3-001
VERGADERING VAN WOENSDAG, 9 APRIL 2003 ___________________________ 3-002
VOORZITTER: DE HEER COX Voorzitter (De vergadering wordt om 9.00 uur geopend) 3-003
Alavanos (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik vraag het woord als lid van het Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport. Wij zijn uitermate verontrust. Gisteren hebben drie journalisten van Europese persagentschappen het leven verloren, en het aantal doden is nu opgelopen tot 10. Het perscentrum in hotel Palestina is zonder enige reden onder vuur genomen, en daarom vroeg ik mij af of het Bureau van het Parlement geen stappen zou moeten ondernemen bij de Amerikaanse en Britse autoriteiten en hen zou moeten vragen het leven van de journalisten te eerbiedigen. Ik wilde daar graag uw mening over, want ik weet dat u daar zeer gevoelig voor bent. 3-004
De Voorzitter. – Ik was gisteren diep geschokt toen mij het nieuws bereikte dat opnieuw journalisten, die hun leven op het spel zetten om deze oorlog te verslaan, waren omgekomen. In het licht van dit bericht heb ik een perscommuniqué doen uitgaan waarin ik de condoleances van het Parlement heb overgebracht aan de families van de slachtoffers en de autoriteiten van de Verenigde Staten en Groot-Brittanië heb verzocht zoveel mogelijk rekening te houden met het specifieke beroep van journalist en de daarmee gepaard gaande gevaren. Daarbij heb ik gewezen op de speciale en uiterst belangrijke rol die journalisten vervullen in de informatievoorziening naar het publiek. Ik herhaal die oproep hier vandaag. Wij hechten grote waarde aan het werk van de journalisten; het feit dat er zoveel slachtoffers zijn gevallen valt ten zeerste te betreuren en toont aan hoezeer deze beroepsgroep zich inzet om ons op een open wijze in onze democratische samenlevingen op de hoogte te brengen van alles wat er gebeurt. 3-005
Medina Ortega (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, binnen 48 uur zijn twee Spaanse journalisten om het leven gekomen. De tweede van hen, José Couso, werd eigenlijk vermoord toen een Amerikaanse tank zijn kanon richtte op een gebouw waarin uitsluitend journalisten verbleven. 3-006
Sauquillo Pérez del Arco (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u van harte bedanken voor uw optreden. Verder wil ik hetzelfde punt aankaarten als mijn collega, de heer Medina, namelijk de dood van de twee Spaanse journalisten. Deze zaak is niet alleen zo ernstig omdat het journalisten betreft en omdat een aanslag op journalisten
tegelijkertijd een aanslag betekent op de vrijheid van informatie van iedereen, maar tevens omdat het geen aanval betrof op een militaire installatie, maar op een burgerdoel, namelijk het hotel Palestina, waar de journalisten verbleven. Wat wij in alle media hebben kunnen zien is wellicht een inbreuk op de Conventie van Genève. Ik verzoek dan ook dat u zich hiermee blijft bezighouden, want dit is een hoogst ernstige zaak. Het betreft hier geen aanval tegen militairen, maar een duidelijk tegen burgerdoelen gerichte aanval. Daarnaast mogen wij niet vergeten dat ook de Irakezen ernstig te lijden hebben, maar in dit geval hebben wij kunnen zien dat het kanon duidelijk het hotel Palestina in het vizier had genomen. 3-007
Nogueira Román (Verts/ALE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mij bij de klacht van mijn collega’s aansluiten. Er zijn meerdere journalisten om het leven gekomen. Een van hen, José Couso, die is gisteren omgekomen, was een landgenoot van mij uit Galicië. Voorts wil ik erop wijzen dat de delegatie van het Parlement die anderhalve maand geleden Irak heeft bezocht en waarvan ook ik deel uitmaakte, in het hotel in kwestie, het hotel Palestina, is verbleven. Door deze ervaring zijn wij des te sterker doordrongen van de ernst van deze aanslag. Mijnheer de Voorzitter, ik wil er tot slot aan herinneren dat, zoals bekend, vooral kinderen het slachtoffer zijn van deze oorlog. Bij de zogenaamd op Saddam Hoessein gerichte aanslag van gisteren zijn in een restaurant zeven kinderen om het leven gekomen. Ik denk dat wij er goed aan zouden doen als wij in het Parlement ook eens een minuut stilte in acht zouden nemen voor de kinderen, de onschuldige slachtoffers van deze oorlog. 3-008
Korakas (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wilde u verzoeken om een verklaring. Ik vraag u niet alleen om medeleven te betuigen en uw droefheid te uiten maar de moord op de journalisten te veroordelen, die ons al deze dagen met zoveel zelfopoffering hebben geïnformeerd over deze weergaloze wrede misdaad tegen het Iraakse volk en heel de mensheid. Het lijdt geen twijfel, mijnheer de Voorzitter, dat bij de beschieting van hotel Palestina, waar - zoals officieel bekend was - de in Bagdad geaccrediteerde journalisten verbleven, en bij de aanvallen op de televisiekanalen AlJazeera en Abu Dabi - die de misleidende informatie van de Amerikanen doorbreken - opzet van de Amerikanen in het spel was. Zij hadden dit beraamd. Hun doel was een einde te maken aan de informatie over de misdaad die zij daar blijven begaan.
6
09/04/2003
Ik verzoek u derhalve, mijnheer de Voorzitter, om niet alleen te protesteren maar ook namens ons allen te eisen dat de criminelen die Irak zijn binnengevallen dit land onmiddellijk verlaten. Het is welletjes! Er moet een einde komen aan deze misdaad tegen de mensheid.
het niet ideaal zou zijn en ook niet helemaal in overeenstemming met het Reglement, maar op die manier kunnen mensen zo vroeg mogelijk in alle talen geïnformeerd worden, mochten de normale procedures voor het vertalen verstoord worden.
3-009
De keuze is aan de leden van dit Parlement. Afgevaardigden hebben het recht om de Voorzitter met een beroep op het Reglement te verzoeken de vergadering te schorsen indien niet alle faciliteiten beschikbaar zijn. Ik weet nog niet wat er zal gebeuren, maar in het licht van wat wij vandaag doen, is het onze politieke plicht om, zo mogelijk, onze werkzaamheden op een waardige wijze voort te zetten. Ik nodig u uit daaraan mee te werken, door volgens plan om 12.00 uur te stemmen en dit voor Europa historische moment niet uit te stellen.
Mededeling van de Voorzitter 3-010
De Voorzitter. – Het behoeft geen betoog dat dit geen moties van orde waren, maar aangezien uit de voorgaande interventies de diepe bezorgdheid spreekt van mijn geachte collega’s heb ik ze toegelaten. Wat de werkzaamheden van vandaag betreft: zoals u weet staan wij op het punt een gecombineerd debat te houden over twee verslagen en tien aanbevelingen, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over de meest ambitieuze uitbreiding die de Europese Unie ooit heeft meegemaakt. Dit is in de geschiedenis van ons Parlement en in de geschiedenis van de Europese Unie een van de belangrijkste stemmingen waartoe gekozen vertegenwoordigers ooit zijn opgeroepen. Tot mijn grote spijt moet ik u echter meedelen dat het vakbondscomité van de personeelsdiensten van het Europees Parlement besloten heeft vandaag om 11.00 uur een staking te organiseren die zal samenvallen met dit debat. Ik heb maandagavond mijn programma hier in Straatsburg aangepast om overleg te voeren met de vertegenwoordigers van het vakbondscomité. Ik heb aangegeven dat ik bereid was de problemen die zij onder mijn aandacht hadden gebracht op het hoogste niveau bij de overige instellingen aan de orde te stellen. Ik wil erop wijzen dat het ongenoegen van de personeelsdiensten op dit ogenblik niet gericht is tegen het Parlement als hun werkgever. Integendeel, het Parlement is als instelling misschien wel hun grootste bondgenoot waar het gaat om het behartigen van de belangen die zij tegenover mij geformuleerd hebben. Desalniettemin was ik niet bereid deze stappen te ondernemen zolang ik onder druk werd gezet en ik heb mijn gesprekspartners van het vakbondscomité dan ook voorgesteld dat zij de voorgenomen actie zouden opschorten. Gisterenmiddag is mij echter verteld dat zij van plan zijn de staking te laten doorgaan. Het is uitermate betreurenswaardig dat in een tijd als deze de werkzaamheden in het kader van de parlementaire democratie in twijfel worden getrokken. Ik weet niet precies wat er vandaag om 11.00 uur gaat gebeuren. Ik verzoek u, als collega’s in dit Huis, om uw begrip en medewerking als het zover is. Mocht het zo zijn dat enkele van de normale faciliteiten waarvan wij in onze debatten gebruik maken, niet beschikbaar zijn, dan zou ik er toch de voorkeur aan geven dat wij zo mogelijk ons parlementaire werk voortzetten. Ik geef u de verzekering dat het debat van vandaag zo snel mogelijk in alle talen zal worden vertaald. Ik geef toe dat
(Applaus) 3-011
Poettering (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, hartelijk dank voor de manier waarop u zich in deze zaak opstelt. Heel serieus zeg ik tegen alle medewerksters, medewerkers en ambtenaren van dit huis: met betrekking tot uw legitieme belangen staan wij geheel aan uw kant. Maar gebruik niet deze historische dag, waarop het gaat om de opname van 10 landen in de Europese Unie, om uw wellicht gerechtvaardigde eisen kracht bij te zetten. Wij moeten nu op verstandige wijze te werk gaan, we moeten stemmen, en alstublieft, handel in overeenstemming met uw grote verantwoordelijkheid, zodat we vandaag onze plicht kunnen doen. (applaus) 3-012
Watson (ELDR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is gebruikelijk voor een vakbeweging om acties te ondernemen op het moment dat dit het meeste ongemak veroorzaakt voor degenen met wie men een geschil heeft. Maar in dit Parlement zijn er maar weinig dagen of stemmingen geweest die zo belangrijk zijn als vandaag. De actie waar de vakvereniging mee dreigt geeft geen juist beeld van het wederzijds respect en de over de hele linie goede betrekkingen die bestaan tussen de verschillende partners. U hebt helemaal gelijk om ons programma van vandaag doorgang te laten vinden en ik doe een beroep op de goede wil van het personeel van het Parlement om ons te helpen de historische taak van vandaag te volbrengen. (Applaus) 3-013
Barón Crespo (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u namens de Fractie van de Europese SociaalDemocraten steunen en eraan herinneren dat wij ons samen met andere fracties van het Parlement tomeloos hebben ingezet voor de opneming van het stakingsrecht in het Handvest van de grondrechten en voor de opneming hiervan in de Europese grondwet. Wij eerbiedigen het stakingsrecht.
09/04/2003
7
Tegelijkertijd willen wij het administratief personeel van het Parlement wijzen op zijn verantwoordelijkheden en vragen de gebeurtenis van vandaag te eerbiedigen. Mijnheer de Voorzitter, wij zijn derhalve van mening dat wij op dit historische ogenblik onze agenda moeten afwerken. (Applaus) 3-014
De Voorzitter. – Ik stel deze standpunten zeer op prijs. Wij moeten rekening houden met het personeel. Desalniettemin moeten wij voor zover mogelijk ook rekening houden met onze rechten als afgevaardigden. 3-015
Verwelkoming
gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Cyprus om lidmaatschap van de Europese Unie (AA-AFNS 1-6 - C5-0117/2003 2003/0901B(AVC)); - aanbeveling (A5-0092/2003) van mevrouw Schroedter, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Letland om lidmaatschap van de Europese Unie (AAAFNS 1-6 - C5-0118/2003 - 2003/0901C(AVC)); - aanbeveling (A5-0093/2003) van de heer Souladakis, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Litouwen om lidmaatschap van de Europese Unie (AAAFNS 1-6 - C5-0119/2003 - 2003/0901D(AVC));
3-016
De Voorzitter. – Ik wil de ambassadeurs en leden van de diplomatieke diensten van de kandidaat-lidstaten welkom heten die op de officiële tribune hebben plaatsgenomen. Zij zijn hier aanwezig om het debat bij te wonen. (Applaus) 3-017 Uitbreiding 3-018
De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van: - verslag (A5-0081/2003) van de heer Brok, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over de conclusies van Kopenhagen over de uitbreiding (2003/2014(INI)); - verslag (A5-0117/2003) van de heren Böge en Colom i Naval, namens de Begrotingscommissie, over de voorstellen voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad: 1. over de aanpassing van de financiële vooruitzichten in verband met de uitbreiding (COM(2003) 70 - C5-0053/2003 - 2003/2025(ACI)), 2. over de herziening van de financiële vooruitzichten (COM(2003) 185 - C5-0161/2003 - 2003/2025(ACI));
- aanbeveling (A5-0094/2003) van de heer Queiró, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Hongarije om lidmaatschap van de Europese Unie (AAAFNS 1-6 - C5-0120/2003 - 2003/0901E(AVC)); - aanbeveling (A5-0095/2003) van mevrouw Stenzel, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Malta om lidmaatschap van de Europese Unie (AA-AFNS 1-6 - C5-0121/2003 - 2003/0901f(AVC)); - aanbeveling (A5-0096/2003) van de heer Gawronski, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Polen om lidmaatschap van de Europese Unie (AA-AFNS 1-6 - C5-0122/2003 - 2003/0901G(AVC)); - aanbeveling (A5-0097/2003) van de heer Volcic, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Slovenië om lidmaatschap van de Europese Unie (AAAFNS 1-6 - C5-0123/2003 - 2003/0901H(AVC)) en
- aanbeveling (A5-0089/2003) van de heer Schröder, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Tsjechië om lidmaatschap van de Europese Unie (AAAFNS 1-6 - C5-0115/2003 - 2003/0901(AVC));
- aanbeveling (A5-0098/2003) van de heer Wiersma, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Slowakije om lidmaatschap van de Europese Unie (AAAFNS 1-6 - C5-0124/2003 - 2003/0901I(AVC)).
- aanbeveling (A5-0090/2003) van de heer Gahler, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Estland om lidmaatschap van de Europese Unie (AAAFNS 1-6 - C5-0116/2003 - 2003/0901A(AVC));
3-019
- aanbeveling (A5-0091/2003) van de heer Poos, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten,
Brok (PPE-DE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, sta mij toe om aan het begin van mijn verklaring de medewerkers van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en de medewerkers van de fracties te bedanken die zich de afgelopen jaren zo intensief met dit onderwerp hebben beziggehouden om onze taak op basis van een brede meerderheid te kunnen
8 voltooien. Mijn dank gaat in dit verband ook uit naar de rapporteurs voor de diverse landen. Sta mij toe om ook uitdrukkelijk mijn waardering uit te spreken voor de goede samenwerking met de succesvolle onderhandelaar van de Commissie. Ik zou de heer Verheugen graag persoonlijk voor deze samenwerking willen bedanken. Het hangt vandaag van ons af of de taak die wij ons gesteld hebben om Europa weer te herenigen, zal slagen. Het is niet de bedoeling om de afzonderlijke landen als het ware te laten verdwijnen, maar om hen na eeuwen van conflicten juist zodanig te herenigen dat zij nooit meer oorlog tegen elkaar zullen voeren. Het hangt van ons af of dat ook daadwerkelijk zal lukken. Wij hebben de mogelijkheid om Midden- en Oost-Europa deel te laten uitmaken van de stabiele, vreedzame en welvarende regio die West-Europa de afgelopen decennia is geweest. Belangrijk is dat dit op basis van een vrije keuze van de volkeren gebeurt en niet door een of andere vorm van pressie of dwang. Tegelijkertijd hebben wij de mogelijkheid om dit Europese continent zodanig te verenigen dat er niet alleen een vreedzame interne werking van uitgaat, maar dat wij ook naar buiten toe in staat zullen zijn om onze vreedzame taak uit te voeren en onze eigen, gemeenschappelijke belangen te behartigen. Daarom willen wij alle huidige en toekomstige lidstaten aan artikel 11 van het Verdrag van Nice herinneren, waarin de verplichting is opgenomen om ook bij buitenlandse kwesties op solidaire wijze samen te werken. Dat is naar mijn idee een aspect dat juist in deze periode van groot belang is. (Applaus) Sta mij toe om in dit verband ook een opmerking vanuit Duits perspectief te maken. Na deze uitbreiding van de Europese Unie zal mijn land in de toekomst geen buitengrenzen meer hebben, met uitzondering van de grens met Zwitserland. Dat wil zeggen dat wij dus ook niet langer over potentiële oorlogs- of conflictgrenzen beschikken. Wat dat in de historie van mijn volk betekent, hoef ik hier niet nader uit te leggen. Ik geloof dat wij zo de wens van Konrad Adenauer in vervulling laten gaan die ooit gezegd heeft dat Duitsland politiek gezien in een andere geografische situatie terecht zou moeten komen. Naar mijn idee is dat ook de beste oplossing die er voor een vreedzame ontwikkeling bestaat. Ik wil dan ook graag juist in deze tijd de burgers van de nieuwe EU-lidstaten bedanken die ons een handreiking hebben gedaan. Wij zullen die uitgestoken hand vastpakken om onze volkeren dichter bij elkaar te brengen, zelfs als onze regeringen dat niet altijd op alle terreinen even goed opgepakt hebben. In dit verband zou ik de verklaring van de Tsjechische president Vaclav Klaus van afgelopen maart uitdrukkelijk in mijn dankbetuiging willen betrekken. Er moet echter nog veel gebeuren. De kandidaat-landen hebben de verplichting om op het gebied van de administratie, de justitiële capaciteit, de bestrijding van corruptie en het waarborgen van de rechten van
09/04/2003 minderheden nog aanzienlijke vooruitgang te boeken. Het is noodzakelijk dat het controleproces dat in gang gezet moet worden, ook nauwlettend door het Europees Parlement wordt gevolgd om te waarborgen dat het acquis communautaire altijd in acht wordt genomen. Uiteraard moet daarbij wel rekening gehouden worden met de aanloopmoeilijkheden en de overgangsregeling. Onderdeel van dit proces is ook dat de burgers van de Europese Unie op deze manier gelijke rechten krijgen, dat er geen discriminatiemogelijkheden meer zullen zijn, dat er een rechtsbescherming tegen discriminatie zal bestaan en dat daardoor een adequate veiligheid en zekerheid wordt gewaarborgd. Daarom is het zinvol om de Europese volken op deze manier bij elkaar te brengen. Ik vind het buitengewoon belangrijk om in dit verband op te merken dat de Europese Unie met nog meer landen uitgebreid zou kunnen worden. Ik denk daarbij in eerste instantie aan Bulgarije en Roemenië. Bij een volgende uitbreiding zullen we echter ook een nieuwe doelstelling moeten formuleren over de omvang van de Europese Unie: hoe groot kan de Europese Unie worden zonder zichzelf de das om te doen? Wij hebben een Unie gecreëerd die vergeleken met andere bondgenootschappen volledig uniek is. Wij hebben namelijk een Unie die een interne wijze van conflictoplossing als instrument gebruikt voor het oplossen van conflicten tussen volkeren. Door de gemeenschappelijke rechtsorde en instellingen is de Unie geen gewone alliantie zoals wij die van vroeger kennen. Wij zullen echter moeten afwachten wat de kracht van deze, zeg maar, pseudo-rechtsorde zal zijn, zodat wij daarna kunnen bepalen wat de mogelijkheden van de Europese Unie zijn en op welke taken zij daarentegen niet berekend is. Daarnaast moeten wij het overleg voortzetten dat de Commissie onlangs in gang heeft gezet over de wijze waarop wij de betrekkingen met de buurlanden kunnen onderhouden zodat er geen nieuwe muren in Europa ontstaan. Wij moeten ernaar streven om met onze buurlanden die geen lid van de Europese Unie kunnen of willen zijn, geprivilegieerde nabuurbetrekkingen op te bouwen en om vreedzaam met en naast elkaar te leven. Ik roep u dan ook namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid op om vandaag de toetreding van alle tien de kandidaat-landen steunen. 3-020
Böge (PPE-DE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, het is op het allerlaatste moment toch nog gelukt om over de aanpassing van de financiële vooruitzichten voor de periode 2004-2006 een compromis te bereiken. Daardoor is gewaarborgd dat wij de historische verantwoording van vandaag ook waar kunnen maken zonder dat de begrotingsbevoegdheden en medebeslissingsrechten van dit Parlement aangetast worden.
09/04/2003 Als rapporteur van de Begrotingscommissie voor de financiering van de uitbreiding wil ik nog één keer het volgende herhalen: het is nooit de bedoeling geweest om de overeenkomsten van Kopenhagen tijdens de moeilijke onderhandelingen met de kandidaat-landen in twijfel te trekken. Uitgangspunt is altijd geweest dat die overeenkomsten een soort gegarandeerd minimum zijn waar ook wij ons aan moeten houden. Daarom wil ik nogmaals benadrukken dat het Europees Parlement in eerdere resoluties - bijvoorbeeld in juni en september van vorig jaar - bepaalde voorstellen van de Commissie telkens massaal gesteund heeft. Ik denk daarbij aan de stapsgewijze integratie van de kandidaat-landen in het landbouwbeleid en de speciale cohesieregelingen. Het klopt dat een interinstitutionele crisis op het laatste moment voorkomen kon worden. Dat zou een crisis geweest zijn waar wij door opzet of nalatigheid van de Raad in verwikkeld zouden zijn geraakt omdat bijlage XV in het primaire recht van de Europese Unie opgenomen zou moeten worden. Het zou zeker geen ramp zijn geweest om tot de tweede lezing verder te onderhandelen over een aanpassing van de financiële vooruitzichten of om zelfs artikel 272 opnieuw onder de loep te nemen, maar wellicht zou dit door veel ‘buitenstaanders’ dan wel als een verkeerd signaal zijn opgevat. Het huidige compromis is na een vijfde triloog tot stand gekomen via een procedure die aan niet-ingewijden nauwelijks uit te leggen is. Er is bijvoorbeeld gebruik gemaakt van juridische hulpconstructies - anders kan ik het niet noemen - en er is voortdurend geschrapt en geschaafd. Hierdoor wordt overigens wederom aangetoond dat het zeer noodzakelijk is om ook de interinstitutionele procedures te hervormen. Ik wil uitdrukkelijk zeggen, commissaris Schreyer, dat u maandagavond een belangrijke bijdrage namens de Commissie heeft geleverd en dat u met grote volharding heeft bijgedragen aan het tot stand komen van dit resultaat.
9 dient te worden uitgevoerd. Wij hebben bewerkstelligd dat wij in rubriek 3 (intern beleid) over de benodigde speelruimte beschikken voor de medebeslissingsprocedures die in de loop van dit jaar gepland zijn. Dat geldt met name voor programma’s met een Europese meerwaarde die voor de burgers van belang zijn, zoals onderzoeksprogramma’s, ERASMUS en Jeugd voor Europa. Om dat te realiseren hebben wij via een weloverwogen medebeslissingsprocedure een extra bedrag van 480 miljoen euro (prijspeil 1999) gereserveerd. Het was voor ons ook van belang om duidelijk te maken dat indien de financiële steun aan Turkije door een feitelijke herziening van rubriek 3 naar rubriek 7 overgeheveld zou worden, dat de titel van deze rubriek in de toekomst dan ook Pre-Accession Strategy zou moeten luiden. Wij hebben duidelijk vastgelegd dat wij eigenlijk met twee groepen landen te maken hebben: Bulgarije en Roemenië met pretoetredingssteun aan de ene kant en steun voor het kandidaat-land Turkije aan de andere kant. Het is belangrijk om nogmaals duidelijk te benadrukken dat de kwestie van de aanpassing van de financiële vooruitzichten via de huidige, en nu toch ongetwijfeld goed geregelde begrotingsprocedure 2004 opgelost kan worden zonder dat daarbij sprake is van discriminatie van en beperkingen voor nieuwe lidstaten in de vorm van subrubrieken. Mede op basis van noodzakelijke verbeteringen zijn wij er via een moeilijke procedure toch in geslaagd om de begrotingsbevoegdheden en medebeslissingsrechten van het Parlement volledig te waarborgen. Tegelijkertijd hebben wij daarbij aan kunnen tonen dat de Europese instellingen aan het eind van deze moeilijke procedure ook al was die bijna in het slop geraakt - toch weer hun handelingsbekwaamheid hebben bewezen. Dat is een positief signaal voor de kandidaat-landen en voor de Europese burgers.
(Applaus)
(Applaus)
Ik wil ook het Griekse voorzitterschap uitdrukkelijk bedanken, dat in een moeilijke procedure - als het ware als gevangene van de Raad vanwege het onderhandelingsmandaat uiteindelijk het menselijkerwijs meest haalbare resultaat heeft bewerkstelligd: er is een regeling tot stand gekomen. Uit de ontwerpresolutie van het verslag-Brok zal echter ook duidelijk blijken dat het Interinstitutioneel Akkoord - als er ook maar één woord van de gemeenschappelijke verklaring in twijfel getrokken of gebroken wordt eveneens nietig en gebroken wordt.
3-021
(Applaus) Wij hebben een manier gevonden om duidelijk te onderstrepen dat de aanpassing van de financiële vooruitzichten op basis van punt 25 van het Interinstitutioneel Akkoord pas na een voorstel van de Commissie door de Raad en het Parlement gezamenlijk
Colom i Naval (PSE), rapporteur. - (ES) Mijnheer de Voorzitter, vandaag is een grootse dag. Het bewijs daarvan zijn de 25 vlaggen die nu naast de gemeenschappelijke Europese vlag wapperen. U weet al dat ik behoor tot de voorstanders van één enkele vlag in dit huis, maar ik denk dat het terecht is dat ze er vandaag allemaal zijn. De begroting is gewoonlijk geen onderwerp dat emoties losmaakt. Ik moet echter toegeven dat misschien juist bij degenen die zoals ik meer dan de helft van hun leven in een dictatuur hebben doorgebracht, de ondertekening van de overeenkomst voor de financiering van de democratische hereniging van Europa vandaag een gevoelige snaar raakt. Alles verliep voorspoedig, tot de Raad een mijns inziens onhandig besluit nam dat op het laatste moment een
10 schaduw wierp over de ontwikkelingen en onnodige problemen inleidde. Ik bedoel de invoering van bijlage XV, een uniek voorstel, als wij kijken naar eerdere uitbreidingen. Bovendien raakte die bijlage aan de basisbevoegdheden van het Parlement. Er waren twee even legitieme opties. De eerste was de invoering van bijlage XV te beschouwen als de impliciete opzegging van het Interinstitutioneel Akkoord en dienovereenkomstig te handelen, overeenkomstig artikel 172 - iets wat de eindstemming van sommige collega’s zal verklaren. De tweede optie was met de Raad te onderhandelen. Dat was de optie waarvoor het Parlement koos. De besprekingen verliepen bijzonder moeizaam, en in dit verband zij met name vermeld de verdienste van de voorzitter van onze Begrotingscommissie, de heer Wynn. Het resultaat van die besprekingen is een alleszins aanvaardbaar compromis, dat ik bij dit Parlement zal aanbevelen. Wij hebben de doelen bereikt die ons waren gesteld, en op een enkel punt hebben we mijns inziens meer gedaan dan het aanpassen van de financiële vooruitzichten omwille van de uitbreiding. Ik rapporteer al sinds jaar en dag over deze materie, en in die hoedanigheid wil ik er nadrukkelijk op wijzen dat dit de eerste keer in meer dan tien jaar is dat de financiële vooruitzichten zijn aangepast. Het gevolg is dat er nu een rubriek 3 voor intern beleid komt waarmee wij de komende jaren weliswaar niet ruimschoots maar in elk geval voldoende uit de voeten kunnen. Er zal geen sprake zijn van discriminatie tussen oude en nieuwe lidstaten. We hebben de vertegenwoordigers van de lidstaten, de ondertekenaars van het Verdrag, zo ver gekregen dat zij een verklaring hebben afgelegd. Uit de verklaring mag worden afgeleid dat de democratische rechten van het Parlement en van onze toekomstige collega’s uit de nieuwe lidstaten gehandhaafd blijven. Verder hebben wij bereikt dat er voor Turkije, in rubriek 7, een nieuwe situatie met een dubbele betekenis is ontstaan. Enerzijds wordt een politiek signaal aan dat land afgegeven, anderzijds biedt rubriek 4 (extern beleid) ons nu financiële armslag. Ook al had ik eerlijk gezegd liever gezien dat bijlage XV was geschrapt, kan ik de plenaire vergadering al met al aanbevelen deze overeenkomst aan te nemen. Mijns inziens biedt zij de Unie en het Parlement een instrument om de gewenste voortgang te maken. 3-022
De Voorzitter. – Ik wil graag in de notulen laten opnemen dat ik bijzonder veel waardering heb voor het werk van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, van de collega’s en van de medewerkers. Dankzij hen zijn we vandaag op dit punt aanbeland. Bovendien wil ik de aandacht vestigen op de speciale onderhandelingen die de leden van de Begrotingscommissie de afgelopen weken hebben gevoerd naast hun gewone werkzaamheden. Gelukkig
09/04/2003 hebben deze onderhandelingen te elfder ure tot een bevredigend, zo niet ideaal resultaat geleid van onze bijeenkomsten. 3-023
Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, vandaag heb ik als fungerend voorzitter van de Raad de eer en het genoegen om hier in het Europees Parlement het woord te mogen voeren over het uitermate belangrijke thema van de uitbreiding. Ik beschouw het als een voorrecht hier vandaag in dit debat aanwezig te mogen zijn. Dit is een historische dag voor de Europese Unie en voor het Europees Parlement. Over een week, op 16 april, zal Griekenland, als land van het voorzitterschap, gastheer mogen zijn bij de plechtige ondertekening van het toetredingsverdrag. Deze ondertekening zal plaatsvinden op een historische plek, de Agora, oftewel de markt, aan de voet van de Akropolis. Wij weten allen wat het woord “markt” tegenwoordig betekent, maar de Agora, de oude markt van Athene, is om een andere reden de geschiedenis ingegaan: 2500 jaar geleden werd daar het begrip democratie ontwikkeld. De plechtige ondertekening, waarvoor wij bewust deze plek hebben gekozen, heeft een symbolische waarde: democratie is namelijk, samen met al de daarmee verband houdende waarden, de gemeenschappelijke noemer die overal in de Europese Unie, zelfs in de verste uithoek, wordt aangetroffen. Wij zijn een waardengemeenschap en het succes van de Unie en de uitbreiding wordt geheel bepaald door de versterking en de voortzetting van deze waarden. De landen die tot de Unie zullen toetreden, vormen een deel van deze gemeenschappelijke geschiedenis, erfenis en beschaving. Met hun toetreding wordt de kunstmatige scheidslijn op ons continent opgedaan gemaakt. In feite verwezenlijken wij vandaag het doel dat wij onszelf hebben gesteld, namelijk de totstandbrenging van een op democratie, pluralisme, rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en vrijemarkteconomie gegrondvest Europa. De Europese Unie heeft zich altijd tot de verwezenlijking van dit doel verbonden. Daarom ook besloot de Unie, onmiddellijk na de val van de Muur van Berlijn, de uitdaging te aanvaarden en vastberaden en dynamisch te reageren op de verandering in het Europese politieke landschap. De Unie heeft een kader vastgesteld voor een verenigd Europa en daarvoor een perspectief geboden. De Unie heeft een op vrije keuze en solidariteit van de burgers gefundeerd Europa aangeboden. Aldus werden de betrekkingen van de Unie met de kandidaat-landen geleidelijk aan, via verschillende processen versterkt: associatieovereenkomsten, gestructureerde dialoog over een hele reeks van onderwerpen, toetredingscriteria en onderhandelingen, pretoetredingsmechanismen en procedures. Het standpunt van de Europese Unie tijdens al deze fasen was duidelijk: zij wilde een allesomvattend en soepel toetredingsproces van alle kandidaat-landen verzekeren en alle kandidaten bij de toetreding tot de
09/04/2003 Europese Unie gelijke kansen en deelname op voet van gelijkheid bieden. Bij de opening van de toetredingsonderhandelingen heeft de Unie duidelijk gemaakt dat de kandidaten met hun toetreding de reële en potentiële rechten en plichten, die met de Unie en haar institutioneel bestel verband houden en onder meer het gebied van de externe betrekkingen betreffen, volledig dienden te aanvaarden en het communautair acquis daadwerkelijk en inhoudelijk dienden toe te passen, hetgeen onder meer een functioneel en geloofwaardig openbaar bestuur inhoudt. De onderhandelingen gingen niet over rozen. In alle toetredingslanden moesten ingrijpende en vaak pijnlijke economische hervormingen worden doorgevoerd. Dankzij de volharding en vastberadenheid van alle partijen konden deze onderhandelingen op efficiënte en transparante wijze worden gevoerd, en ik denk dat ik namens iedereen spreek als ik zeg dat wij trots zijn op dit proces en de uitkomst daarvan. Ik wilde bij deze gelegenheid met name commissaris Verheugen, die hier aanwezig is en de verantwoordelijkheid droeg voor deze onderhandelingen, bedanken voor zijn enorme bijdrage aan het welslagen van dit proces. De onderhandelingen met de 10 toetredende landen werden, zoals u weet, op 13 december jongstleden in Kopenhagen afgesloten. De daarmee verband houdende voorwaarden zijn overbekend en zijn opgenomen in het ontwerpverdrag en de toetredingsakte die aan het Europees Parlement zijn voorgelegd. De onderhandelingen hebben ons inziens optimale resultaten en een billijk akkoord opgeleverd. Zoals wij reeds in 1993 onderstreepten, moet de Unie in staat zijn zowel nieuwe leden op te nemen als de dynamiek van de Europese eenmaking te behouden. De resultaten van de onderhandelingen maken dit institutioneel evenwicht mogelijk. Er is een evenwicht tussen enerzijds de wens de toetredende landen volledig te laten deelnemen aan de verschillende beleidsvormen van de Unie en anderzijds de noodzaak de efficiëntie en het mededingingsvermogen van de Unie in het kader van de globalisering te behouden. De Raad en de Commissie hebben in dit proces ongetwijfeld een gigantisch, weergaloos karwei verricht, maar ik wil bij deze gelegenheid ook waardering uiten voor de enorme, nietaflatende inspanningen van de toetredende landen. Ook wil ik mijn oprechte dank betuigen aan het Europees Parlement voor zijn politieke steun tijdens het hele proces. Wij hebben grote waardering voor de open en opbouwende politieke dialoog met uw democratisch gekozen partners in elk van de toetredingslanden. Het in de gemengde parlementaire commissies en in de talloze andere parlementaire commissies verrichte werk is van onschatbare waarde. Al dit werk heeft er in aanzienlijk mate toe bijgedragen dat in de toetredende landen duidelijk werd gemaakt wat toetreding tot de Unie in feite met zich meebrengt. Alle burgers van de toetredende landen houden hun blik nu op ons gericht. Enkele hebben reeds uiting gegeven aan hun wil. De positieve uitslag van de in Malta en Slovenië gehouden referenda is een duidelijke uiting van hun vertrouwen in het Europa van morgen.
11 De uitbreiding geeft ons alle redenen om optimistisch te zijn over Europa, ook in de huidige situatie, waarin de internationale economische toestand en de oorlog in Irak een stempel drukken op de ontwikkelingen. Er zijn echter talrijke redenen die dit optimisme rechtvaardigen. De Europese Unie heeft, in vergelijking met een groot deel van de rest van de wereld, een in economisch en financieel opzicht gezond hart. Zij is erin geslaagd een pool van betrekkelijke stabiliteit te worden. Zij heeft een betrouwbare gemeenschappelijke munt ingevoerd en een gemeenschappelijk beleidskader vastgesteld waarmee de geloofwaardigheid van de EMU als internationale monetaire pool kon worden verzekerd. De Europese Unie heeft een sociaal model ontwikkeld dat ondanks zijn gevarieerdheid een schild is tegen onzekerheid en dalend vertrouwen. De Unie beschikt over een uniek ontwikkelingsmodel waarin economie wordt gecombineerd met sociale factoren, zoals werkgelegenheid, sociale integratie, enzovoort. De Unie is begonnen met de vernieuwing van haar beleid via voorzichtige manoeuvres op een aantal cruciale sectoren, zoals het structuurbeleid en het landbouwbeleid, teneinde haar ontwikkelingsdynamiek en sociale samenhang te kunnen behouden en opgewassen te zijn tegen de internationale uitdagingen. De Unie biedt de interne factoren van onzekerheid het hoofd door haar institutioneel kader te vernieuwen en door vooral het Europees integratieproces te verdiepen. Wat tot slot de vraagstukken van de handel, de investeringen, de technologieoverdracht en de mobiliteit van werknemers betreft, ontstaan er door de uitbreiding nieuwe voorwaarden voor de werking van de Unie en bijgevolg nieuwe mogelijkheden voor de Europese benaderingswijze en het Europees model in het mondiaal kader. Ik wil mijn redevoering afsluiten met twee opmerkingen. Ten eerste verkeren wij in een fase van spanning. Als lidstaten moeten wij aantonen dat wij in staat zijn onderlinge toenadering te bereiken via zelfbeperking en wederzijdse concessies, via de politieke wil om de dynamiek van de Unie te ondersteunen en de waarden van democratie, mensenrechten en solidariteit te versterken. Solidariteit houdt natuurlijk niet op bij onderhandelingen over de financiering van de structuurfondsen, de bescherming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of bij andere specifieke vraagstukken. Solidariteit is de rode draad die door talrijke beleidsvormen van de Unie heen loopt. Ten tweede moeten wij als uitgebreid Europa in deze fase op veel fronten succesvol zijn. Wij moeten de schade te herstellen die is ontstaan naar aanleiding van de meningsverschillen op het gebied van het buitenlands beleid, welke naar aanleiding van de kwestie-Irak naar voren zijn gekomen. Wij moeten de burgers van de Unie en van de landen buiten de Unie ervan overtuigen dat wij een pool zijn waarin waarden als vrede, stabiliteit, vertrouwen en economische steun hoog in het vaandel worden gedragen, en proberen via stelselmatige en eerlijke inspanningen onze betrekkingen met al onze fundamentele partners te herstellen.
12 Dames en heren, Europa is van alle Europeanen, zonder enige uitzondering en zonder enig onderscheid. Eenieder heeft het recht betrokken te worden bij onze toekomst. De uitbreiding brengt dit doel een stuk dichter bij. De Europese Unie ontvangt de toekomstige lidstaten in de overtuiging dat zij samen met hen een nieuwe vorm en een nieuwe dynamiek kan verwerven, dezelfde dynamiek die ook in deze landen tot uiting is gekomen tijdens de overgangsperiode, tijdens de economische, politieke en sociale hervormingen. Nu is het ons aller taak ervoor te zorgen dat de uitbreiding een katalysator wordt voor een snellere Europese eenmaking, dat zij een kracht zal zijn waarmee Europa de uitdagingen van het nieuwe tijdperk in de mondiale betrekkingen het hoofd kan bieden. 3-024
Verheugen, Commissie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, dames en heren, u neemt vandaag een beslissing over een van de belangrijkste kwesties voor de toekomst van dit continent. Alleen het Europees Parlement heeft het recht om ‘ja’ of ‘nee’ te zeggen tegen de toetreding van tien nieuwe lidstaten. Geen ander parlement in Europa heeft de mogelijkheid om ‘ja’ of ‘nee’ tegen de toetreding van de afzonderlijke landen te zeggen, omdat alle andere parlementen uitsluitend het uiteindelijke totale verdrag kunnen ratificeren. Daarom is de huidige beslissing zonder twijfel een van de belangrijkste beslissingen in de geschiedenis van dit Parlement. Hiermee zijn wij voorlopig aan het einde gekomen van een zeer lange weg die met name gekenmerkt is door de sterke wil om de Europese opdeling definitief op te heffen. Ik ben er zeer dankbaar voor dat de steun van het Europees Parlement op dit gebied altijd ondubbelzinnig is geweest. Ik vind het ook vermeldenswaard dat het Europees Parlement al ten tijde van de Koude Oorlog steeds weer de open wond van de tweedeling binnen Europa aan de orde heeft gesteld. Dit Parlement heeft zich sterk gemaakt voor een Europese toekomst waarin de volkeren middels een volledig zelfbeschikkingsrecht in vrijheid en op democratische wijze gemeenschappelijk hun lot kunnen bepalen. Ik geloof dat er vrijwel geen ander parlement is geweest dat zich op dit gebied zo veel moeite heeft getroost. Wij hebben het vandaag in eerste instantie over de toekomst van volkeren en de toekomst van mensen. Wij hebben het over meer dan zeventig miljoen mensen in Europa die deze dag met zeer veel hoop en verwachtingen tegemoet hebben gezien. Deze mensen hebben ook zelf moedig en vastbesloten het pad geëffend voor een vrij en verenigd Europa. Het gaat om volkeren die nu weer hun terechte en natuurlijke plaats in ons midden kunnen innemen. Het gaat om mensen die al heel veel jaren moeilijke en ingrijpende hervormingen en veranderingen hebben doorgevoerd om moderne maatschappijvormen te creëren. Sta mij toe om in dit verband met het oog op het hervormingsbeleid en de hervormingsdiscussies in bepaalde lidstaten een korte kanttekening te maken: ik zou het zeer toejuichen als sommige van de huidige lidstaten op zijn minst een
09/04/2003 beetje van de kracht, de moed en de vastbeslotenheid op hervormingsgebied zouden tonen als wij bij de toekomstige lidstaten hebben kunnen constateren. (Applaus) Over welke volkeren praten wij vandaag? Wat is hun inbreng in de Europese Unie? Wij hebben het over de Polen die al meer dan duizend jaar een Europese natie vormen. Zij hebben zich nooit in hun lot geschikt om zich aan een communistisch regime te onderwerpen. Zij hebben vele jaren onder het oorlogsrecht moeten leven omdat zij zich bleven verzetten. Vanuit Polen is de doorslaggevende aanzet gegeven voor de grote beweging in Midden- en Oost-Europa die uiteindelijk tot het instorten van het totale communistische verbond heeft geleid. Wij hebben het over de Hongaren die al in 1956 in opstand zijn gekomen. Ik heb er de afgelopen week in een speech in Hongarije op gewezen dat bij alle Europese politici van mijn generatie de noodkreten van de leiders van de Hongaarse opstand van 1956 als het ware nog steeds in hun oren doorklinken. Wij kunnen deze noodkreten niet vergeten omdat die ook nu, bijna vijftig jaar later, nog steeds een waarschuwingssignaal voor de Europese democratieën vormen. Het heeft echter vijftig jaar geduurd voordat wij het juiste antwoord konden geven. Wij hebben het vandaag over de Slowaken en Tsjechen die in 1968 getracht hebben om een andere richting aan de Europese geschiedenis te geven en die door die poging veel te lijden hebben gehad. Zij hebben met hun Charta 77 ook een aanzienlijke intellectuele bijdrage geleverd om Europa van het totalitarisme en de dictatuur te bevrijden. Wij praten vandaag over de Litouwers, de Letten en de Esten waaraan niemand ooit gevraagd heeft of zij deel uit wilden maken van de Sovjet-Unie. Zij zijn slachtoffer geworden van de Tweede Wereldoorlog en hebben tientallen jaren wanhopig geprobeerd om hun nationale en culturele identiteit ondanks het heersende ‘Russificatiebeleid’ te behouden en daar zijn zij ook in geslaagd. Soms hoor ik deze of gene opmerken dat wij op moeten passen dat er geen nieuwe lidstaten toetreden die onze normen en waarden niet delen. Ik ben dan zo nu en dan geneigd om te vragen wie er ooit ongewapend tegenover een Russische tank heeft gestaan! Het is nog maar iets meer dan tien jaar geleden dat deze situatie in Vilnius realiteit was. Wij hebben het over Slovenië, een land dat al in de tijd van het Joegoslavië van Tito getracht heeft een eigen weg in te slaan en meteen na de val van het communisme vastberaden koers richting Europa heeft gezet. Uit het referendum is gebleken dat negentig procent van de bevolking de toetreding steunt en dat mag een indicatie vormen voor de aantrekkingskracht die ons Europa nog altijd op de jonge naties heeft.
09/04/2003 Tot slot hebben wij het ook over Malta en Cyprus, twee landen die in het Middellandse-Zeegebied onze gemeenschappelijke waarden en doelstellingen samen met ons willen uitdragen en beschermen. Dat zijn de landen en volkeren waar wij het vandaag over hebben. U, geachte afgevaardigden, heeft deze landen op weg naar de toetreding tot de Europese Unie gedurende vele jaren begeleid. Ik kan alleen maar herhalen wat er al eerder is gezegd. Met betrekking tot zowel de algemene strategie als de afzonderlijke stappen in het kader van de uitbreiding is er steeds sprake geweest van een grote overeenstemming tussen de Commissie, het Europees Parlement en de Raad. Ik ben erg dankbaar voor de constructieve samenwerking die daardoor heeft kunnen plaatsvinden. Dat is zonder twijfel een basisvoorwaarde geweest voor het welslagen van dit project. Daarom richt ik mij ook niet plichtmatig, maar vanuit een diep en welgemeend dankgevoel tot u, mijnheer de Voorzitter, tot de voorzitters van de fracties, tot de rapporteur en de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, tot de rapporteurs voor de diverse landen en tot de covoorzitters van de gemengde parlementaire commissies. U heeft allemaal een belangrijke en onontbeerlijke bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van dit succes. U heeft het mij niet altijd gemakkelijk gemaakt, maar dat is ook niet de taak van het Parlement. Ik wil in ieder geval wel zeggen dat uw suggesties, uw interventies en uw kritiek geholpen hebben om problemen duidelijker te onderkennen en daarvoor gemeenschappelijk oplossingen te vinden. De fungerend voorzitter van de Raad heeft gewezen op de naderende ondertekening die op 16 april in Athene plaats zal vinden. Hij heeft al gezegd wat de grote symbolische betekenis van die locatie is. Het is immers niet alleen de plaats waar de democratie aan de wereld werd geschonken. Het is ook de plaats waar nog een paar andere oude Europese principes zijn ontstaan, zoals het principe dat samenlevingen door rechtvaardigheid geregeerd moeten worden en het beginsel dat een gemeenschap bij elkaar wordt gehouden door de verantwoordelijkheid van individuen. Dat zijn zo maar een paar principes die wij niet graag kwijt willen raken. Zij zijn dan wel oud, maar op dit moment nog steeds ontzettend actueel. In Athene laten wij zien dat de nationale identiteiten en culturen in Europa waar wij zo veel waarde aan hechten en die wij ook willen verdedigen, op sterke gemeenschappelijke wortels gedijen. Na de ondertekening van het toetredingsverdrag is de ratificatie aan de orde. Ik heb er veel vertrouwen in dat uit de geplande referenda in de toekomstige lidstaten overal een duidelijk en overtuigend ‘ja’ voor Europa naar voren zal komen, zodat het Europa-project nieuwe impulsen en een nieuwe dynamiek krijgt.
13 Wat het ratificatieproces in de verschillende lidstaten betreft, zie ik geen onoverkomelijke politieke problemen. Ik vertrouw erop dat de ratificatie op tijd voltooid zal zijn. Desalniettemin zou ik er toch nog een keer op willen wijzen dat het belangrijk is om de communicatie en voorlichting te intensiveren, zodat de burgers in de lidstaten ook precies op de hoogte zijn van wat er zich hier allemaal afspeelt. Let wel, het is geen verkiezingsstrijd, maar wij moeten wel bereid zijn om informatie te verstrekken, dingen uit te leggen en antwoorden te geven op de terechte vragen van de burgers. Ik zou nu graag even apart stil willen staan bij Cyprus. Ik constateer namelijk wederom dat het echt dieptreurig is dat wij luttele centimeters voor het bereiken van de eindstreep er niet in geslaagd zijn om een politieke oplossing voor Cyprus te vinden. De kans om een oplossing voor het Cyprus-conflict te vinden, is nog nooit zo groot als nu geweest en wij moeten onze inspanningen dan ook niet stopzetten. Ik wil nogmaals onderstrepen dat de Commissie bereid is alle toekomstige inspanningen van de Verenigde Naties te steunen om een duurzame oplossing voor de kwestie Cyprus te vinden. Dat betekent dat de Commissie ook alles in het werk zal stellen om projecten op Cyprus te ondersteunen om de groeiende onevenwichtigheden op het eiland te verminderen en het vertrouwen tussen de twee gemeenschappen - de Grieks-Cyprioten en de Turks-Cyprioten - te vergroten. De werkzaamheden in de kandidaat-landen zijn nog niet helemaal afgerond. De hervormingen moeten doorgaan en de voorbereidingen op de toetreding dienen met volle kracht voortgezet te worden. Ik kan u de verzekering geven dat de Commissie nauwlettend in de gaten zal houden hoe de verplichtingen die tijdens de onderhandelingen zijn aangegaan, in de praktijk worden omgezet. Zes maanden voor de toetredingsdatum, dat wil zeggen in de herfst van dit jaar, zal de Commissie haar uitgebreide verslag over de controle overleggen. In dit verslag zullen wij gedetailleerd aangeven op welke gebieden er eventueel veiligheidsmaatregelen in overweging genomen moeten worden als bepaalde tekortkomingen niet tijdig gecorrigeerd zijn. Wij hebben de eerste ronde van de controleprocedure al afgerond. Het resultaat daarvan was overigens opvallend. Als bedacht wordt dat er enerzijds sprake is van enkele duizenden verplichtingen die wij gecontroleerd hebben en dat wij anderzijds de toekomstige lidstaten slechts in 25 gevallen verzocht hebben dringende maatregelen te treffen om vertragingen te voorkomen, dan is dat een zeer goed resultaat. Bovendien kan ik het Parlement meedelen dat er in alle gevallen reeds een begin is gemaakt met de door ons gewenste maatregelen. Dan wil ik mij tot de toekomstige lidstaten richten. De ontwikkeling van een efficiënte administratieve structuur en van een goed functionerend justitieel apparaat dient ook na de toetreding voortgezet en gesteund te worden. De strijd tegen corruptie en criminaliteit blijft een belangrijke taak. Ook het respect voor de mensenrechten en de bescherming van minderheden blijven op de
14 agenda staan. Veel landen hebben met succes een lange en moeilijke weg afgelegd, maar er zijn nog steeds onopgeloste kwesties en uitdagingen waarop de uitgebreide Unie bedacht dient te blijven. Dat geldt ook voor het doorvoeren van de kansengelijkheid in de praktijk. Op dat gebied maak ik mij nog enige zorgen, niet alleen wat de nieuwe, maar ook wat een aantal huidige lidstaten betreft. Het gaat om de vraag wat het effect van het veranderingsproces op de zwakkeren in een samenleving zal zijn. Ik ga er vanuit dat het Europees Parlement vandaag de deur voor de tien landen volledig openzet. Ik ben mij er echter van bewust dat nu de beslissing nadert, niet bij iedereen in dit Parlement en ook niet bij iedereen in de Europese buitenwereld de twijfels over het uitbreidingsproces uit de weg zijn geruimd. ‘Waar zal dit allemaal toe leiden?’, vraagt de een zich af. ‘Zal dit niet te veel van de Unie vergen?’, vragen weer anderen. Ik zou daarop willen antwoorden dat het integratieproces tot nu toe een geslaagd project is geweest. Er is sprake van vrede, verzoening en welvaart. Tegelijkertijd hebben wij in Europa echter ook een hoge prijs moeten betalen. Dat geldt met name voor degenen die vanwege het einde van de Tweede Wereldoorlog en de daaruit voortvloeiende politieke gevolgen gedwongen werden om achter het IJzeren Gordijn te leven. Zij hebben die prijs moeten betalen. Het verdeelde Europa kende geen echte vrede en geen volledige vrijheid. Die mogelijkheid dient zich nu pas aan. Die kans hebben wij nu gekregen dankzij de landen uit Midden- en OostEuropa die er nooit in berust hebben dat zij van het vrije deel van het continent afgesneden waren. Ik ben dan ook van mening dat deze kans met beide handen aangegrepen moet worden en dat wij de toekomst zodanig moeten vormgeven dat het beeld van Europa in de 21e eeuw gekenmerkt wordt door vrede, vrijheid, veiligheid en welvaart. Staat u mij toe dat ik daarom zonder voorbehoud een antwoord op de essentiële vragen geef. Zijn de nieuwe lidstaten politiek en economisch goed genoeg voorbereid? Mijn antwoord luidt: het is de best voorbereide uitbreiding in de geschiedenis van de Unie. Het toetredingsperspectief was onlosmakelijk verbonden met een vergaand hervormingsproces in de landen in Midden- en Oost-Europa. Door dat perspectief op de toetreding heeft die hervorming zich in de juiste richting ontwikkeld. Niet alles zal perfect geregeld zijn en ik kan u nu alvast vertellen dat er ongetwijfeld problemen zullen ontstaan. De Commissie is er echter vast van overtuigd dat het beleid en de programma’s van de Gemeenschap ook voor 25 lidstaten zullen functioneren. Zullen de nieuwe lidstaten een positieve invloed op een verdere integratie hebben of zal die integratie nu juist tot stilstand komen? Het antwoord is heel duidelijk. De nieuwe lidstaten geven alleen al in hun eigen belang de voorkeur aan een sterke Gemeenschap. De communautaire gedachte zal door die nieuwe lidstaten alleen maar sterker en niet zwakker worden. Degenen
09/04/2003 die van mening zijn dat er een reeks lidstaten toetreedt die er uiteindelijk voor zullen zorgen dat er van de Europese Unie niets anders meer overblijft dan een vrijhandelszone, hebben het mis. Dat zal namelijk niet gebeuren. In plaats daarvan zal er een nieuw enthousiasme, nieuwe impulsen en een nieuwe dynamiek ontstaan. Begrijpen de nieuwe lidstaten dat Europa een gemeenschap van waarden en normen is en geen financiële melkkoe? Ook hier is het antwoord een ondubbelzinnig ‘ja’. Ik heb dat al enigszins duidelijk gemaakt toen ik de historische achtergrond van de nieuwe lidstaten heb toegelicht. Deze nieuwe lidstaten hebben echt geen bijles nodig over het onderwerp democratie. Natuurlijk rekenen zij op solidariteit, maar is die solidariteit ook niet minstens zo belangrijk voor onszelf? Ik ben ervan overtuigd dat de nieuwe lidstaten niet naar een bekrompen nationaal voorkeursbeleid zullen streven. Zullen de nieuwe lidstaten mee willen werken aan een gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid? Ook in dit geval luidt het antwoord ‘driewerf Ja’! De problemen van de afgelopen maanden zijn niet ontstaan omdat de nieuwe lidstaten zich niet zouden willen aanpassen, maar omdat er geen gemeenschappelijk Europese standpunt was waarbij men zich kon aansluiten. (Applaus) De gevolgen voor de nieuwe lidstaten zijn duidelijk: alleen een krachtig gemeenschappelijk buitenlands beleid kan hen tegen nieuwe conflicten beschermen en dat is ook de reden dat zij voorstander van een communautair buitenlands beleid zijn. De laatste vraag, geachte afgevaardigden, is een vraag die wij onszelf moeten stellen, namelijk of wij zelf wel adequaat voorbereid zijn. Mijn antwoord op deze vraag is iets terughoudender. Technisch gezien zou ik zeggen ‘ja’. Alle noodzakelijke besluiten om de uitbreiding te organiseren zijn genomen. Ik geloof echter dat de vergaande hervormingen die zonder de uitbreiding al noodzakelijk waren, door die uitbreiding zelf nog urgenter zijn geworden en in geen geval nog een keer uitgesteld mogen worden. Daarom zijn de werkzaamheden van de Conventie zo belangrijk en dienen die ook succesvol afgerond worden. Sommige mensen beweren dat het beter geweest zou zijn als dat allemaal vooraf al geregeld was geweest. Misschien hebben zij wel gelijk. Ik weet echter zeker dat wij de Europese volkeren die zich nu al dertien jaar op dit grote moment voorbereiden, niet langer meer kunnen laten wachten. Ik zou daaraan toe willen voegen dat het Europese huis waar de nieuwe leden hun intrek zullen nemen, daarmee nog niet klaar is. Zij hebben nu echter wel de mogelijkheid om mee te debatteren en mee te beslissen hoe dat huis er concreet uit moet komen te zien. Na de toetreding van de tien nieuwe lidstaten zal er ook meer schot komen in de onderhandelingen met
09/04/2003 Roemenië en Bulgarije. Beide landen voldoen steeds meer aan de toetredingsvoorwaarden. Binnen niet al te lange tijd zal de EU dan uit 27 lidstaten bestaan en kunnen wij de huidige uitbreidingsronde afsluiten. In 1999 is in Helsinki de deur voor Turkije opengezet. In december van vorig jaar heeft Turkije in Kopenhagen een politieke routebeschrijving ontvangen. Eind volgend jaar dient beslist te worden of Turkije al dan niet aan de politieke uitbreidingsvoorwaarden voldoet. Ik roep Turkije op om een op Europa gerichte koers te blijven volgen want dan kan dat land erop vertrouwen dat de Commissie een eerlijk en objectief oordeel zal vormen. Ook de Balkanlanden hebben een vooruitzicht op toetreding. Het is echter afhankelijk van hun eigen inspanningen op hervormingsgebied wanneer die vooruitzichten werkelijkheid kunnen worden. Geachte afgevaardigden, de aanstaande uitbreiding vormt geen garantie voor een politiek en economisch sterker Europa. Door die uitbreiding worden echter wel onze mogelijkheden vergroot en ons potentieel versterkt om Europa klaar te stomen voor de uitdagingen van de 21e eeuw en om voor onze burgers een eeuw van vreedzame ontwikkelingen, persoonlijke vrijheid en individuele ontplooiingsmogelijkheden te creëren. Daarom verzoek ik u om vandaag uw instemming te verlenen aan de toetreding van de tien kandidaat-landen! (Applaus) 3-025
Poettering (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, commissaris Verheugen, geachte collega’s, vandaag is een belangrijke en historische dag. Een dag van grote vreugde en diepe dankbaarheid. Sta mij toe om dit met een persoonlijke noot toe te lichten. Ik heb het voorrecht om sinds 1979 deel van dit Parlement uit te maken. Als toentertijd iemand bij de eerste rechtstreekse verkiezingen tegen mij gezegd zou hebben: “Jij zult op 9 april 2003 mee moeten beslissen of drie sovjetrepublieken - Estland, Letland en Litouwen -, vijf landen van het Warschaupact - Polen, de Tsjechische Republiek, Slowakije, Hongarije en Slovenië - en ook nog Malta en Cyprus tot de Europese Unie toe mogen treden”, dan had ik geantwoord dat dat een geweldige droom en een fantastisch visioen zou zijn. Deze droom, dit visioen, geachte collega’s, is nu werkelijkheid geworden en laten wij daarvoor van ganser harte dankbaar zijn en ons daarover verheugen!
15 vrijheidsdrang van de mensen in Midden- en OostEuropa. Herinneren wij ons tot slot ook de val van de muur op 9 november 1989. Robert Schuman - onze vergaderzaal is naar hem genoemd - heeft in de jaren ’60 al gezegd: “Op een dag zullen alle Europeanen in vrijheid en vrede deel uitmaken van de Europese Gemeenschap, van de Europese Unie.” Dat is ook altijd het doel van onze fractie geweest. Ik wil iedereen die hieraan meegewerkt heeft van harte bedanken, in het bijzonder de rapporteur, Elmar Brok, maar ook de rapporteurs voor de Begrotingscommissie, de heer Böge en de heer Colom i Naval. Mijn dank geldt ook u, commissaris Verheugen, in uw hoedanigheid van vertegenwoordiger van alle Commissieleden. De kandidaat-landen hebben reeds geweldige inspanningen moeten leveren en zullen dat ook in de toekomst moeten blijven doen. Wij moeten Europa met name op het morele en mentale vlak dichter bij elkaar brengen en verzoenen. Daarom zou het ons buitengewoon veel deugd hebben gedaan als de Tsjechische regering van de fantastische president Vaclav Havel en ook die van zijn opvolger, Vaclav Klaus, de kracht en moed getoond had om spijt en verdriet te betuigen over het feit dat mensen uit hun land verdreven zijn. Verzoening moet via de waarheid worden bewerkstelligd en het is nu onze gemeenschappelijke taak om onze blik op de toekomst te richten. Tegen degenen die vinden dat het Europese huis nog niet klaar is en daarom niet met de uitbreiding willen instemmen, zou ik willen zeggen: wij hebben volhard in de totstandkoming van de Conventie en wij zullen er alles aan doen om te zorgen dat er snel een Europese grondwet komt zodat alle Europeanen gezamenlijk op een rechtsgrondslag aan de toekomst van Europa verder kunnen werken. De overweldigende meerderheid van onze fractie zegt - vrijwel unaniem - ‘ja’ tegen de toetreding van elk van de tien landen. Zij zijn welkom in de Europese Unie, in onze gemeenschap van normen en waarden. Laten wij dit oude, maar zich steeds weer vernieuwende Europa gezamenlijk mee de toekomst in begeleiden! Dat is onze wens voor ons continent. (Applaus) 3-026
(Applaus) In gedachten moeten wij echter ook in het Europese verleden teruggaan, omdat wij de toekomst alleen maar vorm kunnen geven als wij ons van onze geschiedenis bewust zijn. Wij moeten bijvoorbeeld de verschrikkelijke, misdadige jaren van het nationaalsocialisme tussen 1933 en 1945 in herinnering roepen. Wij moeten terugdenken aan 17 juni 1953, aan de Russische tanks in Boedapest in 1956 en in Praag in 1968. Wij moeten stilstaan bij de memorabele vrijheidsstrijd in de jaren ’80, bij Solidariteit, bij de
Barón Crespo (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, mijn dank gaat uit naar u voor uw werk, en mijn gelukwensen naar uw team. Dames en heren, vandaag schrijven wij de geschiedenis van onze toekomst als Europeanen. Wij staan op de drempel van de grootste uitbreiding ooit. Mijn fractie, de socialistische fractie, zal via haar stem straks de deur wagenwijd openzetten. Deze uitbreiding is kwalitatief gezien een geweldige sprong vooruit, nu de meeste
16
09/04/2003
inwoners en het grootste deel van ons continent verenigd worden tot een nog rijker geschakeerde samenleving.
egoïsme plaats moet maken voor communautaire solidariteit.
Voorbij zijn de - zogenaamd - preventieve veldslagen en de veroveringsoorlogen die ons werelddeel eeuwenlang hebben geteisterd. Wij hebben de vrede ingesteld als regel en een gezamenlijke toekomst als oplossing, en dat in een Unie gebaseerd op gemeenschappelijke waarden, de eerbiediging van de mensenrechten, good governance, de rechtsstaat, en een seculiere samenleving met scheiding van kerk en staat en de eerbiediging van geloofsovertuigingen.
Ik ben zo vrij de fungerend voorzitter van de Raad een voorstel te doen voor aanstaande woensdag, 16 april, wanneer al onze staatshoofden, de huidige vijftien en de tien van de nieuwe lidstaten, in Athene bijeenkomen. Waarom sluit u de ceremonie op die dag niet af met een gezamenlijke Europese verklaring die getuigt van de waarden waar wij voor staan? Ik bedoel dat wij ons dan gezamenlijk zouden kunnen uitspreken vóór de toekomst van het Iraakse volk, door humanitaire hulpverlening toe te zeggen, gevolgd door ondersteuning in het kader van de Verenigde Naties. Dat zou de kroon op die belangrijke ceremonie zijn. Ik verzoek u mijn voorstel over te brengen aan voorzitter Simitis, want het is mijns inziens van groot belang. Op die manier ook kunnen wij voortgang maken met het project-Europa, en verdergaan op weg naar een verenigd Europa dat ook echt als zodanig functioneert.
De fungerend voorzitter van de Raad heeft gezegd dat wij deze gebeurtenis volgende week zullen vieren in de antieke Agora van Athene, waar de democratie en de markt samenkomen - daar is het allemaal begonnen. Ik wil hem erop wijzen dat wij ook het Midden-Oosten schatplichtig zijn, en niet alleen in religieuze zin: de oudste rechtstekst die wij kennen is het wetboek van Hammurabi, dat afkomstig is uit Mesopotamië. Vandaag gaat natuurlijk de geschiedenis in als een politieke mijlpaal in het bestaan van de Unie, belangrijker dan München en Jalta. Europa herrijst als geografische en politieke eenheid, en beleeft wat Willy Brandt destijds over de Duitse vereniging zei: "Jetzt wächst zusammen was zusammengehört" [Dat wat bij elkaar hoort, groeit nu naar elkaar toe]. Ik kan me nog goed herinneren dat ik twaalf jaar geleden, als Voorzitter van het Europees Parlement, bekendmaakte dat de Sacharovprijs zou worden uitgereikt aan Alexander Dubcek, destijds politiek gevangene. Een jaar later was hij hier in het Parlement aanwezig om de prijs in ontvangst te nemen. Lech Walesa was dissident en legde ook na een jaar een bezoek af aan het Parlement, als president van Polen. Dat is de sprong die we hebben gemaakt, en nu moeten we de volgende stap zetten door ervoor te zorgen dat een gemeenschappelijke toekomst op basis van solidariteit wordt bewaarheid. Het moment dat wij nu beleven is geen punt van aankomst, maar een vertrekpunt. Wij zijn bezig met een project met een ongekende reikwijdte, een uitdaging waarvoor wij alle twijfels, frustraties en angsten moeten overwinnen. Die noodzaak doet zich extra gevoelen nu zich de enorme historische ironie voordoet dat onze medeburgers zich grote zorgen maken over het unilateralisme van de regering-Bush. Dat heeft een enorme onrust teweeggebracht binnen de Europese Unie, en dat terwijl juist de Verenigde Staten een doorslaggevende rol hebben gespeeld in de totstandkoming van deze Unie. Sommigen in dit huis geloven dat we beter eerst weer voor eenheid kunnen zorgen, voordat we gaan uitbreiden. Anderen vrezen meer verdeeldheid. Mijn fractie is echter van mening dat wij ons overeenkomstig het adagium pacta sunt servanda moeten houden aan de afspraken van Kopenhagen. Wij moeten de nieuwe lidstaten ook zeggen dat zij geen schuld hebben aan onze interne geschillen, en dat we nu de handen ineen moeten slaan om aan onze toekomst te werken, en dat nationaal
Ik wil ook nog iets opmerken over de oplossing van het begrotingsgeschil. Ik wil de voorzitter van de Begrotingscommissie, de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, en alle rapporteurs dankzeggen. Zij zijn erin geslaagd een kwestie in goede banen te leiden die ons anders in een lastig parket had kunnen brengen, en bovendien een vergaande wijziging en beperking van de bevoegdheden van het Europees Parlement zou hebben betekend. Stemmen wij deze week - net als mijn fractie - voor deze uitbreiding, dan is het resultaat een Europa met meer daadkracht en meer solidariteit, een Europa ook dat met een grondwet steviger gegrondvest zal zijn. Het oude Europa zal opnieuw opbloeien en in staat blijken voor ons en voor onze kinderen de vrede te waarborgen, en wereldwijd bij te dragen tot de consolidatie van de vrede. (Applaus) 3-027
Malmström (ELDR). − (SV) Mijnheer de Voorzitter, dit is werkelijk een historische dag. Ik ben er trots op dat ik in deze zaal aanwezig mag zijn bij de plechtige gelegenheid waarbij wij door middel van stemming tien nieuwe leden welkom heten in onze Europese Gemeenschap. Het is een historische dag voor Europa. Voor het eerst verenigen wij bijna heel ons werelddeel op vreedzame wijze, met overeenkomsten, compromissen en verdragen, en niet met oorlogen en veroveringen. Het is ook een historische dag voor het Europees Parlement, dat het hele uitbreidingsproces zo lang heeft gestimuleerd en gesteund. Het aantal lidstaten gaat van vijftien naar vijfentwintig, en het aantal parlementsleden van 626 naar 732. Al over een maand krijgen we een eerste voorproefje van de nieuwe situatie, wanneer onze toekomstige collega’s hier komen als waarnemers.
09/04/2003 Het is eveneens een historische dag voor de liberale fractie. Wij hebben ons hartstochtelijk voor de uitbreiding ingezet. We zijn al drie jaar geleden begonnen de aanstaande collega’s uit te nodigen als “virtuele leden”, zodat ze ons werk in het Parlement konden leren kennen. Misschien zijn wij wel de enige fractie die eenstemmig en krachtig voor de toelating van al de tien landen stemt, en daar ben ik heel trots op. We zijn verheugd onze vrienden als collega’s te kunnen verwelkomen en samen met hen te kunnen werken aan een betere toekomst voor de burgers van Europa. Een verenigd Europa geeft ons ongekende mogelijkheden om te werken aan vrede, stabiliteit en democratie in ons hele werelddeel, om milieuverontreiniging en de grensoverschrijdende misdaad tegen te gaan en om de welvaart van al onze burgers te verhogen. De nieuwe landen zullen bijdragen met nieuwe frisse ideeën om de samenwerking te verbeteren en dynamischer te maken. Bovendien zal de Conventie ons een grondwet binnen de institutionele kaders verschaffen om dit alles te verwezenlijken. Een en ander zal in het begin misschien wat chaotisch verlopen, maar als we enig geduld hebben, zal er iets zeer goeds uit voortkomen. Een beroemd Zweeds gedicht heet ”Chaos is de buurman van God”, en die regel past goed bij de situatie van vandaag. De EU zal jarenlang in een permanent uitbreidingsproces verwikkeld zijn. Daarom is het maar goed dat wij daar alvast aan wennen. Natuurlijk zijn we net als de collega’s van andere fracties bezorgd over de rampzalige wijze waarop de Raad is omgesprongen met de begroting en met het interinstitutioneel akkoord, en ik wil mijn dank betuigen aan de collega’s die het mogelijk hebben gemaakt om een oplossing te vinden. Deze omstandigheid mag echter nooit gebruikt worden als argument om tegen de toelating van de kandidaat-landen te stemmen. Hoewel wij het betreuren dat wij het in Europa niet eens konden worden over een gemeenschappelijke lijn inzake de crisis rond Irak, zou het uiterst immoreel geweest zijn om de burgers van de kandidaat-landen te gijzelen wegens de woorden of daden van hun regeringen. Hoe kunnen wij verlangen dat de kandidaat-landen zich achter een EU-lijn scharen als die er niet is? Ondanks onze ja-stem zijn wij niet onkritisch. Er zijn nog een heleboel problemen en gebreken in de kandidaat-landen, bijvoorbeeld op het gebied van het respect voor minderheden en de strijd tegen de corruptie. Daar heeft commissaris Verheugen op gewezen. Wij betreuren het dat het niet mogelijk is gebleken om een overeenkomst over Cyprus tot stand te brengen, waarmee één verenigd eiland lid had kunnen worden. We gaan ervan uit dat alle kandidaat-landen de resterende tijd tot het volledige lidmaatschap gebruiken om te werken aan de verbetering van de rechtszekerheid, de bescherming van minderheden, en de bestrijding van corruptie en milieuverontreiniging, en dat zij zich inspannen om de enorme mensenhandel tegen te gaan.
17 Wij gaan ervan uit dat we na de uitbreiding over mechanismen zullen beschikken om erop toe te zien dat alle lidstaten, zowel de oude als de nieuwe, de waarden waar de EU voor staat, zullen volgen en eerbiedigen. Als liberalen zullen wij altijd onze stem blijven verheffen wanneer waar dan ook de mensenrechten en de rechtsstaat worden geschonden. 3-028
Wurtz (GUE/NGL). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, het overgrote deel van mijn fractie zal het verlenen van instemming steunen en zo de ondertekening van de overeenkomst over de uitbreiding met tien nieuwe landen mogelijk maken. Anderzijds kan mijn fractie het verslag van de heer Brok over de onderhandelingen tussen de Unie en de kandidaat-lidstaten niet goedkeuren. Vanwaar deze gedifferentieerde manier van stemmen? Zonder instemming van het Europees Parlement zou de poort van de Europese Unie voor de kandidaat-lidstaten automatisch dichtgaan, wat de burgers van deze landen ook mogen willen. En wat we ook verder mogen vinden van de manier waarop de uitbreiding tot stand is gekomen, elk volk moet in onze ogen zijn eigen keuzes kunnen maken. Als we het verslag-Brok daarentegen zouden aannemen, zouden we de Vijftien onze goedkeuring verlenen voor de manier waarop zij de toetredingsonderhandelingen hebben gevoerd en afgerond, om nog maar te zwijgen van de manier waarop de Raad de begroting erdoor gedrukt heeft. En dat is precies waar de schoen wringt. Wij vinden dat de huidige visie op de uitbreiding en de Europese opbouw in het algemeen op fundamentele punten moet worden herzien, willen we dat dit historische project slaagt. Net als de heer Brok vinden we dat de uitbreiding kan bijdragen tot - en ik citeer – “een steeds sterkere vereniging van de staten en volkeren van Europa”. Zij draagt ertoe bij dat meningsverschillen met onderhandelingen binnen de gemeenschappelijke instellingen worden opgelost en dat zo de vrede en veiligheid in Europa worden bevorderd. Ook - en ik citeer nogmaals - wordt zo “de invloed van de burgers van Europa op het internationale politieke vlak gewaarborgd”. Om deze redenen zijn wij voor. Waar ik alleen erg bang voor ben, is dat het hier bij vrome wensen zal blijven als Europa zich niet in een andere richting gaat ontwikkelen. De heer Brok verheugt zich namelijk - ik citeer - over de “eendrachtige uitkomst van de onderhandelingen”. Eendracht? Misschien wel op officiële bijeenkomsten, maar onder de bevolking? Heeft u dan niets geleerd van de heftige reacties in de kandidaat-lidstaten op de standpunten van de Vijftien inzake landbouw, op het opvallende tekort aan kredieten tot 2006, op de beperkingen op het vrije verkeer van personen? Is u nooit gevraagd om het liberale acquis dat de kandidaat-lidstaten is opgelegd bij te stellen en zo beter rekening te houden met de sociale problemen van
18 deze landen, hun werkgelegenheidssituatie, hun economische kwetsbaarheid en een aantal van hun specifiek nationale situaties? Elk land heeft zijn eigen geschiedenis. Maar wij hebben deze landen gedwongen voluit te privatiseren, de bestaanszekerheid van hun bevolking te ondermijnen en hun buitenlandse handel te liberaliseren, ook al moeten ze daarbij een torenhoog handelstekort voor lief nemen, allemaal in naam van het criterium van Kopenhagen dat elk land - ik citeer – “het hoofd moet kunnen bieden aan de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Europese Unie”. We hebben lage lonen tot een comparatief voordeel verheven. We hebben wel de markten, maar niet de rechten uitgebreid. Waar gaan we met Europa naartoe als we zo verder dwalen met vijfentwintig leden? En hoe dacht Europa zijn stem in de wereld te laten gelden zonder het vertrouwen van zijn eigen bevolking? Zowel in de huidige als in de kandidaat-lidstaten leert de ervaring ons dat we geen onderonsje van regeringen nodig hebben, maar een maatschappelijk debat. Wat voor Europa willen wij in de wereld tegenover het grenzeloze en oorlogszuchtige unilateralisme van de Verenigde Staten stellen? Welke koerswijzigingen zijn er nodig om van een liberaal Europa naar een daadwerkelijk sociaal en solidair Europa te gaan? Hoe moeten we onze instellingen hervormen om onze burgers te betrekken bij de grote veranderingen die Europa ondergaat? In het licht van de drie grote gebeurtenissen die ons in 2004 te wachten staan uitbreiding, een nieuw verdrag en Europese verkiezingen - lijkt ons dat een mooie zaak om voor te vechten, van Straatsburg tot in Warschau en van Helsinki tot in Nicosia! (Applaus) 3-029
Cohn-Bendit (Verts/ALE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het is ons vanmorgen al zo vaak gezegd, we zijn getuige van een historische gebeurtenis, maar als ik zie hoe weinig collega's aanwezig zijn, doen we dat wel in alle stilte. Er zitten meer mensen op de publiekstribune dan in de zaal. Zo te zien hebben we moeite met historische gebeurtenissen, maar dat is een ander verhaal. Daarnaast is gezegd dat deze Europese eenmaking te danken is aan de strijd die de volkeren van Oost-Europa tegen het totalitarisme hebben geleverd, net zoals het naoorlogse Europa te danken is geweest aan de strijd die de Europese volkeren tegen het fascisme hebben geleverd dat Europa in zijn greep hield. Wij verenigen Europa dus rond de gedachte die ons hele staatsrechtelijke bestel bepaalt, de democratische, antitotalitaire gedachte. Ik geloof niet dat iemand in deze zaal dit zou betwisten, en onze fractie stemt dan ook unaniem voor de toetreding tot de Europese Unie van alle landen die vandaag op de lijst staan. De landen van Oost-Europa, de landen die erbij komen, hebben fascinerende, maar benauwende samenlevingen. Hun samenlevingen zijn zowel hervormingsgezind als
09/04/2003 conformistisch. Het zijn samenlevingen die van Europa een European way of life verwachten. Het zijn samenlevingen die een comfortabeler toekomst willen. Het zijn samenlevingen die, voor een deel, de democratische stabilisering willen die ze nodig hebben. Daarom lijkt het me belangrijk dat we massaal en zonder voorbehoud voor de uitbreiding stemmen. Maar de kwestie wordt ingewikkelder als we ons afvragen of we de uitbreiding wel aankunnen. Op dat punt kan ik het niet helemaal eens zijn met de woorden van commissaris Verheugen. Enkele leden van mijn fractie zullen niet voor het verslag-Brok stemmen, omdat zij vinden dat we deze historische gebeurtenis niet aankunnen. We hebben de verdieping die voor deze uitbreiding nodig was niet tot een goed einde weten te brengen. Daarvan zijn er voorbeelden in overvloed. Het gaat bijvoorbeeld niet alleen om de landbouwsubsidies, maar om ons onvermogen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid in zijn geheel te hervormen, een onvermogen dat voortkomt uit het egoïsme van de afzonderlijke lidstaten. Het gaat om ons onvermogen een sociaal Europa te creëren, een onvermogen dat eveneens voortkomt uit het egoïsme van de afzonderlijke lidstaten. Het gaat om ons onvermogen om tot een convergentie te komen, niet alleen monetair, maar ook sociaal en politiek. Daarom moeten we op deze historische dag kort stilstaan bij de surrealistische situatie waarin we terecht zijn gekomen. Na deze om zo te zeggen "institutionele verkrachting" zien wij ons gedwongen onze historische instemming te verlenen in een gemeenschappelijke verklaring die erop neerkomt dat het allemaal wel is meegevallen en dat het eigenlijk geen pijn heeft gedaan. Zo bouwen wij aan het Europa van morgen. Daarom zeg ik dat voorbij deze trialoog, die dagen heeft aangesleept, onze gezamenlijke toekomst op het spel staat. Onze gezamenlijke toekomst die, zo u wilt, in één zin kan worden samengevat: willen wij revolutionairen zijn of conservatieven? Willen wij de omelet of de eieren? Het is allemaal heel simpel. Als we het Europa van de Vijftien willen handhaven zoals het nu is, leidt de uitbreiding ons van de ene vreselijke crisis naar de andere, omdat dit Europa gewoon niet meer werkt. Unanimiteit in een Raad met 25 leden is puur gekkenwerk. Unanimiteit voor complexe beslissingen, met name voor het buitenlands beleid, is puur gekkenwerk. U zegt in uw verslag, mijnheer Brok, dat we de transatlantische betrekkingen moeten verstevigen. Daar zeg ik ja op, maar op één voorwaarde, en die is dat we die relatie over de hele lijn moeten verstevigen. Het uitgebreide Europa is een ander Europa dan dat van de jaren vijftig. Het is een onafhankelijk Europa, een autonoom Europa dat naar ik hoop trots is op zijn onafhankelijke geest. Dat Europa moet de Amerikanen doordringen van één fundamenteel feit: wij zijn geen volgzame bondgenoten, maar bondgenoten wanneer wij dat zelf willen. En als wij nee willen zeggen, dan zeggen wij nee. Daar staat niets over in uw verslag. Wie vandaag in de Verenigde Staten rondkijkt, weet dat de Amerikanen dit soort taal maar moeilijk verstaan.
09/04/2003 Daarom zeg ik: wie vandaag ja zegt tegen de uitbreiding, wie ja zegt tegen de noodzaak tot uitbreiding, moet ook ja zeggen tegen een conventie die de instellingen van het Europa van vandaag ten gronde kan hervormen. 3-030
Pasqua (UEN). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, we hebben het ergste kunnen voorkomen. De laatste dagen, de laatste weken, zijn we getuige geweest van een psychodrama. Zeker, de voorrechten van het Parlement waren enigermate geschonden, en onze instelling had het volste recht te eisen dat die voorrechten in ere werden hersteld. Maar tegelijkertijd constateer ik dat het gezond verstand heeft gezegevierd. Hadden wij, in het licht van de beslissing die we vandaag moeten nemen, deze moeilijkheden niet overwonnen, dan was dat een belediging geweest voor de hele Europese Unie, en dan hadden de landen die tot de Unie toetreden eens temeer het gevoel gekregen te worden afgewezen of op een afstand te worden gehouden. Wat de beslissing van vanochtend betreft, wij zullen positief reageren op het voorstel dat ons is gedaan. Mijn fractie zal bijna unaniem voor stemmen, er is maar een lid dat zich onthoudt. De rest stemt voor. Ze zullen dit doen in het volle besef dat ze de wonden op het lichaam van ons oude Europa helen - wonden die volgens sommigen het pijnlijke gevolg waren van de oorlog - en dat ze een einde maken aan een onrecht, zodat deze landen nu eindelijk de onafhankelijkheid en culturele identiteit herwinnen die ze hadden verloren doordat het Verdrag van Jalta ze achter het IJzeren Gordijn had opgesloten. Zoals ik hier al vaker gezegd heb, heb ik het altijd jammer gevonden dat we onze harten niet konden laten spreken en onze broeders uit Oost-Europa niet onmiddellijk na de val van de Berlijnse Muur in de armen konden sluiten. Daarmee zouden we onze tradities eer aangedaan hebben. Ik was bang dat we zouden verzanden in eindeloze bureaucratische discussies. Godzijdank zijn we er nu uit. Met de beslissing van vandaag kunnen we die wonden dus helen. Wij zijn ook verheugd omdat de volkeren die erbij komen - en die, zoals ik zei, hun culturele identiteit hadden verloren en die nu hebben teruggevonden - de Europese Unie zelf ingrijpend zullen veranderen. Ik weet niet of iedereen dit wel goed beseft, maar ik geloof dat de vrijheid er wel bij zal varen, de samenwerking tussen landen ook, en dat het federalisme erop achteruit zal gaan. Dat vooruitzicht verheugt mij. Als we om wat voor reden ook de problemen niet de baas waren geworden die in de loop van het recente psychodrama de kop op hebben gestoken, dan hadden we onszelf onsterfelijk belachelijk gemaakt. We mogen dus blij zijn met deze uiteindelijk positieve oplossing, ook al zal niet iedereen er honderd procent gelukkig mee zijn. Het Parlement zal bij andere gelegenheden nog wel voor zijn bevoegdheden kunnen
19 opkomen. Het belangrijkste hebben we volbracht, Europa komt weer samen, want voor ons is dit geen uitbreiding, maar een weerzien. Degenen die erbij komen zijn onze broeders, ze hadden nooit van ons gescheiden mogen worden. We zijn blij dat ze terug zijn. 3-031
Speroni (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, het belangrijkste doel dat in het Verdrag betreffende de Europese Unie is opgenomen betreft de bevordering van de economische vooruitgang. Hopelijk verliest niemand dat in dit uitbreidingsdebat uit het oog. Dan nog het volgende: een van de nieuwe landen is Cyprus. Een gedeelte van Cyprus is bezet door buitenlandse troepen. Zolang Cyprus een onafhankelijk land is, is dit een zaak voor de Republiek Cyprus, maar zodra Cyprus deel is van de Europese Unie wordt het mijns inziens onaanvaardbaar dat dit land, als deel van onze Unie, bezet wordt gehouden door Turkse troepen. 3-032
Schröder, Jürgen (PPE-DE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, commissaris Verheugen, als het Europees Parlement vandaag, naar ik hoop met een grote meerderheid, instemt met de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de Europese Unie, dan is het best mogelijk dat de redenen die de afgevaardigden voor deze beslissing hebben in bepaalde mate van elkaar afwijken. Die redenen stemmen echter op één punt zonder twijfel overeen, namelijk dat wij met deze stemming een historische kans willen benutten! Ik ben mij er overigens terdege van bewust dat de uitdrukking ‘historisch’ hierbij met de nodige voorzichtigheid gebruikt moet worden. Er bestaan echter situaties waarin het fout zou zijn om de feitelijke dimensies van een gebeurtenis te negeren. Vandaag worden wij geconfronteerd met een dergelijke situatie met een historische draagwijdte. Als de verantwoordelijke rapporteur voor de Tsjechische Republiek zie ik overigens geen aanleiding om uitbundig of euforisch te reageren. Daarvoor waren de vele ongenuanceerde uitlatingen die in het verleden in het kader van diverse verkiezingen door bepaalde Tsjechische politici zijn gedaan, te frustrerend. Desalniettemin moeten wij ervoor oppassen dat wij het Tsjechische volk, een volk in het hart van Europa, niet de toetreding tot de Europese Unie ontzeggen vanwege de verbale uitspattingen van enkele opportunisten waarvan over een jaar of tien vrijwel niemand de naam meer weet. Daarbij kan natuurlijk de tegenwerping worden gemaakt dat het in dit verband niet zozeer om de vele kleine en grote opportunisten gaat, maar om de eventuele gevolgen van de presidentiële decreten die bij ons onder de naam Benes-decreten bekend staan. Wat deze kwestie betreft, hebben de Tsjechen zichzelf de verplichting opgelegd om aan de criteria van Kopenhagen te voldoen, die geen discriminatie van minderheden toestaan. Mocht iemand in Tsjechië na de toetreding tot de Europese Unie toch inbreuk maken op dit criterium, dan kan en zal de EU als
20 rechtsgemeenschap stappen nemen.
09/04/2003 daartegen
passende
juridische
Dat noch de regering noch het parlement van Tsjechië tot nu toe op de ontwerpresoluties van het Europees Parlement hebben gereageerd, is teleurstellend en betreurenswaardig. Daar heeft onze fractievoorzitter ook al op gewezen. Het politieke gebaar van president Vaclav Klaus moet evenwel niet gebagatelliseerd worden. Het is namelijk een bemoedigend signaal dat de hoogste Tsjechische vertegenwoordiger enkele weken geleden in maart naar aanleiding van de jaarlijkse herdenking van de Duitse bezetting van Bohemen en Moravië gezegd heeft dat hij de verdrijving van de Sudeten-Duitsers betreurt. Dat is een stap in de goede richting en hopelijk zullen er nog meer volgen. In elk geval is er nog steeds geduld nodig bij de onderlinge betrekkingen, omdat het van tevoren nu eenmaal moeilijk te bepalen is hoe lang het duurt voordat het verleden is verwerkt. Daarnaast moet niemand denken dat alleen de Tsjechen problemen hebben met het verwerken van hun geschiedenis. Dat verschijnsel doet zich namelijk niet alleen overal in de voormalige Oostbloklanden voor, maar zelfs ‘doorgewinterde’ lidstaten van de Europese Unie hebben daar zo nu en dan nog problemen mee. In samenhang met de verwerking van het verleden mag één ding in elk geval niet uit het oog worden verloren: Wij zijn terecht tegen collectieve veroordelingen, maar de vraag is of degenen die de Tsjechen enkel en alleen niet in de EU willen hebben omdat enkele Tsjechen onredelijk zijn, niet precies hetzelfde doen. Vandaag is er immers al op gewezen dat wij geen regeringen, partijen en fracties tot de EU toelaten, maar mensen en volkeren! In dit geval gaat het om het Tsjechische volk. De integratie van dat volk in de Europese Unie moet en zal de sleutel zijn om een nieuwe rechtscultuur in dit land te ontwikkelen, namelijk de rechtscultuur van de Europese Unie. Als de Tsjechen buitengesloten worden, komen wij geen streep verder. Pas als met name de Tsjechische jeugd zich binnen een groter democratisch kader kan bewegen en ontwikkelen, zullen de wonden die zonder twijfel nog aan alle kanten aanwezig zijn, gaan helen zodat deze hopelijk op een bepaald moment helemaal genezen zijn. De mensen in het huidige Tsjechië die persoonlijk niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor gebeurtenissen van vóór hun tijd, moeten de kans krijgen om met gelijke rechten en plichten deel uit te maken van de Europese gemeenschap van waarden en normen. Vandaag vindt in dit Parlement de belangrijkste stemming uit deze zittingsperiode plaats. Wij moeten ons bewust zijn van de historische draagwijdte van deze stemming en deze unieke kans benutten door met grote meerderheid onze steun uit te spreken voor de toetreding van Tsjechië. Als afgevaardigde van Sachsen zou ik tegen mijn buren willen zeggen: Drazí přátelé, vítáme Vás srdečnĕ.
(Applaus) 3-033
Gahler (PPE-DE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als rapporteur voor Estland doet het mij genoegen dat ik dit Parlement vandaag kan aanbevelen om zijn steun te geven aan de toetreding van Estland. Mensen die net als ik in de gelegenheid zijn geweest om dit land in de afgelopen tien jaar, in uiteenlopende functies, regelmatig te bezoeken, kunnen beoordelen wat er in Estland sinds de hernieuwde onafhankelijkheid allemaal bereikt is. Als daarbij rekening wordt gehouden met de extra problemen waarmee dit land geconfronteerd is in vergelijking met de niet-Baltische landen in Midden-Europa die een hervormingsproces doormaken, is het bijna een wonder dat Estland tot de eerste groep behoorde waarmee toetredingsonderhandelingen zijn gevoerd. Estland begon bijvoorbeeld met een achterstand van twee jaar aan dat hervormingsproces. Omdat het land een geannexeerd deel van de Sovjet-Unie is geweest, moest het opbouwen van een regeringsstelsel op nationaal niveau vrijwel vanaf nul beginnen. Daarnaast was het noodzakelijk om de Russen die zich gedurende tientallen jaren in Estland gevestigd hadden, te integreren. Ook moest er een oplossing gevonden worden voor de omvangrijke schadelijke milieueffecten als gevolg van de militaire nalatenschap van de SovjetUnie. Ondanks de vele regeringswisselingen zijn de hervormingen in Estland echter altijd consequent uitgevoerd, zowel wat de privatisering en het monetaire beleid betreft, als wat de wijzigingen in het fiscale systeem en op andere gebieden betreft. Men heeft zonder voorbehoud ‘ja’ gezegd tegen de nieuwe technologische mogelijkheden. De bereidheid waarmee mensen binnen hun privé-omgeving, in de economie en op bestuurlijk gebied de mogelijkheden van de moderne technologie hebben gebruikt, kan als voorbeeld voor veel andere delen van Europa dienen. Eerlijk gezegd heeft een klein land met weinig grondstoffen ook geen andere mogelijkheden dan terug te vallen op de combinatie van hersenen en techniek. De exportstructuur van Estland toont aan dat er inmiddels succesvol gebruik wordt gemaakt van deze high tech-meerwaarde. De strijd tegen corruptie is ook sucesvoller geweest dan in andere landen in deze regio. In haar voortgangsverslag van 2002 merkt de Commissie daaromtrent op dat corruptie in Estland blijkbaar over het algemeen nog steeds een betrekkelijk beperkt probleem is. In Estland en andere Baltische landen woont een grote Russischtalige minderheid. Dat er desondanks geen etnische spanningen zijn ontstaan, mede gezien de tragische rol die de Sovjet-Unie in het verleden heeft gespeeld, is te danken aan het bedachtzame beleid van de Estlandse regeringen en hun bereidheid om gevolg te geven aan de voorstellen en suggesties van de Europese partners om toenadering tot de EU te zoeken. Er is één punt in verband waarmee ik mij rechtstreeks tot de Estlandse burgers zou willen richten en dat is het
09/04/2003 referendum van 14 september. Als u nog twijfels heeft of u ‘ja’ moet stemmen, dan zou u zich moeten afvragen of een land met de omvang en geografische ligging van Estland in de huidige wereld geïsoleerd kan blijven functioneren. Uit de ervaringen tot nu toe blijkt dat alle landen die tot de EU zijn toegetreden, daar uiteindelijk op materieel niveau beter van zijn geworden. Dat betekent dat ook Estland na de toetreding tot de EU een betere ontwikkeling tegemoet zal gaan. Ik ben overigens ook schaduwrapporteur voor Litouwen en ik ben het met de aanbeveling van mijn collegarapporteur eens om de toetreding van dat land te steunen. Het hervormingsproces in Litouwen was minder consequent en drastisch dan in Estland. Dat geldt met name voor de eerste helft van de jaren ’90. Ik ben echter onder de indruk van de inhaalrace die in Litouwen, in ieder geval vanaf 1996, heeft plaatsgevonden, omdat er net als in alle landen bij de omzetting van het acquis communautaire nog veel werk verzet moest worden. Zowel in de discussies met de EU als met de eigen bevolking vormde de kerncentrale in Ignalina een apart probleem, omdat er niet alleen een plan voor de sluiting van de centrale en de financiering daarvan noodzakelijk was, maar er ook een toekomstperspectief gecreëerd moest worden voor de mensen in de stad Visaginas en omgeving. Ik ben van mening dat wij op dit punt gezamenlijk op de goede weg zijn. Wat een bevredigende oplossing voor de transitregeling van en naar Kaliningrad, het voormalige Königsberg, betreft moeten wij Litouwen steunen bij het omzetten van onze voorwaarden op het gebied van de Schengencompatibiliteit. Over de praktische invulling ben ik niet tevreden, omdat datgene waar ik meerdere keren voor gewaarschuwd heb ook daadwerkelijk is gebeurd: in de praktijk krijgen reizigers namelijk met meer complicaties en bureaucratie te maken en in de verhouding met Rusland is er nog ruimte aanwezig voor nieuwe spanningen. Dat is een slechte zaak voor alle betrokken partijen. Bovendien is Wit-Rusland, het buurland aan de oostgrens van Litouwen, nog een andere onzekere factor die het goed functioneren van de transitregeling kan belemmeren. Ondanks alle bestaande problemen schrijven wij vandaag een stukje Europese geschiedenis. Ik deel de mening van veel collega’s dat de stemming over de toetreding van tien landen de belangrijkste stemming van deze zittingsperiode is. Ik ben dankbaar dat ik met mijn stem een wezenlijke bijdrage kan leveren om een aanzienlijke positieve draai aan het wiel van de Europese geschiedenis te geven. Tegen degenen die vinden dat zij tegen die uitbreiding moeten stemmen, zou ik het volgende willen zeggen: de toekomst zal u in het ongelijk stellen en zowel uw vermeende als feitelijke argumenten ontkrachten. U heeft nog steeds de mogelijkheid om zonder gezichtsverlies steun te geven aan de gemeenschappelijke toekomst van een uitgebreider Europa. Ikzelf zou Estland, Litouwen en de andere landen van harte welkom willen heten in de Europese Unie: kõike head, Eesti ja tere tulemast
21 Euroopa Liidu en viso kogeriausio Lietuva ir sveiki atvike į Europos Sąjungą! (Applaus) 3-034
Poos (PSE), rapporteur. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, als rapporteur voor de toetreding van Cyprus heb ik de eer en het genoegen al mijn collega's te vragen hun stem te geven aan de instemming volgens artikel 49 van het Verdrag van Maastricht. Ik neem de gelegenheid van mijn laatste bijdrage als rapporteur te baat om mijn collega's van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en van de gemengde parlementaire delegatie te bedanken. Zij hebben mij de afgelopen jaren ruimschoots gesteund. Mijn dank gaat eveneens uit naar de Commissie, met name naar commissaris Verheugen en de heren Maurer en Van der Meer. Voorts wil ik de regering van de Republiek Cyprus en de ambassadeur, de heer Theophilou, bedanken. Zij hebben ons steeds grondig op de hoogte gehouden van de voortgang van de onderhandelingen. Wij betreuren het allen dat het plan van de secretarisgeneraal van de Verenigde Naties voor een algehele regeling van de Cypriotische kwestie niet tot een goed einde is gekomen. De staatsinrichting die hij voor een herenigd eiland voorstelde, was die van een eigentijds democratisch land waarin de culturele identiteit en de autonomie van beide delen alle ruimte zouden krijgen. Bovendien bood zijn voorstel beide gemeenschappen een Europese toekomst. Degenen die het plan voor een algehele regeling verworpen hebben omdat zij twee afzonderlijke staten in stand willen houden, dragen ten overstaan van de geschiedenis een zware verantwoordelijkheid. Zoals Kofi Annan in zijn rapport aan de Veiligheidsraad van 1 april 2003 schrijft, blijft de heer Denktash ondanks alle diepgaande veranderingen hopen dat de feitelijke toestand op het "terrein" ooit zal worden gelegitimeerd. In juridische zin bestaan er helemaal geen twee afzonderlijke staten op Cyprus. Resolutie 541(1983) van de Veiligheidsraad verklaart het uitroepen van de Turkse Republiek Noord-Cyprus ongeldig en vraagt alle lidstaten geen andere Cypriotische staat te erkennen dan de Republiek Cyprus. Met de ondertekening en de ratificatie van het toetredingsverdrag wordt daarom vanuit juridisch oogpunt het hele eiland Cyprus lid van de Europese Unie. De facto echter zal de jurisdictie van de Europese Unie en de Europese wet- en regelgeving niet tot het noordelijk deel van het eiland reiken zolang dat door Turkije wordt bezet. Vandaar dat het toetredingsverdrag een machtigingsclausule bevat. Daarmee kan de Raad op voorstel van de Commissie onderhandelen over de aanpassingen die nodig zijn om de Europese wet- en regelgeving in het noorden toe te passen wanneer de hindernissen voor de hereniging eenmaal uit de weg zijn geruimd.
22 Het vredesplan van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties blijft gelden. Er zijn heel wat argumenten voor de betrokken partijen - GrieksCyprioten, Turks-Cyprioten en vooral Turkije - om obstakels die tot nu toe onneembaar leken, op te heffen. De Europese Unie is te allen tijde bereid een herenigd Cyprus in haar gelederen op te nemen, op voorwaarde dat het gebouwd is op internationaal recht en onze eigen beginselen. Tot die tijd mag Europa trots zijn dat het zich openstelt voor een land waarvan niemand de Europese roeping ontkent. Cyprus levert een onmiskenbare culturele en economische bijdrage. Die economische bijdrage zal nog aanzienlijk toenemen wanneer er duurzame vrede heerst in het Midden-Oosten. Ook op politiek vlak verwachten wij van Cyprus krachtige impulsen en een actieve samenwerking. Ter afsluiting vermeld ik dat Cyprus in de zaak-Irak geweigerd heeft zijn grondgebied open te stellen voor militaire operaties en zich ten volle heeft aangesloten bij het gemeenschappelijk standpunt van de Europese instellingen. Uw rapporteur vindt dat deze opstelling alle huidige en toekomstige lidstaten tot voorbeeld kan strekken. (Applaus) 3-035
Schroedter (Verts/ALE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, ik kan u vandaag verslag doen van de succesvolle afronding van een toetredingsproces. Letland heeft namelijk aan de voorwaarden voor het lidmaatschap van de Europese Unie voldaan. De felicitaties voor dit succes moeten echter niet aan mijn adres gericht worden. Die felicitaties moeten namelijk aan de collega’s in het parlement van Letland, aan de Letlandse regeringen en bestuurlijke instanties en aan de bevolking in dat land gericht worden, omdat zij een indrukwekkende marathonperiode van aanpassingen van de wetgeving en voorbereidingen op de toetreding tot de Europese Unie succesvol hebben afgerond. Ik heb slechts de eer gehad om deel te mogen nemen aan dit succesverhaal waarbij ik enige emotionele begeleiding heb kunnen geven. Daarvoor wil ik vanaf deze plaats de collega’s in de Saeima, de vertegenwoordigers van de regering, de bestuurlijke instanties en de mensen in Riga, Liepaja en Letgale bedanken. Dat zijn slechts een paar van de vele mensen die de tijd genomen hebben om met mij te discussiëren over de manier waarop dit toetredingsproces optimaler ingevuld zou kunnen worden. Deze mensen hebben een echt pijnlijk aanpassingsproces moeten ondergaan, waarbij alle bestaande verworvenheden ter discussie werden gesteld en alles getoetst werd met het oog op de integratie in de Europese Unie. Ik kan u daarom ook maar één aanbeveling doen: geef uw steun aan de toetreding van Letland tot de Europese Unie. Ik wil niet verhelen dat er ook hier nog kritiekpunten zijn en dat er op belangrijke punten nog vooruitgang geboekt moet worden. Ik denk daarbij aan
09/04/2003 de noodzaak van een verbetering van het openbaar bestuur op met name regionaal niveau, zodat de controlerende taken in het kader van het acquis communautaire beter uitgevoerd kunnen worden. Er kan en moet ook nog meer veranderen in het gerechtelijk bestel, zodat het beter gaat functioneren. Ik zou ook graag zien dat het integratieprogramma voor de Russischtalige bevolking met meer enthousiasme uitgevoerd zou worden en dat de belemmeringen voor het staatsburgerschap zouden afnemen. Desondanks zouden wij Letland met zijn cultuur, zijn taal en zijn hervormingsdrang niet willen missen omdat die gemeenschap voor ons allen een aanwinst vormt. Het probleem dat wij met de huidige uitbreiding hebben, is met name ons eigen probleem; wat dat betreft ben ik het met enkele voorgaande sprekers eens. Wij moeten toch ook eens een keer naar onze eigen rol in de Europese Unie kijken! Wat is er bijvoorbeeld met ons enthousiasme gebeurd voor de hervormingen van de instellingen? Waar is de hervormingsdrang voor het landbouwbeleid? Waar is de moed gebleven om de structuurfondsen te hervormen? Waar is de moed gebleven om de bevolking te vertellen dat bepaalde verworvenheden opgegeven moeten worden om een nieuwe, succesvolle Unie te kunnen vormen? Waar is de openhartigheid gebleven om toe te geven dat hervormingen vaak pijnlijke gevolgen hebben? De 25 lidstaten moeten op al deze vragen gezamenlijk nieuwe antwoorden geven en ik ben ervan overtuigd dat niet Letland de remmende factor is, maar dat wij dat zelf zijn. Alleen omdat de Unie te traag is om dit historische proces vorm te geven, mogen wij niet Letland en de bevolking aldaar de schuld van die vertraging in de schoenen schuiven. Letland heeft namelijk aangetoond hervormingen door te willen voeren, terwijl daar juist bij ons weerstand tegen bestaat. Daarom moeten wij er ook voor zorgen dat er veranderingen plaatsvinden. Ik ben ervan overtuigd dat de ervaringen, het enthousiasme en de moed van Letland ons daarbij kunnen helpen. Als Letland lid is van de Europese Unie en de enthousiaste, jonge bevolking van dat land onderdeel van de EU zal zijn, beschikken wij ook over een krachtigere motor om de hervormingen in de Europese Unie uit te voeren. Wat dat betreft ben ik heel optimistisch. Tot slot zou ik nog een heel persoonlijk woord tot u willen richten. Voor mijzelf gaat vandaag namelijk de wens in vervulling dat onze Tsjechische, Poolse en Hongaarse vrienden - die ons de moed hebben gegeven om de verandering in de DDR te bewerkstelligen - tot de EU toetreden en samen met ons aan de toekomst van Europa kunnen werken. Mede dankzij deze landen is de hereniging van Duitsland tot stand gekomen. Dat mogen wij niet vergeten. Dat wil ik met name tegen deze of gene collega zeggen die overweegt om de toetreding van Tsjechië niet te steunen. Wij zijn onze buurlanden grote dank verschuldigd. (Applaus) 3-036
09/04/2003 Souladakis (PSE), rapporteur. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, allereerst wil ik mijn collega’s van de Commissie buitenlandse zaken van harte bedanken voor het feit dat zij mij tot rapporteur hebben benoemd voor Litouwen en mij aldus de mogelijkheid hebben geboden deel te nemen aan dit uitermate interessante en belangrijke debat in het Parlement. Ook wil ik collega Gahler bedanken die zojuist al het een en ander over Litouwen heeft gezegd. Ik kan hem zeggen: ik was er. Dames en heren, Litouwen is een van de tien landen die tot de Europese Unie toetreden. Het draagt dezelfde historische last als de rest van Europa en brengt deze ook met zich mee: beschaving, conflicten, geschiedenis. Allen tezamen hebben wij op een gegeven ogenblik besloten deze ontwikkeling te veranderen en eendracht, een op waarden en beginselen gegrondveste eendracht, te brengen onder alle Europese volkeren. Litouwen heeft zijn eigen problemen. Dit is echter niet het juiste moment om te beoordelen in hoeverre het probleem van Kaliningrad, Ignalina, of wat dan ook, is opgelost. Vandaag moeten wij onze aandacht toespitsen op de politieke boodschap die wij allen moeten geven. Voor ons allen is het Europa dat wij vandaag opbouwen een Europa van de waarden, een Europa van beschaving en geschiedenis, een Europa van avonturen maar ook toekomst en hoop. Als wij nu de Europese volkeren zouden vragen wat zij van ons, van de politieke leiding van Europa, verwachten, zullen zij zeggen: vrede, democratie, ontwikkeling, sociale rechtvaardigheid en vrijheid. Dat zijn de woorden die wij in onze oren moeten knopen. Ik herhaal, Litouwen heeft zijn eigen wederwaardigheden gehad. Wij hebben allen het een en ander meegemaakt, maar nu schrijden wij voort op de weg van de hoop en de idealen, op een weg die zeer interessant zal blijken te zijn. Ik wil vandaag uitdrukking geven aan mijn bijzondere gevoeligheid als Griek. “Europa” is een historische naam, van Griekse oorsprong. Deze naam is een uiting van cultuur en beschaving. Europa was de vrouw van Zeus en de moeder van Minos, Sarpedon en Rhadamanthus. Als je naast de geschiedenis ook de mythologie bestudeert stel je vast dat daarin een beschrijving wordt gegeven van onder meer de culturele en economische betrekkingen tussen de volkeren en burgers van het centraal en oostelijk gedeelte van het Middellandse-Zeegebied. Dan stel je vast dat cultuur en kwaliteit daarvan vaste bestanddelen waren. Dames en heren, ik hoop dat u mij, juist omdat ik Griek ben, toestaat uiting te geven aan mijn ontroering over het feit dat, naast Litouwen en de andere landen, ook Cyprus toetreedt. Ook wil ik alle instellingen van de Europese Unie, en met name collega Poos, bedanken voor hun uitstekende werk aan een dermate belangrijk vraagstuk en voor de optimale resultaten die zij hebben weten te bereiken. Cyprus is het eiland van de godin Aphrodite, of zoals de moderne dichter zegt: “een goudgroen blad op de golven van de zee”.
23 Dames en heren, laten wij allen vandaag zowel serieus als optimistisch zijn. Laten wij het gezeur uit het verleden terzijde schuiven en wel beseffen dat wij een nieuw concept afbakenen. Wij allen zijn Europa. Niet het oude, noch het nieuwe, maar gewoon Europa. Wij zijn het Europa dat wij hebben opgebouwd, het beste wat de mens de mensheid ooit heeft gegeven. Daarom doe ik een beroep op het Grieks voorzitterschap. Wij zeggen immers allen dat Europa wordt verenigd door zijn cultuur. Er zijn twee belangrijke geschriften: het Epitafium van Pericles en de Eed van Alexander de Grote. Dit zijn twee geschriften die zich onderscheiden door hun hoge principes, waarden en beschaving, en het zou geen kwaad kunnen deze te vertalen in alle talen, ook in de nieuwe talen van de Europese Unie. Tot slot zou ik willen zeggen: hartelijk welkom Litouwen. Hartelijk welkom Cyprus. Hartelijk welkom Malta. Iedereen hartelijk welkom, ook degenen die morgen of overmorgen tot de Europese Unie toetreden, die in 2007 bij ons zullen komen en al degenen die onze waarden en beginselen delen. 3-037
Queiró (UEN), rapporteur. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, een aantal landen werkt er heel hard aan om hun bestel steeds meer op dat van de Europese Unie af te stemmen, om aldus de toetreding te vergemakkelijken. Hongarije behoort tot die groep landen. Ik heb de ontwikkelingen in dit land als rapporteur voor het Parlement van dichtbij gevolgd. En nu is het moment gekomen waarop het Europees Parlement een officieel standpunt moet formuleren met betrekking tot de kandidaat-landen. Daarmee komen we de bepalingen van ons Reglement en die van het Verdrag betreffende de Europese Unie na. We kijken nu naar de landen uit Midden- en Oost-Europa. Deze landen en volkeren verwachten van de Europese Unie niet alleen respect voor hun identiteit en onafhankelijkheid, maar ook veiligheid en economische welvaart. Die is hun door de communistische dictaturen waardoor ze bijna veertig jaar zijn onderdrukt onthouden. We hebben dus een enorme verantwoordelijkheid: we mogen deze landen niet teleurstellen. Misschien zegt Elmar Brok in zijn verslag over de conclusies aangaande de uitbreiding juist daarom dat de toetreding geen doel op zich is. Je kunt het beter zien als het punt waar verdere ontwikkelingen hun aanvang nemen. Zo moeten we het inderdaad zien. En het is ook zo dat we vandaag een historische stap nemen die enorme consequenties zal hebben – niet alleen in de uitgebreide Unie, maar overal op het Europese continent. De Unie en Europa beginnen immers steeds meer samen te vallen. Het is volkomen natuurlijk dat er twijfels rijzen en dat men steeds meer vragen gaat stellen bij de hereniging van twee werelden die de afgelopen decennia – helaas – een heel verschillend ontwikkelingsniveau hebben gekend. Vanwege de crisis in Irak verkeren we nu in onzekerheid: ons zelfvertrouwen heeft een flinke schok ondergaan. Daarom is het heel belangrijk dat we
24 beseffen dat de toetreding van tien nieuwe landen een sprankelend bewijs vormt van de vitaliteit van Europa. Het betekent namelijk dat we over de politieke wil beschikken om positieve en democratische oplossingen te formuleren voor de uitdagingen waarvoor de geschiedenis ons stelt. Mijnheer de Voorzitter, Hongarije heeft zijn verzoek tot toetreding op 31 maart 1994 ingediend. De onderhandelingen zijn vier jaar later, in maart 1998, van start gegaan. Hongarije heeft van begin af aan behoord bij die groep kandidaat-landen die bij de toenadering de meest overtuigende voortgang boekten – zeker als het gaat om de voorbereiding op de opname in de interne markt. Dat heeft er zonder twijfel toe bijgedragen dat de onderhandeling steeds een zekere dynamiek hebben behouden. De Hongaarse economie is één van de snelst groeiende economieën van Europa. De inflatie is er de afgelopen tien jaar lager geweest dan elders en er zijn betrekkelijk weinig werklozen. Het staatstekort mag er nog steeds te hoog zijn, Hongarije heeft in die regio toch één van de best functionerende economieën. Bovendien slaagt het land er heel goed in rechtstreekse investeringen uit het buitenland aan te trekken – beter dan de meeste andere kandidaat-landen. Het BBP van Hongarije vertegenwoordigt bijna 13 procent van het BBP van alle kandidaat-landen tezamen. De goede prestaties op economisch gebied hebben bij de toetredingsonderhandelingen uiteraard steeds in het voordeel van Hongarije gewerkt. Zeker als we bedenken hoe snel dit land de mechanismen voor een markteconomie op hun plaats heeft gebracht, na veertig jaar lang als planeconomie bestuurd te zijn. Het land heeft bovendien de sociale prijs weten te betalen die dit proces voor de kwetsbaarste groepen met zich heeft meegebracht. Over een aantal onderhandelingspunten is het evenwel niet eenvoudig geweest overeenstemming te bereiken. Er bleken veel problemen te zijn met betrekking tot budgettaire en financiële kwesties en op gevoelige gebieden als mededinging, cultuurbeleid en audiovisueel beleid. We hebben echter kunnen vaststellen dat de inspanningen van de Commissie en de Hongaarse autoriteiten steeds in de richting van een oplossing gingen. Maar dan hebben we het over de technische aspecten van de onderhandelingen. Ik wil echter ook een aantal ontwikkelingen noemen die voor de Hongaarse sociaal-politieke werkelijkheid gedurende de onderhandelingsperiode heel belangrijk zijn geweest. Ons Parlement heeft de afgelopen jaren via de aangenomen resoluties een aantal aanbevelingen gedaan. Het accent lag daarbij op het voortzetten van de hervormingen bij de integratie van de Roma-minderheid, het verbeteren van de sociale dialoog, de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, het versterken van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, het verminderen van de regionale ongelijkheden, meer aandacht voor het milieu en strikte naleving van de bepalingen voor aanbestedingen van overheidsinstellingen.
09/04/2003 Wij blijven er verder op aandringen dat er een degelijk administratief en institutioneel kader wordt opgezet voor de programmering en uitvoering van de cohesie- en structuurfondsen. We kunnen thans vaststellen dat er op deze gebieden veel voortgang is geboekt. De Hongaarse autoriteiten hebben hier hard aan gewerkt en we zijn ervan overtuigd dat ze dit zullen blijven doen. Diverse Hongaarse politici hebben aangegeven dat Hongarije vastbesloten is de ontwikkelingen in de richting van integratie voort te zetten. Ze zijn voorstander van een sterke en solidaire Europese Unie die bereid is de nationale culturen en identiteit intact te laten. Deze politici zijn ervan overtuigd geraakt dat de mogelijkheden om hun ideeën te verwezenlijken groter zijn als Hongarije in de Unie wordt opgenomen. In een geïsoleerd Hongarije zal het minder gemakkelijk zijn een antwoord te formuleren op de gunstige of ongunstige gevolgen van de globalisering. Dat is uiteindelijk de vraag waarvoor het Hongaarse volk zich gesteld zit. De Hongaarse burgers zullen zich hier de komende dagen in een referendum over uitspreken. Het volk is tenslotte, zoals altijd, soeverein, en wij zullen de wensen van dit volk moeten respecteren. Wat ons betreft: ik ben ervan overtuigd dat Hongarije, één van de oudste staten van Europa, op 1 mei 2004 als lid van de Europese Unie zijn plaats in Europa – het continent waar het altijd deel van heeft uitgemaakt – zal hervinden. Ik wil u daarom als parlementair rapporteur voor Hongarije verzoeken de kandidatuur van dit land te steunen. Daarmee besluiten we het werk van jaren en banen we de weg voor een nieuw Europa. (Applaus) 3-038
Stenzel (PPE-DE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, en met name beste vrienden in de toetredingslanden die vandaag in gespannen afwachting zijn van ons besluit, vanaf mijn allereerste werkzaamheden in het Europees Parlement ben ik in uiteenlopende functies bij het uitbreidingsproces betrokken geweest: als voorzitter van de gemengde parlementaire commissie met Polen en thans als voorzitter van de gemengde commissie met de Tsjechische Republiek en als rapporteur voor Malta. Ik ben net als ieder van ons getuige van een historisch proces waardoor de EU blijvend zal veranderen. Een dergelijke omvangrijke uitbreiding met tien landen uit Noord-, Midden- en Zuid-Europa is uniek. Daarom zou het ook een goede zaak zijn als het Europees Parlement, nog vóór de Raad en de Commissie, zich zou uitspreken om geen nieuwe categorisering in Europa toe te staan, maar elke toetredingskandidaat telkens apart te beoordelen op de vooruitgang die in het betreffende land is geboekt. Ik ben blij dat ik vandaag samen met de gehele delegatie van de Oostenrijkse Volkspartij steun kan geven aan zowel de resultaten van Kopenhagen in het verslag-Brok als aan alle kandidaat-landen. Sta mij
09/04/2003
25
toe om allereerst als rapporteur mijn steun voor het toetredingsverzoek van Malta te motiveren.
instemming met die uitbreiding en de Oostenrijkse regering zal datzelfde tijdens de Top in Athene doen.
De kleine eilandstaat Malta is een land dat volkomen doordrenkt is van de Europese cultuur en geschiedenis en dat zich in een geopolitiek kwetsbaar gebied bevindt. Zoals alle andere kandidaat-lidstaten heeft ook Malta ingrijpende politieke en economische besluiten moeten nemen om te voldoen aan de criteria van Kopenhagen. De belangrijke aanpassingen aan de Europese Unie hebben geresulteerd in een nog steeds voortdurende modernisering van de economische en maatschappelijke structuren van het land, dat een geslaagde sprong heeft gemaakt van een beschermde eilandsamenleving naar een economie die in een interne Europese markt nu en in de toekomst opgewassen is tegen mededinging.
Wij verwachten van die uitbreiding echter niet uitsluitend economische voordelen. Ik heb dat als voorzitter van de gemengde parlementaire commissies met Polen en Tsjechië ook steeds benadrukt. Deze uitbreiding is een hereniging van Europa. Wij verwachten met name een goed nabuurschap met de landen waarmee we eeuwenlang historisch verbonden zijn geweest en waarvan we gescheiden zijn door de Tweede Wereldoorlog en de wrede opsplitsing van Europa als gevolg van de Koude Oorlog. Ik ga er niet vanuit dat wij na de toetreding meteen alle problemen met onze buurlanden kunnen oplossen, maar wij zullen daarna zeker in staat zijn om die problemen beter en gemakkelijker op te lossen. Daarom roep ik tot steun op voor de toetreding van alle kandidaat-landen en verzoek ik het Parlement om deze steun ook daadwerkelijk te geven. Het is een belangrijke, historische daad waardoor wij het verleden beter kunnen verwerken en waardoor ons buurland Tsjechië ook gemakkelijker de gebaren kan maken die wij van dat land verwachten. Ik heb er alle vertrouwen in dat die gebaren uiteindelijk ook gemaakt zullen worden, met name na de uitspraken die de Tsjechische vice-premier Mareš gisteren in onze fractie heeft gedaan. Tegen die achtergrond propageer en steun ik namens mijn delegatie de verzoeken van de tien kandidaat-landen om tot de Europese Unie te mogen toetreden.
De Europese Unie is Malta daarbij grootmoedig tegemoetgekomen, bijvoorbeeld door overgangstermijnen voor gevoelige kwesties te hanteren, zoals in de scheepsbouw, met betrekking tot tweede woningen, bij fiscale uitzonderingsregelingen en natuurlijk ook door de subsidiemogelijkheden voor de landbouw. Malta heeft deze kans gegrepen. Het was dan ook het eerste land dat met een overweldigende meerderheid aan het referendum heeft deelgenomen, waarbij 53% van de bevolking voor de toetreding tot de EU heeft gestemd. Dit referendum is echter niet bindend. Er is namelijk ook nog een ratificatie van het toetredingsverdrag door het parlement noodzakelijk. Of die ratificatie op een parlementaire meerderheid kan rekenen, zal uit de komende verkiezingen van 12 april blijken. Als rapporteur heb ik altijd getracht om een inmenging in interne beleidsbesluiten van een land te voorkomen. Dat wil ik vandaag ook zo houden en ik zal dan ook niet op de verkiezingsuitslag in Malta vooruitlopen. Ik wil daar alleen het volgende over opmerken: het Europees Parlement heeft het verzoek van Malta om in de EU opgenomen te worden steeds gesteund. Wij waren dan ook verheugd dat deze aanvraag, na tussentijds twee jaar te zijn opgeschort, in september 1998 opnieuw is ingediend en dat tijdens de Europese Top van Helsinki is besloten tot toetredingsonderhandelingen met de Republiek Malta. Het is een eenmalige kans voor Malta. Een soortgelijke nieuwe mogelijkheid zal het land niet meer krijgen. Ik hoop van harte dat wij Malta op 1 mei 2004 als lidstaat van de EU kunnen verwelkomen. De uitbreiding van de EU met de Baltische landen heeft echter ook een Noord- en Midden-Europese dimensie. Nu praat ik even als Oostenrijkse. Ons land heeft de langste buitengrens van de Unie en desondanks bevinden wij ons in het midden van Europa. Door de uitbreiding ‘verhuist’ Oostenrijk van een randgebied naar het centrum van de EU. Het is het centrum van een regio waarvan met name wij Oostenrijkers economische impulsen, groei en werkgelegenheid verwachten. De Oostenrijkse Volkspartij heeft zich altijd positief opgesteld ten opzichte van de Europese Unie en haar uitbreiding. Zij betuigt vandaag via mijn delegatie haar
(Applaus) 3-039
Gawronski (PPE-DE), rapporteur. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn vandaag in deze zaal getuige van een daad van rechtvaardigheid en morele verantwoordelijkheid jegens Europese landen, landen die net zo Europees zijn als de huidige lidstaten van de Unie, maar die door de grillen van de geschiedenis geheel buiten hun schuld om aan de andere kant van de kunstmatig getrokken scheidslijn op ons continent terecht zijn gekomen. Vandaag keren zij terug naar Europa. Vandaag komen zij bij ons terug en wij heten hen welkom met vreugde en bewondering, want zij hebben het zwaar te verduren gehad en zich heldhaftig geweerd tegen de decennialange communistische dictatuur. Van al de landen die naar Europa terugkeren heeft Polen een bijzondere rol en gewicht, niet alleen omdat Polen het grootste land is maar ook omdat daar - zoals commissaris Verheugen al zei, en wij zijn hem erkentelijk voor het enorme en uitstekende werk dat hij heeft verricht - de strijd voor de bevrijding van de tirannie is begonnen en het land aldus een lichtend en stimulerend voorbeeld is geweest voor de andere landen. Zonder Polen en zonder Lech Walesa - als ik deze nu vergeten leider mag noemen - zou de muur van Berlijn er misschien nu nog hebben gestaan. Op dit belangrijke moment is het voor ons Parlement moeilijk om niet terug te denken aan de vier jaar
26 onderhandelingen over de toetreding. Dat waren vaak moeilijke, vaak ingewikkelde onderhandelingen, gezien het grote ontwikkelingsverschil. De Polen zijn er evenwel in geslaagd de moeilijkheden te overwinnen en de onderhandelingen nu definitief af te sluiten. Dat is vooral te danken aan de enorme inspanningen van de Poolse samenleving, aan haar enthousiasme, en aan de inzet van de verschillende regeringen in Warschau die alle, ongeacht hun politieke kleur, hun uiterste best hebben gedaan om het gemeenschappelijk, strategisch doel van de toetreding van hun land tot de Europese Unie dichterbij te brengen. Natuurlijk zijn wij nog niet klaar. Het land moet verder worden gemoderniseerd opdat het zoveel mogelijk baat heeft bij de toetreding. Daarom moet ik hier gewag maken van enkele nog bestaande zorgen, zorgen waaraan ik ook reeds in het verleden uiting heb gegeven: het gebrek aan transparantie in de staatsbureaucratie, corruptie en onafhankelijkheid van de media. Ik ben er echter van overtuigd dat Polen ook deze horde zal weten te nemen. Ook ons Parlement heeft een belangrijke rol gespeeld. Het heeft het toetredingsproces een belangrijke impuls gegeven. Onze boodschappen stonden in het teken van solidariteit en aanmoediging, maar soms ook waarschuwingen. Daarbij waren wij echter altijd consequent en vastberaden, en daarom is het Europees Parlement bij de publieke opinie in de kandidaat-landen overgekomen als een geloofwaardige vergadering, een vergadering die het geamputeerde gedeelte van Europa opnieuw wil opnemen en recht wil doen wedervaren. Het besluit om Europa open te stellen voor de landen die in feite reeds een deel van Europa zijn, was geen boekhoudkundig besluit, geen op cijfers en rekeningen gebaseerd besluit - want cijfers en rekeningen zouden dit proces nooit hebben kunnen rechtvaardigen - maar een politiek besluit, een op rechtvaardigheid gebaseerd besluit. Tot mijn spijt moet ik dan ook vaststellen dat enkele collega’s kennelijk deze behoefte aan rechtvaardigheid niet voelen en zich vandaag bij de stemming zullen onthouden of zelfs tegen de toetreding zullen stemmen. We kunnen hun beweegredenen misschien eerbiedigen, maar ik ben het er in ieder geval niet mee eens. Het minst aanvaardbaar is wel dat zij met hun “nee” een vergeldingsmaatregel willen nemen tegen de landen die zich voor de Amerikaanse interventie in Irak hebben uitgesproken. Op die manier ontnemen zij de kandidaatlanden een recht dat enkele lidstaten van de Unie gelukkig - ik herhaal, gelukkig - vrijelijk hebben uitgeoefend. Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe af te sluiten met een opmerking van persoonlijke aard. Ik ben half Pool, half Italiaan, maar ik kan u verzekeren dat ik wat dit vraagstuk, wat het vraagstuk van de oorlog in Irak betreft, heel trots ben op mijn Poolse helft. Polen heeft namelijk tweehonderd soldaten naar Irak gestuurd om
09/04/2003 daar, zoals het zo vaak in zijn geschiedenis heeft gedaan, te vechten voor onze vrijheid, voor ons aller vrijheid. (Applaus) 3-040
Volcic (PSE), rapporteur. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, nieuwe culturen zorgen voor een nieuwe waarde en een nieuwe veiligheid, niet alleen voor de afzonderlijke landen maar voor heel de Europese familie. Laat dit het moment zijn van de halfvolle glazen, van het optimisme en de voordelen, want het moment van de moeilijkheden, van de halflege glazen komt geheid. De Europese socialisten hebben zich altijd vol overtuiging ingezet voor de uitbreiding van Europa. In dit karwei hebben de landen van het Middellandse-Zeegebied een belangrijke rol gespeeld. Zij zijn een bemiddelaar richting Midden-Europa. Wij willen dat onze deur open staat voor degenen die wil toetreden tot de Europese familie, maar er is geen automatisch recht op lidmaatschap van onze club. Dit lidmaatschap moet worden veroverd met veel en hard werken, zoals de onderhandelaars van de kandidaat-landen maar al te goed weten. Ik ben rapporteur voor Slovenië, het rijkste land van de kandidaten, een land met een Europese traditie, ook op institutioneel gebied. Het belangrijkste probleem in deze voorbereidingsfase werd gevormd door de noodzaak de juridische en administratieve processen te versnellen en een oplossing te vinden voor de door het vorige regime opengelaten problemen. De situatie leek dus op die van de andere kandidaat-landen maar was minder ingewikkeld. Deze landen zullen zich echter ook wanneer zij definitief lid zijn van Europa, moeten blijven inzetten voor de verplichtingen die zij op zich hebben genomen. In de rapporten die Slovenië krijgt van de internationale organisaties staat dat het land een goed werkende markteconomie bezit en de criteria van Kopenhagen eerbiedigt. In die criteria wordt het niveau vastgesteld dat bereikt moet worden op het gebied van de grondrechten. Bij vergissing is in het verslag een alinea opgenomen over de strijd tegen fraude, corruptie en drugshandel. Deze verschijnselen doen zich wel voor maar in veel mindere mate dan elders, en de vermelding hiervan verstoort misschien het evenwicht van de tekst. De beste oplossing zou zijn deze alinea te schrappen. Dan nog een technische opmerking: de term “denationalisatie”, die ik in de oorspronkelijke tekst had opgenomen, is vertaald met “privatisering”, waarmee evenwel een geheel ander concept tot uitdrukking wordt gebracht. Wij zijn inmiddels ver gevorderd op de weg van het nieuwe Europa en de vergadering van vandaag is haast een generale repetitie van hetgeen het Parlement morgen zal zijn. Het Parlement hecht zijn goedkeuring aan de door de kandidaten gemaakte vorderingen waarover de Europese Raad zich zal uitspreken. Het Verdrag van Nice heeft de snelweg voor de uitbreiding geopend en een kalender vastgesteld die ondanks alle moeilijkheden tot nu toe geëerbiedigd werd. Ook deze uitbreiding zal
09/04/2003 net als de vorige toetredingen Europa economische voordelen brengen en de democratie en de instellingen versterken. Daar zijn wij zeker van. 3-041
Wiersma (PSE) rapporteur. - Mijnheer de Voorzitter, toen ik in 1997 door het Europees Parlement werd aangewezen als rapporteur voor de EU-lidmaatschapsaanvraag van Slowakije keken sommige collega's mij meewarig aan. Maakte dat land wel enige kans, gelet op de schimmige en autoritaire stijl van de regering Meciar? Als iemand mij toen had gevraagd of het land tegelijk met de andere Visigrad 4staten tot de EU zou toetreden, zou ik waarschijnlijk ontkennend hebben geantwoord. Het is gelukkig anders gelopen en ik kan hier vandaag op dit plechtige moment van ganser harte aanbevelen om Slowakije tot de Europese Unie toe te laten. Het doet niet onder voor de andere kandidaten die voor volgend jaar op de ledenlijst staan. Omdat Slowakije vanwege het niet-voldoen aan democratische criteria niet in de eerste onderhandelingsgroep werd opgenomen, is het meer dan de andere kandidaten getoetst en getest op de kwaliteit van de rechtsstaat. Ik heb daarover al eens klachten gekregen, maar het land is wellicht meer dan andere gevoelig gemaakt voor het belang van de waarden waarop de Europese Unie stoelt. Na de verkiezingen van 1998, die het einde betekenden van het Meciar-tijdperk, is een opmerkelijke verbetering opgetreden dankzij het invoeren van de rechtstreeks gekozen president, de democratische decentralisatie van het bestuur, de vergroting van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de maatregelen om de situatie van de minderheden te verbeteren. Een aantal problemen is echter zo hardnekkig dat een oplossing niet zo een, twee, drie in zicht is. Zij vormen aldus in zekere zin een bedreiging voor de Slowaakse samenleving. Ze zijn niet uniek. Ook andere kandidaten worstelen ermee maar de ernst wordt wel eens onderschat. Het valt daarom te verwelkomen dat ook de Slowaakse regering een serieuze aanpak aan het Europees Parlement heeft voorgelegd. Ik doel op de strijd tegen de corruptie en op de verbetering van de situatie van de Roma. Op beide punten is door ons de afgelopen jaren nogal hard gehamerd. Te hard volgens sommigen. We zouden te ongeduldig zijn. Het aanpakken van deze problemen kost tijd. Dat kan waar zijn maar door ons gedram - om het woord maar te gebruiken - gebeurt er nu eindelijk wat. We hebben toezeggingen gekregen waarop we de nieuwe lidstaten na toetreding kunnen blijven aanspreken. De Raad van Kopenhagen formuleerde nog twee criteria. Ik heb kunnen vaststellen dat Slowakije voldoet aan de marktvereisten. Het interne debat over dit onderwerp is soms zo radicaal dat ik me wel eens afvraag of men zich wel echt heeft verdiept in de beginselen van de sociale markteconomie. Ook in Slowakije bestaat er behoefte aan een actieve overheid die streeft naar sociaal
27 evenwicht en zich inzet voor de ontwikkeling van de armere regio's. Wat het vermogen betreft om alle communautaire regels uit te voeren, verschilt het land niet van de andere kandidaat-lidstaten. Er is veel bereikt maar de klus is nog niet geklaard en daarover is vandaag al veel gezegd, ook ten aanzien van de andere landen. We wachten het komende voortgangsverslag van de Europese Commissie af. Ik hoop wel dat - met name als het gaat om de voorbereiding van het gebruik van de communautaire fondsen - de Slowaken op tijd klaar zijn om dat geld ook daadwerkelijk te kunnen absorberen. Ook in mijn laatste verslag - vandaag weer - maar ook in de toelichting die ik bij mijn aanbeveling heb geschreven, ontbreken de kritische noten dus niet. Dat zijn ze zo langzamerhand in Slowakije wel gewend van mij. Ik heb me in al die jaren dat ik dit werk heb gedaan, proberen op te stellen als rapporteur van het Europees Parlement en niet als ambassadeur van Slowakije. Dat is het werk van anderen en die hebben dat uitstekend gedaan. Natuurlijk ben ik wel besmet door intensieve contacten met Slowakije en zijn inwoners. De reputatie die Meciar hun heeft bezorgd, verdienen ze absoluut niet. Ik heb bewondering voor de wijze waarop een van de jongste staten in Europa zich heeft weten te ontworstelen aan een gecompliceerd verleden en voor het tempo waarin het op gelijke hoogte met de anderen is gekomen. Nu is dan het moment aangebroken om samen verder te gaan. (Applaus) 3-042
Schaffner (PPE-DE) rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken en interne markt. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de heer Brok gelukwensen met zijn uitstekende werk, dat ons in staat stelt te stemmen over een tekst die bepalend is voor onze geschiedenis. Ik sta volledig achter de gedachtegang van dit verslag en de aanmoedigingen die erin vervat zijn. Niettemin ben ik zo vrij geweest in mijn eigen verslag iets uitgebreider stil te staan bij enkele essentiële aspecten van de interne markt. In de eerste plaats is daar de behoefte aan een daadwerkelijke onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en het ambtenarenapparaat in de kandidaatlidstaten. Selectieprocedures, opleiding en evaluatie van rechters laten nog heel wat te wensen over. Het overheidsapparaat moet dringend en consequent hervormd worden. Beide zaken moeten in alle onpartijdigheid gebeuren. Voorts wordt het vrije verkeer van personen - essentieel voor de interne markt - te vaak gehinderd, met name door een gebrek aan erkenning van beroepsbekwaamheden. Tot slot wil ik onze toekomstige lidstaten ertoe aanzetten hun strijd tegen namaak en piraterij op te drijven, want zonder die strijd zijn geestelijk en industrieel eigendom niet veilig.
28 Het Europees Parlement zal de punten die ik hier opsom nauw in het oog blijven houden. Dat is mogelijk dankzij de nuttige maatregelen die de Europese Commissie heeft ingesteld voor de tijdspanne voorafgaand aan en volgend op de toetreding. We hebben speciale beschermingsclausules voor de interne markt tot onze beschikking, mochten de toetredingsverplichtingen niet worden nageleefd. Voorafgaand aan de toetreding kunnen zij als waarschuwing dienen. We moeten goed beseffen dat deze clausules voor een extra vangnet zorgen. Ik verzoek het uitvoerend comité dan ook aandacht aan deze punten te schenken in zijn verslag dat gepland is voor november 2003. Tot slot wil ik benadrukken hoe belangrijk deze dag en 16 april aanstaande voor ons zijn. De laatste dagen hebben jammer genoeg aan glans verloren door het conflict in Irak, de standpunten die de regeringen van Midden- en Oost-Europa daarin hebben ingenomen en het probleem met de financiering van de uitbreiding. Maar als we onze instemming niet verlenen, sturen we een bijzonder ongelukkig signaal naar de kandidaatlidstaten. In de kandidaat-lidstaten zijn de referenda al aan de gang. We moeten ons aan het tijdschema houden, laten we dus onze gemeenschappelijke toekomst ruim baan geven. 3-043
VOORZITTER: DE HEER DIMITRAKOPOULOS Ondervoorzitter 3-044
Rack (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie constitutionele zaken. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie constitutionele zaken van het Europees Parlement is verheugd over het resultaat van de onderhandelingen met de tien kandidaat-landen. Wij zijn blij dat wij door middel van deze uitbreidingsronde een bijdrage kunnen leveren aan het te boven komen van de noodlottige erfenis van conflicten en verdeeldheid in Europa. Ik zou daarbij echter de kanttekening willen maken dat nog niet alles in kannen en kruiken is. Wij mogen er niet vanuit gaan dat de instemming van de burgers met de toetreding vanzelfsprekend is. Dat geldt zowel voor de burgers in de kandidaat-landen als in de lidstaten. In dit verband is er veel voorlichting nodig en wij moeten ervoor waken propaganda te gaan bedrijven. Wij moeten de burgers met feiten overtuigen en het is met name in de grensregio’s van belang om onze overtuigingskracht zodanig vorm te geven dat de boodschap goed wordt overgebracht. Op detailniveau kan nog het een en ander aan deze algemene opmerkingen toegevoegd worden, met name wat de keuze voor 1 mei 2004 als toetredingsdatum betreft. De Commissie constitutionele zaken staat in dat verband positief tegenover het feit dat waarnemers uit de kandidaat-landen de zittingen van het Europees Parlement tot die tijd al kunnen bijwonen. Wij zijn ook verheugd dat wij op 1 mei 2004 nieuwe commissarissen en een volledig nieuwe Commissie zullen hebben. Wij vinden het een goede zaak dat de nieuwe Commissie al in november 2004 met haar werkzaamheden zal beginnen. Wij betreuren het echter ten zeerste dat deze
09/04/2003 besluiten allemaal genomen zijn zonder dat het Europees Parlement daaromtrent geraadpleegd is. Wij doen een dringend beroep op de Raad om het Parlement in het verdere verloop van het toetredingsproces vroegtijdig en bijtijds van informatie te voorzien en ons bij de besluitvorming te betrekken. In het algemeen verwachten wij dat veel oplossingen die weliswaar vervat zijn in het Verdrag van Nice maar nog niet in praktijk zijn gebracht, dankzij het werk van de Europese Conventie alsnog uitgevoerd kunnen worden. Wij zijn verheugd dat ook vertegenwoordigers van de toetredingslanden volledig bij de werkzaamheden van de Conventie betrokken worden. Naar ons idee zullen zij een bijdrage aan het bereiken van consensus leveren, wat de toekomst van Europa ten goede zal komen. (Applaus) 3-045
Hernández Mollar (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken. - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil vanuit het specifieke perspectief van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken, waarvan ik voorzitter ben, nader ingaan op een aantal kernpunten van de historische gebeurtenis die vandaag het onderwerp van ons debat vormt. Als eerste punt is er het onlangs in gang gezette debat over de grenzen van de Europese Unie, dat meer aandacht verdient. Een vraag die zich natuurlijk aandient bij de opeenvolgende uitbreidingen is hoever Europa doorgaat met uitbreiden. Weten waar de grenzen van de Unie liggen, is van essentieel belang om te kunnen spreken van een Europese identiteit, en bepalend voor het toekomstige optreden van de Unie. Het is immers afhankelijk van de nieuwe samenstelling hoever het integratieproces zich kan ontwikkelen. Het tweede punt betreft de uitdaging waarvoor de uitbreiding ons stelt ten aanzien van de controle en bewaking van de buitengrenzen. In de nieuwe ruimte van vrijheid heeft alles wat een lidstaat binnenkomt uiteraard gevolgen voor de rest van de Unie, aangezien er geen interne grenscontrole meer is. Het is dan ook belangrijk de nieuwe lidstaten te helpen bij de uitvoering van die - zware en dure - taak. Een duidelijk voorbeeld daarvan is het in goede banen leiden van de migratiestromen. Verder zullen we opnieuw moeten kijken naar de samenwerkingsbetrekkingen met de nieuwe lidstaten die nu grensstaten van de Unie worden. Het derde punt waarop de uitbreiding een uitdaging vormt is de bestrijding van diverse vormen van georganiseerde misdaad, zoals het terrorisme, de mensenhandel, of de handel in drugs. Het is zaak de intensieve samenwerking op politieel en justitieel gebied te bevorderen, beste praktijken uit te wisselen en de rechtsstelsels onderling af te stemmen. Zo kunnen de nieuwe lidstaten in snel tempo het garantieniveau bereiken dat momenteel in alle lidstaten bestaat.
09/04/2003 Tenslotte wil ik de tien kandidaat-landen in het bijzonder oproepen deel te nemen aan de activiteiten van de Conventie over de toekomst van Europa. In het kader van die Conventie werken de lidstaten aan het Europa van de 21ste eeuw. Aangezien de toekomstige lidstaten bijna de helft van de nieuwe Unie vertegenwoordigen, is het van essentieel belang dat zij zich evengoed als de huidige lidstaten bij de Conventie betrokken weten. Samenvattend kan ik stellen dat, om het algemene doel te bereiken en de uitbreiding tot een succes te maken, het noodzakelijk is andere niet minder belangrijke doelstellingen te verwezenlijken, zoals het bevorderen van stabiliteit en veiligheid, het betrekken van alle lidstaten bij de samenstelling en bij de eerbiediging van de in het Handvest neergelegde grondrechten, en het uitleggen van het Europese bouwwerk aan de burgers. Wij moeten, kortom, de basis leggen voor een Europese identiteit die zich voortdurend ontwikkelt rond een gemeenschappelijke kern die onmisbaar is voor de consistentie en duurzaamheid van datgene waarvoor wij ons al meer dan een halve eeuw inzetten. (Applaus) 3-046
Oostlander (PPE-DE). - Voorzitter, uw werkelijkheid bestaat in feite uit de dromen van jaren her. Het proces naar de uitbreiding waarover iedereen al in het verleden gefantaseerd heeft, heeft nu inderdaad handen en voeten gekregen. In een debat als dit past het om de Commissie en haar diensten te complimenteren met dit geweldige werk. We hebben een commissaris die bij deze uitbreiding een grote rol heeft vervuld en nog vervult, die ons voortdurend op de hoogte heeft gesteld van datgene waarmee hij bezig was en met wie we politiek voortdurend duidelijk op één lijn zaten. De Commissie heeft verder haar beste ambtenaren voor de uitbreidingsbesprekingen ingezet en zo is het een werk geworden om nooit te vergeten. Ik persoonlijk heb die dromen van destijds gedroomd met Tsjechische vrienden en ik ben dan ook buitengewoon blij dat met name ook Tsjechië tot de eerste tien landen behoort die nu toetreden tot de Europese Unie. Mijnheer de Voorzitter, in het verleden is een aantal keren het Balladur-initatief aan de orde geweest en dan ging het met name over de grenzen en over de rechten van minderheden. Het is eigenaardig dat het Balladurinitiatief ook nog een van de bases vormt van de politieke criteria van Kopenhagen. Juist over grenzen zou ik nog even iets willen zeggen. Deze week hebben we gestemd over de transitproblemen van Russen die in Kaliningrad wonen. Wij hebben destijds gedacht: die reizen allemaal over Litouwen en we moeten met Litouwen afspraken maken voordat de toetreding van Litouwen een feit is, want ook dit is een grensprobleem. Litouwen heeft zich op dit punt zeer goed gevoegd in het algemene patroon van de Europese Unieonderhandelingen. Maar ik zou erop willen wijzen dat het verslag daarover zo algemeen is gesteld dat ook Letland en Estland eronder vallen en hier hebben
29 Commissie en Raad de mogelijkheid om nog even te kijken naar de ratificatie van de grensovereenkomsten tussen Rusland en de Baltische republieken, die zelf alles hebben geratificeerd wat te ratificeren was. De doema laat echter de ratificatie nog steeds boven de markt hangen. Zou het nu niet een goede gelegenheid zijn om bij de afspraken over de transitverhoudingen voor Kaliningrad ervoor te zorgen dat alle ratificaties ook van de zijde van de doema een feit worden? Ik zie de commissaris tot mijn genoegen knikken en de Raadsvoorzitter eveneens. Mijnheer de Voorzitter, er is nog een ander grensprobleem dat helaas nog niet tot een oplossing is gebracht. Doch ook hier is het kandidaat-lid, Cyprus, niet in gebreke gebleven, aangezien de president van Cyprus zeer recentelijk heeft ingestemd met de bemiddeling door de Verenigde Naties. Tot onze diepe spijt en ook zeker tot onze verrassing heeft de Turkse zijde dat niet gedaan. Cyprus kan om deze reden geen verwijt worden gemaakt en kan hartelijk welkom worden geheten als lidstaat van de Europese Unie zolang het land ook bereid blijft om de VN-bemiddeling te honoreren zoals het reeds heeft gedaan. Des te somberder stemt ons de houding van Turkije, omdat Turkije wat dat betreft een minpunt heeft op een belangrijk politiek criterium. Ik zou Turkije ertoe willen oproepen te blijven voldoen aan de politieke criteria van Kopenhagen, inclusief ten aanzien van deze kwestie, omdat we dan pas kunnen spreken van een echt kandidaat-lid dat welkom is in onze rijen. 3-047
Titley (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in mijn jonge jaren koesterde ik het droombeeld van een Europese Gemeenschap die heel Europa zou omvatten en niet slechts een exclusieve club van West-Europese landen was. Ik ben daarom bijzonder trots dat ik hier namens mijn fractie sta als ondervoorzitter verantwoordelijk voor de uitbreiding op het moment dat deze droom werkelijkheid wordt. Wat een enorme metamorfose ondergaat ons Europa! Twaalf jaar geleden bestonden zes van de tien kandidaat-leden nog niet eens als zelfstandige staat. En nu gaan ze samen met ons werken aan vrede, welvaart, stabiliteit en vrijheid. De Fractie van de Europese Sociaal-Democraten zal ‘ja’ zeggen tegen de toetreding van de tien landen. Dit ‘ja’ komt niet voort uit romantische ideeën, maar is het resultaat van vijftien jaar ingrijpende economische en maatschappelijke veranderingen, tien jaar samenwerking en voorbereiding en meer dan vijf jaar zware en ingewikkelde onderhandelingen. Dit ‘ja’ is de beloning voor het lijden dat de bevolking van de kandidaat-landen heeft moeten doorstaan in de tijd van de pijnlijke economische en maatschappelijke overgang. Dit ‘ja’ is de bevestiging dat alle tien de landen erin zijn geslaagd om dankzij hun doorzettingsvermogen en zware arbeid aan de politieke, economische en wettelijke criteria van het lidmaatschap te voldoen. Door dit ‘ja’ zal de EU worden verrijkt met de immense culturele en intellectuele traditie van de nieuwe landen
30 en met hun unieke politieke en historische erfgoed: de strijd van de Baltische David tegen de Sovjet-Goliath; de Praagse Lente; de Hongaarse opstand; de vakbond Solidariteit; het dappere Malta – het eiland van het Georgekruis en bastion van de vrijheid in de donkerste dagen van de Tweede Wereldoorlog; en mensen zoals mijn goede vriend Vytenis Andriukaitis uit Litouwen, wiens familie het verzet tegen de sovjetoverheersing leidde en die in ballingschap moest gaan. Voor hem vertegenwoordigt dit moment het einde van die nachtmerrie. Wanneer ik dit alles zo bezie, schieten mij als vanzelf de woorden van Shakespeare in The Tempest te binnen: 'O, wonder! ... O brave new world, That has such people in't.' Onze taak is nu om te gaan bouwen aan die heerlijke nieuwe wereld. Dat zal niet vanzelf gaan. De kandidaten moeten zich blijven inspannen om aan de eisen van het lidmaatschap te voldoen, met name in de strijd tegen de corruptie. We moeten de verbeeldingskracht en moed op kunnen brengen om open te staan voor institutionele, politieke en economische hervormingen. Als wij dat niet doen zal onze nieuwe wereld ten prooi vallen aan stilstand en wederzijdse verwijten. Vandaag is een nieuw begin. We mogen de kansen die dit nieuwe begin ons biedt niet aan ons voorbij laten gaan. Ik kan mij ter afsluiting geen betere overweging indenken dan die van Shakespeare in Julius Caesar: 'There is a tide in the affairs of men which, taken at the flood, leads on to fortune; omitted, all the voyage of their life is bound in shallows and in miseries; on such a full sea we are now afloat; and we must take the current ... when it serves, or lose our ventures'. 3-048
Mulder (ELDR). - Voorzitter, het is vandaag, en het is al vele keren gezegd, een historische dag. De Europese Unie staat voor de grootste uitbreiding aller tijden en het is sinds het begin van de Europese samenwerking in de jaren vijftig de vijfde uitbreiding. Het Europese model van samenwerking moet dus wel succesvol zijn. Dat was zeker het geval bij de val van de muur in 1989 toen de geestdrift voor toetreding in de Oost-Europese landen buitengewoon groot was. Inmiddels lijkt deze geestdrift voor de Europese zaak in de Oost-Europese landen wat gedaald te zijn, maar wat dat betreft beginnen ze steeds meer te lijken op de leden van de Europese Unie zelf. Wat mij betreft zijn ze hartelijk welkom. Ik zie de uitbreiding als een consolidering van de ruimte van vrijheid, democratie, van het gemeenschappelijk rechtsgebied en van de daarmee gepaard gaande verhoging van de welvaart, die dan mogelijk wordt. Een paar woorden over de financiën. Wat mij betreft, zijn de akkoorden van Kopenhagen acceptabel. Ze waren acceptabel. Het is buitengewoon jammer dat de Raad op het allerlaatste moment geprobeerd heeft de democratische rechten van dit Parlement te ondermijnen. Het is ook een slechte zaak omdat wij voor de nieuwe lidstaten wat de democratie betreft hoge maatstaven aanlegden en juist op dit moment probeert de Raad het
09/04/2003 Europees Parlement in zijn rechten te ondermijnen. Gelukkig hebben wij dat nog kunnen keren. Dat heeft de Raad wat geld gekost. Ik kan alleen maar hopen dat de Raad zich in de toekomst positiever zal opstellen. Het echte werk gaat echter nu beginnen. Het administratieve bestel in de nieuwe lidstaten is waarschijnlijk nog niet voldoende in staat om de massale geldstromen die op die landen afkomen voldoende te kunnen beheren. Er wordt veel gepraat over corruptie, trouwens niet alleen in de nieuwe lidstaten. Al deze mankementen bestaan ook in de oude lidstaten. Ik denk dat wij de kans moeten aangrijpen om de administratie in de hele Europese Unie sterk te verbeteren. Dat betekent bijvoorbeeld - wij hebben er de vorige maand over gestemd - de instelling van een Europese openbare aanklager, een versterking van Eurojust en een versterking van Europol. Wij moeten alles doen om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden en, daarmee gepaard gaand, te zorgen voor betere controle aan de buitengrenzen van Europa. Als wij regels stellen dan moeten wij ook sancties hebben om die regels te versterken. Naar mijn mening zijn die sancties nog onvoldoende. Zeker waar het gaat om de geldstromen van Europa, moet de Europese Commissie veel meer macht hebben om, als het in een bepaald land - een oude of een nieuwe lidstaat - verkeerd gaat, te zeggen: wij stoppen voorlopig met het overmaken van geld totdat wij voldoening hebben dat het administratief bestel in goede banen geleid is. Ik hoop dat wij aan de vooravond staan van een groot en welvarend Europa en wat het Europees Parlement betreft, denk ik dat het daar ten volle zal aan meewerken. 3-049
Modrow (GUE/NGL). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de verslagen over de uitbreiding zijn klaar en ik zou daar veel over willen zeggen, maar vanwege tijdgebrek kan ik slechts op een aantal punten nader ingaan. Wat de Tsjechische Republiek betreft, dient men te begrijpen en te respecteren dat de geschiedenis twee kanten heeft en dat er op basis van de Overeenkomst van Potsdam ook sprake is van internationaal recht. Op 4 december 1989 heb ik de volkeren van Tsjecho-Slowakije namens de regering van de DDR mijn excuses aangeboden voor de gebeurtenissen van augustus 1968. Ik heb overigens de datum van 9 mei 1945 daarbij niet uit het oog verloren. Wij hebben inzicht nodig en de moed om redelijk en vergevingsgezind te handelen zodat wij niet wederom tegen beter weten in proberen de geschiedenis te sturen en nieuwe barrières opwerpen. Wat die geschiedenis betreft, zouden wij sowieso de gehele naoorlogse geschiedenis van Europa in ogenschouw moeten nemen en niet alleen vanuit een politiek perspectief. Daarbij is het van belang om de historische verbanden van alle kanten te bekijken. De wens is geuit dat de uitgebreide Unie één stem zal laten horen. Dat is absoluut een terechte wens, maar het moet dan zowel een stem voor vrede en voor het waarborgen van de bevoegdheden van de Verenigde Naties zijn, als ook een stem tegen een nieuwe wapenwedloop en een stem die zich laat horen in de
09/04/2003 strijd tegen de honger en armoede in de wereld. Over de historische dimensie van dit moment bestaat geen discussie. Waar wel over te twisten valt, is de houding van de Europese Unie in deze situatie en de vraag of zij evenwichtig genoeg is om het hoofd te bieden aan de historische aanspraken van vandaag en aan de Europese geschiedenis. Als dat niet het geval is, zal de toekomst van de Unie een stuk onzekerder zijn dan veel mensen vandaag willen toegeven. 3-050
Maes (Verts/ALE). - Voorzitter, het feit dat hierbuiten zulke herrie is, zorgt er natuurlijk ook voor dat hierbinnen weinig aandacht is en ik vind het schandalig wat daar buiten gebeurt. Met alle begrip voor sociale wantoestanden, vind ik het toch wel sterk dat de best betaalde ambtenaren van Europa zich op deze manier uiten op een dag dat wij de minst betaalden en de minst welvarenden van Europa welkom heten. Maar vandaag, mijnheer de Voorzitter, mijnheer de Raadsvoorzitter, mijnheer de Commissaris, stemmen wij voor de toekomst van een half miljard mensen. Een toekomst van vrede en van vreedzaam samenleven in verdraagzaamheid en in verscheidenheid. De toekomst ligt niet in een wereld waarin één supermacht in de wereld en een paar grote lidstaten in Europa de dienst uitmaken. De toekomst ligt in het zelf gekozen samenwerken en samenleven van vele kleinen. Tot al die kleinen en tot de groten met de minderheden op hun grondgebied, zeggen wij vandaag: van harte welkom. Ik sluit mij aan bij wat voordien gezegd is door onze fractievoorzitter, de heer Cohn-Bendit, maar ik wil de nadruk leggen op die minderheden en hun lot. Wetgeving die vandaag nog geldt ten gevolge van een veroordeling wegens een zogenaamde collectieve schuld zou tot het verleden moeten behoren. Niet alleen in Tsjechië maar ook in Slowakije zijn de Benesdecreten obstakels voor de verzoening tussen de staat en de eigen burgers. Ten tweede de Roma minderheid. Deze minderheid wordt in vele landen zwaar gediscrimineerd en sociaal achtergesteld. Het is een natie zonder land en haar identiteit en haar cultuur moeten worden gerespecteerd en gezien als een motor voor sociale en economische ontwikkeling. Een derde punt. De politiek van de Sovjet-Unie heeft geleid tot het ontstaan van Russische minderheden in bepaalde lidstaten. Wij pleiten voor de erkenning van alle talen en van alle minderheden. maar het recht op het gebruik en de erkenning van de historische talen in hun eigen streek moet blijven worden erkend, ook als basis voor het onderwijs. Dat geldt niet alleen in de toetredingslanden maar ook in onze eigen lidstaten. De erkenning van de kleinen is onze waarborg voor de democratie in Europa. 3-051
Belder (EDD). - Voorzitter, in 1989 was ik ter plaatse getuige van de politieke omwenteling in Midden- en Oost-Europa. Eén vreugdekreet uit dat wonderjaar is mij bovenal bijgebleven: "God heeft ons geholpen!" Deze
31 bovenmenselijke hulp blijft onmisbaar, zeker nu we op de drempel staan van de heling van de historische breuk in het avondland. De Europese Unie kampt bovendien tegelijkertijd met ernstige diplomatieke en economische problemen. In deze cruciale fase zal het des te sterker aankomen op een gezamenlijk genomen én gedragen verantwoordelijkheid voor de toekomstige samenwerking tussen de lidstaten. Vrede en veiligheid zijn daarbij primaire doelstellingen, niet het minst voor de toetredende landen gelet op hun recente verleden. Terecht wordt in paragraaf 6 van de ontwerpresolutie van het verslag-Brok dit elementaire gegeven erkend. Daarom rust er, aldus dezelfde paragraaf, op de Europese Unie een bijzondere verantwoordelijkheid ten aanzien van de versteviging van de transatlantische banden. Dat geldt in het bijzonder voor de betrekkingen tussen EU en NAVO. Waarvan akte! Inderdaad, laten de Europese instellingen de legitieme verwachtingen van de burgers van de toetredingslanden in dezen niet beschamen. Omwille van een veiliger én rechtvaardiger wereld. 3-052
Martinez (NI). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, op dit moment hebben we te maken met enerzijds de uitbreiding en anderzijds de oorlog. Beide gebeurtenissen stellen ons voor fundamentele vragen. Waar staan wij voor? Waar staat Europa voor? Europa staat voor vrede, maar als we de gekwalificeerde meerderheid en de uitbreiding hadden gehad, zou Europa voor de oorlog gestemd hebben en zouden nu Duitsers, Fransen en Belgen postuum gedecoreerd worden. Europa staat ook voor recht, het volkenrecht, met Grotius, Vattel, Pufendorf, Molina en Suarèz. Tegelijkertijd doet Polen mee aan een oorlog, in strijd met het internationaal recht en het Handvest. Europa is bovenal de moraal der naties van Emmanuel Kant. Maar de Baltische landen, de buren van Königsberg, stad van de filosoof van het categorisch imperatief, hebben het kamp van de immoraliteit gekozen. Europa, tot slot, staat voor de herinnering aan imperialistische tanks in Boedapest (1956) en Praag (1968). Toch steunen Vaclav Havel en Hongarije andere imperialistische tanks in Bagdad, een stad die in een getto is omgetoverd. Warschau heeft zich niets van het Europese verleden aangetrokken. Moeten wij ons eigenlijk wel uitbreiden met dit soort regeringen die achter de oorlog staan, die nee zeggen tegen het recht dat die oorlog verbiedt, die de moraal die haar veroordeelt links laten liggen en die de geschiedenis van agressie vergeten die ze zelf hebben ondergaan? Moeten we ons uitbreiden tot in Turkije, aan de poorten van de Iraakse stad Kirkoek waarover de bommen neerdalen? Zo'n Europa zou avonturistisch zijn en uit avonturistische regeringen bestaan. Dat lijkt misschien mooi, maar artikel 2 van de grondwet rekt ons andere waarden aan. Uitbreiding leidt naar een Europa van leugens. Dat gaat te ver! Mijnheer de Voorzitter, u komt uit Griekenland. Op de tempel van Apollo in Delphi staat: "niets te veel". Tien landen erbij is te veel. 3-053
Sacrédeus (PPE-DE). − (SV) Mijnheer de Voorzitter, nu de Europese Unie met tien nieuwe lidstaten zal
32 worden uitgebreid, is dat niet alleen een historisch ogenblik voor de EU. Dit feit plaatst ons ook voor de vraag wat onze gemeenschappelijke waardengrondslag is. Ik durf in dit Parlement te stellen dat de gemeenschappelijke waardengrondslag feitelijk tot uitdrukking is gekomen in de wijze waarop het communisme en de dictatuur in het voormalige OostEuropa zijn verdwenen. Uiteindelijk zijn het communisme en de dictatuur namelijk zonder geweld tot een einde gekomen. Hieruit blijkt dat wij in Europa tot overeenstemming kunnen komen zonder militaire oplossingen. We hebben een gemeenschappelijke cultuur- en waardengrondslag, die gebaseerd is op een joods-christelijke geestelijke erfenis en een humanistische vorming. Deze waardengrondslag is onontbeerlijk voor de gemeenschappelijke opbouw van een EU die zal worden uitgebreid tot 25 lidstaten. Ik wil het graag even hebben over Cyprus, een land waarvoor ik mij in verband met de uitbreiding naar het oosten bijzonder heb ingespannen. Ik heb ernstige kritiek op het feit dat de Turkse bezetting van NoordCyprus, dat 37 procent van het eiland uitmaakt, feitelijk een bedreiging vormt van de EU als vredesproject. We mogen nooit vergeten hoe absurd de kandidatuur van Turkije voor het EU-lidmaatschap is zolang dit land de nieuwe lidstaat Cyprus bezet blijft houden. We mogen Cyprus niet vergeten en we moeten inzien dat de terugtrekking van Turkse troepen uit Noord-Cyprus een absolute voorwaarde is om het besluit van Helsinki inzake de kandidatuur van Turkije ten uitvoer te leggen. Het is van belang dat wij meewerken aan de vervulling van de wens van de Grieks-Cypriotische meerderheid: een herenigd en verenigd Cyprus – een wens die dit jaar tot uitdrukking is gebracht tijdens grote manifestaties in Nicosia. Duitsland en Berlijn zijn 28 jaar gedeeld geweest. Cyprus en Nicosia zijn al 29 jaar gedeeld. Moge hieraan een eind komen. 3-054
Hänsch (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben altijd voorzichtig met historische vergelijkingen, maar vandaag is zo’n vergelijking gerechtvaardigd. De generatie politici uit de jaren ’50, zoals Konrad Adenauer, Robert Schuman, Jean Monnet, Alcide De Gasperi, Paul-Henri Spaak en anderen, had de moed en de wijsheid om de eeuwenoude tegenstelling tussen Duitsland en Frankrijk te overbruggen via een Europese Gemeenschap. Zij hebben op die manier in feite de aanzet gegeven voor een hereniging van West-Europa. De huidige generatie politici heeft voor de eerste keer sinds duizend jaar de kans om het gehele continent op basis van vrijwilligheid en vrede in een Europese Unie samen te brengen: een Unie van vrijheid, vrede en welvaart. Wij maken een historische fout als wij deze kans niet benutten. (Applaus) Voor het besluit van het Europees Parlement voor de hereniging van Europa is slechts één dag nodig, maar de
09/04/2003 eenwording van heel Europa is een proces waarvoor de grote inzet van een hele generatie politici nodig is. Die eenwording is geen gemakkelijke opgave en vergt veel inspanningen van zowel de nieuwe als de oude lidstaten. De Unie wordt namelijk niet alleen groter, maar zal ook wezenlijke veranderingen ondergaan. De nieuwe lidstaten zijn niet slechts een aanvulling op de huidige Unie, maar zij geven onze Europese Unie ook een nieuw karakter. Zij treden namelijk niet alleen toe tot een interne markt - daar zijn wij ons allemaal heel goed van bewust - maar zij treden ook toe tot een Unie die tot een politieke Unie wil en moet uitgroeien. De nieuwe lidstaten zullen in de Conventie meewerken aan de bouw van een steviger fundament voor die politieke Unie. Aan het lidmaatschap van de Unie zijn uiteraard zowel rechten als plichten verbonden. De oude en de nieuwe lidstaten hebben allebei de plicht om met alle kracht mee te werken aan de ontwikkeling en versteviging van onze gemeenschappelijke toekomst ter bevordering van de welvaart en voorspoed van iedereen en dus niet uitsluitend ter meerdere eer en glorie van het eigenbelang. Het oude Europa kijkt naar een nieuwe toekomst. Vandaag geven wij daarvoor het startschot en ik ben erg dankbaar dat ik daarbij mag zijn. (Applaus) 3-055
Coûteaux (EDD). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, we gaan onze tijd niet verdoen door het verslag-Brok op dit of dat punt aan te vallen. We verwerpen het in zijn totaliteit, omdat we het hele idee van uitbreiding verwerpen. Daarvoor hebben wij verschillende redenen. Om te beginnen een logische reden: voor ons als voorstanders van de soevereine staat druist het huidige Europese bestel zodanig in tegen de belangen, beginselen en beschavingen van de naties en volkeren van Europa, is het, getuige de kwestie-Irak, zo overduidelijk niet bij machte met één stem te spreken in de wereld, is het zo slecht georganiseerd en verstrikt in een web van bureaucratie en - nog erger - economisch en financieel feodalisme allerhande, dat wij op het punt zijn aanbeland dat we ons land, Frankrijk, eruit los willen zien komen. En wij zien niet in waarom we anderen deze helse machinerie op zouden leggen als we er zelf vanaf willen. Maar er zijn natuurlijk nog andere redenen. De volkeren van Europa zijn niet klaar, ze zijn het slachtoffer van hun oligarchieën, oligarchieën die op hun beurt slaafs in een internationaal conformisme meelopen dat voor de zoveelste keer tot catastrofes zal leiden omdat we de realiteit negeren. Tenslotte heeft de Franse president Jacques Chirac in mijn ogen de spijker op zijn kop geslagen door te zeggen dat de landen van Oost-Europa, en vooral hun oligarchieën, niets anders nastreven dan het ene imperium voor het andere in te ruilen. In wezen willen ze niets anders dan zich te onderwerpen aan het Amerikaanse imperium, wat regelrecht indruist tegen wat wij als de enige bestaansreden van de Europese Unie
09/04/2003 zien. Om al deze redenen zullen wij morgen dus niet voor het verslag-Brok stemmen. 3-056
VOORZITTER: DE HEER COX Voorzitter 3-057
Sichrovsky (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijn steun aan de toetreding van alle kandidaat-landen doet niets af aan mijn afwijzing van de Benes-decreten, omdat zij een schending van de mensenrechten vormen. Zij hebben in de hedendaagse Tsjechische samenleving nog steeds een politieke betekenis. Hopelijk leidt de toetreding tot het rechtzetten van een onrechtvaardige politiek en krijgen de direct betrokkenen - en daarmee doel ik niet alleen op vertegenwoordigers van de Sudeten-Duitsers, maar ook de vaak schandalig bedrogen Joodse slachtoffers - de mogelijkheid om op een Europese rechtsgrondslag en met meer kans van slagen dan tot nu toe hun recht te halen. Ondanks deze rationele benadering zou ik er toch op willen wijzen dat ik, net als veel anderen uit mijn geboorteland, dit betoog ook vanuit een typisch Oostenrijks perspectief hou. Mijn moeder is namelijk in Praag geboren en mijn vader komt uit Wenen. Dat betekent dat de Tsjechen deze kritiek als de kritiek van een vriend moeten beschouwen. Zij moeten niet in elke criticus ook meteen een vijand zien. (Applaus) 3-058
Gomolka (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, een dag als vandaag is een dag om terug te kijken en om vooruit te kijken. Wij kijken terug op de ingrijpende omwentelingsfase tussen 1989 en 1991, waarin de voormalige landen van het Warschaupact gestreden hebben voor het herwinnen van hun vrijheid en onafhankelijkheid. Wij kijken terug op een problematische overgangsfase op ons continent die nu overgaat in een stabiliteitsfase. Het is een politieke stabiliteit die vroeger vrijwel voor onmogelijk werd gehouden. In dit verband wordt relatief zelden waardering uitgesproken voor het feit dat de kandidaat-landen inmiddels op de essentiële punten voldaan hebben aan de politieke criteria van Kopenhagen die aan het begin van de onderhandelingen zijn gesteld. Dat is niet vanzelfsprekend gezien de kolossale economische problemen, de nog steeds aanwezige gevolgen van de planeconomie en van de individuele twijfels. Ik zal Letland als voorbeeld nemen, een land waarmee ik mij op een bijzondere manier verbonden voel en waaraan ik dank verschuldigd ben: hoeveel zelfoverwinning moet er niet voor nodig zijn geweest om de voormalige bezetters als partners en medeburgers te accepteren? Ik doel daarmee op 3 oktober 1989 toen 53% van de burgers zich in een referendum uitsprak voor wijzigingen in de wetgeving inzake het staatsburgerschap zodat deze wetgeving in
33 overeenstemming met de Europese normen werd gebracht waarvan ook de grote Russischtalige bevolkingsgroep in Letland profijt kon trekken. Wij moeten ook een andere belangrijke ontwikkeling van de afgelopen jaren niet uit het oog verliezen, namelijk die van de nieuwe Europese Unie, die intensieve samenwerkingsvormen buiten haar eigen grenzen is aangegaan. Hoe snel heeft dat niet tot Europese regio’s geleid! De samenwerking die in de afgelopen jaren zo succesvol is gebleken, moeten wij ook met onze toekomstige nieuwe buren opzetten: een samenwerking dus met de gewone burgers aan de toekomstige buitengrenzen van de Unie, met de burgers van Rusland, van Wit-Rusland en van Oekraïne. Wij moeten ons niet door de huidige problemen laten weerhouden! Wij moeten nu al verder kijken dan de toekomstige buitengrenzen van de Unie. De grensoverschrijdende samenwerking dient binnen het toekomstige veiligheidsbeleid als een prioritair instrument te worden gebruikt. (Applaus) 3-059
Wynn (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst mijn steun uitspreken voor het uitbreidingsproces en ik zou graag zien dat de kandidaatlanden deel uit gaan maken van EU. Wat ik echter ga zeggen lijkt daar misschien mee in tegenspraak. Het voorstel van de Commissie voor het toetredingsverdrag is door de Raad gewijzigd met de toevoeging van bijlage XV. Dit is een rechtstreekse schending van de fundamentele rechten van het Parlement zoals die zijn vastgelegd in het Verdrag. De afgelopen weken heb ik als voorzitter van de Begrotingscommissie de trialoogdelegatie geleid die heeft getracht om de schade die door bijlage XV is aangericht te beperken. Deze besprekingen hebben geleid tot een conclusie die in mijn ogen een tweederangs oplossing is. De ontwerpverklaring waarover het Parlement en de Raad het eens zijn geworden behelst, in lid 1, de mogelijkheid om het Verdrag tijdelijk buiten werking te stellen, waarmee de rechten van het Parlement hopelijk worden gewaarborgd. De simpele oplossing zou zijn geweest om bijlage XV gewoon te laten vervallen. Dat is niet gebeurd en zolang dat ook niet gebeurt zal ik er ernstige bezwaren tegen hebben. Het is al erg genoeg dat de Raad eenzijdig heeft geprobeerd de financiële vooruitzichten van 2004 tot 2006 aan te passen. Om dan te zien hoe de Raad vervolgens een gegarandeerd plafond voor de landbouwuitgaven tot het jaar 2013 in het Verdrag opneemt is totaal onaanvaardbaar. Ik vind dit akkoordje tussen Chirac en Schröder een onfrisse zaak, een clandestiene intrige in dit tijdperk van transparantie. Dat de andere lidstaten in Kopenhagen hun goedkeuring gaven aan dit voorstel was al moeilijk te geloven, maar
34 om het nu ook door het Verdrag te laten bekrachtigen gaat toch echt een stap te ver. Dat is de reden dat ik niet voor de uitbreiding kan stemmen, want dat zou inhouden dat ik bijlage XV als onderdeel van het Verdrag zou aanvaarden en dat is voor mij onmogelijk. Daarom zal ik mij met pijn in het hart van alle eindstemmingen onthouden. 3-060
Farage (EDD). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de toetredende landen hebben één ding gemeen: het zijn alle zeer jonge democratieën. Een aantal ervan zijn voormalige Britse kolonies en andere vielen iets langer dan tien jaar geleden nog onder het sovjetbewind. Een aantal landen heeft ook ooit deel uit gemaakt van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk. Dat rijk stond bekend als de 'Völkerkerker', oftewel de volkerengevangenis. En nu wil de politieke klasse van deze nieuwe landen zich aansluiten bij de nieuwe volkerengevangenis, de Europese Unie. (Afkeurend gemompel) Voor de elites, de politici en de ambtenaren is het een lucratieve zaak, want hun salarissen zullen omhoog schieten. Maar voor de gewone bevolking betekent het de terugkeer naar een systeem waar ze net vanaf waren – centraal, ondemocratisch bestuur. De bevolking zal de prijs betalen voor de ambities van haar leiders. Daarom zal ik tegen de toetreding van alle tien kandidaten stemmen. Deze ontluikende democratieën verdienen beter. Bij het referendum op Malta heb ik gezien dat er valse beloften worden gesleten om het lidmaatschap aan de man te brengen. Dit kan in de komende jaren alleen maar leiden tot onrust en strijd. (Gemengde reacties) 3-061
De Voorzitter. – Ik heb het voorrecht gehad om zondag twee weken geleden in Ljubljana aanwezig te zijn bij de uitslag van het referendum waarin 90 procent van de bevolking – niet de elite – “ja” zei tegen Europa. (Applaus)
09/04/2003 Neusiedler See deelnamen - overigens mede georganiseerd door onze collega’s Otto von Habsburg en Bernd Posselt - om vervolgens een weg naar de vrijheid te zoeken, werd die weg niet versperd door de Hongaarse grenswachten. Niet veel later sneed de Hongaarse minister van Buitenlandse Zaken samen met zijn Oostenrijkse collega, Alois Mock, het IJzeren Gordijn door. Dit was de eerste stap op weg naar de val van de Berlijnse Muur. Dat is ook de reden dat wij hier vandaag in dit Parlement tien keer ‘ja’ zullen stemmen. Bij sommige landen zal dat ‘ja’ iets zachter, iets aarzelender klinken. Bij andere landen zal er echter ook sprake zijn van een luid en duidelijk ‘ja’. Hongarije functioneert op basis van de Europese rechtsorde. De Hongaarse minister-president heeft in de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid bijvoorbeeld ook kritiek op de verdrijvingsdecreten geuit. Dat heeft hij op een wijze gedaan die duidelijker was dan die van de verantwoordelijke EU-commissaris en ook duidelijker dan de kritiek van sommige andere regeringsleiders. Ik zeg vandaag tien keer ‘ja’, maar bij Hongarije zal dat ‘ja’ het luidst en duidelijkst klinken. (Applaus) 3-063
Swoboda (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wij hebben vandaag de unieke mogelijkheid om het grootste deel van Europa voor de eerste keer onder één politieke noemer samen te brengen. Wij mogen de volkeren van Europa deze kans niet onthouden, omdat alle mensen op dit continent vijftien jaar na de val van het communisme aanspraak moeten kunnen maken op vrijheid, vrede en welvaart binnen een politieke gemeenschap, en ik zeg met nadruk politieke gemeenschap. Als Oostenrijker kom ik uit een land dat over de langste gemeenschappelijke grenzen met de uitbreidingslanden beschikt. Ik weet wat het IJzeren Gordijn voor rol gespeeld heeft en ik weet ook wat vandaag de dag aan beide kanten van de grens het belang is van de buitengrenzen van de Europese Unie.
3-062
Laschet (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de verspreiding van de democratie, van het pluralisme en van de rechtsstaat in Midden- en OostEuropa moet een gemeenschappelijke streven zijn, niet alleen van de betreffende regio, maar van ons hele continent. Dat is een uitspraak van de voormalige Hongaarse minister van Buitenlandse Zaken, Gyula Horn, toen hij in mei 1990 de internationale ‘Karlspreis’ in Aken in ontvangst nam. Op dat moment maakten de drie Baltische landen nog deel uit van de Sovjet-Unie en was Duitsland nog niet herenigd. Vandaag wordt dit continentale streven afgerond en in zoverre is dit een belangrijke dag. Hongarije is in 1956 moedig tegen de dictatuur in opstand gekomen. Toen het Warschaupact nog bestond en DDR-burgers aan een pan-Europese picknick aan de
Ik heb zelf Tsjechische en Hongaarse grootouders en ben slechts op een paar kilometer afstand van de huidige hoofdstad van Slowakije, Bratislava, geboren. Ik had dus net zo goed aan de andere kant van het IJzeren Gordijn geboren kunnen worden, maar dan zou ik veel minder mogelijkheden in mijn leven hebben gehad dan nu het geval is geweest. Hoewel ik problemen heb met het feit dat sommige regeringen in de Europese Unie de rechten van het parlement schenden en sommige regeringen van de kandidaat-landen een illegale oorlog steunen, zal ik net als alle andere sociaal-democraten uit Oostenrijk ondubbelzinnig ‘ja’ stemmen. Voor de volkeren van Oost-Europa en het nog verdeelde Cyprus en Malta zet ik met overtuiging de deur naar de Europese Unie open. Met diezelfde overtuiging zullen en moeten wij ook de dialoog voortzetten over de Benes-decreten en over kerncentrales zoals in Temelin. Wij moeten die dialoog
09/04/2003 ook voortzetten in de wetenschap dat beide kanten daar baat bij hebben, omdat de uitbreiding geen spelletje is van optellen en aftrekken om precies op nul uit te komen. Wij zullen net zo goed baat hebben bij die dialoog als de landen die tot de EU toetreden. Als Europese solidariteit ooit een rol van betekenis kan spelen dan is dat bij de stemming van vandaag. (Applaus) 3-064
Gemelli (PPE-DE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst commissaris Verheugen bedanken die met zoveel vlijt aan het probleem van de uitbreiding heeft gewerkt. Ook dank ik de heer Brok en de heer Wynn, met wie ik het inhoudelijk eens ben, en het Grieks voorzitterschap. Elk moment is geschiedenis maar niet elk moment is hetzelfde. Dit moment is belangrijker dan de andere momenten. Ik zeg dit zonder enige retoriek, wel wetend dat wij een grote verantwoordelijkheid hebben als wij “ja” of “nee” zeggen tegen de toetreding. Wij herstellen geleidelijk aan de integriteit en eenheid in Europa en in de Europese cultuur en tradities. Geleidelijk aan herenigen wij de volkeren en kinderen van Europa. Dit groot opbouwproces is echter nog niet af. Gisteren hebben wij de president van de Republiek Macedonië ontvangen en onze gedachten gaan nu reeds uit naar de Balkanlanden, naar het gebied dat ook dankzij onze inspanningen vrede heeft gekregen en een begin heeft kunnen maken met de opbouw van de democratie, de rechtsstaat, de sociale staat, het economisch weefsel en de internationale betrekkingen. Dan zou het de beurt kunnen zijn van Moldavië en Oekraïne, daar wij ervan uit gaan dat Roemenië en Bulgarije zich over vier jaar bij ons zullen voegen. De weg van Turkije vereist meer inspanningen, omdat het samenlevingsconcept van dit land afgestemd moeten worden op het onze. Onze gedachten gaan verder noodzakelijkerwijs ook uit naar Rusland. De Europese Unie moet ervoor zorgen dat haar betrekkingen met Rusland steeds beter worden gestructureerd en geïntegreerd. Al hetgeen wij doen zal in goede aarde vallen en kunnen gedijen, als de communautaire methode de overhand krijgt. Deze Europese Unie zal enkel kunnen leven en welvaren als, nogmaals, in de Conventie de communautaire methode primeert. De Raad ligt met zijn standpunt ten aanzien van de begroting enigszins dwars en dit is dan ook een absoluut negatief standpunt. Als het intergouvernementeel egoïsme de overhand krijgt, zal Europa tot struikelen worden gebracht en een vertraging ondergaan, maar niemand zal de geschiedenis tegen kunnen houden. Daarom hoop ik dat de tien nieuwe lidstaten zich aan de zijde van het Parlement zullen scharen in de confrontatie die het aangaat met de regeringen van enkele lidstaten die weliswaar reeds geruime tijd lid zijn, maar een pessimistische visie hebben op de Unie. Geachte burgers van Slovenië, geachte burgers van de negen andere toetredingslanden, helpt u ons de nieuwe Europese instellingen opbouwen,
35 helpt u ons instellingen opbouwen waarin iedereen gelijk is, zich kan ontwikkelen en zijn mensenrechten geëerbiedigd ziet. 3-065
Lalumière (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, over enkele ogenblikken gaan we voor de tien toetredingsverdragen van de nieuwe leden van de Unie stemmen. Dit is een monumentale gebeurtenis, en ik prijs mij gelukkig dat ik er deel van mag uitmaken. Het is een voortzetting van het lange proces van integratie in de Europese instellingen dat twaalf jaar geleden begonnen is toen Hongarije als eerste postcommunistische land tot de Raad van Europa toetrad. En toch, zo vlak voor deze beslissende daad, duizelt het mij en heel wat collega's bij de gedachte dat de Unie zelf in een weinig florissante toestand verkeert. Van mijn kant wil ik de kandidaat-lidstaten ook zeggen dat we ons ervan bewust zijn dat we nog een hele lange weg met elkaar hebben af te leggen, en dat we erg ons best zullen moeten doen om elkaar echt te begrijpen. Ik zeg dit vanuit een diepgevoelde vriendschap voor elk van de kandidaat-lidstaten. Zeker, de criteria van Kopenhagen zijn gehaald, en daar wil ik ze mee feliciteren. Maar economische en democratische criteria, hoewel onmisbaar, zijn op zich niet voldoende. We kennen elkaar nog niet echt. We moeten nog leren de wereld op dezelfde manier te zien, eenzelfde visie op onze veiligheid en internationale betrekkingen te ontwikkelen, kortom, in onze hoofden en onze harten moeten we een diepe kloof overbruggen die het gevolg is van vijftig jaar tweedeling. Laten we optimistisch zijn. Er gaat een nieuwe deur open, de deur naar het weerzien van onze grote familie, een familie die van heel ver komt. 3-066
Bonde (EDD). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, de Deense Juni-beweging wil de kandidaat-landen zelf laten bepalen of ze zich willen aansluiten bij de EU. Daarom stemmen wij vandaag voor de uitbreiding, maar we bevelen aan dat er opnieuw wordt onderhandeld over de voorwaarden. De landbouwovereenkomst zal de nieuwe landen geheel afhankelijk maken van steun en zal de afschaffing van de waanzinnige landbouwregelingen bemoeilijken. De overeenkomst dwingt de kandidaat-landen om landbouwgrond en zomerhuizen te verkopen, ook al is de grondprijs in Nederland dertig keer zo hoog als die in Polen. De nieuwe leden moeten een volledige lidmaatschapsbijdrage betalen, terwijl mijn land – dat heel rijk is – het eerste jaar 80 procent korting kreeg. Het grootste deel van de inwoners in de arme landen worden nettobetalers, terwijl zij nu juist degenen waren die wij zouden helpen. Het Verdrag van Nice en de regelgeving van de EU zijn niet gepubliceerd in de talen van de kandidaat-landen. Het is een democratisch schandaal dat de kandidaatlanden zich niet op de hoogte kunnen stellen van datgene waarover ze hun stem moeten uitbrengen en dat de Commissie propaganda maakt in plaats van inlichtingen
36 te verschaffen. Wij, in de rijke landen, zouden genereuzer moeten zijn tegenover onze arme buren, zodat die echt iets aan ons te danken hebben en zodat ik niet alleen “ja” hoef te stemmen, maar “ja graag” kan zeggen en het Europa van de democratieën kan verwelkomen. 3-067
Tannock (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij staan aan het begin van een historisch proces, want vandaag stemmen wij voor de toetreding van tien nieuwe leden en daarmee voor de langverbeide hereniging in democratie, vrede en welvaart van het verdeelde continent Europa. Het BBP van de EU zal nu meer dan 10 biljoen dollar gaan bedragen. Als schaduwrapporteur namens mijn fractie over Slowakije doet het mij bijzonder veel plezier om de kandidatuur van dit land te steunen. Dit kleine maar trotse, onafhankelijke nieuwe land heeft een enorme vooruitgang geboekt sinds de Fluwelen Scheiding van tien jaar geleden in zijn poging de planeconomie om te vormen tot een moderne, goed functionerende markteconomie. Het bestuursstelsel en de civiele infrastructuur zijn hervormd en problemen met Hongaarse en Roma-minderheden worden op een verstandige manier aangepakt. Slowakije heeft de criticasters die beweerden dat het nooit zou kunnen overleven zonder Tsjechië het zwijgen opgelegd en op deze dag wil ik beide landen mijn eer betuigen voor hun gecombineerde samenwerking met de Geallieerden in Koeweit, waar zij expertise leveren op het gebied van decontaminatie bij chemische oorlogvoering. Ik betreur het feit dat leden van dit Parlement tegen de toetreding van bepaalde kandidaat-landen hebben gestemd vanwege hun bijdrage aan de oorlog. In plaats daarvan zouden ze eens moeten denken aan de vrije Tsjechen en Polen die mijn land zestig jaar geleden hebben geholpen Europa van een soortgelijke tirannie te bevrijden. Slowakije zal een EU-grensland worden en wij mogen niet vergeten dat er over de grens in Oekraïne Slowaakse minderheden wonen waarmee de Slowaken historische banden onderhouden, aangezien dat gebied tot 1945 deel uitmaakte van Tsjechoslowakije, net zoals andere grote gebieden in het westen van Oekraïne vroeger deel uit maakten van Oostenrijk-Hongarije, Polen en Roemenië.
09/04/2003 Posselt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, als pan-Europeaan heb ik het geluk gehad om al sinds de jaren ’70 naar de huidige dag toe te kunnen werken. Zo heb ik er in 1979 als medewerker van Otto von Habsburg mede voor kunnen zorgen dat er een lege stoel in dit Parlement werd neergezet als protest tegen het buiten de EU houden van de volkeren uit Midden- en Oost-Europa en als een signaal voor hereniging. Vandaag geven wij het startschot voor de afronding van het herenigingsproces. Ik verkeerde in de gelukkige omstandigheid dat ik niet alleen medeorganisator heb kunnen zijn van de al eerder genoemde pan-Europese picknick, maar dat ik ook heb kunnen meewerken aan de voorbereidingen voor de democratische revoluties in bijna alle kandidaat-landen en aan de onafhankelijkheidsverklaringen van Estland en Slovenië. Daarom zou ik het volgende heel duidelijk willen stellen: als wij - en daarmee doel ik op een hele groep collega’s en mijzelf - vandaag een kritische stem laten horen over het verslag-Schröder, betekent dat niet dat wij ‘nee’ tegen de uitbreiding of tegen het Tsjechische volk zeggen. Dat kritische geluid moet net als toentertijd gezien worden als een protest tegen het nog steeds bestaande onrecht en tegen een ernstige schending van de mensenrechten, die in stand wordt gehouden door de nog immer voortdurende discriminerende werking van die onrechtvaardige decreten. Beste collega’s, dat is de reden dat wij heel duidelijk zeggen dat de Europese Gemeenschap verder moet gaan op de weg van de rechtsgemeenschap. Op die basis moeten wij ervoor zorgen dat er geen onrechtvaardige decreten - als een soort computervirus in een gegevensbeheersysteem - in onze rechtsgemeenschap binnendringen. Een dergelijk virus vormt namelijk een bedreiging voor het totale gegevensbeheersysteem en daarom moeten wij er samen met de landen die na de moeilijke stemming van vandaag zullen toetreden voor vechten dat het nog aanwezige onrecht ongedaan wordt gemaakt, en dat misdaden ook als misdaden en onrecht ook als onrecht wordt aangemerkt. Wij moeten in dat verband als partners samenwerken om een verenigd Europa tot stand te brengen dat op rechtvaardigheid, vrede en vrijheid is gegrondvest. (Applaus) 3-069
Wij moeten ervoor zorgen dat dit aspect niet over het hoofd zal worden gezien in het nieuwe kaderdocument van de Commissie over de betrekkingen met onze nieuwe Europese buren Oekraïne, Wit-Rusland en Moldavië, die als zij dat willen ook ten volste gerechtigd zijn om in de toekomst lid te worden van de Unie.
Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, uit de opmerkingen die hier zijn gemaakt blijkt hoe groot het historisch belang is van dit moment. Daarom hoef ik niets toe te voegen aan hetgeen reeds werd gezegd over de uitbreiding en de enorme betekenis daarvan.
Ten slotte wil ik als Britse Conservatief met name Malta en Cyprus welkom heten, twee Gemenebestlanden die met hun rijke geschiedenis en cultuur van ondernemerschap een nieuwe en zeer waardevolle aanwinst voor de Unie zijn.
Ik heb enkel het woord gevraagd om te reageren op het voorstel van de heer Crespo. Hij zei dat het voorzitterschap op 16 april een verklaring zou moeten afleggen waarin gewag wordt gemaakt van de rol van de VN en de humanitaire steun aan Irak. Ik wil de heer Crespo bedanken voor dit zeer interessante voorstel en daarop antwoorden dat wij reeds besloten hebben de
3-068
09/04/2003 secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de heer Kofi Annan, op 17 april uit te nodigen, wanneer 40 staatshoofden en regeringsleiders en 40 ministers van Buitenlandse Zaken zullen deelnemen aan de Europese Top van Athene. Wij kunnen dan spreken over de rol van de VN en de humanitaire hulp, en die grote bijeenkomst zodoende zo goed mogelijk benutten. Ik hoop dat de heer Annan op deze uitnodiging zal ingaan. Wij leggen nu de laatste hand aan de formaliteiten van deze bijeenkomst en hopen van ganser harte dat wij deze politieke boodschappen de wereld in kunnen sturen. 3-070
Verheugen, Commissie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, ik zou iedereen die een bijdrage aan dit debat heeft geleverd van harte willen bedanken voor het duidelijke en overtuigende welkomstsignaal dat aan onze nieuwe lidstaten is gegeven. Ik geloof dat er nu genoeg gezegd is en dat de tijd voor daden is aangebroken. Sta mij toe een laatste oproep te doen en een overweging mee te geven aan de afgevaardigden die nog steeds twijfelen. Over dertig jaar weet niemand meer wat het onderwerp is geweest van de onenigheid de afgelopen twee weken tussen het Parlement en de Raad. Ik denk ook, geachte heer Posselt, dat over dertig jaar niemand meer over de Benes-decreten zal praten. (Applaus) Over dertig jaar zal echter iedereen nog wel weten wat hier vandaag besloten is.
37 Op de middellange termijn zal Portugal minder landbouwsteun ontvangen, terwijl de bijdragen uit de structuurfondsen zullen afnemen. Alle ons bekende onderzoeken wijzen erop dat ons land het meest zal verliezen en dat Duitsland van de uitbreiding het meest zal profiteren. Portugal ligt immers in de periferie en het zal nu de concurrentie gaan ondervinden van landen die beter gekwalificeerd werk kunnen bieden tegen lagere lonen. De meest recente gegevens van de Commissie geven duidelijk aan dat het productieapparaat in Portugal het meest kwetsbaar is en dat dit land op sociaaleconomisch gebied de meeste problemen heeft. Als er bij de toetredingsonderhandelingen niet genoeg aandacht wordt besteed aan de belangen van Portugal, kan de uitbreiding voor ons dus uiterst negatieve gevolgen hebben. Daarom hebben we ons bij de stemming over het geheel van stemming onthouden en met betrekking tot Cyprus voor gestemd. 3-073
Turmes (Verts/ALE), schriftelijk. - (DE) Het feit dat dit Europees Parlement als eerste instelling van de EU zijn goedkeuring moet verlenen aan de toetreding van tien lidstaten is een historisch moment. De euforie van deze historische gebeurtenis mag echter in geen geval de huidige toestand van het EU-beleid en de uitdagingen die ons te wachten staan naar de achtergrond dringen. Veel van de hervormingen die noodzakelijk zijn om te ‘overleven’ (hervorming van de instellingen, structuurfondsen, buitenlands beleid, landbouwbeleid, e.d.) zijn nog steeds niet uitgevoerd. Daarnaast ontbreken financiële toezeggingen aan de kandidaatlanden en vertoont de verdere ontwikkeling van de EU haperingen.
(Levendig, langdurig applaus) 3-071
De Voorzitter. – Het debat is gesloten. SCHRIFTELIJKE VERKLARINGEN (ARTIKEL 120) 3-072
Figueiredo (GUE/NGL), Miranda (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Wij zijn in principe voor de uitbreiding van de Europese Unie – als de volkeren van de kandidaat-landen dat tenminste wensen. We kunnen echter niet aanvaarden dat daarmee de belangen van Portugal geschaad worden. We willen graag de aandacht vestigen op twee negatieve aspecten van de uitbreiding zoals die nu in de onderhandelingen gestalte begint te krijgen. Om te beginnen worden de kandidaat-landen gediscrimineerd, vooral wat de financiering en de landbouw betreft. Verder is het zo dat de uitbreiding voor Portugal bepaalde gevolgen heeft. Het is een goede zaak dat er na druk van de zijde van het Europees Parlement ongeveer een half miljard euro extra wordt vrijgemaakt, maar daar staat tegenover dat dit bedrag beslist onvoldoende is om veel bij te dragen tot de economische en sociale cohesie.
De Groenen maken zich al jaren sterk voor de uitbreiding en verdere ontwikkeling van de EU. Wij willen meer bevoegdheden voor de EU op het gebied van het milieubeleid, het sociale beleid en het buitenlands beleid e.d. Door het Irak-conflict is de innerlijke verdeeldheid van de EU echter op pijnlijke wijze zichtbaar geworden. Ook de opstelling van de regeringsvertegenwoordigers van een aantal kandidaatlanden was verrassend. De burgers van deze landen mogen echter niet gestraft worden voor het gebrek aan politieke moed van de EU-leiders, voor de hervormingen die niet zijn doorgevoerd of voor de uitspraken van hun eigen regeringsleiders. Daarom zal ik vandaag mijn steun geven aan de toetreding van de tien nieuwe lidstaten. De feitelijke uitdaging voor zowel de EU-politici als de maatschappelijke groeperingen is het creëren van de noodzakelijke meerderheid in de Conventie om de EU zodanig te structuren dat zij op de toekomst berekend is. Wat overigens het conflict in Irak betreft, geldt voor Polen hetzelfde als voor Spanje: voordat de volgende verkiezingen plaatsvinden, zullen er andere politieke oplossingen gevonden moeten zijn. 3-074
Stemming
38
09/04/2003
3-075
De Voorzitter. – Wij gaan over tot de stemming. Aanbeveling (A5-0110/2003) van de heer Westendorp y Cabeza, namens de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie, over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het standpunt van de Europese Gemeenschap over het ontwerpreglement van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties met betrekking tot de goedkeuring van eenvormige voorschriften voor de goedkeuring van I. Specifieke LPGretrofitsystemen om motorvoertuigen geschikt te maken voor het gebruik van LPG als brandstof II. Specifieke CNG-retrofitsystemen om motorvoertuigen geschikt te maken voor het gebruik van CNG als brandstof [COM(2002) 567 - C50546/2002 - 2002/0248(AVC)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0107/2003) van de heer Turco, namens de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken, over het initiatief van het Koninkrijk Denemarken met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad tot wijziging van het besluit van de Raad van 3 november 1998 houdende vaststelling van de regeling ter bescherming van geheime Europol-informatie (13875/2002 – C5-0553/2002 - 002/0823(CNS)); over het initiatief van het Koninkrijk Denemarken met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad tot wijziging van het Statuut voor de personeelsleden van Europol (13873/2002 – C5-0555/2002 2002/0822(CNS)); over het initiatief van de Helleense Republiek met het oog op de aanneming van het besluit van de Raad inzake de aanpassing van de salarissen en vergoedingen van personeelsleden van Europol (6314/2003 – C5-0066/2003 – 2003/0806(CNS)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0106/2003) van de heer von Boetticher, namens de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken, over het initiatief van het Koninkrijk Denemarken met het oog op de aanneming van de akte van de Raad tot vaststelling, op grond van artikel 43, lid 1, van de Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst), van een Protocol tot wijziging van die overeenkomst (13254/2002 – C5-0001/2003 – 2002/0814(CNS)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0117/2003) van de heren Böge en Colom
i Naval, namens de Begrotingscommissie, over de voorstellen voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad: 1. over de aanpassing van de financiële vooruitzichten in verband met de uitbreiding (COM(2003) 70 - C5-0053/2003 2003/2025(ACI)), 2. over de herziening van de financiële vooruitzichten (COM(2003) 185 - C50161/2003 - 2003/2025(ACI)) Voor de stemming: De Voorzitter. – Ik wil het Parlement mededelen dat de Raad de verklaring vanmorgen tijdens een bijeenkomst van het Coreper namens de vijftien lidstaten formeel en unaniem heeft goedgekeurd. Wij weten dat onze collega’s de afgelopen weken met grote nauwkeurigheid hieraan hebben gewerkt – wat overigens niet nodig zou zijn geweest als de Raad zich aan het begin niet eenzijdig uit de Interinstitutionele Overeenkomst zou hebben teruggetrokken. (Applaus) Voor wij overgaan tot de stemming wil ik als Voorzitter van het Parlement met name aan de Raad duidelijk maken dat wij hem zullen houden aan ieder woord en iedere alinea, aan alle betekenissen van ieder woord en iedere alinea van deze verklaring. Als de Raad hier op enigerlei wijze van afwijkt, zullen wij ons beroepen op onze rechten die in het Verdrag staan. (Applaus) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0081/2003) van de heer Brok, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over de conclusies van Kopenhagen over de uitbreiding (2003/2014(INI)) Voor de stemming over amendement 19: 3-076
Sakellariou (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben met de rapporteur afgesproken dat hij eerst een mondeling amendement indient, waarna wij vervolgens ons amendement intrekken. Daarom zou ik willen verzoeken om de heer Brok het woord te geven. 3-077
Brok (PPE-DE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou willen voorstellen om punt 6 in de volgende formulering in stemming te brengen: “…erkent dat vrede en veiligheid doorslaggevende factoren waren voor de kandidaat-landen om toe te treden tot de Europese Unie en dat, om die reden, de Europese Unie een bijzondere verantwoordelijkheid draagt met betrekking tot de versteviging van de transatlantische banden op basis van de eigen kracht van Europa en op basis van gelijkheid.” Ik kan mij indenken dat wij zo de
09/04/2003
39
bezwaren bij deze of gene wegnemen en tot een gemeenschappelijk standpunt kunnen komen. (Applaus)
(Het Parlement verleent zijn instemming) ***
3-078
De Voorzitter stelt vast dat er geen bezwaren zijn tegen het mondelinge amendement. (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** De Voorzitter. – Collega’s, de tijd om te kiezen is nu gekomen. Dit is het enige parlement in Europa dat het recht heeft om ‘ja’ of ‘nee’ te zeggen tegen iedere kandidaat-lidstaat die nu lid wil worden. Dit is het beslissende moment in een zeer lang proces. Iedereen heeft de mogelijkheid gehad alle argumenten tegen elkaar af te wegen en het is nu aan ons om officieel, ten overstaan van het publiek en ten behoeve van de geschiedenis ons standpunt in deze kwestie kenbaar maken. Aanbeveling (A5-0089/2003) van de heer Schröder, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Tsjechië om lidmaatschap van de Europese Unie (AA-AFNS 1-6 - C5-0115/2003 - 2003/0901(AVC)) (Het Parlement verleent zijn instemming) *** Aanbeveling (A5-0090/2003) van de heer Gahler, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Estland om lidmaatschap van de Europese Unie (AAAFNS 1-6 - C5-0116/2003 - 2003/0901A(AVC)) (Het Parlement verleent zijn instemming) *** Aanbeveling (A5-0091/2003) van de heer Poos, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Cyprus om lidmaatschap van de Europese Unie (AAAFNS 1-6 - C5-0117/2003 - 2003/0901B(AVC)) (Het Parlement verleent zijn instemming) *** Aanbeveling (A5-0092/2003) van mevrouw Schroedter, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Letland om lidmaatschap van de Europese Unie (AAAFNS 1-6 - C5-0118/2003 - 2003/0901C(AVC))
Aanbeveling (A5-0093) van de heer Souladakis, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Litouwen om lidmaatschap van de Europese Unie (AA-AFNS 1-6 - C5-0119/2003 - 2003/0901D(AVC)) (Het Parlement verleent zijn instemming) *** Aanbeveling (A5-0094/2003) van de heer Queiró, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Hongarije om lidmaatschap van de Europese Unie (AA-AFNS 1-6 - C5-0120/2003 - 2003/0901E(AVC)) (Het Parlement verleent zijn instemming) *** Aanbeveling (A5-0095/2003) van mevrouw Stenzel, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Malta om lidmaatschap van de Europese Unie (AAAFNS 1-6 - C5-0121/2003 - 2003/0901f(AVC)) (Het Parlement verleent zijn instemming) *** Aanbeveling (A5-0096/2003) van de heer Gawronski, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Polen om lidmaatschap van de Europese Unie (AAAFNS 1-6 - C5-0122/2003 - 2003/0901G(AVC)) (Het Parlement verleent zijn instemming) *** Aanbeveling (A5-0097/2003) van de heer Volcic, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek Slovenië om lidmaatschap van de Europese Unie (AA-AFNS 1-6 - C5-0123/2003 - 2003/0901H(AVC)) (Het Parlement verleent zijn instemming) *** Aanbeveling (A5-0098/2003) van de heer Wiersma, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het verzoek van de Republiek
40
09/04/2003
Slowakije om lidmaatschap van de Europese Unie (AA-AFNS 1-6 - C5-0124/2003 - 2003/0901I(AVC))
Vergaderrooster van het Europees Parlement voor 2004
(Het Parlement verleent zijn instemming) Voor de stemming: *** De Voorzitter. – Collega’s, door deze overweldigende positieve uitslag van de stemming hebben wij vanmorgen een eenvoudige en duidelijke boodschap afgegeven: het is nu tijd geworden om de EU uit te breiden. (Applaus) Ik geloof dat de gevoelens en emoties waarvan ons debat vandaag was doordrongen alsmede de vele andere debatten over dit onderwerp representatief zijn voor de vastbeslotenheid waarmee dit Huis, dat de volkeren van de Europese Unie van de 15 vertegenwoordigt, zijn keuze heeft gemaakt. Het is een keuze die een einde maakt aan een Europa dat getekend is door de barbaarsheden van de twintigste eeuw, en het begin inluidt van de eenentwintigste eeuw met een verzoend en verenigd Europa dat gebouwd is op gemeenschappelijke idealen en waarden. (Applaus) *** De Voorzitter nodigt de fungerend voorzitter van de Raad, de commissaris voor uitbreiding en de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid uit zich bij hem te vervoegen als hij de documenten ondertekent met de instemming van het Parlement met het verzoek van de Republiek Tsjechië, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Republiek Slowakije om lidstaten van de Europese Unie te worden. *** De Voorzitter. – In deze fase wil ik namens mijzelf en het Parlement de personeelsleden van een aantal diensten bedanken. Ondanks hun gegronde zorgen over hun verworven rechten en de toekomst van de overheidsdiensten in Europa hebben zij toch besloten de taken van hun diensten uit te voeren om ervoor te zorgen dat dit historische besluit op een positieve en goede manier genomen kon worden. Door hun samenwerking en professionele optreden hebben zij de hoogste normen van de overheidsdiensten gehandhaafd en dat is iets wat we in het Parlement respecteren en zullen bevorderen en waar we voor op zullen komen.
3-079
Tannock (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn delegatie wil protesteren tegen het besluit van de diensten om amendement 8 niet ontvankelijk te verklaren. Dit amendement tegen de zittingen in Straatsburg is in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag en stelt het Parlement in staat om zelf te beslissen over de plaats van vergadering. Het zou eindelijk een eind maken aan het oeverloze heen-enweer gereis tussen hier en Brussel, dat na de uitbreiding nog moeilijker zal worden gezien de slechte luchtverbindingen met Straatsburg. En niet te vergeten zal het de Europese belastingbetaler jaarlijks 150 miljoen euro schelen. (Gemengde reacties) 3-080
De Voorzitter. – Mijnheer Tannock, over het besluit tot niet ontvankelijk verklaren heeft u onenigheid met mij, niet met de diensten. Ik wil u erop wijzen dat wij nu over het vergaderrooster stemmen. Het is niet gebruikelijk binnen het Parlement om een lange tekst te vervangen door een rooster. Het staat u geheel vrij uw mening naar voren te brengen, maar vandaag gaat het over data en roosters, niet over teksten en voorkeuren wat betreft locatie. (Het vergaderrooster van het Europees Parlement voor 2004 werd daarmede goedgekeurd) 3-081
Van Hulten (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als gevolg van deze stemming zullen er volgend jaar slechts tien vergaderperioden plaatsvinden in plaats van elf. (Luid applaus) Laat dit een signaal zijn naar de Europese Conventie. Wij willen zelf beslissen waar en wanneer we vergaderen. (Luid applaus) 3-082
De Voorzitter. – Als ik het goed begrepen heb, is de vergaderperiode die was voorgesteld voor eind april en 1 mei 2004 verplaatst. Ik wil u er ook aan herinneren dat de landen waarover wij zojuist hebben gestemd op 1 mei zullen toetreden tot de Unie. Zoals sommigen reeds hebben aangegeven moet het Parlement de benoeming van de commissarissen goedkeuren. Ik moet dit aan de Conferentie van voorzitters doorgeven, want wij mogen de constitutionele verplichtingen van het Parlement niet vergeten. (Applaus)
(Applaus) ***
***
09/04/2003
41
Verslag (A5-0086/2003) van mevrouw Cerdeira Morterero, namens de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken, over het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake het recht op gezinshereniging (COM(2002) 225 – C5-0220/2002 – 1999/0258(CNS)) Voor de stemming: 3-083
Cerdeira Morterero (PSE), rapporteur. - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil erop wijzen dat wij voor amendement 32 moeten uitgaan van de Spaanse versie, niet van de Duitse. In die vertaling is kennelijk verwarring ontstaan doordat uitsluitend wordt gesproken over minderjarigen en niet over andere familieleden van de persoon in kwestie. 3-084
(Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *** De Voorzitter. – Hiermee is de stemming beëindigd. 3-085
VOORZITTER: DE HEER ONESTA Ondervoorzitter STEMVERKLARINGEN 3-086
- Verslag-Turco (A5-0107/2003) 3-087
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Het verslag Turco, waarin wordt voorgesteld de initiatieven van de Deense en Griekse regeringen te verwerpen, roept de kwestie op van de controle op Europol. Er komt uit naar voren dat er geen enkele democratische controle is op Europol. Dat kan ook niet anders, aangezien er geen enkele democratische controle op de nationale politieapparaten bestaat. Op dit vlak is de Europese Unie, net als op vele andere gebieden, slechts een geheel van aan elkaar gekoppelde staten. De Europese instellingen nemen deze afwezigheid van democratische controle op de staatsapparaten over. Er worden vertegenwoordigers gekozen, maar in welke staat van de Europese Unie oefenen de gekozen instellingen, of sterker nog de totale bevolking, een reële controle uit op de politie en op de hiërarchie van het leger? Het Europees Parlement kan onder deze omstandigheden, ondanks enkele schijnvoorstellen die geen enkele verandering opleveren, niet anders dan haar eigen machteloosheid vaststellen. Derhalve hebben we ons van stemming onthouden over dit verslag. 3-088
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Wij zijn het eens met het standpunt van de rapporteur. Hij stelt voor de drie initiatieven van het voormalig Deens voorzitterschap aangaande de bescherming van Europol-
informatie, de wijziging van het statuut voor het Europol-personeel en de aanpassing van de EuropolOvereenkomst te verwerpen. De Deense voorstellen zouden een democratische controle door de nationale parlementen onmogelijk maken en de burgers elk recht op informatie ontzeggen. Bovendien zou de besluitvorming nog sterker gecentraliseerd worden. De rapporteur legt in zijn verslag zelf uit dat in deze voorstellen geen enkele rekening is gehouden met de ideeën die het Parlement heeft aangedragen om de democratische controle op Europol te versterken. De Deense voorstellen zouden de ondoorzichtigheid juist verergeren. Er is bovendien geen enkele rekening gehouden met het voorstel van de Commissie om een gemengd comité in het leven te roepen waarin zowel vertegenwoordigers van het Europees Parlement als van de nationale parlementen zitting zouden hebben. Zelfs aan de oproep van de Directeur van Europol om de democratische controle te versterken is geen gehoor gegeven. We staan achter de verwerping van deze voorstellen, ook al zijn we het niet met alle voorstellen van het Europees Parlement eens. 3-089
Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. - Initiatieven van regeringen van lidstaten zijn opvallend vaak gericht op geheimhouding van gegevens, het van hun medemensen afschermen van 'hoogwaardigheidsbekleders' en andere verschijnselen waarvan gedacht werd dat die definitief tot het verleden behoren. Vooral na de aanslagen in New York op 11 september 2001 was de vrees voor terrorisme zo groot dat allerlei voorstellen werden gedaan die niet in een democratie thuishoren. Gelukkig is die paniek over het hoogtepunt heen, en worden dergelijke initiatieven met autoritaire trekken vaak door een meerderheid van dit parlement verworpen. In dit geval stelt de Deense regering voor om de vrije toegang tot documenten te beperken en het Europees Parlement niet de gevraagde zeggenschap over de begroting van Europol te geven. Ook de controlemogelijkheden vanuit de nationale parlementen worden niet versterkt. Zelfs de directeur van Europol vindt dat de democratische controle tekortschiet, maar de Raad wil daaraan niets veranderen. De Raad moet dat afleren. De verwerping van het Deense initiatief in de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken was dan ook de eerste stap in de goede richting. 3-090
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Een gecentraliseerde Europese politie moet efficiënt kunnen functioneren. Je moet daarbij echter ook rekening houden met de bevoegdheden van de lidstaten op dit gebied, het door de Verdragen gestelde kader, het Gemeenschapsrecht en al die vragen die verband houden met democratische controle. Dat is een heel gecompliceerde aangelegenheid. De rapporteurs die belast waren met het opstellen van een verslag over de Deense initiatieven en het Griekse initiatief stellen het Parlement nu voor die initiatieven te verwerpen en de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie
42 en binnenlandse zaken opdracht te geven maximalistische aanbeveling uit te werken.
09/04/2003 een
Dat lijkt me niet de juiste aanpak. Het is te gehaast en zelfs gevaarlijk. De Raad heeft op basis van de Verdragen geprobeerd een oplossing te vinden die in het bestaande institutionele kader ingepast kan worden, om zo vooruitgang te boeken op dit gebied. Daar willen sommigen nu een federalistische oplossing tegenover stellen. De bevoegdheden van een transnationale politie en het toezicht op de activiteiten van die politie is echter een heel gevoelige materie. Het is niet gemakkelijk de standpunten van de lidstaten bij elkaar te brengen en je moet daar heel voorzichtig in zijn. Misschien is de huidige structuur met verschillende pijlers niet ideaal, maar dat is nu eenmaal de structuur waarmee we moeten werken. Ik heb voorstel van de rapporteur daarom verworpen. Het Parlement zou er goed aan doen deze drie initiatieven te steunen en binnen het daarvoor geldende kader amendementen voor te stellen … (Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 3-091
- Verslag-von Boetticher (A5-0106/2003) 3-092
Berthu (NI), schriftelijk. – (FR) Het verslag-von Boetticher betuigt instemming met de essentie van het initiatief van Denemarken, dat wijzigingen voorstelt die over het geheel genomen nuttig zijn voor de EuropolOvereenkomst. Maar uiteindelijk verwerpt het verslag dit initiatief om redenen die typerend zijn voor de gebruikelijke gang van zaken binnen het Europees Parlement: het wil geen protocol dat een overeenkomst zou amenderen. Ik wijs op intergouvernementele juridische instrumenten die de nationale soevereiniteit respecteren. Er wordt gesteld dat eerst een Europese grondwet moet worden aangenomen. Er wordt gehoopt dat zo’n grondwet de mogelijkheid schept over alle amendementen te besluiten middels een gekwalificeerde meerderheid van de leden in het kader van het communautaire systeem. Wij, van onze kant, denken dat de kwesties op het gebied van samenwerking tussen de politieapparaten en van het verkeer van personen en immigratie onder de bevoegdheid moet blijven vallen van de staten. De noodzakelijke Europese samenwerking zou dus georganiseerd moeten worden in het kader van een “interparlementaire pijler”, op basis waarvan de besluiten rechtstreeks genomen worden door de nationale parlementen die in een netwerk georganiseerd zijn. Dat is wat we voorgesteld hebben in onze bijdragen aan de Conventie. Ik verwijs u naar onze internetsite: www.autre-europe.org). Wij kunnen dus geen steun verlenen aan het verslag-von Boetticher. 3-093
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) De argumenten die ik in mijn stemverklaring bij het verslagTurco heb gebruikt gelden ook voor het verslag-von Boetticher. Dat laatste verslag is overigens nog sterker ideologisch getint – en slaat daarmee helemaal de verkeerde richting in. In zijn toelichting stelt de heer von Boetticher dat we het “belang van het Deense voorstel moeten erkennen, aangezien het een stap in de goede richting vertegenwoordigt”. En dan besluit hij met de aanbeveling het voorstel te verwerpen! Waarom? Omdat hij het niet juist vindt het Europol-verdrag te wijzigen “vóór de ratificatie van de Europese grondwet”. Die gevolgtrekking klopt niet. We kunnen binnen het huidige kader wel degelijk verder. We moeten daarbij gewoon met kleine stapjes vooruit – dat is de methode die bij de constructie van Europa nu juist zo succesvol is geweest. En dat was nu precies de opzet van de initiatieven van het Deense en Griekse voorzitterschap. De rapporteurs vonden echter dat er eerst een grondwet moest komen. De nu voorgestelde benadering is beslist verkeerd. Daarom heb ik haar niet gevolgd. Op die manier geef ik aan dat ik de Deense aanpak de juiste vind. Het radicalisme van de rapporteurs kan alleen maar negatief werken; de belangen van de Europese burgers zijn er niet mee gediend. Het Parlement moet op basis van deze initiatieven verder en kan daarbij de amendementen indienen die het goeddunkt. We moeten daarbij wel verantwoordelijk te werk gaan en het huidige juridische kader respecteren. Dat is waar het in een rechtstaat om gaat. Het kan geen kwaad het goede voorbeeld te geven. 3-094
- Verslag-Böge (A5-0117/2003) 3-095
Berthu (NI), schriftelijk. – (FR) Het Europees Parlement heeft zich onlangs overgegeven aan een absurd psychodrama. Ik herinner het Huis aan mijn interventie en mijn stemverklaring van 26 en 27 maart jongstleden. Gezond verstand heeft daar net een einde aan gemaakt, maar daar moest wel een gemeenschappelijke verklaring met de Raad aan te pas komen. In deze verklaring gaat de Raad akkoord met het idee van inspraak bij het aannemen van toekomstige financiële vooruitzichten, en maakt hij tevens van de gelegenheid gebruik om de financiële hulp aan Turkije te plaatsen onder de kop van “aankomend lidmaatschap”. We zijn het met geen enkele van deze punten eens en daarom heb ik tegen het verslag Böge gestemd. Ik wil en passant benadrukken dat de uitbreiding aanleiding zou moeten zijn voor een belangrijke financiële herziening: als economische maatregel moeten de structurele fondsen opgeheven worden zodat ieder land weer baas wordt over zijn ruimtelijke ordening; slechts een gedeelte van deze financieringen moet blijven bestaan, maar uitsluitend voor de nieuwe
09/04/2003 lidstaten en slechts voor de periode die ze nodig hebben om het gewenste niveau te bereiken. Dit verstandige voorstel heeft de Britse regering onlangs aan de Conventie voorgelegd. En dit hadden wij trouwens al lang voorgesteld. Ik wijs het Parlement op het witboek dat de UEN-Fractie in 1997 heeft uitgebracht, waarin een oordeel wordt gegeven over de waarde van een Europa van naties tegenover een Europa als verzorgingsstaat. 3-096
Haug (PSE), schriftelijk. – (DE) Ik heb niet ingestemd met het rapport van Böge en Colom i Naval, dat een beeld geeft van de onderhandelingsresultaten tussen de Raad en het Parlement.
43 alvorens tot uitbreiding te besluiten. Ten tweede moet de toetreding van nieuwe lidstaten onderworpen worden aan referenda in de huidige lidstaten en ten derde is het zo dat de nieuwe lidstaten niet klaar zijn voor deze uitbreiding. Ik zou bovendien nog willen onderstrepen dat deze uitbreiding op een moment komt waarop Europa nog nooit zo verdeeld is geweest als nu. Vooral op het gebied van het buitenlands beleid is er nog veel werk aan de winkel. Europa moet op dat vlak absoluut zijn eigen identiteit ontwikkelen. Bovendien moet de verkwisting in het Europese landbouwbeleid eerst ophouden alvorens tot uitbreiding kan worden overgegaan. Mag ik er ten slotte op wijzen dat er nog veel te veel sociaal-economische verschillen zijn tussen de Europese Unie en de kandidaat-lidstaten. 3-100
Datgene wat in de trialoog als resultaat naar voren kwam, om de schade die de Raad de democratie in de EU heeft berokkend op zijn minst te beperken, kan mij niet geruststellen. Bijlage XV blijft in de toetredingsverdragen staan en wordt daarmee opgenomen in het primaire Gemeenschapsrecht. Al het andere bestaat voor mij uit loze woorden. Het bewijs van het tegendeel kan pas na jaren worden geleverd. Dat de Raad zich tegen het Parlement keert heeft hij nu echter al bewezen. Zie ook de stemverklaring bij de toetredingsverdragen. 3-097
- Verslag-Brok (A5-0081/2003) 3-098
Goebbels (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de uitbreiding van de Europese Unie komt in beginsel voort uit een politieke noodzaak. Omdat ik persoonlijk voorstander ben van zowel de geografische eenwording van Europa als van zijn politieke en economische verdieping, heb ik mijn stem uiteraard niet gevoegd bij degenen die tegen iedere uitbreiding zijn. Maar ik heb ook niet voor kunnen stemmen, omdat de in Kopenhagen besloten uitbreiding niet op een open en systematische wijze ten uitvoer gelegd zal worden. Waarschijnlijk zal de uitbreiding uitlopen op een voortschrijdende verlamming van de Europese integratie. Terwijl de economische en sociale situatie van vrijwel alle nieuwe lidstaten op zijn minst precair is, met een levensstandaard berekend in koopkrachtpariteit van rond de 40 procent van het gemiddelde van de gemeenschap, zijn de gelden voor hulp bij de toetreding volgens het verslag van de heer W. Kok beperkt tot 0,03 procent van het bruto binnenlands product van de gemeenschap, dus een nagenoeg te verwaarlozen bedrag. De SAPARD-kredieten, bedoeld voor de structurele aanpassing van de landbouw van de kandidaat-landen, zijn ergens blijven steken in de bureaucratische krochten van Brussel. Er is slechts 6,48 procent gebruikt van de 1,04 miljard euro die oorspronkelijk voor 2000 en 2001 waren voorzien. 3-099
Beysen (NI). - Voorzitter, ik heb mij van stemming onthouden om drie belangrijke redenen. Eerst en vooral moet Europa zijn eigen problemen proberen op te lossen
Gahler (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook ik heb vandaag voor de toetreding van de Tsjechische Republiek gestemd. De Tsjechen leven in het hart van Europa en maken er vanzelfsprekend ook deel van uit. Ik had mijn vrienden en familieleden in Praag niet meer recht in de ogen kunnen kijken als ik hun de toetreding had geweigerd. Maar met mijn ‘ja’ zou ik vooral een hart onder de riem willen steken van diegenen in het Tsjechische openbare leven, in de politieke partijen, het parlement en de regering, die erkend hebben dat men historische ballast niet mee moet slepen naar de toekomst, maar dat het een volk tot eer en niet tot vernedering strekt als het de kracht vindt om zijn eigen geschiedenis in zijn totaliteit onder ogen te zien. Verzoening komt voort uit de waarheid en verzoening vindt plaats als iedereen bereid is om zich een moment lang in de situatie van de anderen te verplaatsen. Als Duitser weet ik dat zelfs wij, die bijna alle buurlanden in een oorlog hebben gestort, achting en respect hebben verworven omdat we deze bladzijden van onze geschiedenis niet verdrongen of gerelativeerd hebben. Probeert u dit ook in Tsjechië. Het zal bevrijdend werken! (Applaus) 3-101
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor de toetreding van al die landen uit Midden- en Oost-Europa, en van Malta en Cyprus, gestemd, omdat ik de innige hoop koester dat er in de toekomst een Parlement komt waarin meer vertegenwoordigers van de partijen van gepensioneerden uit deze lidstaten zetelen. Tot mijn ongenoegen heb ik gezien dat er tijdens deze stemming een grote protestactie is gehouden door werknemers van de Europese Gemeenschappen: ze protesteren tegen het feit dat men wil korten op hun toekomstige pensioenuitkeringen. Ik wil hierbij zeggen dat ik volledig solidair ben met die mensen, en tegelijkertijd hoop ik dat het toekomstige Parlement met al die afgevaardigden uit de nieuwe lidstaten de werknemers van Europa zal verzekeren dat zij een rustige en voor de ouderen respectvolle toekomst tegemoet gaan. 3-102
44 Ebner (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil vooropstellen dat ik een groot voorstander ben van de uitbreiding en dat ik met overtuiging dit beleid heb uitgedragen, ook als voorzitter van de delegatie voor Slovenië. Met betrekking tot de Tsjechische Republiek zou ik willen zeggen dat ik altijd gehoopt heb, dat men in Tsjechië op tijd de ballast van het verleden zou afwerpen waarmee wij zonder bezwaren de vreugdevolle plicht zouden krijgen om voor de toetreding van Tsjechië tot de Europese Unie te stemmen. Vanwege het gebrek aan moed van de kant van veel Tsjechische politici is dat helaas niet gelukt en dat is ook de reden voor mijn tegenstem en mijn solidaire houding ten opzichte van de stem van collega Ferber. Ik hoop dat de Tsjechen in de toekomst aan één tafel de weg naar de gemeenschappelijke verwerking van de geschiedenis zullen kunnen vinden. 3-103
Bourlanges (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen het verslag-Brok gestemd en verder heb ik me bij de verschillende stemmingen onthouden. Ik heb dus niet voor de aanbevelingen voor de toetreding van tien nieuwe landen tot de Europese Unie gestemd. Dit besluit kost me moeite, zowel politiek als gevoelsmatig, aangezien ik er al ruim tien jaar voor strijd, in het Europees Parlement, in Frankrijk en in heel Europa, dat de uitbreiding van de Europese Unie zijn beslag krijgt op de beoogde datum en onder voorwaarden die succes kunnen verzekeren. Ik heb deze beslissing genomen omdat ik ervan overtuigd ben geraakt dat de scheiding tussen het geografische uitbreidingsproces van de Unie en de verdieping van haar instellingen het onfortuinlijke gevolg is van het feit dat de huidige en toekomstige leden van de Unie berust hebben in een zwakker Europa met een gefossiliseerd institutioneel systeem. In de loop van de afgelopen maanden zijn de tegenstellingen tussen de leden van de Unie verscherpt. Treurig genoeg is de Conventie er in die periode ook niet in geslaagd vooruitgang te boeken. De Conventie berust in cosmetische veranderingen van het systeem. Iedereen legt zich er inmiddels bij neer dat de ondertekening van het constitutioneel verdrag niet plaatsvindt in december 2003, zoals aanvankelijk de bedoeling was. Het zijn tekenen aan de wand. De uitgebreide Europese Unie zal verplicht zijn te functioneren onder de bepalingen van het verdrag van Nice. Daar zal zij onherstelbare schade oplopen en dus gedoemd zijn te mislukken. Ik heb geen instemming verleend omdat ik graag wil dat de uitbreiding een succes wordt. 3-104
Mayol i Raynal (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, als voorstander van een federaal Europa en een onafhankelijk Catalonië heb ik mij onthouden van stemming over de toetreding van de tien staten, ondanks het feit dat mijn collega’s van de Vrije Europese Alliantie voor toetreding zijn. Ik zal uitleggen waarom ik mij heb onthouden. De werkzaamheden inzake de grondwet die binnen de Conventie aan de gang zijn, laten zien dat een natie zonder staat, zoals Catalonië, niets daarvan te verwachten heeft. De aanwezigheid van deze naties binnen de Europese instellingen blijft afhangen van de goede wil van de betreffende lidstaten
09/04/2003 en we weten wat dat betekent voor zowel het Spaanse Koninkrijk als voor de Franse Republiek. De Conventie heeft niet geleid tot een doorbraak aangaande de uitdrukkelijke erkenning van het recht op zelfbeschikking en interne uitbreiding. Zij heeft niets gedaan om het Catalaans erkend te krijgen als een officiële taal op Europees niveau. De toetreding van nieuwe staten onder deze omstandigheden zou de ondergeschoven positie van Catalonië binnen de Unie alleen maar nog verder verslechteren. Zo zou Catalonië minder vertegenwoordigers krijgen en meer bijdragen moeten betalen. Een aantal nieuwe lidstaten heeft bij lange na niet voldaan aan de criteria van Kopenhagen betreffende de eerbiediging van de rechten van hun minderheden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de handhaving van de Beneš-decreten in de Tsjechische Republiek en Slowakije. Ten slotte lijkt me dat de houding die de meeste van deze staten innemen in de schandalige oorlog in Irak aanleiding zou moeten zijn vraagtekens te zetten bij het gehele proces van Europese integratie. Allen die een Europees Europa willen dat tegenwicht kan bieden aan de onverantwoordelijke Amerikaanse hegemonie, moeten beginnen met werken aan een Europees Europa. De uitbreiding op dit moment lijkt me een vlucht naar voren. 3-105
Nordmann (ELDR). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen het verslag-Brok gestemd, hoewel ik voor de uitbreiding ben. Uiteraard is dat niet omdat ik iets heb tegen mijnheer Brok persoonlijk, maar omdat zijn verslag volledig voorbijgaat aan de noodzakelijke koppeling tussen uitbreiding en verdieping. Geen moment wordt er melding gemaakt van de vertraging die we oplopen bij de verdieping, noch van de impasse waarin de Conventie waarschijnlijk zal geraken. De koppeling die we hadden gewild blijkt gebroken te zijn. Dat is de reden waarom ik tegen het verslag-Brok heb gestemd. Hoe het ook zij, het is niet eerlijk om onschuldige partijen te straffen voor een vertraging die volledig op ons conto valt te schrijven. Daarom heb ik voor de toetredingsaanbevelingen gestemd. Ik ben voor uitbreiding én versterking van de Unie. Ik vind dan ook dat de idee van versterking niet opgegeven mag worden. Het Europa waarin we ons storten loopt het risico een uitgebreid, maar niet een versterkt Europa te worden. De Unie zal vanaf het begin gehandicapt zijn. Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen het verslag-Brok gestemd omdat ik tegen een gehandicapte Europese Unie ben. 3-106
Hannan (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb ook tegen het verslag van de heer Brok gestemd ondanks het feit dat ikzelf en mijn partij vanouds voorstander zijn van een groter Europa. De voorwaarden die we de toetredende landen hebben geboden zijn fantasieloos en zelfzuchtig. Bovenal zouden de landen van Midden- en Oost-Europa de kans moeten krijgen om hun natuurlijke voordelen van lage kosten en goedkope exportartikelen uit te buiten zodat ze zich een plaats op de Europese markt kunnen veroveren. In plaats daarvan worden ze gedwongen de euro, de 48urige werkweek, het gemeenschappelijk landbouwbeleid
09/04/2003 en het sociale hoofdstuk over te nemen en worden hun nog maar kort geleden verworven democratieën alweer beknot. Het besluit ligt bij de bevolking van deze landen. In het geval van Malta en Slovenië, waar al besloten is, zou ik ook ‘ja’ hebben gestemd. Maar ik blijf van mening dat we deze landen een guller en flexibeler aanbod hadden moeten doen. Een meer gedetailleerde uitleg van tien punten wordt gegeven in de schriftelijke stemverklaring die is ingediend door SOS Democratie. 3-107
45 rechtmatige plaats mogen innemen binnen de Unie. We besluiten over de toekomst van volkeren die een halve eeuw verstoken zijn geweest van het democratische opbouwproces in Europa. Vanaf nu zullen we zij aan zij strijden voor de toekomst van de Unie. Samen met hen moeten we voorkomen dat we afglijden naar de status van vrijhandelszone en werken aan het opzetten van een hoogwaardig sociaal model. Samen met hen zullen we de strijd vervolgen om een politiek Europa te verwezenlijk dat met één stem spreekt en zich krachtig laat horen in de wereld. Eendrachtig zullen wij werken aan een grondwet die landen, als zij dat willen, in staat stelt een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vast te stellen waarmee nieuwe wegen worden ingeslagen voor Europa.
Cornillet (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen het verslag-Brok gestemd en ik heb me onthouden bij de stemming over de toetreding. Niet omdat ik de tien nieuwe binnenkomers geen welkom wil heten – zij hebben natuurlijk het recht hun plek in te nemen in de Europese familie van staten, dat mag hun niet worden ontzegd. Ik maak me echter zorgen over de structuur van het bouwwerk dat zij hopen binnen te treden. Ik vraag mij af of Europa de uitdaging wil aangaan om instellingen op te zetten die sterk genoeg zijn om de activiteiten van 25 en in de toekomst zelfs nog meer lidstaten in goede banen te leiden. Het moeten transparante instellingen zijn en de burger moet kunnen begrijpen wat daar wordt uitgevoerd. Naar mijn mening kan alleen een grondwet dat garanderen. Ik ben bang dat deze uitbreidingsronde gebruikt zal worden om de Europese Unie te verzwakken. Het baart me ernstig zorgen dat we door een sluier van institutionele mist naar onbekende verten worden gevoerd. Mijn stem was bedoeld om deze zorgen tot uitdrukking te brengen.
Schierhuber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, als Neder-Oostenrijkse boerin die zelf 43 jaar lang, precies tot de val van het ijzeren gordijn, aan de grens haar boerenbedrijf heeft geëxploiteerd, heb ik vandaag met grote overtuiging voor de toetreding van de tien nieuwe lidstaten en ook voor het verslag-Brok gestemd. Ik weet immers dat de uitbreiding voor de landbouw niet alleen maar concurrentie, maar ook kansen betekent, en dat de Oostenrijkse boerenstand deze uitdagingen zal aangaan en wel op basis van de genomen maatregelen in de aanloop naar de toetreding. Daarom heb ik gestemd voor een vreedzame, voor een tolerante en voor een sociale toekomst van onze kinderen en kleinkinderen.
3-108
3-110
Désir (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor de toetredingen gestemd, maar ik heb me onthouden bij de stemming over het verslag-Brok vanwege de ambigue bewoordingen over de mate waarin de toekomstige Europese Unie een onafhankelijk buitenlands en veiligheidsbeleid moet voeren ten opzichte van de Verenigde Staten. De institutionele en financiële voorwaarden voor de uitbreiding zijn niet gunstig. Er bestaat een reëel risico dat terrein verloren gaat op het vlak van de politieke integratie en het is evident dat de financiële programma’s ontoereikend zijn. Onze tekortkomingen geven ons echter niet het recht om tien volkeren in gijzeling te houden in onze strijd met de Raad, of om hen buiten de deur te houden.
Alavanos (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Ik houd mij aan de resolutie van de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links en stem tegen het verslag-Brok. Ik doe dit niet omdat ik tegen de toetreding van de nieuwe landen ben, maar omdat de resolutie niet ingaat op de essentiële vraagstukken van de uitbreiding. Deze zijn: de bevordering van een elitair beleid in de Midden- en Oost-Europese landen, dienstig aan de Amerikanen; de vernietiging van de overheidssector en het openbare domein; de opgedrongen liberalisering die zoveel sociale ellende veroorzaakt; het gebrek aan communautaire middelen om deze landen te helpen bij de toetreding en het feit dat er voor de toetreding geen referenda worden georganiseerd in de lidstaten.
Meer dan tien jaar na de val van het ijzeren gordijn is het een historische verplichting om deze volkeren hun plaats te geven in de Unie. Wij alleen zijn verantwoordelijk voor de vertragingen bij de hervorming van de instellingen. Deze vertragingen hebben ons ertoe gebracht om, na het onbevredigende Verdrag van Nice, de Conventie bijeen te roepen om Europa eindelijk van een grondwet te voorzien. Die grondwet zal ten vroegste worden goedgekeurd na een korte Intergouvernementele Conferentie na afloop van de Conventie en voor 1 mei 2004. Maar laat er geen misverstand bestaan over waar het hier vandaag om gaat. We spreken ons niet uit over institutionele kwesties of financiële vooruitzichten. We zeggen tegen volkeren of ze wel of niet hun
3-109
3-111
Andersen, Berthu, Bonde, Gahrton, Goodwill, Lucas, Ribeiro e Castro en Sandbæk (EDD), schriftelijk. – (EN) Leden van SOS Democratie (en het DemocratieForum in de Conventie) hebben verschillend gestemd over de uitbreiding maar delen de volgende kritische standpunten. Men had de kandidaat-leden flexibelere voorwaarden moeten bieden, zoals verschillende soorten associatieverdragen, met bilaterale invloed en wederzijdse verplichtingen in plaats van het koloniaal aandoende EER-verdrag.
46 Het geboden lidmaatschap had een variabele vorm moeten krijgen, met permanente derogaties, derogaties voor de lange termijn en derogaties die afhankelijk zijn van de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van economische cohesie, rekening houdend met de verschillende niveaus van economische ontwikkeling. De kandidaat-lidstaten zouden zelf moeten beslissen over de verkoop van landbouwgrond en tweede huizen, in ieder geval tot de plaatselijke inkomens vergelijkbaar zijn met die in de huidige lidstaten. In afwachting van hervormingen van het landbouwbeleid en een eerlijk systeem op dat gebied zouden de kandidaat-lidstaten de bedragen die voor de landbouwbegroting zijn gereserveerd in één keer moeten krijgen, in plaats van het op de dwaze, verspillende en inefficiënte manier te moeten gebruiken zoals wij dat doen. In plaats van direct de volledige contributie te moeten betalen, hadden de kandidaat-lidstaten toch op zijn minst de korting moeten kunnen krijgen die het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Ierland voor de eerste vijf jaar van hun lidmaatschap is aangeboden, of zelfs gratis lidmaatschap tot de staatsinkomsten een bepaald niveau hebben bereikt. Veel ambtenaren uit de kandidaat-lidstaten zullen nu lucratieve posities worden aangeboden in de EUinstellingen, met salarissen die veel hoger liggen dan die van zelfs de premiers van hun eigen landen. De kandidaat-lidstaten zullen de mogelijkheid hebben om belasting te heffen op het inkomen van hun eigen staatsburgers die werkzaam zijn bij de EU en in de EUlanden, dit om oneerlijke verschillen te voorkomen. Van de ingezetenen van deze landen wordt immers verwacht dat zij uit hun smalle beurs een bijdrage leveren aan salarissen van landgenoten die vaak twintig keer zo hoog zijn dan gemiddeld. Men zou de kandidaat-lidstaten meer flexibiliteit moeten bieden in de toepassing van het EU-reglement. Ze zouden de regels geleidelijk moeten instellen en deze aanvankelijk in de eerste plaats moeten naleven in het contact met onze landen, zoals bij de export van producten naar onze markten. Voor de thuismarkt zouden niet direct alle regels moeten worden toegepast; de verkoop van worst op plaatselijke markten moet bijvoorbeeld worden toegelaten zolang aan de plaatselijke regels wordt voldaan. De naleving van gemeenschappelijke milieunormen zou uit de Gemeenschapskas moeten worden gefinancierd, zodat milieubescherming in de kandidaat-lidstaten geen grote tegenstand zal ondervinden en ook niet zal worden uitgesteld voor betere tijden. De kandidaat-lidstaten moeten ook de mogelijkheid hebben om hun eigen normen te behouden, vooral wanneer deze hoger liggen dan de onze.
09/04/2003 De kandidaat-lidstaten zouden met een volwaardig lidmaatschap moeten worden vertegenwoordigd in de Conventie en een evenredig aantal posten moeten krijgen in het Presidium en het Secretariaat. Tevens zou het verdrag dat uit de Conventie zal voortvloeien alleen mogen worden aangenomen in een Intergouvernementele Conferentie waaraan de OostEuropese landen als volwaardige leden deelnemen. Alle EU-verdragen en reglementen hadden in de talen van de toetredende landen moeten worden vertaald en hadden geruime tijd voordat de referenda worden gehouden in bibliotheken of op het internet ter beschikking moeten staan van de burger. De campagnes voor en tegen de toetreding zouden evenveel overheidssubsidie moeten krijgen. Het zou verboden moeten zijn voor regeringen en EU-instellingen om te trachten de uitslag van de referenda met subjectieve voorlichting te beïnvloeden. Deze punten van kritiek hebben een aantal van ons bewogen om tegen de uitbreiding te stemmen of zich van stemming te onthouden. Anderen hebben toch voor de uitbreiding gestemd om de mensen in de kandidaatlidstaten de kans te geven zelf te kiezen, ondanks het feit dat de voorwaarden niet eerlijk zijn. 3-112
Barón Crespo (PSE), schriftelijk. – (ES) Groen licht – Namens mijn fractie wil ik mijn volledige steun uitspreken voor de spoedige uitbreiding en het belang van het beginsel van gelijke behandeling met betrekking tot de criteria van Kopenhagen benadrukken. Ik hoop dat de ondertekening van het toetredingsverdrag de definitieve vereniging van ons continent betekent en dat wij hiermee de oorlogen achter ons laten die een gesel waren voor onze volkeren en leidden tot met geweld opgelegde grenzen. De nieuwe en versterkte Europese Unie zal een continent zijn met een gedeelde toekomst in vrede, democratie en vrijheid. Solidariteit – Deze weergaloze uitbreiding stelt de Europese Unie voor nieuwe uitdagingen. De solidariteit zal op alle gemeenschappelijke beleidsterreinen groter moeten worden en de institutionele capaciteit van de instellingen zal moeten worden versterkt. De huidige en de toekomstige lidstaten zullen zich tot het uiterste moeten inspannen om hun nationale egoïsme aan de kant te zetten ten gunste van een communautaire solidariteit, opdat de Europese Unie, zoals de Verdragen stellen, in mondiale politieke fora met één stem spreekt. Begrotingsconflict – Hoewel er op het laatste ogenblik een akkoord is bereikt, moet ik toch ongezouten kritiek leveren op de unilaterale actie van de Raad om begrotingscijfers op te nemen in het toetredingsverdrag. Deze actie kent geen precedent en betekent een ernstige inbreuk op de begrotingsbevoegdheden van het Parlement en op het Interinstitutioneel Akkoord van 1999. 3-113
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) De enige vraag die aan het Huis
09/04/2003
47
wordt voorgelegd heeft betrekking op het verlenen van instemming met het verzoek van tien landen tot toetreding tot de Europese Unie. Desalniettemin wordt het Huis tevens verzocht de inhoud van het ontwerpverdrag inzake de toetreding te bekrachtigen.
om op 1 mei 2004 volledig toe te treden tot de Europese Unie.
Wij zijn voor de vereniging van het gehele continent en voor de afschaffing van de grenzen. Wij vinden dus ook dat deze landen tot de Europese Unie mogen toetreden als hun burgers dat wensen. Maar wij zijn het geheel oneens met zowel de geest als de letter van het ontwerpverdrag dat de Europese instellingen hun willen opdringen.
3-115
In feite bekrachtigt dit verdrag de ongelijkheid tussen het rijke en het arme deel van Europa. Achter de zogenaamde integratie gaat de imperialistische overheersing over de nieuwe lidstaten schuil, waarbij Oost-Europa zal worden beschouwd als de privédomeinen van West-Europese bankiers en industriëlen die er onbelemmerd hun gang kunnen gaan. De keuze die de nieuwe leden krijgen opgedrongen is in feite een vorm van chantage. Het is buigen of barsten: of men accepteert het verdrag, of men blijft buiten de Unie. Dit verdrag leidt zowel budgettair als politiek tot een Europa van twee snelheden. Het is een voorbode van een Europa waarin sommigen meer gelijk zijn dan anderen. (Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement ) 3-114
Collins (UEN), schriftelijk. – (EN) De tegenstanders van de Europese Unie willen de gebeurtenissen van de afgelopen maanden uitbuiten om de tweedracht en geschillen tussen de bestaande lidstaten van de Europese Unie onder de aandacht te brengen. We weten allemaal dat de laatste twee, drie maanden een zware beproeving zijn geweest voor de politieke leiders in de EU. Maar de uitbreiding van de Europese Unie is een waar succesverhaal. We mogen zonder meer trots zijn dat wij ons vandaag in de positie bevinden om onze officiële goedkeuring te geven aan de toetredingsverdragen voor tien landen die zich wensen aan te sluiten bij de Europese Unie. De uitbreiding van de EU is een zaak die zowel de Unie zelf als de bevolking van de kandidaat-lidstaten ten goede komt. Ik geloof dat de uitbreiding zal bijdragen aan de doeltreffendheid van de Europese Unie. De democratische structuren in Europa zullen beslist worden verstevigd en de economie van de Europese Unie zal verder aan kracht winnen. Dit historische proces zal een positief effect hebben op de interne samenhang van de EU zelf. Ik verwacht dat de tien kandidaat-lidstaten alle in de gelegenheid zullen zijn
(Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) Crowley (UEN), schriftelijk. – (EN) Dit is een van de belangrijkste onderwerpen die de afgelopen paar jaar in dit Parlement zijn behandeld. Ik ben groot voorstander van het uitbreidingsproces, niet alleen omdat wij een verantwoordelijkheid hebben jegens onze mede-Europeanen die hebben gezucht onder totalitaire regimes, maar ook omdat ik geloof dat de toetredende landen een geweldige dynamiek zullen geven aan de ontwikkeling van de Europese Unie in de toekomst. Kijkend naar de toekomst moeten we ook denken aan het verleden en aan de idealen van de stichters van de Europese Economische Gemeenschap. Vrede, democratie en welvaart zijn vandaag de dag nog net zo belangrijk als vijftig jaar geleden. Wij hebben nu de kans om het proces nieuw leven in te blazen en om de volkeren van Oost-Europa een positieve boodschap te brengen. Van het begin af aan zullen ze onze gelijken zijn, met dezelfde rechten als de huidige leden. Dit verslag en het uitbreidingsproces steunend, zou ik ten slotte graag zien dat de toetredende landen en hun nationale parlementen en regeringen hetzelfde stemrecht in de Europese Conventie genieten als de huidige lidstaten van de Unie. Zoals John F. Kennedy zei tijdens zijn inauguratierede: “Vandaag staan wij aan een nieuwe grens, maar deze grens is er niet een van beloften; het is er een van uitdagingen.” (Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 3-116
Darras (PSE), schriftelijk. – (FR) Iedereen die het gehele continent verder wil stabiliseren, democratie en vrede wil consolideren, economie en duurzame ontwikkeling wil versterken en deel wil uitmaken van een culturele en menselijke dimensie op basis van gemeenschappelijke waarden van vrijheid, eerbiediging van de fundamentele rechten van de mens, goed bestuur en de rechtsstaat, kan niet anders dan de toetreding van de tien nieuwe lidstaten steunen. Zij zijn nodig om de Europese Unie verder te versterken en doelmatiger te maken. Wij staan hier voor een ongekende politieke, economische en sociale uitdaging. Een uitdaging ook die – en dat mogen we niet vergeten – ongekende mogelijkheden biedt voor een verdere versterking en ontwikkeling van de Europese Unie. We zullen er
48 inderdaad naar kunnen streven op het wereldtoneel met één stem te spreken en een toonaangevende rol te spelen. Het is niet mijn bedoeling dit historische proces op enigerlei wijze te belemmeren. Toch zal ik mij onthouden als amendement 1, het tweede deel van amendement 13 en amendement 19 niet worden aangenomen. Bij de stemming over de verschillende aanbevelingen zal ik echter voor de toetreding van alle tien kandidaat-landen stemmen. Ik ga ervan uit dat ik hiermee een bijdrage lever aan de best mogelijke basis voor onze gemeenschappelijke toekomst.
09/04/2003 verzoening tot stand te brengen in de vorm van een volledige liberale democratie. Dat betekent democratie in alle kwesties op politiek, economisch, sociaal en militair vlak. De Unie zal aantonen een belangrijke katalysator te zijn voor vrede en stabiliteit en zij zal de levenstandaard van alle Europeanen verhogen. De uitbreiding zal de Europese Unie voorts in staat stellen doeltreffender in te spelen op de uitdagingen van de globalisering. De Unie zal universele waarden uitdragen en zich blijven kwijten van haar historische plicht tegenover alle landen rond de Middellandse Zee.
3-117
3-120
Dehousse (PSE), schriftelijk. - (FR) De omstandigheden waarin de uitbreiding momenteel wordt voorgesteld zijn ronduit rampzalig. Gedane beloften zijn niet nagekomen. De structuren van de Gemeenschap zijn niet zodanig aangepast dat vijfentwintig lidstaten er binnenkort harmonieus in kunnen functioneren. En het zal alleen maar nog moeilijker worden als er in de wat verdere toekomst veertig lidstaten zijn. Tot overmaat van ramp is de in het verdrag voorziene financiering op geen enkele wijze gewaarborgd. Dit in tegenstelling tot de afspraken die tijdens de Top van Berlijn zijn gemaakt.
Ferber (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Het Europees Parlement heeft vandaag voor de toetreding van tien landen tot de Europese Unie gestemd. Dit is een historische dag voor Europa. Europa wordt in vrijheid verenigd. De afgevaardigden van de CSU in het Europees Parlement juichen deze ontwikkeling toe. Vele jaren lang hebben wij een leidende rol vervuld in de verwezenlijking van dit historische moment. Maar bij alle vreugde over deze dag blijven er twijfels omtrent de Tsjechische Republiek.
De Gemeenschap zal spoedig vastlopen. De kansen op een sociaal Europa, waaraan grote behoefte bestaat, nemen daarmee af. Ook de territoriale cohesie zal bedreigd worden, terwijl die toch harder nodig is dan ooit. Voor het overige zal de Gemeenschap zoals we die de afgelopen vijftig jaar voor ogen hadden en waaraan wij hebben gebouwd, deze uitbreiding niet overleven. Zij zal plaats maken voor een slappe onduidelijke Unie. Wij wilden een kathedraal bouwen, maar verder dan een warenhuis komen we niet. En nu moeten we juist op het moment dat de belangrijkste internationale organisaties, te beginnen met de Verenigde Naties, op springen staan, een beslissing nemen die het risico op het vastlopen van die Unie alleen nog maar vergroot. Daarom stem ik tegen de resoluties vóór toetreding, al stem ik wel in met de resolutie bij het verslag-Brok vanwege de verbeteringen die het Parlement erin heeft aangebracht. 3-118
Dimitrakopoulos (PPE-DE), schriftelijk. - (EL) Ik heb tegen de toetreding van Polen gestemd, omdat mijns inziens de algemene houding van dit land ten aanzien van de oorlog in Irak onaanvaardbaar is. Ik heb tegen de toetreding van Tsjechië gestemd omdat mijns inziens de algemene houding van dit land ten aanzien de oorlog in Irak, en ten aanzien van het vraagstuk van de Beneš-decreten, onaanvaardbaar is. 3-119
Ducarme (ELDR), schriftelijk. – (FR) Deze vijfde uitbreiding is een enorme stap voorwaarts op geopolitiek niveau waarmee concreet invulling wordt gegeven aan een belangrijke fase in de monumentale taak Europese
Het ene onrecht compenseren met een ander onrecht past niet in het Europese staatsrechtelijke denkkader. Alleen het Europees Parlement heeft in de loop van de toetredingsonderhandelingen het onverwerkte Tsjechische verleden op juridisch vlak in de Europese openbaarheid gebracht. Jarenlang heeft het Parlement verzocht actie te ondernemen. De verantwoordelijke commissaris Verheugen, noch de Duitse regering heeft de initiatieven van het Europees Parlement opgepakt. We hebben tevergeefs op een politiek verzoenend gebaar gewacht. Het tegendeel was het geval: op 24 april 2002 besloot het Tsjechische parlement unaniem dat de juridische gevolgen van de Beneš-decreten “boven elke twijfel verheven, onaantastbaar en onveranderlijk” zijn. Tsjechië ligt in het hart van Europa, maar toch hebben we tegen de toetreding van dit land gestemd omdat we een signaal willen afgeven aan de Tsjechische politiek dat de wonden uit het verleden, toegebracht aan de verdreven Duitsers nog open zijn en in een gezamenlijke dialoog geheeld moeten worden. 3-121
Ferreira en Patrie (PSE), schriftelijk. – (FR) Wij zijn niet alleen overtuigde federalisten, wij willen ook graag de uitbreiding van de Unie zien slagen. Daarom hebben wij 'nee' gezegd tegen de toetredingsverdragen die zojuist ter goedkeuring aan het Europees Parlement zijn voorgelegd. Aangezien er aan verscheidene voorwaarden die vooraf aan de uitbreiding werden gesteld, niet is voldaan, is de kans groot dat het een janboel wordt. Op de eerste plaats zijn er de institutionele voorwaarden. Het is wel duidelijk dat de Europese Conventie met geen enkel voorstel komt voor een betekenisvolle hervorming van de instellingen, die er dan ook niet democratischer en doorzichtiger op zullen worden. Het zal dus ook niet
09/04/2003 lukken de scheiding van kerk en staat als grondbeginsel van de Unie vastgelegd te krijgen. Op de tweede plaats zijn er de sociale voorwaarden. Het ontbreekt vooralsnog aan een sociaal verdrag bij de ontwerpgrondwet voor Europa. Een sociaal verdrag zou bepaalde garanties bevatten in verband met het gevaar dat bedrijven naar andere oorden verhuizen alsmede waarborgen bieden op het vlak van de overheidsdiensten. Bovendien schendt dit te elfder ure in elkaar geflanste akkoord de rechten van het Europees Parlement. Het plaatst de uitbreiding in een onrealistisch financieel kader dat discriminerend is voor de toetredingslanden. Het brengt het welslagen van de hele onderneming, en met name van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, ernstig in gevaar. De hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid gericht op plattelandsontwikkeling staat eveneens op losse schroeven. De kandidaat-lidstaten staan op het punt om mee te doen aan een systeem dat niet meer is dan een markt. Als Europese socialisten voelen we ons in zo’n Europa niet thuis. 3-122
Ferrer (PPE-DE), schriftelijk. – (ES) Wij hebben zojuist een historische bladzijde geschreven in de geschiedenis van ons continent: door voor de uitbreiding te stemmen hebben wij een beslissende stap gezet in het verzoeningsproces van de Europese volkeren; wij hebben een einde gemaakt aan een onrechtvaardigheid van de geschiedenis; wij hebben de triomf van de politiek als instrument in dienst van de vrede mogelijk gemaakt op een moment dat de verschrikkingen van de oorlog ons eraan herinneren dat vrede niet vanzelfsprekend is, maar dat wij haar moeten koesteren. Opdat de etappe die wij vandaag afsluiten daadwerkelijk de vereniging van Europa betekent, moet de Europese Unie een grondwet krijgen waarmee haar instellingen en politieke dimensie zich doelmatig en democratisch kunnen ontplooien. Alleen op deze wijze kunnen wij ervoor zorgen dat Europa de droom van vrijheid en welvaart in stand houdt voor de toetredende landen aan wie wij vandaag het jawoord hebben gegeven. Wij mogen de diepere betekenis van de Europese idee niet uit het oog verliezen en moeten de waarden bevestigen die de eenheid van ons continent mogelijk hebben gemaakt: het respect voor de waardigheid van het individu, solidariteit, sociale rechtvaardigheid en het streven naar welvaart voor iedereen. 3-123
Gröner (PSE), schriftelijk. – (DE) Met de huidige stemming over de toetreding van tien landen in Middenen Oost-Europa leggen we de grondslag voor opheffing van de historische deling van Europa in Oost en West. De historische deling in een vrouwen- en een mannenwereld blijft in Oost- en West-Europa echter bestaan.
49 Mijn ‘ja’ tegen de toetreding van de landen Cyprus, Malta, Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Estland, Letland en Litouwen is verweven met de verwachting dat het acquis communautaire op het gebied van de gelijkstelling van mannen en vrouwen onbeperkt wordt overgenomen en gestimuleerd wordt. Ik zal niet verhullen dat mij dit ‘ja’ met betrekking tot de toetreding van de Republiek Polen zeer zwaar valt, omdat Polen evenals het Verenigd Koninkrijk deelneemt aan een wederrechtelijke aanvalsoorlog tegen Irak. Derhalve heb ik mijns inziens als Duitse sociaaldemocraat de verantwoordelijkheid om de nationalistische datum 1 september 1939 tegenover de huidige Europese datum 9 april 2003 te zetten. Ik zou dit willen verbinden met de hoop op vrede en welvaart voor allen en een maatschappij in Europa die is gebaseerd op partnerschappen. 3-124
Haug (PSE), schriftelijk. – (DE) Ik heb niet voor het verslag-Brok gestemd omdat er in ieder geval in één alinea van het verslag onvoldoende melding wordt gemaakt van de eclatante schending van het recht door de Raad. Zie ook mijn stemverklaring bij de stemming over de toetredingsverdragen. 3-125
Isler Béguin (Verts/ALE), schriftelijk. – (FR) Gezien het bloedige verleden van Europa met eeuwen van broedermoord en oorlogen moet vandaag het verslag inzake de uitbreiding van de Europese Unie wel de grootst mogelijke steun van het Europees Parlement krijgen. Deze uitbreiding van de Europese Unie is des te belangrijker omdat het de burgers van ons continent herenigt. Ten langen leste komen alle Europeanen bijeen om hun gemeenschappelijke fundamentele waarden te delen, zoals daar zijn vrijheid, democratie, solidariteit, respect voor de rechten van de mens en het milieu. Laten wij er als afgevaardigden van het Europees Parlement trots op zijn dat wij aan deze hereniging hebben kunnen bijdragen en laten wij alles op alles zetten om deze ook te laten slagen! Dat neemt overigens niet weg dat het budget dat voor de uitbreiding is uitgetrokken, absoluut ontoereikend is voor de omvang van de operatie en voor onze gemeenschappelijke toekomst. Ik roep enkele cijfers in herinnering: voor de wederopbouw van West-Europa trokken de Verenigde Staten tussen 1948 en 1951 een bedrag uit van omgerekend 97 miljard euro, oftewel 1,5 procent van het Amerikaanse BBP. Voor de hereniging van Duitsland werd tussen 1990 en 1999 een bedrag van 600 miljard euro in de wederopbouw van de ex-DDR geïnvesteerd. De Europese Raad is slechts bereid 0,15 procent van het BBP van de Unie in de uitbreiding te steken. In het vervolg moeten we solidariteit tonen als we dit soort uitdagingen op continentale schaal aangaan. We moeten immers bedenken dat onze toekomst voortaan onlosmakelijk verbonden is met het lot van onze nieuwe
50 vrienden en buren en het is aan ons om die toekomst tot een realiteit te maken. 3-126
Knolle (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Met vreugde en voldoening heb ik kennis genomen van het feit dat Tsjechië bij de bovengenoemde stemming het slechtste resultaat heeft geboekt en daarmee een “parlementair schot voor de boeg” heeft gekregen. De huidige Tsjechische politici moeten zich afvragen waarom ze met 489 ja-stemmen, 39 nee-stemmen en 37 onthoudingen zo’n slechte beurt gemaakt hebben. Als lid van de Gemengde Parlementaire Commissie Europees Parlement/Tsjechische Republiek heb ik de afgelopen vier jaar de onverdraaglijke arrogantie van Tsjechische zijde ervaren. Steeds weer deed ik een beroep op Praag, om samen met ons met betrekking tot de onzalige Beneš-decreten een gouden brug te bewandelen om op die manier een streep te zetten onder het ellendige verleden. Dit werd door de politici in Praag echter categorisch afgewezen. Mijn ‘ja’ in de huidige stemming is daarom een positief signaal naar de huidige Tsjechische jeugd, die hopelijk spoedig de politieke toon zal aangeven in Duitslands buurland. Ik wens de politiek verantwoordelijken in Tsjechië veel succes met hun niet te benijden taak het Tsjechische volk uit te leggen waarom zij zo’n slecht stemresultaat in het Europees Parlement in Straatsburg hebben behaald. Misschien dat nu eindelijk de open dialoog begint waarnaar het Europees Parlement heeft gestreefd. 3-127
Korakas (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) De Europese afgevaardigden van de Communistische Partij van Griekenland hebben tegen de toetreding van de tien landen gestemd omdat wij solidair willen zijn met de volkeren van deze landen, die geen enkele reden tot feestvieren hebben. Integendeel, zoals uit de aan de toetreding voorafgaande periode is gebleken (verkoop tegen spotprijzen van de staatsbedrijven en hun rijkdom aan het buitenlands grootkapitaal, afschaffing van alle socialistische verworvenheden, beperking van hun soevereine rechten en hun nationale onafhankelijkheid, enzovoort) hebben zij alle redenen om ongerust te zijn. Reden tot feestvieren hebben alleen de multinationals en hun vertegenwoordigers in het Europees Parlement. De ‘tien’ worden opgenomen in een Europa van kleine en middelgrote imperialistische landen die de belangen dienen van de grote kapitalistische staten, die de “Big Brother” en erkende alleenheerser, de VS, de loef proberen af te steken maar tegelijkertijd met hem samenwerken om de volkeren van de nieuwe lidstaten en al degenen die in hun handen vallen nog verder uit te buiten. Zoals ook uit de misdaad tegen Irak is gebleken, hebben de meningsverschillen tussen de Unie-imperialisten en hun Amerikaanse lotgenoten in deze oorlog geen betrekking op het doel maar de middelen. Wij hebben tegen de toetreding van Cyprus gestemd omdat, afgezien van bovengenoemde redenen, deze toetreding is gebruikt als een middel om druk uit te
09/04/2003 oefenen en de resultaten van de barbaarse invasie en bezetting gelegitimeerd te krijgen. Daarbij doen de “gevoelige” Europese imperialisten alsof hun neus bloedt. De werknemers, de volkeren, hebben geen behoefte aan imperialistische organisaties om hun strijdvaardige samenwerking te verstevigen. Zij zullen ervoor zorgen dat de weg van de vernietiging wordt stopgezet en de mensheid koers zal zetten naar een menswaardige toekomst, naar een socialistische toekomst. 3-128
Krarup (GUE/NGL), schriftelijk. – (DA) De fundamentele problemen rond de zogeheten uitbreiding naar het Oosten zijn nog niet opgelost. Zo leiden de economische omstandigheden er ongetwijfeld toe dat we nog vele jaren zullen doorgaan met de West-Europese uitbuiting van onze Oost-Europese buren, vanwege de verschillen in loon, verschillen in financiële situatie enzovoort. Als de landen zich aanpassen door zich aan het geldende Gemeenschapsrecht te houden, zullen ze met allerlei problemen worden geconfronteerd, maar het verslag-Brok gaat daar niet diep op in. De Deense volksbeweging tegen de EU kan de paternalistische uiteenzetting en conclusies van de heer Brok niet steunen, maar zal tegelijkertijd niet tegen het verslag stemmen, uit respect voor het recht van de kandidaat-landen om zelf over een eventueel lidmaatschap van de EU te beslissen door middel van eerlijke en onpartijdige referenda (we hopen er het beste van maar we vrezen het ergste). 3-129
Krivine en Vachetta (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Wij moeten ons uitspreken over de uitbreiding van de Europese Unie met tien nieuwe leden. Van meet af aan hebben wij de burgers van Oost-Europa geen strobreed in de weg gelegd zodat ze volledig vrij waren in hun keuze wel of niet tot de Europese Unie toe te treden. Als de bestaande leden hinderpalen hadden opgeworpen zou dat zijn opgevat als een actie van het 'fort Europa' van de rijke landen. Ze zouden gehekeld worden, omdat ze geen solidariteit zouden betuigen met de landen die zich graag willen aansluiten. Desalniettemin tekenen wij bezwaar aan tegen de volstrekt ontoereikende voorwaarden waaronder deze uitbreiding plaatsvindt. Bij deze uitbreiding is gelijkwaardigheid tussen de leden ver te zoeken. Daarnaast wordt er onvoldoende rekening gehouden met de stijging van de armoede en werkloosheid in de kandidaat-landen. Die is het resultaat van het beleid dat de afgelopen zes jaar gevoerd is om te voldoen aan de criteria voor toetreding. We kunnen er gevoeglijk van uitgaan dat de burgers in die landen een tegenprestatie verwachten in de vorm van rechten en structuur- en landbouwfondsen. Helaas is de Europese Unie geneigd de nieuwe leden als tweederangslanden te beschouwen. De Europese Unie geeft weliswaar hoog op van de 'hereniging van het continent' als politieke en historische mijlpaal, maar sluit
09/04/2003 vrij verkeer van personen uit. De Europese Unie heeft de mond vol van democratie en pluralisme, maar er zit een dogmatisch luchtje aan de doelstellingen van de opgelegde hervormingen en de middelen om die te verwezenlijken – de voorwaarden voor de toekenning van hulp en kredieten zijn voorbeelden hiervan. Sociale regressie zal het gevolg zijn, waarbij met name de OostEuropese landen worden getroffen. Om al die redenen hebben wij tegen het verslag-Brok gestemd. 3-129-500
Lulling (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Ik heb voor de verslagen over de uitbreiding gestemd, omdat ik de toetreding van de Centraal- en Oost-Europese landen, evenals Cyprus en Malta, die bij Europa horen, als juist en dringend noodzakelijk beschouw.
51 worden, en ook niet voor een small bang. Elke kandidaat-lidstaat moet op zijn eigen merites worden beoordeeld. Zodra Bulgarije of Roemenië klaar is, moet het toetreden, zonder daarbij op de ander te hoeven wachten. Toetreding eerder of later dan 2007 is dus wat ons betreft zeer wel mogelijk. Ten aanzien van verdere toetredingen, bijvoorbeeld van Kroatië of Turkije, moet eerst de institutionele vormgeving van de Unie zijn aangepast (efficiëntie, inzichtelijkheid en democratische controle) alvorens deze overwogen kunnen worden. Toezeggingen kunnen dus niet worden gedaan alvorens de Intergouvernementele Conferentie naar bevrediging is afgerond. 3-131
Het is nog maar nauwelijks vijftien jaar geleden dat het ijzeren gordijn viel en daarom is het ongepast om zo’n kleingeestige houding aan te nemen tegenover de problemen op verschillende, vooral ook financiële, gebieden, hoe talrijk ze ook zijn. Wij hebben een historische verantwoordelijkheid. Het valt niet uit te leggen aan de volkeren die nog maar kortgeleden de vrijheid en democratie hebben hervonden – wat overigens mede te danken is geweest aan onze moedige houding in de NAVO in de jaren ’80, toen we acceptatie verkregen voor het besluit raketten te plaatsen in West-Europa als de ontwapeningsonderhandelingen zouden mislukken – dat ze in de wachtkamer moeten blijven zitten als gevolg van de vele problemen die de uitbreiding met zich meebrengt. We kunnen deze problemen niet allemaal meteen oplossen. Daarvoor ontbreken ons ook de middelen, of op zijn minst de bereidheid om de benodigde middelen in te zetten. Misschien zijn velen ook niet bereid om in een geest van solidariteit te delen, en misschien hebben wij het niet klaargespeeld om de burgers van de Unie van vijftien voor deze solidariteit te mobiliseren. Ik hoop dat wij, de huidige en toekomstige lidstaten, en vooral de regeringen, de politieke moed opbrengen om de juiste beslissingen te nemen om van de uitgebreide Unie een ruimte te maken van vrijheid, vrede en welvaart, dat een voorbeeld kan zijn voor deze door crises, oorlogen, armoede en onvrijheid getekende wereld. 3-130
Maaten (ELDR), schriftelijk. - Mijn VVD-delegatie was en is voorstander van de uitbreiding van de Europese Unie met de twaalf landen waarmee nu onderhandeld wordt, met name om historische, economische en politiek-strategische redenen (zie stabiliteit aan de oostgrens, democratie in heel Europa e.d.). Wij stemmen voor de toetreding van Malta, Slovenië, Estland, Letland, Litouwen, Cyprus, Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Polen. De big bang was een onjuiste procedure, die de interne cohesie van de Unie alsook de objectieve beoordeling van de kandidaat-lidstaten onnodig onder druk zette. Hiervoor moet in de toekomst niet opnieuw geopteerd
MacCormick (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) Om bij te mogen dragen aan de vreedzame hereniging van het eens verscheurde Europa is een bijzonder voorrecht. Het deed mij groot genoegen om hier vandaag te stemmen. Als afgevaardigde van de Scottish National Party was ik mij er ook sterk van bewust dat zich onder de landen waarvan wij vandaag de toetreding als lidstaat goedkeurden, een groot aantal kleine staten bevinden die pas recentelijk hun onafhankelijkheid hebben herwonnen. Schotland, een van de oudste kleine naties in Europa, wordt echter vanuit Brussel tot op heden als niets meer gezien dan een ‘regio’ binnen een lidstaat. In dit nieuwe, grotere Europa zal Schotland toch echt meer moeten nastreven. De bevolking van Schotland zal hierover in de Schotse parlementaire verkiezingen op 1 mei haar oordeel uitspreken. De EU breidt zich naar buiten toe uit. Maar uitbreiding van binnenuit is ook mogelijk. Nu de slotfase van de Europese Conventie is ingegaan, lijkt het duidelijk dat de toekomstige grondwet geen belemmering zal vormen voor uitbreiding van binnenuit. Ik hoop dat dit proces spoedig een aanvang zal nemen. 3-132
Martin, Hans-Peter (PSE), schriftelijk. – (DE) Nog nooit heb ik meegemaakt dat zoveel Europese afgevaardigden door hun nationale partijleiders onder zware druk gezet werden. Het resultaat van de stemmingen komt derhalve niet overeen met de ware overtuigingen van velen. Ook ten behoeve van diegenen die niet de moed hadden om hun geweten te volgen, wil ik duidelijk maken dat de EU eerst democratisch moet worden alvorens er sprake kan zijn van een uitbreiding. Dat hebben we in 1999 aan onze kiezers beloofd. Maar de EU heeft haar huiswerk niet gemaakt, het Verdrag van Nice is een aanfluiting. Daarom kan de EU alleen functioneren als de Europese Conventie en de regeringen besluiten om een echte grondwet met democratie en transparantie op te stellen. Hoezeer ik ook voorstander ben van de EU-uitbreiding, op dit moment neemt de EU teveel hooi op haar vork met de uitbreiding van gelijk tien nieuwe leden. Het verslag-Brok houdt ons een schijnwereld voor, daarom heb ik ertegen gestemd. Ook kon ik niet voor de toetreding van Polen stemmen, er
52 loopt daar teveel uit de hand. Ten slotte nam de Poolse regering ook nog actief deel aan een wederrechtelijke aanvalsoorlog tegen Irak. Bij alle andere landen heb ik mij van stemming onthouden. Want het ging mij vooral om de vraag: is het Westen al rijp voor het Oosten? En het antwoord daarop luidt ‘nee’. 3-133
McAvan (PSE), schriftelijk. – (EN) Vandaag is een historische dag voor de Europese Unie en het is met trots en genoegen dat ik hieraan mijn steentje bijdraag door vóór alle toetredingsverslagen te stemmen die hier op tafel liggen. Vandaag is het begin van de eenentwintigste eeuw voor Europa. De eerste helft van de vorige eeuw werd in Europa gekenmerkt door oorlog en de tweede helft door de tweedeling in Oost en West. Dat Europa ligt definitief achter ons nu wij vandaag stemmen voor de hereniging van ons continent in vrede, democratie en welvaart. Er zijn vandaag tien nieuwe vlaggen in ons Parlement verschenen. Ik verheug mij op het moment dat wij volgende maand onze nieuwe collega’s in ons Parlement kunnen verwelkomen zodat we samen kunnen gaan bouwen aan het Europa dat onze 500 miljoen burgers verdienen. 3-134
Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. - Er bestaan volop argumenten om de tien landen waarvan de regeringen willen toetreden tot de EU af te wijzen. Sommige, zoals Slowakije, Hongarije en Roemenië discrimineren de daar grote Aromabevolkingsgroep. Over Hongarije en Cyprus wordt geklaagd wegens achterstelling van homoseksuelen. Polen wil net als eerder Ierland de vrijheid behouden om vrouwen ten eeuwigen dage het recht op abortus provocateurs te ontzeggen. Estland en Letland hebben geprobeerd hun grote Russische minderheid, die ze verantwoordelijk stellen voor de vroegere bezetting, gelijke rechten te onthouden. Cyprus zou de EU kunnen meetrekken in een oorlog tegen Turkije. En vanuit de huidige lidstaten wordt geklaagd over corruptie, arbeidsmigratie en hoge kosten van hulpfondsen. Minstens zo belangrijk vind ik dat die landen worden onderworpen aan een neo-liberaal acquis, dat de publieke dienstverlening afbreekt en grote delen van de bevolking kan veroordelen tot langdurige voortzetting van de in de afgelopen tien jaar ontstane armoede. Toch zijn het de inwoners van die landen, en niemand anders, die moeten uitmaken of ze bij de EU willen horen. Overal, behalve op Cyprus, kunnen ze zich daarover uitspreken in een referendum. Ik wil ze dat recht niet afnemen om onszelf te beschermen of door beter dan zijzelf te willen weten wat goed voor hen is. Met afwijzing van het Brok-verslag handhaaf ik mijn op 20-11-2002 uitgesproken instemming met uitbreiding. 3-135
Müller, Emilia Franziska (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Het Europees Parlement heeft vandaag voor de toetreding van tien landen tot de Europese Unie gestemd. Dit is een historische dag, zowel voor Europa als voor mij persoonlijk. De onzalige deling van Europa
09/04/2003 wordt opgeheven, Europa wordt verenigd in vrede en vrijheid. De volkeren van Europa hebben nu de mogelijkheid om gezamenlijk de toekomst gestalte te geven, in vrijheid en democratie. Toch heb ik vandaag bewust tegen de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de Europese Unie gestemd en ik wil dit stemgedrag graag uitleggen. Want het was geen ‘nee’ tegen het Tsjechische volk, het was veel meer een overtuigd signaal naar de politiek verantwoordelijken, die ondanks vele aansporingen, ook vanuit de eigen bevolking, zich niet los wilden maken van de passages in de Benes-decreten die tegen de mensenrechten ingaan. Ik ben afgevaardigde voor Opper-Palts, een grensgebied waarvan ongeveer 140 kilometer grenst aan de Tsjechische Republiek. Veel ontheemden uit Bohemen en Moravië hebben daar na hun verdrijving een nieuw bestaan opgebouwd. Ik weet hoezeer de verdrevenen met hun voormalige woongebieden verbonden zijn, ook met hun familieleden en bekenden die vandaag de dag nog in de Tsjechische Republiek wonen en voor wie de Tsjechische strafvrijstellingswet net als voorheen van kracht is. (Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement ) 3-136
Niebler (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Ik juich de toetreding van de Baltische staten Estland, Letland en Litouwen toe, evenals die van Polen, Hongarije, Slowakije, Slovenië en de eilanden Cyprus en Malta per 1 mei 2004. Hierdoor wordt de onzalige deling van Europa voor altijd opgeheven. Ik ben blij dat ik dit historische moment kan meemaken en begeleiden. Bij alle vreugde over de toetredingen heb ik echter mijn twijfels over de Tsjechische Republiek. Ik ben voorstander van toetreding van de Tsjechische Republiek, maar ik kan mijn ogen niet sluiten voor het feit dat in Tsjechië tot op de dag van vandaag de Benešdecreten, die een legitimatie vormden van de verdrijving van afzonderlijke bevolkingsgroepen, invloed blijven uitoefenen. Ik stem tegen de toetreding van Tsjechië tot de Europese Unie. Het is voor mij niet acceptabel dat Tsjechië zich tot op heden niet op gepaste wijze gedistantieerd heeft van de Beneš-decreten om daarmee de verdrijving als onrecht te erkennen. Met mijn stemgedrag wil ik een signaal afgeven. Ik wil in het bijzonder herinneren aan de zogenaamde strafvrijstellingswet, die nog steeds een legitimatie vormt voor de zwaarste misdrijven en naoorlogse misdaden. Het Europees Parlement heeft naar aanleiding van een initiatief van CDU/CSU-afgevaardigden Tsjechië jaren geleden opgeroepen om de nog steeds geldende omstreden decreten en wetten op te heffen, voor zover deze betrekking hebben op de verdrijving van bevolkingsgroepen uit het voormalige TsjechoSlowakije. De Tsjechische Republiek heeft daar geen
09/04/2003 gehoor aan gegeven. Integendeel: daarbovenop heeft het Tsjechische parlement zelfs in april 2002 de juridische en vermogensrechtelijke gevolgen van de Benesdecreten unaniem “boven elke twijfel verheven, onaantastbaar en onveranderlijk” verklaard. Voor mij is dat een duidelijk bewijs dat men van Tsjechische zijde niet bereid is om een gebaar van politieke verzoening te maken. Juist tegen deze achtergrond beschouw ik het als noodzakelijk dat dit historische hoofdstuk wordt verwerkt. De Europese Unie is een rechts- en waardengemeenschap en tot haar elementaire verplichtingen behoort onder meer de bescherming van minderheden. Elk land dat wil toetreden tot de Europese Unie moet dit erkennen. Het kan niet zo zijn dat de Tsjechische Republiek dit negeert. 3-137
Papayannakis (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Voor mij is de toetreding tot de EU van de tien nieuwe landen van ons continent een onderneming van historische proporties en een hoe dan ook noodzakelijk iets na de ineenstorting van het bipolaire stelsel in de wereld en Europa. De belangrijkste betekenis van de uitbreiding was en is gelegen in het feit dat wij de volkeren van deze landen opnemen in een reeds gerijpt geheel, in een gemeenschap die niet alleen zorgt voor de eenmaking van de economieën van haar leden maar ook verklaart een steeds nauwere politieke samenwerking en eenmaking van de landen, de volkeren en de burgers van Europa tot stand te willen brengen. Historisch, moreel, politiek en strategisch gezien hebben wij geen enkel recht om het op vrije en democratische wijze tot uiting gebrachte verzoek van de tien volkeren om op gelijkwaardige wijze te mogen deelnemen aan de opbouw van deze eenheid, van de hand te wijzen. Integendeel, wij hebben er alle belang bij om aan dit verzoek gevolg te geven met initiatieven en solidariteit. Wij verwachten evenwel ook dat deze landen en hun regeringen concreet uiting geven aan dezelfde wens tot convergentie, waarbij mijn gedachten uitgaan naar de betreurenswaardige en overhaaste, afwijkende standpunten die zij de laatste tijd hebben ingenomen naar aanleiding van de planning van de invasie in Irak, standpunten die binnen korte tijd onnodig en praktisch nutteloos zullen blijken te zijn voor degenen die daartoe uit eigen belang of uit naïviteit hebben besloten. De uitbreiding zoals deze nu tot stand komt, heeft ongetwijfeld ook negatieve en gevaarlijke kanten zowel voor de betrokken landen als voor het historische eenmakingsproces van de Europese Unie, daar deze niet gepaard gaat met de absoluut noodzakelijke verdieping van de institutionele en politieke eenmaking…. (Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 3-138
Pasqua (UEN), schriftelijk. – (FR) Al sinds de val van het sovjetblok pleiten wij voor snelle aansluiting van de landen die binnenkort gaan toetreden. Ik ben dan ook zeer verheugd dat dit proces dat opzettelijk door de federalisten is vertraagd, nu bijna volbracht is.
53 Het baart mij echter wel zorgen dat, waar de kandidaatlanden erin geslaagd zijn zich zodanig te hervormen dat zij nu kunnen toetreden, de Unie zelf aan een gevaarlijke verstarring ten prooi is gevallen. In tegenstelling tot wat de rapporteur ons wil doen geloven inzake de versterking van de institutionele capaciteit van de Unie, betekent de uitbreiding het afscheid van de oude communautaire methode. Dat valt af te leiden uit de positie van de toekomstige lidstaten aan de vooravond van de militaire interventie in Irak. Onze opvatting van het begrip Europese solidariteit, dat al stamt uit de begintijd van de Europese eenwording, wijkt sterk af van de uitleg die daaraan door de nieuwe lidstaten wordt gegeven. Zo zijn de feiten en die moeten we aanvaarden. Het heeft geen zin om te pleiten voor meer integratie, een supranationaal niveau en uniformiteit. Europese eenwording met z'n vijfentwintigen langs de door de rapporteur aangegeven weg, zal ons allemaal op dood spoor brengen. Europa heeft behoefte aan vrijheid en flexibiliteit en kan zonder ideologie. Het moet zijn krachten enkel putten uit de diversiteit van de landen die er deel van uitmaken. 3-139
Roure (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik heb ingestemd met het verdrag voor de toetreding van tien nieuwe landen tot de Europese Unie. Eerst na rijp beraad heb ik voorgestemd omdat de Unie daarmee een lange en moeilijke weg inslaat; de opbouw van de Unie is echter altijd al moeilijk geweest en dat het een lange weg wordt, is heel normaal. De Midden- en Oost-Europese landen die in onze Unie zullen worden opgenomen, hebben zich buitengewone inspanningen getroost om zich bij ons te kunnen aansluiten. Zij hebben in hoog tempo hun economie gemoderniseerd, hun sociale stelsels hervormd en hun politieke organisatie gedemocratiseerd. Dat alles hebben ze in enkele jaren bereikt en we moeten hen prijzen om hun moed en om de offers die ze hebben gebracht. De burgers van Midden- en Oost-Europa hebben een chaotisch verleden achter de rug, dat van recente datum is en nog vers in het geheugen ligt. Wij kunnen hen niet afwijzen omdat we bang zijn dat de door ons gewenste ontwikkelingen in Europa daardoor vertraging oplopen. Wij hebben daar het recht niet toe. De eenwording van Europa is voor ons een historische uitdaging en die boot mogen we niet missen, want dat zal ons duur komen te staan. De uitbreiding moet gepaard gaan met een verdieping van de instellingen en wij weten heel goed dat deze verdieping niet zou plaatsvinden als er geen uitbreiding was geweest. Iedereen die werkelijk en oprecht wenst dat de uitbreiding slaagt, begrijpt dat we vandaag voor moeten stemmen en de bevolking van deze tien landen zonder aarzeling de hand moeten toesteken. De Europese Unie is opgebouwd om vrede te bewerkstelligen. Laten we in
54 die geest blijven handelen en gemeenschappelijke toekomst werken.
09/04/2003 aan
onze
3-140
Rübig (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Ik juich het vandaag uitgebrachte positieve votum in de voltallige vergadering van het Europees Parlement omtrent de opname van de tien landen die willen toetreden van harte toe. De uitbreiding van de Europese Unie betekent winst voor zowel de Europese Unie als voor de toetredingskandidaten en het is de absolute voorwaarde voor vrede, stabiliteit en welvaart in een weer verenigd Europa. In dit verband wil ik echter nogmaals uitdrukkelijk wijzen op de dringende noodzaak om zo snel mogelijk te komen tot een door de gehele EU geharmoniseerd stelsel van gemeenschappelijke veiligheidsnormen op het gebied van kernenergie in alle huidige en toekomstige EU-lidstaten. Voor dat doel moeten onmiddellijk de volgende stappen gezet worden: De herziening van het Euratom-Verdrag door de Conventie over de toekomst van de Europese Unie, uitwerking en bekrachtiging van de door de Europese Commissie reeds voorgestelde richtlijnen ter verbetering van de nucleaire veiligheid en installatie van een onafhankelijke autoriteit op EU-niveau voor de directe controle op het gebied van de nucleaire veiligheid in de lidstaten, in nauwe samenwerking met het IAEO. Met het oog op mijn stemgedrag van vandaag zal ik mijn inspanningen verdubbelen teneinde zo spoedig mogelijk een rechtvaardige oplossing te vinden voor het probleem inzake de Beneš-decreten en in het bijzonder de strafvrijstellingswet nr. 115 van 8 mei 1946. 3-141
Schmid, Gerhard (PSE), schriftelijk. - (DE) Ik heb ingestemd met de verslagen over het verzoek om lidmaatschap van Cyprus, Malta, Litouwen, Letland, Estland, Hongarije, Slovenië, Tsjechië en Slowakije ondanks grote twijfels. Deze twijfels betreffen niet de landen zelf, maar eerder het Verdrag van Nice. Naar mijn mening is de Europese Unie namelijk nog niet helemaal klaar voor de uitbreiding. Aangezien wij de resultaten van de Conventie en de komende wijziging van het Verdrag nog niet kennen, komt het besluit over de uitbreiding eigenlijk te vroeg. Bij de Republiek Polen heb ik mij onthouden, omdat dit land momenteel actief deelneemt aan een oorlog die in strijd is met het volkenrecht. 3-142
Souchet (NI), schriftelijk. - (FR) Ons verzet tegen het verslag-Brok weerspiegelt ons verzet tegen de gevolgde uitbreidingsprocedure. Wij zijn altijd vurige voorstanders geweest van de hereniging van Europa. Wij hebben altijd geageerd tegen de kunstmatige scheiding die in Yalta is aangebracht, en ervoor gestreden dat Europa zijn beide longen weer kan gebruiken. Direct in het begin heeft de Europese Unie echter een historische kans laten liggen: zij had de Midden- en
Oost-Europese landen meteen na hun bevrijding de gelegenheid moeten bieden het intergouvernementele deel van de verdragen te onderschrijven. Na deze plechtige gebeurtenis had iedere staat de mogelijkheid moeten krijgen om zich binnen een redelijke termijn geleidelijk de verschillende onderdelen van het gemeenschappelijke beleid eigen te maken, op een wijze die het beste bij die staat past. Zo hadden te abrupte sociale veranderingen kunnen worden voorkomen en had de corruptie kunnen worden uitgebannen. In plaats daarvan heeft de Commissie op bureaucratische wijze eindeloze onderhandelingen gevoerd en legt men nu aan alle kandidaat-landen dezelfde normen en hetzelfde tijdsschema op. Grenzen en allerlei vormen van bescherming vallen ineens weg en de verdragen worden doorspekt met vrijwaringsclausules. Hiermee heeft de Europese Unie toch maar een knappe prestatie geleverd: de vreugde van het weerzien is vervangen door een onbestemde ongerustheid. Het zou onverantwoordelijk zijn de ogen te sluiten voor het feit dat deze vertraagde en uniforme uitbreiding tegenwoordig door velen, zowel in het Oosten als in het Westen, eerder wordt beschouwd als een bedreiging dan als een kans. 3-143
Thyssen (PPE-DE), schriftelijk. - Het Europees parlement heeft vandaag voor de toetreding tot de Europese Unie van tien nieuwe lidstaten gestemd. Natuurlijk is hiermee ons werk niet af. Er is nog veel werk aan de winkel in de toetredingslanden, o.m. de uitbouw van een goed werkende administratieve en gerechtelijke organisatie en de corruptiebestrijding. Ook de monitoring dient ernstig opgevat te worden. Ik betreur het dat wij, die jarenlang de uitbreiding mee voorbereid en aangemoedigd hebben onze bevoegdheids- en besluitvormingsmechanismen niet hebben herzien om efficiënt en slagvaardig te zijn, zowel binnen de Europese Unie als op het vlak van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Ik betreur het dat we in Nice de kans gemist hebben om deze verdragswijziging door te voeren. En toch stemde ik voor. De politieke ruimte die er in 1994 was om met het Europees parlement de Raad onder druk te zetten en verdieping te eisen van de Europese Unie voorafgaand aan de uitbreiding ervan, is nu niet aanwezig. Bij deze uitbreiding die van een andere orde is gaat het in wezen opnieuw om de uitgangspunten van het Europees project: politieke stabiliteit, vrede en welvaart. De toetredingslanden en hun bevolkingen hebben zich jarenlang, in moeilijke omstandigheden en met vele offers, voorbereid op deze dag. Deze inspanningen en het perspectief op toetreding hebben in Europa stabiliteit en vrede gebracht. Dit resultaat mogen wij vandaag niet op losse schroeven zetten. Politieke stabiliteit, vrede en veiligheid zijn overigens voorwaardenscheppend voor alle andere beleidsdoelstellingen.
09/04/2003 Het overleg over de herziening van het Verdrag is bezig en het is in goede handen. Onze hoop ligt in de Conventie. Omdat ik daar vertrouwen in heb, verwacht ik ook veel van de daaropvolgende IGC en kan ik vandaag met overtuiging tienmaal voor stemmen. (tekst ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1 van het Reglement) 3-144
Van den Berg (PSE), schriftelijk. - Vandaag steun ik de toetreding van de tien kandidaat-lidstaten, ondanks het feit dat sommige nog niet volledig voldoen aan alle criteria. Op al die punten zal zorgvuldige externe controle worden verricht. Die scherpe controle moet blijven want we hebben hier een wederzijds belang. Daarbij moet ik vaststellen dat het beter ware geweest als aan het begin van het proces ook een Europees referendum was vastgelegd. Maar daarvoor is het nu te laat - je kunt niet de doelpalen verplaatsen tijdens de wedstrijd. Verder betreur ik zeer dat landen als Polen - zonder behoorlijk Europees overleg - deelnemen aan de oorlog in Irak. Maar dat betreur ik ook in het geval van GrootBrittannië. Ik pleit voor een communautaire Europese buitenlandse politiek. Dat is de enige manier om Europa geen permanent slachtoffer van de crisis in Irak te maken. Voorts ontbreekt een democratisch en krachtig bestuur voor Europa. Onze carrosserie is helaas nog niet 2004proof. Dat is de grote opdracht van de Europese Conventie in 2004. Belangrijk is tot slot de hervorming van het landbouwbeleid. Het huidige beleid van productsubsidies is achterhaald. Toch stem ik vandaag voor uitbreiding, want burgers in kandidaat-lidstaten kunnen niet het slachtoffer worden van onze nalatigheid. 3-144-500
Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Op de dag waarop het Parlement de toetreding van tien kandidaatlidstaten goedkeurt en daarmee een signaal geeft aan de vele landen die vanwege de communistische onderdrukking jarenlang kunstmatig zijn buitengesloten, heb ook ik vóór het verslag-Brok over de uitbreiding van de EU gestemd. Een groot aantal elementen van dit verslag zijn voor mij echter niet aanvaardbaar. Ik geloof bijvoorbeeld niet dat de EU een geschikte gesprekspartner voor de NAVO is voor militaire aangelegenheden (punt 6); ik wijs het idee van een ‘gemeenschappelijke diplomatieke dienst’ van de hand (punt 10); ik ben het niet eens met de strekking van de punten 11 en 20 waarin wordt gesuggereerd dat strikt moet worden vastgehouden aan mogelijk bezwaarlijke EU-beleidslijnen; ik kan niet aanvaarden dat het asielbeleid zich zou concentreren op humanitaire aspecten in plaats van de beperking van het aantal mensen dat wordt toegelaten (punt 22); en ik ben tegen het idee dat de toetreding “een beginpunt is voor verdere
55 integratie-inspanningen” (punt 23). Verder blijf ik bezwaar maken tegen het feit dat noch het GLB, noch de boekhoudingsprocedures bij de Commissie, vóór de uitbreiding op afdoende wijze zijn hervormd. 3-145
de Veyrinas en Vlasto (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Wij hebben ingestemd met het verdrag voor de toetreding tot de Europese Unie van tien nieuwe lidstaten. Wij wilden de uitbreiding namelijk beslist niet in gevaar brengen. In 2004 zal er geen oud of nieuw Europa meer zijn. De Unie zal dan eindelijk ons gehele werelddeel bestrijken, zoals het hoort. Het is waar dat deze stemming onder moeilijke internationale omstandigheden heeft plaatsgevonden, maar de uitbreiding mocht niet op losse schroeven komen te staan. Wij spreken vandaag nogmaals uit dat wij erop vertrouwen dat de kandidaat-landen in staat zijn zich bij de Europese familie te voegen en erkennen, ondanks de diplomatieke problemen, dat zij zich op politiek, economisch en sociaal terrein enorme inspanningen hebben getroost. Sommigen maken zich zorgen over de onduidelijke taakomschrijving van de instellingen in een Europa van vijfentwintig landen, nu de toekomstige Europese grondwet misschien niet op 1 mei 2004 in werking treedt. Aangezien de werkzaamheden van de Conventie stagneren, had de stemming eigenlijk moeten worden uitgesteld. Maar moeten de kandidaat-landen boeten voor het feit dat wij geen besluiten kunnen nemen en niet in staat zijn de Europese instellingen te hervormen? Wij geloven van niet: de uitbreiding moet op de geplande datum doorgaan en daarom is het onze plicht de institutionele hervorming binnen de gestelde termijn te verwezenlijken. Dat is de krachtige politieke - en gelukkig positieve - boodschap van ons Parlement aan de landen van Europa. 3-146
Wynn (PSE), schriftelijk. – (EN) Zoals ik reeds in mijn betoog tijdens de plenaire vergadering heb verklaard, steun ik het uitbreidingsproces en zou ik graag zien dat de kandidaat-lidstaten zich bij de EU aansluiten. Maar de toevoeging van bijlage 15 aan het toetredingsverdrag heeft als gevolg dat ik als ik vóór de uitbreiding zou stemmen, ook mijn steun zou geven aan deze bijlage. Dat is voor mij onmogelijk. Ik beschouw bijlage 15 als een rechtstreekse schending van de rechten van het Parlement. Het meest bezwaarlijke aan bijlage 15 is dat hiermee het plafond voor de landbouwbegroting van 2007 tot 2013 in het Verdrag wordt vastgelegd, het resultaat van een onfris akkoordje tussen president Chirac en bondskanselier Schröder, dat in Kopenhagen door de andere lidstaten is goedgekeurd en nu dus in het Verdrag wordt opgenomen. Als voorzitter van de Begrotingscommissie vind ik dat dit op flagrante wijze indruist tegen alles waarvoor wij hebben gevochten. Als voorstander van werkelijke hervorming van het GLB zie
56 ik het als een onaanvaardbare last die ik onmogelijk kan steunen. Dit mag voor sommigen dan een zaak van ondergeschikt belang lijken, voor mij is het een principekwestie waar ik niet omheen kan. Dat is de reden dat ik mij van deelname aan alle eindstemmingen heb onthouden. 3-147
- Aanbeveling-Schröder (A5-0089/2003) 3-148
Nassauer (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de vereniging van Europa waarvoor wij vandaag hebben gestemd, is voor mij als Duits lid van dit Parlement even belangrijk als de eenwording van mijn eigen land. Daarom heb ik vandaag uit volle overtuiging ingestemd met de verzoeken om lidmaatschap van de EU, inclusief het verzoek van de Tsjechische Republiek. Ik betreur evenwel ten zeerste dat Tsjechië de Beneš-decreten, en in het bijzonder de onrechtmatige strafvrijstellingswet, niet ongedaan heeft gemaakt. Ik heb toch ingestemd met de toetreding van Tsjechië tot de Europese Unie, omdat ik ervan overtuigd ben dat wij de belangen van de Duitse ontheemden en de Duitse minderheid in Tsjechië, bij wie ik mij nauw betrokken voel, beter en doeltreffender kunnen vertegenwoordigen als Tsjechië lid wordt van de Europese Unie. 3-149
Goebbels (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, op grond van het Reglement van ons Parlement moet ik mijn stemverklaring in stukken verdelen. Nu is deel twee aan de beurt. De Raad van Kopenhagen heeft de financiële steun aan de nieuwe lidstaten tot en met 2006 beperkt tot 40,8 miljard euro. In 1999 had de Raad van Berlijn tot datzelfde jaar 43 miljard euro gereserveerd, maar dan voor zes landen. Met minder geld gaat de Unie dus meer landen ondersteunen. Begrijpt u het nog? Overigens lijkt deze driejaarlijkse begroting van 40,8 miljard euro meer dan het is, want de tien nieuwe kandidaat-landen moeten er zelf ongeveer 15 miljard euro aan bijdragen. De heer W. Kok heeft berekend dat de nieuwe lidstaten per jaar slechts zo’n 10 miljard euro ontvangen, ofwel minder dan 0,1 procent van het bruto binnenlands product van de Unie. Dit genereuze gebaar zal ertoe leiden dat de nieuwe lidstaten er straks in de Raad meer zullen proberen uit te slepen. 3-150
Konrad (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, ik zet mij al heel veel jaren in voor de uitbreiding van de Europese Unie met de staten van Midden- en Oost-Europa, dus ook met Tsjechië. Desalniettemin heb ik tegen toetreding van de Tsjechische Republiek gestemd, en wel om de volgende redenen. Ten eerste: De Beneš-decreten uit hoofde waarvan 3,2 miljoen Duitsers in 1945 en 1946 het staatsburgerschap werd ontnomen en van hun rechten werden beroofd, zijn nog steeds van kracht. Ten tweede: De in de Tsjechische Republiek geldende strafvrijstellingswet is in strijd met Europese en internationale mensenrechten. Ten derde: Het
09/04/2003 mensenrechtenbeleid van de Europese Unie zou ongeloofwaardig zijn, wanneer wij een wet zouden accepteren die misdaden vrijstelt van rechtsvervolging, misdaden die na de oorlog zijn begaan tegen de Duitse en Hongaarse burgerbevolking. En dit is geen stukje geschiedenis, dames en heren, maar actueel beleid. Wij moeten de waardengemeenschap van de Europese Unie volgens de criteria van Kopenhagen verdedigen. 3-151
Kreissl-Dörfler (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik ben erg blij dat vandaag is gestemd vóór toetreding van de Tsjechische Republiek. Helaas hebben mijn ouders dit historische moment niet meer kunnen meemaken. Mijn moeder is afgelopen januari overleden. Ze waren ontheemden en zijn heel veel kwijtgeraakt. Mijn oom werd in 1946 in een Tsjechisch kamp gedood. Ik ben evenwel opgevoed in de geest van tolerantie en vergeving en ik kan u één ding zeggen: Wie vandaag – deels ook terecht – wegens de Beneš-decreten tegen de toetreding van Tsjechië heeft gestemd, is iets belangrijks vergeten. Het zijn namelijk de volken die toetreden. Wij moeten vooruitkijken en niet vervallen in revanchisme; ik vind het heel erg belangrijk om dit hier te benadrukken. Als ik zie dat sommige leden van de CSU zojuist tegen hebben gestemd, dan ligt dat helaas ook weer eens aan de verkiezingsstrijd in Beieren waar men het voor het zeggen wil hebben in bepaalde stamkroegen waar ontheemden bij elkaar komen. Ik vind dit geen goede zaak. Het is erg jammer dat sommigen van ons niet de grootheid konden opbrengen om met een vooruitziende blik het verleden te aanschouwen, en in hun oude, revanchistische gevoelens zijn blijven steken. 3-152
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb me van het begin af aan achter dit verslag inzake de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de Europese Unie geschaard, maar mijn instemming heeft verder geen invloed gehad op de meerderheid die al voor deze stemming gevormd was. Ik heb voor de toetreding gestemd, omdat ik hoop en verwacht dat in het nieuwe Parlement, dat in 2004 zal worden gekozen en waarin ook vertegenwoordigers van de Tsjechische Republiek zullen zetelen, eveneens leden van de partij van gepensioneerden van dat land zitting zullen nemen. Dan zouden de rechten van de gepensioneerden veel beter beschermd kunnen worden, want dat lukt nu eenmaal gemakkelijker naarmate er in deze Vergadering meer vertegenwoordigers van de Europese partijen van gepensioneerden komen. 3-153
Schleicher (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, ik heb tegen de toetreding van de tien landen gestemd om mijn bezorgdheid te uiten over het feit dat de Europese Unie zich tot op heden niet heeft gehouden aan haar belofte om de uitbreiding en de verdieping van de Unie samen te laten verlopen. Mijn vertrouwen in de EU-lidstaten is diep geschokt. Ze zijn het oneens over het buitenlands en veiligheidsbeleid, wat slecht is voor Europa. Mede om die reden wordt met het Verdrag van Nice niet voldaan aan de voorwaarden voor de uitbreiding.
09/04/2003 Het resultaat van de Conventie staat nog niet vast, laat staan de toezegging om de nieuwe tekst van het Verdrag zo snel mogelijk te ratificeren. Ik vind het huichelachtig om voor de uitbreiding te stemmen en tegelijkertijd de onopgeloste problemen in de Europese Unie onder het tapijt te vegen. Bij dit belangrijke besluit had ik liever gezien dat het Parlement zijn rechten ten opzichte van de Raad beter zou verdedigen. Laat er geen misverstand over bestaan: Ik ben voor de uitbreiding, zo snel mogelijk, ook per 1 mei 2004. Maar daarvoor hebben we een nieuwe grondwet nodig die ervoor zorgt dat gemeenschappelijk handelen in belangrijke kwesties gewaarborgd is, ook bij meer dan 25 lidstaten. Ik begin steeds meer te verlangen naar die gemeenschappelijke Europese wil die vraagstukken in een sterk Europa van morgen op kan lossen. 3-154
Raschhofer (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega’s, de stemming van vandaag is van historische betekenis en ik ben mij daarvan bewust. Tegelijkertijd is het echter ook de moeilijkste beslissing die ik tot dusver in mijn politieke carrière heb moeten treffen. Ik ben hierbij niet over één nacht ijs gegaan. Na rijp beraad heb ik het moeilijke besluit genomen om voor de toetreding van Tsjechië te stemmen. Ik doe dit ondanks mijn rigoureuze standpunt over de Beneš-decreten. De strafvrijstellingswet maakt onveranderlijk deel uit van de Tsjechische wetgeving. Het is een onrechtvaardige wet en een schandvlek. Het heeft niets, maar dan ook niets te zoeken in een nieuw Europa, dat zijn bekrachtiging van gemeenschappelijke waarden serieus neemt. Ik vind het erg jammer dat de Tsjechische regering tot op heden niet de moed heeft gehad om een gebaar te maken. Desondanks heb ik voor de toetreding van Tsjechië gestemd. Ik heb het land daarmee het voordeel van de twijfel gegeven, wat misschien – ik weet het niet – onverdiend is. Maar ik wil er ook toe bijdragen dat de neerwaartse spiraal van onbegrip wordt doorbroken, dat de muur tussen ons wordt neergehaald. Ik ga ervan uit dat een positief signaal van onze zijde een positieve echo aan Tsjechische zijde zal vinden. Wie een uitgestoken hand afwijst, heeft de zin van een uitgebreid Europa niet begrepen. 3-155
Berthu (NI), schriftelijk. - (FR) Ik heb ja gezegd tegen alle verslagen over de toetreding van tien nieuwe lidstaten omdat wij de hereniging met de Oost-Europese landen als onze historische plicht beschouwen. Uitstel is niet langer mogelijk en bijkomstige meningsverschillen mogen geen kink in de kabel vormen. We hebben al veel te lang met deze uitbreiding gewacht. In het begin van de negentiger jaren hadden alle bevrijde Oost-Europese landen, zoals wij destijds voorstelden, meteen in een grote Europese statenbond moeten worden opgenomen. Deze statenbond had dan een forum kunnen vormen en concrete samenwerkingsverbanden kunnen ontwikkelen, volgens het principe van de variabele
57 geometrie, naargelang de mogelijkheden van de betreffende nieuwe lidstaat. Hiertoe had men echter bij de opbouw van Europa een totaal andere weg moeten inslaan, namelijk de weg van de flexibiliteit. Dat heeft de Commissie niet gewild en zij heeft een andere strategie gehanteerd: de OostEuropese landen moesten wachten totdat zij zich konden aansluiten bij een van tevoren geprepareerde superstaat. Wij willen opnieuw uitspreken dat dit een slechte strategie is. Zij heeft alleen gezorgd voor verbittering bij de kandidaat-landen, die door deze strategie nog niet volledig aan de gestelde eisen hebben kunnen voldoen. We moeten nu echter wel ja zeggen en hopen dat de nieuwe lidstaten ons zullen helpen de Unie van binnenuit te veranderen. 3-156
Dehousse (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik stem niet tegen omdat het hier om Tsjechië gaat, maar vanwege de omstandigheden waaronder het voorstel tot uitbreiding wordt gedaan. In mijn stemverklaring met betrekking tot het verslag-Brok heb ik mijn visie uiteengezet. Voor twee landen maak ik echter een uitzondering. Allereerst stem ik voor de toetreding van Cyprus omdat ik geen belemmering wil opwerpen voor een vredesregeling waar heel Europa met smart op zit te wachten, en omdat de economische effecten daarvan op de besluitvormingsmechanismen beperkt zijn. Verder heb ik mij van stemming onthouden als het gaat om de toetreding van Polen, dat vanaf het begin een rol had moeten spelen in de opbouw van Europa, maar dat die rol door toedoen van anderen nooit heeft kunnen vervullen. 3-157
Gomolka, Jeggle, Klaß, Langen, Mombaur, Sommer, Wieland en Zimmerling (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) De vereniging van Europa is een kans van historische betekenis. Er bestaat echter twijfel over of Tsjechië wel achter de grondslagen van de Europese ordening staat. Ministers-presidenten van Tsjechië hebben de verdrijvingen na de Tweede Wereldoorlog als "rechtvaardig" en "noodzakelijk" beoordeeld, ze zelfs in actuele conflicten aanbevolen. Daarentegen bepaalt het Europees Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: "Collectieve uitzetting is verboden." Daarom heeft het Europees Parlement in zijn besluit van 20.11.2002 vastgesteld: "O. […] dat op etnische overwegingen gebaseerd beleid dat tot collectieve verdrijvingen en tot vernieling van culturele goederen leidt, een flagrante schending betekent van fundamentele Europese rechten en de gemeenschappelijke Europese rechtscultuur". Deze uitspraak is glashelder. Er wordt niet gerept over eventuele terugbetalingen maar het is duidelijk dat Tsjechische standpunten als hierboven geciteerd de meest fundamentele rechtsprincipes schenden en dat de
58 zin van de EU nu juist is om die te handhaven. Wij constateren weliswaar met voldoening dat president Klaus zei dat de "gebeurtenissen vol geweld en menselijke tragedies" die ook de Duitsers uit Bohemen hadden getroffen, "vandaag de dag onacceptabel" zijn. Desondanks hebben de regering van Tsjechië, het parlement, fracties en partijen zich niet in die zin uitgelaten. Ze hebben dus de twijfels of Tsjechië op het fundament van de Europese rechtscultuur rust, niet uit de weg geruimd. Daarom voldoet Tsjechië niet aan alle voorwaarden voor toetreding tot de EU, zodat wij niet instemmen met de toetreding. 3-158
Haug (PSE), schriftelijk. - (DE) Ik heb onder protest en alleen uit solidariteit met mijn toekomstige collega’s ingestemd met de toetredingsverdragen. Ondanks waarschuwingen en terechtwijzingen van de Commissie tijdens de lopende onderhandelingen stond de Raad erop een weg te bewandelen die zonder twijfel uitloopt op een schending van het recht. Met de omstreden handhaving van bijlage XV in het toetredingsverdrag en de volledig eenzijdige wijziging van het financiële raamwerk voor 2004-2006 heeft de Raad het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 1999 gebroken. De Raad heeft hiermee de begrotingsbevoegdheden van het Parlement met voeten getreden. Tegelijkertijd dwingt de Raad het Parlement te kiezen tussen strijden voor zijn rechten of instemmen met de toetredingsverdragen. Met dit gedrag heeft de Raad een einde gemaakt aan zijn loyale samenwerking met ons. 3-159
Hieronymi (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Ik stem voor de toetreding van de Tsjechische republiek tot de EU, hoewel met de toetreding kwesties open blijven die het Europees Parlement al jaren in de geest van verzoening wil oplossen. Dit geldt met name voor de zogenaamde strafvrijstellingswet nr. 115 van 8 mei 1946. Het communautaire rechtsstelsel zal deze wet zijn bestaansrecht snel en zeker ontnemen. Dat zou niet gebeuren als het verzoek om toetreding werd afgewezen. 3-160
Keppelhoff-Wiechert (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Ik stem voor de toetreding van Tsjechië, omdat ik vind dat de vereniging van Europa en daarmee ook de terugkeer van de Tsjechen in de Europese familie niet mag worden tegengehouden door onverantwoordelijke Tsjechische politici die nog steeds niet hebben begrepen hoe een moderne rechtsstaat functioneert. Het aanhoudende onrecht door het voortbestaan van enkele Beneš-decreten zal hopelijk binnen de EU sneller uit de wereld kunnen worden geholpen dan wanneer wij zouden weigeren om Tsjechië tot de EU te laten toetreden. 3-161
09/04/2003 Mann, Thomas (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Bij de stemming over de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de EU heb ik mij onthouden. Doorslaggevend daarvoor was dat de regering in Praag het blijkbaar niet nodig vond om zich te distantiëren van de decreten van de voormalige president Beneš. Hierin worden ernstige misdrijven, waaronder moord, rechtmatig genoemd, die als gevolg van de verdrijving op Duitsers, Oostenrijkers en Hongaren zijn gepleegd. Het is onaanvaardbaar dat het Tsjechische parlement in april 2002 deze vorm van verdrijving als "boven elke twijfel verheven, onaantastbaar en onveranderlijk" heeft bevestigd. Een belangrijk deel van mijn werkzaamheden in het Europees Parlement bestaat uit het bevorderen van de naleving van mensenrechten, rechtsstaatbeginselen en bescherming van minderheden. Deze principes behoren tot de criteria van Kopenhagen waaraan alle staten moeten voldoen die tot de EU willen toetreden. Van de naleving van deze voorwaarden – niet alleen van het acquis communautaire – hangt af of een staat klaar is voor toetreding. Aangezien Tsjechië niet aan deze voorwaarden voldoet, zou het absoluut gerechtvaardigd zijn om nee te zeggen tegen de Tsjechische politici. Aangezien wij hier echter niet over regeringen stemmen, maar over staten en hun volken, heb ik mijn stem vandaag niet uitgebracht. Ik hoop dat de burgers van Tsjechië na de toetreding een sterker bewustzijn voor de waardenen rechtsgemeenschap van de EU zullen ontwikkelen. 3-162
Pack (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Ik stem voor de toetreding van Tsjechië, omdat ik vind dat de vereniging van Europa en daarmee ook de terugkeer van de Tsjechen in de Europese familie niet mag worden tegengehouden door onverantwoordelijke Tsjechische politici die nog steeds niet hebben begrepen hoe een moderne rechtsstaat functioneert. Het aanhoudende onrecht door het voortbestaan van enkele Beneš-decreten zal hopelijk binnen de EU sneller uit de wereld kunnen worden geholpen dan wanneer wij zouden weigeren om Tsjechië tot de EU te laten toetreden. 3-163
Schwaiger (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Betreffende de toetreding van Tsjechië heb ik mij van stemming onthouden. Ik ben van mening dat nog niet aan alle voorwaarden voor toetreding van het land wordt voldaan. De vereniging van Europa is een kans van historische betekenis. Ze berust op een rechtsgemeenschap en een verzoening van de Europese volken. Ik vind het buitengewoon spijtig dat de Tsjechische regering haar standpunt over de verdrijving nog niet heeft bijgesteld en deze in het besluit van het parlement van 24 april 2002 nog eens uitdrukkelijk heeft bevestigd
09/04/2003 door deze "boven elke twijfel verheven, onaantastbaar en onveranderlijk" te noemen. Des te meer is het standpunt van de Tsjechische president Vaclav Klaus toe te juichen die op 20 maart 2003 heeft verklaard dat de verdrijving van de Duitse bevolking uit TsjechoSlowakije en geweldsmisdrijven tegen Duitsers ook na de oorlog vanuit de huidige optiek onaanvaardbaar zijn. Daarnaast komen er uit beide landen veel maatschappelijke initiatieven die gericht zijn op een definitieve verzoening. Intussen is er ook na de verklaring van de president aan de bestaande rechtspositie niets veranderd en is er ook geen verandering aangekondigd. De houding van de Tsjechische regering en het parlement druist in tegen de geest van verzoening, de eerbiediging van de mensenrechten en het rechtsstaatbeginsel die kenmerkend zijn voor de Europese integratie. Ik wil uiting geven aan mijn hoop dat de op handen zijnde uitbreiding van de Europese Unie voor de regering en het parlement van de Tsjechische Republiek aanleiding zal zijn hun standpunt te herzien en daarop de noodzakelijke gebaren te maken en actie te ondernemen. 3-164
Stauner (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Ik heb vandaag tegen het verzoek van de Tsjechische Republiek om lidmaatschap van de Europese Unie gestemd. De belangrijkste grondslag voor de vereniging van de Europese volken is naar mijn overtuiging dat alle landen zich onvoorwaardelijk committeren aan de beginselen van de rechtsstaat. Alleen op deze basis heeft het verenigde Europa een toekomst. De Tsjechische Republiek komt deze verplichting niet na door vast te houden aan de decreten van de vroegere Tsjecho-Slowaakse president Beneš en in het bijzonder aan de tot op heden niet opgeheven strafvrijstellingswet (wet nr. 115 van 8 mei 1946). Met deze wet worden de zwaarste misdrijven en naoorlogse misdaden in één klap gelegitimeerd. Een staat die dergelijke wetten in zijn nationale rechtsorde heeft, hoort niet thuis in de Europese rechtsgemeenschap. Een positief besluit tot toetreding van de Tsjechische Republiek zou bovendien een precedent scheppen waarop eventuele andere kandidaat-lidstaten zich zouden kunnen beroepen. Het scheppen van een precedent zou de geloofwaardigheid van deze Europese Unie blijvend aantasten. 3-165
Zissener (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) De vereniging van Europa is een historische kans en juist Tsjechen en Duitsers kijken terug op een rijk cultureel erfgoed. Voor mij wordt niet aan alle voorwaarden voor de toetreding van Tsjechië tot de EU voldaan vanwege de tot op heden geldende Beneš-decreten.
59 Ondanks deze voor mij grote bezwaren stem ik voor de toetreding van Tsjechië. De jeugd van Europa heeft maar één gezamenlijke toekomst, namelijk Europa! Deze kans wil ik de jonge mensen van Tsjechië niet ontnemen. 3-166
- Aanbeveling-Gahler (A5-0090/2003) 3-167
Goebbels (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik ben nu aanbeland bij deel drie van mijn stemverklaring. Volgens het verslag van de heer Kok kunnen de kosten van de uitbreiding oplopen van 0,03 procent van het bruto binnenlands product van de Unie in 2003 tot 0,23 procent in 2013. Dit percentage is nog laag, als men bedenkt dat de Bondsrepubliek Duitsland sinds een jaar of twaalf ongeveer 3 procent van haar BBP vrijmaakt voor de structurele aanpassing van de nieuwe deelstaten. De lidstaten die zich als nettobetalers beschouwen, zullen zeker niet accepteren dat de begroting van de Unie wordt verhoogd, die overigens maximaal 1,27 procent van het bruto binnenlands product van de Gemeenschap mag bedragen. Daarom zal een eventuele toename van de structurele hulp aan de nieuwe landen ten koste gaan van het huidige beleid van de Unie. 3-168
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor de toetreding van Estland tot de Europese Unie gestemd, omdat ik, als enige vertegenwoordiger van de partij van de gepensioneerden in het Europees Parlement, hoop van ganser harte dat er in het nieuwe Europees Parlement ook een vertegenwoordiger van de partij van gepensioneerden uit Estland zal komen. En ik hoop dat die persoon dan bereid zal zijn met mij samen te werken, om ervoor te zorgen dat Europa in de toekomst meer respect voor de ouderen zal opbrengen. 3-168-500
Berthu (NI), schriftelijk. - (FR) Ik heb voor het verslagGahler over de toetreding van Estland tot de Europese Unie gestemd. Hetzelfde heb ik gedaan voor de negen andere kandidaat-landen. Ik vind het echter spijtig dat het Europees Parlement in het verslag-Brok van de gelegenheid gebruikmaakt om de oude en nieuwe lidstaten hyperfederalistische verplichtingen op te leggen. Elmar Brok heeft dat vanmorgen overigens duidelijk verwoord: “Wij gaan zo goed als een echte staat creëren.” De leden van de interfractiewerkgroep SOS Democratie, waarvan ik deel uitmaak, vinden echter dat de uitbreiding een goed moment is om met de Europese Unie een fundamenteel andere richting in te slaan: haar kenmerk moet flexibiliteit worden. Daarom hebben wij bij onze in beginsel verleende goedkeuring een tekst gevoegd waarin tien kernpunten voor een vrijer Europa staan vermeld.
60 Wij verlangen in het bijzonder dat het basisverdrag dat uit de huidige Conventie en de toekomstige IGC zal voortvloeien, pas na de uitbreiding, dat wil zeggen na 1 mei 2004, zal worden ondertekend, wanneer de Unie vijfentwintig lidstaten zal tellen. Dan kunnen de nieuwe lidstaten volledig bij de opstelling van de definitieve tekst worden betrokken. Zo kunnen wij een dam opwerpen tegen de federalistische strategie waarmee alles van tevoren wordt vastgelegd en ons onze keuzevrijheid wordt ontnomen. 3-169
Haug (PSE), schriftelijk. - (DE) Ik heb onder protest en alleen uit solidariteit met mijn toekomstige collega’s ingestemd met de toetredingsverdragen. Ondanks waarschuwingen en terechtwijzingen van de Commissie tijdens de lopende onderhandelingen stond de Raad erop een weg te bewandelen die zonder twijfel uitloopt op een schending van het recht. Met de omstreden handhaving van bijlage XV in het toetredingsverdrag en de volledig eenzijdige wijziging van het financiële raamwerk voor 2004-2006 heeft de Raad het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 1999 gebroken. De Raad heeft hiermee de begrotingsbevoegdheden van het Parlement met voeten getreden. Tegelijkertijd dwingt de Raad het Parlement te kiezen tussen strijden voor zijn rechten of instemmen met de toetredingsverdragen. Met dit gedrag heeft de Raad een einde gemaakt aan zijn loyale samenwerking met ons. 3-170
- Aanbeveling-Poos (A5-0091/2003) 3-171
Goebbels (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik ben inmiddels toegekomen aan het vierde deel van mijn stemverklaring. In het verslag van de heer Kok worden twee mogelijkheden aangegeven om de kosten van de uitbreiding te verminderen. Ten eerste kunnen de kosten van de uitbreiding teruggebracht worden tot 0,11 procent van het bruto binnenlands product van de Unie door een strikte toepassing van de verordeningen betreffende structurele steun. De kans is echter aanwezig dat Spanje, Portugal, Ierland, Griekenland en enkele andere landen zich daartegen zullen verzetten. Ten tweede kunnen de kosten van de uitbreiding worden beperkt tot 0,10 procent van de communautaire begroting door de directe steun voor de landbouwinkomsten te verlagen tot 85 procent van het huidige niveau. Dat zou echter het einde betekenen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Hervorming van dat beleid is zeker mogelijk, maar er moet wel voldoende geld voor beschikbaar worden gesteld. Omdat de kosten van de uitbreiding in theorie slechts tot en met 2006 zijn vastgelegd, bestaat het gevaar dat in de daaropvolgende jaren elk land zo veel mogelijk voor zichzelf probeert binnen te halen. Dit gevaar wordt alleen maar groter doordat in 2006 het
09/04/2003 besluitvormingsproces van de Unie nog niet veel zal zijn verbeterd. 3-172
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb met enthousiasme voor de toetreding van de Republiek Cyprus tot de Europese Unie gestemd. Als enige vertegenwoordiger van de partij van de gepensioneerden, in Italië gekozen voor dit Parlement, hoop ik van harte dat er in de Republiek Cyprus twee vertegenwoordigers van de Cypriotische partij van gepensioneerden afgevaardigd zullen worden; één die opkomt voor de belangen van de – hopelijk binnenkort voormalige – Grieks-Cypriotische gemeenschap en een die opkomt voor de – hopelijk binnenkort voormalige – Turks-Cypriotische gemeenschap. Op die manier zullen wij gepensioneerden meer stem in het kapittel krijgen en kunnen wij krachtiger opkomen voor de belangen van de ouderen van heel Europa. 3-173
Villiers (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag laten weten waarom ik voor het verslag van de heer Poos over Cyprus heb gestemd. Ik ben zeer opgetogen over de steun voor de Cyprioten in dit Parlement. Het is van groot belang dat hun wens om toe te treden tot de Europese Unie wordt gerespecteerd. Ik heb enige bedenkingen tegen bepaalde aspecten van het Europese project, maar ik ben absoluut van mening dat landen die zich willen aansluiten daartoe de gelegenheid moeten krijgen. Vandaag is een historische dag voor Cyprus en voor de Europese Unie. Cyprus is te lang het slachtoffer geweest van Europese machtspolitiek. Het heeft vaak te lijden gehad onder beslissingen die werden genomen door grotere en machtigere naties. Ik weet dat de toetreding tot de Europese Unie door veel Cyprioten wordt gezien als een weg naar veiligheid en stabiliteit. De toetreding zal Cyprus toegang verschaffen tot het hart van de besluitvorming in Europa, zodat het kan aanschuiven bij de beleidsmakers op het hoogste Europese niveau. Ik hoop dat de toetreding van Cyprus in de komende weken definitief rondkomt en dat dit kleine eiland, dat ooit slachtoffer was van de Europese politiek, een gelijkwaardige, gerespecteerde en invloedrijke stem krijgt in de vorming van de gezamenlijke toekomst van ons continent. 3-174
Alavanos (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Ik stem voor de toetreding van de Republiek Cyprus. Dit is een groot moment in de geschiedenis van Cyprus. Jarenlange strijd en inspanningen van alle Griekse afgevaardigden van het Europees Parlement en talrijke andere collega’s hebben dit succes mogelijk gemaakt. Zeer belangrijk was ook de bijdrage van de rapporteur, de heer Poos. Volgens mij is het een goede zaak dat er uiteindelijk geen onwerkbaar Amerikaans-Brits plan is opgelegd. Nu wordt een vrije Republiek Cyprus de mogelijkheid geboden om als lid van de Europese Unie te onderhandelen met de bezettingsmacht - met Turkije en zijn lokale vertegenwoordiger, Denktash - over een billijke politieke oplossing, waar de overgrote meerderheid van de Turks-Cyprioten samen met de Grieks-Cyprioten terecht op hoopt.
09/04/2003 3-175
Berthu (NI), schriftelijk. - (FR) De Republiek Cyprus kent een uiterst ingewikkelde juridische constructie omdat het noorden van het eiland illegaal door Turkije wordt bezet. Deze bezetting is overigens zowel door de Verenigde Naties als door de Europese Unie veroordeeld. Toch heb ik gemeend ja te moeten zeggen tegen de toetreding van Cyprus, omdat de inwoners van dat land anders dubbel zouden worden gestraft, enerzijds door de bezetting van de Turken en anderzijds door de afwijzing van de Unie. We hadden Turkije onder druk moeten zetten en dat land duidelijk moeten maken dat het zijn status van geassocieerde partner van de Europese Unie zou verliezen als het niet onmiddellijk het noorden van het eiland zou verlaten. Een dergelijk pressiemiddel is namelijk het enige waar de Turken gevoelig voor zijn. Ik vind het jammer dat we in het verleden niet de moed hebben gehad om dat te zeggen en ik hoop dat het in de toekomst wel zal gebeuren. Helaas probeert de Unie momenteel nog steeds iets te bereiken met een houding van verzoening. Zij acht toetreding van Turkije nog steeds mogelijk, heeft de financiële steun aan dat land verdubbeld en heeft het in de categorie “pretoetreding” opgenomen. Onder deze omstandigheden eisen wij dat in alle Europese landen een referendum wordt gehouden voordat (ik zeg met nadruk “voordat”) er toetredingsonderhandelingen met Turkije worden gevoerd. 3-176
Haug (PSE), schriftelijk. - (DE) Ik heb onder protest en alleen uit solidariteit met mijn toekomstige collega’s ingestemd met de toetredingsverdragen. Ondanks waarschuwingen en terechtwijzingen van de Commissie tijdens de lopende onderhandelingen stond de Raad erop een weg te bewandelen die zonder twijfel uitloopt op een schending van het recht. Met de omstreden handhaving van bijlage XV in het toetredingsverdrag en de volledig eenzijdige wijziging van het financiële raamwerk voor 2004-2006 heeft de Raad het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 1999 gebroken. De Raad heeft hiermee de begrotingsbevoegdheden van het Parlement met voeten getreden. Tegelijkertijd dwingt de Raad het Parlement te kiezen tussen strijden voor zijn rechten of instemmen met de toetredingsverdragen. Met dit gedrag heeft de Raad een einde gemaakt aan zijn loyale samenwerking met ons. 3-177
Maaten (ELDR), schriftelijk. - Ten aanzien van de toetreding van de huidige tien kandidaat-lidstaten, meent de ELDR-Fractie dat deze daadwerkelijk klaar moeten
61 zijn met de voorbereidingen en dat een individuele toetsing per land moet plaatsvinden. Ik ontving op 8 april een schrijven van commissaris Verheugen, dat de grens van Cyprus, die straks een buitengrens van de Unie en dus ook van Nederland zal zijn, voldoende zeker is. Daarenboven vertrouwen wij erop dat er voor het conflict op Cyprus via de EU een oplossing wordt gevonden. 3-178
Souchet (NI), schriftelijk. - (FR) Wij hebben ons van stemming onthouden als het gaat om de toetreding van Cyprus tot de Europese Unie. Dit betekent niet dat wij enige grieven koesteren tegen het Cypriotische volk. Nee, onze grieven zijn gericht tegen het onverantwoordelijke gedrag waarvan de leiders van de Europese Unie blijk hebben gegeven. Dat men erin berust een verdeeld land toe te laten waarvan het kernprobleem niet is opgelost, toont nog maar weer eens aan dat de Europese Unie geen politieke standpunten durft in te nemen. De hereniging van Cyprus had als voorwaarde moeten gelden voor de toetreding van dat land. Daarmee had de Unie een daad gesteld. In plaats daarvan “betreurt” zij dat zij een verdeeld land in haar midden opneemt. Werkelijk verbijsterend! De Unie heeft opnieuw een kans voorbij laten gaan om orde op zaken te stellen. Nu wordt er een land toegelaten dat door een buitenlandse macht wordt bezet. Turkije heeft een extra middel in handen gekregen waarmee het de Europese Unie onophoudelijk kan chanteren, en de buitengrens van de Unie wordt straks gevormd door de zogenaamde groene lijn. Deze grens wordt door de Europese Unie niet erkend en trouwens door niemand, behalve door Turkije! 3-179
- Aanbeveling-Schroedter (A5-0092/2003) 3-180
Goebbels (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zal nu verder gaan met deel vijf van mijn bijdrage. Jarenlang was het credo van de Unie: eerst verdieping, dan uitbreiding. De staatshoofden en regeringsleiders verzekerden ons dat de structuren en besluitvormingsmechanismen van de Unie moesten worden aangepast alvorens de EU kon worden uitgebreid tot vijfentwintig lidstaten of meer. Dat was het doel van het Verdrag van Nice. In dit verdrag is evenwel niets geregeld en de besluitvorming binnen de Raad is er alleen maar ingewikkelder op geworden. Daarom moet de Europese Conventie een nieuw stichtingsverdrag, een Europese grondwet opstellen. Op 16 april worden de toetredingsverdragen gesloten. Dit betekent dat de uitbreiding wordt bekrachtigd voordat de werkzaamheden van de Conventie zijn afgerond. De uitbreiding zal dus plaatsvinden terwijl de taakomschrijving van de instellingen nog in nevelen is gehuld. Daarbij komt ook nog eens dat de mooie dromen over een gemeenschappelijk buitenlands en
62 veiligheidsbeleid door de crisis in Irak aan diggelen zijn geslagen. 3-181
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor de toetreding van Letland tot de Europese Unie gestemd. Als enige vertegenwoordiger van de partij van gepensioneerden van Italië in deze Vergadering hoop ik van harte dat de Letten ook een vertegenwoordiger van een partij van gepensioneerden naar het nieuwe Europees Parlement kunnen afvaardigen. Die kan dan samenwerken met alle andere, hopelijk talrijke afgevaardigden van de partijen van gepensioneerden van de landen die in 2004 voor het eerst deel zullen uitmaken van het Europees Parlement en in de bres springen voor de belangen van de ouderen. 3-182
Haug (PSE), schriftelijk. - (DE) Ik heb onder protest en alleen uit solidariteit met mijn toekomstige collega’s ingestemd met de toetredingsverdragen. Ondanks waarschuwingen en terechtwijzingen van de Commissie tijdens de lopende onderhandelingen stond de Raad erop een weg te bewandelen die zonder twijfel uitloopt op een schending van het recht. Met de omstreden handhaving van bijlage XV in het toetredingsverdrag en de volledig eenzijdige wijziging van het financiële raamwerk voor 2004-2006 heeft de Raad het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 1999 gebroken. De Raad heeft hiermee de begrotingsbevoegdheden van het Parlement met voeten getreden. Tegelijkertijd dwingt de Raad het Parlement te kiezen tussen strijden voor zijn rechten of instemmen met de toetredingsverdragen. Met dit gedrag heeft de Raad een einde gemaakt aan zijn loyale samenwerking met ons. 3-183
Maaten (ELDR), schriftelijk. - Ten aanzien van de toetreding van de huidige tien kandidaat-lidstaten, meent de ELDR-Fractie dat deze daadwerkelijk klaar moeten zijn met de voorbereidingen en dat individuele toetsing per land moet plaatsvinden. Ik ontving op 8 april een schrijven van commissaris Verheugen, dat ook de landen waarbij hij zelf de meeste tekortkomingen signaleerde, waaronder Letland, voldoende aan de criteria van Kopenhagen zullen voldoen op het moment van toetreding. De waarschuwingen van commissaris Verheugen aan het adres van een aantal kandidaat-lidstaten, het besluit van de Commissie tot het uitbrengen van een Comprehensive Monitoring Report zes maanden voor de toetreding, de door de Liberale Fractie voorgestelde peer review van nieuwe en oude lidstaten op het terrein van mensenrechten, corruptie, administratieve capaciteit en onafhankelijke financiële controle (amendementMalmström/Maaten) en de mogelijkheid voor de Commissie om nog een aantal jaren lang direct maatregelen te kunnen nemen tegen verstoringen van de
09/04/2003 interne markt (de vrijwaringsclausules), alsmede het initiatiefverslag-Mulder over de hervorming van de goedkeuring van de landbouwuitgaven (dit verslag, aangenomen door het EP op 30 januari van dit jaar, houdt in dat landbouwbetalingen aan lidstaten gestopt kunnen worden indien de administratie in oude dan wel nieuwe lidstaten niet aan de voorwaarden voldoet) zijn daarom van doorslaggevend belang. 3-184
- Aanbeveling-Souladakis (A5-0093/2003) 3-185
Goebbels (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, we zijn bij deel zes aanbeland. Ik behoor niet tot degenen die Polen en andere staten willen straffen omdat ze liever solidair waren met de Atlantische partners dan met Europa. Iedere staat, iedere regering heeft het recht het oorlogszuchtige beleid van de heer Bush al dan niet te steunen. Het is echter wel duidelijk geworden dat de meeste nieuwe lidstaten de voorkeur geven aan een bondgenootschap met de Amerikanen en aan de NAVO boven een verdere Europese integratie. De vertegenwoordigers van de Britse regering in de Conventie zijn blij met deze ontwikkeling. In een vraaggesprek met de Times heeft Peter Hain duidelijk aangegeven dat hij met de Midden- en Oost-Europese landen een bondgenootschap wil vormen tegen de totstandkoming van een Europese superstaat. Het Verenigd Koninkrijk en andere landen zullen dan ook niet aarzelen tijdens de Intergouvernementele Conferentie hun veto uit te spreken over de conclusies van de Conventie. Hierdoor dreigt het gevaar dat besluiten op gebieden als het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het begrotings- en fiscale beleid en het sociaal-economische beleid in de toekomst niet met gekwalificeerde meerderheid zullen worden genomen. Het gebruik van het woord “federaal” zal worden uitgebannen en het zal niet mogelijk zijn een beroep te doen op het Handvest van de grondrechten om recht te verschaffen aan een individuele burger. 3-186
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, vandaag, op 9 april 2003, heb ik voor de toetreding van Litouwen tot de Europese Unie gestemd. Ik hoop dat er een lid van de partij van gepensioneerden van Litouwen in het Europees Parlement zal worden gekozen, zodat hij dan tezamen met de andere leden kan vechten voor de bescherming van de rechten van alle ouderen van Europa. 3-187
Haug (PSE), schriftelijk. - (DE) Ik heb onder protest en alleen uit solidariteit met mijn toekomstige collega’s ingestemd met de toetredingsverdragen. Ondanks waarschuwingen en terechtwijzingen van de Commissie tijdens de lopende onderhandelingen stond de Raad erop een weg te bewandelen die zonder twijfel uitloopt op een schending van het recht. Met de omstreden handhaving van bijlage XV in het toetredingsverdrag en de volledig eenzijdige wijziging van het financiële raamwerk voor 2004-2006 heeft de
09/04/2003 Raad het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 1999 gebroken. De Raad heeft hiermee de begrotingsbevoegdheden van het Parlement met voeten getreden. Tegelijkertijd dwingt de Raad het Parlement te kiezen tussen strijden voor zijn rechten of instemmen met de toetredingsverdragen. Met dit gedrag heeft de Raad een einde gemaakt aan zijn loyale samenwerking met ons.
63 De Raad heeft hiermee de begrotingsbevoegdheden van het Parlement met voeten getreden. Tegelijkertijd dwingt de Raad het Parlement te kiezen tussen strijden voor zijn rechten of instemmen met de toetredingsverdragen. Met dit gedrag heeft de Raad een einde gemaakt aan zijn loyale samenwerking met ons. 3-192
- Aanbeveling-Stenzel (A5-0095/2003) 3-193
3-188
- Aanbeveling-Queiró (A5-0094/2003) 3-189
Goebbels (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik ben bij het laatste deel gekomen. Gezien de vage taakomschrijving van de instellingen waarover ik zojuist mijn afkeuring heb uitgesproken, zal een uitgebreide Europese Unie noodgedwongen niet meer dan een grote markt vormen. Zij zal een vrijhandelsorganisatie worden die zich bij voorkeur tot de andere kant van de Atlantische Oceaan uitstrekt. Het is een teken aan de wand dat de grootste voorstanders van deze overhaaste uitbreiding te vinden zijn onder de voormalige EVAlanden. Mijnheer de Voorzitter, ik wil niet dat de uitgebreide Europese Unie een grote markt van rijke landen onder het gezag van Washington wordt. Daarom onthoud ik mij met pijn in het hart van stemming als het gaat om de toetreding van de nieuwe lidstaten, die ik niettemin van harte welkom zou willen heten. 3-190
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor de toetreding van Hongarije tot de Europese Unie gestemd. Aangezien het uitgebreide Europa minstens 200 miljoen gepensioneerden zal tellen, hoop ik dat als de Hongaarse afgevaardigden toetreden tot het Europees Parlement het mogelijk zal zijn te komen tot een aantal afgevaardigden dat evenredig is aan het aantal gepensioneerden in Europa. Ik hoop dus dat ook Hongarije een vertegenwoordiger van de gepensioneerden naar dit Parlement zal afvaardigen. Op die manier kunnen de belangen van de ouderen van heel Europa beter en krachtiger verdedigd worden. 3-191
Haug (PSE), schriftelijk. - (DE) Ik heb onder protest en alleen uit solidariteit met mijn toekomstige collega’s ingestemd met de toetredingsverdragen. Ondanks waarschuwingen en terechtwijzingen van de Commissie tijdens de lopende onderhandelingen stond de Raad erop een weg te bewandelen die zonder twijfel uitloopt op een schending van het recht. Met de omstreden handhaving van bijlage XV in het toetredingsverdrag en de volledig eenzijdige wijziging van het financiële raamwerk voor 2004-2006 heeft de Raad het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 1999 gebroken.
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, vandaag, 9 april 2003, heb ik met groot enthousiasme voor toetreding van de Republiek Malta tot de Europese Unie gestemd. Het zou prachtig zijn als ook Malta een vertegenwoordiger van een partij van gepensioneerden naar het komende Europees Parlement zou kunnen afvaardigen. Dan kunnen al die leden van de partijen van gepensioneerden uit alle lidstaten de handen ineenslaan en hun krachten bundelen, om de belangen van de ouderen van heel Europa te behartigen 3-194
Haug (PSE), schriftelijk. - (DE) Ik heb onder protest en alleen uit solidariteit met mijn toekomstige collega’s ingestemd met de toetredingsverdragen. Ondanks waarschuwingen en terechtwijzingen van de Commissie tijdens de lopende onderhandelingen stond de Raad erop een weg te bewandelen die zonder twijfel uitloopt op een schending van het recht. Met de omstreden handhaving van bijlage XV in het toetredingsverdrag en de volledig eenzijdige wijziging van het financiële raamwerk voor 2004-2006 heeft de Raad het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 1999 gebroken. De Raad heeft hiermee de begrotingsbevoegdheden van het Parlement met voeten getreden. Tegelijkertijd dwingt de Raad het Parlement te kiezen tussen strijden voor zijn rechten of instemmen met de toetredingsverdragen. Met dit gedrag heeft de Raad een einde gemaakt aan zijn loyale samenwerking met ons. 3-195
Stauner (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Ik heb vandaag tegen het verzoek van de Republiek Malta om lidmaatschap van de Europese Unie gestemd. De reden voor mijn besluit is dat Malta blijft vasthouden aan de jacht op trekvogels. Malta heeft bij de toetredingsonderhandelingen strikt geweigerd om de beschermende bepalingen van de Europese Unie (Europese Vogelrichtlijn) volledig om te zetten en heeft bereikt dat er een overgangstermijn is vastgelegd waarbij Malta tot eind 2008 op vogels mag blijven jagen. Deze regeling is een vrijbrief voor stropers en illegale dierenhandelaars. Jacht op open zee, jacht op zangvogels met slagnetten en het massaal afschieten van zeldzame zangvogels is volgens Europese rechtsbegrippen streng
64 verboden. Een kandidaat-lidstaat rechtsgrondslag erkennen.
09/04/2003 moet
deze
3-196
- Aanbeveling-Gawronski (A5-0096/2003) 3-197
Sakellariou (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, het was een moeilijke beslissing om tegen de toetreding van een land te stemmen waarvoor ik veel respect heb. Ik heb deze moeilijke gewetensvraag alleen voor mezelf beantwoord. Ik heb niet geprobeerd om mijn fractie te beïnvloeden en ik heb me ook niet door haar laten beïnvloeden. Ik kan mijn stem niet geven aan een kandidaat-lidstaat die actief met strijdende troepen deelneemt aan een illegale, immorele en vuile oorlog in Irak, daardoor zonder enige aarzeling het volkenrecht schendt en medeverantwoordelijk is voor de moord op duizenden onschuldige burgers. Polen bevindt zich op de verkeerde weg, al helemaal zijn regering, maar niet alleen die. Ook het Poolse volk volgt liever de Amerikaanse oorlogsminister dan de Poolse paus. De Polen zijn trotser op hun speciale eenheid GROM dan op hun katholieke bisschoppen die zich voor de vrede inzetten. Hierdoor sluiten ze zichzelf buiten de waardengemeenschap van de EU. Ik hoop dat ze snel terugkeren. Vandaag, na rijp beraad en in overeenstemming met mijn geweten, heb ik ‘nee’ gestemd. 3-198
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor de toetreding van Polen tot de Europese Unie gestemd. Uiteraard hoop ik dat ik in het komende Europees Parlement ook een lid van de Poolse partij van gepensioneerden naast mij krijg. Die kan dan een helpende hand bieden om ervoor te zorgen dat alle ouderen van Europa betere tijden tegemoet gaan. 3-199
Alavanos (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Er zijn twee redenen waarom ik symbolisch tegen de toetreding van Polen heb gestemd. De eerste reden houdt verband met de “ethnical declaration” die aan het toetredingsverdrag werd gehecht en waarmee het standpunt ten aanzien van abortus wordt gelegitimeerd. De tweede reden is dat Poolse soldaten deelnemen aan de oorlog in Irak. Daarmee wordt uiting gegeven aan een onderdanige proAmerikaanse en een brutale anti-Europese houding. Ik ben van mening mij te moeten scharen achter de wensen en verlangens van het trotse Poolse volk dat Polen als een onafhankelijk land lid wil zien worden van de Europese Unie en definitief een punt zal zetten achter het tijdperk waarin dit historische en grootse land als satelliet werd gebruikt eerst door Duitsland en Rusland, in het verleden, en nu door de VS. 3-200
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. - (FR) Wij vinden dat Polen, net als alle andere kandidaat-landen, tot de Europese Unie mag toetreden. Uit het toetredingsverdrag blijkt echter de ongelijke behandeling die dit land ten deel valt.
Zo heeft Polen bijvoorbeeld niet het recht op dezelfde landbouwsubsidies als de huidige EU-landen, terwijl een belangrijk deel van de bevolking uit boeren bestaat. De Europese instellingen ondersteunen echter liever hun op winst beluste kapitalistische landbouw dan dat zij de arme boeren in de Oost-Europese landen helpen een bestaan op te bouwen. Bovendien moeten Poolse werknemers ondanks juridische trucjes zeven jaar wachten voordat zij in de Unie hun brood kunnen verdienen. Verder is het onaanvaardbaar dat de EU, die allerlei offers van de arbeiders verlangt, zich zo toegeeflijk tegenover de Poolse kerk opstelt. De Unie accepteert niet alleen het verbod op vrijwillige zwangerschapsonderbreking, waardoor de vrijheid van vrouwen wordt ingeperkt, maar zij sluit ook bij voorbaat uit dat de Poolse wetgeving op dit terrein op grond van de communautaire regels moet worden aangepast. Het gevolg is dat de Poolse vrouwen gevangen blijven in de ijzeren greep van een bijzonder reactionaire kerk! 3-201
Haug (PSE), schriftelijk. - (DE) Ik heb onder protest en alleen uit solidariteit met mijn toekomstige collega’s ingestemd met de toetredingsverdragen. Ondanks waarschuwingen en terechtwijzingen van de Commissie tijdens de lopende onderhandelingen stond de Raad erop een weg te bewandelen die zonder twijfel uitloopt op een schending van het recht. Met de omstreden handhaving van bijlage XV in het toetredingsverdrag en de volledig eenzijdige wijziging van het financiële raamwerk voor 2004-2006 heeft de Raad het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 1999 gebroken. De Raad heeft hiermee de begrotingsbevoegdheden van het Parlement met voeten getreden. Tegelijkertijd dwingt de Raad het Parlement te kiezen tussen strijden voor zijn rechten of instemmen met de toetredingsverdragen. Met dit gedrag heeft de Raad een einde gemaakt aan zijn loyale samenwerking met ons. 3-202
Jöns (PSE), schriftelijk. - (DE) De reden om ‘nee’ te stemmen tegen de toetreding van de Republiek Polen tot de Europese Unie is dat Polen als enige kandidaatlidstaat actief met elitesoldaten deelneemt aan de oorlog in Irak, die in strijd is met het volkenrecht. 3-203
Maaten (ELDR), schriftelijk. - Ten aanzien van de toetreding van de huidige tien kandidaat-landen, meent de ELDR-Fractie dat kandidaat-lidstaten daadwerkelijk klaar moeten zijn met de voorbereidingen en dat individuele toetsing per land moet plaatsvinden. Over de vraag of alle landen aan de criteria voldeden, bestonden aarzelingen, die ook herhaaldelijk door het Europees Parlement zijn uitgesproken. Ik ontving op 8 april een
09/04/2003 schrijven van commissaris Verheugen, dat ook de landen waarbij hij zelf de meeste tekortkomingen signaleerde, waaronder Polen, voldoende aan de criteria van Kopenhagen zullen voldoen op het moment van toetreding. De waarschuwingen van commissaris Verheugen aan het adres van een aantal kandidaat-lidstaten, het besluit van de Commissie tot het uitbrengen van een Comprehensive Monitoring Report zes maanden voor de toetreding, de door de Liberale Fractie voorgestelde peer review van nieuwe en oude lidstaten op het terrein van mensenrechten, corruptie, administratieve capaciteit en onafhankelijke financiële controle (amendementMalmström/Maaten) en de mogelijkheid voor de Commissie om nog een aantal jaren lang direct maatregelen te kunnen nemen tegen verstoringen van de interne markt (de vrijwaringsclausules), alsmede het initiatief verslag-Mulder over de hervorming van de goedkeuring van de landbouwuitgaven zijn daarom van doorslaggevend belang. 3-204
- Aanbeveling-Volcic (A5-0097/2003) 3-205
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, rekening houdend met het feit dat er in Slovenië al een partij van gepensioneerden bestaat, die DeSUS heet en in de regering van dat land zit, hoop ik dat die partij een eigen vertegenwoordiger naar dit Parlement zal kunnen zenden. Hopelijk wordt er bij de komende verkiezingen van het Europees Parlement in 2004 een groot aantal vertegenwoordigers van gepensioneerden gekozen, niet alleen in Slovenië, maar in alle lidstaten van het nieuwe Europa. Dan kunnen zij massaal opkomen voor de rechten en belangen van de ouderen in de Unie. 3-206
Haug (PSE), schriftelijk. - (DE) Ik heb onder protest en alleen uit solidariteit met mijn toekomstige collega’s ingestemd met de toetredingsverdragen. Ondanks waarschuwingen en terechtwijzingen van de Commissie tijdens de lopende onderhandelingen stond de Raad erop een weg te bewandelen die zonder twijfel uitloopt op een schending van het recht. Met de omstreden handhaving van bijlage XV in het toetredingsverdrag en de volledig eenzijdige wijziging van het financiële raamwerk voor 2004-2006 heeft de Raad het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 1999 gebroken. De Raad heeft hiermee de begrotingsbevoegdheden van het Parlement met voeten getreden. Tegelijkertijd dwingt de Raad het Parlement te kiezen tussen strijden voor zijn rechten of instemmen met de toetredingsverdragen. Met dit gedrag heeft de Raad een einde gemaakt aan zijn loyale samenwerking met ons. 3-207
- Aanbeveling-Wiersma (A5-0098/2003)
65 3-208
Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb ook voor het verslag gestemd dat een positief advies uitbrengt inzake de toetreding van de Republiek Slowakije tot de Europese Unie. Ik hoop dat er in het komende Europees Parlement, dat in 2004 gekozen zal worden, minstens één vertegenwoordiger van de partij van gepensioneerden van de Slowaakse Republiek zal zetelen. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd, en hoe beter de belangen van de ouderen in Europa dan worden behartigd. 3-209
Haug (PSE), schriftelijk. - (DE) Ik heb onder protest en alleen uit solidariteit met mijn toekomstige collega’s ingestemd met de toetredingsverdragen. Ondanks waarschuwingen en terechtwijzingen van de Commissie tijdens de lopende onderhandelingen stond de Raad erop een weg te bewandelen die zonder twijfel uitloopt op een schending van het recht. Met de omstreden handhaving van bijlage XV in het toetredingsverdrag en de volledig eenzijdige wijziging van het financiële raamwerk voor 2004-2006 heeft de Raad het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 1999 gebroken. De Raad heeft hiermee de begrotingsbevoegdheden van het Parlement met voeten getreden. Tegelijkertijd dwingt de Raad het Parlement te kiezen tussen strijden voor zijn rechten of instemmen met de toetredingsverdragen. Met dit gedrag heeft de Raad een einde gemaakt aan zijn loyale samenwerking met ons. 3-210
Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. - Als lid van de delegatie voor de betrekkingen met Slowakije ken ik de problemen van dat land meer gedetailleerd dan die van andere toetredingsstaten. Ik zie instabiele politieke partijen opkomen en verdwijnen, een grotendeels ingestorte economie met massale werkloosheid in het oosten en de weigering van opeenvolgende regeringen om eerder aangedaan onrecht tegen leden van nationale minderheden ongedaan te maken. De nieuwe provincieindeling houdt op geen enkele wijze rekening met het feit dat de Zuidrand van Slowakije Hongaarstalig is en dat de meeste mensen daar graag bestuur en onderwijs in die taal willen hebben. De in meerderheid door mensen uit de Roma-bevolkingsgroep bewoonde dorpen in het oosten worden nog steeds bestuurd door een Slowaakse elite, die vindt dat straatverlichting, waterleiding en parken er alleen voor henzelf zijn. Mogelijk zullen juist vanuit Slowakije veel mensen ervoor kiezen om werk te zoeken in het nabijgelegen Wenen. Met de komst van Slowakije importeert de EU ook de milieuproblemen van de kerncentrales en de Donau-stuwdam. Toch is de toetreding tot de EU in het intern verdeelde Slowakije veel minder omstreden dan in de buurlanden Polen en Tsjechië, waar in een referendum de meerderheid straks misschien tegenstemt. Uiteenlopende groepen verwachten verbetering door die toetreding. Al op 5-92001 heb ik de verwachting uitgesproken dat zij
66 teleurgesteld zullen worden, maar ik respecteer hun keuze. 3-211
- Vergaderrooster van het Europees Parlement voor 2004 3-212
Berthu, de La Perriere, Montfort, Souchet en Varaut (NI), schriftelijk. - (FR) Opnieuw wordt de stemming over het vergaderrooster van het Europees Parlement (in dit geval voor 2004) door de tegenstanders van Straatsburg misbruikt om het aantal uren dat we in deze stad vergaderen, te verminderen. Ook nu geldt echter dat de stemming in strijd is met het Verdrag. In het Protocol betreffende de plaats van de zetels van de instellingen wordt namelijk bepaald dat er elk jaar twaalf maandelijkse plenaire zittingen in Straatsburg moeten worden gehouden. Doorgaans wordt in een verkiezingsjaar een aantal van elf toegestaan. De tegenstanders van Straatsburg zijn deze keer nog verder gegaan en hebben het aantal vergaderperioden teruggebracht tot tien. Dat is onder meer het gevolg van een absurde manoeuvre van de socialisten, die de laatste vergaderperiode in april willen schrappen, zodat ze op 1 mei niet hoeven te werken. Dit alles is des te merkwaardiger als men bedenkt dat in het vergaderrooster voor volgend jaar vijf “minizittingen” in Brussel zijn opgenomen. In theorie dienen dergelijke zittingen evenwel niet gepland te worden, tenzij de agenda’s van de twaalf normale vergaderperioden in Straatsburg vol zijn. Wij vragen de Franse regering tegen deze onwettige stemming beroep aan te tekenen bij het Hof van Justitie. Het Europees Parlement is immers geen soevereine instantie. Uit het Verdrag blijkt dat het slechts over enkele vastomlijnde bevoegdheden beschikt. Het Parlement mag niet in strijd daarmee handelen. 3-213
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. - (FR) Gezien de bijzondere betekenis van 1 mei, de internationale dag van de arbeid, kan er geen sprake van zijn dat er op die dag in het Europees Parlement wordt vergaderd. Voor het overige hebben wij geen problemen met het nieuwe rooster. 3-214
Pasqua (UEN), schriftelijk. - (FR) Trouw aan haar beginselen verzet de Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten zich ook dit jaar weer tegen elke poging om de duur en/of het aantal van de plenaire zittingen in Straatsburg te beperken. De laatste jaren zijn er steeds meer anti-Straatsburglobby’s bijgekomen en er worden steeds meer pogingen ondernomen om de zetel van het Parlement definitief naar Brussel te verplaatsen. Men denke in het bijzonder
09/04/2003 aan de verkorting van de plenaire zitting tot vier dagen of aan de toename van het aantal buitengewone vergaderingen in Brussel. De UEN-Fractie wil echter dat er naar de letter en geest van de verdragen wordt gehandeld waarin wordt bepaald dat er per jaar twaalf vergaderperioden in Straatsburg moeten worden gehouden. Het is waar dat in een verkiezingsjaar gewoonlijk één plenaire zitting in Straatsburg wordt geschrapt. Het wekt evenwel verbazing dat het aantal buitengewone zittingen onveranderd blijft. Dit is volslagen absurd en daarom heb ik voorgesteld in 2004 twee extra vergaderperioden in Brussel te schrappen en, overeenkomstig het toepasselijke recht, het aantal zittingen in Straatsburg weer op twaalf te brengen. Zoals men begrijpt, willen wij hiermee iedereen op zijn verantwoordelijkheid wijzen. Voor ons is het duidelijk: Straatsburg mag niet tot een dependance van Brussel worden gedegradeerd. Straatsburg is en blijft de zetel van het Europees Parlement. 3-215
Sudre (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Vandaag heeft ons Parlement ja gezegd tegen een vergaderrooster voor 2004 waarin slechts tien plenaire zittingen in Straatsburg zijn opgenomen. Uit de verdragen en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op dit punt blijkt echter heel duidelijk dat er elk jaar twaalf plenaire zittingen in Straatsburg moeten plaatsvinden. In een verkiezingsjaar mag dat aantal elf bedragen. Pas wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, kunnen er in Brussel extra plenaire minizittingen worden gehouden. In het rooster voor het verkiezingsjaar 2004 ontbreekt dus een vergaderperiode, die gepland zou moeten worden in Straatsburg. Daarbij is het absurd dat er een plenaire zitting in Straatsburg is geschrapt waarin aanvankelijk de afgevaardigden van de nieuwe lidstaten van de Europese Unie zouden worden verwelkomd. En zo’n besluit vindt plaats uitgerekend op de dag dat het Europees Parlement instemt met de toetredingsverdragen van deze staten. Aangezien de stemming van het Europees Parlement onwettig is, verzoekt de Franse delegatie van de Fractie van de Europese Volkspartij (de “christen-democraten”) Voorzitter Pat Cox met klem daaruit consequenties te trekken en de stemming ongeldig te verklaren. Zij verlangt dat de Conferentie van voorzitters in spoedzitting bijeenkomt om zo snel mogelijk een nieuwe stemming te organiseren. Deze stemming moet dan wel conform het Gemeenschapsrecht zijn. 3-216
- Verslag-Cerdeira Morterero (A5-0086/2003) 3-217
Andersen, Bonde og Sandbæk (EDD), schriftelijk. – (DA) We hebben besloten het verslag te steunen, omdat we vinden dat burgers van een derde land die hier wettig
09/04/2003
67
verblijf houden, er zeker van moeten kunnen zijn dat ze rechtvaardig worden behandeld.
mensen die een persoonlijke band met elkaar hebben, onmogelijk gemaakt.
Wij zijn echter principieel van mening dat deze rechten het beste gewaarborgd kunnen worden door de nationale wetgeving van de lidstaten, die weliswaar sterk verschilt van lidstaat tot lidstaat maar die steeds verankerd is in de democratie.
Ondanks dat wij een dergelijke beperking principieel afkeuren, hebben wij voor het desbetreffende amendement gestemd, waarin ten minste nog wordt bepaald dat er uitzonderingen mogelijk zijn wanneer “het belang van het minderjarige kind het vereist”.
Bovendien zijn wij ons er ten zeerste van bewust dat dit voorstel een terrein betreft dat onder titel IV van het EGVerdrag valt en dus niet voor Denemarken geldt, conform het Protocol betreffende de positie van Denemarken.
Overigens hebben wij enkele grievende amendementen verworpen, zoals het amendement over het gebruik van DNA-tests tegen de migrant of het amendement op grond waarvan aan mensen om redenen van volksgezondheid de toegang wordt ontzegd. Dit laatste getuigt van een egoïstische houding van de Europese landen die heel goed in staat zijn de nodige zorg te bieden aan mensen die daarvan verstoken zijn.
3-218
Berthu (NI), schriftelijk. - (FR) Ondanks de tegenstemmen van de afgevaardigden van Mouvement pour la France en ook van een groot deel van rechts heeft het Europees Parlement zojuist het verslagCerdeira Morterero aangenomen. Daarin wordt op voorstel van de Commissie het groene licht gegeven voor de richtlijn inzake het recht op gezinshereniging. Tevens worden er vele uitgebreide amendementen aan de richtlijn toegevoegd. Op grond van deze amendementen wordt met name de omschrijving van de gezinsleden die voor gezinshereniging in aanmerking komen, verruimd, kan de gezinshereniger sneller zijn recht op gezinshereniging doen gelden en krijgen de lidstaten minder mogelijkheden om gezinsleden te weigeren. Wij vonden het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, zowel qua uitgangspunten als qua inhoud, al zeer slecht. Deze stemming zou de Raad de ogen moeten openen. De Raad is niet verplicht de amendementen van het Europees Parlement over te nemen (aangezien het Parlement op dit punt slechts een adviserende taak heeft). De Raad dient echter te beseffen dat hij een gevaarlijk mechanisme in werking zet, als hij instemt met het beginsel dat de gezinshereniging in Europees verband moet worden geregeld. De Commissie en haar bondgenoten zullen dan met de gebruikelijke lichtzinnigheid en zonder werkelijk oog te hebben voor de Europese belangen, dit zogenaamde recht voortdurend willen uitbreiden. 3-219
Bordes, Cauquil en Laguiller (GUE/NGL), schriftelijk. - (FR) Uiteraard zijn wij tegen polygamie en de daarmee gepaard gaande onderdrukking van vrouwen. Wij accepteren echter niet dat, als een van de vrouwen al in het immigratieland woont, andere echtgenotes geen toestemming voor de toegang en het verblijf in dat land krijgen. Hoewel daarbij een beroep wordt gedaan op de moraal, wordt er alleen maar een extra belemmering voor de immigratie opgeworpen en wordt het contact tussen
Ook nu geldt weer dat de voorstellen die een vooruitgang betekenen, niet dwingend zijn en dat het document in zijn totaliteit weinig ambitieus is als het gaat om de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen. 3-220
Lund og Thorning-Schmidt (PSE), schriftelijk. – (DA) Wij hebben besloten om ons achter onze fractie te scharen en voor het voorstel in het verslag-Cerdeira Morterero te temmen. Wij zijn ons er echter ten zeerste van bewust dat dit voorstel zaken betreft die onder titel IV van het EGVerdrag vallen en dus niet voor Denemarken gelden, conform het Protocol betreffende de positie van Denemarken. 3-221
Miranda (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De verklaringen van de Top van Tampere en de inhoud van dit voorstel voor een richtlijn hebben vrijwel niets meer gemeen. Het aanvankelijke voorstel van de Commissie is tot twee keer toe gewijzigd en de Raad heeft er drie jaar over gediscussieerd. We hebben in Tampere gezegd dat het integratiebeleid erop gericht moest zijn immigranten rechten en plichten te geven die met die van EU-burgers te vergelijken zouden zijn. De nu voorgestelde tekst houdt eerder het tegendeel in. De Raad is verdeeld en daarom wordt nu gesuggereerd de gemeenschappelijke normen vorm te geven naar het model van strengste normen. Het begrip gezin wordt zoveel mogelijk uitgehold en er zijn zoveel uitzonderingen dat een aantal essentiële rechten niet gegarandeerd zijn. We steunen daarom de voorstellen die in dit verslag gedaan worden. In die voorstellen wordt het begrip familie veel ruimer geformuleerd. Bovendien bevatten ze de garantie dat voor immigranten gunstige wetgeving niet kan worden teruggedraaid. Belangrijk is ook dat het non-discriminatiebeginsel wordt gegarandeerd.
68 Op ons verzoek stelt het verslag voor dat de dossiers niet langer beschouwd worden als deel uitmakend van de normale werklast van de overheden. Verder wordt voorgesteld het begrip “stabiele relatie” niet langer te gebruiken, omdat het subjectief is. Als men na toewijzing van een verblijfsvergunning een ziekte oploopt of gehandicapt geraakt, wordt die omstandigheid vaak gebruikt als een rechtvaardiging om die vergunning niet te verlengen. In het verslag wordt nu op ons initiatief voorgesteld aan die praktijk een einde te maken. Het aldus gewijzigde verslag is veel beter dan de oorspronkelijke tekst. Wij zullen er dus voor stemmen.
09/04/2003 ook toe te kennen in situaties waarin er geen sprake is van een familieband. Links neemt hier een onverantwoordelijke houding aan, en dat zal er alleen maar toe leiden dat burgers zich sceptisch zullen opstellen tegenover een fundamenteel recht. Ik heb daarom helaas tegen moeten stemmen. 3-224
De Voorzitter. – Hiermee zijn de stemverklaringen beëindigd. (De vergadering wordt om 14.15 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat) 3-225
VOORZITTER: DE HEER DIMITRAKOPOULOS Ondervoorzitter1
3-222
Moraes (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik zou mijn waarde collega en medelid van de interfractionele parlementaire werkgroep tegen racisme, mevrouw Cerdeira Morterero, graag willen gelukwensen met haar werk aan het belangrijke en moeilijke onderwerp gezinshereniging. Ik heb, met het oog op mijn vroegere werk voor immigratiezaken, met name mijn werk inzake secundaire immigratie en bestrijdingsmaatregelen tegen nephuwelijken in het Verenigd Koninkrijk, voor dit verslag gestemd. Het is van groot belang dat naaste familieleden van een immigrant, zoals ouders, echtgenoten of partners, toegelaten worden tot de lidstaat waar de immigrant verblijft indien zij geen andere steun hebben dan die van deze persoon. De omzetting van de richtlijn zou niet moeten leiden tot een lager niveau van bescherming dan dewelke nu wordt verschaft door de afzonderlijke lidstaten. 3-223
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Immigratie vormt een heel ernstig probleem. De communautaire instellingen moeten daar op een realistische en verantwoordelijke wijze mee omgaan. Het feit dat er op dit gebied geen goede maatregelen bestaan is de aanleiding voor de problemen waar alle Europese burgers nu mee te maken hebben. Nu alom wordt erkend dat er ernstige problemen bestaan, moeten we ervoor zorgen dat die problemen niet nog erger worden. In de woorden van commissaris Vitorino: “ … we moeten duidelijk maken dat de opvangmogelijkheden van de Europese steden grenzen heeft”. Welke aanpak we ook kiezen, we mogen niet toestaan dat immigranten het recht op gezinshereniging ontzegd wordt. Dat is voor mij zonneklaar – ik weet hoe belangrijk gezinshereniging is. We moeten de kwestie gezinshereniging echter wel op een serieuze wijze benaderen. De onderliggende redenen voor gezinshereniging mogen daarbij nooit in twijfel worden getrokken. Dit verslag en de daarbij horende ontwerpresolutie voldoen niet aan die voorwaarden. Voorgesteld wordt immers om het recht op gezinshereniging teveel reikwijdte te geven en dit recht
3-226
Veiligheid en defensie: prioriteiten en leemten 3-227
De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag van de heer Morillon over de nieuwe Europese architectuur op het gebied van veiligheid en defensie - prioriteiten en leemten. 3-228
Morillon (PPE-DE), rapporteur. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, toen wij zes maanden geleden binnen de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid aan dit verslag begonnen te werken, konden wij niet bevroeden dat de situatie nu zo hachelijk en pijnlijk zou zijn. Het doel was destijds het vorige verslag van onze collega Catherine Lalumière bij te werken. Dit was nodig geworden door de gebeurtenissen van september 2001 en omdat wij een bijdrage wilden leveren aan de werkzaamheden van onze collega’s in de Conventie. Het lijkt een enorm waagstuk om een Europese veiligheids- en defensiestructuur te bespreken op een moment dat alles erop wijst dat deze, ten minste voorlopig, volledig aan gruzelementen ligt. Mijn collega’s van de Commissie buitenlandse zaken keken daar anders tegenaan en hebben op 25 maart jongstleden, dus midden in een crisissituatie, het verslag goedgekeurd dat morgen ter stemming aan de plenaire vergadering zal worden voorgelegd. Ik kan daar op zijn minst drie redenen voor bedenken. Ten eerste hebben wij een verantwoordelijkheid ten opzichte van onze kiezers. Ten tweede beseffen we dat we aan de vooravond van de uitbreiding een les uit de huidige crisis moeten leren. Ten derde willen we het beleid inzake de transatlantische samenwerking verduidelijken. Wij hebben het idee dat de meeste lidstaten vastbesloten zijn dit beleid voort te zetten en velen van ons hopen dat de huidige meningsverschillen meer schijn dan werkelijkheid zijn.
1
Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen.
09/04/2003 Het eerste punt is de verantwoordelijkheid ten opzichte van onze kiezers. Uit alle bij ons bekende Eurobarometers blijkt al jaren dat meer dan twee derde van de Europese burgers voorstander is van een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid. Het is logisch dat de verschillende visies in ongeveer dezelfde verhouding in de Commissie buitenlandse zaken werden weerspiegeld. Dat gebeurde in ieder geval tijdens de stemming in de commissie na een zeer vruchtbaar debat over de bestudering van bijna 200 amendementen. Hoe het ook zij, op grond van het nieuwe Reglement betreffende onze werkzaamheden had een stemming in de plenaire vergadering volstaan, maar wij waren unaniem van mening dat het belang van het onderwerp dit debat rechtvaardigde en wij vonden het gewenst daarbij zowel de Raad als de Commissie te betrekken. Wij vonden dat gewenst, en dan kom ik bij het tweede punt, omdat we zonder langer af te wachten een les uit de huidige crisis wilden leren. Europa is er in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties niet in geslaagd met één stem te spreken, zoals het op grond van het Verdrag van Maastricht had gemoeten. Blijkt daaruit niet, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, dat het nu de tijd is om onze instellingen te hervormen, zodat de chaos en wanklank die geleidelijk kenmerkend voor de samenwerking tussen de lidstaten zijn geworden, in de toekomst kunnen worden voorkomen? Wij weten heel goed dat onze burgers - ik heb het al gezegd - en misschien zelfs de gehele wereld, wachten op het moment dat Europa eraan gaat werken dat het lot van onze planeet niet langer louter in handen van de Amerikaanse president ligt. Dan ben ik nu bij het derde en belangrijkste punt aanbeland. Is Europa bereid de verantwoordelijkheid te nemen die van ons werelddeel verwacht wordt? Ik ben daar niet zo zeker van. De keuze is in ieder geval duidelijker dan ooit. Of de lidstaten blijven, net als tijdens de koude oorlog, voor hun verdediging volledig op de Amerikaanse strijdkrachten vertrouwen. In dat geval moeten ze niet de pretentie hebben Washington te kunnen voorschrijven hoe het deze strijdkrachten moet inzetten. Of ze accepteren eindelijk wat de Amerikanen altijd al van hen hebben verlangd, namelijk dat er een verdeling van de lasten komt. Dit betekent dat Europa een grotere bijdrage aan een gezamenlijke inspanning moet leveren. Lord Robertson, de secretaris-generaal van het Atlantisch bondgenootschap, kritiseerde onlangs in uw aanwezigheid, mijnheer de commissaris Patten, de kloof die er bestaat tussen de ambities van de Europese regeringen en de middelen die zij daarvoor beschikbaar willen stellen. Hij noemde dat the gap of ambition. Ik hoop dat de lidstaten zich door de huidige crisis van deze kloof bewust worden en dat ze zullen besluiten een begin te maken met het dichten van de kloof. (Applaus) 3-229
Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte afgevaardigden, de recente crisis in Irak heeft de
69 tekortkomingen van Europa op met name het gebied van het buitenlands en defensiebeleid duidelijk aan het licht gebracht. Laten wij ons echter niet blind staren op de zwakheden van Europa. Deze crisis kan namelijk ook een creatief effect hebben op het Europees beleid, en daarom komt het verslag van de heer Morillon mijns inziens als geroepen, ofschoon men dat indertijd, toen men dit begon te schrijven, nog niet kon weten. Nu het klassieke bipolaire systeem van de machtsverhoudingen is ineengestort, moeten nieuwe strategieën en veiligheidsmaatregelen worden uitgewerkt. De verspreiding van massavernietigingswapens is niet de enige crisisbron en niet het enige gevaar voor de veiligheid en de stabiliteit in de wereld. Naast militaire en terroristische activiteiten kunnen ook diepe economische crises, wijdverspreide armoede, georganiseerde criminaliteit en staatsgeweld de stabiliteit en de veiligheid in de wereld in gevaar brengen. Natuurlijk moeten wij ons afvragen of wij de geschikte beleidsvormen ontwikkelen om deze gevaren het hoofd te bieden en hoeveel tijd daarvoor nodig is. Wat wij echter ook besluiten te doen, één ding is voor ons zeer belangrijk: dat de veiligheid in de wereld is gegrondvest op wederzijds vertrouwen en samenwerking, op consensus in de internationale organisaties, op bondgenootschappen en netwerken. De manier waarop wij de bedreigingen voor de veiligheid in de wereld beheren zal van doorslaggevend belang zijn voor de toekomst van de vredesopbouw en de waarborging van een gezonde economische omgeving, waarin overtuigende antwoorden worden gegeven op de politieke, economische en ook milieuproblemen in de wereld. Nu wij geconfronteerd zijn met de crisis in Irak wil ik van de gelegenheid gebruik maken om u te bedanken voor het feit dat u het voorzitterschap de kans geeft de mening van de Raad te geven over het Europees veiligheids- en defensiebeleid. Dit is een zeer belangrijk vraagstuk voor de Europese integratie, een vraagstuk dat diepgaand wordt behandeld in het zeer interessante verslag van generaal Morillon. Zowel met het verslagMorillon als met andere soortgelijke initiatieven, zoals het verslag-Barnier, hebben wij belangrijke en zeer nuttige ideeën gekregen voor niet alleen het debat later in de Intergouvernementele Conferentie, maar ook voor de huidige fase waarin de bevoegde instanties van de Raad teksten opstellen met betrekking tot de voltooiing van het EVDB-mechanisme, en natuurlijk de besprekingen in de Conventie. Ik moet hierbij aantekenen - en ik zal hier zo dadelijk nader op ingaan - dat een aantal ideeën uit het verslagMorillon betrekking heeft op initiatieven die reeds op stapel zijn gezet en besproken worden in de bevoegde instanties van de Unie. Ik begin met de aanpak van de hedendaagse bedreigingen van de veiligheid, de stabiliteit en de vrede. Deze hebben een heel andere vorm gekregen dan in het verleden. Inderdaad was het EVDB-mechanisme aanvankelijk niet opgezet voor de aanpak van horizontale en asymmetrische bedreigingen, zoals terrorisme of de verspreiding van
70 massavernietigingswapens. Daarom moet dit mechanisme worden aangepast aan de hedendaagse veiligheidsvereisten, maar deze aanpassing moet wel geleidelijk en voorzichtig geschieden. Er zijn in dit kader om te beginnen twee concrete doelstellingen vastgesteld: het gebruik van militaire middelen van de Unie om enerzijds de burgerbevolking en anderzijds de in crisisgebieden ingezette strijdmachten van de Unie te beschermen tegen terreurdaden. Het lijdt geen twijfel dat de verdere ontwikkeling en verbetering van de militaire vermogens van doorslaggevend belang is voor de veiligheid en later - de defensie van de Unie. Wij hechten hier groot belang aan en daarom zullen wij onze huidige inspanningen voortzetten met onder andere een vermogensconferentie die de vorderingen bij de toepassing van het vermogensactieplan, het ECAP, zal inventariseren en evalueren, en de te volgen weg zal uitstippelen. Het voorzitterschap heeft een tekst opgesteld met richtsnoeren voor de activiteiten die moeten worden ontplooid zodra de werkzaamheden in de bevoegde werkgroepen - de ECAP-panels - zijn afgesloten. Wij hopen dat deze initiatieven een nieuwe impuls zullen geven aan de verbetering van onze operationele capaciteit op militair gebied en aldus de fundamenten voor de verdere evolutie van het EVDB zullen versterken. Heel belangrijk is in dit opzicht ook de ontwikkeling van de snelle reactiemacht, en daarom had het Spaans voorzitterschap dit vraagstuk reeds opgenomen onder de fundamentele prioriteiten voor het militair aspect van het EVDB. In de bevoegde politieke en militaire organen wordt momenteel gesproken over het operationeel kader dat ten grondslag moet liggen aan de oprichting en werking van de snelle reactieelementen. Wij zullen alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat dit onderzoek nog voor het einde van het Grieks voorzitterschap kan worden afgesloten. Het lijdt geen enkele twijfel dat de versterking van de militaire vermogens van de Unie niet mogelijk zal zijn zonder een uitbreiding en uitdieping van onze samenwerking op bewapeningsgebied. Inderdaad hadden wij daarmee al veel eerder een begin moeten maken, maar het moment voor de verwezenlijking daarvan is nu aangebroken en dat is en blijft iets baanbrekends voor de Unie. Het besluit van de Europese Raad van Brussel bestaat uit twee onderdelen: ten eerste zal de Raad de rol moeten onderzoeken die onderzoek en ontwikkeling op defensiegebied spelen en ten tweede zal de Raad de mogelijkheid tot de oprichting van een Europese bewapeningsdienst, een intergouvernementele bewapeningsdienst, moeten onderzoeken. Daarmee worden belangrijke stappen gezet in de richting van een sterkere samenwerking op defensiegebied. Het defensieonderzoek zal in de toekomst ook kunnen worden gecombineerd met het mededingingsbeleid van de Unie en op die manier kunnen bijdragen aan de ontwikkeling, groei en versterking van talrijke sectoren.
09/04/2003 De ontwikkeling van een allesomvattend ruimtevaartbeleid van de Unie plaatsen wij in dezelfde optiek. Ook dit beleid zal van toepassing zijn op veiligheidsgebied, zoals ook in het verslag-Morillon staat. De ontwikkelingen van de afgelopen tien jaar tonen aan dat er gemeenschappelijke gevaren zijn en dus ook onze reacties gemeenschappelijk en gecoördineerd moeten zijn. Daarom moeten wij een gemeenschappelijk veiligheidsconcept uitwerken en daarom heeft het voorzitterschap grote belangstelling voor de instelling van een gemeenschappelijk politiek en militair opleidingssysteem op het gebied van crisisbeheer. Wij zijn daarmee ook reeds aan de slag gegaan. In het verslag-Morillon wordt voorgesteld een civiele vredesmacht in te stellen. Dat is een uitstekend idee en zal er zeker toe bijdragen dat de gemiddelde Europese burger zich sterker bewust gaat worden van hetgeen gaande is op het gebied van de veiligheid, van de manier waarop wij daaraan het hoofd bieden en daarbij betrokken zijn. Wij onderzoeken dit voorstel serieus en hoogstwaarschijnlijk zal het voorzitterschap een tekst indienen met richtsnoeren. Het lijdt geen twijfel dat de relatie tussen de Unie en de NAVO een vast bestanddeel is van de Europese veiligheid. Volgens de door Europa gekozen aanpak moet hoe dan ook in eerste instantie een beroep worden gedaan op de wil en het optreden van de regionale en internationale organisaties. Dat wil zeggen dat de dialoog prioriteit heeft. Het recentelijk akkoord over de samenwerking tussen de Unie en de NAVO levert een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van een relatie waarbinnen beide organisaties elkaar aanvullen en ondersteunen. Bij deze gelegenheid wil ik wijzen op iets dat ook in het verslag-Morillon staat, namelijk dat de activiteiten van deze twee organisaties en van hun leden moeten stroken met de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. Al hetgeen ik zojuist noemde, dames en heren, staat in het verslag-Morillon maar is tegelijkertijd het streven van het voorzitterschap. Daarom doen wij ons uiterste best om vorderingen te maken bij deze vraagstukken. In het verslag staan talrijke ideeën en worden talrijke heel serieuze vraagstukken en institutionele aspecten van het EVDB behandeld. Deze zullen zeer zeker een belangrijke bijdrage leveren aan de discussies die nu zullen volgen. Ιk zal geen commentaar leveren op elk van de ideeën, alhoewel enkele daarvan uiterst interessant zijn. Voor de tenuitvoerlegging daarvan zijn namelijk institutionele hervormingen nodig en daarover wordt momenteel gesproken in de Conventie, en zal zich later ook de Intergouvernementele Conferentie moeten buigen. Ik ben er echter zeker van dat zij een belangrijke bron zullen zijn van inspiratie en overpeinzing. Wij zijn nu op een cruciaal punt aanbeland. De Unie heeft een gedurfde uitbreiding verwezenlijkt en zal nu op dezelfde moedige en vastberaden wijze haar beleidsvormen moeten uitdiepen om onder de nieuwe omstandigheden te kunnen functioneren. Zoals ook in het verslag van de heer Morillon staat, verwacht de
09/04/2003 overgrote meerderheid van de Europeanen dat van ons. Inderdaad zijn wij in deze tijd gedwongen blijk te geven van vastberadenheid en slagvaardigheid, en ervoor te zorgen dat de defensie-identiteit van de Unie wordt bevorderd. Dan zal de Unie haar veiligheid kunnen pantseren en haar buitenlands beleid kunnen versterken. Dames en heren, hoe duister de huidige situatie ook moge zijn, zij kan het begin zijn van een diepgaand proces van bezinning op hetgeen de Unie moet nastreven, zeer zeker nu wij midden in een debat over de toekomst van Europa zitten. Alles is nog open en alle lessen die wij hebben geleerd met betrekking tot de oorzaken en de ontwikkelingen van de crisis in Irak moeten ons nu behoeden voor herhaling van dergelijke situaties in de toekomst en de aanwezigheid van Europa in het wereldbestel versterken. (Applaus) 3-230
Patten, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst generaal Morillon van harte complimenteren met zijn zeer complete en op een zeer gepast moment komende bijdrage aan het debat over de ontwikkeling van een Europees veiligheids- en defensiebeleid. Dat deze bijdrage op een zeer gepast moment kwam, werd ook al terecht opgemerkt door mijn geachte vriend zelf en door de minister in het voorzitterschap. Het grote aantal amendementen dat de commissie in overweging nam alvorens deze resolutie aan te nemen is in zeker opzicht een bewijs van de grote interesse die voor dit hoofdthema van de Europese politiek bestaat, maar het is, laten we eerlijk zijn, tevens een weerspiegeling van de vele verschillende standpunten die er in deze kwestie worden ingenomen. Ik moet mij in mijn reactie vandaag bewust blijven van de huidige verantwoordelijkheden van de Commissie op het gebied van veiligheid en defensie. Ik zal zeker proberen ze voor ogen te houden, maar mocht ik ze vergeten dan zal de heer Van Orden me ze helpen herinneren. Wat de aanbevelingen van de Conventie ook zullen zijn – waarin de besprekingen over defensiezaken overigens vakkundig zijn geleid door mijn collega, commissaris Barnier, die de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid tijdens het overleg over dit verslag van de belangrijkste punten op de hoogte heeft gebracht – de verantwoordelijkheden van de Commissie zijn momenteel vrij beperkt in vergelijking met het brede scala aan onderwerpen dat in de tekst die hier voor ons ligt aan bod komt. De Commissie is niet betrokken bij de zuiver militaire aspecten van het Europese veiligheids- en defensiebeleid. Dat soort zaken is voorbehouden aan de lidstaten. Daarom zal ik geen commentaar geven op de specifiek militaire voorstellen, zoals de formatie van een permanente krijgsmacht, de formulering van een collectieve defensieclausule of de oprichting van een gemeenschappelijke militaire academie. Maar het
71 Verdrag brengt de Commissie wel in verband met het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) – zoals expliciet wordt vermeld in artikel 27 – en we spelen een actieve rol in elk overleg over crisisbeheersingsoperaties in het kader van het GVDB, met name operaties die betrekking hebben op instrumenten voor de beheersing van civiele crises, zoals politietaken, handhaving van de rechtsorde, civiel bestuur en burgerbescherming. In dit verband doet het mij goed om te zien dat in deze resolutie het belang van de civiele aspecten van crisisbeheersing, naast de militaire, terdege worden onderkend. Maar het is onmogelijk – en dit is een punt dat ik in dit Parlement al vele malen naar voren heb gebracht – om een strikte scheiding aan te brengen tussen enerzijds puur militaire zaken en anderzijds aanverwante aangelegenheden waarin wij als Commissie deskundig zijn en een wezenlijke bijdrage kunnen leveren. Militaire en non-militaire zaken kunnen niet netjes in aparte vakjes worden gestopt. En dat moet ook niet, want beide soorten zaken dienen in nauw verband te worden gecoördineerd om een consistente strategie mogelijk te maken. Zo kan de Commissie bijvoorbeeld politieondersteuning financieren in post-conflictsituaties zoals in BosniëHerzegovina, waar de Europese Unie op 1 januari de politiemissie heeft overgenomen van de Verenigde Naties. Of we kunnen regelingen treffen die voorzien in de opleiding van grensbewakers in gebieden waar door massale ongecontroleerde migratie gevaar bestaat voor conflictsituaties. Of we kunnen helpen bij de wederopbouw van de administratieve structuren in landen die een crisis te boven proberen te komen, zoals we hebben gezien in de Balkan en nu in Afghanistan. De Commissie beschikt reeds over een indrukwekkend scala aan instrumenten en expertise dat kan worden toegepast in crisissituaties. Mogelijk heeft de Europese Unie nieuwe instrumenten nodig op het gebied van veiligheid, zoals generaal Morillon al suggereerde. Maar de belangrijkste vereiste is dat alle beschikbare instrumenten onder alle omstandigheden in dienst worden gesteld van overeengekomen Europese beleidsdoelstellingen. De gebeurtenissen van de afgelopen tijd hebben echter aangetoond dat dit momenteel bij lange niet het geval is. Een ander gebied waarop de Commissie een belangrijke rol moet spelen heeft betrekking op het beleid voor defensiematerieel. In mijn ogen moet de handel in en productie van defensiematerieel niet worden gezien als een beschermd terrein binnen de gemeenschappelijke markt. De verwerving van defensiematerieel, concurrentie tussen defensiebedrijven, onderzoek en ontwikkeling, export en import van defensiematerieel, interne-marktaspecten van de handel in defensiematerieel en goederen voor tweeërlei gebruik met zowel een militaire als een civiele toepassing – dit zijn allemaal onderwerpen waarin de gemeenschappelijke markt voordelen kan opleveren voor de Europese defensiesector.
72 Er is op dit terrein nog aanzienlijk veel ruimte voor verbetering. De Commissie heeft onlangs een mededeling voor de Raad en het Parlement over de defensiegerelateerde industrie aangenomen, waarin wordt gewezen op een aantal aspecten waarin nog wezenlijke vooruitgang kan worden geboekt, zodat investeringen in veiligheid een voordeliger resultaat opleveren voor de belastingbetaler. De problemen met overlapping en verbrokkeling van werkzaamheden in de wapenproductie en -verwerving alsmede het gebrek aan interoperabiliteit die in deze resolutie worden genoemd, behoren tot de belangrijkste thema’s die in onze mededeling zijn behandeld. Wij hopen dat de werkzaamheden waartoe wij naar aanleiding van de mededeling de aanzet hebben gegeven, zullen bijdragen aan de ontwikkeling van een sterke en concurrerende defensie-industrie, transparante marktvoorwaarden en een gezond klimaat voor investeringen in onderzoek en ontwikkeling, omstandigheden die noodzakelijk zijn voor een krachtiger Europees veiligheids- en defensiebeleid. Uiteindelijk hangt de geloofwaardigheid van Europa’s gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voor een groot deel af van de militaire kracht van de Europese Unie. De 60.000 man sterke snelle reactiemacht die momenteel in het kader van het GVDB wordt opgezet, zal de geloofwaardigheid van de Europese Unie in het buitenland zeker ten goede komen. En de lancering van de allereerste militaire operatie van de Europese Unie vorige maand in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië vormt het bewijs dat het GVDB niet slechts een theoretische constructie is. Maar ik ben het helemaal eens met mijn waarde vriend, generaal Morillon, dat het altijd moeilijk zal zijn voor onze bondgenoten om Europa serieus te nemen tenzij we meer gaan investeren in onze defensie. Het argument dat Europa internationaal meer dan zijn steentje bijdraagt vanwege het feit dat het voor het grootste deel van de ontwikkelingshulp in de wereld opdraait, of omdat het zijn bijdrage aan humanitaire hulp nog verder heeft verhoogd, is gewoon niet voldoende. Er moet ook meer worden geïnvesteerd in zaken als luchttransportcapaciteit, commando-eenheden en communicatie-uitrusting op het slagveld. Doen wij dit niet, dan zullen onze bondgenoten blijven vasthouden aan het idee dat Europa het vredesdividend na de val van de Berlijnse Muur te gemakkelijk heeft geïnd. Hulpvoorziening moet primair de taak blijven van humanitaire organisaties om het neutrale, onafhankelijke en onpartijdige karakter van humanitaire operaties te waarborgen. De inachtneming van deze beginselen komt op de eerste plaats om in noodsituaties te kunnen voldoen aan de behoeften op humanitair gebied. De Commissie is daarom ingenomen met de verwijzing die in het verslag wordt gemaakt naar de richtsnoeren
09/04/2003 voor de terbeschikkingstelling van militaire en civiele defensiecapaciteit in het kader van humanitaire operaties van de VN in complexe noodsituaties, die op 20 maart 2003 door de VN zijn gepubliceerd. In deze richtsnoeren worden duidelijke regels vastgelegd voor de verhoudingen tussen militaire en humanitaire actoren in humanitaire operaties van de VN. Deze richtsnoeren zouden in essentie ook moeten gelden voor de toepassing van Europese militaire en civiele defensiecapaciteit in humanitaire operaties. Ik wil nog één laatste opmerking maken over het internationaal humanitair recht waaraan krijgshandelingen gebonden zijn. Wij zijn van mening dat het internationaal humanitair recht goed is toegesneden op het moderne conflict, mits de strijdende partijen en alle ondertekenaars van de Conventies van Genève hun verplichtingen nakomen. Ik wil bij deze gelegenheid namens de Commissie mijn waardering uitspreken voor de rol van het Internationaal Comité van het Rode Kruis als promotor en hoeder van de Conventies. Tot slot wil ik mijn waarde vriend nog één keer zeggen dat het moment waarop hij met zijn verslag komt bijna pijnlijk goed gekozen is. Er wordt een aantal kwesties in naar voren gebracht die doordringen tot de essentie van onze geloofwaardigheid bij ons streven de komende jaren een grotere bijdrage aan internationale aangelegenheden te leveren. Maar, zoals ik al eerder heb gezegd in dit Parlement, er komt in de politiek een moment waarop men de daad bij het woord moet voegen. Op het gebied van defensie zijn wij dat moment al lang voorbij. (Applaus) 3-231
Oostlander (PPE-DE). - Voorzitter, aansluitend bij Commissaris Patten: inderdaad dit verslag van collega Morillon komt op een buitengewoon goed moment. Deze weken zijn we namelijk met onze neus gedrukt op de feitelijke onmacht van de Europese Unie en zelfs van de lidstaten samen, om iets te betekenen op defensiegebied. Het verwijt aan de Verenigde Staten dat Amerika niet de politieagent van de wereld mag zijn, doet eigenlijk komisch aan uit de mond van hen die daar in de verste verte zelf niet toe in staat zijn en trouwens vaak ook niet toe bereid zijn. Met name de ervaringen in Joegoslavië hebben dit ons destijds geleerd, waar het niet "vreedzaamheid" en "bescheidenheid" was, die tot de terughoudende houding van de Europese staten leidde, maar "cynisme" en "onverschilligheid". Deze hypocrisie is zo langzamerhand uit dit Parlement verdwenen. Ik denk dat wij allemaal heel duidelijk hebben gezien dat Europa defensieverantwoordelijkheden heeft en die hoe dan ook dient waar te maken. Het is te hopen dat het daar ook toe zal komen. Die verantwoordelijkheid kan alleen maar via de organisaties van de Europese Unie echt tot haar recht komen en wel in samenwerking met de transatlantische bondgenoten. Die twee zullen wij altijd
09/04/2003 wel in een adem moeten noemen. Ze zijn sterk aan elkaar verbonden. Naarmate er immers meer transatlantisch vertrouwen is, zal de éénheid binnen de Europese Unie groter zijn. Merkwaardigerwijze hangt de tweespalt die op dit gebied in de Europese Unie vaak te zien is samen met onze houding ten opzichte van Amerika, onze transatlantische bondgenoot. Het verbinden van die 2 is dan ook een heel belangrijk element, ook in het verslag van generaal Morillon. Hij schetst daarbij een realistische weg naar een Europese defensieverantwoordelijkheid, waarbij hij vanuit zijn expertise als generaal heel goed weet dat militaire actie altijd ingebed is in hetgeen ervoor en erna aan civiele actie allemaal nodig is. Daarvan zijn we ons erg bewust nu de menigte in Bagdad rovend en plunderend door de straten trekt. Dan heb je inderdaad onmiddellijk een civiele poot nodig naast een militaire actie die succesvol is afgerond. Die voorzichtige, realistische weg wordt gekozen via bijvoorbeeld gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling, een gemeenschappelijk inventarisatie van militaire behoeften vanuit een Europese visie. Dat is natuurlijk altijd een nieuwe zaak en voor vele landen zal het moeilijk zijn om daartoe over te gaan maar voor ons is het van het grootste belang. Ook is het voor de productie van het grootste belang. Daarmee is het mogelijk om de efficiëntie van de defensie-inspanningen aanzienlijk te vergroten. Als we uitgaan van het zoeken naar een Europese visie van onze defensieverantwoordelijkheid, kan bovendien het vertrouwen van alle lidstaten worden gewonnen. Immers, niemand zit verlegen om de vraag welk groot land men hier nu zou moeten navolgen, Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië of de Verenigde Staten. Het gaat erom dat wij in de Europese Unie samen een Europese visie in militaire zaken navolgen. Daaraan geeft het verslag van de heer Morillon een hele duidelijke zet. Hij volgt daarbij eigenlijk een methode, die door Commissaris Patten ook wel eens is aanbevolen, namelijk het aftasten van de grenzen van wat de Verdragen ons eigenlijk al mogelijk maken. Als je dat ten gronde doet en je loopt op een gegeven moment tegen een muur dan weet je tegen welke dat is, hoe een hervorming eruit moet zien en hoe institutionele veranderingen moeten worden geformuleerd. Ik vind dat zelf altijd een buitengewoon praktische weg en generaal Morillon heeft die ook gekozen. Voorlopig zijn de vooruitzichten voor een Europese defensieverantwoordelijkheid natuurlijk nog niet zo erg gunstig. Gezien de ontwikkelingen die we recentelijk hebben waargenomen, hebben de lidstaten en de leden van de Raad zelf niet eens een serieuze visie op de Raad. Anders zou bijvoorbeeld op dit ogenblik het Griekse Raadvoorzitterschap een veel grotere rol spelen bij initiatieven die op dit gebied worden genomen. We moeten er niet aan denken dat de Europese Unie zou kunnen uiteenvallen in twee groepen, elk met een versterkte samenwerking. Kortom: het is ontzettend belangrijk, dat de Europese defensie, op verzoek van de burgers zoals Morillon ook schrijft, gestalte krijgt.
73 Daarmee kunnen de budgetten efficiënter worden gebruikt en dat is voor alle burgers direct meegenomen. 3-232
Lalumière (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, twee jaar geleden mocht ik over dit onderwerp een verslag aan ons Parlement voorleggen. Nu ben ik verheugd dat ik het document van de heer Morillon onvoorwaardelijk kan steunen. Wel hoop ik dat enkele amendementen van onze fractie zullen worden aangenomen waarna de ontwerpresolutie probleemloos zou moeten worden goedgekeurd. Daarom zal ik me beperken tot enkele punten die ik gezien de enerverende gebeurtenissen in het voorjaar van 2003 bijzonder belangrijk vind. Deze gebeurtenissen hebben geen positieve uitwerking op het Europees veiligheids- en defensiebeleid, het EVDB, dat nog in de kinderschoenen staat. Sinds 11 september 2001 is de Europese Unie politiek en militair goeddeels op een zijspoor gezet, of het nu gaat om Afghanistan of Irak of om het Israëlisch-Palestijnse conflict. Dat wil niet zeggen dat wij ons gezicht niet laten zien. Onze aanwezigheid beperkt zich evenwel tot civiele en humanitaire activiteiten. Dat is belangrijk, maar niet voldoende. Erger is dat de Unie in deze periode de eenheid niet heeft weten te bewaren. Ondanks de lovenswaardige pogingen van het Griekse voorzitterschap om tot een gezamenlijk standpunt te komen, heeft Irak ons verdeeld. We zijn het oneens over de aard van onze transatlantische betrekkingen en over onze mate van autonomie ten opzichte van de Verenigde Staten, met als gevolg dat we ook niet op één lijn zitten wat betreft belangrijke beginselen als het gebruik van geweld, de positie van het internationale recht of de rol van de Verenigde Naties. Ondanks deze niet erg rooskleurige situatie wil ik luid en duidelijk uitspreken dat we naar mijn overtuiging de moed niet moeten laten zakken. Verscheidene landen, namelijk België, Duitsland, Frankrijk en Luxemburg, hebben al het initiatief genomen om het veiligheids- en defensiebeleid nieuw leven in te blazen. Griekenland, de huidige voorzitter van de Unie, staat sympathiek tegenover dit initiatief. Dat heeft de Griekse ministerpresident Simitis onlangs aangegeven. Ik hoop dat de Conventie, met als voorzitter de heer Giscard d’Estaing, na enkele weken van stilte en aarzeling met betrekking tot dit onderwerp, ook met voorstellen gaat komen. De heren Dehaene en Barnier hebben al heel goede ideeën geopperd over de instellingen op het gebied van het buitenlands beleid en het veiligheids- en defensiebeleid; deze ideeën blijken overigens vaak overeen te komen met de visie van het Parlement. Vandaag worden in het verslag van de heer Morillon een hele reeks interessante voorstellen geformuleerd, bijvoorbeeld over de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het GBVB, en het EVDB in een nieuwe internationale context, over de nieuwe rol van de NAVO, over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de NAVO en over de militaire capaciteit die nodig is
74 om geloofwaardig te zijn, waarbij vooral gedacht moet worden aan het gebruik van hoogwaardige technologie. Uiteraard moeten we niet wedijveren met de Verenigde Staten. Dat zou volslagen idioot en bovendien onmogelijk zijn. Het gaat er heel eenvoudig om ons gezonde verstand te gebruiken. Gezien hun geografische nabijheid en hun gemeenschappelijke grenzen hebben de Europeanen er belang bij samen hun veiligheid te waarborgen. Gezien hun tradities, met name op het culturele vlak, behoren zij hun waarden en belangrijke beginselen gezamenlijk te verdedigen. Ten slotte kunnen de Europeanen dankzij hun rijkdommen en economische instrumenten zo nodig overal hun ideeën uitdragen en hun belangen verdedigen, als de wil daartoe ten minste aanwezig is. Kortom, er is voor de Europeanen in deze wereld een taak weggelegd. Dat betekent niet dat zij de baas moeten willen spelen, maar evenmin dat zij aan de leiband van anderen lopen. Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, ik zou zeggen: handen uit de mouwen! Het Parlement staat achter u. 3-233
Watson (ELDR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil me tegenover de heer Morillon verontschuldigen voor mijn afwezigheid op het moment dat hij het debat opende. Dit verslag kan amper op een gepaster moment komen. Als het echt zo is dat de Amerikaanse en Britse troepen Bagdad bijna in handen hebben – wat in de berichtgeving wordt beweerd – dan kan het debat over het naspel van de oorlog en de lering die eruit kan worden getrokken, nu beginnen. In tegenstelling tot haar voorgangers is de huidige Amerikaanse regering nauwelijks geïnteresseerd in een sterk en verenigd Europa. Onze zwakheid is op wrede wijze aan het licht gekomen en het is aan de EU om een veiligheidsstrategie te ontwikkelen die ons kan helpen de transatlantische verhoudingen opnieuw vorm te geven. De liberaaldemocraten in dit Parlement juichen het verslagMorillon toe als een belangrijke bijdrage aan dit proces. De verdeeldheid in Europa over de kwestie-Irak heeft op pijnlijke wijze duidelijk gemaakt dat wij niet in staat zijn eenstemmigheid te bereiken over ons veiligheidsbeleid, maar laten we niet vergeten dat Europa wel beschikt over een gemeenschappelijk handelsbeleid, een gemeenschappelijk ontwikkelingsbeleid en een embryonale diplomatieke dienst in de vorm van Commissiekantoren verspreid over de hele wereld. Dit zijn krachtige instrumenten, die nog meer kracht zouden krijgen als ze zouden worden gecombineerd als onderdeel van een geïntegreerd buitenlands beleid. Ons buitenlands beleid mist samenhang omdat de beleidsvorming is verdeeld tussen drie commissarissen, het voorzitterschap van de Raad en de hoge vertegenwoordiger van de Raad, en omdat een aantal lidstaten ontkent dat wij een essentieel gemeenschappelijk belang hebben in de buitenlandse
09/04/2003 politiek, of de Commissie een centrale uitvoerende rol wil ontzeggen. Zonder gemeenschappelijk defensiebeleid zal Europa nog steeds de militaire kracht missen die onontbeerlijk is voor een geloofwaardig gemeenschappelijk buitenlands beleid. Aangezien de gezamenlijke defensie-uitgaven van de EU nog minder dan de helft bedragen dan die van de VS, is het duidelijk dat we niet genoeg geld aan defensie besteden. Tegelijkertijd bestaat er onder onze burgers echter geen groot draagvlak voor een forse verhoging van de uitgaven. We kunnen dus niet eenvoudig meer gaan besteden, maar wat we wel kunnen doen is ons geld beter besteden, bijvoorbeeld aan belangrijke voorzieningen zoals strategische luchttransportcapaciteiten, precisiegeleide wapens en tankvliegtuigen. Daarom is de Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij voorstander van de oprichting van een onderzoeksbureau dat zich richt op de coördinatie van defensie-uitgaven. Wat we willen is meer waar voor ons geld, en wanneer de EU-landen het eens zijn dat bepaald militair materieel dat buiten de EU wordt vervaardigd het best voldoet aan onze behoefte en de beste prijs-kwaliteitverhouding biedt, dan zou het verkeerd zijn om in een misplaatste poging tot protectionisme toch voor een Europees product te kiezen. Daarmee zouden we dezelfde fout maken die in het gemeenschappelijk landbouwbeleid is gemaakt. Betere besteding van de defensiebegroting moet gepaard gaan met krachtigere besluitvorming. Met het verslag van generaal Morillon sturen we de Europese Conventie een duidelijke gezamenlijke boodschap ten gunste van een krachtig en effectief veiligheids- en defensiebeleid en hopelijk kunnen we hiermee enige invloed uitoefenen op de onderhandelingen. De benoeming van één vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken, die zetelt in de Commissie maar die wordt bijgestaan met hulpmiddelen en expertise uit de lidstaten, zou al een grote stap betekenen in het aaneensluiten van de verschillende elementen van het buitenlands en veiligheidsbeleid. Er moet ook meer flexibiliteit komen in de lancering en uitvoering van crisisbeheersingsoperaties, zo nodig door vaker een beroep te doen op constructieve onthouding. Daarnaast lijkt de opname van een collectieve defensieclausule in het toekomstig constitutioneel verdrag soortgelijk aan die in het verdrag van de WestEuropese Unie, ook een noodzakelijke stap, hoewel hiertegen bij sommigen duidelijk bedenkingen bestaan. Het kan zijn dat het niet lukt om met alle 15 lidstaten, laat staan met alle 25, eensgezind vooruitgang te boeken in het nastreven van deze doelen. Daarom ben ik zeer ingenomen met het initiatief van de Belgische regering om later deze maand een vergadering met Frankrijk, Duitsland en Luxemburg te organiseren met defensiebeleid als onderwerp. Vooruitgang op het gebied van Europese integratie wordt dikwijls alleen bereikt doordat een groep vastberaden landen in zijn inspanningen volhardt, waarna de andere landen volgen. Desalniettemin sta ik erop dat een verhoogde samenwerking op defensiegebied open zou moeten staan voor alle regeringen die willen meedoen en ik hoop dat
09/04/2003 de Britse regering dat gezien de militaire kracht en ervaring van het Britse leger ook zal doen. Tot besluit denk ik dat een Europees veiligheids- en defensiebeleid een nuttige aanvulling kan zijn op de collectieve veiligheid die de NAVO biedt, zo lang er maar sprake is van rationalisering van het inkoopbeleid, toegevoegde waarde in de vorm van een op conflictvermijding en crisisbeheersing gebaseerde doctrine die wordt gesteund door een geloofwaardige militaire dreiging, en een meer samenhangende en eensgezinde aanpak van het veiligheidsbeleid. Laat ons veiligheids- en defensiebeleid verrijzen uit de as van onze schaamte over Irak. 3-234
Lagendijk (Verts/ALE). - Voorzitter, laat ik beginnen met collega Morillon te complimenteren met het feit dat hij al in het begin van zijn verslag heeft aangegeven wat eigenlijk het leidende beginsel van het Europees buitenlands en veiligheidsbeleid zou moeten zijn. Al in zijn overwegingen zegt hij - in mijn ogen volstrekt terecht - dat het leidende beginsel crisispreventie zou moeten zijn. Alleen in noodgevallen, alleen in crisissituaties moet ook de Europese Unie de beschikking hebben over militaire middelen. Dat is precies de volgorde die mijn fractie ondersteunt en dat is ook de reden waarom wij bijvoorbeeld het optreden van de Europese Unie in Macedonië en Bosnië steunen. Dat geeft aan dat de Europese Unie - eindelijk zou ik zeggen - de beschikking heeft over bijna het laatste middel in het hele spectrum van middelen als het gaat om het buitenlands en veiligheidsbeleid. Naast diplomatie, naast economische middelen nu ook militaire middelen, maar wel graag in die volgorde. Twee onderdelen uit het verslag wil ik belichten. Ten eerste heeft de generaal - terecht in mijn ogen - via een amendement voorgesteld om één punt nog sterker te maken dan dat wat al in zijn verslag staat, te weten dat we een strategisch concept nodig hebben. Wat willen we nu precies met het Europees veiligheidsbeleid? Waar willen we optreden? Wat hebben we precies daarvoor nodig? Wanneer willen we dat doen? Dat lijkt me heel erg goed. Ik ben er ook hartstikke voor om de Petersberg-taken - dus de officiële omschrijving van ons strategische concept dat in mijn ogen veel en veel te beperkt is - te herzien. Dan ben ik er wel voor om dat eerst te doen en pas daarna te gaan discussiëren over bijvoorbeeld in mijn ogen een aantal losse flodders in het verslag van de heer Morillon, namelijk de territoriale verdediging. Moeten we die nu opeens toevoegen aan de taken van de Europese Unie? Moeten we artikel 5 uit het WEU-Verdrag overnemen? Naar mijn mening komt die beslissing te vroeg. Eerst houden we ons bezig met het strategische concept, dan kijken wat we willen met die Europese middelen. Wat mij betreft is het nu ook te vroeg om te zeggen dat wij in 2009 een soort Kosovoachtige taak op ons moeten kunnen nemen. Eerst maar eens het strategische concept bekijken en dan dat soort concrete taken op ons nemen.
75 Ten tweede, ook een goed punt uit het verslag betreft het misverstand dat vaak heerst als wij zeggen - toch ook een beetje in de bijdragen van de heer Patten en de heer Watson - dat er te weinig geld zou zijn om te doen wat wij zouden willen. Het probleem is niet, collega's, dat er te weinig geld is. Het probleem is dat we het niet genoeg en niet efficiënt genoeg besteden en dat we in het verleden te weinig gedaan hebben aan taakspecialisatie. Daar wringt de schoen! Laten we daar nou heel helder over zijn. Ik ben blij dat dat ook in het verslag van de heer Morillon heel helder staat. Als we het hebben over geld, dan ben ik ervoor - gelukkig ook de rapporteur om stapje voor stapje de financiële middelen over te hevelen van in mijn ogen volstrekt ondoorzichtige ad hoc-begrotingen tussen lidstaten die volstrekt niet democratisch gecontroleerd kunnen worden, naar de begroting van de Europese Unie. Daar is veel voor te zeggen, al was het maar dat daardoor ook het Europees Parlement uiteindelijk greep krijgt op het Europees veiligheidsbeleid, omdat het geld dat eraan besteed wordt op onze begroting staat. En dan kom ik tenslotte, Voorzitter, bij mijn grote angst. We kunnen het in dit Parlement waarschijnlijk nog wel eens worden, ook met de Raad, over het verhogen van de effectiviteit. We moeten sneller en beter kunnen optreden. Akkoord, collega's, maar dan graag op basis van een duidelijk strategisch plan. Maar ik ben bang dat er ontbreekt wat er zeker bijhoort, namelijk democratische controle. We kunnen niet doorgaan met het verhogen van de effectiviteit, het verbeteren van onze mogelijkheden zonder dat duidelijk is waar de democratische controle op dit veiligheidsbeleid plaatsvindt. Als wij ervoor zijn - en ik denk dat de meerderheid van het Parlement ervoor is om bij meerderheid te gaan beslissen, ook over het veiligheidsbeleid - dan kan het niet zo zijn dat het Europees Parlement buiten spel gezet wordt als het gaat om de democratische controle. We hebben effectiviteit nodig, maar graag samen met democratische controle, en uiteindelijk zal die hier in deze zaal moeten plaatsvinden. 3-235
Muscardini (UEN). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, de recente internationale gebeurtenissen hebben eens te meer aangetoond dat het hoog tijd wordt dat de Europese Unie met een gezamenlijke actie naar buiten treedt, zowel om de eigen veiligheid te verdedigen, als om in de bres te springen voor het recht van ieder volk op een democratisch en pluralistisch stelsel, een stelsel dat dus de mensen- en burgerrechten respecteert. Dit Europa moet er nu eindelijk voor zorgen dat de diplomatieke diensten en informatiestelsels van alle nationale staten met elkaar gaan samenwerken, zodat de Raad wel gedwongen wordt om voortdurend overleg te plegen over de vraagstukken van de internationale politiek, teneinde keuzen te doen die zo veel mogelijk de hele Unie vertegenwoordigen. Het is van prioritair belang dat het hele debat over het buitenlands en defensiebeleid en de daaruit voortvloeiende keuzen weer naar de Raad worden
76 teruggevoerd. Al even belangrijk is het dat er één Europese vertegenwoordiger voor deze twee beleidssegmenten komt: een probleem dat ook al in de Conventie is besproken. De bijeenkomsten die een aantal landen buiten de Raad om organiseert, zijn weliswaar volkomen legitiem, maar het zijn geen initiatieven van de Europese Unie. Het ligt dan ook voor de hand dat wij vierkant achter een Europees veiligheids- en defensiebeleid staan dat de vrede beschermt en de democratie garandeert via onder meer een eigen militaire macht, zoals in het voorstel van de heer Morillon staat. Het is de bedoeling dat deze Europese militaire macht samen met de nationale legers van de lidstaten optreedt. Dat kan tevens een extra stimulans vormen om een Europees burgerschapsgevoel te kweken. Zo’n burgerschap krijgt immers ook gestalte als iedere burger er trots op is dat hij tot zijn natie en tot de Unie behoort: een vrije en onafhankelijke Unie, die een plan van vrede en wederzijds respect jegens de rest van de wereld met zich meevoert, een plan dat niet alleen gebaseerd moet zijn op het tonen van documenten, op het uiten van goede bedoelingen of het sluiten van handelsakkoorden, maar dat ook geschikte voorzieningen moet bieden voor de strijd tegen terrorisme, om onze vrije waarden, onze visie op de wereld en onze instellingen te beschermen. 3-236
Coûteaux (EDD). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, het is altijd hetzelfde liedje. Wanneer de hersenschimmen die door onze Europagezinde dromers worden nagejaagd, door de realiteit zijn ingehaald en verdampt, creëren zij nieuwe waanbeelden die nog absurder zijn. Het betreft hier een soort vlucht in de toekomst die lachwekkend zou zijn, als het niet om zo’n ernstige zaak ging. Met het verslag-Morillon wordt opnieuw het waanidee van een Europese defensie geïntroduceerd. De gehele twintigste eeuw waren er al simpele geesten die daarvan droomden, overigens zonder enig resultaat. Aristide Briand liep er reeds mee te koop, met als dramatisch gevolg dat het verzet en de weerbaarheid van de Fransen werd gebroken. Dit idee stak opnieuw de kop in 1948, tijdens het Congres van Den Haag, en vervolgens ging in 1950 een zekere Winston Churchill ermee aan de haal. Hij richtte de Europese defensiegemeenschap op, een organisatie die aan zijn fantasie ontsproten was. Het liep uit op een fiasco. We mogen overigens het Franse parlement wel bedanken dat het een eind aan deze hersenschim heeft gemaakt. Vijftig jaar later zijn we nog geen stap verder gekomen. Op het wezenlijke punt van een gemeenschappelijk defensiebeleid, namelijk de ontwikkeling van een Europese defensie-industrie, hebben we zelfs een stap teruggedaan. De Europeanen kopen de meeste van hun wapens immers niet van elkaar, maar van de Verenigde Staten (bijna 60 procent). Hier zou men eerst orde op zaken moeten stellen, als men van een defensiebeleid wil spreken. Dit defensiebeleid is echter een waanidee, omdat men geen defensiebeleid kan voeren zonder een gemeenschappelijk buitenlands beleid. Dit beleid is in 1992 prachtig geformuleerd in titel V van het Verdrag
09/04/2003 van Maastricht. Tijdens geen enkele crisis - Rwanda, Afghanistan, Kosovo - is echter ook maar een begin gemaakt met de uitvoering van dat beleid. Wij waren daar niet toe in staat, omdat we de Amerikanen zo slaafs volgden. En toch is men nu opnieuw verrukt van de gedachte aan een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Nee, dames en heren, laten we niet langer aandacht aan deze waanbeelden schenken. Europa moet weer met de beide benen op de grond komen te staan. Het is nu duidelijker dan ooit dat het in Europa om de afzonderlijke staten draait en deze staten moeten zich niet laten ontnemen wat de kern van hun bestaan vormt: een geest van weerbaarheid en een instrument om die weerbaarheid gestalte te geven. Zo hoop ik dat Frankrijk, dat in de wereld een steeds grotere rol gaat spelen, zijn eigen weerbaarheid kan vergroten. Dat is de enige en beste bijdrage die het aan de overblijfselen van Europa kan leveren. 3-237
de Gaulle (NI). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, om met een Franse humorist te spreken, alles hangt met alles samen en omgekeerd. De zogenaamde Europese Unie op het gebied van economische groei en werkgelegenheid is op een faliekante mislukking uitgelopen. Desondanks maakt de rapporteur, die helaas lijkt te vergeten dat hij een generaal van het Franse leger is, zich sterk voor een opvatting over defensie die inhoudt dat de legermacht van Frankrijk wordt teruggebracht tot een niveau als dat van België of zelfs nog lager! Uiteraard wordt dit doel zorgvuldig nagestreefd door allen die, om diverse redenen, het concept “supermacht Europa” als een middel zien om de gestagneerde opbouw van Europa nieuw leven in te blazen. De oorlog tegen Irak zou deze dromers echter eindelijk moeten doen beseffen dat de naties kille monsters zijn die alleen maar aan hun eigen belang denken. Het recente fiasco van het Europese transportvliegtuig, dat veel sneller en veel goedkoper had kunnen worden vervaardigd, het doordrukken van het Galileo-project, de zeer hoge kosten van elke multinationale wapenproductie, het lot van honderdduizenden werknemers die hun baan dreigen te verliezen: het laat onze politici koud. Het enige wat zij willen, is zo lang mogelijk in het zadel blijven zitten. Een uitgebreid Europa heeft stabiliteit nodig en een dergelijke stabiliteit wordt niet verkregen door de invoering van meer juridische kunstgrepen, onmogelijke samenwerkingsverbanden, ondeskundige instanties, schijnbevoegdheden en andere schijnconstructies. Hoewel wij als eurosceptici over het Midden-Oosten van mening verschillen, zullen we, als het moment daar is, gezamenlijk ten strijde trekken tegen dit waanidee van “supermacht Europa”, en dat zonder enig voorbehoud. 3-238
Brok (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de voorzitter van de Raad, ik heb er altijd al van gedroomd om een toespraak
09/04/2003 te houden na een de Gaulle, maar niet na een die zulke toespraken houdt. Terwijl we dit debat over de toekomst van het Europese veiligheids- en defensiebeleid voeren, zijn we getuige van de oorlog in Irak. We dachten dat we deze oorlog met diplomatieke middelen konden verhinderen. Dat is ons echter niet gelukt, omdat we het politiek niet met elkaar eens waren en omdat we militair gezien niet meetelden. Toen het ging om oorlog of vrede, waren wij weer eens niet voorbereid. We zijn te laat gekomen, zoals in Bosnië, zoals in Kosovo of zoals in Afghanistan. Bij geen enkele van deze militaire conflicten was de Europese Unie een internationale speler die invloed had op het gebeuren. Daarom is een van de belangrijkste zinnen uit het verslag-Morillon dat de Unie alleen meetelt indien zij duidelijk omschreven doelstellingen en belangen heeft op het gebied van de buitenlandse politiek, inclusief de benodigde militaire capaciteiten. Alleen dan zal de Unie een onafhankelijke medespeler op het wereldtoneel kunnen worden en een zelfbewuste partner kunnen zijn in het transatlantisch bondgenootschap. Er zijn nogal wat regeringsleiders die uit onmacht over de oorlog in Irak menen dat ze de publieke opinie voor zich kunnen winnen door het streven naar een Europese defensie-unie te verkondigen. Ik vraag mezelf af: Hebben deze regeringsleiders dan niet meegewerkt aan de besluiten sinds Helsinki in 1999? Waarom hebben ze dan niet meer gedaan om ervoor te zorgen dat de snelle reactiemacht van de EU zoals gepland in 2003 meteen inzetbaar en slagvaardig is, met de modernste technologische middelen en met de vereiste commandostructuren en transportcapaciteiten? Waarom bleef de hervorming van hun nationale strijdkrachten dan achter bij de nieuwste uitdagingen op het gebied van de veiligheid? Waarom werd er zo op de defensiebegrotingen beknot? Waarom moesten we voor het transport van eigen soldaten in eigen land vliegtuigen huren van Oekraïne? Sinds 1999 heeft het Europees Parlement er continu op gehamerd dat de instrumenten voor het buitenlands beleid van de Unie moeten worden aangevuld met militaire capaciteiten. Daar wordt momenteel ook over gesproken in de Conventie. Dit verslag is ook bedoeld om als Parlement antwoord te geven op de vraag: hoe kan de Europese Unie de veiligheid van haar burgers garanderen gelet op nieuwe bedreigingen door het terrorisme en hoe kan de Unie bijdragen aan vrede en stabiliteit in de wereld? Preëmptieve oorlogen zonder legitimatie mogen immers nooit meer worden gevoerd! Daarom drukken wij in dit verslag onze steun uit aan eenieder in de Conventie die voorstander is van een vernieuwing van de Petersberg-taken, die ervoor is dat een voorhoede van lidstaten militaire crisismissies op zich neemt, die voor een soort van Europees bewapeningsbureau is, die zich uitspreekt voor een Europese bijstands- en solidariteitsclausule en die in het bijzonder voorstander is van de invoering van
77 meerderheidsbesluiten in het buitenlands beleid en een grotere samenwerking in het defensiebeleid – beide van cruciaal belang. Wij denken echter wel dat de regeringen zich het volgende moeten realiseren. Miljoenen mensen hebben voorafgaand aan de oorlog in Irak in de straten van de Europese steden ook gedemonstreerd voor het feit dat over oorlog en vrede geen kabinetten, maar parlementen moeten beslissen. Wie besluiten neemt over het inzetten van een Europese reactiemacht in crisissituaties, moet een hoge mate van democratische legitimatie hebben. Ik wil hier tot slot nog iets aan toevoegen. Alle snelle interventies waarover gedacht wordt in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid zullen een civiel en een militair element hebben. Dat is nu juist wat ons van de NAVO onderscheidt. In Bosnië zijn we nu met een politiemissie vertegenwoordigd. Volgend jaar lossen we misschien de SFOR-missie van de NAVO af. We kunnen de samenhang tussen civiele en militaire operaties het beste waarborgen als voor beide dezelfde regels gelden en de gezamenlijke kosten via de begroting van de Europese Unie worden gefinancierd. Dit heeft te maken met parlementaire controle, maar geeft de regeringen ook meteen een democratische legitimatie voor hun handelen. De burgers van de Europese Unie zeggen in ieder geval nu al ‘ja’ op het concept van een Europees defensiebeleid dat in het verslag-Morillon wordt gepresenteerd. Van de Europese burgers is 71 procent voor. Alleen de kabinetten hebben het nog niet begrepen. 3-239
Wiersma (PSE). - Voorzitter, ik wil ook graag collega Morillon complimenteren met zijn goede verslag en ik kan alvast zeggen dat ik de meeste ambities en de voorstellen die hij daarin heeft neergelegd, kan steunen. Verder is al gezegd dat het debat op een opportuun moment komt. De oorlog in Irak heeft Europa verdeeld. Daardoor is twijfel gezaaid, ook in de publieke opinie, over het vermogen van de Europese Unie om naar buiten toe met één stem te spreken. Het debat over het Europees defensiebeleid van vandaag komt daarom op een ietwat vreemd moment. Maar het denken staat niet stil en zonder nieuwe initiatieven kan de aangerichte schade niet hersteld worden. De Europese Conventie beraadt zich op dit moment over de versterking van de besluitvormingsstructuren. Het verslag-Morillon bevat een hele reeks praktische voorstellen om de defensiecapaciteit van de EU te verbeteren. Wij steunen de uitbreiding van de Petersberg-taken, en ook de strijd tegen het terrorisme moet daaronder komen te vallen. De snelle reactiemacht moet meer aandacht krijgen. Wil die in de toekomst echt autonoom kunnen opereren dan zal ook de defensieindustrie in Europa beter georganiseerd moeten worden. De verwezenlijking van al deze ambities zou de Europese Unie daadwerkelijk voorzien van een
78 bruikbare militaire capaciteit. Daarmee wordt de Europese Unie geen militaire supermacht. Dat is ook niet de bedoeling. In het kader van een breed veiligheidsbeleid met crisispreventie als prioriteit, moet de Europese Unie meerdere instrumenten tegelijk kunnen inzetten. Tot zo'n aanpak behoort een geloofwaardige militaire component. De oorlog in Irak heeft ons meer bewust gemaakt van onze zwakheden, maar dat is geen reden om de basisfilosofie nu compleet te veranderen. Als het gaat om het handhaven van de internationale rechtsorde moet de Europese Unie, samen met anderen en binnen de multilaterale kaders, haar verantwoordelijkheid kunnen nemen. De suggestie om de ontwikkeling van het buitenlands en veiligheidsbeleid met een voorhoede van actieve lidstaten te versnellen, verdient steun. De langzaamsten mogen niet langer het tempo bepalen. Ik pleit echter wel voor een open proces. Wie mee wil doen moet daartoe de kans krijgen. 3-240
Martelli (ELDR). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, in het verslag-Morillon wordt de Europese defensie behandeld als onderdeel van een realistische en verantwoorde strategie van solidariteit en complementariteit met de Verenigde Staten. Daarom is dit verslag een belangrijke stap vooruit, een stap die gepaard gaat met planning, economische offers en militaire investeringen. Het is een noodzakelijke stap die dringend gezet moet worden, waarbij men nieuwe terroristische en politieke dreigingen niet moet onderschatten. Het is een coherente agenda die overigens overeenkomt met wat ik in mijn studie ‘Una spada europea’ (Een Europees zwaard) heb geopperd. In het verslag-Morillon wordt een aantal gevaarlijke illusies onderuitgehaald, illusies die de wereld niet veiliger of democratischer maken, en al helemaal niet voor een meer verenigd Europa zorgen. Een van die gevaarlijke illusies is de heropleving van het pacifisme, een eenrichtingspacifisme dat het motto van vroeger, “beter rood dan dood”, weer van stal heeft gehaald. Nog zo’n illusie is dat Europa onafhankelijk, sterk en gezaghebbend kan worden als het maar van de Verenigde Staten is afgesneden. Deze illusie is geïnspireerd op het gaullisme, zij staat vijandig tegenover de Verenigde Staten en tracht de boot van de Europese supernationaliteit zoveel mogelijk af te houden, vooral op het vlak van de buitenlandse politiek en het defensiebeleid. Het is een illusie die diep wortelt in het Europees nationalisme en in ideologieën die inmiddels voorgoed tot het verleden behoren, een illusie die ook verklaart waarom er een monsterverbond tussen links en rechts werd gesmeed met betrekking tot de oorlog in Irak en waarom democratische interventies de hemel in worden geprezen. Het is al met al een politieke illusie die veel gevaarlijker is dan eenzijdig imperialisme of blind pacifisme. De bedoeling ervan was om leiding te geven aan Europa, maar het resultaat was slechts verdeeldheid; de Vijftien zijn verdeeld geraakt, de landen van Oost-Europa zijn beledigd, juist nu de hereniging aan de gang is, de kloof met de Verenigde
09/04/2003 Staten is gegroeid en de Veiligheidsraad is verlamd geraakt nog voordat het vetorecht kon worden uitgeoefend, wat de opmaat bleek te zijn voor een militaire interventie buiten de VN om. Voordat de Unie iets gaat doen aan haar institutioneel systeem moet zij eerst duidelijkheid verschaffen over haar politieke visie. Zij moet de veiligheid van haar bevolking, haar grondgebied en grenzen garanderen – iets wat in de Balkan niet gelukt is. De Unie moet inzien dat de wapenbeheersing aan uitholling onderhevig is en dat massavernietigingswapens hun weg vinden naar bloeddorstige regimes. Zij moet zich slagvaardig opstellen in de bestrijding van het terrorisme en in het bieden van veiligheid aan Israël en een democratische Palestijnse staat. Als de Unie op voet van gelijkheid een bondgenoot van de Verenigde Staten wil zijn en wil voorkomen dat zij kwaad, berustend of verontwaardigd een plaats aan de zijlijn moet innemen, moet zij een gemeenschappelijke defensie opzetten en geleidelijk het leiderschap van de NAVO overnemen, waarin de Verenigde Staten inmiddels slechts 8 procent van hun macht steken. Hiertoe kan de Unie het akkoord van Saint-Malo tussen Frankrijk en Groot-Brittannië als basis nemen evenals het verslag van Philippe Morillon. Beide vormen de hoogtepunten van het Europees veiligheidsbeleid en zijn ontwikkeling, dat nu verder geconsolideerd, uitgebouwd en over de gehele Unie verspreid moet worden. 3-241
Frahm (GUE/NGL). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, het onderwerp dat wij vandaag moeten bespreken, is de manier waarop wij de veiligheid van Europa en een veilige toekomst voor ons allen kunnen waarborgen. Wat we vooral de laatste jaren gezien hebben, onder andere op de elfde september, is dat veiligheid niet het gevolg is van militaire bewapening. Integendeel, kan men wel zeggen, want als er één land ter wereld is dat militair goed bewapend is, dan zijn het wel de Verenigde Staten, en juist dat land is het slachtoffer geworden van de terroristische actie op de elfde september. Tegen dat soort acties heeft de militaire bewapening dus niet geholpen. Laat de rechtse golf die sindsdien over de Verenigde Staten is gespoeld, in hemelsnaam niet van invloed zijn op het Europese denken over veiligheidsbeleid. Zowel wereldwijd als binnen de EU bestaat er een volstrekte wanverhouding tussen de investeringen in militaire uitrusting en onze investeringen in een werkelijk duurzame veiligheid. Het probleem is dat het verslag-Morillon niets verandert aan deze wanverhouding, en dat is een van de redenen dat ik het verslag uiteindelijk niet kan steunen, ook al bevat het vele goede en juiste analyses van de behoefte aan een Europese identiteit op deze gebieden. Maar als die identiteit inhoudt dat wij iets na-apen waarvan reeds is gebleken dat het niet deugt en niets oplevert, dan zijn we op de verkeerde weg.
09/04/2003 Dit is geen uiting van pacifisme. Ik vind dat mensen het recht hebben om hun rechten te verdedigen en dat er situaties kunnen voorkomen waarin men militaire macht moet gebruiken om de vrede te bewaren. Maar de dreiging waarmee we thans worden geconfronteerd, gaat niet uit van een situatie die we met militaire middelen kunnen bestrijden. De dreiging gaat uit van de wanhoop van mensen in een zeer onrechtvaardige wereld, en daar zou onze aandacht primair naar moeten uitgaan. 3-242
VOORZITTER: MEVROUW LALUMIÈRE Ondervoorzitter 3-243
Marset Campos (GUE/NGL). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik de heer Morillon bedanken voor zijn inspanningen om verschillende standpunten in dit verslag onder één noemer te brengen. Onze collega Pernille Frahm heeft reeds aangegeven dat wij dit verslag, ondanks een groot aantal positieve punten, om drie duidelijke redenen niet kunnen steunen. De eerste reden is de afhankelijkheid van de NAVO, die de Europese Unie dwingt tot de rol van dwerg in de schaduw van de Amerikaanse reus. Om vooruit te komen moeten wij ons rekenschap geven van de eigen identiteit van de Europese Unie. Zolang wij dit nalaten zal de Europese Unie geen toekomst hebben. De tweede reden is dat wij, als de oorlog in Irak eenmaal voorbij is, krachtdadiger moeten optreden, want wij moeten in alle duidelijkheid stellen dat het grootste gevaar voor de vrede in de wereld thans uitgaat van de agressieve houding van de Verenigde Staten. Het document over de veiligheidsstrategie van de Verenigde Staten van 20 september betekent dat het land overal ter wereld oorlogen kan beginnen. Wellicht zullen Syrië, Iran en Korea en wie weet wie verder nog volgen – ik noem verder geen namen om te vermijden dat ik deze tot doelwit verhef. Dit is een groot gevaar voor de veiligheid. De Europese Unie moet derhalve – en dit is de derde reden – een essentiële rol vervullen bij de democratische versterking van de Verenigde Naties en de Veiligheidsraad. Bovendien moeten we voor elkaar zien te krijgen dat de besluitvorming omtrent conflicten plaatsvindt in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en de Veiligheidsraad conform het internationaal recht – precies datgene waar de Verenigde Staten zich niet aan houden. Zo ziet een succesvolle bijdrage van de Europese Unie eruit. Dit is wat een aantal Zuid-Amerikaanse landen hebben gezegd, die ondanks de – mijns inziens volkomen ongerechtvaardigde – druk van premier Aznar om twee leden van de Veiligheidsraad te winnen voor de oorlog in Irak, waardig en moedig hebben gereageerd en Europa een voorbeeld hebben gegeven door erop te wijzen dat de vrede en het internationaal recht prevaleren boven de gevaarlijke avonturen van de Verenigde Staten.
79 3-244
Gahrton (Verts/ALE). − (SV) Mevrouw de Voorzitter, in de toelichting van zijn verslag over een EU-leger schrijft generaal Morillon: “Indien de regeringen van de lidstaten het voeren van eventuele oorlogen aan de Amerikanen blijven overlaten en zich uitsluitend tot vredestaken beperken, manoeuvreert de Unie zich in de positie van de Atheners in het oude Rome, waarbij zij uiteindelijk is overgeleverd aan de grillen van een ander imperium”. Desondanks geef ik de voorkeur aan Athene, de bakermat van de cultuur en de democratie, boven het militaristische Rome, dat de hele wereld tegen zich in het harnas wist te jagen en uiteindelijk bloedig ten onder ging, terwijl het Griekse erfgoed zijn positieve invloed nog steeds overal doet gelden, van de Olympische Spelen tot het EU-voorzitterschap. De heer Morillon wil dat de EU hetzelfde doet als wat de Verenigde Staten gedaan hebben in Kosovo of misschien in Irak of in een van de vele andere offensieve oorlogen die zij de laatste honderd jaar tegen kleine landen gevoerd hebben. Hij wil dat de EU wereldwijd militair ingrijpt, speciaal op de Balkan, in het Midden-Oosten, Kaukasië, Centraal-Azië en Afrika. In een dergelijk scenario is er natuurlijk geen plaats voor ongebonden landen. Alle landen moeten zich aan een zogenaamde solidariteitsclausule houden, en een VN-mandaat is absoluut niet meer nodig. Als de EU de Romeinse weg van de heer Morillon inslaat, bestaat de mogelijkheid dat een EU-president op een goede dag op gelijke voet met de president van de VS kan bespreken welke armoedzaaiers in welk olie- en mineraalrijk ontwikkelingsland men de volgende keer naar het stenen tijdperk terug zal bombarderen. Iedere poging om de VS militair-technologisch in te halen dreigt echter ook een herhaling te worden van de ten dode gedoemde bewapeningswedloop van de SovjetUnie. Het is in elk geval zeker dat miljarden mensen een even grote afkeer van de Europeanen zullen krijgen als van de Amerikanen. Miljoenen demonstranten zullen protesteren voor de ambassades van de EU-landen, de Eiffeltoren zal worden getroffen door hetzelfde lot als het World Trade Center, de VN zullen worden ondermijnd, de oorlog tussen de beschavingen zal escaleren en de krimpende bevolking van Europa zal de verliezer zijn, hoeveel van de VS gekopieerde superwapens we ook aanschaffen. We doen er goed aan om “Der Untergang des Abendlandes” van Oswald Spengler van de boekenplank te halen om te begrijpen wat er gebeurt als de heer Morillon zijn zin krijgt. Als wij, zoals de heer Morillon wil, een modern Rome proberen op te bouwen, dan zullen wij ook door het lot van Rome getroffen worden. Nee, laten wij de militaristische plannen rond een supermacht vergeten, en laten wij luisteren naar de winnaars van onze eigen Sacharovprijs! Laten wij de Dalai Lama, die hier onze eregast was, serieus nemen! Alleen als vredesfactor heeft de EU een overlevingskans, en alleen als zodanig heeft zij bestaansrecht. Richt eindelijk een civiel vredescorps op onder regie van de EU! Trek lering uit de ervaring van
80 de EU-landen die zich tweehonderd jaar buiten de oorlog hebben weten te houden, in plaats van ons weg te honen! Het kenmerk van de EU is vrede. Laat de VS zich maar bezighouden met oorlog, totdat de Amerikanen zelf bloedig ten onder gaan, precies zoals de Romeinen, maar laten wij vasthouden aan de cultuur en de democratie van Athene! 3-245
Van Dam (EDD). - Mevrouw de Voorzitter, de gebeurtenissen van 11 september 2001 hebben de wereld eraan herinnerd dat vrede en veiligheid geen vanzelfsprekendheid is. In dit licht is het toe te juichen dat Europese landen inzien dat het noodzakelijk is een grotere verantwoordelijkheid hiervoor op zich te nemen. Eigen geloofwaardigheid en veiligheid zijn immers in het geding. Dat bevorder je niet door halfslachtigheid. Zo wordt in het verslag-Morillon terecht gesteld dat de NAVO het absoluut noodzakelijke bondgenootschap voor gezamenlijke defensie blijft, maar wordt hierin tegelijkertijd een vurig pleidooi gehouden voor de ontwikkeling van een onafhankelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid. Om maar te zwijgen over de volstrekt tekortschietende defensie-inspanningen aan de Europese zijde. Kortom, het verslag-Morillon wijst ons geen eenduidige weg. Wat ligt meer voor de hand, dan een adequate inbreng van de Europese lidstaten in de NAVO? Eén ding is zeker: de gebleken verdeeldheid binnen de Europese gelederen over Irak, alsmede een controversieel groepsinitiatief inzake een Europees defensiebeleid maken van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en het Europees veiligheids- en defensiebeleid momenteel geen geloofwaardig fundament voor de veiligheid van de burgers in de staten van Europa. Die burgers dien je met een eensgezinde sterke NAVO. 3-246
Souchet (NI). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, tussen het moment dat het verslag-Morillon is opgesteld en deze dag hebben cruciale internationale ontwikkelingen plaatsgehad. Hierdoor kunnen Europese defensievraagstukken niet langer algemeen en uniform worden behandeld. We kunnen niet langer pretenderen dat we nog een gemeenschappelijk defensiebeleid kunnen formuleren met het oog op de uitvoering van één buitenlands en veiligheidsbeleid voor alle lidstaten samen. De botsingen binnen de Veiligheidsraad over fundamentele kwesties en een nieuwe oorlog die in strijd is met het Handvest van San Francisco (eerst in Kosovo, nu tegen Irak), laten op niet mis te verstane wijze zien hoe groot de verdeeldheid op het gebied van het buitenlands beleid is tussen de huidige en toekomstige lidstaten van de Europese Unie. Het is overduidelijk dat er twee opvattingen bestaan over Europa en de rol die het moet spelen, en dat er twee soorten buitenlands beleid en twee visies op de internationale rechtsorde zijn. We moeten daar nota van nemen en er niet koste wat kost een tijdelijke crisis in willen zien die wel overwaait. Laten we niet opnieuw de oude, achterhaalde begrippen koesteren en niet langer mooie woorden
09/04/2003 wijden aan het GBVB en het EVDB, die vooral een papieren tijger zijn geworden. Voortaan kunnen buitenlandse zaken en defensie alleen nog maar onder de noemer variabele geometrie worden gevat. Daar kunnen we nu niet langer om heen. Een dergelijke aanpak zal leiden tot meer daadkracht en minder mooipraterij. Vanaf nu moet ook de Conventie in deze richting gaan denken. We moeten dus bekijken welke voorstellen in het verslag-Morillon door de recente ontwikkelingen volledig zijn achterhaald en welke nog steeds relevant zijn. Tot de eerste groep zou ik in het bijzonder paragraaf 54 willen rekenen waar wordt geopperd in de VN-Veiligheidsraad één permanente zetel aan de Europese Unie toe te wijzen. Dit voorstel gaat duidelijk in tegen wat Europa op dit moment nodig heeft, namelijk twee permanente zetels (net als nu), zodat de beide standpunten worden gehoord. Onder de tweede groep vallen mijns inziens de voorstellen voor de ontwikkeling van onmisbare samenwerkingsverbanden. Deze samenwerking betreft ten eerste de strijd tegen het terrorisme die door de oorlog tegen Irak nog urgenter is geworden, en in de tweede plaats de productie en aankoop van wapens. De huidige gebeurtenissen hebben ook ondubbelzinnig aangetoond dat de ideologie van het vredesdividend in Europa enorme schade heeft aangericht. Ik ben dan ook blij dat het begrip communautair preferentiebeginsel weer in het verslag-Morillon wordt geïntroduceerd, maar ik betreur het dat dit beginsel is afgeschaft als het gaat om het even strategische gemeenschappelijk landbouwbeleid. In het laatste geval spreken we over voedselautonomie of, in Amerikaanse bewoordingen, over het voedselwapen. De gestage voorziening waarvan in het verslag-Morillon sprake is, moet zowel gelden voor voedsel als voor wapens. Laat commissaris Lamy dat tijdens de onderhandelingsronde in Doha niet vergeten. 3-247
Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik evenals mijn collega’s mijn dankbaarheid uitspreken aan de Franse generaal en voorbeeldige burger, afgevaardigde en rapporteur van dit verslag, de heer Morillon. Vandaag heeft het Parlement de basis gelegd waarop de Raad van Ministers volgende week de vijfde uitbreiding van ons politieke project kan grondvesten. Dit wordt zonder meer de uitbreiding met de grootste historische draagwijdte, aangezien hiermee een einde wordt gemaakt aan de verdeling van de Europeanen door de Berlijnse muur en het ijzeren gordijn, die het toppunt van onwaardigheid betekenden en intussen gelukkig tot het verleden behoren. Daarnaast behandelen wij dit verslag in een tijd die in het teken staat van de aanslagen van 11 september en de Irak-crisis. De bevolking van de uitgebreide Europese Unie van vandaag is groter dan die van de Verenigde Staten, het bruto binnenlands product is vergelijkbaar en op het vlak van de handel en de industrie overtreffen wij de
09/04/2003 Verenigde Staten. Wij hebben evenwel een achterstand op het gebied van de geavanceerde technologie, de controle van de financiële markten en vooral op militair gebied, waar een gapende kloof bestaat. Mevrouw de Voorzitter, ik ben van mening dat wij – of wij nu willen of niet – moeten vaststellen dat deze achterstand het gevolg is van ons eigen onvermogen en dat er thans op het vlak van veiligheid en defensie geen alternatief bestaat voor het Atlantisch bondgenootschap. Gisteren hebben wij in het Parlement de president van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië ontvangen. Dit bezoek viel samen met het begin van de missie van de Europese Unie in deze republiek. Mevrouw de Voorzitter, deze kleine stappen tonen aan dat de Europese Unie wenst te evolueren in de richting van een sterk Europa met een eigen rol in de wereld, dat op eigen kracht op onder meer militair, economisch en cultureel vlak kan schitteren. Het verslag van de heer Morillon beantwoordt aan deze doelstellingen op het gebied van defensie. Het omvat voorstellen voor de verbetering van de besluitvorming, de verhoging van de compatibiliteit tussen wapensystemen, de bevordering van de oprichting van een Raad van ministers van Defensie en verschaft de financiële middelen voor de ontwikkeling van dit beleid. Mevrouw de Voorzitter, het is toch merkwaardig dat degenen die het hardst hebben geklaagd over de zwakke rol van de Europese Unie in de Irak-crisis nu het terughoudendst zijn als het erop aankomt om voor de publieke opinie te pleiten voor voldoende middelen voor defensie. Ter afronding, mevrouw de Voorzitter, wil ik erop wijzen dat premier Aznar niemand onder druk heeft gezet en dat de waardigheid van de presidenten van Mexico en Chili ook geen enkele vorm van druk zou tolereren. Mevrouw de Voorzitter, degenen die dit beweren verwijs ik naar de verklaring van de minister van Buitenlandse Zaken van Mexico van gisteren, waarin hij stelde dat de betrekkingen tussen Spanje en Mexico nog nooit zo goed waren als nu. 3-248
Carrilho (PSE). – (PT) Mevrouw de Voorzitter, voor de aanhangers van het realistisch denken – hyperrealistisch denken, zou ik zelf zeggen – is elke discussie over het gemeenschappelijk defensie- en veiligheidsbeleid op dit moment een soort wishful thinking. Toch is dit verslag met zijn voorbeelden van pro-actief denken juist binnen de huidige context uiterst belangrijk. We kunnen het met de onderliggende ideeën van dit verslag zonder meer eens zijn. Het gaat hier immers om zaken waarover consensus bestaat in het Europees Parlement en onder de burgers zelf. Ik heb het dan in de eerste plaats over het respect voor het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht. We zijn het er ook over eens dat aan de hand van gemeenschappelijke richtsnoeren een kader voor het
81 defensie- en veiligheidsbeleid ontworpen moet worden, en dat we op het gebied van veiligheid en defensie gemeenschappelijke Europese verantwoordelijkheden moeten aanvaarden. Daarbij moeten we beginnen met militaire steun voor humanitaire hulp en de preventie en oplossing van conflicten. De transatlantische betrekkingen moeten gehandhaafd blijven en problemen moeten multilateraal worden aangepakt. Ik wil wel graag één kritische opmerking maken. Dit verslag is misschien iets te gedetailleerd. Sommige van die details zijn minder duidelijk. Punt G, bijvoorbeeld, gaat over het krijgsrecht, maar het is onduidelijk of er nu wel of geen kritiek wordt geuit ten aanzien van de Geneefse Conventie. We moeten er bovendien rekening mee houden dat dit een eerste stap is. Zou het niet verstandiger zijn meer aandacht te besteden aan het efficiënt inzetten van de bestaande middelen? We moeten onze krachten bundelen en overlappingen vermijden, en dat betekent dat de krijgsmacht van de verschillende landen interoperationeel moeten zijn. Ook zouden meer sectoren moeten kunnen profiteren van de toekenning van middelen aan defensie in elk land. Sommige landen besteden meer dan 70 procent van hun begroting aan onderhouds- en personeelskosten. Misschien is het beter als deze landen een deel van hun middelen poolen, zodat we gezamenlijk geld beschikbaar kunnen stellen voor prioriteiten als wetenschappelijk en technologisch onderzoek naar verfijnde apparatuur en systemen. De resultaten van zulk onderzoek kunnen overal in Europa in de industrie en de economie gebruikt worden. Maar dan hebben we het over concrete zaken, en die discussie kan eigenlijk nu pas beginnen. 3-249
Väyrynen (ELDR). - (FI) Mevrouw de Voorzitter, de recente gebeurtenissen tonen aan dat de lidstaten van de Europese Unie nu en in de toekomst geen afspraken kunnen maken over het organiseren van een gemeenschappelijke defensie. Inzake de oorlog in Irak verschilden ook de EU-lidstaten die tot de NAVO horen sterk van mening en dat weerspiegelt de algemene houding van deze landen ten opzichte van de nieuwe internationale orde die aan het ontstaan is. Dit bemoeilijkt de uitvoering van een gemeenschappelijke defensie. De neutrale lidstaten wilden en willen de Unie niet tot een militaire unie of een militaire grootmacht omvormen. In deze omstandigheden zou het verstandig zijn als de Europese Unie zich tot crisisbeheersing beperkt en als de NAVO blijft fungeren als organisatie voor collectieve veiligheid voor de EU-lidstaten die daartoe willen behoren. Binnen het kader van de NAVO kunnen Duitsland, Frankrijk, België en andere gelijkgestemde landen op militair gebied intensief met elkaar gaan samenwerken en een defensiegemeenschap vormen die als sterke Europese pijler van de NAVO kan fungeren. Zo'n systeem zou de voor ons allen belangrijke samenwerking tussen Europa en NoordAmerika versterken. Europa zou binnen de NAVO een eigen defensie-identiteit hebben, maar de
82 defensiegemeenschap zou nauw met de Verenigde Staten samenwerken. De overige EU-lidstaten - zowel de NAVO-landen als de neutrale lidstaten - kunnen er van hun kant voor zorgen dat de transatlantische samenwerking behouden blijft en wordt versterkt. Het ontstaan van een defensiegemeenschap zou ook kunnen leiden tot nog algemenere interne differentiatie in de Unie op basis van de ideeën die toonaangevende Franse en Duitse deskundigen en politici in de loop der jaren hebben gepresenteerd. Dan zou de kern van de Unie uit verschillende instellingen moeten bestaan, zoals onder andere de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer heeft gezegd. 3-250
Alavanos (GUE/NGL). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik geloof niet dat er hier onder de leden iemand jonger is dan 18 jaar. Onze gemiddelde leeftijd zal zo’n 40 à 50 jaar zijn en daarom geloof ik niet dat wij met tinnen soldaatjes moeten spelen. Ik ben geen generaal om een oordeel te vellen. Ik ben in het leger geweest als eenvoudig soldaat, zelfs niet als onderofficier, maar nu ik hier spreek, kan ik met geen mogelijkheid de foto die op de voorpagina van de Guardian stond uit mijn ogen wissen. Die toont precies aan waartoe dergelijke preventieve oorlogen leiden. Ik kan evenmin de beelden uit mijn ogen wissen die ik vijf minuten geleden nog op de televisie zag, beelden van een volk dat niet alleen dagenlang is gebombardeerd maar nu er zelfs toe wordt aangezet het laatste vleugje waardigheid op te geven en aan het plunderen en stelen te slaan. En daar mogen wij allen van meegenieten op de televisie. Wij spreken hier echter in aanwezigheid van toeschouwers, journalisten en tolken over bewapening en mechanismen, in plaats van ons af te vragen waar wij mee bezig zijn. Hoe kunnen wij nu instemmen met lid 17 waarin men het crisispreventiekarakter van militaire taken onderstreept? De oorlog die Bush en Blair in Irak voeren is een preventieve oorlog! Hoe kunnen wij instemmen met lid 9 waarin staat dat het begrip geografische grenzen voor militaire taakopdrachten in de strijd tegen het terrorisme in onbruik is geraakt, dat het traditionele onderscheid tussen buitenlands en nationaal veiligheidsbeleid is vervaagd? Waar zijn we mee bezig? Wijzelf zetten de deur wagenwijd open voor Syrië, Iran, Noord-Korea en morgen Frankrijk, mijnheer Morillon! Daarom is dit een nuttig debat. Om te kijken waar we staan. Laat er niet gezegd worden dat we ongelijk hebben door tegen te zijn. Wij moeten zeggen welke partij van de twee in de Europese Unie gelijk heeft: de partij die de beginselen van het Handvest van de VN in de Veiligheidsraad met voeten heeft getreden of de partij die bereid was steun te geven aan een optreden volgens het VN-handvest? Laten wij kijken naar de politieke grondslag voor de Europese Unie en een Unie opbouwen die geen karikaturale kopie is van de Verenigde Staten maar een pool van vrede, diplomatie en beheerst optreden in de 21ste eeuw, een eeuw die in geen enkel opzicht mag lijken op de 20ste eeuw. 3-251
09/04/2003 Ortuondo Larrea (Verts/ALE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in het besef dat Europa wel de grootste handelsmogendheid ter wereld mag zijn, doch zonder gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid geen rol van betekenis in de wereld kan spelen, heeft men destijds de zogenaamde derde pijler van het Verdrag van Maastricht aangenomen, alsmede de doelstelling van een operationele militaire capaciteit voor vredeshandhavingsmissies. Ons beleid tegenover de voortschrijdende globalisering en interdependentie in de wereld bestond tot dusver uit de bevordering van het internationaal recht, vooral in het kader van de Verenigde Naties, maar ook in andere mondiale organisaties, om regels te bevorderen voor de internationale betrekkingen, want wij zijn ervan overtuigd dat dit de beste garantie biedt om mogelijke conflicten te voorkomen en tot een oplossing te brengen. Wij zijn van mening dat de Europese Unie in de wereld met één stem zou moeten spreken om gehoord te worden als economische, sociale en handelsmogendheid en als grote pleitbezorger van de rechten van de mens, de multiculturele samenleving en het milieu. De werkelijkheid is evenwel teleurstellend. Eens temeer is de interne verdeeldheid sterker gebleken dan de grote communautaire verklaringen van de topontmoetingen van onze regeringsleiders en staatshoofden. Ik hoef slechts te verwijzen naar de standpunten van de regeringen van de lidstaten in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties met betrekking tot het conflict in Irak. Het optreden van de Spaanse premier Aznar en anderen verdient alleen al afkeuring omwille van de verdeeldheid die het veroorzaakt heeft, daar zij, zonder een gemeenschappelijk standpunt van de Raad af te wachten, overhaast hun gehoorzaamheid aan de instructies van de keizer van de nieuwe unilaterale wereldorde kenbaar hebben gemaakt. De heer Aznar en consorten hebben een onwettige oorlog en een humanitaire ramp bevorderd, met duizenden dode vrouwen, kinderen en burgers, terreur, honger en ziektes. Het ergste is dat de heer Aznar hierbij de grondwet naast zich neer heeft gelegd door zonder groen licht van het parlement of bekrachtiging van de koning van Spanje en, samen met zijn handlangers, ondanks de mondiale publieke opinie en de wapeninspecteurs en buiten de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties om, de wereld uit te leveren aan het recht van de sterkste in plaats van de rede en de rechtvaardigheid. Hiermee heeft hij de internationale instellingen en het internationaal recht een dodelijke slag toegebracht. Kortom, aan hen hebben wij te danken dat in de wereld opnieuw de wet van de jungle heerst en dat de derde pijler van de Europese Unie is ingestort. 3-252
von Wogau (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, om te beginnen wil ik mijn collega Philippe Morillon feliciteren met zijn uitstekende verslag. Dit debat en ook het feit dat er naar verhouding weinig amendementen zijn ingediend, geeft aan dat hij erin geslaagd is om in deze belangrijke kwestie een zeer
09/04/2003 brede consensus in dit Parlement te bereiken. Als we dat vergelijken met de situatie van nog maar vijf jaar geleden in soortgelijke debatten, kunnen we zien dat er nu een zeer brede consensus in dit Parlement bestaat over de noodzaak van een eigen Europese defensie. Goed werk dus van Philippe Morillon. Zijn verslag is een belangrijke bouwsteen voor de ontwikkeling van een veiligheidsstrategie van de Europese Unie. Waarom is die nodig? Wij hebben in september vorig jaar de nieuwe veiligheidsstrategie van de Verenigde Staten voor kennisgeving aangenomen. Wij maken nu van week tot week mee hoe deze veiligheidsstrategie van de Verenigde Staten systematisch wordt uitgevoerd. Wat wij Europeanen nodig hebben, is een antwoord daarop, een Europese veiligheidsstrategie. Om te beginnen moeten wij Europeanen samen onze veiligheidsbelangen definiëren zodat wij een bouwsteen hebben voor een gemeenschappelijk buitenlands beleid. Ik denk dat dit zeker mogelijk is. Ten eerste bestaat er brede consensus over dat de Europese Unie in staat moet zijn ons in NAVO-verband, zo nodig echter ook autonoom, tegen iedere denkbare aanvaller te verdedigen. Ik zou het zeer toejuichen als de Conventie besluit om dienaangaande een wederzijdse bijstandsclausule voor de nieuwe grondwet van de Europese Unie voor te stellen. Ten tweede moeten wij onze capaciteiten ontwikkelen. We hebben nog wat tijd nodig om op het grondgebied van de Europese Unie de noodzakelijke bijdragen te leveren om aan zowel civiele als militaire crisismanagementbehoeften te voldoen. Daarvan is nu nog geen sprake. Wij kunnen nog niet zelfstandig optreden, en daar zullen we aan moeten werken. Ten derde moet de Europese Unie in staat zijn om overal ter wereld en op ieder moment reddingsoperaties uit te voeren, wanneer de veiligheid van Europese burgers in gevaar is. Dit zijn drie andere bouwstenen voor een veiligheidsstrategie van de Europese Unie. Als we die ontwikkelen, moeten we gebruikmaken van de ervaring die we bij vergelijkbaar grote projecten hebben opgedaan, zoals bij de interne markt of bij de Europese munt. Deze projecten waren een succes, omdat we duidelijke inhoudelijke doelstellingen en termijnen hebben gesteld, omdat ons duidelijk voor ogen stond wat we wilden doen en wanneer we het wilden doen. Het verslag-Morillon gaat op enkele van dat soort zaken in. Wat de burgers van de Europese Unie verwachten is vrede, veiligheid en stabiliteit. Het Europees Parlement moet het zijne hieraan bijdragen om te verzekeren dat de Europese Unie de verwachtingen inlost. 3-253
De Rossa (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, in de kwestie rond Irak balanceer ik tussen woede, moedeloosheid en vastberadenheid. Ik ben woedend over de arrogantie en hoogmoed waarmee het Verenigd
83 Koninkrijk en de VS deze oorlog zijn begonnen. Ik ben moedeloos over de onmacht van de Europese Unie om deze oorlog te voorkomen en een vreedzame ontwapening van Irak te bewerkstelligen. Maar ik ben ook vastberaden om er alles aan te doen wat in mijn vermogen ligt om een verenigd, consequent en samenhangend Europees buitenlands en veiligheidsbeleid te realiseren. Ik ben ervan overtuigd dat een verenigd Europa deze oorlog had kunnen tegenhouden, Saddam Hoessein had kunnen ontwapenen en een belangrijke rol had kunnen spelen in de stichting van vrede tussen de Israëliërs en de Palestijnen. Die laatste mogelijkheid is nog steeds aanwezig en wij moeten er alles aan doen om onze relatief nietige en vaak op nationalistisch egoïsme gebaseerde meningsverschillen terzijde te schuiven om een gemeenschappelijk Europees standpunt te creëren. Wij kunnen een belangrijke rol spelen in de wereld en dit is het moment bij uitstek om die rol waar te maken. Terwijl we getuige waren van de ernstigste veiligheidscrisis sinds het einde van de koude oorlog lukte het ons niet hiervoor een effectieve en krachtige benadering te vinden. Dat is een zeer trieste zaak. Het zou ook erg naïef zijn om te denken dat de oorlog in Irak een plan is dat op zichzelf staat. Het is overduidelijk dat Syrië, Iran, Cuba en Noord-Korea ook op de agenda staan. Het wordt tijd dat de Europese Unie orde op zaken stelt en duidelijk te kennen geeft dat zij het soort acties zoals die tegen Irak zijn ondernomen niet duldt, en dat we eensgezind zullen werken aan de constructie van conflictpreventiemechanismen die ervoor zullen zorgen dat de wereld krijgt wat zij nodig heeft: vrede en stabiliteit. 3-254
Van den Bos (ELDR). - De huidige Europese leiders willen alleen met één stem spreken als die uit hun eigen mond komt. Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is blijkbaar niet belangrijk genoeg om er concessies voor te doen. Zolang de re-nationalisatie van buitenlandse politiek in de Europese Unie voortduurt, blijft een gezamenlijke defensie in de lucht hangen als een stuurloze bommenwerper met ruziënde piloten. Zowel de extreem opgerekte Britse loyaliteit aan Washington als het doorgeslagen Franse antiAmerikanisme zijn een slechte leidraad voor Europees beleid. We moeten absoluut voorkomen dat een uitgebreide Unie in pro- en anti-Amerikaanse kampen uiteenvalt. Goede Atlantische betrekkingen zijn van wezenlijk belang voor Europa, voor Amerika en ook voor de rest van de wereld. Als de Verenigde Staten hun Pax Americana kunnen opleggen is dit mede de schuld van de huidige Europese leiders. Zolang zij luidruchtig aan hun eigen gelijk vasthouden en Europa als geheel te weinig in defensie investeert, zijn we veroordeeld tot een bijrol op het wereldtoneel. De Europese Unie moet zeker op het eigen continent militair kunnen optreden, bij voorkeur in NAVO-verband maar als het moet ook zelfstandig. Het ineenschuiven en versterken van de
84 militaire middelen legt een basis voor een gemeenschappelijk en sterk veiligheidsbeleid. Het ontwikkelen van een Europees strategisch concept met de nadruk op crisispreventie is een prachtige doelstelling. Daar komt alleen iets van terecht als Europese leiders uitsluitend in koor hun stem verheffen. Anders kunnen ze beter hun mond houden. 3-255
Caudron (GUE/NGL). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, als lid van de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links deel ik uiteraard veel van de zorgen van de meerderheid van mijn fractie en met name stel ik net als hen de volgende vraag: hoe kunnen we op defensiegebied vooruitgang boeken als we niet eerst een gemeenschappelijk buitenlands beleid hebben gedefinieerd? Ook ik ben fel tegen het principe van een preëmptieve oorlog zoals die op dit moment in Irak wordt gevoerd en ik betreur dat de Europese landen op dit belangrijke punt zo verdeeld zijn. Toch meen ik dat wij voldoende middelen voor een Europese defensie beschikbaar moeten stellen als wij het monopolie van de door de Verenigde Staten van Amerika gedomineerde NAVO niet willen versterken en als wij een efficiënte en krachtige Europese diplomatie willen realiseren om daarmee conflicten op te lossen. We hebben een Europese defensie nodig met duidelijke doelstellingen en beginselen, een nauwkeurige taakomschrijving, passende capaciteiten en doeltreffende wapens en een legitiem besluitvormingsproces dat democratisch wordt gecontroleerd.
09/04/2003 Het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie is gericht op conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid. Dit zijn ook de grondbeginselen van de Verenigde Naties zoals ze in het Handvest staan. En om een eigen Europees defensiebeleid te kunnen ontwikkelen, moeten we een gemeenschappelijk buitenlands beleid vastleggen. Zelfs zo’n vanzelfsprekendheid is in dit Parlement omstreden, ook al is het op zijn laatst sinds de oorlog in Kosovo duidelijk dat de Europese Unie in staat moet zijn om vredeshandhavende en vredestichtende taken te vervullen, wat ze nu al in Macedonië doet. Een schoonheidsfoutje is dat we soms op twee gedachten hinken. Zo heeft de NAVO bijvoorbeeld een eigen snelle interventiemacht gecreëerd die een directe concurrent is van de Europese snelle reactiemacht. Ik vind het daarom belangrijk dat in een aanvullend amendement uit naam van de Fractie van de Europese Volkspartij en de Europese Democraten gepleit wordt voor een permanente reactiemacht. Deze reactiemacht moet vóór 2009 inzetbaar zijn in een met Kosovo vergelijkbaar conflict binnen Europa, in samenwerking met de NAVO of autonoom. Op deze manier laten we zien dat we flexibel zijn en proberen we om de strijd over de richting binnen de EU eerst maar eens te omzeilen. Oostenrijk heeft sinds de ratificatie van het Verdrag van Amsterdam duidelijk gemaakt dat het solidair wil meewerken aan een Europees veiligheidsbeleid. Wij juichen iedere stap toe die in een haalbare richting gaat, en steunen daarom ook het plan van generaal Morillon. 3-257
Wat mij betreft moeten alle conflicten overal ter wereld langs diplomatieke weg worden opgelost, met name in het kader van de VN. Om diplomatieke druk te kunnen uitoefenen en zo problemen op te lossen, is echter voldoende capaciteit voor militair optreden nodig en ik vind dat Europa wat dit aangaat niet voor zijn verantwoordelijkheid mag weglopen. Kortom, als Europa zijn toekomst niet langer door de leiders van de Verenigde Staten van Amerika wil laten bepalen, moet het de nodige middelen ter beschikking stellen en eindelijk een Europees defensiebeleid gaan voeren. 3-256
Stenzel (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, zelden komt een verslag zo op tijd als dat van generaal Philippe Morillon over de nieuwe Europese veiligheidsen defensiestructuur – prioriteiten en lacunes. Helaas zijn de lacunes in de meerderheid. Ten eerste komt dit verslag precies op tijd voor het debat over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat de Conventie tot het laatst heeft bewaard. Ten tweede komt het op een moment waarop zich in Europa de urgente vraag opdringt in welke richting een nieuwe Europese veiligheids- en defensiestructuur zich moet bewegen: binnen de NAVO of buiten de NAVO om, als partner van de VS in een harmonieuze transatlantische alliantie of losgekoppeld van de VS als een opkomende Europese concurrent?
Iivari (PSE). - (FI) Mevrouw de Voorzitter, ernstige internationale crises leggen gewoonlijk de nationale verschillen tussen de EU-lidstaten bloot. Hoewel de rol van de Unie belangrijk en geslaagd is bij de crisisbeheersing op de Balkan en in Afghanistan, waren wij niet in staat op tijd en doeltreffend te handelen om bijvoorbeeld de tragedie in voormalig Joegoslavië te voorkomen. Ook de oorlog in Irak heeft de door de geschiedenis, geopolitiek en politieke prioriteiten van de lidstaten ontstane verschillen blootgelegd. De strijd wordt gevoed door de interne politieke situatie in de verschillende lidstaten. Je hoeft niet erg cynisch te zijn als je het doel van gemeenschappelijke Europese veiligheidsgaranties nog als een utopie beschouwt. Momenteel lijkt het erop dat de NAVO aan betekenis inboet en dat Europa meer verantwoordelijkheid voor zijn eigen veiligheids- en defensiebeleid moet nemen. Het verdienstelijke verslag van generaal Morillon komt dus op een zeer goed tijdstip. Misschien zorgen de huidige crisis in de wereldpolitiek en de daardoor ontstane schrikbeelden er wel voor dat wij de Europese stem en slagvaardigheid daadwerkelijk gaan versterken. Het is niet genoeg dat wij ambitieuze doelen stellen. Wij moeten ook besluitvaardig en praktisch zijn. Daarom moet de Conventie de rol van de Commissie versterken in het buitenlands beleid. Helaas lijkt het er echter op dat
09/04/2003 het tegenovergestelde gebeurt en dat het intergouvernementele karakter wordt versterkt. Wij stuiten weer op het conflict tussen woorden en daden. Naast het werk van de Conventie nemen bij de vorming van een gemeenschappelijk defensiebeleid ook de activiteiten van bepaalde lidstaten toe. Het is realistisch ervan uit te gaan dat er binnen de Unie op dit gebied in verschillend tempo vooruitgang wordt geboekt, zoals ook met Schengen en de EMU is gebeurd. Het is echter belangrijk ervoor te zorgen dat er geen besloten clubs ontstaan waar niet iedereen wordt toegelaten. Bovendien zou het goed zijn de doelen en behoeften in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de verschillende lidstaten beter te leren kennen. De Griekse minister van Buitenlandse Zaken Papandreou heeft een voorstel gedaan om deze in kaart te brengen. Naar mijn mening moet dat voorstel worden uitgevoerd. Als wij bijvoorbeeld de verschillen kennen die door de geopolitiek ontstaan, zijn wij ook in staat de mogelijkheden van samenwerking te herkennen. 3-258
Nordmann (ELDR). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, “Argos had hem ingesmeerd met het bloed van de Hersenschim”. Dit is een vers van Péguy over Homerus dat ik graag wil toepassen op de criticasters van het verslag-Morillon. Het verslag van generaal Morillon is evenwel geen hersenschim, want het is ongetwijfeld het interessantste en meest degelijke document dat ik sinds jaren over dit onderwerp onder ogen heb gekregen. Ik wil graag zeggen waarom ik zo tevreden over dit verslag ben, dat tegelijkertijd ambitieus qua doelstellingen en realistisch qua uitvoering is. Er is gezegd dat dit verslag precies op het juiste moment komt. Er is ook gezegd - en de vorige sprekers hebben dat onderstreept - dat het zo volledig is. Ik wil daaraan toevoegen dat alles in het juiste perspectief wordt geplaatst en dat er een zeer adequate koppeling tussen de relevante institutionele regelingen wordt gecreëerd. Verder wil ik nog wijzen op het uiterst doelmatige gebruik van het begrip versterkte samenwerking, dat realistisch en pragmatisch in het kader van een waarachtige communautaire defensie wordt gehanteerd. In dit verslag vinden we een soort “bouwdoos” voor de Europese defensie, die goed is uitgerust voor de realiteit van vandaag en morgen en in het bijzonder voor de strijd tegen het terrorisme. Mevrouw de Voorzitter, maar al te vaak wordt gezegd dat generaals de oorlogen van gisteren en eergisteren voorbereiden. Ik hoop van ganser harte dat de wereld in de toekomst niet het toneel zal vormen van nieuwe oorlogen, maar we weten allemaal dat er nog veel conflicten zijn. Een generaal wil ons voorbereiden op de conflicten van vandaag en morgen. Laten we hem daar dankbaar voor zijn. 3-259
Cossutta (GUE/NGL). – (IT) Ik weet niet of er op korte termijn een einde komt aan deze verschrikkelijke neokoloniale agressieoorlog tegen Irak. Ik weet wel
85 zeker dat ik niets te vieren heb als de Amerikaanse imperialisten zegevieren in een oorlog waar de hele mensheid tegen gekant was maar die men niet heeft kunnen verhinderen. Ik geloof dat een eenstemmig standpunt van Europa een obstakel had kunnen opwerpen tegen de oorlog van Bush, maar de Europese Unie was en is verdeeld, dus blijft zij machteloos toekijken. Dat de Amerikanen geen Europese instemming hadden, was veel te weinig: Europa had expliciet verzet moeten bieden. Nooit eerder als in deze tragische situatie is gebleken hoezeer een eensluidend en gezamenlijk standpunt ontbreekt. Nooit eerder is zo pijnlijk naar voren gekomen dat Europa geen eigen zetel in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft. Europa moet en kan alleen meetellen in de wereld als zij een eigen en autonoom buitenlands en defensiebeleid heeft; een autonome economische, politieke en ook militaire macht, die zeker niet tegenover de Verenigde Staten staat, maar daar wel onafhankelijk van is. Europa moet eerst en vooral plechtig uiting geven aan haar roeping en haar inzet voor de vrede, door middel van een eenvoudige en heldere verklaring zoals wij die in ons amendement voorstellen: “De Europese Unie dient oorlog als middel om internationale geschillen te beslechten te verwerpen”. 3-260
Van Orden (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik kan mededelen dat op dit moment in het centrum van Bagdad een menigte blije Iraakse burgers met de hulp van ongewapende Amerikaanse soldaten een enorm standbeeld van Saddam Hoessein aan het neerhalen is. Britse Conservatieven hebben het streven naar een autonoom Europees veiligheids- en defensiebeleid altijd gezien als een van de meest onwenselijke politieke ambities van de Europese Unie. Anderen hebben zich ten onrechte in het hoofd gehaald dat het EVDB vooral bedoeld is om Europese landen te stimuleren om meer geld aan defensie uit te geven. Als dat het geval was, zou dit streven zo gek nog niet zijn. Maar de werkelijkheid is dat het EVDB het transatlantische bondgenootschap compliceert terwijl het geen extra troepen oplevert en geen wezenlijk doel dient, tenzij het doel is om de verantwoordelijkheid voor de besluitvorming in kwesties van veiligheid en defensie te verschuiven van het hoofdkwartier van de NAVO, waar we aan tafel zitten met onze Amerikaanse bondgenoten, naar de Europese Unie, zodat de Amerikanen opzettelijk worden buitengesloten. Zoals het voorzitterschap vanmiddag weer bevestigd heeft, gaat het bij het EVDP hoofdzakelijk om Europese integratie. De splijting die in de aanloop naar de oorlog in Irak is ontstaan in de NAVO en elders, is een logisch gevolg van dit beleid. Het EVDB is niet alleen een bedreiging voor de NAVO, de intergouvernementele organisatie bij uitstek. Het verslag van de respectabele generaal Morillon geeft duidelijk blijk van de wens om van defensie in de Europese Unie een communautaire aangelegenheid te maken.
86 Wij Britse Conservatieven zijn tegen dit verslag, dat als een formule geldt voor een EU-leger en voor een enorme uitbreiding van de communautaire macht op het terrein van defensie en veiligheid. Het verslag bevat voorstellen om de Europese Commissie verstrekkende verantwoordelijkheden toe te kennen bij militaire operaties, inclusief het recht om het initiatief te nemen in kwesties van crisisbeheersing; om de gemeenschappelijke kosten van militaire operaties uit de communautaire begroting te betalen; om een gemeenschappelijk beleid te creëren voor de verwerving en productie van defensiematerieel, gebaseerd op de 'militaire behoeften van de Europese Unie zelf'; om een gemeenschappelijke Europese militaire academie te stichten; om een collectieve defensieclausule te formuleren als protocol voor het EU-Verdrag; om een gemeenschappelijk Europees politiekorps en een Europese kustwacht op te richten; en om een permanente zetel voor de EU in de VN-Veiligheidsraad te verwerven. Ik hoop dat de Britse premier zich na de ervaringen in de crisis rond Irak zal realiseren hoe dwaas en zelfs kwalijk het is om een defensieorganisatie te creëren die alleen maar kan zorgen voor verdeeldheid tussen de Europese landen en de Verenigde Staten. Ik hoop ook dat de Verenigde Staten, ondanks de formidabele AngloAmerikaanse solidariteit in de kwestie-Irak, het pleidooi van de heer Blair voor het EVDB niet meer in blind vertrouwen zullen accepteren. Beide partijen zouden beter moeten weten en moeten nu aan de slag om het nieuwe Atlantische bondgenootschap te consolideren. De Europese Unie laat haar politieke pretenties prevaleren boven de werkelijke veiligheidsbelangen van de burgers van haar lidstaten. 3-261
Souladakis (PSE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, door de crisis in Irak is het cruciale vraagstuk van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie op dramatische wijze voor het voetlicht gebracht. Het verslag van de heer Morillon en dat van mevrouw Lalumière van enige tijd geleden geven uiting aan de zorgen en bevindingen van het Parlement. Daarin komen echter ook de politieke machtsverhoudingen tot uiting. Positief is dat sedert kort de Europese Unie aanwezig is in de FYROM. Toch blijft ons probleem: het zijn allemaal vaststellingen en voorstellen, en als er al besluiten worden genomen, zijn er uitvoeringsproblemen. Ik vraag mij bijvoorbeeld af hoever men is met de uitvoering van Galileo. Hoever is men met die roemruchte macht van het Petersberg-type en met de missies? Hoever is de Eurofighter? Hoever is het programma voor grote en zware vrachtvliegtuigen? Alhoewel die laatste twee programma’s geen programma’s zijn van de Europese Unie. Soms vraag ik mij af of wij geen water naar de zee dragen. Europa is een naar vrede strevende macht, maar moet een naar veiligheid en internationale samenwerking strevende macht worden. Europa moet een eigen persoonlijkheid krijgen en als gelijkwaardige partner en
09/04/2003 bondgenoot optreden. Europa moet op zowel institutioneel als inhoudelijk vlak de noodzakelijke besluiten nemen. Het initiatief van de vier landen - van Duitsland, enzovoort - is in principe te verwelkomen, en wij wachten nu af. Heel vaak spreken wij hier over het oude Athene en Rome, maar ook in de recente geschiedenis hebben wij allerlei koningen en leiders, van uiteenlopende kleur en afkomstig uit oude, versleten koloniale machten, met hun gouden koetsen door de hoofdsteden van bepaalde landen van Europa zien paraderen. Ik weet niet of er enige gelijkheid bestaat met bepaalde Europese leiders van het verdeelde Europa, die zo nu en dan hun geloofsbrieven overhandigen in Camp David of in de zetel van het nieuwe Rome. Tot slot wil ik een voorstel doen, mijnheer de commissaris, mijnheer de minister. Misschien zou men de mogelijkheid kunnen onderzoeken om bepaalde, politieke bijeenkomsten in het vervolg te houden in de zetel van de Europese Unie om aldus, op symbolische wijze, uitdrukking te geven aan onze gelijkheid, aan onze mogelijkheden en perspectieven. 3-262
Rutelli (ELDR). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, de kwesties die in dit verslag worden behandeld zijn strategisch gezien uiterst belangrijk, maar ze horen ook tot de Europese topprioriteiten. Het gaat er namelijk om dat de Unie de capaciteit wordt gegeven om op te treden op het vlak van defensie en veiligheid en om de strijd aan te binden tegen het terrorisme, in het kader van een unitair en consequent buitenlands beleid. Ik steun het verslag-Morillon dus en zal alle voorstellen bijvallen waarmee deze beleidslijnen geloofwaardiger en serieuzer worden gemaakt, te weten: verhoging van de nationale defensiebegrotingen binnen dit perspectief van de Unie; een deel van de begroting van de Unie bestemmen voor onderzoek en ontwikkeling; een programmering gericht op integratie en om te voorkomen dat er langs elkaar heen wordt gewerkt; ad hoc-samenwerkingen of versterkte samenwerkingen, indien een paar lidstaten om legitieme redenen daar niet aan willen meedoen; een loyale en efficiënte integratie van de Europese defensie in een vernieuwde NAVO en in een onaantastbare transatlantische alliantie. Na de zeer ernstige Irak-crisis moeten ook degenen die eerst niet achter deze ideeën stonden, eieren voor hun geld kiezen. Er moet een concrete en tegelijk vooruitziende routekaart worden voorgesteld, zoals voor de monetaire Unie is gedaan. De Conventie, mevrouw de Voorzitter, moet luisteren naar de mening van de meerderheid van de Europeanen, die samen met ons Parlement vraagt terug te keren naar een doelmatig multilateralisme en naar een Europa dat weet op te treden. 3-263
Seppänen (GUE/NGL). - (FI) Mevrouw de Voorzitter, volgens het verslag van generaal Morillon wil men de Europese Unie militariseren, en dat op kosten van de pleitbezorgers voor vrede. Doordat de opstelling van het
09/04/2003 verslag gelijktijdig plaatsvond met de werkzaamheden aan de grondwet van de Europese Unie kon men pleiten voor maatregelen waarvan men wist dat ze toch al uitgevoerd zouden worden. In de grondwet wordt een apart solidariteitsartikel opgetekend dat stelt dat de lidstaten zich onder andere verplichten de bedreiging van het terrorisme te bestrijden. Het beginsel van een preëmptieve oorlog wordt op die manier de Europese Unie in geloodst. De kopgroep van de EU-lidstaten wordt de mogelijkheid gegeven tot nog verdergaande militaire samenwerking: als de crisisbeheersing van de Europese Unie wordt uitgebreid met acties van gevechtsgroepen, mag dat illegaal gebeuren zonder mandaat van de VN en ongeacht de geografische grenzen. De groep van meest militaristische landen kan in de vorm van een verklaring of een protocol wederzijdse veiligheidsgaranties geven in de geest van artikel 5 van de West-Europese Unie. Het is een goede zaak dat de Raad beslist over militaire zaken en dat er sprake moet zijn van unanimiteit. Dat is beter dan dat er na een beschikking van de Commissie wordt aangevallen. Ik vraag u niet te vergeten dat er in de Europese Unie landen zijn die niet aan een militaire unie willen deelnemen. 3-264
Gawronski (PPE-DE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, het verslag van de heer Morillon komt uiterst gelegen, nu er zoveel spanning en verdeeldheid heerst. In dit verslag wordt uitgelegd dat als Europa een geloofwaardige rol wil vervullen, het verenigd moet zijn en haar militaire macht moet versterken. De oorlog in Irak is zo’n dramatische gebeurtenis dat het niet zo vreemd is dat er grote verdeeldheid tussen de lidstaten is ontstaan. Alhoewel, de eerste tekenen van berouw zijn al te bespeuren en er is al een sterke neiging om de Amerikaanse overwinnaar zogezegd te hulp te schieten. De landen die tegen de oorlog gekant waren, beginnen inmiddels bij te trekken, en bekijken of ze een paar kruimels van de wederopbouw kunnen meepikken. Maar, zoals generaal Morillon heeft gezegd, die een Franse generaal is maar in Europa een toonaangevende rol speelt: je kunt niet verwachten mee te doen aan het besluitvormingsproces als je ook niet bereid bent de lasten te delen. Ik hoop dat er gauw een punt wordt gezet achter bepaalde fantasievolle scenario’s, die ik hier zojuist in deze Vergadering heb beluisterd, dat de Verenigde Staten na Irak Syrië zullen binnenvallen, en Cuba, en wat dies meer zij. De lidstaten waren onderling verdeeld, maar dat gold niet voor de Europese publieke opinie, die immers merendeels tegen de Amerikaanse interventie was. Gelukkig zijn er in Europa regeringsleiders geweest die de moed hadden de publieke opinie uit te dagen en een eigen visie van vrede in de wereld uit te dragen: in dit geval was het helaas onvermijdelijk dat er eerst oorlog werd gevoerd, om voor de komende jaren nog ergere rampspoed te voorkomen.
87 Ik geloof dat als Europa een eigen militaire macht krijgt, zoals het verslag Morillon bepleit, en een eigen buitenlands beleid, dan zal zij een primaire rol in de wereld kunnen spelen. Wel is te hopen dat Europa dan de juiste besluiten weet te nemen. 3-265
Theorin (PSE). − (SV) Mevrouw de Voorzitter, tweeduizend jaar geleden zei de Romein Cicero dat er twee manieren zijn om conflicten op te lossen, namelijk met onderhandelingen of met geweld. De eerste manier is bedoeld voor mensen en de tweede voor wilde dieren. Die woorden van Cicero gelden tot op de dag van vandaag. Moeten wij conflicten oplossen als mensen, door middel van onderhandelingen, of als beesten, door middel van geweld? Moet de EU zich actief inzetten voor conflictpreventie of moet zij meer middelen inzetten om conflicten uit te vechten, dat wil zeggen meer middelen voor militaire methoden? Zijn de huidige en toekomstige conflicten werkelijk op te lossen met militaire middelen? Volgens mij niet. Wat voor lering kunnen wij trekken uit de huidige oorlog in Irak en de versplintering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU? Naar mijn mening moet de EU de internationale inspanningen opvoeren, de Verenigde Naties versterken en haar preventieve en conflictoplossende capaciteit vergroten, in plaats van meer mankracht en middelen vrij te maken voor een gemeenschappelijke defensie, die zich uiteindelijk toch bezig zal houden met nationale vraagstukken, zoals commissaris Patten al zei. De EU moet bij haar standpunt blijven dat de wederopbouw van Irak onder de regie van de Verenigde Naties dient te geschieden. Een oorlogvoerende partij is niet onpartijdig, en de verantwoordelijkheid voor de wederopbouw kan aan zo’n partij niet worden toevertrouwd. Mijn land, Zweden, heeft zich altijd krachtig ingespannen voor preventie, vredeshandhaving en crisisbeheersing. Noch Zweden, noch ikzelf staan achter een gemeenschappelijke defensie of een gemeenschappelijke financiering van een dergelijke defensie, en evenmin achter de gedachte dat bepaalde landen het voortouw kunnen nemen met gemeenschappelijke defensie-inspanningen, of achter de invoering van een clausule over collectieve defensie. Oorlog is een veel te ernstige zaak om die in de handen van militairen te leggen, zelfs niet in de handen van mijn vriendelijke collega Morillon. De centrale aandachtspunten van vandaag zijn: het bewaken van het internationaal recht, het versterken van de VN en het steunen van de VN-werkzaamheden, en het verder uitbouwen van het reeds grote vermogen van de EU om conflicten op te sporen, te verhinderen en te voorkomen. Dat is de kern van de grote vredestaak van de EU. Cicero wist tweeduizend jaar geleden al dat alleen wilde beesten conflicten met geweld proberen op te lossen. Het is hoog tijd dat de EU zich concentreert op het oplossen van conflicten in plaats van op het uitvechten ervan.
88 3-266
Vallvé (ELDR). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik wil deze gelegenheid te baat nemen om de heer Morillon geluk te wensen met zijn verslag, dat precies op het juiste moment is uitgebracht, gezien het feit dat het gemeenschappelijk defensiebeleid van de Europese Unie momenteel in discussie is en vanwege de huidige toestand waarover andere afgevaardigden reeds hebben gesproken. De crisis in Irak gaat ons allemaal aan. Hoewel het een gemeenschappelijk probleem betreft, lopen de reacties bij ontstentenis van een gemeenschappelijk buitenlands en defensiebeleid sterk uiteen. Het is wellicht zinvol om eraan te herinneren dat de vaders van Europa in 1954 tevergeefs hebben geprobeerd de Europese Defensiegemeenschap op te richten. Dit verslag is een positieve stap, net zoals het verslag dat mevrouw de Voorzitter twee jaar geleden aan het Parlement heeft voorgelegd. Er ligt nog een lange weg en veel werk voor ons voordat Europa beschikt over een gemeenschappelijk defensiebeleid. Dit beleid moet niet tegen iemand gericht zijn, maar dient in samenwerking met onze bondgenoten, waaronder onze bondgenoot aan de andere kant van de Atlantische Oceaan tot stand gebracht te worden. Dit is geen beleid tegen de NAVO, maar moet in samenwerking met de NAVO worden ontwikkeld. In het jaar 2002 zijn wij erin geslaagd een gemeenschappelijke munt in te voeren, waar weliswaar nog niet alle lidstaten aan deelnemen, maar dat is wel de kant die wij opgaan. Op dezelfde wijze moeten wij het gemeenschappelijk defensiebeleid ontwikkelen, in het besef dat het geld zal kosten en in de overtuiging dat de Europese Unie over de nodige middelen zal beschikken. Hier moet de Conventie rekening mee houden bij de uitwerking van het Verdrag van de Unie. 3-267
Korakas (GUE/NGL). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, sedert de val van het socialisme en de ineenstorting van de Sovjet-Unie wordt een verwoede strijd geleverd om de verdeling van de nieuwe markten en de rijkdom van de voormalige socialistische landen, en om de herverdeling van de reeds verdeelde markten. Er woedt een meedogenloze concurrentie tussen zowel de lidstaten van de Europese Unie onderling als de EU en de VS. Tegelijkertijd heeft men in de Europese Unie een frontale aanval geopend op de verworvenheden van de werknemers. Dat is ook de bedoeling van het Europees veiligheids- en defensiebeleid waar het verslag-Morillon over gaat. Natuurlijk zijn er voorwendsels genoeg: preventie van conflicten, crisisbeheer, enzovoort. De waarheid is evenwel dat er een euroleger wordt opgericht, met goed opgeleide en met moderne wapens uitgeruste huursoldaten die de belangen van het grootkapitaal waar dan ook ter wereld, en daar waar de NAVO aarzelt op te treden, moeten beschermen. Natuurlijk is er, zoals ook in het verslag-Morillon staat, geen sprake van verbreking van de betrekkingen tussen
09/04/2003 de Europese Unie enerzijds en de NAVO en de VS anderzijds. Integendeel, er is sprake van een versteviging van de samenwerking met de NAVO. De NAVO wordt als de noodzakelijke schakel beschouwd tussen de VS en de Europese veiligheidsbelangen. Er wordt vermeld dat het ook niet anders mogelijk zou zijn, onder meer omdat de meerderheid van de lidstaten van de Europese Unie ook de meerderheid is van de leden van de NAVO, die evenwel wordt geleid en overheerst door de VS. Een dergelijke relatie volstaat al om aan te tonen wat de werkelijke taak en missie is van die vermaarde EVDB. De volkeren koesteren natuurlijk geen enkele illusie. Zij hebben bittere ervaringen opgedaan met de NAVO en hebben reeds genoeg staaltjes gekregen van het veiligheids- en defensiebeleid van de Europese Unie. Zij hebben de verklaringen van na de aanslagen van 11 september nog in hun oren: “Wij zijn allen Amerikanen”. De volkeren hebben kortgeleden de leden van de Europese Unie in Praag het nieuwe agressieve NAVO-beleid inzake preventieve aanvallen zien ondertekenen. Dat is wat de Amerikaanse en Britse imperialisten nu in Irak doen en elders zullen doen, als de volkeren hun dat toestaan. Zij weten bovendien dat de voorstellen tot verhoging van de militaire uitgaven voor bewapening de Europese oorlogsindustrie misschien een winstgevende toekomst zullen garanderen, maar zij daarvan geen enkel heil hoeven te verwachten voor hun eigen veiligheid, hun inkomen of de vrede. Het is een schande dat deze voorstellen door de Griekse regering worden gedaan, die er prat op gaat dat de oorlogsmachine voor het einde van het Griekse voorzitterschap paraat zal zijn. Dit is geen veiligheidsen defensiebeleid maar een onveiligheids- en agressiebeleid. Daarom staat dit ook haaks op de verwachtingen van onze volkeren, die zich hiertegen verzetten. Na Joegoslavië en Afghanistan geeft de misdaad die in Irak wordt begaan ons een welsprekend beeld van hetgeen met dit beleid wordt nagestreefd. Mevrouw de Voorzitter, onze volkeren eisen een totaal ander beleid, een beleid van vrede en vreedzame samenleving van de volkeren. Zij willen dat hun geschillen zonder geweld en oorlogen worden opgelost en dat een beleid van ontwapening en vrede wordt gevoerd, en het lijdt geen enkele twijfel dat zij dit beleid ook zullen opleggen, hoezeer hun tegenstanders zich ook daartegen verzetten. 3-268
Laschet (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, bij toespraken als de vorige en nog enkele daarvoor vraag ik me altijd af: hoe komt het toch dat communisten altijd zo goed weten wat de volkeren willen? Anderen hebben hier gezegd dat het gaat om de verdeling van de rijkdommen van het socialisme. Ik zou willen dat onze burgers deze debatten vaker zouden horen. Een sociaal-democraat sprak over het koloniale Camp David. Ik verbaas me echt over het soort argumenten die mensen naar voren brengen in het debat en ik vraag me af of ze dat soort dingen ook in hun eigen land in het openbaar beweren. Neem Kosovo,
09/04/2003 bijvoorbeeld. In Kosovo wilden de burgers dat de Europese Unie …. (Interruptie) …. mijnheer Korakas, de Europese burgers wilden dat er in de 21ste eeuw op het Europese continent geen massaverkrachtingen en verdrijvingen zouden plaatsvinden. Daaruit is het Europese veiligheids- en defensiebeleid ontstaan! We hebben in 1999 gezien dat wij Europeanen niet in actie konden komen als de Amerikanen ons niet hadden geholpen. Dat zagen we op de Top van Helsinki in 1999. We zijn ver gekomen met wat we hier aan instellingen hebben opgebouwd. Het verslag-Morillon schetst dat op uitstekende wijze. Op 1 april hebben we in Macedonië voor het eerst een klein mandaat op ons genomen, ook om de rust te herstellen in een land, en niet om militaire conflicten te voeren zoals sommigen hier voorstellen. Ik denk dat Europa hiermee goede signalen afgeeft die de burgers ook van ons verwachten. Het tijdstip van onze discussie over dit verslag is heel belangrijk. Het is nu namelijk van groot belang dat de twee extreme standpunten – die van de Duitse en de Britse regering – weer terugkeren naar de Europese instellingen. We moeten proberen om Europese oplossingen te vinden en niet op de solotour gaan. Wij hebben allemaal in dit militaire conflict gemerkt dat we niet meetellen in de wereld. We kunnen geen bijdrage leveren aan de vrede in de wereld, wanneer we tegenover elkaar staan. We hebben Europese mechanismen nodig. Wat in dit verslag wordt voorgesteld is beter dan de top die onlangs in Brussel werd gehouden, waar – zoals zo vaak – slechts vier lidstaten bij elkaar kwamen waardoor de verdenking rees dat het meer ging om een politieke actie tegen andere bondgenoten. Ook Groot-Brittannië moet aanschuiven, want zonder Groot-Brittannië komen we er niet uit. 3-269
Swoboda (PSE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen wil ik collega Morillon feliciteren met zijn verslag, dat de evenwichtige mix van inventiviteit en realiteitszin, visie en pragmatisme bevat die we van hem kennen. Het zou goed zijn als collega Korakas het verslag eens zou lezen, dan zou hij namelijk een ander standpunt innemen. De echte vraag waar wij voor staan is natuurlijk, in prikkelende bewoordingen gesteld, of de Europese Unie een militaire mogendheid moet worden? Ik ben het eens met de vorige spreker, collega Laschet. Europa heeft de afgelopen weken of maanden geen rol op het wereldtoneel gespeeld, helaas! Dat zijn de feiten. Het is natuurlijk in de eerste plaats een kwestie van willen, zoals commissaris Patten graag pleegt te zeggen. Willen wij wel een rol spelen? Ik geloof, wat ook blijkt uit het verslag-Morillon dat immers met grote meerderheid is aangenomen, dat dit Parlement de wil heeft om een zinnige rol op het wereldtoneel te spelen.
89 Kan militaire capaciteit ons helpen? Naar mijn mening is het antwoord op die vraag ‘ja’. Militaire capaciteit kan ons helpen als er een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is. Militaire capaciteit kan geen substituut zijn voor een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, maar kan dergelijk beleid wel degelijk ondersteunen en onderbouwen. Nu sta ook ik sceptisch tegenover een wapenwedloop. Het is eigenlijk te gek voor woorden dat wij vroeger aan een wapenwedloop hebben meegedaan, omdat er een tegenstander was die we moesten evenaren en dat we nu aan een wapenwedloop moeten meedoen, omdat er een partner is, de Verenigde Staten van Amerika, die we moeten evenaren. Maar als we goed lezen, zien we in het verslag-Morillon dat we ons er voornamelijk – niet uitsluitend, maar voornamelijk – op moeten richten onze defensiebestedingen te coördineren om meer te bereiken voor hetzelfde geld en tot meer efficiëntie te komen. Daarnaast is van groot belang om te kijken waar de lacunes zitten die wij Europeanen kunnen opvullen. In werkelijkheid gaat het om twee alternatieven. Dat alles bij het oude blijft, is voor mij geen alternatief. Het ene alternatief is dat wij net als de VS een militaire mogendheid worden, alleen iets minder sterk, iets minder imperialistisch, iets minder efficiënt. Ik vind dat onaanvaardbaar. Het andere alternatief is militaire capaciteit te creëren voor een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, zoals de heer Morillon in zijn verslag schetst, zodat we efficiënt kunnen optreden in het kader van een multilateraal beleid. Die capaciteit ontbreekt momenteel. Het verslag-Morillon geeft manieren aan hoe wij efficiënt in een multilateraal kader kunnen handelen. Daarom staan wij vierkant achter het verslag-Morillon. 3-270
Cederschiöld (PPE-DE). − (SV) Mevrouw de Voorzitter, de heer Morillon heeft een interessant en geloofwaardig verslag geschreven. Bepaalde gedeelten van dat verslag zullen waarschijnlijk hun invloed doen gelden op de Conventie. De defensie-industrie in Europa vormt de sleutel tot het gemeenschappelijke Europese defensiebeleid, dat deel zal uitmaken van de transatlantische samenwerking. Een levenskrachtige Europese defensie-industrie, gebaseerd op geavanceerd onderzoek en gezonde concurrentie, moet worden bewaard en ontwikkeld. We moeten proberen om het protectionisme in alle handel af te schaffen, ook in de wapenhandel, en de Verenigde Staten zover zien te krijgen dat zij hun wapenmarkt volledig toegankelijk maken. Het huidige systeem is ineffectief en duur. De belastingbetalers hebben het recht om te eisen dat elke euro zo doelmatig mogelijk wordt gebruikt, maar dat vereist wel dat wij Europees denken. Er moet dringend een gemeenschappelijk bureau voor defensiematerieel en defensiemiddelen komen. Vinden de belastingbetalers in Europa het werkelijk rationeel en doelmatig dat zij moeten betalen voor de ontwikkeling van drie nieuwe ultramoderne gevechtsvliegtuigen? De Europese
90 ministers van Defensie dreigen de overstap te maken van hoogwaardig technologisch onderzoek naar ad hocoplossingen. Europa zal zwakker en afhankelijker worden. Ik kan me echter niet voorstellen dat wij sterker worden als Groot-Brittannië niet meedoet. Laten wij ons nu constructief opstellen en ons concentreren op de verdere opstelling van gemeenschappelijke definities en methoden. Alleen met meer middelen voor defensiematerieel en een op wetenschappelijk onderzoek steunende Europese defensie-industrie, in het kader van een gemeenschappelijk defensiebeleid, kunnen wij een geloofwaardige, doelmatige en betrouwbare partner van de VS worden. 3-271
Cushnahan (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil mijn gerespecteerde collega generaal Morillon gelukwensen met dit verslag. Zoals sprekers voor mij al hebben gezegd, wordt het op een zeer gepast moment behandeld. Ik ben een groot voorstander van een EUdefensiebeleid omdat ik denk dat het net zo’n fundamenteel onderdeel van de Europese integratie is als de gemeenschappelijke munt. Als we bovendien enige lering willen trekken uit het recente debacle en de wanorde waarin de Europese Unie zich thans bevindt, dan zal de Europese Conventie en de Intergouvernementele Conferentie die daarop volgt de argumenten die de kern van dit verslag vormen in overweging moeten nemen. Ik ben ook een groot voorstander van het transatlantische bondgenootschap tussen de EU en de VS, maar niet in zijn huidige vorm, waarin van ons verwacht wordt om de doelstellingen van de Amerikaanse buitenlandse politiek simpelweg te steunen, of we het nu met ze eens zijn of niet. Er moet een nieuw evenwicht worden gecreëerd op grond van een echt partnerschap waarin beide partijen in overleg vorm geven aan de beleidsdoelstellingen. Wij moeten echter onder ogen zien dat we geen enkele invloed kunnen uitoefenen op de Verenigde Staten zolang we zo afhankelijk van ze zijn. We moeten, zoals generaal Morillon voorstelt, ook ‘de lasten delen’. We moeten onderkennen dat een geloofwaardig EUdefensiebeleid alleen kan worden gebaseerd op een samenhangend gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Ik geloof niet dat onze huidige problemen als gevolg van de verdeeldheid over de crisis rond Irak aanleiding moeten geven voor pessimisme en passiviteit. Het zou ons juist moeten aanzetten tot een vastberaden politiek om ervoor te zorgen dat dit nooit meer gebeurt. Als we echt onze invloed willen doen gelden op het wereldtoneel, dan moeten de EU-leiders overeenkomen dat de functies van Hoge Vertegenwoordiger en commissaris voor buitenlandse betrekkingen worden samengesmolten tot één functie met één bestuursapparaat en voldoende financiële middelen.
09/04/2003 Daarnaast moeten alle instrumenten voor de verschillende beleidsterreinen, zoals handel, ontwikkeling, milieu, justitie en binnenlandse zaken, worden aangewend ter ondersteuning van duidelijke politieke doelstellingen die de kern moeten vormen van ons buitenlands beleid. We mogen hopen dat we bij onze inspanningen om defensiestructuren te creëren het belang van conflictpreventie niet uit het oog zullen verliezen en dat we ook zullen blijven investeren in ons beleid ten aanzien van democratisering en mensenrechten, want het zijn juist de misstanden op die gebieden die op veel plaatsen op de wereld aanleiding geven tot conflict. 3-272
Posselt (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, ook ik steun het uitstekende verslag van onze collega Morillon dat op grootse wijze atlantici en EuroGaullisten samenbrengt. Als iemand die meer EuroGaullist is dan collega Morillon moet ik toegeven dat hij er heel goed in geslaagd is om deze twee elementen van het Europees buitenlands en veiligheidsbeleid met elkaar te combineren. Wij kunnen over een Europese defensie niet discussiëren alsof we het hebben over de noodzaak tot invoering van een Europese richtlijn voor jam. Niets minder dan het bestaansrecht van de Europese integratie staat op het spel. Ik ben niet de enige die er zo over denkt; vele Europese burgers zijn die mening toegedaan, zoals blijkt uit enquêtes. Het eigenlijke doel van de Europese eenwording is vrede en veiligheid, zowel binnen als buiten de Unie. Het is dan ook de hoogste tijd om vaart te zetten achter het Europees buitenlands en veiligheidsbeleid. Ik ben daarover niet zo pessimistisch als veel andere collega’s. Het klopt dat onze regeringen een modderfiguur hebben geslagen. Maar wanneer we de publieke opinie bekijken, heerst er tussen de volken over grote, essentiële kwesties – ook over de oorlog in Irak – veel meer overeenstemming dan tussen de regeringen. Ik denk dat wij instrumenten en instellingen nodig hebben waarmee we de gemeenschappelijke wil der volken in kaart kunnen brengen en actief kunnen beïnvloeden en vormgeven. We kunnen immers niet zomaar achter de heersende stemming aanlopen. Wij hebben een verantwoordelijke, langlopende strategie nodig als basis voor een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Ik denk dat de Conventie de laatste gelegenheid is om in de grote gemeenschap van 15 lidstaten – en binnenkort van 25 of 30 – tot een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te komen. Ik hoop dat dit lukt. Ik wil geen kern-Europa. Ik wil geen versplintering van Europa. Als het in deze grote kring echter niet lukt om vooruitgang te boeken, moeten we de weg van een kernEuropa inslaan. Maar dan wel een kern-Europa dat openstaat voor iedereen die bereid is om deel te nemen aan een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
09/04/2003 Ik wil over één ding duidelijk zijn: Ik ben van mening dat wij het Atlantische bondgenootschap nodig hebben. Franz-Josef Strauß, wijlen voorzitter van mijn partij, zei echter al: "Het Atlantisch bondgenootschap zal alleen een toekomst hebben, als het permanent op twee even sterke zuilen rust, op een Amerikaanse zuil en op een Europese zuil." En dat deze Europese zuil ontbreekt, is niet de schuld van de Amerikanen. Het is onze eigen schuld. Wij zullen na de uitbreiding, waartoe wij vandaag hebben besloten, meer burgers hebben dan Rusland en de Verenigde Staten samen. We zullen dus echt werk moeten gaan maken van een buitenlands en veiligheidsbeleid, daartoe behoren ook hogere uitgaven en het scheppen van structuren. Geen agressieve structuren, maar structuren voor een actieve vredeshandhaving, wat ons pijnlijk genoeg voorafgaand aan de oorlog in Irak niet is gelukt, maar wat wel de eigenlijke taak van de Europese Unie is volgens de grondleggers uit 1952. 3-273
Arvidsson (PPE-DE). − (SV) Mevrouw de Voorzitter, niemand hoeft ons als leden van de Zweedse conservatieve partij te overtuigen van de noodzaak van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Wil de EU invloed kunnen uitoefenen, dan moeten de lidstaten van de EU samenwerken. Het gemeenschappelijk beleid is vooral van belang voor de kleine landen van de EU. Helaas lag het GBVB de laatste maanden in puin. Hopelijk lukt het om de EU te verenigen rond een nieuw beleid, nu de mensen in Bagdad jubelen over de val van Saddam Hoessein en zelfs proberen om zijn reusachtige standbeeld omver te halen. Een paar uur geleden heeft de overgrote meerderheid van ons gestemd voor een grote uitbreiding van de EU. Dat was vermoedelijk het belangrijkste politieke besluit dat de meesten van ons ooit mee hebben helpen nemen. Veel nieuwe lidstaten hebben hoge prioriteit toegekend aan een lidmaatschap van de NAVO als oplossing van hun veiligheidsproblemen. Sinds het einde van de Koude Oorlog heeft de NAVO zich ontwikkeld tot een panEuropese veiligheidsorganisatie. Met dat feit moeten wij rekening houden bij het ontwikkelen van het gemeenschappelijk veiligheidsbeleid van de EU. Dat beleid moet niet tegen dat van de NAVO ingaan, integendeel, de samenwerking tussen de EU en de NAVO moet worden uitgediept. Ik hoop dat mijn land dezelfde oplossing voor zijn veiligheidsproblemen kiest als bijvoorbeeld onze Baltische buurlanden, dat wil zeggen lid worden van de NAVO. Naar mijn mening is het primaire doel van het veiligheidsbeleid van de EU het opbouwen van een sterke krijgsmacht. De militaire middelen van de EU moeten gezien worden als een aanvulling, die bedoeld is om inspanningen voor te vrede te leveren, om mensen in oorlogsgebieden te beschermen, om gemeenschappelijk het terrorisme te bestrijden en om reddingswerk te verrichten in geval van natuurrampen. De samenwerking met internationale organisaties moet hierbij natuurlijk centraal staan.
91 3-274
Martin, Hugues (PPE-DE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, de grote problemen waar wij mee te kampen hebben, laten bestaande tendensen zien die we goed in de gaten moeten houden. De oude en bevoorrechte banden tussen Groot-Brittannië en de Verenigde Staten zijn niet van recente datum. De kandidaat-landen onderschrijven de Atlantische visie omdat wij zwak zijn en omdat zij vinden dat Europa zichzelf niet kan verdedigen. Ze hebben helaas gelijk. Het wordt hoog tijd dat we conclusies uit deze crisis trekken. Misschien heeft zij een louterende werking zoals ook het geval was met eerdere crises. Dat heeft ons destijds verder geholpen. Misschien gaan we eindelijk antwoord geven op de vraag wat we samen willen doen. Er bestaan in Europa namelijk twee tegenovergestelde visies. Ten eerste zijn er degenen die slechts een grote vrijhandelszone willen, terwijl het buitenlands en defensiebeleid is afgestemd op dat van de Verenigde Staten en de NAVO. Ten tweede zijn er degenen die streven naar een zowel economisch als politiek machtig Europa, dat zijn taak in de wereld ten volle vervult in samenwerking met en niet onder leiding van de VS en de NAVO. Ikzelf kies voor deze laatste optie en om die te verwezenlijken, is een gemeenschappelijk buitenlands en defensiebeleid onontbeerlijk. Als de politieke wil aanwezig is, zal een gemeenschappelijke defensie het eenwordingsproces een geweldige impuls geven en kunnen daardoor de menselijke en materiële middelen op alle terreinen worden geharmoniseerd, met name als het gaat om onderzoek, wapensystemen en inlichtingen. Dit zal bijzonder positieve gevolgen hebben op civiel, economisch en sociaal gebied. Daarom sta ik achter de conclusies van de werkzaamheden van commissaris Barnier binnen de Conventie, maar ook en vooral achter het uitstekende verslag van generaal Morillon. Hij heeft dit hete hangijzer zoals altijd heel kundig, maar ook met tact en fijngevoeligheid behandeld. We moeten weer op één lijn komen te zitten en indien mogelijk samen voorwaarts gaan; ik wijs hierbij op de top van SaintMalo die sommigen bewust lijken te negeren. Als zij op volle zee willen blijven varen, moeten ze alle zeilen maar bijzetten. Ik ben ervan overtuigd dat ze eens weer veilig bij ons aan land komen. De anderen, de overgrote meerderheid, geven de voorkeur aan een vrij, solidair en geloofwaardig Europa, dat ook iets te zeggen heeft over de toekomst van de wereld en een bijdrage levert aan de vrede. Dat is de wens van heel veel landen in de wereld, die erop zitten te wachten dat Europa zijn taak op zich neemt. Ik weet dat het ook de wens is van de Europese burgers, die de afgelopen weken in groten getale van zich hebben laten horen. 3-275
De Voorzitter. – Hartelijk dank, mijnheer Martin. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 3-276
VOORZITTER: DE HEER PUERTA Ondervoorzitter
92
09/04/2003
3-277
Vragenuur (Raad)
3-281
3-278
De Voorzitter. – Wij gaan over tot het vragenuur (B50088/2003). Ik wil de fungerend voorzitter van de Raad, de heer Yiannitsis, van harte welkom heten. Zoals u wel heeft gemerkt, beginnen we vandaag met enige vertraging, hoewel die minder is dan anders. Laten we hopen dat dit een goed voorteken is voor het verdere verloop van de werkzaamheden. Wij behandelen een reeks vragen aan de Raad. 3-279
De Voorzitter. – Vraag nr. 1 van Bart Staes (H0133/03): Betreft:
april aanstaande - de volgende week dus - en hoopt dat zijn vrijlating kan worden verzekerd.
Dossier ontvoering AzG-vrijwilliger Arjan Erkel
Arjan Erkel is een vrijwilliger van Artsen zonder Grenzen en het missiehoofd van AzG in Dagestan. Hij werd op 12 augustus 2002 ontvoerd in Makhachkala, de hoofdstad van Dagestan. Zes maanden later is AzG nog steeds in het ongewisse over zijn veiligheid, de plaats waar hij verblijft en zijn gezondheidstoestand. Het Europees Parlement keurde reeds een resolutie goed waarin de Russische regering gevraagd wordt al het mogelijke te doen om te zorgen voor een spoedige vrijlating van de heer Erkel. Mag ik van de Raad vernemen of hij de zaak Erkel reeds aankaartte in zijn contacten met de Russische overheden, welke resultaten eventueel overleg met de Russische overheden reeds opleverde en welke stappen de Raad de komende weken en maanden zal ondernemen om de vrijlating van de heer Erkel te bewerkstelligen? 3-280
Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, de Raad is op de hoogte van de ontvoering van de heer Erkel en heeft herhaaldelijk en op verschillende niveaus uiting gegeven aan zijn zorgen. De Raad heeft eveneens op 31 januari van dit jaar een verklaring afgelegd over de ontvoering van de heer Erkel. Dit vraagstuk werd eveneens aan de orde gesteld door de Griekse ambassadeur in Moskou tijdens zijn ontmoeting met de Russische staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, de heer Tsizov, op 14 januari jongstleden. De Russische autoriteiten werd verzocht alles in het werk te stellen om de veiligheid en vrijlating van de heer Erkel te verzekeren. Hetzelfde verzoek werd gedaan tijdens de bijeenkomst van de ministeriële Trojka met Rusland die op 24 januari in Athene plaatsvond. Van Russische kant werd toen beloofd dat de zaak onderzocht zou worden. Tot slot werd dit vraagstuk opnieuw ter sprake gebracht door de Griekse ambassadeur te Moskou tijdens zijn ontmoeting met de Russische staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, de heer Tsizov, op 18 maart 2003. Deze antwoordde toen dat het onderzoek nog voortduurt, dat de Russische autoriteiten hun uiterste best doen maar nog geen inlichtingen hebben over het lot van de heer Erkel. De Raad zal het vraagstuk van de ontvoering van de heer Erkel opnieuw aan de orde stellen tijdens de bijeenkomst van de Samenwerkingsraad met Rusland op 14 en 15
Staes (Verts/ALE). - Voorzitter, ik dank het Griekse voorzitterschap natuurlijk wel voor het antwoord maar ik moet toch mijn ontgoocheling uitspreken. Het is een standaardantwoord, een koel antwoord. Het is een antwoord dat niet getuigt van enig engagement. Men praat, men deelt mee en er wordt geen vooruitgang geboekt. Ik ben voorzitter van de Delegatie in de Parlementaire Samenwerkingscommissie EU-Rusland en ik begin ondertussen wel de cultuur te kennen en de methodiek waarmee je dit soort problemen moet aanpakken. Ik denk dat enige voortvarendheid, dat enig engagement hier echt gepast is. Honderdduizenden mensen hebben een petitie ondertekend die bij Artsen zonder Grenzen op een aparte website binnenloopt. Honderdduizenden Europeanen wensen dat de politiek alles in het werk stelt om de Russen ertoe te bewegen deze zaak concreet aan te pakken. De realiteit is dat onze Russische collega's deze zaak alleen maar aanpakken als een criminele zaak, als een doordeweekse zaak. Ik zou het Griekse voorzitterschap dan ook willen vragen ter zake meer engagement te tonen en ervoor te zorgen dat er echt daadwerkelijk gehandeld wordt. 3-282
Yiannitsis, Raad. - Ik wil de geachte afgevaardigde mededelen dat wij dit soort incidenten, zoals de ontvoering van iemand die naar dat gebied is gegaan om hulp te verlenen, beschouwen als gruweldaden en alles in het werk moeten stellen om dergelijke ontvoeringen op te lossen. Ik zou de geachte afgevaardigde echter dankbaar zijn als hij naast zijn kritiek ook voorstellen zou kunnen leveren voor concrete actie die we zouden kunnen ondernemen om ons gemeenschappelijk doel waar we het absoluut over eens zijn - te bereiken. 3-283
De Voorzitter. – Ik wil de afgevaardigden op het volgende wijzen: voor het vragenuur houden wij een Reglement, een bijlage en een aantal aanbevelingen aan. In de aanbevelingen, die door het Parlement zijn aangenomen, staat dat aanvullende vragen kort moeten zijn, dat deze als een daadwerkelijke vraag gesteld moeten worden en dat het niet langer dan dertig seconden mag duren deze vragen te stellen. Zoals altijd heeft u één minuut, maar ik wil u verzoeken zich bij de aanvullende vraag aan deze minuut te houden. Op die manier houdt u zich aan de resolutie van het Parlement. 3-284
De Voorzitter. – Vraag nr. 2 van Mihail Papyannakis (H-0135/03): Betreft:
Westelijke Balkan en de criteria van Kopenhagen
Wat is in het algemeen het standpunt van de Raad over eventuele toetredingsonderhandelingen met de landen van de zogenaamde westelijke Balkan en over te nemen beleidsmaatregelen in verband met de toepassing van de criteria van Kopenhagen, in het bijzonder op het vlak van de waarborging van het recht van vrij verkeer en van vestiging van personen, alsook betreffende het elimineren van belemmeringen voor het vrij verkeer van oude en nieuwe vluchtelingen
09/04/2003 uit de desbetreffende landen en hun buurlanden? Is er op dit gebied reeds actie ondernomen en/of worden er desbetreffend voorbereidingen getroffen (gezien het feit dat na de toetreding tot de EU van elk van deze landen absoluut maatregelen genomen moeten worden)? 3-285
Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, de Raad hecht evenals de geachte afgevaardigde grote betekenis aan het recht van vluchtelingen en ontheemden op terugkeer naar hun land. Dat is een fundamenteel mensenrecht. Overeenkomstig artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan elke Europese staat die de in artikel 6, lid 1 neergelegde beginselen in acht neemt, verzoeken lid te worden van de Unie. Dit zijn de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de grondrechten en van de rechtsstaat. De Raad herinnert eraan dat sedert de Europese Raad van Feira de landen van het stabilisatie- en associatieproces potentiële kandidaten zijn voor toetreding tot de Europese Unie. Kroatië heeft reeds op 21 februari jongstleden een aanvraag tot toetreding ingediend. Dit Europees perspectief werd tijdens de Europese Raad van Kopenhagen van december jongstleden bevestigd. Toen werd tevens eraan herinnerd dat als een land wil toetreden tot de Europese Unie, het de criteria van de Europese Raad van Kopenhagen van 1993, waaronder zich ook politieke criteria bevinden, moet eerbiedigen. Het is voorbarig om nu al een oordeel te vellen over de mogelijke datum voor de opening van toetredingsonderhandelingen met de landen van de westelijke Balkan. Het stabilisatie- en associatieproces blijft in het middelpunt van de belangstelling van de Unie voor dit gebied staan. Dit is een aanpak op lange termijn waarvan het doel is steun te geven aan de hervormingen die noodzakelijk zijn en stroken met de doelstellingen van de Europese Unie. Het tempo waarmee elk land de verschillende stadia van dit proces doorloopt hangt af van zijn vermogen om de verplichtingen te aanvaarden die voortvloeien uit een steeds nauwere associatie met de Unie en uit de eerbiediging van de tijdens de Raad van april 1997 vastgestelde voorwaarden. De Raad onderzoekt jaarlijks welke vorderingen elk land heeft gemaakt. Dat onderzoek is een instrument aan de hand waarvan besluiten kunnen worden genomen voor de toekomstige ontwikkelingen van de betrekkingen. Het laatste onderzoek op Raadsniveau vond op 13 mei 2002 plaats, en het volgend onderzoek zal waarschijnlijk medio 2003 plaatsvinden en de mogelijkheid bieden tot een evaluatie van de vorderingen die in de verschillende stabilisatie- en associatielanden zijn gemaakt. Ik wil hier bovendien nog aan toevoegen dat de Europese Unie bij dezelfde gelegenheid een evaluatie zal maken van de vorderingen bij de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden. Dat vraagstuk wordt trouwens regelmatig, al naar gelang de behoeften, door de Unie ter sprake gebracht tijdens de verschillende contacten van de Unie met de landen van dit gebied. De Unie beschikt in dit stadium dus over een aantal instrumenten die haar in staat stellen de toepassing van de beleidsvormen waarop
93 de geachte afgevaardigde in zijn vraag aandringt, te begeleiden. 3-286
Papayannakis (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de voorzitter, het lijdt natuurlijk geen enkele twijfel dat al deze landen na hun toetreding - maar ook nu al, in afwachting van hun toetreding - verplicht zijn te zorgen voor vrij verkeer en vestiging van personen. Vanuit die optiek bekeken heeft het begrip vluchteling in de betrekkingen tussen deze landen weinig betekenis meer, zoals het ook geen betekenis meer heeft onder de huidige vijftien landen van de Unie. Dit zo zijnde, vraag ik mij af of hoe het mogelijk is dat er in een aantal van deze landen, zoals de FYROM, nog vluchtelingen zijn van Griekse oorsprong die niet naar Griekenland terug kunnen. Dat is een treurige nalatenschap van de burgeroorlog, een voor iedereen treurige nalatenschap. De burgeroorlog is al 54 jaar voorbij. Het verzoek om vrije toegang tot Griekenland wordt door talrijke mensen uit alle politieke partijen gesteund, zoals ik ook persoonlijk tijdens ontmoetingen in Florina en elders heb kunnen vaststellen. Maakt ook dit vraagstuk deel uit van uw algemene standpunt? Bent u van plan hier binnenkort iets aan te doen? 3-287
Yiannitsis, Raad. - (EL) Dat is inderdaad een probleem. Hier wordt de Griekse wetgeving toegepast en bijgevolg is dit geen algemeen vraagstuk voor het beleid van de Europese Unie met betrekking tot de westelijke Balkan. 3-288
Nogueira Román (Verts/ALE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik weet niet of dit u bekend is, maar ik heb vandaag een briefje van het voorzitterschap ontvangen met betrekking tot een vraag die ik aan de Raad heb gesteld en die vandaag aan de orde zou komen. Die vraag zou niet toelaatbaar zijn, aangezien ik een waardeoordeel zou geven aangaande een aantal opmerkingen van de Spaanse regeringsleider, de heer Aznar. Zoals iedereen weet heeft de heer Aznar in een persconferentie met de heer Blair bedreigingen geuit aan het adres van Chili en Mexico. Als zij in de Veiligheidsraad niet voor de coalitie zouden stemmen zou een aantal staten kunnen besluiten de ontwikkeling van hun overeenkomsten met de Europese Unie te blokkeren. Volgens mij is dit meer dan een dreigement. Het gaat hier om een heel serieus voornemen van de heer Aznar. En dat is de reden waarom mijn vraag niet is toegelaten. Ik heb mijn vraag in ieder geval geherformuleerd. Nu wil ik van u weten of ik hem vandaag nog mag stellen. Ik zou hoe dan ook graag willen weten of u de vragen voor vandaag heeft bekeken om te zien of ze waardeoordelen bevatten. Want dat is het geval. En dat zijn volkomen gerechtvaardigde waardeoordelen. Ik begrijp dus niet waarom u het voorzitterschap toestaat mijn vraag te verwerpen. Als ik het over de heer Aznar heb, ben ik heel objectief: het was wel degelijk zijn bedoeling Chili en Mexico te bedreigen. Dat dit beide
94 Spaanstalige landen zijn maakt de situatie alleen maar erger. Ik wil u dus vragen, mijnheer de Voorzitter, of ik mijn vraag kan stellen, en of u onderzocht heeft of de overige vragen ook waardeoordelen bevatten.
09/04/2003 3-291
De Voorzitter. – De fungerend voorzitter van de Raad kan u aan het einde van het vragenuur direct en persoonlijk antwoord geven op uw vraag als hij dat juist acht. Wij zijn nu evenwel bezig met het vragenuur en dat betekent dat er verschillende regels zijn. Ik wil u allen verzoeken zich daaraan te houden.
3-289
De Voorzitter. – Ik zou het zeer op prijs hebben gesteld als u deze vraag gesteld zou hebben op het moment waarop de vraag met het oog op de agenda aan de beurt zou zijn geweest en niet op een door u willekeurig gekozen moment.
Dit is geen andersoortig debat. Dit is een vragenuur met zijn eigen regels. Ik wil u verzoeken de tijd niet voor andere zaken te gebruiken waardoor collega’s hun vraag niet kunnen stellen. 3-292
Mijnheer Nogueira Román, zoals u vanmorgen heeft gehoord – en daar hebben wij het buiten de vergaderzaal reeds over gehad – heeft de Voorzitter van het Parlement overeenkomstig zijn bevoegdheden en het Reglement uw vraag nr. 13 niet ontvankelijk verklaard, omdat deze beweringen en uitspraken bevat waarop ik nu niet nader wil ingaan. Teneinde een discussie over een kwestie die in Spanje speelt te voorkomen, moet u zich bijvoorbeeld eens voorstellen dat u een Finse afgevaardigde bent en ik een Duitse. Ik doel nu uitsluitend op het Reglement. Maar nu u toch naar mijn mening vraagt, wil ik u het volgende zeggen. Ik heb de reactie van de Voorzitter en de vraag gelezen en ik ben het met de Voorzitter van het Parlement eens. Ik geloof dat het bureau van de Voorzitter u reeds heeft aangegeven dat uw vraag komende maand behandeld zal worden als u hem eerst herformuleert en dan opnieuw indient. Dat is allemaal in overeenstemming met de regels die hier gelden. Omdat het niet tot mijn taken behoort, wil ik geen mening geven over de vragen van andere afgevaardigden, en al helemaal niet of ze ‘gezondigd’ zouden hebben. Ik moet hier slechts het debat leiden en ik hoef absoluut niet vast te stellen of er sprake is van kwalijke praktijken of schandalig gedrag. Ik stel uw bijdragen zeer op prijs, maar vandaag is uw vraag niet ontvankelijk verklaard. De heer Staes heeft een andere motie van orde. Hij heeft nu het woord. 3-290
Staes (Verts/ALE). - Voorzitter, ik wil mij verontschuldigen omdat ik daarjuist niet bondig genoeg was en blijkbaar de regels niet helemaal gevolgd heb. Ik verontschuldig me daarvoor. De Raadsvoorzitter heeft mij daarstraks een vraag gesteld. Hij zei: u spreekt een waardeoordeel uit en ik zou eigenlijk van u, mijnheer Staes, willen weten wat we praktisch kunnen doen? Mag ik aan de voorzitter van de Raad vragen of hij of zijn vertegenwoordiger bereid zou zijn om mij met een topdelegatie van Artsen Zonder Grenzen te ontvangen, zodat we duidelijk kunnen maken wat er concreet zou kunnen gebeuren in afwachting van de ontmoeting van 14/15 april of eventueel andere ontmoetingen met de Russen. Als we daarop een antwoord krijgen dan ben ik beknopt geweest en dan heb ik een goed antwoord op mijn vraag.
De Voorzitter. – Vraag nr. 3 van Alexandros Alavanos (H-0136/03): Betreft: Onwettige detentie van Grieks onderdaan op luchthaven van Amsterdam De heer Themistocles Koltsidopoulos, Grieks onderdaan en student aan de universiteit van Pireus, was met een KLM-vlucht via Amsterdam onderweg naar Schotland. Toen hij zich op de luchthaven Schiphol van Amsterdam als transitpassagier naar zijn aansluitende vlucht begaf, werd hij door de Nederlandse politie wegens zijn donkere kleur aangehouden en met een verzonnen beschuldiging van bezit van een vals paspoort en vals rijbewijs onwettig vastgehouden, tezamen met een andere Griekse reiziger, eveneens van donkere gelaatskleur, hoewel hij aan de hand van talloze persoonlijke documenten kon aantonen dat de beschuldiging ongegrond was. Tijdens de onwettige detentie werd hem niet toegestaan in contact te treden met de Griekse instanties en evenmin met zijn familieleden om hen van zijn detentie op de hoogte te stellen. Ook heeft hij gedurende zijn detentie van meer dan 10 uur zelf zijn eten moeten betalen en moest hij nadien op eigen kosten terugreizen naar Griekenland. Tenslotte kreeg hij zijn persoonlijke documenten niet terug (rijbewijs, Grieks paspoort, studentenkaart, e.a.) die in beslag waren genomen. Gelet op artikel 18 van het Verdrag en het feit dat het niet de eerste keer was dat de Nederlandse politieautoriteiten zich op de luchthaven van Amsterdam zo jegens Griekse onderdanen opstellen, getuige de klachten die bij de Griekse dienst voor paspoortafgifte zijn binnengekomen, luidt de vraag aan de Raad welke maatregelen hij zal nemen om het misbruik van "rechten" van de Nederlandse instanties ten koste van Europese burgers te beletten? Welke mogelijkheden heeft de voornoemde burger in de praktijk om zich teweer te stellen en schadevergoeding te eisen voor deze chicaneuze behandeling en eventuele schade die hij heeft geleden? 3-293
Yiannitsis, Raad. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de geachte afgevaardigde erop wijzen dat de Raad geen commentaar levert op specifieke gebeurtenissen die vallen onder de bevoegdheden van de lidstaten met betrekking tot de handhaving van de wet en de orde. Dit is een gevestigde praktijk van de Raad. 3-294
Alavanos (GUE/NGL). - (EL) Dank u, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad. Nee, ik ben helemaal niet tevreden over uw antwoord. Het gaat hierbij niet om de orde en de wet. Het gaat hierbij om het vrij verkeer. De luchthavenautoriteiten in Amsterdam blijven alsmaar hetzelfde pressiebeleid uitoefenen ten aanzien van de Grieken die hun haren niet blond verven en geen blauwe lenzen in hun ogen dragen. Eerst worden de Grieken vastgehouden op de afdeling valse paspoorten, of waar dan ook, en daarna worden ze teruggestuurd. Ik heb hier een brief van de Koninklijke Marechaussee van de luchthaven Schiphol die zich na tweeëneenhalve maand verontschuldigt, omdat zij in een en hetzelfde vliegtuig
09/04/2003 twee personen ten onrechte hadden aangehouden vanwege zogenaamd valse paspoorten. Als de fungerend voorzitter contact opneemt met de Griekse prefecturen zal hij zien dat de Nederlandse autoriteiten dit beleid systematisch toepassen, en ik vraag u hier iets tegen te doen. Het gaat hier namelijk wel degelijk om het vrij verkeer van personen in de Europese Unie. 3-295
Yiannitsis, Raad. - (EL) Ik antwoord nu als Griekse staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Wij zullen het vraagstuk onderzoeken, en als er inderdaad sprake is van een probleem zullen wij daar iets aan proberen te doen. Nogmaals, deze verklaring leg ik af als Griekse staatssecretaris en niet als fungerend voorzitter van de Raad.
onderhandelingen zullen worden geopend, want wij moeten het advies van de Commissie afwachten, en bijgevolg kunnen wij niet zeggen of Kroatië per 1 januari 2007 lid zal zijn van de Unie. Alles is mogelijk, maar mijns inziens heeft het op het moment weinig nut of zin een uitspraak te doen over wat er wel en niet mogelijk is. Natuurlijk is het mogelijk, maar niemand weet of alles kan worden afgesloten binnen het vastgestelde tijdschema. Wij weten allen heel goed hoe tijdrovend toetredingsonderhandelingen met een land normaliter zijn en hoeveel overleg en besprekingen nodig zijn om de enorme hoeveelheid vraagstukken te behandelen. Vaak is er voor de afsluiting van dergelijke besprekingen veel meer tijd nodig dan men aanvankelijk had gedacht. 3-300
3-296
De Voorzitter. – Vraag nr. 4 van Bernd Posselt (H0138/03): Betreft:
95
Toetreding van Kroatië tot de EU
Hoe beoordeelt het Raadsvoorzitterschap de plannen van Kroatië om lid te worden van de EU, en wat zullen de volgende stappen zijn? 3-297
Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, op 21 februari jongstleden heeft de premier van Kroatië tijdens een bezoek aan Athene een aanvraag ingediend tot toetreding van zijn land tot de Europese Unie. Het Grieks voorzitterschap heeft de bespreking van de aanvraag van Kroatië op de agenda geplaatst van de Raad Algemene Zaken van april en zal, na een aandachtig onderzoek van de juridische aspecten van de zaak en natuurlijk een bespreking met onze collega’s, de aanvraag doorsturen naar de Commissie. Vandaag wordt het vraagstuk behandeld in het Coreper en zoals ik zojuist al zei wachten wij nu op het debat dat de volgende week in de Raad zal plaatsvinden. Uitgaande van het advies van de Commissie, dat naar wij hopen spoedig zal komen, zal de Raad dan onderzoeken in hoeverre Kroatië aan de politieke criteria van Kopenhagen voldoet en of bijgevolg het toetredingsproces kan worden geopend. 3-298
Posselt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de minister bedanken voor zijn antwoord. Ik zou nog een aanvullende vraag willen stellen. Houdt u het voor mogelijk dat Kroatië deel uitmaakt van de volgende uitbreidingsronde? Natuurlijk niet deze uitbreidingsronde, maar de uitbreiding die voor 2007 is gepland. Houdt u het voor mogelijk dat Kroatië deel uitmaakt van die uitbreidingsronde en zult u in de Raad een voorstel van die strekking doen? Ik ben persoonlijk van mening dat Kroatië minstens zo goed voldoet aan de criteria als veel landen die wij vandaag hebben opgenomen. 3-299
Yiannitsis, Raad. - (EL) Griekenland geeft als land steun aan de kandidatuur van Kroatië, maar het is absoluut voorbarig om nu al als fungerend voorzitter van de Raad een verklaring af te leggen over onderhandelingen. Wij weten niet eens of en wanneer er
De Voorzitter. – Aangezien de vragen 5 tot en met 12 over een soortgelijk onderwerp gaan, worden zij tezamen behandeld. Vraag nr. 5 van Francisca Sauquillo Pérez del Arco (H0142/03): Betreft:
Humanitaire hulp voor de bevolking van de Sahara
Volgens het meest recente verslag van de secretaris-generaal van de VN bestaat er een tekort aan voedselhulp voor de bevolking van de Sahara en volgens de Europese Commissie moet het conflict in de Sahara worden beschouwd als een van de "vergeten" crises, die speciale aandacht van de zijde van de EU moeten krijgen, omdat de bevolking van dat gebied humanitaire steun in het kader van ECHO ontvangt. De Commissie is evenwel van plan om de voedselhulp, die wordt beheerd door een consortium van NGO 's, te verminderen. Is de Raad van plan om handhaving van de humanitaire steun van Europa voor de bevolking van de Sahara te steunen? Is de oplossing van het conflict in het gebied van de Sahara en steun voor de bevolking van de Sahara een van de prioriteiten van het Griekse voorzitterschap op het gebied van het buitenlands beleid?
Vraag nr. 6 van Miquel Mayol i Raynal (H-0145/03): Betreft:
Mensenrechtensituatie in West-Sahara
Volgens verklaringen van Europese NGO's over de mensenrechtensituatie in West-Sahara is het internationaal humanitair recht door Marokko stelselmatig geschonden vanaf begin november 1975, nog voordat Spanje zich in februari 1976 definitief uit WestSahara had teruggetrokken. De slachtoffers van gedwongen verdwijningen in West-Sahara zijn nog steeds niet geteld. Zijn de schendingen van de mensenrechten van de bevolking van Sahara in gebieden die door het Marokkaanse leger worden beheerst, met name van de politieke gevangenen in de "zwarte gevangenis" van El Aaioun, de Raad bekend? Welke maatregelen overweegt de Raad om te waarborgen dat de mensenrechten in dit niet-autonome gebied worden beschermd?
Vraag nr. 7 van Laura González Álvarez (H-0156/03): Betreft:
Conflict over de Westelijke Sahara
Het conflict over de Westelijke Sahara is, na de conflicten in Cyprus en Palestina, het oudste dat bij de VN in behandeling is en het laatste grote dekolonisatieproces.
96
09/04/2003
Op 30 juli 2002 heeft de VN-Veiligheidsraad resolutie 1429 over de Westelijke Sahara unaniem goedgekeurd. Deze resolutie onderstreept de geldigheid van het VN-vredesplan als democratische, vreedzame en duurzame oplossing van het conflict. Het internationaal recht eist een eerlijk referendum dat reeds in 1992 gehouden had moeten worden. Welke maatregelen worden - rekening houdend met deze en vorige VN-resoluties over dit conflict, en met de duidelijke obstructie door het koninkrijk Marokko van de fase van beroep die tot het referendum moet leiden - in de Raad besproken met betrekking tot de politieke dialoog met Marokko om ervoor te zorgen dat het referendum zonder uitstel plaatsvindt met internationale garanties?
Vraag nr. 8 van Carlos Carnero González (H-0186/03): Betreft:
Nieuwe versie plan Baker voor de Westelijke Sahara
De nieuwe versie van het plan Baker voor een oplossing van het geschil rond de Westelijke Sahara, die onlangs aan de betrokken partijen is voorgelegd, voorziet in het houden van autonome verkiezingen binnen een jaar en het organiseren van een referendum over zelfbeschikking uiterlijk vijf jaar na ondertekening van het akkoord door de betrokken partijen. Het plan voorziet in twee verschillende kiesregisters voor de beide volksraadplegingen. Voor de eerste verkiezingen wordt de kieslijst genomen die voor het zelfbeschikkingsreferendum is opgesteld door de VN, maar voor het tweede, definitieve referendum wordt een gewijzigd kiesregister gehanteerd, waarin ook de Marokkaanse kolonisten zijn opgenomen die door de Minurso in haar tien jaar durende werkzaamheden ter vaststelling van de kiesgerechtigden niet zijn geaccepteerd. Hoe staat de Raad tegenover dit nieuwe plan van de heer Baker? Welke maatregelen denkt hij te nemen om ervoor te zorgen dat het VNkiesregister wordt geëerbiedigd?
Vraag nr. 9 van Yasmine Boudjenah (H-0191/03): Betreft:
Westelijke Sahara
Verbaasd en verontrust over het vooringenomen standpunt van het Voorzitterschap, dat in alle talen zwijgt over het vrij, regelmatig en neutraal referendum voor zelfbeschikking van het volk van de Westelijke Sahara overeenkomstig het VN-vredesplan, wilde ik de Raad vragen of hij voornemens is bij Marokko aan te dringen op de vrijlating van de Saharaanse gevangenen. Is de Raad bereid op te treden tegen de pesterijen en ontslagen waar Saharaanse NGO-vertegenwoordigers het slachtoffer van zijn sinds zij in februari 2002 getuigden voor een ad-hocdelegatie van het Europees Parlement? Is de Raad van plan zich uit te spreken tegen de veroordeling tot 10 jaar opsluiting van Salec Bazaid, Moussamih Baba en Bourhil Mohamed Lamine op 12 maart jl.?
Vraag nr. 10 van Pedro Marset Campos (H-0192/03): Betreft:
Westelijke Sahara
In januari 2003 maakte de persoonlijk afgezant van de secretarisgeneraal van de Verenigde Naties voor de Westelijke Sahara een rondreis langs de landen in de regio om de partijen een mogelijke oplossing voor het conflict voor te leggen. Heeft de Raad contact gehad met de persoonlijk afgezant van de Verenigde Naties, James Baker? Wat is het standpunt van de Europese Raad ten aanzien van de voorstellen van de persoonlijk afgezant van de secretaris-generaal voor de Westelijke Sahara? Is de Raad van mening dat een oplossing voor het conflict voorgesteld kan worden waarbij voorbij wordt gegaan aan het onvervreemdbare recht van het Saharaanse volk op zelfbeschikking?
Vraag nr. 11 van Margot Keßler (H-0196/03): Betreft:
Westelijke Sahara - mensenrechten
Op 5 maart 2003 publiceerde het Griekse voorzitterschap een verklaring waarin door de EU werd toegejuicht dat het Polisario Front op 26 februari 100 Marokkaanse krijgsgevangenen heeft vrijgelaten. Het voorzitterschap verklaarde dat de bevrijding van deze gevangenen kan bijdragen tot de bevordering van de dialoog en het wederzijdse vertrouwen tussen de betrokken partijen en dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van alle krijgsgevangenen. Wat is het standpunt van het voorzitterschap inzake het feit dat de drie Saharawi's Salek Bazaid, lid van het Forum voor Waarheid en Gerechtigheid, Moussamih Baba en Bourhil Mohamed Lamine op 12 maart in El-Aaiún in een oneerlijk proces en na sinds hun arrestatie op een onmenselijke manier te zijn behandeld, tot een gevangenisstraf van tien jaar zijn veroordeeld?
Vraag nr. 12 van Carlos Bautista Ojeda (H-0213/03): Betreft:
Ontginning van bodemschatten in de Westelijke Sahara
De natuurlijke hulpbronnen in de Westelijke Sahara vereisen gezien het al meer dan 25 jaar durende conflict in deze regio speciale bescherming. In de op 29 januari 2002 gepresenteerde conclusies van de Juridische Dienst van de Verenigde Naties (doc. S/2002/161) met betrekking tot de exploratie van olie in de Sahara door Marokko wordt gesteld dat exploratie achterwege dient te blijven. De Noorse regering (verklaringen van de heer Vidar Helgesen, de Noorse onderminister van Buitenlandse Zaken) plaatst vraagtekens bij de rechtmatigheid van de activiteiten van het Noorse bedrijf TGS-Nopec dat deelneemt aan de activiteiten onder leiding van Marokko op het continentale plat van de Westelijke Sahara, aangezien deze een schending betekenen van de onvervreemdbare rechten van de bevolking van de Sahara op de rijkdommen in dit gebied. Wat is het standpunt van de Raad met betrekking tot de communautaire olie- en mijnbouwmaatschappijen die zonder internationale juridische dekking opereren in de door Marokko bezette Westelijke Sahara? Is de Raad voornemens specifieke maatregelen terzake te nemen? 3-301
Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, de Raad volgt het vraagstuk van de Westelijke Sahara met grote aandacht en op de voet. De Europese Unie wenst dat het conflict spoedig op vreedzame wijze wordt opgelost. Daarom ook geeft de Europese Unie steun aan de inspanningen van de Verenigde Naties en van met name de persoonlijk afgezant van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de heer Baker, opdat een levensvatbare oplossing kan worden gevonden waarmee het internationaal recht volledig wordt geëerbiedigd. De heer Baker heeft op 16 januari 2003 een voorstel gedaan voor een politieke oplossing van het conflict waarmee zelfbeschikking kan worden verzekerd overeenkomstig resolutie 1429 van de Veiligheidsraad van 30 juli 2002. Tijdens zijn bezoek aan het gebied van 14 tot 17 januari 2003 heeft hij dit voorstel aan de betrokken partijen en de buurlanden voorgelegd. Daarna is het mandaat van de missie van de Verenigde Naties met betrekking tot het referendum in de Westelijke Sahara twee keer verlengd: eerst tot 31 maart en daarna tot 31 mei, opdat de betrokken partijen voldoende tijd zouden hebben om het voorstel te onderzoeken en hun antwoorden vast te stellen. Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de Unie heeft in zijn
09/04/2003 contacten met de vertegenwoordigers van de betrokken partijen, en recentelijk nog tijdens de bijeenkomst van de Associatieraad met Marokko in februari jongstleden, de betrokken partijen van harte uitgenodigd het voorstel van de heer Baker met welwillendheid te onderzoeken. Zoals in het verslag van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 16 januari 2003 staat, verrichten de Verenigde Naties en de Veiligheidsraad al 20 jaar actieve inspanningen om de betrokken partijen te helpen bij de oplossing van dit conflict. Alle mogelijke oplossingen zijn aan de betrokken partijen uiteengezet. Nu is het hun taak blijk te geven van de noodzakelijke politieke wijsheid en deze nieuwe kans om de toekomst van de bevolking van de Westelijke Sahara te verbeteren aan te grijpen. De recente mededelingen over de intensivering van de contacten tussen Marokko en Algerije en de tot uitdrukking gebrachte wil van beide partijen om alle vraagstukken te bespreken, met inbegrip van dat van de Westelijke Sahara, zijn een bron van goede hoop. Aangezien de discussies over een definitieve oplossing van het vraagstuk van de Sahara plaatsvinden in het kader van de Verenigde Naties en nu in een kritieke fase aanbeland zijn, is het volgens de Raad niet wenselijk een standpunt in te nemen ten aanzien van de exploitatie van de bodemschatten van de Westelijke Sahara. Afgezien van de politieke oplossing van het conflict is het vraagstuk van de mensenrechten een element van fundamenteel belang en een permanente bron van onrust voor de Unie. De Europese Unie heeft in haar poging om een onderscheid te maken tussen de humanitaire en de politieke dimensie van het conflict - voor zover dit mogelijk is - de betrokken partijen altijd aangemoedigd tot het nemen van maatregelen van humanitaire aard opdat het vertrouwen tussen de mensen en de getroffen bevolkingen gemakkelijker kan worden hersteld. De Unie heeft tot dat doel herhaaldelijk stappen ondernomen bij de betrokken partijen. Deze inspanningen hebben weer eens vruchten afgeworpen, daar op 26 februari 100 Marokkaanse oorlogsgevangenen door het Polisario Front zijn vrijgelaten. De Europese Unie heeft hierover haar voldoening tot uiting gebracht. Aangezien er echter nog steeds ongeveer 1160 oorlogsgevangenen vastzitten heeft de Unie onderstreept dat dit gebaar niet volstaat maar een stap is waarmee de dialoog en het vertrouwen tussen de betrokken partijen kunnen worden bevorderd. De humanitaire vraagstukken die verband houden met het conflict in de Westelijke Sahara, met inbegrip van het vraagstuk van de vermisten, worden eveneens stelselmatig aan de orde gesteld in het kader van de politieke dialoog die de Unie in het kader van de associatieovereenkomsten met haar partners in het zuidelijke deel van de Middellandse Zee voert. Tijdens de laatste bijeenkomst van de Associatieraad met Marokko, die op 24 februari te Brussel plaatsvond, heeft de Raad onder meer gewezen op de noodzaak van eerbiediging van de mensenrechten en de grondvrijheden in de Westelijke Sahara. Hij heeft tevens
97 een oproep gedaan tot voortzetting van de samenwerking met het Internationaal Comité van het Rode Kruis opdat het vraagstuk van de vermiste Saharawi kan worden onderzocht. De Raad heeft eveneens herhaaldelijk de aandacht gevestigd op resolutie 1359 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties waarin de betrokken partijen met klem worden uitgenodigd het vraagstuk van de vermisten op te lossen en de bepalingen van het internationaal humanitair recht na te leven. De Raad heeft geen inlichtingen over het vraagstuk van de zwarte gevangenis van El-Aaiún en beschikt evenmin over voldoende gegevens om een uitspraak te kunnen doen over de daadwerkelijke omstandigheden waaronder Saharawi-krijgsgevangen zijn gearresteerd en veroordeeld. De Europese Unie is via de dienst voor humanitaire hulpverlening van de Commissie de belangrijkste humanitaire dienstverlener aan het Saharawi-volk. Als de geachte afgevaardigden meer inlichtingen wensen over de precieze omvang van deze hulp door de Unie, worden zij verzocht zich te wenden tot de Commissie 3-302
Sauquillo Pérez del Arco (PSE). – (ES) Mijnheer de voorzitter, ik dank u voor uw antwoord, maar mijn vraag, vraag 5, was zeer concreet. Zoals u weet leeft de bevolking van de Westelijke Sahara vrijwel uitsluitend van de hulp die de Europese Unie verstrekt via ECHO. Ik heb gevraagd of de Raad zich sterk maakt voor de voortzetting van de humanitaire hulp aan de bevolking van de Westelijke Sahara tijdens het proces waar u zojuist over sprak. 3-303
Yiannitsis, Raad. - (EL) Ik begrijp niet waarom de geachte afgevaardigde denkt dat de Raad zijn beleid ten aanzien van de humanitaire hulpverlening zal veranderen. Wij geven steun aan humanitaire hulpverlening overeenkomstig de voorstellen die wij van de Commissie krijgen. De vraag is dus wat de Commissie van plan is en niet wat de Raad van plan is. De relatie tussen oorzaak en gevolg, de logische volgorde dus, is anders dan in de aanvullende vraag wordt gesuggereerd. 3-304
González Álvarez (GUE/NGL). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ik besef dat er veel vragen zijn gesteld over hetzelfde onderwerp, maar het zijn wel allemaal verschillende vragen. Zoals we vandaag te werk zijn gegaan is om vooruitgang te boeken in een kwestie waarvan we vrezen dat die anders bij de Europese instellingen op een dood spoor belandt. In mijn vraag stel ik dat het plan van de Verenigde Naties voor een referendum in de Westelijke Sahara nog steeds geldig is. In uw antwoord zegt u dat op de bijeenkomst met de landen van het MiddellandseZeegebied, concreet met Marokko en met de geassocieerde landen, een oproep werd gedaan tot eerbiediging van de rechten van de mens.
98 Dat volstaat niet, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad. Als de Saharawi, zoals u zojuist nog heeft gezegd, honderd Marokkaanse gevangenen vrijlaten terwijl de Marokkanen drie Saharawi onder erbarmelijke omstandigheden gevangen houden, is een simpele oproep tot eerbiediging van de mensenrechten niet meer voldoende. Dan wordt het tijd om druk uit te oefenen – hiertoe hebben wij de gelegenheid in het kader van onze associatie- en handelsbetrekkingen met Marokko – opdat de rechten van de mens worden gerespecteerd en opdat de Marokkanen de Saharawi-gevangenen vrijlaten, net zoals de Saharawi de Marokkaanse gevangenen hebben vrijgelaten. Wij moeten meer druk uitoefenen. 3-305
De Voorzitter. – Dat was geen vraag. Desalniettemin mag de heer Yiannitsis hier antwoord op geven of er iets aan toevoegen als hij dat nodig acht. 3-306
Yiannitsis, Raad. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, het is duidelijk dat dit geen vraag is, en het is eveneens duidelijk dat de Europese Raad druk wil uitoefenen op beide partijen. Wat ik zojuist zei over de humanitaire aanpak geldt voor beide partijen. Er wordt druk in beide richtingen uitgeoefend, ook in de richting van Marokko, waar de geachte afgevaardigde over sprak. Volgens mij is er dus geen sprake van een meningsverschil. 3-307
Carnero González (PSE). – (ES) Mijnheer de voorzitter, de heer Baker heeft zijn aanvankelijke vredesplan inderdaad enigszins aangepast. Het is mijns inziens evenwel van belang dat de Raad dit plan niet beziet alsof het in steen is uitgehakt, maar dat hij zich inzet voor de aanpassing van dit plan aan de resoluties van de Verenigde Naties betreffende een referendum over zelfbeschikking voor de Saharawi in de Westelijke Sahara. Ik wil u nogmaals het volgende vragen: is het conflict van de Westelijke Sahara een officieel punt op de agenda van het buitenlands beleid van de Raad en, als dit het geval is, op welk niveau? Houdt de Hoge Vertegenwoordiger voor het buitenlands en veiligheidsbeleid zich hiermee bezig? Wat doet het voorzitterschap van de Raad? Weet de Raad of de Commissie stappen onderneemt? Is de Raad op de hoogte van het feit dat het Koninkrijk Marokko heeft verhinderd dat een delegatie op een bijeenkomst van de Commissie voor de rechten van de mens van de Verenigde Naties te Genève een getuigenis kwam afleggen over de schendingen van de mensenrechten in de Westelijke Sahara? En, wat is uw mening over dit laatste punt? 3-308
Yiannitsis, Raad. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, het is mij niet bekend of Marokko een delegatie heeft verboden naar Genève af te reizen. Ik wil liever ook niet antwoorden op de vraag of de heer Solana van plan is dit vraagstuk opnieuw op de agenda van de Raad te plaatsen. Het vraagstuk is heel belangrijk voor de Raad,
09/04/2003 maar ik kan u niet zeggen wanneer het precies op de agenda komt te staan. 3-309
Boudjenah (GUE/NGL). - (FR) Mijnheer de voorzitter van de Raad, ik wil u bedanken voor uw antwoorden, en vooral voor het antwoord waarin u ingaat op het zelfbeschikkingsrecht van de bevolking van de Sahara, dat eindelijk aan de orde is gekomen. Tijdens de vorige vergaderperiode had ik daarover al een vraag gesteld. In mijn laatste schriftelijke vraag had ik mijn ernstige ongerustheid uitgesproken over het feit dat de Raad daar nog niet op had gereageerd. Het effect van uw algemene antwoord baart me echter enigszins zorgen, omdat u onder andere zei dat het aan de betrokken partijen was het gezond verstand te laten spreken. Waar vind ik de eerbiediging van het internationale recht in dit standpunt terug? Moet de Europese Unie geen belangrijke rol spelen en druk uitoefenen op haar partners, met name Marokko, waarmee wij een associatieovereenkomst hebben gesloten? Naar mijn mening zou de Europese Unie er goed aan doen een openhartige en kritische dialoog met onze partner aan te gaan. In de associatieovereenkomst met Marokko is een artikel 2 opgenomen waarin zeer nauwkeurig wordt vermeld wat eerbiediging van de mensenrechten in de Westelijke Sahara inhoudt. Ik wil hier alleen mijn beide vragen nog eens stellen. Is de Raad van plan te reageren op de pesterijen en met name de ontslagmaatregelen jegens meerdere NGOvertegenwoordigers uit de Sahara die meer dan een jaar geleden een ontmoeting hebben gehad met een ad hocdelegatie van het Europees Parlement? Is de Raad van plan te protesteren tegen de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaar, die drie inwoners van de Sahara in maart opgelegd kregen? Zijn hier niet de eerbiediging van de mensenrechten en artikel 2 van de associatieovereenkomst met Marokko in het geding? 3-310
Yiannitsis, Raad. - (EL) Mijn antwoord was dacht ik toch duidelijk. Ik heb gezegd dat de Raad, met de associatieovereenkomst met Marokko aan de hand, elke mogelijkheid die hij tot zijn beschikking heeft aangrijpt om druk uit te oefenen in de richting van zowel de eerbiediging van de mensenrechten als de verwezenlijking van een oplossing voor dit zeer belangrijke vraagstuk en de veroordeling van de door de geachte afgevaardigde en andere collega’s genoemde verschijnselen. Daarbij maken wij gebruik van de ons ter beschikking staande instrumenten. Ik kan dus enkel herhalen wat ik zojuist reeds verklaarde over het beleid van de Raad. De Raad doet zijn uiterste best en zal zijn inspanningen voortzetten om dergelijke verschijnselen, of die nu betrekking hebben op de Westelijke Sahara of op andere gebieden in de wereld, het hoofd te bieden. Ik wil er nog aan herinneren dat wij in heel de wereld waarschijnlijk de enige internationale instantie zijn die met zoveel hardnekkigheid en zo weinig middelen de mensenrechten en de vrijheden probeert te funderen, te versterken en te verzekeren.
09/04/2003
99
3-311
3-315
Marset Campos (GUE/NGL). – (ES) Ik wil de fungerend voorzitter bedanken voor de informatie die hij heeft verstrekt, maar over een punt wens ik nog enige opheldering.
Bautista Ojeda (Verts/ALE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad, ik vraag me af of u gezien heeft waar de afgevaardigden zitten die u de vragen stellen.
Het beleid van de Verenigde Staten met betrekking tot Palestina werkt niet. De prijs die het Timorese volk in bloed heeft moeten betalen toont aan dat iets soortgelijks kan gebeuren in de Westelijke Sahara. Is het niet de plicht van de Europese Unie om conflicten en crises te voorkomen? Zou de Raad deze zaak derhalve niet samen met de Verenigde Naties op politiek niveau moeten opnemen, in plaats van zich te verschuilen achter wat ik bijna technische kwesties zou willen noemen?
Uiteraard ben ik mij bewust van de conclusies waartoe de juridische dienst van de Verenigde Naties is gekomen. Desalniettemin heeft de Raad maatregelen overwogen om de activiteiten van Europese multinationals, meer bepaald oliemaatschappijen, te controleren teneinde de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de Westelijke Sahara te voorkomen zolang het zelfbeschikkingsproces voortduurt. In hoeverre kan de Raad van de Europese Unie het Saharawi-volk garanderen dat wij niet zullen toestaan dat zijn natuurlijke rijkdommen door multinationals uit de Europese Unie worden ontgonnen tijdens het zelfbeschikkingsproces?
3-312
Yiannitsis, Raad. - (EL) De behandeling van vraagstukken zoals het onderhavige behoort tot de activiteiten van de Raad. Ik zou de geachte afgevaardigde er echter op willen wijzen dat het natuurlijk gemakkelijk gezegd is dat de Raad dit of dat moet doen en over zijn grenzen en instrumenten moet heen springen, maar hoe vaak hebben wij tijdens onze talrijke debatten - en ook vandaag nog - niet moeten vaststellen dat de Europese Unie geen supermacht is? De Europese Unie is geen organisatie die naar eigen dunken, waar zij maar wil, kan optreden en haar wil en waarden kan opleggen. Wat de Europese Unie kan doen is strijden met de middelen die zij heeft en ervoor zorgen dat haar positie op het internationale toneel wordt versterkt en zij meer gewicht in de schaal kan leggen wanneer het om voor haar belangrijke vraagstukken gaat. 3-313
Keßler (PSE). - (DE) Mijnheer de voorzitter, hartelijk dank voor uw antwoord, maar ik vraag u kort en bondig: bent u bereid tussenbeide te komen, bent u bereid ervoor te zorgen dat de dertien personen – de delegatie van mensenrechtenactivisten van wie in Casablanca de paspoorten werden ingenomen – hun paspoorten terugkrijgen, zodat ze op weg kunnen gaan naar de 59ste vergadering van de Commissie voor de Rechten van de Mens in Genève? Een van de leden van de delegatie is een prijswinnaar, Mohammed Dadash, die negentien jaar in de gevangenis heeft gezeten en die van de Ravdo Foundation in Noorwegen een mensenrechtenprijs heeft gekregen. 3-314
Yiannitsis, Raad. - (EL) Ik zal dit onderzoeken, maar dit is geen persoonlijke zaak. Het gaat er niet om of ik persoonlijk bereid ben iets te ondernemen. Ik zal dit vraagstuk onderzoeken en als de Raad iets in die richting kan doen, zullen wij het doen. Ik wilde u alleen vermelden dat ik uit een land kom dat zelf ooit dergelijke verschijnselen heeft moeten meemaken en dat wij daar dus persoonlijk zeer gevoelig voor zijn. Ik sta hier echter niet voor u op persoonlijke titel maar als voorzitter van de Raad. Dus moeten wij de gemeenschappelijke mening en het gemeenschappelijke standpunt van de Raad eerbiedigen en in dat kader te werk gaan.
3-316
Yiannitsis, Raad. - (EL) Misschien dat de geachte afgevaardigde me kan uitleggen hoe hij het voor elkaar krijgt in de microfoon te spreken en tegelijkertijd naar iemand te kijken die achter me staat. 3-317
Rübig (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, er wordt de laatste tijd steeds vaker melding gemaakt van Europeanen die tussen Algerije en Tunesië verdwijnen. Momenteel gaat het om vier Zwitsers, acht Oostenrijkers, een Nederlander, een Zweed en vijftien Duitsers. Bent u hiervan op de hoogte en is de Raad van plan om een gezamenlijke actie op touw te zetten om deze medeburgers te bevrijden of op te sporen? 3-318
Yiannitsis, Raad. - (EL) Ik weet hier eerlijk gezegd niets van en ik behoud mij dan ook het recht voor het antwoord van de Raad af te wachten. 3-319
Bautista Ojeda (Verts/ALE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ik weet niet of u aanstoot heeft genomen aan mijn ironie. Ik bied u in elk geval mijn verontschuldigingen aan, het was vriendelijk bedoeld. Ik wil u verzoeken om een antwoord op mijn vraag: welke garanties kan de Raad aan de Saharawi geven dat hun natuurlijke rijkdommen niet worden gewonnen door onze multinationals zolang het zelfbeschikkingsproces voortduurt? Ik bied u nogmaals mijn verontschuldigingen aan ingeval ik u beledigd mocht hebben. Ik heb uw antwoord echter niet begrepen. 3-320
De Voorzitter. – Soms kan de betekenis enigszins veranderen bij de vertaling van de ene in de andere taal. De heer Yiannitsis mag hierop antwoord geven als hij wil. 3-321
100 Yiannitsis, Raad. - (EL) Ik weet niet of er een misverstand is gerezen. Zo ja, dan spijt mij dat. Ik heb via de vertaling begrepen dat de geachte afgevaardigde een opmerking maakte omdat ik, als ik in de microfoon praat, de vraagsteller niet aankijk tot wie ik mijn antwoord richt. Het lijkt mij nogal eenvoudig: als de vraagsteller daar zit, kan ik hem niet zien. Het spijt me zeer, maar dat is wat ik uit de vertaling begrepen heb. Wat nu de ontginning van de bodemschatten betreft is de Raad, juist omdat het een bijzonder delicate fase betreft in de onderhandelingen, van mening dat het niet opportuun is dergelijke activiteiten te bevorderen. 3-322
De Voorzitter. – Wij gaan nu over tot de volgende vraag. Dat is niet vraag 13, want zoals ik u reeds heb uitgelegd, is deze overeenkomstig het Reglement niet ontvankelijk verklaard. 3-323
De Voorzitter. – Vraag nr. 14 van Eurig Wyn (H0146/03):
09/04/2003 vallen de gestelde vragen niet onder de bevoegdheid van de Raad, maar onder die van het Koninkrijk Spanje, het Koninkrijk Marokko en de Organisatie van de Verenigde Naties. 3-325
Wyn (Verts/ALE). – (EN) Ik zou willen vragen of de Europese Unie, naar aanleiding van de informatie die aan ons is overgebracht, er bij de Verenigde Naties op wil aandringen om ten minste een constructieve reactie te geven op het vraagstuk van de toekomstige status van de bevolking van de Westelijke Sahara. Sinds de jaren zestig is hen een referendum beloofd en door de impasse waarin het overleg zich thans bevindt wordt de situatie van een grote groep mensen die in vluchtelingenkampen woont steeds moeilijker. Zou u, mijnheer de voorzitter, namens de Europese Unie, een eventueel schriftelijk protest kunnen richten tot de Verenigde Naties waarin uitdrukking wordt gegeven aan onze bezorgdheid over deze zeer belangrijke kwestie? 3-326
Betreft: De Westelijke Sahara en de Zeerechtconventie van de Verenigde Naties De Westelijke Sahara heeft de status van een gebiedsdeel zonder zelfbeschikking; volgens de VN heeft het Koninkrijk Marokko geen bestuurlijke macht, want bij het Verdrag van Madrid heeft Spanje deze status niet eenzijdig kunnen overdragen. Op het moment dat dit verdrag werd ondertekend, heeft Spanje de jurisdictie van de Saharaanse territoriale wateren niet uitgebreid tot 200 mijl en overeenkomstig de internationale rechtsorde en de Zeerechtconventie van de Verenigde Naties kan het Koninkrijk Marokko als "bezettende" mogendheid de jurisdictie over deze wateren niet uitbreiden en de visgronden van de Westelijke Sahara niet opnemen in zijn Exclusieve Economische Zone (EEZ). Hoe denkt de Raad over deze kwestie? Welke maatregelen kan de Raad nemen om ervoor te zorgen dat het Koninkrijk Marokko zich houdt aan de Zeerechtconventie? 3-324
Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad. - (EL) De verklaring over de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap met betrekking tot de vraagstukken die zijn geregeld in de Zeerechtconventie van de Verenigde Naties van 10 december 1982 en in de Overeenkomst van 28 juli 1994 over de toepassing van deel 11 van deze conventie, behelst een lijst met vraagstukken waarvoor de Gemeenschap een exclusieve bevoegdheid of een met haar lidstaten gemeenschappelijke bevoegdheid heeft. De afbakening van de territoriale wateren en de Exclusieve Economische Zone komt niet voor op de lijst van vraagstukken waarvoor de Gemeenschap bevoegd is. Wat betreft de vraagstukken die in de aanhef van de vraag worden uiteengezet en die betrekking hebben op de status van de Westelijke Sahara in het internationaal recht, wil de Raad eraan herinneren dat de Organisatie van de Verenigde Naties zich hiermee bezig houdt. De VN is de internationale instantie die betrokken is bij de bewerkstelliging van een oplossing voor het conflict in de Westelijke Sahara. Daarbij worden de internationale bepalingen van het zeerecht in acht genomen. Bijgevolg
Yiannitsis, Raad. - (EL) Ik moet u eerlijk zeggen dat ik over dit vraagstuk eerst overleg moet voeren met de Raad voordat ik kan antwoorden of de Raad bereid is een dergelijke afgezant in de hoedanigheid van waarnemer naar de Verenigde Naties te sturen om een bijdrage te leveren in die richting. 3-327
De Voorzitter. – Vraag nr. 15 van María Izquierdo Rojo (H-0157/03): Betreft:
Preventie van seksuele intimidatie in het leger
Is de Raad niet van oordeel dat het, gezien de huidige situatie, aanbeveling verdient over te gaan tot coördinatie en uitbreiding van voorschriften ter voorkoming van seksuele intimidatie in het leger, met name van de voorschriften die in sommige lidstaten tot goede resultaten hebben geleid? Is de Raad ervan op de hoogte dat soldaat Quiñoa, die in 2000 het slachtoffer werd van verkrachting en mishandeling door haar meerdere, uit de dienst is ontslagen zonder dat zij enige schadevergoeding heeft ontvangen voor het haar aangedane leed? Is de Raad ervan op de hoogte dat in Spanje, waar het leger voor 9,3 procent uit vrouwen bestaat, nog steeds geen « Coördinatie- en Steuncomité voor vrouwen in het leger » is opgericht (naar het voorbeeld van het in 1961 door de NAVO ingestelde comité)? 3-328
Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad. - (EL) Ik wil de geachte afgevaardigde erop wijzen dat het vraagstuk van seksuele intimidatie, zoals alle vraagstukken van disciplinaire aard met betrekking tot de nationale strijdmachten, onder de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke lidstaten valt. Ik wilde evenwel uw aandacht vestigen op het feit dat wij sedert september 2002 beschikken over Richtlijn 2002/73 van het Europees Parlement en de Raad. Deze gaat over het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen bij de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en de arbeidsomstandigheden. In de richtlijn komt een definitie voor van seksuele intimidatie. Daarin staat: “Intimidatie en seksuele intimidatie in de zin van deze richtlijn worden beschouwd als discriminatie op grond
09/04/2003 van geslacht en zijn derhalve verboden”. De lidstaten is verzocht deze richtlijn voor 5 oktober 2005 om te zetten. 3-329
Izquierdo Rojo (PSE). – (ES) Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, acht u het een goed idee om maatregelen aan te nemen ter preventie van seksuele intimidatie bij de strijdkrachten, opdat het geweld waar Dolores Quiñoa het weerloos slachtoffer van werd, wordt voorkomen? Mijnheer de fungerend voorzitter, u moet beseffen dat de slachtoffers in Spanje weerloos zijn en dat daders als luitenant Iván Moriano niet worden bestraft. Mijnheer de voorzitter, hierbij moet u bedenken dat het aantal gevallen dat uit schaamte, angst of vrees voor vergelding niet aan de oppervlakte komt, uiterst hoog is. Tot slot wil ik erop wijzen dat het aantal gevallen dat bekend wordt zeer hoog is en dat de tendens stijgende is. Met betrekking tot landen als Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Griekenland, Nederland, Denemarken, Portugal, Frankrijk, Italië of België heeft u wel degelijk bevoegdheden in de vorm van coördinatie en harmonisatie. In Ierland bleken bijvoorbeeld 28 van 60 ondervraagde vrouwen in het leger te lijden hebben gehad van seksuele intimidatie. In het Verenigd Koninkrijk hebben de militaire rechtbanken alleen al in 2002 192 gewelddadige misdaden behandeld, waarvan 34 van seksuele aard. Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, het is tijd dat wij langs de weg van coördinatie en harmonisatie komen tot preventieve wetgeving. Drukt u zich alstublieft niet voor deze verantwoordelijkheid. 3-330
Yiannitsis, Raad. - (EL) Ik wilde de geachte afgevaardigde erop wijzen dat, zoals ik reeds zei, in principe de lidstaten bevoegd en verantwoordelijk zijn voor dergelijke vraagstukken. Wij hebben echter ook het strafrecht. Alle rechtsvoorschriften die betrekking hebben op dit vraagstuk moeten natuurlijk worden toegepast. Als zij niet worden toegepast, kan iemand alsnog de lidstaten aanklagen bij de internationale en Europese instanties. Wat de Unie betreft, zijn er, zoals ik reeds zei, voorschriften uitgevaardigd die in dergelijke situaties kunnen worden ingeroepen. De zojuist genoemde richtlijn kan evenwel geen bijdrage leveren aan het door de geachte afgevaardigde genoemde feit. Het gaat daarbij om totaal scheefgetrokken situaties. Ongeacht hetgeen men persoonlijk denkt of zou willen doen, of wat de Raad denkt of zou willen doen, wordt de mogelijkheid van de Europese Unie om in dergelijke zaken op te treden bepaald door de Verdragen van de Unie. Wij moeten nagaan of daarin mogelijkheden tot optreden voorkomen - hetgeen ik nu niet zo onmiddellijk kan overzien en ik zou ook niet weten wat de grondslag daarvoor zou kunnen zijn - en als er mogelijkheden zijn, kunnen ze worden aangegrepen. Dat is een reden te meer om erop aan te dringen dat bij de huidige herziening,
101 waar momenteel in de Conventie aan wordt gewerkt, de mensenrechten en een reeks dienovereenkomstige vraagstukken op het niveau van de Unie worden afgebakend en bestudeerd. 3-331
De Voorzitter. – Vraag nr. 16 van Gerard Collins (H0160/03): Betreft:
Vergaderingen met ambassadeurs van Arabische landen
De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid heeft op 10 maart 2003 de ambassadeurs van het Arabisch diplomatiek korps in Brussel ontmoet om van gedachten te wisselen over de jongste ontwikkelingen in de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Arabische wereld, het proces van Barcelona en de internationale actualiteit, o.a. het Midden-Oosten en Irak. Kan de Raad nadere informatie over de resultaten van de vergadering verschaffen, vooral over de gebeurtenissen in het Midden-Oosten en Irak? 3-332
Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, de geachte afgevaardigde weet ongetwijfeld dat de heer Solana, secretaris-generaal en Hoge Vertegenwoordiger van het GBVB, voortdurend besprekingen voert met talrijke instanties en vertegenwoordigers van het betrokken gebied en regelmatig ontmoetingen heeft met de ambassadeurs van de Arabische landen. De Raad wordt op de hoogte gesteld van deze ontmoetingen telkens wanneer dit nodig is. De Raad wil de geachte afgevaardigde er eveneens op wijzen dat de heer Solana het Europees Parlement regelmatig informeert over de recente ontwikkelingen in het betrokken gebied, en dat natuurlijk zal blijven doen. 3-333
Collins (UEN). – (EN) Ik zou het voorzitterschap in overweging willen geven dat het, gezien de ernstige problemen die er momenteel bestaan tussen Arabische landen en westerse landen, nodig is om te onderzoeken hoe de betrekkingen tussen de Europese Unie en deze landen het best kunnen worden verbeterd. De ambassadeur van een van de Arabische landen vertelde mij bij een opening van een tentoonstelling in Brussel hoe moeilijk hij en zijn collega’s het momenteel hadden. Hij gaf toe dat de ontmoetingen met de heer Solana nuttig waren geweest, maar drong tevens aan op meer bijeenkomsten, meer besprekingen en meer debatten, dit vanwege de moeilijke en vreemde tijden waarin wij momenteel leven. Misschien kan de fungerend voorzitter van de Raad overwegen hoe we de kloof die momenteel bestaat het best kunnen overbruggen, met name in verband met de Palestijnse kwestie en de geringe vooruitgang die hierin is geboekt. 3-334
Yiannitsis, Raad. - (EL) Ik met het met de geachte afgevaardigde eens. Ik wil herinneren aan de inspanningen die het Grieks voorzitterschap onderneemt, aan de reizen en contacten van de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Papandreou, en de
102
09/04/2003
samenwerking met de ministers van Buitenlandse Zaken van de andere landen, die alle tot doel hebben de autoriteiten van de Arabische landen te ontmoeten en met hen overleg te plegen over de brandende vraagstukken - als ik dat zo mag zeggen - voor dit gebied. 3-335
Moraes (PSE). – (EN) Ik wil de heer Collins bedanken voor zijn vraag in deze kritieke fase in de crisis rond Irak. Ik zou de fungerend voorzitter van de Raad willen vragen om namens mijzelf en ongetwijfeld ook de heer Collins en andere afgevaardigden in dit Parlement, het standpunt over te brengen dat de zogenaamde routebeschrijving absoluut moet worden gerealiseerd. Ik zou hem ook willen vragen om namens ons Parlement de heer Solana te laten weten dat we, gezien de gevoelige situatie die vanwege de crisis in Irak in de regio is ontstaan, onze inspanningen om dit plan uit te voeren moeten verdubbelen. 3-336
Yiannitsis, Raad. - (EL) Dit was natuurlijk geen vraag maar een opmerking van de geachte afgevaardigde. Ik wilde er evenwel op wijzen dat de Raad ook recentelijk nog een standpunt heeft ingenomen en duidelijk heeft gemaakt dat het Midden-Oosten en de Palestijnse kwestie hoog op de agenda moeten komen te staan. Er moet eindelijk een oplossing worden gevonden. De routekaart moet gepubliceerd worden en bindend worden gemaakt, en er moeten inspanningen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat binnen een redelijke tijdsspanne resultaten worden geboekt aan de hand van die routekaart. Ik weet dat de Hoge Vertegenwoordiger, de heer Solana, en de Raad alles in het werk willen stellen om het vastgestelde doel te bereiken. 3-337
De Voorzitter. - Bij ontstentenis van de vraagsteller komt vraag nr. 17 te vervallen. 3-338
De Voorzitter. – Vraag nr. 18 van Brian Crowley (H0164/03): Betreft: Onderzoekenergiebronnen
en
ontwikkelingsfonds
voor
alternatieve
Is de Raad met het oog op de hoge prijs van aardolie op de wereldmarkten van oordeel dat het nu tijd is om een goed gedoteerd onderzoek- en ontwikkelingsfonds voor alternatieve energiebronnen van de EU op te richten, en zo ja, is hij van plan de Commissie te verzoeken om voor de begroting 2004 en daaropvolgende begrotingen de noodzakelijke voorstellen in te dienen? 3-339
Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad. - (EL) Ik wil de geachte afgevaardigde wijzen op artikel 163, lid 3 van het Verdrag. Hierin staat: “Alle activiteiten van de Gemeenschap uit hoofde van dit Verdrag, met inbegrip van demonstratieprojecten, op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling worden vastgesteld en ten uitvoer gelegd overeenkomstig het bepaalde in titel XVIII betreffende onderzoek en technologische
ontwikkeling en in met name het in artikel 166 genoemde meerjarenkaderprogramma”. Bijgevolg worden het onderzoek en de technologische ontwikkeling op het gebied van de alternatieve energie ten uitvoer gelegd en gefinancierd overeenkomstig het kaderprogramma. Het huidige kaderprogramma, dat werd vastgesteld met besluit 1513/2002 betreffende het zesde kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie van de Europese Gemeenschap, heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een Europese ruimte van onderzoek en aan innovatie. Dit programma betreft de periode 2002-2006. Het kaderprogramma verstrekt via de prioritaire thematische sector “duurzame ontwikkeling, veranderingen in het aardsysteem en ecosystemen” financiële middelen voor onderzoek en ontwikkeling van duurzame energiesystemen in de volgende sectoren: schone energie en met name hernieuwbare energiebronnen en de integratie daarvan in het energiesysteem, met inbegrip van opslag, distributie en gebruik; energiebesparing en energie-efficiëntie, onder meer via het gebruik van hernieuwbare grondstoffen; alternatieve brandstoffen, brandstofcellen en hun toepassingen; nieuwe technologieën voor energiedragers, vervoer en opslag op Europese schaal, en met name waterstoftechnologie; nieuwe en geavanceerde concepten voor duurzame energietechnologieën met voor de toekomst een groot energiepotentieel en die onderzoeksinspanningen op lange termijn vereisen; verwijdering van CO2 in combinatie met schonere centrales die op fossiele brandstof werken. Voor dit onderzoek is een indicatief bedrag van 810 miljoen euro gedurende de hele looptijd van het kaderprogramma uitgetrokken. Wij willen er tevens aan herinneren dat het zesde kaderprogramma, wat de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie betreft, beschikt over een indicatieve begroting van 750 miljoen euro over de periode 20022006 voor onderzoek op het gebied van beheerste thermonucleaire fusie, hetgeen zou kunnen bijdragen aan de energiebevoorrading op lange termijn en bijgevolg aan de vereisten inzake duurzame ontwikkeling van een geloofwaardige, centrale productie van elektriciteit met een basislading. Verdere details van het onderzoek dat ten uitvoer zal worden gelegd en van de concrete verdeling van de begrotingsmiddelen zijn opgenomen in de besluiten over de desbetreffende programma’s. Bijgevolg geloof ik dat de Raad, met de medebeslissing van het Europees Parlement, aanzienlijke middelen beschikbaar heeft gesteld voor onderzoek naar alternatieve en hernieuwbare energiebronnen evenals voor energiebesparing en energie-efficiëntie. 3-340
Crowley (UEN). – (EN) Ik wil de fungerend voorzitter bedanken voor zijn zeer uitvoerige antwoord. Ik ben het niet helemaal eens wanneer u thermo-nucleaire fusie een
09/04/2003 alternatieve energiebron noemt, want het bestaat immers al. Hoe dan ook, ik stel deze vraag om drie redenen. Ten eerste, in de toespraak die president Bush bij de State of the Union van januari dit jaar gaf, zegde hij toe voor de komende tien jaar 7,8 miljard dollar uit te trekken voor onderzoek naar auto’s die door waterstofcellen worden aangedreven, wat kort daarna door het Congres werd goedgekeurd. Volgens het traject dat is uitgestippeld zullen tegen het jaar 2025 de eerste auto’s in massaproductie worden vervaardigd en zullen ze tegen het jaar 2035 in groten getale worden gebruikt. De tweede reden van mijn vraag is de instabiliteit van de prijs van olie - waar we recentelijk tijdens het conflict in Irak getuige van zijn geweest – en het gevolg dat deze instabiliteit heeft voor de Europese economieën, die tenslotte sterk afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen. De derde reden is de kwestie met betrekking tot onze verplichtingen voor Kyoto en voor de ontwikkeling van een schone energievoorziening met behulp van wind, water, lucht en zonne-energie. Er kunnen ook andere alternatieve methoden worden bestudeerd en er zou een speciaal fonds moeten komen om de ontwikkelingen in Amerika te kunnen bijhouden. Dat zijn de redenen voor mijn vraag. 3-341
Yiannitsis, Raad. - (EL) Ik moet er opnieuw op wijzen dat er eigenlijk geen nieuwe vraag wordt gesteld. Ik wil de geachte afgevaardigde er evenwel op wijzen dat men de uitgaven van de Amerikaanse regering voor alternatieve energiebronnen niet mag vergelijken met die van de Europese Unie. Bij de uitgaven van de Europese Unie moet u namelijk de uitgaven op nationaal niveau, van de nu nog 15 maar binnenkort 25 lidstaten, optellen en pas dan hebt u een vergelijkbare grootheid. Het is trouwens alom bekend en iedereen is het ermee eens dat het noodzakelijk is de alternatieve energievormen te bevorderen. Dat is de enige manier om milieuverontreiniging en andere vormen van milieuaantasting aan te pakken. 3-342
Rübig (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, afgelopen maandag hebben wij uitgebreid over categorie 3 gesproken, over de rubriek intern beleid. Een sector waar de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie zich nadrukkelijk mee bezighoudt betreft natuurlijk de intelligente energieën. In categorie 3 is nu meer dan 500 miljoen euro beschikbaar. Denkt u dat wij de ontwikkeling van deze intelligente energietechnologieën speciale prioriteit kunnen geven – ook in de tien kandidaat-lidstaten waarvan de toetreding vandaag door het Europees Parlement is bekrachtigd. Met andere woorden, denkt u dat wij dus ook op dit terrein meer initiatieven kunnen nemen? 3-343
Yiannitsis, Raad. - (EL) Mijns inziens houdt dit verband met de voorstellen van de Commissie voor de manier
103 waarop rekening kan worden gehouden met dergelijke initiatieven. Daarbij geldt wat ook voor andere vraagstukken geldt, namelijk dat er eerst overleg moet worden gepleegd met de leden van de Raad; het voorzitterschap kan noch een positief noch een negatief antwoord geven over iets waarover niet gediscussieerd is. 3-344
De Voorzitter.- Bij ontstentenis van de vraagsteller komt vraag nr. 19 te vervallen. 3-345
De Voorzitter. – Vraag nr. 20 van Liam Hyland (H0167/03): Betreft:
Oudere boeren en het demografiedebat
De Commissie heeft uiting gegeven aan haar bezorgdheid over de gevolgen van een verouderende bevolking voor de arbeidsmarkt en de potentiële groei. Zij stelt dat er duidelijke economische prikkels moeten komen om mensen op de arbeidsmarkt te houden. De staatshoofden en regeringsleiders hebben zich tot doel gesteld van Europa een dynamisch gebied te maken door het potentiëlegroeipercentage vast te stellen op 3 procent vóór 2010. Kan de Raad aangeven wat de positie van de landbouwsector als geheel en van oudere boeren in het bijzonder is in dit demografische debat? 3-346
Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad. - (EL) Rekening houdend met de gevolgen van de vergrijzing voor de arbeidsmarkt en de mogelijke weerslag daarvan op de ontwikkeling en de duurzaamheid van de socialezekerheidsstelsels hebben de lidstaten in Stockholm afgesproken de participatie van oudere werknemers aan de arbeidsmarkt te verhogen tot 50 procent in 2010. De Europese Raad van Barcelona heeft verder aangedrongen op een geleidelijke verhoging met 5 jaar, tot 2010, van de reële gemiddelde leeftijd waarop men de arbeidsmarkt verlaat. Zoals uit het gemeenschappelijk verslag over de werkgelegenheid 2002 blijkt zijn alle lidstaten van mening dat oudere werknemers de belangrijkste bron van arbeidskrachten zijn. Zij hebben besloten inspanningen te ondernemen om ofwel vroegtijdige pensionering tegen te gaan ofwel stimulansen te bieden om werknemers langer op de arbeidsmarkt te houden en tegelijkertijd een kader uit te werken om de geleidelijk stopzetting van het economisch actieve leven te vergemakkelijken, een kader dus waarin beide aanpakken worden gecombineerd. De Raad heeft in zijn bijdrage aan de Voorjaarsraad van 21 maart 2003 de verhoging van het arbeidsaanbod en de arbeidsparticipatie van alle bevolkingsgroepen en de bevordering van de verlenging van het actieve beroepsleven gepresenteerd als een van de negen prioriteiten voor de verwezenlijking van de drie belangrijkste doelstellingen van de Europese werkgelegenheidsstrategie. De Raad verwacht nu van de Commissie dat zij deze prioriteit opneemt in de richtsnoeren voor de werkgelegenheid, en de Commissie zal waarschijnlijk in april 2003 deze richtsnoeren voor de werkgelegenheid indienen. De Raad erkent tot slot dat het behoud van de landbouwactiviteiten zeer belangrijk is voor de
104
09/04/2003
verwezenlijking van een evenwichtige bodemontwikkeling in de Europese Unie en voor de handhaving van de bevolking in de landbouwgebieden. 3-347
Hyland (UEN). – (EN) Ik wil de fungerend voorzitter bedanken voor zijn complete antwoord. Ik weet zeker dat hij op de hoogte is van de ontwikkeling van het leeftijdsprofiel van de Europese boer. Het feit dat onze boeren ouder en ouder worden is zelfs een van de grootste bedreigingen van de continuïteit van onze landbouw. Er is wel een programma voor vervroegde pensionering van boeren, dat op zich uitstekend is, maar als eis heeft dat de boeren die ervoor in aanmerking komen zich volledig terugtrekken uit het landbouwbedrijf. In verband met de herziening of hervorming van het vervroegd pensioenplan voor boeren wil ik de fungerend voorzitter vragen om het mogelijk te maken dat boeren zich niet volledig hoeven terug te trekken, maar in deeltijd actief kunnen blijven. Dit is ook vanuit een psychologisch perspectief enorm belangrijk. Je kunt van een boer gewoon niet vragen om het bestaan dat hij zijn hele leven geleid heeft vaarwel te zeggen omdat het pensioenplan dat vereist. 3-348
Yiannitsis, Raad. - (EL) Mijns inziens is de gedachte die de geachte afgevaardigde hier naar voren heeft gebracht, de moeite van het bestuderen waard. Wij weten mijns inziens allen hoe ingewikkeld de situatie is. Zo moet worden nagegaan hoe enerzijds de bescherming in de landbouwsector kan worden afgebouwd zonder een uittocht van agrariërs uit de landbouwsector te veroorzaken, en hoe anderzijds de vraagstukken in verband met de pensioengerechtigde leeftijd kunnen worden opgelost. De bevolking op ons continent vergrijst namelijk, hetgeen de grondslag van ons pensioenstelsel ondermijnt. Er doen zich verschillende problemen voor in verband met de participatiegraad, die wij willen verhogen. Ik heb bij wijze van voorbeeld situaties genoemd die niet gemakkelijk met elkaar te verzoenen zijn. Men zal de gulden middenweg moeten zien te vinden, als ik dat zo mag zeggen. Het voorstel dat zojuist werd gedaan gaat geloof ik wat dat betreft de goede kant uit en ik ben ervan overtuigd dat de Commissie dit zal onderzoeken en beoordelen in het kader van haar voorstellen voor de richtsnoeren voor de werkgelegenheid. Deze voorstellen zullen tevens voorzien in een belangrijke hervorming van de richtsnoeren voor de werkgelegenheid die vijf jaar geleden in Luxemburg werden afgesproken. 3-349
De Voorzitter. - Vraag nr. 21 Seán Ó Neachtain (H0169/03): Betreft:
Computervaardigheid aan scholen en universiteiten
Het is van belang dat iedereen op zeer jonge leeftijd vaardigheid met de computer verwerft om gebruik te kunnen maken van het internet. Heeft de Raad zich een oordeel gevormd over het voorstel van de Commissie voor een programma tegen ongeletterdheid in de omgang met de computer, en om de oprichting van virtuele campussen en virtuele jumeleringen van scholen aan te moedigen? Wat moet er volgens hem gedaan worden door de lidstaten om te zorgen dat scholen en universiteiten in heel de Europese Unie hun volledige medewerking
kunnen verlenen om van het programma een succes te maken, en wat moeten volgens hem de volgende stappen dan zijn? 3-350
Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad. - (EL) De Raad wil verklaren dat hij in de huidige fase niet in staat is commentaar te leveren op de inhoud van zijn standpunt met betrekking tot het programma, aangezien het voorstel voor leren met de computer momenteel wordt behandeld in zowel de Raad als het Europees Parlement. 3-351
Ó Neachtain (UEN). – (EN) Ik wil de fungerend voorzitter bedanken voor zijn antwoord. Ik ben echter teleurgesteld dat er verder geen gegevens zijn met betrekking tot de ontwikkeling van de digitale geletterdheid. Dit is immers het terrein waar het allemaal gebeurt. Ik zou de Raad graag hoop willen geven voor dit buitengewoon belangrijke gebied, maar er wordt klaarblijkelijk niet genoeg gedaan om dit cruciale aspect van het onderwijs te bevorderen. Als voormalig leraar weet ik dat dit revolutionaire programma over het potentieel beschikt om digitale ongeletterdheid uit te bannen. De Raad zou zich meer betrokken moeten tonen en in de nabije toekomst met nieuwe plannen moeten komen om enige hoop te scheppen op een positief resultaat op dit gebied. 3-352
Yiannitsis, Raad. - (EL) Ik begrijp dat de geachte afgevaardigde gevoelig is voor het vraagstuk van het onderwijs en het computeranalfabetisme en voor de noodzaak de digitale kennis in de onderwijsinstanties te verspreiden. Ik deel die gevoeligheid daar ik professor ben aan de universiteit van Athene, alhoewel ik die functie ten gevolge van mijn ministerspost momenteel niet uitoefen. Ik zou hierop kunnen zeggen dat de Europese Unie en de Raad in het kader van de algemene strategie van Lissabon, zeer zeker groot belang hechten aan kennisverwerving - dat is een van de hoofddoelstellingen van de strategie van Lissabon - en natuurlijk heeft kennis heden ten dage de vorm die de geachte afgevaardigde noemde. De Raad kan evenwel geen commentaar leveren op dit concrete voorstel en programma aangezien, zoals ik reeds zei, deze momenteel besproken worden binnen de twee instellingen. Wat het meer algemene beleid betreft heeft mijns inziens iedereen uit de talrijke initiatieven kunnen opmaken hoeveel belang wij hechten aan de bevordering van het mededingingsvermogen van de Unie en dus van de sleutelfactoren die de mededinging kunnen versterken. Daaronder bevinden zich in deze tijd ongetwijfeld ook de in de vraag vermelde factoren. 3-353
De Voorzitter. – Vraag nr. 22 van Esko Olavi Seppänen (H-0172/03): Betreft:
VN-mandaat voor Macedonië
Op 27 januari heb ik voor het vragenuur aan de Raad een vraag ingediend om te weten of er voor de operatie van de EU in Macedonië een VN-mandaat is en, indien dit niet het geval is, of er om een
09/04/2003 mandaat wordt verzocht, teneinde de operatie te laten slagen. Aangezien het vragenuur van de vergaderperiode van februari kwam te vervallen en de Voorzitter op basis van punt 2 van de richtsnoeren inzake het vragenuur mijn vraag niet op de lijst voor de vergaderperiode van maart heeft geplaatst, wil ik de vraag nog een keer stellen. Anders dan de vertegenwoordiger van de Voorzitter beweerde, is deze vraag, die ik niet kon indienen, niet beantwoord onder punt 31 van de vergaderperiode van maart. 3-354
Yiannitsis, fungerend voorzitter van de Raad. - (EL) De Raad deelt de geachte afgevaardigde mede dat de operatie “Concordia” onder leiding van de Europese Unie plaatsvindt op verzoek van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië. Los van de omstandigheden heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ter toepassing van het kaderakkoord van Ohrid van augustus 2001, op 26 september 2001 resolutie 1371 aangenomen waarin het volgende staat: “….hecht zijn goedkeuring aan de inspanningen van de ledenlanden en de bevoegde internationale organisaties om steun te geven aan de toepassing van het kaderakkoord en geeft derhalve krachtige steun aan de totstandkoming van een multinationale veiligheidsaanwezigheid in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië op verzoek van haar regering, teneinde een bijdrage te kunnen leveren aan de veiligheid van de waarnemers”. 3-355
Seppänen (GUE/NGL). - (FI) Mijnheer de minister, u sprak over ditjes en datjes en in mijn land zou men zeggen dat u onzin uitkraamde. U heeft de vraag die ik stelde helemaal niet beantwoord. Ik zou willen dat als u naar het Parlement komt, u de vraag leest en antwoord geeft op wat wordt gevraagd. Ik vraag of er volgens u voor de vredesoperatie van de Europese Unie in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië een VN-mandaat is. Ik verzoek u de vraag te beantwoorden. 3-356
Yiannitsis, Raad. - (EL) Ik blijf bij mijn antwoord. Mijns inziens was dat een zeer duidelijk en concreet antwoord op de vraag van de geachte afgevaardigde. Als hij daar niet voldaan over is, kan ik daar verder weinig aan doen. 3-357
De Voorzitter. – Aangezien de voor het vragenuur aan de Raad gereserveerde tijd verstreken is, zullen de vragen nrs. 23 t/m 31 schriftelijk worden beantwoord.1 Het vragenuur is gesloten. (De vergadering wordt om 18.55 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat) 3-359 VOORZITTER: DE HEER VIDAL-QUADRAS ROCA Ondervoorzitter (De vergadering wordt om 21.00 uur geopend)
105 3-361
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A50103/2003) van de heer Liese, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen (COM(2002) 319 – C5-0302/2002 – 2002/0128(COD)). 3-362
Byrne, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het doet mij deugd dat ik hier het voorstel van de Commissie kan bespreken voor een richtlijn tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen ten aanzien van menselijke weefsels en cellen, zoals dat aan de Raad en het Parlement is voorgelegd in juni vorig jaar. Laat ik om te beginnen mijn dankbaarheid uitspreken aan de rapporteur, de heer Liese, en aan de leden van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid voor hun zware taak met betrekking tot deze belangrijke en ambitieuze richtlijn: belangrijk, omdat het om een zeer veelbelovend terrein van de geneeskunde gaat; en ambitieus, omdat de richtlijn een cruciale rol speelt binnen onze algehele gezondheidsstrategie. Ik wil ook het succesvolle en waardevolle werk van de Raad van Europa op het terrein van weefsels en cellen prijzen. Onze ontwerprichtlijn heeft die successen als uitgangspunt genomen. Dit voorstel zorgt ervoor dat het groeiende aantal patiënten dat wordt behandeld met menselijke weefsels en cellen erop kan vertrouwen dat deze stoffen veilig zijn. Het is een logisch vervolg op de richtlijn betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor bloed. Menselijke weefsels en cellen spelen inmiddels een belangrijke rol in de gezondheidszorg. Het geneeskundig gebruik ervan blijft toenemen, niet alleen wat betreft de hoeveelheid toepassingen, maar ook als je kijkt naar wat er allemaal mee mogelijk is. Door de technologische vooruitgang is dit een terrein dat zich in hoog tempo ontwikkelt. Toch heeft het feit dat het gebruik van deze weefsels en cellen kan leiden tot de overdracht van ziekten de aandacht gevestigd op de noodzaak van strengere veiligheidsmaatregelen. In het voorstel van de Commissie worden de normen uiteengezet voor het doneren, verkrijgen en testen van alle gedoneerde weefsels en cellen die bestemd zijn voor toepassing in een menselijk lichaam. Er worden kwaliteits- en veiligheidsnormen ingevoerd ongeacht of de weefsels en cellen worden gebruikt als donormateriaal bij transplantaties of bij het vervaardigen van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen.
3-360
Menselijke weefsels en cellen
1
Zie bijlage “Vragenuur”.
In het geval van gebruik voor transplantatie in een menselijk lichaam, bevat de richtlijn ook allerlei normen voor de diverse menselijke cellen en weefsels tijdens de
106
09/04/2003
overige fasen zoals verwerken, preserveren, opslaan en distribueren.
wetgeving van derde landen, maar alleen als ten minste hetzelfde veiligheidsniveau gegarandeerd is.
Ik zal me nu richten op een aantal van uw belangrijkste zorgen. Een daarvan is hoe we het beste om kunnen gaan met embryonale stamcellen. Deze vraag is al beantwoord binnen het kader waarin dit onderzoek plaatsvindt. In het besluit over het zesde kaderprogramma voor onderzoek zijn het Parlement, de Raad en de Commissie overeengekomen dat de lidstaten de vrijheid hebben het gebruik van dergelijke cellen zelf te reguleren of te verbieden en dat dergelijke besluiten op het niveau van de Gemeenschap zullen worden gerespecteerd. Specifieke besluiten hierover worden eind dit jaar verwacht en dat zal dan de gepaste context zijn om deze kwestie te bespreken. Daarom lijkt het mij niet gepast om deze richtlijn op het gebied van volksgezondheid te gebruiken om een voortijdig oordeel te vellen over die overeenkomst of om erop vooruit te lopen.
De ethische vraagstukken die gemoeid zijn met het gebruik van weefsels en cellen liggen ontegenzeglijk gevoelig. Maar juist vanwege die gevoeligheid moeten we ons strikt houden aan de grenzen die het Verdrag stelt. Hoe goed bedoeld onze motieven ook mogen zijn, we moeten altijd handelen binnen de bevoegdheid van de Gemeenschap. Hierbij wil ik graag een essentieel punt benadrukken. Artikel 152 heeft tot doel zaken aangaande de volksgezondheid te reguleren. Het voorziet derhalve niet in een gedetailleerde regulering van ethische vraagstukken.
Ook zijn er zorgen geuit in verband met organen. Die zijn niet opgenomen in dit voorstel en een aantal van u heeft zich daar kritisch over uitgelaten. Ik blijf er echter van overtuigd dat het niet gepast is organen onder deze richtlijn te laten vallen. De problemen die moeten worden opgelost op het gebied van orgaantransplantaties zijn van een geheel andere orde. We mogen er niet aan voorbijgaan dat de ernstige tekorten, waardoor veel patiënten overlijden, een zeer belangrijk probleem blijven vormen. Vanwege de specifieke eigenschappen van organen vereist de transplantatie ervan echter een andere beleidsmatige aanpak. Aangezien orgaantransplantatie op zichzelf al een uiterst gespecialiseerd onderwerp is, laat de Commissie momenteel een wetenschappelijke beoordeling uitvoeren van de mogelijke opties. Die beoordeling is op dit ogenblik nog niet afgerond. Zowel in het geval van de richtlijn inzake bloed als bij dit voorstel over weefsels en cellen willen we graag eerst proberen wetenschappelijk alles op een rijtje te krijgen alvorens we over een zo gevoelig onderwerp een rechtsinstrument voor te stellen. Ik verzeker u ervan dat dit een zaak is waaraan ik buitengewoon veel waarde hecht en die ik op de voet volg. Andere zaken van zorg zijn de in- en uitvoer. Hierbij moet worden onderkend dat de import van weefsels en cellen uit derde landen toeneemt. Om de gezondheid van patiënten in de Europese Unie te beschermen, moeten we ervoor zorgen dat onze hoge kwaliteits- en veiligheidsnormen ook worden toegepast op deze import. In het voorstel is een mechanisme opgenomen om een EU-procedure in te stellen die ervoor moet zorgen dat altijd dezelfde benadering wordt gekozen bij het goedkeuren van import en export. Het is immers net zo belangrijk om te voorkomen dat weefsels en cellen die onder de maat zijn zouden worden geëxporteerd naar derde landen. Het zou acceptabel kunnen zijn om enige flexibiliteit te betrachten teneinde te voldoen aan de
De Commissie vindt dat zij met dit voorstel een uitgebalanceerd compromis heeft gepresenteerd dat, gegeven de beperkingen in het Verdrag, de grenzen van het wettelijk haalbare opzoekt. De betreffende documenten van de Raad van Europa en de Europese Groep ethiek leggen er sterk de nadruk op dat het verkrijgen van cellen en weefsels moet gebeuren zonder winstoogmerk. Daarom vinden we het noodzakelijk dat dit principe ook in deze richtlijn gehanteerd wordt. Dit non-profitprincipe geldt overigens alleen voor het verkrijgen van weefsels en cellen, niet voor het verder verwerken, manipuleren, testen of het ontwikkelen van producten. Het is bijvoorbeeld onaanvaardbaar een hartklep van een overleden donor te verwijderen en die te verkopen. Hartkleppen worden normaal gesproken echter behandeld om er zeker van te zijn dat er geen besmettelijke ziekten aanwezig zijn en ze worden gepreserveerd zodat ze langer bewaard kunnen worden. Deze en andere processen die tot doel hebben de kwaliteit van de hartklep te vergroten kunnen uiteraard wel op commerciële basis worden uitgevoerd. Het voorstel van de Commissie biedt hierdoor aan particuliere bedrijven de mogelijkheid te worden erkend als weefselbank, net als overheidsinstellingen. En behalve het verkrijgen van weefsels en cellen staat de richtlijn het aanbieden van andere diensten of het verder verwerken van weefsels door particuliere ondernemingen niet in de weg. Ten slotte betreft een belangrijk ethisch vraagstuk het verlenen van toestemming door de donor. Volgens het Europees Verdrag inzake mensenrechten en biogeneeskunde is een eerste vereiste de vrijwillige toestemming van donoren op basis van adequate voorlichting. Hoewel deze gevestigde principes in dit voorstel volledig worden geëerbiedigd, worden er verder geen specifieke ethische regels gesteld. Het opstellen van gedetailleerde ethische regels is, op grond van het subsidiariteitsbeginsel, immers een taak van de lidstaten. Ik zal graag aan het einde van dit debat het standpunt van de Commissie toelichten ten aanzien van de amendementen die in het verslag worden voorgesteld. 3-363
09/04/2003 Liese (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, geachte dames en heren, allereerst wil ik iedereen bedanken die heeft deelgenomen aan de diepgaande discussies die zijn uitgemond in het onderhavige verslag: de collega’s hier in het Parlement – in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, maar ook in de Commissie juridische zaken en interne markt met rapporteur Bartolozzi – en diegenen hier in het Parlement en bij de Commissie die ons hebben geholpen dezelfde koers te varen. We hebben diepgaande discussies achter de rug, die hun hoogtepunt bereikten op een openbare hoorzitting op 29 januari, waaraan meer dan driehonderd deskundigen uit de EU en de Verenigde Staten hebben deelgenomen. De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid ondersteunt het voorstel van de Commissie. Zij deelt echter de mening van veel deskundigen, bijvoorbeeld van het Permanent Comité van Europese artsen, dat dit voorstel slechts een stap in de goede richting is. Met andere woorden: het voorstel van de Commissie is weliswaar goed, maar niet voldoende. Daarom hebben we een groot aantal nauwkeurig geformuleerde amendementen ingediend, bijvoorbeeld ten aanzien van de vrijwillige onbetaalde donaties. Wij willen dat de lidstaten dit beginsel niet alleen stimuleren – zoals de Commissie voorstelt –, maar ook waarborgen. Compensatie voor donoren moet echter uitdrukkelijk worden toegestaan. De handel in nietgemodificeerde cellen en weefsels moet overeenkomstig het Handvest van de grondrechten uitgesloten worden. We willen echter benadrukken dat het werken met cellen en weefsels een taak is die zowel de publieke sector als het bedrijfsleven op zich moeten nemen, iets waarvoor de commissaris ook al gepleit heeft. Wij vinden onze formulering iets nauwkeuriger en duidelijker. We kunnen het bedrijfsleven niet buitensluiten. Als het bedrijfsleven zich aan normen houdt, draagt het met zijn betrokkenheid immers bij tot innovatie. Wij willen het begrip informed consent, ofwel geïnformeerde toestemming, nauwkeuriger definiëren omdat het alleen dan zeer belangrijke bescherming biedt. De bescherming van mensen die niet zelf rechtsgeldig hun toestemming kunnen geven, ligt ons zeer na aan het hart. Wat de gevoelige punten onderzoek met menselijke embryo’s en klonen van menselijke embryo’s betreft, deze zijn ook door leden van de commissie voorgesteld. Ik heb dit onderwerp niet aangesneden in mijn ontwerpverslag, maar ik vind het voorstel dat de commissie uiteindelijk heeft goedgekeurd, een goed Europees compromis. De formulering in amendement 30 bijvoorbeeld komt precies overeen met die waarover de Commissie, de Raad en het Parlement reeds overeenstemming hebben bereikt in het kader van het zesde kaderprogramma voor onderzoek. De commissie heeft geen amendementen goedgekeurd die nog verder gaan. De vraag wat er moet gebeuren met de overtollige embryo’s, is immers ook in het kader van het zesde kaderprogramma voor onderzoek nog niet beantwoord. Hierover moeten we nog discussiëren.
107 Het is algemeen bekend dat ik persoonlijk een zeer strikte opvatting huldig ten aanzien van dit onderwerp. Naar mijn mening is embryonaal stamcellenonderzoek niet de richting die wij moeten inslaan. Desondanks vind ik dat we niet verder kunnen gaan dan de commissie voorstelt en dat we de lidstaten speelruimte moeten laten of ze embryonaal stamcellenonderzoek in principe verbieden of toestaan. Amendement 19 betreffende de reikwijdte van de richtlijn heeft tot zeer veel discussies geleid. Het gaat om de vraag of niet alleen klinisch maar ook in-vitroonderzoek onder de richtlijn moet vallen. De commissie wil dat ook in-vitro-onderzoek eronder valt, echter alleen wat betreft de donatie en verkrijging van cellen en weefsels. De commissie heeft deze wens geuit omdat wij vinden dat de donor beschermd moet worden, ongeacht de vraag of het weefsel wordt gebruikt voor transplantatie of voor onderzoek. De donor moet in ieder geval worden beschermd, en zijn of haar rechten moeten worden gerespecteerd. Hoe kunnen we geloofwaardig overkomen bij het grote publiek wanneer we stellen dat de donor recht heeft op geïnformeerde toestemming en er niet gehandeld mag worden in zijn of haar cellen en weefsels als ze zijn bestemd voor transplantatie, terwijl hiermee geen rekening gehouden hoeft te worden wanneer ze bestemd zijn voor onderzoek? Een dergelijk voorstel kunnen we echt niet presenteren aan het grote publiek. Daarom is amendement 19 een goed compromis. Volgens sommigen is artikel 152 niet voldoende als juridische grondslag voor de verder strekkende wensen van de commissie. Ik heb met veel juristen gesproken en ben tot de conclusie gekomen dat de verder strekkende voorstellen die wij hebben gedaan, in ieder geval een solide juridische grondslag hebben. Al onze voorstellen hebben geen betrekking op louter ethische kwesties, maar op ethische kwesties die te maken hebben met de gezondheid van de donor en de ontvanger. In tegenstelling tot het onderwerp anonimiteit of reconstructie van het stoffelijk overschot – onderwerpen die de Commissie wel degelijk heeft aangesneden in haar voorstel – kunnen we het verband met de volksgezondheid veel duidelijker maken bij de onderwerpen die wij aan de orde hebben gesteld. Daarom verzoek ik de Commissie haar terughoudende standpunt ten aanzien van dit onderwerp te heroverwegen. We moeten een duidelijk signaal afgeven aan de andere instellingen en het verslag van de commissie aannemen. (Applaus) 3-364
Bartolozzi (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken en interne markt. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, met deze ontwerprichtlijn wil men via de vaststelling van veiligheids- en kwaliteitsnormen de therapeutische activiteiten reglementeren waarbij menselijke weefsels
108 en cellen worden gebruikt. In Europa vinden dergelijke activiteiten al ettelijke jaren plaats en daarbij zijn inmiddels honderdduizenden patiënten betrokken. Zij zullen ongetwijfeld een steeds belangrijkere plaats gaan innemen niet alleen op het gebied van de transplantaties - hoornvlies, huid, hartkleppen - maar dankzij de vooruitgang in de biotechnologie ook op dat van de plastische chirurgie, de reproductieve geneeskunde en de behandeling van ziekten zoals kanker, diabetes en Parkinson. Daarom is deze sector zo interessant voor de onderzoekscentra en het bedrijfsleven in Europa en moet hij de kans krijgen verder te groeien. Bij het gebruik van menselijke weefsels en cellen is het evenwel van fundamenteel belang dat aan bepaalde ethische vereisten wordt voldaan. De onderhavige ontwerprichtlijn behelst een reeks hoge kwaliteits- en veiligheidsnormen voor menselijke stoffen. Het doel daarvan is de gezondheidsbescherming te verbeteren. De ethische vereisten moeten evenwel nader worden gedefinieerd. Ten eerste moet met het oog op de gezondheid volledige veiligheid worden gegarandeerd. Dit is noodzakelijk om het risico van overdracht van ziekten bij gebruik van uit derde landen afkomstige menselijke weefsels of cellen te voorkomen of te verminderen. In de tweede plaats dient gegarandeerd te worden dat bij het uitnemen van organen het menselijk lichaam wordt gerespecteerd, zowel bij levende als bij overleden donoren. In dit verband is met name de vereiste van vrijwillige toestemming op basis van adequate voorlichting ofwel van de donor, gegeven volgens specifieke voorschriften, ofwel van zijn familieleden van belang, evenals het verbod om weefsels en cellen van foetussen te gebruiken die afkomstig zijn van vrijwillige zwangerschapsafbreking of gekloonde menselijke cellen. De derde kwestie betreft de bescherming van de privacy en de vertrouwelijkheid van de gegevens die bij het uitnemen van de weefsels worden verzameld. De donatie dient anoniem te zijn, zowel voor de donor als voor de ontvanger (afgezien van de gegevens die voor de traceerbaarheid van de donatie vereist zijn). De gegevens van de donor en zijn familieleden mogen niet aan derden worden doorgegeven (bijvoorbeeld aan de werkgever of verzekeringsmaatschappijen), ook om ongeoorloofde discriminatie te voorkomen. De vierde kwestie betreft het beginsel dat de donatie onbetaald moet zijn. Donatie is een vrijwillige daad van solidariteit met de medemens, die niettemin met specifieke maatregelen en correcte voorlichting door de lidstaten kan worden gestimuleerd. Deze eis dient ook met betrekking tot donaties uit derde landen in acht te worden genomen. Dit gezegd zijnde geloof ik dat de richtlijn een stap vooruit kan zijn in de richting van de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten en een bijdrage zal leveren aan een betere bescherming van de gezondheid van de Europese burgers. 3-365
Bowis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik me aansluiten bij de rapporteur en zeggen dat ook ik me verheug over het voorstel van de
09/04/2003 Commissie. Het is immers belangrijk maatregelen te nemen die de kwaliteit, de veiligheid en de procedures reguleren aangaande weefsels en cellen die gebruikt worden bij transplantaties. De bescherming van de menselijke gezondheid staat hierbij voorop. Evenals de commissaris wil ik mijn felicitaties aanbieden aan de rapporteur, de heer Liese. Hij heeft zeer bekwaam een pad gekozen waarmee de bescherming van de menselijke gezondheid wordt verbeterd, toestemming op basis van adequate voorlichting wordt gegarandeerd en de meeste valkuilen, die zo kenmerkend waren voor eerdere debatten over dit aspect van menselijk onderzoek, worden omzeild. Als ik zie dat er amendementen zijn ingediend en ondertekend door zowel de heer Liese als de heer Nisticò, dan weet ik dat er zeer veel moeite is gedaan om alle meningen en standpunten aangaande deze richtlijn bij elkaar te krijgen. Dat zal deze richtlijn zeker ten goede komen. Het voorstel van de Commissie was goed, maar kan misschien nog worden verbeterd. In het voorstel aan het Parlement worden op bepaalde terreinen zonder meer verbeteringen geïntroduceerd, maar een aantal zaken vraagt misschien om wat extra opheldering. Sommige aanpassingen zijn misschien niet erg nuttig. Andere nieuwe amendementen kunnen we alleen maar toejuichen, zoals het amendement waarin handel in menselijke weefsels wordt verboden en waarnaar de commissaris verwees toen hij sprak over de vrees van de industrie dat haar handelsactiviteiten zouden worden aangetast of ingeperkt. Ik erken dat er iets aan de hand is met amendement 7, waarin wordt voorgesteld ook onderzoek in deze richtlijn op te nemen. Men kan zich erover verbazen dat dit in orde is bevonden. Liefdadigheidsinstellingen en onderzoekers hebben in ieder geval verontrust gereageerd. We moeten afwegen of onderzoek een plaats moet krijgen in deze richtlijn of niet. Aan de andere kant is er wel een aantal vraagstukken dat om opheldering vraagt en waaraan deze richtlijn tegemoet komt. Organen moeten niet worden opgenomen in de richtlijn inzake weefsels en cellen. Over organen komen we een andere keer nog te spreken. Ook is dit niet de tijd om toe te staan dat cellen en weefsels van gekloonde menselijke embryo’s of van gedeeltelijk menselijke, gedeeltelijk dierlijke embryo’s worden gebruikt voor transplantaties. De dood van Matilda, het Australische kloonschaap dat zomaar stierf, dient als een vreselijke waarschuwing dat deze tak van wetenschap en dit soort experimenteren nog maar in de kinderschoenen staan en, nog afgezien van de ethische vraagstukken, dat ze nu nog niet moeten worden toegestaan, simpelweg vanwege de mogelijke ernstige en onzekere gevolgen voor de menselijke gezondheid. Een andere kwestie is het doneren voor een vergoeding. Dat probleem kwam ook naar voren in het verslag van de heer Nisticò over de richtlijn betreffende bloed. Toen werd al onderkend dat we verschillende tradities en behoeften hebben. Vrijwillige donatie heeft zeker onze
09/04/2003 voorkeur, maar is helaas niet altijd mogelijk. We zullen hier nog een keer naar moeten kijken om te zien of we een formulering kunnen vinden die recht doet aan de vele verschillende tradities en behoeften. Ik vermoed dat we uiteindelijk op een formulering zullen uitkomen die niet zo heel veel zal afwijken van de formulering die de heer Nisticò heeft opgenomen in zijn verslag over de richtlijn inzake bloed en bloedbestanddelen. 3-366
Bowe (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, namens de fractie van de partij van Europese sociaal-democraten spreek ik mijn steun uit voor dit voorstel en voor veel van de amendementen die zijn ingediend door mijn collega’s en door de rapporteur, die al zoveel moeite heeft gedaan om op een verstandige manier vooruitgang te boeken op dit terrein. Het voorstel is zonder meer noodzakelijk om voor de gehele EU minimumnormen te kunnen vaststellen voor het gebruik van menselijke weefsels en cellen. Er is sprake van een groeiende grensoverschrijdende handel in menselijke weefsels en cellen binnen heel Europa voor onderzoek in laboratoria en klinieken evenals voor de productie van geneesmiddelen en farmaceutische producten. We moeten nu een kader opzetten dat in heel Europa van kracht is en waarbinnen we controle kunnen uitoefenen. Op het moment bestaat deze controle namelijk slechts uit een lappendeken van nationale wetten. Gezien deze toenemende handel zullen we echter minimale volksgezondheids- en veiligheidsnormen moeten opstellen met betrekking tot het doneren, het verkrijgen, het vergoeden en het verlenen van toestemming. We moeten een helder Europees kader scheppen, waarbinnen deze bedrijfstak kan opereren. Mensen moeten daarop kunnen vertrouwen en daarbij moet dit kader ervoor zorgen dat de publieke veiligheid wordt gegarandeerd. Op die manier kan worden voorkomen dat er winstgeoriënteerde markten ontstaan die misbruik kunnen maken van kwetsbare personen en dat ziekten of infecties mogelijk worden overgedragen. We moeten opereren zonder winstoogmerk en dat nonprofitprincipe toepassen op alle donaties in alle lidstaten binnen de gehele Europese Unie. Het gevaar bestaat immers dat mensen, uit financiële nood, ertoe zouden kunnen worden overgehaald celdonor te worden, hetzij in de Europese Unie, hetzij in een ontwikkelingsland, om er financieel beter van te worden. We moeten daar een einde aan maken. We moeten de juiste balans zien te vinden. We willen voorkomen dat menselijke weefsels worden verkocht voor geld, maar willen wel de mogelijkheid openhouden dat donoren een beperkte financiële vergoeding ontvangen. Het lijkt mij redelijk dat als iemand twee weken niet kan werken in verband met een beenmergtransplantatie, de werkgever daar op een bepaalde manier voor schadeloos wordt gesteld. Deze nieuwe regels zullen de noodzakelijke minimale veiligheidscriteria bieden voor het gebruik van weefsels en cellen in Europa. Minimumnormen voor donatie en
109 vergoeding op basis van een non-profitsysteem zijn hierbij essentieel. Er moeten verder duidelijke regels komen ten aanzien van stamcelonderzoek, inclusief embryonale stamcellen, maar het klonen voor de menselijke voortplanting moet worden uitgesloten. Als we dit soort minimumnormen voor de toestemming van de donor kunnen vastleggen, dan beschermen we daarmee kwetsbare individuen die mogelijk onder druk zouden kunnen worden overgehaald tot het doneren van cellen. Toch kan ik niet zonder meer alle amendementen steunen die enkele van mijn collega’s hebben ingediend. De Europese bevolking is niet gebaat bij de amendementen die bijvoorbeeld tot doel hebben het gebruik van embryonale stamcellen volledig te verbieden of aan banden te leggen. Noch de volksgezondheid noch kwetsbare personen worden er immers door beschermd. Ik zou willen dat de leden van het Europees Parlement en de belangengroepen die zich zo sterk maken voor dit soort ethische principes zich in net zo sterke bewoordingen zouden uitlaten ten behoeve van de bescherming van mensen die ziek of kwetsbaar zijn. Ik noem hier bijvoorbeeld een jongen uit mijn kiesdistrict, Zain Hashmi, die deze week samen met zijn ouders toestemming heeft weten te verkrijgen voor de toepassing van deze nieuwe technologieën om zijn leven te beschermen en zijn toekomst veilig te stellen. Zonder dit soort nieuwe technologieën zouden jongemannen als hij namelijk een bijzonder akelige tegemoet gaan. Ik hoop van ganser harte dat we dit voorstel stap voor stap op verstandige wijze kunnen verbeteren, met in ons achterhoofd belangrijke zaken als de bescherming van de menselijke gezondheid en veiligheid plus het beschermen van het publiek en kwetsbare personen tegen uitbuiting. Ik beveel dit verslag aan het Parlement aan, maar ik steun niet alle amendementen. 3-367
Ries (ELDR). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, evenals de voorgaande sprekers zou ik allereerst onze rapporteur, de heer Liese, willen complimenteren met de vele contacten die hij van meet af aan heeft onderhouden met alle betrokken partijen. Mijn complimenten gelden uiteraard ook de verschillende schaduwrapporteurs die hebben meegewerkt aan de totstandkoming van dit in zijn algemeenheid evenwichtige verslag. Dit compromis is het resultaat van moeizame onderhandelingen tussen de voorstanders van subsidiariteit, de overtuigde aanhangers van een ethische benadering, en al diegenen, waartoe ik ook mijzelf reken, die willen beantwoorden aan de verwachtingen en de hoop die leven bij miljoenen patiënten in Europa, zonder daarbij echter de ontwikkeling van de biotechnologie in Europa te belemmeren. Met de transplantatie van een hoornvlies, een hartklep, bot, pezen of huid wordt het leven van patiënten daadwerkelijk verlengd of verbeterd. Ik zou daarvan één voorbeeld willen noemen: jaarlijks moeten bijna 20 000 Europese burgers behandeld worden voor ernstige
110 brandwonden. In 2002 moesten 60 000 diabetici een amputatie ondergaan bij gebrek aan een werkzaam procédé voor reconstructie van de huid. Laat er geen misverstand over bestaan: al deze mensen die in afwachting zijn van een behandeling, zullen deze moeten ontberen of genoegen moeten nemen met een minder goede behandeling wanneer het Europees Parlement zich moraliserend blijft opstellen en het onderzoek naar stamcellen, embryo's en kiembaantherapie rechtstreeks of indirect verbiedt. Daarom is de Fractie van de Europese Liberale en Democratische partij in grote meerderheid fel gekant tegen ruim dertig amendementen, waaronder met name de amendementen 30, 31, 36, 37, 46 en 50. Een opsomming van de overige zal ik u besparen. Ik zou hier nog één wezenlijke opmerking aan toe willen voegen: aan de orde is een vraagstuk op het gebied van de volksgezondheid dat is gebaseerd op artikel 152 van het Verdrag. Het gaat dus om kwaliteitscriteria, toelatingsnormen, kwalificaties, scholing van personeel, traceerbaarheidstests en de oprichting van een Europees netwerk waarin de registers van nationale weefselbanken worden samengebracht. Dit is de kern van het voorstel, en daar wordt door alle aandacht voor ethische kwesties maar weinig over gesproken. Toch is er in de commissie een compromis bereikt over orgaandonatie, over het zo gevoelige punt van vrijwillige en onbetaalde donatie, over donatie van bloed van de navelstreng en over gelijke toegang voor alle patiënten tot de verschillende behandelingen. Wij willen niet dat al deze resultaten hier verloren gaan omdat sommigen het onderscheid tussen het Europees Parlement en de Raad van Europa uit het oog verliezen. Europa streeft geen harmonisatie op ethisch gebied na en van gewetensvolle wetenschap is op zichzelf nog nooit één zieke beter geworden. Om al deze redenen behoudt de liberale fractie zich tegen wil en dank de mogelijkheid voor om tegen dit verslag te stemmen en verder te praten over het evenwichtige voorstel van de Commissie. 3-368
Caudron (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer Liese, geachte collega's, we kennen de ontwikkeling van behandelingen die zijn gebaseerd op het gebruik van menselijk weefsel en menselijke cellen. Jaarlijks vinden er honderdduizenden van deze behandelingen plaats. De Europese Commissie moest dus binnen korte tijd een ontwerprichtlijn indienen voor de ontwikkeling van nieuwe kwaliteits- en veiligheidsnormen, om bij de bevolking meer vertrouwen te wekken in het gebruik van deze weefsels en cellen voor toepassingen in en op het menselijk lichaam. Ik keur de werkwijze van de Commissie dan ook zonder voorbehoud goed en steun deze. Helaas, en het is vanavond al vaker gezegd, zijn er te veel amendementen waarvan de strekking bovendien zeer sterk uiteenloopt. Daardoor bestaat de kans dat het oorspronkelijke voorstel ondersneeuwt en dat de toch zo
09/04/2003 noodzakelijke en spoedeisende regelgeving niet tot stand komt. Daarom zou ik in dit debat vanavond namens de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links willen aangeven op grond van welke drie beginselen ik gekant ben tegen een groot aantal van deze amendementen. Het eerste principe: de werkingssfeer van een ontwerprichtlijn, waarvan de noodzaak door niemand wordt betwist, mag niet worden uitgebreid tot sectoren waarvoor specifieke regelgeving vereist is of reeds bestaat. Met name mag deze ontwerptekst niet worden aangegrepen om discussies te starten over stamcellen, embryocellen, overtollige cellen, het onderzoek op dit gebied of over abortus. Achter goede bedoelingen gaan in vele amendementen min of meer verborgen doelen schuil. Wij zullen om deze reden dan ook tegen deze amendementen stemmen. Tweede principe: onderzoek en wetenschap dienen binnen ethische kaders te worden bedreven om voor de mens onverantwoordelijk en gevaarlijk gedrag te voorkomen. Zij dienen echter in geen geval te worden belemmerd door welk religieus verbod dan ook. Dit is een van de grondregels voor de scheiding van kerk en staat. Het is bovendien een noodzakelijke voorwaarde voor vooruitgang. Ook op grond van dit principe moet een groot aantal amendementen worden afgewezen. Derde beginsel: het menselijk lichaam mag niet worden verkocht, gekocht of gestolen. Over dit punt zouden we het in ieder geval allen eens moeten zijn. Dat geldt ook voor het feit dat dit beginsel in de eerste plaats inhoudt dat donatie daadwerkelijk alleen op uitdrukkelijk eigen verzoek van de donor plaatsvindt en in de tweede plaats dat de anonimiteit van donor en ontvanger uitdrukkelijk wordt beschermd. Elke uitzondering hierop leidt tot allerlei wantoestanden en excessen. Dit sluit traceerbaarheid echter niet uit, omdat die traceerbaarheid een waarborg is voor de kwaliteit van transplantaties. In de derde plaats dient het onbetaalde karakter van donatie niet ter discussie te staan: het lichaam is geen koopwaar. Concluderend wil ik nogmaals stellen dat een Europese richtlijn wordt gerechtvaardigd door de ontwikkelingen die plaatsvinden op het gebied van deze behandelingen. Tegelijkertijd dwingen deze ontwikkelingen het Europees Parlement, dus ons allen, tot zorgvuldigheid en tot eerbiediging van de belangrijke beginselen die velen van ons delen. Wij mogen niet toelaten dat deze beginselen langzaam worden uitgehold. 3-369
Rod (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn verheugd over grote delen van het verslag van de heer Liese. Met name steunen wij de amendementen waarmee wordt beoogd om weefsels en cellen van menselijke embryo's of afkomstig van gentechnieken uit te sluiten van deze richtlijn, omdat het gebruik van gentherapie in geen enkele Europese richtlijn wordt geregeld. Wij hebben echter alleen moeite met het compromis over vrijwillige en onbetaalde donatie van menselijk weefsel en menselijke cellen. Wij willen namelijk
09/04/2003 garanderen dat voor donatie niet wordt betaald. Daarom moet in deze richtlijn nauwkeurig worden omschreven welke tegenprestaties rechtmatig en aanvaardbaar zijn. Naar onze mening gaat het dan om de vergoeding van reiskosten en gederfde inkomsten gedurende de reis, de donatie en de eventueel noodzakelijke rustperiode, en over verfrissingen en soortgelijke vergoedingen, maar niet om meer. Anders blijft de deur openstaan voor vergoedingen - of zelfs betalingen - voor deze donaties, met alle te verwachten misstanden op het gebied van kwaliteit en veiligheid en alle bijbehorende risico's voor donoren en ontvangers. Zoals de vorige spreker reeds gezegd heeft, het menselijk lichaam is geen koopwaar. Onze cellen en weefsels zijn niet te koop. Anonimiteit is een ander wezenlijk beginsel van deze richtlijn. Zij dient geen beletsel te vormen voor de traceerbaarheid van weefsels en cellen. In het voorstel van de Europese Commissie, waarin de amendementen zijn verwerkt van de Commissie milieubeheer, wordt met deze beide beginselen rekening gehouden. In de plenaire zitting van dit Parlement mag dit kwetsbare evenwicht niet worden verstoord door het aannemen van amendementen die opheffing beogen van de anonimiteit van donoren van geslachtscellen en daarmee dus ook van spermadonoren, of van amendementen die openbaarmaking van distributielijsten van weefsels en cellen mogelijk maken, om maar een voorbeeld te noemen. In dit geval is het niet verantwoord om transparantie als argument aan te voeren. De noodzakelijke traceerbaarheid van weefsels en cellen in het traject van donor tot ontvanger mag niet ten koste gaan van de anonimiteit. Daardoor zou de deur open komen te staan voor ethische, eugenetische of zelfs raciale misstanden.
111 op gepaste wijze rekening houden met nationale praktijken. De Commissie zal zich zeker bewust zijn van de snelheid en de efficiëntie waarmee dit voorstel in het Parlement is behandeld. Ik hoop van harte dat de bijzonder nuttige reeks amendementen die de rapporteur namens de commissie heeft voorgesteld zal worden overgenomen. Op een aantal terreinen heeft het Parlement het oorspronkelijke voorstel aanzienlijk verbeterd. Wat betreft de relevante ethische principes verheug ik mij over de duidelijke formuleringen ten aanzien van het versterken van het principe van vrijwilligheid, oftewel de onbetaalde donatie van cellen en weefsels. Er komen immers ontegenzeggelijk risico’s voor de volksgezondheid om de hoek kijken als het verkrijgen van weefsels een commerciële activiteit zou worden en daardoor een verkeerd soort donoren zou aantrekken. Het verstevigen van het principe van vrijwilligheid om de donoren maximale bescherming te verschaffen heeft mijn nadrukkelijke steun. In dit verband is het van belang dat het gebruik van weefsels van geaborteerde foetussen is uitgesloten. Ook ben ik tegen het verwekken van menselijk leven enkel en alleen voor de weefsels, waarna aan dit menselijk leven een einde wordt gemaakt. Dat zou volledig in strijd zijn met concepten als menselijke waardigheid en het recht op leven, die zijn opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Verder steun ik die amendementen die ervoor zorgen dat ook cellen en weefsels die verkregen zijn uit gekloond materiaal buiten deze richtlijn vallen. Dit Parlement heeft zich immers herhaaldelijk uitgesproken tegen het klonen van mensen.
Ten slotte verzoeken wij de Commissie, die ervoor gekozen heeft om orgaandonatie buiten de werkingssfeer van deze richtlijn te houden, om met spoed een speciaal voorstel te doen voor de vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor organen.
Ik wil de Commissie tot slot vragen wanneer we een ontwerprichtlijn kunnen verwachten over orgaantransplantatie. Ik roep de Commissie op daarover aan het Parlement een concrete toezegging te doen voor we stemmen over dit voorstel.
Ik ben van mening dat dit een evenwichtig rapport is. We moeten ook bij de volgende lezingen in deze richting blijven werken.
3-371
3-370
Ó Neachtain (UEN). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur, de heer Liese, feliciteren met het zorgvuldige werk dat hij heeft verricht op het terrein van dit buitengewoon gevoelige en technische onderwerp. Ik weet dat hij uitgebreid overlegd heeft met de verschillende fracties om zijn verslag zoveel mogelijk een afspiegeling te laten zijn van de diverse zorgen en standpunten. Ik prijs de Commissie om het feit dat zij dit initiatief op grond van artikel 152 heeft genomen. Dit is een relatief nieuw terrein voor EU-wetgeving. Het is belangrijk om, net als met de richtlijn betreffende bloed, alles op een rijtje te zetten. Verder is het belangrijk dat acties die op medisch vlak worden ondernomen een goede plek krijgen in het ethische kader. Dit kader moet uiteraard
Blokland (EDD). - Mijnheer de Voorzitter, ik erken de bezwaren van commissaris Byrne om organen ook binnen deze richtlijn te laten vallen, maar er zijn ook argumenten vóór. Een weefsel is een groep cellen met dezelfde bouw of functie. Organen bestaan weer uit verschillende weefsels. Cellen, weefsels en organen kunnen alle drie gedoneerd worden, dus voor alle drie ook voor organen - moeten de kwaliteits- en veiligheidsnormen gaan gelden. De overgang tussen organen en weefsels is vloeiend. Wegens het schaarsteprobleem dat bij organen aan de orde is, hetgeen overigens ook bij verschillende weefsels het geval is, is wellicht een aparte richtlijn vereist, maar dat neemt niet weg dat voor organen dezelfde kwaliteitseisen betreffende het doneren, enz. moeten gelden. Kortom, zal de structuur van een richtlijn betreffende organen niet sterk overeenstemmen met de voorliggende
112 richtlijn betreffende weefsels en cellen? Begrijp ik nu goed van de commissaris dat wat in de amendementen 6 en 62 gevraagd wordt, namelijk een voorstel voor een richtlijn betreffende organen vóór de zomer van 2003, niet haalbaar is? Kunnen we iets meer vernemen over het tijdsschema voor een richtlijn betreffende organen? In de Commissie milieubeheer steunde de vertegenwoordiger van de Commissie mijn amendement 99 over cellen. De rapporteur heeft bezwaren. Dus commissaris, ik zou graag van u vernemen wat u ervan vindt. Overigens steunen wij deze richtlijn van harte, zeker omdat zij verwijst naar fundamentele ethische beginselen waaraan het handelen moet voldoen. Alle lof ook voor het vele deskundige werk van rapporteur Liese. Op grond van wat ik zojuist heb gezegd, ben ik bereid om mijn amendementen 96 tot 98 en 100 tot 102 over organen in te trekken en ik heb daarvoor ook de medewerking van mevrouw Oomen-Ruijten gekregen, die destijds mede-indiener was. 3-372
Montfort (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ook ik zou de rapporteur, de heer Liese, willen complimenteren met de uitstekende informatie en analyse die hij heeft afgeleverd in samenwerking met al zijn collega's, maar ook met deskundigen van zeer hoog niveau. Celtherapie en weefseltransplantaties zijn veelbelovende gebieden voor de behandeling van ongeneeslijke ziekten die in zo veel gevallen een bron van lijden en onzekerheid zijn. Om aan de verwachtingen van zieken te beantwoorden, is echter meer nodig dan alleen een goede beheersing van deze techniek. Juist op dit punt kan de voorgestelde richtlijn een belangrijke functie vervullen, omdat zij beoogt een normatief kader vast te stellen voor de veiligheid en kwaliteit van menselijke weefsels en cellen. Op grond van het Europees Verdrag kunnen met betrekking tot vrijwillige en onbetaalde donatie en de anonimiteit van donoren in de richtlijn geen verplichtingen aan de lidstaten worden opgelegd, maar kunnen wel aanbevelingen worden gedaan. Voor donatie mag niet worden betaald. Het is ondenkbaar dat er handel in menselijke producten ontstaat. Kosteloosheid en belangeloosheid horen centraal te staan bij het redden van levens. Donatie moet ook vrijwillig zijn. Levende donoren moeten er dan ook weloverwogen en schriftelijk toestemming voor geven. Daarom moeten onze samenlevingen, in een geest van solidariteit, worden geïnformeerd over de wenselijkheid van deze behandelingen en over de verantwoordelijkheden die ieder van ons daarbij heeft. Het gaat hier immers om verbetering van de gezondheid van duizenden mensen. De inwoners van onze landen zijn zich onvoldoende bewust van het goede werk dat kan worden gedaan door donatie van menselijk weefsel en menselijke cellen. Hoeveel levens zijn er niet gered en hoeveel zieken zijn er niet behandeld dankzij beenmergtransplantaties? De richtlijn moet vergezeld gaan van een veel intensievere informatievoorziening. Deze informatie moet worden verbeterd en worden gebaseerd op serieus
09/04/2003 wetenschappelijk werk. Hoe vaak hebben we bijvoorbeeld niet gehoord dat stamcellen van embryo's ongeneeslijke ziekten zouden kunnen genezen, terwijl dat tot op heden nog in geen enkele publicatie is aangetoond? Ook zou het onjuist zijn om te zeggen dat een verbod op het gebruik van embryocellen levensreddend handelen zou beletten. Er bestaan alternatieven, waaronder met name de techniek die gebruik maakt van volwassen stamcellen. Deze constatering brengt ons overigens bij de vraag op welke cellen de voorgestelde richtlijn van toepassing is. Ik deel de mening van de Franse regering op drie punten. Op grond van artikel 152, lid 4 van het Verdrag is het niet aan ons om door middel van deze richtlijn maatregelen te nemen die het gebruik betreffen van specifieke typen cellen, zoals kiem- of embryocellen. Dergelijke maatregelen vallen onder de bevoegdheid van de lidstaten. Ethische vraagstukken over embryo's vallen eveneens onder de nationale bevoegdheden. Ten slotte is de richtlijn niet van toepassing op geslachtscellen. Ik zal voor dit verslag stemmen, maar zal de eerbiediging van de waardigheid van zowel de donor als de ontvanger aandachtig blijven volgen. 3-373
Nisticò (PPE-DE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik hoop van ganser harte dat voor dit verslag, waarin de heer Liese zoveel energie heeft gestoken, een normale, goede bevalling is weggelegd en geen tangverlossing, zoals het geval was bij het verslag over bloed dat jarenlang omstreden was maar uiteindelijk dankzij de effectieve, intelligente en gemotiveerde samenwerking tussen het Parlement, de Commissie en de Raad tot een oplossing kon worden gebracht. Ik zal mij vanavond beperken tot vier opmerkingen. Ten eerste is het mijns inziens juist dat - zoals ook de heer Liese zei - donatie van cellen en weefsel geschiedt op basis van vrijwilligheid en daarvoor geen vergoeding mag worden gegeven. Dat principe was ook al aanvaard in het verslag over bloed. Als het bedrijfsleven echter heeft bijgedragen aan de verbetering van de kwaliteit en de conservatie van cellen en weefsels - door bijvoorbeeld weefsel via genetische manipulatie histocompatibel te maken - is het niet meer dan redelijk daarvoor een passende vergoeding te bieden. Ten tweede hoop ik dat amendement 83 van mijzelf en de heer Liese zal worden aangenomen. Daarin wordt de Commissie gevraagd zo spoedig mogelijk te komen met nieuwe voorschriften voor de retrodifferentiatie van volwassen cellen in stamcellen. De retrodifferentiatie van volwassen cellen, die zijn verkregen doordat hun kern is overgebracht niet naar kernvrije eicellen maar naar in een aan voedingselementen en andere groeifactoren rijk medium, zou ons in staat kunnen stellen de huidige ethische problemen in verband met het therapeutisch gebruik van stamcellen van menselijke embryo’s te overwinnen.
09/04/2003 Ten derde hoop ik dat wat het gebruik van stamcellen voor onderzoeksdoeleinden betreft, de voorschriften van het zesde kaderprogramma blijven gelden. Wij moeten voorkomen dat via de achterdeur alsnog dat binnenkomt wat wij niet via de voordeur hebben willen toelaten. Ten vierde ben ik het eens met het voorstel van de Commissie dat de richtlijn van toepassing zou moeten zijn op het gebruik van cellen en weefsels voor onderzoek op de mens, maar niet voor experimenteel onderzoek in vitro of onderzoek op dieren. Daarom vraag ik de rapporteur, de heer Liese, om, als de amendementen 7 en 19 worden aangenomen, tijdens de tweede lezing blijk te geven van meer soepelheid. Wij moeten zien te voorkomen dat in Europa het onderzoek op fundamenteel belangrijke sectoren wordt afgeremd door logge administratieve procedures. Ik noem hier als voorbeeld het genetisch of het genoomonderzoek dat tot doel heeft nieuwe, efficiëntere en niet-toxische medicijnen te ontwikkelen. 3-374
Gebhardt (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, tegenwoordig opent de biotechnologie op het gebied van het gezondheidsbeleid perspectieven waar wij zeer positief tegenover staan. Dit geldt ook voor het gebruik van menselijke weefsels en cellen. We moeten zoveel mogelijk gebruik maken van de positieve mogelijkheden van deze nieuwe ontwikkelingen, ook al is duidelijk dat de perspectieven nu niet altijd zo veelbelovend zijn als door sommigen wordt gesuggereerd. Die kansen moeten we echter in ieder geval benutten. Het gebruik van deze nieuwe technologieën moet wel getoetst kunnen worden aan de grondbeginselen en grondregels die de gemeenschappelijke normen en waarden vormen van de Europese Unie. Een essentieel onderdeel van deze normen en waarden is het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Tot de grondwaarden daarvan behoren met name het respect voor de menselijke waardigheid, het beginsel van nietcommercialisering van het menselijk lichaam en de garantie dat donaties van weefsels en cellen slechts mogen plaatsvinden op vrijwillige basis, zonder druk, en met kennis van alle implicaties. Aangezien de Commissie deze ethische kwesties in haar voorstel slechts zijdelings behandelt, heeft de Commissie juridische zaken en interne markt, die verantwoordelijk is voor ethische kwesties, een reeks amendementen goedgekeurd die hierop betrekking hebben. Wij vinden het bijvoorbeeld absoluut noodzakelijk te benadrukken dat het afstaan van menselijke weefsels en cellen naar analogie van de wetgeving ten aanzien van donaties van bloed en bloedbestanddelen slechts toegestaan moet worden op basis van donaties, om te beletten dat het menselijk lichaam tot verhandelbaar object wordt gemaakt. Laat ik het in ondubbelzinnige bewoordingen uitdrukken: donaties van menselijke weefsels en cellen mogen slechts vrijwillig, zonder financiële vergoeding en anoniem plaatsvinden. Personen die niet in staat zijn
113 toestemming te verlenen, moeten speciaal worden beschermd omdat hun lichaam gerespecteerd moet worden en het moet duidelijk zijn dat donaties uitsluitend gebruikt mogen worden voor hun eigen gezondheid, maar niet voor onderzoek. Ik denk hierbij vooral aan gehandicapten. Ik wil nog één punt speciaal benadrukken. Omdat tradities en culturele verschillen binnen de Europese Unie worden gerespecteerd, moet ook deze richtlijn de lidstaten het recht geven een verbod uit te spreken ten aanzien van donatie en gebruik van cellen met een specifieke oorsprong. Dit geldt met name voor het afzien van het gebruik van embryonale stamcellen ten gunste van volwassen stamcellen, waarvan bewezen is dat ze net zo goed bruikbaar zijn en in veel gevallen zelfs meer mogelijkheden bieden. Er zijn echter ook enkele amendementen die ik in geen geval kan ondersteunen. In dit opzicht ben ik het volledig eens met mijnheer Caudron, die helaas niet meer aanwezig is. Het gaat om de amendementen waarmee via de achterdeur wordt geprobeerd abortus te omzeilen. Dit kunnen wij naar mijn mening in geen geval accepteren. 3-375
Breyer (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, allereerst wil ik de heer Liese zeer hartelijk bedanken omdat hij uitstekend werk heeft geleverd met zijn verslag. Ik wil hem ook speciaal lof toezwaaien omdat hij heeft geprobeerd ook maatschappelijke groeperingen bij zijn verslag te betrekken. Dat is zeer prijzenswaardig. Het gaat er hier immers om werkelijk alle groepen uit de samenleving – patiëntenorganisaties, maar ook wetenschappers en anderen – om de tafel te krijgen. Hij heeft zich grote moeite getroost om de verschillende standpunten op één lijn te krijgen. Ook wij Groenen vinden het zeer belangrijk – ik zou zelfs willen zeggen dat dat voorop staat – om een zeer duidelijk signaal af te geven aan de lidstaten dat embryo’s niet gebruikt mogen worden voor onderzoek. Wij willen op geen enkele wijze aanmoedigen dat embryo’s slechts worden geproduceerd voor onderzoek. Wij willen ook niet dat vrouwen worden gedegradeerd tot eiceldonor of embryodonor. Op dit punt moeten wij zeer duidelijk neen zeggen. Ook moeten we vastleggen dat geen weefsels of cellen van embryo’s in het algemeen gebruikt mogen worden. Ook ten aanzien van de embryonale stamcellen neem ik een zeer duidelijk standpunt in. Volgens ons zijn volwassen stamcellen even geschikt, zo niet meer geschikt. We mogen op dit punt geen valse hoop wekken. In dit verband wil ik de verontrustende berichten over gentherapie noemen, die de laatste tijd steeds vaker de ronde doen. Op dat gebied hebben we jarenlang veel te veel valse hoop gewekt en niet werkelijk de alternatieve mogelijkheden onderzocht.
114 Onderzoek en wetenschap zonder geweten zou het einde van de mensheid betekenen. Daarom moeten we zeer duidelijke signalen afgeven. Het is eveneens belangrijk dat in dit verslag nog eens wordt benadrukt dat mensen of embryo’s niet mogen worden gekloond. Mijns inziens kan hier in het Parlement en ook daarbuiten niet vaak genoeg benadrukt worden dat wij een zeer duidelijke grens moeten trekken. Er is al veel gezegd over onbetaalde donaties. En het is duidelijk dat, zoals reeds besproken is, het menselijk lichaam geen handelswaar is. Daarom wil ik u, commissaris, nogmaals dringend verzoeken ondubbelzinnig in te gaan op de eis die wij Groenen hebben ingediend. Wij doen een beroep op de Commissie om nog vóór juli 2003 een ontwerprichtlijn op te stellen. Juist bij orgaandonatie wordt immers duidelijk dat van het menselijk lichaam of delen van het menselijk lichaam inderdaad handelswaar wordt gemaakt. Ik vind dat wij op dit gebied zeer duidelijke Europese wetgeving nodig hebben. 3-376
Cappato (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst de Commissie gelukwensen met dit voorstel en met de opmerkingen die zij bij de indiening daarvan in dit Parlement heeft gemaakt. De heer Liese heeft ongetwijfeld alles in het werk gesteld – en zet zich er nog steeds voor in - om een voor dit Parlement aanvaardbaar compromis te bewerkstellingen. Ik geloof evenwel dat de grootste vijand van het streven naar een dergelijk compromis en van het serieuze werk dat de Commissie en vele collega’s hebben verricht, de - door sommigen ondernomen - poging is om in dit verslag vraagstukken onder te brengen die met deze richtlijn niets hebben uit te staan. Het advies van de heer Bartolozzi en het standpunt van de collega’s die in deze richtlijn het abortusvraagstuk en dat van de embryonale stamcellen proberen op te nemen, bewijzen mijns inziens het serieuze werk van zoveel collega’s een uitermate slechte dienst. Als radicale afgevaardigden van de Lista Emma Bonino zijn wij gedwongen tegen alle amendementen te stemmen waarmee de opneming van die vraagstukken wordt beoogd. Wij pretenderen absoluut niet - en ik richt mij tot mevrouw Montfort en de andere collega’s die hierover spraken - dat embryonale stamcellen het tovermiddel zijn waarmee alle problemen in verband met genetisch bepaalde ziekten kunnen worden opgelost. Wij zeggen alleen dat deze onderzoeksmogelijkheid niet mag worden tegengehouden, zeer zeker niet via een richtlijn die over iets heel anders gaat, die enkel een poging doet om een veelbelovende markt en een voor het leven en de gezondheid van talloze Europese burgers noodzakelijke activiteit op pragmatische wijze te regelen. Laten wij geen parlement worden dat erop staat iedere stemming tot een stemming over de moraal te maken, alsof wij trachten “één enkele Europese moraal” te creëren. Laten wij er veeleer voor zorgen dat politieke, pragmatische en concrete oplossingen worden gevonden voor de problemen die in de richtlijn aan de orde worden
09/04/2003 gesteld en waarvoor de Commissie via deze richtlijn een oplossing probeert te vinden. 3-377
García-Orcoyen Tormo (PPE-DE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst het uitstekende werk van onze collega, de heer Liese, onderstrepen. Hij is erin geslaagd het voorstel van de Commissie aan te vullen en te verbeteren. Zowel de inhoud als de reikwijdte van het verslag-Liese zijn mijns inziens uitstekend. Het was tijdens het Spaanse voorzitterschap dat deze richtlijn in gang werd gezet, en niet voor niets is Spanje in 2002 voor het tiende achtereenvolgende jaar een internationaal referentiepunt geweest voor donaties en transplantaties. Wij zijn dan ook heel goed ingevoerd in dit onderwerp en in de hele problematiek van weefsel-, cel- en orgaantransplantatie. De laatste jaren hebben op dit gebied grote technische vooruitgang laten zien, terwijl de bevolking zich meer bewust is geworden van het belang van donorschap. Het gevolg van dit alles is dat het wenselijk is te beschikken over een specifieke wetgeving in Europees kader om deze activiteiten in goede banen te leiden en te garanderen dat de uitvoering ervan in alle lidstaten plaatsvindt binnen een kader dat ethisch, gezondheidstechnisch en maatschappelijk toereikend is. Dat donatie en transplantatie mogelijk zijn, is, zoals gezegd, te danken aan menselijke solidariteit, aan allen die zich belangeloos inzetten voor het donorschap. Daarom is het zo belangrijk dat wij ervoor zorgen dat mensen zich vrijwillig en belangeloos als donor blijven opgeven. We moeten mensen aanmoedigen zich aan te melden en het aantal mogelijke donoren vergroten. Bovendien moeten we ervoor zorgen dat de familie van de donor diens wil eerbiedigt wanneer het moment daar is. Er is uitgebreid gedebatteerd over het wel of niet opnemen van orgaantransplantatie in deze richtlijn. Ik denk dat orgaantransplantatie wel op communautair niveau moet worden geregeld, maar niet via deze richtlijn. Dat laatste zou een vergissing zijn, want dan zou de richtlijn aanzienlijk moeten worden gewijzigd, hetgeen een goede praktijk ten aanzien van orgaantransplantaties zou kunnen ondergraven. Mijns inziens biedt amendement 6 hiervoor een goede oplossing door de Commissie terecht te vragen dit jaar nog met een voorstel over deze kwestie te komen. Anderzijds denk ik dat amendement 21 een verbetering is ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, dat ten doel had cellen die bestemd zijn voor de bereiding van geneesmiddelen uit te sluiten van de richtlijn. Het meest controversiële aspect van de richtlijn is misschien wel het gebruik van weefsels en cellen afkomstig van gekloonde menselijke embryo’s, vanwege de niet geringe ethische en morele implicaties. Mijns inziens zouden de in amendement 30 gestelde
09/04/2003 elementaire voorwaarden voor de eerbiediging van de menselijke waardigheid in alle lidstaten moeten gelden, los van de vraag of een land al dan niet een minder streng beleid voert. Tenslotte wil ik als lid van dit Parlement mijn volledige steun betuigen aan al die anonieme Europese burgers die met hun donatie weefsel-, cel- of orgaandonatie een patiënt nieuw leven en nieuwe hoop geven. Dankzij hen zijn wonderen mogelijk. 3-378
Ferreira (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren vertegenwoordigers van de Raad, collega’s, een verslag dat kwaliteits- en veiligheidsnormen van menselijke weefsels en cellen in de titel voert, kan uiteraard niet aan ethische overwegingen voorbijgaan. Een aanzienlijk deel van de debatten was hier dan ook aan gewijd. Aangezien wij eraan hechten dat donatie op basis van vrijwilligheid, anoniem en gratis geschiedt, hadden wij graag een duidelijker standpunt op dit vlak gezien – een wens die wij reeds te kennen hebben gegeven bij de stemming over het verslag over bloed en die wij bij de behandeling van het verslag over organen zullen herhalen. Wij betreuren derhalve dat het op dit vlak blijft bij aanbevelingen en dat er geen duidelijke verbintenissen worden aangegaan. Verder ontbreekt een tijdschema dat de lidstaten dwingt om alles in het werk te stellen om deze doelstellingen te verwezenlijken. Dit betreuren wij en wij verzoeken de Commissie derhalve om een regelmatige evaluatie van de vooruitgang op dit gebied in de lidstaten. Wij moeten beseffen dat de veiligheid en traceerbaarheid van weefsels en cellen beter gewaarborgd kunnen worden als deze afkomstig zijn uit een lidstaat van de Europese Unie, waar onze wetgeving geldt. Ook zelfvoorziening binnen de Europese Unie moet ons doel zijn. Bovendien dwingt de smokkel die in bepaalde derde landen met de handel in cellen en weefsels gepaard gaat ons tot de grootste waakzaamheid bij de invoer van deze producten, anders zouden wij als passieve medeplichtigen bij deze praktijken kunnen worden beschouwd. Voorts verbiedt het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie het menselijk lichaam en bestanddelen daarvan als zodanig als bron van financieel voordeel aan te wenden. Daarom moeten wij voor de amendementen 77 en 1 stemmen. Wat betreft het voorstel om de anonimiteit op te heffen van donoren van geslachtscellen vraag ik mij af of de vrees niet gerechtvaardigd is dat dit de donatie van zaadcellen en eicellen, waarvan het aanbod nu al niet aan de behoefte voldoet, zou ontmoedigen. Tenslotte is het van belang dat de lidstaten en de Commissie een centrale gegevensbank inrichten waar alle beschikbare gegevens worden verzameld omtrent
115 erkende instellingen, verwerkte producten en op het vlak van biologisch toezicht. 3-379
Purvis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, helaas is deze ontwerprichtlijn niet doorverwezen naar de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie. De voorgestelde richtlijn “tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen” is een belangrijk en uiterst welkom stuk wetgeving. Ik heb de volledige titel van de richtlijn uit mijn hoofd geleerd omdat het belangrijk is te onderkennen wat er wel en niet in is opgenomen. In overweging 6 staat letterlijk: “Deze richtlijn is niet van toepassing op onderzoek waarbij menselijke weefsels en cellen worden gebruikt”. Het gaat hier om een volksgezondheidsmaatregel overeenkomstig artikel 152 van het Verdrag. In amendement 7 stelt de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid voor overweging 6 te veranderen in: “Deze richtlijn is tevens van toepassing op onderzoek waarbij menselijke weefsels en cellen worden gebruikt”. Dat is betreurenswaardig en volstrekt onaanvaardbaar. Op een vergelijkbare manier wordt in amendement 19 op artikel 2, lid 1 voorgesteld de beperkende zinsnede “bestemd om in of op het menselijk lichaam te worden gebruikt” te schrappen, waardoor de hele richtlijn ook van toepassing zou worden op in-vitro-onderzoek in laboratoria, en zelfs op scholen, waar het in zijn geheel niet om toepassingen in het menselijk lichaam gaat. Ik heb niet genoeg tijd om in te gaan op alle problemen rond dit verslag. Er bestaan technische problemen ten aanzien van het verlenen van toestemming door donoren en de anonimiteit van die donoren. Het verslag bevat verder uiterst twijfelachtige uitstapjes op het gebied van de ethiek, die totaal irrelevant zijn voor het doel en de rechtsgrondslag van deze richtlijn. Zelfs de Commissie juridische zaken en interne markt heeft het juist geacht de wettelijk ondefinieerbare formulering “elementaire ethische beginselen” op te nemen in wat dan een sluitende wetstekst beoogt te zijn. Een zeer belangrijk punt is ook dat er pogingen worden gedaan om Europese eisen te stellen aan de ethische aspecten van onderzoek en therapie. Hierop is echter overduidelijk het subsidiariteitsbeginsel van toepassing en de lidstaten moeten derhalve zelf het recht blijven houden hierover besluiten te nemen. Ik heb buitengewoon veel respect voor mijn collega, de heer Liese, en ik geloof dat hij, zoals hij ons heeft verzekerd, dit onderwerp op een evenwichtige manier heeft willen behandelen. Helaas bevat het eindresultaat een groot aantal onacceptabele punten. Alleen als deze tussen nu en de uiteindelijke stemming worden verwijderd, zal het voor mij mogelijk zijn dit verslag te steunen. 3-380
116 Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik geef mijn grote waardering en volledige steun aan het werk dat doctor Liese voor dit verslag heeft verricht. In het verslag staan richtsnoeren voor de behandeling van menselijke weefsels in de Europese Unie die ook wel een waardenmaatschappij wordt genoemd. Het is een breed onderwerp en daarom concentreer ik mij slechts op één detail: de behandeling van stamcellen. Dat is immers een directe voortzetting van het werk dat wij eerverleden jaar in de tijdelijke Parlementaire Commissie menselijke genetica probeerden te doen. Wij begrepen de situatie: de zakenwereld was gespannen. De beleggers wachtten af. De verwachtingen hadden niet zozeer te maken met nieuwe medische doorbraken als wel met de mogelijkheid om rijk te worden. Gentechnologie is de sector waar de volgende economische hype zich op richt; daarvan verwacht men minstens zoveel waar voor zijn geld te krijgen als bij de IT-sector het geval zou zijn. Uiteindelijk maakt het niet veel uit wat er in de onderzoeken wordt gevonden. Bij het wachten op de hype werd bijna helemaal vergeten dat er voor het klonen van stamcellen van een embryo ook een alternatief bestaat, namelijk de behandeling met stamcellen van volwassenen. De stamcellen van een embryo hebben uiteraard wel een groter vermogen zich in elk willekeurig weefsel te differentiëren. De laatste tijd hebben onderzoeken echter ook veelbelovende mogelijkheden aangetoond bij het gebruik van stamcellen van volwassenen. De eerste cellen van een menselijk embryo zijn zogeheten totipotente cellen, zij kunnen zich in elk willekeurig celtype differentiëren. Pluripotente stamcellen kunnen zich weliswaar ook in elk willekeurig celtype differentiëren, maar er kan geen nieuw mens meer van gemaakt worden. Multipotente stamcellen zijn alleen nog in staat cellen van een bepaald weefsel te produceren, zoals zenuwcellen, levercellen of bloedcellen. Deze bevinden zich ook in volwassen mensen en zijn vooral interessant voor therapeutisch klonen. De nieuwste onderzoeksresultaten wijzen erop dat sommige stamcellen die als multipotent werden beschouwd mogelijk pluripotent zijn. Dat zou betekenen dat er van menselijke embryo's toch geen stamcelweefsels gemaakt hoeft worden. De heer Liese schat in zijn verslag de situatie zeer juist in en hij onderkent ook de ethische problemen die bij de behandeling van een embryo naar voren komen. Het is van belang hier te zeggen dat het medisch juiste en het ethisch verantwoorde elkaar niet noodzakelijkerwijs uitsluiten. Wij christen-democraten geven onze volledige steun aan onderzoek, terwijl wij tegelijkertijd de onschendbaarheid van de menselijke waardigheid vanaf het prille begin willen beschermen. 3-381
Sacrédeus (PPE-DE). − (SV) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag en de ontwerprichtlijn zijn belangrijk vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid. Rapporteur Liese heeft er nog een belangrijke dimensie
09/04/2003 aan toegevoegd doordat hij op verschillende plaatsen ook de ethische aspecten aan de orde stelt. Ten eerste: aan het Handvest van de grondrechten wordt een nieuwe overweging ontleend, namelijk “Het menselijk lichaam is onschendbaar en onvervreemdbaar [...] het aanwenden van het menselijk lichaam en bestanddelen daarvan als zodanig is als bron van financieel voordeel verboden”. Ten tweede: in amendement 79 wordt de samenstelling van een gedragscode voorgesteld, zo mogelijk op VNniveau, om de menselijke waardigheid te beschermen. In het amendement wordt gezegd dat de volgende beginselen moeten worden geëerbiedigd: het verbod om het menselijk lichaam of delen daarvan als zodanig te gebruiken als bron van financieel voordeel; het beginsel van geïnformeerde instemming; en het verbod op klonen. Ten derde: in amendement 46 wordt erop gewezen dat het wegnemen van weefsels uit foetussen die voortkomen uit een zwangerschapsafbreking niet is toegestaan. Dat is een belangrijk standpunt, waarmee wordt voorkomen dat een misleidend nuttigheidsargument als drukmiddel gebruikt wordt bij een eventuele beslissing over abortus. Ten vierde: amendement 31 bevat de eis dat het gebruik van kiemcellen, embryonale en foetale stamcellen apart gereguleerd wordt. Cellen met een oorsprong die uit ethisch oogpunt gevoelig ligt, moeten speciaal gereguleerd worden voorzover dat niet gebeurd is in de lidstaten. Ten vijfde: in amendement 82 komt de toestemming van de donor aan de orde. Er moet meer duidelijkheid komen over de regels die bij donatie moeten worden toegepast en over de eisen waaraan voldoen moet worden voordat toestemming wordt verleend. Deze belangrijke verduidelijking betreft de regels voor personen die zelf geen juridisch bindende toestemming kunnen verlenen en voor overleden respectievelijk nog levende personen. Ten zesde: amendement 41 geeft een belangrijke nadere uitleg betreffende donatie en gaat in op de vrijwilligheid ervan. Tevens wordt aan de lidstaten opgedragen om gedetailleerde regels vast te stellen. Ik kan het verslag-Liese van harte aanbevelen. 3-382
Flemming (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris en de heer Peter Liese graag feliciteren. Nu de commissie het amendement 30 heeft goedgekeurd, heb ik grote behoefte hier nog te zeggen dat de lidstaten zich in ieder geval moeten houden aan het verbod onderzoek te doen waarbij menselijke embryo’s worden vernietigd. Zoals u ziet, beroep ik me nu op een van de zeer grote verworvenheden van het Europese continent. Ik doe een beroep op de verworven vrijheid van denken en vrijheid
09/04/2003 van geweten. Maakt u zich er alstublieft niet met een jantje-van-leiden vanaf door te zeggen dat we niet hier zijn om anderen de les te lezen. Waarom gaat het dan, als het gaat om het vernietigen van embryo’s? We hoeven helemaal niet te harmoniseren, want wij hebben een gemeenschappelijke ethiek, die in ieder geval stelt: gij zult niet doden. Ik respecteer uw mening, maar respecteert u alstublieft ook de mening van hen die zeggen: ik wil niet doden. Wanneer een eicel wordt bevrucht door een zaadcel, ontstaat een specifieke mens – niet zomaar iemand - met een bepaalde kleur haar, met bepaalde eigenschappen. Het is een mens! Ik ben ook wel op de hoogte van die beroemde veertien dagen, mijnheer Purvis. Op dat punt zijn wij het niet helemaal eens. Is dan al een individu ontstaan, of niet? Ben ik dan al niet aan het doden? Neem er alstublieft nota van dat mensen bang zijn om te moeten doden. Maar misschien voeren wij hier een volkomen overbodige discussie. Ik wil u laten weten dat dr. Huber, hoogleraar aan de Universiteit van Wenen, enkele dagen geleden zijn recentste onderzoeken en inzichten heeft gepresenteerd. Hij heeft gigantische successen geboekt met jarenlang onderzoek naar navelstrengenbloed, waarmee hij over enkele jaren organen hoopt te kunnen kweken. (Applaus) 3-383
Liese (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, in het begin heb ik gesproken als rapporteur en nu heb ik nog drie minuten spreektijd namens mijn fractie. Dit geeft me de gelegenheid op enkele punten in te gaan die mijn collega’s hebben aangesneden.
117 kwesties zijn de hiermee verbonden medische risico’s namelijk veel te groot. Ik wil tegen mijnheer Caudron zeggen dat ik weet en het ook waardeer dat hij zijn standpunt zo consequent verdedigt, namelijk dat we onderzoek naar menselijke embryo’s en embryonale stamcellen niet moeten uitsluiten. Maar dat gebeurt ook helemaal niet in het verslag van de commissie. Amendement 30 is het compromis dat mijnheer Caudron met de Commissie en de Raad heeft bereikt aangaande het zesde kaderprogramma voor onderzoek, en de amendementen 86 en 92 gaan nog verder. In mijn hart ben ik het eens met mevrouw Flemming, en ik onderschrijf haar argumenten. Mijn verstand zegt me echter dat het compromis dat de commissie heeft bereikt, misschien beter is en een betere basis vormt voor de Europese Unie, voor het Europese Parlement. Daarom moeten we in ieder geval amendement 30 ondersteunen. Bij amendement 86 adviseer ik als rapporteur de vrijheid van geweten te respecteren, zodat iedereen kan stemmen zoals zijn geweten het hem ingeeft. Tot slot wil ik nogmaals een opmerking maken over de juridische grondslag. Ik heb er problemen mee de burgers in Europa uit te leggen dat de Commissie het voor mogelijk houdt dat we wel tabaksreclame in regionale kranten verbieden, maar niet de handel in cellen en weefsels voor duizenden euro’s. Dat is niet bepaald consequent. Ik heb u, commissaris, sterk ondersteund bij het verbod op tabaksreclame, hoewel ik af en toe vond dat het te ver ging. Ik was echter voor het principe en heb u daarom ondanks veel verzet in Duitsland ondersteund. Daarom verzoek ik u nogmaals na te denken over dit onderwerp. Misschien kunt u ons vandaag nog niet tegemoet komen, maar misschien wel de komende weken en maanden. Ik wil de Commissie namelijk verdedigen in Duitsland en de andere lidstaten, en ik wil niet een dergelijk inconsequent beleid hebben dat ik dan niet meer kan verdedigen.
Mevrouw Ries kan helaas niet meer aanwezig zijn, maar ik heb het haar ook reeds persoonlijk gezegd: het zou jammer zijn wanneer de liberale fractie uiteindelijk tegen het volledige verslag zou stemmen omdat we het over tien procent niet eens zijn. Volgens mij zijn veel amendementen van mevrouw Ries, die in het verslag zijn verwerkt, het waard om uiteindelijk door het Parlement goedgekeurd te worden. Daarom doe ik een beroep op de liberale fractie om er nogmaals over na te denken of zij werkelijk bereid is uiteindelijk tegen het volledige verslag te stemmen.
3-384
De heer Bowe noemde een voorbeeld uit zijn kiesdistrict, waarbij stamcellen hoop betekenen voor een jongen, die lijdt aan een ernstige ziekte. Na zijn interventie ben ik naar hem toe gegaan en heb geprobeerd een en ander te verhelderen, omdat ik het zeer belangrijk vind te duidelijk te maken dat het hier niet gaat om embryonale stamcellen, maar om volwassen stamcellen uit het beenmerg. Dit experiment veroorzaakt desondanks enkele ernstige ethische problemen. Het gaat echter niet om embryonale stamcellen. Dat vind ik zeer belangrijk, omdat ook tijdens de hoorzitting duidelijk is geworden dat embryonale stamcellen nog nergens op de wereld zijn toegediend aan een patiënt. Afgezien van de ethische
De Commissie treedt op als de hoedster van de Verdragen. We moeten daarbij het advies van onze juridische dienst respecteren – een advies dat overigens ook door de juridische dienst van de Raad is afgegeven.
Byrne, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit interessante debat illustreert precies hoe belangrijk het voorstel is en hoe gevoelig het ligt. Ik heb er nota van genomen dat velen van u, waaronder de heer Liese, telergesteld zijn dat de Commissie wat betreft de ethische vraagstukken niet verder is gegaan. De reden hiervoor is niet dat we ethische normen niet belangrijk vinden – juist wel. Juist omdat onze burgers zoveel belang hechten aan ethische normen moeten we ons boekje niet te buiten gaan.
Zoals ik hierover ook al tijdens mijn inleidende interventie heb gezegd, probeert de Commissie met haar voorstel de grenzen van het wettelijk haalbare op te zoeken binnen de grenzen die het Verdrag stelt. We
118 kunnen gewoon niet verder gaan dan dit. Met die opmerking in het achterhoofd moet u bedenken dat we, afgezien van de amendementen die dus buiten de reikwijdte van artikel 152 vallen, de meerderheid van uw amendementen geheel of gedeeltelijk accepteren. Het doet mij deugd dat de meeste van uw amendementen de richtlijn aanzienlijk verbeteren. Artikel 152 stelt ons immers hoe dan ook in staat alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te nemen om de belangrijkste vereisten van de Europese Groep ethiek door te voeren, namelijk die vereisten die de bescherming van de gezondheid van de ontvanger betreffen. Ik zal nu in detail ingaan op de amendementen die vandaag voor ons liggen. Wat betreft de reikwijdte van de richtlijn kan ik instemmen met enkele verduidelijkingen, maar de formulering moet juridisch wel ondubbelzinnig zijn. Een reeks amendementen heeft tot doel het gebruik van bepaalde soorten cellen aan banden te leggen, zoals cellen die verkregen zijn door klonen of abortus. Ik deel vele zorgen met u op dit terrein. Toch heeft dit voorstel niet tot doel het gebruik van bepaalde celtypen goed te keuren of juist te verbieden. De EU is daartoe namelijk niet bevoegd. Het is zowel wettelijk onmogelijk als onwenselijk dat de Gemeenschap actie onderneemt op een terrein dat beter aan de lidstaten kan worden overgelaten. Ik benadruk nogmaals dat beslissingen over het gebruik van bepaalde typen cellen en weefsels – van wat voor type dan ook – voorbehouden zijn aan de lidstaten. Indien een bepaalde toepassing van dergelijke cellen echter is toegestaan in een lidstaat, dan is deze richtlijn daarop automatisch van toepassing en moet er dus ook aan alle voorwaarden voor de bescherming van de volksgezondheid worden voldaan. Met betrekking tot het uitsluiten van organen van dit voorstel, herhaal ik dat de Commissie niet van plan is dat onderwerp van de agenda te halen. Ik hecht er buitengewoon veel waarde aan een wetsvoorstel in te dienen dat gebaseerd is op keiharde wetenschappelijke feiten en ik houd dan ook de vinger aan de pols. Op het moment zijn we bezig met het verzamelen van informatie en het inwinnen van wetenschappelijk advies zodat we onze wetgeving daarop kunnen baseren. Dat gaat nog even duren. Ik roep de leden van dit Parlement op, met name geachte leden als de heer Blokland en de heer Ó Neachtain, nog eens goed na te denken alvorens te besluiten dit voorstel zolang te blokkeren, of om zelfs zo ver te gaan dat ze tegen dit verslag en deze wetgeving stemmen omdat de Commissie niet sneller kan opereren dan mensen wenselijk vinden. Als afgevaardigden van de diverse instellingen dienen we elkaars instellingen te respecteren. Niemand heeft meer respect voor de rechten van deze instelling dan ikzelf, maar ik verwacht datzelfde respect ook voor mijn eigen instelling, inclusief voor ons initiatiefrecht. Dat is namelijk een van de fundamentele beginselen van de communautaire methode, waar we allemaal van profiteren en die we steunen. Een van de redenen voor het handhaven van dit initiatiefrecht is dat de Commissie een voorstel pas
09/04/2003 indient als en wanneer het klaar is – maar in dit geval wanneer het klaar is. Ik heb gezegd dat ik het zal indienen, maar dat kan ik nu nog niet doen. Ik kan niet beloven dat ik voor deze zomer een wetsvoorstel aan dit Parlement kan voorleggen. Als u het, gezien deze informatie, noodzakelijk acht tegen deze wetgeving te stemmen, het zij zo. Maar ik vraag u dat niet te doen. Overigens wordt de kwestie van orgaansmokkel aangepakt in een nieuw initiatief van het Griekse voorzitterschap onder titel IV van het EU-Verdrag. Dit initiatief, waar ik volledig achter sta, heeft tot doel orgaansmokkel in alle lidstaten strafbaar te stellen. Bovendien hopen we dat een conferentie over orgaantransplantatie, die in september door het Italiaanse voorzitterschap in Venetië zal worden georganiseerd, ons kan helpen bepalen welke kant we op moeten op dit terrein. Ondertussen verzamelt de Commissie informatie over de bestaande situatie met betrekking tot orgaantransplantatie in de lidstaten en de kandidaatlanden. Ik wil de leden nogmaals oproepen hun verantwoordelijkheid te nemen en dit specifieke wetsvoorstel niet te blokkeren vanwege de mening die zij erop nahouden ten aanzien van de snelheid waarmee deze wetgeving tot stand komt. Ik kom nogmaals terug op de ethische vraagstukken. Ik heb duidelijk gemaakt dat vanwege de juridische positie, die herhaaldelijk is onderstreept door de juridische diensten van de Raad en de Commissie, ik een groot aantal amendementen dat vandaag op tafel ligt niet kan goedkeuren. Deze amendementen betreffen met name vrijwillige onbetaalde donatie, het non-profitprincipe bij het verkrijgen van weefsels en cellen en de voorwaarden die worden gesteld aan het verlenen van toestemming door de donor. Het vraagstuk van de vrijwillige onbetaalde donatie is uitgebreid besproken tijdens de medebeslissingsprocedure in het kader van de richtlijn betreffende bloed. Gezien die ervaring en met het oog op het tot nu toe gevoerde debat binnen de Raad van ministers van Volksgezondheid, denk ik dat het een hoop cruciale tijd zou schelen als de Raad en het Parlement niet zouden proberen dit debat te heropenen, maar in plaats daarvan zouden blijven bij de oplossing zoals geformuleerd in de richtlijn betreffende bloed. Een aantal sprekers heeft dat ook al geopperd. Met betrekking tot de toestemming door de donor heb ik erop gewezen dat in het voorstel staat dat het gebruik van menselijke weefsels en cellen plaats dient te vinden onder omstandigheden waarin de rechten en de gezondheid van alle betrokken partijen worden gewaarborgd. Ook moeten donoren en ontvangers toestemming geven in overeenstemming met het Internationale Verdrag inzake mensenrechten en biogeneeskunde. Aangezien ons voorstel aan die basisprincipes voldoet, is het in overeenstemming met de internationaal geldende normen. Het is verder aan de lidstaten zelf om met
09/04/2003 gedetailleerde regels te komen. Ik raad u niet aan verder te gaan dan dit. De bepalingen ten aanzien van het verlenen van toestemming verschillen per lidstaat. Als de donor is overleden bijvoorbeeld, gaan sommige lidstaten ervan uit dat toestemming is verleend, terwijl andere dat juist niet doen. Aan de andere kant is de toestemming in alle lidstaten en kandidaat-landen goed geregeld, dus het is naar mijn mening buitengewoon twijfelachtig of bindende voorwaarden op EU-niveau nog een grote toegevoegde waarde hebben. Tenslotte verheugt het mij zeer dat ik, in ieder geval in principe, kan instemmen met de meerderheid van de technische amendementen die vandaag op tafel liggen. Het Parlement krijgt nog een volledige lijst met de standpunten van de Commissie ten aanzien van de verschillende amendementen. Ik ga ervan uit dat die in de notulen van deze vergadering zal worden opgenomen. Dit dossier is een van de prioriteiten van het Griekse voorzitterschap met betrekking tot de gezondheidszorg en we hopen dan ook dat we tot een gemeenschappelijk standpunt in de Raad kunnen komen, na het advies van het Parlement. Door middel van dit voorstel kan de Gemeenschap belangrijke nieuwe normen opstellen voor de gezondheid van onze burgers. Ik wil u allemaal nogmaals bedanken voor uw inspanningen aangaande dit onderwerp. Ik ben er zeker van dat u allen mijn wens deelt deze zaak tot een bevredigend einde te brengen. Over het beschermen en verbeteren van de volksgezondheid bestaan immers veel zorgen bij burgers en zij verwachten derhalve veel van ons. 3-385
De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen, donderdag, om 12.00 uur plaats. 3-386
Veterinairrechtelijke voorschriften voor het nietcommerciële verkeer van gezelschapsdieren 3-387
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A50102/2003) van mevrouw Jillian Evans, namens de delegatie van het Europees Parlement in het bemiddelingscomité, over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (PE-CONS 3610/2003 – C5-0061/2003 – 2000/0221(COD)). 3-388
Byrne, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik de rapporteur, mevrouw Evans, en de parlementaire delegatie in het bemiddelingscomité bedanken voor hun waardevolle werk dat uiteindelijk de weg moet vrijmaken voor het bereiken van overeenstemming over dit gevoelige dossier.
119 Ik onderken de grote inspanningen die zowel het Parlement als de Raad hebben verricht om tot een bevredigend compromis te komen. Het resultaat is een evenwichtige tekst waarin rekening wordt gehouden met de uiteenlopende standpunten en belangen die de betrokken partijen hebben ten aanzien van de doelstelling van voortschrijdende harmonisatie van de veterinaire kwesties die verbonden zijn aan het verkeer van gezelschapsdieren. De laatste hindernissen die het bereiken van overeenstemming nog in de weg stonden werden door het bemiddelingscomité op 18 februari weggenomen. Toch is de Commissie van mening dat de amendementen die de comitologie betreffen niet overeenkomstig besluit 1999/468/EG zijn, aangezien artikel 8 van dat besluit alleen betrekking zou moeten hebben op uitvoeringsmaatregelen die gericht zijn op doelstellingen op het gebied van de volksgezondheid. De Commissie wil daarom de volgende verklaring afleggen: “De Commissie is van mening dat de formuleringen in artikel 24, lid 2, alinea 1 en lid 3, alinea 1 van deze verordening niet overeenkomstig besluit 1999/468/EG zijn aangezien artikel 8 van dat besluit alleen betrekking zou moeten hebben op uitvoeringsmaatregelen die gericht zijn op doelstellingen op het gebied van de volksgezondheid. Ten gevolge hiervan behoudt de Commissie zich het recht voor gepaste maatregelen te nemen”. Terugkomend op de positieve uitkomst van de bemiddelingsprocedure, herhaal ik dat deze verordening geweldig nieuws betekent voor eigenaren van gezelschapsdieren. De overeenstemming die de drie instellingen over deze verordening hebben bereikt is een mijlpaal in de oprichting van de interne markt en heeft betrekking op wat misschien wel de gevoeligste kwestie is op het terrein van de diergezondheid, gezien de zorgen die er in bepaalde lidstaten bestaan over rabiës. Het boeken van vooruitgang werd eenvoudiger gemaakt doordat onze pogingen rabiës binnen de Europese Unie uit te roeien het afgelopen decennium buitengewoon succesvol zijn geweest. Het is zelfs bijna zover dat rabiës totaal verdwenen is. Tot slot zal deze verordening zeer veel invloed hebben op de miljoenen Europese burgers die vanaf nu kunnen reizen met hun gezelschapsdieren. Dat versterkt het idee van een verenigd Europa omdat we hiermee direct tegemoetkomen aan de wensen van onze burgers. 3-389
Evans, Jillian (Verts/ALE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de overeenstemming die het bemiddelingscomité eind februari heeft weten te bereiken betekent inderdaad bijzonder goed nieuws voor de eigenaren van gezelschapsdieren. Binnenkort kunnen zij immers veel eenvoudiger met hun dieren reizen binnen de Europese Unie.
120 Door deze maatregelen - die ook wel het paspoortsysteem voor gezelschapsdieren genoemd worden - zal het eenvoudiger worden grenzen over te steken terwijl daarbij de hoge veiligheidsnormen en de bescherming van de volksgezondheid gewaarborgd blijven. Het dient nogmaals te worden gezegd dat de Commissie met dit voorstel kon komen omdat de maatregelen om rabiës tegen te gaan de afgelopen jaren een enorm succes geweest zijn. Vaccinatiecampagnes hebben ertoe geleid dat het aantal gevallen van rabiës bij katten en honden is teruggelopen van bijna vijfhonderd in 1991 tot slechts vijf in 1998 en dat, zoals de commissaris net zei, rabiës nu bijna helemaal is verdwenen. Door dit succes konden de lidstaten een reeks gemeenschappelijke regels aannemen over het verkeer van gezelschapsdieren, die zeer welkom is. Met uitzondering van de zogeheten gevoelige lidstaten – het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Ierland, voor een periode van vijf jaar – volstaat in de andere twaalf EUlanden het bewijs van een geldige vaccinatie tegen rabiës, in de vorm van een paspoort, om met katten, honden en fretten naar een andere lidstaat te reizen, mits zij ook kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van een elektronische microchip. Sommige lidstaten kunnen er echter voor kiezen gedurende een overgangsperiode van acht jaar gebruik te blijven maken van tatoeages als identificatiemiddel. Na die periode zullen alleen microchips nog worden toegestaan, aangezien die methode niet alleen diervriendelijker maar ook effectiever is. Bovendien kunnen op de microchips ook de persoonsgegevens van de eigenaar van een gezelschapsdier worden vastgelegd waardoor het eenvoudiger zal worden vermiste dieren op te sporen en de illegale handel in gezelschapsdieren te bestrijden. Het is overigens buitengewoon belangrijk om onderscheid te kunnen maken tussen commercieel en niet-commercieel verkeer van dieren. Het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Ierland mogen gebruik blijven maken van quarantainemaatregelen voor dieren die afkomstig zijn uit landen buiten de EU waar rabiës endemisch is, maar voor gezelschapsdieren uit EU-landen en landen waar de ziekte onder controle is, is slechts een bewijs van vaccinatie en een immuniteitstest voor vertrek noodzakelijk. Ik wil graag enkele hoofdpunten behandelen die naar voren kwamen bij de discussies over dit verslag. Het eerste betreft de Internationale Diergezondheidscode van het OIE, het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten. Het standpunt waarop het Parlement zich bij eerdere discussies stelde, was dat het deze code in zijn geheel wilde gebruiken als basis voor de lijst van derde landen die als rabiës-vrij werden beschouwd. Veel landen hechten echter steeds minder belang aan deze code en aan hun rabiës-vrije status; daardoor had het hanteren van die code ertoe kunnen leiden dat landen onnodig uitgesloten zouden worden van dit paspoortsysteem voor gezelschapsdieren. Maar bovendien had het bestrijden van de verspreiding van rabiës er minder effectief door kunnen worden. Daarom
09/04/2003 moeten we de formulering uit de gemeenschappelijke tekst aanhouden. Ook wat betreft de zorgen die in het Parlement bestonden ten aanzien van het opnemen van dieren jonger dan drie maanden in het systeem - omdat die nog niet gevaccineerd kunnen zijn - hebben we de verzekering gekregen dat dit geen gevaar voor de volksgezondheid vormt en daar kunnen we dus voor twaalf van de vijftien landen mee akkoord gaan. Voorts is hevig gediscussieerd over de rol die het Parlement zou moeten spelen bij het goedkeuren van eventuele verlengingen van de vijf jaar durende overgangsperiode voor het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Ierland. Ik ben blij dat over dit punt overeenstemming is bereikt, aangezien het van het grootste belang is dat besluiten over een verslag dat het resultaat is van een medebeslissingsprocedure zelf ook via een medebeslissingsprocedure tot stand komen wanneer er sprake is van amendementen of herzieningen. De Commissie heeft genoeg tijd om het Parlement en de Raad te raadplegen naar aanleiding van de wetenschappelijke evaluatie van het systeem, die in 2008 zal plaatsvinden. Ook blijft de comitologie nu beperkt tot die uitvoeringsmaatregelen waar het Parlement akkoord mee kan gaan en de delegatie heeft nota genomen van de verklaring van de Commissie hierover. Een omstreden punt dat eerder speelde was het opnemen van fretten in het systeem. In het oorspronkelijke voorstel van de Commissie werden fretten opgenomen in een categorie gezelschapsdieren waarvoor geen specifieke vereisten ten aanzien van de diergezondheid van kracht waren. In het gemeenschappelijke standpunt is dit veranderd en werden fretten ondergebracht in een aparte categorie, waardoor vaccinatie en identificatie nu wel vereist zijn. Hoewel veel leden verbaasd gereageerd hebben op het feit dat fretten als gezelschapsdier kunnen worden gecategoriseerd, kan ik hun verzekeren dat in Wales, waarvoor ik afgevaardigde ben, er vele eigenaren van fretten zijn die opgetogen zullen reageren op de bereikte overeenstemming. De verordening is aanzienlijk veranderd sinds de Commissie met haar oorspronkelijke voorstel kwam, onder andere ten aanzien van diverse aspecten op het gebied van diergezondheid en met betrekking tot de gebruikte rechtsgrondslag, maar we beschikken nu over een basis voor een goed en effectief systeem, waarover iedereen zich zal kunnen verheugen. Tot slot wil ik mijn collega’s in de andere fracties bedanken voor hun samenwerking: de intergroep dierenwelzijn voor hun ondersteuning; diverse andere organisaties die ons informatie en advies hebben gegeven; en ook de Commissie en de Raad voor wat uiteindelijk een eenvoudige bemiddelingsprocedure bleek te zijn. We moeten er nu voor zorgen dat mensen zich bewust worden van wat het systeem inhoudt en van
09/04/2003 hoe zij zich voor vertrek kunnen voorbereiden op het reizen met hun gezelschapsdieren. Ik kijk er naar uit, tijdens het heen-en-weer reizen, veel eigenaren van gezelschapsdieren te zien die hun voordeel doen met deze nieuwe regels, waar iedereen van zal profiteren. 3-390
VOORZITTER: DE HEER FRIEDRICH Ondervoorzitter 3-391
Flemming (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, mevrouw Evans heeft zojuist alles gezegd wat ik ook wilde zeggen. Gezien het late tijdstip moeten wij misschien maar afwijken van het nobele principe dat weliswaar alles reeds is gezegd maar nog niet door iedereen, en ik zie er dan ook van af alles nog eens te herhalen. Ik wil slechts twee korte opmerkingen maken als aanvulling op dat wat de rapporteur heeft gezegd. Ten eerste, hartelijk dank aan de Commissie en de commissaris. De bemiddelingsprocedure was een waar genoegen. Wij hebben in onze fractie met tevredenheid vastgesteld hoezeer u het Parlement op dit punt tegemoet bent gekomen. En nadat we ons vandaag en gisteren zo vaak negatief hebben uitgelaten over de Raad en de Commissie, wil ik u nu zeer hartelijk bedanken voor de werkelijk uitstekende bemiddelingsprocedure. Ten tweede wil ik in het belang van de honden nog iets zeggen. Ik heb ook een hond, en die heeft me gezegd dat hij geen elektronische microchip en ook geen tatoeage wil. Honden vinden het helemaal niet zo leuk om overal naartoe gesleept te worden. Als ik zie hoe die arme honden vóór een vliegreis blaffend en jankend in die vreselijke kooien worden gestopt en daarna een lange vliegreis moeten zien te overleven, zeg ik: wie een hond aanschaft of een kat, moet weten dat hij een levend wezen heeft gekocht. En wie niet bereid is rekening te houden met de behoeftes van die levende wezens, kan er beter geen aanschaffen. 3-392
Whitehead (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, politici worden vaak herinnerd aan het aloude advies aan acteurs om nooit op te treden met kinderen of dieren. Ik vrees, mijnheer de commissaris, dat u en ik op wat voor manier dan ook voortdurend optreden met dieren! Dit keer ging het echter om het soort volksgezondheidvraagstukken en ziekten waar we helaas maar al te veel ervaring mee hebben en namens mijn fractie wil ik mevrouw Evans van harte bedanken voor de manier waarop ze de onderhandelingen tijdens de medebeslissingsprocedure heeft gevoerd. Ze zei zelf net heel bescheiden dat dit eenvoudig was, maar geen enkele medebeslissingsprocedure is in die fase echt eenvoudig meer. Je moet weten wanneer je op je strepen moet gaan staan, wanneer je enigszins moet inbinden en wanneer er genoeg ruimte is ontstaan om tot een compromis te komen. Toch kan ik niet zeggen dat ik helemaal tevreden ben over het verloop van de hele procedure. Ik was niet echt blij met de onwankelbare positie van de fretten. Ik voel mezelf namelijk nogal ongemakkelijk in het bijzijn van
121 fretten. Ook was ik niet helemaal tevreden over de bepalingen aangaande dieren jonger dan drie maanden. Er valt wat dat betreft wel iets af te dingen op onze beweegredenen; maar aan de andere kant was de Commissie misschien niet helemaal gelukkig met het feit dat wij de verdere beoordeling van de speciale status van het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Ierland, die over vijf jaar plaatsvindt, doorschoven naar de medebeslissingsprocedure. Het was met andere woorden een schoolvoorbeeld van geven en nemen. Iets dat tot een paar jaar geleden, voor we de huidige Commissie en het huidige Parlement hadden, ondenkbaar was. Ook nu werkt het overigens alleen met doorgewinterde rapporteurs die in staat zijn dit soort klippen te omzeilen. Dit alles heeft ook een bescheiden bijdrage geleverd aan de totale hoeveelheid menselijk geluk. Er zijn immers veel mensen, met name mensen die eenzaam zijn, die zeer veel steun hebben aan de dieren waarmee zij hun leven delen. Als we geloven dat dieren bewustzijn hebben, dan hebben we ook nog een bijdrage geleverd aan de totale hoeveelheid dierlijk geluk. Dat is in ieder geval de mening van mijn hond, die de trotse eigenaar is van twee mensen! 3-393
Andersen (EDD). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, het is niet een beter welzijn voor dieren dat vandaag op de agenda staat, integendeel. Het is het gemak van de eigenaren van dieren, dat ten koste van de dieren wordt bevorderd. Binnen de EU wordt normaliter veel gesproken over het verbeteren van het welzijn van dieren. Meer gezelschapsdieren op reis komt de dieren niet ten goede. Dat kan integendeel een bron van onnodige stress vormen. Fikkie en Felix hebben het thuis echt het beste. In het ergste geval kunnen de transporten resulteren in de verspreiding van ziekten als rabiës naar landen die tot dusverre voor rabiës gevrijwaard gebleven zijn, mogelijk ook naar nieuwe landen in de EU. Met het voorstel worden de regels in de EU geharmoniseerd. Zweden, het VK en Ierland stellen op dit moment strengere eisen aan de invoer van gezelschapsdieren. Zij worden nu gedwongen na vijf jaar hun verstandige eisen in te trekken. Het is wijsheid om bij het verkeer van dieren veterinaire eisen te stellen. De EU zou een pakket minimumregels moeten aannemen en alle landen in de EU moeten oproepen het voorbeeld van Zweden, het VK en Ierland te volgen. Dat zou een voorstel zijn dat meer rekening zou houden met de gezondheid en het welzijn van dieren dan met het vrije verkeer van eigenaren van dieren. Het is principieel onjuist te verlangen dat landen in de EU met hoge normen op dit terrein hun eisen moeten afzwakken teneinde het vrije verkeer te vergemakkelijken. In eerste instantie lijkt dit niet zo belangrijk, maar het betreft een zaak van principiële betekenis. Door vóór te stemmen aanvaardt het Parlement het principe omlaag te harmoniseren, tot een niveau dat overeenkomt met de laagste gemene deler, terwijl wij tegelijkertijd een einde maken aan het recht van Zweden, het VK en Ierland om als land een
122
09/04/2003
voorbeeldfunctie te vervullen. Derhalve heb ik in deze zaak om een hoofdelijke stemming verzocht. Ik doe een oproep om tegen het voorstel voor het vrije verkeer van gezelschapsdieren te stemmen. 3-394
De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 3-395
Het in de handel brengen van zaaizaad, teeltmateriaal en plantgoed 3-396
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A50078/2003) van mevrouw Auroi, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van de richtlijnen 66/401/EEG betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen, 66/402/EEG betreffende het in de handel brengen van zaaigranen, 68/193/EEG betreffende het in de handel brengen van vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken, 92/33/EEG betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad, 92/34/EEG betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt, 98/56/EG betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen, 2002/54/EG betreffende het in de handel brengen van bietenzaad, 2002/55/EG betreffende het in de handel brengen van groentezaad, 2002/56/EG betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen en 2002/57/EG betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen, ten aanzien van de communautaire vergelijkende proeven (COM(2002) 523 – C5-0476/2002 – 2002/0232(CNS)). 3-397
Byrne, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou om te beginnen de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, en met name haar rapporteur, mevrouw Auroi, willen bedanken voor de positieve benadering die is gekozen ten aanzien van het voorstel van de Commissie. Dit voorstel bestaat slechts uit één amendement dat aan het einde van het betreffende artikel van tien richtlijnen over het in de handel brengen van zaaizaad en teeltmateriaal wordt toegevoegd. Het doel van het voorstel is simpel: het creëren van een duidelijke rechtsgrondslag voor de financiering van communautaire vergelijkende proeven. Dit initiatief ligt in het verlengde van het voorstel van het Europees Parlement om de transparantie van de begroting van de Commissie te vergroten. 3-398
Auroi (Verts/ALE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega’s, de Commissie streeft naar opschoning van tien richtlijnen, waarvan de eerste dateert van 1966, betreffende de communautaire vergelijkende proeven voor het in de
handel brengen van verschillende conventionele zaden. Zij stelt dat in de voorbije 25 jaar op grond van de bestaande regelgeving ter zake communautaire vergelijkende proeven zijn verricht voor landbouwgewassen, waaronder granen, voedergewassen en oliehoudende planten en vezelgewassen. Deze proeven zijn de laatste jaren zowel in aantal als in omvang toegenomen als gevolg van nieuwe regelgeving met betrekking tot het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruit, groenten en sierplanten, waarin wordt vastgelegd waaraan deze communautaire vergelijkende proeven moeten voldoen. Deze nacontrole van in de Gemeenschap in de handel gebracht zaad en teeltmateriaal wordt beschouwd als een belangrijk hulpmiddel in het kader van de harmonisatie van het in de handel brengen door de lidstaten. De beoogde opschoning zou echter niet volledig en relevant zijn als de door de Unie gefinancierde vergelijkende proeven zich beperken tot de thans gecertificeerde zaad- en plantgoedsoorten en -rassen die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke lijst van de Unie. Het voorstel van de Commissie moet derhalve rekening houden met recente wetgevingsbepalingen op het gebied van getransformeerde producten en met de toevallige of technisch onvermijdelijke aanwezigheid van genetisch gewijzigde zaden in zaden van conventionele variëteiten. Voor een daadwerkelijke actualisering van deze richtlijnen moet aan drie voorwaarden worden voldaan. In de eerste plaats moet het voorstel alle bestaande zaden omvatten, zodat wij een volledig overzicht krijgen dat niet slechts de conventionele zaden omvat, maar tevens rekening houdt met de vereisten van de biologische verscheidenheid en de gevolgen van de introductie van biotechnologie door GGO's. Ten tweede moet het toepassingsgebied van richtlijn 98/95/EG, die nog steeds niet door alle lidstaten wordt toegepast, zich uitstrekken tot de zogenoemde "amateur"-rassen. Ten derde moet het Parlement, omwille van de democratie, van begin tot einde bij de besluitvorming worden betrokken. Daarom moet het probleem van de verontreiniging met GGO's worden aangepakt in het kader van de richtlijnen betreffende het in de handel brengen van zaden en kan het niet worden behandeld in het kader van de comitologieprocedure waarbij het Parlement van alle debatten en de indiening van voorstellen met betrekking tot deze gevoelige kwestie is uitgesloten. Om terug te komen op mijn eerste punt wil ik stellen dat de door de Europese Unie gefinancierde vergelijkende proeven niet mogen worden beperkt tot de soorten die thans zijn opgenomen in de gemeenschappelijke lijst. De biologische instandhoudingssoorten en zaden moeten ook van deze proeven kunnen profiteren. Deze moeten worden getest in een kader dat overeenkomt met deze landbouwmethode en moeten derhalve meer financiële steun krijgen. Deze zaden kunnen namelijk niet van een omhulsel worden voorzien en mogen geen sporen van GGO's bevatten. Soortgelijke proeven zijn nodig voor gewassen waarbij het gevaar bestaat dat deze door GGO's worden verontreinigd. Het onderhavige voorstel
09/04/2003 voor een richtlijn biedt de mogelijkheid om kwesties betreffende de aangetoonde aanwezigheid van genetisch gemodificeerde zaden in conventionele zaden definitief te regelen. De Commissie werkt al een tijd aan een richtlijn met aanvullende voorwaarden en eisen voor wat betreft de aanwezigheid van genetisch gemodificeerde zaden in porties zaden, de teeltlocaties en de details inzake het markeren van deze zaden. Helaas houdt deze ontwerprichtlijn niet in voldoende mate rekening met de intussen in werking getreden richtlijn 2001/18/EG inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu. Om terug te komen op punt 2, hier is het van belang dat de in richtlijn 98/95/EG genoemde instandhoudingssoorten en -rassen met het oog op het in de handel brengen op basis van specifieke criteria worden gedefinieerd en getest, hetgeen een uitvoeringsverordening vereist waarop nog steeds het wachten is. Verder moeten zaden van eigen bedrijf, of zaden van lokale oorsprong, in aanmerking kunnen komen voor een speciale flexibele aanpak waarbij gebruik wordt gemaakt van specifieke contracten die verband houden met de genoemde richtlijn. Mijn derde punt vormt de kern van het democratische debat. Het is van belangrijk om, zoals ik geprobeerd heb, in de gewijzigde artikelen een exacte traceerbaarheid op te nemen. Daarnaast is het van belang dat indien in zaadgoed toevallig of technisch onvermijdelijk sporen van GGO’s aanwezig zijn, per zaadsoort een drempelwaarde kan worden vastgesteld onder welke het zaadgoed toch in de handel kan worden gebracht. De hoogte van de drempelwaarde die in overeenstemming met artikel 21 wordt bepaald, moet zo laag mogelijk overeenkomstig de meest recente stand van wetenschap en onderzoek worden vastgesteld. Om aan te tonen dat de aanwezigheid van sporen van GGO’s toevallig of technisch onvermijdelijk is, dienen bewijsstukken te worden overgelegd dat bij het transport en de opslag passende maatregelen werden genomen om de aanwezigheid van genetisch gewijzigde organismen te verhinderen. In de richtlijn wordt al geregeld dat zaadgoed van genetisch gewijzigde soorten moet worden gemarkeerd. Niet geregeld is tot dusverre de kwestie hoe met zaadgoed van niet-genetisch gewijzigde soorten moet worden omgegaan wanneer dit sporen van genetisch gewijzigde organismen bevat, waarbij ervan uitgegaan wordt dat dit zaadgoed in beginsel geen GGO's mag bevatten. Dit beginsel is voor de landbouw van groot belang, aangezien de verspreiding van verontreinigd zaadgoed tot niet te voorziene economische gevolgen voor de landbouw en de producenten van levensmiddelen kan leiden. Tenslotte voorziet de richtlijn reeds in een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in de leden 1 en 2 bedoelde proeven. De vergelijkende proeven moeten op specifieke wijze worden toegepast op zaad- en plantgoed dat is geproduceerd en geteeld voor de biologische landbouw en voor de instandhouding en het gebruik van de genetische diversiteit van het zaad- en plantgoed. Met het oog op de transparantie is een duidelijke
123 rechtsgrondslag voor het verlenen van een financiële bijdrage vereist en dus moeten bepalingen worden vastgesteld inzake financiële maatregelen van de Gemeenschap voor het verrichten van de communautaire vergelijkende proeven, met name de verplichte aanrekening van de uitgaven op de begroting van de Gemeenschap. 3-399
Sturdy (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de Commissie graag bedanken voor haar aanwezigheid bij dit debat. Zoals commissaris Byrne al heeft gezegd, gaat het hier om het in de handel brengen van zaaizaad en het valt me dan ook een beetje tegen dat mevrouw Auroi heeft gemeend de GGO’s hierbij te moeten betrekken. Dit verslag handelt over het in de handel brengen van traditionele, conventionele zaden en de kwestie van de GGO’s heeft werkelijk niets te maken met het onderwerp dat we vandaag bespreken. Dat zeg ik tegen mevrouw Auroi als zaadproducent en zaadteler. We besteden veel tijd en moeite aan het garanderen dat onze producten absoluut niet verontreinigd zijn en dat is de manier waarop conventionele en traditionele zaden worden geteeld. Het is onjuist GGO’s bij deze wetgeving te betrekken. Het is eveneens onjuist omdat de Commissie binnenkort wetgeving zal presenteren over GGO-zaden, nadat de twee verslagen hierover in het Parlement behandeld zijn. Een daarvan is het verslag van de heer Trakatellis, dat op het moment wordt behandeld in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, zoals de heer Byrne weet. Ik zie er derhalve weinig in dat onderwerp nu aan de orde te stellen en daarom hoop ik ook dat het Parlement mijn amendementen zal aannemen, terwijl het tegelijkertijd instemt met het principe dat mevrouw Auroi heeft verwoord, dat we ons bewust moeten zijn van de situatie met betrekking tot de verontreiniging door GGO’s. Ik heb geprobeerd deze wetgeving te voorzien van wat ik een meer pragmatische aanpak noem en ik hoop dat dit Parlement mijn amendementen op het verslag van mevrouw Auroi zal steunen, die in principe onderschrijven wat zij heeft gezegd, maar in de praktijk de Commissie in staat zullen stellen haar voorstel in het Parlement ter tafel te leggen na de behandeling van de twee verslagen. Het is dan ook zeer belangrijk dat we die goed bekijken. Ik zeg tegen mevrouw Auroi dat we ons allemaal terdege bewust zijn van het risico op GGO-verontreiniging, maar dat dit aan de andere kant nog nooit is voorgekomen en dat het niet zeker is dat dit in de toekomst wel zal gebeuren; iedereen die betrokken is bij de zaadproductie maakt zich hier zorgen over, maar wacht alstublieft op de wetgeving waarmee de Commissie komt, zodat we er dan een beslissing over kunnen nemen. 3-400
Fiebiger (GUE/NGL). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in het kader van de kwaliteitscontrole bij de productie van levensmiddelen worden zeer hoge eisen gesteld aan allen die betrokken zijn bij het productieproces. Er moeten bijvoorbeeld productiemiddelen worden gebruikt
124 die voor alle marktpartijen en vanzelfsprekend ook voor de consumenten transparant en traceerbaar zijn. Zaaizaad wordt op veel locaties geproduceerd. Overheidsinstanties houden in de verschillende landen toezicht op het in de handel brengen ervan en bevestigen aspecten zoals echtheid van het ras en bewijs van oorsprong. Het is de bedoeling dat met dit verslag lacunes worden opgevuld. Hiervoor is financiële hulp beschikbaar van één miljoen euro. Het gaat echter, zoals ik zei, om een omvangrijke activiteit. Het feit dat één miljoen euro ter beschikking is gesteld, geeft mijns inziens aan hoe lang het zal duren voordat vergelijkende financiële proeven kunnen worden uitgevoerd. Er is altijd al een markeringsplicht geweest voor de genetisch gemodificeerde rassen en het is aan de landen zelf om met de drempelwaarden om te gaan. Het probleem van de hier ter sprake gebrachte eigen commerciële teelt van zaaizaad zal en moet flexibel worden geregeld door speciale nateeltvergunningen. Ik ben het hiermee eens. Op dit punt waren en zijn er aanzienlijke lacunes. De EU zal het ingewikkelde onderwerp GGO’s in het kader van het actieplan biowetenschappen en biotechnologie waarschijnlijk volledig en uitvoerig behandelen, ook ten aanzien van zaaizaad. Ik eis dat het mededingingsrecht en de vrijheid van mededinging bij de agrarische productie worden gehandhaafd en niet worden beperkt. Dat gebeurt weliswaar niet in dit verslag, maar ik wil er nogmaals op wijzen. 3-401
Graefe zu Baringdorf (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het is een goede zaak dat de Commissie in het kader van deze wijziging van de richtlijn niet wilde spreken over genetisch gemodificeerde organismen. Als er een nieuwe ontwerprichtlijn ter tafel ligt, is het echter ons goed recht onze ideeën te opperen. Wij als Europees Parlement hebben immers niet het recht van initiatief. Momenteel is niet de kwestie van de vergelijkende proeven urgent, maar de kwestie van de coëxistentie van zaaizaad met genetisch gemodificeerde organismen en zaaizaad voor de biologische landbouw, die volgens de wettelijke bepalingen geen GGO’s mogen bevatten. Die coëxistentie is het probleem. Zolang er geen besmetting, geen overslaan van genetisch gemodificeerde organismen plaatsvond, was er niets aan de hand. Volgens de wetenschappers was dat niet mogelijk – totdat een gen ontsnapte. Nu zitten we met het probleem dat we het biologische zaaizaad niet kunnen beschermen. Dat probleem willen we aanpakken. Wij zijn niet tevreden over de voorstellen die de Commissie in de voorbereidingsfase doet. Wij willen dit probleem in het middelpunt van de discussie plaatsen, en daartoe hebben we gebruik gemaakt van dit verslag. 3-402
Van Dam (EDD). - Voorzitter, het opschonen van regels, zoals de Commissie in het onderhavige voorstel beoogt, verdient de steun van dit Parlement. In plaats van tien richtlijnen komt er één nieuwe. In die nieuwe richtlijn kan tevens rekening worden gehouden met de laatste ontwikkelingen op het gebied van zaaigoed. Daarin schieten de plannen van de Commissie helaas
09/04/2003 tekort. De rapporteur betoogt terecht dat de nieuwe richtlijn onvolledig is als daarin geen rekening wordt gehouden met de specifieke eisen van de biologische landbouw. In deze vorm van landbouw mag zaaigoed geen GMO’s of pesticiden bevatten. Niet-genetisch gewijzigd zaaigoed dat is verontreinigd met GMO’s, moet van de handel uitgesloten blijven. De introductie van GMO’s vinden we ten principale ongewenst, maar los daarvan is de EU verplicht zorg te dragen voor een blijvende GMO-vrije lijn van gewassen. Voor de drempelwaarde waaronder vervuild zaadgoed toch in de handel mag worden gebracht, moet alleen de meest recente stand van de wetenschap bepalend zijn. Ten slotte, Voorzitter, weten we allemaal wat het effect is van één bonte sok in de witte was. 3-403
Keppelhoff-Wiechert (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben niet alleen rechts georiënteerd, maar ik zit ook rechts. Mijnheer de Voorzitter, commissaris, allereerst wil ik de rapporteur, mijn collega mevrouw Auroi, bedanken voor dit verslag. Ik sta positief tegenover het voorstel van de Commissie om de zaken te vereenvoudigen door tien richtlijnen betreffende de communautaire vergelijkende proeven samen te vatten en te stroomlijnen. Al 25 jaar worden op grond van de bestaande regelgeving communautaire vergelijkende proeven uitgevoerd bij landbouwgewassen. De laatste jaren zijn deze proeven aanzienlijk toegenomen in omvang. Deze nacontrole wordt beschouwd als een zeer belangrijk hulpmiddel in het kader van de harmonisatie van het in de handel brengen door de lidstaten en is derhalve ook in de interne markt gewenst. De vergelijkende proeven mogen echter niet alleen beperkt worden tot de tot nu toe gecertificeerde zaai- en plantenzaadrassen die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke lijst van de Unie. Naar mijn mening moet zaaizaad dat bestemd is voor gebruik in de biologische landbouw, ook zeer specifiek worden behandeld. Bij deze richtlijn mogen wij echter niet alleen kijken naar de biologische landbouw. Ik vind dat we ook onze blik moeten richten op de conventionele landbouw. Daarom wil ik persoonlijk de amendementen van de heer Sturdy ondersteunen. Een duidelijke drempelwaarde voor de verontreiniging van zaaizaad met GGO’s moet worden vastgelegd volgens de laatste stand van wetenschap en onderzoek, en niet uit ideologische gezichtspunten. Als de verontreiniging onder deze waarde ligt, moet het zaaizaad naar mijn mening toch in de handel gebracht mogen worden. Dat er genetisch gemodificeerde organismen in zaaizaad zitten, tenminste, bij de lagere partijen, is over het algemeen puur toeval en vaak technisch onvermijdelijk. Wat wij nodig hebben is een daadwerkelijk realiseerbare traceerbaarheid, zodat we kunnen bepalen of het verantwoord is het zaad in de handel te brengen. We moeten met deze richtlijn derhalve een duidelijk juridisch kader scheppen voor de gehele landbouw -
09/04/2003
125
zowel voor de biologische als de traditionele – en voor de producenten van levensmiddelen.
vergelijkende proeven voor zaaigoed en plantaardig materiaal.
3-404
Ik geloof dus dat we op de goede weg zijn, en dat dit precies is wat we nodig hebben. Het is wel zo dat er wat onenigheid bestaat over de vraag hoe ver we moeten gaan. Wat dat betreft ben ik het eens met een aantal collega’s die gesproken hebben en met de rapporteur zelf dat het testen van zaad- en plantgoed in een veel ruimer perspectief moeten worden gezien. We moeten voor deze kwestie een oplossing vinden die beter aansluit op de werkelijkheid.
Klaß (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, de open markt, de vrije interne markt, is één van de grootste verworvenheden van onze Europese Unie. Het is echter ook een van de moeilijkste onderwerpen omdat onbelemmerde toegang tot de markten niet mag leiden tot oneerlijke concurrentie. De marktvoorwaarden in de lidstaten moeten worden geharmoniseerd. Dat lijkt op het eerste gezicht eenvoudig, is echter zeer ingewikkeld omdat er niet alleen een regeling moet worden getroffen voor een groot aantal producten, maar ook omdat we moeten zorgen voor dezelfde voorwaarden ten aanzien van de teelt, de verzorging en niet in de laatste plaats ook dezelfde definitie van kwaliteit. Al 25 jaar worden op grond van bestaande regelgeving communautaire vergelijkende proeven uitgevoerd. Ik zelf ben rapporteur geweest in verband met de wijziging van richtlijn 68/193/EEG betreffende het in de handel brengen van vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken. Het Europees Parlement heeft mijn verslag op 24 oktober 2000 aangenomen en nu, tweeëneenhalf jaar later, is de Commissie nog maar in het stadium dat de inhoud van de bijlagen I tot en met IV besproken wordt. Ik zie het gevaar dat de intentie van mijn verslag, vereenvoudiging, door de hier voorziene verscherping van de regels ad absurdum wordt gevoerd. Door de geëiste virustests zouden bijvoorbeeld zeer hoge kosten ontstaan, wat zou kunnen leiden tot een vermindering van de klonen en derhalve tot een verlies aan genetische hulpbronnen. Dit is in duidelijke tegenspraak met de richtlijn, die bedoeld is om het standaardmateriaal op den duur af te schaffen en tegelijkertijd de genetische diversiteit in stand te houden. Daarom vraag ik de Commissie: ten eerste, waarom wordt op dit punt zo langzaam gewerkt? Ten tweede, kan het Permanent Comité voor teeltmateriaal een voorstel van de Commissie, dat wordt ondersteund door het Europees Parlement, zo ingrijpend veranderen? De vraag die voor ons allen hieruit voortvloeit, luidt: hoe efficiënt werken wij eigenlijk allemaal met elkaar samen? Vandaag spreken wij echter over de financiële hulp van de Gemeenschap voor de vergelijkende proeven. Ik ondersteun het voorstel van de Commissie dat een duidelijke juridische grondslag wordt gecreëerd voor die financiële hulp. 3-405
Cunha (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen onze rapporteur, mevrouw Auroi bedanken voor het werk dat ze in dit verslag gestoken heeft. Ze heeft zich veel moeite getroost een algemene noemer te vinden voor deze richtlijnen. Het is de bedoeling dat het toepassingsgebied ervan vergroot wordt. Ik wil ook de Commissie bedanken. Ik vind het namelijk heel goed dat de Commissie voorstellen heeft gedaan om ons een duidelijke en transparante rechtsgrond te verschaffen voor het financieren van
We kunnen dan vervolgens natuurlijk discussiëren over de vraag of we nu wel of geen normen moeten vaststellen voor mengsels van zuivere zaden en zaden die genetisch gemodificeerd zijn. Ik hang wat dat betreft geen enkele ideologie aan. Ik vind net als mevrouw Keppelhoff-Wiechert dat we de wetenschap het laatste woord moeten geven. Er moet een plafond worden vastgesteld, en wel zodanig dat er geen gevaar bestaat voor buitensporige contaminatie. Ik ben het echter ook eens met het idee dat we zuivere zaden moeten hebben, die zo min mogelijk GGO’s bevatten. Misschien is het daarom een goed idee om voor zaden zonder GGO’s een specifieke financieringsregeling te bedenken. De biologische en de traditionele landbouw zouden dan onder die regeling moeten vallen. Daar worden immers traditionele, regionale en lokale zaden en soorten gebruikt. Die vertegenwoordigen geen grote handelswaarde; we moeten ze met het oog op de genetische diversiteit echter proberen te behouden. 3-406
Byrne, Commissie. – (EN) Het verheugt de Commissie dat haar voorstel op brede steun mag rekenen en zij heeft alle voorgestelde amendementen aandachtig bekeken. Ik wil van meet af aan duidelijk maken dat een groot aantal amendementen buiten de reikwijdte van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie valt. Het verzoek om de communautaire vergelijkende proeven uit te breiden naar uit de biologische landbouw verkregen zaden en zaden die onder de noemer van de genetische hulpbronnen vallen is zeker het overwegen waard. Toch moet het voorstel om op deze terreinen specifieke maatregelen te nemen wel zorgvuldig worden afgewogen om iedere kans op overlapping met bestaande maatregelen te vermijden. Om die reden kunnen we de amendementen 2, 4, 5, 6 en de relevante delen van de amendementen 12 tot en met 17, 19 tot en met 21 en 24 tot en met 29 overnemen – mits opnieuw geformuleerd. De verplichtende aanduiding van de hoeveelheid gereserveerde financiële middelen, die deel uitmaakt van de amendementen 12 tot en met 17, 19 tot en met 21 en 24 tot en met 29, kan slechts geaccepteerd worden als algemene aanbeveling aan de Commissie – wederom, mits opnieuw geformuleerd.
126 Met betrekking tot amendement 22 heeft de Raad al een rechtsgrondslag aangenomen voor de tenuitvoerlegging van maatregelen betreffende het in de handel brengen van zaad- en plantgoed met het oog op de instandhouding en de diversiteit van de genetische hulpbronnen in Europa (bijvoorbeeld artikel 21 van richtlijn 2002/54/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van bietenzaad). Het principe is derhalve acceptabel, maar het amendement als zodanig niet. Ik moet hieraan toevoegen dat dit een terrein is waaraan de Commissie speciale aandacht besteedt. De amendementen 7 tot en met 11 kunnen niet aangenomen worden. Bij het verwijzen naar financiële en andere toezeggingen door de lidstaten dient immers rekening gehouden te worden met de specifieke bevoegdheden van de lidstaten. Dan kom ik nu toe aan de belangrijke kwestie van de toevallige en technisch onvermijdelijke aanwezigheid van GGO’s in zaden van conventionele plantenvariëteiten. Dat is een totaal andere kwestie dan de vergelijkende proeven waar we het hier vandaag over hebben. Daarom komt deze kwestie ook aan bod in een heel ander voorstel in het kader van het in de handel brengen van zaden. Er is namelijk een voorstel voor een richtlijn van de Commissie in de maak dat tot doel heeft drempelwaarden vast te stellen voor deze kwestie. Dit alles leidt ertoe dat de amendementen 1, 3, 23, en de relevante delen van de amendementen 12, 13, 18, 19 tot en met 21 en 24 tot en met 29 niet kunnen worden geaccepteerd. In het geval van de amendementen 24 tot en met 29 is de reden hiervoor dat deze het voorstel van de Commissie exact herhalen. Ik heb diverse malen uitgelegd hoe de Commissie van plan is met dit dossier aan de slag te gaan. De GGOdrempelwaarden voor zaden worden gebaseerd op de drempelwaarde voor de etikettering van voedsel en aangezien deze etiketteringsdrempel in de komende maanden in het Parlement besproken zal worden, tijdens de tweede lezing van de voorgestelde verordening inzake genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen en diervoeders, zal de Commissie de resultaten van die discussies afwachten, alvorens verdere actie te ondernemen op het gebied van de GGOdrempelwaarden voor zaden. Zoals het Parlement weet wordt er op het moment gewerkt aan ontwerpwetgeving in verband met die kwestie. In dit verband wil ik verwijzen naar de opmerkingen van de heer Graefe zu Baringdorf over coëxistentie. Deze kwestie is behandeld door mijn collega, de heer Fischler, die binnen een aantal weken met een mededeling aan de Commissie zal komen waarin hij, naar ik verwacht, met een oplossing voor deze situatie zal komen. Het Parlement krijgt nog een volledige lijst met de standpunten van de Commissie ten aanzien van de verschillende amendementen. Ik ga ervan uit dat die in de notulen van deze vergadering zal worden opgenomen.
09/04/2003 Tot slot wil ik mijn toezegging herhalen dat ik, voorafgaand aan het aannemen van een richtlijn van de Commissie over dit onderwerp, zal luisteren naar de standpunten van alle betrokkenen, en naar het Europees Parlement in het bijzonder. 3-407
De Voorzitter. – Dank u, commissaris Byrne. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 3-408
Zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt 3-409
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A50049/2003) van mevrouw Ferreira, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 94/35/EG inzake zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt (COM(2002) 375 – C5-0341/2002 – 2002/0152(COD)). 3-410
Byrne, Commissie. – (EN) In juli 2002 heeft de Commissie een voorstel aangenomen voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 94/35/EG inzake zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt. Het hoofddoel van dit voorstel is de goedkeuring van twee nieuwe zoetstoffen die positief zijn beoordeeld door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding: sucralose en het zout van aspartaam en acesulfaam. Daarnaast stelt de Commissie voor de inname van cyclaamzuur, een reeds toegestane zoetstof, terug te brengen, aangezien het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding de aanvaardbare dagelijkse inname aanzienlijk heeft verlaagd. De Commissie heeft naar aanleiding daarvan voorgesteld de toegestane hoeveelheid cyclamaten in frisdranken te verminderen en hun toepassing in diverse andere voedingsmiddelen te verbieden. Het gaat dan onder andere om banketbakkerswaren, kauwgom en ijs. De Commissie heeft verder voorgesteld om de comitologieprocedure te volgen bij het vaststellen of een bepaalde stof een zoetstof is volgens de definitie zoals die is opgenomen in de richtlijn. Een dergelijk besluit is technisch van aard en kan krachtens de huidige wetgeving al volgens de comitologieprocedure genomen worden voor alle andere voedseladditieven. Het is namelijk noodzakelijk een formeel instrument te hebben waarmee bepaalde stoffen binnen de reikwijdte van de wetgeving over voedseladditieven gebracht kunnen worden. Dat is zonder meer in het belang van de bescherming van de consument. 3-411
Ferreira (PSE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren
09/04/2003 vertegenwoordigers van de Raad, beste collega’s, om te beginnen wil ik mijn collega’s en het secretariaat van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, alsmede de ambtenaren van het bevoegde directoraat-generaal bedanken voor hun uitstekende samenwerking. Zoals de commissaris zojuist heeft aangegeven, moet het Parlement zich uitspreken over de tweede herziening van de richtlijn “zoetstoffen” sedert de invoering ervan in 1994. Het bevoegde directoraat-generaal stelt voor twee nieuwe zoetstoffen, sucralose en het zout van aspartaam en acesulfaam, in de richtlijn op te nemen. Dit voorstel geeft gevolg aan het gunstig advies dat het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding in de loop van het jaar 2000 over de beide nieuwe zoetstoffen heeft uitgesproken. In het kader van deze tweede herziening van de richtlijn “zoetstoffen” stelt de Commissie tevens voor het gebruik van een derde zoetstof, namelijk cyclaamzuur, te herzien. Op basis van een nieuwe beoordeling van deze stof door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding stelt zij voor de drempels voor cyclamaten in bepaalde levensmiddelen en dranken te verlagen. Uit onderzoek in Denemarken is namelijk gebleken dat kinderen met een lichaamsgewicht van 15 kg of minder de ADI-drempel al heel snel kunnen bereiken, hetgeen een risico voor de gezondheid met zich mee zou kunnen brengen. Andere studies die momenteel in meerdere lidstaten aan de gang zijn, schijnen het bestaan van dit probleem te bevestigen. De laatste wijziging die het directoraat-generaal Gezondheids- en consumentenbescherming in het kader van deze richtlijn voorstelt, betreft de comitologie. Zoals u zojuist heeft aangegeven, zou de Commissie de bevoegdheid willen krijgen om te bepalen of een bepaalde stof al dan niet onder de categorie ‘zoetstoffen’ valt, zonder de procedure voor goedkeuring door het Europees Parlement te doorlopen. Wat dit punt betreft is uit de stemming in de Milieucommissie een duidelijke weigering naar voren gekomen om deze bevoegdheden volledig aan de Commissie over te dragen. Weliswaar zijn de leden van het Europees Parlement zich bewust van het technische karakter van deze besluiten, doch uw rapporteur is van mening dat de bevoegdheid van het Parlement behouden moet blijven met het oog op het potentieel controversiële karakter van wetenschappelijke adviezen. Voorts zal deze wijziging opnieuw worden voorgelegd bij de herziening van de kaderrichtlijn waar de zoetstoffenrichtlijn onder valt. Uw rapporteur geeft er de voorkeur aan deze meer algemene herziening af te wachten. In elk geval lijkt het feit dat er over dit punt geen amendementen zijn ingediend erop te wijzen dat de leden van het Europees Parlement eveneens de voorkeur geven aan de behandeling hiervan bij de komende algemene herziening van de wetgeving.
127 De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid heeft voor de toelating van twee nieuwe zoetstoffen gestemd, maar tegelijkertijd een amendement goedgekeurd betreffende een nieuwe beoordeling van deze twee stoffen drie jaar na de inwerkingtreding van de herziene richtlijn. De rapporteur is zich bewust van de bepalingen van de richtlijn op het vlak van toezicht, maar wil de Commissie en de lidstaten op hun verantwoordelijkheid wijzen ten aanzien van het toezicht op zoetstoffen en het verzamelen van gegevens. Deze gegevensverzameling over de werkelijke consumptie van zoetstoffen in de Europese Unie en de eventuele gevolgen ervan voor de menselijke gezondheid moet worden georganiseerd vanaf het moment dat producten die deze zoetstoffen bevatten op de markt worden gebracht, om de nieuwe beoordeling binnen de gestelde termijn mogelijk te maken. Wij moeten evenwel vaststellen dat de lidstaten niet actief genoeg zijn bij het verzamelen van deze gegevens en dat de Commissie niet altijd over de middelen beschikt om de lidstaten ertoe te brengen dat zij de bepalingen van de richtlijn respecteren, met name wat betreft het rapporteren aan de Commissie. Uw rapporteur is zich bewust van de kloof tussen de aanneming van de wetgeving en de toepassing ervan en beschouwt het als een van de aspecten van het parlementaire werk dat wij er bij de verantwoordelijken op aandringen dat de wetgeving ten uitvoer wordt gelegd. Wat de cyclamaten betreft heeft de stemming in de Milieucommissie een strikter standpunt opgeleverd dan dat van het directoraat-generaal Gezondheids- en consumentenbescherming. De commissie stelt voor dat de maximale dosis voor cyclamaten wordt verlaagd tot 250 mg en dat deze bepaling wordt uitgebreid tot alle dranken. Deze uitbreiding is van belang omdat dranken die cyclamaten bevatten gezien de aard ervan gemakkelijk aan kleine kinderen worden gegeven. Verder is deze striktere verlaging noodzakelijk omdat dat beter tegemoetkomt aan de overgang van een tijdelijke ADI naar een lagere, permanente door het wetenschappelijk comité vast te stellen ADI. Daarom steunt de rapporteur amendement 9 van mevrouw Schörling. Voordat ik afsluit wil ik nog ingaan op het punt van de banketbakkerswaren. Hierover zijn twee amendementen ingediend. Ik wil niet verhelen dat ik de voorkeur geef aan het amendement dat ik met mijn fractie heb ingediend, omdat dat het is resultaat van gemeenschappelijk werk en omdat de consumenten mijns inziens moeten weten welke ingrediënten en producten zijn verwerkt in de voedingsmiddelen die zij kopen. Ik ben evenwel ook bereid om amendement 12 te aanvaarden met een mondeling amendement dat morgen zal worden voorgesteld. Hiermee kunnen wij een oplossing bereiken voor deze categorie van voedingsmiddelen en beide amendementen zijn volgens mij aanvaardbaar. Ik hoop derhalve dat de uitslag van de
128 stemming ons in staat zal stellen om de Raad een oplossing voor te leggen. Na deze toelichting op de technische aspecten van mijn verslag wil ik afronden met een meer algemene opmerking over consumentenbescherming, die in dit geval nauw verbonden is aan de volksgezondheid. Ik ben mij ervan bewust dat zoetstoffen de levenskwaliteit kunnen verhogen van mensen die zich door hun gezondheidstoestand verplicht zien tot het volgen van een bepaald dieet. Daar staat evenwel tegenover dat het bestaan van dergelijke producten de ernst van de zwaarlijvigheidsproblematiek als gezondheidsrisico niet aan het oog mag onttrekken. Deze volksgezondheidskwestie heeft uiteraard direct te maken met voeding en voedingsen gezondheidsvoorlichting. Zij hangt derhalve ook samen met nieuwe consumptiepatronen en het feit dat er producten op de markt worden gebracht die steeds meer suiker bevatten en die in te grote hoeveelheden door kinderen worden geconsumeerd en waarvoor vaak misleidende reclame wordt gemaakt. Daarom wil ik opnieuw de aandacht van de Commissie voor dit probleem vragen, al weet ik dat de heer Byrne reeds te kennen heeft gegeven dat hij zich nadrukkelijk van dit probleem bewust is. Voordat ik het woord laat aan andere sprekers, wil ik de hoop uitspreken dat wij in de tweede lezing een akkoord met de Raad bereiken. Ik hoop dat de stemming dit morgen mogelijk zal maken. 3-412
Bowis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, u bent overduidelijk in een milde bui vanavond. Ik hoop dat uw mildheid ook van toepassing is op de overweldigende taak die op mijn schouders rust om mevrouw OomenRuijten – vanwege haar trieste ziekte – te vervangen als schaduwrapporteur voor deze maatregel. Om te beginnen wil ik de rapporteur bedanken voor haar opmerkingen en voor haar werk in de commissie. Ik moet zeggen dat vele mensen vraagtekens hebben geplaatst bij de noodzaak van diverse aspecten van deze maatregel. Op punten waar de noodzaak voor deze maatregel wel bestaat, is het belangrijk dat onze richtlijn gebaseerd is op wetenschappelijke feiten. Het is niet aan ons om het achteraf beter te willen weten dan de wetenschappelijk adviseurs van de Commissie. Als zij zeggen dat deze producten veilig zijn, dan heeft de Commissie gelijk dat zij dat advies overneemt. Sucralose veroorzaakt geen problemen: het wordt gemaakt uit suiker, het is niet calorisch, het leidt niet tot tandbederf of – en dit vind ik zelf met name van belang – tot risico’s voor diegenen onder ons die suikerpatiënt zijn. Sterker nog, als het ook nog goed zou zijn voor mijn hersenen, dan zou ik het hier de hele avond zitten kauwen. Het is al in zo’n 45 landen goedgekeurd. In het verleden is terecht omzichtig omgesprongen met cyclamaten. Toch is nu wetenschappelijk vastgesteld dat er slechts een vermindering van 400 mg/l naar 350 mg/l
09/04/2003 noodzakelijk is. Onderzoek wijst niet uit dat een verdere verlaging nodig is, op één onderzoek na dat betrekking had op een kleine groep van 43 kinderen in Denemarken en dat is zelfs door de Deense instantie voor diergezondheids- en levensmiddelencontrole terzijde geschoven. De aanvaardbare dagelijkse inname – de ADI – is niet alleen de favoriete maatstaf van het Gezamenlijk Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven van de FAO en de WHO, maar geeft ook een innamehoeveelheid weer – geen dagelijks toegestane maximumhoeveelheid, maar een gemiddelde verspreid over een mensenleven. De voorgestelde ADI is 7 mg/kg lichaamsgewicht. Alles leek dus in kannen en kruiken, totdat we het voorstel van de rapporteur kregen om het getal te verlagen tot 250 mg, waarna er een brainstormsessie in de Commissie volgde. Een normaal gesproken verstandige, oordeelkundige en objectieve functionaris, wijd en zijd gerespecteerd, en zelfs geliefd, in de wereld van de levensmiddelen en de voedselveiligheid, liet zich er onder druk toe overhalen te verklaren dat de Commissie ook akkoord kon gaan met 250. Vervolgens moest ze echter toegeven dat er verder geen enkele wetenschappelijke basis aan dat getal ten grondslag lag. Dat schept een gevaarlijk precedent. Als de Commissie zich al niets aantrekt van het advies van haar eigen wetenschappers, wie kunnen we dan nog vertrouwen? Mevrouw Oomen-Ruijten en ik zijn beiden van mening dat ook de verzoeken om een nieuw verslag over de herbeoordeling van de vergunning voor aspartaam volledig misplaatst zijn. In december 2002 kwam het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding in samenwerking met de Franse en Britse voedselautoriteiten nog tot de conclusie dat er geen aanleiding bestond de vergunning voor aspartaam op wat voor manier dan ook aan te passen. Daar komt bij dat de Amerikaanse FDA en de JEFCFA – het wetenschappelijke adviesorgaan van de WHO – deze stof reeds hebben goedgekeurd. Het is dan ook volledig onterecht om vraagtekens te plaatsen bij de geldigheid van de conclusie die het onafhankelijke wetenschappelijk comité van de Europese Unie – het WCMV – heeft getrokken, namelijk dat aspartaam veilig is voor menselijke consumptie. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat het WCMV bij het verlenen van vergunningen voor stoffen als aspartaam een aanvaardbare dagelijkse inname vaststelt waarbij rekening wordt gehouden met de kwetsbare levensfasen. Er wordt een dusdanig niveau gehanteerd dat zelfs de zwaarste gebruikers van de stof niet meer dan 30 tot 40 procent van die maximale inname binnenkrijgen. Een nieuw verslag over de beoordeling van aspartaam zou alleen maar leiden tot negatieve publiciteit. Het zou geruchten en gevoelens van onzekerheid in de hand werken. Een stof die al veilig is bevonden door een onafhankelijk wetenschappelijk comité zou dan immers opnieuw in twijfel worden getrokken, terwijl daar absoluut geen aanleiding voor is.
09/04/2003 Ik wil hieraan toevoegen dat mijn geachte collega, mevrouw Oomen-Ruijten, samen met mevrouw Ayuso González, het amendement 12 heeft ingediend, waar mevrouw Ferreira net naar verwees. Mevrouw OomenRuijten heeft mij gevraagd u erop te wijzen dat er volgens haar sprake is van een probleem met de vertaling – althans in de Engelse versie – en dat de categorie “banketbakkerswaren met verminderde verbrandingswaarde of zonder toegevoegde suikers” – bedoeld is als aanvulling op de voorafgaande tekst en niet als een vervanging ervan. Ik maak u hierop attent, mijnheer de Voorzitter, en laat het aan uw deskundigheid over de diensten aan te sporen, indien mogelijk, hier nog naar te kijken voor we morgen over deze kwestie zullen gaan stemmen. 3-413
Whitehead (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is altijd intimiderend om de weloverwogen opbouw te zien van de interventies waarmee de heer Bowis het Parlement probeert gerust te stellen. Toch stel ik mij op het standpunt van de rapporteur en dat van de andere leden van mijn fractie in de commissie waar wij allen lid van zijn. Ik word iedere morgen wakker, net als de heer Bowis, en dan zeg ik tegen mezelf: “Ik ben geen wetenschapper”. Ik heb het recht niet om het achteraf beter te willen weten dan de wetenschappers. Aan de andere kant heb ik wel het recht op een langetermijnvisie en op second opinions. Als ergens zorgen over bestaan, ook al zijn die alweer enigszins afgenomen in de periode dat een nieuw product in gebruik is genomen, wat voor het zout van aspartaam zeker opgaat, dan is het desalniettemin noodzakelijk dat er, nadat deze producten in gebruik zijn genomen – en ze worden inmiddels gebruikt in vele honderden uiteenlopende banketbakkerswaren en andere producten – een periodieke herbeoordeling van zo’n nieuwe stof plaatsvindt. Ik denk niet dat iemand van ons – wij maken namelijk zelf deel uit van dit grote experiment – zich er van bewust is in hoeverre de menselijke stofwisseling is veranderd door deze hele groep nieuwe kunstmatige producten. Vaak bieden deze stoffen grote voordelen, daarvan is het zout van aspartaam voor de heer Bowis een duidelijk voorbeeld, maar ze kunnen ook aanleiding geven tot zorg. Hij heeft waarschijnlijk, net als ik, een aantal brieven ontvangen van het Additives Survivors’ Network, waarin buitengewoon akelige verhalen te lezen staan over de negatieve effecten die het zout van aspartaam op sommigen van hen heeft gehad. We pleiten er allerminst voor het werk van het wetenschappelijk comité en ons eigen Britse Food Standards Agency te verbeteren. We zeggen alleen dat we het recht moeten hebben deze stof naar verloop van tijd nogmaals te beoordelen, zodat we eventueel ons standpunt kunnen aanpassen op het moment dat de stof algemeen gebruikt wordt en een rol speelt binnen dat grote experiment dat plaatsvindt onder de bevolking. Mijn tweede en laatste punt heeft betrekking op de verlaging van de concentratie voor cyclamaten. De heer Bowis beweert dat dit het resultaat was van een of
129 andere brainstormsessie in de Commissie, waarbij een zekere onhandige persoon zou hebben gezegd dat een maximum van 250 mg ook acceptabel zou zijn. Toevallig wordt - zoals de heer Bowis waarschijnlijk weet - dit standpunt echter gedeeld door de Britse regering, die in het advies dat zij aan ons heeft afgegeven stelt dat een verlaging van het maximum tot 250 mg noodzakelijk kan zijn. Dergelijke adviezen worden overigens vaker aan die kant van het Parlement overgenomen dan aan de onze. Wat is de reden voor deze verlaging? Die is dat het levenslang gebruik van een bepaalde stof beoordeeld moet worden aan de hand van de concentratie van de inname. We moeten nu eenmaal rekening houden met het veelvuldig gebruik, met name door jonge kinderen, van producten waarin dit soort smaak- en zoetstoffen zijn verwerkt. Ik vind dat we de grens moeten verlagen tot 250 mg en het verheugt mij dat ik mij in goed gezelschap bevind, al behoort de heer Bowis daar helaas niet toe. 3-414
Lannoye (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat u tegenover mij niet strenger zult zijn dan tegenover mijn collega’s. Ik zal evenwel proberen mij aan mijn spreektijd te houden. Wat zijn nu de belangrijkste punten van dit verslag? Mevrouw Ferreira heeft een uitstekend verslag opgesteld en heeft deze punten zojuist duidelijk aan de orde gesteld. Ik wil nu graag mijn standpunt naar voren brengen over wat volgens mij de belangrijkste punten zijn. Om te beginnen de toevoeging van een nieuwe zoetstof aan de lijst van zoetstoffen, namelijk sucralose. Dit is niet zomaar een substantie. Sucralose is een organische chloorverbinding die wordt verkregen door de toevoeging van drie chlooratomen aan suiker. Nu zijn organische chloorverbindingen stoffen die over het algemeen milieu- en zelfs de gezondheidsproblemen veroorzaken. Het verbaast mij derhalve dat de toevoeging van deze nieuwe zoetstof aan de zoetstoffenlijst in dit voorstel als iets volkomen normaals wordt aangemerkt. Voor de volledigheid wil ik hier nog aan toevoegen dat de voor deze zoetstof voorgestelde ADI, de aanvaardbare dagelijkse inname, drie keer zo hoog is als wat de Food and Drug Administration in de Verenigde Staten voorstelt. Ik denk dat er derhalve nog te weinig over deze nieuwe zoetstof bekend is om het in de lijst van toegestane stoffen te kunnen opnemen. Mijn tweede punt betreft aspartaam. Ondanks de opmerkingen van de heer Bowis, deel ik de mening van de rapporteur dat amendement 4 volkomen gerechtvaardigd is. Een nieuwe beoordeling van aspartaam brengt niemand in verlegenheid. Hiermee trekken wij niet de eerlijkheid in twijfel van de onderzoekers die eerdere beoordelingen hebben uitgevoerd. Het zou slechts aantonen dat onze kennis kan evolueren en dat deze evolutie soms inhoudt dat eerder verleende goedkeuringen opnieuw moeten worden beoordeeld. Ik ben derhalve van mening dat dit een correct voorstel is.
130 Mijn derde punt betreft de cyclamaten. De Commissie stelt voor om de maximale gebruiksdosis hiervan in dranken op basis van water te verlagen, en wel van 400 mg/l tot 350 mg/l. Het voorstel van mevrouw Ferreira is ambitieuzer, en dit is mijns inziens terecht. Gezien de rol van cyclamaten en gezien het feit dat zij in de Verenigde Staten zijn verboden, of althans niet zijn toegestaan, moeten wij stilstaan bij de eventuele risico’s van deze zoetstof. Ik wil erop wijzen dat cyclamaten, evenals andere zoetstoffen, veelvuldig worden gebruikt in dranken en voedingsmiddelen die vaak door jonge kinderen worden geconsumeerd, die derhalve gemakkelijk de aanvaardbare dagelijkse inname voor dit type zoetstof kunnen overschrijden. Het lijkt mij derhalve wenselijk dat wij nog ambitieuzer worden en het amendement van mevrouw Schörling steunen dat een maximale dosis van 100 mg/l voorstelt. Dit lijkt mij een realistisch voorstel. 3-415
Jackson (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de heer Whitehead had het net over het Additives Survivors’ Network. Als ik hier zit op een avond als deze, dan denk ik wel eens dat wij allen behoren tot een netwerk van overlevers van het Parlement. Het probleem met zoetstoffen die in de categorie ‘additieven’ vallen is dat ze fundamentalistische reacties oproepen, net zoals dat het geval is met genetisch gemodificeerde organismen. Dat soort reacties ligt ook ten grondslag aan het standpunt van de heer Lannoye, dat er in feite op neerkomt dat er volgens hem op geen enkel niveau niet één enkele zoetstof zou moeten worden toegestaan en dat het eigenlijk beter is om ze allemaal uit de handel te nemen. Het is goed om wat hij zojuist heeft gezegd tegen die achtergrond te bezien. Ik zou over twee amendementen iets willen zeggen en daarover ook het standpunt van de Commissie willen horen. Amendement 4 is al genoemd als het amendement waarin een nieuw onderzoek geëist wordt naar aspartaam. Dat is illustratief voor het fundamentalisme waarop ik wees, omdat zo’n onderzoek plaats zou moeten vinden minder dan een jaar na de publicatie van het advies inzake aspartaam van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding. Kan de rapporteur aangeven – zij heeft dat namelijk niet gezegd in haar toelichting - waarom we de beoordeling van de Amerikaanse Food and Drugs Administration in twijfel zouden moeten trekken? Beschikt de rapporteur soms over bewijzen aangaande de tekortkomingen van de FDA of aangaande de tekortkomingen van de eigen beoordeling? Als dat het geval is, dient zij die bewijzen met ons te delen. Het heeft immers geen enkele zin een dergelijk amendement in te dienen zonder ons die informatie te verschaffen. Nog een opmerking over amendement 4: wat heeft de rapporteur tegen de zoetstof die kennelijk bekend staat onder de naam stevia? In de motivering wordt deze stof verder niet genoemd. Het amendement schijnt gericht te zijn tegen stevia en er wordt in gevraagd om een nieuw
09/04/2003 onderzoek naar de stof. Wat weet de rapporteur dat wij niet weten? Heeft de heer Byrne misschien een idee? Verder zou ik naar aanleiding van amendement 8 – dat al door meerdere collega’s is genoemd – willen zeggen dat ik me drukker maak over het besluitvormingsproces rond dit amendement dan om de stof waar het over gaat. Toen de rapporteur het inbracht in de commissie gaf de Commissie aan welwillend te staan tegenover een verlaging van de concentratie van 350 mg/l naar 250 mg/l. De Commissie heeft hiervoor echter nooit een gegronde reden gegeven. De indruk ontstond zelfs, zoals de heer Bowis al heeft gezegd, dat het getal door de Commissie uit een hoge hoed werd getoverd. De heer Coleman van het DG Gezondheidsen consumentenbescherming verklaarde kort daarna in een brief echter het volgende: “Een duidelijke meerderheid van de deskundigen uit de lidstaten heeft zich op het standpunt gesteld, zowel in de groepen van de Commissie als van de Raad, dat de verlaging naar 350 mg/l niet voldoende is en dat er meer moet worden gedaan”. Die informatie werd niet beschikbaar gesteld aan de commissie. Er werd überhaupt geen informatie beschikbaar gesteld aan de commissie! Wij hebben in ieder geval nooit te horen gekregen dat deskundigen uit de lidstaten 350 mg/l te hoog vonden of waarom ze dat vonden. Wil de commissaris nu van de gelegenheid gebruik maken om te zeggen waarom de Commissie van gedachten is veranderd – en op grond van welke wetenschappelijke studies? En ook, gegeven het feit dat zij hoogstwaarschijnlijk diezelfde nationale experts raadpleegde die nog niet zo lang geleden akkoord waren gegaan met 350 mg/l toen de Commissie deze richtlijn opstelde, wanneer die omslag precies plaatsvond? 3-416
Breyer (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil kort ingaan op de woorden van mevrouw Jackson. Mijns inziens is amendement 4 volkomen gerechtvaardigd. Wij willen namelijk dat aspartaam wordt gecontroleerd, met name bij risicogroepen, en dat zijn vooral zwangere vrouwen. Wij weten veel te weinig, bijvoorbeeld, over de uitwerking van een hoog zoetstofverbruik op de zwangerschap of op de gezondheid van zuigelingen en kinderen. Hetzelfde geldt voor sucralose en cyclaamzuur – mijn collega Paul Lannoye is reeds hierop ingegaan. Ik wil nog kort ingaan op cyclaamzuur. U heeft zojuist de Amerikaanse FDA genoemd toen het ging om aspartaam. U wilt echter niets weten van haar waarschuwingen met betrekking tot cyclaamzuur. Hiervan is een veel kleinere hoeveelheid toegestaan, zoals de heer Lannoye reeds terecht heeft opgemerkt. Ik vind dat wij hiervan nota moeten nemen. Wij moeten echt het voorstel aannemen dat mijn collega heeft ingediend, namelijk verminderen tot zelfs honderd milligram. Wij moeten proberen het hoge suikerverbruik te reduceren. Wij merken dat onze kinderen bijvoorbeeld van vruchten niet meer proeven hoe zoet ze zijn, dat suiker niet meer wordt gezien als smaakmaker, dat levensmiddelen mierzoet worden gemaakt. Hierdoor raken we op den duur gewend aan die zoetstoffen, met als gevolg dat steeds meer zoetstoffen worden gebruikt om het gigantische suikerverbruik te verminderen.
09/04/2003 We zitten in een vicieuze cirkel. Daarom kan ik het voorstel van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid alleen maar ondersteunen. Ik vind dat wij dit debat op de voet moeten volgen. Wij mogen één ding niet toelaten, namelijk dat kankerverwekkende stoffen als zoetstof worden toegelaten. Hier geldt het voorzorgsbeginsel. En zolang wij niet kunnen uitsluiten dat er gevaren ontstaan, mogen we geen risico nemen. 3-417
Ayuso González (PPE-DE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, mijn complimenten aan mevrouw de rapporteur, want zoetstoffen vormen mijns inziens bepaald geen eenvoudig onderwerp. Het Commissievoorstel voldoet naar mijn mening aan de voor dit soort kwesties vereiste wetenschappelijke onderbouwing. Ik wil ingaan op het meest controversiële aspect van het verslag: de cyclamaten. In haar eerste voorstel stelde de Commissie de maximale dosis op 350 mg/l, overeenkomstig het advies van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding. De Commissie is echter van mening veranderd en steunt nu het voorstel voor een maximale dosis van 250 mg/l. Wij vragen ons allemaal af waarom, mijnheer de commissaris. De Raad zou zich hebben verplicht tot een verlaging van de dosis tot 250 mg/l. Dat wekt de indruk dat er zowel politieke als wetenschappelijke argumenten meespeelden. Het geeft geen pas dit getal om politieke redenen over te nemen. Wij moeten ons richten naar de wetenschappelijke gegevens en vasthouden aan het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Ik verzoek dan ook de amendementen 8 en 9 te verwerpen, omdat zij mijns inziens wetenschappelijk onvoldoende onderbouwd zijn. In een dermate technische kwestie als die van additieven, mag en moet het Europees Parlement zich niets gelegen laten liggen aan politieke meningen of afspraken. Indien de Commissie van mening is dat een maximale gebruiksdosis van 250 mg/l voor cyclamaten beter is, dan moet zij haar aanvankelijke voorstel intrekken en ons een nieuw voorstel voorleggen waarin zij met wetenschappelijke argumenten het waarom van die lagere dosis uitlegt. De aangevoerde redenen voor het verlagen van de dosis zijn volstrekt inconsequent. Zo wordt een in Denemarken in 2001 uitgevoerd onderzoek aangehaald. Dat onderzoek was gebaseerd op een buitengewoon klein aantal kinderen dat zoetstoffen consumeerde. Belangrijker nog is dat het onderzoek zich niet richtte op de consumptie, maar bedoeld was om de hoeveelheid zoetstoffen in niet-alcoholische dranken in Denemarken vast te stellen.
131 Een extrapolatie van een dergelijke studie is onvoldoende basis voor een besluit de maximale dosis cyclamaten voor frisdranken in de Europese Unie te verlagen. Bovendien heeft de Deense instantie voor diergezondheids- en levensmiddelencontrole in een perscommuniqué over de publicatie van dit onderzoek laten weten dat het onderzoek met betrekking tot de ADI uitging van levenslange consumptie, en dat er daarom geen negatieve gevolgen te verwachten zijn voor de gezondheid van kinderen tussen één en drie jaar als zij de ADI tijdelijk overschrijden. 3-418
Byrne, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen het Europees Parlement bedanken voor zijn samenwerking met betrekking tot dit voorstel. Ik wil met name de rapporteur, mevrouw Anne Ferreira, prijzen voor haar werk aan dit dossier. Ze heeft het voorstel van de Commissie op hoofdlijnen gesteund. Ze is immers akkoord gegaan met de voorgestelde goedkeuring van de twee nieuwe zoetstoffen en met de vermindering van het gebruik van een andere, reeds toegestane, zoetstof. In dat tweede geval wilde de rapporteur zelfs verder gaan dan de Commissie had voorgesteld – door te pogen de concentratie van cyclamaten in zowel frisdranken als in dranken op basis van vruchtensap of melk te verlagen tot 250 milligram per liter (amendementen 1 en 8). De Commissie kan met deze amendementen akkoord gaan. Er is mij gevraagd daaromtrent verder in detail te treden en daartoe ben ik gaarne bereid. Ik ben het eens met de heer Bowis dat we het achteraf niet beter moeten willen weten de wetenschappelijk adviseurs. Aan de andere kant is het de taak van de risicomanagers – de Commissie, de Raad en het Parlement – om, nadat een dergelijk advies is uitgebracht, de maximaal toegestane dosering in bepaalde levensmiddelen vast te stellen. Dat is altijd een zware taak. Toch heeft de Commissie, door voor te stellen akkoord te gaan met de lagere grens van 250 milligram per liter in frisdrank, zeker niet gehandeld naar aanleiding van een bevlieging van een individuele functionaris. Die verlaging is het resultaat van een zorgvuldige afweging van de wetenschappelijke feiten en de innamestudies en nadat we de standpunten van de lidstaten en het Parlement hadden gehoord. Laat ik het volgende verduidelijken. Er moet een duidelijk verschil worden aangebracht tussen de aanvaardbare dagelijkse inname van een levensmiddelenadditief, waarbij men zich alleen baseert op wetenschappelijk feiten, en de maximaal toegestane gebruiksconcentratie in een bepaald levensmiddel, die wordt vastgesteld door rekening te houden met allerlei wettelijke criteria. Er is geen wetenschappelijke methode om een aanvaardbare dagelijkse inname te vertalen naar een maximale gebruiksconcentratie. In het onderhavige geval is de aanvaardbare dagelijkse inname voor cyclamaten door het Wetenschappelijk Comité voor de
132 menselijke voeding verlaagd van 11 tot 7 milligram per kilogram lichaamsgewicht. Frisdranken dragen in hoge mate bij aan de inname van zoetstoffen en worden daarnaast veel door kinderen gedronken. Bovendien hebben diverse lidstaten aangegeven dat de aanvaardbare dagelijkse inname van cyclamaten in hun land overschreden zou kunnen worden. Om die redenen kan de Commissie zich vinden in de verdere verlaging van de cyclamaatconcentraties. Het Parlement heeft echter ook nog een aantal aanvullende amendementen voorgesteld op het voorstel van de Commissie. Amendement 4 roept op tot een herbeoordeling van de vergunning voor twee zoetstoffen: aspartaam en stevioside. Bovendien wordt in het amendement geëist dat de Commissie met een verslag komt over de goedkeuringsprocedures voor aspartaam door de Amerikaanse Food and Drugs Administration. De Commissie kan dit amendement om de volgende redenen niet aanvaarden. Op verzoek van de Commissie is aspartaam opnieuw beoordeeld door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding in samenwerking met de Britse en Franse autoriteiten voor voedselveiligheid. Hiervoor hebben de wetenschappers alle wetenschappelijke literatuur bekeken die verschenen is sinds de het laatste advies over aspartaam – dat waren zo’n 150 artikelen. In het daaruit voortvloeiende advies, waarover pas vorig jaar december overeenstemming is bereikt, werd opnieuw volledig bevestigd dat aspartaam veilig was en dat de consumptie van deze zoetstof ruim onder de aanvaardbare dagelijkse inname bleef. Om die reden acht de Commissie het niet te rechtvaardigen nog eens een herbeoordeling van deze zoetstof uit te voeren, of om de voorwaarden voor het gebruik ervan aan te scherpen. Steviabladeren en de zoetstof die uit deze plant gewonnen kan worden, stevioside, zijn ook nauwkeurig onderzocht door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding. Het comité twijfelt ernstig aan de veiligheid van stevioside en achtte het derhalve niet geschikt voor gebruik in levensmiddelen. Daarom heeft de Commissie nooit voorgesteld om deze zoetstof voor een vergunning in aanmerking te laten komen. Tot op heden zijn er geen nieuwe wetenschappelijke gegevens bij de Commissie binnengekomen die de herbeoordeling van stevioside zouden kunnen rechtvaardigen. Dan kom ik nu op het verzoek om te onderzoeken hoe aspartaam destijds is goedgekeurd in de Verenigde Staten. Het ligt eenvoudigweg buiten de bevoegdheid van de Commissie om een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een vergunning in een derde land is afgegeven. Met betrekking tot de consumentenbescherming wil ik de leden geruststellen dat een voorstel voor het goedkeuren van een levensmiddelenadditief op grond van EU-wetgeving altijd gedaan wordt op basis van een
09/04/2003 risicoanalyse, uitgevoerd door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding en, in de toekomst, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. Als het resultaat van een dergelijke risicoanalyse positief is, stelt de Commissie het gebruik van het additief voor, nadat eerst is vastgesteld dat aan alle criteria voor de goedkeuring van een levensmiddelenadditief is voldaan. De voorgestelde voorwaarden voor het gebruik zijn gebaseerd op de technologische noodzaak en op de innamegegevens die de lidstaten verzamelen. Dit proces van risicoanalyse staat geheel los van de inspanningen in andere landen en de Commissie is van mening dat dit proces binnen de EU op transparante en onafhankelijke wijze wordt uitgevoerd. Amendement 5 gaat over herziening van de voorwaarden voor het gebruik van de twee nieuw voorgestelde zoetstoffen. Dit amendement herhaalt slechts de voorwaarden die reeds bestaan in de wetgeving over levensmiddelenadditieven. Het is zelfs zo dat de herbeoordeling van goedgekeurde levensmiddelenadditieven is vastgelegd in de algemene kaderrichtlijn en in de drie specifieke richtlijnen over de verschillende categorieën additieven. Die herbeoordelingen vinden dan ook regelmatig plaats. Volgens de kaderrichtlijn moeten additieven herbeoordeeld worden op het moment dat dit noodzakelijk is. Artikel 8 van de richtlijn inzake zoetstoffen verplicht de lidstaten ertoe de consumptie van zoetstoffen regelmatig te controleren. Uit die controles moeten gegevens naar voren komen over de inname ervan door zowel volwassenen en kinderen. Op die manier houdt de Commissie in de gaten of de consumptie van bepaalde additieven niet hoger ligt dan veilig is voor volwassenen en kinderen. Indien noodzakelijk stelt de Commissie beperkingen vast op momenteel goedgekeurde gebruikspatronen, met name om ervoor te zorgen dat de inname door kinderen nog verantwoord is. Bovendien is het niet realistisch om hiervoor een deadline van drie jaar te hanteren. Sterker nog, door gegevens te verzamelen over de twee zoetstoffen voordat ze hun plaats op de markt volledig hebben ingenomen, loopt men juist het risico dat hun inname onderschat wordt. Om die redenen, omdat dit amendement bestaande voorwaarden dus slechts herhaalt en omdat de deadline niet realistisch is, kan de Commissie amendement 5 niet accepteren. Twee andere amendementen (de amendementen 2 en 3) wijzen het gebruik van comitologieprocedures af bij het beoordelen of een stof al dan niet gezien moet worden als zoetstof volgens de definitie in richtlijn 94/35/EG. Dit is een zuiver technische beoordeling die noodzakelijk is om bepaalde stoffen binnen de reikwijdte van de richtlijn te brengen, omdat deze anders zouden ontsnappen aan de strikte regels die gelden voor zoetstoffen en simpelweg als ingrediënten voor levensmiddelen beschouwd zouden worden. Daarom kan de Commissie de amendementen 2 en 3 niet accepteren. Er is een reeks amendementen ingediend over het voorstel van de Commissie om de betekenis te
09/04/2003 verduidelijken van de omschrijving van de categorie “banketbakkerswaren voor speciale voeding”. De bedoeling van het voorstel van de Commissie was om de interpretatie van deze categorie levensmiddelen door de lidstaten eenduidiger te maken. De Raad is er tot nu toe niet in geslaagd overeenstemming te bereiken over de omschrijving die door de Commissie is voorgesteld, noch over enige andere omschrijving. Om die reden kan de Commissie ermee instemmen het voorstel aangaande de banketbakkerswaren te schrappen (amendement 7). De alternatieve omschrijvingen die worden voorgesteld in amendement 12 en 13 zijn echter niet duidelijk en zouden de tenuitvoerlegging van de richtlijn bemoeilijken. Daarom kan de Commissie de amendementen 12 en 13 niet accepteren, hoewel ik nota heb genomen van het punt van de heer Bowis ten aanzien van amendementen 12. Het standpunt van de Commissie zou hierdoor kunnen veranderen en ik zal die kwestie dan ook in overweging nemen. Tot slot zijn er twee amendementen ingediend die tot doel hebben het gebruik van cyclamaten en sucralose te verbieden. De stoffen zijn allebei beoordeeld door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding en dat heeft een aanvaardbare dagelijkse inname vastgesteld. Dit betekent dat deze stoffen veilig zijn, zolang de consumptie ervan maar onder die aanvaardbare dagelijkse inname blijft. Om ervoor te zorgen dat dit inderdaad het geval is, heeft de Commissie een schatting gemaakt van de consumptie van sucralose en heeft zij maatregelen voorgesteld om de consumptie van cyclamaten te verminderen. Het Parlement stelt voor deze maatregelen in te voeren en de Commissie staat daar uiteraard achter. Maar aangezien de Commissie deze zoetstoffen in principe veilig acht, ziet zij geen reden om consumenten en de voedingsindustrie het gebruik ervan te onthouden. De Commissie kan daarom de amendementen 9, 10 en 11 niet aannemen. Samengevat kan de Commissie de amendementen 1, 6, 7 en 8 accepteren, maar de amendementen 2, 3, 4, 5, 9, 10, 11, 12 en 13 niet. 3-419
De Voorzitter. – Hartelijk dank, commissaris Byrne. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. (De vergadering wordt om 23.45 uur gesloten.)1
1
Agenda voor de volgende vergadering: zie notulen.
133