Unie daaronder vallen, stemrecht voor diezelfde mensen bij de lokale en Europese verkiezingen, en ga zo maar door. Die voorstellen gaan vergezeld van strenge, niet voor tegenspraak vatbare oordelen over deze of gene met name genoemde lidstaat, die vervolgens gelast wordt nederig schuld te bekennen om het weer goed te maken. Ondertussen wordt van Frankrijk gevraagd dat het het Handvest voor regionale en minderheidstalen ratificeert, dat getekend is door de vorige, socialistische regering. Ik hoop dat het nooit zover zal komen. Het is duidelijk dat als het Handvest van de grondrechten verplicht gesteld wordt, dit, op grond van
04/09/2003 het Handvest, de Unie daadwerkelijk het recht zou geven een beleid te voeren op basis van een dwaling en dat is gericht op de ontwrichting van onze samenlevingen. 4-144
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Hetgeen de Europese autoriteiten heel hoogdravend grondrechten noemen, is in feite op zijn best niet meer dan een buitengewoon vaag begrip dat voor de arbeiders en de meest kwetsbare inwoners van datzelfde Europa zo goed als inhoudsloos is. Op een enkele uitzondering na komt het verslag voor hen niet met verbeteringen maar eerder met verslechteringen, in de meeste gevallen vanwege het soort beleid dat wordt nagestreefd en gevoerd door staten die ons zou willen laten geloven dat zij de bewaarders zijn van de werkelijke rechten van de inwoners van Europa. De mensen aan wie deze maatschappij de meest elementaire individuele, economische, sociale en politieke rechten ontzegt zijn allereerst de minderheden en de mensen voor wie zij het hardvochtigst is zijn vrouwen, kinderen, gehandicapten, bejaarden, homoseksuelen, asielzoekers, immigranten, mensen die tot een nationale minderheid behoren, enzovoorts. Miljoenen arbeiders wacht werkloosheid, ontoereikende salariëring, willekeur van de kant van de werkgevers, uitbuiting en zelfs sterfte op het werk. Waar zijn voor hen die rechten waar de Europese Unie maar over door blijft gaan? De reden voor onze stem voor dit verslag is gelegen in het feit dat het een juist en kritisch beeld geeft van de werkelijke situatie van de mensenrechten in Europa. Dit betekent echter niet dat wij er net als de opsteller in geloven dat de Europese instellingen in staat zijn de zaken wezenlijk te veranderen. 4-145
Cappato (NI), schriftelijk. - (IT) Het ernstige tekort aan liberale regels waarin, ter verdediging van de rechtsstaat en de burgerlijke vrijheden, belangenverstrengeling en oligopolistische concentraties worden gereguleerd, is te wijten aan ruim vijftig jaar van vriendjespolitiek en aan het ruim dertigjarige absolute monopolie van de RAITV, waarna zich in de afgelopen vijftien jaar langzamerhand een duopolie heeft gevormd. Ook in deze laatste periode was dat minstens zozeer de keuze van links als van rechts. In werkelijkheid wordt de wereld van de audiovisuele informatievoorziening en de immense invloed daarvan op het Italiaanse publiek gedomineerd door invloedrijke journalisten, die in de regel centrum-links zijn georiënteerd, soms extreemlinks. Deze vormen een partij in de ware zin des woords, die tot nu toe de RAI-TV heeft beheerst en tot in de hoogste regionen van Mediaset is vertegenwoordigd. 4-146
Coelho (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Het jaarverslag van het Europees Parlement over de mensenrechtensituatie in de EU is een belangrijk instrument. Op deze wijze kunnen we vaststellen in welke mate de mensenrechten in de Unie en in de
04/09/2003 afzonderlijke lidstaten worden gerespecteerd en beschermd. Het is van groot belang dat er een strikte en efficiënte beoordeling wordt uitgevoerd van de kwaliteit van deze bescherming. We moeten een duidelijk idee hebben van de toestand op het gebied van de grondrechten om de nodige maatregelen te kunnen treffen. Ik betreur het dat dit verslag niet aan deze voorwaarden voldoet. De aanvankelijke tekst van het verslag had een brede consensus kunnen behalen, maar de uiteindelijke versie is volstrekt onaanvaardbaar. De rapporteur heeft namelijk besloten een lijst op te stellen, op basis waarvan hij de lidstaten en de Unie op de vingers meent te mogen tikken. Daar komt bij dat hij irrealistische en irrelevante voorstellen doet. Volledig onaanvaardbaar zijn de volgende voorstellen: - de toekenning van het recht op asiel voor mensen weliswaar vervolgd worden, maar niet door hun regering; - het idee om alle kinderen die illegaal op het grondgebied verblijven onderwijs te geven; - op Europees niveau wetgeving uit te vaardigen met betrekking tot homohuwelijken; - het idee om onderdanen van derde landen het recht te geven om in plaatselijke en Europese verkiezingen te stemmen. 4-147
Cornillet (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Hoe belangrijk de Fractie van de Europese Volkspartij het ook vind dat de grondrechten worden nageleefd en verdedigd, toch zag zij zich genoodzaakt om niet voor deze tekst te stemmen. Het gehele Handvest maar dan ook niets dan het Handvest; dat principe, waar ons Parlement zijn goedkeuring aan heeft verleend, is wederom niet gerespecteerd. Dit verslag is een samenraapsel van ideologische en irrationele wensen, van shopping list tot militante actiegroepen, waarbij het naar voren schuiven van persoonlijke opvattingen niet wordt geschuwd. Veel van de genoemde punten hebben niets te maken met de grondrechten in het algemeen, noch met de grondrechten binnen de Europese Unie. De Fractie van de Europese Volkspartij kan de zogenaamde vorderingen op bepaalde gebieden (vooral het asielrecht) niet ondersteunen, en is het evenmin eens met de neiging om de letter van het Handvest uit te breiden naar aan discriminatie gerelateerde punten. Overigens leidt het met naam en toenaam noemen van de betreffende landen in de tekst er alleen maar toe dat de tekst topzwaar wordt en dat ze nodeloze nationalistische reflexen worden roept. Is het Handvest zoals dat op papier staat gerespecteerd binnen de Unie gedurende het onderzochte jaar, ja ofte
39 nee? Wil ons Parlement een solide verslag afleveren dan moet dat het onderwerp zijn en moet het daar niet van afdwalen om zich van een breed politiek draagvlak te verzekeren. 4-148
Dell'Alba (NI), schriftelijk. - (IT) De Radicale Partij is de enige die, vanaf het begin van de jaren zestig, op elk niveau in justitie en politiek, met grootschalige geweldloze campagnes en geslaagde initiatieven voor referenda heeft gestreden tegen de “dieven van de waarheid en de informatie”. Het is beslist de verantwoordelijkheid en een bewuste keuze van Silvio Berlusconi en zijn ondernemingen dat hij, vanaf het begin van de jaren negentig, zijn aanvankelijk bescheiden media-imperium heeft omgevormd tot een instrument dat vergelijkbaar is met de RAI-TV en ten dienste staat van zijn entree in de politiek. Daarin is hij maar voor een deel geslaagd, en zijn bekendste journalisten nemen deel aan fora en ondersteunen grote manifestaties, al dan niet in verband met verkiezingen, van zijn politieke vijanden. Dat is een kenmerk van de Italiaanse situatie, van deze “Italiaanse kwestie” waarvan Silvio Berlusconi op zijn hoogst een voortzetting is, en geen tegenstander of hervormer, zoals hij het tijdens zijn verkiezingscampagne had voorgesteld. De afgevaardigden van de Radicale Partij onthouden zich daarom van stemming over de passage “betreurt dat [...] de situatie voortduurt waarbij de macht over de media in handen van de [Italiaanse] minister-president is geconcentreerd”. Waarschijnlijk zijn we zo langzamerhand getuige van een felle machtsstrijd, helaas, en het is best mogelijk dat die tot op de laatste snik wordt voortgezet; maar het gaat om een strijd die zich niet alleen afspeelt binnen politieke, maar ook binnen economische of letterlijk criminele systemen. 4-149
Hedkvist Petersen (PSE), schriftelijk. − (SV) Nietbegeleide minderjarige asielzoekers (paragraaf 51 - 96 van de ontwerpresolutie, pagina 72 van de toelichting): Het verslag is op dit punt onvolledig. In Zweden moeten niet-begeleide minderjarige asielzoekers die uitgezet worden naar het land van herkomst altijd begeleid worden door iemand die erop toeziet dat het kind door een familielid of een andere verzorger wordt opgehaald. Voordat een kind uitgezet wordt naar het land van herkomst (of een ander land) wordt nauwkeurig onderzocht wie de verantwoordelijkheid voor het kind heeft en wie er zich bij aankomst over het kind ontfermt. Niet-begeleide minderjarige asielzoekers krijgen altijd een voogd toegewezen. Het probleem is dat het op dit moment lang duurt voordat zo iemand wordt benoemd en dat een dergelijke voogd te veel kinderen toegewezen krijgt. Het perspectief van het kind moet meer centraal komen te staan in het onderzoek. Soms gaat men onvoldoende na wat er met het kind in het land van herkomst is gebeurd.
40 Discriminatie (pagina 49): Het aanvullend protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake alle vormen van discriminatie tegen vrouwen van 6 oktober 1999 is, in tegenstelling tot wat er in het verslag wordt beweerd, door Zweden op 24 april 2003 geratificeerd en op 24 juli in werking getreden. Vakbondsrechten (pagina 66, 103): Zweden heeft geen vakbondsmonopolie, en heeft dat ook nooit gehad. (pagina 98): Volgens de Zweedse wetgeving is een staking zonder voorafgaande aankondiging verboden. Een dergelijke staking wordt een onwettige/wilde staking genoemd. De Zweedse arbeidsmarkt wordt gereguleerd door collectieve arbeidsovereenkomsten. Tijdens CAObesprekingen is staken verboden. 4-150
Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) Ik juich het verslag-Sylla over de grondrechten, en vooral de conclusies over de behandeling van asielzoekers en hun kinderen, toe. In het verslag wordt terecht kritiek geuit op de staat van dienst van het Verenigd Koninkrijk op dit terrein, en wat ik weet van het gesloten asielzoekerscentrum van Dungavel in mijn kiesdistrict in Schotland, bevestigt het falen van de Britse regering. De Britse regering is nalatig in het beschermen van de rechten van kinderen van asielzoekers door hen lange tijd in het centrum van Dungavel vast te houden, en de Schotse regering, die als gedelegeerde verantwoordelijk is voor het verzorgen van onderwijs in Schotland, heeft niet gedaan wat zij moest doen: ervoor zorgen dat die kinderen gewoon naar school kunnen tijdens hun verblijf in ons land. De mensen in Schotland reageerden onthutst toen zij hoorden over de lange vasthouding van en het gebrek aan onderwijsvoorzieningen voor gezinnen als dat van Yurdigal Ay en haar kinderen, die eerder deze zomer naar Duitsland werden overgebracht nadat ze een jaar in Dungavel hadden vastgezeten. De houding van de Britse regering ten opzichte van de asielzoekers en hun kinderen in Dungavel is schandalig. Ik vertrouw erop dat het verslag-Sylla serieus zal worden genomen door de betrokken Britse ministers en dat er stappen worden ondernomen om de grondrechten van vluchtelingen in Dungavel en elders in het Verenigd Koninkrijk te waarborgen. 4-151
Katiforis (PSE), schriftelijk. - (EL) De PASOKdelegatie in het Europees Parlement heeft besloten de resolutie in haar geheel te verwerpen omdat de daarin voorkomende standpunten met betrekking tot de berg Athos, gewetensbezwaarden en het recht van de moslims op moskeeën en begraafplaatsen onrechtvaardig en onaanvaardbaar zijn en aantonen dat men op zijn minst niet op de hoogte is, en wel om de volgende redenen:
04/09/2003 1. De berg Athos heeft een speciaal statuut dat is verankerd in de aan het Verdrag inzake de toetreding van Griekenland tot de EEG gehechte, gemeenschappelijke verklaring nr. 4 “over de berg Athos” 2. In de bijlage van de slotakte van het Verdrag van Amsterdam is een verklaring opgenomen van Griekenland waarin wordt herinnerd aan de aan de slotakte van het Verdrag inzake de toetreding van Griekenland tot de Europese Gemeenschappen gehechte gemeenschappelijke verklaring over de berg Athos 3. De Griekse wetgeving inzake proselitisme werd door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens conform het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens verklaard. Wat de moskeeën van de moslims betreft, is bekend dat er momenteel 350 moskeeën en 250 begraafplaatsen zijn en een islamitisch cultureel centrum in Peania, Attika, wordt opgericht. 4. In artikel 18 van wet 2936/2001 is sprake van de vermindering van de ongewapende dienstplicht of civiele dienstplicht voor erkende gewetensbezwaarden, die een verminderde gewapende dienstplicht zullen vervullen. 4-152
Korakas (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) De 11de september was een goede gelegenheid om de tenuitvoerlegging van de volksvijandige besluiten van de monopolies te versnellen. Er volgde een niet te stuiten aanval op de mensenrechten en de persoonlijke vrijheden in de EU. De rechten van de werknemers en het recht op openbaar en kosteloos onderwijs en gezondheidszorg werden sterk beknot en de levensomstandigheden van de arbeiders gingen aanzienlijk achteruit. Tekenend voor de situatie zijn de meer dan veertienduizend doden tengevolge van de hittegolf in Frankrijk, in het Frankrijk van de eerbiediging van de mensenrechten. Het reactionair juridisch arsenaal wordt nu nog aangevuld met nieuwe wetsbepalingen. De vrije en onbelemmerde werking van de politieke partijen, zoals de communistische partij, wordt aan banden gelegd in met name toetredingslanden. De schendingen van de vrijheid van meningsuiting gaan gepaard met schendingen van het recht op samenscholing, met verboden op en belemmeringen van de burgerparticipatie en met de bloedige onderdrukkingen van stakingen en manifestaties. In naam van de strijd tegen het terrorisme worden allerlei persoonsgegevens van de burgers opgeslagen in het Schengeninformatiesysteem. Er worden persoonsgegevens doorgegeven aan de VS en massale “repatriëring” van immigranten wordt schering en inslag. Europa is kennelijk de sheriff van de VS geworden, met name na de ondertekening van de overeenkomst inzake
04/09/2003
41
samenwerking op strafrechtelijk gebied en uitwijzing naar de VS, waar de doodstraf en Guantanamo gelden.
land van herkomst en kunnen tegen het besluit in beroep gaan.
Dit verslag zal niet onbeantwoord blijven. De arbeiders verzetten zich tegen dit beleid en zullen het bestrijden en vechten voor daadwerkelijke eerbiediging van de mensenrechten.
Omdat ook de Britse regering vindt dat het vasthouden van kinderen van asielzoekers moet worden vermeden, zoekt zij naar werkbare oplossingen om dergelijke situaties te voorkomen.
4-153
Wat het recht op een eerlijk proces betreft heeft het overgrote deel van de EVRM-zaken waarin vonnis is gewezen, betrekking op gebeurtenissen die plaatsvonden vóór de inwerkingtreding van de Human Rights Act. Het is nu mogelijk om rechten op grond van het EVRM rechtstreeks bij de Britse rechter af te dwingen.
Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. − Over de afwijzing van terrorisme en mensenhandel worden uiteenlopende politieke stromingen het gemakkelijk eens. In iets mindere mate geldt dat ook nog wel voor kritiek op verouderde en overvolle gevangenissen, machtsconcentratie in de media, aantasting van privacy en discriminatie van homoseksuelen, immigranten of mensen met een handicap. Grote meningsverschillen blijven daarentegen bestaan over het streven om politieke stromingen te verbieden wegens "extremisme" of "separatisme". In de toekomstige lidstaat Letland worden mensen die acht maanden voor de onafhankelijkheid niet bedankt hadden voor het lidmaatschap van de toen regerende communistische partij van de Sovjet-Unie uitgesloten van politieke rechten. In Spanje zijn in Baskenland een krant en een politieke partij met veel aanhang verboden, en wordt de uitslag van verkiezingen sterk gewijzigd omdat de uitgesloten politieke stroming op geen enkele wijze kandidaten kan stellen. In de mogelijke toekomstige lidstaat Turkije is het vanzelfsprekend dat organisaties en publicaties verboden worden, opposanten in de gevangenis terechtkomen en landstreken worden verwoest om ze beter te kunnen controleren. Overal zien we pogingen om kiesstelsels zodanig aan te passen dat er slechts ruimte blijft voor de twee grootste politieke stromingen, met een vrijwel volledige uitsluiting van alle anderen uit het parlementaire werk. Het is dom om grote groepen mensen zonder perspectief te laten ontstaan, die buiten de parlementaire democratie staan en vatbaar worden voor gewelddadige alternatieven. 4-154
Miller (PSE), schriftelijk. – (EN) De Britse parlementsleden van Labour hebben vóór het verslagSylla gestemd, dat een nobel doel dient. Alle lidstaten moeten zo sterk in hun schoenen staan dat ze tegen kritiek kunnen. Dit betekent echter nog niet dat alle kritiek ook per definitie terecht is. Wij zijn het niet eens met de bewering van de rapporteur dat er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de detentiebevoegdheden die bestaan op grond van de Antiterrorism, Crime and Security Act 2001. Als we geconfronteerd worden met potentiële bedreigingen van de nationale veiligheid, zijn er wel eens buitengewone maatregelen nodig. Er zijn stevige waarborgen ingebouwd om te garanderen dat die bevoegdheden niet worden misbruikt. Een besluit om personen vast te houden kan alleen worden genomen op basis van uitvoerig en overtuigend bewijs. Tot nu toe zijn er slechts vijftien buitenlanders vastgehouden op grond van deze wet. De gedetineerden mogen het VK op elk gewenst moment verlaten om terug te keren naar hun
(Verklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 4-155
Pasqua (UEN), schriftelijk. – (FR) Onder de ettelijke verslagen die het Parlement jaarlijks goedkeurt zijn er vele die werkelijk belangrijk zijn. Dat geldt echter niet voor dit beruchte verslag over de grondrechten in de Unie dat, geheel in strijd met de Europese zaak, een toonbeeld is van communautair federalisme van het ergste soort. De hele benadering van een dergelijk rapport is al ongepast, aangezien deze erop neer komt dat het Parlement zogenaamde schendingen van de grondrechten moet veroordelen die gepleegd zouden zijn door de lidstaten van de Europese Unie zelf. Het is werkelijk niet overdreven om te stellen dat een ieder die dit onverteerbare document raadpleegt onherroepelijk de indruk krijgt dat de Europese Unie een gemeenschap van verkapte bananenrepublieken is geworden waar rechteloosheid aan de orde van de dag is. Overvolle gevangenissen, bedreiging van de gewetensvrijheid, discriminatie van minderheden, (commerciële) controle over de media, groei van het aantal uitingen van racisme, restrictief migratiebeleid, enzovoorts. Geen enkele lidstaat wordt gespaard en uiteindelijk lijkt het alsof in de gehele Europese Unie de vrijheden met voeten worden getreden. Het spreekt voor zich dat dit waanbeelden zijn. Feit blijft echter dat het Parlement zichzelf belachelijk zou maken wanneer het, onder druk van de machtige “mensenrechtenlobby”, een dergelijk verslag zou aannemen. 4-156
Queiró (UEN), schriftelijk. – (PT) Na mijn interventie van gisteren kan er niet veel twijfel meer hebben bestaan aangaande de wijze waarop ik vandaag zou stemmen – tegen. Het verslag-Sylla weerspiegelt voor al het andere een ideologische keuze, en dat betekent dat dit verslag over de mensenrechten onvolledig en onevenwichtig is. Mijn spreektijd was kort, en ik heb geen tijd gehad het volgende, heel belangrijke argument in te brengen: het Handvest voor de grondrechten – volgens de rapporteur de basis voor zijn verslag – is bestemd voor de instellingen van de Unie en, met inachtneming van het
42
04/09/2003
subsidiariteitsbeginsel, de lidstaten, maar in dat laatste geval alleen indien het gaat om de toepassing van het recht van de Unie. Dat blijkt duidelijk uit artikel 51 van het Handvest.
Europese Sociaal-Democraten tegen dit artikel stemmen. Er is namelijk geen objectieve reden om de kwestie van de legalisering van actieve euthanasie in dit rapport op te nemen.
In tegenstelling tot de rapporteur hadden wij daarom graag gezien dat het verslag in de eerste plaats gericht was op de organen van de Unie. Het zou een beoordeling hebben moeten geven van het optreden van de Raad, de Commissie en het Parlement zelf, en wel in die gevallen waarin deze met de grondrechten van de Unie te maken krijgen of een beleid formuleren dan wel uitvoeren dat voor de mensenrechten gevolgen heeft.
4-159
Zoals u heeft kunnen zien is dat niet gebeurd. 4-157
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) De rapporteur heeft gekozen voor een gedeeltelijke en sektarisch geïnspireerde beoordeling van de grondrechtensituatie. Hij had moeten kijken naar het gemene goed en de instellingen. In plaats daarvan heeft hij een hele reeks afzonderlijke klachten van minderheden en scheurmakers bijeengebracht, een en ander onder het even gemakkelijke als vage voorwendsel “discriminatie” te willen bestrijden. Hij richt een hele lijst verwijten tot de lidstaten. Deze klachten komen onwaarschijnlijk over en zijn geredigeerd in het soort taal dat we meestal associëren met twijfelachtige en messianistische bewegingen die het gevestigde sociale model willen vervangen door een ander. We hebben hier te maken met een luchtkasteel, het product van de vrij algemene obsessie om political correctness tot wetenschap te verheffen.
Turco (NI), schriftelijk. − (IT) Namens de afgevaardigden van de Radicale Partij wil ik toelichten waarom wij ons hebben onthouden van stemming over de passage “betreurt dat [...] de situatie voortduurt waarbij de macht over de media in handen van [Italiaanse] de minister-president is geconcentreerd”. Op 4 april 1996, tijdens een verkiezingsbijeenkomst in de zetel van Mediaset, in Cologna Monzese, werd de holding Mediaset van Berlusconi onder andere als volgt gekenschetst: “Een belangrijke onderneming in Italië... een vooraanstaand communicatiebedrijf... een Italiaans erfgoed... een patrimonium van werk en vaardigheden voor dit land”. Dat waren niet de woorden van Silvio Berlusconi maar van Massimo d’Alema, post-communistisch partijleider van de toenmalige PDS, nu DS, die minder dan een jaar later - met instemming van Berlusconi en alle centrumrechtse partijen - tot voorzitter van de bicamerale (een poging tot een Conventie) gekozen zou worden, en meteen daarna Romano Prodi opvolgde als premier. De machtsconcentratie bij het mediaconcern van Silvio Berlusconi aanmerken als de grootste, zwaarste bedreiging voor de informatie en de democratie in Italië is absoluut onjuist, demagogisch, sektarisch en een leugen. 4-160
Verslag-Lannoye (A5-0273/2003) 4-161
Dit jaarverslag wordt gebruikt om doelen te verwezenlijken waarover geen consensus bestaat en die bovendien indruisen tegen eeuwenoude beginselen en waarden die in de Westerse cultuur verankerd zijn. Daaruit blijkt maar weer dat de beoordeling van en het debat over dit verslag een steeds meer pamfletachtig karakter krijgt. Het verslag verwordt zo tot prietpraat, met een herhaling ad nauseam van steeds dezelfde reeks onverantwoordelijkheden, geheel gespeend van de ernst en diepgang waartoe de waardigheid van het onderwerp noopt. Het is een beklagenswaardig, elk jaar weer herhaald ritueel. Als het Europees Parlement een minimum aan ernst en verantwoordelijkheid wenst te behouden zal het deze vertoning toch eens een keer moeten opgeven. Ik heb uiteraard tegen gestemd. 4-158
Swiebel en Terrón i Cusí (PSE), schriftelijk. – (FR) Deze stemverklaring betreft artikel 15 aangaande de kwestie van de legalisering van actieve euthanasie. Aangezien het jaarverslag over de grondrechten in de Europese Unie een rol speelt bij de controle op de naleving van het Handvest, zal de Fractie van de
McAvan (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen amendement 5 op het verslag-Lannoye gestemd omdat de Commissie heeft verzekerd dat het feitelijk onjuist is, aangezien zij geen appèl heeft gedaan op ontwikkelingslanden zich vast te leggen op bindende afspraken met betrekking tot de privatisering van hun watervoorziening. Net als wij moeten ontwikkelingslanden zelf kunnen bepalen of zij een geprivatiseerde of openbare watervoorziening willen. Ik hoop dat de Commissie kan garanderen dat zij bij dit standpunt blijft en niet oproept tot dergelijke bindende afspraken. 4-162
Bernié (EDD), schriftelijk. – (FR) De kwestie van de watervoorzieningen staat niet op de agenda voor de WTO-top in Cancun en dat is spijtig. In het verslagLannoye wordt het voorstel van de Commissie, met als belangrijkste punt de oprichting van een Europees waterfonds ten behoeve van de ACS-landen, minutieus onderzocht. Deze landen zijn, ten overvloede, eersterangs handelspartners. Zij hebben echter ook te kampen met een gruwelijk gebrek aan drinkwater en waterzuivering. De toegang tot water is een recht, evenals de
04/09/2003 mogelijkheid voor de bewoners van de plattelandsgebieden in onze lidstaten om te beschikken over basale openbare voorzieningen zoals een postkantoor, een school of een ziekenhuis. Daarom moet de toegang tot water een openbare dienst blijven en niet op puur commerciële basis worden beheerd. De jaren tachtig werden gekenmerkt door het failliet van het hulpverleningsbeleid van het IMF en de Wereldbank. Alleen landen die hun distributienetwerken voor water en elektriciteit privatiseerden kwamen in aanmerking voor hulp van de internationale instellingen. De Commissie staat op het punt dezelfde bestuursfout te maken met het Europees waterfonds. Ik steun het verslag-Lannoye in zijn kritische beoordeling van het plan van de Commissie. 4-163
Berthu (NI), schriftelijk. – (FR) Ik heb ingestemd met het verslag-Lannoye over het waterbeheer in ontwikkelingslanden, aangezien het terecht de nadruk legt op de urgentie van dit probleem: op dit moment hebben 1,7 miljard van de 6 miljard mensen geen toegang tot drinkwater en als gevolg daarvan sterven er dagelijks 30.000. Op de Top van Johannesburg heeft men zich tot doel gesteld om tegen het jaar 2015 het aantal mensen dat verstoken blijft van drinkwater met de helft terug te brengen. Europa moet absoluut meewerken om dat voor elkaar te krijgen. Daarom steunen wij van harte de oprichting van een Europees waterfonds ten bate van de ACS-landen in het algemeen en de Afrikaanse landen in het bijzonder. De projecten die dit fonds zal gaan steunen zullen niet van bovenaf moeten worden omschreven, maar samen met de nationale autoriteiten en de direct betrokken bevolking. De voorkeur verdient een model van beheer op basis van publiek-private partnerschappen, waarbij de overheid de bewegingsruimte van de private sector afbakent en de doelen bepaalt. Toch blijft het verslag-Lannoye sceptisch ten opzichte van het optreden van private ondernemingen. Ik denk juist dat privatisering van het waterbeheer, zelfs op heel kleine schaal, als daar op een goede manier mee wordt omgegaan, een verstandiger beheer mogelijk zou moeten maken. 4-164
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Uiteindelijk hebben wij, door ons te onthouden van stemming, geweigerd om voor dit verslag te stemmen. De reden daarvoor is de aanname, tijdens de stemming, van een amendement – amendement 15 – van de Fractie van de Europese Volkspartij ten gunste van de private belangen van de grote waterbedrijven. 4-165
Caudron (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) In Europa is het ons door de zomerhitte en de duizenden slachtoffers daarvan nog eens bevestigd en ook de 30.000 mensen
43 per dag die sterven aan ziekten die te maken hebben met gebrek aan drinkwater herinneren ons eraan: water vormt het meest cruciale probleem dat de mensheid bedreigt. Door de klimaatverandering zal de situatie nog ernstiger worden. Daarom moeten we hoognodig grootschalige, gerichte actieplannen uitwerken en daar geld voor vrijmaken. De voorstellen van de heer Lannoye en de Commissie ontwikkelingssamenwerking gaan lang niet ver genoeg, maar moeten niettemin snel worden uitgevoerd. 4-166
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Toegang tot water is onontbeerlijk – om te overleven, maar ook voor gezondheid, welzijn en ontwikkeling. Water is dus geen handelswaar, maar een gemeen goed. Het is dan ook schokkend dat 1,7 miljard mensen geen toegang hebben tot drinkwater en dat er dagelijks bijna 30.000 mensen sterven aan ziekten die daarvan het gevolg zijn. In de zich ontwikkelende landen wordt de problematiek rond het drinkwater steeds nijpender. Dat is de achtergrond waartegen we de privatisering van de waterhulpbronnen moeten zien. Die privatisering wordt vooral opgedrongen door de Wereldbank en het IMF, die privatisering als voorwaarde stellen voor het verstrekken van leningen of het toewijzen van programma’s voor structurele wijzigingen. Het gevolg is dat openbare diensten ondermijnd worden en er onvoldoende in de sector geïnvesteerd wordt. De liberalisering en privatisering van water hebben ertoe bijgedragen dat de waterprijzen zijn gestegen en de armen geen toegang tot water hebben. Het wordt dus hoog tijd eens serieus de balans op te maken van de socio-economische en milieugevolgen van deze ontwikkelingen en te eisen dat de artikelen VI en XXI van de GATS-overeenkomst herzien worden, om zo te garanderen dat elk zich ontwikkelend land het recht behoudt zelf te bepalen hoe het de watervoorziening wenst vorm te geven. Het opzetten van een EU-waterfonds is in beginsel een goed initiatief, maar alleen indien in het waterbeleid van de landen die uit hoofde van dit fonds steun ontvangen verzekerd wordt dat het beheer van deze hulpbron in openbare handen blijft, zodat iedereen zonder enige discriminatie toegang tot water krijgt. 4-167
Krivine (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) De ontwerpresolutie van de heer Lannoye gaat uitputtend in op het schandaal van de drinkwaterschaarste, waar honderden miljoenen mensen in ontwikkelingslanden mee te kampen hebben. De grote internationale organisaties worden aangeklaagd vanwege hun verantwoordelijkheid voor de onttakeling van de publieke diensten die tot deze situatie heeft geleid. Een meerderheid in het Parlement heeft echter gedeeltelijk de poten onder deze resolutie weggezaagd door middel van amendementen waarin ervan wordt afgezien de
44 verantwoordelijken aan te wijzen en die het daarmee, ondanks alle goede bedoelingen, onmogelijk maken druk uit te oefenen voor een reële verbetering van de leefomstandigheden van de betreffende bevolking. In amendement 15 wordt benadrukt “dat de kern van de zaak niet is of de watervoorziening wordt georganiseerd door een overheids- of een particulier bedrijf, maar gevormd wordt door de verplichtingen die in het beleidskader zijn opgenomen; is van oordeel dat het aan de overheid in de ontwikkelingslanden is om het juridische kader vast te stellen om het functioneren van de particuliere exploitanten te regelen”. Door dit amendement aan te nemen is de gehele strekking van het verslag veranderd. Het is nu juist die vermarkting van dit vitale gemeenschapsgoed die ervoor gezorgd heeft dat niet iedereen in gelijke mate toegang tot water heeft en dat water schaars en duur is, zowel in onze Westerse landen als in ontwikkelingslanden. Aangezien dit amendement is aangenomen zag ik mij bij de eindstemming genoodzaakt me van stemming te onthouden. 4-168
Moreira da Silva (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) In de zich ontwikkelende landen hebben meer dan 2,5 miljard mensen geen toegang tot drinkwater. Elk jaar sterven er 3 miljoen mensen aan ziekten die zich via water verspreiden (tyfus, dysenterie, cholera, hepatitis, malaria, trachoom, fluorosis en Japanse encefalitis). Het is van groot belang dat de in Monterrey en Johannesburg vastgelegde doelstellingen met betrekking tot water gerealiseerd worden (halvering van het aantal mensen zonder toegang tot water en zonder aansluiting op het riool tegen 2015). Het is ook belangrijk dat het waterinitiatief dat de EU in Johannesburg heeft genomen steun ontvangt, een project waarmee 700 miljoen euro is gemoeid. Tot slot wil ik melden dat ik heel tevreden ben met het voorstel om voor de ACS-landen een EUwaterfonds op te zetten. 4-169
Patakis (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Wij zijn het allereerst eens met de rapporteur dat drinkwater een sociaal goed moet zijn waar iedereen toegang toe heeft, en geen handelsgoed voor winstbejag. Wij zijn het echter niet eens met de voorstellen waarin een lans wordt gebroken voor particulier beheer van het water, via joint ventures tussen de overheid en de particuliere sector of via de uitvaardiging door de overheid van een juridisch en reglementair kader voor de werking van particuliere watermaatschappijen. Onze onenigheid spruit voort uit het feit dat - los van intenties, juridisch-reglementaire kaders en beperkende mechanismen - de betrokkenheid van de particuliere sector in het teken staat van de winst. Daardoor wordt een sociaal goed automatisch veranderd in een handelsgoed, met alle gevolgen van dien voor met name de arme volkeren. Wij wijzen erop dat het drinkwaterprobleem, net als het voedselprobleem, in eerste instantie een politiek probleem is en pas in tweede instantie en technocratisch
04/09/2003 probleem. Daarom zijn er radicale sociale veranderingen nodig om hier op efficiënte wijze het hoofd aan te bieden. Er zijn in het kader van het huidig systeem verschillende programma´s toegepast. Die zijn echter allemaal mislukt en in bepaalde gevallen hebben ze de problemen zelfs verscherpt in plaats van verminderd. Daarom zijn wij in onze mening gesterkt en ervan overtuigd dat door de toepassing van de door het IMF opgelegde voorwaarden voor de financiering van soortgelijke activiteiten in de ontwikkelingslanden het probleem nog acuter zal worden en een impasse zal ontstaan. 4-170
Roure (PSE), schriftelijk. – (FR) Hoewel de toegang tot water recentelijk is uitgeroepen tot een van de mensenrechten, is het aantal mensen op aarde dat van drinkwater verstoken blijft de afgelopen jaren gestaag blijven groeien tot het huidige aantal van 1,7 miljard. We moeten de oorzaken van dit gebrek aan drinkwater onder ogen zien en bestrijden: of het nu de intensieve, op productievermeerdering gerichte landbouw is, of de op de export gerichte economieën die vaak de ontwikkeling van de lokale economie schaden, of de liberalisering van openbare diensten in de watersector die de Wereldbank en het IMF vaak als voorwaarde stellen voor leningen aan zuidelijke landen. Zo zijn de drinkwatervoorzieningen onbetaalbaar geworden voor de armste mensen. Als oplossing voor deze misstanden willen wij, zowel in het Noorden als in het Zuiden, de productie en consumptie van water opnieuw vormgeven op basis van duurzaam waterbeheer. Voorts willen we de biologische landbouw en de toepassing van nieuwe irrigatiesystemen bevorderen. Gezien het drama dat de mensen daar meemaken en de volstrekt niet afdoende manier waarop daar tot nu toe op is ingesprongen, is het een goed initiatief om een Europees waterfonds op te richten ten bate van de ACSlanden. De toegang tot drinkwater en tot waterzuiveringsdiensten moet worden toegewezen door de nationale overheden met medewerking, via organisaties en bewegingen van burgers, van de plaatselijke bevolking. 4-171
Verslag-Morgantini (A5-0277/2003) 4-172
Arvidsson, Stenmarck en Wachtmeister (PPE-DE), schriftelijk. − (SV) Meer handel is voor ontwikkelingslanden de beste mogelijkheid om op termijn hun economische situatie en de levensomstandigheden van arme mensen te verbeteren. Steun aan de ontwikkelingslanden moet daarom in de eerste plaats tot doel hebben om de infrastructuur uit te breiden en te verbeteren die de handel vereenvoudigt. Het onderhavige verslag wordt gekenmerkt door een algemene scepsis tegenover handel als middel tegen armoede en ter bevordering van economische groei.
04/09/2003 Essentieel voor onze keuze was daarom in hoeverre de amendementen waren aangenomen die de fractie van de Europese Volkspartij/Europese Democraten had ingediend en die een verbetering van het verslag betekenen. Wij staan niet negatief tegenover een gedragscode met ethische clausules voor bedrijven die investeren in of handel drijven met ontwikkelingslanden, maar wij zijn wel van mening dat een dergelijke gedragscode moet worden vastgesteld in het kader van de werkzaamheden van de WTO en de Wereldbank en niet alleen moet gelden voor bedrijven in de Europese Unie. 4-173
Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Als we werkelijk eerlijker handel willen, van het soort dat bijdraagt tot duurzame ontwikkeling en het terugbrengen van de armoede, dan zal er bij de volgende, in Cancún te houden Ministeriële Conferentie in het kader van het WTO rekening moeten worden gehouden met de behoeften van de zich ontwikkelende landen, en wel via concrete acties. De rapporteur, een afgevaardigde van mijn fractie, wijst daar terecht op. Er moet een antwoord worden geformuleerd op de onvoldoende productiecapaciteit van de ontwikkelingslanden en hun nog steeds voortdurende afhankelijkheid van grondstoffen met een lage toegevoerde waarde. De productie van deze landen moet gediversifieerd worden, en ze moeten de beschikking krijgen over nieuwe technologieën. We moeten bovendien een oplossing vinden voor de schuldenlast die deze landen in een wurggreep houdt. De schuld moet worden kwijtgescholden en er moet een einde worden gemaakt aan de dumping van landbouwproducten. We moeten er verder voor zorgen dat het principe van soevereiniteit op het gebied van de voedselvoorziening ingang vindt. De ontwikkelingshulp moet omhoog, en wel tot de 0,7 procent van het BBP waartoe we ons verplicht hebben, en het recht op toegang tot medicijnen moet worden beschermd. Even belangrijk is dat de openbare diensten openbaar blijven door de liberalisering ervan een halt toe te roepen. Het is van belang dat we beseffen dat de liberalisering van de wereldhandel heeft bijgedragen tot het verwijden van de kloof tussen de rijke en de arme landen. Het aandeel van de arme landen in de wereldhandel is als gevolg van de liberalisering afgenomen. De onrechtvaardigheden die uit deze handel voortvloeien zijn het gevolg van de ontwikkeling en mondiale verbreiding van het kapitalistische systeem. 4-174
Krivine en Vachetta (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) In het verslag-Morgantini wordt de redenering uit de mededeling “Hulp aan ontwikkelingslanden om de voordelen van handel te benutten” van de Europese Commissie afgewezen. De Commissie propageert namelijk liberalisering van de diensten, steun aan de private sector en intensivering van de handel, en denkt daarmee de minst ontwikkelde landen vooruit te helpen.
45 Nu weten wij dat deze “recepten” van het kapitalistische economische systeem de schandelijke kloof tussen de inkomsten van de rijke landen en die van de arme landen juist elke dag doen groeien. Aan de vooravond van de top in Cancun, die ten dienste staat van het doel om de vermarkting van de wereld te bevorderen, steunen wij de voorstellen om schuld kwijt te schelden, regels op te stellen voor eerlijke handel, de basisvoorzieningen voor de bevolking niet langer aan de commerciële sector toe te vertrouwen en de exportsteun voor landbouwproducten uit rijke gebieden af te schaffen. Daarom hebben wij voor dit verslag gestemd, ook al zijn wij van mening dat de WTO, zijnde een instrument waarmee de rijke landen de andere landen overheersen, niet “gedemocratiseerd” maar opgedoekt moet worden. 4-175
Moreira da Silva (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De Economist, een onverdachte bron, gaf een jaar geleden toe, op basis van de indicatoren met betrekking tot de sociale en milieukundige duurzaamheid in ontwikkelingslanden, dat de levensomstandigheden op het zuidelijk halfrond alleen kunnen verbeteren als het noordelijk halfrond bereid is een klein deel van zijn luxe op te geven. Als we in de ogen van de zich ontwikkelende landen als geloofwaardige partners willen overkomen en oprecht bereid zijn iets te doen aan het schokkende verschil tussen de levenstandaard in het Noorden en het Zuiden, dan volstaat het niet de in Monterrey en Johannesburg vastgelegde doelstellingen te realiseren. De EU en de Verenigde Staten zullen de volgende onderhandelingsronde in het kader van de WTO in Cancún moeten aangrijpen om handelsbelemmeringen weg te nemen en de subsidies voor de landbouw en de energievoorziening geleidelijk af te schaffen. 4-176
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) De rapporteur heeft een aantal interessante en waardevolle ideeën uitgewerkt om een antwoord te kunnen geven op de vraag “hoe we de zich ontwikkelende landen kunnen helpen meer profijt van de handel te trekken”. Ik heb me desalniettemin verplicht gevoeld me van stemming te onthouden. De vaststelling dat de liberalisering van de handel de beste manier is ontwikkeling te realiseren dient een uitgangspunt te zijn en niet meer dan dat. We moeten dat idee gewoon als gegeven aanvaarden en er verder geen ruzie over maken – dat leidt alleen maar tot ideologische meningsverschillen die op den duur niets opleveren. Het is veel belangrijker dat we voor de handelsbetrekkingen met de ontwikkelingslanden een aantal dwingende regels opstellen. We zouden er dus beter aan doen voorwaarden te stellen aan de hulp die de Unie en/of de lidstaten geven aan de economische subjecten die handelsbetrekkingen met de ontwikkelingslanden onderhouden, of het nu gaat om de aankoop van grondstoffen of het leveren van goederen of diensten. Zulke ondernemingen zouden in ruil voor hulp verplicht moeten worden gesteld iets voor de zich ontwikkelende landen te doen – door de overdracht van technologie, door het uitbreiden van plaatselijke kennis
46 en kunde, door de levering van medicijnen, door de aanleg van fundamentele infrastructuur, door de levering van diensten voor het verminderen van de beheerskosten van de rentebetaling over schulden, enzovoorts. De geschiedenis heeft ons geleerd dat het weinig oplevert als je de economische werkelijkheid via de oplegging van wetgeving probeert te veranderen. 4-177
Verslag-Bowis (A5-0217/2003) 4-178
Moreira da Silva (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De statistieken over de volksgezondheid in de ontwikkelingslanden spreken duidelijke taal: er is hier sprake van een tragedie. De nood is hoog en Europa dient daarom snel en op overtuigende wijze solidaire en efficiënte actie te ondernemen. We moeten er in de eerste plaats voor zorgen dat de ontwikkelde landen hun bijdragen verhogen, zodat de doelstellingen die in Monterrey (Millenniumtop) en Johannesburg (Duurzame Ontwikkeling) zijn vastgelegd integraal kunnen worden gerealiseerd. Ten tweede dienen we ervoor te zorgen dat de hulp efficiënter en transparanter wordt georganiseerd. Dat kan door een strategie aan te houden die aan gekwantificeerde doelstellingen en een duidelijk tijdschema is gebonden; gecontroleerd en beoordeeld kan worden; garandeert dat programma’s en ter beschikking gestelde producten continu en in voldoende mate worden verstrekt; de inzet van plaatselijke menselijke hulpbronnen bevordert om te verhinderen dat men in technisch opzicht te afhankelijk wordt; gebruik maakt van plaatselijke kennis en kunde. Ten derde is het van belang dat er een duidelijke boodschap naar de markt wordt uitgezonden, zowel aan de hand van Europese wetgeving als via acties in het kader van de Wereldhandelsorganisatie, om zo te verzekeren dat de zich ontwikkelende landen van nu af aan over steeds meer medicijnen kunnen beschikken tegen voor hen betaalbare prijzen. Ten vierde moeten we ervoor zorgen dat schuldverlichting voor een groter aantal landen gaat gelden. 4-179
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Dit verslag legt de verbanden tussen armoede en ziekte, ziekte en armoede bloot. De statistische gegevens over de gezondheidstoestand in de ontwikkelingslanden zijn schrikbarend (dagelijks sterven er 28.000 kinderen van onder de 5 jaar, terwijl er jaarlijks 2 miljoen mensen sterven aan malaria en één miljoen aan malaria, enzovoorts). Ook de verbreiding van aids is een ware tragedie: in Afrika worden 25 miljoen mensen door deze ziekte getroffen, aids is verantwoordelijk voor een kwart van de sterftegevallen, en 10 procent van de mensen tussen vijftien en vijftig jaar lijdt aan aids. Ik ben het eens met het idee om de investeringen in de gezondheidszorg van de ontwikkelingslanden te verhogen. De doeltreffendheid van die investeringen moet worden geoptimaliseerd door een strategie voor een efficiënt gebruik van de hulpbronnen. Er moet bovendien een degelijke controle op de resultaten
04/09/2003 worden uitgevoerd. Het is heel belangrijk dat we een diepgaander debat voeren over de wijze waarop we de bevolking in de ontwikkelingslanden toegang tot medicijnen kunnen verschaffen. De omvang van de catastrofe noopt tot extra creatieve, gedurfde en doortastende oplossingen. Ik kan heb de meeste onderdelen van dit verslag dus gesteund. Ik heb me bij de eindstemming echter van stemming onthouden, omdat ik het niet juist vindt dat men geen weerstand heeft kunnen bieden aan de verleiding om in de uiteindelijke resolutie een in ideologisch getint taalgebruik geredigeerde paragraaf op te nemen die er eigenlijk op neerkomt dat het ontwikkelingsbeleid van de EU gekoppeld wordt aan de internationale bevordering van abortus. 4-180
Roure (PSE), schriftelijk. – (FR) Wanneer een inwoner van zwart Afrika iets te horen zou krijgen van de debatten die wij voeren in het Europees Parlement, dan zou hij zich realiseren dat vele van de onderwerpen waarover wij debatteren betrekking hebben op kwesties die zich alleen in rijke landen kunnen voordoen. Als hij namelijk naar zijn persoonlijke situatie kijkt en naar die van de grote meerderheid van de zijnen, dan zal hij ontdekken dat er een kloof gaapt tussen de Oude Wereld en de ontwikkelingslanden in Afrika. Wij hebben evenwel een boodschap voor hem. Aangezien wij onophoudelijk verkondigen dat Europa berust op de waarden van humanisme en solidariteit, moeten we die edele gevoelens ook in de praktijk brengen. Wij moeten hen die lijden helpen; daar hebben we de middelen voor en dan in de eerste plaats de medische middelen, om een einde te maken aan het feit dat elke dag meer dan 28.000 kinderen onder de vijf jaar sterven aan ziekten die te genezen zijn, in de meeste gevallen zelfs heel gemakkelijk. We kunnen ook aidspatiënten begeleiden en hen steunen met behandelmethoden die wij ook voor onze Europese zieken toepassen, maar die voor ontwikkelingslanden onbetaalbaar zijn. Bestaat er een grotere ongelijkheid ten opzichte van een ziekte dan deze? Ook de financiële middelen hebben we. Hoe kunnen we onbewogen blijven als de middelen die we gereserveerd hebben voor ontwikkeling niet worden gebruikt, terwijl met dat geld mensenlevens gered zouden kunnen worden? (Verklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 4-181
Verslag-Howitt (A5-0249/2003) 4-182
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Ik heb voor dit verslag gestemd. Er wordt hier een pleidooi gehouden voor een versterking van de “cultuur van overleg en dialoog” met niet-overheidsactoren (NOA’s),
04/09/2003 teneinde het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie efficiënter te maken. Het is inderdaad zo dat de interactie tussen de onderscheidene protagonisten – lokaal, institutioneel, dan wel anderszins, zoals maatschappelijke organisaties – op nationaal en internationaal steeds belangrijker wordt voor het vinden van oplossingen voor de dringende nood in de meest achtergestelde gebieden in deze wereld. De rapporteur stelt vast dat de communautaire steun aan NGO’s steeds sterker afneemt. Ik wil er echter graag op wijzen dat de participatie van niet-overheidsactoren op zich geen garantie vormt voor een efficiënt ontwikkelingsbeleid. Van groot belang is dat we meer steun geven aan de acties van organisaties die hun optreden niet ondergeschikt maken aan overwegingen van programmatische of ideologische aard en er niet op uit zijn de eigen belangen te behartigen. We moeten de voorkeur geven aan oprecht altruïstische organisaties die zonder eigenbelang een doel nastreven en kunnen wijzen op concrete en tastbare resultaten. Het gaat er dus om dat we meer aandacht krijgen voor de kwaliteit van de actie. De kwantiteit is minder belangrijk. 4-183
Verslag-Perry (A5-0251/2003) 4-184
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Net als de rapporteur ben ook ik ervan overtuigd dat we de tijdens de Top van Lissabon vastgelegde doelstellingen niet zullen verwezenlijken als we niet de nodige aandacht besteden aan de rol die de audiovisuele communicatiemiddelen hier spelen. We moeten daarbij rekening houden met de stand van techniek. Televisiemateriaal kan thans met verschillende technologische hulpmiddelen worden doorgegeven. Dat is voldoende rechtvaardiging voor het aanpassen en actualiseren van de wetgeving op dit gebied. Ik ben het ook eens met de keuze voor een flexibele benadering bij de regelgeving. Er zouden voor de sector minimumregels moeten gelden. Ik deel de bezorgdheid van de rapporteur met betrekking tot het feit dat de televisiesector in handen is van een kleine groep subjecten. Dat kan inderdaad een bedreiging vormen voor het pluralisme en de culturele diversiteit. Ik ben het echter niet eens met het idee om een Europees kanaal voor de jeugd op te zetten. Ik geloof dat we het “aantrekken” van jeugdige kijkers moeten overlaten aan de nationale televisiekanalen. Ik geloof niet dat je een “Europees bewustzijn” kunt creëren door het buiten werking stellen van de nationale talen en identiteiten en mensen vanaf de wieg te bestoken met zogenaamd “Europese” referenties. De Unie moet weerstand bieden aan de verleiding de loyaliteit van mensen (en het gevoel tot een bepaalde lidstaat te behoren) te manipuleren.
47 Niettegenstaande dit laatste bezwaar geloof ik toch dat dit in het algemeen een goed verslag is. Ik stem voor. 4-185
Verslag-Zorba (A5-0276/2003) 4-186
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Wij hebben niet voor dit verslag gestemd, want we willen geen steun geven aan de kapitaalinvesteerders, of het nu in de culturele sector is of in andere sectoren. Dat zijn trouwens ook vaak dezelfden: veel kapitalisten die ook winst maken uit investeringen in commerciële televisie, film of uitgeverijen, halen het grootste deel van hun winsten uit overheidsopdrachten, uit het monopolie voor de watervoorziening of zelfs de productie van wapens. Daarentegen willen wij juist de mensen beschermen op wie die “cultuurindustrie” draait. Daarom geven wij onze volledige steun aan de werknemers in de amusementsector zonder vaste aanstelling, mensen die al meerdere maanden strijden om hun bestaanssituatie te verdedigen. Dezelfde Franse regering die de mond vol heeft van de “culturele uitzondering” maakt geen uitzondering voor de mensen die in de amusementsector werken: op direct aanraden van de werkgevers heeft ze hun sociale bescherming aangevallen, zoals ze ook van plan is om de aanvallen op de sociale zekerheid van werknemers op te voeren. 4-187
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Dit verslag bevat een aantal waardevolle voorstellen, zoals het voorstel om de communautaire initiatieven ter ondersteuning van de cultuur uit te breiden. Zulke voorstellen verdienen steun. Het verslag heeft echter ook een aantal erg negatieve aspecten – zeker als het gaat om de bevordering van culturele diversiteit, het stimuleren van het lezen, de steun aan uitgeverijen, de bescherming van auteursrechten en het steunen van kleine en middelgrote ondernemingen in de culturele sector. Het komt er in feite op neer dat de cultuur ondergeschikt moet worden gemaakt aan de markt, en dan vooral aan de regels zoals die gelden voor de interne Europese markt. Het verslag heeft dus vooral oog voor de commerciële aspecten van cultuur en de wijze waarop cultuur in de context van de zogenaamde globalisering kan concurreren. Cultuur wordt dus als handelswaar gezien. Dit verslag is erg tweeslachtig. Er worden geen duidelijke voorstellen gedaan voor concrete maatregelen om het cultureel erfgoed en culturele scheppingen te beschermen tegen de invloed van de massa- en consumptiecultuur en pogingen de sector te onderwerpen aan het marktmechanisme en het streven naar winst. En dat had gekund – door te pleiten voor de uitbreiding van de nationale systemen voor steun aan de cultuur, van het scheppingsproces tot de verspreiding. 4-188
48 Pasqua (UEN), schriftelijk. – (FR) We moeten altijd op onze hoede zijn als de Unie weer een nieuw terrein aan haar competentie wil toevoegen. Want dat is precies wat het geval is met dit verslag, dat tot doel heeft de samenwerking binnen de Europese cultuurindustrie te versterken. Op zich kleven er aan die doelstelling geen grote bezwaren. Toch zijn er bij bepaalde punten uit dit verslag een aantal serieuze kanttekeningen te maken. Zo zet het gebrek aan een duidelijke omschrijving van het begrip “culturele werken” (hier zou bijna alles als “cultureel” kunnen worden beschouwd) de deur wijd open voor grootschalig misbruik. Ook dient gewezen te worden op het gevaar dat cultuur een instrument wordt voor pro-Europese propaganda waarbij uiteindelijk onze nationale culturele identiteiten op de tocht komen te staan (wat wordt er precies bedoeld met de omschrijving van cultuur als “essentieel en unificerend onderdeel van het dagelijks leven van de burgers van Europa”?). En, tot slot, wat te zeggen van het risico dat overheidsgeld wordt verspild aan projecten die geen echt cultureel, populair doel hebben? Het geld van de Europese belastingbetaler mag niet langer gebruikt worden voor de subsidiëring van elitaire producties voor een beperkt, “bevoorrecht” publiek. Om al deze redenen zal ik niet voor dit verslag stemmen. 4-189
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Ik ben het eens met de rapporteur als deze stelt dat de “Europese cultuurindustrie de diversiteit van de nationale cultuur van het Oude Werelddeel weerspiegelt en aldus voor de Europese identiteit een toegevoegde waarde vertegenwoordigt”, en dat “cultuur een essentieel element van de Europese intergratie vormt”, en op die manier een nuttige bijdrage levert aan het wederzijds begrip tussen de volkeren. Ik ben het ook eens met het idee dat kleine en middelgrote ondernemingen belangrijke middelen voor de verspreiding van cultuur zijn. Deze ondernemingen moeten dus gesteund worden – zowel door de lidstaten als door de Europese instellingen. De subjecten die in deze sector opereren zijn heel divers. Ik weet daarom niet of het wel zo’n verstandig idee is om een Europese strategie op dit gebied te ontwerpen. Ik geloof niet dat een uit zo’n strategie voortvloeiend beleid aspecten van de cultuur kan omvatten. Ik geloof wel dat nationale maatregelen ter bescherming en bevordering van bepaalde aspecten van de nationale cultuur gerechtvaardigd zijn. Anders zou het risico van concentratie, waar bepaalde andere aspecten van het sociale en economische leven nu om worden bekritiseerd, ook voor de cultuur gaan gelden. De cultuurindustrie van de rijkste landen met de grootste markten zou dan onder het voorwendsel iets te ondernemen tegen het Amerikaans cultuurimperialisme de controle overnemen. Dat gebeurt nu al en dat is geen
04/09/2003 goede zaak, aangezien deze ontwikkeling de diversiteit die we nu juist willen beschermen en bevorderen schade berokkent. Ik begrijp de opzet van de rapporteur en ik kan me in veel van haar voorstellen vinden. Niet voldoende echter om vóór dit verslag te stemmen. Ik heb me dus van stemming onthouden. 4-190
De Voorzitter. − Hiermee zijn de stemverklaringen beëindigd. (De vergadering wordt om 13.55 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat) 4-191
VOORZITTER: DE HEER PUERTA Ondervoorzitter1 4-192
Toepassing van de associatieovereenkomst EG-Israël 4-193
De Voorzitter. − Aan de orde is het debat over de verklaring van de Commissie inzake de toepassing van de associatieovereenkomst EG-Israël. 4-194
Nielson, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het beleid van de Europese Unie ten aanzien van Israël berust op partnerschap en samenwerking. Het beoogt bij te dragen aan de oplossing van het aanhoudende conflict, samen met andere internationale partners en in nauwe samenwerking met de betrokken partijen. De Commissie is zich bewust van de moeilijke omstandigheden waaronder het bedrijfsleven momenteel in het Midden-Oosten moet opereren. Dat neemt niet weg dat de Europese Commissie, als hoedster van het Verdrag, verantwoordelijk is voor het volledig en correct toepassen van het Gemeenschapsrecht, inclusief de door de Gemeenschap gesloten internationale overeenkomsten, en derhalve ook de uitvoering van de associatieovereenkomst EG-Israël. Ik wijs erop dat de EU bij de toepassing van de associatieovereenkomst EG-Israël uitgaat van het internationaal recht ten aanzien van de territoriale definitie van de staat Israël, en derhalve van de uitsluiting van de gebieden die sinds 1967 onder Israëlisch bestuur staan op de Westoever, in de Gazastrook, Oost-Jeruzalem en op de Golan Hoogvlakte. Daarom komen producten uit deze gebieden niet in aanmerking voor een voorkeursbehandeling in het kader van de associatieovereenkomst EG-Israël. Nadat Israël had bevestigd dat zijn douanedienst goederen afkomstig van de nederzettingen als afkomstig uit Israël had gecertificeerd, heeft de Commissie de importeurs in november 2001 via het Publicatieblad van de Europese Unie van de situatie op de hoogte gesteld.
1
Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen.
04/09/2003 Overeenkomstig de bepalingen in de bilaterale overeenkomst dragen de douanediensten van de EUlidstaten de verantwoordelijkheid om de herkomst van goederen bij de Israëlische autoriteiten door middel van de post-verificatieprocedure na te trekken. Het is tevens hun verantwoordelijkheid de vereiste voorzorgsmaatregelen te nemen als er nog een douaneschuld open staat. Het is tegen deze achtergrond dat de douanediensten van de lidstaten nu bezig zijn niet betaalde heffingen te innen. Deze maatregelen, die door de Commissie zijn geïnitieerd, hebben tot doel de financiële en juridische belangen van de Gemeenschap te beschermen. Tezelfdertijd kan ik alleen maar herhalen dat de Commissie zich altijd bereid heeft verklaard tot samenwerking en dat zij elk technisch voorstel van de Israëlische autoriteiten om deze kwestie tot een oplossing te brengen binnen de bepalingen van het associatieverdrag wil bestuderen. Met andere woorden, we kunnen concluderen dat de Commissie de nodige maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat het Gemeenschapsrecht correct wordt toegepast, met als gevolg dat de lidstaten invoerrechten heffen op producten uit de nederzettingen. We houden hierover regelmatig de vinger aan de pols bij de douanediensten van de lidstaten en we blijven ook in gesprek met Israël over technische kwesties ten aanzien van de verklaringen van de douane. 4-195
Cushnahan (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit is onder de huidige omstandigheden een buitengewoon gevoelig onderwerp. Laat ik om te beginnen beklemtonen dat ik de talloze terroristische incidenten die in het Midden-Oosten hebben plaatsgevonden volstrekt verafschuw. Ik veroordeel niet alleen de zelfmoordaanslagen, maar ook de daden van de Israëlische staatsveiligheidsdiensten wanneer die buiten het kader van het internationaal recht vallen, wat de oplossing van het probleem alleen nog maar moeilijker maakt. Sommigen vinden wellicht dat dit onderwerp niet aan de orde had moeten worden gesteld, omdat het vredesproces er door zou worden gecompliceerd. Degenen onder ons die het initiatief hebben genomen deze specifieke kwestie wel aan de orde te stellen, zijn echter van mening dat een dergelijke opstelling juist, en helaas, tot onvoldoende actie heeft geleid van de Commissie en de lidstaten. De commissaris heeft zelf al aangegeven welke belangen met de kwestie zijn gemoeid. Niemand heeft de implicaties beter geformuleerd dan commissaris Patten zelf, tijdens een debat in dit Huis in mei 2001. Het is van belang dit hier nog eens in herinnering te roepen, ik citeer hem: ‘De stellingname van de Europese Unie ten aanzien van de nederzettingen is helder: alle nederzettingsactiviteiten in Gaza, de Westoever inclusief Oost-Jeruzalem, en de Golan Hoogvlakte zijn illegaal volgens internationaal recht, en vormen een groot obstakel voor vrede. De mededeling van de Commissie (van 1998) stelde vast dat
49 een voorkeursbehandeling bij toegang tot de markten van de Gemeenschap voor producten die van de Israëlische nederzettingen op de Westoever, de Gazastrook of Oost-Jeruzalem afkomstig zijn “in strijd is met de overeengekomen regels over herkomst, omdat deze gebieden volgens publiek internationaal recht geen onderdeel vormen van de staat Israël”.’ Dat vat de zaak in een notendop samen. Ik heb heel nauwkeurig geluisterd naar wat de commissaris heeft gezegd. De indruk die wij krijgen is een heel andere dan wat hij vandaag in dit Huis heeft uitgesproken. Men krijgt niet de indruk dat deze kwestie met voldoende daadkracht wordt aangepakt door de Commissie als geheel, of zelfs maar door lidstaten. We moeten ten aanzien van Israël vaststellen dat het momenteel op zijn minst niet zo coöperatief is als het zou kunnen zijn bij het verstrekken van de volledige gegevens over de herkomst van alle producten of hun ingrediënten aan de douanediensten. Je zou ook kunnen zeggen dat Israël zijn handelsovereenkomst met de EU in de wind slaat. Gezien de helderheid van het aanvankelijke commentaar van commissaris Patten, dat we vandaag deels terughoorden, hebben we meer garanties nodig dat de lidstaten afdoende actie ondernemen. Ondanks het feit dat ik blij ben met wat de commissaris heeft gezegd, ben ik er nog steeds niet van overtuigd dat de kwestie op het niveau van de lidstaten krachtig genoeg wordt aangepakt. 4-196
De Rossa (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de hooghartige houding die de Israëlische autoriteiten aan de dag leggen ten aanzien van hun verplichting zich aan het internationaal recht te houden inzake hun handelsbetrekkingen met de Europese Unie is veelzeggend voor hun houding tegenover het internationaal recht in het algemeen. Het feit dat de Europese Unie zo weinig druk uitoefent op Israël om zich aan het internationaal recht te houden, wordt weerspiegeld in het feit dat recentelijk nieuwe overeenkomsten met Israël zijn gesloten. Ik wil daar graag nader op ingaan. Ik heb enorm respect voor de inspanningen van de heer Solana om, namens de Europese Unie, de spanning te verminderen en een proces van vredesonderhandelingen aan te moedigen. De Europese Unie ondermijnt deze inspanningen naar mijn mening door niet aan Israël duidelijk te maken dat zij erop staat dat overeenkomsten waarvan het Israëlische bedrijfsleven profijt trekt, volledig moeten worden nageleefd, of anders worden opgezegd. Ik heb er geen enkele twijfel over dat de huidige associatieovereenkomst EG-Israël moet worden opgeschort. Het optreden van de Israëlische regering, dat de mensenrechten van de Palestijnen negeert, is in strijd met de associatieovereenkomst. Ondanks herhaalde
50 oproepen van mijzelf en anderen om een volledig overzicht te krijgen van de naleving door Israël van mensenrechtenbepalingen is er, voor zover mij bekend, niets tastbaars ondernomen. Een aantal maanden geleden heeft de Gemeenschap met Israël afgesproken de preferente invoerquota te verruimen voor een aantal agrarische producten die voornamelijk, of in ieder geval voor een belangrijk deel, in de illegale nederzettingen worden geproduceerd, en die naar markten in de Gemeenschap worden geëxporteerd. De Gemeenschap nam die maatregel zonder van Israël te eisen dat het een einde maakt aan de schending van de overeenkomst door bewijs te leveren van de herkomst van producten uit nederzettingen. Dit is niet de manier om het wettelijk recht van de Gemeenschap om van Israël correcte uitvoering van de overeenkomst te eisen, te handhaven of verdedigen.
04/09/2003 en de schendingen van de mensenrechten in de bezette gebieden. Ik wil graag ingaan op twee opmerkingen van de commissaris. Hij zei dat de lidstaten heffingen opleggen aan goederen uit de nederzettingen. Voor zover ik weet gebeurt dit alleen in een beperkt aantal gevallen waar Israël deze goederen daadwerkelijk heeft aangewezen als zijnde afkomstig van nederzettingen en doet het dit alleen maar om onder de druk uit te komen die de Commissie en dit Huis in deze kwestie uitoefenen. Wat betreft het systeem ter verificatie na afloop van levering is het zo dat, zodra Israël heeft verklaard waar de goederen vandaan komen, er geen mogelijkheid meer is voor de lidstaten om de verificatie wettelijk aan te vechten. Ik wil graag dat de commissaris op deze punten ingaat.
De Commissie zegt nu dat het niet mogelijk zal zijn Israël op te nemen in de pan-Europese cumulatieovereenkomst, zolang het land het protocol over regels van herkomst uit het bestaande verdrag verkeerd toepast. Israël is er bepaald niet van overtuigd, en ikzelf en velen met mij in dit Huis al helemaal niet, dat de Commissie inderdaad over de politieke wil beschikt om dat standpunt hard te maken. Ze is immers niet eens bij machte de bestaande overeenkomst correct uit te voeren. Ik ben van mening dat de huidige crisis in het vredesproces tussen Israël en de Palestijnen dusdanig is dat de Europese Unie de grootst mogelijke druk op de Israëlische regering zou moeten uitoefenen. In de economische sfeer dienen twee dingen te gebeuren: er moeten stappen worden gezet naar opschorting van de associatieovereenkomst op basis van het niet nakomen van de verplichtingen ten aanzien van mensenrechten die in de associatieovereenkomst zijn opgenomen; en er moeten juridische stappen worden gezet om achterstallige invoerheffingen te innen, omdat Israël de herkomst van producten verkeerd heeft voorgesteld. Het zetten van stappen op beide gebieden vereist politieke wil van een eensgezinde Commissie. Ik ben er niet van overtuigd dat de Commissie op dit punt eensgezind is. En ook de instemming van de lidstaten is nodig. Ik doe een beroep op de Ierse regering om dit tot een prioriteit te maken tijdens haar voorzitterschap van de Europese Unie. Dit gezegd hebbende wil ik benadrukken dat de verantwoordelijkheid voor het bereiken van vrede uiteraard tevens de verantwoordelijkheid is van het Palestijnse leiderschap. Dit moet ervoor zorgen dat alle vereiste stappen worden gezet om een eind te maken aan de verschrikkelijke zelfmoordaanslagen die aan Israëlische zijde zoveel leed en ellende hebben veroorzaakt en de houding van een onverantwoordelijke Israëlische regering hebben verhard. Evenzeer dienen de Verenigde Staten hun enorme invloed op Israël aan te wenden om een einde te maken aan de moordaanslagen
4-197
Newton Dunn (ELDR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij vermoedt dat de regering van Israël de regels omtrent herkomst uit de associatieovereenkomst gebruikt op een manier die is afgeleid van het nederzettingenbeleid. Anders valt niet te verklaren dat zij verklaringen van herkomst afgeeft voor zowel afgewerkte als agrarische producten – die in nederzettingen zijn gemaakt - , iets wat wij als illegaal beschouwen en wat daarom niet door het verdrag wordt gebillijkt. Het gaat hier onder meer om bieslook, nietgeweven textiel, wijn, snacks, enzovoort. Ofschoon ze via de douane toegang krijgen tot de EU zijn ze geproduceerd in nederzettingen op de Westoever, zoals Barkan, en in de nederzetting Katzirn op de Golan Hoogvlakte en de nederzetting Gush Katif in de Gazastrook. Dit is niets nieuws. We weten dat de lidstaten niet in staat zijn om betrouwbaar vast te stellen welke zendingen rechtmatig zijn en welke niet. We weten dat de Commissie een lijst heeft opgesteld van producten en exporteurs uit nederzettingen en ernaar streeft die lijst uit te breiden. We weten dat de lijst onvolledig is en dat het de lidstaten niet lukt om vast te stellen welke producten er precies zitten in zendingen die ter inklaring worden aangeboden. Die situatie is onaanvaardbaar om twee redenen. Ten eerste hecht de Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij groot belang aan regels, en hier hebben we te maken met het voortdurend en hardnekkig overtreden van de regels. Wij erkennen dat er moeilijkheden zijn. De Commissie en de lidstaten dragen daarvoor ieder afzonderlijk de volledige verantwoordelijkheid, want zij hebben de plicht om in te grijpen en dit probleem op te lossen. Het is mogelijk dat de commissarissen die de verantwoordelijkheid van de Commissie als hoedster serieus nemen, onvoldoende politieke steun hebben. De lidstaten die bereid zijn te helpen, ondervinden
04/09/2003 onvoldoende steun in de Raad. Om die reden moeten dit Parlement en de parlementen van de lidstaten ingrijpen. Bovenal is het de plicht van de regering van Israël om geen trucjes uit te halen met een ondertekende overeenkomst. Israël moet begrijpen dat dit niet het moment is om zoiets te doen. Als de Israëliërs de clausules van de associatieovereenkomst niet respecteren, zullen zij ook problemen hebben om de rest van de wereld ervan te overtuigen dat zij wel te goeder trouw handelen in kwesties aangaande het vredesproces als geheel. 4-198
Morgantini (GUE/NGL). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijn collega’s hebben veel van de punten die ik zelf had willen maken al op een zeer duidelijke en nauwkeurige manier behandeld. Ik zal dat allemaal niet herhalen. Ik wil mezelf en u alleen nog enkele vragen voorleggen. In de eerste plaats vraag ik me af of de poging van de Europese Unie om de politieke dialoog voort te zetten en deel te blijven uitmaken van de ‘Grote vier’ versterkt of juist verzwakt wordt doordat de Commissie zich in de praktijk zo terughoudend opstelt bij het opleggen van de juiste toepassing van het protocol inzake de oorsprongsregels en van de territoriale clausule van de associatieovereenkomst EG/Israël. Dat vraag ik me af, omdat het volgens mij van fundamenteel belang is. We discussiëren nu al jaren over dit thema en het lijdt geen twijfel dat er stappen in de goede richting zijn gezet. Niettemin worden we nog steeds geconfronteerd met een flagrante schending van deze overeenkomst. Er zijn enorme obstakels voor het vredesproces, die, naar mijn mening, in de eerste plaats te wijten zijn aan het beleid van de Israëlische regering, die doorgaat met de nederzettingen, een annexatiebeleid voert, muren bouwt enzovoort. Deze obstakels zijn echter ook het gevolg van de voortwoekerende schending van de fundamentele beginselen en de regels van het internationaal humanitair recht in Israël en Palestina. Wij helpen daarbij niet door toe te laten dat de ondertekende overeenkomsten niet worden toegepast. Ik wil ook ingaan op de redenen waarom Israël de overeenkomst schendt, terwijl in artikel 2 de verplichting wordt opgelegd, aan Israël maar ook aan ons, om die overeenkomst na te leven. Wij zijn er verantwoordelijk voor dat onze betrekkingen op basis van de overeenkomst berusten op de eerbiediging van de rechten van de mens en niet op de schending van het internationaal humanitair recht. Een politiek juiste en evenredige reactie van de Unie op de aanhoudende afgifte door Israël van certificaten van oorsprong voor producten uit de nederzettingen zou ervoor moeten zorgen dat er geen enkel product meer in de Europese Unie kan worden geïmporteerd onder het preferentiestelsel. Als we de woorden van de Commissie over de import van producten uit de nederzettingen onder het preferentiestelsel serieus nemen, zien we dat de handelwijze van Israël om certificaten van oorsprong voor deze producten af te geven door de Commissie wordt beschouwd als een schending van de overeenkomst. Desondanks is deze praktijk nog niet
51 beëindigd. De overeenkomst wordt niet op een sluitende manier toegepast, en dat heeft de Commissie ook gezegd. Ik zou graag zien dat dit probleem van onze betrekkingen en de wettigheid ervan wordt aangepakt, want we moeten een einde maken aan het placet in Palestina en in Israël. Israël moet leren de overeenkomsten die het ondertekent toe te passen. 4-199
Dhaene (Verts/ALE). – Voorzitter, de Europese Unie wil Israël te vriend houden, en als ondervoorzitter van de Israël-delegatie vind ik dat zeer belangrijk. Maar als de vriendschap wordt bedreigd door het niet naleven van belangrijke internationale regels, hoe zit het dan met het vertrouwen tussen ons? De Commissie heeft in het verleden meermaals laten weten dat de Europese Unie de illegale bezettingspolitiek van Israël niet aanvaardt. De Commissie was ook telkens duidelijk over haar afwijzing van de illegale toepassing van het associatieakkoord. Een aantal weken geleden kregen we een antwoord van Commissaris Patten "de lidstaten hebben de Commissie meegedeeld dat in een aantal gevallen invoerrechten zijn geïnd op goederen die afkomstig waren uit de nederzettingen en geïmporteerd werden met Israëlische bewijzen van oorsprong." Toch blijft de illegale onjuiste praktijk bestaan. Dit kan niet. Het associatie-akkoord met Israël is opgemaakt en moet nageleefd worden met respect van het internationale recht en fundamentele waarden. Goede afspraken maken goede vrienden, maar die moeten dan wel correct worden nageleefd. 4-200
Belder (EDD). – Voorzitter, de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken beantwoordde begin deze week, maandag, een negental parlementaire vragen over mogelijke onregelmatige toepassing van de handelsakkoorden EG-Israël. In zijn afgewogen en heldere reactie lees ik dat, voor het overgrote deel van de producten met een Israëlisch oorsprongcertificaat, Nederland ervan kan uitgaan dat de vaststellingen van de Israëlische douane omtrent de oorsprong op rechtsgeldige wijze tot stand zijn gekomen. Dat wil zeggen dat zij voldoen aan alle voorwaarden van het oorsprongsprotocol. Mijnheer de Commissaris, onderschrijft u deze constatering ook voor de overige lidstaten van de Europese Unie? Voorts, mijnheer de Voorzitter, bepaalt artikel 79 van het associatie-akkoord tussen de EG en Israël dat in geval van mogelijke nietnaleving van deze overeenkomst door een van de betrokken partijen beiden gehouden zijn via de associatieraad tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen. Ik vertrouw erop dat de Commissie haar uiterste best zal doen met Israël tot een vergelijk te komen over de interpretatie van het oorsprongsprotocol. 4-201
Dupuis (NI). – (FR) Dank u, mijnheer de Voorzitter. Mijnheer de Commissaris, dames en heren, allereerst wil ik er graag op wijzen dat ik deze vraag mede heb ondertekend; ik heb dat gedaan om mevrouw Ulla Sandbaek – die erom vroeg – een democratische dienst te bewijzen. Ik ben niet dezelfde mening toegedaan als het merendeel van de sprekers, maar deze kwestie ging
52
04/09/2003
al enige tijd rond in ons Parlement en het werd tijd om de koe bij de hoorns te vatten en deze toepassingkwestie helder te krijgen. Het gaat bij de vraag van mevrouw Morgantini en de andere ondertekenaars namelijk om de toepassing van het akkoord en niet om een aanval daarop.
In de praktijk is de herkomst erg moeilijk te achterhalen en is het dus ook moeilijk om aan te geven waar de grens ligt. In het antwoord van de Commissie staat daarover: "These principles do not apply to products which have been sufficiently processed within Israel's internationally recognized borders."
Het antwoord van de commissaris was heel zorgvuldig, en werd overigens nog aangevuld met de belangrijke toelichtingen van de heer Belder. De commissaris gaf aan dat de toepassing van het akkoord valt onder de douanediensten van de lidstaten. De heer Belder gaf daarbij een passend voorbeeld van een lidstaat die van mening is dat het akkoord al wordt toegepast. Bovendien bestaat er een beroepsprocedure bij de associatieraad. Als u over precieze gegevens beschikt, mevrouw Morgantini, dan kunt u die doorgeven aan de Commissie. Ik weet zeker dat de Commissie niet zal nalaten deze bij het volgende associatieakkoord te vermelden. Voor het overige zijn het echter loze woorden en bedreigingen die elke grond missen.
Betekent dat nu in de praktijk dat sinaasappels die op de Westoever geoogst en vervolgens in Israël tot jus d’orange verwerkt en gebotteld worden, naar de EU geëxporteerd mogen worden? Zijn ze dan "sufficiently processed"? Of is de vrucht pas "sufficiently processed" als die door toevoeging van appels en bananen tot een multivruchtensap vermengd wordt, waarvan het sinaasappelgehalte onder de 50% ligt? Dit toont volgens mij al aan hoe lastig het in de praktijk is een grens te trekken, ook wat de percentages betreft.
Ik maak me een beetje zorgen, mijnheer de Rossa, dat u deze gelegenheid wilt gebruiken om het associatieakkoord met Israël ter discussie te stellen, want dat is geenszins waar het in dit debat om gaat. Ook verbaast het mij dat u de VS aanspoort druk uit te oefenen op Israël om de mensenrechten meer te respecteren, terwijl u met geen woord rept van de druk die de Europese Unie zou kunnen en moeten uitoefenen op de Palestijnse Autoriteit om een einde te maken aan de terroristische aanslagen. Wij hebben allemaal de heer Arafat horen zeggen dat hij de huidige situatie betreurt en dat de volledige verantwoordelijkheid bij Israël ligt, waarbij hij dus wederom de moordaanslagen van de afgelopen weken vergeet. We weten inmiddels we allemaal wat voor rol Hamas speelt. De Europese Unie en ook dit Parlement zouden hun steun kunnen toezeggen aan de heer Abu Mazen, in de vorm van financiële hulp of parlementaire initiatieven. De heer Abu Mazen lijkt werkelijk een vredesakkoord na te streven. Laten we liever hem steunen in plaats van hen te blijven steunen die, net als de heer Arafat, de terroristische aanslagen beschouwen als onderdeel van de normale politiek van Palestina op haar geromantiseerde weg naar de vrijheid. Wat voor vrijheid dat is laat ik aan uw verbeelding over. 4-202
Gahler (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, ik geef eerlijk toe dat ik op dit punt voor een zeker dilemma sta. Enerzijds is het vanuit juridisch standpunt evident: pacta sunt servanda volkenrechtelijke verdragen zijn er om na te leven. We weten wat het internationaal erkende grondgebied van Israël is, we weten wat de bezette gebieden zijn en we weten ook dat producten uit Israël wel en producten uit de door de Israëliers bezette gebieden niet ingevoerd kunnen worden.
Laten we daarom de belangrijke vraag stellen wie bij dit alles baat heeft. Hebben de Palestijnen er baat bij als er een Israëlische plantage stilgelegd of een fabriek op de Westoever gesloten wordt? Dan ontslaat men daar de arbeiders en start in het Israëlische kernland precies dezelfde productie met immigranten uit Rusland. Natuurlijk baat dat de Palestijnen niets, maar juridisch gezien is de situatie dan tenminste duidelijk. En wij hebben dan de rechtstoestand gerespecteerd, zonder evenwel de Palestijnen veel te helpen. We moeten ervoor waken dat de betrekkingen tussen Israël en de Palestijnen in hun geheel door het optreden van de Commissie of de Europese Unie nog verder belast raken. Daarom pleit ik ervoor dat de Commissie in deze kwestie net zo behoedzaam en zorgvuldig opereert als zij tot nu toe gedaan heeft en het totaalbeeld van de ontwikkeling in de betrekkingen tussen Israël en de Palestijnen nooit uit het oog verliest. 4-203
Boudjenah (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, in juli jongstleden heb ik de Commissie een mondelinge vraag gesteld over de vernieuwing van het akkoord voor wetenschappelijke en technische samenwerking met Israël. De strekking van het antwoord was de volgende: De Commissie is van mening dat het uitbreiden van de relaties met Israël een belangrijke bijdrage vormt aan het vredesproces. Vandaag heeft u ons nagenoeg hetzelfde gezegd, mijnheer Nielson. Hoewel ik de opvatting deel dat kennis en de uitwisseling daarvan net als economische samenwerking bijdragen aan het opbouwen van een betere wereld, sta ik versteld van dit antwoord. Dit standpunt gaat namelijk volledig voorbij aan de resolutie van het Europees Parlement van april 2002. Er is alle reden toe om die resolutie hier te noemen, gezien de algemene titel van dit debat. Iedereen weet dat het Parlement in paragraaf 8 van die resolutie de Raad en de Commissie verzocht de associatieraad in spoedzitting bijeen te roepen om zijn standpunt over te brengen aan de Israëlische regering en deze te vragen de VNresoluties te respecteren en dat het Parlement in die context pleitte voor opschorting van het associatieakkoord.
04/09/2003 En hoe staan de zaken ervoor, anderhalf jaar nadat die eis werd geformuleerd? Toen dit akkoord in 1995, in aansluiting op wat in gang was gezet in Oslo, in het leven werd geroepen zagen sommigen het als een bijdrage aan het vredesproces. Vandaag de dag liggen de kaarten er echter volstrekt anders bij. Over wat voor samenwerking heeft de Commissie het eigenlijk? Geen enkel partnerschap kan bestaan zonder een basis van wederzijds vertrouwen en van gedeelde rechten en plichten. De misdadige opstelling van de Israëlische machthebbers laat elke dag opnieuw zien dat zij zich geen zier wensen aan te trekken van de bezorgdheid van de Europese Unie en dat zij bovendien de moorddadige escalatie alleen maar aanwakkeren. Al meer dan een jaar is Israël bezig een muur te bouwen op de Westelijke Jordaanoever, zogenaamd om veiligheidsredenen. In werkelijkheid gaat het hier om een ijzeren gordijn dat het Palestijnse grondgebied vernietigt en tienduizenden inwoners uit hun huizen drijft. Zo is men wederom bezig om nieuw gebied te annexeren. Het wordt tijd om die resolutie van het Parlement te concretiseren. Daar bestaan al precedenten voor. In 1990 heeft de Commissie op aanraden van het Parlement de wetenschappelijke samenwerking gedeeltelijk bevroren totdat de Palestijnse scholen en universiteiten weer volledig en permanent werden opengesteld, nadat deze zonder overleg door de Israëlische autoriteiten gesloten waren. Op die manier is die heropening toen voor tenminste enkele maanden mogelijk gemaakt. Vandaag kan de hele wereld zien dat de clausule over de grondrechten met voeten getreden wordt. Waarom is dat verzoek tot opschorting dan teveel gevraagd?
53 nederzettingen. Zolang die situatie zo blijft, is het denk ik niet aan de lidstaten, maar aan de Commissie om het gevecht met de Israëlische regering aan te gaan om deze tot iets te dwingen wat de lidstaten niet kunnen. Het is ook aan de Commissie om de conclusies te trekken als Israël niet bereid blijkt om te doen wat het volgens de EU-wetgeving verplicht is te doen. 4-205
Sandbæk (EDD). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is een feit dat de territoriumdefinitie die Israël toepast bij het bepalen van de herkomst van exportzendingen naar de Europese Unie niet legaal is. De Commissie heeft publiekelijk bekendgemaakt dat Israël ten onrechte verklaringen van herkomst afgeeft voor producten uit de nederzettingen, maar waarom is de Commissie daartegen niet effectief opgetreden? De illegale nederzettingen zijn het grootste struikelblok voor vrede. Lidstaten die de handelsovereenkomst niet willen overtreden door het toepassen van een voorkeursbehandeling voor exportzendingen uit zulke illegale nederzettingen, kunnen op dit moment slechts beperkte invoerheffingen opleggen, waarbij ze voornamelijk op Israël vertrouwen en geen verifiërende vragen stellen. Waarom heeft de Commissie de lidstaten er niet expliciet van op de hoogte gesteld dat de Israëlische territoriumdefinitie illegaal is? Pas als dat gebeurd is kunnen de lidstaten de logische conclusie trekken dat zij om verificatie moeten vragen voor alle Israëlische producten die naar de Europese Unie worden geëxporteerd. 4-206
Waarom is het teveel gevraagd dat het recht wordt toegepast en nageleefd? Tot slot – en daarmee wil ik afronden mijnheer de Voorzitter –, ik ben me ervan bewust dat de Raad – die vandaag schandalig genoeg niet aanwezig is – een enorme verantwoordelijkheid draagt. Als theoretisch lid van het Kwartet kan de Unie haar invloed doen gelden. Zij mist alleen de politieke wil daartoe. 4-204
Lagendijk (Verts/ALE). – Voorzitter, de Commissaris heeft gelijk, het is aan de douanediensten van lidstaten om te controleren of producten uit Israël komen of uit Israëlische nederzettingen in bezette gebieden. Maar de Commissie weet ook dat als Israël eenmaal gezegd heeft dat een product uit Israël komt, geen douanedienst daar iets kan aan veranderen, ook al weet men dat men, om het maar plat te zeggen, bedonderd wordt. Lidstaten zijn individueel niet in staat om dat af te dwingen wat in mijn ogen moet gebeuren en dat is dat Israël stopt met het labelen van producten waarvan men weet dat ze uit nederzettingen komen en daar toch het label "uit Israël" op te zetten. Hoe moeilijk dat is, bleek maar weer vanmorgen in ditzelfde Parlement, toen de Israëlische ambassadeur knip en klaar zei dat hij het recht van de EU aanvecht om een onderscheid te maken tussen de producten uit Israël en de producten uit de
Tannock (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de eerste vrijhandelsovereenkomst tussen de EG en Israël werd in 1975 getekend, en twintig jaar lang is de herkomst van de geëxporteerde producten nooit omstreden geweest. Maar nu wordt dit thema gebruikt als een politiek instrument om een klap uit te delen aan Israël en de nederzettingen. De steller van de mondelinge vraag ging zelfs zover om op te roepen tot opschorting van de meer recent gesloten overeenkomst van 1995, ofschoon de Commissie reeds de omstreden stap heeft gezet zich achter haar te scharen en invoerheffingen op te leggen aan goederen die afkomstig zouden zijn van nederzettingen in de bezette gebieden. Dit is een technisch geschil over handel en, ondanks het feit dat ik een vriend van Israël ben, steun ik een uiteindelijke tweestatelijke oplossing en ben ik voor het ontmantelen van de meeste nederzettingen. Palestina is als staat nog niet voldoende competent om er eigen handelsovereenkomsten op na te houden, al heeft de EU die, controversieel genoeg, in 1994 wel geratificeerd. De Commissie deed dit ondanks het feit dat Israël de schriftelijke belofte had van de Palestijnse Autoriteit dat Israël verantwoordelijk zou zijn voor douanezaken met betrekking tot goederen die uit de nederzettingen worden geëxporteerd. Niettemin bestaat er tevens een Europees-Palestijns vrijhandelsakkoord. Om deze reden zouden deze goederen, hoe je het ook
54 bekijkt, tariefvrije toegang tot de EU moeten hebben, omdat ze in alle gevallen afkomstig zijn uit gebieden die door een van de vrijhandelsovereenkomsten worden gedekt. Alle handelsovereenkomsten hebben betrekking op het gebied waar de goederen worden geproduceerd, niet op de nationaliteit of de religie van de producenten. Dit hele geschil valt onder een technische resolutie van Artikel 79 van de associatieovereenkomst, en dat is ook waar het thuishoort. Het mag geen speelbal worden van politieke manipulatie in dit Huis. Het debat speelt de aversie tegen handel met Israël in de kaart en ondermijnt het vertrouwen van Israël in de onpartijdige opstelling van de EU als vitale poot in het kwartet dat streeft naar verwezenlijking van de routekaart naar vrede en beëindiging van het terrorisme. Ik ben ervan overtuigd dat alle partijen in dit Huis deze doelstellingen steunen. 4-207
Boumediene-Thiery (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer Nielson, staat u mij toe u eraan te herinneren dat ons Parlement op 10 april een resolutie heeft aangenomen waarmee het opriep tot bevriezing van het associatieakkoord. We zijn nu achttien maanden verder, maar deze resolutie is nog altijd niet uitgevoerd. Kunnen we daaruit afleiden dat we hier te maken hebben met onvoorwaardelijke steun aan het beleid van de staat Israël, niettegenstaande diens schendingen van de mensenrechten en van het internationaal recht? Jawel, u heeft het over economische en handelsverdragen en over financiële belangen maar laten we het ook hebben over het recht op leven. Deze koloniale oorlog eist meer en meer slachtoffers. Terwijl volgens de routekaart het nederzettingenbeleid bevroren zou moeten worden, blijft het aantal Joodse nederzettingen juist groeien en blijven er rondwegen aangelegd worden. De toestand in Israël is dramatisch. Bepaalde Israëlische burgers krijgen steeds meer te maken met discriminatie; ze worden vervolgd en uitgesloten van bepaalde rechten omdat ze Arabische Israëliërs zijn. De Knesset heeft een wet aangenomen die het voor Palestijnen onmogelijk maakt om via het huwelijk het Israëlisch burgerschap te verkrijgen. Dat is een discriminerende, racistische wet. Een recent rapport van de FIDH, de internationale federatie voor de rechten van de mens, bevat onthullingen over een moderne vorm van slavernij van migrantenarbeiders. Zelfs de heer Avram Burg, voormalig voorzitter van de Knesset, zegt in een noodkreet dat Israël broeinest van corruptie is, gebaseerd op onderdrukking en onrecht. Volgens hem is het niet meer dan een kolonialistische staat, bestierd door een kliek van immorele, wetteloze en gecorrumpeerde types. In de bezette gebieden is de toestand dramatisch. Een schandelijke muur vormt er de belichaming van de apartheid en de rechteloosheid; de Palestijnse samenleving is een grote tragedie. Natuurlijk gaan we geen slachtoffers tellen. Maar wie zijn de slachtoffers
04/09/2003 van het terrorisme, het staatsterrorisme waardoor dagelijks vluchtelingen vermoord worden? Ter afronding, mijnheer de Voorzitter, wil ik zeggen dat we niet zwijgend kunnen toezien. Is het niet onze plicht om druk uit te oefenen op de Israëlische regering, met alle middelen die tot onze beschikking staan, met inbegrip van economische en commerciële drukmiddelen? En waarom zouden we dat associatieakkoord niet bevriezen, iets waar we ooit tegen de apartheid in Zuid-Afrika wel de moed toe hadden? 4-208
Gutiérrez-Cortines (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijn standpunt wijkt nogal af van sommige standpunten die we hier hebben gehoord. Ik vind deze parlementaire vraag ongepast en onvoorzichtig. We zitten in een vredesproces, de Europese Unie maakt deel uit van het Kwartet, en ik vind dat de afgevaardigden van het Europees Parlement en de instellingen, als wij ons echt verbonden voelen met de Raad en met de heer Solana in zijn rol van mister GBVB, die ons vertegenwoordigt, dat wij dan de toenaderingspogingen tussen de partijen moeten ondersteunen in plaats van confrontaties te zoeken. Deze vraag komt neer op een onmiskenbare veroordeling van het beleid inzake de bezette gebieden. Iedereen in dit Parlement heeft dat beleid al veroordeeld, we zijn het daar allemaal over eens, en bovendien weten we dat de akkoorden van Taba betreffende de teruggave van de bezette gebieden hebben bepaald dat die gebieden, die voorheen woestijn waren en nu bewoonbaar zijn, zullen worden overgedragen aan de Palestijnen. Zorgwekkend vind ik vooral dat deze interventie tegen de Palestijnse Autoriteit gericht is. Als Arafat en Abu Mazen er continu op hameren dat de Europese Unie haar rol in het vredesproces moet vergroten en dat niet alleen aan de Verenigde Staten mogen overlaten, en als het waar is wat de heer Solana zegt en Europa er werkelijk in die mate toe heeft bijgedragen de positie van Abu Mazen te verbeteren, waarom ondersteunen we Abu Mazen en zijn beleid dan niet, waarom vijzelen we de reputatie van de Europese Unie niet op bij de andere partij, in plaats van de tegenstellingen tussen beide partijen te benadrukken? Het lijkt me niet bevorderlijk voor het vredesproces als een van de partijen die bij het vredesproces betrokken zijn het aan de stok krijgt met een van de gesprekspartners. Waarom stellen we de heer Solana en de Palestijnse Autoriteit niet voor om het bestuur van de Palestijnse Autoriteit te versterken, en waarom helpen we hen niet om dat voor elkaar te krijgen? Waarom stellen we niet voor – en waarom blijft onze steun hiervoor uit – om openbare diensten zoals de gezondheidszorg en het onderwijs dusdanig te versterken dat die, en vooral het onderwijs, niet langer in handen zijn van Hamas, een als terroristisch aangemerkte organisatie?
04/09/2003 Waarom zorgen we er niet voor dat we de Palestijnse Autoriteit daadwerkelijk versterken? Daar ligt namelijk de oplossing. Ik zou wel eens willen weten welke gevolgen deze vraag heeft, die waarschijnlijk indruist tegen de belangen van de vele Palestijnse arbeiders die in de bezette gebieden werken. 4-209
Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, de mededeling van de Commissie bevestigt het streven van de Europese Unie vreedzame en stabiele betrekkingen te onderhouden met alle landen in het Midden-Oosten. Dit uitgangspunt is het enig mogelijke en verhindert de Europese Unie niet haar eigen standpunten en doelstellingen in het kader van een wereldwijd partnerschap naar voren te brengen. In de praktijk zijn de situaties complex. Des te belangrijker is het de dagelijkse basismechanismen te begrijpen die de stabiliteit belemmeren of bevorderen, net zoals Schuman dat deed toen hij zijn geniale idee presenteerde over het ontstaan van Gemeenschappen die de basis voor de Europese Unie vormden. Ik wil in dit verband een basismechanisme ter sprake brengen dat invloed heeft op stabiliteit en vrede, en dat is een schoon milieu. Zuiver water, bijvoorbeeld in de Jordaan die de afgelopen dagen ter sprake is gekomen, is een levensvoorwaarde waar alle landen aan de Westelijke Jordaanoever apart en gezamenlijk een oplossing voor moeten vinden. Helaas heeft de internationale gemeenschap zelfs nog geen weet van de milieuramp die zich op de Westelijke Jordaanoever voltrekt. De te grote afname van water, het lozen van ongezuiverd afvalwater en het ongecontroleerd storten van huisvuil in de Jordaan hebben geleid tot enorme gezondheidsrisico's en een gebrek aan water. Het milieuproject aan de Westelijke Jordaanoever is een multicultureel en multilateraal project, waarbij wordt getracht de belangrijkste problemen die de gezondheid en het welzijn van de bewoners van de regio bedreigen, op te lossen. Het project maakt echter onvoldoende vooruitgang. De reden daarvoor is niet het weinige geld of het gebrek aan knowhow en technologie. De reden is vooral dat er voor het project dat drie landen bestrijkt geen politiek forum bestaat waarmee afspraken kunnen worden gemaakt over praktische zaken die voor de uitvoering noodzakelijk zijn, ook al zijn alle partijen het in principe met elkaar eens over de behoeften en de middelen. Ik kan zonder overdrijven zeggen dat de Europese Unie momenteel de enige actor in de wereld is die een politiek forum kan bieden voor de pogingen, zoals het milieuproject op de Westelijke Jordaanoever, van de bewoners van de regio zelf om stabiliteit en vrede te creëren. Er is een neutrale bemiddelaar nodig die boven de politieke strijdpunten staat en initiatieven voor besluitvorming neemt. Zonder activiteiten als het milieuproject op de Westelijke Jordaanoever is ook al het overige werk van de Europese Unie bij de uitvoering van vredesplannen in het Midden-Oosten overbodig. 4-210
55 Banotti (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het was goed van de heer Tannock in herinnering te roepen dat deze overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en Israël al sinds 1975 in werking zijn. Ik zit negentien jaar in het parlement en deze kwestie is regelmatig als politiek strijdpunt aan de orde gekomen. Het was zelfs een van de eerste strijdpunten die aan de orde kwamen toen ik in 1984 lid werd van het Parlement, en nog altijd zijn we niet tot een bevredigende oplossing gekomen. Maar, zoals verschillende sprekers al hebben gezegd, we zijn hier vandaag niet bij elkaar om ruzie te maken over wie er nu de meeste boter op zijn hoofd heeft in dat trieste en buitengewoon tragische land. Ik ben op bezoek geweest in Gaza, omdat mijn dochter daar een aantal jaren voor de VN werkte. Wanneer het soort problemen waarvan iedereen in Israël te lijden heeft zich voordoet en de grenzen dichtgaan, komen Palestijnse producten de Gazastrook niet meer uit. Ik heb in dit Huis eerder al gesproken over de dramatische taferelen die ik in de straten van Gaza-stad heb gezien, waar dieren de bloemen en aardbeien opeten die bestemd waren voor export van Gaza naar Europa. Het klimaat daar is prachtig. Het is in potentie een bron van geweldige economische waarde voor het Palestijnse volk, maar elke keer als er problemen waren gingen de grenzen dicht en bleven producten noodgedwongen in Gaza op straat staan rotten. Dat onderscheidt deze producten van de producten die afkomstig zijn uit de Israëlische nederzettingen – en dat is een zeer reëel verschil. Alleen de Israëlische autoriteiten hebben de middelen om een einde te maken aan de grootschalige overtreding van de regels van herkomst met betrekking tot producten uit de nederzettingen zonder dat daar nadelige gevolgen uit voortkomen voor de EU, de lidstaten, handelspartners in de Gemeenschap en Israëlische exporteurs. Zonder de medewerking van Israël is de enige wettelijke en effectieve oplossing die de EU waarschijnlijk zou kunnen kiezen, anders dan opschorting van de overeenkomst, het in twijfel trekken door de lidstaten van de herkomst van praktisch alle Israëlische export. 4-211
Nielson, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, eerst een algemene opmerking: naar mijn idee voeren we dit debat zoals generaals een reeds gevochten oorlog voeren. Persoonlijk deel ik de mening dat het even geduurd heeft voor de EU zover was dat deze regels duidelijk toegepast werden. Maar we doen dat nu al enige tijd, en dit feit verdient opheldering. Ik zou daaraan toe willen voegen dat de politieke behoefte aan discussie en energie die aan het onderwerp besteed moet worden, meer te maken heeft met de vraag “wat doen we nu?”, dan met het uitgangspunt van de discussie, die ging over de feitelijke toepassing van het douanestelsel. Als lid van de Commissie kan ik mij niet voorstellen dat onze besprekingen over dit onderwerp de indruk gewekt hebben dat de Commissie op dit punt niet eensgezind is, zoals sommigen hebben gesuggereerd. Dit is binnen de
56
04/09/2003
Commissie nooit een twistpunt geweest. Anderen hebben gesteld dat lidstaten het ermee eens moeten zijn. Dat is volstrekt juist. Mevrouw Sandbæk vroeg zich af waarom de Commissie de lidstaten hierover niet officieel geïnformeerd heeft en wat de Commissie nu gaat doen. Ik herhaal wat ik in mijn eerste bijdrage aan dit debat heb gezegd: volgend op de verklaring van Israël dat zijn douaneautoriteiten goederen die afkomstig zijn uit de nederzettingen opgaven als van Israëlische herkomst, heeft de Commissie in november 2001 de importeurs hierover in het Publicatieblad geïnformeerd. De Commissie heeft dus twee jaar geleden al gedaan waar mevrouw Sandbæk om vroeg. Dat is een van de aanleidingen voor mijn eerste opmerkingen. Het klinkt alsof dit debat gaat over een oorlog die al enige tijd geleden bevochten is. In februari van dit jaar – toen de interne douaneautoriteiten van de lidstaten voor de laatste keer vergaderden over dit onderwerp – was ongeveer 100.000 euro binnengekomen aan permanente invoerrechten over die productcategorieën sinds het begin van 2003. We verwachten nieuwe cijfers tegen het eind van deze maand, als de volgende vergadering plaatsvindt. Het bedrag aan garanties dat de douaneautoriteiten van de Europese Unie over deze producten hadden ontvangen beliep destijds 1,7 miljoen euro. Als we zeker weten dat goederen afkomstig zijn uit nederzettingen, leggen de lidstaten direct invoerrechten op. In geval van twijfel of onduidelijke dan wel onvoldoende informatie hierover van de Israëlische autoriteiten, leggen we ook invoerrechten op, nadat we de herkomst zoveel mogelijk hebben achterhaald. Dit wordt vanuit de lidstaten regelmatig besproken via het douanecomité, dat eind deze maand weer bijeen zal komen. Dit is iets wat niet wordt afgedaan met een kennisgeving in het Publicatieblad; het is een actief, continu proces. Ten slotte, de heer Gahler vroeg naar de modaliteiten en de uitgangspunten voor het beoordelen van de accumulatie, en hoeveel verwerking nodig is voordat iets een Israëlisch product wordt. Israël is niet het enige land ter wereld waar we over zulke dingen moeten besluiten. We gaan te werk volgens algemene principes en criteria over hoeveel verwerking nodig is voordat de herkomst van een product kan worden vastgesteld. Er bestaat op dit punt geen speciale regel voor Israël. 4-212
De Voorzitter. commissaris.
−
Hartelijk
dank,
mijnheer
de
Het debat is gesloten. SCHRIFTELIJKE VERKLARING (ARTIKEL 120) 4-213
Patakis (GUE/NGL). - (EL) De nog steeds voortdurende gebiedsbezetting door Israël, de steeds weer nieuwe moordaanvallen van het Israëlisch leger, de terroriserende aanwezigheid van dit leger in Palestina en
de willekeurige arrestaties hebben samen met de ellendige hechtenisomstandigheden, de niet-aanvaarding van een Palestijnse staat en de voortdurende schending van het recht op zelfbeschikking geleid tot een explosieve situatie in het Midden-Oosten en tot een algemeen klimaat van instabiliteit en onveiligheid. Het imperialisme van de VS en de EU is olie op het vuur en lokt het gerechtvaardigd verzet van de Palestijnen uit, die hun zelfmoordaanvallen intensiveren. De uitroeping van een onafhankelijke Palestijnse staat met Jeruzalem als hoofdstad is een absolute voorwaarde voor echte vrede en voor het herstel van een klimaat van veiligheid voor Palestijnen en Israëliërs. De Europese afgevaardigden van de Communistische Partij van Griekenland scharen zich onvoorwaardelijk aan de zijde van het strijdend Palestijnse volk en veroordelen de pogingen tot instandhouding van de huidige situatie en vereeuwiging van het probleem. Zoals gebleken is heeft de routekaart van het Kwartet schipbreuk geleden. De Europese volkeren strijden voor vrede, tegen de imperialistische militaire interventies in Joegoslavië, Afghanistan en Irak, en tegen de samenwerking met en de ondersteuning van Israël, dat met een oorlogszuchtige strategie de Palestijnen van hun rechten wil beroven. De Europese volkeren zullen korte metten maken met de militarisering van Europa, die het tegen de volkeren gerichte imperialisme alleen maar versterkt. 4-214
Traditionele ACS-leveranciers van bananen 4-215
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A50164/2003), namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de bijzondere kaderregeling voor bijstand ten behoeve van de traditionele ACS-leveranciers van bananen (Verordening (EG) nr. 856/1999 van de Raad) Tweejaarlijks verslag van de Commissie 2002 (COM(2002) 763 - 2003/2091(INI)). 4-216
Fernández Martín (PPE-DE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, met deze mededeling van de Commissie wordt gevolg gegeven aan de bepalingen van de verordening van de Raad betreffende de speciale regeling voor bijstand ten behoeve van de traditionele ACS-leveranciers van bananen, met als doel hun concurrentievermogen en de diversificatie van hun landbouwproductie te bevorderen. Voor deze bijstand waren aanzienlijke bedragen uitgetrokken van rond de 44 miljoen euro, zowel in 2001 als in 2002, en de Commissie geeft ons een overzicht van de beleidsresultaten over deze jaren. Ten eerste moet gezegd dat de inspanningen ten behoeve van de diversificatie van de productie een stijgende lijn vertonen, en ten tweede dat die diversificatie gerealiseerd is door het stimuleren van projecten voor
04/09/2003 landbouw- en plattelandsontwikkeling. Deze resultaten beantwoorden aan de doelstellingen of de wensen van de Commissie en dit Parlement bij het aannemen van dit programma. Toch zijn er een paar problemen aan het licht gekomen – waarvan de Commissie ongetwijfeld op de hoogte is – en corrigerende maatregelen mogen niet te lang uitblijven. Allereerst hebben zich in de loop van die twee jaar herhaaldelijk aanzienlijke vertragingen voorgedaan bij het ter beschikking stellen en gebruik van de kredieten, zonder dat er overigens sprake was van moedwilligheid. Die vertragingen hebben ernstige problemen veroorzaakt voor de producenten in de producerende landen, waarvan sommige tot de veertig armste landen op aarde behoren. Sommige producenten hebben laten weten vraagtekens te zetten bij de door de Commissie gehanteerde methoden voor het beoordelen van hun concurrentievermogen, methoden aan de hand waarvan de Commissie bepaalt of er bijstand wordt verleend, en aantal producenten wijst die methoden zelfs resoluut van de hand, met name de producenten in West-Afrika. In die beoordeling wordt rekening gehouden met de gemiddelde productie-, verzekerings- en vervoerskosten, aan de hand van de gegevens van Eurostat. Die kosten worden echter niet altijd op dezelfde manier gedefinieerd, wat soms tot niet onaanzienlijke fouten leidt. Voor sommige landen pakken die fouten wel heel nadelig uit. Commissaris, ik ben bezorgd om de verlaging van het budget dat in 2003 voor deze regeling is uitgetrokken, temeer daar het huidige systeem binnen niet al te lange tijd wordt omgezet in een enkel tariefstelsel. Dat zou bijzonder nadelige gevolgen kunnen hebben, niet alleen voor de productie in de traditionele ACS-landen maar ook voor de Europese bananenproducerende regio’s, als we tenminste niet de vereiste maatregelen nemen met het oog op die overgang van het huidige stelsel naar het tariefstelsel. Tenslotte zijn er nog twee concrete voorstellen die het Parlement – en hopelijk ook de Commissie – heel belangrijk vindt. Ten eerste moet er vanaf nu een grotere inspanning worden geleverd om vertragingen bij de uitbetaling van de steun te voorkomen. En ten tweede moet er een evaluatie komen van de teelt- en productiemethoden om te voorkomen dat projecten worden gefinancierd die een negatieve impact hebben, niet alleen op het milieu maar vooral ook op de gezondheid van de mensen die werkzaam zijn in de bananensector van de producerende landen. Er dient voorrang te worden gegeven aan het gebruik van biologisch afbreekbare stoffen in de bananenteelt. 4-217
Nielson, Commissie. − (EN) Ik zou eerst iets willen zeggen over de ontwikkeling van de betalingen. Ik geef toe dat dat in de aanvangsfase een behoorlijk probleem was, maar ik kan u ook vertellen dat het in 2002 in
57 rekening gebrachte bedrag bijna 41,5 miljoen euro bedroeg. Dat is bijna zeven keer meer dan in 1999 en meer dan drie keer het bedrag van 2001. Hoewel we momenteel nog geen duidelijke conclusies kunnen trekken, is de algehele trend vrij positief, en kunnen we voor dit jaar ongeveer 40 miljoen euro verwachten. De activiteiten lopen nu aardig zoals verwacht. Het is allemaal heel complex, er zijn zoveel verschillende belangen die beschermd moeten worden, zoveel historische sociale en politieke factoren die allemaal met bananen te maken hebben. De Commissie realiseert zich heel goed welke problemen er optreden als men het principe van gelijkwaardige toegang tot de markt combineert met de structurele problemen van kleine kwetsbare economieën. De bijzondere kaderregeling voor bijstand vloeit voort uit de aandacht voor die problemen en pakt die op een concrete manier aan. Verder dient opgemerkt te worden dat dit niet aan onze partners in die gebieden is opgelegd, maar het resultaat is van uitgebreid onderhandelen. Na de onmiskenbare problemen in de aanvangsfase zien we nu substantiële vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van het plan: ik heb de cijfers zojuist genoemd. Het tempo waarin de gelden worden uitgekeerd is nu bevredigend. In antwoord op herhaalde voorstellen van de Commissie zijn verschillende bananenleveranciers uit het ACS-gebied hun strategie aan het veranderen en zijn zij gaan zoeken naar meer financiële ondersteuning om naast de bananensector alternatieven te kunnen ontwikkelen. Naar verwachting zal dit proces voortduren en zullen de minst concurrerende bananenleveranciers de beschikbare gelden uitsluitend voor diversificatie en sociale compensatie gebruiken. Als gevolg van de uitbreiding kan de invoer toenemen. Daarom zijn bij de top van Kopenhagen maatregelen afgesproken die moeten leiden tot een voldoende aanbod van bananen aan consumenten in de Europese Unie, overeenkomstig de regels van de WTO. Bij een toename van de bananenquota, die onderwerp van WTOonderhandelingen zou zijn, moeten de belangen van de producenten worden meegewogen. De Commissie is zich terdege bewust van haar verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst van Cotonou. Eén daarvan is het voorzien in een voortdurend aanbod van bananen uit het ACS-gebied naar de Europese markt. Uiteraard zullen we alles doen wat we kunnen om aan die verplichting te voldoen. 4-218
Medina Ortega (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Fernández namens de socialistische fractie bedanken voor zijn verslag – dat geen wetgevingsverslag maar een beoordelingsverslag is – en verder wil ik ook de commissaris, de heer Nielson, bedanken voor zijn verklaring.
58 Zoals de rapporteur al zei loopt de steunregeling voor bananen af – op 31 december 2005 – en de Europese Unie heeft geprobeerd om de voorkeursbehandeling van twaalf kleine landen te handhaven, waarvan sommige tot de armste landen ter wereld behoren, zoals Somalië, Jamaica of de Dominicaanse Republiek. Zij hebben onze steun dan ook hard nodig. De datum 31 december 2005 nadert met rasse schreden, en in de overeenkomst van Cotonou zijn een garantie en een tariefpreferentie vastgelegd die we niet mogen opgeven. Naarmate de tijd vordert, zullen deze leveranciers van bananen echter ongetwijfeld in de problemen komen. De kans is groot dat de communautaire markt wordt overspoeld met bananen afkomstig van multinationale ondernemingen. Dan is er nog een ander gevaar, waarop de rapporteur eveneens gewezen heeft, namelijk dat de uitbreiding wordt aangegrepen om die multinationale ondernemingen nog belangrijker preferenties te verlenen, waardoor onze markten zodanig worden opengesteld dat dit zowel schadelijk is voor onze communautaire producenten als voor de traditionele ACS-leveranciers van bananen. Ik geloof dat commissaris Nielson zich nu bewust is van deze problemen. Hij heeft erop gewezen dat het steunbedrag de afgelopen jaren ongeveer hetzelfde is gebleven – zo’n 40 miljoen euro. Ik vraag me af in hoeverre dat bedrag toereikend zal zijn als je kijkt naar de behoeften die onvermijdelijk zullen ontstaan als gevolg van de omschakeling van de regeling voor bananen, dat wil zeggen van een beschermend stelsel naar een open stelsel met enkel tariefbeperkingen. Daarom ondersteunen wij het verslag van de heer Fernández, en ik hoop dat de Commissie ervoor zal zorgen dat die kleine groep straatarme landen op bescherming zal kunnen blijven rekenen. 4-219
Casaca (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, bananen nemen een belangrijke plaats in binnen de economieën van een aantal Europese regio’s en bepalen daar mede de wijze waarop men de ruimte indeelt. Ik heb het dan in de eerste plaats over de Macaronesische eilandengroepen in de Atlantische Oceaan. Voor een aantal minder ontwikkelde landen jegens wie wij politieke en juridische verplichtingen hebben is de banaan zelfs een doorslaggevende economische factor. Ik wil de rapporteur, de heer Martín, daarom graag gelukwensen met zijn verslag. Ik deel zijn standpunten met betrekking tot deze materie en sluit me bij zijn conclusies aan. Ik wil ook de heer Medina Ortega, landgenoot van de rapporteur, gelukwensen. Ik ben het met hem eens als hij zegt dat de voor deze verordening gereserveerde financiële middelen beslist aan de lage kant zijn. Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om iets te zeggen over de transparantie en de duidelijkheid van de procedures voor de toepassing van de huidige
04/09/2003 wetgeving. Het gaat om essentiële zaken. Het is onaanvaardbaar dat de toewijzing van middelen geschiedt via besluiten van de Commissie die niet openbaar worden gemaakt. Die beslissingen zijn dan ook nog eens gebaseerd op een onnodig ingewikkeld berekeningssysteem dat uitgaat van begrippen die niet geheel correct gedefinieerd zijn, terwijl de inputgegevens onbetrouwbaar zijn en niet goed met elkaar vergeleken kunnen worden. De wetgeving die betrekking heeft op de berekening is immers verspreid over twee verordeningen en een hele reeks bijlagen. De communautaire wetgeving moet duidelijk geformuleerde doelstellingen hebben, en zo eenvoudig mogelijk en transparant ten uitvoer gelegd kunnen worden. De Organisatie van Bananenen Ananasproducenten van Ivoorkust heeft er terecht op gewezen dat de huidige regeling niet aan die eisen voldoet. Ik hoop dat de Commissie bereid is het Parlement te vertellen welke besluiten ze heeft genomen met betrekking tot de financiering van de organisaties in de ontvangende landen, en dat daarbij ook zal aangeven welke berekeningen ze gemaakt heeft, en welke gegevens daarbij als basis hebben gediend. Ik zou verder graag willen weten welke rechtsgrondslag daarvoor heeft gegolden en hoe de overblijvende middelen van de voormalige begrotingslijn B7-8710 zijn aangewend. Het kunnen beschikken over een eenvoudig en transparant juridisch kader is hier, net als op andere terreinen, onontbeerlijk; het is een absolute voorwaarde voor een positieve en duurzame verhouding tussen de Europese instellingen en hun partners. 4-220
VOORZITTER: DE HEER MARTIN Ondervoorzitter 4-221
Nielson, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, in antwoord op de laatste opmerkingen van de heer Casaca, zo doen wij die dingen niet. Geen enkele begunstigde heeft ooit de berekeningen van de afzonderlijke jaarlijkse bedragen in twijfel getrokken. Dit wordt ook met vertegenwoordigers van die landen besproken. Ik wil daaraan toevoegen dat de vertegenwoordigers van de producenten uit Ivoorkust verklaard hebben dat de Commissie de methode, zoals die in de regeling is vastgelegd, altijd juist en eerlijk heeft toegepast. Als deze criteria complex zijn, geeft dat alleen maar aan dat we nu staan waar we staan als gevolg van onderhandelingen waarin tegenstrijdige en vele bijzondere belangen verenigd moesten worden. Daar komt die verwikkeling vandaan. En daar heeft de Commissie nu eens geen schuld aan. 4-222
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt vandaag aansluitend op de debatten plaats. 4-223
04/09/2003 Ontkoppeling van steun voor doeltreffendere steun 4-224
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A50190/2003) van de heer Fernández Martín, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake ontkoppeling van steun voor doeltreffendere steun (COM(2002) 639 2002/2284(INI)). 4-225
Fernández Martín (PPE-DE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de onderlinge afhankelijkheid tussen landen is nog nooit zo groot geweest als in deze tijd. De problemen worden steeds meer gemeenschappelijk, kijk maar naar de armoede, de honger, de gewapende conflicten, de immigratie, de overdraagbare ziekten, de milieurampen, enzovoorts. Om ze op te lossen moeten we onze inspanningen bundelen en moet iedereen zijn steentje bijdragen. In dat verband is ontwikkelingshulp van groter belang dan ooit tevoren. En juist nu – op een naar mijn idee bijzonder goed moment - komt de Commissie met de onderhavige mededeling aan de Raad en het Parlement. Het verslag dat ik u vandaag voorleg namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking is het resultaat van het werk van zowel de fracties als van mijn collega’s, aan wie mijn dank voor hun bijzonder gewaardeerde bijdragen. Zoals u weet, zijn de Europese Unie en haar lidstaten de voornaamste donateur van officiële ontwikkelingshulp, maar de traditionele mechanismen van het Europese model voor ontwikkelingshulp zijn ontoereikend gebleken om onze doelstellingen echt te verwezenlijken. Het is voor ons moeilijk de follow-up te garanderen en de resultaten op de juiste manier te beoordelen. Dat is vooral te wijten aan de versnippering van de programma’s en projecten, zowel door toedoen van de nationale ontwikkelingsorganisaties als van bepaalde vaste procedures, waardoor het ontvangen van die hulp op de een of andere manier wordt gekoppeld aan de levering van goederen en diensten die met die hulp worden verkregen in de donorlanden. Volgens de gegevens van de Wereldbank – die de voorzitter van deze bank, de heer Wolfensohn, hier in het Parlement bekend heeft gemaakt – zou het ontkoppelen van de steun de transactiekosten met 25 procent terug kunnen dringen. Wij juichen het initiatief van de Commissie dan ook toe. Het kan een stimulans geven aan de huidige discussie tussen zowel de lidstaten onderling als in de multilaterale organisaties, die overigens nog niet veel moeten hebben van een overeenkomst die voor iedereen, en met name voor de belangrijkste donorlanden, verplichtingen schept. In die discussie moet het idee wortel schieten dat de prioriteit van de hulp bij de belangen van de ontvangende landen dient te liggen, iets wat iedereen voor de hand vindt liggen maar wat nu niet het geval is.
59 Sommige Europese landen spelen een belangrijke rol als donateur van officiële ontwikkelingshulp, maar de bedragen die terugvloeien door de uitvoering van de steunprogramma’s zijn hoger – soms veel hoger – dan de steun die zij aan die programma’s hebben verleend. Volgens mij is dat ons allemaal bekend, en is het kenmerkend voor het cynisme van de donorlanden, onze eigen landen dus. We hebben dus reden genoeg om te proberen hierin verbetering te brengen. Natuurlijk berust die gang van zaken niet op een boosaardig plan om kwaad te doen; er zijn tal van redenen voor, waarop ik nu niet kan ingaan. Het belangrijkste is dat we uitgaande van onze ervaring proberen om die ideeën zoveel mogelijk toe te passen. We moeten daarbij wel rekening houden met een aantal overwegingen zoals die welke worden genoemd in punt 4 van ons verslag, zodat onze doelstellingen te verwezenlijken zijn en sommige ongewenste effecten worden vermeden. Zo dient de Commissie bijvoorbeeld aandacht te schenken aan de noodzaak van gelijke behandeling, zowel in horizontaal als in geografisch of regionaal budgettair opzicht, om open en doorzichtige aanbestedingen in te voeren en te garanderen, waaraan het nu nogal eens ontbreekt. Die aanbestedingen moeten toegankelijk zijn voor alle lidstaten en alle kandidaatlanden, voor alle ontwikkelingslanden en alle ontwikkelde landen, mits dit geschiedt op basis van wederkerigheid met het derde land en mits het ontvangende land ermee akkoord gaat. Ten slotte wil ik hier wijzen op een vrij algemeen verzoek van de ontwikkelingslanden en de NGO’s. Zij pleiten ervoor prioriteit te verlenen aan het toewijzen van contracten aan leveranciers en dienstverlenende bedrijven van lokale diensten, zowel in het ontvangende land als in naburige ontwikkelingslanden, mits die steeds kunnen aantonen dat zij in staat zijn om de projecten in hun geheel uit te voeren en ze niet onvoltooid zullen achterlaten, met alle frustraties van dien. Hiervoor bestaan vele redenen die zo voor de hand liggen dat het bijna overbodig is ze op te noemen, maar je zou ze kunnen samenvatten met de uitspraak dat onze bijdrage aan de ontwikkeling van de lokale markten van die landen meer dan gewenst is. 4-226
Nielson, Commissie. − (EN) De mededeling over de ontkoppeling van hulp dateert van 18 november 2002 en er valt nog heel wat werk te verzetten, ook al hebben we sinds vorig jaar politiek een behoorlijke vooruitgang geboekt. De kwestie mag dan zeer technisch zijn en moeilijk te behandelen, maar zij kan in de praktijk aanzienlijke invloed hebben op de doeltreffendheid en rentabiliteit van onze hulp en ook op de dynamiek van de samenwerking met onze partnerlanden – precies zoals de heer Fernández Martin heeft uitgelegd. Ik ben erkentelijk voor het werk dat hij in het kader van dit onderwerp heeft verricht. Uit zijn verslag blijkt dat wij het grotendeels met elkaar eens zijn. We hebben in
60 de Raad consensus bereikt over de ontkoppeling van communautaire hulp, en met de resolutie die nu in het Europees Parlement voor ons ligt kunnen we aan de tenuitvoerlegging daarvan beginnen. We zullen ons richten op concrete voorstellen om de verschillende wetgevingsinstrumenten te wijzigen. Het voorstel voor het invoeren van wijzigingen in de bestaande regelgeving valt onder de medebeslissingsprocedure; daarbij is de rol van het Parlement dus essentieel. Ik kijk uit naar de bespreking van dit voorstel met het Parlement in de loop van het komende jaar. We zullen doorgaan met onze inspanningen om de feiten vast te stellen die samenhangen met ontkoppeling. Een van de problemen daarbij is dat het erg moeilijk is, concrete en betrouwbare gegevens te vinden over de gevolgen van ontkoppeling. We zullen dit voor het eind van het jaar gaan bestuderen. We zullen proberen andere donoren die nog aarzelen over de streep te trekken, in het bijzonder door middel van het werk van het Comité voor ontwikkelingsbijstand van de OESO en zijn nieuwe Werkgroep Hulpevaluatie. Enerzijds verwelkom ik het akkoord van de Raad over de ontkoppeling van communautaire hulp, anderzijds wil ik mijn teleurstelling uitspreken over de terughoudendheid van sommige lidstaten – en één in het bijzonder – om daadwerkelijk tot ontkoppeling van de bilaterale hulp over te gaan. Daar zitten twee kanten aan. Een daarvan is de vanouds bekende discussie of officiële ontwikkelingshulp en de aanbesteding daarvan hoort bij de interne markt. Dit is een interne EU-discussie. In de optiek van de Commissie is het antwoord duidelijk ‘ja’, de richtlijn voor openbare aanbesteding dekt ontwikkelingshulp inderdaad. Sommige landen, ook het mijne, hebben hier jarenlang aan getwijfeld, maar doen dat nu niet meer. Er is echter één land dat er anders over denkt. Mijn antwoord zou zijn: ‘Goed, dan gaan we maar naar de rechter’. Het andere aspect betreft hetgeen lidstaten doen in de bredere algemene discussie binnen de OESO over ontkoppeling van hulp. De discussie die op dit punt wordt gevoerd is opener en ook legitiemer. Er bestaat een afspraak om hulp aan de groep van minst ontwikkelde landen te ontkoppelen. Het afgesproken volume komt overeen met ongeveer 2 procent van de wereldwijde ODA – en dat valt dus wel mee. De Commissie doet alles en zelfs meer dan wat van haar verwacht kan worden om dit akkoord uit te voeren. Maar wij hebben een andere invalshoek: een van de redenen daarvan is dat we geen onderscheid willen maken tussen minst ontwikkelde landen en de rest. We zijn bereid alle hulp te ontkoppelen en we hebben wettelijke verplichtingen tegenover bijvoorbeeld de ACS-landen. Dit betekent dat zij, als groep, kunnen bieden op alle offertes uit alle 78 landen.
04/09/2003 Ter voorbereiding op de conferentie van Monterrey over ontwikkelingsfinanciering hebben de lidstaten het op zich genomen de discussie over het verder ontkoppelen van bilaterale hulp voort te zetten. De Commissie erkent dat we zowel de mate als de doeltreffendheid van hulp moeten opvoeren door middel van maatregelen zoals we die vandaag bespreken. Ik ben verheugd dat het Parlement mij het groene licht geeft en zal met genoegen de uitwerking op me nemen. Het klopt dat we op enige reciprociteit moeten aandringen, want dit onderwerp betreft ook het afhandelen van handelsbelangen die aan onze kant spelen als, bijvoorbeeld, de Verenigde Staten ons voorbeeld niet volgen. Daar hebben we duidelijk geen mandaat voor. Ons beleid is nu duidelijk gericht op een integrale oplossing voor deze kwestie. 4-227
McNally (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur graag gelukwensen met een uitstekend en tijdig verslag. Zoals hij zei, we leven nu in een wereld waarin we allemaal van elkaar afhankelijk zijn, en de problemen van één land zijn problemen van ons allemaal. Daaronder vallen armoede, honger, ziekte, milieurampen en misdaad. Het is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid deze problemen op te lossen en te werken aan een consistente en coherente strategie. Ontwikkelingshulp kan een cruciale rol spelen bij het uitwerken van oplossingen, maar alleen als die hulp vrij is van handelsverplichtingen. De voorstellen die voor ons liggen stellen ons in staat ontwikkelingshulp doeltreffender te maken. Ontkoppelen van hulp is een rechtstreekse manier om de doeltreffendheid te vergroten, maar we moeten erkennen dat, zoals de commissaris duidelijk heeft gemaakt, bepaalde lidstaten koppelen nog steeds normaal vinden. We moeten derhalve onmiddellijk actie ondernemen om de tekortkoming van onze huidige handelwijze aan te pakken. Commissaris, ik wens u veel sterkte als u die recalcitrante lidstaat straks in de rechtszaal tegenkomt. We kunnen het immers een lidstaat niet toestaan bij de andere uit de pas te lopen. Zoals u zegt, we hebben nu eenmaal een interne markt. Ik onderschrijf de noodzaak van hervorming. Hervorming zal leiden tot een toename van de transparantie en aansprakelijkheid. Het is een complex proces, en we verwelkomen de plannen van de Commissie om de wetsvoorstellen en de wijzigingen op bestaande wetgeving in te dienen. We hopen wel dat dat dit niet tot meer bureaucratie leidt. Ik wil graag benadrukken dat ontkoppeling van hulp en handel geen einddoel is, maar slechts een van de middelen om de doeltreffendheid van hulp te vergroten. Het hoofddoel van hulpverstrekking is het terugdringen van armoede. Daardoor is het geen op zichzelf staand concept, maar deel van een continu debat, dat ook volgende week in Cancún weer op het programma staat.
04/09/2003 4-228
Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn oprechte dank uitspreken aan collega Fernández Martín voor zijn beknopte, maar evenwichtige verslag. Ik vraag ook commissaris Nielson mijn dank over te brengen aan degenen die bij het opstellen van de mededeling van de Commissie betrokken zijn geweest. De tekst van de Commissie is duidelijk in een ruimhartige geest opgesteld. Het koppelen van steun kan de ontwikkelingshulp in theorie zelfs op z'n kop zetten: de steunverlener profiteert en het als ontvanger bedoelde land wordt nog armer. Hoewel deze in de theorieën van de economische wetenschappen bekende extreme paradox zich in werkelijkheid niet noodzakelijkerwijs altijd zal voordoen, is het toch een verwijzing naar de ondoelmatigheden en perversiteiten omtrent steun die nog steeds ontstaan en ook in de praktijk worden toegestaan. De Wereldbank en de OESO schatten dat de besparingen door het vergroten van de doelmatigheid ongeveer een kwart bedragen. De rapporteur geeft de schatting dat de netto-opbrengst van ontkoppeling in geld uitgedrukt zelfs vijf miljard dollar kan zijn. Als men weet dat ook met een klein bedrag veel bereikt kan worden in de ontwikkelingshulp, zijn die enkele extra miljarden enorm. De initiatieven van de Europese Unie in deze kwestie zijn van groot belang, want de Europese Unie en de lidstaten zijn samen verantwoordelijk voor de helft van de ontwikkelingshulp in de wereld. De ondoelmatigheden in de ontwikkelingshulp zijn zodoende, hoe je ze ook meet, geen kleinigheid. Het is van belang dat de in Barcelona aangenomen besluiten snel worden uitgevoerd. Het moet vanzelfsprekend zijn dat, overeenkomstig de eenvoudige beginselen van de markteconomie, de lidstaten van de Europese Unie de ontvangers van steun bevrijden van de koppelingen. De in de Europese Unie aangenomen mededingingsprincipes werken hier in het voordeel van de ontwikkelingslanden. Ook zijn dan lokale aanbestedingen en aanbestedingen uit andere ontwikkelingslanden mogelijk, zoals wij al hebben kunnen zien, hetgeen resulteert in een aanjaageffect dat de doelmatigheid van de steun bevordert. Behalve het positieve effect op de welvaart in de ontwikkelingslanden is de liberalisering van de aanbestedingen ook belangrijk binnen de Europese Unie, want de in veel lidstaten nog steeds toegepaste koppeling van de hulp verstoort de mededinging ook tussen de lidstaten onderling en is in strijd met de voorschriften over mededinging in het Verdrag. 4-229
Martínez Martínez (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, de gewoonte hulp te koppelen aan de voorwaarde dat de goederen of diensten moeten worden geleverd door het donorland, is al herhaaldelijk aan de kaak gesteld als een immorele en ondoelmatige methode, allereerst door de ontvangende landen en de meest geëngageerde NGO’s, en verder door het gros van
61 de organisaties, waaronder vele intergouvernementele organisaties, die zich met ontwikkelingszaken bezighouden. In het jaar 1996 liet het ontwikkelingscomité van de OESO er in haar strategisch document: Shaping the 21st Century: The Contribution of Development Cooperation geen twijfel over bestaan dat de gewoonte om voorwaarden te verbinden aan ontwikkelingshulp niet paste bij de nieuwe filosofie die tot leidraad moest dienen van het beleid. Die filosofie heeft vaste vorm gekregen in een hele reeks belangrijke verklaringen en resoluties, zoals de aanbeveling van het genoemde ontwikkelingscomité, die werd aangenomen in mei 2001 en waarin werd aangedrongen op het ontkoppelen van de hulp in het geval van de minst ontwikkelde landen. Belangrijker was dat de internationale gemeenschap op de wereldtop van Monterrey inzake ontwikkelingsfinanciering bij de in maart 2002 bereikte consensus heeft beloofd om initiatieven te ondersteunen voor het afschaffen van steun die aan voorwaarden gebonden is. Met haar mededeling van november 2002, getiteld: “Ontkoppeling van steun: voor een doeltreffender steun”, komt de Commissie die belofte van Monterrey na. Zij gaat zelfs verder dan de resolutie van het ontwikkelingscomité van de OESO, door te stellen dat de ontkoppeling van de hulp niet alleen van toepassing dient te zijn op de minder ontwikkelde landen maar op alle ontwikkelingslanden, en op alle steunsectoren, ook die van de voedselhulp. Deze aanbevelingen, die onder druk van de samenleving en van de NGO’s steeds verder worden aangescherpt, hebben echter weinig indruk gemaakt in heel wat landen die de koppeling hetzij openlijk hetzij heimelijk in stand houden. Helaas geldt dat ook voor een aantal lidstaten van de Europese Unie, zodat er een opvallende kloof bestaat tussen het beleid dat met de steun van het Parlement wordt uitgevoerd door de Commissie enerzijds, en het beleid van sommige lidstaten anderzijds, zoals dat van Spanje onder de regering van José María Aznar. Het viel te verwachten dat onze collega Fernández Martín, afgevaardigde van de Spaanse Partido Popular, zich in zijn verslag aanvankelijk terughoudend zou opstellen ten aanzien van de vooruitstrevende aanpak van de Commissie, die immers voorstander is van ontkoppeling van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. We moeten de rapporteur echter nageven dat hij zich begripvol en soepel heeft opgesteld bij het overnemen van de amendementen op zijn eerste voorstel, waardoor de eindtekst van zijn verslag er aanzienlijk op vooruit is gegaan. Zo hebben we dan een ontwerpresolutie gekregen die is goedgekeurd door de Commissie
62
04/09/2003
ontwikkelingssamenwerking van het Parlement. Met die resolutie kunnen wij leven en we zullen haar dan ook steunen, omdat zij pleit voor een volledige ontkoppeling van de ontwikkelingshulp, zowel van de hulp afkomstig van de Europese Unie als die van elke lidstaat afzonderlijk. 4-230
Nielson, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag een paar dingen zeggen. Wat betreft de verklaring van mevrouw Korhola klopt het dat jaren geleden de Wereldbank en de VN hebben verklaard dat tot 25 procent van de ontwikkelingshulp, vanuit het perspectief van de ontvangende landen, verloren gaat vanwege de koppeling met de donorlanden. De Commissie vindt dit percentage niet aanvaardbaar, omdat er tussen de vijftien lidstaten een open concurrentie bestaat, en de toevoeging van een zestiende lid betekent geen verandering in de spelregels als het erom gaat het concurrentievermogen te garanderen bij het inschrijven. Waar we het hier dus in feite over hebben is het klassieke geval van een enkel donorland dat zijn bilaterale hulp al dan niet koppelt. Naar het oordeel van de Commissie is de economische betekenis hiervan gering. Ik wil daaraan toevoegen dat als gevolg van toegang tot ACS-landen, deze het recht hebben om te bieden op alle aanbestedingen die wij uitschrijven. Zo’n 25 procent van alle offertes wordt nu door ACS-bieders binnengehaald. Dat is een goede zaak en een van de belangrijke punten waar de heer Fernández Martín op heeft gewezen. Ten slotte, het klopt dat voedselhulp en voedselhulptransport, op aandringen van de VS en via de beslissing van het ontwikkelingscomité van de OESO, niet langer tot de componenten behoren die voor ontkoppeling in aanmerking zouden moeten komen. Dat is jammer, en juist daarom geldt deze kwestie voor ons ook in een breder kader als een van de problemen bij de ontkoppeling van hulp. 4-231
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt vandaag aansluitend op de debatten plaats. 4-232
Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (artikel 50 van het Reglement) 4-233
India: de aanslag te Mumbay 4-234
De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van de volgende ontwerpresoluties inzake de bomaanslagen in Mumbay: – B5-0371/2003 van de heer Collins, namens de UENfractie; – B5-0376/2003 van de heer van den Bos, namens de ELDR-fractie;
– B5-0379/2003 van de heer Lambert en de heer Messner, namens de Verts/ALE-fractie; – B5-0381/2003 van de heer van den Berg en mevrouw Carrilho, namens de PSE-fractie; – B5-0386/2003 van de heer Di Lello Finuoli en de heer Seppänen, namens de GUE/NGL-fractie; – B5-0387/2003 van de heer Tannock e.a., namens de PPE-DE-fractie. 4-235
MacCormick (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verrast dat mijn fractie voor de verandering als eerste het woord mag voeren. Ik had onlangs in Schotland een lang en interessant onderhoud met de Consul-generaal van India. We bespraken de problemen bij het stichten van een meertalige staatsvorm op continentale schaal, bestaande uit tal van religies en daarnaast burgers zonder geloof, met een geschiedenis van strijd tussen religieuze gemeenschappen, waarbij gepoogd wordt een democratische grondwet te handhaven en in vrede met de buurlanden te leven. Wij hadden het over Europa en over India, en het stemt ons in de Europese Unie nederig, nu we onze eigen Grondwet aan het verbeteren zijn, te bedenken dat India zo’n continentale meertalige democratie op seculiere grondslag al meer dan vijftig jaar in stand weet te houden. We hebben veel van India te leren en we moeten het debat van vandaag dan ook enigszins nederig aangaan. Maar de afschuwelijke gebeurtenissen in Mumbay tonen aan dat ook in India de problemen niet van de lucht zijn. Het land staat voor de uitdaging zich te handhaven als seculiere staat met religieuze tolerantie. Daarnaast is het de vraag of de spanningen in de betrekkingen met Pakistan verminderd kunnen worden en of de verhoudingen tussen de gemeenschappen in India zelf weer vreedzaam kunnen worden. Dit vormt de achtergrond van de bewonderenswaardige resolutie die nu voor ons ligt. Voor een deel is de inhoud daarvan vanzelfsprekend: natuurlijk veroordelen wij de bomaanslagen in Mumbay; natuurlijk veroordelen we het gebruik van burgers als doelwit en leven we mee met de slachtoffers. We ondersteunen de Indiase regering in haar strijd tegen het terrorisme, maar er valt nog meer over te zeggen. Iets daarvan komt naar voren in het amendement van mijn fractie. Dat vraagt om stappen ter versterking van het Indiase staatsrecht en ter voorkoming van geweld tussen de bevolkingsgroepen binnen India. We denken daarbij vooral aan, bij voorbeeld, recente rapporten van Amnesty International over problemen in Gujarat en de reacties op het bloedbad aldaar in 2002. Het Indiase nationale comité voor de mensenrechten heeft zelf de autoriteiten gevraagd om verhoogde waakzaamheid en doeltreffende bescherming van grondwettelijke rechten. Tegelijkertijd verwelkomen we de verzekering van de Pakistaanse regering dat ook zij de terroristische daad in Mumbay betreurt en veroordeelt.
04/09/2003 Het zijn kritieke tijden, maar we moeten India ook met kritische welwillendheid tegemoet treden. Er gaan dingen fout in India die om verbetering vragen. Wij moeten deze resolutie en de amendementen daarop van mijn fractie en die van de ELDR-Fractie aannemen. 4-236
Van den Bos (ELDR). – India was een stabiel land, waar hindoes en moslims lange tijd vreedzaam hebben samengeleefd. De terroristische aanslagen in Bombay van vorige week zouden wel eens, en dat hoop ik zeker niet, het begin kunnen zijn van een toenemende gewelddadigheid tussen vertegenwoordigers van de geloofsgemeenschappen. Een van de verdachten heeft al aangegeven dat hij zich met deze daad wilde wreken voor de anti-moslim-rellen van vorig jaar in Gujarat, waar tweeduizend moslims om het leven kwamen. De ontwikkeling in India van de afgelopen vijftig jaar werd gekenmerkt door culturele diversiteit en een heterogene samenleving. De laatste tien jaar zien we echter een toenemende vervreemding tussen moslims en hindoes. Aanleiding is de kwestie van de tempel van de God Ram. Maar de diepere oorzaak ligt toch meer in het opkomend hindoe-nationalisme, waar geloof en nationale identiteit samenvallen. Moslims en christenen worden gevreesd door de hindoes, vooral in demografisch opzicht. Ten slotte legt de relatie met Pakistan natuurlijk voortdurend een zwaar beslag op de verhoudingen, ook in India. De Indiaanse regering moet die problemen serieus nemen en lijkt dat nu ook te doen. Escalatie moet absoluut worden voorkomen. Ik heb een amendement ingediend, waarin de Indiaanse regering wordt opgeroepen een actieplan hiervoor op te stellen. India is niet het enige land, mijnheer de Voorzitter, dat te maken heeft met spanningen tussen religies. Bijna de helft van de recente gewelddadige conflicten in de wereld heeft een religieuze dimensie. Ik heb dan ook in mijn mensenrechtenrapport uitdrukkelijk aandacht hiervoor gevraagd. Er zou een geïnstitutionaliseerde dialoog moeten komen tussen de belangrijkste wereldgodsdiensten. De Europese Unie zou zich ook op dit probleem moeten bezinnen. India was lange tijd een goed voorbeeld van het vreedzaam naast elkaar bestaan van religies. Het moet er alles aan doen om weer het vreedzame, stabiele land te worden dat het zo lang is geweest. 4-237
Casaca (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen namens mijzelf en de socialistische fractie mijn medeleven betuigen aan de Indiase autoriteiten en de familie van de slachtoffers vanwege de aanslag in Mumbay. Zoals gezegd was het een verschrikkelijke aanslag. Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om te zeggen dat de heer MacGormick het bij het rechte einde had toen hij aangaf dat er nog meer te zeggen valt. Wat hij gezegd heeft moet ook gezegd worden, maar dit lijkt me niet het juiste moment om het over de mensenrechtenproblematiek in India te hebben. Dit lijkt me niet de aangewezen plaats, tijd of manier. Terrorisme tegen burgers kan nooit gerechtvaardigd worden. We moeten alle terroristische activiteiten veroordelen, of het
63 nu gaat om deze aanslag in Mumbay, de aanslagen die Israël steeds weer in rouw dompelen of – bijvoorbeeld – de aanslag in Buenos Aires waar de Britse justitie nu pas op kan reageren. Dat doet ze heel goed, overigens, beslist voorbeeldig. Dat zou trouwens de norm moeten zijn voor alle Europese politieke autoriteiten. We moeten al dit soort terroristische activiteiten zonder aarzeling veroordelen en nooit proberen ze te rechtvaardigen. We moeten elke fanatisme duidelijk en ondubbelzinnig veroordelen. Dat is de boodschap die ik wil overdragen. Dat is ook de reden waarom de door de Liberalen en de Groenen ingediende amendementen me niet juist voorkomen. 4-238
Tannock (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben de oprichter van de Friends of India-groep van het Europees Parlement, en deze resolutie is bedoeld als een gebaar van solidariteit jegens het volk en de regering van India tegen het wezenloze geweld van de kant van een klein aantal fanatieke moslimextremisten. Zij geloven dat zij, door in Mumbay bomaanslagen te plegen op onschuldigen, onder wie kinderen en leden van hun eigen Moslimgeloof, een gerechtvaardigde strijd voeren om het grootste multiculturele democratische succesverhaal in de wereld te torpederen. Ik ben ook blij met het professionalisme van de autoriteiten. Dat komt tot uiting in de snelle en succesvolle arrestatie van de verdachten en hopelijk ook hun uiteindelijke veroordeling, maar het zal bovenal van belang zijn om een verdere escalatie van geweld tussen de verschillende bevolkingsgroepen te voorkomen. Ik verwelkom ook de reactie van de Pakistaanse regering, maar zij moet met harde hand optreden als er ook maar iets blijkt van banden met Lashkar-e-Toiba en als blijkt dat de activiteiten van die organisatie vanuit Pakistan op touw zijn gezet. Ik ben echter zeer ingenomen met haar veroordeling van de bomaanval. Het is cruciaal dat de politieke stabiliteit van India als nucleaire, regionale supermacht wordt gesteund door alle EU-lidstaten en alle andere democratische landen van de wereld. India is een land waarin de hoogste ambten bereikbaar zijn voor alle groepen, zoals wordt aangetoond door het huidige staatshoofd: die is moslim. Binnen twintig jaar zal het in aantal inwoners China inhalen en het grootste land ter wereld worden. Terrorisme is een ontkenning van alle waarden van hen die liever bouwen dan vernietigen. Het Parlement veroordeelt het dan ook categorisch, waar ter wereld het ook de kop opsteekt. 4-239
Van Orden (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de bomaanslagen bij de Gateway of India en de Zaveri Bazaar in Mumbay op 25 augustus 2003 hebben tientallen onschuldige burgers gedood en verwond. Deze verwoestende en laffe terroristische aanvallen herinneren ons allen eraan dat de gesel van het terrorisme een dreiging is die alle democratieën boven het hoofd hangt.
64 Het is een uitdaging die we samen moeten aangaan door intensievere samenwerking op het gebied van veiligheid, zowel bilateraal als multilateraal. In het bijzonder het Verenigd Koninkrijk heeft sterke historische banden met India. Ik vertrouw erop dat de Britse regering India alle mogelijke steun bij het bestrijden van terrorisme zal aanbieden. De Indiase autoriteiten en bevolking hebben bewonderenswaardige terughoudendheid betracht bij deze wandaden. Dat is natuurlijk ook de juiste reactie. Terroristen proberen haat en verdeeldheid te zaaien en willen niet alleen de seculiere democratie ondermijnen, die deel is van de Britse nalatenschap aan India en India’s grote kracht en voorbeeld, maar ook de hoopvolle tekenen van toenadering die we recentelijk tussen India en Pakistan gezien hebben Pakistan moet nu duidelijk zijn bereidheid tonen tot doeltreffende actie over te gaan tegen terroristen aan zijn grens met Afghanistan en, nu nog dringender, aan de grens met India - in samenwerking met de Indiase veilligheidsautoriteiten - voor er weer een ramp uitbreekt. 4-240
Ford (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek namens de socialistische fractie. Wij steunen de gezamenlijke resolutie, maar daarnaast zou ik de heer Casaca willen bijvallen als hij zegt dat wij de resolutie niet verder moeten laten gaan dan oorspronkelijk de bedoeling was. Daarom zullen wij de twee amendementen van de Liberalen en de Groenen niet steunen. Natuurlijk veroordeelt de PSE-Fractie de laffe bomaanslag op de Gateway of India en de Zaveri Bazaar in Mumbay op 25 augustus 2003, waarbij talloze mensen omkwamen en gewond raakten. De internationale gemeenschap kan en mag een terroristische aanval met burgers als doel, waarbij onschuldige levens verloren gaan, onder geen enkele omstandigheid accepteren. Deze bommen waren duidelijk bedoeld om het grootst mogelijke aantal burgerslachtoffers te veroorzaken, de Indiase maatschappij te ontwrichten en de economie te verzwakken. Desondanks zijn leden van zowel de hindoe- als de moslimgemeenschap omgekomen, maar werkten zij ook samen bij de reddingspogingen. De zelfbeheersing die de verschillende groepen aan de dag hebben gelegd kunnen we alleen maar toejuichen. Tegelijkertijd verwelkomen we de verklaring van de Pakistaanse minister van Buitenlandse Zaken waarin hij zijn medeleven met de slachtoffers en hun families uitspreekt. Wij dringen er bij de Commissie, de Raad en het Parlement op aan alles te doen wat binnen hun vermogen ligt om er voor te zorgen dat de huidige toenadering tussen India en Pakistan door deze incidenten geen gevaar loopt. 4-241
Beysen (NI). – Voorzitter, collega's, het spreekt vanzelf dat de terroristische aanslagen in Mumbay vanuit de Europese Unie niet onbesproken blijven. Deze
04/09/2003 bomaanslagen, die het financiële hart van India troffen, kostten niet enkel het leven aan 52 mensen, maar dreigen ook het vredesproces in de regio in gevaar te brengen. Het is betreurenswaardig dat net nu de vredesonderhandelingen tussen India en Pakistan over het door beide landen felbegeerde Kasjmir op de helling worden gezet. India levert al geruime tijd grote inspanningen om aan dat conflict een einde te brengen. De Indiase regering voert immers een beleid dat gericht is op het vreedzaam samenleven van de verschillende bevolkingsgroepen. Dat kan geïllustreerd worden aan de hand van het aantal moslims dat hoge regeringsambten bekleedt. Bovendien is India het enige land in Zuid-Azië dat gekozen heeft voor een seculier en pluralistisch staatsmodel. Een dergelijke keuze is een duidelijke uiting van tolerantie voor de verschillende bevolkingsgroepen. Uiteraard betreft het hier een zeer belangrijke materie, die moet worden bekeken in functie van het belang dat India vertegenwoordigt, niet alleen in Azië, maar ook in de wereld. We mogen immers niet vergeten dat India een grootmacht is, die over een groot economisch potentieel beschikt en dat het land tevens een belangrijk handelspartner is van de Europese Unie. Het geweld had tot doel de samenleving te destabiliseren en de Indiase economie een slag toe te brengen. De internationale gemeenschap dient meer aandacht te schenken aan het toenemende moslimfundamentalisme in de wereld. De recente aanslag op het VNhoofdkwartier in Irak legt hiervan op dramatische wijze getuigenis af. Dit incident onderstreept nogmaals de enorme bedreiging die uitgaat van het steeds toenemende fundamentalisme. Ik ben van mening dat de Europese Unie en het Europees Parlement er alle belang bij hebben om India als rechtstaat, waar hindoes en moslims op gelijke basis worden behandeld, te blijven ondersteunen in het streven om de democratische beginselen te laten respecteren. 4-242
Nielson, Commissie. − (EN) De Commissie begrijpt de bezorgdheid van het Parlement en deelt zijn mening over de ernst van de recente bomaanslagen in Mumbay. Deze aanslagen bewijzen dat terrorisme overal in de wereld kan toeslaan met rampzalige gevolgen. De Commissie heeft de bomaanslagen van 25 augustus 2003 in Mumbay, die zoveel doden en gewonden hebben veroorzaakt, in de krachtigste bewoordingen veroordeeld. Voorzitter Prodi heeft onmiddellijk gereageerd in een boodschap aan de premier van India, de heer Vajpayee. Daarin veroordeelde hij de aanval, sprak hij zijn medeleven uit en verzekerde hij India van steun van de EU in de strijd tegen terrorisme. De EU en India hebben altijd zij aan zij gestaan in hun strijd tegen terrorisme, zoals ook vastgelegd in een gezamenlijke verklaring van de Top van 2001 in Delhi. Samenwerking op dit gebied is onderdeel van ons regulier politiek overleg op alle niveaus, en we hebben een werkgroep ingesteld die sinds mei 2001 al vier keer bijeen is gekomen.
04/09/2003
65
Een krachtig signaal van het Europees Parlement is derhalve een zeer welkome bijdrage aan de solidariteit van de EU met India. Het benadrukt onze gezamenlijke vastberadenheid het terrorisme te bestrijden, waar het ook voorkomt en wat de achterliggende motieven ook zijn. 4-243
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt vandaag aansluitend op de debatten plaats. 4-244
Liberia 4-245
De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van de volgende ontwerpresoluties inzake de situatie in Liberia: – B5-0372/2003 van de heer Andrews, namens de UENfractie; – B5-0375/2003 van de heer van den Bos en mevrouw André-Léonard, namens de ELDR-fractie; – B5-0380/2003 van mevrouw Maes, de heer Rod en mevrouw Isler Béguin, namens de Verts/ALE-fractie; – B5-0382/2003 van de heer van den Berg, namens de PSE-fractie; – B5-0385/2003 van mevrouw Morgantini, namens de GUE/NGL-fractie; – B5-0388/2003 van de heer Corrie en de heer Posselt, namens de PPE-DE-fractie. 4-246
Ford (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-democraten verwelkomt de vredesovereenkomst getekend te Accra op 18 augustus 2003 onder het gezag van Ecowas, de economische gemeenschap van West-Afrikaanse staten. Deze overeenkomst houdt weliswaar stand in de hoofdstad, maar we maken ons zorgen over de hardnekkige problemen op het platteland; ook vandaag komen er weer berichten binnen dat tienduizenden mensen naar Monrovia vluchten vanuit Totota in centraal Liberia. Dat is ook geen verrassing, gezien de berichten over massamoorden op honderden, misschien zelfs duizenden burgers in het district Nimba sinds de ondertekening van het akkoord. Veertien jaar geweld en wanbestuur in Liberia hebben enorm menselijk leed onder de bevolking teweeggebracht, tezamen met grove schendingen van de mensenrechten en de instorting van sociale en economische structuren. Thans leeft 85 procent van de bevolking onder de armoedegrens. Door de aankomst van de vredesmacht heeft het vredesproces een aanvang kunnen nemen, maar er is nog een lange weg te gaan. We kijken vooruit en roepen alle partijen bij het akkoord op om het in goed vertrouwen uit te voeren, en om zoals beloofd op 14 oktober 2004 een overgangsregering te vormen, die hopelijk de weg vrijmaakt voor vrije en eerlijke verkiezingen. We
verwelkomen het feit dat de Europese Unie hulp verschaft aan dit proces ten bedrage van 15 miljoen euro tot dusverre. We erkennen dat er misschien meer nodig is. Het probleem is dat het vredesakkoord momenteel wel stand houdt in Monrovia, maar niet zozeer daarbuiten. Voor een deel komt dat doordat er nog een tekort aan manschappen is. Er zijn er pas 1500, terwijl er 3500 beloofd waren. Die mensen moeten zo snel mogelijk ingezet worden. We verzoeken daarnaast alle staten in de regio om alles na te laten wat tot instabiliteit zou kunnen leiden in Liberia en aan de grenzen met Guinee, Sierra Leone en Ivoorkust. We verzoeken deze buurlanden discreet te werk te gaan. 4-247
Khanbhai (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, er zijn nog steeds corrupte en wrede dictators die landen in Afrika uitbuiten en tot armoede brengen. Tientallen jaren van internationale hulp, in het bijzonder van de Europese Unie, zijn tenietgedaan. Als gevolg daarvan lijden miljoenen nodeloos aan ziekte of worden ze verminkt en doodgeschoten. De Europese Unie moet deze dictators veroordelen en zich gereed houden voor onmiddellijke actie. Bijvoorbeeld in Liberia, waar Ecowas en Nigeria het voortouw genomen hebben. Ik hoop dat de Europese Unie meer zal doen dan alleen de 15 miljoen euro verschaffen die zij heeft toegezegd. Ik ben natuurlijk verheugd met de betrokkenheid van de EU en ik wil er zeker van zijn dat het Parlement zich bewust is van de voortdurende problemen in Afrika. Uiteindelijk zijn het immers de Europese belastingbetalers die ongeduldig worden als ze merken dat wij geen actie ondernemen. Ik hoop dat commissaris Nielson zijn best zal doen om het Parlement op de hoogte te houden, want wij moeten laten zien dat Liberia er weer bovenop kan komen en misschien als voorbeeld kan fungeren voor andere Afrikaanse landen. We moeten het land opnieuw opbouwen en daar welvaart en vrede brengen. 4-248
Posselt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, Liberia is een goed voorbeeld van de verscheurdheid van de hele regio. Enerzijds liggen er in West-Afrika uitstekende kansen voor het ontstaan van een regionale markt en een aantal landen daar is er de afgelopen jaren op een - voor Afrikaanse begrippen - goede manier in geslaagd vooruitgang te boeken. Anderzijds zijn er landen - Sierra Leone is daar een voorbeeld van, maar ook Liberia - waar de staat niet alleen in een crisis is geraakt, maar waar zelfs elk staatsgezag dreigt te verdwijnen. We moeten ons beraden op onze houding ten aanzien van deze situatie. We dienen ons daarbij te realiseren dat Liberia al een aangeboren gebrek had, omdat de nakomelingen van de uit Amerika teruggekeerde zwarte Afrikanen van meet af aan een hevig conflict hadden met de oorspronkelijke bevolking en dit land nooit een eenheid geworden is.
66
04/09/2003
Nu komen daar andere hevige conflicten bij, georganiseerde criminaliteit, grote grondstofbelangen en het gevaar bestaat dat dankzij alle pogingen die momenteel ondernomen worden misschien dan wel een zekere periode zonder oorlog aanbreekt, maar dat het eigenlijke probleem blijft liggen, te weten het instellen van een enigszins functionerend staatsgezag. Met troepen alleen is het niet gedaan, hoe belangrijk die ook zijn. We hebben daar zoiets nodig als staatsvorming, institution building, want dat een staat niet vanzelf ontstaat is te zien aan Somalië, waar een staatsapparaat al tien jaar ontbreekt. Het is een typisch Europees idee dat altijd en overal een staatsbestel voorhanden hoort te zijn, maar ook wij hebben na de Dertigjarige Oorlog decennia nodig gehad om weer een functionerend staatsbestel in te richten. Laten we de zaak daarom ten eerste zonder arrogantie en ten tweede met een gezonde werkelijkheidszin benaderen. We dienen allereerst het geweld te beëindigen en de ergste nood te lenigen. Daarna begint echter een decennialang proces om weer enigszins functionerende politieke instellingen te verwerkelijken. Zonder onze krachtige ondersteuning lukt dat niet. Maar zonder de wil van de bevolking tot zelfhulp lukt het ook niet. En het lukt evenmin zonder steun van buurlanden, zonder regionale samenwerking, zonder het ontstaan van een regionaal gemenebest in West-Afrika. Daar zitten echter ook twee kanten aan, omdat de landsgrenzen en de etnische grenzen niet samenvallen en dus het gevaar bestaat dat burenhulp, zoals ook in Congo het geval is, misbruikt wordt om de binnenlandse positie van verwante volken aan gene zijde van de grens te versterken en het nationaliteitenevenwicht te verstoren. Een gezonde mix van externe hulp, steun bij zelfhulp en regionale samenwerking is de enige kans voor deze veelgeplaagde regio om in elk geval op middellange termijn weer overeind te krabbelen. (Applaus) 4-249
Nielson, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie verwelkomt de ondertekening van de vredesovereenkomst door de strijdende partijen, de maatschappelijke organisaties en de politieke partijen van Liberia op 18 augustus 2003. We zijn nog steeds bezorgd over de gevechten. Het is zeer belangrijk dat vredestroepen volledig inzet om ervoor te vredesovereenkomst overal in het gerespecteerd.
voortdurende Ecowas zijn zorgen dat de land wordt
Volgens mijn informatie is het aantal ingezette manschappen 2127. Ecowas doet wat van haar verwacht wordt. Wij hopen dat de aanwezigheid van deze vredesmacht een snelle terugkeer van de humanitaire hulp mogelijk maakt en een eind maakt aan de wreedheden, die vooral voor vrouwen en kinderen in Liberia afschuwelijk zijn geweest.
Ecowas heeft laten weten dat de inzet rond 9 september 2003 afgerond moet zijn. Er is een speciale afgevaardigde voor Liberia benoemd, die toezicht moet houden op het gedrag van de vredesmacht en de invoering van de vredesovereenkomst moet bewaken. Ecowas kan de financiële lasten van deze operatie niet alleen dragen. Op voorstel van de Commissie heeft de Raad vijftig miljoen euro beschikbaar gesteld ter ondersteuning van het vredesproces in Liberia in de breedste zin des woords. Dit geld is afkomstig uit reserveringen voor Liberia die nooit zijn gebruikt: vanwege de situatie konden we daar niet normaal werken. Zowel bij het 7de als het 8ste EOF bleef Liberia min of meer buiten beeld. We konden maar weinig doen. Ongeveer acht van de vijftig miljoen euro zijn bestemd voor ondersteuning van de vredesoperatie van Ecowas en voor het opzetten van het bureau van de speciale afgevaardigde. De overige gelden moeten gebruikt worden voor demobilisatie en reïntegratie, en voor het opbouwen van instellingen en het herstel van democratische structuren. In dit verband heb ik met genoegen naar de heer Posselt geluisterd. Hij sprak wijze woorden van waarschuwing tegen de arrogante instelling dat snelle verkiezingen het probleem wel zullen oplossen. Dat is helaas niet het geval. We moeten pragmatisch zijn en de praktische waarden van het begrip “bestuur” herontdekken. Eerst stabiliteit of vrede, dan bestuur, dan democratisering en uiteindelijk de democratie zelf. We moeten pragmatisch zijn en ons niet laten verleiden om die mooie dingen aan Liberia op te leggen die we bij ons als vanzelfsprekend ervaren. We moeten vertrouwen tonen en ons als realistischer partner gedragen. Liberia heeft een verschrikkelijke, traumatische tijd achter de rug. We verwelkomen ook het besluit van de VNveiligheidsraad om een stabilisatiemacht voor Liberia te formeren die per 1 oktober 2003 de verantwoordelijkheid van Ecowas overneemt. De bijdragen van Zweden, Nederland en het Verenigd Koninkrijk aan de vredesmacht in Liberia zijn ook zeer welkom. Dit is een uitstekende gelegenheid voor het partnerschap om werkelijk te laten zien wat het waard is. Jarenlang hebben we geprobeerd in Liberia iets zinvols te doen, maar met de heer Taylor in de buurt was dit bijna onmogelijk. Regionaal bezien is het van het allergrootste belang dat deze gunstige gelegenheid ook wordt aangegrepen. (Applaus) 4-250
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt vandaag aansluitend op de debatten plaats. 4-251
04/09/2003
67 Birma
4-252
De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van de volgende ontwerpresoluties over Birma: – B5-0374/2003 van de heer van den Bos en mevrouw André-Léonard, namens de ELDR-fractie; – B5-0378/2003 van mevrouw McKenna en mevrouw Isler Béguin, namens de Verts/ALE-fractie; – B5-0383/2003 van de heer Barón Crespo e.a., namens de PSE-fractie – B5-0384/2003 van mevrouw Eriksson en de heer Bertinotti, namens de GUE/NGL-fractie; – B5-0389/2003 van de heer Van Orden e.a., namens de PPE-DE-fractie. 4-253
Van den Bos (ELDR). – In Birma houden generaals hun eigen bevolking al jaren onder schot en de oppositie gevangen. Als de nieuwe premier, generaal Khin Nyunt, het werkelijk meent met zijn routekaart voor democratie, laat hij Aung San Suu Kyi en haar collega's onmiddellijk vrij en geeft hij hun een belangrijke rol in dit proces. Een aantal dagen geleden presenteerde hij deze routekaart in besloten kring, zonder aanwezigheid van media en buitenlandse diplomaten. Het plan zou zijn om een conventie voor een nieuwe grondwet in te stellen, die zou moeten leiden tot eerlijke en vrije verkiezingen. Over het hoe en wanneer van dit alles werd geen mededeling gedaan. Ik kan ook geen enkele andere conclusie trekken dan dat het militaire regime het Westen probeert af te leiden en hoopt het isolement te doorbreken. Maar dat mag natuurlijk niet het geval zijn. Daarom steun ik het besluit van de Raad om de sancties aan te scherpen. Alle nog resterende zakelijke contacten zouden volledig moeten worden stopgezet. Commissie en Raad zouden in samenwerking met de Verenigde Naties moeten blijven pleiten voor onmiddellijke vrijlating van Aung San Suu Kyi en haar collega's. Al meer dan drie maanden worden zij illegaal vastgehouden. Zij is inmiddels in hongerstaking gegaan. De internationale gemeenschap moet de Birmaanse autoriteiten verantwoordelijk stellen voor haar welzijn. Het Rode Kruis moet toegang tot haar krijgen. De druk vanuit de omringende landen in de ASEAN moet worden opgevoerd, met name ook vanuit China, India en Japan. Gelukkig hebben ook de Verenigde Staten zich zeer krachtig uitgelaten over de huidige situatie en uitdrukkelijk hun steun toegezegd aan Suu Kyi. Birma is nog steeds de paria van de internationale gemeenschap. De militaire junta vindt handhaving van de eigen macht belangrijker dan het lijden van het Birmaanse volk. De routekaart naar democratie van de generaals heeft tot nu toe alleen maar naar de gevangenis geleid. Het gaat niet alleen om de bevrijding van San Suu Kyi, maar om de bevrijding van het hele Birmaanse volk. 4-254
Ford (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, sinds ik lid ben geworden van het Parlement heb ik tweemaal een bezoek aan Birma gebracht. De eerste keer had ik een brief bij me van voorzitter Klaus Hänsch, waarin Aung
San Suu Kyi werd medegedeeld dat haar de Sacharovprijs voor de Vrijheid van Denken was toegekend. Het feit dat ik geen kans kreeg haar die brief persoonlijk te overhandigen is in hoofdzaak te wijten aan Khin Nyunt, de huidige minister-president. De tweede keer heb ik Aung San Suu Kyi in het geheim kunnen spreken. Bij die gelegenheid hebben mijn collega’s en ik haar duidelijke steun gekregen voor sancties tegen het militaire regime in Birma. Ik hoop dat de Raad en de Commissie erkennen dat dat het standpunt is van de Nationale Liga voor Democratie. Op 30 augustus kwam er een eind aan drie maanden gevangenschap volgend op dertien jaar huisarrest voor Aung San Suu Kyi en andere leden van de Nationale Liga voor Democratie. De Staatsraad voor Vrede en Ontwikkeling – de vroegere SLORC – heeft het Birmese volk, de Nationale Liga voor Democratie en Aung San Suu Kyi voortdurend getreiterd. De laatste keer dat Aung San Suu Kyi bezoek kreeg, was in juli. Op 31 augustus berichtten de VS dat ze in hongerstaking was. Het regime ontkent dat. Als dat klopt, is het allerminste wat de autoriteiten kunnen doen de internationale gemeenschap in staat stellen zich op de hoogte te brengen van haar welzijn. Wat betreft vrije en eerlijke verkiezingen, dat is in Birma het probleem niet: die vonden dertien jaar geleden al plaats. Het militaire regime weigert echter de wil van het Birmaanse volk te aanvaarden. Het verheugt ons dat ASEAN bij dit proces betrokken is geraakt in zijn ministersvergadering van juni. We verwelkomen de druk die zij op Birma uitoefenen en stellen vast dat het huidige militaire regime ASEANvertegenwoordigers geen toestemming heeft gegeven Aung San Suu Kyi te ontmoeten. Wij eisen haar onmiddellijke vrijlating en die van alle politieke gevangenen. Dat zou een grote stap zijn naar het herstel van de democratie. Wij doen een beroep op de Raad en de Commissie zich bereid te tonen om, samen met de Verenigde Staten, het nationaal proces van verzoening in Birma mogelijk te maken. Intussen vragen we de Raad nieuwe harde maatregelen in te stellen tegen het regime, zijn leden en hun belangen. Er moeten slimme sancties worden opgelegd die de machthebbers raken. We roepen de Raad en de lidstaten op de VNVeiligheidsraad te vragen de situatie in Birma met voorrang aan de orde te stellen. 4-255
Boudjenah (GUE/NGL). – (FR) Aung San Suu Kyi, die de Nobelprijs voor de Vrede en de Sacharovprijs heeft gekregen, wordt nu al meer dan drie maanden vastgehouden door de Birmaanse junta, die haar eenvoudigweg ontvoerd heeft. De VN-afgezanten en de vertegenwoordigers van het Rode Kruis hebben haar niet regelmatig mogen bezoeken. In juli jongstleden is een delegatie van het Internationaal Comité van het Rode Kruis waarschijnlijk het laatste contact van Aung San
68 Suu Kyi met de buitenwereld geweest. Sindsdien heeft niemand haar meer gezien. Zoals de dictatuur ook de geheime detentie van deze jonge vrouw ontkende, zo ontkennen ze nu dat ze in hongerstaking is, zoals op 31 augustus werd bekendgemaakt door het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. De arrestatie en gevangenneming van aanhangers van de Nationale Liga voor Democratie in mei had terecht wereldwijde opschudding tot gevolg. De Verenigde Staten hebben bij die gelegenheid hun economische sancties tegen het regime in Rangoon aangescherpt. Ook al hebben de Verenigde Staten een demagogisch doel met deze aankondiging, dat doet niets af aan de wreedheid van dit regime en evenmin aan de hypocrisie van de belofte om met een routekaart voor herstel van de democratie te komen. In dat program, dat voorziet in – ik citeer – eerlijke, vrije verkiezingen en een nieuwe grondwet, wordt nog altijd geen tijdsschema vastgesteld en wordt met geen woord gerept van de vrijlating van de oppositieleidster. Het komt – en dat is een slecht voorteken – vlak nadat de junta heeft aangetoond geenszins van plan te zijn om aan de democratische eisen van de bevolking tegemoet te komen. De uitslag van de verkiezingen van 1990 die nota bene waren uitgelopen op een verpletterende overwinning van de partij van Aung San Suu Kyi, is nooit door de militairen erkend. De Association of South-East Asian Nations dreigt sindsdien Birma als lid te royeren. Zij heeft aangedrongen op de vrijlating van Aung San Suu Kyi vóór de volgende top op Bali in oktober. Net als deze organisatie moet de Europese Unie alles in het werk stellen om de junta te dwingen de Nobelprijswinnares vrij te laten. De Raad en de Commissie moeten van nu af aan, door middel van zware sancties, laten zien dat ze vastbesloten zijn om concreet bij te dragen aan het democratiseringsproces in Birma, in samenwerking met de Verenigde Naties. De politieke druk moet toenemen. Al veertig jaar gaan de Birmanen gebukt onder het juk van een van de meest meedogenloze dictaturen, met een regeringshoofd die ook hoofd is van de militaire inlichtingendienst. Zij hebben onze solidariteit nodig. De ongerustheid over het lot van de dame van Rangoon is geheel op haar plaats. Laten we naar de oppositie luisteren, die zojuist heeft bekendgemaakt dat zij in hongerstaking is gegaan omdat de Birmaanse generaals haar langzaam wilden vergiftigen. 4-256
Van Orden (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, op de agenda staat een resolutie over Birma die is opgesteld met de steun van alle grote fracties in dit Parlement en aldus de steun geniet van vertegenwoordigers van alle vijftien landen van de Europese Unie. De eis is ondubbelzinnig: de onmiddellijke vrijlating van Aung San Suu Kyi. Ik hoop dat deze boodschap door het Birmaanse regime gehoord wordt. Aung San Suu Kyi is
04/09/2003 een symbool van verzet tegen tirannie en staat model voor de hoop van het Birmaanse volk op vrijheid. Zij heeft acht van de afgelopen dertien jaar in de een of andere vorm van detentie of vrijheidsbeperking doorgebracht, en op 30 mei 2003 werd zij opnieuw gearresteerd en geïsoleerd, feitelijk gekidnapt door het regime in een militair complex in het Ye Mon- district in Rangoon. Vier dagen geleden werd bericht dat zij in hongerstaking was gegaan en dat ze er ernstig aan toe was. Het Internationale Rode Kruis moet onmiddellijk toegang tot haar krijgen om haar noodhulp te bieden. Daar het IRK geen details geeft over de gevangenisomstandigheden van degenen die het bezoekt, moet Aung San Suu Kyi ook bezocht kunnen worden door de Italiaanse ambassadeur Miniero namens de Europese Unie, of door de Britse ambassadeur in Birma, Vicky Bowman. Dit zouden slechts de voorbereidingen moeten zijn voor haar vrijlating en die van tientallen andere leden en organisatoren van de Nationale Liga voor Democratie, gekozen parlementsleden, hogere partijleden en studenten die gearresteerd werden kort na de gewelddadige aanval op de oppositie op 30 mei 2003. Elk lid van de Staatsraad voor Vrede en Ontwikkeling moet persoonlijk verantwoordelijk worden gehouden voor de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van Aung San Suu Kyi. Zij moeten gewaarschuwd worden dat er actie tegen hen ondernomen zal worden. Generaal Khin Nyunt, de onlangs benoemde premier, heeft gesproken van een routekaart naar de democratie. Laat hij bewijzen dat hij het meent en de obstakels op die weg wegnemen, gevolg geven aan onze oproep voor de vrijlating van Aung San Suu Kyi en andere politieke gevangenen, en de uitslag erkennen van de verkiezingen van 1990, waarbij de Nationale Liga voor Democratie een overweldigende meerderheid boekte. Om hem aan te moedigen moet er nog veel meer druk op zijn militaire dictatuur in Birma uitgeoefend worden. De sancties van de EU moeten verzwaard worden en wel door de Birmese dictatuur de harde valuta te onthouden die zij gebruikt om de onderdrukking te bekostigen. Stille diplomatie werkt niet, dat hebben we bijvoorbeeld in Zimbabwe wel gezien. De ASEAN-buurlanden moeten meer doen om verandering in Birma te bewerkstelligen. Ik roep de Raadsvoorzitter en de Commissie op dringend actie te ondernemen en, als de SPDC niet positief reageert, nieuwe sancties op te stellen die op korte termijn tegen het Birmaanse regime uitgevaardigd kunnen worden. 4-257
Mann, Thomas (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, wat richten de spoeddebatten en mensenrechtenresoluties van dit Parlement uit? In het geval van Birma weinig. In juni eisten wij een snelle overgang naar democratie en de onmiddellijke vrijlating van San Suu Kyi, die toen op een geheime plaats gevangengehouden werd. Zij strijdt sinds 1988 voor
04/09/2003 meer democratie, ontving in 1990 de Sacharovprijs en in 1991 de Nobelprijs voor de Vrede. Gelukkig konden mede door onze druk - vertegenwoordigers van het internationale Rode Kruis haar bezoeken. Maar een snelle democratisering is niet in zicht. De nieuwe Birmaanse minister-president, generaal Khin Nyunt, heeft op 30 augustus weliswaar een zogeheten routekaart naar vrije en geheime verkiezingen aangekondigd, maar concrete data ontbreken. Mijn collega’s hebben gelijk: van democratiseringsbeloftes, zoals het bijeenroepen van een grondwetgevende vergadering, valt weinig te verwachten, omdat immers alle belangrijke kwesties besloten worden door de militairen, op wie zo’n vergadering geen enkele invloed heeft. San Suu Kyi is sinds 31 augustus in hongerstaking om een krachtig protest tegen haar detentie aan te tekenen. Laten wij ook een punt achter halve maatregelen zetten. De door de EU ingestelde visastop en het bevriezen van buitenlandse tegoeden van Birmanen die met het regime in verbinding staan, zijn volstrekt onvoldoende. Als waardegemeenschap die het eerbiedigen van democratie en mensenrechten tot hoogste goed verheft, moet de Europese Unie zich hard opstellen tegenover de junta in Rangoon. San Suu Kyi en haar aanhangers moeten nu eindelijk vrijgelaten worden. De uitslag van de vrije verkiezingen van 1990 dient gerespecteerd en de macht aan de democratische krachten overgedragen te worden. En de routekaart moet uitgevoerd worden, zij het onder internationaal toezicht. Commissaris Nielson, ik dring er bij u op aan zich in te zetten voor verscherping van de maatregelen en voor het instellen van nieuwe sancties. Daar horen in mijn ogen ook een importverbod voor goederen uit Birma en een toeristische boycot van dit land bij. Misschien is dat een taal die men verstaat. (Applaus) 4-258
Sandbæk (EDD). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, nu we allen zeer bezorgd zijn over de persoonlijke veiligheid van mevrouw Aung San Suu Kyi, moeten we haar eigen woorden niet vergeten: “Investeringen die slechts gebruikt worden ter verrijking van een reeds welgestelde elite die zowel de economische als de politieke macht wil monopoliseren, kunnen niet bijdragen aan gelijkheid en rechtvaardigheid, de hoekstenen van een gezonde democratie”. De aankondiging van de SPCD om de Nationale Conventie nieuw leven in te blazen, wat tot vrije en eerlijke verkiezingen zou leiden, moet met voorzichtigheid bekeken worden. In de vijftien jaar dat het regime Birma regeert is er geen enkele democratische hervorming geweest. De situatie van de mensenrechten in Birma is zelfs verslechterd. De Europese Unie moet een duidelijk signaal afgeven dat zij ertoe bereid is het Birmaanse regime meedogenloos onder druk te zetten. Mevrouw Aung San Suu Kyi en de andere politieke gevangenen moeten
69 onmiddellijk worden vrijgelaten. We moeten bereid zijn onze sancties aan te scherpen en zo de SPDC ertoe te brengen haar greep op de macht te verminderen en de uitslag van de vorige verkiezingen volledig te respecteren. We kunnen de export aanpakken van olie, gas, edelstenen, mineralen en hout, producten die het leeuwendeel van de inkomsten van het regime genereren, maar ook het weigeren van visa en het bevriezen van activa behoren tot de mogelijkheden. Dictators en hun regimes en families zouden hun land niet mogen verlaten, noch in het buitenland activa mogen verwerven. Naast het aanscherpen van de sancties tegen het regime moet de EU ook trachten steun van en samenwerking met Aziatische landen te verkrijgen, in het bijzonder van de buurlanden van Birma. Internationale druk is nodig om het regime te dwingen positief te reageren. Nu mevrouw Aung San Suu Kyi naar verluidt in hongerstaking is, moet de EU haar acties intensiveren om haar en de andere gevangen NLD-leden vrij te krijgen en de democratisering van Birma te bevorderen. Wij moeten onze vrijheid gebruiken om de hunne te bevorderen. 4-259
Nicholson (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil eerst zeggen dat ik de woorden van de heer Van Orden onderschrijf. Hij heeft de kwestie heel duidelijk uiteengezet. Het is ook een heel ernstig probleem en Aung San Suu Kyi moet onmiddellijk vrijgelaten worden. Het is onaanvaardbaar dat een delegatie van het Parlement de toestemming is geweigerd om haar te bezoeken. Het is echt noodzakelijk dat de overige landen in de regio de grootst mogelijke druk uitoefenen voor haar onmiddellijke vrijlating en om tegelijkertijd vrije verkiezingen mogelijk te maken. Ik vraag me af hoe lang het duurt voor de Europese Unie en de Verenigde Naties eindelijk de druk gaan opvoeren om de gevangenen zo snel mogelijk vrij te krijgen. Onmiddellijke actie is geboden. Het is makkelijk gezegd, maar het komt er nu op aan die routekaart ten uitvoer te leggen. 4-260
Nielson, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is diep bezorgd over berichten dat Aung San Suu Kyi, de leidster van de Nationale Liga voor Democratie, in hongerstaking zou zijn. In een verklaring van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Rangoon wordt die informatie als ‘ongegrond’ getypeerd. Maar andere bronnen geven aan dat de democratische leidster wel in hongerstaking is. Daarom is het van het allergrootste belang dat een onafhankelijke instantie de gelegenheid krijgt om Aung San Suu Kyi onverwijld te bezoeken. De gevangenhouding van Aung San Suu Kyi is volledig onaanvaardbaar. Het argument van het regime dat haar detentie ‘tijdelijk’ en ‘voor eigen bestwil’ zou zijn, ontbeert iedere geloofwaardigheid.
70
04/09/2003 (Het Parlement neemt de resolutie aan)
De EU heeft herhaaldelijk de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Aung San Suu Kyi en andere vooraanstaande vertegenwoordigers van de Birmaanse Nationale Liga voor Democratie geëist en zal dat blijven doen. De junta moet begrijpen dat haar vrijlating in het belang van het regime is, omdat dat vooruit wil in het proces van nationale verzoening. De EU heeft zichzelf bereid verklaard om het proces van nationale verzoening in Birma/Myanmar actief te steunen. Maar zolang Aung San Suu Kyi en andere activisten van de Nationale Liga voor Democratie in de gevangenis zitten, zijn de basisvoorwaarden voor dat proces niet aanwezig. Ieder serieus plan om politieke verandering in Birma teweeg te brengen moet een tijdspad bevatten dat een duidelijk perspectief biedt voor het proces van nationale verzoening. We zijn het geheel eens met de geachte Parlementsleden dat dit proces ook de steun van de internationale gemeenschap nodig heeft. In dit verband willen we nogmaals onze steun uitspreken voor de inspanningen van de speciale afgezant van de VN, ambassadeur Razali. Het is hoog tijd dat het regime in Rangoon iets doet. Als de nieuwe regering onder premier Khin Nyunt echt streeft naar democratie en politieke hervorming, is de eerste stap Aung San Suu Kyi nu vrij te laten en onmiddellijk een dialoog tussen de verschillende betrokken partijen te beginnen. 4-261
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. 4-262
Stemmingen 4-263
De Voorzitter. − We gaan nu over tot de stemming.1 Verslag (A5-0164/2003) van de heer Fernández Martín, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement (Verordening (EG) nr. 856/1999 van de Raad) - Tweejaarlijks verslag van de Commissie 2002 (COM(2002) 763 – 2003/2091(INI)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0190/2003) van de heer Fernández Martín, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, aan de Raad en het Europees Parlement inzake ontkoppeling van steun voor doeltreffendere steun (COM(2002) 639 2002/2284(INI)) 1 Uitslagen van de stemming over de ontwerpresoluties inzake het debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (Artikel 50): zie notulen.
*** De Voorzitter. − Hiermee is de stemming beëindigd. STEMVERKLARINGEN Verslag-Fernández Martín (A5-0164/2003) 4-264
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat ik geloof dat het een goed idee is de zich ontwikkelende landen de vrijheid te bieden om de toegekende middelen naar eigen goeddunken in te zetten. Dat kan een goed instrument zijn bij het verhogen van de efficiëntie, de transparantie en de consistentie van de toegewezen hulp. Van belang is wel dat transparantie, toepasselijkheid en proportionaliteit daarbij als criteria worden aangehouden. Er zijn nog geen definitieve gegevens voorhanden met betrekking tot de gevolgen van dit systeem – het is dus eerst en vooral een manier om uitdrukking te geven aan ons vertrouwen in het verantwoordelijkheidsgevoel van de ontvangende landen. Dit systeem kan door de ontvangende landen gebruikt worden om de mededinging tussen de leveranciers van goederen en diensten te stimuleren, als ze dat tenminste wensen. Dat kan leiden tot een verlaging van de aanvullende kosten. Het is ook mogelijk dat het risico van corruptie zoals die voortvloeit uit aan dwingende voorwaarden gebonden hulp op deze wijze teruggebracht wordt. Dat is wat ik in principe van deze ideeën denk. Ik roep wel op tot voorzichtigheid. De invoering van deze maatregel moet geleidelijk aan geschieden, en de lidstaten die de hulp toekennen moeten deze bij wijze van sanctie ook kunnen intrekken. Dat zij bereid zijn de zich ontwikkelende landen te helpen, betekent nog niet dat dit zonder tegenprestatie hoeft te gescheiden. Men mag iets terugverlangen. We hebben hier in bepaalde gevallen te maken met autoriteiten die van dien aard zijn dat ze de corruptie die we met deze ontkoppeling proberen te vermijden op een andere wijze zullen toelaten. Ik wil de Unie daarom de aanbeveling doen om de praktische toepassing van deze regeling nauwlettend in de gaten te houden. De Unie moet proberen vast te stellen hoe efficiënt de maatregel functioneert en misbruik ontmoedigen. 4-265
Verslag-Fernández Martín (A5-0190/2003)a 4-266
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat ik geloof dat het belangrijk is dat het systeem voor preferentiële toegang van ACSbananen op de communautaire markt gehandhaafd blijft. Ik geloof verder dat de economische afhankelijkheid van
04/09/2003 deze landen van dit ene product teruggebracht moet worden, en dat kan door de productie te diversifiëren. De rapporteur is bezorgd over het milieu en stelt voor dat de steun voor milieuonvriendelijke landbouw geleidelijk aan moet worden afgeschaft. Ik ben het met hem eens dat die afschaffing in fasen dient te gescheiden. Ik steun de rapporteur ook als deze de Commissie aanspoort om bijzondere aandacht te besteden aan de behoeften van landen, zoals KaapVerdië, of bananenproducenten op het grondgebied van de lidstaten die de toewijzingen waar ze recht op hebben niet in hun geheel hebben gebruikt. Zij moeten op onze steun kunnen blijven rekenen. 4-267
Bordes (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Wij hebben ons om twee redenen van stemming onthouden. Ten eerste gaat, onder het etiket “bescherming van de ACSbananen” of van “de leveranciers”, de bescherming in werkelijkheid naar het geïnvesteerde kapitaal in deze sector, dat veelal afkomstig is van grote financiële consortia uit Franse en Engelse steden. Daarentegen krijgen de echte producenten, de arbeiders op de bananenplantages, geen enkele bescherming tegen de lage lonen, die worden opgelegd onder het mom van concurrentiekracht, of tegen de ontslagen, die zowel vallen bij de winnaars van de handelsoorlog als bij de verliezers. Ten tweede is deze stemming uiteindelijk bedoeld om ons partij te laten kiezen voor een van de protagonisten van de wereldwijde concurrentie in deze sector. Wij weigeren onze steun te verlenen aan welk kamp dan ook in deze concurrentieslag, waarvan de winnaar een van de multinationals zal zijn maar zeker niet de arbeiders in deze sector en evenmin de consument of de belastingbetaler. 4-268
Onderbreking van de zitting 4-269
De Voorzitter. − Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken.1 (De vergadering wordt om 17.20 uur gesloten)
1 Samenstelling Parlement – Samenstelling Commissies – Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten – Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen.
71
72
04/09/2003 INHOUD
VERGADERING VAN DONDERDAG 4 SEPTEMBER 2003........................................... 5 Mededeling van de Voorzitter..................................... 5 Regionale talen en culturele verscheidenheid............ 5 Televisie zonder grenzen ........................................... 13 Cultuurindustrie ........................................................ 19 Stemmingen ................................................................ 24 Toepassing van de associatieovereenkomst EG-Israël .......................................................................... 48 Traditionele ACS-leveranciers van bananen........... 56 Ontkoppeling van steun voor doeltreffendere steun59 Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (artikel 50 van het Reglement) ... 62 India: de aanslag te Mumbay.................................... 62 Liberia......................................................................... 65 Birma 67 Stemmingen ................................................................ 70 Onderbreking van de zitting ..................................... 71