UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2001-I VAK:
AARDRIJKSKUNDE
NIVEAU:
VWO
EXAMEN:
2001-I
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. ThiemeMeulenhoff is een educatieve uitgeverij waarin alle fondsen van de voormalige uitgeverijen Meulenhoff Educatief, SMD Educatieve Uitgevers en uitgeverij Thieme zijn samengevoegd. De uitgaven die ThiemeMeulenhoff ontwikkelt, richten zich op het totale onderwijsveld: basisonderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs & volwasseneneducatie en hoger onderwijs. www.thiememeulenhoff.nl © ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2001 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
Antwoorden en uitwerkingen examen VWO aardrijkskunde 2001-I Bij de opgaven is het aantal te behalen punten per vraag vermeld. Hieronder is dit herhaald (maximumscore) na de antwoorden. Eventueel zijn ook verdere details gegeven. Je kunt hiermee je eigen eindscore berekenen (maximaal 79). In een omzettingstabel, na de laatste uitwerking, is vermeld welke eindcijfers bij de scores horen. Tijdens het examen 2002 wordt van het domein Politiek en ruimte het onderdeel Ruimtelijk gedrag en politiek-ruimtelijke organisatie niet gevraagd. Daarom hoeven de vragen 11, 12 en 13 niet geoefend te worden. De maximale score wordt dan 69 punten. Daarvoor is een tweede omzettingstabel toegevoegd.
Migratie en Mobiliteit 1
Er zijn in Indonesië meer grote steden dan in de meeste andere ontwikkelingslanden / er is in Indonesië geen sprake van een primate city / er is in Indonesië een meer evenwichtig stedelijk patroon. Maximumscore 2. In veel ontwikkelingslanden is sprake van een eenzijdig/incompleet stedelijk patroon. Eén stad, de primate city, overheerst. Dit is vaak een havenstad die in koloniale tijd de schakel vormde met het moederland. In Indonesië spelen naast Jakarta ook andere grote en middelgrote steden een belangrijke rol. Oorzaken zijn onder andere het koloniaal verleden (meerdere handelsposten), het eilandkarakter en de fysisch-geografische gesteldheid. Gebergten in het binnenland maakten het noodzakelijk goederen te vervoeren via een nabijgelegen (kleinere) haven.
2
Voorbeelden van juiste kenmerken (drie gevraagd): - weinig of geen scholing nodig - slecht betaald - geen vast dienstverband - dienstverlenend karakter - veel kinderarbeid. Maximumscore 3. Per juist kenmerk 1 punt. Het is bekend dat de meeste cirkelmigranten in de stad werk vinden in de informele sector. Die bestaat uit niet-geregistreerde baantjes en bedrijven, vooral in ambachten en kleinschalige handel en dienstverlening. Je kunt daarbij denken aan schoenpoetsen, gidsen, allerlei handeltjes en ambachtelijk werk als batikken en weven van tapijten. De formele sector is voor de migranten met weinig of geen scholing nauwelijks toegankelijk.
3
Java heeft een zeer hoge bevolkingsdichtheid (vergeleken met de rest van Indonesië). Maximumscore 2. Diagram D op kaartblad 121 (52e druk: ontbreekt) laat zien dat Java een gering aandeel heeft in het Indonesische landoppervlak (7%), maar een zeer groot aandeel in het inwoneraantal (61%). Het is dus in verhouding tot de andere eilanden zeer dichtbevolkt. De percentages zijn af te leiden uit het aantal donkergekleurde blokjes. In de vier onderdelen van diagram D is heel Indonesië weergeven met 100 blokjes. Eén hokje is dus 1%. Het donkere deel is Java.
4
A: Uit gebied C. B: Een van onderstaande argumenten: - internationale migratie zal het meest plaatsvinden vanuit de grootste stad, Surabaya - er is bij internationale migratie meestal sprake van getrapte migratie (platteland - stad buitenland). Maximumscore 3. Vraagdeel A juist 1 punt, vraagdeel B juist 2 punten. De stap vanaf het platteland naar het buitenland is te groot. Internationale migratie vindt daarom meestal getrapt plaats. Men trek eerst naar nabijgelegen steden, waar men informatie over heeft of waar kennissen wonen. Wanneer daar onvoldoende werk of te slechte leefomstandigheden zijn, besluit men soms verder te trekken.
5
A: Het beleid van gebundelde deconcentratie/groeikernenbeleid. Suburbanisatie mag niet worden goed gerekend. B: Door het overheidsbeleid is er een scheiding ontstaan tussen het werk- en woongebied (waarbij de auto gebruikt wordt om de afstand te overbruggen). Maximumscore 2. Per juist vraagdeel 1 punt. De gebundelde deconcentratie was het antwoord van de overheid op de grote suburbanisatie. Men mocht zich wel verspreiden uit de stad naar het omringende gebied (deconcentreren). De migratiestroom moest echter worden gericht (gebundeld) op een beperkt aantal voorsteden, groeikernen. Zo werd vollopen van het platteland tegengegaan en kon in de groeikernen een voldoende voorzieningenniveau worden opgebouwd. Helaas was het succes groot. Onbedoeld werkten de groeikernen als een magneet op stadsbewoners. Omdat de meeste inwoners van de groeikernen bleven werken in de grote steden, is het woon-werkverkeer toegenomen. De reactie van de overheid was het compactestadbeleid en het aanwijzen van Vinex-locaties. Bij vraagdeel A is suburbanisatie als antwoord onjuist; dat is geen vorm van beleid maar een migratiestroom.
6
In een Vinex-locatie wordt geprobeerd wonen en werken / voorzieningen zoveel mogelijk bij elkaar te plaatsen, zodat de afstanden niet met de auto overbrugd hoeven te worden. Ook mag worden goed gerekend: doordat het de aanleg van goed openbaar vervoer naar de centrale stad mogelijk maakt. Maximumscore 2. De voornaamste bijdrage aan de vermindering van de mobiliteit en het autogebruik zit in de nabijheid van de Vinex-locatie tot de grote stad. Op die stad is men meestal aangewezen voor werk en de minder alledaagse voorzieningen. Een goede aansluiting op het stedelijk openbaarvervoersnet kan een extra stimulans zijn de auto te laten staan.
7
Voorbeelden van juiste oorzaken (twee gevraagd): - vaak is er in de eerste jaren nog nauwelijks (draagvlak voor) goed openbaar vervoer - mensen hebben al een mobiliteitsgedrag opgebouwd en dat verandert niet zomaar / men is er al aan gewend de auto te gebruiken - de auto is gemakkelijker/geriefelijker dan openbaar vervoer - de auto biedt vervoer van deur tot deur / men moet vaak nog een stuk lopen naar opstapplaatsen voor het openbaar vervoer - meestal is de auto sneller - men voelt zich veiliger met de auto. Maximumscore 2. Per juiste oorzaak 1 punt. In veel grote nieuwbouwprojecten worden huizen vaak opgeleverd voordat er een goede aansluiting is op het openbaar vervoer. Men is dan aangewezen op autogebruik, wat later moeilijk terug te draaien is. Ook al is er goed openbaar vervoer, dan blijven ook de bewoners van Vinex-locatie gehecht aan een ‘auto voor de deur’. De auto wordt nog steeds als makkelijker en geriefelijker ervaren.
8
Een van onderstaande argumenten ontleend aan de kaart: - de Vinex-locaties liggen vooral in de stedelijke gebieden - de Vinex-locaties liggen vooral buiten het Groene Hart - de nabijheid van een groene omgeving. Maximumscore 2. Belangrijk voor de ruimtelijke kwaliteit is de nabijheid van groen en ruimte. De structuur van de Randstad, met het Groene Hart als centrale open ruimte, is daarop gericht. De kaart laat zien dat de Vinex-locaties worden gebouwd in de bebouwde zone, waardoor het Groene Hart wordt ontzien. De nabijheid van het Groene Hart levert wel een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwde zone. Zie eventueel ook Bosatlas, 51e druk, kaart 182A (52 e druk: 62A). Overigens kan bij de bouw van Vinex-locaties (en andere nieuwbouw) ook op andere manieren rekening worden gehouden met de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld door variatie in bouwvormen, aanleg van prettige openbare ruimten en aandacht voor veiligheid.
9
Voorbeelden van argumenten vóór rekeningrijden (één gevraagd): - automobilisten zullen besluiten buiten de spitsuren van de weg gebruik te maken - werkgevers zullen de werktijden flexibeler maken - meer werkgevers zullen hun personeel laten telewerken. Argument voor verhoging benzineprijzen én afschaffen wegenbelasting: de auto laten staan levert dan echt geld op / de kosten per gereden kilometer worden dan een stuk hoger. Maximumscore 4. Per juist argument 2 punten. Bij rekeningrijden kan gericht een heffing worden opgelegd op een bepaalde plaats op bepaalde tijden. Er worden elektronische tolpoorten geplaatst. Het passeren van zo’n poort kost een bepaald bedrag. Daarbij wordt gedacht aan het ontmoedigen van het spitsverkeer door heffing rond de grote steden tijdens de spitsuren. Verhoging van benzineprijzen én afschaffen van wegenbelasting is een algemene maatregel die het autogebruik (gereden kilometers) moet ontmoedigen. Door verlaging van de wegenbelasting wordt de autobezitter voor de hogere kosten per kilometer gecompenseerd. Wie weinig rijdt heeft winst; wie veel rijdt is duurder uit. In tegenstelling tot het rekeningrijden is dit instrument niet speciaal te richten op wegen met veel files en de spitsuren. Overigens heeft de Tweede Kamer in juni 2001 besloten dat rekeningrijden zal worden vervangen door een kilometerheffing. Niet het passeren van een tolpoort wordt belast, maar het aantal gereden kilometers. Door de wegenbelasting te verlagen ontstaat een maatregel die lijkt op het tweede alternatief van deze vraag. De kamer is niet akkoord gegaan met een voorstel van de minister om de heffing te variëren naar tijd (spitsuren) en ruimte (rond grote steden). Daarmee is het een algemene maatregel geworden ter ontmoediging van autoverkeer en geen maatregel tegen files. Het is nog de vraag of de kilometerheffing tijdig (2004) fraudebestendig kan worden ingevoerd.
10
A: Het is redelijk dat wie files veroorzaakt er ook voor moet betalen. B: Het is redelijk dat de kosten per kilometer voor iedere inwoner/werknemer (in heel Nederland) gelijk zijn / dat de kosten per kilometer niet afhankelijk zijn van de regio waarin men woont. Maximumscore 4. Per juist deelvraag 2 punten. Deze vraag test de vaardigheid argumenteren. Je moet je inleven in voor- en tegenstanders van de manier van spreiden van kosten voor autoverkeer over Nederland. Betaalt de regio met de meeste kosten het meest of moeten de kosten over alle regio’s worden verdeeld? Het principe ‘de veroorzaker betaalt’ kom je meer tegen, zoals in ‘de vervuiler betaalt’. Je kunt ook stellen dat in de regio met de meeste mobiliteitsproblemen het meeste geld wordt verdiend, waarvan alle regio’s profiteren.
Politiek en Ruimte 11
A: De twee deelvragen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen: - ze moeten de oplossing van de hoofdvraag naderbij brengen - ze moeten betrekking hebben op verschillende (deel)aspecten van de relatie gemeente burger. Voorbeelden van juiste deelvragen (twee gevraagd): - hoe hoog liggen, voor en na de samenvoeging, bepaalde gemeentelijke tarieven (onroerende zaakbelasting, kosten paspoort enzovoort)? - hoe ver moet een burger reizen om het gemeentehuis te bereiken? -wordt het subsidiebeleid van de gemeente ruimhartiger of juist strakker? B: Voorbeelden van een juiste belangengroep (één gevraagd): - de (nationale) overheid - het bedrijfsleven/werknemersorganisaties - verenigingen/clubs. Maximumscore 3. Per juist deelvraag 1 punt. De drie gemeenten zijn alledrie dermate klein, dat te verwachten was dat ze op den duur met andere gemeenten zouden worden samengevoegd. Daarbij viel te denken aan twee soorten samenvoeging: samenvoeging van gelijksoortige gemeenten of samenvoeging van kleinere gemeenten met een naburige grote stad (centrumgemeente). In dit geval vreesden Loosdrecht en ’s-Graveland voor het tweede alternatief: herindeling bij Hilversum. Loosdrecht en ’sGraveland zijn ‘rijk’, Hilversum is arm. Hilversum mist grond voor nieuwbouw, Loosdrecht en ’s-Graveland hebben juist veel ruimte. Samenvoeging met Hilversum zou kunnen leiden tot extra nieuwbouw en hogere heffingen, naast eventuele verlies van de eigen identiteit. Door zelf te kiezen voor het eerste alternatief, samenvoeging van gelijksoortige gemeenten, probeerde men samenvoeging met Hilversum te voorkomen. Nederhorst den Berg heeft zich daarbij aangesloten. Wat betreft vraagdeel A: het is bij een dergelijke vraag noodzaak strikt te voldoen aan de opdracht. De deelvraag moet ingaan op de kern van de hoofdvraag (kostenbesparing) en daar een bepaald aspect van behandelen. Bij vraagdeel B is iedere belangengroep goed die voor- of nadeel kan ondervinden van de fusie. Daarbij kun je denken aan subsidies, maar ook aan nieuwe ontwikkelingen door de fusie.
12
Aanwijzing: de drie gemeenten zijn vergelijkbaar qua natuur en recreatie; bijbehorend ondersteunend gegeven: alle drie de gemeenten liggen in het laagveengebied/plassengebied / alle drie de gemeenten bieden dezelfde natuur en recreatiemogelijkheden (zie eventueel Bosatlaskaarten genoemd in toelichting). Aanwijzing: gevoelsmatig georiënteerd op Het Gooi en de Vechtstreek; bijbehorend ondersteunend gegeven: de meest nabije (grote) kern is Hilversum. Die ligt in het COROPgebied Het Gooi en de Vechtstreek (zie eventueel Bosatlaskaarten genoemd in toelichting). Maximumscore 4. Iedere juiste aanwijzing 1 punt, iedere juiste ondersteuning 1 punt.
Het gebied van de drie fusiepartners is homogeen, de gemeenten hebben ongeveer gelijke omstandigheden. Ze maken deel uit van een homogene regio. Bij een herindeling met een centrumgemeente (zie eventueel de toelichting bij de vorige vraag) is sprake van een nodale of functionele regio. Een nodale regio bestaat uit een kern met zijn verzorgingsgebied. In een functionele regio zijn delen op elkaar aangewezen. Ze vervullen een functie voor elkaar, zoals woonfunctie (omringende gebied) tegenover werkfunctie (grote stad / centrumgemeente). De aanwijzingen voor de homogeniteit van de drie gemeenten staan direct in de tweede alinea van de bron: vergelijkbaar qua natuur en recreatie en oriëntatie op Het Gooi en de Vechtstreek. Fysisch-geografisch maken de drie gemeenten deel uit van het Utrechts-Hollands laagveengebied met veenplassen. Zie bijvoorbeeld Bosatlas, 51e druk, kaart 36A en 38A (52e druk: 40A en 42A). De veenplassen, goed zichtbaar op de topografische kaart bij deze opgave, zijn in trek voor waterrecreatie. De Bosatlas toont op kaart 53A (52e druk: 59A) de ‘homogene toeristische regio’ Hollands-Utrechtse meren. Ongeveer hetzelfde gebied wordt op kaart 53D (52 e druk: 59D) waterrecreatiegebied genoemd. De laatste bijlagen van de Bosatlas, 51 e druk, geven op kaartblad 255 (52 e druk: 219) een kaart met de COROP-gebieden. Mis je deze kaart, dan kun je de indeling zien op een aantal thematische kaarten van Nederland zoals (51 e druk) 48A. Hier is ook een definitie van COROP-gebieden geven. Loosdrecht valt buiten het COROP-gebied Het Gooi en de Vechtstreek, omdat het bij vaststelling daarvan tot een andere provincie behoorde. Het maakt wel deel uit van het Gewest Gooi en Vechtstreek, waarin een aantal gemeenten op vrijwillige basis samenwerkt. 13
A: Nationale schaal. B: De nationale overheid kan er zonder eigenbelang over oordelen / er is grondgebied van twee provincies bij betrokken. Maximumscore 3. Vraagdeel A 1 punt, vraagdeel B 2 punten. De laatste alinea’s van de tekst over de samenvoeging van Loosdrecht, ’s-Graveland en Nederhorst den Berg handelt over de boosheid van de provincie Utrecht over de overgang van Loosdrecht naar Noord-Holland. Vanzelfsprekend moet de studie die de provincie Utrecht vraagt worden verricht door een instantie op een hoger schaalniveau, dus op nationale schaal. Die instantie moet de situatie van beide provincies overzien en onpartijdig oordelen. Inmiddels is de samenvoeging een feit.
14
Grensligging / perifere ligging / grenscontroles. Maximumscore 2. De Bosatlas, 51 e druk, kaart 67C (52e druk: niet opgenomen) laat zien dat vrijwel heel het Iberisch Schiereiland, Spanje en Portugal, ontwikkelingsproblemen heeft. Een deel is ongunstig gelegen landelijk gebied en een deel industriegebied met een ongunstige structuur (vervallen industrie). Het grootste gedeelte heeft een ontwikkelingsachterstand ten opzichte van het EU-gemiddelde. De grensregio’s Zamora, Salamanca en Trás os Montes ondervinden extra problemen, wat ook terug te vinden is in de bronnen bij de vraag. Door de perifere ligging bleef de ontwikkeling van de industrie vrijwel beperkt tot de verwerking van agrarische producten.
15
A: Twee van onderstaande aanwijzingen met bijbehorende bron: - de nadruk valt op arbeidsintensieve industrie (agrarische industrie/textiel/houtverwerking); bron 12/15 (twee verschillende juiste voorbeelden van arbeidsintensieve industrie mogen apart worden goed gerekend) - de landbouw is grotendeels extensief van karakter; bron 11 - kapitaalsintensieve industrie ontbreekt vrijwel geheel; bron 13/14. B: Voorbeeld van een juiste aanwijzing op de atlaskaarten 99A tot en met 99D: het toerisme levert weinig inkomen op; kaart 99C. Bodemerosie; kaart 99A, is geen juist antwoord. Het geeft geen directe aanwijzing voor het inkomen. Maximumscore 3. Per juiste combinatie van aanwijzing met bron in vraagdeel A en B 1 punt; een aanwijzing zonder bronvermelding 0 punten. Het gaat er in vraagdeel A om de bronnen te zoeken waarin de grensprovincies Zamora en Salamanca zich onderscheiden van de rest van landsdeel Castilla y León. Bron 11, landbouw, toont geen duidelijk onderscheid, net zo min als bron 12, agrarische industrie en bron 15, de textielindustrie en houtverwerking. De transportmiddelenindustrie (bron 13) geeft wel verschil; die ontbreekt geheel in deze grensprovincies. Chemie (bron 14) is minder aanwezig. Hiermee wordt de vooronderstelling ondersteund dat de grensprovincies een sterkere ontwikkelingsachterstand hebben, omdat ze vooral afhankelijk zijn van bedrijfssectoren die kenmerkend zijn voor minder ontwikkeling: landbouw en arbeidsintensieve industrie. Vraagdeel B vraagt naar een aanwijzing voor een laag inkomen per hoofd vanuit één van de vier kaarten van kaartblad 99 (52e druk: 109). Kaarten A en B zijn fysisch-geografische thema’s en geven geen directe aanwijzing. Hoed je voor redenaties over bijvoorbeeld droge of erosiegevoelige gebieden. Zo’n gebied kan agrarisch minder opleveren, maar er kan veel verdiend worden in industrie en diensten. Kaart D, bevolkingsdichtheid, geeft ook geen directe aanwijzing. Kaart C wel. Toerisme is een belangrijke economische activiteit en heeft juist de laatste tientallen jaren de welvaart van een aantal gebieden verhoogd. Dit zijn vrijwel allemaal kustgebieden of eilanden. Mocht je vergeten zijn de gebruikte bron te vermelden: het is hier nadrukkelijk gevraagd. Wen je eraan gebruikte bronnen/kaarten te vermelden, ook als dat niet nadrukkelijk wordt gevraagd.
16
A: De provincies Zamora en Salamanca behoren in de EU tot de gebieden met een ontwikkelingsachterstand. B: De provincies Zamora en Salamanca onderscheiden zich nauwelijks van de rest van het Iberisch Schiereiland (want vrijwel alle delen van Spanje en Portugal hebben economische problemen). C: De provincies Zamora en Salamanca hebben een ontwikkelingsachterstand ten opzichte van de rest van Castilla y León. Maximumscore 3. Per juist vraagdeel 1 punt. De opgave is per schaalniveau een bijpassende bron te selecteren uit de genoemde bronnen. Voor vraagdeel A is alleen atlaskaart 67C (52 e druk: niet opgenomen) bruikbaar wat betreft thema en schaal. De twee provincies behoren tot het (bruine) gebied met ontwikkelingsachterstand. Ook op de schaal van het Iberisch Schiereiland moet je het doen met kaart 67C (51 e druk), omdat op andere kaarten Portugal ontbreekt. Er is geen duidelijk onderscheid. Een groot deel van het Schiereiland valt in dezelfde categorie als Zamora en Salamanca: regio’s met ontwikkelingsachterstand. Voor het schaalniveau landsdeel Castilla y León kunnen de bronnen en het antwoord worden gebruikt van de vorige vraag.
17
Twee van onderstaande factoren: - deze (achterstands)gebieden kunnen aanspraak maken op Europese subsidies - de weg N620 / IP-5 maakt een snellere verbinding mogelijk met de rest van Europa - door open grenzen is er een grotere kans op economische ontwikkeling - doordat beide landen lid zijn van de EU zijn de grensprovincies (op Europese schaal) geen echte grensgebieden/geï soleerde gebieden meer. Maximumscore 2. Per juiste factor 1 punt. Juist steun aan achterstandsgebieden als Zamora, Salamanca en Trás os Montes is een belangrijk onderdeel van het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie, regionaal beleid genoemd. Dit loopt vooral via de Structuurfondsen voor Regionale Ontwikkelingen, het subsidiëren van grensoverschrijdende infrastructuur en het transeuropese vervoersnet. Er mogen eigenlijk geen geïsoleerde gebieden overblijven. Door de open grenzen in de Europese Unie mag de staatsgrens geen belemmering meer vormen voor ontwikkeling. Vanzelfsprekend zullen nog lang de gevolgen zichtbaar zijn van isolement in het verleden. De diverse ontwikkelingsprogramma’s van de EU moeten daar verandering in brengen. Zonder die steun is het risico groot dat de meest ontwikkelde delen van de EU profiteren van de voordelen van de Europese integratie, terwijl de achterstandsgebieden verder achter raken. Dit is dan mede het gevolg van de economische structuur van deze gebieden. Zo zagen we hiervoor dat Zamora en Salamanca zijn georiënteerd op landbouw en arbeidsintensieve industrie. Dit zijn niet de sectoren waaruit veel stimulans voor ontwikkeling valt te verwachten. Ook valt in deze hoek sterke concurrentie te verwachten van nieuw toetredende leden in Midden- en Oost-Europa.
18
Twee van onderstaande gegevens: - op Java ligt de hoofdstad Jakarta - Java heeft een groot aandeel in de Indonesische bevolking - het grote aantal grote steden op Java. Maximumscore 2. Per juist gegeven 1 punt. De overzichtskaart van kaartbladen 120-121 (52e druk: ontbreekt) toont het overheersen van grote steden op Java tegenover ‘lege’ eilanden als Kalimantan en Irian Jaya. Ook de hoofdstad Jakarta ligt op Java. Het grote aandeel van Java in de Indonesische bevolking is af te leiden uit diagram 120-121D, rechtsonder. Java heeft 7% van het Indonesische landoppervlak met maar liefst 61% van het inwoneraantal.
19
A: Indonesië heeft binnen de ASEAN de grootste bevolking en is in dit verband dus een grote politieke macht. B: Tot de APEC behoren landen als China (en de VS) met een veel grotere bevolkingsomvang dan Indonesië. Dus is de politieke macht van Indonesië kleiner. Maximumscore 4. Per juist vraagdeel 2 punten. Bron 16 en kaart 171D (52e druk: 193D) tonen de lidstaten van ASEAN, een vrijhandelsverbond van Zuidoost-Aziatische landen. De Indonesische bevolkingsomvang is groter dan die van de vier andere lidstaten (bron 16). Op kaart 171C (52 e druk: 193C) staan de lidstaten van de APEC, de Aziatisch-Pacifische Economische Samenwerking. Van die lidstaten springt vooral de bevolkingsomvang van China eruit (2000: 1.260 miljoen inwoners; bron Basisstatistiek, de Aarde). Een andere grote lidstaat is de Verenigde Staten (2000: 275 miljoen inwoners; ook Basisstatistiek). In dit verband maakt de bevolkingsomvang van Indonesië (207 miljoen inwoners; bron 16) minder indruk. Doordat in de APEC politiek zeer diverse landen zitten, is deze organisatie nauwelijks actief.
20
Twee van onderstaande voorwaarden: - etnische homogeniteit - politieke stabiliteit - voldoende welvaart - hoog (militair) technisch peil. Maximumscore 2. Per juiste voorwaarde 1 punt. Grote bevolkingsomvang leidt pas tot politieke macht wanneer de bevolking als eenheid optreedt naar buiten en wanneer er voldoende economische kracht is. Deze factoren pakken voor Indonesië op dit moment niet gunstig uit. Lange tijd is er wel sprake geweest van politieke stabiliteit en - vooral door het leger afgedwongen - eenheid. Nationbuilding ten tijde van president Sukarno heeft daaraan bijgedragen. Op dit moment is sprake van verdeeldheid, aangewakkerd door de etnische heterogeniteit en de overheersing van de overige eilanden door Java. Ook op economisch terrein zijn de ontwikkelingen ongunstig, mede door verdeeldheid en grote corruptie.
Mens en Milieu 21
Voorbeelden van een juiste hypothese (één gevraagd): - het aandeel van klei in de sedimenten neemt toe, naarmate de afstand tot de rivieroever groter is - het aandeel van zand in de sedimenten neemt af, naarmate de afstand tot de rivieroever kleiner is - de korrelgrootte van het sediment wordt kleiner, naarmate de afstand tot de rivieroever groter is - de dikte van het afgezette laag sediment neemt af, naarmate de afstand tot de rivieroever groter is. Maximumscore 3. Wanneer een rivier overstroomt, neemt verder van de rivier de stroomsnelheid af. Dit is het gevolg van remming door ondergrond en vegetatie en de verspreiding van het water over een groter gebied. Daarbij zal eerst het zware en grofkorrelige sediment bezinken, zand. Verder van de rivier vinden we steeds meer licht en fijn materiaal, klei. Omdat zand de grootste korrel heeft, zal het volume van het sediment vlak bij de rivier het grootste zijn. De fijne klei verderop levert weinig volume op (per overstroming). Deze scheiding in zand en klei en het verschil in volume zijn de oorzaken van het ontstaan van oeverwallen (zandig, meer opgehoogd) en kommen (kleiig, minder opgehoogd).
22
A: Glaciale omstandigheden / ijstijd / toendraklimaat. B: Pleistoceen/Preglaciaal/Tiglien (of andere ijstijd in het Pleistoceen). Maximumscore 2. Per juist vraagdeel 1 punt. Op dit moment, een warme tijd, is de stroomsnelheid van de Nederlandse rivieren onvoldoende om grind mee te voeren. Dit is wel mogelijk als er meer water wordt afgevoerd in koude perioden, waarin het stroomgebied onbegroeid is en neerslag snel wordt afgevoerd. In het Preglaciaal kwam daar nog bij dat het hoogteverschil tussen bovenstrooms gelegen gebied en de monding groter was dan nu (hogere bergen, lager zeeniveau). Hoewel de vraag niet verwijst naar een atlaskaart, kun je voor vraagdeel B goed gebruikmaken van kaartblad 36 (52e druk: 40) van de Bosatlas. Kaart 36A noemt fluviatiele formaties, door rivieren afgezet zand en grind, onder legendaonderdeel Pleistoceen. Nog duidelijker zijn 36C en D, waarin zichtbaar is dat tijdens het Tiglien met zand en grind een puinwaaier wordt opgebouwd door de grote rivieren. Daarbij is al de ruwe vorm van Nederland zichtbaar. Geologisch is Nederland dan ook vooral een delta van de grote rivieren.
23
Een van onderstaande kaarten: - kaartblad 29 Nederland reliëf (52e druk: 33) - kaartblad 34-35 Overzichtskaart Zuid-Nederland (52e druk: 38-39) - kaart 40B Waterkeringen (52e druk: 44B). B: De Maas in Midden-Limburg is niet bedijkt. De meer stroomafwaarts gelegen gebieden zijn dat wel. Maximumscore 4. Per juist vraagdeel 2 punten. In laag-Nederland was men steeds gedwongen de waterkering goed te regelen met dijken en deze te onderhouden om overstroming te voorkomen. Door zeespiegelstijging en inklinking is het waterpeil van de rivier voortdurend gestegen ten opzichte van het maaiveld/oppervlak van het omringende, bedijkte land. In Zuid-Limburg ontbrak de noodzaak tot aanleg van dijken. De rivier stroomt in een ‘dal’, hoewel dit geen diep dal is. De problemen in Zuid-Limburg zijn niet ontstaan door lage ligging, maar door een hoger waterpeil tijdens piekafvoer. Oorzaken daarvan zijn onder andere ontbossing van hellingen en toename van stedelijk en ander bebouwd gebied bovenstrooms. Dit leidt tot vergrote en versnelde afvoer van oppervlaktewater en minder (vertragende) ondergrondse afstroming. De rivieren moeten het regenwater in een kortere periode verwerken, waardoor de piekafvoer groter is en het waterpeil hoger.
24
A: Het leveren van mest voor de akkerbouw. B: Het instandhouden van het heidelandschap / tegengaan van vergrassen van de heide. Let op: in geen van de vraagdelen mag worden ingegaan op de productie van wol of vlees. Maximumscore 2. Per juist vraagdeel 1 punt. De van nature arme zandgronden werden vóór de introductie van de kustmest bemest met een mengsel van heideplaggen en schapenmest uit de potstallen, waar de schapen ’s nachts verbleven. Zonder die mest zouden de akkers na enkele jaren zijn uitgeput en zou er onvoldoende voedsel worden geproduceerd. De heidevelden zijn juist ontstaan door de verarming door afplaggen en afgrazen. De schapen hielden de heide in stand. Bij overbeweiding ontstonden stuifzanden. Zonder schapen wordt de heide echter weer voedselrijker en komt een successie van het ecosysteem op gang. Heide vergrast en er komen struiken en bomen. Eindstation is de natuurlijke situatie in het gematigd klimaat: gemengd loofbos. Door luchtverontreiniging verloopt dit proces extra snel, omdat stoffen als ammoniak bij neerslag voedsel voor de planten (nitraten) leveren. De huidige schapenteelt moet vergrassing en verdere begroeiing tegengaan.
25
Twee van onderstaande kenmerken: - de grote dikte van het watervoerend pakket / groot bergend vermogen / hoogteligging. - de goede doorlatendheid / het zandige karakter van het stuwwalmateriaal bevordert een goede filtering. Maximumscore 2. Per juist kenmerk 1 punt. In hogergelegen zanden zoals duinen en stuwwallen ligt het grondwater weliswaar diep, maar staat het wel hoger dan in het omringende gebied. Het grondwaterpeil volgt namelijk gematigd (minder sterk) het reliëf. Daardoor is er sprake van een ‘voorraad’ water ontstaan uit regenwater. Er is een grote waterberging. Deze voorraad neemt nog toe, wanneer in de ondergrond zout of brak water wordt verdrongen en een zoetwaterzak ontstaat. Door de korrelgrootte van zand wordt water goed doorgelaten. Daarbij treedt filtering op van verontreinigende stoffen. Daardoor is dit water geschikt voor de drinkwaterwinning. De Bosatlas, 51e druk, kaart 43A (52 e druk: 47A) brengt deze waterwinning in beeld. Duidelijk zichtbaar is de rol van de duingebieden met zoetwaterzakken. De waterwinning bij de stuwwallen wordt aangegeven door de symbolen ‘productie van drinkwater uit grondwater’. Ook indirect wordt dit water aangewend. Op de kaart is het spaarbekken Loenderveense Plas te zien ten noordwesten van Utrecht. Hier wordt kwelwater van de Gooise stuwwal verzameld voor drinkwaterproductie voor de gemeente Amsterdam. Dit kwelwater is een ondergrondse stroom water van de hogere stuwwal naar het lagergelegen veengebied/plassengebied in de Vechtstreek.
26
Een van onderstaande uitleggingen: - door de import van veevoederingrediënten treedt in ontwikkelingslanden bodemerosie op; dit is elders dus afwenteling in de ruimte; het treedt meestal niet meteen op, dus is het ook afwenteling in de tijd - door vervuiling van het milieu (mestoverschotten) wordt de natuur voor komende generaties aangetast; dit is afwenteling in de tijd. Ook kan de vervuiling verplaatst worden naar elders, dus afwenteling in de tijd. Ook juist is als vervuiling en overbemesting afzonderlijk voor afwenteling in de tijd of de ruimte is gebruikt. Maximumscore 2. Afwenteling in de ruimte juist 1 punt, afwenteling in de tijd juist 1 punt. Afwenteling in de ruimte is het overhevelen van een probleem naar een ander gebied. Een bedrijf dat verontreinigende stoffen loost in een rivier, verplaatst het probleem naar de benedenloop of de zee. Afwenteling in de tijd is de problemen wegschuiven naar later. Een voorbeeld is opslag van verontreinigende stoffen zoals vervuild havenslib of radioactief afval. De intensieve veehouderij wentelt op twee manieren af: door gebruik van de milieugebruiksruimte bodem in ontwikkelingslanden met als gevolg bodemerosie door houtkap. Dit is vooral afwenteling in de ruimte. Omdat veel gevolgen pas in de toekomst zichtbaar worden, wordt het ook goed gerekend als afwenteling in de tijd. Een meer directe vorm van afwenteling van de intensieve veehouderij is het mestoverschot en de lozing en verspreiding daarvan. Via de lucht (ammoniak) en grondwater (onder andere nitraten) worden de verontreinigende stoffen elders ‘afgeleverd’. Er is dus sprake van afwenteling in de ruimte. Door de lange weg van grondwater naar sloten en meren en de bufferende werking van de natuur, worden de gevolgen vaak pas na jaren duidelijk. Vandaar dat je dit ook afwenteling in de tijd kunt noemen.
27
Keuze voor ontwikkeling 1 (afname bodemerosie): door de vermindering van de Europese vleesimport kunnen de veeboeren in Nigeria makkelijker zelf vlees afzetten. Daardoor worden hun kuddes kleiner (en wordt de druk op de weidegronden minder). Keuze voor ontwikkeling 2 (toename bodemerosie): door de vermindering van de Europese vleesimport kunnen de veeboeren in Nigeria makkelijker zelf vlees afzetten. Daardoor krijgen zij meer inkomsten en kunnen ze hun kuddes vergroten (en wordt de druk op de weidegronden groter). Maximumscore 2. De vraag geeft aan dat er verschillende zinnige redeneringen mogelijk zijn in een dergelijke kwestie. Gezien vanuit het verleden is de eerste ontwikkeling te verwachten. Toen deed zich namelijk het omgekeerde voor: de EU dumpte vlees in West-Afrika; Afrikaanse veeboeren konden hun vee niet kwijt, wat leidde tot overbeweiding en erosie omdat de kudde wel groeide. De tweede ontwikkeling is echter niet uitgesloten. De vraag gaat over de export van vlees. Redeneringen over export van levend vee zijn niet aan de orde.
28
Nederland is een klein land (en er is een overheersende zuidwestenwind). Maximumscore 2. Indien alleen genoemd één (overheersende zuidwesten)wind 1 punt. Hoewel dit niet expliciet is gegeven, wordt met de verzurende emissie bedoeld de uitstoot in de lucht van verzurende stoffen als SO2 en NOx. Deze stoffen worden door luchtstromingen meegevoerd en elders afgezet. Omdat Nederland maar klein is, belandt het al snel over de grens bijvoorbeeld richting Scandinavië, mee met de zuidwestenwind. Er is duidelijk sprake van afwenteling in ruimte. De Bosatlas toont de verzurende bronnen in diagram 56G (52e druk: 64G). Niet alle verontreinigende stoffen bereiken in even grote mate de buren. Industrie, raffinaderijen en centrales lozen SO2, NOx en VOS via hoge schoorstenen in hogere luchtlagen die voor ver transport zorgen. Verkeer (NOx en VOS) en landbouw (ammoniak/NH3) lozen verspreid en dichter bij de grond, zodat de gevolgen meer regionaal/landschappelijk of lokaal zijn. De Bosatlas laat op kaartblad 74 (52 e druk: 84) het grensoverschrijdende karakter van luchtverontreiniging zien. Kaart A geeft aan dat Nederland op haar beurt ook veel SO2 van elders krijgt. Kaart B en C brengen goed in beeld dat de grootste concentraties verontreinigende stoffen ten (noord)oosten van de emissiegebieden (industriegebieden, stedelijke concentraties) zijn te vinden door de overheersend (zuid)westelijke luchtstroming.
29
Een van onderstaande demografische kenmerken: - het zijn dichtbevolkte gebieden - het zijn gebieden met een snelle bevolkingsgroei. Een van onderstaande economische kenmerken: - het zijn gebieden met een aanzienlijke industriële ontwikkeling - het zijn (ten dele) gebieden met een aanzienlijke economische groei. Maximumscore 4. Per juist kenmerk 2 punten. De op de kaart getoonde huidige (eind jaren tachtig) probleemgebieden door uitstoot van verzurende stoffen en zure regen liggen grotendeels in de oude industriële en grootstedelijke gebieden. Slechts enkele van deze gebieden zijn te vinden in ontwikkelingslanden. De toekomstige probleemgebieden zijn allemaal aangegeven in ontwikkelingslanden, omdat daar door snelle bevolkingsgroei en economische ontwikkeling een sterke toename van verzurende emissie is te verwachten. Deze landen hebben helaas veel gevoelige bodems (zie bron) en weinig geld voor milieusparende maatregelen. Dit laatste gebeurt wel in ontwikkelde landen, vooral in Europa.
30
Dit zijn vooral (ontwikkelings)landen waar het milieu (door geldgebrek) geen hoge prioriteit heeft / waar te weinig geld is om in het milieu te investeren. Maximumscore 2. De toekomstige problemen concentreren zich in ontwikkelingslanden door de verwachter combinatie van snelle economische groei en geringe investeringen in het milieu. Dit is deels het gevolg van de lage prioriteit. Economische groei is belangrijk en er zijn ook nog veel andere problemen op te lossen zoals in gezondheidszorg en onderwijs. Daarnaast is behoud van het milieu vaak ‘een luxe die men zich niet kan permitteren’. Door de perifere positie op de wereldmarkt, moet men onder andere al vaak genoegen nemen met lage prijzen. Ontwikkelde landen hebben in een vroeg stadium van ontwikkeling ook weinig aandacht besteed aan het milieu.
Omzettingstabel vwo aardrijkskunde nieuwe stijl 2001-I, bron CITO. Totale score 79 punten.
Score Cijfer 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
1 1,1 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 1,7 1,8 1,9 2,1 2,2 2,3 2,4 2,5 2,6 2,7 2,9 3,0 3,1 3,2 3,3 3,4 3,5 3,6 3,8 3,9 4,0 4,1 4,2 4,3 4,4 4,6 4,7 4,8 4,9 5,0 5,1 5,2 5,4 5,5 5,6 5,7 5,8 5,9 6,0 6,2 6,3 6,4 6,5
Score Cijfer 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79
6,6 6,7 6,8 7,0 7,1 7,2 7,3 7,4 7,5 7,6 7,7 7,9 8,0 8,1 8,2 8,3 8,4 8,5 8,7 8,8 8,9 9,0 9,1 9,2 9,3 9,5 9,6 9,8 10
Omzettingstabel vwo aardrijkskunde nieuwe stijl 2001-I zonder subdomein Ruimtelijke gedrag en politiek-ruimtelijke organisatie (zonder vragen 11, 12 en 13). Totale score 69 punten. Deze tabel is omgerekend vanuit de vorige tabel. Deze cijfers zijn niet officieel door het CITO vastgesteld. Score Cijfer 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
1 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 1,7 1,8 2,0 2,1 2,2 2,4 2,5 2,6 2,8 2,9 3,0 3,1 3,3 3,4 3,5 3,7 3,8 3,9 4,1 4,2 4,3 4,5 4,6 4,7 4,8 5,0 5,1 5,2 5,4 5,5 5,6 5,8 5,9 6,0 6,1 6,3 6,4 6,5 6,7 6,8 7,0 7,1 7,2 7,3
Score Cijfer 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69
7,5 7,6 7,7 7,8 8,0 8,1 8,2 8,4 8,5 8,6 8,8 8,9 9,0 9,1 9,3 9,4 9,6 9,8 10