UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2001-I VAK:
AARDRIJKSKUNDE
NIVEAU:
HAVO
EXAMEN:
2001-I
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. ThiemeMeulenhoff is een educatieve uitgeverij waarin alle fondsen van de voormalige uitgeverijen Meulenhoff Educatief, SMD Educatieve Uitgevers en uitgeverij Thieme zijn samengevoegd. De uitgaven die ThiemeMeulenhoff ontwikkelt, richten zich op het totale onderwijsveld: basisonderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs & volwasseneneducatie en hoger onderwijs. www.thiememeulenhoff.nl © ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2001 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
Antwoorden en uitwerkingen examen HAVO aardrijkskunde (nieuwe stijl) 2001-I Bij de opgaven is het aantal te behalen punten per vraag vermeld. Hieronder is dit herhaald (maximumscore) na de antwoorden. Eventueel zijn ook verdere details gegeven. Je kunt hiermee je eigen eindscore berekenen (maximaal 75). In een omzettingstabel na de laatste uitwerking is vermeld welke eindcijfers bij de scores horen. Tijdens het examen 2003 wordt van het domein Politiek en ruimte het onderdeel Ruimtelijk gedrag en politiek-ruimtelijke organisatie niet gevraagd. Daarom hoeven de vragen 15 tot en met 18 en 22 tot en met 24 niet geoefend te worden. De maximale score wordt dan 56 punten. Daarvoor is een tweede omzettingstabel toegevoegd.
Migratie en Vervoer 1
Twee van onderstaande andere doelstellingen: - vermindering van de mobiliteit - concentratie van groei in steden en stadsgewesten / vermindering van (ongecontroleerde) suburbanisatie - handhaving/versterking van het voorzieningenniveau van de grote steden. Maximumscore 2. Per juiste doelstelling 1 punt. Vinex-locaties zijn omvangrijke woningbouwlocaties dicht bij grote steden. Je kon dit afleiden uit de combinatie van de twee bronnen bij de vraag. Vinex is afgeleid van de Vierde Nota Extra, een aanvulling op de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening. Ze zijn bedoeld om wonen en werken/voorzieningen dicht bij elkaar te houden en de leegloop tegen te gaan van grote stedelijke agglomeratie (grote steden met aangroeigebied). Door meer mensen in of bij de grote steden te laten wonen worden meerdere doelstellingen bereikt. Het woon-werkverkeer, en dus de mobiliteit, wordt beperkt, omdat veel van de bewoners in de stad werken. Ook zullen zij meer gebruik blijven maken van de voorzieningen van de grote steden, die daardoor een groter draagvlak krijgen/houden. Ten slotte wordt suburbanisatie uit de grote steden naar verder gelegen voorsteden beperkt. Juist de grote suburbanisatie, onder andere naar de groeikernen, was de aanleiding tot het wijzigen van het beleid. Het groeikernenbeleid werd vervangen door het compacte-stadbeleid. Let op: gevraagd wordt om een andere doelstelling. Herhaal dus niet de doelstelling die al in de inleiding van de vraag is gegeven: tegemoetkomen aan de woningbehoefte. In de Bosatlas, 51e druk, staat ook een kaartje met de Vinex-locaties: kaart 182A (52e druk: 62A). De bebouwde Randstad. Deze kaart maakt onderdeel uit van de bijlage De Grote Bos Plus. De inhoud en het bijbehorend zaakregister (thema’s) is apart weergegeven op de achterpagina van deze bijlage. Soms is de bijlage in de atlas zelf opgenomen en staan inhoud en zaakregister op respectievelijk bladzijde 177 en 192. Je vindt dit dus niet terug in de inhoudsopgave en het zaakregister van de atlas zelf! De Bosatlas, 52 e druk, heeft geen losse bijlagen.
2
Drie van onderstaande pushfactoren: - meer verkeersoverlast - minder groenvoorzieningen - minder parkeerruimte - meer criminaliteit - onvoldoende geschikte woningen / verouderde woningen / kleine woningen / woningen met weinig sanitair. Maximumscore 3. Per juiste pushfactor 1 punt. Pushfactoren zijn afstotende factoren die vertrek van mensen veroorzaken. In dit geval gaat het om oorzaken van grote suburbanisatie, waardoor grote steden als Helmond leeglopen. Het groot aantal geparkeerde auto’s en de verkeersoverlast worden onder andere veroorzaakt door het toenemend autobezit, het woon-werkverkeer en bezoek aan voorzieningen vanuit de voorsteden. Door toenemende welvaart wenst men meer groenvoorzieningen en betere woningen, vooral jonge mensen met kinderen. De criminaliteit is in grote steden relatief hoog, omdat suburbanisatie leidde tot selectieve migratie. Mensen met redelijke inkomens konden vertrekken, probleemgroepen niet.
3
Twee van onderstaande argumenten: - door dit beleid stijgen de woningprijzen in hun gemeente, waardoor deze voor veel inwoners te hoog worden - door dit beleid kan het draagvlak van de voorzieningen in de gemeente aangetast worden - het is sociaal gewenst dat mensen huisvesting kunnen vinden, waar ze geboren en getogen zijn / er kan een tekort ontstaan aan woningen voor eigen inwoners - door dit beleid missen de gemeenten extra inkomsten uit woningbouw, belastingen en vergroting van de bevolking - nog meer vergrijzing/ontgroening. Maximumscore 2. Per juist argument 1 punt. De Vinex-locaties zijn niet alleen bedoeld voor bewoners van de naburige grote stad, maar moeten ook mensen uit de omgeving aantrekken. Dit past in het compacte-stadbeleid: meer inwoners te huisvesten in de grote steden en de agglomeraties (aangroeigebied waaronder de Vinex-locaties) in plaats van in de voorsteden en het omringende platteland. Daarom moet woningbouw buiten de agglomeraties worden afgeremd. Deze zou anders concurreren met de Vinex-locaties. Vanzelfsprekend zijn de gemeenten niet blij met beperking van de woningbouw. Door schaarste stijgen dan de woningprijzen, waardoor ze alleen nog voor rijkeren (ook uit de grote stad) te betalen zijn. Eigen bewoners zijn soms gedwongen naar elders te trekken en gemeente, bedrijven en instellingen missen klanten en inkomsten.
4
A: Woonmotief. B: Werkmotief. Maximumscore 2. Per juiste migratiereden 1 punt. De groep van vraagdeel A bestaat uit suburbanisanten die de stad uittrekken naar een voorstad of het omringende platteland. Zij doen dit om beter te wonen bijvoorbeeld met meer groen, minder lawaai en in ruimere woningen. Zij blijven meestal in de stad werken. De groep van vraagdeel B bestaat uit migranten naar verder weg gelegen delen van Nederland. Deze verhuizing vindt vooral plaats, omdat men elders werk heeft gevonden, want de afstand is te groot voor woon-werkverkeer. Deze migratiestroom heeft niet een speciale naam. Let op: bij zowel A als B is een woonmotief gevraagd en niet een migratiestroom (zoals suburbanisatie).
5
A: Het aantal asielzoekers in Duitsland daalde, terwijl het in Nederland steeg. B: Een van onderstaande verklaringen: - Nederland werd aantrekkelijker als vestigingsland - er leeft in de vertrekgebieden de opvatting dat het makkelijker is in Nederland toegelaten te worden / dat men minder makkelijk Nederland wordt uitgezet - Duitsland werd strenger in de toelating van asielzoekers en Nederland niet. Maximumscore 3. Het verschil (A) 1 punt, de verklaring (B) 2 punten. Vraagdeel A is gewoon af te lezen uit de bron en kan niet misgaan, mits je je beperkt tot de periode 1996-1998. Let er wel op dat Nederland en Duitsland moeten zijn genoemd. De verklaring in vraagdeel B kan twee kanten op: de aantrekkelijkheid van Nederland voor asielaanvragen of het minder toegankelijk worden van Duitsland. Asielzoekers proberen zoveel mogelijk asiel aan te vragen in landen waar succes gegarandeerd is. Nederland heeft de laatste jaren steeds meer de naam gekregen makkelijk toegankelijk te zijn. Dit heeft onder ander te maken met de zorgvuldige toelatingsprocedures en de beroepsmogelijkheden bij uitwijzing. Ook duurt de procedure lang. Er worden relatief weinig mensen uitgewezen en uitgewezen asielzoekers worden nauwelijks het land uit gezet. Om die redenen is recent (2001) een nieuwe vreemdelingenwet in werking gesteld. Die moet leiden tot een korte en duidelijke procedure. Duitsland was tot voor kort vrij tolerant ten opzichte van asielaanvragen. Door de grote toeloop heeft men ook daar de procedure veranderd. Er worden onder andere meer mensen ‘aan de poort’ geweigerd: minder aanvragen in behandeling genomen.
6
Twee van onderstaande ontwikkelingen: - opkomst van de massacommunicatie (of voorbeelden hiervan zoals televisie-uitzendingen, mobiele telefonie en internet) - daling van de vliegtarieven/transportkosten / makkelijker reismogelijkheden - de relatieve afstanden (gemeten in kosten, moeite en psychologische kanten) zijn kleiner geworden (of voorbeelden daarvan). Twee voorbeelden van massacommunicatie mogen als twee juiste ontwikkelingen worden gerekend. Maximumscore 2. Per juiste ontwikkeling 1 punt. De wereld is kleiner geworden, een global village. Vooral via massamedia als televisie en internet halen we makkelijk de andere kant van de aarde in huis en daarmee informatie over de hele wereld. Het beeld van welvaart en politieke stabiliteit in Nederland bereikt zo minder welvarende en politiek onrustige gebieden. Over de hele wereld gaat Nederlands faam van makkelijk toegankelijk gebied. Zo weten asielzoekers makkelijker de weg naar Nederland te vinden.
7
(voormalig) Joegoslavië / Bosnië-Hercegovina / Kroatië. Kosovo is onjuist. Het valt buiten de genoemde periode en is geen land, maar een deel van voormalig Joegoslavië. Maximumscore 1. Let op: deze vraag staat los van de bron ‘Individuele asielaanvragen’, die werd gebruikt bij de vorige twee vragen. Er wordt gevraagd naar een Europees land waaruit veel asielzoekers kwamen in de periode 1992-1998. Je moet je afvragen in welk Europees land de omstandigheden in die periode zo slecht waren dat velen elders asiel vroegen. Dit kan alleen Joegoslavië zijn. Mocht je dit niet zo te binnenschieten, de Bosatlas, 51 e druk, kaart 47A helpt je verder. Er zijn veel niet-Nederlanders uit de buurlanden, voormalig Joegoslavië en Italië. Alleen voormalig Joegoslavië was daarvan een probleemgebied. Zie eventueel ook kaartblad 103. De Bosatlas, 52e druk bevat specifieke gegevens over asielzoekers (kaart 50C) en geeft de extra informatie over voormalig Joegoslavië op kaartblad 113.
8
A: Het criterium houdt rekening met verschillen tussen landen in beschikbare ruimte. (1 punt) B: Het criterium houdt rekening met verschillen tussen landen in financiële draagkracht. (1 punt) C: Spanje/Italië/Oostenrijk/Griekenland/Zweden/Frankrijk/Finland. (1 punt) D: Hier zijn veel reliëfrijke dunbevolkte gebieden, waardoor de bevolkingsdichtheid in de vlakkere delen veel groter is dan in het land als geheel. (2 punten) Bij vraagdeel C en D wordt ook goed gerekend wanneer je Finland noemt met als argument het ongunstige klimaat. Maximumscore 5. De puntenverdeling is achter de antwoorden aangegeven. Het absolute aantal asielzoekers dat een land verwerkt zegt weinig, wanneer je wilt weten wat dit voor een land betekent en hoe het tussen de landen onderling is verdeeld. De Europese landen verschillen sterk in grootte. Daarom moet er een maatstaf, een criterium worden gebruik waaraan je het aantal asielzoekers kunt relateren. Vraagdeel A gebruikt het criterium bevolkingsdichtheid. Dichtbevolkte landen zouden minder plaats hebben dan dunbevolkte landen. Het is natuurlijk de vraag of die landen een grote toestroom aankunnen. Om deze vraag te beantwoorden is het criterium van vraagdeel B meer geschikt: het BNP per hoofd. Dit geeft de welvaart weer, dus ook de financiële mogelijkheid asielzoekers op te vangen. De vraagdelen C en D gaan nader in op de bevolkingsdichtheid als criterium. Op kaartblad 58 van de Bosatlas 51 e druk (52e druk: 66) moet je redenen vinden, waarom dit criterium voor bepaalde landen niet bruikbaar is. Het is de overzichtskaart van Europa. Duidelijk zichtbaar is het verschil tussen laaggelegen/vlakke gebieden en bergachtige streken. Bergachtige streken zijn dunbevolkt en kunnen weinig mensen herbergen. Bij vraagdeel C en D is het onjuist in te gaan op het verschil in grootte van landen. Het gaat om de bevolkingsdichtheid: het aantal inwoners per km2. Het maakt daarbij niet uit of je het over Frankrijk hebt of over Luxemburg. Vraagdeel C gaat over de EU. Daarom zijn landen als Noorwegen en Zwitserland onjuist. Controleer bij twijfel in de Bosatlas of het door jou genoemde land EU-lidstaat is. Dit kan in de 51e druk op kaart 61C (52e druk: 69C).
9
Twee van onderstaande argumenten: -de haven van Antwerpen krijgt een kortere verbinding met het Duitse achterland -het spoortransport (over de IJzeren Rijn) is een alternatief voor het wegtransport dat zorgt voor overvolle wegen - het spoortransport (over de IJzeren Rijn) is milieuvriendelijker dan het wegtransport. Maximumscore 2. Per juist argument 1 punt. Zoals Rotterdam de Betuwelijn krijgt voor versterking van de mainportfunctie, het verminderen van files en milieuproblemen door te veel wegverkeer, zo heeft Antwerpen de blik laten vallen op de IJzeren Rijn. Voor Antwerpen is dit wellicht nog urgenter dan voor Rotterdam. Antwerpen is slechts indirect, via het Schelde-Rijnkanaal en het Hollands Diep, met de Rijn verbonden.
10
A (bezwaar op nationale schaal): Concurrentie voor Rotterdam. B: Een van onderstaande bezwaren op regionale schaal: - het oorspronkelijke tracé van de IJzeren Rijn gaat door een Nationaal Park (de Meinweg) - het oorspronkelijke tracé van de IJzeren Rijn gaat door een recreatief toeristisch gebied / waardevol cultuurlandschap - het oorspronkelijke tracé van de IJzeren Rijn gaat door een waterrecreatiegebied. Maximumscore 4. Per juist vraagdeel 2 punten. Let bij deze vraag goed op het verschil in schaal. Bij A gaat het om het nationaal belang. Daarbij speelt de concurrentie tussen Antwerpen en Rotterdam een belangrijke rol. Zie eventueel de uitwerking bij de vorige vraag. Vraagdeel B gaat in op de regionale schaal, het gebied, de streek rond de IJzeren Rijn. De verwijzingen naar de Bosatlas, 51e druk, kaartblad 35 en 53D (52e druk: 39 en 59D) wijzen de weg. De genoemde kaarten moeten worden gebruikt bij een dergelijke vraag. Antwoord dus niet los daarvan. Kaart 35 is een overzichtskaart waarmee je de exacte loop van de IJzeren Rijn moet bepalen bijvoorbeeld via de ligging van Weert en Roermond. Vervolgens kun je bekijken wat kaart 53D op die plaats laat zien. Dan kom je automatisch op bovenstaande antwoorden. Let erop dat je de ligging van de spoorlijn precies afleest, omdat je anders op kaart 53D verkeerd uitkomt. Een onnodige fout is bijvoorbeeld te antwoorden over de Groote Peel of de Loonse - en Drunense Duinen, die beide noordelijker ligging. Naast nationale schaal en regionale schaal kun je ook nog bezwaren noemen op lokale schaal zoals de overlast in diverse steden en dorpen. Dit is hier echter niet gevraagd, wel in de volgende opgave.
11
A: Twee van onderstaande lasten: - meer geluidsoverlast - toename van (het gevoel van) onveiligheid - beperkingen van de mogelijkheden tot stedenbouw - compartimentering/versnippering van het gebied (of een voorbeeld daarvan). B: Faciliteiten die het overladen van spoorlijn naar water mogelijk maken. Faciliteiten die het overladen van spoorlijn naar de weg mogelijk maken. Een (passagiers)station in Roermond wordt als antwoord ook goed gerekend, omdat de tekst ‘IJzeren Rijn langs de A67 leggen’ ook passagiersvervoer noemt. Maximumscore 4. Per juiste last (A) 1 punt, per juiste voorziening (B) 1 punt. De lasten van Roermond zijn de bezwaren die optreden op lokale schaal doordat de lijn de stad doorkruist. Dit is te zien op de kaart met varianten. Geluidsoverlast en onveiligheid door transport van bijvoorbeeld chemische stoffen spreken voor zich. Beperking van mogelijkheden tot stedenbouw komt daar voor een deel uit voort. Een zone langs de spoorlijn wordt voor woningbouw onaantrekkelijk. De stedenbouw wordt ook belemmerd door de compartimentering, het doorsnijden/versnipperen van het stedelijk gebied, waardoor bijvoorbeeld stadsdelen slecht bereikbaar worden. Wanneer je bij vraagdeel 11A tot hetzelfde antwoord komt als bij 10A of B, controleer deze antwoorden dan nog eens. Het meest waarschijnlijk is dat je ergens op het verkeerd schaalniveau hebt geantwoord. Antwoord 10A moet landelijk gelden, 10B voor de streek, de wijdere omgeving en antwoord 11A voor de plaats Roermond. De IJzeren Rijn is bedoeld als goederenspoorlijn Antwerpen-Ruhrgebied. Roermond zou er echter ook van kunnen profiteren als er voorzieningen zijn om ter plaatse vracht over te laden. Dan zou de regio Roermond verzamel- en distributiegebied kunnen worden voor de Antwerpse haven. Op de kaart ‘Vervoersknooppunten’ drie vragen verder wordt zoiets een rail-servicecentrum genoemd. Er is er een aangegeven in Venlo, niet ver van Roermond. Daarom lijkt Roermond geen erg goede locatie voor nog zo’n servicecentrum.
12
A: De Brabantse variant. B: Deze loopt op redelijke afstand van de hoofdkernen van Helmond en Deurne (langs de A67). Maximumscore 3. Vraagdeel A 1 punt, vraagdeel B 2 punten. Kaartblad 35 moet worden gebruikt om de exacte ligging van Helmond en Deurne te bepalen op het kaartje ‘Enkele varianten op de IJzeren Rijn’. Doe je dat zorgvuldig, dan zie je dat deze plaatsen liggen langs de Limburgse variant, nieuw aansluiting nummer 1. Deze variant zou de belevingswaarde van Helmond en Deurne aantasten door geluidsoverlast en een gevoel van onveiligheid. Men ervaart, beleeft, de omgeving dan als minder prettig. De ruimtelijke kwaliteit vermindert daardoor. Het is logisch dat de inwoners van Helmond en Deurne de goederenspoorlijn liever verderop zien lopen langs de A67, volgens de Brabantse variant.
13
Een van andere onderstaande redenen: - om de mainports bereikbaar te houden / om de distributiefunctie van Nederland veilig te stellen / om te voorkomen dat het transport door filevorming vastloopt - om optimaal gebruik te maken van andere transportmiddelen dan wegtransport vanwege de toename van het goederenvervoer. Let op: antwoorden die te maken hebben met behoud van natuur en milieu zi jn onjuist, omdat dit al in de vraag is genoemd. Maximumscore 2 punten. Intermodaal of multimodaal transport is transport met inzet van meerdere transportmiddelen. Transportknooppunten zijn de plaatsen waar van transportmiddel kan worden gewisseld, overlaadpunten. De kaart bij de volgende vraag laat er een aantal zien. Het overgrote deel van het goederenvervoer gaat nu over de weg, in het binnenlands vervoer meer dan 80%. Omdat het transport ook nog groeit, dreigen congestieverschijnselen te ontstaan als filevorming. Daarom is het noodzaak beter gebruik te maken van alternatieven als spoor, binnenvaart en pijpleiding.
14
A: Twee van onderstaande redenen: - beide plaatsen zijn goed aangesloten op een waterweg - beide plaatsen zijn goed aangesloten op een spoorweg - beide plaatsen zijn goed aangesloten op een autosnelweg. B: Lelystad ligt verder weg van concurrent Amsterdam dan Almere (waardoor het zich beter als zelfstandig multimodaal transportknooppunt kan ontwikkelen). Maximumscore 3. Vraagdeel A per juiste reden 1 punt, vraagdeel B juist 1 punt. De overzichtskaart van Midden-Nederland (Bosatlas, 51e druk: kaart 32-33 (52 e druk: 36-37) laat zien dat Zwolle en Lelystad beide voldoen aan de hoofdvoorwaarde van een multimodaal vervoersknooppunt: ligging bij meerdere transportmogelijkheden met name vaarweg, snelweg en spoorweg. Ze zijn immers bedoeld om vracht over te laden van het ene op het andere transportmiddel. Wanneer je via dezelfde overzichtskaart de ligging van Almere en Lelystad bepaalt en dit overbrengt op de bron, dan zie je dat Almere dicht bij het belangrijke vervoersknooppunt Amsterdam ligt met een haven en een binnenvaart-container-service-centrum. Daarom heeft het meer zin een knooppunt te ontwikkelen bij Lelystad.
Politiek en Ruimte *15
A: Het hoge percentage stemmen op de christelijke partijen SGP, RPF en GPV. B: De Hoeksche Waard heeft een duidelijk andere politieke voorkeur en wijkt in dit opzicht af van Rotterdam / Zuid-Holland / de westelijke provincies. Maximumscore 3. Vraagdeel A 1 punt, vraagdeel B 2 punten. Een eigen sociaal-culturele identiteit betekent dat deze gemeenten op sociaal-cultureel vlak een eigen gezicht hebben, dus afwijken van andere gemeenten. Alleen het stemgedrag voldoet hieraan, omdat de cijfers van de Hoeksche Waard duidelijk afwijken van de andere cijfers en omdat de andere gegevens niet sociaal-cultureel te noemen zijn. Vruchtbaarheid en leeftijdsopbouw zijn demografisch, autobezit is sociaal-economisch en percentage industrie en het besteedbaar inkomen per inwoner economisch. De oppervlakte tuinbouwgewassen is een economisch gegeven, maar ook niet te gebruiken, omdat het een absoluut cijfer is. Omdat de gemeenten sterk verschillen in totale oppervlakte, zeggen die absolute cijfers niets. Het hogere percentage stemmers op de drie christelijke politieke partijen is een weerspiegeling van de traditionele religieuze gerichtheid van deze gemeenten. Dit werkt sterk door in allerlei opvattingen en is zeker belangrijk voor een eigen identiteit.
*16
A (gebiedskenmerk): De Hoeksche Waard kan de (bevolkings)overloop van Rotterdam opvangen, omdat de Hoeksche Waard relatief dun bevolkt is / omdat er in de Hoeksche Waard veel ruimte is / omdat de Hoeksch Waard minder verstedelijkt is (kaart 44A/44B/54B). B (ruimtelijk kenmerk): De Hoeksche Waard kan de (bevolkings)overloop van Rotterdam opvangen, omdat de afstand tot Rotterdam niet te groot is (kaart 32-33 of een andere kaart waaruit de nabijheid blijkt). Het mag niet worden goed gerekend als de verklaringen van A bij B zi jn genoemd of van B bij A. Maximumscore 4. Per juist vraagdeel 2 punten. Gebiedskenmerken (A) geven bepaalde feiten over een gebied zelf zoals het reliëf, de grondsoort (fysisch-geografische kenmerken), religie en leeftijdsopbouw (sociaal-geografische kenmerken). De gevraagde verklaring moet voldoen aan twee voorwaarden. Het gebruikte kenmerk moet zichtbaar zijn op een kaart van de genoemde kaartbladen. Bovendien moet de verklaring ingaan op de ‘rol van de Hoeksche Waard in verband met het woningtekort in Rotterdam’. Dan zijn de bevolkingsdichtheid of stedelijkheid van de Hoeksche Waard de enige bruikbare gebiedskenmerken. Ruimtelijk kenmerk in vraagdeel B betekent niet of er al dan niet veel ruimte is. Het gaat om de relatieve ligging (ligging ten opzichte van andere gebieden) en de spreiding in de ruimte / in een gebied. In dit geval is de nabije ligging de gewenste verklaring. Onjuist is goede bereikbaarheid. De overzichtskaart in de Bosatlas laat zien dat de Hoeksche Waard vrij geïsoleerd ligt. Daardoor kon het ook een eigen identiteit behouden en landelijk blijven. Er is slechts één goede wegverbinding via de Heinenoordtunnel.
*17
De welvarender gemeenten moeten financieel bijdragen aan de minder welvarende gemeente Rotterdam. Maximumscore 2. Indien alleen het verschil in welvaart wordt genoemd tussen Rotterdam en het omliggende gebied 1 punt. Atlaskaart 46D toont een gebruikelijk beeld van centrumgemeenten met lagere inkomens en omringende gemeenten met hogere inkomens. De hoge uitgaven van centrumgemeenten zijn op zich al een reden om omringende steden te annexeren of op te nemen in een stadsprovincie. Men vindt het redelijk dat hun bewoners bijdragen in de kosten die voor een deel ook voor hen worden gemaakt. Denk bijvoorbeeld aan voorzieningen voor woonwerkverkeer en hoogwaardige sportvoorzieningen. Omgekeerd is dit voor bewoners van omringende gemeenten juist een belangrijk argument tegen samenvoeging. Het gaat ten koste van hun portemonnee.
*18
A: Twee van onderstaande kaarten: - kaart 55A - kaart 55C - kaart 55D*. * Kaart 55D mag bij vraagdeel A alleen goed worden gerekend als bij B de relatie wordt gelegd met de ecologische hoofdstructuur. B: Twee van onderstaande bijbehorende toelichtingen: - kaart 55A: het afremmen van de stedelijke groei in de Hoeksche Waard is niet goed mogelijk als het gebied door Rotterdam gebruikt gaat worden als overloopgebied - kaart 55C: als de Hoeksche Waard een landbouwkoers gaat varen, is er geen ruimte om de overloop van Rotterdam op te vangen - kaart 55D: wanneer de Hoeksche Waard wordt gebruik als overloopgebied van Rotterdam, zal dit ten koste gaan van natuurgebieden die onderdeel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. Maximumscore 4. Per juist vraagdeel 1 punt. Kaart 55A geeft de hoofdlijn aan van het compacte-stadbeleid: concentratie van bebouwing binnen de stedelijke gebieden en afremming van bebouwing in de open ruimten en bufferzones (groene zones tussen stedelijke gebieden). De Hoeksche Waard valt daarbij in de open ruimte Delta, waarin de groei (van bevolking) afgeremd moet worden. Dit valt niet te rijmen met een overloopfunctie voor Rotterdam die leidt tot snelle groei. Kaart 55C geeft de koersbepaling: wat is de bestemming van een gebied in de toekomst. De Hoeksche Waard heeft als bestemming intensieve landbouw (tuinbouw, bio-industrie) en dus geen woningbouw als overloopgebied voor Rotterdam. Kaart 55D geeft de ecologische hoofdstructuur weer die bestaat uit natuurgebieden en natuurlijke verbindingen tussen deze gebieden. Dit is bedoeld om versnippering van de natuur tegen te gaan en uitwisseling van planten (zaden) en dieren tussen gebieden mogelijk te maken. Dit bevordert de biodiversiteit. De kaart laat zien dat delen van de Hoeksche Waard dienst doen als verbindingszone. Sterke groei van de stedelijke bebouwing zou dat schaden. 55B en 55E zijn niet bruikbaar bij deze vraag. Deze bronnen bevatten informatie die niets te maken heeft met de bestuurlijke samenvoeging en de gevolgen (55B) of niets te maken hebben met Rotterdam en omgeving (55E). Wanneer je deze kaarten hebt genoemd, is dit wellicht het gevolg van het niet goed lezen van de vraag.
19
A: ACP-landen (ACS-landen). B: Ze zijn koloniën geweest van EU-landen. Maximumscore 3. Vraagdeel A 1 punt, vraagdeel B 2 punten. Op kaart 171B (52 e druk: 193B) wordt tweemaal de EU genoemd. Eerst de EU zelf. Die wordt hier niet gevraagd. Daaronder staat: ACP-landen (geassocieerd met de EU). Verder wordt de EU niet genoemd. Geassocieerd met de EU betekent dat men een onderling verbond is aangegaan. Het gaat hier om het Verdrag van Lomé van de Europese Unie met een aantal voormalige koloniën in Afrika, het Caribische Gebied en de Pacific (Stille Zuidzee in de afkorting ACS). Het geeft deze landen onder andere een bevoorrechte positie in de handel, zoals toelating tot de EU-markt en lagere invoerheffingen. Vraagdeel B doet vooral een beroep op je feitenkennis. Heb je een vermoeden, dan biedt kaart 171A (52e druk: 193A) de mogelijkheid dit te verifiëren.
20
Een van onderstaande structurele problemen: - overproductie / vraag en aanbod zijn niet in overeenstemming - de cacaoproducenten zijn niet in staat goede afspraken te maken over de productie/prijs - de cacaoproducenten zijn niet in staat afspraken over de productie/prijs goed na te komen. Maximumscore 2. De ICCO probeert met de interventies, ingrijpen in de handel, de cacaoprijs te stabiliseren op een redelijk niveau. Zoiets gebeurt bijvoorbeeld ook de door OPEC, de olieproducenten. Een dergelijk beleid kan alleen succes hebben als er sluitende afspraken zijn over productie (overproductie leidt tot een te lage prijs) en prijsvorming (men mag niet goedkoper aanbieden dan tegen de afgesproken prijs). Dit lukt met de cacao helaas niet. Er zijn verschillende oorzaken: te veel producenten, landen die de inkomsten van cacao te hard nodig hebben (armoede, oorlog) en onderling wantrouwen. Een verschil met de OPEC is ook dat het om een landbouwproduct gaat. Natuurlijke oorzaken zoals misoogsten en goed weer geven schommelingen in de productie. Deze is daardoor minder makkelijk te regelen dan bijvoorbeeld de oliewinning.
21
A: Ghana heeft het grootste nadeel. B: Cacao is veruit het belangrijkste commerciële landbouwgewas in Ghana (kaart 137A), (1 punt) en Ghana is, als enige van de genoemde landen, sterk afhankelijk (voor 25-50%) van de export van landbouwproducten (kaart 175C). (1 punt) Maximumscore 3. Vraagdeel A 1 punt, vraagdeel B 2 punten. Puntenverdeling B aangegeven achter het antwoord. Je antwoord op vraagdeel B moet bestaan uit twee delen: een deel afgeleid van Bosatlaskaart, 51e druk, 137A (52 e druk: 150A) en een deel afgeleid van een kaart van de Bosatlas, 51e druk, kaartblad 175 (52 e druk: 195). Wees zorgvuldig met de ligging van de vier landen uit de vraag. Gebruik hiervoor zo nodig kaart 136D (52 e druk: 148). Kaart 137A toont het bodemgebruik inclusief de cacaoteelt. Ghana heeft veel cacaoteelt (drie symbolen voor cacao). Gabon heeft slechts één symbool voor cacao, Kameroen anderhalf (grensgebied) en Nigeria tweeëneenhalf. Kameroen en Nigeria hebben in verhouding met Ghana meer ander bodemgebruik als koffie, oliepalm/aardnoten, katoen en veeteelt. Van kaartblad 175 kun je alleen één van de vier kaarten gebruiken. In de diagrammen E, F en G zijn de Afrikaanse landen niet apart onderscheiden. Op kaart 175C, Eenzijdigheid uitvoer naar product, is voor Ghana (lichtbruin) weergegeven dat het voor 25-50% van de export afhankelijk is van landbouwproducten. Dat maakt Ghana kwetsbaar voor de problemen op de cacaomarkt. Gabon, Kameroen en Nigeria hebben dat probleem minder. Kaart 175C laat zien dat zij wel eenzijdig afhankelijk zijn, maar dan van de export van aardolie. De kaarten 175A, B en D zijn minder bruikbaar, omdat verschillende landen in dezelfde categorie vallen. Ook is op deze kaarten het aandeel van de landbouw niet zichtbaar.
*22
Twee van onderstaande oorzaken: - goedkopere grond - betere bereikbaarheid - betere parkeerfaciliteiten - meer ruimte - hoger prestige. Maximumscore 2. Per juiste oorzaak 1 punt. Langs snelwegen of bij stations dichtbij de grote steden verschijnen steeds meer prestigieuze kantorenparken. Daar vestigen zich vaak kantoren uit naburige grote steden. Door schaalvergroting en fusie zijn de kantoren vaak uit hun oude huisvesting gegroeid. In de stad is ruimte voor uitbreiding verschrikkelijk duur of afwezig. Bovendien komen veel werknemers met de auto uit de voorsteden. De parkeerproblemen zijn in de steden groot, mede door het strikte parkeerbeleid van veel gemeenten. Bovendien is het prestige van sommige delen van de stad laag. Daarom wijken veel bedrijven uit naar prestigieuze locaties buiten de stad. Gewild zijn opvallende bedrijfsgebouwen goed zichtbaar vanaf de snelweg, op een zichtlocatie.
*23
Bezoekers geven voor en na de voorstelling geld uit in Amsterdam. Maximumscore 2. Voorzieningen met een hoge drempelwaarde en een grote reikwijdte (zie eventueel de volgende vraag), zoals in Amsterdam de Stadsschouwburg en het Concertgebouw, trekken veel mensen uit de omgeving, wat vooral ten goede komt aan de horeca. Daarom hoeven subsidies voor dit soort instellingen niet per se een verliespost te zijn. Veel kosten komen echter ten laste van de overheid, maar de baten zijn voor commerciële instellingen. Je kunt dus stellen dat de overheid hiermee investeert in de stedelijke economie. Er zijn extra uitgaven voor grote steden die zich minder makkelijk laten terugverdienen, zoals voor infrastructurele voorzieningen.
*24
Amsterdam heeft een aantal vormen van cultuur met een grote reikwijdte: alleen dan wordt de drempelwaarde gehaald. Maximumscore 2. De reikwijdte geeft aan hoever men bereid is te reizen voor het bezoeken van een voorziening. Het is de afstand van de voorziening tot de verste klant. De drempelwaarde geeft aan hoeveel mogelijke klanten er in het verzorgingsgebied moeten wonen om rendabel/winstgevend te kunnen zijn. Hoogwaardige voorzieningen hebben over het algemeen een hoge drempelwaarde, zodat de reikwijdte groot moet zijn. Overigens is de term drempelwaarde vooral van toepassing op commerciële voorzieningen zoals winkels. Culturele instellingen worden vaak gesubsidieerd. Ze zouden op commerciële basis niet kunnen bestaan, ook al zou de minister van cultuur dat graag willen. Bosatlas, 51e druk, kaart 51A (52e druk: 57A) toont de centrale plaatsen en verzorgingsgebieden waarin de positie van Amsterdam zichtbaar is.
25
Oostenrijk grenst aan Tsjechië en Hongarije. Maximumscore 2. Er is een geografische verklaring gevraagd, dus je antwoord moet ingaan op de ruimtelijke spreiding (ligging) van de landen. Het gaat alleen om de positie van Oostenrijk, niet om die van Duitsland of de hele EU.
26
In Zuid-Europa bevinden zich nu nog veel EU-ontwikkelingsgebieden die financiële steun van de EU ontvangen. Deze financiële steun zou wel eens minder kunnen worden, omdat er (door de uitbreiding) veel EU-ontwikkelingsgebieden bij komen. Maximumscore 2. Kaart 67C (52e druk: niet opgenomen) laat zien dat de Zuid-Europese landen geheel of gedeeltelijk ontwikkelingsgebied zijn (ontwikkelingsachterstand, plattelandsgebied met ongunstige ligging of industriegebied met problemen). Deze landen ontvangen daarom veel steun uit de Structuurfondsen van de Europese Unie. De toetredende lidstaten hebben nog grotere ontwikkelingsproblemen. Zuid-Europa vreest dat daarvoor veel geld nodig zal zijn en dat zij daardoor minder geld uit deze fondsen zal ontvangen. Let op: je antwoord moet ingaan op Zuid-Europa, omdat dat in deze vraag centraal staat.
27
Twee van onderstaande argumenten: - de hoeveelheid landbouwgrond zal sterk toenemen (met 21 %) met als vermoedelijk gevolg nog meer landbouwoverschotten (waar een financiële oplossing voor gevonden moet worden) - het percentage arbeidskrachten in de landbouw (met name in Polen) is nog erg hoog; dat zal binnenkort flink (moeten) dalen (wat financiële consequenties heeft die niet door deze landen alleen gedragen kunnen worden). - er zijn in de nieuwe lidstaten in de landbouw veel problemen, waardoor het handhaven van het huidige landbouwbeleid veel te duur wordt - door de lage lonen kan er in deze landen goedkoop worden geproduceerd; dit kan een bedreiging zijn voor de boeren in andere lidstaten - het is de vraag of er door de grote verschillen binnen de EU er dan nog één Gemeenschappelijk Landbouwbeleid te voeren is - er zijn veel landbouwbedrijven in ongunstige gebieden (bergen) die een zwaar beroep op steun zullen doen. Maximumscore 4. Per juist argument 2 punten. Hoewel bij de vraag niet specifiek naar de tabel ‘Belang van de landbouw …..’ wordt verwezen, kun je er wel goed gebruik van maken. Het percentage landbouwgrond laat zien dat er relatief veel landbouwgebied is. Het percentage werkgelegenheid toont vooral een zorgwekkende situatie voor Polen. Dit duidt op inefficiënte bedrijfsvoering. Modernisering zal veel kosten en veel werkloosheid opleveren. Juist de landbouw is voortdurend een probleem in de EU door landbouw in gebieden met een ongunstige natuur/klimaat, te kleine bedrijven en lage prijzen op de wereldmarkt. De landbouw is verreweg de grootste kostenpost op de EU-begroting. Door toetreding van lidstaten met relatief veel en problematische landbouw zullen de kosten van het Europese Gemeenschappelijke Landbouwbeleid hoog oplopen.
28
Twee van onderstaande kaarten: - kaart 70G Loon - kaart 70H Loon t.o.v. Nederland - kaart 71H Opleiding - kaart 71I Werkende vrouwen. Maximumscore 2. Per juiste kaart 1 punt. De gevraagde kaarten moeten thema’s behandelen die een aantrekkingskracht kunnen uitoefenen op arbeidsintensieve industrie. De twee kaarten over lonen laten zien dat het loonpeil in Midden- en Oost-Europa lager ligt dan in West-Europa/Nederland. Dit is duidelijk een pullfactor. Kaart 71H toont een wat lager opleidingsniveau, dus een aanbod van ongeschoolde/minder geschoolde arbeidskrachten waarop de arbeidsintensieve industrie vaak is gericht. Dit aanbod zal ook nog extra groot zijn door het relatief groot aantal werkende vrouwen, zoals kaart 71I laat zien. Andere kaarten zijn niet bruikbaar. Ze hebben geen aparte betekenis voor de arbeidsintensieve industrie. Bovendien is gevraagd naar de beste kaarten. De kaartbladen 70-71 zijn in de 52 e druk: 80-81.
Omzettingstabel havo aardrijkskunde nieuwe stijl 2001-I, bron CITO. Totale score 75 punten. Score Cijfer 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
1 1,2 1,5 1,7 1,9 2,0 2,1 2,2 2,4 2,5 2,6 2,7 2,8 3,0 3,1 3,2 3,3 3,4 3,6 3,7 3,8 3,9 4,0 4,2 4,3 4,4 4,5 4,6 4,8 4,9 5,0 5,1 5,2 5,4 5,5 5,6 5,7 5,8 6,0 6,1 6,2 6,3 6,4 6,6 6,7 6,8 6,9 7,0 7,2 7,3 7,4
Score Cijfer 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75
7,5 7,6 7,8 7,9 8,0 8,1 8,2 8,4 8,5 8,6 8,7 8,8 9,0 9,1 9,2 9,3 9,4 9,6 9,6 9,7 9,8 9,8 9,9 9,9 10
Omzettingstabel havo aardrijkskunde nieuwe stijl 2001-I zonder onderdeel Ruimtelijk gedrag en politiek-ruimtelijke organisatie van Politiek en ruimte (zonder vragen 15 tot en met 18 en 22 tot en met 24). Totale score 56 punten. Deze tabel is omgerekend vanuit de vorige tabel. Deze cijfers zijn niet officieel door het CITO vastgesteld. Score Cijfer 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
1 1,4 1,6 1,9 2,0 2,2 2,4 2,5 2,7 2,8 3,0 3,2 3,3 3,5 3,7 3,9 4,0 4,1 4,3 4,5 4,6 4,8 4,9 5,1 5,3 5,4 5,6 5,7 5,9 6,1 6,2 6,4 6,6 6,7 6,9 7,0 7,2 7,3 7,5 7,7 7,8 8,0 8,2 8,3 8,5 8,6 8,8 9,0 9,1 9,3 9,4
Score Cijfer 51 52 53 54 55 56
9,6 9,7 9,8 9,9 9,9 10