4-001
VERGADERING VAN DONDERDAG 10 APRIL 2003 ___________________________ 4-002
VOORZITTER: MEVROUW LALUMIÈRE Ondervoorzitter (De vergadering wordt om 10.00 uur geopend)1 4-003
Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, het volledige verslag van de zitting van 8 april, meer in het bijzonder het gedeelte over de vragen aan de Commissie, bevat enkele omissies in het debat waaraan ik heb deelgenomen. Ik verzoek u voor correctie zorg te dragen. 4-004
De Voorzitter. – Hartelijk dank, mijnheer Salafranca Sánchez-Neyra. Wij zullen uiteraard aan uw verzoek voldoen door een en ander na te gaan. 4-005
Detergentia 4-006
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A50105/2003) van de heer Nobilia, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende detergentia (COM(2002) 485 - C5-0404/2002 - 2002/0216(COD)). 4-007
Liikanen, Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie, en in het bijzonder de rapporteurs van deze commissies, respectievelijk de heer Nobilia en de heer Purvis, bedanken voor de heldere en constructieve wijze waarop zij aan dit voorstel hebben gewerkt. Uit het grote aantal voorgestelde amendementen en de aard ervan blijkt wel dat het Commissievoorstel zeer grondig is bestudeerd. In dit verband wil ik opmerken dat de openbare hoorzitting in februari, waaraan ik ook zelf heb mogen deelnemen, zeker een nuttige kennismaking vormde met de zeer technische onderwerpen die in het voorstel aan de orde zijn. Over de doelstellingen van het Commissievoorstel kan ik kort zijn. In het verslag van de heer Nobilia worden zij uitstekend samengevat. Ze komen neer op het volgende: in de eerste plaats de invoering van strengere eisen voor het testen van de biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen in wasmiddelen; in de tweede plaats de uitbreiding van het toepassingsgebied van de huidige twee categorieën oppervlakteactieve stoffen tot vier; en in de derde plaats de invoering van etiketteringseisen in het belang van zowel de consument als het milieu. 1
Verzoek om opheffing van parlementaire immuniteit – Ingekomen stukken – Samenstelling delegaties –Gemeenschappelijk standpunt van de Raad: zie notulen.
Door de eerstgenoemde twee maatregelen wordt het aquatisch milieu beduidend beter beschermd tegen toxische stoffen. De derde maatregel zal ook de gezondheid van de consument ten goede komen, met name waar het allergieën betreft. Bovendien worden in dit voorstel alle wettelijke regelingen op het gebied van wasmiddelen in de EU samengevoegd tot één tekst. Hierdoor wordt de wetgeving gebruikersvriendelijker. Dit betekent een belangrijke stap op weg naar een eenvoudiger EU-wetgeving. Behalve over de inhoud van dit voorstel wil ik ook graag iets zeggen over de wetgeving in bredere zin. Ik wil namelijk uitleggen waarom een aantal zaken niet in dit voorstel is opgenomen. Allereerst is dit voorstel bedoeld als aanvulling op, en niet als vervanging van, de horizontale wetgeving inzake chemische stoffen, in het bijzonder de richtlijnen betreffende gevaarlijke stoffen en preparaten. Wasmiddelen zijn zeker niet gevaarlijk in de zin van de richtlijn inzake gevaarlijke preparaten. De reden dat de horizontale wetgeving aanvulling behoeft, is niet dat wasmiddelen bijzonder gevaarlijk zijn, maar het feit dat zij in zeer grote hoeveelheden in het aquatisch milieu worden geloosd. Zelfs voor een chemisch preparaat dat op zichzelf nauwelijks gevaarlijk is, is wetgeving gerechtvaardigd indien dat preparaat een risico kan vormen voor het milieu vanwege de grote hoeveelheden waarin het wordt geloosd. Er moet een verordening inzake detergentia komen om deze sectorspecifieke lacune in de horizontale wetgeving op te vullen. De wetgeving inzake detergentia dient derhalve bepaalde specifieke problemen aan te pakken, in de eerste plaats uiteraard de biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen. Wij moeten dit voorstel dan ook vooral niet zien als een definitief standpunt over detergentia, maar als instrument om de detergentia binnen het geharmoniseerde gebied van de interne markt te brengen en als middel om de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden aan te pakken. Dit voorstel biedt een kader voor maatregelen om vraagstukken betreffende detergentia te kunnen aanpakken op het moment dat zij zich voordoen. Het is ook een middel om de wetgeving gelijke tred te laten houden met de technische vooruitgang en met de toegenomen kennis over en bezorgdheid voor het milieu. Andere vraagstukken betreffende detergentia die in dit voorstel niet aan de orde komen, zullen echter worden behandeld in de horizontale wetgeving. Zo hebben wij bijvoorbeeld in de laatste vergadering gesproken over het verslag van de heer Lannoye over nonylfenol en zullen wij zo direct het verslag van mevrouw Schörling over gevaarlijke stoffen en preparaten bespreken. Een ander belangrijk punt van het voorstel betreft de ontheffingen voor die oppervlakteactieve stoffen die de
6 oude tests voor biologische afbreekbaarheid doorstaan, maar de nieuwe niet. Ontheffingen zullen alleen worden verleend voor die oppervlakteactieve stoffen waarvan door middel van een aanvullende risicobeoordeling kan worden aangetoond dat zij geen risico opleveren voor het milieu. Een dergelijke ontheffing zal in geen geval worden verleend voor gebruik in een gewoon wasmiddel. Het gaat alleen om gespecialiseerd institutioneel en industrieel gebruik, waarbij de gebruikte hoeveelheden bekend zijn en in de risicobeoordeling zijn meegenomen. De aanvullende risicobeoordeling dient voldoende informatie te verschaffen om het risico voor het milieu goed te kunnen vaststellen. Tegelijkertijd moeten overbodige tests worden vermeden. Zo zullen toxiciteitstests alleen verplicht zijn indien een lidstaat er specifiek om vraagt in die gevallen waarin twijfel blijft bestaan. De testvoorschriften moeten dan ook worden beschouwd als de minimaal noodzakelijke eisen voor een betrouwbare beoordeling. Tevens moeten zij ertoe leiden dat het aantal dierproeven zoveel mogelijk wordt beperkt en de algemene kosten van het testen zo laag mogelijk worden gehouden. De Commissie is van mening dat dit voorstel een redelijk en verantwoord evenwicht vormt tussen de economische, sociale en milieuaspecten van de duurzame ontwikkeling. Met dit voorstel zal de in het Verdrag voorgeschreven hoogwaardige bescherming van het milieu en de volksgezondheid worden geboden, en wel tegen een redelijke prijs. 4-008
Nobilia (UEN), rapporteur. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik wil mijn spreektijd niet gebruiken om een technische toelichting te geven op de verrichte werkzaamheden en het belang ervan. Mijns inziens zijn die namelijk al genoegzaam bekend. Dat zeg ik niet uit verwaandheid; ik erken daarmee juist de onmiskenbare, grote inzet van mijn collega’s in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, die zich in de eerste plaats heeft gemanifesteerd in talloze amendementen. Ik kan niet anders dan mijn collega’s daarvoor bedanken, want achter de algemene bedoeling om eigen ideeën in een verslag te introduceren, ligt ongetwijfeld het uiteindelijke doel, namelijk om dat verslag zelf en de doeltreffendheid ervan te verbeteren, in het gemeenschappelijk, algemeen belang. Ook wil ik uiteraard de schaduwrapporteurs uit alle fracties bedanken voor de wijsheid en de beschikbaarheid die zij getoond hebben in het opstellen van maar liefst acht compromisteksten, waarin ideeën, doelen en voorstellen zijn opgenomen. Ik wil verder in alle bescheidenheid opmerken dat het verslag dat de Milieucommissie aan het Parlement voorlegt, veel meer steun geniet dan verwacht had kunnen worden op het moment dat de Commissie haar voorstel in het Parlement ter tafel legde. Nogmaals, ik zeg dit niet om mijzelf op de borst te kloppen, maar om
10/04/2003 alle collega’s die aan dit verslag gewerkt hebben de eer te geven die hun toekomt. Toegegeven, dit verslag kan geen uitputtende behandeling genoemd worden van de problematiek rond detergentia; een aantal aspecten moet nog geanalyseerd worden en over diverse punten moeten we nog een standpunt formuleren. Ik denk hierbij aan het standpunt dat we moeten innemen ten opzichte van bijvoorbeeld fosfaten of ten opzichte van de anaërobe biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen. Een ander voorbeeld is ons standpunt over de vraag welke limiet we moeten vaststellen voor de biologische afbreekbaarheid van de andere bestanddelen van detergentia. Overigens werd het daarom door alle betrokkenen noodzakelijk geacht een termijn vast te stellen waarbinnen de Commissie gevraagd kan worden naar haar mening over de overige aspecten. Men kan echter zeggen dat de amendementen op het onderhavige verslag, in de eerste plaats ten doel hadden de tekst en de betreffende instrumenten bruikbaarder, functioneler en samenhangender te maken. Dit is in elk geval de achterliggende gedachte geweest bij onze werkzaamheden. Ik moet in dat verband onderstrepen dat wij niet alleen gestreefd hebben naar een betere bruikbaarheid, functionaliteit en logische samenhang van de voorgestelde regels, maar ook naar de verwezenlijking van twee uiteindelijke doelstellingen. Het eerste doel is dat het beleid inzake kleine en middelgrote ondernemingen met gezond verstand wordt gevoerd. Dit is vooral zichtbaar in de voorgestelde ontheffing, die evenwel – naar onze mening – niet ten koste gaat van het terechte streven naar een steeds betere bescherming van het milieu, de menselijke gezondheid en het dierwelzijn. De tweede doelstelling, in het kader van het – eindelijk verplichte – etiketteringssysteem, is de consument in staat te stellen een bewustere keuze te maken, zonder dat daarmee ook maar iets wordt afgedaan aan het waardevolle werk van consumentenorganisaties – integendeel, dat moet er juist door versterkt worden. Dit gezegd hebbende, wil ik nu kort stilstaan bij het feit dat in de onderhavige verordening alle vraagstukken die met detergentia samenhangen allerminst uitputtend aan de orde komen. Dit zeg ik niet om kritiek uit te oefenen op het werk van de Commissie, maar om te wijzen op nog twee andere kenmerken van zowel deze als eerdere regelgeving. Het eerste kenmerk – zoals ik aan het begin van mijn betoog al opgemerkt heb – is de gedachte achter de aanpak van het probleem, namelijk dat de Commissie gekozen heeft voor geleidelijke invoering van de regeling. Het tweede kenmerk, dat bijna een rechtvaardiging vormt van het eerste, is dat er noodzakelijkerwijs een beroep gedaan wordt op het werk van een derde instantie, in dit geval een wetenschappelijk comité, om diezelfde regeling ten uitvoer te leggen. In de amendementen op deze verordening hebben wij getracht om de taken die worden overgedragen aan voornoemd comité te beoordelen, en om de besluiten die
10/04/2003 niet zozeer technisch als wel politiek van aard zijn, aan het onderzoek en het oordeel van het Parlement te onderwerpen; ook daaraan is gezamenlijk gewerkt door de rapporteur en de schaduwrapporteurs. Aangezien er echter zowel technische als politieke aspecten zijn en aangezien het werk in de Milieucommissie vruchtbaar en opmerkelijk eensgezind is geweest, begrijp ik niet dat enkele collega’s vervolgens nog eens amendementen hebben ingediend in het plenum, al wil ik hun het recht daartoe natuurlijk niet ontzeggen. Hoe dan ook, ik kan in dit verband meedelen dat ik de amendementen 47, 52, 53 en 60 kan onderschrijven, aangezien deze ontegenzeggelijk een belangrijke aanvulling vormen op de huidige bepalingen. Bovendien kan ik meedelen dat ik grotendeels neutraal sta tegenover de amendementen 56 en 61, die zich ertoe beperken de plaats van bepaalde punten in de verordening zelf te veranderen. Ik ben het daarentegen volstrekt oneens met de overige amendementen, en dat – om af te ronden – niet zozeer omdat ik het op voorhand oneens ben met hun inhoud en ook niet omdat zij gedeeltelijk in strijd zijn met hetgeen in de parlementaire commissie is goedgekeurd, maar omdat zij, als zij zouden worden aangenomen, niet zouden bereiken wat ontegenzeggelijk het doel is van de uit te vaardigen tekst, namelijk een betere bescherming. Zij zouden, integendeel, een bedreiging vormen voor de logische samenhang, functionaliteit en bruikbaarheid waarnaar ik eerder al verwezen heb, en die in overeenstemming is met de op de wetenschappelijke benadering gebaseerde geleidelijke invoering van de wetgeving. 4-009
Purvis (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie is blij met deze richtlijn. Hiermee wordt de bestaande wetgeving inzake wasmiddelen grondig herzien en gemoderniseerd. Dit betekent een belangrijke stap voorwaarts, zowel voor producenten en consumenten als voor het milieu. Tijdens onze behandeling van dit voorstel hebben wij wel bepaalde tekortkomingen geconstateerd. Ik kan echter tot mijn genoegen zeggen dat de in het verslag van de heer Nobilia voorgestelde amendementen deze tekortkomingen grotendeels opheffen. Zo wordt bijvoorbeeld in het Commissievoorstel geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds een wasmiddel dat door een internationaal bedrijf in grote hoeveelheden wordt geproduceerd en als massaproduct op de markt gebracht, en anderzijds een gespecialiseerd product dat wordt gefabriceerd in kleine hoeveelheden, vaak door kleine of middelgrote ondernemingen en voor gespecialiseerde toepassingen. Voorbeelden hiervan zijn schoonmaakmiddelen voor apparaten in de zuivelindustrie of voor operatiekamers. Bij gewone wasmiddelen kan gemakkelijk worden voldaan aan de voorschriften van de ontwerprichtlijn met zijn testmethodes en ontheffingsprocedures, en er zijn altijd voldoende alternatieven voorhanden. Voor de kleinere,
7 gespecialiseerde, soms nuttige of zelfs essentiële producten kan dit echter het einde betekenen. Het verheugt mij dan ook dat de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid ons voorstel voor een gefaseerde ontheffingsprocedure die door dergelijke producenten kan worden gevolgd, in grote lijnen heeft geaccepteerd. Wij hebben ook een zogenoemde sunset-clausule voorgesteld zodat de comitologieprocedure na acht jaar automatisch afloopt en alleen wordt verlengd indien dat op dat moment relevant is. Deze clausule is gebaseerd op de procedure die oorspronkelijk is ingevoerd voor de financiële diensten om het Parlement enige controle te geven over de steeds verder uitdijende comitologieën in de Europese Unie. Namens de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie vraag ik u het verslag van de heer Nobilia te steunen. Ik merk daarbij echter op dat naar onze mening de amendementen 5, 15, 20, 33 en 40 een onnodige overlap vertonen met andere relevante wetgeving. Deze amendementen zouden wij dan ook willen verwerpen. Ook zijn wij het niet eens met de amendementen die de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie op het allerlaatste moment heeft ingediend. Voor de rest steunen wij het verslag van de heer Nobilia van harte. 4-010
Florenz (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik ben blij dat wij vandaag over deze richtlijn van gedachten kunnen wisselen. Niet dat ik nou zo gehecht ben aan wasmiddelenkwesties, maar gewoonweg omdat uit dit verslag blijkt dat de Europese Unie een andere weg heeft ingeslagen. Het end-of-life-beleid wordt steeds meer losgelaten ten gunste van de ontwikkeling van moderne en milieuvriendelijke producten die zowel uit economisch als sociaal oogpunt duurzaam zijn. Kortom, wij willen de industrie er toe aanzetten om stap voor stap over te gaan op andere producten en er niet meer op te vertrouwen dat aan het eind van de keten de katalysator, de waterzuiveringsinstallatie of de grote uitlaat zit. Wij willen dat al aan het begin van het proces nieuwe en duurzame producten worden gemaakt Deze richtlijn betekent ook een vooruitgang voor de interne markt, omdat hij tot gevolg heeft dat de vele nationale regelingen in het huidige Europa geharmoniseerd worden. Het doel van die harmonisatie is een identieke wijze van toekenning van vergunningen, zodat speciaal op dat terrein minder concurrentievervalsing optreedt. Ik ben dan ook blij dat u, mijnheer de commissaris, aanwezig was bij de hearing van de Fractie van de Europese Volkspartij en dat er in de afgelopen jaren zo’n uitstekende samenwerking tot stand gekomen is tussen uw werkterrein en dat voor milieuzaken. Het zijn niet alleen de consumenten die van dit beleid de vruchten plukken, maar ook het milieu, het waterbeheer en in het bijzonder de interne markt. Daar maak ik mij
8 erg sterk voor. Het staat bijvoorbeeld buiten kijf dat biologische afbreekbaarheid gaandeweg meer belang moet krijgen. Ik kan dan ook niet anders dan het uitstekende voorstel van mijn collega, de heer Nobilia, van harte ondersteunen. Mijn spontane reactie op de door de groenen voorgestelde amendementen is dat ze niet allemaal verkeerd zijn, maar dat ze opnieuw gebaseerd zijn op de veronderstelling dat de inspanningen enkel en alleen moeten liggen bij de groten, die immers automatisch de kleintjes in de verdrukking brengen. Dit is een typisch voorbeeld van vijandelijk beleid jegens de middenstand, aangezien alleen de heel groten deze hindernissen nog zullen kunnen nemen. Uit de voorgaande opmerkingen van collega Purvis is reeds gebleken dat er een risico bestaat dat diegenen die we willen stimuleren om gebruik te maken van marktniches door dergelijke wetgeving in het nauw gedreven worden. Dat is nu precies wat we niet moeten doen. Wij moeten ze beschermen. Er moet daarom gewerkt worden aan een zekere tolerantie. Het blijft natuurlijk niet bij de detergentia, want we hebben ook de strijd aangebonden met de fosfaten. Het gaat weliswaar stapsgewijs, maar iedere producent moet weten dat het einde nadert. Dat gebeurt niet van vandaag op morgen en de betrokken bedrijven krijgen een eerlijke termijn, waarin ze zich kunnen voorbereiden. Dat is een belangrijk gegeven en tevens de basisstrategie die wij zullen aanhouden. Ik heb geleerd dat wij ons in dit parlement niet moeten vertillen. Ik ben niet eens in staat om als wetgever of medewetgever te bepalen wanneer etikettering van geurstoffen in wasmiddelen nodig is. De een stelt 50 milligram voor, de ander 500 milligram. U, mijnheer de rapporteur, heeft de enige zinvolle beslissing genomen, doordat u gezegd heeft: dat laten we over aan de experts. Wanneer die hierover een beslissing kunnen nemen, zal het met de Europese richtlijn de juiste kant op gaan. Ik ben ervan geschrokken dat het grootste gevaar van wasmiddelen is, dat we blijkbaar niet in staat zijn om ze goed te doseren, zoals uit onderzoek blijkt. De mentaliteit van gebruikers, en daartoe moet ik mezelf ook rekenen, schijnt te zijn om steeds dezelfde hoeveelheid waspoeder in de machine te doen, ongeacht of er minder kilo’s wasgoed in zitten, zodat de dosering vaak te hoog is. Op dat gebied moeten wij allemaal nog aan onszelf werken. Ik moet toegeven dat ik in mijn leven nog niet zo vaak een wasmachine gevuld heb, maar ik wil graag bijleren op dat gebied en zal mijn vrouw stimuleren het mij aan te leren. Dat betekent dus dat we er allemaal bij betrokken zijn, niet alleen de wetgever, niet alleen de industrie, maar ook de burger zelf. Als we dat leren inzien, zijn we op de juiste weg. 4-011
Sacconi (PSE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, ik wil nogmaals zeggen dat ik mij volledig kan vinden in het voorstel van de Commissie, dat de vijf huidige richtlijnen betreffende de biologische afbreekbaarheid
10/04/2003 van oppervlakteactieve stoffen in deze verordening bijeenbrengt. Daarnaast wil ik de rapporteur lof toezwaaien voor zijn werk. Dankzij hem is dit voorstel een organischer geheel geworden en zijn de betrekkingen met de andere fracties uiterst constructief geweest, waardoor het eindresultaat waarover wij in deze Vergadering zullen stemmen een verslag is waarover brede overeenstemming heerst. Gezondheid, consumentenveiligheid en bescherming van en respect voor het milieu vormen de sleutelbegrippen van deze regelgeving. Juist de door mijn fractie opnieuw ingediende amendementen beogen betere garanties te bieden voor de verwezenlijking van die doelstellingen en van de doelstellingen die geïnspireerd zijn op drie beginselen die de basis vormen van het werk van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid: het voorzorgsbeginsel, het beginsel dat de vervuiler betaalt en het beginsel van vervanging. Het feit dat de werkingssfeer van de verordening uitsluitend betrekking heeft op de biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen in detergentia doet aan de toepassing van deze beginselen niets af. Ik ben dan ook de mening toegedaan dat de anaërobe biologische afbreekbaarheid, de biologische afbreekbaarheid van de belangrijkste nietoppervlakteactieve organische bestanddelen van detergentia en het fosfaatgehalte goed moeten worden geregeld in aanvulling op de voorschriften aangaande detergentia. Voorts ben ik het eens met het principe dat het mogelijk moet zijn om met wetgeving voor afzonderlijke producten te komen, zodat men op het gebied van de veiligheid, het gebruik en de bescherming van het milieu strengere eisen voor kan schrijven dan die waarin de horizontale wetgeving reeds voorziet. Daarom vragen wij de Commissie dan ook gezamenlijk om een nieuw wetgevingsvoorstel ter tafel te leggen, met het doel dergelijke stoffen geleidelijk te verbieden of de specifieke toepassingen ervan te beperken, binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de huidige verordening. Tot besluit ben ik van mening dat het voor de indeling van producten voor dagelijks gebruik goed is één enkele etikettering aan te houden, die de consument in staat stelt een product dat het milieu slechts weinig schade toebrengt als zodanig te herkennen en die de producent in staat stelt dat product te promoten. 4-012
Davies (ELDR). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben ervan overtuigd dat alle leden van het Parlement van harte willen bijdragen aan het streven van de commissaris om de hoeveelheid geschreven wetgeving te beperken, in dit geval door vijf of zes richtlijnen terug te brengen tot één enkele. De leden van het Parlement zijn door het Europees Milieuagentschap op de vingers getikt vanwege het feit dat zij niet ambitieus genoeg waren, in het bijzonder omdat zij zich niet sterk genoeg hebben gemaakt voor een geleidelijke afschaffing van fosfaten in de hele Europese Unie. Men zegt dat wij ons hebben overgeleverd aan de wasmiddelenfabrikanten.
10/04/2003 Afhankelijk van het perspectief van de toeschouwer kan een bad halfvol of halfleeg zijn. Ik beschouw de door de rapporteur voorgestelde en door alle partijen gesteunde veranderingen uitdrukkelijk als een geval van halfvol. Zij betekenen een belangrijke stap voorwaarts, doordat de voorschriften voor het gebruik van gespecialiseerde detergentia worden aangescherpt en de etikettering van potentieel allergene stoffen wordt verbeterd. Ook komt er hierdoor meer aandacht voor de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven en wordt een basis gelegd voor voorstellen om de fosfaten volledig uit te bannen, waarbij terdege rekening wordt gehouden met wetenschappelijk bewijsmateriaal. Deze voorstellen zijn realistisch en voorzichtig ambitieus. Naar mijn mening betekenen zij ook een verbetering van de ontwerpvoorstellen van de Commissie. Ik besef echter ook heel goed dat wij, als wij de bevoegdheden die dit Parlement heeft om de milieuwetgeving te verbeteren ook inderdaad willen gebruiken, de steun van alle partijen nodig hebben. Wij kunnen wel tijdens de eerste lezing royale gebaren maken en ingrijpende amendementen voor radicale hervormingen aannemen, maar die zullen alleen maar effect hebben als wij ook bij de tweede lezing tot overeenstemming kunnen komen en voor een gekwalificeerde meerderheid zorgen. Om vooruitgang te boeken, moeten wij rekening houden met zowel onze ambities voor het milieu als de terechte zorgen om het bedrijfsleven. Zo vlak na de dag van gisteren, waarop wij voor de uitbreiding van de Europese Unie hebben gestemd, realiseer ik mij heel goed dat dit steeds moeilijker zal worden. Wij lopen een groot risico dat wij het allertraagste tempo van de traagste lidstaat zullen moeten aanhouden, tenzij wij erin slagen bij iedere gelegenheid het Parlement op één lijn te krijgen. Mijn grootste zorg op dit moment is dat wij te maken hebben met een groeiend aantal lidstaten die zelfs de al bestaande wetgeving domweg niet naleven. In het Verenigd Koninkrijk liggen momenteel negen milieurichtlijnen die sinds het aantreden van de commissaris hadden moeten zijn omgezet. Geen van deze richtlijnen is nog ten uitvoer gebracht. Ministers gaan naar de Raad van ministers, ondertekenen documenten die na een medebeslissingsprocedure zijn overeengekomen en houden zich vervolgens niet aan hun woord. Zij lappen de regels aan hun laars en frustreren zo het systeem. Het probleem is dan ook niet of het bad halfvol of halfleeg is, maar het feit dat veel lidstaten het water gewoon weg laten lopen. Dat moet de grootste zorg zijn, niet alleen van het Europees Milieubureau, maar ook van al diegenen in dit Parlement en in de Commissie die zich gezamenlijk willen inzetten voor een beter milieu in Europa. 4-013
de Roo (Verts/ALE). – Voorzitter, ik wil een woord van dank richten tot de commissaris. Het is heel goed om de wetgeving te vereenvoudigen, van vijf stukken wetgeving naar één. Maar de commissaris heeft ook
9 gezegd dat dit goed is voor de interne markt. Dat is helaas niet zo, want de interne markt moet toch met heel verschillende zaken werken. Duitsland, Italië en een aantal andere landen hebben fosfaten in wasmiddelen verboden. In sommige andere landen, zoals mijn eigen land, bestaat een vrijwillig verbod. In weer andere landen, met name de Scandinavische landen, worden de fosfaten er uiteindelijk uitgehaald in het afvalwaterzuiveringssysteem. In Zuid-Europa en helaas ook in Oost-Europa zijn fosfaten toegestaan. Dus je kunt niet zeggen dat dit goed is voor de interne markt. Alle fracties hebben echter een compromis gesloten over acht punten en dit is er één van. Daarover ben ik heel blij. We zeggen tegen de Commissie dat ze nog eens goed moet kijken naar de wetenschappelijke bewijzen waaruit toch blijkt dat fosfaten een probleem opleveren, niet alleen in de klassieke wasmiddelen. Daarvoor zijn immers voldoende alternatieven. Dat was het grote probleem van dertig jaar geleden, dat al die wasmiddelen veel te veel fosfaten bevatten waardoor overal zeep in de rivieren terechtkwam hetgeen schuim en groene algen veroorzaakte. Dat probleem is overwonnen. We hebben tegenwoordig echter ook blokjes in de afwasmachine, die dertig jaar geleden niet bestonden en waarin nog steeds heel veel fosfaten voorkomen, ook in die landen die nu fosfaten verboden hebben. Daarom heb ik mij aangesloten bij het compromis. Ga nog een keer goed kijken en geef de industrie drie jaar de tijd om met alternatieven te komen. Dat kan best. Voor de gewone wasmiddelen is dat ook gelukt, dus voor die blokjes voor de afwasmachines moet dat ook kunnen. Dan is er nog een probleem. Het is toch eigenlijk van de gekke dat gevaarlijke stoffen, kankerverwekkende stoffen, worden toegelaten in wasmiddelen! Ik ben blij dat de meerderheid van dit Parlement zich straks zeer waarschijnlijk ervoor zal uitspreken dat deze in gewone, dagelijkse consumentenproducten, die iedereen gebruikt, niet langer mogen voorkomen. Natuurlijk lopen we daarmee vooruit op de wetgeving over chemie die nog gaat komen, maar het is niet onze schuld dat de Commissie zo lang gewacht heeft met het op tafel leggen van die wetgeving. Sterker nog, wij hebben deze nog steeds niet en we hopen in het hele Parlement, in alle politieke partijen, dat de Commissie écht voor de zomer die nieuwe wetgeving op tafel legt. Tenslotte, over geuren. Stoffen die allergieën veroorzaken, niet bij iedereen, maar bij bepaalde mensen die er niet tegen kunnen, horen eenvoudigweg niet in wasmiddelen thuis. O.K., dat hebben we niet besloten. We hebben wel besloten dat de wasmiddelenfabrikanten heel duidelijk moeten vermelden dat die stoffen aanwezig zijn. Dat geeft de mensen de keuze om ze al of niet te gebruiken en zal er waarschijnlijk toe leiden dat in ieder geval de grote wasmiddelenproducenten ze niet langer erin zullen stoppen. 4-014
Blokland (EDD). – Mevrouw de Voorzitter, rapporteur Nobilia heeft maar weer eens bewezen dat er aan een alledaags onderwerp als wasmiddelen ingewikkelde
10 technische aspecten kunnen kleven. Kort gezegd kan ik instemmen met de lijn die de rapporteur heeft uitgezet. Als we de wasmiddelen willen beoordelen met het oog op handel en gebruik dienen we vooral te kijken naar de milieu- en gezondheidseffecten. Een ontheffing voor de beperkingen op de handel en het gebruik kan worden verleend, indien er sprake is van noodzakelijke toepassingen waarvoor geen veiliger alternatieven bestaan. We moeten bij deze bepaling er wel voor oppassen dat het volume van de verkoop en het gebruik op het hele grondgebied van de Europese Unie op een zo laag niveau blijft, dat het milieu en de gezondheid niet bedreigd worden. Een ander belangrijk punt betreft de fosfaten. In enkele lidstaten zijn deze reeds verboden. Een EU-verbod is wat mij betreft op dit moment nog wat voorbarig, maar dient wel serieus bekeken te worden. Indien er andere aspecten zijn waarvoor lidstaten strengere wetgeving hebben vastgesteld, mogen deze lidstaten niet gedwongen worden om hun wetgeving te wijzigen. Tenslotte, Mevrouw de Voorzitter, wil ik mijn instemming betuigen aan de rapporteur betreffende de etikettering. Voor leken is die inderdaad vaak onbegrijpelijk en verwarrend. Eenvoudige teksten op producten die na grondige evaluatie zijn goedgekeurd, moeten voldoende zijn. Als de nieuwsgierige consument toch meer wil weten, dient deze maar te rade te gaan bij de fabrikant via diens website en via de telefoon. 4-015
Grossetête (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Commissaris, deze ontwerpverordening, die bedoeld is om de wetgeving te vereenvoudigen, past volledig binnen het kader van duurzame ontwikkeling, simpelweg omdat het om een milieuvraagstuk gaat, een vraagstuk dat ook te maken heeft met volksgezondheid en consumentenbeleid. Daarmee blijkt overigens goed hoezeer die drie beleidsterreinen met elkaar verbonden zijn. Maar het is ook een vraagstuk dat met de interne markt te maken heeft en op dat gebied – mijn collega Karl Heinz Florenz heeft dat al heel juist beschreven – worden de economische consequenties van zulke beslissingen weer eens zichtbaar. We hebben hier dus te maken met een milieuprobleem. Er moet druk worden uitgeoefend op de verschillende betrokken actoren om het gebruik van detergentia drastisch in te perken, aangezien uitgebreid gebruik hiervan zeer schadelijk is voor de waterkwaliteit. Tegelijkertijd betreft het hier een gezondheidsvraagstuk. Het is namelijk de vraag of wel echt bekend is in welke mate de volksgezondheid bedreigd wordt door de watervervuiling ten gevolge van de lozing van spoelwater dat detergentia bevat. Allemaal willen we de gebruikte hoeveelheden en de toxiciteit van de verschillende bestanddelen van detergentia drastisch terugbrengen. Maar we moeten op dit gebied wel doelen stellen die ambitieus maar ook realistisch zijn. En zo hebben we wederom met een kwestie van consumentenbeleid te maken, want het is aan de
10/04/2003 consument, oftewel aan een ieder van ons, om detergentia op een verstandige manier te gebruiken. Daarbij gaat het om eenvoudige aanpassingen om de gebruikte hoeveelheden te beperken en de producten efficiënter te gebruiken. Om dat te bereiken moet de consument beschikken over betere informatie over hoe en waarvoor hij het product moet gebruiken en moet hij doordrongen zijn van de belangrijke verantwoordelijkheid die hij op dit gebied draagt. Er is op dat niveau al veel goed werk gedaan door de bedrijven in de sector, door het opstellen van gedragscodes of het organiseren van campagnes om het publiek voor te lichten en bewust te maken. Deze acties zijn echter waarschijnlijk onvoldoende in verhouding tot het milieubelang dat hier op het spel staat en tot de momenteel behaalde resultaten. Daarom steun ik de rapporteur, de heer Nobilia, die op dit gebied al verder gaat dan de Commissie. Hoewel we ons vanzelfsprekend heel goed bewust zijn van de noodzaak om het bedrijfsgeheim te respecteren – dat zijn van die zaken die heel gevoelig liggen –, eisen wij meer informatie, dat wil zeggen dat medisch personeel onmiddellijk kan beschikken over zo goed mogelijke informatie, terwijl het zelf ook gevraagd kan worden om in dezen vragen te beantwoorden en beslissingen te nemen. Ik wijs erop dat het medisch personeel natuurlijk ook gebonden is aan het beroepsgeheim. Het is van fundamenteel belang dat het onderzoek op dit gebied doorgaat met het zoeken naar stoffen die net zo effectief schoonmaken, maar die minder schadelijk zijn voor het milieu, Het gaat dus om het vinden van stoffen met een hogere biologische afbreekbaarheid. Voor wat meer specifiek de kwestie van de dierproeven betreft – we hebben daar al voldoende over gesproken in dit Huis, onder andere toen we ons moesten uitspreken over het thema cosmetica –, moet zeker zoveel mogelijk het gebruik van in vitro-testmethoden en andere alternatieven worden aangemoedigd. Natuurlijk is het ten behoeve van de coherentie van het beleid belangrijk dat de verschillende te voeren acties, zoals de actie die we voorbereiden op het gebied van chemische stoffen, nauw samenhangen met de Europese wetgeving. 4-016
Bowe (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik verwelkom dit voorstel. Het is hoog tijd dat we ons met detergentia bezig gaan houden, omdat detergentia en hun invloed op de waterkwaliteit in heel Europa een groot probleem vormen. In ons hele watersysteem, onze grote rivieren en zelfs tot in zee toe zien we de effecten van deze stoffen die dagelijks in het milieu geloosd worden. Daarom verwelkom ik de voorstellen om de middelen uitgebreider te testen op biologische afbreekbaarheid, om de regels met betrekking tot afbreekbaarheid in hun algemeenheid aan te scherpen, en om duidelijkere etikettering en informatievoorziening te eisen. Dit zijn allemaal positieve ontwikkelingen, omdat hierdoor de administratieve procedures in het voorstel worden vereenvoudigd en verduidelijkt. De rapporteur en de
10/04/2003 schaduwrapporteurs hebben inderdaad goed samengewerkt om tot een totaalpakket te komen dat de steun van het Parlement verdient. Ik heb echter een vraag. Is er wel genoeg gedaan aan met name de kwestie van de fosfaten? Fosfaten vormen de hoofdkwestie waar het in dit voorstel om gaat. Fosfaten zijn niet alleen de directe maar ook de dieperliggende oorzaak van de eutrofiëring van veel oppervlaktewateren in de Europese Unie. We weten dat detergentia een hoofdbron van fosfaten vormen. Als we de fosfaten uit de detergentia zouden halen, zou het niveau van fosfaten in onze rivieren, meren en oceanen waarschijnlijk zodanig dalen dat we ons geen zorgen meer hoeven te maken over eutrofiëring. Dit voorstel behandelt deze kwestie niet volledig; we moeten het in de toekomst misschien herzien. We kunnen de huidige situatie geen dag langer op zijn beloop laten. Als we dat doen, dan zullen we zien dat de ontwikkeling van Oosten Midden-Europa tot een permanent eutrofiëringsprobleem leidt, dat wordt veroorzaakt door fosfaten in rivieren door de hele Unie. Als er al een probleem bestaat met het huidige voorstel, dan is het dat we niet genoeg geregeld hebben met betrekking tot fosfaten. We moeten daar wat aan doen. 4-017
Schörling (Verts/ALE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, de voorbereiding van dit verslag was een boeiende ervaring. Evenals mijn collega’s ben ik blij dat er een richtlijn komt die de regels voor detergentia aanscherpt, omdat dit een absolute noodzaak is. Zoals een aantal sprekers hebben opgemerkt, moeten wij ons echter afvragen of dit voldoende is. Naar mijn mening was een nog strenger standpunt wenselijk geweest. Vooral op twee gebieden kunnen onze amendementen naar mijn mening nuttig zijn, namelijk de milieu-etikettering (amendement 48) en de drempelwaarde voor biologisch afbreekbare stoffen (amendement 55). De eis van biologische afbreekbaarheid is een onontbeerlijk deel van deze wetgeving en moet daarom in een artikel worden opgenomen en niet in een bijlage. Dit is ook logisch in het kader van de medebeslissingsprocedure en de inspraak van het Parlement op het gebied van wetgeving. In haar voorstel stelt de Commissie dat wanneer een oppervlakteactieve stof duidelijk getest is op biologische afbreekbaarheid, er geen bijkomende tests nodig zijn voor het op de markt brengen van deze stof. Ik vind dit onvoldoende. Het feit dat was- en schoonmaakmiddelen getest zijn op hun biologische afbreekbaarheid, wil nog niet zeggen dat ze geen andere moeilijk afbreekbare metabolieten hebben gegenereerd die het milieu zwaar kunnen belasten. Uit Zweedse studies is gebleken dat schoonmaakmiddelen steeds meer chemische stoffen en nieuwe ingrediënten bevatten. Het is daarom niet voldoende alleen maar naar de biologische afbreekbaarheid te kijken. Ik wil nog even ingaan op de etikettering, waarvan ik een grote voorstander ben. De consumenten moeten
11 kunnen kiezen. Dankzij de juiste keuzes voor het milieu, die onder zware druk van de Zweedse natuurbeschermingsvereniging zijn gemaakt, zijn de wasmiddelen op de Zweedse markt absoluut de veiligste ter wereld. De consumenten hebben met hun keuze deze ontwikkeling bewerkstelligd. Daarom vraag ik uw steun voor amendement 48. 4-018
Bernié (EDD). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de rapporteur graag feliciteren met zijn werk en met zijn bereidheid om artikel 174 van het Verdrag, aangaande het milieubeleid, opnieuw in de tekst van de verordening op te nemen. In een verordening mag trouwens niet worden volstaan, en zeker niet op dit gebied, met te zorgen voor de vrije handel in detergentia binnen de interne markt. Kortom, artikel 95 van het Verdrag mag een voorzichtig en verstandig gebruik van natuurlijke hulpbronnen niet in de weg staan. Dat zou een zeer eenzijdige benadering zijn. De positieve effecten van de nieuwe regeling zijn talrijk. Ik noem er slechts twee. Ten eerste zorgt de verbetering van de etikettering ervoor dat de klant verzekerd is van zo precies mogelijke informatie dankzij duidelijke, leesbare etiketten. Ten tweede is het gebruik van de gevaarlijke tensioactieve stoffen teruggedrongen. Deze zijn zeer slecht biologisch afbreekbaar en daarom schadelijk voor het milieu en wat de volksgezondheid betreft zijn ze ook gevaarlijk voor degenen die dagelijks met deze detergentia werken. Ik denk dan vooral aan carcinogene, mutagene of anderszins toxische stoffen waarvan bekend is dat ze schadelijk zijn. In dit verslag komt ook weer de vraag op of we dierproeven al dan niet moeten verbieden. Mijn standpunt daarover is niet veranderd. Ik ben ervoor dat ze worden afgeschaft, mits er natuurlijk betrouwbare alternatieve tests beschikbaar zijn, vooral waar het om de stofwisseling gaat. Laten we niet dezelfde fout maken als bij de herziening van de cosmeticarichtlijn, waarin we dierproeven verboden hebben zonder ons er eerst van te vergewissen of er betrouwbare vervangende methodes waren. Ik ben het eens met de rapporteur dat lidstaten zelf moeten beslissen of producten op de markt gebracht mogen worden. Laten we er ook voor zorgen dat we de kleine en middelgrote ondernemingen niet benadelen op een detergentiamarkt die wordt beheerst door vier of vijf zwaargewichten, voor wie deze nieuwe verordening geen bijzondere moeilijkheden oplevert. Kleine en middelgrote ondernemingen daarentegen, die in kleine hoeveelheden detergentia voor het bedrijfsleven produceren, zogenaamde industriële en professionele producten, opereren in erg kleine marktsegmenten. Deze bedrijfjes zullen grote moeilijkheden hebben om aan de normen te voldoen. 4-019
Marques (PPE-DE). – (PT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega’s, we behandelen nu een voorstel voor een verordening van de Commissie voor de herziening en het actualiseren van de
12 wetgeving betreffende detergentia. Dat doen we sinds 1973 al met een zekere regelmaat. We proberen er op die manier toe bij te dragen dat deze producten ongehinderd op de interne markt kunnen circuleren. Ik wil de heer Nobilia graag bedanken voor zijn verslag. Ik zal het steunen. Net als de rapporteur voor de industriecommissie, de heer Pavis, die ik bij dezen wil gelukwensen met zijn verslag, geloof ook ik dat deze verordening een stap voorwaarts betekent voor de producenten en consumenten van detergentia. Ik wil wel graag iets opmerken over twee zaken die ik heel belangrijk vind. Ik heb met betrekking tot deze punten in de Industriecommissie amendementen ingediend. Ik ben om te beginnen heel tevreden dat in de preambule van deze verordening expliciet erkend wordt dat er met betrekking tot de afbreekbaarheid en het fosfaatgehalte van wasmiddelen een beoordeling moet worden uitgevoerd, en dat vastgesteld wordt dat de Commissie het resultaat van deze beoordeling binnen een termijn van drie jaar in een advies aan het Parlement en de Raad moet verwerken. Op die manier kunnen we vaststellen hoe de Verordeningen er in de toekomst moeten uitzien. Mijn voorstellen met betrekking tot het tweede punt zijn in de commissie helaas niet goedgekeurd. Ik had daarin gesteld dat producenten verplicht zouden moeten worden een soort bijsluiter op te stellen met een lijst samenstellende bestanddelen. Die bijsluiter zou dan bestemd zijn voor de mensen die in de gezondheidszorg werkzaam zijn. Ik vind het heel belangrijk dat er nu reeds gedacht wordt aan een systeem volgens hetwelk lidstaten een orgaan – of organen – kunnen belasten met de verantwoordelijkheid voor het verzamelen van informatie over detergentia. De lidstaten zouden dan ook maatregelen moeten treffen om ervoor te zorgen dat deze organen en het aldaar werkzame personeel de ontvangen informatie vertrouwelijk behandelen. Die informatie mag alleen gebruikt worden als daarvoor een medische aanleiding bestaat, in preventieve dan wel curatieve zin. Ik denk dan in de eerste plaats aan noodgevallen. De lidstaten zouden dus moeten garanderen dat deze informatie niet voor andere doeleinden wordt gebruikt. Het gaat hier namelijk om heel gevoelig materiaal. Informatie over bestanddelen mag alleen worden doorgegeven aan genoemde organen en medisch personeel, en daarbij moet steeds het beroepsgeheim gelden. De opgevraagde informatie mag dus uitsluitend voor medische doeleinden worden gebruikt. 4-020
Lund (PSE). – (DA) Mevrouw de Voorzitter, ook ik vind dit een goed voorstel. Het is belangrijk dat wij vrij verkeer van detergentia garanderen, maar ik vind het nog belangrijker dat de op de markt gebrachte detergentia geen schade aan het milieu of aan de volksgezondheid toebrengen en dat wij als consumenten altijd weten welke dagelijkse artikelen wij in de winkel eigenlijk kopen. Ik kan de voorstellen inzake een verbod op de
10/04/2003 toepassing van carcinogene en andere giftige stoffen in detergentia steunen en ik kan ook het aanvullende voorstel steunen dat het verbod zich tevens moet uitstrekken tot de moeilijk afbreekbare chemische stoffen en tot hormoonverstorende chemische stoffen. Ik ben het met de rapporteur eens dat de lidstaten die strenge regels voor de toepassing van fosfaten in detergentia hebben ingevoerd, deze regels overeind moeten kunnen houden, en ik vind het van belang dat de kwestie van fosfaten nu ook op EU-niveau op de agenda komt. Wat betreft de etikettering is het natuurlijk essentieel dat wij als consumenten informatie krijgen over de eigenschappen van stoffen in detergentia, waaronder ook allergene stoffen. Betreffende het EGmilieukeurmerksysteem wil ik opmerken dat deze stoffen onder deze verordening vallen, maar er bestaat blijkbaar niet bij alle fabrikanten belangstelling om hieraan deel te nemen. Zij gebruiken in hoge mate hun eigen keurmerken en daarom steun ik amendement 48, dat er juist vanuit gaat dat men bij gebruik van andere milieukeurmerken moet aangeven op welke wijze deze van de officiële milieukeurmerken van de EG verschillen. Ter afsluiting zou ik over dierproeven willen opmerken dat ik de amendementen over de beperking van dierproeven volledig kan ondersteunen. Wij moeten uiteraard proberen, voor zover er alternatieve methoden beschikbaar zijn, deze te gebruiken, en tenslotte vind ik ook dat wij druk moeten uitoefenen op industrie en fabrikanten om alternatieve methoden te ontwikkelen voor die gevallen dat deze er nog niet zijn, zodat dierproeven zoveel als maar überhaupt mogelijk is vermeden kunnen worden. 4-021
Breyer (Verts/ALE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ook ik vind het voorstel teleurstellend. Het is eigenlijk de hoogste tijd dat er een einde komt aan de toevoeging van kankerverwekkende stoffen. Ook fosfaten zouden niet meer moeten worden toegevoegd. Dat we daar nog niet in geslaagd zijn is een trieste zaak. De gefaseerde afschaffing waar in de verordening sprake van is, is bovendien een enorme achteruitgang ten opzichte van bestaande regelingen, zoals bijvoorbeeld de kaderrichtlijn water. Etikettering is nog maar een eerste stap. De keuzevrijheid heeft vanzelfsprekend de hoogste prioriteit. Maar wat nog belangrijker is, en dat is ook het punt waarop ik kritiek heb en dat in het debat helaas nog te weinig naar voren is gekomen, is het onderzoeken van de causale samenhang tussen allergieën, overgevoeligheid voor chemische stoffen en de blootstelling aan deze stoffen. In deze verordening ligt de nadruk te eenzijdig op de gevolgen voor de waterkwaliteit. Er wordt maar mondjesmaat, of eigenlijk nauwelijks, een inschatting gemaakt van de gevolgen van blootstelling voor consumenten en voor werknemers die betrokken zijn bij het productieproces.
10/04/2003 Mijnheer de commissaris, ik hoop dat u mij toestaat, tot slot nog een verzoek te doen. Wij hebben ons amendement te laat ingediend, maar ik zou u willen verzoeken het alsnog aan een onderzoek te onderwerpen. Ons is bekend dat er al enkele bedrijven zijn die bitterstoffen aan vloeibaar wasmiddel toevoegen, om te voorkomen dat kinderen ze per ongeluk opdrinken. Er overlijden echter nog altijd veel te veel kinderen doordat ze vloeibare was- of schoonmaakmiddelen drinken. Ondanks het feit dat deze afweging niet als amendement is ingediend, verzoek ik u hierover na te denken en te onderzoeken of bedrijven niet gevraagd kunnen worden om bitterstoffen toe te voegen, zodat de sterfte onder kinderen als gevolg van dit soort ongelukken daalt. 4-022
Korhola (PPE-DE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, in dit verslag is de samenwerking over de partijgrenzen heen goed geslaagd, waarvoor mijn dank aan rapporteur Nobilia. Zelf heb ik ook met tevredenheid de lijn van de schaduwrapporteur van mijn eigen fractie, de heer Florenz, gevolgd. Goed werk van een man die heeft toegegeven slechts twee keer in zijn leven een wasmachine te hebben gebruikt. Er ontstaat dus een vrij goed en evenwichtig verslag. Nu het over wasmiddelen gaat, klinkt dit misschien nogal plechtig, maar als wij aan de milieueffecten denken, dan is deze alledaagse zaak van groot belang. Aan de technische kant is nu zodanig goede vooruitgang geboekt dat het gebruik van wasmiddelen het milieu zo min mogelijk hoeft te belasten. Minder aandacht krijgt daarentegen de rol van de gebruiker van wasmiddelen. Ik denk dat het gedrag van de consumenten in de toekomst de allerbelangrijkste factor bij wasmiddelen is die op het milieu van invloed is. Het volstaat namelijk niet dat men uit het schap een pak kiest met een milieukeurmerk, men moet het wasmiddel ook juist kunnen gebruiken. Dat is echter niet zo eenvoudig als het klinkt. Ten eerste is de hardheid van het water van invloed op de dosering. De benodigde hoeveelheid wasmiddel kan in de regio met het hardste water een veelvoud zijn van de hoeveelheid in de regio met het zachtste water. Maar het zou natuurlijk totaal onzinnig zijn voor de interne markt een aantal verschillende pakken te maken overeenkomstig de hardheidsgraad van het water. Ook de hoeveelheid was en de mate van bevuiling zijn van invloed op de dosering. Hoewel door de commissie geamendeerd, is de vermelding in bijlage 8 wat dit betreft nog steeds te algemeen. Een gemiddelde is niet voldoende, want juist de precieze hoeveelheid is voor de consument en het milieu van belang. Ten tweede wordt de dosering bemoeilijkt door het toenemende aanbod van compacte wasmiddelen. De dosering van compacte wasmiddelen is moeilijker als je gewoonlijk gewend bent grotere hoeveelheden te gebruiken. Toch kent het gebruik van compacte wasmiddelen veel voordelen voor het milieu en de consument: de hoeveelheid verpakkingen wordt kleiner en bij het vervoer worden grote bedragen bespaard.
13 Daarom moet de overstap op compacte wasmiddelen worden toegejuicht, maar alleen als de consument ze goed weet te gebruiken. Hoewel de richtlijn wat het voorlichten van consumenten betreft nu nog halfslachtig is, denk ik dat de producenten van wasmiddelen vrijwillig de kennis van de consument kunnen vergroten en op die manier ook de belasting voor het milieu kunnen verkleinen. Ook kunnen de nationale consumentenbureaus campagnes beginnen waarmee de gebruikers van wasmiddelen worden voorgelicht. Ik hoop dat dit gebeurt. Zij kunnen nu hun handen niet in onschuld wassen. 4-023
Corbey (PSE). – Voorzitter, schoonmaakmiddelen zijn nodig, maar ook een bron van vervuiling. Het kan schoner en daarvoor moeten we vandaag de politieke wil tonen. Hierbij allereerst mijn oprechte dank aan collega Nobilia en de schaduwrapporteurs. Zij hebben goed werk verricht om het voorstel van de Commissie te verbeteren. Wat betreft fosfaten moet er echter nog veel werk gedaan worden. Ik zou vier punten willen benadrukken. Ten eerste moeten we zorgen voor deugdelijk en toereikend onderzoek om de kenniskloof te dichten. Toxiciteitstesten zijn wenselijk en kunnen niet overgeslagen worden. Amendementen in deze zin passen in het beleid om het gebrek aan kennis over chemische stoffen weg te werken. In de tweede plaats moeten de criteria duidelijk zijn. Een afbreekbaarheid van 60% is op zichzelf niet voldoende. Het gaat er natuurlijk om wat in de rest zit. In ieder geval mag die rest geen zeer moeilijk afbreekbare of hormoonontregelende stoffen bevatten. Amendement 49 van de PSE-fractie is in deze zin zeer duidelijk. In de derde plaats moet duidelijk zijn dat uitzonderingen alleen zijn toegestaan onder zeer strikte voorwaarden. Uiteraard moet het gaan om industrieel gebruik en mogen de gezamenlijke verkopen geen bedreiging zijn voor het milieu of de volksgezondheid. Daarnaast moet het milieuvoordeel aangetoond worden. Uitzonderingen kunnen alleen gemaakt worden als het milieu en natuurlijk de volksgezondheid daarmee gediend zijn. Het moet ook duidelijk zijn dat economische criteria in geen geval mee mogen wegen. Daarom is amendement 47 veel duidelijker dan de overige teksten. Ten slotte moet er duidelijke, eerlijke en transparante informatie beschikbaar zijn. Geen misleidende groene etiketten maar eerlijke voorlichting. De producenten moeten zich zoveel mogelijk aansluiten bij het Europese milieukeur. In ieder geval moet het Europese milieukeur richtinggevend zijn. Dat is de enige manier om voor consumenten duidelijkheid te scheppen. 4-024
Bowis (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, toen we vanochtend deze vergaderzaal binnenkwamen, hing er een duidelijke sigarengeur. Even dacht ik dat het een nieuw ingrediënt was van de detergentia die gisteravond
14 gebruikt zijn om de vergaderzaal schoon te maken. Ik vermoed dat het meer te maken heeft met de naleving van de parlementaire richtlijn betreffende luchtzuiverheid, in tegenstelling tot de richtlijn over de warme lucht die onze debatten vaak doordringt. De discussie van vanochtend gaat echter over detergentia, en de heer Florez herinnerde ons er al aan dat we moeten beseffen uit wat voor bedrijven de desbetreffende bedrijfstak bestaat. In het bijzonder op specialistisch gebied – het niet-huiselijk gebruik – wordt ongeveer tweederde geproduceerd door kleine bedrijven, die samen zo’n 20.000 mensen door heel de EU in dienst hebben. Daarom heeft iedereen gelijk die mijnheer Nobilia, onze rapporteur, feliciteert met de vaardige manier waarop hij een evenwicht gevonden heeft tussen milieubezwaren, het recht op vrije keuze en informatie van de consument en de belangen van de bedrijfstak, en met een voorstel is gekomen waarachter wij ons vandaag unaniem kunnen scharen. Ik feliciteer hem met de vaardige wijze waarop hij over de acht compromisamendementen heeft onderhandeld. Deze gaan over een aantal gebieden, waaronder de aanvullende risicobeoordeling van oppervlakteactieve stoffen die de tests op het gebied van primaire biologische afbreekbaarheid niet doorstaan. Door die aanvullende beoordeling kan bij een trapsgewijze benadering rekening worden gehouden met de risico’s van langdurig gebruik. Hij heeft ook terecht de woordkeuze van de Commissie aangescherpt op het punt van de toegankelijkheid van gedetailleerde lijsten van bestanddelen voor medisch personeel, door niet alleen de toegankelijkheid voor medisch personeel te verzekeren, maar ook de vertrouwelijkheid van de gegevens. Hij had gelijk om de toegang tot informatie voor consumenten te vergemakkelijken, door ervoor te zorgen dat volledige lijsten van aan detergentia toegevoegde stoffen vrij toegankelijk zijn voor consumenten. Daarna kwam het compromis over de fosfaten. Ik ben een aantal van onze amendementen, waaronder mijn eigen, tot een geheel aan het verenigen. Ik ben er zeker van dat hij gelijk had met de opmerking dat we de Commissie moeten vragen om de argumenten te onderzoeken en binnen drie jaar met een voorstel te komen. De argumenten verdienen nauwkeurige aandacht, maar we moeten ons ook bewust zijn van de voordelen van fosfaten. We weten van onze Scandinavische collega’s dat bij een goede water- en rioolbehandeling het gebruik van fosfaten ervoor kan zorgen dat er minder detergentia gebruikt worden en dat er lagere watertemperaturen nodig zijn. Ik weet niet, mevrouw de Voorzitter, of u een van de velen bent die tegenwoordig een wastablet voor de wasmachine gebruiken, maar tabletten met fosfaten worden steeds vaker toegepast, waardoor er minder van gebruikt hoeft te worden. Men zou zich het onderzoek uit zowel Zweden als Nederland moeten herinneren. De waterautoriteit van Stockholm ontdekte dat er bij het gebruik van
10/04/2003 fosfaatvervangers gemiddeld tien keer zoveel zwevende deeltjes in het rioolwater zaten, waardoor er aanzienlijk meer rioolspecie gevormd werd, terwijl ze ook ontdekte dat producten met fosfaten qua ecotoxiciteit minder schadelijk zijn voor micro-organismen. Uit onderzoek door het Nederlandse instituut voor milieuonderzoek TNO-MEP is gebleken dat het gebruik van fosfaatvrije detergentia niet leidt tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater en leidde tot eutrofiëring die in veel gevallen erger was dan wanneer er detergentia op basis van fosfaten werden gebruikt. De reden hiervoor is dat de alternatieven zo toxisch bleken te zijn dat ze het essentiële dierlijke plankton doodden, dat in vers water met een natuurlijke balans leeft van algen en plantaardig plankton. We hebben hier een verstandig voorstel. De amendementen van de Fractie De Groenen, die veel te ver gaan, zeker wat betreft de nogal absurde voorstellen voor de eco-etiketten, accepteer ik niet. Dit wetsvoorstel hadden we in één keer kunnen doornemen. Ik hoop dat het voorstel het haalt en feliciteer onze rapporteur nogmaals. 4-025
Ebner (PPE-DE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, mijns inziens is de onderhavige verordening uiterst belangrijk en dringend noodzakelijk. Ik ben het bovendien eens met collega Bowis, die vóór mij het woord voerde, dat de geachte heer Nobilia efficiënt en zeer verstandig te werk is gegaan, wat geleid heeft tot een voor alle betrokkenen gunstig resultaat. Mijn complimenten daarvoor. Het is mijns inziens van groot belang dat er nog veel meer gedaan wordt op het gebied van het milieu. Daarvan ben ik absoluut overtuigd. Ik weet dat de Europese Unie op dit vlak een voortrekkersrol heeft, ofschoon enkele landen bijvoorbeeld fosfaten allang verboden hebben. Italië is een van die landen en toen ik zitting had in het Italiaanse parlement, heb ik als lid van onder meer de bevoegde commissie meegewerkt aan de uitwerking van de betreffende richtlijn. Naar mijn oordeel zouden de andere landen, die nog geen wetgeving in die richting hebben, zich zo snel mogelijk moeten aanpassen, niet alleen om daarmee blijk te geven van een grotere wijsheid, maar ook om ervoor te zorgen dat er meer aandacht wordt besteed aan milieubehoeften en dat bovendien de consumenten beter geïnformeerd zijn. Bepaalde bezwaren die hier zijn opgeworpen deel ik niet, zoals die van een collega van de Fractie De Groenen, die, zoals gewoonlijk wanneer een voorstel niet van die politieke partij afkomstig is, altijd alleen maar de negatieve kanten ziet – het halflege glas, zogezegd – en niet de positieve. Ik vind daarentegen dat dit voorstel juist voor alle partijen talloze positieve aspecten bevat. Daarnaast komt, naar mijn opvatting, onderzoek naar toxiciteit al aan de orde in de richtlijn inzake gevaarlijke stoffen en heeft het dan ook geen zin daar in deze verordening nogmaals op in te gaan.
10/04/2003 Dan zou ik nu graag een probleem ter sprake willen brengen dat onlangs door verschillende deskundigen en wetenschappers naar voren is gebracht: de toename van hormonale stoffen in onze wateren, en de aanzienlijke gevolgen daarvan voor de mariene fauna, waarbij vissen van geslacht veranderen en voortplantingsproblemen hebben. Deze problematiek verdient in de toekomst meer aandacht. Tot slot ben ik de mening toegedaan dat men, voordat men bevoegd is een uitspraak te doen over dit soort vraagstukken, aan diverse kwalificaties moet voldoen; weten hoe je de wasmachine moet laden is niet genoeg. Iedere consument heeft met deze vraagstukken te maken en ook al is deze verordening enigszins technisch van aard, uiteindelijk gaat zij alle consumenten aan, dat wil zeggen de hele bevolking van Europa. 4-026
VOORZITTER: DE HEER ONESTA Ondervoorzitter 4-027
Liikanen, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb het debat met grote belangstelling gevolgd en ik heb kennis genomen van de verschillende bezwaren die geuit zijn. Wellicht kan ik de vragen groeperen rond zes groepen amendementen waar ik dan een voor een commentaar op kan leveren. Ten eerste is er een aantal amendementen dat over het verbeteren van de woordkeuze van de tekst van de Commissie gaat. Deze amendementen zijn aanvaardbaar. Ik zal ze straks een voor een opnoemen. Ten tweede is er een aantal amendementen dat verband houdt met andere wetgeving. Met betrekking tot dierproeven zijn de doelen van de Commissie en het Parlement hetzelfde. We verschillen van mening over de vraag hoe deze doelen in de wetgeving verwoord moeten worden. De Commissie kan geen amendementen aannemen waarin beleidsverklaringen staan die verder gaan dan de reikwijdte van dit voorstel. Voor veel stoffen en preparaten regelt de horizontale chemicaliënwetgeving al voldoende. Het is onnodig en onwenselijk om in de detergentiawetgeving nog een keer naar deze stoffen te verwijzen. Ten derde lijkt men graag maatregelen te opperen met betrekking tot fosfaten, anaërobe biologische afbreekbaarheid en niet-oppervlakteactieve organische bestanddelen. De Commissie is van mening dat deze zaken pas geregeld moeten worden wanneer er een duidelijke wetenschappelijke basis voor wetgeving is. Het zou een buitenproportionele en niet te rechtvaardigen maatregel zijn om op dit moment het testen op biologische afbreekbaarheid uit te breiden naar alle stoffen en preparaten. Ik zal later terugkomen op de fosfaten. Ten vierde is er de kwestie van de etikettering. De detergentiawetgeving vult de horizontale chemicaliënwetgeving aan en moet daar dus verenigbaar mee zijn. Er is aparte wetgeving voor detergentia en voor cosmetica, en zo hoort het ook. Het is verleidelijk
15 om de vergelijking te trekken tussen een afwasmiddel – een detergens – en een qua chemische samenstelling gelijke shampoo – een cosmetisch middel –, maar dit is een uitzondering. Geen enkel oppervlakteactief middel in een industriële detergens zou ooit toegepast worden in een cosmetisch middel, net zomin als een cosmetisch oppervlakteactief middel van nut zou kunnen zijn in een wasmiddel, laat staan in een industriële detergens. Het doel van de lijst van bestanddelen is informatie te verschaffen aan diegenen die daar behoefte aan hebben, bijvoorbeeld artsen die patiënten met een allergie behandelen. Producenten hebben er een gerechtvaardigd belang bij om zich ervan te verzekeren dat vertrouwelijkheid gewaarborgd wordt. Lidstaten hebben ook het recht om informatie over ingrediënten te vragen aan producenten, voor gebruik in centra voor de preventie en behandeling van vergiftiging. Ten vijfde wil ik het hebben over ontheffingen. De invoering van een tijdslimiet voor producenten om de aanvullende gegevens te leveren waar de lidstaten om vragen, is een goed idee. Volgens onze juridische experts moeten de criteria om ontheffing te weigeren uitdrukkelijk in de tekst vermeld staan, anders zou een beslissing om een ontheffing te weigeren niet juridisch afdwingbaar kunnen zijn. Er is een minimum aantal gegevens nodig om het verzoek om ontheffing te kunnen beoordelen; dit hebben we gespecificeerd in bijlage IV; als een lidstaat aanvullend nog meer gegevens voor een beoordeling nodig heeft, dan kan hij zo veel of zo weinig gegevens als hij nodig heeft opvragen. Zo zorgen we voor een trapsgewijze benadering. Tot slot zijn er de fosfaten. De Commissie heeft in overweging 31 beloofd om actie te ondernemen met betrekking tot fosfaten, als er een solide wetenschappelijke basis is om dat te doen. De prioriteit van de Commissie in deze zaak is om op communautair niveau voor een gegronde wetenschappelijke basis te zorgen. In dit geval is er geen dringende noodzaak op EU-niveau. De lidstaten die vinden dat ze uitzonderlijk kwetsbaar zijn voor de milieueffecten van fosfaten, hebben al nationale maatregelen genomen. In sommige gevallen is dit al jaren geleden gedaan, en de situatie in die landen is gestabiliseerd. Iedere actie op EU-niveau moet duidelijk een toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de huidige situatie. We hopen dat we voor het eind van dit jaar van het Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu een definitief standpunt over fosfaten in detergentia hebben. Tot besluit wil ik graag zeggen dat de Commissie de amendementen 2, 4, 8, 17 tot en met 19, 22 (gedeeltelijk), 27 (gedeeltelijk), 34 tot en met 37 – maar slechts een onderdeel van amendement 37 – en 53 geheel of gedeeltelijk kan aannemen. De Commissie kan de amendementen 3, 21, 31, 45, 46 en 52 in beginsel
16 aannemen. De andere amendementen acceptabel voor de Commissie.
10/04/2003 zijn
niet
4-028
De Voorzitter. – Hartelijk dank, mijnheer Liikanen. Het debat is gesloten. De stemming vindt om 12.00 uur plaats. 4-029
Gevaarlijke stoffen en preparaten (c/m/r-stoffen) 4-030
De Voorzitter. – Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A5-0099/2003) van mevrouw Schörling, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vijfentwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (stoffen die als kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting zijn ingedeeld - c/m/r) (15703/2/2002 - C5-0013/2003 en 15703/2/2002 REV 2 COR 1 - C5-0013/2003/COR - 2002/0040(COD)). 4-031
Schörling (Verts/ALE), rapporteur. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, beste collega’s, de bedoeling van dit voorstel voor een richtlijn is voor de vijfentwintigste keer een wijziging aan te brengen in richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten. Volgens de huidige wetgeving dienen stoffen of preparaten die als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn ingedeeld, in deze bijlage te worden opgenomen en mogen zij niet op de markt worden gebracht. Dit voorstel wil 44 nieuwe stoffen aan deze lijst toevoegen. Ik denk dat wij dit allemaal een goede zaak vinden en dat wij voor dit voorstel zullen stemmen. Tijdens de eerste lezing van dit voorstel stelde het Parlement twee tekortkomingen in de huidige wetgeving vast, die wij graag wilden bijsturen. Wij vonden het niet nodig de nieuwe wetgeving inzake chemische stoffen af te wachten, maar wilden onmiddellijk ingrijpen ten gunste van de volksgezondheid. De eerste tekortkoming was dat CMR-stoffen, dus stoffen die kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn, niet verboden werden in consumptiegoederen. Bijvoorbeeld in vloerbekleding, speelgoed en textiel, waarmee wij als consument dagelijks in aanraking komen, waardoor wij dus aan deze chemische stoffen worden blootgesteld. Wij wilden daarom een verbod. De tweede tekortkoming was dat het
gebruik van CMR-stoffen in cosmetica ook niet verboden was. De Raad heeft de wijzigingen van het Parlement verworpen. Achteraf is ons voorstel betreffende cosmetica toch aanvaard. In een bemiddelingsprocedure is men het erover eens geworden om CMR-stoffen van categorie 1 en 2 in de cosmeticarichtlijn te verbieden ter gelegenheid van de zevende wijziging van deze richtlijn. De door het Parlement voorgestelde wijziging betreffende cosmetica is daarmee dus wel aangenomen. De Raad had drie argumenten om de door het Parlement voorgestelde wijzigingen betreffende consumptiegoederen te verwerpen. Ten eerste was de Raad van mening dat er geen wetenschappelijke beoordelingen of risicobeoordelingen waren die ons voorstel konden staven. Er hebben echter wel risicobeoordelingen plaatsgevonden. De Commissie heeft ook zelf voorgesteld dat wanneer er geen absolute controle is op het consumentengebruik van een chemische stof, de veiligheid slechts gegarandeerd kan worden met een algemeen verbod op het gebruik van kankerverwekkende, mutagene of voor de voortplanting giftige stoffen. De commissie en ikzelf zijn van mening dat het gebruik van consumptieartikelen op dezelfde manier beoordeeld dient te worden. De redenering van de Raad rammelt dus. Ten tweede merkte de Raad op dat het om een zeer groot, maar onbepaald aantal producten gaat. Dit argument heeft mij totaal verbaasd. Het zou juist omgekeerd moeten zijn. Als er inderdaad zoveel producten zijn die bijvoorbeeld kankerverwekkende stoffen bevatten, is dat juist een reden om te handelen in plaats van te zeggen dat er toch te veel zijn om iets te kunnen doen. Ten derde zegt de Raad dat zij dit onderwerp later zal behandelen in het kader van het nieuwe beleid inzake chemische stoffen. Dat is positief en stemt mij tevreden. Ik denk dat het voorstel betreffende de nieuwe wetgeving inzake chemische stoffen, dat we misschien in juni in het Parlement mogen verwachten, ook over deze producten zal gaan. Het zal echter nog lang duren vooraleer deze wetgeving in werking treedt. Het was dan ook beter geweest dat we nu reeds een wijziging voor deze producten hadden kunnen laten gelden. Ik heb ervan afgezien in tweede lezing nog eens dezelfde amendementen in te dienen en mijn collega’s in de commissie staan achter deze beslissing. Hierover is een principieel debat gevoerd toen het verslag-Nisticò over de drieëntwintigste wijziging werd aangenomen. Toen hebben we dezelfde discussie gehad, maar die heeft tot niets geleid. Ik beveel het Parlement daarom aan deze aanbeveling over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad in tweede lezing aan te nemen, met het argument dat de Raad onze amendementen betreffende cosmetica heeft overgenomen. Wat onze amendementen over de andere soorten producten betreft, zijn al onze
10/04/2003 middelen uitgeput. Wij moeten de situatie aanvaarden zoals ze is. 4-032
Liikanen, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, en in het bijzonder haar rapporteur, mevrouw Schörling, bedanken voor de constructieve manier waarop zij dit voorstel heeft behandeld. Het doel van het voorstel voor de richtlijn is om het vrij verkeer van chemische stoffen en preparaten te garanderen en de bescherming van de gezondheid en de consumentenveiligheid te verbeteren door een verbod in te stellen op het beschikbaar maken van kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische (CMR-)stoffen op de voor consumenten vrij toegankelijke markt. Het is de bedoeling van het voorstel voor de richtlijn om op dit punt voor de gehele Gemeenschap geharmoniseerde regels in te voeren. Op 12 februari 2002 stelde de Commissie een richtlijn voor waarin de bestaande lijst van CMR-stoffen die niet door consumenten mogen worden gebruikt met 44 stoffen werd uitgebreid. Door het benoemen van stoffen en preparaten (zoals lijmen, huishoudelijke schoonmaakmiddelen en verf) dekt het voorstel van de Commissie die situaties waarin de kans het grootst is dat consumenten ermee in aanraking komen. Nadat de risico’s van CMR-stoffen die in producten voorkomen zijn bepaald, worden aan het gebruik van die producten steeds per individueel geval, en gebaseerd op de vastgestelde risico’s, beperkingen opgelegd. Ter afsluiting kan ik u zeggen dat de Commissie van mening is dat haar voorstel niet alleen zorgdraagt voor de bescherming van de gezondheid van consumenten, maar ook de interne markt in stand houdt door het invoeren van geharmoniseerde regels. Ik vraag daarom uw steun voor de aanvaarding van deze belangrijke maatregel. 4-033
Bowe (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, namens de Fractie van de Europese Sociaal-Democraten stem ik van harte in met dit voorstel. Het is een stap vooruit dat 44 stoffen die als kankerverwekkende, mutagene en voor de voortplanting giftige stoffen – de zogeheten CMR-stoffen – zijn erkend nu tot de lijst van verboden stoffen zijn toegevoegd en dus zullen verdwijnen uit producten en ook niet meer op andere wijze in de Gemeenschap zullen mogen worden gebruikt. Het is zeker een verbetering van de bescherming van de menselijke gezondheid. De kwestie van de cosmetica lijkt nu ook te zijn opgelost. We kunnen tevreden zijn met het desbetreffende akkoord. Nogmaals, dit is een belangrijke stap vooruit voor de gezondheid van cosmeticagebruikers. Wat betreft de kwestie van chemicaliën in producten ben ik het eens met het verslag van het Parlement, dat stelt dat we deze zaak heel nauwkeurig moeten gaan
17 bekijken. Ik ben het echter ook met de Commissie eens dat dit vraagstuk veel verder reikt dan het controleren van 44 chemische stoffen en de mogelijk schadelijke werking daarvan, zoals in het voorstel is vastgelegd. Het wordt nu wel duidelijk dat deze kwestie ook aan de orde zal komen in nieuw, nog te ontwerpen, chemisch beleid. We mogen ons daarom tevreden tonen over de met dit voorstel geboekte vooruitgang. Het ligt nu voor de hand de kwestie van chemicaliën in producten, en een heel scala van andere vraagstukken, te betrekken bij de behandeling van het voorstel over chemisch beleid dat, zo hebben wij begrepen, de Commissie op 7 mei voor nadere raadpleging zal publiceren. Ik ga ervan uit dat we daar komend najaar mee kunnen beginnen. Daarom beveel ik namens de PSE-Fractie dit voorstel en zijn consequenties bij het Parlement aan. Ik zie ernaar uit om onze constructieve dialoog en samenwerking met de Commissie voort te zetten. 4-034
De Voorzitter. – Dank u, mijnheer Bowe. Het debat is gesloten. De stemming vindt om 12.00 uur plaats. 4-035
Crisis van de internationale koffiemarkt 4-036
De Voorzitter. – Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de crisis van de internationale koffiemarkt. 4-037
Liikanen, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is zich terdege bewust van de problemen die de daling van de internationale koffieprijzen heeft veroorzaakt voor de vele boeren in ontwikkelingslanden die voor hun bestaan van koffie afhankelijk zijn. Er zijn voorstellen gedaan door lidstaten en NGO’s om actie te ondernemen als antwoord op deze crisis. Wij ondersteunen de initiatieven die zijn genomen in het kader van de Internationale Koffieorganisatie (de ICO), het platform voor dialoog tussen de koffie-exporterende en -importerende landen, zowel in de publieke als private sfeer. Wij steunen de ICO-koffieresolutie 407 en hebben de Europese Koffiefederatie (de ECF) verzocht tot onafhankelijke waarneming over te gaan. We hebben voorts bij de Verenigde Staten de kwestie van het ICO-lidmaatschap aangekaart. Zoals is voorgesteld door de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen op 19 november 2002, hebben wij de ICO verzocht een wereldwijde vergelijkende analyse te maken van de koffieproducerende gebieden. In de ICO is dit voorstel met kracht ondersteund door de koffieproducerende landen. In feite raakt het probleem niet alleen de koffie. Het gaat ook over andere goederen en landen die van die goederen afhankelijk zijn. We moeten koffie daarom
18 niet als een op zichzelf staand geval bekijken. Wij zijn voorstander van een coherente langetermijnstrategie om de problemen aan te pakken van landen die van bepaalde goederen afhankelijk zijn, waarbij we kunnen voortbouwen op de vele inspanningen die nu al gedaan worden. Dalende en sterk schommelende prijzen zijn zonder meer een grote bedreiging voor de duurzame ontwikkeling van sommige van de armste landen in de wereld. De oplossing voor de lange termijn is tweevoudig: zolang traditionele goederen voor veel ontwikkelingslanden de belangrijkste bron van werkgelegenheid, inkomen en buitenlandse valuta blijven, moeten de inspanningen deels gericht zijn op het vergroten van concurrentie binnen deze goederenmarkten. Tegelijkertijd moeten er alternatieve, niet-traditionele productketens worden ontwikkeld. Twee recente mededelingen van de Commissie, over plattelandsontwikkeling en handel en ontwikkeling, bieden een duidelijk beleidskader voor het aanpakken van het probleem van eenzijdige afhankelijkheid van goederen. In het licht hiervan zijn wij nog niet overtuigd van de noodzaak van een aparte mededeling over dit vraagstuk, zoals wel van sommige kant is gevraagd. Wij zijn bezig met de afronding van een analyserend werkdocument over de belangrijkste uitdagingen waarvoor de goederensectoren worden gesteld. Een aantal van de kwesties die in de resolutie van het Europees Parlement worden genoemd, worden geanalyseerd. Na de bespreking van het analyserend werkdocument zullen wij bepalen of een aparte mededeling nodig is. Er is aangedrongen op actie op het terrein van het handelsbeleid. Daar ligt echter maar weinig manoeuvreerruimte. De meeste landen die van koffie afhankelijk zijn, behoren tot de minst ontwikkelde landen of tot de ACS-groep. Met het Everything But Arms-initiatief heeft de Commissie alle markten voor de minst ontwikkelde landen opengesteld en wij zullen ons best doen om andere landen – ontwikkelde en ontwikkelingslanden – zover te krijgen dat zij ons voorbeeld navolgen. De ACS-landen hebben een hoge mate van toegang tot de EU-markt onder de bestaande overeenkomsten, en die toegang zal nog worden vergroot door het Akkoord van Cotonou. Niettemin is toegang tot de markt alleen niet voldoende. Om de concurrentiekracht van de koffiesector te vergroten en de exportbasis van ontwikkelingslanden te verbreden, moeten we ook de volledige integratie steunen van de kwesties omtrent goederenafhankelijkheid in het bredere kader van de langetermijnstrategie voor de ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Zoals vermeld in de resolutie van het Europees Parlement moeten de inspanningen onder meer gericht zijn op het steunen van initiatieven aan producentzijde om te komen tot diversificatie, versterking van de organisatorische infrastructuur en de exploitatie van ‘niche’- markten. Toekomstige economische samenwerkingsakkoorden met de ACS,
10/04/2003 alsmede brede en coherente ontwikkelingshulp kunnen zeer behulpzaam zijn bij het implementeren van deze strategieën. Directe interventie in de goederenmarkten door prijsondersteuning of vernietiging van overproductie biedt geen duurzame oplossing. Bovendien biedt het Akkoord van Cotonou de mogelijkheid om de nadelige gevolgen voor ontwikkelingslanden van schommelingen in de inkomsten uit export te dempen – het FLEXsysteem. Landen waarvan de inkomsten uit export worden getroffen door de prijsdaling van koffie of andere goederen, kunnen in het kader van deze maatregel compenserende financiering aanvragen. Sommige landen hebben dat ook al gedaan. De Commissie staat nog altijd open voor voorstellen van alle betrokkenen. Wij zullen de komende ICO/Wereldbank rondetafelbijeenkomst in Londen bijwonen en zien uit naar een positieve en constructieve discussie die de situatie van koffieboeren en landarbeiders in ontwikkelingslanden zal verbeteren. 4-038
Wijkman (PPE-DE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik dank commissaris Liikanen voor zijn inleidende toespraak. Hij heeft terecht opgemerkt dat de prijs van koffie de laatste jaren drastisch gedaald is. De prijs in reële termen is de voorbije decennia nog nooit zo laag geweest en het ziet er niet naar uit dat deze binnen afzienbare tijd opnieuw zal stijgen. De prijs van de grondstof zelf bedraagt slechts ongeveer één procent van de marktprijs. Een gemiddelde koffieboer in Tanzania of Kenia verdient in het beste geval een paar euro per week. Dit betekent dat hij of zij – het zijn overigens vaak vrouwen die op de koffieplantages werken – een week of meer moeten werken om hier in Straatsburg in de bar een kopje koffie te kunnen betalen. Tot het einde van de Koude Oorlog werden de prijzen redelijk hoog gehouden. Met koffieteelt kon men overleven. De laatste jaren is de ontwikkeling echter bergafwaarts gegaan. De concurrentie is toegenomen. Een van de vele oorzaken is dat de Wereldbank nieuwe landen buiten Afrika heeft geholpen met de organisatie van koffieteelt op grote schaal. Zoals wel vaker gebeurt, hebben de subsidies, hoe goed ze ook bedoeld zijn in elk geval afzonderlijk, een nadelige invloed gehad op de prijsstructuur en daardoor op de overlevingsmogelijkheden van miljoenen kleine koffieboeren, vooral in Afrika. De ingestorte koffieprijzen hebben een omvangrijke crisis uitgelokt voor tientallen miljoenen koffieboeren in tientallen ontwikkelingslanden, waar koffie niet alleen een belangrijke bron van arbeid en inkomsten op het platteland is, maar ook een bron van deviezen. Zoals commissaris Liikanen opmerkte, is het probleem in dit verband een al te eenzijdige teelt. Dit versterkt de gevolgen van de crisis uiteraard. Zolang kleine koffieboeren slechts van één gewas afhankelijk zijn, is en blijft hun economische situatie bijzonder gevoelig.
10/04/2003 Het is daarom uiterst belangrijk dat zij de productie diversifiëren. Daarvoor zijn er nog onbenutte mogelijkheden, maar die veronderstellen een algemene aanpak van het productiesysteem. Ik zal niet verder in detail treden, maar ik wil één voorbeeld geven. De koffieplant kan vandaag niet als diervoeder worden gebruikt. Ze bevat immers cafeïne, die de dieren niet verdragen. Het interessante is echter dat het heel gemakkelijk is om op de geplukte koffieplanten uitstekende, voedzame paddestoelen te kweken. Deze paddestoelen, bijvoorbeeld shitaki’s, hebben een hoge voedingswaarde en krijgen op de markt een veel hogere kiloprijs dan koffie. Nadat de paddestoelen hun werk hebben gedaan en alle cafeïne uit de koffieplant hebben gezogen, kan de overblijvende plant als dierenvoeder dienen. Op die manier ontstaan voor de arme koffieboer verschillende bronnen van inkomsten. Op dit ogenblik loopt onder andere in Colombia een interessant project dat een bredere visie op het productiesysteem wil ontwikkelen. Zoals u zult begrijpen, veronderstelt dit echter kennis van verschillende wetenschappelijke disciplines in plaats van de eenzijdige concentratie op een enkel gewas. Net zoals commissaris Liikanen ben ook ik van mening dat er geen eenvoudige en snelle oplossingen voor de hand liggen. Het probleem moet echter bekeken worden in het kader van het Doha-proces, vooral in het kader van onze blijvende samenwerking met de huidige landen. Zoals wij in onze resolutie vermelden, kan op korte termijn een groot aantal maatregelen genomen worden, allereerst om de koffieboeren die in een moeilijke situatie terecht zijn gekomen, te helpen. Het moet mogelijk zijn de grote overschotten binnen het Europees Ontwikkelingsfonds te gebruiken voor bijkomende inspanningen op het gebied van plattelandsontwikkeling, die meer gediversifieerd moet worden in plaats van zich toe te spitsen op enkele gewassen. Een dialoog met de grote koffieproducenten en -handelaars zou ook moeten kunnen leiden tot een beter loon voor de arme koffieboeren. Ik heb slechts enkele aspecten van de crisis kunnen aanhalen. Ik dank commissaris Liikanen voor zijn bijdrage en ik hoop dat wij onze dialoog kunnen voortzetten. 4-039
Kinnock, Glenys (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vorige week hebben we in de Paritaire parlementaire vergadering ACS-EU unaniem een resolutie over koffie aangenomen. We riepen daarin op tot snelle maatregelen om de gevolgen van de prijsinstabiliteit van goederen in de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (de ACS-landen) te verlichten. Wij hebben ons gevoegd bij de stemmen van het Spaanse parlement, de Amerikaanse Senaat en het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, die unisono om verandering roepen.
19 Zevenentwintig ACS-landen zijn afhankelijk van koffie. Het is tegen deze achtergrond, die de commissaris heeft geschetst, dat de daling van de koffieprijzen met meer dan 60 procent in het afgelopen decennium zo ernstig is. Vandaag vraagt het Parlement in zijn resolutie om ingrijpen. De internationale gemeenschap, waaronder de EU, heeft de verantwoordelijkheid om op de ineenstorting van de wereldkoffiemarkt te reageren en iets te doen aan het verschrikkelijke lijden waarover de heer Wijkman heeft gesproken – 25 miljoen arme, van koffie afhankelijke boeren en de gemeenschappen waarin zij leven. De EU maakt graag goede sier met haar uitgangspunt dat zij zowel handel als hulp inzet om gestalte te geven aan internationale solidariteit. Dat is inderdaad een goede aanpak, en we hebben daar ook de nodige beleidsinstrumenten voor. De lidstaten van de Gemeenschap vormen samen 15 van de 21 importerende landen die lid zijn van de Internationale Koffieorganisatie (de ICO). Dit maakt ons in deze markt tot een sleutelspeler, die een buitengewoon grote verantwoordelijkheid draagt tegenover de koffieproducerende landen. Wij zijn verheugd dat de Raad zich in november serieus met het vraagstuk van de afhankelijkheid van koffie heeft beziggehouden. Sindsdien is er echter weinig meer gebeurd, ondanks het feit dat de Commissie zich heeft gevoegd bij de voorstanders van een ICO-kwaliteitsprogramma. De commissaris verwees naar de mededeling, die nu zeker niet meer op tijd klaar zal zijn voor de internationale rondetafelconferentie op hoog niveau van de ICO in Londen. Wij hadden daartoe opgeroepen en wij betreuren het dat het daarvan blijkbaar niet zal komen. Wel staat vast dat, ondanks de toestand van de markt, het de koffie-ondernemingen uitstekend afgaat – dank u wel alstublieft. Op de vrije markt biedt hun globale reikwijdte hun ongekende mogelijkheden. Tien jaar geleden ontvingen de koffieproducerende landen nog ongeveer drieëndertig cent van elke aan koffie bestede dollar. Nu is dat minder dan acht cent. Vorige jaar ontmoette ik in Oeganda een boer die haar koffiebonen voor 150 Oegandese shilling per kilo verkocht. Later betaalde ik in het Sheraton Hotel voor slechts één kopje koffie 1.000 shilling! De vier grote ondernemingen samen kopen bijna de helft van de wereldwijd geproduceerde koffiebonen op. De koffiebranders moeten meer verantwoordelijkheid nemen voor het betalen van een eerlijke prijs aan de boeren voor de producten die zij verbouwen, zodat zij in staat zijn hun kinderen naar school te sturen, gezondheidszorg kunnen betalen en een behoorlijke maaltijd op tafel kunnen zetten. Er heerst een verschrikkelijk menselijk lijden aan de onderkant van de koffiemarkt, en we moeten bedrijven onder druk zetten om meer te doen en zich daar meer om te bekommeren. De EU heeft veel autoriteit binnen de ICO. Het is onze verantwoordelijkheid om op de rondetafelconferentie beleid tot stand te brengen dat de boeren de kans biedt op een waardig leven en op bestaanszekerheid.
20 Ik wil van de Commissie weten of zij een speciaal actieplan in voorbereiding heeft voor deze bijeenkomst, want louter haar aanwezigheid ter plaatse is gewoon niet genoeg. Wij willen een verklaring en een actieplan. Ik wil ook weten – en ook dat staat in onze resolutie – of we een hoge afgevaardigde sturen. Gaat de commissaris? Is het de directeur-generaal? Op welk niveau zal de Europese Unie vertegenwoordigd zijn om een helder en ambitieus plan van actie te kunnen voorleggen? Dan kunnen wij allemaal blijven genieten van een kop van de populairste drank ter wereld – koffie. 4-040
Rod (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de koffiemarkt verkeert op dit moment in een ernstige crisis. De arbeiders in de koffiesector kunnen niet meer leven van de koffieopbrengst. De marktprijzen worden vastgesteld door de vier grootste multinationals, die alleen maar denken aan hun schaamteloze winsten, maar ze zijn te laag voor de producenten om er het geld mee te verdienen dat ze nodig hebben om hun werk voort te zetten. Bovendien leidt de te intensieve wijze van koffieproductie tot een afname van de kwaliteit. Doordat er geen internationaal systeem is voor de stabilisatie van de koffieprijzen en de prijzen van grondstoffen in het algemeen, bevinden de koffieproducenten zich in een onleefbare situatie. Deze spiraal van steeds hogere productie moet gestopt worden, omdat deze, in weerwil van iedere wetgeving op sociaal of milieugebied, miljoenen landbouwers in arme landen in het ongeluk stort. Sommigen zullen zeggen dat het gewoon toeval is dat deze crisis zich voordoet juist nu Stabex uit de Overeenkomst van Cotonou is geschrapt. Maar het nieuwe systeem van snelle uitbetaling zal de koffieproducerende landen niet helpen. Als belangrijkste koffie-importeur heeft de Europese Unie een grote verantwoordelijkheid bij het oplossen van deze crisis. Zij moet een noodprogramma starten met ongebruikt geld uit eerdere Europese Ontwikkelingsfondsen, om het verlies aan inkomsten van de getroffen landen en inwoners te compenseren. Wij verzoeken de Commissie om zo snel mogelijk met een mededeling te komen over grondstoffen. Ook moet de Commissie haar steun verlenen aan het kwaliteitsprogramma van de Internationale Koffieorganisatie, de ICO. Op de langere termijn moet de Europese Unie een aantal maatregelen nemen, bijvoorbeeld in het kader van de nationale en regionale ontwikkelingsplannen, om de strijd aan te gaan tegen de vluchtigheid van de koffieprijzen en van de prijzen van andere grondstoffen. De Europese Unie moet de diversifiëring van de landbouwproductie in zuidelijke landen steunen, ze moet zich scharen achter de keuze voor een landbouw die op kwaliteit is gericht en ze moet bijdragen aan het versterken van de positie van de koffieproducenten tegenover de voedingsmiddelenindustrie. Bovenal moet de Commissie ondersteuning geven aan het opzetten van eerlijke handelsstructuren, en de toegang tot de markt van producten die daaruit voortkomen
10/04/2003 vergemakkelijken. De behoefte aan een mededeling van de Commissie over dit onderwerp wordt hoe langer hoe groter. Het vraagstuk van de stabilisering van de prijzen voor grondstoffen waarvan een meerderheid van de minst ontwikkelde landen afhankelijk is, moet worden aangepakt door middel van multilaterale handelsbesprekingen. De ontwikkelingscyclus van Doha lijkt hier het juiste middel, als we willen dat de ontwikkelingslanden werkelijk profiteren van de handel op de wereldmarkt, daar deze nu vooral ten koste van hen plaatsvindt. Zo moeten de importheffingen, zoals die voor koffie nog altijd gelden, worden afgeschaft. De Europese Unie moet op de ministerconferentie van de WTO in Cancún al haar invloed aanwenden om te zorgen dat de handel met ontwikkelingslanden eerlijker wordt. Overigens nemen we met instemming het Franse voorstel over om het vraagstuk van de grondstoffen op de agenda te zetten van de volgende G8. De grote koffieconcerns Nestlé, Kraft, Sara Lee en Procter and Gamble kunnen niet doorgaan ongestraft hun zakken te vullen. Ze moeten aanvaarden dat ze ethische gedragscodes zullen moeten opstellen volgens de regels van de IAO en de VN en dat ze een eerlijke prijs zullen moeten betalen voor hun grondstoffen, een prijs waarin de sociale kosten en de milieukosten voor de exploitatie en de productie in rekening worden gebracht. Om te zorgen dat de producenten en de arbeiders in de koffiesector betaald krijgen wat ze verdienen, is eerlijke handel niet zomaar een optie maar de enige verdedigbare wereldwijde oplossing. 4-041
Sandbæk (EDD). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, het zijn niet de grote internationals die onder de koffiecrisis te lijden hebben. Integendeel, zij zijn het die de prijs zoveel drukken dat de boeren nog maar nauwelijks iets aan hun koffie kunnen verdienen. Hoe kunnen zij daaraan ontkomen? Op een debat in het Europees Parlement over de koffiecrisis gaf Louis Belinda uit Oeganda daarop het antwoord: “Wij hebben geen alternatief voor de koffieteelt”, zei hij. “We hebben het geprobeerd met visserij, maar dat werd belemmerd door de regels van de EU. We hebben het geprobeerd met traditionele landbouw, maar export door de EU van vlees en melk tegen dumpprijzen betekent dat wij niet eens onze producten aan andere Afrikaanse landen kunnen verkopen. We hebben het geprobeerd met suiker, maar door de exportsubsidie van de EU hebben we geen kans.” Het is dus onjuist, geachte commissaris Liikanen, dat het probleem met alle andere middelen dan wapens kan worden opgelost, want het landbouwbeleid van de EU maakt het koffieboeren onmogelijk over te stappen op andere vormen van werk. De EU draagt dus in hoge mate de verantwoordelijkheid voor het feit dat 25 miljoen koffieboeren nu door extreme armoede worden bedreigd, te meer daar de EU zelf de ontwikkelingslanden het noodlottige advies heeft
10/04/2003 gegeven om in de koffieproductie te investeren. De EU dient hiervoor dan ook de verantwoordelijkheid te nemen. Het Ontwikkelingsfonds heeft 7,5 miljard Deense kroon over, dus waarom aarzelt de EU met handelen, terwijl de koffieboeren honger lijden? De heer Wijkman had een oplossing met paddestoelen. Naar mijn idee klonk dat bijzonder interessant en ik hoop dat de Commissie iets met zijn voorstel wil doen. Maar de koffieboeren moet nu een minimuminkomen gegarandeerd worden. Dat zou kunnen door steun te verlenen aan organisaties als Max Havelaar, maar de EU dient ook zo snel mogelijk de eigen invloed van de koffieproducenten op de markt te vergroten door hun onderhandelingscapaciteit te versterken middels hulp bij de oprichting van coöperaties en door hun de mogelijkheid te bieden betere producten te produceren en toegang te krijgen tot kredieten. Het is absoluut immoreel dat de internationale koffiegiganten de crisis mogen gebruiken ter verdere verhoging van hun winsten, die toch al veel te hoog zijn. Ik wil ook graag antwoord hebben op de vragen die mevrouw Kinnock heeft gesteld. 4-042
Zrihen (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter , mijnheer de Commissaris, geachte collega’s, is de prijs die wij voor onze koffie betalen ook de prijs van ons geweten? Koffie is een van die producten waarvan de export de belangrijkste inkomstenbron is voor veel arme landen die gebukt gaan onder een grote schuldenlast,. Zo zijn landen als Burundi, Ethiopië en Oeganda voor meer dan vijftig procent afhankelijk van de koffie-export. De situatie op de wereldwijde koffiemarkt is dus geen kwestie van zijdelings, ondergeschikt belang, maar is een van de belangrijkste bronnen van onrecht in de wereld, waardoor miljoenen mensen tot armoede en uitzichtloosheid worden veroordeeld. In die zin is de koffiecrisis een onweerlegbaar bewijs van de mislukking van de wereldwijde politiek die werd gestuurd door het marktdenken en van de doorgeschoten liberalisering. Het zijn namelijk wel de internationale organisaties als de Wereldbank, het IMF en de WTO die deze landen aanmoedigen om door te gaan met een economisch beleid dat is gericht op de externe markt. In de wurggreep van hun schulden en onderworpen aan de bevelen van het IMF dat soms optreedt als een wereldwijde woekeraar, storten deze landen zich volledig op het produceren van gewassen waarbij zij in het voordeel zijn ten opzichte van westerse landen, in het geval van koffie vanwege een gunstig klimaat. De WTO belooft hun dan vervolgens vrije toegang tot de wereldmarkt. Maar de wet van vraag en aanbod zorgt voor instabiele koersen en als de prijzen instorten, sluiten de multinationals die de markt beheersen hun gelederen om hun winstmarge te beschermen. De totale prijsdaling wordt dus afgewenteld op de kleine boeren en de arbeiders op de plantages, terwijl de consumenten in de westerse landen de prijs van hun kopje koffie niet
21 eens zien zakken. En dan heb ik het nog niet eens over de arbeidsomstandigheden voor vrouwen en de uitbuiting van kinderen. Het bewijs is geleverd. Het einde van het wereldwijde onrecht bereiken we niet door meer liberalisering, meer vrijhandel, meer deregulering, integendeel. Wat de koffieproducenten nodig hebben is méér regulering en reglementering van de internationale koffiemarkt, om overproductie te vermijden, om de kwaliteit van de producten te handhaven en te controleren, om de winsten van deze exploitatie eerlijk te verdelen, en om te zorgen voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden. Laten we hopen dat men zich deze les zal herinneren tijdens de volgende bijeenkomst van de Internationale Koffieorganisatie, tijdens de volgende G8-top en vooral ook tijdens de volgende ministerconferentie van de WTO in Cancún in september. We zullen daar aandachtig op toezien, mijnheer de commissaris. 4-043
Cauquil (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, alle stromingen binnen het Parlement zijn het erover eens dat de ineenstorting van de koffieprijs op de wereldmarkt ernstig is. Dat kan ook moeilijk anders, want de reële koffieprijs is de afgelopen honderd jaar nog nooit zo laag geweest. Iedereen onderkent ook de rampzalige gevolgen die deze daling van de koffieprijs zal hebben voor de economieën van een aantal van de armste landen ter wereld. Maar tegelijkertijd heft iedereen de handen ten hemel als teken van machteloosheid. En intussen maar met voorstellen komen om de kwestie op de agenda van deze of gene internationale conferentie te plaatsen, en maar goede raad geven voor omschakeling of diversifiëring, en maar voorstellen doen voor scholing aan de boeren die nauwelijks kunnen overleven, en maar wensen uitspreken dat er ergens iets kleins kan worden vrijgemaakt om de hardst getroffen landen te hulp te komen! Welnu, de helft van de koffiehandel in de wereld wordt beheerst door vier grote multinationals, te weten Nestlé, Kraft, Sara Lee en Procter and Gamble. In feite komt het er dus op neer dat die vier concerns de prijs bepalen. Om steeds hogere winsten te realiseren, verlagen zij de prijs die ze de producenten betalen. Om hun aandeelhouders meer dividend te kunnen uitkeren, storten ze tientallen arme landen, en daarmee tientallen miljoenen boeren en hun gezinnen, in het ongeluk. Mij is gebleken dat het Europees Parlement en de regeringsleiders machteloos staan tegenover die vier concerns en dat ze op z’n best volstaan met het aanmoedigen van liefdadigheid. En toch durft men in de gezamenlijke resolutie het advies op te nemen om de koffieproducenten meer invloed te geven op de markt. Alsof de arme boer uit Rwanda, Ethiopië of Haïti zich zou kunnen verzetten tegen Nestlé en consorten – terwijl het Europees Parlement dat niet eens durft! Als dat geen cynisme is, wil ik wel eens weten wat dan wel! Alleen al het feit dat in de gezamenlijke resolutie de vier concerns die verantwoordelijk zijn voor de daling van de
22 koffieprijs genoemd worden, is voor de afgevaardigden van de Europese Liberale en Democratische Partij dermate onverteerbaar dat ze zelfs verzoeken de desbetreffende alinea te schrappen. Verstop ze dus maar gauw, die concerns die ik niet kan aanzien! Wat een stelletje schijnheiligen in dit Parlement! En wat voor de koffie geldt, gaat ook op voor andere grondstoffen, om te beginnen voor de olie. Degenen die bij het bombarderen van Irak burgers, vrouwen en kinderen hebben gedood, beweren dat ze dat doen om Irak van zijn dictator te bevrijden. Maar Saddam Hoessein, die zijn eigen volk afslachtte, was jarenlang hun handlanger. Zij hebben hem wapens gegeven en hem aangezet tot een oorlog tegen Iran; zij hebben hem de wapens verkocht om de Koerden af te slachten en te vergassen en nu durven ze ons voor te houden dat de invasietroepen bevrijders zijn, terwijl ze in werkelijkheid alleen maar het vuile werk doen voor de oliereuzen en de grote wapenfabrikanten. Om de plundering van de planeet ter verrijking van enkele multinationals een halt toe te roepen, om de buitensporige verschillen tussen de rijken in de rijke landen en de armen in de arme landen op te heffen, om te verhinderen dat men de armen vermoordt door ze te laten verhongeren of te laten afslachten in oorlogen om deze situatie in stand te houden, kunnen we niets maar dan ook helemaal niets anders doen dan het hele internationale economische systeem afdanken. 4-044
Lucas (Verts/ALE). – (EN) Meneer de Voorzitter, ik ben blij met de verklaring van de Commissie, waaruit blijkt dat de Commissie veel meer zou kunnen doen. Aangezien ik aan het eind van het debat spreek, is het onvermijdelijk dat ik veel onderwerpen zal herhalen die mijn collega’s vanmorgen al hebben aangekaart. Dat geeft echter aan hoe sterk en hoe eensgezind het Parlement bij dit onderwerp betrokken is, en hoe zij echt vastbesloten is om hier iets aan te doen. Door de huidige situatie, waarin de koffieprijzen in concrete termen de laagste zijn sinds minstens honderd jaar, staan zoals gezegd meer dan 25 miljoen arme families aan de rand van de afgrond. Ze kunnen niet genoeg eten op tafel zetten, kunnen hun kinderen niet naar school sturen en kunnen zelfs de meest gewone medicijnen niet kopen. Tegelijkertijd zijn er vier bedrijven die meer dan de helft van de totale koffieverkoop ter wereld in handen hebben en hun winsten omhoog hebben zien schieten naar meer dan 100 miljard dollar per jaar, terwijl enkele van de armste gezinnen ter wereld hun inkomsten in het niets hebben zien verdwijnen. We worden in dit Parlement vaak met rampen geconfronteerd en voelen ons dan hopeloos en machteloos. We vragen ons af wat we eraan kunnen doen en kunnen niet altijd een oplossing vinden. In dit geval is dat echter volkomen anders. De Europese Unie kan en zou iets moeten ondernemen om dit specifieke probleem aan te pakken. De EU heeft de middelen en het beleid om een positief verschil te maken voor de zojuist
10/04/2003 genoemde families, en ook de verantwoordelijkheid om daar iets mee te doen. Onder de 21 importerende landen die lid zijn van de Internationale Koffieorganisatie, bevinden zich 15 lidstaten van de Europese Unie. Wij zijn goed voor bijna de helft van de totale koffie-import ter wereld. Daardoor zouden we veel invloed kunnen uitoefenen en dat zouden we ook moeten doen. Het enige dat er nu nog lijkt te ontbreken, is de politieke wil. De Commissie zou zich meer bewust mioeten zijn van de urgentie van deze zaak en zich openlijker moeten verplichten om iets te ondernemen, nu de crisis op de wereldkoffiemarkt tot een internationale ramp escaleert. We zien dus uit naar de door de Commissie toegezegde mededeling over producten. We willen tevens dat er directere maatregelen worden genomen. We staan positief tegenover de verplichting die Commissaris Nielson vorig jaar in november is aangegaan om de mogelijkheden te onderzoeken voor het vrijmaken en opnieuw toewijzen van oud EOF-geld. We hebben 11 miljard niet uitgegeven EUR over van verplichtingen in het kader van het zesde, zevende en achtste EOF. Dat geeft ons de middelen om daadwerkelijk een verschil te maken en we zouden ons moeten richten op vlug te verspreiden initiatieven bedoeld om gedecentraliseerde budgetondersteuning te verschaffen aan koffieproducerende gebieden, opdat de gevolgen van de koffiecrisis op het gebied van toegang tot gezondheidszorg en opleiding verzacht worden. We moeten bijkomende financiële steun verlenen aan de regeringen van ACS-landen, evenredig met de inkomsten die zij derven ten gevolge van de huidige koffiecrisis. De Commissie moet ook meer steun verlenen aan eerlijke koffie en voor een betere toegang voor dat soort koffie tot Europese afzetmarkten zorgen. De koffiekwestie geeft zeer goed verdere kwesties van productprijzen en de instorting van die prijzen weer. Waarom staat die kwestie niet op de agenda van de WHO? Velen bekritiseren de WHO, omdat deze de indruk wekt een agenda te hebben die op het Noorden gericht is en niet op het Zuiden. Het feit dat productprijzen niet op de agenda staan, benadrukt die indruk. Ik zou de commissaris graag het volgende willen vragen: Zal de Commissie het voorstel van Oost-Afrika steunen om producten op de volgende agenda van de WHO in Cancún te zetten, zodat we kunnen laten zien dat deze zogenaamde Doha-ontwikkelingsronde meer is dan pure retoriek, en dat deze ook actie inhoudt? 4-045
Junker (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, collega’s, de koffiecrisis is een typisch voorbeeld van de bestaande verhoudingen tussen de landen in het Zuiden en de landen in het Noorden. Het Noorden verschaft zichzelf voordelen door monoculturen uit te buiten en gebruik te maken van grondstoffen die daar ter plekke voor minimale bedragen, onder zeer moeilijke omstandigheden en tegen een achtergrond van armoede worden geproduceerd. Er moet daarbij ook worden gewezen op het huidige consumentengedrag en consumentenbeleid in de Europese Unie.
10/04/2003 Consumenten willen grondstoffen uit ontwikkelingslanden zo goedkoop mogelijk kunnen aanschaffen en worden daarin gesteund door de politiek. In het eigen landbouwbeleid staat echter grootschalige bescherming op de voorgrond en wordt gelet op een sterke prijsstabilisatie, en dat laatste is nog vriendelijk uitgedrukt. Die scheve verhoudingen moeten op den duur worden rechtgetrokken en moeten ook terugkomen in een actieplan van de Europese Unie. De bestaande economische betrekkingen houden vooral in dat er sprake is van uitbuiting van grondstoffen. Koffie is hier maar één voorbeeld van. De meerwaarde die dergelijke producten kunnen opleveren, komt echter ten goede aan de industrielanden, aangezien daar de verwerking en het gebruik plaatsvinden. De economische betrekkingen tussen landen in het noorden en het zuiden zullen altijd problematisch blijven, zolang deze scheve verhouding blijft voortbestaan. Er wordt gesproken over diversificatie. Het is goed dat het onderwerp ter sprake komt, want het is een belangrijke claim, maar er moet ook de juiste inhoud aan worden gegeven. Het is niet voldoende om het begrip toe te passen en het vervolgens als een wondermiddel te beschouwen. Er moet ook gekeken worden naar het inhoudelijke karakter van diversificatie. Ik wijs er uitdrukkelijk op daarmee ook bedoeld wordt dat de verwerking van grondstoffen die in een bepaald ontwikkelingsland worden gemaakt, daar ter plekke moet plaatsvinden. Er zouden ten minste halffabrikaten geproduceerd moeten worden, omdat daarmee uiteindelijk meerwaarde wordt gecreëerd. Wij moeten ook bereid zijn om daarvoor een redelijke prijs te betalen. Hoe staat het bijvoorbeeld met de aanwezigheid van fair trade-koffie bij de verschillende instellingen van de Europese Unie? En hoe zit het met de overheidsinstellingen van de verschillende lidstaten? In welke bars en restaurants van het Parlement wordt er eigenlijk fair trade-koffie geschonken? En dat zijn nog maar een paar van de vele voorbeelden. Een actieplan van de Commissie moet in ieder geval voorstellen omvatten omtrent reeds bestaande mogelijkheden voor het voeren van eerlijke handel. Ik zie op dat terrein nog geen duidelijk concept en ik kan me niet indenken dat we de boeren vandaag de dag al op een eerlijke manier in de door hen verbouwde producten zouden laten participeren, wanneer de beschikbare infrastructuur voor eerlijke handel beter zou worden benut en verder zou worden uitgebreid. Kortom, hier is sprake van een brengschuld van ons ten opzichte van de ontwikkelingslanden. Ik hoop van harte dat wij daarop een antwoord krijgen. 4-046
Liikanen, Commissie. – (EN) Meneer de Voorzitter, ik ben blij dat ik de boodschap van dit debat mag doorgeven aan mijn collega’s, de heer Lamy en de heer Nielson. Ik zal echter ook een paar kanttekeningen maken.
23 U moet onthouden dat het werkelijke probleem van de koffiesector de tekortschietende vraag is. Het aanbod speelt vooral in op de vraag en om die reden zijn handelsonderhandelingen niet de enige oplossing. Het is heel belangrijk dat discussies binnen de Wereldbank/ICO context, of binnen de ICO zelf, tot oplossingen leiden. Het huidige probleem is, dat de Verenigde Staten, de tweede grootste koffiegebruiker, zich buiten de ICO bevindt. Tenzij de VS bereid zijn hun positie binnen de context van de IGO te herzien, zullen de maatregelen niet dezelfde internationale invloed hebben. Wat betreft het voorstel voor een actieplan voor de volgende vergadering en het deelnameniveau van de Commissie, zal ik de vragen van mevrouw Kinnock doorgeven aan de heer Lamy en de heer Nielson. Ik weet zeker dat zij hetzelfde zullen antwoorden. 4-047
De Voorzitter. commissaris.
–
Hartelijk
dank,
mijnheer
de
Ter afsluiting van het debat heb ik zes ontwerpresoluties ontvangen, overeenkomstig artikel 37, lid 2 van het Reglement.2 Het debat is gesloten. De stemming vindt over enkele minuten plaats. (De vergadering wordt om 11.57 onderbroken en om 12.00 uur hervat) 4-048
VOORZITTER: DE HEER DAVID MARTIN Ondervoorzitter 4-049
Stemming 4-050
De Voorzitter. – Aan de orde is de stemming. Aanbeveling voor de tweede lezing (A5-0099/2003) van mevrouw Schörling, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vijfentwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (stoffen die als kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting zijn ingedeeld – c/m/r) (15703/2/2002 – C5-0013/2003 en 15703/2/2002 REV 2 COR 1 – C50013/2003/COR – 2002/0040(COD)) 2
Zie notulen.
24
10/04/2003
(De Voorzitter verklaart dat het gemeenschappelijk standpunt is goedgekeurd)
richtlijn van de Raad betreffende de ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht (14848/2002 – C5-0011/2003 – 2003/0801(CNS))
*** Verslag (A5-0102/2003) van mevrouw Jillian Evans, namens de delegatie van het Europees Parlement in het bemiddelingscomité, over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (PE-CONS 3610/2003 – C5-0061/2003 – 2000/0221(COD)) (Het Parlement ontwerptekst goed)
keurt
de
gemeenschappelijke
*** Verslag (A5-0103/2003) van de heer Liese, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen (COM(2002) 319 – C5-0302/2002 – 2002/0128(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *** Verslag (A5-0049/2003) van mevrouw Ferreira, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 94/35/EG inzake zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt (COM(2002) 375 – C5-0341/2002 – 2002/0152(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *** Verslag (A5-0105/2003) van de heer Nobilia, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende detergentia (COM(2002) 485 – C5-0404/2002 – 2002/0216(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *** Verslag (A5-0104/2003) van de heer Kirkhope, namens de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken, over het initiatief van de Bondsrepubliek Duitsland voor een
(Nadat het voorstel is verworpen en bij afwezigheid van de Raad verwijst het Parlement het verslag terug naar de bevoegde commissie) *** Verslag (A5-0078/2003) van mevrouw Auroi, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 66/401/EEG betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen, 66/402/EEG betreffende het in de handel brengen van zaaigranen, 68/193/EEG betreffende het in de handel brengen van vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken, 92/33/EEG betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad, 92/34/EEG betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt, 98/56/EG betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen, 2002/54/EG betreffende het in de handel brengen van bietenzaad, 2002/55/EG betreffende het in de handel brengen van groentezaad, 2002/56/EG betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen en 2002/57/EG betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen, ten aanzien van de communautaire vergelijkende proeven (COM(2002) 523 – C5-0476/2002 – 2002/0232(CNS)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *** Aanbeveling aan de Raad (A5-0116/2003) van de heer Von Boetticher en de heer Turco, namens de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken, over de toekomstige ontwikkeling van Europol (2003/2070(INI)) (Het Parlement neemt de aanbeveling aan) *** Verslag (A5-0085/2003) van mevrouw Buitenweg, namens de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken, houdende een ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad over de hervorming van de overeenkomsten inzake verdovende middelen (2003/2015(INI)) (Het Parlement verwerpt de ontwerpresolutie) ***
10/04/2003
25
Verslag (A5-0053/2003) van de heer Bayona de Perogordo, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport, over een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie (2002/2205(INI))
Gezamenlijke ontwerpresolutie3 over de crisis van de internationale koffiemarkt (Het Parlement neemt de resolutie aan) ***
(Het Parlement neemt de resolutie aan) De Voorzitter. – De stemming is gesloten. *** STEMVERKLARINGEN Verslag (A5-0111/2003) van de heer Morillon, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over de nieuwe Europese veiligheidsen defensiestructuur – prioriteiten en lacunes (2002/2165(INI)) Vóór de stemming over amendement 9: 4-051
Morillon (PPE-DE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik stel voor om aan amendement 9 de volgende zin toe te voegen : “ (en hoopt dat) andere lidstaten zullen accepteren erbij te worden betrokken en dat (de resulterende ... etc.)”. Het gaat om het initiatief van België, Frankrijk, Duitsland en Luxemburg. 4-052 De Voorzitter stelt vast dat er geen bezwaar wordt gemaakt tegen de indiening van het mondeling amendement. Voor de stemming over amendement 12:
4-057
- Verslag-Jillian Evans (A5-0102/2003) 4-058
Andersen, Bonde en Sandbæk (EDD), schriftelijk. – (DA) Dit voorstel bevordert niet het welzijn van dieren, maar het gemak van de eigenaren van dieren, ten koste van de dieren. Het is principieel onjuist te verlangen dat landen met hoge normen op dit terrein hun eisen omlaag moeten bijstellen in de heilige naam van de EU-harmonisering. De Deense Junibeweging stemt tegen het voorstel. 4-059
- Verslag-Liese (A5-0103/2003) 4-060
Dehousse (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het voorstel voor een richtlijn had – zoals iedereen weet – betrekking op het wetenschappelijk onderzoeksmateriaal; het bevatte vele verplichtingen en, erger nog, vele verboden.
4-053
Morillon (PPE-DE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, deze overweging is werkelijk onbeholpen verwoord. Ik stel voor om de tekst, zoals het op de stembriefjes staat, als volgt te wijzigen: “ervan overtuigd dat afhankelijk van de constatering dat het krijgsrecht niet is toegesneden op de nieuwe situaties waarbij conflicten vooral ten koste gaan van de burgerbevolking, aan de Verenigde Naties moet worden overgelaten om, telkens wanneer er plannen worden gemaakt voor een multinationale operatie, de betere toepassing van de internationale humanitaire regels te definiëren; (...)” Ik denk dat dit amendement de goedkeuring van de sociaal-democraten zou moeten kunnen wegdragen. 4-054
(Het Parlement neemt de resolutie aan) Na de stemming: 4-055
Hermange (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag willen benadrukken dat het uiterst treffend en irrealistisch is dat ons Parlement het verslag-Morillon heeft aangenomen aan het eind van de zitting, na eerst gestemd te hebben over zaken als detergentia en motorvoertuigen. 4-056
***
Wetenschappelijk materiaal laat zich van nature nauwelijks in regels vangen, omdat er vaak niet van te voren te zeggen is wat er gaat gebeuren. Daarom heb ik tegen meerdere artikelen gestemd en ook tegen het totale voorstel, want het is gevaarlijk om voor regels te stemmen die de indruk wekken toepasbaar te zijn, terwijl ze dat in de praktijk niet zijn. Dat destabiliseert het rechtssysteem. 4-061
Bordes, Cauquil et Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Wij zijn tegen reproductief klonen, maar het heeft onze verontwaardiging gewekt dat het Europees Parlement, met bepaalde formuleringen die de schijn wekken dat men daarmee het individu wil beschermen of juist het winstoogmerk aan de kaak stelt, opnieuw de facto het therapeutisch klonen wil verbieden en, breder nog, het onderzoek met medisch oogmerk op menselijke cellen en weefsels. Terecht zijn een groot aantal onderzoekers in heel Europa daar boos en verontwaardigd over, aangezien ze het risico lopen dat hun verboden wordt om hun werk voort te zetten en dus om wetenschappelijke hulp te 3 Ingediend door de leden: Corrie, namens de PPE-DE-Fractie, McNally en Kinnock, namens de PSE-Fractie, Sanders-ten Holte, namens de ELDR-Fractie, Rod e.a., namens de Verts/ALE-Fractie, Miranda e.a., namens de GUE/NGL-Fractie, Berlato en Hyland, namens de UEN-Fractie, ter vervanging van de ontwerpresoluties B50226, 0227, 0228, 0229, 0230 en 0231/2003).
26 bieden aan de slachtoffers van ernstige ziekten die nog niet te genezen zijn. Als we het onderzoek op dat gebied onmogelijk maken, verbieden we bij voorbaat, op grond van reactionair getinte opvattingen, alles wat later voor de verzorging of zelfs genezing van die zieken zou kunnen worden aangewend. Wij zijn solidair met die zieken en met die onderzoekers en daarom hebben we tegen dit verslag gestemd alsmede tegen alle amendementen die vaak op een jezuïtische manier zijn opgesteld en bedoeld zijn om het verslag nog schadelijker te maken. 4-062
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Ik wil om te beginnen de rapporteur gelukwensen met zijn uitmuntende verslag. De in Brussel gehouden openbare hoorzittingen hebben een belangrijke rol gespeeld bij het verschaffen van opheldering over gevoelige onderwerpen. De heer Liese heeft de gehele procedure op een voorbeeldige wijze begeleid. Hij is daarbij heel rigoureus te werk gegaan. Zoals bekend is deze richtlijn bedoeld om normen vast te leggen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen. Ik heb me bij de stemmingen bijna steeds laten leiden door de in de vakcommissie bereikte resultaten. De door de rapporteur voorgestelde wijzigingen zijn immers in samenwerking met onze fractie uitgewerkt. De aldus tot stand gekomen tekst pleit voor het opstellen en aannemen van transplantatieprogramma’s die gebaseerd zijn op vrijwillige en anonieme gratis donaties van cellen en weefsels. Dat geldt dan zowel voor de donor als voor de ontvanger. Deze tekst houdt bovendien een verbod in op het onderzoek naar het klonen van mensen voor reproductieve doeleinden en het kweken van menselijke embryo’s voor onderzoek of de productie van stamcellen. Met betrekking tot een aantal andere punten (zoals het gebruik van weefsels van foetussen) ging mijn voorkeur uit naar de in de vakcommissie overeengekomen tekst. Die is in de voltallige vergadering echter verworpen. Positief is wel dat het amendement dat ik als tweede alternatief gesteund heb, goedgekeurd is. Belangrijk is ook het stemresultaat met betrekking tot het volledige verbod op onderzoek waarbij embryo’s vernietigd worden (amendement 86/3 van de heer Flemming) … (Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 4-063
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Als gevolg van de inzet van nieuwe technologieën hebben de productiemiddelen een zodanig hoge ontwikkelingsgraad bereikt, dat we niet langer kunnen toelaten dat ze uitsluitend worden ingezet voor de particuliere belangen van degenen die deze productiemiddelen bezitten. In het kapitalistische systeem zijn het natuurlijke erfgoed en het leven zelf handelswaar geworden. Wij hebben ons altijd gekeerd
10/04/2003 tegen het idee dat je het leven, menselijke wezens en het natuurlijke erfgoed in eigendom kunt houden. Je kunt er dus ook geen octrooi op verwerven. Deze hele kwestie (intellectuele-eigendomsrechten) heeft ertoe geleid dat men de begrippen “ontdekking” en “uitvinding” met elkaar is gaan verwarren. We moeten wetenschappelijk onderzoek stimuleren, maar de in het kader van dat onderzoek gedane ontdekkingen moeten als openbaar goed worden beschouwd: ze zijn van iedereen. Het leven en de voor dat leven geldende wetmatigheden zijn gegeven – we hoeven ze niet uit te vinden, we kunnen ze alleen ontdekken. Het probleem is dat het meeste onderzoek tegenwoordig niet openbaar is. Onderzoek wordt vooral door multinationals verricht. Deze ondernemingen willen alles naar zich toetrekken en het aldus toegeëigende gebruiken om er winst mee te maken. Ontdekkingen en ontwikkelingen die de gehele mensheid toebehoren, komen zo in handen van onbevoegden terecht. Er moet dus een volledig verbod gelden op de verkoop van menselijke cellen en weefsels (zoals bloed). Biotechnologisch onderzoek en onderzoek naar het leven moeten openbaar zijn. Iedereen moet daarvan kunnen profiteren, en niet alleen degenen die het kunnen betalen. 4-064
Goebbels (PSE), schriftelijk. – (FR) In het verslag betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor weefsels en cellen wordt een voorstel gedaan voor een weliswaar tamelijk technische, maar bijzonder zinvolle richtlijn. Niettemin hebben de Milieucommissie en de Juridische commissie deze richtlijn vervormd tot een heus manifest, waarin zogenaamd ethische beschouwingen worden vermengd met een frontale aanval op het onderzoek op het gebied van de biowetenschappen, terwijl ook nog eens het subsidiariteitsbeginsel met voeten wordt getreden. Alhoewel er onder de leden van het Europees Parlement geen pleitbezorgers van het klonen van mensen zijn, kunnen we een dergelijk vraagstuk niet indirect aanpakken, dat wil zeggen via een overweging of een artikel dat eigenlijk op iets anders betrekking heeft. We moeten namelijk vooral vermijden dat we vanuit Europa hindernissen opwerpen tegen het onderzoek op embryonale stamcellen. Bepaalde staten willen op nationaal niveau een verbod op dergelijk onderzoek: welnu, dat mogen ze helemaal zelf beslissen en daar hebben ze geen toestemming van het Europees Parlement voor nodig. De biotechnologische revolutie voltrekt zich toch wel, met of zonder Europa. Daarom zou het beter zijn als Europa zich niet zou verliezen in een achterhoedegevecht. 4-065
Maaten (ELDR), schriftelijk. – Het Europees Parlement is met dit verslag weer te ver doorgedraafd met de regelgeving. Wanneer wij bepalen dat “fundamentele ethische beginselen in acht moeten worden genomen” begeven wij ons op glad ijs. Daarnaast zijn begrippen als “altruïsme” en “solidariteit” niet in wetgeving te vangen. Wij moeten als Europees Parlement niet gaan bepalen
10/04/2003 welke ethische regels in de lidstaten gelden. Hoe halen wij het in ons hoofd het begrip “ethiek” van Finland tot Griekenland af te bakenen? Landen moeten zelf bepalen welke ethische normen zij hanteren. Door het dichttimmeren van de wetgeving wordt juist een ongewenst effect bereikt. Je maakt het voor landen en donoren moeilijker mensenlevens te redden. Dit is de reden waarom ik tegen het verslag-Liese heb gestemd. 4-066
Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. – In september 2000 heeft rapporteur Liese van een kleine meerderheid in dit Parlement steun gekregen voor zijn afwijzing van het gebruik van menselijk materiaal als middel om ziektes te genezen en gebreken aan menselijke lichamen te herstellen. Zelfs wetenschappelijk onderzoek in die richting zou verboden moeten worden. Dat standpunt werd afgewezen door Verenigd Links, de sociaaldemocraten en de liberalen. Het kreeg desondanks een meerderheid omdat de Groenen steun gaven aan de christen-democraten. Ook mijn partij, de Socialistische Partij in Nederland, is allerminst enthousiast over het therapeutisch klonen van mensen. Commercieel en industrieel klonen of klonen ten behoeve van de schepping van mensen met bepaalde kenmerken is ook voor ons onaanvaardbaar. Maar ten behoeve van mensen die een nieuw hart, nier of lever nodig hebben, evenals voor Parkinsonpatiënten dient er een oplossing gevonden te worden. Deze keer heeft de heer Liese wat meer een middenkoers aangehouden en daarover afspraken gemaakt met de sociaal-democraten. Hoewel dit compromis nu een brede meerderheid kan krijgen ondersteun ik het niet. Het gaat nu vooral om centralisering en uniformering van alle beslissingen op het niveau van de EU ten koste van de vrijheid van de lidstaten. Dit voorstel biedt te weinig oplossingen en te veel verboden. Dat verhindert lidstaten om een voorhoedepositie in te nemen in de moeilijke zoektocht naar oplossingen. 4-067
Moreira da Silva (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Tijdens het debat dat we de afgelopen maanden in het Europees Parlement hebben gevoerd, is gebleken dat er over twee onderwerpen onenigheid bestaat, in die zin dat men het er niet over eens is of ze al dan niet verenigbaar zijn met de voor deze materie geldende principes. Ik heb het dan over vrijwillige en gratis donaties en het gebruik van stamcellen van menselijke embryo’s. Wat de eerste kwestie betreft: ik geloof dat we moeten verhinderen dat het menselijk lichaam tot handelswaar verwordt. We kunnen dus niet volstaan met een eenvoudige aanbeveling aan de lidstaten om vrijwillige donaties zonder tegenprestaties zoveel mogelijk te bevorderen. Het is heel belangrijk dat de richtlijn ondubbelzinnig stelt dat voor de donatie van cellen en weefsel de expliciete instemming van de donor een vereist is, en dat voor zulke donaties nooit betaald mag worden (afgezien van vergoedingen voor reiskosten en lichte maaltijden). Met betrekking tot het tweede knelpunt (stamcellen van embryo’s) wil ik graag aangeven dat de richtlijn heel evenwichtig moet worden geformuleerd. Zowel reproductief als therapeutisch klonen moet in alle lidstaten verboden worden. Het komt echter voor dat in
27 vitro bevruchte embryo’s niet bij de genetische ouders kunnen worden ingeplant. Deze embryo’s zijn ingevroren en zullen uiteindelijk vernietigd worden. Beslissingen aangaande onderzoek waarbij dit soort embryo’s worden gebruikt, moeten op het niveau van de lidstaten genomen kunnen worden. 4-068
- Verslag-Ferreira (A5-0049/2003) 4-069
Andersen, Bonde en Sandbæk (EDD), schriftelijk. – (DA) De Deense Junibeweging steunt een duidelijke verlaging van de grenswaarden voor cyclaamzuur en stemt voor de grootst mogelijke verlaging van de grenswaarden en voor alle wijzigingen van het Europees Parlement in de voorstellen van de Commissie. Met het voorstel worden nog twee zoetstoffen toegelaten op de positieve lijst van toegestane zoetstoffen. De Junibeweging wil niet meewerken aan de uitbreiding van de positieve lijst van toegestane zoetstoffen. Daarom stemt de Junibeweging tegen het totale voorstel. 4-070
Moreira da Silva (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Er zijn mensen die een speciaal dieet moeten aanhouden, en voor deze mensen bieden zoetstoffen belangrijke voordelen. Producten met zoetstoffen bevatten immers minder calorieën. Het gebruik van voedingsmiddelen met zoetstoffen (zoals dranken op basis van melk of vruchtensap) kan bij kinderen echter tot bepaalde gezondheidsproblemen leiden. Ze moeten dus met mate gebruikt worden. Ik ben heel blij met het werk van mevrouw Ferreira en dan vooral met haar voorstel om de toegestane maximumconcentratie van cyclaamzuur op 250 mg/L vast te leggen. Ik ben het ook eens met het idee om voor producten die aspartaam bevatten duidelijker etikettering verplicht te stellen, teneinde de consument beter te informeren aangaande de dagelijks toegestane dosis. 4-071
Ries (ELDR), schriftelijk. – (FR) De liberale fractie heeft met enthousiasme voor dit verslag gestemd. Het belangrijkste doel ervan is om twee nieuwe zoetstoffen tot de Europese markt toe te laten, namelijk sucralose en het zout van aspartaam en acesulfaam. Daarbij is vooral het positieve effect op de gezondheid van belang, met name voor mensen met suikerziekte of overgewicht. De liberale fractie betreurt dat amendement 4 – zij het met een meerderheid van één stem – is aangenomen, waarin wordt verzocht om een herbeoordeling van de vergunning voor aspartaam en om verbetering van de etikettering van producten die deze zoetstof bevatten. Dat is namelijk in strijd met de adviezen van het Europees Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding, een volkomen onafhankelijk orgaan, en van meerdere nationale autoriteiten die allemaal hebben bevestigd dat aspartaam veilig is. Het zijn nota bene de groenen, voorvechters van de wetten van de natuur, die medestanders hebben geronseld onder de sociaal-democraten, zodat die ook
28 zouden gaan geloven in de geruchten die op internet de ronde doen, namelijk dat deze stof gevaarlijk zou zijn. Bovendien zijn zoetstoffen (die ook in snoep en kauwgom zitten) niet schadelijk voor het gebit. En alle tandartsen in Europa bevestigen dat dat echt een revolutionaire verbetering is ten opzichte van ouderwetse suiker, die grote schade aanricht in de monden van onze kinderen. Tenslotte moeten we ons voorafgaand aan dit debat wel realiseren dat het echte probleem van de zoetstoffen niet gelegen is in hun hypothetische giftigheid maar in de voorkeur voor zoet, die werkelijk een teken des tijds is. 4-072
- Verslag-Nobilia (A5-0105/2003) 4-073
Moreira da Silva (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ik wil de heer Nobilia graag gelukwensen met zijn verslag. We moeten met het oog op de volksgezondheid en de bescherming van het milieu vaststellen binnen welke termijn stoffen op biologische wijze afgebroken moeten kunnen worden. Dat volgt ook uit het voorzorgsbeginsel. Er bestaan nieuwe technieken om vast stellen in welke mate de in wasmiddelen verwerkte stoffen de oppervlaktespanning van het water wijzigen, en die technieken moeten we gebruiken. De bestaande wetgeving gaat hierin niet ver genoeg. Ik ben daarom blij met de nieuwe wetgeving: de lijst met de te controleren oppervlakte-actieve stoffen wordt uitgebreid; er wordt een nieuwe techniek geïntroduceerd voor het meten van bio-afbreekbaarheid; de risicobeoordeling wordt geharmoniseerd; en er wordt een aanzet gegeven tot een nieuw systeem voor etikettering. Ik ben echter wel van mening dat de richtlijn niet bijzonder ambitieus is met betrekking tot fosfaten in wasmiddelen. 4-074
- Verslag-Kirkhope (A5-0104/2003) 4-075
Berthu (NI), schriftelijk. – (FR) Ik ben het eens met het Duitse initiatief om een richtlijn voor te stellen voor een betere organisatie van de doorreis van inwoners van derde landen die zijn uitgezet uit een bepaalde lidstaat, wanneer het vliegtuig dat hen vervoert een tussenlanding moet maken op het grondgebied van een andere lidstaat. Wat de vorm betreft geeft deze tekst blijk van een intelligent gebruik van het initiatiefrecht dat artikel 67 van het EU-Verdrag op dit gebied aan de lidstaten verleent. Theoretisch zou dat recht per 1 mei 2004 moeten vervallen en zou de Commissie weer het monopolie op het nemen van initiatieven moeten krijgen. Wij hopen dat de lidstaten dit rampzalige proces op de volgende intergouvernementele conferentie een halt zullen kunnen toeroepen. Helaas heeft links van de gelegenheid gebruik gemaakt om amendementen te laten aannemen die het recht op uitzetting beperken, waarbij ze zelfs een minderheidsstandpunt hebben toegevoegd dat oproept
10/04/2003 tot “een totale stopzetting van uitzettingen (naar het land van herkomst)... en een in tijd onbeperkt recht voor alle mensen in Europa te blijven waar ze zijn”. Eens te meer zien we daar een manier van denken die ongemerkt vele Europese voorstellen beïnvloedt, zoals alleen al de tekst over gezinshereniging die het Europees Parlement gisteren heeft aangenomen Wij hebben ons daarom genoodzaakt gezien tegen het verslag-Kirkhope te stemmen, dat door een vreemde toevoeging overigens uiteindelijk verworpen is. 4-076
Krivine en Vachetta (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Onlangs zijn de regeringen van Frankrijk en Duitsland opnieuw begonnen met de groepsgewijze uitzetting van immigranten van buiten Europa per chartervlucht. Er is echter duidelijk gebleken op wat voor schandalige manier deze uitzettingen plaatsvinden – er vallen zelfs slachtoffers onderweg –, om niet te spreken over de uitgewezenen die in het land van bestemming direct achter de tralies verdwijnen. Binnen die context houdt het Europees Parlement zich nu bezig met een voorstel van de Raad voor een richtlijn waarmee men de ondersteuning bij verwijdering met of zonder begeleiding in de transitluchthavens van de Europese Unie wil harmoniseren en reglementeren. Om deze codificering van uitzettingen te bekrachtigen is ons een buitengewoon huichelachtig verslag voorgelegd. Er wordt namelijk met geen woord gerept over het verbod op groepsgewijze uitzetting in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en in het Handvest van de grondrechten. Op deze manier krijgen de nationale politiediensten een flinke verantwoordelijkheid te dragen ten aanzien van de individuele rechten van immigranten. Bovendien wordt opnieuw bevestigd dat “de soevereiniteitsrechten van de lidstaten – met name met betrekking tot de toepassing van maatregelen van directe dwang tegenover illegaal verblijvende inwoners van derde landen die zich verzetten tegen uitzetting – onverlet blijven”. Dit alles is voor ons reden geweest tegen deze resolutie te stemmen. Wij zullen blijven strijden aan de zijde van de tegenstanders van deze uitzettingen. 4-077
- Verslag-Auroi (A5-0078/2003) 4-078
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De Commissie start deze discussie te laat en in gesloten kring. Ze heeft namelijk al toegegeven aan de druk van de zijde van de biotechnologische multinationals om het moratorium op GGO’s op te heffen. De wijze waarop ze de “coëxistentie” tussen de twee verschillende culturen wil vormgeven, heeft namelijk vooral met economische overwegingen te maken. De verontreiniging tussen die culturen kan echter niet in de hand worden gehouden. Je hoeft daarvoor maar te kijken naar de ervaringen in de VS en Canada en al die landen die via voedselsubsidies gedwongen worden GGO’s te introduceren. Het landbouwbeleid van deze landen en de opties van de landbouwers die er werken worden op die manier
10/04/2003 afhankelijk gemaakt van de grote agrochemische multinationals. Dit verslag gaat over zaaigoed – en dat is tenslotte het punt waar de landbouwproductie begint. Als zaden vermengd raken, zullen hybride gewassen uiteindelijk overal verspreid geraken. Dat betekent dat conventionele of biologische landbouw op den duur gewoonweg onmogelijk wordt. Dit verslag vertegenwoordigt “het minste kwaad” op dit gebied. De rapporteur heeft immers wijzigingen aangebracht met betrekking tot de mogelijkheid dat zaaigoed verontreinigd wordt door GGO’s. Ze stelt voor een plafond te definiëren voor de “toevallige” verontreiniging met GGO’s. De drempelwaarde zou dan moeten samenvallen met de minimum waarneembare hoeveelheid (in technische zin). Dat mag een concessie zijn, het is wel een manier om althans iets te ondernemen tegen de druk die van de zijde van multinationals en de Commissie wordt uitgeoefend om die drempelwaarde te verhogen. Als de Commissie en deze multinationals hun zin krijgen zullen alle landbouwproducten op den duur GGO’s bevatten. Dat is strijdig met het voorzorgsbeginsel en het recht van burgers op werkelijk GGO-vrije voedingsmiddelen. 4-079
Souchet (NI), schriftelijk. – (FR) Bij de beschouwing van deze tekst over het in de handel brengen van zaaizaad en over de vergelijkende proeven op dat gebied wil ik de gelegenheid aangrijpen om te wijzen op enkele richtsnoeren aangaande zaaizaad. Alles moet in het werk gesteld worden om de biodiversiteit van geteelde planten op peil te houden. Wanneer we de genetische selectie aan de vrijemarktwerking overlaten dan zal deze geneigd zijn zich te concentreren in handen van een klein aantal bedrijven, zodat het aantal variëteiten op de markt zal afnemen en lokale variëteiten zullen verdwijnen. Zaadtelers hebben natuurlijk het liefst gekweekte, hybride of genetisch gemodificeerde variëteiten waarmee ze hun opbrengsten rendabel kunnen houden. Daarom moeten de lidstaten de niet-private bijdrage aan de plantenveredeling handhaven, zorgen voor het behoud van lokale variëteiten en boeren in staat stellen om hun eigen zaad te kweken. Tot slot moeten we uiterste voorzichtigheid betrachten ten aanzien van de techniek waarbij zaden worden behandeld met glansmiddelen die fytosanitaire stoffen bevatten, aangezien dat wel eens schadelijk voor het milieu en voor de dierenwereld kan blijken te zijn. Dit blijkt in het bijzonder bij glansmiddelen die krachtige systemische insecticiden bevatten, die rampzalige effecten hebben op bestuivers zoals met name de honingbij. 4-080
Patakis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Wij benadrukken nogmaals dat wij gekant zijn tegen elke poging om het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen te wettigen. Wij vinden dat zaaizaad volledig vrij moet zijn van GGO’s.
29 Wij vinden dat voorstellen, zoals in dit verslag, die maximumdrempels betreffen voor de verontreiniging van zaaizaad met GGO’s, de deur wagenwijd openzetten voor een geleidelijke en volledige legalisering van GGO’s, met onvoorzienbare gevolgen voor de landbouw, het evenwicht van het ecosysteem en de gezondheid van de consument. Als we nu een maximumdrempel voor die verontreiniging goedkeuren – hoe laag die ook is – zullen we hem al vrij snel moeten optrekken en zo komen we in een vicieuze cirkel van aanpassingen terecht. Op die manier worden GGO’s volledig gelegaliseerd. Elke uitzondering op het beginsel dat met GGO’s verontreinigd zaaizaad niet in de handel mag worden gebracht, zal ondermeer genetische verontreiniging van niet genetisch gemodificeerde rassen en variëteiten veroorzaken, met onvoorziene gevolgen voor de biodiversiteit. Dergelijke voorstellen zijn op maat gesneden van de biotechnologische industrie en vooral van Amerikaanse multinationals. Dit is het resultaat van de verstikkende druk die de industrie uitoefent om markten te veroveren en winsten te genereren door de boeren afhankelijk te maken van zaad en agrochemische producten die alleen door die bedrijven mogen worden geproduceerd en verkocht. 4-081
- Verslag-Von Boetticher (A5-0116/2003) 4-082
Andersson, Färm, Hedkvist Petersen, Karlsson en Sandberg-Fries (PSE), schriftelijk. – (SV) Het is positief dat de samenwerking binnen Europol nu efficiënter kan verlopen doordat de besluiten met gekwalificeerde meerderheid en met inspraak van het Europees Parlement genomen kunnen worden. Wij benadrukken echter dat de eventuele operationele activiteiten van Europol zelfs in de toekomst steeds via intergouvernementele samenwerking dienen te gebeuren. Deze opvatting komt overeen met het voorstel voor artikel 22 (Europol) dat het Praesidium van de Conventie heeft voorgelegd. 4-083
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) De argumenten die we met gisteren met betrekking tot de verslag-Turco en het verslag-von Boetticher hebben gebruikt vinden hier een laatste weerklank. Deze ontwerp-aanbeveling is namelijk gebaseerd op de verwerping van het Griekse initiatief en de Deense initiatieven. We begeven ons nu in een fantasiewereld, een onderneming waartoe de rapporteurs ons hebben aangezet. Zij vonden deze initiatieven niet op hun plaats, omdat ze van mening waren dat de Europolovereenkomst niet mocht worden gewijzigd “vóór de ratificatie van de Europese Constitutie”. Daarom stellen ze nu voor dit beleidsterrein, dat in de tweede pijler thuishoort, over te brengen naar de eerste pijler. Daarmee zou dit onderwerp onder de communautaire bevoegdheden komen te vallen. Het Europees Parlement is echter geen Conventie of intergouvernementele conferentie. Het is dus niet aan ons om deze transfer te
30
10/04/2003
maken. We moeten serieus blijven en aan het welzijn van onze burgers denken.
veel mogelijk moeten beschermen tegen de gevaren van drugs.
Bij mijn stemverklaringen bij voornoemde verslagen heb ik reeds aangegeven dat we binnen het bestaande juridische kader verder moeten, en ook dat dit heel goed mogelijk is. Dat was ook de bedoeling van deze vier initiatieven van de Deense en Griekse voorzitterschappen. We moeten aan die ideeën dus op een verantwoordelijke wijze meewerken, en daarbij met kleine stapjes vooruit proberen te komen. Dat is immers de methode die bij de constructie van Europa zo succesvol is gebleken.
Ten laatste, in een tijdperk waarin we met recht mensen proberen te informeren over de gevaren van tabak en het gebruik van tabak proberen terug te dringen, lijkt het mij onlogisch dat we drugs willen liberaliseren en legaliseren.
Ik heb dus tegen deze aanbeveling gestemd. 4-084
- Verslag-Buitenweg (A5-0085/2003) 4-085
Andersson, Färm, Hedkvist Petersen, Karlsson, Sandberg-Fries en Theorin (PSE), schriftelijk. – (SV) Aangezien het Europees Parlement amendement 17 heeft aangenomen met het verzoek aan de lidstaten om de verdragen onverkort uit te voeren en paragraaf 3 volledig geschrapt werd, zijn wij bereid in de eindstemming voor de resolutie te stemmen. Met paragraaf 11 en overweging L kunnen wij echter niet instemmen. Wij zijn van oordeel dat de VN-verdragen inzake verdovende middelen de basis moeten zijn voor het drugsbeleid van de EU en wij wensen dat deze basis behouden blijft. Wij zijn geen voorstander van een wijziging of opheffing van enig verdrag, omdat het goed werkende internationale verdragen zijn. Wij steunen een drugsbeleid dat gestoeld is op preventie, bestraffing en controle alsook behandeling. 4-086
Crowley (UEN), schriftelijk. – (EN) Omdat ik altijd opensta voor een discussie over drugs en drugsmisbruik, geloof ik sterk dat het pleit voor de liberalisering van het huidige drugsbeleid nog niet beslecht is. Ieder van ons moet zich zorgen maken over diegenen die de gruwelen van verslaving aan den lijve ondervinden en we moeten al het mogelijke doen om hen van hun verslaving af te helpen: drugsgebruik vergemakkelijken is niet de manier om hen te helpen. In de huidige VN-verdragen staan duidelijke richtlijnen opgesteld, zodat alle landen hun eigen nationale wetgeving en uitvoeringsmaatregelen kunnen toepassen. Ondanks datgene wat sommigen beweren, zijn deze acties succesvol geweest om het drugsaanbod te helpen verminderen en om informatie uit te wisselen over effectieve maatregelen en over inlichtingen over de activiteiten van de drugshandel en drugsdealers.
(Verklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 4-087
Eriksson, Herman Schmid, Seppänen en Sjöstedt (GUE/NGL), schriftelijk. – (SV) Wij stemmen tegen dit initiatiefverslag, omdat wij niet voor liberalisering noch voor een verdere onderdrukking op het gebied van verdovende middelen zijn. De VN-verdragen mogen door de instellingen van de Europese Unie niet gewijzigd worden. Elk land moet in overleg nagaan welke mogelijkheden er zijn om het druggebruik te beperken en elk land moet ervoor zorgen dat er snelle en efficiënte behandelingen zijn die het individu ertoe aanzetten een einde te maken aan zijn drugsverslaving. 4-088
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De wijze waarop de huidige situatie in dit verslag beoordeeld wordt, is in het algemeen correct. Op 16 en 17 april zal er in Wenen in het kader van de VN een ministeriële conferentie plaatsvinden. Dit verslag komt met een aantal voorstellen, en die zijn grosso modo positief. Er zullen echter ook andere aanbevelingen moeten worden gedaan. We moeten er vooral op wijzen dat er iets gedaan moet worden aan de ongelijkheid op economisch vlak. Dat heeft namelijk belangrijke gevolgen voor het internationale handelsverkeer. Er moet een oplossing worden gevonden voor het schuldenprobleem van de zich ontwikkelende landen, en de landbouwers in die landen moeten steun krijgen om in plaats van drugs andere gewassen te verbouwen. Bovendien moet het gebruik van producten die drugs kunnen vervangen gestimuleerd worden. Het lijkt me een goed idee om de bepalingen van het VN-verdrag van 1988 buiten werking te stellen. Dan hoeven we het gebruik van drugs en het bezit van kleine hoeveelheden voor eigen gebruik niet langer strafbaar te stellen. In Portugal is men daar reeds mee begonnen. Wij verwerpen dus het standpunt van degenen die willen verhinderen dat voornoemd verdrag gewijzigd wordt. Wij geloven dat het een goed idee is om de bestaande lijst verdovende middelen aan de huidige toestand aan te passen. Dat moet wel steeds op wetenschappelijke basis geschieden, zeker als het gaat om de rangschikking van de substanties op deze lijst. 4-089
Hoe kunnen we dat doel het beste bereiken? Door het mensen gemakkelijker te maken om zichzelf te schaden of door hen te helpen te voorkomen dat ze zichzelf in gevaar brengen? Ik ben van mening dat we mensen zo
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Zoals ik tijdens het debat al gezegd heb, is het geen goed idee om op dit gebied nu een minder streng beleid te voeren. We mogen beslist niet de indruk wekken dat we bij de
10/04/2003 bestrijding van het druggebruik en alle daaruit voortvloeiende ellende een toegeeflijker houding zullen aannemen. De Europese Unie moet bij de conferentie van Wenen duidelijk aangeven dat ze niet aarzelt, dat ze voet bij stuk houdt en dat ze geen terrein prijs geeft. We kunnen ons met het oog op de toekomst geen tweeslachtigheid veroorloven. We moeten ons daarom houden aan de benadering die in de nu behandelde VNVerdragen is vastgelegd. Mijn voorstel voor een alternatieve resolutie is niet goedgekeurd (al wil ik al degenen die ervóór hebben gestemd graag bedanken voor hun steun). Het leek me daarom beter dat het Parlement in het geheel geen resolutie aannam en het voorstel van de rapporteur verwierp (en daarmee dus ook de initiatiefprocedure waar deze resolutie uit voortkomt). Dat is gelukkig ook gebeurd. Het is van groot belang dat degene die het Europees Parlement in Wenen gaat vertegenwoordigen dit stemresultaat goed in het achterhoofd houdt. Het Parlement heeft de ideeën en voorstellen van mevrouw Buitenweg en de heer Cappatto verworpen en onze vertegenwoordiger zal dat standpunt in Wenen moeten uitdragen. Zo gaat dat in een democratie. 4-090
MacCormick en Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) Parlementsleden die zich interesseren voor de mening van hun kiezers, delen mede dat ze zich ernstig zorgen maken over de gevolgen van drugsoverlast en drugshandel voor onze jongeren en voor onze samenleving in het algemeen. De politie en het openbaar ministerie, de rechtbanken en het gevangeniswezen hebben het moeilijk om de wet te handhaven en af te dwingen en om onze burgers te beschermen tegen deze overlast. Zij verdienen onze steun en de mijne hebben ze al. We hebben vandaag te maken met een voorstel om objectief de vraag te bekijken of de VN-Verdragen van 1961, 1971 en 1998 betreffende drugs ook daadwerkelijk effectief zijn. Het zou zo kunnen zijn dat de internationale gemeenschap na een volledig onderzoek nieuwe maatregelen moet aannemen met betrekking tot bepaalde problemen en anomalieën. Of dit al dan niet moet gebeuren, hangt af van het bewijsmateriaal. We hebben een onderzoek nodig om te bepalen waar het bewijsmateriaal op wijst. Het zou aan de andere kant niet aanvaardbaar zijn als wij ons eenzijdig op de verdragen baseren. De wet moet streng gehandhaafd worden, zowel nationaal als internationaal tot het moment, als dat er ooit komt, dat de wet gewijzigd wordt om weloverwogen redenen. Om deze redenen heb ik voor het verslag-Buitenweg gestemd en heb ik voordien de verklaring van de heer Cappato ondertekend, waardoor dit verslag mogelijk gemaakt werd. Ik houd niet dogmatisch vast aan de
31 oplossingen die de heer Cappato aanbeveelt en daar is hij zich goed van bewust. 4-091
Lang (NI), schriftelijk. – (FR) Het verslag dat ons vandaag wordt voorgelegd is duidelijk bedoeld als modern en libertair. Er wordt verzocht om een wijziging van de afspraken van de Verenigde Naties betreffende drugs en andere verdovende middelen, omdat deze te streng zouden zijn en te repressief, vooral jegens de cannabisgebruiker. De achterliggende wens is dat drugs straks vrij verhandeld en gebruikt kunnen worden en dat delicten op het gebied van drugsgebruik uit het strafrecht worden geschrapt. Dergelijke voorstellen vervullen ieder zinnig mens met woede en afschuw. Want hoe kan een mens de ogen sluiten voor het feit dat het gebruik van drugs en andere psychotrope stoffen steeds meer schade aanricht in termen van gevangenisstraffen, smokkel en zelfs sterfgevallen? Hoe kan een mens eraan voorbijgaan dat soepeler optreden tegen drugsgebruik leidt tot een exponentiële stijging van het gebruik? Wat dat betreft wil ik graag mijn Finse collega Marjo MatikainenKallström danken voor haar moedige stellingname voor een zero tolerance-drugsbeleid. Het spreekt toch vanzelf dat dat de enige verantwoordelijke houding is ten opzichte van dit onderwerp. Laten we afblijven van de internationale afspraken waarin regels en principes worden verwoord voor de strijd tegen drugs. Het beleid om de handel in drugs en het drugsgebruik te bestrijden dient op nationaal niveau te blijven. En Europa is zeker niet in de positie om op basis van wetenschappelijk onderzoek – waarvan de uitkomsten trouwens slechts geldig zijn totdat ze door later onderzoek weer ter discussie komen te staan – te verordenen dat het goed is om cannabis te roken. 4-092
Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. – Het gebruik van drugs, hard drugs of soft drugs, onttrekt mensen aan nuttige activiteiten en maakt ze minder gezond. Het zou dus mooi zijn als er geen drugs zouden bestaan of als niemand er behoefte aan zou hebben. De werkelijkheid is helaas anders. Internationale overeenkomsten die staten verplichten tot zero-tolerance zullen geen drugsvrije wereld opleveren. Veel jonge mensen ervaren het gebruik van soft drugs als een onvervreemdbare vrijheid, en daarnaast zijn er profiteurs die graag mensen afhankelijk maken van het gebruik van duurbetaalde hard drugs. Een verbod op soft drugs leidt er slechts toe dat jongeren gaan rebelleren en gemakkelijk doorstromen naar het gebruik van hard drugs. Ik verdedig het Nederlandse systeem niet omdat ik een toppunt van individuele vrijheid nastreef, maar wel omdat het onoplosbare problemen helpt voorkomen. Vanuit mijn fractie van Europees Verenigd Links zijn in dit debat twee uitersten ingebracht. Ilka Schröder maakt zich tot spreekbuis van rebelse jongeren en verdedigt de totale vrijheid zonder enige regulering door de overheid. Kostas Alyssandrakis ziet als traditionele communist slechts gevaarlijke drugsbaronnen die meedogenloos moeten worden uitgeschakeld. Beiden vertellen een deel van de waarheid, maar verzwijgen de rest. Het verslag van mevrouw Buitenweg geeft een goede middenweg
32 aan, waarmee we in Nederland goede ervaringen hebben opgedaan. Die weg heb ik tot nu toe gesteund en blijf ik steunen. 4-093
Moreira da Silva (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ons drugsbestrijdingsbeleid heeft weinig vruchten afgeworpen. Het lijkt me daarom een goed idee om de herziening van de verdragen inzake verdovende middelen aan te grijpen als een gelegenheid om een aantal wijzigingen door te voeren. Ten eerste moeten we kijken of het mogelijk is de strafbepalingen op het gebruik op te heffen en daarnaast proberen vast te stellen of bepaalde drugs niet beter gelegaliseerd zouden kunnen worden. Ten tweede moeten we een rationeel preventief beleid ontwerpen. Dat beleid moet gebaseerd zijn op wetenschappelijke gegevens aangaande de verschillende verdovende middelen. Een emotionele of radicale aanpak helpt niet. Preventieve acties zijn immers nauwelijks geloofwaardig als je alle drugs onder één noemer brengt. Ten derde zou het een goed idee zijn om een beleid te ontwikkelen dat erop gericht is de door drugs toegebrachte schade zoveel mogelijk te beperken. We moeten daarbij kijken naar de positieve resultaten die we aan de hand van zo’n beleid kunnen bereiken: minder criminaliteit, minder doden als gevolg van overdoses, een afname van het aantal besmettingsgevallen met HIV, tuberculose, en hepatitis B en C. We moeten bovendien lering trekken uit de ervaring die is opgedaan met proefprojecten in Berlijn en Liverpool voor het onder medisch toezicht verstrekken van drugs aan gebruikers van opiaten en verslaafden met een lange voorgeschiedenis van mislukte behandelingen. 4-094
- Verslag-Bayona de Perogordo (A5-0053/2003) 4-095
Arvidsson, Cederschiöld, Grönfeldt Bergman, Stenmarck en Wachtmeister (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) De Zweedse conservatieven achten het belangrijk dat de burgers toegang hebben tot de documenten die de politici in de EU behandelen. Als de burgers de mogelijkheid krijgen de wetgevingsprocessen te volgen, kunnen zij de volksvertegenwoordigers beter beoordelen en daarna bij de verkiezingen beslissen voor wie ze zullen stemmen. De EU-instellingen kunnen meedelen welke besluiten zij genomen hebben en hoe dat gebeurd is, maar de vrije massamedia hebben het recht zelf het nieuws te beoordelen en te bepalen wat zij aan de burgers willen meedelen. Wij als politici moeten bepalen welke politieke boodschappen en politieke informatie wij willen sturen, zowel wat de zakelijke inhoud als wat de uitvoering betreft. De Zweedse conservatieven zijn van mening dat de burgers toegang tot informatie moeten hebben. De EU mag voor haar politieke boodschappen echter geen gebruik maken van kanalen die voor vrijetijdsbesteding zijn bedoeld.
10/04/2003 De Zweedse conservatieven stemmen daarom tegen het onderhavige verslag. 4-096
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Dit verslag is geschreven om een lans te breken voor een betere informatie- en communicatiestrategie voor de Europese Unie. Op zich is daar niets mis mee. Maar als deze tot doel heeft – zoals wordt verklaard in een van de artikelen – om alle Europeanen te overtuigen van de zegeningen van de Europese Unie op het gebied van “veiligheid, solidariteit, kansengelijkheid en cohesie”, dan is dat een verkeerde insteek. Geen enkele communicatiestrategie kan bijvoorbeeld verhullen dat één op de acht werknemers in de Unie zonder werk zal komen te zitten en dat velen van hen in de armoede zullen worden gestort! Indien de Europese Unie haar beleid tegen massontslagen zou richten, door directeuren te verplichten om banen te behouden met behulp van hun winsten, van vandaag en gisteren en indien de werkloosheid daardoor zou dalen, dan zou een communicatiestrategie niet eens nodig zijn: dat zou als een lopend vuurtje rondgaan. 4-096-500
Ferrer (PPE-DE), schriftelijk. – (ES) Nu de hereniging van Europa bijna een feit is en de Conventie bezig is met de voorbereiding van een Europese grondwet, is het onontbeerlijk dat de Europese Unie dichterbij de burgers wordt gebracht. Een voorlichtingsbeleid gericht op een grotere transparantie van de Unie is daarvoor het aangewezen middel. Zo kunnen de burgers kennismaken met de werking van de communautaire instellingen en het gevoel krijgen dat zij werkelijk deel uitmaken van Europa. Ontbreekt het aan die voorlichting en blijven de mensen verstoken van kennis over de gemeenschap waartoe zij behoren, dan zal het moeilijk zijn hun dat gevoel bij te brengen. Ik heb vóór het verslag-Bayona gestemd omdat het treffend aangeeft welke maatregelen nodig zijn om de afstand tussen de Europese burgers en de gemeenschap waarvan zij deel uitmaken te verkleinen. Heel positief is dat een door ons ingediend amendement is aangenomen, en het verslag nu erkent dat de informatie beschikbaar moet worden gesteld in de officiële taal of talen van een deel van het grondgebied van een lidstaat. Daaraan ontlenen sommige volken van de Unie hun identiteit, zoals de bevolking van Catalonië. De bewoners van die gebieden voelen zich vanuit hun eigen identiteit verbonden met de Europese zaak en volwaardig Europees burger. 4-097
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Het is van groot belang dat de burgers in de lidstaten goed geïnformeerd zijn over het beleid van de EU en de gevolgen die dat beleid voor hen kan hebben. Daar zijn ook wij – uiteraard – voorstander van. Alleen maar “geïnformeerd zijn” is volgens ons echter onvoldoende.
10/04/2003 Wij vinden dat er een brede discussie moet plaatsvinden over de verschillende politieke standpunten, zeker als het gaat om kwesties die voor de toekomst van elke lidstaat van cruciaal belang zijn. Dat is echter niet de opzet van dit verslag. Het er namelijk uitsluitend op gericht de populariteit van de Europese Unie via propagandacampagnes te vergroten. Wij vinden nu juist dat de neoliberale, federalistische en militaristische richtsnoeren van het EU-beleid aan een kritisch onderzoek moeten worden onderworpen. De vraag waar we ons voor gesteld zien luidt dus niet “hoe kunnen we efficiënter propaganda voeren?” (We zien dat de campagne voor de euro als model wordt gebruikt voor de campagne voor uitbreiding en de campagne aangaande de rol van Europa in deze wereld.) In dit verband moet ik ook wijzen op de wijze waarop het Bureau van de Europese Commissie in Portugal optreedt. Dat Bureau ontwikkelt initiatieven over onderwerpen waarover binnen de EU gediscussieerd wordt, maar besteedt daarbij geen aandacht aan al degenen die net als wij een kritische instelling tonen. 4-098
Krivine en Vachetta (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) In principe zou het vanzelfsprekend moeten zijn om voor een verslag te stemmen waarin maatregelen worden voorgesteld om de Europese burgers beter te informeren over het functioneren van de Europese Unie. Helaas is dat met voorliggende tekst geenszins het geval. Dit verslag heeft namelijk als enige drijfveer de bezorgdheid om de gebrekkige populariteit van de Europese Unie, die ertoe leidt dat de opkomst bij Europese verkiezingen steeds verder daalt. De schuld wordt vooral gelegd bij het gebrek aan informatie, alsmede bij het feit dat de Unie steeds vaker wordt neergezet als een strijdperk waar voortdurend nationale belangen tegen elkaar worden uitgespeeld. De oplossing zou liggen in communicatiecampagnes waarin de gemeenschappelijke waarden van Europa en de concrete voordelen van het lidmaatschap van de Unie in het dagelijks leven voor het voetlicht worden gebracht. Onzes inziens is de impopulariteit van de EU er vooral aan te wijten dat vandaag de dag democratie en solidariteit nu juist niet bovenaan het prioriteitenlijstje staan. De Unie is veel meer bezig met het liberaliseren van de handel, het afbreken van de openbare diensten en het omvormen van Europa tot een politiebolwerk. Het is dus geen kwestie van een betere organisatie van een vorm van interinstitutionele propaganda waarin de werkelijkheid geweld wordt aangedaan, maar het is zaak middelen vrij te maken om de burgers duidelijk te laten zien waar het in het Europa van morgen over gaat en om hun de mogelijkheden te geven zich op alle niveaus te laten horen. Wij hebben dan ook niet voor dit verslag gestemd. 4-099
Lang (NI), schriftelijk. – (FR) Ik heb dit verslag gelezen en ik heb me er wezenloos aan geërgerd. Dit stuk overschrijdt namelijk schaamteloos de grens tussen
33 informatie en desinformatie en tussen communicatie en propaganda. Want je kunt niet anders dan van propaganda spreken wanneer je bijvoorbeeld leest dat men binnen de communicatiestrategie van de Europese Unie moet kunnen rekenen op de steun van opiniemakers, de voorlichting op verschillende bevolkingsgroepen moet richten – met inzet van wervende middelen zoals sport – en de boodschap zo moet formuleren dat deze gemakkelijk ingepast kan worden in het onderwijssysteem. Het verslag is zogenaamd wetenschappelijk van opzet; er wordt geopperd om opiniemakers te ronselen om hun werk in dienst te stellen voor de goede zaak; alle beschikbare bronnen moeten worden aangeboord en ingezet als middel om het doel te bereiken; en men wil heel geniepig de meest kwetsbare Europeaantjes geestelijk bewerken via het onderwijssysteem. Dit zijn allemaal typische trekjes van totalitaire propaganda. Dit Parlement maakt zichzelf te schande wanneer het een verslag aanneemt dat de Europese instellingen aanmaant om de schatkist te plunderen, om te voldoen aan de machtshonger van een kleine kliek die er enkel op uit is de realiteit te onderwerpen aan haar eigen hersenschimmen (Europees burgerschap, Europees bewustzijn, een Europese grondwet). Maar ondanks de overdaad aan middelen die het Europese monster ter beschikking worden gesteld, wil ik geloven dat de volkeren zich niet voor de gek zullen laten houden door een dergelijk subliminaal federalisme. 4-100
Piscarreta (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Niemand zal betwisten dat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de Europese Unie, en de wijze waarop ze functioneert en in het dagelijks leven ingrijpt. De helft van Europeanen staat onverschillig tegenover de Unie, terwijl het opkomstpercentage voor de verkiezingen van het Europees Parlement is teruggelopen van 63 procent in 1979 in tot 49 procent in 1999. Dat zegt genoeg. Als gevolg van dit informatietekort is er een gapende kloof ontstaan tussen de Europese burgers en de communautaire instellingen. Dat is de achtergrond waartegen we de communicatieen informatiestrategie van de Europese Commissie moeten bekijken. Toegang tot informatie is een absolute voorwaarde voor het uitoefenen van de aan het Europees burgerschap verbonden rechten. Ons informatiebeleid kan alleen doeltreffend zijn als we in dat beleid aandacht besteden aan de waarden die we allemaal delen: democratie, pluralisme, culturele diversiteit, cohesie en solidariteit. Nog belangrijker is dat we met concrete voorbeelden aantonen welke voordelen integratie in de Europese Unie voor het leven van alledag met zich meebrengt (de euro, het Europees burgerschap, het vrij verkeer van personen en goederen, enzovoorts). Om de doeltreffendheid van de informatiecampagnes van de EU te vergroten moeten we ervoor zorgen dat
34 elke boodschap duidelijk, objectief en toegankelijk is. Deze informatie moet in alle door de burgers gesproken talen beschikbaar zijn. De informatiecampagnes moeten op Europees niveau gedefinieerd worden. De Europese instellingen moeten voor dat doel met elkaar overleggen, opdat precies kan worden vastgesteld wat de behoeften zijn. We moeten daarbij ook aandacht besteden aan de inbreng op nationaal en regionaal niveau. 4-101
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) De rapporteur heeft de kans om nu eindelijk eens een andere, goed doordachte en democratische visie omtrent het informatie- en communicatiebeleid van de EU te ontwikkelen onbenut gelaten. Dit beleid zou namelijk eerst en vooral gezien moeten worden als dienstverlening naar de burger toe. De rapporteur houdt echter vast aan het bekende informatiemodel, met al zijn clichés. In dat model worden pluralisme en werkelijkheidszin geofferd op het nogal abstract en irrealistisch vormgegeven altaar van de “overkoepelende visie” en politiek correcte nietszeggendheden. Ik heb dus tegen gestemd. Het feit dat alle Europese instellingen dezelfde ideeën hebben over de wijze waarop het Europese model ontwikkeld moet worden, is fnuikend voor het democratisch debat. Het schept een afstand tussen de Unie en de burgers en beperkt de opties voor de toekomst van Europa. Pluralisme en oprechtheid zijn de eerste slachtoffers van deze propagandistische “informatie”. Het is maar al te duidelijk dat deze informatie discriminerend is – het komt regelmatig voor dat opheldering over het functioneren van de instellingen een medium voor verkiezingspropaganda wordt. De Eurobarometer laat er geen twijfel over bestaan dat de burgers nauwelijks betrokken zijn bij het wel en wee van de EU: daarmee is het bewijs voor het falen van deze strategie geleverd. Het succes van de campagne voor de euro toont aan dat de belangrijkste bijdragen aan de Europese integratie geleverd worden door praktische aangelegenheden, samenhangende acties en concrete instrumenten. Het verwijzen naar “gedeelde culturele waarden” heeft weinig zin en datzelfde geldt voor de kunstmatige pogingen burgers het gevoel te geven “ergens bij te horen”. Daarom moeten we erop aandringen dat de vergaderingen waarin de Raad wetgevende bevoegdheden uitoefent, openbaar zijn. Om precies dezelfde reden is het jammer dat de Commissie nog steeds niet het goede voorbeeld geeft en veel sites nog altijd niet in alle talen … (Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 4-102
- Verslag-Morillon (A5-0111/2003) 4-103
10/04/2003 Andersson, Färm, Hedkvist Petersen, Karlsson, Sandberg-Fries en Theorin (PSE), schriftelijk. – (SV) Wij steunen een gemeenschappelijk buitenlands beleid in de EU en pleiten voor meer middelen voor preventie, bemiddeling en crisisbeheer. Defensie is een nationale aangelegenheid. Daarom kunnen wij de voorstellen betreffende de financiering van militaire acties en defensie-uitgaven met begrotingsmiddelen van de Unie niet aanvaarden, en dat geldt ook voor een clausule over een gemeenschappelijke defensie. Wij zullen daarom tegen het verslag stemmen. 4-104
Andreasen, Jensen, Riis-Jørgensen en Sørensen (ELDR), schriftelijk. – (DA) Wij hebben voor de algehele ontwerpresolutie gestemd, aangezien deze perspectieven biedt in een periode, waarin het hoogst noodzakelijk is het veiligheids- en defensiebeleid van de EU te intensiveren. Wij vinden het heel belangrijk dat de NAVO voor de gezamenlijke defensie het absoluut noodzakelijke bondgenootschap blijft dat de verbinding vormt tussen de VS en de Europese veiligheidsbelangen, en wij blijven groot belang hechten aan de handhaving van goede transatlantische betrekkingen. Wij kunnen echter geen steun verlenen aan de oproep aan de lidstaten en de kandidaat-lidstaten om bij de aanschaf van wapens het zogeheten “communautair preferentiebeginsel” toe te passen teneinde op dit gebied een gestage voorziening te kunnen waarborgen. Als liberalen steunen wij ook in dit geval het principe van een open markteconomie, omdat dat een wapenaanschaf van optimale kwaliteit zal garanderen. Wij hebben niet voor het verzoek inzake een protocol bij het Verdrag gestemd, waarin een collectieve defensieclausule wordt opgenomen voor de lidstaten die de in artikel V van het Verdrag van Brussel opgenomen verplichtingen gezamenlijk willen dragen en aldus een einde willen maken aan de West-Europese Unie. Wij zijn van mening dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van Denemarken in eerste instantie bij de NAVO berust. 4-105
Berthu (NI), schriftelijk. – (FR) In het verslag Morillon wordt een nieuwe Europese veiligheids- en defensiestructuur voorgesteld die met zijn unitaristische en gecentraliseerde opzet zowel onrealistisch als achterhaald overkomt. Het rapport is namelijk van het begin af aan in een communautair kader geplaatst. Er wordt geen enkele aandacht besteed aan hetgeen het grondbeginsel zou moeten zijn, namelijk dat landen vrij zijn om al of niet mee te doen en dat de samenwerking er niet altijd hetzelfde hoeft uit te zien. Er wordt slechts één maal gerefereerd aan de “constructieve onthouding”, de kleine mate van flexibiliteit die in het Verdrag van Amsterdam was ingebouwd om toch maar het algemene gecentraliseerde kader te behouden. Omgekeerd wordt echter uitgebreid benadrukt dat de bevoegdheden van de bestaande Europese instellingen moeten worden uitgebreid en dat de kosten op de communautaire
10/04/2003 GBVB-begroting moeten komen te staan (artikelen 40, 56 en 57 van de resolutie). De crisis rond Irak heeft aangetoond hoezeer een dergelijke constructie achterhaald is. Maar dit verslag is hoe dan ook nauwelijks realistisch te noemen, want het bevat tegelijkertijd een bevestiging van de bevoegdheid van de nationale parlementen als het gaat om het inzetten van nationale troepen, en van de bevoegdheid van het Europees Parlement inzake het verlenen van goedkeuring aan militaire operaties. Dat is tegenstrijdig. Er moeten een dus keuzen gemaakt worden. De enige voor ons aanvaardbare oplossing is te erkennen dat de naties het belangrijkste mandaat hebben en dat de verantwoordelijkheid dus in de eerste plaats bij hun parlementen ligt. De rest is daaraan ondergeschikt. 4-106
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Het is eigenlijk nogal lachwekkend om, zoals in dit verslag, te pleiten voor een gezamenlijk Europees leger, nu het Britse leger achter het Amerikaanse leger aanloopt in een vuile oorlog in Irak, terwijl andere legers, vanwege een politiek besluit of uit onmacht, beweren dat ze tegen de oorlog zijn. Wat had een Europees leger in dezen kunnen uitrichten? Naast dit tragikomische aspect van de zaak is er echter ook een ernstige aspect, namelijk de opvatting dat we behalve de uiteenlopende nationale vormen van militarisme ook nog een supra-Europees militarisme moeten krijgen. Wij verwerpen beide, want elk militarisme is er alleen maar op gebaseerd om mensen de prijs te laten betalen – soms in bloed, altijd in belastinggeld – van oorlogen die worden gevoerd ten behoeve van een paar multinationals. Men moet ons niet tegenwerpen dat het nodig is om op nationale en continentale schaal het vaderland te verdedigen! Het Franse leger, bijvoorbeeld, heeft sinds 1945 nooit het land hoeven te verdedigen. Het heeft daarentegen wel een veelvoud aan koloniale oorlogen gevoerd en aan roofoorlogen bijgedragen in alle hoeken van de wereld. Daarom hebben wij tegen dit verslag gestemd. 4-107
Darras (PSE), schriftelijk. – (FR) De huidige verdeeldheid tussen de lidstaten over cruciale kwesties op het gebied van buitenlandpolitiek is betreurenswaardig: het belet de Unie namelijk om een geloofwaardige rol te gaan spelen op het wereldtoneel. Als we willen dat de Unie een dergelijk rol krijgt dan kan dat niet anders dan door één lijn te trekken en als uit één mond te spreken. Als we willen dat de Europese Unie op het internationale toneel haar doelstellingen en waarden verdedigt en bijdraagt aan de vrede, de vrijheid en de stabiliteit in de wereld, conform de principes van
35 de Verenigde Naties en van het internationaal recht, dan is het hoog nodig dat zij een echt Europees Veiligheidsen Defensiebeleid (EVDB) ontwikkelt als onderdeel van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). Dat EVDB moet stoelen op het veiligheidsbeginsel: een veiligheid voor heel Europa en de hele rest van de wereld; een duurzame veiligheid gebaseerd op gelijkheid, rechtvaardigheid en wederkerigheid; een veiligheid gegrondvest op het respecteren van de rechten van het individu, van de democratische controle en van het internationale recht. De Unie moet een geloofwaardige rol spelen op het wereldtoneel, maar dan wel als vrije bondgenoot van de Verenigde Staten binnen de NAVO. Aangezien dat de speerpunt is van dit verslag, verdient het mijn steun. 4-108
Ducarme (ELDR), schriftelijk. – (FR) Om zich beter te kunnen uitspreken, moet Europa zijn gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid solider maken, ook wat betreft de mogelijkheden om militairen in te zetten bij crises. Enkel door strikter haar eigen verantwoordelijkheid te nemen ten aanzien van haar eigen veiligheid, kan de Europese Unie in een wereldwijd multipolair kader haar aanwezigheid doen gelden en met haar keuzen de essentiële dialoog met de Verenigde Staten blijven kleuren. Het verdrag van de Europese Defensiegemeenschap (EDG) blijft een nuttige inspiratiebron. De Europese Commissie zou de technologische en industriële kant van de zaak kunnen beheren in een systeem van vrije concurrentie. Verder zou er een raad van ministers van defensie in het leven geroepen moeten worden in samenspraak met de nationale parlementen, waarbij het Europees Parlement het democratisch orgaan zou moeten zijn dat belast is met controle en medebeslissing. Met een dergelijke organisatie zou de Europese Unie zich de middelen verschaffen om een wereldwijde factor te worden: op het gebied van de politiek, op economisch en monetair gebied, op sociaal gebied en op het gebied van buitenlandse betrekkingen en defensie. 4-109
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De regeringen van de lidstaten hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de onrechtvaardige, onrechtmatige en illegale preventieve oorlog tegen Irak. Desalniettemin is een meerderheid van dit Parlement er voorstander van de militaire capaciteiten van de Europese Unie te vergroten en een gemeenschappelijk buitenlands, veiligheidsen defensiebeleid te ontwerpen. Voor dat beleid zouden alle nodige middelen moeten worden vrijgemaakt. Wij zijn daar tegen. In de eerste plaats omdat dit een aanslag vormt op de soevereiniteit van de lidstaten, maar ook omdat we zo een Europa scheppen dat berust op de overtuigingskracht van wapengeweld.
36 De hierboven genoemde meerderheid wil ook steeds nauwer samenwerken met de NAVO. In 2004 zou er reeds een krijgsmacht gereed moeten zijn om autonome acties te ondernemen. Er zou bovendien een agentschap voor bewapening moeten worden opgezet. Krijgsmacht en materieel zouden uit de gemeenschapsbegroting moeten worden gefinancierd. Ook hier zijn we tegen. We hebben daarom tegen dit verslag gestemd. Wij streven naar vrede en samenwerking – niet naar oorlog. Conflicten moeten op diplomatieke wijze worden opgelost, en niet met de wapenen. De wapenwedloop leidt ertoe dat schaarse middelen die voor ontwikkeling en de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting gebruikt zouden moeten worden voor andere doeleinden worden ingezet. Bewapening kan bovendien leiden tot meer oorlogen en zelfs tot de vernietiging van de mensheid. Ook daar willen we niet aan meewerken. 4-110
Krivine en Vachetta (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) In het verslag van generaal Morillon worden de ambities uitgewerkt voor een veiligheids- en defensiebeleid voor de Europese Unie. Eerst worden enkele welbekende fundamentele waarden opgesomd waar dit beleid op moet worden gegrondvest, zoals gelijkheid, rechtvaardigheid, wederkerigheid, de rechten van het individu, democratische controle en het internationaal recht en dat het bij moet dragen aan vrijheid, vrede, enzovoorts. Vervolgens komt het politionele wereldbeeld aan bod dat het concrete uitgangspunt vormt dat aan het verslag ten grondslag ligt: instabiliteit die te wijten zou zijn aan het terrorisme, de proliferatie van massavernietigingswapens, de handel in wapens, drugs en mensen... alsmede aan de illegale immigratie, kortom aan de algemene slechtheid van de mens, en niet aan sociale onderdrukking en ongelijkheid tussen Noord en Zuid. Als oplossing wordt dan ook voorgesteld om het militaire potentieel dat in de Unie beschikbaar is, te vergroten. Daarom zouden we een Europese defensiecultuur moeten ontwikkelen, en wel zo snel mogelijk. In het verslag wordt zelfs de wens uitgesproken dat de Europese strijdkrachten vóór 2009 in staat is om op Europees grondgebied een operatie uit te voeren op het niveau en met de intensiteit van het optreden in het Kosovoconflict. Wat een vreedzaam toekomstbeeld! Daarom hebben wij een prealabel amendement ingediend, waarin wij oproepen om oorlog niet als legitiem instrument te beschouwen om internationale controverses mee op te lossen. Daar dit verworpen is hebben wij tegen het verslag-Morillon gestemd. 4-111
Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. – De Europese Unie lijkt zich te ontwikkelen tot een federale superstaat. In federaties zijn veel bevoegdheden in handen van de deelstaten, maar alleen de federatie beslist over buitenlands beleid en defensie. Daarentegen hebben de EU-lidstaten tot nu toe hun eigen ministers van Buitenlandse Zaken, hun eigen ambassades, hun afzonderlijke zetels in de Verenigde Naties en hun legers
10/04/2003 gehandhaafd. Die tegenstelling brengt sommige leden van dit Parlement ertoe om nu ook te gaan werken aan één EU-vertegenwoordiger in de Veiligheidsraad en één Europees leger om naast de Verenigde Staten van Amerika de tweede supermacht van de wereld te worden. Geen supermacht tegenover de VS, maar een gelijkwaardige bondgenoot die samen met de VS kan ingrijpen in de rest van de wereld. Mijn partij, de Socialistische Partij in Nederland, vindt dit een verkeerde ontwikkeling. De EU kan zich beter bezighouden met het oplossen van grensoverschrijdende problemen binnen Europa en het in bedwang houden van grote internationale concerns die geen rekening houden met de belangen en de democratische rechten van de grote meerderheid van de mensen. Europa zou zich op militair gebied moeten beperken tot de verdediging van het eigen grondgebied, zuiver humanitaire hulp daarbuiten en eventueel bijstand voor peacekeeping op verzoek van alle betrokken partijen in kandidaatlidstaten, zoals dat nu gebeurt in Macedonië. Alles wat verder gaat, wijs ik af. 4-112
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) De rapporteur probeert op verholen wijze centralisme op te leggen en volgt daarmee een beproefde methode. Hij toont geen enkele belangstelling voor de huidige situatie en het feit dat de lidstaten met betrekking tot het GVDB uiteenlopende belangen hebben. Hij geeft aan de verplichtingen die de lidstaten op dit gebied vrijwillig zijn aangegaan (speciaal tijdens de Raad van Helsinki van 1999) een maximalistische interpretatie. De EU spreekt niet met “één luide en duidelijke stem”. Dat zou alleen kunnen als de meerderheid van de lidstaten het zwijgen werd opgelegd. Er is een tendens waarneembaar om de tweede pijler voor communautaire doeleinden op te eisen, “ter versterking van de geloofwaardigheid van haar doelstellingen op het gebied van buitenlands beleid”. In de huidige context valt dat niet te rechtvaardigheden. Er wordt een aantal malen een vergelijking gemaakt met de Verenigde Staten, een soevereine staat die nu al twee eeuwen als natie bestaat. Daarmee geeft de rapporteur aan hoe de Europese Unie zich volgens hem zou moeten ontwikkelen. Ik ben het daar niet mee eens. Als we bij de renovatie van de Europese institutionele structuur met de top beginnen begaan we een structurele fout. Zo keren we het door de oprichters van de Gemeenschap aangehouden model om. Wat op deze manier tot stand wordt gebracht kan nooit solide zijn. Ik heb daarom tegen gestemd. 4-112-500
Sacrédeus (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) Ik heb mij in de eindstemming onthouden van stemming over dit verslag, dat met 275 stemmen voor, 96 tegen bij 11 onthoudingen is aangenomen. Ik heb tegen de vage paragraaf gestemd waarin staat dat het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU op
10/04/2003
37
geloofwaardige, door de lidstaten en de NAVO ter beschikking gestelde politieke, economische en militaire capaciteiten moet berusten. Deze formulering kan betekenen dat neutrale lidstaten militaire capaciteit ter beschikking moeten stellen.
De Voorzitter. – Hiermee zijn de stemverklaringen beëindigd.
De voorstellen betreffende de financiering van militaire acties met gemeenschapsmiddelen en de toepassing van nauwere samenwerking op het gebied van defensie zijn verkeerde voorstellen. Ze openen de weg voor sommige lidstaten om een militaire alliantie binnen de EU te vormen.
4-115
Het voorstel om de Europese Unie in het kader van de toekomstige hervorming van de VN een permanente zetel in de Veiligheidsraad te geven, kan ik evenmin steunen. Vandaag heeft de EU twee vaste leden, GrootBrittannië en Frankrijk. Als de stemmen van deze beide landen vervangen worden door één EU-stem, wordt de rol van Europa in de VN verzwakt. Het verslag beoogt een toenadering tussen de defensieindustrie en de militaire organisaties in de EU. Dit mag echter niet ten koste van de NAVO gaan. Europa moet binnen de NAVO een grotere verantwoordelijkheid op zich nemen, bijvoorbeeld door de leiding van de operaties in Afghanistan op zich te nemen. 4-113
Souchet (NI), schriftelijk. – (FR) Wat we straks van deze zitting moeten onthouden, is dat we uitvoerig hebben gedebatteerd over een verslag over de Europese veiligheid, waarvan de inhoud voor het belangrijkste deel volkomen achterhaald is, en dat we onszelf met een ruime meerderheid verboden hebben om het over de oorlog in Irak te hebben, juist nu die zijn ontknoping nadert en de gevolgen ervan bepalend zijn voor onze veiligheid. Ook zullen we onthouden dat het Parlement met geen woord repte over de drielandentop van Frankrijk, Duitsland en Rusland, die morgen begint in SintPetersburg in aanwezigheid van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Komt dat doordat het een intergouvernementeel initiatief is en daarmee dus niet ideologisch verantwoord? Toch, als het het Parlement echt aan het hart zou gaan – zoals het doet voorkomen – om Europa een zelfstandige, substantiële invloed te zien uitoefenen in het naoorlogse Irak, dan zou het meer belang moeten hechten aan de top in Sint-Petersburg dan aan de komende Europese top. Tot slot zullen we ons herinneren dat de financiële hulp aan Turkije is verdubbeld, waarschijnlijk als dank aan Ankara voor zijn weigering om de bezetting van Cyprus door Turkse troepen op te heffen. We moeten de hulp niet laten afhangen van eventuele toetreding, zoals het Parlement nu heeft gedaan, maar van een constructieve opstelling van Turkije die kan leiden tot een hereniging van Cyprus voordat Nicosia toetreedt tot de Unie. Als we dat hadden gedaan, dan zouden we echt gewerkt hebben aan een betere veiligheid voor Europa. 4-114
(De vergadering wordt om 13.10 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat) VOORZITTER: DE HEER FRIEDRICH Ondervoorzitter4 4-116
Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (artikel 50 van het Reglement) 4-117
De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat. 4-118
Mensenrechten in Guatemala 4-119
De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van vijf ontwerpresoluties over de mensenrechten in Guatemala: - B5-0210/2003 van de leden Gasòliba i Böhm e.a., namens de ELDR-Fractie, over de mensenrechtensituatie in Guatemala; - B5-0214/2003 van de leden Kreissl-Dörfler en Van den Berg, namens de PSE-Fractie, over de mensenrechtensituatie in Guatemala; - B5-0217/2003 van de leden Liese en Posselt, namens de PPE-DE-Fractie, over het toekomstige samenwerkingsbeleid met het oog op voedselveiligheid en plattelandsontwikkeling in Guatemala; - B5-0220/2003 van de leden Mayol i Raynal e.a., namens de Verts/ALE-Fractie, over de mensenrechtensituatie in Guatemala; - B5-0225/2003 van de leden González Álvarez e.a., namens de GUE/NGL-Fractie, over Guatemala. 4-120
Liese (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, collega’s, de EVP-fractie ondersteunt de compromisresolutie over de situatie van de mensenrechten in Guatemala. Ik ben bijzonder gelukkig dat we dit onderwerp vandaag op de agenda hebben gezet. Ik heb als arts enige tijd in Guatemala gewerkt en heb de situatie ter plaatse dus zelf van dichtbij meegemaakt. Het grootste probleem in Guatemala blijft de enorme tegenstelling tussen arm en rijk. U zult mij, een christen-democraat, niet snel horen pleiten voor belastingverhoging: in Europa en specifiek in mijn eigen land is de belastingdruk dan ook absoluut te hoog. In Guatemala onttrekken de rijken zich echter 4
Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen.
38 aan hun verplichting om bij te dragen aan de opbouw van hun land. Om die reden hebben wij in de gemeenschappelijke resolutie een passage opgenomen over het doorvoeren van correcties op dat terrein. Voor de verbetering van bijvoorbeeld het onderwijs moet er ook een beroep worden gedaan op de financiële middelen van de rijken in het land zelf. Ook de kwestie van de verdeling van land speelt in de ontwikkeling van Guatemala en de buurlanden zonder twijfel een cruciale rol. Over dit onderwerp hebben enkele afgevaardigden uit verschillende fracties eind 2002 een conferentie belegd. Ik heb toen kunnen vaststellen dat het ook mogelijk is om te proberen hetzelfde doel te bereiken, zonder gebruik te maken van termen die onmiddellijk een emotionele reactie oproepen. De EVP heeft om die reden niet gesproken over “landbouwhervormingen”, maar heeft een term gebruikt die weliswaar wat minder goed hanteerbaar is, maar nu wel is opgenomen in de gemeenschappelijke resolutie. Daarmee wordt voorkomen dat er tegenwerpingen komen die geen schot in de zaak brengen. Het is eveneens van groot belang dat onderwijs in iedere vorm van beleid een elementaire plaats inneemt. Ik ben dan ook blij dat die visie in de gemeenschappelijke resolutie naar voren komt. Het heeft geen zin om mensen een stuk land te geven zonder dat ze weten hoe ze er iets op moeten verbouwen. De Gemeenschappelijke Resolutie is een goed afgewogen compromis en wij stemmen er dan ook uit volle overtuiging mee in. (Applaus) 4-121
Maes (Verts/ALE). – Voorzitter, collega Liese heeft al gewezen op de conferentie die onze fractie samen met hem en andere collega’s in september vorig jaar heeft georganiseerd en tijdens welke wij afgesproken hebben om deze resolutie aan ons Parlement en de Commissie voor te leggen. Wij zijn er immers van overtuigd dat de extreme armoede van de plattelandsbevolking die moet leven van overlevingslandbouw, deze tot de allerarmste bevolking in de wereld maakt. De plattelandsbevolking, die in Guatemala grotendeels uit de inheemse bevolking bestaat, is daarop helaas geen uitzondering. Daarom is het van het allergrootste belang dat elk van de zinnen die in deze resolutie staan zeer goed overwogen wordt. We hebben niet de tijd om op elk van die aspecten goed in te gaan maar het is duidelijk dat in die omstandigheden een landhervorming noodzakelijk is, ook al is dat woord taboe. Het is de inheemse bevolking die duidelijk het meeste lijdt en die geen toegang heeft tot gezond voedsel, die geen toegang heeft tot een goede opvoeding en geen toegang heeft tot land. De vrouwen zijn daarbij andermaal het allergrootste slachtoffer want die tellen helemaal niet mee, hoewel zij in veel gevallen alleen moeten zorgen voor zeer grote, uitgebreide families.
10/04/2003 Er is op dit ogenblik een golf van schendingen van de mensenrechten en er heerst een volkomen straffeloosheid op het platteland. Er zijn in deze omstandigheden goede redenen om te herinneren aan de ratificatie van het lidmaatschap van het Internationaal Strafhof en wij zouden ook willen aandringen op de afschaffing van de doodstraf. Dit alles om te onderstrepen dat één van de landen waarvoor wij een paar jaar geleden toch enige hoop koesterden, alweer dreigt af te glijden naar een toestand van straffeloosheid waarbij de akkoorden van 1996 dode letter zijn gebleven. Wij spenderen vrij veel geld aan de samenwerking met deze landen in Latijns-Amerika. Laat ons ervoor zorgen dat onze internationale afspraken die erop neerkomen dat onze hulp en onze samenwerking het eerst aan de armsten ten goede moeten komen, dit daadwerkelijk mogelijk maken en dat de regering verplicht wordt om haar medewerking daaraan te verlenen. 4-122
González Álvarez (GUE/NGL). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, bijna zes jaar na de totstandkoming van de vredesakkoorden erkent MINUGUA, de missie van de Verenigde Naties in Guatemala, dat de tenuitvoerlegging van die akkoorden stagneert en er op sommige onderdelen zelfs sprake is van achteruitgang. Zoals de heer Liese volkomen terecht heeft opgemerkt, hebben wij hier boeren en vertegenwoordigers van de instellingen van Guatemala kunnen horen verklaren wat die achteruitgang inhoudt: boeren worden vermoord of bedreigd; de rechten van de inheemse bevolking worden – opnieuw – geschonden; het justitieel apparaat beschikt over onvoldoende middelen; en het landelijk overkoepelend orgaan voor de inheemse en boerenbevolking heeft zelf de noodklok geluid over de onveilige situatie met betrekking tot de landproblematiek. Wij vroegen daarom of de Europese Commissie in de eerstvolgende bijeenkomst van de adviesgroep, in mei dit jaar, zich wil inspannen om te bereiken dat de vredesakkoorden een belangrijke impuls krijgen op fundamentele onderdelen, zoals de bestrijding van de straffeloosheid, de terugdringing van de armoede, een adequate belastinghervorming, en de verdeling van land op basis van in de wet verankerde kadastrale registratie en gegevens. Dat zijn de voornaamste afspraken die we hebben gemaakt tijdens de conferentie waarover de heer Liese het heeft gehad. 4-123
Cashman (PSE). – (EN) Meneer de Voorzitter, namens één van de opstellers van de resolutie, de heer KreisslDörfler, zou ik de volledige steun willen uitspreken van de hele PSE-Fractie. Het is van het uiterste belang, dat we de slachtoffers die veroorzaakt worden door de huidige stijging van geweld herdenken en dat we de regering oproepen om hun rechten en vrijheden te beschermen: de mensenrechten, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van geloof. We
10/04/2003 zijn evenzeer bezorgd over de onveiligheid van de inheemse volkeren en hun verdrijving van de grond waarop ze werken. We moeten ook de discriminatie die inheemse en boerenvrouwen ondergaan, erkennen en ertegen vechten. Hun werk moet erkend worden, evenals hun rechten op grond en hun rechten binnen het land. Verder drukt dit Parlement met één stem zijn volledige steun uit voor het vredesproces in Guatemala. Door vrede kunnen we gemeenschappen weer opbouwen en met opnieuw opgebouwde gemeenschappen kunnen we ervoor zorgen dat fundamentele mensenrechten gerespecteerd worden. 4-124
Posselt (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, Guatemala is een land met een eeuwenoude cultuur en heeft telkens opnieuw zware tegenslagen te verduren gekregen. Wanneer wij kijken naar de recentere geschiedenis, blijkt dat deze regio in Midden-Amerika sinds de moord op de Duitse ambassadeur Graf Spreti, een belangrijk diplomaat en politicus, sinds de jaren zeventig voortdurend in het middelpunt van de publieke belangstelling staat, zowel in Duitsland als in de rest van Europa. De ene na de andere crisis brak uit en men reageerde veel te laat. Er vonden bloedige overvallen en revoluties plaats en het terrorisme vierde hoogtij. Ook de reacties hierop kwamen bij voortduring te laat. Ik wil mijn collega Liese en alle andere betrokkenen die het initiatief voor dit meesterwerk op het gebied van de preventieve diplomatie genomen hebben, daarom bij dezen bedanken. In deze korte resolutie gaat het voor het eerst niet om een reactie op een crisis zoals wij die gewend zijn uit de regelmatige spoeddebatten, hoewel er natuurlijk wel sprake is van een acute crisissituatie. De resolutie gaat vooral over preventie, niet alleen in de vorm van woorden maar ook met daden. Op alle centrale thema’s wordt ingegaan: ten eerste het hele gebied van de landbouw en de noodzaak van hervormingen op dat terrein. Ten tweede de kwestie van de economische hervormingen en de belastingwetgeving, waarbij dat laatste complex inderdaad zeer bizar mag worden genoemd. Tenslotte natuurlijk het vredesproces dat in het geheel ingebed is. Hieraan kan de Europese Unie een zeer wezenlijke bijdrage leveren door ten aanzien van de dialoog te bemiddelen en ondersteunen. Daarnaast is er natuurlijk een rol weggelegd op het gebied van economische samenwerking en ontwikkelingshulp. Ik ben erg blij met dit initiatief. Het is immers niet de taak van dit parlement om voortdurend veroordelingen uit te spreken, maar om met de nodige daadkracht te werken aan strategieën waarmee catastrofes kunnen worden voorkomen of op zijn minst grotendeels kunnen worden vermeden. 4-125
Alyssandrakis (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, het volk van Guatemala heeft net als alle andere volkeren van Latijns-Amerika tragische ervaringen met
39 buitenlandse interventie door het Amerikaanse imperialisme en wrede uitbuiting door de eigen heersers. Er moest hard worden gevochten voor de eerbiediging van de grondrechten van het volk. Die bittere strijd bracht een vredesproces op gang en de nieuwe regering beloofde werk te maken van hervormingen ten gunste van de nakomelingen van de Maya en de andere inheemse culturen. Zes jaar later is er van die hervormingen niet alleen niets terechtgekomen, maar heerst overal armoede, vooral onder de inheemse bewoners, die de meerderheid van de bevolking vormen. Arbeidsrechten worden met voeten getreden, de resten van het feodale systeem blijven bestaan, boeren worden van hun land verdreven en hun leiders worden vermoord door paramilitairen, die ongestraft blijven. Wij veroordelen de regering van Guatemala, de oligarchie en de buitenlandse interventie. Wij zijn solidair met de volksbewegingen van het land en we zijn ervan overtuigd dat de strijd voor democratische en sociale verandering vrucht zal afwerpen. 4-126
Bolkestein, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit is een belangrijke kwestie. De Commissie houdt de situatie in Guatemala nauwlettend in het oog. Zoals diverse sprekers vanmiddag al hebben opgemerkt, leiden de toenemende schendingen van de rechtsorde en de mensenrechten in het land, alsmede de toenemende polarisatie binnen de Guatemalteekse samenleving, tot steeds ernstigere politieke en sociale spanningen aan de vooravond van de verkiezingen van 2003. Tegelijkertijd vormen gebrek aan voedsel, extreme armoede en sociale onvrede steeds verontrustendere problemen. In deze ongunstige en ongelukkige context moedigt de Commissie, overeenkomstig de in april 2002 door het Parlement aangenomen resolutie over Guatemala, de politieke dialoog en samenwerkingsinitiatieven aan. Wij willen de Guatemalteekse instellingen en samenleving stimuleren een nationale agenda op te stellen met als uitgangspunten de vredesakkoorden, het beginsel van goed bestuur en de bestrijding van de armoede. In het kader van de politieke dialoog herinneren de Commissie en de lidstaten de Guatemalteekse overheidsinstellingen er voortdurend aan hoe belangrijk het is om de waardigheid van het Guatemalteekse volk te respecteren en het welzijn van de burgers te waarborgen en om zich daarbij te laten leiden door de beginselen van democratie, gelijkheid, non-discriminatie en sociale rechtvaardigheid. In de afgelopen maanden heeft de Commissie ook deelgenomen aan diverse initiatieven van de EU om het Hooggerechtshof en de plaatselijke autoriteiten op de hoogte te stellen van onze bezorgdheid over de toenemende golf van dreigementen, aanvallen en geweld in het land.
40
10/04/2003
In mei 2002 heeft de Commissie een beleidsplan aangenomen over samenwerking met Guatemala in de periode 2002-2006. Dat beleidsplan is gericht op naleving van de vredesakkoorden en het doorbreken van de armoede- en uitsluitingsspiraal die het land beheerst. Bij de opstelling van het beleidsplan is op uitgebreide schaal samengewerkt met de regering van Guatemala, de EU-lidstaten en lokale en Europese maatschappelijke organisaties. Er zullen drie belangrijke punten centraal staan: in de eerste plaats de versterking van de rechtsorde en de bescherming van de mensenrechten, in de tweede plaats de bevordering van de lokale ontwikkeling en de plattelandsontwikkeling op basis van participatie, sociale insluiting en onpartijdigheid, en in de derde plaats een rechtvaardige economische groei en het bevorderen van de werkgelegenheid. De indicatieve financiële middelen voor de periode 2002-2006 bedragen 93 miljoen euro. Verder is het vermeldenswaardig dat Guatemala een van de landen is waarop het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten zich met prioriteit richt. Zoals de afgevaardigden wel zullen weten, vindt er op 13 en 14 mei 2003 in Guatemala-Stad een nadere bijeenkomst plaats van de Raadgevende Groep. Tijdens die bijeenkomst zullen de Commissie en de lidstaten er bij de Guatemalteekse autoriteiten en maatschappelijke organisaties op aandringen om opnieuw te trachten vaart te zetten achter de uitvoering van de in 1996 gesloten vredesakkoorden, met name op die gebieden waar tot nu toe onbevredigende resultaten zijn behaald, zoals het rechtsstelsel, de plattelandsontwikkeling en de situatie van de inheemse bevolking. We zullen ook vragen om voldoende begrotingsmiddelen te reserveren voor sociale uitgaven. Ik eindig met te zeggen dat de Commissie bereid is om Guatemala te helpen toezicht te houden op het verloop van de naderende verkiezingen en een transparante en democratische machtsoverdracht te garanderen – net als bij de vorige verkiezingen in 1999. Tijdens zijn bezoek aan Brussel in januari 2003 heeft minister Gutiérrez de Europese Unie om steun gevraagd. Het hoogste verkiezingstribunaal heeft ons eveneens om steun gevraagd. Op basis van de uitkomst van een oriënterend bezoek dat in mei 2003 aan Guatemala wordt afgelegd zullen de Commissie en de lidstaten bepalen of er EUwaarnemers bij de verkiezingen aanwezig zullen zijn. 4-127
De Voorzitter. Bolkestein.
–
Hartelijk
dank,
commissaris
Het debat is gesloten. De stemming vindt aansluitend op dit debat plaats. 4-128
Mensenrechten in Cuba 4-129
De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van de volgende zeven ontwerpresoluties over de mensenrechten in Cuba: - B5-0209/2003 van de leden Galeote Quecedo e.a., namens de PPE-DE-Fractie, over Cuba; - B5-0211/2003 van de leden Gasòliba i Böhm e.a., namens de ELDR-Fractie, over de laatste gevangennemingen in Cuba en de opschorting van de betrekkingen EU-Cuba; - B5-0213/2003 van de leden Van den Berg en Obiols i Germà, namens de PSE-Fractie, over Cuba; - B5-0218/2003 van de leden Mayol i Raynal e.a., namens de Verts/ALE-Fractie, over Cuba; - B5-0221/2003 van de leden Queiró en Muscardini, namens de UEN-Fractie, over Cuba; - B5-0222/2003 van de heer Belder, namens de EDDFractie, over Cuba; - B5-0223/2003 van de heer Wurtz, namens de GUE/NGL-Fractie, over de mensenrechten in Cuba. 4-130
Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, Oswaldo Payá, in 2002 onderscheiden met de Sacharov-prijs, heeft ten overstaan van dit Parlement gezegd dat in zijn land duizenden mannen en vrouwen tegen de vervolging in voor hun rechten opkomen, en dat vele honderden van hen gevangen zitten omdat zij die rechten verkondigen en verdedigen. Hetzelfde is het geval met de laatste golf van aanhoudingen en veroordelingen in Cuba. Slachtoffer daarvan zijn verdedigers van de mensenrechten, pacifistische dissidenten – waarvan velen van de christelijke bevrijdingsbeweging van het Varela-project – en onafhankelijke journalisten zoals de 57-jarige Raúl Rivero, die is veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf, de fotograaf Omar Rodríguez, veroordeeld tot 27 jaar gevangenisstraf, en de journalist Víctor Rolando Arroyo, veroordeeld tot 26 jaar gevangenisstraf. Mijnheer de Voorzitter, Cuba is het enige land in Latijns Amerika dat niet via een samenwerkings- of associatieovereenkomst met de Europese Unie is verbonden, en dat is niet toevallig. Deze betreurenswaardige gebeurtenissen tonen aan waarom dat is. Dit alles vindt plaats op een moment waarop de Europese Commissie zojuist een bureau heeft geopend in Havana. Ik verzoek de commissaris niet alleen deze gebeurtenissen te veroordelen, maar ook te zeggen welke conclusies de Commissie daaruit denkt te trekken. Een en ander komt namelijk tevens op een moment waarop onze instellingen en veel leden van dit Parlement een zeer welwillende houding begonnen aan te nemen tegenover de eventuele toetreding van Cuba tot de Overeenkomst van Cotonou.
10/04/2003 Gezien dit alles dient het Europees Parlement deze gebeurtenissen in de eerste plaats in ondubbelzinnige bewoordingen te veroordelen, zoals in de gemeenschappelijke resolutie is gedaan, en krachtig vast te houden aan zijn eis tot vrijlating. In de tweede plaats moeten wij ons solidair verklaren met al diegenen die in Cuba strijden voor hun vrijheid en waardigheid, “zonder haat in het hart”, zoals Oswaldo Payá zei, maar ook zonder angst voor degenen die hen onderdrukken. 4-131
Van den Bos (ELDR). – Fidel Castro is blijkbaar nergens zo bang voor als voor zijn eigen volk. Daarom is hij als de dood voor democratische hervormingen en ruimt hij tegenstanders uit de weg. Fidel ziet in de schaduw van Irak zijn kans nu schoon om meer dan 75 dissidenten en onafhankelijke journalisten voor een schofterig lange tijd achter de tralies te zetten. Hun enige misdaad is dat zij het niet eens zijn met het regime, daar openlijk voor uitkomen en mogelijk gesteund worden door de Amerikanen. Bij mijn bezoek aan Cuba in december werd mij duidelijk dat Cuba betere betrekkingen wil met de Europese Unie en graag wil toetreden tot het Cotonouakkoord. Daartoe is onlangs het kantoor van de Commissie in Havana geopend. Vier dagen daarna werden de arrestaties verricht. Wat een klap in het gezicht van de Europese Unie! Als de politieke gevangenen niet worden vrijgelaten, rijst de vraag wat de zin is van een politieke dialoog en van een kantoor van de Europese Unie. Ook hoeven er dan geen onderhandelingen over het Cotonou-akkoord gevoerd te worden. Graag de opvatting van commissaris Bolkestein daarover. Als mensenrechtenrapporteur heb ik met veel Cubaanse autoriteiten gesproken, onder meer met de vice-president en de minister van Buitenlandse Zaken. Helaas moet ik nu vaststellen dat zij mij met hun ontwijkende antwoorden op het verkeerde been hebben gezet. Politieke processen achter gesloten deuren zijn oude Sovjet-praktijken waarvoor in een beschaafde wereld geen plaats meer is. De Amerikaanse boycot is onverstandig. Cuba is dol op dollars. Daarom is een nieuwe invasie nodig. Niet van militairen maar van vreedzame bezoekers uit Amerika en Cuba. Democraten aller landen verenigt u ....in Cuba en jaag Castro de stuipen op het lijf, door niet alleen uw portemonnee maar ook uw mond open te doen. 4-132
Lage (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren afgevaardigden, mijnheer de commissaris, de sociaal-democratische fractie aanvaardt de nu besproken resolutie zonder enige reserves. Wij zijn geschokt door deze golf van repressieve maatregelen tegen iedereen in Cuba die er eigen gedachten op nahoudt, het met het regime oneens is en in vrijheid scheppend werk wil verrichten. Voor al diegenen die nog twijfels – of illusies – hadden is dit het uur der waarheid: het Cubaanse regime laat nu zijn ware gezicht zien. Het komt in alle opzichten overeen met het regime dat George Orwell in
41 zijn bekendste roman – 1984 – schetst. Het Cubaanse lied, met mensen als Compay Segundo en Ibrahim Ferrer met zijn Buena Vista Social Club, is erin geslaagd zich vrij te maken. En na de vrijlating van de tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeelde dichter Raúl Rivero dachten we dat nu ook de dichterlijke vrijheid herwonnen was. De vrijheid politieke uitspraken te doen zou volgen uit de toekenning van de Sacharov-prijs aan Elizardo Sánchez en Oswaldo Payá. Dat bleek allemaal niet waar te zijn – we hebben ons vergist. De Cubaanse dictator heeft opdracht gegeven tot de arrestatie van intellectuelen, journalisten, politieke dissidenten en medewerkers aan het Varela-project. De rechtvaardigingsgrond voor deze arrestaties is de in een dictatuur gebruikelijke – spionage. Ook de repressiemiddelen passen in het bekende patroon: arbitraire gevangenneming, showprocessen en absurde straffen. Er zijn geen goede en slechte dictaturen – dictaturen zijn uit de aard der zaak slecht. Het heeft geen zin dictaturen op grond van hun boosaardigheid te rangschikken en die van Fidel Castro een geprivilegieerde positie toe te kennen. Het is onaanvaardbaar dat links de dictatuur van Castro zulke een warm hart toedraagt. Ik ben daar faliekant tegen! Met deze cynische en schaamteloze verkrachting van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden daagt Castro alle democratisch gezinde burgers en alle democratische landen uit. We moeten ons verenigen en Cuba politiek isoleren. We mogen het land echter geen economische blokkade opleggen. De door de Verenigde Staten opgelegde economische blokkade verschaft het Cubaanse regime immers argumenten. Wat ik bedoel is een politieke en morele blokkade. We moeten de Cubaanse socialistische dissident Elizardo Sánchez, de leider van de commissie voor de mensenrechten en nationale verzoening, steunen. Deze man heeft acht jaar in Castro’s gevangenissen doorgebracht en toch de voorbeeldige moed gehad in een interview met een Frans tijdschrift met betrekking tot deze repressiegolf te zeggen dat het Cubaanse model “een totalitair model is”. Zo heeft hij het letterlijk gezegd. Dat model heeft overal gefaald. Sánchez noemt het zelfs een obsceen model, en hij voegt daaraan toe dat het Cubaanse regime op sterven na dood is. Het zijn moeilijke tijden voor dictaturen, mijnheer de Voorzitter. Ik hoop dat de democratie in Cuba de overwinning zal behalen en dat het bewonderenswaardige Cubaanse volk zijn vrijheden zal weten te herwinnen – de vrijheid van vergadering, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van demonstratie en de vrijheid om naar het buitenland te reizen. Dat zijn de denkbeelden die ten grondslag lagen aan een revolutie waar ik altijd achter gestaan heb, maar die uiteindelijk haar belangrijkste idealen heeft verloochend. 4-133
Ribeiro e Castro (UEN). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega’s, er is maar één ding erger dan een dictator, en dat is een
42 onverbeterlijke dictator. Erger nog dan een onverbeterlijke dictator is een onverbeterlijke dictator die ook nog eens een opportunist is. De repressieve maatregelen van Fidel Castro zijn mede daarom zo schokkend omdat ze behalve meedogenloos ook uiterst cynisch zijn. Castro hoopte gebruik te kunnen maken van de internationale crisis. Hij dacht dat de internationale gemeenschap alle aandacht op Irak zou richten – dat zou hem een gelegenheid geven zijn woede te koelen op al degenen die het niet met hem eens zijn. Het regime-Castro laat nogmaals zijn ware gezicht zien. We zouden genoegen kunnen nemen met de vaststelling dat het communisme en het stalinisme iets met de fietskunst gemeen hebben: eenmaal aangeleerde gewoonten leer je nooit meer af. Daar is de toestand echter te dramatisch voor. De Unie voor een Europa van Nationale Staten steunt de gezamenlijke resolutie, dat wil zeggen de compromisformule zoals die nu wordt voorgesteld en die vrijwel zeker zal worden aangenomen. We willen echter iets meer zeggen over het soort acties dat volgens ons nu zou moeten worden ondernomen. Wij vinden dat het Europees Parlement een bijzondere verantwoordelijkheid heeft. In december van het afgelopen jaar hebben we de Sacharov-prijs aan Oswaldo Payá toegekend. We kunnen onze Cubaanse broeders nu niet aan hun lot overlaten – we moeten laten zien dat de toekenning van de Sacharov-prijs ergens voor staat. Er moet dus snel een delegatie van het Europees Parlement naar Cuba worden gestuurd voor een bezoek aan de vervolgde individuen, in de eerste plaats Oswaldo Payá. Ik geloof dat het heel belangrijk is dat we onze solidariteit tot uitdrukking brengen. We moeten Oswaldo Payá opnieuw uitnodigen naar Straatsburg te komen, voor de volgende voltallige vergadering in mei. En als het in mei niet kan, dan moet het maar in juni; als juni niet lukt, dan moet hij ons in juli maar komen vertellen wat er daar precies gebeurt. We moeten snel handelen en duidelijk maken dat we ons solidair opstellen. We weten dat de Europese Unie de ontwikkelingen op Cuba veroordeelt. Dat is heel goed en heel positief – maar het is niet genoeg. We moeten meer doen. We moeten de Cubaanse dictator duidelijk maken dat we de huidige situatie niet aanvaarden en dat daarover niet onderhandeld kan worden. Dat betekent dat we de toetredingsprocedure voor Cotonou moeten schorsen. We moeten dus op ondubbelzinnige wijze aangeven dat we bereid zijn actief mee te werken aan een overgang naar een democratisch regime op Cuba, een regime waarin de vrijheden en de mensenrechten worden gerespecteerd. Maar het huidige regime moet wel begrijpen dat we een terugkeer naar stalinistische praktijken niet zullen dulden. We moeten dus eisen dat de gevangenen direct in vrijheid worden gesteld. 4-134
Van Dam (EDD). – Voorzitter, opnieuw heeft het tirannieke regime van Fidel Castro zijn misdadige gezicht getoond. In de zwaarste golf van repressie sinds tien jaar wil de dictator zich ontdoen van hem onwelgevallige dissidenten. Op onverhoedse, massale
10/04/2003 arrestaties van criticasters van zijn regime volgen snelle schijnprocessen. Half maart zijn de eerste zogenaamde “verraders” opgepakt. Maandag jongstleden stonden de eerste draconische straffen al vast in een rechtsgang waarbij de internationale rechtsnormen met voeten zijn getreden. Cubanen die niets anders deden dan hun recht op vrije meningsuiting uitoefenen, werden subversieve activiteiten ten laste gelegd. Deze zware aanklacht geeft Castro de mogelijkheid op grond van wet 88 excessief zware straffen op te leggen. Deze schending van de internationale rechtsorde is onaanvaardbaar. Juist nu vergadert in Genève de Commissie van de rechten van de mens van de Verenigde Naties die uiterst kritisch jegens Cuba is. Juist nu heeft de Europese Unie een officiële vertegenwoordiging in Havana geopend. Juist nu poogt Castro zijn slag te slaan in de schaduw van de bevrijding van Irak. Daar moeten we een stokje voor steken. In de resolutie bepleiten we de onmiddellijke invrijheidstelling van alle gearresteerden en een einde van deze dubieuze opsluitingen. Alleen dan kan de Europese Unie de voortzetting van de politieke dialoog met Cuba en de toetreding van dat eiland tot het Cotonou-akkoord overwegen. Daar voeg ik nog het Cubaanse verzoek om toetreding tot de ACS-landen aan toe. 4-135
González Álvarez (GUE/NGL). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zal proberen aan te geven wat het meerderheidsstandpunt – niet het unanieme standpunt – van mijn fractie is. In de eerste plaats heeft onze fractie krachtige kritiek uitgeoefend op de straffen die zijn geëist tegen de Cubaanse dissidenten over wie hier is gesproken, omdat die buiten proporties zijn. In de tweede plaats hebben wij duidelijk gesteld dat de vrijheid van meningsuiting en van vergadering dienen te worden geëerbiedigd, want dat zijn grondrechten. Wij moeten echter wel oog houden voor de context waarin deze veroordelingen hebben plaatsgevonden. Ten eerste: het embargo of – zo u wilt – de blokkade die al bijna veertig jaar lang de economie en het leven van de Cubaanse bevolking ernstig ondermijnt, en die elk jaar opnieuw wordt veroordeeld door de internationale gemeenschap in het kader van de Verenigde Naties. Ten tweede: de voortdurende provocaties van de Amerikaanse vertegenwoordiger in Havana, de heer James Cason, die sinds zijn aanstelling een half jaar geleden grote sommen geld – er wordt gesproken van twintig miljoen dollar – heeft gestoken in de destabilisering van de Cubaanse instellingen. Ten derde: de ongelooflijk tolerante houding van de Verenigde Staten tegenover degenen die de afgelopen maand twee vliegtuigen en een veerboot hebben gekaapt, waardoor het leven van honderden mensen in gevaar kwam. Ten vierde: de gevangenneming van vijf Cubaanse burgers die in de Verenigde Staten zijn veroordeeld, louter en alleen omdat zij probeerden de terroristische aanslagen te voorkomen die enkele maanden eerder in toeristische centra werden gepleegd en die niet alleen geleid hebben
10/04/2003 tot grote materiële schade, maar ook tot menselijk letsel en tot de dood van een Italiaanse toerist. Wij hebben deze gemeenschappelijke resolutie niet gesteund, omdat geen rekening is gehouden met de situatie op het eiland. Tot slot, mijnheer de Voorzitter, nog een opmerking die ik uitsluitend op persoonlijke titel maak: ik vind het bedroevend te constateren dat de meesten van degenen die zich nu zo onverbiddelijk opstellen tegenover Cuba, vorig jaar tegen de resolutie stemden waarin werd verzocht de economische betrekkingen met Israël te verbreken. De aanleiding daarvoor waren destijds de achtereenvolgende slachtingen aangericht onder Palestijnen, waaronder veel kinderen. Alleen al in de afgelopen drie dagen zijn 34 Palestijnen omgebracht. Verder vind ik het bedroevend dat in de laatste vergaderperiode ieder voorstel of amendement ter veroordeling van de onwettige, immorele en onrechtvaardige oorlog tegen Irak werd afgestemd. Hier wordt met twee maten gemeten, en ik weet niet, mijnheer de Voorzitter, hoe ik dat moet uitleggen. Vooral tegenover de slachtoffers is dat oneerlijk. In Palestina zijn dat er honderden, en ik weet niet of we ooit zullen weten hoeveel slachtoffers er in Irak zijn gevallen, want de geschiedenis wordt gewoonlijk geschreven door de overwinnaars. (Applaus) 4-136
Ferrer (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de repressieve machinerie die op Cuba volkomen straffeloos in gang is gezet tegen Cubaanse ingezetenen met als enige aanleiding dat zij het recht op hun rechten hebben willen uitoefenen – zoals Oswaldo Payá het uitdrukte in dit Parlement – heeft andermaal het ware gezicht van de dictatuur van Fidel Castro laten zien. Dit is een flagrante schending van de grondrechten en fundamentele vrijheden, en in zekere zin een reactie op het project-Varela. Het Europees Parlement dient dan ook zijn stem te verheffen en het optreden van het Castro-regime en de schijnvertoning van een justitie in dienst van de dictatuur te veroordelen. Wij moeten de vrijlating van alle gevangenen eisen en ons met stelligheid uitspreken tegen de valse redenering – “de mythe”, volgens Oswaldo Payá – dat Cubanen het zonder rechten moeten stellen om de onafhankelijkheid en soevereiniteit van hun land te waarborgen. Over de grondrechten valt niet te onderhandelen en schending van grondrechten is niet te rechtvaardigen. Het is onze morele en politieke plicht degenen die strijden voor de rechten van alle Cubanen te laten weten dat wij aan hun zijde staan en dat hun strijd de onze is. Tevens moeten wij degenen die de moed hebben gehad het project-Varela te steunen, zeggen dat wij er evenals zij met grondwettelijke middelen naar streven het Cubaanse volk zijn stem terug te geven.
43 Wij kunnen niet volstaan met een veroordeling van de gebeurtenissen. Daarom vraag ik de commissaris – en de Raad, als die aanwezig was – het Cubaanse verzoek om toetreding tot de Overeenkomst van Cotonou niet te honoreren als de onderdrukking doorgaat en vrijlating van alle gevangenen achterwege blijft. Volgens artikel 9.2 van die overeenkomst wordt van Cuba immers verlangd dat het de mensenrechten in acht neemt. Aan die eis voldoet het land niet wanneer het zich schuldig blijft maken aan de onderdrukking waaronder zo vele Cubaanse ingezetenen gebukt gaan, louter omdat de vrijheid hun lief is. 4-137
Napoletano (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, er is al veel gezegd. Ik vind dat wij duidelijk onze veroordeling van het regime van Fidel Castro moeten uitspreken, maar dat wij ook moeten proberen het Cubaanse volk bij te staan. Dat heeft het op dit moment immers zwaar te verduren, omdat het aan de ene kant de gevolgen ondervindt van een embargo en aan de andere kant onderdrukt wordt. Laten we niet de vergissing begaan om over het hoofd te zien door welke tragedie dit volk getroffen wordt, en laten wij – ook de Commissie – proberen in te grijpen in de situatie op Cuba door het regime van Castro te isoleren, maar tegelijkertijd het Cubaanse volk te steunen in zijn economische en fundamentele rechten. Ik begrijp dat een paar minuten niet genoeg zijn om de situatie op Cuba te analyseren, maar ik was een van degenen die erop hebben aangedrongen nú een resolutie aan te nemen over de arrestaties en vooral over de veroordelingen, die niet alleen buitensporig zijn, maar ook ongefundeerd. Het ongelooflijke is dat het het regime ernst is, gezien het feit dat er al gevangenisstraffen van 26 jaar zijn uitgesproken. Ik zou er voorts op willen wijzen dat een bepaalde politieke gezindheid geen garantie is: ook zeer veel sociaaldemocraten hebben de kerkers van Castro van binnen gezien. Daarom ben ook ik van mening dat wij op onze beurt een helder signaal moeten afgeven. Wij zien uit naar de reactie van de Commissie. 4-138
Maaten (ELDR). – Voorzitter, natuurlijk maak ook ik mij grote zorgen over de arrestatie en veroordeling in niet-openbare rechtszaken tot buitensporig hoge gevangenisstraffen van meer dan zeventig dissidenten onder wie journalisten en leiders van de illegale oppositiepartijen, onder wie de leiders van onze twee liberale zusterpartijen in Cuba, die tevens lid zijn van de Liberale Internationale. Ik heb zelf namens de Liberale Internationale een paar jaar geleden een bezoek gebracht aan Cuba. Dat is toch één van de meest indrukwekkende ervaringen die ik ooit in de wereld heb opgedaan. Hoe die mensen zich daar verzetten tegen wat Castro ze aandoet! Ik ben dan ook verbijsterd over de verklaringen van mevrouw González die hier durft te zeggen dat het wel goed is wat daar gebeurt in Cuba, omdat ze de
44 Verenigde Staten geen leuk land vindt, omdat ze de oorlog in Irak niet goed vindt en omdat de situatie in Israël niet goed is. Gaat u dat eens uitleggen aan die mensen in Cuba, mevrouw! Gaat u die mensen die daar vastzitten in Cuba eens vertellen dat het wel O.K. is, dat het wel in orde is dat zij daar vastzitten, omdat u de situatie in andere delen van de wereld niet zo plezierig vindt! Dat is verraad aan de democratie wat u daar pleegt, mevrouw! 4-139
Sandbæk (EDD). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, tot dusverre heb ik van harte alle VN-resoluties ondersteund, die eisten dat de door de VS aan Cuba opgelegde economische sancties zouden worden ingetrokken. Ik heb ernaar uitgezien dat Cuba lid nr. 78 van de ACS-groep zou kunnen worden en ik heb mij verheugd over de politieke dialoog met de EU en gehoopt op een spoedige Cubaanse toetreding tot de Overeenkomst van Cotonou. Derhalve stemt het mij diep treurig dat ik deze keer op de meest krachtige wijze Cuba moet veroordelen en ik roep Cuba op onmiddellijk alle gearresteerde personen vrij te laten. Tegelijkertijd doe ik tevens een oproep aan de EU om op de top van juni het besluit te nemen de ondertekening van Cuba’s toetreding tot de Overeenkomst van Cotonou op te schorten totdat deze mensen ook daadwerkelijk zijn vrijgelaten. De EU zou een bijzonder slecht signaal afgeven als wij een overeenkomst zouden ondertekenen met een land dat op hetzelfde moment de fundamentele mensenrechten van zijn burgers schendt en uiteraard moet de EU dus ook stappen te zetten om de handelsovereenkomsten met Israël om precies dezelfde reden tijdelijk buiten werking te stellen.
10/04/2003 ten einde, en het aantal gevangenen is het bewijs dat Castro de situatie niet meer onder controle heeft: dit is het moment om deze verachtelijke figuur – want verachtelijk is hij – het laatste duwtje te geven door hem voor te stellen in ballingschap te gaan, opdat het land eindelijk geregeerd kan worden door degenen die strijden voor de democratie. 4-141
Tannock (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het Cuba van Castro heeft zichzelf aan de wereld proberen te presenteren als een toonbeeld van antikolonialisme en sociale rechtvaardigheid. In werkelijkheid zijn er in de eerste jaren van de revolutie honderden mensen omgekomen in Cubaanse gevangenissen en is er sprake van nog veel meer mensen die door het regime gevangen zijn genomen of wier leven is verwoest omdat zij het waagden de waarheid te zeggen. De revolutie heeft zeker het een en ander tot stand gebracht, maar in economisch en politiek opzicht is er een zeer hoge prijs betaald. De Cubaanse economie is bankroet, niet ten gevolge van Amerikaanse sancties, maar als gevolg van het communisme. Wat heb je aan goede artsen als er onvoldoende medische faciliteiten en middelen zijn? Fidel Castro heeft niet begrepen dat de wereld is veranderd, en weinigen onder ons waren voorbereid op het recente optreden tegen 33 dissidenten, de overhaaste niet-openbare processen en de schandalige roep om de doodstraf voor een christen-democratische leider. Dit is een dramatische ontwikkeling, waardoor de kans dat Cuba toetreedt tot de Overeenkomst van Cotonou slinkt. Fidel Castro moet leren de mensenrechten te eerbiedigen en van Cuba een democratisch land maken. Er is in Latijns-Amerika geen plaats meer voor tirannen.
4-140
4-142
Dupuis (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, collega’s, ik zal mij onthouden van stemming over deze ontwerpresolutie. Ik beschouw de arrestaties die de afgelopen weken hebben plaatsgevonden namelijk als een bedankje voor het feit dat wij de toetreding van Cuba tot de ACS-groep hebben gesteund, een bedankje voor het bezoek dat commissaris Poul Nielson twee, drie weken geleden heeft gebracht en voor de vestiging van een kantoor van de Commissie op Cuba. Dit is de manier waarop de dictator Castro ons bedankt. Welnu, in deze ontwerpresolutie, die weliswaar een duidelijke veroordeling is, wordt echter niet gesproken over wat wij zouden moeten doen – ook collega Ribeiro heeft dat al opgemerkt – er wordt niet gezegd wat de Europese Unie zou moeten doen om een einde te maken aan die dictatuur. Er wordt niet gerept over het opschorten van de hulp van zowel de lidstaten als de Commissie, of over het staken van alle besprekingen in verband met de Overeenkomst van Cotonou: er wordt niet één nauwkeurig omschreven maatregel genoemd waarmee die regering onder druk kan worden gezet. Mocht dictator Castro de komende weken iemand vrijlaten, dan zouden wij wellicht een resolutie kunnen opstellen om hem te bedanken. Naar mijn mening spelen wij het spel van dictator Castro – al besef ik dat wij dat niet met opzet doen. Dit regime loopt
Martínez Martínez (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, wij mogen niet instemmen met de aanhoudingen en berechtingen van dit moment op Cuba, en dat is iets wat wij veroordelen. Het is echter niet alleen onterecht en onrechtvaardig die gebeurtenissen uit de context te halen, maar wekt in veel gevallen bovendien de indruk dat geprobeerd wordt een verkeerde voorstelling van zaken te geven. Cuba is het slachtoffer van Amerikaanse agressie, iets wat de internationale gemeenschap misschien vaker dan enige andere wantoestand heeft veroordeeld. De blokkade heeft de laatste tijd een nieuwe dimensie aangenomen binnen het buitenlandbeleid van president Bush. Het lijkt gerechtvaardigd te stellen dat de Cubaanse autoriteiten heel serieus rekenen houden met het gevaar dat de agressie van Amerikaanse zijde een kwalitatieve verandering ondergaat, en dat het land het doelwit zou kunnen worden van een militaire invasie in het kader van de preventieve oorlogsvoering, die is uitgegroeid tot officiële doctrine van het Witte Huis. In die context is het begrijpelijk dat de Cubaanse regering, evenals natuurlijk een groot deel van de Cubaanse bevolking, reageert met verdedigingsmechanismen die kenmerkend zijn voor een
10/04/2003 oorlogssituatie. Het verbaast ons daarom niet, ook al betreuren wij het, dat die reacties soms te ver gaan of niet terecht zijn. Het zal echter niet eenvoudig zijn de Cubanen te overtuigen dat zij geen aanleiding hebben om zo te handelen, want de sfeer van virtuele oorlog waarin Cuba jarenlang heeft geleefd is nu omgeslagen in een sfeer van reële oorlog, net zo reëel als de oorlog in Irak. Het zal nog lastiger zijn hen daarvan te overtuigen als de kritiek die zij nu te verduren hebben niet vergezeld gaat van een veroordeling van de toenemende provocaties van James Cason, hoofd van het Bureau voor Amerikaanse Belangen in Havana, en van gevallen van terrorisme, zoals de recente kapingen van twee vliegtuigen en een passagiersboot. Als vrienden van het Cubaanse volk menen wij, vanuit ons begrip voor en onze solidariteit met de situatie van het land, het recht te hebben de Cubanen te vragen om matiging en mildheid. Dat vragen wij onder verwijzing naar de veroordeling van de eerder geschetste context en de toezegging van de Europese Unie voortgang te maken met haar beleid inzake de samenwerking met Cuba. Wat betreft de voorliggende resolutie: met het weinige dat daarin staat ben ik het grofweg wel eens, maar ik wijs haar af omdat er zoveel niet in staat, en omdat zij aperte onjuistheden bevat. Er staat bijvoorbeeld dat de doodstraf geëist zou zijn. Dat maakt de tekst onevenwichtig en ongeloofwaardig, en daarmee onbruikbaar. Daarom, mijnheer de Voorzitter, zal ik de resolutie niet steunen. (Applaus) 4-143
Bolkestein, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik graag zeggen dat de Commissie zich ernstig zorgen maakt over de berichten dat de Cubaanse autoriteiten onlangs journalisten en aanhangers van de oppositie hebben opgepakt en veroordeeld. De Europese Unie heeft deze maatregelen in een verklaring krachtig veroordeeld. Deze veroordeling is op 26 maart 2003 in Havana gevolgd door een protestverklaring van de trojka, waarvan de Commissie deel uitmaakte. Aan de ernstige bezorgdheid is ook uiting gegeven in de verklaring die de Europese Unie vorige week tijdens de bijeenkomst van de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens in Genève heeft afgelegd over de mensenrechtensituatie in de wereld. In deze verklaring is opgeroepen tot de onmiddellijke vrijlating van personen die wegens het verkondigen van hun mening in de gevangenis zitten. De mensenrechtensituatie is en blijft een belangrijk aspect van onze relatie met Cuba. De Europese Commissie is van mening dat het voeren van een dialoog
45 de doeltreffendste manier is om mee te helpen aan een positieve ontwikkeling in dit verband. Om een vreedzaam verloop van dit proces te bevorderen voert de Europese Unie, zoals vastgelegd in het gemeenschappelijk standpunt, een beleid van 'constructieve betrokkenheid' met Cuba. In het gemeenschappelijk standpunt van de EU wordt afstand genomen van het gebruik van dwangmaatregelen waardoor de bevolking van Cuba het nog moeilijker zou kunnen krijgen. In plaats daarvan wordt voorrang gegeven aan een constructieve dialoog met de Cubaanse autoriteiten en maatschappelijke organisaties. Kortom: de Europese Unie is er vast van overtuigd dat er meer heil kan worden verwacht van een constructieve dialoog dan van een beleid van isolement en embargo's. Het verzoek van Cuba om te mogen toetreden tot de Overeenkomst van Cotonou kan goed worden aangegrepen om de dialoog met de Cubaanse autoriteiten op zinvolle wijze voort te zetten en te verdiepen, met name op het gebied van de mensenrechten. Het eerbiedigen van de mensenrechten, de democratische beginselen en de rechtsorde is immers een essentieel onderdeel van de Overeenkomst. De Commissie komt daarom binnenkort met een mededeling over dit onderwerp, waarin zij haar oordeel geeft over de situatie en aangeeft op welk moment Cuba het beste tot de Overeenkomst van Cotonou kan toetreden. Tot zover mijn reactie namens de Commissie en in het bijzonder mijn collega, de heer Nielson. 4-144
Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verontrust door het antwoord van de Commissie. In de reactie van de Commissie op de diverse vragen die haar zijn gesteld wordt niet eens het verzoek tot vrijlating van de gevangenen gedaan, iets wat de overgrote meerderheid van de fracties van dit Huis wil, zo niet alle fracties. Ik wil de commissaris eraan herinneren dat de Commissie politiek niet aan de Raad maar aan dit Parlement verantwoording aflegt. (Applaus) 4-145
Bolkestein, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is het niet eens met het standpunt van de geachte afgevaardigde. De Commissie heeft haar ernstige bezorgdheid geuit in de verklaring die de Europese Unie vorige week tijdens de bijeenkomst van de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens in Genève heeft afgelegd over de mensenrechtensituatie in de wereld. In deze verklaring is opgeroepen tot de onmiddellijke vrijlating van personen die wegens het verkondigen van hun mening in de gevangenis zitten. Het spreekt voor zich dat we ons met onze oproep tot onmiddellijke vrijlating tegen de doodstraf of enige andere straf keren. Dat is de mening van de Commissie en met name de heer Nielson.
46
10/04/2003
4-146
De Voorzitter. Bolkestein.
–
Hartelijk
dank,
commissaris
Wij kunnen vandaag niet veel aanvullende vragen behandelen, dus dit wordt de laatste vraag die ik vandaag toesta. 4-147
Van den Bos (ELDR). – Ter verduidelijking, acht de Commissie het denkbaar dat de Europese Unie toestaat dat Cuba toetreedt tot het Cotonou-akkoord zolang de nu veroordeelde politieke gevangenen niet zijn vrijgelaten? 4-148
Ribeiro e Castro (UEN). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, een punt van orde. Ik weet dat dit onderwerp niet onder de verantwoordelijkheden van commissaris Bolkestein valt. Ik kan van hem dus geen definitief antwoord verlangen. Maar ik wil de heer Bolkestein wel graag vragen of hij de Commissie en commissaris Nielson duidelijk wil maken dat wij in hoge mate verrast zijn door de uitleg die hij hier gegeven heeft. We weten immers heel goed wat voor beleid er voor Cuba op het programma stond. Van onze kant niets dan goede wil – Fidel Castro is nu juist degene die zich niet aan z’n woord houdt. Hij is verantwoordelijk voor het feit dat de toestand er nu anders uitziet en dat het beleid dienovereenkomstig gewijzigd moet worden. We kunnen ons beleid toch niet doodgewoon voortzetten alsof er intussen helemaal niets gebeurd is? Commissaris Nielson moet het Parlement hierover spoedig opheldering komen verschaffen. 4-149
Bolkestein, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verzeker de leden die hier vanmiddag aanwezig zijn dat ik mijn collega, de heer Nielson, op de hoogte zal stellen van de standpunten die door een overgrote meerderheid van het Parlement zijn verwoord. Ik zal hem zeggen dat het Parlement de gebeurtenissen in Cuba zeer ernstig vindt. Ik herhaal echter dat mijn collega – en de Commissie als geheel – deze opvattingen deelt. Het belangrijkste punt lijkt op dit moment de deelname van Cuba aan de Overeenkomst van Cotonou te zijn. De heer Van den Bos stelde die kwestie aan de orde en vroeg of Cuba wel kon toetreden tot de Overeenkomst van Cotonou als de ernstige schendingen van de mensenrechten in Cuba zouden doorgaan. De Commissie acht deelname aan de Overeenkomst van Cotonou moeilijk te verenigen met een voortzetting van de huidige situatie in Cuba. Daarom ben ik het met de heer Van den Bos eens dat die twee situaties niet goed met elkaar te rijmen zijn. Om een concreter antwoord te kunnen geven wil ik echter graag meer tijd hebben om nader te overleggen met mijn collega, de heer Nielson. 4-150
Alyssandrakis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Nu de usurpatoren het volk van Irak aan het afslachten zijn, houdt het Europees Parlement zich bezig met “schendingen” van de mensenrechten in Cuba. Sinds het drama in Joegoslavië en elders weten we hoe het Europees Parlement en de Europese Unie het begrip mensenrechten interpreteren. De Unie beroept zich op de mensenrechten om haar politieke doelstellingen te verwezenlijken. Dat wordt maar al te duidelijk met de resolutie over Cuba, een poging om het socialistische bewind van het land te bezwadderen, een regeringsvorm die het Cubaanse volk het hoogste welvaartspeil van Latijns-Amerika heeft gegeven. De resolutie past in de lijn van het “gemeenschappelijke standpunt” van de Europese Unie, dat een verandering van politiek bestel als voorwaarde noemt voor samenwerking met Cuba. Tegelijk sluit het Europees Parlement de ogen voor het feit dat de VS al decennia lang proberen het systeem omver te werpen en een misdadig embargo in stand houden. Het Parlement ontzegt het Cubaanse volk bovendien het recht om voor zijn revolutie op te komen en verdedigt openlijk buitenlandse agenten en misdadigers. Wij veroordelen de schijnheiligheid van de Europese imperialisten en hun collaborateurs, maar wij begrijpen wat hun dwarsligt. Het socialistische Cuba is hun namelijk een doorn in het oog. Wij hekelen echter ook bepaalde lieden uit het “linkse” kamp, die zich zonder blikken of blozen reactionair opstellen om de schijn te vermijden dat de zogenaamde verdediging van de mensenrechten hen koud laat. 4-152
Mensenrechten in Egypte 4-153
De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van de volgende vijf ontwerpresoluties: - B5-0212/2003 van de leden Ludford e.a., namens de ELDR-Fractie, over schendingen van de mensenrechten in Egypte; - B5-0215/2003 van de leden Cashman e.a., namens de PSE-Fractie, over schendingen van de mensenrechten in Egypte; - B5-0216/2003 van de leden Sacrédeus en Posselt, namens de PPE-DE-Fractie, over de mensenrechten in Egypte; - B5-0219/2003 van de leden Boumediene-Thiery en Flautre, namens de Verts/ALE-Fractie, over de mensenrechten in Egypte;
De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt aansluitend op dit debat plaats. SCHRIFTELIJKE VERKLARING (ARTIKEL 120) 4-151
- B5-0224/2003 van de leden Vinci e.a., namens de GUE/NGL-Fractie, over schendingen van de mensenrechten in Egypte. 4-154
10/04/2003 Maaten (ELDR). – Voorzitter, vorige maand werden 21 homoseksuele Egyptenaren op grond van hun seksuele geaardheid veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en dwangarbeid. Ze maakten deel uit van een groep van 52 homoseksuelen die vorig jaar in Caïro werden gearresteerd. Op 16 januari van dit jaar werd Wissam Toufic Abyad gearresteerd en later veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en drie maanden voor “herhaaldelijk losbandig gedrag”. Deze gebeurtenissen zijn geen op zichzelf staande incidenten. Ze maken deel uit van een groeiende en vooral verontrustende trend die gekenmerkt wordt door toenemende berichtgeving over discriminatie, arrestaties, mishandeling en onterechte veroordelingen van homoseksuelen. Deze trend is des te meer verontrustend omdat homoseksualiteit in Egypte niet door de wet verboden wordt. Bovendien staat het Euromediterraan verdrag tussen de Europese Unie en Egypte op het punt om door beide partijen te worden geratificeerd. Artikel 2 van dit verdrag vraagt om respect van de mensenrechten en de democratische beginselen. Alles wijst erop dat Egypte deze beginselen niet respecteert. Mijn fractie in het Parlement heeft zich altijd ingezet voor de bevordering van tolerantie in het MiddellandseZeegebied. We erkennen ook het belang van goede betrekkingen tussen Egypte en de Europese Unie voor de stabiliteit en de ontwikkeling van dit gebied. Ik betreur het dan ook zeer dat die betrekkingen onder druk komen te staan wegens de herhaaldelijke schendingen van mensenrechten door de Egyptische autoriteiten. Ik ben wel verheugd over de vrijlating van mensenrechtenactivist Saad Eddin Ibrahim maar wil daar meteen aan toevoegen dat het niet bij dat individuele geval mag blijven. De Egyptische autoriteiten moeten blijven werken aan een beter respect voor de mensenrechten in hun land, er moet een eind komen aan de vervolging van homoseksuelen op grond van hun seksuele geaardheid en hun individuele vrijheden dienen beschermd te worden. Ik wil dan ook een dringende oproep doen aan de Raad en de Commissie om in het kader van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten programma’s te ontwikkelen die erop gericht zijn de democratie in Egypte te versterken. Bij de collega's van de Delegatie voor de betrekkingen met de Masjraklanden wil ik erop aandringen dat zij de mensenrechtenkwestie in Egypte aankaarten tijdens de volgende ontmoeting met Egyptische parlementariërs en daarbij ook vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld betrekken. Mochten deze stappen niet baten, Voorzitter, dan pleit ik voor een uitstel van de ratificatie van het Euro-mediterraan verdrag.
47 regeringen die hier vanmiddag in het Parlement in deze resoluties worden aangeklaagd. Als deze regeringen, met inbegrip van de Egyptische regering, de mensenrechten niet serieus nemen, moeten we verdere actie ondernemen en indien nodig bestaande overeenkomsten met die landen opschorten. Het is vreselijk om te zien hoe minderheden in Egypte worden aangepakt. Homoseksuelen worden via internet in de val gelokt vanwege hun geaardheid. Ik wil graag de zaak aanhalen van één individu, want daar gaat het bij mensenrechten om: de rechten van individuen. Wij lopen hier in het Parlement rond, praten en debatteren en vinden alles vanzelfsprekend, maar deze mensen wordt alles ontnomen omdat ze anders zijn. Luisteren wij? Nee. Sommigen van ons praten door, anderen roepen om tolerantie. Een jongeman, Wissam Abyad, is via internet in de val gelokt. Hij had een afspraak gemaakt met een man die zich had voorgedaan als homo en ging samen met een vriend naar de afgesproken plek toe. Hij werd gearresteerd en de vriend ook. Hij zit nu in de gevangenis en is in afwachting van de behandeling van zijn hoger beroep. Ik roep hierbij op om het vonnis te vernietigen, want dat is de enige manier waarop deze man kan worden gered. De zaak van twee andere van de 52 mannen die een jaar geleden werden gearresteerd is niet herzien. Ze zijn niet veroordeeld tot dwangarbeid, maar wel tot een werkstraf. Dan zijn er in Egypte nog drie Britten in afwachting van hun proces. Zij beweren dat zij zijn gemarteld. Is er in hun zaak onafhankelijk onderzoek gedaan? Natuurlijk niet. Ik zeg tegen Egypte – en dat zeg ik als vriend: de lakmoesproef voor een beschaafde samenleving bestaat uit de manier waarop zij omgaat met minderheden. Het is aan Egypte om ons te laten zien dat het de rechten van minderheden serieus neemt, om een einde te maken aan de discriminatie van deze minderheden, om gevangen gezette homoseksuelen vrij te laten en om onmiddellijk een einde te maken aan de verontrustende opsporingen en arrestaties van homoseksuelen in het land. 4-156
Sacrédeus (PPE-DE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, de christen-democraten wijzen op het belang van een land als Egypte en van de betrekkingen tussen Egypte en de EU voor de stabiliteit en de ontwikkeling in het Middellandse-Zeegebied. Zoals vorige sprekers hebben opgemerkt, vragen wij respect voor de mensenrechten, vooral op het gebied van informatie, vrije meningsuiting en vrijheid van vereniging. Dit zijn fundamentele waarden die deel uitmaken van de associatieovereenkomst EU-Egypte. Wat vandaag in Egypte gebeurt, is daarom onaanvaardbaar.
4-155
Cashman (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wat dit en het hieraan voorafgaande debat aangaat, ben ik niet zozeer geïnteresseerd in een duidelijk antwoord van de Commissie als wel in een duidelijk antwoord van de
Wij zijn van mening dat de vervolging van burgers op grond van hun seksuele geaardheid tot het verleden moet behoren. Mensen moeten ook in demonstraties hun opvattingen en waardeoordelen naar voren kunnen
48 brengen. Tevens draait het om de vrijheid van godsdienst in een land waar 12 à 15 procent van de bevolking tot de christelijke koptische minderheid behoort. In de gezamenlijke resolutie van alle fracties eisen wij dat de christelijke koptische minderheid volledig gerespecteerd wordt en vertegenwoordigd wordt in de Egyptische samenleving. Ik noem enkele voorbeelden waaruit blijkt dat dit niet zo is. De regelgeving inzake de reparaties en bouw van kerken wijkt af van de regelgeving voor moskeeën. De regels voor kerken zijn veel ingewikkelder en omslachtiger. Bij de politie, de hogere opleidingen en de veiligheidsdienst is de christelijke koptische kerk helemaal niet vertegenwoordigd. In schoolboeken worden christenen en joden nog steeds als ongelovigen omschreven. Een ander voorbeeld betreft de moord op twee christenen die in 1998 in de gemeenschap el-Kosheh gepleegd is en volgens de christelijke bevolking niet is opgehelderd. Mijnheer de Voorzitter, de betrekkingen met Egypte zijn fundamenteel voor het Middellandse-Zeegebied en voor de EU, maar ze moeten gestoeld zijn op het respect voor de mensenrechten. 4-157
Maes (Verts/ALE). – Voorzitter, ik denk dat de debatten van vanmiddag ons op een heel belangrijke verantwoordelijkheid wijzen. Egypte is een dichtbevolkt en belangrijk land in de Arabische gemeenschap en wij willen met Egypte een associatie-overeenkomst sluiten. Doch in artikel 2 van die associatie-overeenkomst is uitdrukkelijk de clausule opgenomen waarin de inachtneming van de mensenrechten en democratische beginselen wordt verlangd. Wij zouden instrumenten moeten ontwikkelen waarmee ook de implementatie van dit artikel in de praktijk wordt bevorderd. Hier heerst immers een sfeer van alles of niets, en dat is natuurlijk niet de goede manier om een goede dialoog te bevorderen. Laten we niet vergeten dat Charles Dickens in het Engeland van de negentiende eeuw ook in de gevangenis werd gezet wegens homoseksualiteit. Er is dus een evolutie mogelijk. Maar er is hier duidelijk sprake van drie soorten schendingen van de mensenrechten. Allereerst wil ik mij aansluiten bij het protest tegen de mensenrechtenschendingen ten opzichte van homoseksuelen, want de vrijwillige toestemming van volwassenen in seksuele omgang met elkaar kan in geen enkel beschaafd land vervolgd worden en is ook bij wet aan de Egyptenaren toegestaan. Waarom zou men dan deze drastische vervolgingen toch altijd weer instellen? Intimidatiepogingen aanwenden waarbij gebruik gemaakt wordt van privé-informatie via telefoon, internet enz? Een tweede reeks schendingen betreft die jegens de Koptische kerk, één van de oudste cultuurgemeenschappen en een minderheid in Egypte.
10/04/2003 En ten derde wil ik onderstrepen dat wij allemaal getuige zijn geweest van de zware schendingen van mensenrechten tijdens de betogingen voor de vrede in Irak. Wij waren verbaasd over de gewelddadige wijze waarop de politie er tegenin is gegaan. Daarom verzoek ik de Europese Commissie zeer goed na te gaan hoe van dat artikel 2 gebruik kan worden gemaakt om bij het ondertekenen van de associatie-overeenkomst de hier veroordeelde praktijken niet alleen aan de kaak te stellen, maar ook te doen ophouden. 4-158
González Álvarez (GUE/NGL). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten laat er geen twijfel over bestaan dat volwassenen met elkaar kunnen omgaan zoals zij dat zelf willen. Wij betreuren het daarom zeer dat in Egypte vijftien homoseksuelen zijn veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, ook al zijn negenentwintig anderen vrijgesproken. Bovendien zijn in deze dagen veel mensen gearresteerd omdat in verband met de anti-oorlogsdemonstraties de noodtoestand is afgekondigd. De gezondheidstoestand van Kostas Kastanias, Grieks ingezetene, is nog altijd delicaat. Ik herinner mij dat het Spaanse voorzitterschap verzocht dat hij tenminste naar Griekenland zou worden overgebracht. Er is echter ook goed nieuws te melden: het Egyptisch gerechtshof heeft de veroordeling van Saad Eddin Ibrahim nietig verklaard en hem vrijgesproken. Wij hebben het al eerder over hem gehad in dit Parlement: hij is verdediger van de mensenrechten. Mijnheer de Voorzitter, gelet op de associatieovereenkomst met Egypte, zou de Europese Commissie mijns inziens namens de Europese Unie haar invloed moeten aanwenden om herhaling te voorkomen. 4-159
Bowis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, “Egypte: waar iedereen rondloopt met een glimlach”. Dat is de slogan waarmee Egypte zich naar buiten toe presenteert. Wie niet met een glimlach rondlopen, dat zijn de Egyptische homoseksuele mannen en jongens die worden geïntimideerd en opgepakt, en die onder valse voorwendselen via internet in de val zijn gelokt. Wie niet met een glimlach rondloopt, dat is Wissam Abyad, die vanaf januari in de gevangenis zit en slecht wordt behandeld, nadat hij een afspraak met een homoseksuele man had gemaakt. Wie niet met een glimlach rondloopt, dat is Zaki 'Abd al-Malak. Wie niet met een glimlach rondlopen, dat zijn de 21 Egyptenaren van het beruchte proces rond de Queen Boat-discotheek, wier vonnis in hoger beroep werd verzwaard tot drie jaar cel en dwangarbeid. Wie niet met een glimlach rondlopen, dat zijn de antioorlogsdemonstranten die op 20 maart in Cairo zijn gearresteerd en naar verluidt zijn gemarteld. Wie niet met een glimlach rondlopen, dat zijn de leden van de koptische kerk in Egypte die vanwege hun geloof worden vervolgd. Egypte heeft zeer veel aan onze beschaving bijgedragen. Laten wij er nu bij de regering op aandringen dat zij op een beschaafde wijze met deze kwesties omgaat.
10/04/2003 Je hoeft het niet eens te zijn met iemands geloof, iemands politieke opvattingen of iemands seksuele voorkeur. Wie echter gelooft in de elementaire beginselen van de democratie, moet pal staan voor het recht van de ander op zijn geloof, zijn opvattingen en zijn persoonlijke levensstijl. Voor die beginselen moet dit Parlement zich sterk maken. 4-160
Karamanou (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, nog maar eens een resolutie over Egypte. Denkt u dat de machthebbers onze stem nu wel zullen horen? Want tot nu toe hebben zij ons telkens straal genegeerd. Het nieuwe proces tegen vijftig van homoseksualiteit beschuldigde personen op 15 maart en de veroordeling van 21 onder hen tot de allerstrengste straffen is het dramatische bewijs dat dit land geen enkele achting heeft voor elementaire vrijheden, voor de mensenrechten, voor het privé-leven. Een van de gedetineerden is een Grieks staatsburger, Kostas Kastanias, die ook zware gezondheidsproblemen heeft. Jammer genoeg weigert de Egyptische regering hem naar Griekenland te laten vertrekken. In feite schendt Egypte de internationale overeenkomsten, de overeenkomsten met de Europese Unie en zelfs zijn eigen wetgeving, die homoseksualiteit niet als strafbaar feit beschouwt. Vandaar mijn vraag: wie regeert Egypte? Is Egypte een rechtsstaat of zijn de fundamentalisten er aan de macht? Met wie sluit de Europese Unie eigenlijk overeenkomsten, mijnheer de commissaris? Gaat u hier nu iets tegen ondernemen? Hoe denkt u de macht en de invloed van de Europese Unie aan te wenden om ervoor te zorgen dat Egypte de grondrechten eerbiedigt en de personen vrijlaat die ten onrechte vastzitten? 4-161
Turco (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de Commissie bedanken voor haar werkzaamheden die het mogelijk hebben gemaakt dat de situatie van professor Saad Eddin Ibrahim, om wiens vrijlating dit Parlement heeft verzocht, ten goede is gekeerd. Dankzij de inspanningen van de Europese Commissie is dit doel bereikt. Wij hopen dat met hetzelfde geduld en dezelfde kracht ook aan de oplossing van deze zaak zal worden gewerkt. Vrijwel alles is al gezegd, maar misschien zijn we nog één ding vergeten: het is onaanvaardbaar dat de democratische clausule, die in diverse overeenkomsten met de derde landen is opgenomen, niet naar de letter wordt nageleefd. Ik zou mijn collega’s en tegen de Commissie ondubbelzinnig willen zeggen dat het niet langer acceptabel is dat het geld van de Europese belastingbetalers steeds vaker wordt gebruikt om dictatoriale regimes te laten gedijen, om mensenrechtenschendingen te bevorderen, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat iedere hoop op vrijheid en democratie in die landen vervliegt. En dat is de vuurproef: wij moeten ons afvragen of het werkelijk de bedoeling is dat het effect van deze debatten beperkt
49 blijft tot de notulen, of dat wij integendeel voor eens en altijd willen besluiten de sprong te wagen en een duidelijke en definitieve politieke keuze te maken. 4-162
Bolkestein, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, hartelijk dank dat ik nogmaals het woord mag voeren over dit belangrijke onderwerp. De ontwerpresoluties die vandaag aan de orde zijn lijken voor het grootste deel voort te vloeien uit het feit dat er onlangs 21 Egyptenaren zijn veroordeeld wegens “losbandig gedrag”. Daarom zal ik met deze kwestie beginnen. De Commissie heeft de Queen Boat-affaire gevolgd vanaf mei 2001, toen 52 mannen werden gearresteerd in het kader van wetten ter beteugeling van de prostitutie. Onze bezorgdheid betrof de aard van de beschuldigingen, het gebruik van rechtbanken en wetgeving die worden ingezet als de staatsveiligheid in het geding is, beweringen dat de politie gebruik heeft gemaakt van intimidatie en valse voorwendselen om mensen in de val te lokken, en de zware straffen die werden opgelegd. De opruiende taal tijdens het proces en in de media ondermijnt beweringen uit Egyptische hoek dat de mannen niet vanwege hun seksuele geaardheid zijn aangeklaagd. Het was hoopgevend dat president Moebarak vervolgens opdracht gaf om de zaak opnieuw te laten behandelen door een gewone rechtbank. De wijze waarop het tweede proces werd gevoerd en het oordeel van de rechtbank kwamen als een verrassing, want de 21 veroordeelde mannen werden opnieuw veroordeeld tot de maximumstraf van drie jaar. De 21 mannen hebben beroep aangetekend en de uitspraak in hoger beroep wordt op 4 juni verwacht. Homoseksualiteit blijft een gevoelige kwestie in de Egyptische samenleving. Dat wil echter niet zeggen dat de Commissie accepteert dat mensen vanwege hun seksuele geaardheid worden geïntimideerd of vervolgd, of dat hun op welke manier dan ook hun normale rechten worden ontnomen. De Commissie zal deze kwestie en vergelijkbare vervolgingen in de gaten blijven houden. De Commissie heeft herhaaldelijk haar bezorgdheid geuit tegenover de Egyptische autoriteiten. Dan wil ik nu ingaan op andere zaken die aan de orde zijn gesteld. Wij zijn verheugd over de vrijlating van de strijder voor democratie Saad Ibrahim, en het doet ons, net als alle ware vrienden van Egypte, genoegen dat deze slepende kwestie voorbij is. Het recht heeft gezegevierd volgens de beste tradities van de Egyptische rechtspraak en dat hebben we allemaal kunnen zien. Er zijn beschuldigingen geuit over buitensporig geweld dat is gebruikt tegen Egyptenaren die demonstreerden tegen de oorlog in Irak, maar tijdens dergelijke demonstraties lopen de emoties en irritaties nu eenmaal hoog op en het is het goed recht van de Egyptische regering om op zo’n gevoelig moment de openbare orde
50 te handhaven. Zo’n situatie kan snel escaleren. De handhaving van de openbare orde mag echter niet ten koste gaan van de vrijheid van meningsuiting of van vreedzame vergadering. Het Europees Parlement heeft bij diverse gelegenheden zijn bezorgdheid uitgesproken over de situatie van de Egyptische kopten. De Commissie zal de gerechtelijke nasleep van de gebeurtenissen in el-Khosheh in 1998 en 1999/2000 in de gaten blijven houden. Veel commentatoren betreuren het dat de noodtoestand die vanaf het begin van de jaren ’80 onafgebroken van kracht is geweest, onlangs is verlengd. De Europese Unie maakt zich zorgen over het gebruik van dit middel op momenten en in gevallen die moeilijk te rechtvaardigen zijn. Het is echter bemoedigend dat de regerende NDP-partij onlangs heeft voorgesteld om de omvang van de noodtoestand en het bijbehorende stelsel van rechtbanken voor de staatsveiligheid drastisch te beperken. In de associatie-overeenkomst zijn diverse bepalingen opgenomen voor het geval een van beide partijen een essentieel onderdeel van de overeenkomst ernstig schendt. Zo'n essentieel onderdeel is het eerbiedigen van de democratische beginselen en de mensenrechten, zoals vervat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (artikel 2 van de overeenkomst). Belangrijker echter is dat in de associatie-overeenkomst afspraken worden gemaakt over een constructieve politieke dialoog over de mensenrechten en aanverwante zaken. Tot besluit wil ik u nog zeggen dat commissaris Patten het Europees Parlement tijdens het debat over de associatie-overeenkomst heeft verteld dat de Commissie de bezorgdheid van het Europees Parlement deelt, maar dat zij ook bemoedigende ontwikkelingen ziet, met name nieuwe sociale wetgeving met betrekking tot de rechten van vrouwen, toezicht op verkiezingen door de rechterlijke macht, voorstellen van de regeringspartij om het stelsel van de staatsveiligheidsrechtbanken af te schaffen en het besluit om uitspraken over de grondwettigheid van omstreden wetgeving over te laten aan de rechter. De Commissie houdt de eerbiediging van de mensenrechten in Egypte nauwlettend in het oog. Zodra de associatie-overeenkomst van kracht is, kunnen beide partijen mensenrechtenkwesties aan de orde stellen bij de betreffende associatieraad of het betreffende associatiecomité, en hopelijk naar tevredenheid oplossen. De overeenkomst, die eerst hier wordt geratificeerd en maandag door de Egyptische Volksvergadering, biedt belangrijke waarborgen voor beide partijen en verschaft een extra forum om te werken aan de uitbreiding van de mensenrechten en de democratische rechten. Specifieke kwesties, zoals de Queen Boat-affaire, worden per geval en in nauwe samenwerking met de lidstaten bekeken. De Commissie aarzelt niet om in voorkomende gevallen haar standpunten via de
10/04/2003 gebruikelijke kanalen of door middel van officiële verklaringen over te brengen aan de Egyptische autoriteiten. 4-163
De Voorzitter. commissaris.
–
Hartelijk
dank,
mijnheer
de
Het debat is gesloten. De stemming vindt zo dadelijk plaats. 4-164
Stemming 4-165
De Voorzitter. – Wij gaan nu over tot de stemming.5 4-166
Ribeiro e Castro (UEN). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag een oproep doen aan het Bureau. De resolutie over Cuba moet eigenlijk naar Sacharovprijswinnaar Oswaldo Payá gezonden worden. En dat moet niet bij een strikt formele zending blijven. Ik wil u vragen, mijnheer de Voorzitter, om die resolutie vergezeld te doen gaan van een warme boodschap van het Europees Parlement aan Oswaldo Payá. Die boodschap moet de solidariteitsbetuigingen met de slachtoffers van de repressie in Cuba zoals we die vandaag in deze vergadering gehoord hebben tot uitdrukking brengen. 4-167
De Voorzitter. – Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van deze vergadering.6 4-168
Onderbreking van de zitting 4-169
De Voorzitter. – Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken. (De vergadering wordt om 16.30 uur gesloten.)
5
Uitslag van de stemming: zie notulen. Bekendmaking van gemeenschappelijke standpunten van de Raad – Verwijzing naar een commissie - Machtiging tot het opstellen van initiatiefverslagen - In het register ingeschreven verklaringen – Samenstelling commissies en delegaties - Verzending van de tijdens de huidige vergaderperiode aangenomen resoluties - Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen. 6
10/04/2003
51 INHOUD
VERGADERING VAN DONDERDAG 10 APRIL 2003 ......................................Error! Bookmark not defined. Detergentia....................Error! Bookmark not defined. Gevaarlijke stoffen en preparaten (c/m/r-stoffen) . Error! Bookmark not defined. Crisis van de internationale koffiemarkt ............... Error! Bookmark not defined. Stemming ......................Error! Bookmark not defined. STEMVERKLARINGEN............................................ 25 Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (artikel 50 van het Reglement) ................................................. 37 Mensenrechten in Guatemala....................................... 37 Mensenrechten in Cuba................................................ 40 Mensenrechten in Egypte............................................. 46 Stemming ..................................................................... 50 Onderbreking van de zitting......................................... 50