Uitgangspuntennotitie Decentralisatie Begeleiding AWBZ – Wmo
CONCEPT
Rotterdam, 2 april 2012
blad: 2/40
blad: 3/40
Inhoudsopgave Inleiding
5
Transitie en transformatie
6
Innovatie door middel van pilots in 2013
8
Uitgangspunt 1
Zorgvuldige transitie met oog voor de cliënt
9
Uitgangspunt 2
Versterken zelfredzaamheid en eigen kracht. Vrijwillig (familie, sociaal netwerk, vrijwilligers) boven professioneel; collectief boven individueel
9
Uitgangspunt 3
De gemeente zorgt voor een basisniveau; individuele voorzieningen zijn sluitstuk, maar realistisch bezien blijven zij voor deze doelgroep belangrijk
10
Uitgangspunt 4
Iedere cliënt is anders. De ondersteuning aan de cliënt gebeurt op basis van vraagverheldering en het leveren van individueel maatwerk
10
Uitgangspunt 5
Gebiedsgerichte organisatie van zorg & welzijn
11
Uitgangspunt 6
Oog voor specifieke doelgroepen
14
Uitgangspunt 7
Samenhang in de decentralisaties.
19
• • •
Jeugdzorg: begeleiding voor jeugdigen Wet Werken naar Vermogen Passend onderwijs: begeleiding in het onderwijs
20 21 22
Uitgangspunt 8
Beheersen van de kosten
23
Uitgangspunt 9
Ruimte voor gespecialiseerde zorgaanbieders
25
Uitgangspunt 10
Ruimte voor kleinschalige zorgaanbieders
26
Uitgangspunt 11
Mogelijkheden voor combi-arrangementen onderzoeken en benutten.
26
Uitgangspunt 12
Ruimte voor (gewijzigd) PGB in de toekomst
27
Uitgangspunt 13
Ruimte voor een eigen bijdrage
27
Uitgangspunt 14
Gefaseerd klantproces en toegang tot begeleiding
28
Uitgangspunt 15
Kwaliteitstoetsing en toezicht
29
Bijlage 1
Begeleiding in soorten en maten
31
Bijlage 2
Portretten van Rotterdammers met AWBZ – begeleiding
32
blad: 4/40
blad: 5/40
Inleiding De rijksoverheid beoogt de extramurale begeleiding (inclusief dagbesteding en het daarbij horende vervoer) te decentraliseren van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Wmo. Het gaat bij deze decentralisatie zowel om individuele begeleiding als groepsbegeleiding (dagbesteding) alsmede het bijbehorende vervoer en de functie kortdurend verblijf. De functie begeleiding wordt uit de AWBZ geschrapt en ondergebracht in de Wmo, waarbij het valt onder het compensatiebeginsel. In het bestuursakkoord tussen Rijk, provincies en gemeenten van april 2011 zijn nadere afspraken gemaakt over beleidsruimte, tempo en de randvoorwaarden. De ingangsdatum is 1 januari 2013 voor de nieuwe cliënten en bestaande cliënten van wie de indicatie afloopt en 1 januari 2014 voor de bestaande cliënten. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wmo zal op zeer korte termijn door de Kamer behandeld worden. De beantwoording van de schriftelijke vragen door de staatssecretaris is inmiddels beschikbaar. In deze fase is daarmee het wetgevingstraject van het Rijk nog niet afgerond. Ook het precieze financiële kader voor Rotterdam is nog niet helder. Deze helderheid wordt omstreeks eind mei 2012 verwacht. De decentralisatie van de begeleiding verruimt de mogelijkheden voor de gemeente om de Rotterdamse burgers op een voor ieder herkenbare schaal effectieve zorg te bieden in samenhang met welzijn en andere ondersteuningsactiviteiten. In Rotterdam als grote stad is het aantal kwetsbaren groter en de problematiek zwaarder als in andere gemeenten. Rotterdammers met extramurale begeleiding zijn Rotterdammers met een aanzienlijke beperking. Dat maakt dat het voorbereidingsproces van de decentralisatie zorgvuldig dient plaats te vinden. Veel kwetsbare Rotterdammers rekenen op de zorg en ondersteuning die ze nu ontvangen. In het licht van deze zorgvuldige behandeling is een concept uitgangspuntennotitie opgesteld. Deze notitie bevat een overzicht en uitwerking van de uitgangspunten, die centraal worden gesteld bij het transitie- en transformatieproces dat voor ons ligt. Op verschillende punten moeten nog nadere analyses en keuzes worden gemaakt en moet nog informatie beschikbaar komen (waaronder het verdeelmodel). Deze uitgangspunten geven in die zin de ‘stand van het denken’ van dit moment weer. De notitie zal in een volgende fase nog worden aangepast en aangescherpt. Deze eerste versie van de uitgangspuntennotitie heeft een rol bij het stapsgewijs komen tot definitieve keuzes voor de invoering van de begeleiding in de Rotterdamse infrastructuur van zorg en welzijn. Momenteel vindt zowel bestuurlijk als ambtelijk overleg plaats met belangen- en cliëntgroepen en met professionele organisaties die diverse vormen van begeleiding aanbieden. Tevens vindt er overleg plaats met deelgemeenten om met hen de consequenties van de decentralisatie door te spreken. Dit gesprek zal zeker een vervolg krijgen in de komende maanden teneinde de uitgangspunten en analyse over het invoeringstraject verder vorm te geven. De decentralisatie van de begeleiding is een ontwikkeling die samen met het veld en de cliënten zorgvuldig moet worden vormgegeven.
blad: 6/40
Transitie en transformatie De aanleiding voor het rijk om het huidige AWBZ-product begeleiding te decentraliseren naar de Wmo is tweeledig. In de eerste plaats wordt de samenleving geconfronteerd met oplopende kosten in de zorg, die aanleiding geven in te grijpen en het zorgstelsel opnieuw vorm te geven. Het gebruik van zorg is gestegen en blijft dat doen en het stelsel heeft in de woorden van de huidige staatssecretaris geleid tot ‘een omvangrijke bureaucratie’. Tegelijkertijd is de notie gegroeid, dat gemeenten een meer centrale rol zouden moeten spelen in het bieden van maatschappelijke ondersteuning aan haar burgers. De gemeente heeft – beter dan de rijksoverheid – zicht op haar burgers, de wijk en de buurt en de problemen en kansen die daar spelen. Het decentralisatieproces is daarmee te kenschetsen als een transitie en een transformatie tegelijkertijd.
Transitie
- Overheveling taken - Aanpassen Organisatiesturing - Inrichten uitvoering
Transformatie
- Inhoudelijke vernieuwing - Cultuurverandering
Figuur 1 Decentralisatie begeleiding: transitie en transformatie
Met het begrip transitie wordt gedoeld op de stelselwijziging om de decentralisatie daadwerkelijk te realiseren. De overgang van de begeleiding van rijk naar gemeente vergt het opnieuw uitlijnen van taken en verantwoordelijkheden. En het vergt een verandering van de gemeentelijke uitvoeringsorganisatie; niet alleen het loket en de dienstverlening in de brede zin van het woord, maar bijvoorbeeld ook de sturing, de inkoop en de verantwoordingsprocessen. De decentralisatie van de extramurale begeleiding is een omvangrijke operatie waarbij de gemeente Rotterdam er een grote verantwoordelijkheid bij krijgt; meer dan 8.000 indicaties voor Rotterdammers met een matige tot ernstige beperking en een bijbehorend budget van € 75 – 100 mln (voorlopige schatting), waarin een bezuiniging zit verwerkt. Het combineren van een stelselwijziging met een bezuiniging vraagt van gemeenten om een en ander op een andere manier te organiseren. Het vraagt om een transformatie van de manier van werken en dus inhoudelijke vernieuwing en cultuurverandering. Het gaat dan zowel om vernieuwing in het zorgaanbod (het AWBZ-product begeleiding zal anders vorm krijgen), als om vernieuwing in de werkwijze van betrokkenen (de werkwijze van de zorgverlener, de manier waarop een ‘indicatie’ wordt afgegeven, en datgene van wat cliënten zelf wordt verwacht). In hoofdlijnen willen we de volgende transformatiedoelen bereiken:
Het versterken van de zelfredzaamheid. Het verminderen van de groei van de vraag naar begeleiding. Een goede ondersteuning van mantelzorgers. Het realiseren van slimme verbindingen in de wijk met andere sectoren (andere Wmotaken, jeugdzorg, werk & inkomen, onderwijs, etc…).
blad: 7/40
In onderstaande tabel is de beoogde verandering door inbedding in de Wmo neergezet in contrast met de huidige praktijk in de AWBZ. Tabel 1: Transformatie decentralisatie begeleiding
Begeleiding in de AWBZ
Begeleiding in de Wmo
Verzekerd recht
Compensatiebeginsel
Beperking van de cliënt centraal
Zelfredzaamheid
Indicatie
Maatwerk & vraagverheldering
Aanbod- en instellinggericht
Cliëntgericht en wijkgericht
Domein zorg
Slimme verbindingen
Zorggroei en toenemende kosten
Beheersing van de uitgaven
Bureaucratie in de zorg
Ruimte voor de professional
Bovenstaande laat zien dat de decentralisatie van de begeleiding om meer gaat dan het simpelweg overhevelen van taken naar de gemeenten. Beoogd is een nieuwe manier van werken, die aansluit bij de uitgangspunten van de Wmo, aansluit bij de burger en die een (gedeeltelijke) oplossing biedt voor de oplopende zorgkosten en ontstane regeldruk.
blad: 8/40
Innovatie door middel van pilots in 2013 Het eerste jaar van invoering van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor deze kwetsbare groep is een transitie- en transformatieperiode. Het betreft een ingewikkelde diversiteit aan doelgroepen en ondersteuningsvragen en een deels ook nieuw werkveld vanuit het gemeentelijk perspectief. Op dit moment wordt een voorstel ontwikkeld om een deel van het transitiebudget vanaf 2012 aan te wenden voor een stimuleringsregeling om in overleg met het werkveld en de belangenorganisaties tot innovatieve oplossingen te komen en zo te komen tot een aantal pilots. Daarbij zijn de volgende thema’s en vragen uitgangspunt bij de verdere ontwikkeling: •
•
• •
•
•
•
•
•
Hoe lichtere en meer preventieve inzet vanuit de welzijnssector en het vrijwilligerswerk maximaal te benutten ter (gedeeltelijke) voorkoming van professionele inzet van begeleiding Hoe synergie tot stand te brengen tussen de begeleiding aan diverse doelgroepen (welke vormen van begeleiding kunnen met behoud of verbetering van kwaliteit aan een combinatie van doelgroepen worden aangeboden). Hoe een optimale verhouding te bereiken tussen individuele- en groepsbegeleiding (in Rotterdam wordt verhoudingsgewijs veel individuele begeleiding aangeboden). Hoe om te gaan met de leveringsvormen van de begeleiding (meer innovatieve toepassing van het persoonsgebonden budget, mogelijkheden voor flexibilisering en kwaliteitsverbetering zorg in natura). Hoe een zodanige koppeling tot stand te brengen tussen zorg en werk, dat er synergie ontstaat tussen deze twee domeinen, meer specifiek tussen diverse vormen van dagbesteding en werkcentra. Hoe een grotere synergie tot stand te brengen in de diverse vormen van vervoer waar het concern Rotterdam vanuit diverse beleidsvelden voor verantwoordelijk is (openbaar vervoer, wijkbussen, vervoer op maat, leerlingenvervoer, vervoer sociale werkvoorziening en straks dus ook doelgroepenvervoer). Welke mogelijkheden zijn er om de efficiency van de ingezette begeleiding te vergroten, welke technologische innovaties zijn (in samenhang met Living Labs) hiervoor het meest kansrijk, welke impact is er op de kwaliteit van de begeleiding. Het slim gebruiken van maatschappelijk (en gemeentelijk) vastgoed. Het gaat hierbij om twee gedachtelijnen: beter gebruik van vastgoed voor dagbesteding/dagvoorzieningen, dat nu voor cliënten met beperkingen wordt gebruikt, door bijvoorbeeld deze ruimte ook te gebruiken voor niet-beperkte bewoners. En andersom: het gebruiken van algemene ruimte voor mensen met een beperking. Aansluiting bij woonservicegebieden. In Rotterdam zijn in totaal 21 woonservicegebieden in ontwikkeling. In een woonservicegebied zijn optimale condities geschapen voor wonen met zorg en welzijn. Er is sprake van integrale zorg en dienstverlening, georganiseerd vanuit een servicepunt, zorgpunt of steunpunt. In het gebied zijn aanpasbare woningen en/of specifieke ouderenwoningen en de woonomgeving heeft een gepast voorzieningenniveau. De resultaten en organisatienetwerken die door deze ontwikkeling zijn ontstaan verschillen per deelgemeente of per gebied. Er zijn diverse projecten die in aansluiting op de woonservicegebieden tot stand komen. Voorbeelden hiervan zijn het ZonMw project en het project “Even Buurten” dat nieuwe inzichten geeft bij het opnieuw positioneren van professionals als spil in de wijk op het grensvlak tussen formeel en informeel. De aansluiting van de begeleiding met het concept van de woonservicegebieden dient verder te worden verkend en biedt aanknopingspunten voor vernieuwing. Gezien de variëteit aan woonservicegebieden in de stad wordt in eerste instantie gedacht aan een pilot.
Het voorstel met de uitwerking van de stimuleringsregeling zal u uiterlijk in juni bereiken. Het doel is om in september te komen met een definitieve lijst van pilots.
blad: 9/40
Uitgangspunt 1: Zorgvuldige transitie met oog voor de cliënt De decentralisatie van de begeleiding verruimt de mogelijkheden voor de gemeente om de Rotterdamse burgers op een voor ieder herkenbare schaal effectieve zorg en ondersteuning te bieden in samenhang met welzijn en andere ondersteuningsactiviteiten. Belangrijke randvoorwaarde daarbij is dat de gemeente door het rijk daar ook in voldoende mate financieel toe in staat wordt gesteld. Het doel van het AWBZ-product extramurale begeleiding is om mensen met matige of zware beperkingen te ondersteunen in hun zelfredzaamheid. De problematiek is veelal complex en de benodigde ondersteuning gespecialiseerd. Mensen die begeleiding ontvangen, hebben vaak te maken met een meervoudige problematiek. Rotterdammers met extramurale begeleiding zijn Rotterdammers met een aanzienlijke beperking in het zelfstandig functioneren. Daarom dient het voorbereidingsproces van de decentralisatie zorgvuldig plaats te vinden. Veel kwetsbare Rotterdammers rekenen erop de zorg te kunnen ontvangen die zij nodig hebben. Uitgangspunt 2: Vernieuwing van het huidige AWBZ-product begeleiding Versterken zelfredzaamheid en eigen kracht Vrijwillig boven professioneel Collectief boven individueel Tegelijkertijd zijn we in Rotterdam op zoek naar vernieuwing in het huidige product begeleiding. De Wmo stelt meedoen in de samenleving – op zijn eigen manier, met of zonder beperkingen, vanuit eigen kracht – centraal. De wet beoogt dat netwerken van vrijwilligers en mantelzorgers worden gestimuleerd en gefaciliteerd. In het Wmo-meerjarenprogramma 2010 2014 heeft het college van B & W aangegeven de zelfredzaamheid te willen versterken, mogelijke belemmeringen weg te nemen en informele zorg(netwerken) te stimuleren. De Rotterdamse aanpak voor de decentralisatie begeleiding sluit aan bij de gedachte van burgerkracht: het appèl dat op burgers wordt gedaan om meer verantwoordelijkheid te nemen. Burgers zetten zich, in hun rol als vrijwilliger, mantelzorger en buurtbewoner, in bij het versterken van de eigen kracht en het bieden van ondersteuning aan elkaar. Dit ondersteuningsaanbod is aanvullend op de mogelijkheden die mensen zelf hebben om, eventueel met hulp van hun sociale netwerk en voorliggende (collectieve) voorzieningen in de wijk en stad, de benodigde ondersteuning te organiseren.
Individuele voorzieningen Collectieve voorzieningen
Sociaal netwerk Familie Vrijwilligers
Eigen kracht
Figuur 2 Burgerkracht op verschillende niveaus
blad: 10/40
Het is goed om bij de decentralisatie Begeleiding voor ogen te houden dat het gaat om burgers met matige tot ernstige beperkingen. Binnen deze context zal een beroep worden gedaan op de eigen kracht en de sociale netwerken. Om dit te bereiken willen wij, samen met de partners in de stad, een efficiënt ondersteuningaanbod inrichten, dat beter aansluit bij de vraag en bij wat mensen zelf kunnen. Daarvoor zijn binnen de Wmo meer mogelijkheden dan onder het AWBZ-regime. In de AWBZ: a) staat bij de indicatiestelling de beperkingen van de hulpvrager centraal; b) wordt een beperkte analyse gemaakt van hun sociale netwerk; c) staat geen actieve prikkel op het nader onderzoeken en activeren van het sociale netwerk voor ondersteuningsoplossingen. Een meer uitgebreide vraagverheldering en empowerment, vooral aan de voorkant, bij het ‘in ontvangst nemen’ van de ondersteuningsvraag, biedt ook bij de doelgroep Begeleiding een grotere mogelijkheid om de burgerkracht aan te spreken. Uitgangspunt 3: De gemeente zorgt voor een basisniveau in de ondersteuning van mensen met een beperking. Individuele voorzieningen zijn weliswaar sluitstuk, maar blijven voor deze doelgroep belangrijk. In lijn met het compensatiebeginsel is door het college aangegeven dat de maatregelen van het Rijk, gemeenten en andere organisaties er niet toe mogen leiden dat mensen onder een bepaald basisniveau uitkomen. Op het terrein van de individuele voorzieningen betekent dit, dat Rotterdammers met een beperking die belemmeringen hebben met betrekking tot hun zelfredzaamheid en participatie en deze niet zelf of met hulp van hun sociaal netwerk of met voorliggende voorzieningen kunnen oplossen in aanmerking blijven komen voor ondersteuning. Individuele voorzieningen zijn en blijven voor kwetsbare Rotterdammers met soms complexe problemen (als sluitstuk) beschikbaar en zullen voor deze doelgroep ook belangrijk blijven. Tegelijkertijd is er wel een grote noodzaak en belang om te komen tot vernieuwing, versterking van de eigen kracht, en de grotere inzet van vrijwilligers en collectieve voorzieningen. Daar zullen dan ook de grenzen in verkend moeten worden. Omdat dat het stimuleren van de zelfredzaamheid en eigen kracht van burgers meer centraal gaan staan in het zorg- en ondersteuningsaanbod. Maar simpelweg ook omdat hier een budgettaire noodzaak toe is. Uitgangspunt 4: Iedere cliënt is anders. De ondersteuning aan de cliënt gebeurt op basis van vraagverheldering en het leveren van individueel maatwerk. Als gevolg van de decentralisatie vervalt het recht op zorg en wordt ondersteuning verleend onder het compensatiebeginsel in de Wmo. De gemeente is verplicht ondersteuning te bieden als iemand zijn belemmeringen zelf niet kan oplossen, maar is binnen vrijheidsgraden (met als belangrijkste: passend bij de ondersteuningsvraag en individuele situatie van de persoon) vrij in de keuze hoe hij deze ondersteuning vorm geeft. Maatwerk staat voorop. Daarbij wordt door middel van vraagverheldering in kaart gebracht wat de ondersteuningsvraag is. Waar mogelijk worden de eigen competenties en het sociale netwerk versterkt, zodat de eigen kracht en de zelfredzaamheid worden versterkt.
blad: 11/40
Onderstaande tabel maakt daarbij een behulpzaam conceptueel onderscheid tussen verschillende typen cliënten met de mate van zelfredzaamheid en complexiteit van de beperking als onderscheidende factoren. In elke kwadrant is winst te behalen, maar met andere oplossingen. Deze indeling is aanvullend op de op dit moment gehanteerde indeling van cliëntgroepen (zie uitgangspunt 6). Zelfredzaam
Complexe beperking
Niet-complexe beperking
Niet-zelfredzaam Figuur 3
Uitgangspunt 5: Gebiedsgerichte organisatie van zorg & welzijn In Rotterdam vindt een ontwikkeling plaats richting de gebiedsgerichte organisatie van zorg & welzijn. De gemeente stelt zich tot doel om een stadsbrede ondersteuningsstructuur te realiseren passen bij de probleem- en vraaganalyse van het gebied. De gevraagde verandering bestaat uit: VAN Scheiding zorg en welzijn Aanbod gericht Verzorgde burger Curatief Verkokerde dienstverlening Individuele voorzieningen Gefragmenteerd Input/output sturing Handelingsbeperkte professional
NAAR Integratie zorg en welzijn Probleem-/vraaggericht Zelfredzame burger Preventief Geïntegreerde dienstverlening Collectieve - & individuele voorzieningen In samenhang Sturen op maatschappelijk effect Handelingsvrije professional
Tabel 2 Beoogde verandering gebiedsgerichte organisatie van zorg & welzijn
Dit betekent ook een andere rol voor aanbieders. Van de aanbieder wordt vaker gevraagd: • • • • •
Vrijwilligersorganisaties en netwerken van burgers te versterken. Burgers te werven en te activeren voor vrijwilligerswerk als bijdrage in de ondersteuning. Burgers te leren/begeleiden dat ze (weer) meer zelf kunnen doen of er minder belemmeringen bij ondervinden en te ze activeren met (vrijwilligers-)werk. Burgers te ondersteunen bij het opzetten van zelf-/vrijwilligersorganisaties. De vraag naar en het aanbod van vrijwilligerswerk aan elkaar te koppelen (voorbeeld Buren voor Buren).
blad: 12/40
Voor wat betreft de extramurale begeleiding wordt een gebiedsgerichte organisatie op de volgende wijze vormgegeven bij het inbedden van het product begeleiding in de Rotterdamse infrastructuur van zorg & welzijn: 1. Ruimte voor vraagverheldering en het gebied als bron van voorliggende voorzieningen: (zie ook uitgangspunt 14) Het gesprek tussen zorgprofessional en cliënt krijgt een belangrijke plaats bij de toewijzing van voorzieningen aan de cliënt. Vraagverheldering krijgt een belangrijke plaats bij de toegang tot individuele en collectieve voorzieningen. Dit betekent een nauwe verbinding met de VraagWijzer in het gebied om ervoor te zorgen, dat ondersteuningsvragen zoveel als mogelijk in het gebied worden opgelost, met behulp van vrijwilligers, buurt- en welzijnswerk, collectieve voorzieningen en andere voorliggende voorzieningen. Ten aanzien van de doelgroep begeleiding moet daarbij goed in het oog worden gehouden dat bij een stevig aandeel van deze groep - ook na nader onderzoek en vraagverheldering - geen oplossing binnen hun (te ontwikkelen) sociale netwerken kan worden gevonden. 2. Ontkokerde dienstverlening: Binnen GGI wordt gezocht naar meer samenhang tussen de huidige vormen van zorg en ondersteuning. De overkomst van de extramurale begeleiding biedt hiervoor voldoende aanknopingspunten:
Koppeling met huishoudelijke verzorging verkennen en bezien of zo inkoopvoordelen zijn te behalen. Idem dagbesteding MO vanuit P-budget. Idem vervoer (relatie met Vervoer op Maat, het WSW-vervoer en het leerlingenvervoer). Koppeling Algemeen Maatschappelijk Werk. Tegelijkertijd is het vanuit het perspectief van ontkokering belangrijk om bestaande AWBZ-ketens in stand te houden. Mensen die begeleiding ontvangen, hebben vaak te maken met een meervoudige problematiek.
3.
Vormen van begeleiding op gebiedsniveau organiseren? Verschillende vormen van begeleiding aan volwassenen met een psychiatrische en/of verstandelijke beperking en ook begeleiding aan ouderen kunnen mogelijk op gebiedsgerichte wijze georganiseerd worden door aansluiting te zoeken bij de bestaande infrastructuur in de wijk. Denk bijvoorbeeld aan de verschillende vormen van dagbesteding. Tegelijkertijd is hier een integrale keten in relatie tot de Wet werken naar vermogen, die naar verwachting ook op 1 januari 2013 in werking treedt, van belang. Zie hiervoor ook Uitgangspunt 7. Daarnaast is het zaak om te bekijken of meer algemene oplossingen kunnen worden ingezet, waar er nu sprake is van specifieke oplossingen.
4.
Aansluiting bij woonservicegebieden In Rotterdam zijn in totaal 21 woonservicegebieden in ontwikkeling. In een woonservicegebied zijn optimale condities geschapen voor wonen met zorg en welzijn. Er is sprake van integrale zorg en dienstverlening, georganiseerd vanuit een servicepunt, zorgpunt of steunpunt. In het gebied zijn aanpasbare woningen en/of specifieke ouderenwoningen en de woonomgeving heeft een gepast voorzieningenniveau. De resultaten en organisatienetwerken die door deze ontwikkeling zijn ontstaan verschillen per deelgemeente of per gebied.
blad: 13/40
Er zijn diverse projecten die in aansluiting op de woonservicegebieden tot stand komen. Voorbeeld hiervan is het project “Even Buurten” dat nieuwe inzichten geeft bij het opnieuw positioneren van professionals als spil in de wijk op het grensvlak tussen formeel en informeel. De aansluiting van de begeleiding met het concept van de woonservicegebieden dient verder te worden verkend en biedt aanknopingspunten voor vernieuwing. Gezien de variëteit aan woonservicegebieden in de stad moet in eerste instantie worden gedacht aan een pilot. 5. Maatschappelijk vastgoed Er wordt nader bekeken welke mogelijkheden er zijn voor een scherpere sturing op de sluitende exploitatie van gemeentelijk vastgoed. Door hier bij de zorginkoop rekening mee te houden, kan dit mogelijk (op langere termijn) besparingen opleveren. 6. Wijze van zorginkoop: Een onderbouwde keuze zal moeten worden gemaakt hoe de zorginkoop plaats zal vinden; stedelijk, regionaal dan wel gebiedsgericht. Het perspectief van de burger en de benodigde maximale effectieve en efficiënte besteding van middelen is leidend bij deze afweging. Dit punt is meer uitgewerkt onder uitgangspunt 9 (Ruimte voor gespecialiseerde aanbieders) van deze notitie.
blad: 14/40
Uitgangspunt 6: Oog voor specifieke doelgroepen Het Wmo-beleid richt zich op een breed spectrum van Rotterdammers, maar vooral op de risicogroepen (120.000) en de kwetsbare personen (30.000) (zie onderstaande pyramide). De aanpak voor de decentralisatie Begeleiding moet aansluiting vinden bij beide groepen. Rotterdammers die gebruik maken van de functie Begeleiding komen voor bij zowel de kwetsbare Rotterdammers als bij de risicogroepen (en in zeer lichte mate ook bij de zelfredzame Rotterdammers). Een Rotterdamse aanpak moet voorzien in een passend aanbod en passende organisatie voor het gehele spectrum. De problematiek van genoemde groepen overlapt deels. Bij verergering kunnen risicogroepen veranderen in kwetsbare groepen. Zelfredzame Rotterdammers zijn nodig voor ondersteuning van meer kwetsbare Rotterdammers. Figuur 4
Ten aanzien van het monitoren en verder in kaart brengen van de doelgroep Decentralisatie Begeleiding voor Rotterdam gelden de klantprofielen uit de onderstaande tabel als leidend. Tenzij hier in de loop van het komende jaar forse verschuivingen in gaan optreden, is het uitgangspunt dat zij ook gelden als leidende klantprofielen voor het programma van eisen (bij inkoop van ondersteuning per 2013). Dat wil zeggen dat van toeleveranciers verwacht wordt dat zij een passend ondersteuningsaanbod voor deze groepen formuleren en uitvoeren. Dit betekent overigens niet perse dat afzonderlijke producten e/of accommodaties ingezet zullen gaan worden. We gaan immers ook actief op zoek naar het combineren van Wmoarrangementen, voor zover mogelijk en met respect voor de specifieke ondersteuningsbehoefte voor het individu. Daarbij wordt gestreefd naar de efficiënte inzet van accommodaties en vervoer.
blad: 15/40
Tabel 3: Overzicht doelgroepen
Doelgroepen
Klantprofielen CIZ
A. Lichamelijk beperkten en chronisch zieken B. Ouderen
01. SOM/PG 0-64 jaar 10. LG 02. SOM 65-74 jaar 03. SOM 74+ 04. PG 64+ 05. PSY/PS 0-17 jaar
C. Kinderen en gezinnen met (deels) psychiatrische problematiek D. Volwassenen met psychiatrische problematiek E. Kinderen met een verstandelijke beperking (en mogelijk gedragsproblemen) F. Volwassenen met een verstandelijke beperking
06. PSY/PS 17+
07. VG 0-17 jaar
08. VG 17+
G. Zintuiglijk beperkten
09. ZG
H. Palliatief terminale zorg
Niet specifiek gebonden aan klantprofiel, meestal SOM, inzet met SIP24
I. Maatschappelijke opvang
Niet specifiek gebonden aan klantprofiel, meestal PSY, inzet met SIP MO
Opmerkingen Waaronder NAH en meervoudig beperkten
Op dit moment deels overlap met Jeugdzorg Waaronder EPA (deels overlap met MO) Op dit moment deels overlap met J-LVG, Jeugdzorg Kleine overlap met MO, ook meervoudig complex VG Zintuiglijk beperkten, waaronder een kleine groep doofblinden Altijd gecombineerd met verpleging en verzorging, onder meer ingezet in hospices Veelal in combinatie met toeleidingstraject naar stabiele mix
SOM
Somatisch
PG
Psychogeriatrisch
PSY
Psychiatrisch
VG
Verstandelijke handicap
ZG
Zintuiglijke handicap
LG
Lichamelijke handicap
SIP
Standaard Indicatie Protocol EPA
Ernstige Psychiatrische Aandoening
MO
Maatschappelijke Opvang
Jeugd Licht Verstandelijk Gehandicapt
J-LVG
Er zijn goede argumenten om bovenstaande indeling aan te houden. Vanuit de AWBZ is veel deskundigheid opgebouwd rond deze klantgroepen en worden (soms gespecialiseerde) producten ingezet. De uitsplitsing van leeftijdsgroepen biedt ook de mogelijkheid om de verhouding met het jeugdbeleid te bepalen. Het nadeel van de klantprofielen is dat zij naar indicatiegrondslag niet geheel wederzijds uitsluitend zijn. Vaak is sprake van een meervoudige indicatiegrondslag (met daarbij een hoofdgrondslag). De klantprofielen zijn daarbij wel enigszins gehergroepeerd, naar analogie van onderzoek van onder meer VNG en het onderzoeksbureau HHM. Op twee punten is de indeling afwijkend van de CIZ-klantprofielen. Het betreft de doelgroepen H en I. (palliatieve zorg en maatschappelijke opvang). Deze doelgroepen zijn niet wederzijds uitsluitend in vergelijking met de andere doelgroepen (A t/m G). Echter het betreft groepen die specifieke aandacht vragen bij inkopen en (laagdrempelig) inzetten van ondersteuning. Bij de decentralisatie van de functie begeleiding wil Rotterdam de burgerkracht meer ‘aan de voorkant’ aanspreken. En zo meer focussen op de mogelijkheden, en minder op de beperkingen. In die zin is er een verandering te voorzien ten opzichte van de huidige manier van inkopen en het vormgeven aan het klantproces.
blad: 16/40
Bij het formuleren van een apart ondersteuningsaanbod per doelgroep dient rekening gehouden te worden met het onderscheid begeleiding groep (al dan niet met vervoer) en begeleiding individueel en de apart te onderscheiden functie kortdurend verblijf. Hieronder volgt een meer uitgebreide beschrijving van de verschillende doelgroepen: A: Lichamelijk beperkten en chronisch zieken Bij deze doelgroep gaat het om een grote variatie aan beperkingen en aandoeningen, die in ernst verschilt van cliënt tot cliënt. Het gaat veelal om complexe zorgvragen en meervoudige problematiek. De begeleiding is vaak gecombineerd met persoonlijke verzorging, verpleging en behandeling. De afstemming met andere AWBZ-zorg is dus van belang. Er zijn die subgroepen te onderscheiden: 1. Mensen met ernstige fysieke/motorische problemen. Het gaat bijvoorbeeld om cliënten met beenfunctieverlies, beperkte handfunctie, spierziekten, ernstige spasmen of verlammingen. 2. Mensen met progressief verlopende aandoeningen en spierziekten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan MS, Duchenne, of Parkinson. 3. Mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Door trauma, herseninfarct of infectie ontstaat er vrij plotseling functieverlies van de hersenen. Afhankelijk van welk del van de hersenen is aangetast kan verlamming optreden, verlies van spraakvermogen en/of persoonlijkheids- en gedragsverandering optreden. Cliënten hebben veelal weinig ziekte-inzicht en zijn daardoor moeilijk te benaderen door hulpverleners (zorgmijdend). Naast individuele begeleiding maken LG-cliënten vaak gebruik van regionale dagcentra in de gehandicaptenzorg. B: Ouderen met een beperking Dit betreft een groep cliënten waarbij door het ouder worden de lichamelijke en/of geestelijke vermogens afnemen. Er is vaak sprake van sociaal isolement en verminderde zelfredzaamheid, algehele kwetsbaarheid en multi problematiek. Naast individuele begeleiding geeft dagbesteding het leven van de cliënt meer structuur en het gevoel weer ergens onderdeel van uit te maken. Daarnaast is bij dagbesteding een signalerende functie gewaarborgd. Deelname aan de activiteiten gebeurt op basis van individueel maatwerk binnen de groep. Een onderscheid dient gemaakt te worden tussen een vermindering van de lichamelijke en een vermindering van de geestelijke vermogens. Bij het laatste gaat het om verschillende vormen van dementie (zoals Alzheimer). Veel ouderen maken in dit geval gebruik van dagbehandeling. Bij dagbehandeling vindt gespecialiseerde begeleiding van de cliënt plaats. Activiteitenbegeleiders worden ondersteund door bijvoorbeeld een specialist ouderengeneeskunde, een psycholoog en een fysiotherapeut. C: Kinderen en gezinnen met (deels) psychiatrische problematiek Het gaat hier om cliënten t/m 17 jaar met een diagnose of vermoeden tot een DSM IV1 (classificatiesysteem voor psychiatrische stoornissen) aandoening (autisme, ADHD, etc…). Er is vaak sprake van combinaties van lichamelijke en psychische stoornissen, zoals problemen met de motoriek, angsten, epilepsie en gedragsproblematiek. Veel kinderen hebben moeite met het erkennen en accepteren van hun beperkingen. Een zeer groot deel woont thuis bij de ouders en begeleiding komt veel voor in de vorm van een PGB. Beperkingen van deze doelgroep komen extra naar voren bij overgangen in levensfasen. Er kan sprake zijn van multiprobleemgezinnen.
1
DSM IV: Classificatiesysteem voor psychiatrische stoornissen
blad: 17/40
Voor een gedeelte van de cliënten is psychiatrische behandeling nodig. Een gedeelte van de jeugdigen laat zorgmijdend gedrag zien. Het CIZ indiceert zeer beperkt op deze doelgroep. Bureau Jeugdzorg is hierin leidend. D: Volwassenen met psychiatrische problematiek Deze cliëntgroep bestaat uit volwassenen met een chronisch psychiatrische aandoening (DSM IV), die hen belemmert in het dagelijks leven. Een onderscheid valt te maken tussen: stemmingsstoornissen, angststoornissen, middelenstoornissen, gedragsstoornissen en psychotische stoornissen. De stoornissen zijn blijvend van aard. Cliënten hebben dan ook hun hele leven ondersteuning nodig in meer of mindere mate. Het gaat om een grote groep binnen de totale cliëntgroep die extramurale begeleiding ontvangt (bijna 40%). Er is vaak sprake van multiproblematiek. Tegelijkertijd varieert de hulpvraag qua intensiteit per cliënt of per moment. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt in typen zorgbehoefte: behoefte aan bescherming, behoefte aan structuur en behoefte aan regulering van omgevingsfactoren. Zowel individuele begeleiding als begeleiding groep worden in verschillende vormen aangeboden. Zie ook I: Maatschappelijke Opvang E. Kinderen met een verstandelijke beperking (en mogelijk gedragsproblemen) Ongeveer 10% van de totale cliëntgroep begeleiding valt in deze categorie. Begeleiding van cliënten met een verstandelijke beperking duurt veelal het gehele leven en bestrijkt vaak meerdere levensterreinen. Een groot gedeelte van de kinderen / jeugdigen ontvangt zowel individuele begeleiding als groepsbegeleiding. Net als bij C kan sprake zijn van multiprobleemgezinnen. Er zijn vier subcategorieën: 1. Kinderen met enkelvoudige problematiek Het gaat hier om kinderen met een matige of ernstige verstandelijke beperking die opvoedondersteuning krijgen, een Kinderdagcentrum bezoeken of vakantie- en/of logeeropvang hebben. De kinderen hebben problemen met hun concentratie. Vaak wordt dan ook een ZMLK school bezocht. Soms krijgen kinderen aanvullende begeleiding of verzorging op school. 2. Jeugd Licht Verstandelijk Gehandicapten (LVG) (vanaf 2015 nieuwe wet zorg voor de jeugd) Het gaat hier met name om jongeren tussen de 16 en 23 jaar oud met een laag IQ (55 – 85), en problemen op verschillende levensterreinen (gedrag, zelfredzaamheid, opvoeding, psychiatrie). De problematiek bevindt zich op het snijvlak tussen VG en jeugdhulpverlening. Een deel komt in aanraking met criminaliteit, alcohol, drugs, gameverslaving en seksueel misbruik. Dertig procent van de zwerfjongeren is J-LVG. 3. Kinderen met een ernstig meervoudige complexe beperking Het betreft hier een groep met ernstige tot zeer ernstige verstandelijke en complexe beperkingen. Daarnaast is er sprake van lichamelijke beperkingen. Kinderen wonen vaak thuis met veel en speciale ondersteuning, waaronder begeleiding, maar zijn uiteindelijk op latere leeftijd vaak aangewezen op AWBZ-zorg met verblijf. 4. Kinderen met ernstig probleemgedrag De gedragsproblematiek staat hier centraal (denk aan ernstige vormen van autisme). De complexiteit is erg hoog en er wordt zeer veel gevergd van het zorgaanbod (de professional).
blad: 18/40
F. Volwassenen met een verstandelijke beperking Meer dan 1.200 volwassen Rotterdammers met een verstandelijke beperking ontvangen op dit moment extramurale begeleiding. Begeleiding van cliënten met een verstandelijke beperking duurt veelal het gehele leven en bestrijkt vaak meerdere levensterreinen Het merendeel van de cliënten ontvangt individuele begeleiding, een derde ontvangt groepsbegeleiding. De extramurale dagbesteding vormt momenteel een integraal geheel met de intramurale dagbesteding. Er valt een onderverdeling te maken in de volgende subcategorieën: 1. Verstandelijk beperkte volwassenen met enkelvoudige problematiek Cliënten hebben een lichte tot matige verstandelijke beperking, wonen bij hun ouders, familie of begeleid zelfstandig. Met de begeleiding kan men zelfstandig blijven wonen, wordt men ondersteund in het voeren van regie over het huishouden, en het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk. Met behulp van dagbesteding / begeleid werken wordt een nuttige dag invulling gerealiseerd. De beperkingen van de cliënten verschillen. Door de bank genomen wordt getracht met behulp van de begeleiding een ‘zo normaal mogelijk’ leven te leiden. 2. Volwassenen met een ernstig meervoudige complexe beperking (zie E.3) 3. Volwassen met ernstig probleemgedrag (zie E.4) G: Zintuiglijk Beperkten De groep cliënten met een zintuiglijke beperking is klein (onder de 200 in getal) en valt uiteen in twee ongeveer gelijke groepen. In de eerste plaats mensen met een visuele beperking. Het gaat hier met name om volwassenen (kinderen ontvangen meestal behandeling). Vaak is er sprake van een bijkomende aandoening. De begeleiding is erop gericht om zelfstandig te kunnen blijven wonen en functioneren. In de tweede plaats gaat het om mensen met een auditieve handicap. Het gaat met name om vroeg doven; mensen die doof zijn voordat hun taalontwikkeling op gang komt. Ook bij deze groep is het zo dat kinderen meestal alleen behandeling ontvangen. Het gaat daarom vooral om volwassenen. Individuele begeleiding is er vaak op gericht om vereenzaming en zelfverwaarlozing te voorkomen, zelfstandig wonen mogelijk te maken, mensen te begeleiden bij (het vinden van) werk, maar bijvoorbeeld arbeidsmatige dagbesteding komt ook voor. Voor vroeg doven die op latere leeftijd begeleiding nodig krijgen, is vaak sprake van ontmoeting in groepsverband. Tot slot is er nog een zeer kleine groep die zowel auditief als visueel gehandicapt is. Mensen met deze beperking zijn zeer beperkt in hun communicatie, mobiliteit en zelfredzaamheid. Er is een groot risico op sociaal isolement en vervolgens depressie. Begeleiding wordt naast directe hulp aan de cliënt vaak ingezet om de mantelzorg te ontlasten. Het CIZ hanteert hiervoor op dit moment een standaard indicatie protocol. H: Palliatief Terminale Zorg (zonder verblijf) Deze vorm van zorg kan worden ingezet wanneer een cliënt over het algemeen gesproken een levensverwachting heeft van minder dan drie maanden. De vaststelling hiervan geschiedt door een arts. Er is geen sprake van verblijf in een ziekenhuis of verzorgingsinstelling en ook niet van behandeling gericht op herstel of levensverlenging. De cliënt heeft de voorkeur aan het overlijden in de eigen omgeving, zoals het eigen huis of een hospice. Naast ondersteuning door professionals is vaak sprake van ondersteuning door mantelzorgers en/of vrijwilligers. Het Standaard Indicatie Protocol bevat een combinatie van verpleging, verzorging (blijft binnen de AWBZ) en begeleiding individueel (toekomstig Wmo). I: Maatschappelijke Opvang Rotterdam heeft samen met de G4 een intensieve en persoongsgerichte aanpak ontwikkeld, vaak met de titel bemoeizorg (drang/dwang). Te bereiken doel is deze mensen naar een beperkte vorm van zelfredzaamheid te brengen op alle relevante leefgebieden.
blad: 19/40
Maatschappelijke effect is het voorkomen van dakloosheid, het activeren naar scholing/werk, het terugdringen van overlast en criminaliteit, kortom meer en constructiever deelnemen aan de samenleving. Het gaat veelal om cliënten met psychiatrische problematiek, in combinatie met verslaving en/of een laag IQ. Thuishavens is hiervoor de opstap. Tegelijk moet de Thuishaven ook de buurt tot steun zijn. Naast individuele begeleiding kan sprake zijn van dagbesteding. Buurtbewoners kunnen worden begeleid vanuit de thuishaven, of aan de slag in de thuishaven.
Uitgangspunt 7: Samenhang in de decentralisaties Gemeenten hebben te maken met verschillende grote decentralisaties. Naast de decentralisatie van de begeleiding gaat het om de invoering van de Wet Werken naar Vermogen en de decentralisatie van de jeugdzorg. En, hoewel niet in het directe taakveld van de gemeente, zijn er raakvlakken met de wijzigingen in het passend onderwijs. Deze ontwikkelingen zijn voor een belangrijk deel op hetzelfde gedachtegoed gestoeld. Ze gaan uit van krachtiger burgerschap, en de kracht van de lokale gemeenschap (ontzorgen, normaliseren, versterken). En ze hanteren het uitgangspunt dat burgers veel meer eigen verantwoordelijkheid moeten en kunnen nemen. Aanleiding voor de verschillende ontwikkelingen is dezelfde: stijgende kosten leiden tot de noodzaak in te grijpen en het stelsel te wijzigen. Het combineren van een stelselwijziging met een bezuiniging vraagt van gemeenten om een en ander op een andere manier te organiseren. In het beleid en in de uitvoering dient de samenhang tussen de verschillende ontwikkelingen te worden gezocht, zodat zij elkaar versterken, in elkaars lijn komen te liggen en op basis van vergelijkbare uitgangspunten worden uitgewerkt.
Begeleiding AWBZ & Wmo
Wet Werken naar Vermogen
Jeugdzorg
Passend Onderwijs
Figuur 5 Samenhang transities
blad: 20/40
Samenhang AWBZ - Wet werken naar vermogen: Per 1 januari 2013 vindt de invoering van de nieuwe Wet werken naar vermogen (WWNV) plaats. De gemeente gaat dan (jong) gehandicapten met een arbeidsvermogen van meer dan 20% ondersteuning bieden in het vinden van werk. De WWNV biedt met loondispensatie de mogelijkheid werkgevers extra te stimuleren om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. De werkgever is vrijgesteld van de betaling van het wettelijk minimumloon en betaalt alleen voor de productiviteit die een werknemer met een beperking levert. De gemeente vult het inkomen van de werknemer aan tot maximaal het wettelijk minimumloon. Voor wie alleen in een beschutte omgeving kan werken, blijft de sociale werkvoorziening toegankelijk. Voor jonggehandicapten die niet kunnen werken (volledig en duurzaam arbeidsongeschikt) blijft de Wajong bestaan. De invoering van de WWNV heeft een relatie met de decentralisatie van de begeleiding en meer specifiek de arbeidsmatige dagbesteding (begeleiding groep). De doelgroep overlapt voor een deel (arbeidsmatige dagbesteding, SW-beschut, detacheren & begeleid werken) Er is bij de invoering van de WWNV en de decentralisatie van de begeleiding een groot belang bij het inrichten van een infrastructuur die sociaal werkgeverschap bij organisaties in de stad (waaronder zorgaanbieders) bevordert en de sociale werkvoorziening en de arbeidsmatige dagbesteding goed op elkaar laat aansluiten. Het product dagbesteding in zijn algemeenheid is overigens zeer gevarieerd en niet altijd en alleen gericht op arbeidsactivering. Arbeidsmatige dagbesteding biedt cliënten een dagprogramma met aangepaste vormen van arbeid. Het doel is deelname aan de samenleving binnen de mogelijkheden van cliënten en het ontwikkelen en vasthouden van vaardigheden. Het belang van een goede samenhang tussen de decentralisatie van de begeleiding en de WWNV is samen te vatten onder de noemer ‘werk is de beste zorg’. Het in arbeidmatige zin actief zijn van mensen met een beperking laat mensen een actief onderdeel zijn van de samenleving, het geeft ze een gevoel van eigenwaarde en het werkt in potentie ontlastend op de zorgvraag. De volgende punten zijn daarbij van belang:
Door beperking van de toegang van de WSW, bestaat de mogelijkheid dat de druk op de dagbesteding gaat toenemen. Daarom moet er een goede samenhang worden gerealiseerd in de toegang tot voorzieningen in relatie tot de WWNV, de WSW, de Wajong en de begeleiding (een logisch oplopende arbeidsladder). Tegelijkertijd kan er ook sprake zijn van gedeeltelijk overeenkomstige voorzieningen. Bij de vaststelling van loondispensatie gaat de wetgever er namelijk van uit dat bij een verdienvermogen 20% wml (wettelijk minimumloon) beschutte werkvoorziening wordt ingezet. Binnen de dagbesteding voldoet een categorie mensen ook aan dit criterium. Vanuit dit perspectief worden de mogelijkheden verkend van een coöperatie: een samenwerking tussen het SW-bedrijf en zorgaanbieders op het vlak van het arbeidsmatig activeren van cliënten en eventueel nog andere partijen. Met gedeeld eigenaarschap, gedeelde verantwoordelijkheid en dus gedeelde risico’s. De zorginkoop biedt kansen om zorgaanbieders meer te bewegen tot de inzet van vrijwilligers, het activeren van WWB-ers en mensen met een arbeidshandicap in de brede zin van het woord. Vanuit de AWBZ-dagbesteding is op dit moment geen (financiële) prikkel op de activering van het sociale netwerk of op scholing of de toeleiding naar werk. Er zijn wel verschillende interessante kleinschalige projecten bij zorgaanbieders op dit vlak, waarbij kan worden aangesloten. Voor de toekomst moet deze ontwikkeling worden versterkt.
blad: 21/40
Samenhang Jeugdzorg – AWBZ De verschillende stelselwijzigingen hanteren allen het uitgangspunt dat burgers veel meer eigen verantwoordelijkheid moeten en kunnen nemen. Voorwaarde voor dit uitgangspunt is dat het leefklimaat in wijken, op scholen en thuis prettig en stimulerend is, waardoor ouders en hun kinderen ook in staat zijn om die eigen verantwoordelijkheid op zich te nemen. Als gemeente moeten we de verbinding leggen en barrières binnen jeugdbeleid, maar ook tussen zorg voor volwassenen en jeugd slechten. We moeten kansen benutten die er zijn door de overlap van problematiek van Rotterdammers die nu begeleiding uit de AWBZ krijgen of jeugdzorg. Verbetering is mogelijk bijv. door het vereenvoudigen van systemen, minder te denken in doelgroepen en minder verkokering. Een verhoging van effectiviteit en efficiëntie is mogelijk als zorgtrajecten beter op elkaar aansluiten, niet alleen binnen het jeugdveld, maar ook breder. Ondersteuning moet plaatsvinden voor het gezin als geheel. Dat betekent werken volgens de gedachte ‘één gezin, één plan, één regisseur’ en een goed toegeruste coördinerende hulpverlener (casusregisseur) met voldoende bevoegdheden, mandaat en expertise. De decentralisatie van de jeugdzorg en de begeleiding vanuit de AWBZ vragen om een transitie- en een transformatieproces. Bij de decentralisatie begeleiding gaat het wettelijke regime van de Wmo met het compensatiebeginsel voor deze nieuwe groep matige en/of ernstig beperkten gelden. Het Rijk is voornemen bij de decentralisatie jeugdzorg zoveel als mogelijk aan te sluiten bij het Wmo-gedachtegoed maar zal dit met extra waarborgen omkleden als het bijv. gaat om de jeugdbescherming, jeugdreclassering en jeugdzorg plus (voorheen gesloten jeugdzorg). Voor Rotterdam lijken er vooralsnog weinig belemmeringen te zijn om de hulp vanuit jeugdzorg en begeleiding goed op elkaar aan te laten sluiten. De tijdpaden van de twee decentralisaties lopen niet synchroon. De extramurale begeleiding, ook voor jongeren tot 18 jaar, wordt voor nieuwe cliënten en herindicaties gedecentraliseerd per 1 januari 2013. Voor bestaande cliënten per 1 januari 2014. Het Rijk is voornemens de extramurale begeleiding van jongeren met LVG- en GGZ-problematiek per 1 januari 2015 over te hevelen naar de nieuwe wet voor de zorg voor de jeugd. De begeleiding voor jongeren vanuit andere grondslagen blijft binnen de Wmo. De komende tijd wordt benut om te kijken op welke wijze de gemeente de begeleiding van jeugd-LVG en jeugd-GGZ gaat vorm geven. Omdat deze op korte termijn al overkomt ligt het voor de hand dit vooralsnog vanuit de Wmo te benaderen en deel uit te laten maken van de zorginkoop begeleiding, maar deze afzonderlijk in te richten. Per 2014 of desnoods 2015 is dan de koppeling aan overige zorg voor jeugd mogelijk. In de tussentijd wordt de inhoudelijke verbinding gelegd met de zorg die vanuit de stadsregio wordt ingekocht. Belangrijk daarbinnen is de pilot die gezamenlijk met Achmea in het kader van de decentralisatie jeugdzorg wordt vormgegeven rond de zorginkoop. De pilot is een samenwerking tussen de huidige financiers van jeugdzorg, Jeugd-LVG en Jeugd-GGZ: de stadsregio Rotterdam, de gemeente Rotterdam en de zorgverzekeraar. Doel is vanaf 2013 meer geïntegreerd zorgaanbod voor jeugdigen en gezinnen met meerdere problemen te kunnen bieden. In het proces leren we veel over de nieuwe taken van de gemeente. We halen mogelijke overlap weg en leren van de wijze waarop zorgverzekeraars nu zorg inkopen.
blad: 22/40
Samenhang Jeugdzorg, Passend Onderwijs & AWBZ Passend onderwijs is een verantwoordelijkheid van schoolbesturen. De middelen passend onderwijs gaan ook rechtreeks naar het onderwijs (samenwerkingsverbanden) en niet naar gemeenten. Met passend onderwijs wordt de organisatie en de bekostiging van kinderen die extra ondersteuning nodig hebben veranderd. Zo krijgen de scholen de verantwoordelijkheid om voor alle kinderen die worden aangemeld een zo passend mogelijke plek te bieden (zorgplicht). Dit kan een plek zijn op de eigen school of een plek op een andere school die het kind beter kan ondersteunen. Om aan alle kinderen daadwerkelijk een goede plek te kunnen bieden, gaan reguliere en speciale scholen regionaal samenwerken. De scholen in het samenwerkingsverband maken afspraken over de ondersteuning aan leerlingen en de bekostiging daarvan. De gemeente Rotterdam wil de decentralisatie jeugdzorg en passend onderwijs in samenhang uitwerken. Hiervoor wil de gemeente met schoolbesturen afspraken te maken over de aansluiting tussen de zorg in en de zorg om de school. Het maken van afspraken met onderwijs bevindt zich in een beginstadium, onder andere omdat de samenwerkingsverbanden formeel nog niet bestaan. De gemeente wil zorg dragen voor een sluitend systeem tussen zorg in en om de school. Daarnaast raakt passend onderwijs ook de wettelijke taken van de gemeenten, zoals onderwijshuisvesting, leerplicht, leerlingvervoer en preventief jeugdbeleid. In het kader van de uitwerking van de afspraken tussen gemeente en onderwijs vormen gehandicapten geen specifieke doelgroep. Passend onderwijs gaat over alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, dus niet in het bijzonder alleen gehandicapten. De AWBZ-begeleiding omvat voor een gedeelte begeleiding aan jeugdigen op school. De gemeente zal hier met de decentralisatie van de begeleiding verantwoordelijk voor worden. Het CIZ hanteert nu de afbakening tussen begeleiding ingezet vanuit het onderwijs en begeleiding uit de AWBZ als volgt: wanneer een kind vanwege een aandoening of stoornis en beperkingen gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. In het wetsvoorstel passend onderwijs wordt niet meer gesproken over ‘zorg’ aan leerlingen maar over ‘ondersteuning’ aan leerlingen. Dit omdat passend onderwijs over onderwijs gaat en over de extra ondersteuning die leerlingen in de klas nodig hebben en niet over de beperkingen die een leerling heeft. Inzet van passend onderwijs is dat wordt uitgegaan van wat een kind wel kan en wat er voor nodig is om het onderwijs aan het kind succesvol te laten zijn. De onderwijsondersteuningsvraag staat dus centraal. Het onderkennen van het belang van een integrale diagnose en een integrale hulpverlening is van belang om voor deze doelgroep daadwerkelijk te komen tot het beantwoorden van de hulpvraag. Hier ligt daarom een opgave om jeugdzorg, passend onderwijs en begeleiding in samenhang met elkaar te bezien.
blad: 23/40
Uitgangspunt 8: Beheersen van de kosten Het vanuit het rijk te decentraliseren budget bedraagt € 2.8 mld. Budgettair is een zeer voorlopige schatting dat het voor Rotterdam gaat om een bedrag van € 75 – 100 mln. Dit is een voorspelling met een aanzienlijke onzekerheidsmarge. In de loop van 2012 zullen aanvullende en meer nauwkeurige gegevens beschikbaar komen. In april 2012 moet het verdeelmodel bekend worden, dat door Cebeon wordt ontwikkeld. In de meicirculaire van het kabinet (eind mei / begin juni) wordt bekend gemaakt wat de hoogte van het budget per gemeente wordt. 2013 is een overgangsjaar, waarbij bestaande klanten nog buiten beeld zijn. Het volledige te decentraliseren bedrag is in beeld vanaf 2014. Rotterdam neemt het door het rijk beschikbaar gestelde budget tot uitgangspunt bij het inrichten van de ondersteuningstructuur aan cliënten. Dit vanuit de gedachte dat bij een decentralisatie de door het rijk beschikbaar gestelde middelen toereikend dienen te zijn. Bij de zorginkoop zal dit goed moeten worden geborgd. Daarnaast dient overigens wel de opmerking te worden gemaakt, dat de gemeente vanuit het compensatiebeginsel in de Wmo, weliswaar met vrijheidsgraden, altijd gehouden is tot het compenseren van de belemmeringen die een cliënt ten gevolge van een beperking ondervindt. De volgende ontwikkelingen en onzekerheden zijn aan de orde:
5% Taakstelling De overheveling van middelen vindt, zoals afgesproken in het bestuursakkoord, plaats met een taakstelling van 5%.
Indexatie lager dan zorggroei De middelen worden ingebracht in een nieuwe decentralisatie-uitkering Wmo begeleiding die tot en met 2015 wordt geïndexeerd met de daarvoor in 2011 geraamde reële groeiruimte voor de AWBZ van gemiddeld 2.5% per jaar en de jaarlijks beschikbare nominale index. Vervolgens is het van belang te kijken naar de ontwikkeling van de feitelijke zorgvraag ten opzichte van de afgesproken groeivoet. Het aantal indicaties in Rotterdam is van 1 juli 2010 tot 1 juli 2011 gestegen met 3.9% en de daadwerkelijke zorggroei in het volume is bijna 7%. Het is vooralsnog aannemelijk dat deze ontwikkeling zich jaarlijks voltrekt. Daarmee is de zorgbehoefte dadelijk groter dan het budget, per jaar oplopend met een kleine 4.5%.
Persoonsgebonden budget Vanaf 1 januari 2012 kunnen alleen nog mensen met een verblijfsindicatie aanspraak maken op een pgb. Mensen met een persoonsgebonden budget zonder verblijfsindicatie krijgen uiterlijk per 1 januari 2014 niet langer een pgb. Zij moeten overstappen naar zorg in natura als ze een AWBZ-indicatie hebben voor de functies persoonlijke verzorging en/of verpleging. Mensen met een AWBZ-indicatie voor de functie begeleiding zijn vanaf 2013/2014 aangewezen op begeleiding vanuit de gemeente op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning. De pgb-maatregelen moeten oplopend € 700 mln opleveren in 2015. Het gaat hier om de totale extramurale AWBZ-zorg in relatie tot het pgb. De begeleiding maakt hier naar schatting 50% van uit.
Inloopfunctie GGZ De financiering van de inloopfunctie GGZ stopt per 1 januari 2013 en wordt overgeheveld naar de gemeenten (binnen het verdeelmodel van de begeleiding). Het betreft landelijk een bedrag van ongeveer € 50 mln. Vanuit het ministerie van VWS en de VNG ontvangen wij zeer sterke signalen dat het een groot gedeelte van dit budget niet zal worden verdeeld over de centrumgemeenten maar over alle gemeenten. Dit is voor Rotterdam zeer nadelig, aangezien 93% van deze functie voor het centrumgemeentegebied is gepositioneerd in Rotterdam zelf.
blad: 24/40
IQ-maatregel In het Regeerakkoord is opgenomen dat het IQ-criterium voor recht op AWBZ-zorg per 2012 wordt veranderd in lager dan 70 in plaats van de huidige 85. In plaats van het IQ zal de beperking en de eigen kracht van de cliënt dan (meer) maatgevend worden bij de indicatiestelling. Het kabinet heeft besloten om nader onderzoek te doen naar de wijze waarop deze maatregel het beste vorm kan krijgen en daarom de implementatie daarvan met één jaar uit te stellen. De ingangsdatum per 1 januari 2013 komt daarmee gelijk te liggen met de invoering van de decentralisatie van de begeleiding voor nieuwe cliënten. Doel van het Rijk is om met deze beperking van de AWBZ-doelgroep te komen tot structureel circa € 250 miljoen minder AWBZ-uitgaven. Het rijk voert een taakstelling door van € 500 mln en gemeenten ontvangen een bedrag van 50% als weglekgeld om de grotere toeloop op allerlei gemeentelijke voorzieningen te kunnen opvangen.
Totstandkoming verdeelmodel Met betrekking tot de verdeling van middelen over de gemeenten ontwikkelt Cebeon in opdracht van het ministerie van BZK en in overleg met de VNG een verdeelmodel. Volgens afspraken in het Bestuursakkoord wordt een onafhankelijke instantie verzocht voor de meicirculaire 2012 te toetsen of de relevante beschikbare budgetten op de afgesproken wijze worden overgedragen. In dit proces moet Rotterdam proberen te bewerkstelligen dat een rechtvaardige verdeelsleutel en groeivoet wordt gekozen. Een model dat recht doet aan de problematiek in de grote steden. De ervaring leert immers dat het aantal kwetsbaren in grote steden groter is, de problematiek zwaarder en de sociale inbedding moeizamer tot stand komt. De ervaring leert echter ook dat Rotterdam als nadeelgemeente uit de bus kan komen. In het bestuursakkoord is overigens wel opgenomen dat het totaal aan optredende herverdeeleffecten maximaal €15,- nadeel per inwoner per jaar mag bedragen.
Bovenstaande maakt duidelijk dat de financiële onzekerheden met betrekking tot de decentralisatie van de begeleiding aanzienlijk zijn. De taakstelling zal, mede afhankelijk van de ontwikkeling van de zorggroei, flink hoger uitvallen dan de basistaakstelling van 5%. Daar komt nog de onzekerheid bij dat het kabinet aan de vooravond staat van besluiten over omvangrijke aanvullende bezuinigingen. Gevolgen voor het budget van de begeleiding en de uitgaven aan de AWBZ in algemene zin (met al zijn doorwerkingen), zijn niet uit te sluiten. Dit alles maakt het van groot belang te proberen de zorgkosten te beheersen en te streven naar een financieel duurzame situatie. Dit vergt aandacht voor een scherp begrotingsbeleid en goede planning & control. En het maakt duidelijk dat de decentralisatie van de begeleiding niet alleen een transitie is, maar ook een transformatie. Het gaat om een nieuwe manier van werken en dus inhoudelijke verandering en cultuurverandering. Zonder transformatie zal de stijging van de zorgconsumptie doorgaan en niet in verhouding staan tot de stijging van het budget. Er moet dus worden gezocht naar besparingsmogelijkheden op het huidige AWBZproduct begeleiding. Enkele besparingsroutes zijn: vraagverheldering, substitutie van professionele ondersteuning door ondersteuning op vrijwillige basis of andere ondersteuningsvormen, toeleiding naar betaalde vormen van werk, het afstemmen van de inkoop met de zorgverzekeraar, de vaststelling van de tarieven bij de inkoop en het op termijn slimmer organiseren van vervoer. De huidige inschatting is dat de mogelijkheden voor besparingen zeker de eerste jaren lager zijn dan de te verwachten financiële minnen met bijbehorende onzekerheden. De publicatie van de meicirculaire is daarbij een nieuw analyse- en afwegingsmoment.
blad: 25/40
Uitgangspunt 9: Ruimte voor gespecialiseerde zorgaanbieders. Voor een groot deel van de doelgroep van extramurale begeleiding zal (deels) professionele ondersteuning nodig zijn, vanuit een door de gemeente in samenwerking met zorgaanbieders op te zetten ondersteuningsaanbod. Dit vraagt in de eerste plaats om het helder specificeren van dit ondersteuningsaanbod in een programma van eisen, dat gebruikt wordt voor het inkopen van deze ondersteuning. Op basis daarvan kunnen leveranciers worden geselecteerd. Een onderbouwde keuze zal worden gemaakt welke ondersteuningsproducten gebiedsgericht, stedelijk dan wel regionaal worden ingekocht. Daarvoor vindt overleg en bestuurlijke afstemming plaats met overige gemeenten in de regio (schilgemeenten) en met de deelgemeenten. In deze brief wordt alleen ingegaan op de criteria voor decentraal, dan wel centraal inkopen. In een latere fase (omstreeks juni 2012) zal een meer gedetailleerde inkoopstrategie zijn uitgewerkt. Het inkoopproces wordt ondersteund vanuit de Servicedienst en wordt afgestemd met de huidige aanbestedingen Individuele Voorzieningen, gebiedsgerichte organisatie van zorg en welzijn, de decentralisatie van de Jeugdzorg, en de inkoop van maatschappelijke opvang (en de hieraan gerelateerde dagbesteding). Centraal of decentraal inkopen en organiseren Op dit moment wordt onderzocht of de inkoop, het contractbeheer centraal of decentraal kan dan wel moet plaatsvinden. De voor- en nadelen worden hier in termen van effectiviteit en efficiëntie op een rij gezet. Bij voorbaat kan wel gezegd worden dat sommige specifieke cliëntgroepen voor de begeleiding op stedelijk dan wel regionaal niveau ingekocht moeten worden. Er is een aantal argumenten om dit te doen: • • •
Gezien de ondersteuningsvraag is het noodzakelijk om specifiek arrangementen voor bepaalde doelgroepen te organiseren Voor dit specifieke aanbod is specifieke deskundigheid van aanbieders vereist om voldoende kwaliteit te kunnen bieden Deze specifieke doelgroep moet op een afdoende schaalgrootte worden ingezet om de benodigde specifieke deskundigheid efficiënt te kunnen bundelen.
Voorbeelden van specifieke cliëntgroepen zijn zintuiglijk beperkten, de categorie palliatief terminale zorg en de Maatschappelijke Opvang. Ten aanzien van de regio kan ik u melden dat de 18 regiogemeenten, waaronder Rotterdam, een gezamenlijke analyse maken voor wat betreft meerwaarde van en draagvlaak voor regionale zorginkoop voor gedeelten van de doelgroep begeleiding. Het gaat dan om specialistische vormen van begeleiding in combinatie met een klein aantal cliënten per gemeente. Denk aan bestaande (sub)regionale voorzieningen als palliatieve terminale zorg, logeerhuizen, afasiecentra en voorzieningen voor mensen met een zintuiglijke handicap. Deze voorzieningen kunnen bestaan, omdat zorgaanbieders de mogelijkheid hebben kleine aantallen cliënten uit meerdere gemeenten op één locatie op te vangen en te ondersteunen.
blad: 26/40
Uitgangspunt 10 Ruimte voor kleinschalige aanbieders Bij de zorginkoop weegt tevens mee of de gemeente als opdrachtgever één of meerdere aanbieders wil contracteren. Wanneer de omvang van de in te kopen producten en diensten beperkt is (kleine doelgroep) en/of dat voor de levering specialistische kennis verreist is kan het verstandiger zijn om de inkoop te bundelen. Voor sommige doelgroepen zal er dan sprake zijn van één gespecialiseerde aanbieder. Bij bundeling van een kleinere hoeveelheid kan een inkoopvoordeel gehaald worden. Uitgangspunt is om – tenzij er sprake is van een in hoge mate gespecialiseerd aanbod dat maar bij een zeer beperkt aantal aanbieders beschikbaar is - te streven naar het aangaan van een inkoopcontract met meer dan één aanbieder, en daarbij ook de meer kleinschalige initiatieven de ruimte te bieden om mee te dingen naar de inkoop. Daarbij zal een serieuze afweging gelden tussen het inkoopvoordeel (en dus de mogelijkheid om velen ondersteuning te bieden) enerzijds, en de gewenste specialisatie en kleinschaligheid anderzijds.
Uitgangspunt 11 Mogelijkheden onderzoeken en benutten voor combi-arrangementen Combi-arrangementen zorg Bij de huidige klanten van Begeleiding vanuit de AWBZ is met regelmaat sprake van een combinatie van overige vormen van zorg uit de AWBZ (verpleging, verzorging, behandeling, adl-ondersteuning, kortdurend verblijf) en/of vindt er tevens behandeling dan wel diagnostiek plaats vanuit de Zorgverzekeringswet. In sommige gevallen zal deze gecombineerde inzet van functies of zorgvormen sterk met elkaar verweven zijn en is er vanuit het perspectief van de klant een samenhangend pakket. Rotterdam wil in overleg met zorgverzekeraars bekijken of het mogelijk is om vooraf voor specifieke doelgroepen combi-arrangementen te definiëren en gezamenlijke inkoopcontracten af te sluiten. Dit geldt met name voor doelgroepen waarvoor een grote verwevenheid is met (blijvende) inzet vanuit de AWBZ. Combi-arrangementen Huishoudelijke Verzorging Deze verwevenheid van functies geldt ook voor Wmo-producten. Het product Huishoudelijke Verzorging heeft voor een deel betrekking op het voeren van de regie over het huishouden. De AWBZ-functie begeleiding kan ook betrekking hebben op deze zelfde regiefunctie. Dat kan pleiten voor het gezamenlijk inkopen van combi-arrangementen die gericht zijn op begeleiding bij het huishouden. Rotterdam gaat de voor- en nadelen van deze optie van gecombineerd inkopen van HV en Begeleiding in de komende maanden uitwerken. Combi-arrangementen Welzijn Tot slot geldt er een verwevenheid met meer op welzijn gerichte Wmo-producten. Werksoorten als ouderenadvisering en algemeen maatschappelijk werk spelen een belangrijke rol in de voortrajecten van de zorg, in de zin van het bieden van meer tijdelijke en lichtere vormen van begeleiding, maar vooral ook in preventieve zin: de inzet van zwaardere vormen van zorg wordt voorkomen. Deze werksoorten zijn ook van belang vanwege de signaleringsfunctie en het opsporen van zorgmijders (kwetsbare groepen). Hiertoe wordt binnen de gemeente Rotterdam gewerkt aan het vormgegeven van gezamenlijk opdrachtgeverschap (in het kader van gebiedsgericht organiseren zorg en welzijn) en wordt nader overleg gevoerd met de deelgemeenten. Tevens wordt nagegaan bij zorgverzekeraars in hoeverre zij bereid zijn om preventieve en signalerende activiteiten op te nemen in hun zorgpaden.
blad: 27/40
Uitgangspunt 12: Ruimte voor (gewijzigd) pgb in de toekomst. Een afgewogen oordeel moet worden gemaakt over de wenselijkheid om straks vanuit het gemeentelijk inkoopbeleid al dan niet de mogelijkheid voor een pgb-leveringsvorm te bieden. Onder het AWBZ-regime is levering van Begeleiding als pgb mogelijk. Voor huishoudelijke verzorging, hulpmiddelen en woonvoorziening in de Wmo is ook een pgb mogelijk. Keuzevrijheid van aanbieder en maatwerk zijn de belangrijkste argumenten pro, kostenstijging in het volume en fraudegevoeligheid zijn de belangrijkste argumenten contra. Er zijn instrumenten en systemen denkbaar waarin aan een deel van de bezwaren tegemoet wordt gekomen, daarop wordt momenteel gestudeerd. Het is de intentie het pgb, mogelijk in een nieuwe vorm, beschikbaar te stellen voor cliënten met extramurale begeleiding. Hierbij wordt met interesse gekeken naar de ontwikkelingen in Amsterdam, waar in overleg met Per Saldo (de landelijke belangenvereniging van mensen met een pgb) wordt gekeken naar de toekomstige vorm van het pgb. Daarnaast zal op dit punt ook het overleg worden gezocht met Rotterdamse belangen- & cliëntgroepen. De eerste gesprekken hebben reeds plaatsgevonden. Voorlopige kaders: • • • • • •
De voorkeursleveringsvorm is ondersteuning in natura. Voor zover bij zorg in natura in de huidige vorm onvoldoende flexibiliteit of maatwerk gelden, moeten daar inkoopeisen (verbeterpunten) voor worden opgenomen. Keuzevrijheid tussen aanbieders is goed als dat inderdaad de eigen regie helpt bevorderen. Behalve maatwerk en flexibiliteit moet er ook kwaliteit geleverd worden. De mogelijkheden voor fraude en misstanden moeten zo klein mogelijk worden gemaakt. Kosten moeten beheerst worden en de administratieve lasten beperkt.
Uitgangspunt 13: Ruimte voor een eigen bijdrage Op dit moment is een klant onder de AWBZ een eigen bijdrage verschuldigd voor de extramurale begeleiding. Er wordt onderzocht in hoeverre het wenselijk is ook onder de Wmo een eigen bijdrage te vragen voor de extramurale begeleiding. Extra punt van aandacht vormt hierbij de groep die verblijft in de maatschappelijke opvang, m.n. in verband met de risico’s voor zorgmijdend gedrag. Ook de ontwikkeling van wetgeving is hierbij van belang. Op dit moment is geen eigen bijdrage voor Wmo-voorzieningen mogelijk voor degenen die in de maatschappelijke opvang verblijven. Het is nog niet duidelijk of dit straks ook zal gelden voor de eigen bijdrage voor extramurale begeleiding. Een eigen bijdrage kan in ieder geval in beperkte mate de druk op het beschikbare budget doen afnemen. Daarnaast zal deze voor veel klanten niet tot extra kosten leiden, omdat zij al een eigen bijdrage verschuldigd zijn voor bijvoorbeeld huishoudelijke verzorging. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning is immers voorzien in een begrenzing van de hoogte van de eigen bijdrage, alsmede in een regeling ter voorkoming van een cumulatie van eigen bijdragen in het kader van de Wmo en AWBZ
blad: 28/40
Uitgangspunt 14: Gefaseerd klantproces en toegang tot de begeleiding Inrichten van klantproces Aansluitend aan het inkoopproces zal Rotterdam voorzieningen treffen voor de organisatie van het klantproces: •
• •
• •
Hoe wordt de voordeur tot de ondersteuning geregeld (centrale voordeur, decentrale voordeuren, aan aanbieders gemandateerde voordeuren, telefonische / digitale voordeur). Er moeten duidelijke afspraken gemaakt worden over de besluitvorming over de toegang tot de ondersteuning en de manier waarop de beoordeling plaatsvindt. De follow-up in de zin van inzet van ondersteuning, monitoring van de productieafspraken, kwaliteitsbeleid en eventueel wachtlijstbeheer moet worden geborgd. De aansturing / bijsturing van het productievolume en de kwaliteit daarvan moet worden geregeld en bewaakt. Er moeten duidelijke budgetafspraken worden gemaakt, waarbij er goede prikkels zijn ingebouwd voor leveranciers, zowel voor het behalen van voldoende kwaliteit als de beheersing van het beschikbare budget.
Informatie & advies De klant meldt zich met een vraag of er komt een signaal van derden binnen over een probleem bij een burger. Een dergelijke signaal of melding komt binnen via internet, persoonlijk contact aan de balie, telefonisch contact, per post of email. Binnen deze processtap wordt informatie en/of advies verstrekt op het brede terrein van wonen, zorg en welzijn. Bij de vraagverheldering moet duidelijk worden wat het probleem is en wat de burger veranderd wil zien in zijn situatie. De vraag wordt getoetst aan wettelijke kaders. Een brede vraagverheldering, zoals ook gedefinieerd in “de kanteling” vindt plaats. Hiermee wordt bereikt dat problemen in onderlinge samenhang bekeken worden en zo mogelijk ook andersoortige oplossingen dan professionele ondersteuning (mede) worden ingezet. Vraagverheldering De ondersteuningsbehoefte wordt verhelderd door het uitvragen van de ondersteuningsvraag (vraagverheldering), het waar mogelijk versterken van de eigen competenties van deze burgers, het in kaart brengen van hun sociale netwerken en de ondersteuningsmogelijkheden daarin. Als daarin (deels) mogelijkheden liggen voor ondersteuning, worden deze burgers getraind in hun competenties en zo nodig kortdurend ondersteund bij het treffen van toekomstbestendige arrangementen in hun sociale netwerken. Daarin ligt een bemoeienis van de gemeente, door het aanbieden van vraagverheldering, trainingsaanbod (netwerkontwikkeling, empowerment) en kortdurende ondersteuning voor een ingewikkelde doelgroep. Bij de doelgroep Begeleiding zal voor een aanzienlijke groep gelden, dat het trainen van competenties en het aanboren van sociale netwerken niet komt in plaats van professionele inzet, maar aanvullend op de professionele inzet plaatsvindt. Beoordeling Er komt een nieuwe doelgroep op de gemeente afkomt, waar ook (nog) niet in alle gevallen de deskundigheid in voldoende mate aanwezig is. Dat geldt bijvoorbeeld voor de doelgroep VG en PSY, waardoor de samenwerking intern binnen het concern en extern (met bijvoorbeeld MEE-Rotterdam Rijnmond) in belang toeneemt. Zowel in de structuur als in de methodische werkwijze moeten over de beoordeling afspraken worden gemaakt. Er wordt gestreefd naar een eenduidige en op elkaar afgestemde werkstructuur voor deze beoordelingen. In de diverse geledingen van het concern Rotterdam (en zo nodig in samenwerking met externe partijen) zal de hiertoe benodigde personele capaciteit en deskundigheid worden ingezet.
blad: 29/40
Toegang tot een voorziening Bij het bepalen van het organisatiemodel wordt gekeken naar verschillende scenario’s. Grosso modo een scenario waarbij het professionele oordeel de toegang bepaalt tot een voorziening en een scenario waarbij de toegang sterk is verankerd bij het gemeentelijke loket. Ook kan er nog voor worden gekozen de toegang te beleggen bij een onafhankelijk aanbieder dan wel bij een aanbieder die ook voorzieningen levert. Bij de decentralisatie van de begeleiding wil Rotterdam gebruik maken van de bestaande gemeentelijke organisatie, maar ook van de deskundigheid die bij aanbieders aanwezig is. Bij de keuze van een scenario wordt de verbinding gezocht met de ontwikkelingen rondom gebiedsgericht organiseren van zorg en welzijn, bij de Huishoudelijke Verzorging, de Maatschappelijke Opvang en de Sociale Werkvoorziening. Toegang tot een voorziening: een routekaart Voor Rotterdammers die nu gebruik maken van de functie begeleiding, en voor Rotterdammers met een ondersteuningsbehoefte op dit gebied (ook al waren zij nog niet in de AWBZ bekend) is het van belang te weten waar zij zich met hun vraag kunnen melden als straks de decentralisatie een feit is. Daarin is een logische volgorde: 1. Als zij weten wat hun vraag is en welk aanbod daarbij zou kunnen passen, rechtstreeks bij de aanbieder, die afhankelijk van het toegangsmodel doorverwijst of zelf ‘indiceert’. 2. Als zij niet (precies) weten wat hun vraag is en/of welk aanbod daarbij past (maar wel een globaal idee van het ‘hoofdprobleem’), of als zij een meer ingewikkelde of samengestelde vraag hebben (die niet acuut is): bij een van de gemeentelijke ingangen (VraagWijzer, Individuele Voorzieningen) of bij MEE-Rotterdam Rijnmond 3. Als zij in sterke mate de regie over het leven kwijt zijn, in combinatie met een dringend huisvestingsvraagstuk, bij Centraal Onthaal / TTC / Centraal onthaal jongeren. De spelregels voor het klantproces zullen worden vastgelegd in de Wmo-verordening voor Rotterdam. Omstreeks juni 2012 is een eerste voorstel hieromtrent gereed.
Uitgangspunt 15: Kwaliteitstoetsing en toezicht De gemeente Rotterdam zal ten aanzien van kwaliteit, klachtrecht, medezeggenschap (cliëntenraden), melding van calamiteiten en melding van geweld bij de verlening van deze vorm van maatschappelijke ondersteuning de bestaande voorzieningen beoordelen op toereikendheid en zo nodig aanvullende voorzieningen treffen. Bij de decentralisatie van de begeleiding komt een doelgroep met meer ingewikkelde ondersteuningsvragen en meer gespecialiseerde vormen van zorg onder verantwoordelijkheid van de gemeente. Het ligt voor de hand dat ook nieuwe en wellicht meer intensieve vormen van kwaliteitstoetsing zullen moeten worden ontwikkeld en toegepast. Dit beleid zal gedurende de tweede helft van het jaar 2012 en de eerste helft van het jaar 2013 in samenspraak met het werkveld en de belangenorganisaties worden ontwikkeld. Op grond van de resultaten van dit ontwikkeltraject wordt een beargumenteerde keuze maken om bepaalde kwaliteitsinstrumenten toe te passen. Daarbij wordt gedacht aan: •
•
Aansluiting bij de zorgplannen zoals gehanteerd binnen de diverse zorgsectoren, toetsing op de aanwezigheid van deze zorgplannen, monitoring op de voortgang die binnen de kaders van deze zorgplannen wordt geboekt. Systeemtoezicht en toezicht op de aanwezigheid van kwaliteitssystemen, verbeterplannen, klachtenregelingen enzovoorts, zo nodig stellen van eisen van certificering.
blad: 30/40
• •
Eisen ten aanzien van de deskundigheid en feitelijke bekwaamheid van beroepsbeoefenaren. Kwaliteitspanels, vormen van visitatie, uitvoeren van peer-group beoordelingen, klanten medewerkertevredenheidsonderzoeken.
Gekeken naar bovenstaande zal om te beginnen inzet worden gepleegd op het treffen van een afdoende centrale klachtenregeling en meldingsregeling voor calamiteiten. Zo nodig zal dit punt worden betrokken bij het voorstel ter wijziging van de Wmo-verordening in het kader van de decentralisatie van de begeleiding. Het streven is om halverwege 2013 een afzonderlijke kwaliteitsnota Wmo-begeleiding uit te brengen.
blad: 31/40
Bijlage 1 Begeleiding in soorten en maten Het doel van het AWBZ-product extramurale begeleiding is om mensen met matige of zware beperkingen te ondersteunen in hun zelfredzaamheid (begeleiding voor mensen met lichte beperkingen is per 2010 reeds verdwenen uit de AWBZ). De beperkingen hebben betrekking op het terrein van sociale redzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie en / of probleemgedrag. De functie begeleiding beslaat daarmee verschillende levensgebieden: wonen, werken, financiën, zelfzorg, vrije tijd, sociaal netwerk en contacten met instanties. Praktisch gezien gaat het vaak om het ondersteunen van mensen op het terrein van structuur en dagritme, maar ook bij hulp of overname van taken op het gebied van dagelijks leven, huishouden en administratie. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen individuele begeleiding en groepsbegeleiding (dagbesteding). Het Besluit Zorgaanspraken AWBZ omschrijft begeleiding als bevordering, behoud of compensatie van zelfredzaamheid zodat opname in een instelling of verwaarlozing wordt voorkomen. De begeleiding kan ook worden ingezet ter ontlasting van mantelzorgers. De volgende grondslagen zijn te onderscheiden: -
Somatische aandoening Psychogeriatrische problematiek Psychiatrische stoornis Verstandelijke handicap Lichamelijke handicap Zintuiglijke handicap
Mensen die begeleiding ontvangen, hebben vaak te maken met een meervoudige problematiek. Ongeveer de helft van de mensen ontvangt ook andere vormen van zorg (Verpleging, Verzorging, Behandeling).
Voorbeelden van begeleidingsactiviteiten:
-
Woonbegeleiding
-
Sport voor verstandelijk beperkten
-
Praktische pedagogische thuishulp en gezinsondersteuning (PPG)
-
Vakantieactiviteiten voor verstandelijk beperkten
-
Begeleiding op school
-
Belevenis- en uitgaanscentrum
-
Begeleiding () bij het ontwikkelen van zelfredzaamheid voor diverse doelgroepen.
-
Activerende psychiatrische thuiszorg
-
Dagactiviteiten voor GGZ (DAC)
-
Inloophuizen
-
Dagbesteding voor verstandelijk beperkten
-
Begeleiding bij rehabilitatietrajecten verslaafden
-
Logeerhuizen
-
Ontmoetingsgroepen
-
Zaterdagopvang voor kinderen met verstandelijke beperking
-
Dagactiviteiten voor SOM en PG
blad: 32/40
Bijlage 2
Portretten van Rotterdammers met AWBZ-begeleiding
Rotterdam, maart 2012
blad: 33/40
Portret van Danny (32 jaar) Tien jaar geleden werd Danny door zijn broer, bij wie hij inwoonde, aangemeld bij het Maatschappelijk Werk voor Doven. Hij had op dat moment schulden, gebruikte veel softdrugs en het lukte niet om werk te vinden, ondanks zijn diploma’s als lasser op MBO-3 niveau. Via het maatschappelijk werk kreeg hij een zware indicatie voor individuele begeleiding op zintuiglijke grondslag. Hiermee zijn ze aan de slag gegaan. Van belang was vooral dat Danny op eigen benen ging staan en niet meer bij zijn broer zou wonen. Maar daarvoor moest hij eerst stoppen met blowen. Na twee jaar was Danny zo ver dat hij een kamertje kon huren en ook vrijwilligerswerk kon gaan doen als opstap naar betaald werk. Zo kwam er weer regelmaat in zijn leven. Intussen werd aan het oplossen van zijn schulden gewerkt met een schuldsaneringstraject. Na drie jaar was hij schuldenvrij en had hij voldoende arbeidsritme om weer te gaan werken. Danny solliciteerde verschillende keren bij reguliere bedrijven. Met zijn gewone diploma’s zou een baan mogelijk moeten zijn, maar het lukt niet. Waarschijnlijk zien werkgevers toch teveel bezwaren. Danny geeft aan zelf nooit problemen te hebben met het communiceren met horende mensen, maar hij vertelt zijn verhaal in aanwezigheid van een tolk. Zonder tolk zou het gesprek bestaan uit het schrijven van briefjes heen en weer, waarmee veel ongezegd zou blijven. Nu werkt hij bij Robedrijf, met elf andere doven. Bij grote vergaderingen, als het personeel over iets moet worden ingelicht, zorgt Robedrijf voor een tolk. Voor het dagelijks werk is geen tolk aanwezig. Danny werkt samen met een dove collega en enkele horende collega’s. Hoewel het voor hem geen noodzaak is om ook met dove collega’s te werken, geldt dat voor sommige doven wel, al was het maar voor het praatje in de pauze. Het werken in een horende omgeving is voor doven erg vermoeiend. Met Danny gaat het zo goed dat hij nog maar eens per maand begeleiding vraagt voor de administratie. Het gewone maatschappelijk werk is voor hem, ook met tolk, geen optie, omdat het taalgebruik daar niet is aangepast aan doven. Het is te abstract met te veel beeldspraak. Voor doven is Nederlands altijd de tweede taal na de gebarentaal en die beheersen ze minder goed.
Danny’s grote angst is dat zijn werk niet blijft bestaan. Hij ziet dat delen van de productie worden afgestoten en dat baart hem zorgen, al is hij van nature optimistisch en gelooft hij dat het met de metaal wel goed zal komen.
blad: 34/40
Portret van Karin (54 jaar) Karin woont in een gezellige aanleunwoning-met-zorgteam in een wooncomplex. Zonder de zorg zou zij niet zelfstandig kunnen wonen. Dat werd haar zelf ook duidelijk nadat ze door verkeerde toediening van medicijnen in een psychose was geraakt. Een bekend bijeffect van de ziekte Parkinson waaraan Karin lijdt. Na een opname bij Bavo en een half jaar wonen in een verpleeghuis wilde Karin een woning die voldoende zorg en zelfstandigheid biedt en waar bovendien haar twee katten mochten wonen. Die woonruimte heeft ze gevonden en ze is er blij mee, al had ze het liever anders gehad. ‘Ik woon hier als een prinses. Iedereen doet zoveel voor me en het is een mooie ruimte.’ Tijdens het gesprek laten de katten zich regelmatig even zien, alsof ze willen zeggen dat zij het ook zeer waarderen hier te kunnen wonen. Het accepteren van de ziekte is moeilijk. De onvermijdelijke achteruitgang, de medicijnen die de lichamelijke tics en de mentale achteruitgang moeten stagneren, de bijwerkingen, het wonen in een complex met vooral oudere mensen… Dagelijks wordt ze huilend wakker. Dan vermant ze zichzelf en begint de dag. Ze wordt geholpen met douchen en het innemen van haar medicijnen elke twee uur. Ontbijt en lunch verzorgt ze zelf, daarvoor doet ze ook de boodschappen, als ze eraan denkt. Door de ziekte is het korte termijngeheugen behoorlijk aangetast. Een deel van de individuele begeleiding die zij ontvangt is er dan ook op gericht om haar aan te sturen en te activeren om te doen wat gedaan moet worden, zoals het doen van boodschappen of het halen van medicijnen. Dineren doet zij in het restaurant, dan heeft ze gelijk een beetje aanspraak. Twee keer per week gaat ze, met ondersteuning, klaverjassen. Het helpt haar geheugen te trainen en ze doet het graag. Eens per week krijgt ze fysiotherapie. ‘Het is bijzonder; met elektrodes en wat manipuleren sta ik dan weer een dagje helemaal recht.’ Bij de Bavo is een gespreksgroep van mensen met niet aangeboren hersenletsel. Karin vindt het prettig daarheen te gaan. Ze vindt er erkenning en herkenning. Na zo’n middag gaat ze helemaal versleten maar met een goed gevoel weer naar huis. Haar wens is te gaan wonen in een woongroep van mensen met niet aangeboren hersenletsel / Parkinson. Of dat gaat lukken is zeer de vraag.
blad: 35/40
Portret van Roberto (18 jaar) Roberto woont bij zijn ouders. Zijn zus (23) is het huis uit, wat hij wel zo rustig vindt. Hij werkt in de buurtsupermarkt van een zorginstelling, waar hij allerhande hand- en spandiensten verricht. Eigenlijk wil hij in een computerzaak werken, waar hij mensen kan adviseren bij het kopen van een computer. Maar dat lijkt niet haalbaar. Roberto heeft een laag IQ (rond de 70), PDD-NOS en een slecht korte termijngeheugen. Hierdoor is hij razendsnel afgeleid, zeker wanneer iets hem niet interesseert. Roberto kan niet zelfstandig reizen met openbaar vervoer. Het maken van een eenvoudige maaltijd of het doen van een simpele boodschap lukt wel, zolang omstanders zich er niet mee bemoeien. Dan ontstaan al snel conflicten. Als kleuter ging Roberto naar een reguliere school, daarna volgde een zoektocht naar de juiste school in het clusteronderwijs. Uiteindelijk kwam hij op De Piloot die is verbonden aan het RMPI (Regionaal Medisch Pedologisch Instituut). Toen Roberto 9 jaar was, kregen zijn ouders te horen dat hij misschien maar beter ergens intern kon gaan wonen… Roberto woont nog steeds thuis en mag blijven zolang hij wil. Op de middelbare school voor speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen zou Roberto tot 20 jaar mogen blijven. Als 17-jarige ging hij stage lopen bij de zorginstelling. Hij is er nooit meer weggegaan, want de school wilde hem feitelijk niet meer terug. Zijn vader verbaast zich erover dat de school niks van zich laat horen en dat er geen jobcoach is die de overdracht aan de zorginstelling (de huidige werkgever) heeft gedaan. In goed overleg tussen Roberto, zijn ouders en de zorgorganisatie zijn doelstellingen geformuleerd, waaraan tijdens de dagactiviteiten gewerkt wordt, zoals klantvriendelijkheid, afmaken van een taak, structureren van activiteiten, orde en netheid. Hij werkt nu in de winkel, maar dit is misschien toch te hoog gegrepen; Roberto is snel overprikkeld, wat met verbaal geweld naar buiten komt. Zonder de begeleiding die hij bij zijn dagactiviteiten ontvangt, ziet zijn vader geen uitzicht voor zijn zoon. ‘Hij heeft geen realistisch zelfbeeld, maar wel een grote mond. Als hij niet wordt geactiveerd, doet hij niets en ontwikkelt hij zich helemaal niet meer.’
blad: 36/40
Portret van Ibrahim (19 jaar) Op achtjarige leeftijd kwam Ibrahim met zijn familie naar Nederland. Na een paar jaar besloot zijn moeder naar Spanje te verhuizen. Ibrahim ging mee, maar een paar jaar later kwam hij terug op vakantie om zijn oma op te zoeken. Hij is blijven hangen, maar mist zijn broertjes. Oma kon niet voor hem zorgen en zo kwam Jeugdzorg in beeld. Ibrahim kreeg een voogd, maar dat gaf niet direct voldoende rust en regelmaat. Wel bracht zijn voogd hem in contact met een zorginstelling, waar hij in een trainingshuis kon komen wonen op basis van zijn indicatie licht verstandelijke handicap. Een trainingshuis is gericht op het aanleren van vaardigheden om zelfstandig te kunnen gaan wonen. Dat is inmiddels gelukt, Ibrahim woont zelfstandig met ambulante begeleiding. De jobcoach van de zorginstelling heeft Ibrahim ook weer naar school gekregen, om zijn diploma AKA1 (arbeidsmarkt gekwalificeerd assistent) te behalen. Bij deze opleiding krijgt hij vakken als Nederlands, rekenen, burgerschap en beveiliging en hij heeft een heftruckdiploma behaald. Hij gaat één dag per week naar school en doet vier dagen productiewerk. Het liefst zou hij als artiest zijn brood verdienen, maar zijn meest concrete plannen zijn om met een neef samen een bedrijf op te zetten in de beveiligingsbranche. ‘Het is alleen nog wachten op toestemming, de papieren zijn allemaal al opgestuurd.’ Het doel van de jobcoach is voorlopig om hem te helpen zijn diploma te halen en te werken aan zijn persoonlijke doelen. De jobcoach en de ambulante woonbegeleider werken vanuit hetzelfde plan aan dezelfde doelen: op tijd komen, op tijd naar bed, aanleren van arbeidsvaardigheden als samenwerken en het aannemen van opdrachten, opbouwen van een sociaal netwerk en het onderhouden van vriendschappen. Dit zijn de basispunten om zelfstandig te kunnen functioneren. Zonder de begeleiding zou dit niet lukken.
blad: 37/40
Portret van Jan (59 jaar) Als we binnenkomen, kijkt Jan naar een opera op de superbreedbeeldtelevisie. Zijn woning staat vol dozen, spullen, papieren en er ligt een mooie camera. Hij blijkt een kenner van opera en fotografie. Zijn wens is om als fotograaf te werken, al is het maar eens per week. Maar Jan is depressief en het lukt hem niet om een voorgenomen plan uit te voeren. Zijn doel voor de korte termijn is om tenminste eens per week een afspraak te maken en die ook na te komen. Daarnaast wil hij een opgeruimd huis. Om dit voor elkaar te krijgen krijgt hij ondersteuning. Hij woont in een woning van een zorgorganisatie en ontvangt wekelijks huishoudelijke verzorging en individuele begeleiding. De administratie wordt bijgehouden, want doordat Jan niet meer in staat is om formele brieven te begrijpen, heeft hij schulden opgelopen. Die wil hij allemaal terugbetalen, maar dat is lastig met een laag inkomen en verplichte eigen bijdragen aan zorg en ondersteuning. Daarnaast komt tweewekelijks iemand van de verslavingszorg aan huis om met hem zijn alcoholgebruik onder controle te houden. Zonder deze ondersteuning zou Jan naar eigen zeggen al snel ‘onder de brug’ liggen. Zo is het niet altijd geweest. Jan werkte vanaf ‘71 als verpleegkundige in de psychiatrie en in de jeugdzorg bij jongeren met ernstige gedrags-problematiek. Hij werd gewaardeerd in zijn werk, heeft nooit hoeven te solliciteren. Maar zijn depressiviteit en alcoholgebruik waren langzame, niet tijdig herkende, slopers. Na diverse opnames is Jan in ’95 in de WAO terechtgekomen. Tot ongeveer 2000 heeft hij nog periodes kunnen werken, sindsdien zit hij op de bank. Een tijd lang heeft hij nog vrijwilligerswerk gedaan, maar ook dat lukt nu niet meer. Jan maakt zich zorgen over de aanbesteding. Als cliënt krijgt hij weinig informatie, maar hij heeft wel het gevoel dat de begeleiding die hij ontvangt op de tocht staat. Hij heeft het idee dat er in het algemeen veel te weinig invoelend vermogen naar de klanten is en zou dat graag anders zien.
blad: 38/40
Portret van Kevin (11 jaar) De geboorte van Kevin en zijn tweelingbroer Thomas was moeilijk. Ze waren beiden blauw en wilden niet huilen. In het ziekenhuis zeiden ze dat het met een paar dagen wel bij zou trekken, maar na vier dagen werden de ouders gebeld: ‘Het gaat toch niet zo goed met Kevin.’ Kevin bleek door zuurstofgebrek een hersenbloeding te hebben gehad. Hoe groot de schade was, viel niet direct te zeggen, maar in de maanden na de geboorte bleek dat al snel. De ene baby ging draaien, kruipen, praten, lopen, de andere niet. Kevin is spastisch, niet zindelijk en zwaar verstandelijk beperkt. Maar hij kan wel zijn gevoel tonen en meestal zit hij te stralen in zijn stoel. Hij houdt van aandacht en activiteiten en wordt chagrijnig als er een weekend lang niks wordt ondernomen. Na zijn geboorte belandde de familie in het zorgcircuit. Hulpmiddelen moesten geregeld, indicaties aangevraagd, een enorm bureaucratisch circus. Pas na enkele jaren kwamen ze in aanraking met MEE, maar inmiddels waren ze zelf zo gepokt en gemazeld, dat deze organisatie voor hen niet veel meer kon betekenen. Het regelen gaat nog steeds door. Elke twee jaar moet opnieuw een indicatie worden aangevraagd, waarvoor heel veel papieren nodig zijn. ‘Alsof hij ineens gezond zou worden’, verzucht moeder Gineke. Ondanks de beperkingen van Kevin willen zijn ouders hem en zijn broer een zo normaal mogelijk leven geven. Maar dat valt niet mee. Voordat ze ergens heen gaan moeten ze uitzoeken of ze wel door deuren kunnen. Dat lukt vaak al niet. De zorg is ook fysiek zwaar. Door de spasmen zwaaien Kevin’s benen tijdens de verzorging in het rond. ‘Hij heeft me al eens gekneusde ribben en bijna een gebroken neus bezorgd’, vertelt Gineke. Het eigen huis is aangepast met een tillift aan het plafond in alle kamers, zodat Kevin overal geholpen kan worden. Er is ook een bus aangeschaft, die met een vergoeding rolstoeltoegankelijk is gemaakt. Kevin gaat negen dagdelen per week met de aangepaste taxi van de zorginstelling naar het kinderdagcentrum. Doel van de behandeling en activiteiten daar en ook thuis is vooral om te zorgen dat hij zich prettig voelt. Kevin gaat eens per maand naar een logeerhuis, dat ontlast de familie een beetje. De gezinsleden kunnen rustig opstaan, de krant lezen en iets leuks ondernemen met Kevin’s broer zoals een stuk fietsen of naar een pretpark. Zo is het te doen. De grote angst is dat er zorg of ondersteuning wegvalt, want ‘zonder deze ondersteuning is de zorg niet op te brengen, met hoeveel liefde we die ook geven.’
blad: 39/40
Portret van Ronald (48 jaar) Sinds 2006 gaat het goed met Ronald. Hij heeft een huis en krijgt nodige ambulante begeleiding, werkt in een dagactiviteitencentrum, heeft zichzelf leren lezen en schrijven en, nog belangrijker, hij hoort geen stemmen meer in zijn hoofd. Dat was voor die tijd wel anders. Twaalf ambachten, dertien ongelukken, dat typeert zijn arbeidsverleden. Horeca, winkels, bouw, de havens, hij heeft ongeveer overal gewerkt. Allemaal op uitzendbasis. Intussen woonde hij nog bij zijn moeder, tenminste wanneer hij niet tijdelijk introk bij zijn vriendin. Dertien jaar was hij met haar samen, tot hij zich realiseerde dat het geen gelijkwaardige relatie was en zijn vriendin hem gebruikte. Ongeveer in dezelfde tijd, nu tien jaar geleden, begon Ronald stemmen te horen. Stemmen die hem aanzetten dingen te doen die hij niet wilde, maar toch deed. Hij belandde uiteindelijk in de gevangenis en wilde daar eigenlijk wel blijven. Daar was iedereen veilig voor hem. Na een jaar kwam hij in een psychiatrische instelling, waar hij medicatie ontving. Het hielp hem in te zien dat hij het zonder hulp niet zou redden. Daarom belde hij zijn moeder, die een Surinaamse sjamane is. Van haar ontving hij gedurende acht dagen een zogenoemde wassing. Die behandeling ‘kwam goed binnen’. De medicatie (die nog steeds op rechterlijk bevel doorgaat), de wassing en zijn geloof in God hebben ertoe bijgedragen dat Ronald stabiel is. Nu hij een eigen woning heeft en een vaste dagbesteding, kan hij werken aan zijn persoonlijke doelstellingen: emotioneel welbevinden, opbouwen en in stand houden van een sociaal netwerk, de administratie en het communiceren met instanties. Hiervoor krijgt hij individuele begeleiding. Bij het dagactiviteitencentrum heeft hij rust gevonden. Het gevoel te mogen zijn wie hij is, er is ‘een open hart’: Hij voelt zich onvoorwaardelijk erkend en gewaardeerd. Als het activiteitencentrum zou wegvallen, ziet hij zijn toekomst scherp voor zich: ‘roven, alcohol, drank en drugs; kortom geen perspectief.
blad: 40/40
Portret van Wim (12) en Irene (8) Wim is autistisch, zijn zusje Irene ook en zij heeft ook een licht verstandelijke beperking. De simpelste dagelijkse dingen gaan daardoor niet vanzelf. Altijd moet moeder erbij blijven staan om te zorgen dat er iets gebeurt: tandenpoetsen, jas aantrekken, alles. Praten helpt niet, want er komt geen (met het gespreksonderwerp) samenhangende reactie. “Er komt pas respons als ik schreeuw, want ze horen niks als ze met hun eigen dingen bezig zijn.” Wim en Irene hebben een indicatie voor individuele begeleiding. Eens per week komt de begeleider, de ene week voor Wim, de andere week voor Irene. De begeleiding is erop gericht vaardigheden buiten de deur te leren, zoals fietsen, reizen met openbaar vervoer of boodschappen doen. Het aanleren hiervan kost deze kinderen onevenredig veel tijd, maar ze móeten het leren als ze zelfredzaam willen worden. Het gezin heeft geen sociaal netwerk waarop kan worden gesteund. Omdat vader extreem lange werkdagen maakt, komen zorg en opvoeding van de kinderen vooral op moeder neer. Zij doet ook het huishouden en werkt parttime (25 uur). Bij elkaar is het eigenlijk te zwaar, ze balanceert voortdurend op het randje van depressie en overspannenheid. Gelukkig hebben de kinderen ook een indicatie voor kort verblijf. Dit geeft de ouders even rust en de tijd om met elkaar af te stemmen over de opvoeding en begeleiding van de kinderen. Het is het behoud van het gezin. "Zonder deze indicatie ben ik bang dat ik de zorg niet meer aan kan en de kinderen uit huis geplaatst worden. En dat wil ik echt niet, ik houd zielsveel van mijn kinderen, maar het is heel zwaar."
De indicatie voor begeleiding voor Irene loopt af in augustus 2012. Moeder durft het niet aan om een nieuwe indicatie aan te vragen, uit angst dat Irene dan haar indicatie kort verblijf zal kwijtraken. De nieuwe, strengere, regelgeving stelt namelijk dat kinderen permanent, lees: elke wakende minuut, toezicht nodig moeten hebben om voor kort verblijf in aanmerking te komen. Maar Irene kan zichzelf met haar computer best eventjes vermaken. Moeder moet voor haar gevoel nu kiezen tussen begeleiding of uithuisplaatsing. Omdat zij het gezin bijeen wil houden kiest ze ervoor om de logeeropvang te behouden en geen nieuwe indicatie begeleiding aan te vragen. De ontwikkeling van de zelfredzaamheid van Irene loopt hierdoor ernstig gevaar. Moeder maakt zich hierover grote zorgen. Zij wil dat haar kinderen later een bijdrage leveren aan de samenleving, niet dat zij met een uitkering op de bank komen te zitten.