Uitgangspuntennotitie Amsterdamse aanpak decentralisatie AWBZ-begeleiding
INHOUD INLEIDING Van AWBZ naar Wmo Kansen, maar ook risico’s Verkenning Vliegwiel voor innovatie Jeugd en Wmo Transitie versus Transformatie Wetgevingstraject nog niet afgerond Leeswijzer 1. VERKENNING AWBZ-BEGELEIDING, GEMEENTELIJKE BELEIDSLIJNEN EN EXTERNE ONTWIKKELINGEN
p. 4 p. 4 p. 4 p. 4 p. 5 p. 5 p. 5 p. 5 p. 6
p. 7
A. Verkenning AWBZ-begeleiding Beperkingen aan de gegevens
p. 7 p. 8
B. Gemeentelijke beleidslijnen
p. 8
C. Externe invloeden en ontwikkelingen i. Algemene tendensen in de gezondheidszorg ii. Hervorming van het stelsel werk en inkomen iii. Veranderingen in de langdurige zorg Inperking van het persoongebonden budget (Pgb) IQ maatregel Scheiden wonen, welzijn en zorg Decentralisatie MEE ondersteuning iv. (gesubsidieerd) Werk v. Hervormingen in het jeugddomein vi. Meer ouderen, veranderende vraag
p. 10 p. 10 p. 10 p. 10 p. 10 p. 11 p. 11 p. 11 p. 11 p. 12 p. 12
2. UITGANGSPUNTEN DECENTRALISATIE
p. 13
A. Perspectief van de cliënt a. Wie komen er in aanmerking? b. Wat bieden we? c. Aanvraag d. Indicatiestelling e. Levering f. Volume- en kwaliteitssturing
p. 14 p. 15 p. 15 p. 18 p. 18 p. 21 p. 21
B. Perspectief van de zorgaanbieders a. Wie zijn de aanbieders? b. Wat kopen we in? c. Hoe kopen we in? d. Leveringsvoorwaarden e. Rapportages/ klachtafhandeling
p. 22 p. 22 p. 23 p. 23 p. 24 p. 24
2
3. ORGANISATIE, COMMUNICATIE EN FINANICIËN A. Organisatorische afwegingen Taakverdeling stad – stadsdelen Relatie met Jeugd Eigen bijdrage B. Communicatie en informatievoorziening C. Financiën
p. 25 p. 25 p. 25 p. 25 p. 26 p. 27 p. 29
4. RISICO´S EN RISICOMANAGEMENT
p. 30
5. PLANNING VERVOLG
p. 31
BIJLAGE: Van AWBZ naar WMO; Verkenning van de AWBZ begeleiding in Amsterdam
3
INLEIDING In het Regeerakkoord is vastgelegd dat de extramurale AWBZ- begeleiding gedecentraliseerd wordt naar de gemeenten. Het gaat om individuele begeleiding en om groepsgerichte begeleiding, gericht op mensen met matige tot ernstige beperkingen. Ook het kortdurend verblijf (bijvoorbeeld logeeropvang in een instelling voor verstandelijk gehandicaptenzorg of in een verpleeghuis) en het vervoer dat is gekoppeld aan dagbesteding komen onder de Wmo te vallen.1 Voor mensen met een indicatie voor verblijf blijft de begeleiding in de AWBZ. Vanaf 1 januari 2013 is de gemeente verantwoordelijk voor die mensen die voor het eerst of opnieuw een beroep doen op extramurale begeleiding. Per 1 januari 2014 vallen alle nieuwe en huidige cliënten onder de Wmo. De AWBZ-middelen die gemoeid zijn met de uitvoering van de functie begeleiding zullen, met een taakstelling van 5%, op basis van peiljaar 2010, in de vorm van een decentralisatie-uitkering worden overgeheveld naar het gemeentefonds. Van AWBZ naar Wmo In de AWBZ is begeleiding vormgegeven als een verzekerd recht op basis waarvan een individuele voorziening wordt verstrekt. Met de decentralisatie van begeleiding naar gemeenten verandert dat. Er gaan geen verzekerde rechten over; de gemeente kan de begeleiding opnieuw vormgeven. De met de begeleiding te bereiken resultaten worden onder de reikwijdte van de compensatieplicht gebracht. Dit betekent dat gemeenten vrijheid krijgen in de invulling van de functie begeleiding en deze dichter bij de burger kunnen organiseren. Amsterdam kan zelf bepalen op welke manier de doelgroep die nu nog gebruik maakt van de functie begeleiding onder de AWBZ, straks binnen de Wmo bediend gaat worden. Ook kunnen gemakkelijker verbindingen worden gelegd met andere Wmo-voorzieningen, zoals de maatschappelijke opvang en hulp bij het huishouden, het welzijnsbeleid en andere gemeentelijke domeinen zoals re-integratie, de bijstand en/of het woonbeleid. Kansen, maar ook risico’s Wie kent de burger beter dan de eigen gemeente? De decentralisatie van de begeleiding van AWBZ naar de Wmo biedt de kans om het Amsterdamse zorgaanbod zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de vraag van onze inwoners. Naast vele kansen, zitten er echter ook risico’s vast aan deze transitie: de maatregel moet immers worden uitgevoerd tegen de achtergrond van een groeiende vraag naar zorg en maatschappelijke ondersteuning enerzijds, en krimpende budgetten anderzijds. Daar komt bij dat deze decentralisatie niet de enige verandering is die speelt; in het sociale domein is sprake van een cumulatie van maatregelen die het aanbod voor kwetsbare groepen raakt. Dat vraagt om zorgvuldig opereren en het maken van weloverwogen keuzes. Verkenning Om de decentralisatie in goede banen te leiden en ervoor te zorgen dat er bij de overgang naar de Wmo geen mensen tussen ‘wal en schip’ vallen, is in beeld gebracht hoe de huidige situatie er precies uitziet. Ofwel, wat houdt de huidige functie begeleiding onder de AWBZ precies in, welke mensen maken hier gebruik van en wat is het aanbod van de zorgaanbieders in onze stad? Ook zijn het huidige Wmo-aanbod en de werkprocessen daarbinnen onder de loep genomen. Op basis van deze verkenning, ofwel ‘foto’, worden in deze notitie voorstellen geformuleerd voor de uitvoering van de AWBZ begeleiding binnen Amsterdam. 1
Kortdurend verblijf is een hele andere zorgvorm en staat tamelijk los van de functie begeleiding. Relatief weinig Amsterdammers maken gebruik van kortdurend verblijf: op 1 juli 2011 hadden 530 mensen hier een indicatie voor volgens het CIZ. In deze notitie blijft kortdurend verblijf verder buiten beschouwing.
4
Vliegwiel voor innovatie De aanpak van de decentralisate begeleiding kan worden gezien als een vliegwiel voor innovatie. Het huidige Wmo-pakket is min of meer historisch zo gegroeid. Het traject van de decentralisatie begeleiding kan een prikkel zijn om het hele Wmo-pakket te herijken, en ook de toegang tot Wmo-voorzieningen, de manier waarop met pgb’s wordt omgegaan, etc. kunnen als gevolg van keuzes ten aanzien van de vormgeving van begeleiding opnieuw bezien worden. Met andere woorden: keuzes en uitwerkingen die ten aanzien van de decentralisatie van begeleiding worden gemaakt, leiden mogelijk tot innovaties in het Wmo-aanbod en de werkprocessen in het algemeen. Andersom geldt dat decentralisatie geen geïsoleerd project is, maar plaatsvindt binnen de context van huidige activiteiten en processen in het kader van de Wmo. Jeugd en Wmo Van de huidige gebruikers van AWBZ-begeleiding bestaat ruim een vijfde uit jeugdigen. Enerzijds gaat het om kinderen met een verstandelijke beperking (IQ lager dan 85); anderzijds zijn het kinderen met gedrags- en psychiatrische problematiek die via Bureau Jeugdzorg een indicatie hebben gekregen voor begeleiding. Op termijn – in 2015 of zoveel eerder als met het Rijk kan worden afgesproken - worden deze middelen onder het nieuwe wettelijk kader voor de jeugdzorg gebracht. In de tussentijd – vanaf de decentralisatie van de functie begeleiding – valt de groep jeugdigen onder de Wmo. Transitie versus Transformatie In de aanpak van de decentralisatie begeleiding zal steeds een spanningsveld bestaan tussen twee benaderingen, namelijk de transitie versus de transformatie. Enerzijds is het van belang dat de gemeente op 1 januari 2013 klaar is voor nieuwe cliënten die zich aandienen opdat niemand tussen wal en schip valt en er geen gaten zullen vallen (de transitie). Anderzijds wil de gemeente de AWBZ begeleiding nadrukkelijk anders gaan vormgeven. Eén op één overnemen is geen optie, want de noodzaak tot herijking is evident. Innovatie, een gekantelde werkwijze, het anders omgaan met ondersteuningsvragen zijn noodzakelijk om met minder middelen de mensen die dat nodig hebben goed te blijven bedienen (de transformatie). Het mag duidelijk zijn dat de transformatie een heel ander soort fasering heeft dan de transitie. Daarom zullen keuzen moeten worden gemaakt welke innovaties met voorrang worden opgepakt. Vooralsnog tekenen zich de volgende prioriteiten af. • Vereenvoudiging van de indicatiestelling • Amsterdamse formule voor het pgb • Verbindingen (slimme combinaties) met bestaand (Wmo)aanbod, zoals: • Combinaties van hulp bij het huishouden en individuele begeleiding • Varianten van dagbesteding en vormen van inloop en activering in het welzijnsaanbod • Vervoer van/naar dagbesteding en vormen van vervoer die de gemeente al biedt Wetgevingstraject nog niet afgerond De planning was dat het wetgevingstraject in verband met de decentralisatie vóór 1 januari 2012 zou zijn afgerond, zodat gemeenten minstens 1 jaar voorbereidingstijd zouden hebben tot aan invoering op 1 januari 2013. Behandeling in de Tweede Kamer heeft echter nog niet plaats gevonden. De contouren van de wetwijziging en de randvoorwaarden voor de decentralisatie zijn reeds benoemd in de Bestuursafspraken tussen Rijk en gemeenten. Tegen
5
de achtergrond daarvan is deze uitgangspuntennotitie geformuleerd. Mocht de behandeling van het wetvoorstel in de 2e en 1e kamer aanleiding zijn tot aanzienlijke wijzigingen in de inhoud en randvoorwaarden voor de decentralisatie, dan moeten de uitgangspunten daarop te worden aangepast en aan het bestuur worden voorgelegd. Leeswijzer De gemeente staat voor een complexe opgave, waarvoor een zorgvuldig voorbereidingstraject moet worden doorlopen. Voordat we de uitgangspunten voor de vormgeving van de begeleiding onder de Wmo presenteren, gaan we eerst wat dieper in op de kenmerken van de AWBZ-begeleiding, zoals die nu geboden wordt, schetsen we de gemeentelijke beleidslijnen op het gebied van zorg en ondersteuning en gaan we in op de diverse externe ontwikkelingen die mogelijk van invloed zijn op de wijze waarop de decentralisatie AWBZ-begeleiding kan worden opgepakt. In hoofdstuk 2 worden de uitgangspunten voor de Amsterdamse aanpak begeleiding gepresenteerd, enerzijds vanuit het perspectief van de cliënt en anderzijds vanuit het perspectief van de zorgaanbieder. Ook wordt aandacht besteed aan diverse organisatorische aspecten, communicatie, de financiën en de risico´s die verbonden zijn aan de decentralisatie. De notitie wordt afgesloten met een korte schets van het vervolgtraject.
6
1 VERKENNING AWBZ-BEGELEIDING, GEMEENTELIJKE BELEIDSLIJNEN EN EXTERNE ONTWIKKELINGEN In dit hoofdstuk wordt allereerst een korte samenvatting gegeven van de verkenning van de AWBZ begeleiding in Amsterdam die als basis heeft gediend voor de uitgangspuntennotitie. Vervolgens wordt ingezoomd op de gemeentelijke beleidslijnen die voor de decentralisatie van de functie begeleiding van belang zijn, en ten slotte staan we stil bij externe ontwikkelingen en maatschappelijke trends die mede bepalend zijn voor de Amsterdamse aanpak van de decentralisatie AWBZ begeleiding. A. VERKENNING AWBZ-BEGELEIDING De bijlage bevat de verkenning van de AWBZ begeleiding in Amsterdam. We volstaan hier met de belangrijkste bevindingen. • Als we over begeleiding praten gaat het om een brede range van producten, variërend van activerende psychiatrische thuiszorg tot zaterdagopvang voor verstandelijk beperkte kinderen. Van begeleiding bij beschermd werken tot dagopvang voor dementerenden, van logeerhuizen tot extra ondersteuning op de basisschool (zie uitgebreider overzicht op pagina 10 van de verkenning in de bijlage). • Naar schatting maken ruim 10.000 Amsterdammers gebruik van begeleiding. Het CIZ leverde gegevens over 9.260 cliënten2; we missen nog informatie van Bureau Jeugdzorg dat de indicaties voor jeugdigen met gedrags-, psychische en opvoedproblematiek stelt. • Het grootst is de groep volwassenen met psychiatrische problematiek (3.545). Ook verstandelijk gehandicapten (2.4703) en ouderen (1.680) zijn vaak gebruiker van begeleiding. Overigens is de gemiddelde omvang van de indicatie bij mensen met een psychiatrische grondslag naar verhouding minder groot; andere groepen krijgen vaker indicaties met een groter aantal uren/dagdelen. • Van de cliënten ontvangt 45% individuele begeleiding, 35% krijgt groepsbegeleiding en 20% krijgt een combinatie van beide. • Ruim 75% van de Amsterdammers met een indicatie voor Begeleiding Groep, is ook geïndiceerd voor vervoer naar en van de extramurale dagbesteding. • Nogal wat mensen kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb); 31% van de mensen met een indicatie voor individuele begeleiding kiest voor een pgb; 17% van de mensen met een indicatie voor groepsbegeleiding kiest voor een pgb. • Persoonsgebonden budgetten zien we vooral bij volwassenen met psychiatrische problematiek en bij jongeren. • Het aantal indicaties voor begeleiding is de afgelopen anderhalf jaar sterk toegenomen, vooral de indicaties voor individuele begeleiding (+17%). Een stijging is vooral te zien bij doelgroep met psychiatrische problematiek. • Ook het gebruik van pgb’s is sterk gestegen (van 2.998 in 2007 naar 3.449 in 2010) • Wat betreft de uitgaven in Amsterdam: in 2010 gaat naar schatting € 87 miljoen om in begeleiding ‘in natura’ en bijna € 40 miljoen in begeleiding in de vorm van een pgb. • Ook het Kortdurend Verblijf wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. Op 1 juli 2011 hadden 530 Amsterdammers hier een indicatie voor.
2 3
Situatie per 1 juli 2011. Van wie 1.075 onder de 18 en 1.405 van 18 jaar en ouder.
7
Beperkingen aan de gegevens Voor de verkenning is gebruik gemaakt van gegevens van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en het zorgkantoor (Achmea). Het Centraal Administratiekantoor (CAK) en Bureau Jeugdzorg Amsterdam (BJAA) hebben op dit moment nog geen informatie geleverd. Dat betekent dat we nu wel veel weten over geïndiceerde (CIZ) en toegewezen (zorgkantoor) zorg, maar dat het volume daarvan altijd hoger is dan de omvang van de gerealiseerde (CAK) zorg. Zaken die we voor een goed beeld ook nog zouden moeten weten zijn: • Informatie over nieuwe indicaties en aflopende indicaties (CIZ rapport geeft nu alleen informatie over uitstaand recht) • Informatie over samenloop van AWBZ-begeleiding met hulp bij het huishouden (zou het CAK moeten kunnen leveren) • Informatie over samenloop van AWBZ-begeleiding met andere vormen van Wmoondersteuning (denk aan ondersteuning in de Maatschappelijke Opvang, maatschappelijk werk, thuisadministratie, cliëntondersteuning, etc.) • Verschillen tussen geïndiceerde zorg, gefinancierde zorg en geleverde/gerealiseerde zorg. • En ook de indicaties voor jongeren met psychiatrische problematiek in combinatie met opvoed- en opgroeiproblemen (BJAA). • Meer informatie over de opbrengst eigen bijdragen (CAK)) De komende periode verwachten we hier meer gegevens over te krijgen.
B. GEMEENTELIJKE BELEIDSLIJNEN Voor de Wmo en de doorontwikkeling daarvan is bestuurlijk op verschillende momenten reeds aan aantal lijnen uitgezet. Deze zijn ook richtinggevend voor de wijze waarop de decentralisatie van de begeleiding in Amsterdam wordt opgepakt en ingevuld.4 De belangrijkste beleidslijnen voor de Wmo zijn: • Meer dan voorheen wordt gekeken naar de eigen verantwoordelijkheid van de Amsterdammer en diens netwerk. Verwant daaraan is het uitgangspunt dat bij de beoordeling van een ondersteuningsvraag eerst gekeken wordt naar wat iemand zelf nog kan, vervolgens naar wat de omgeving kan betekenen en dat daarna pas de vraag aan de orde komt of een Wmo-voorziening op zijn plaats is. Collectieve voorzieningen gaan vóór individuele voorzieningen. Kortom, de volgorde voor de beantwoording van ondersteuningsvragen is eigen kracht-eigen netwerk-algemeen-collectief-individueel (de kanteling). • Het streven om cliëntstromen te verschuiven van zware naar lichtere vormen van zorg, van individueel naar collectief, van professionele hulp naar informele vormen van ondersteuning, van zorg naar preventie. Kostenoverwegingen zijn daarin een belangrijke, maar niet de enige factor. De gedachte is ook dat (te) zware voorzieningen de cliënt murw kunnen maken en eigen oplossingen en mogelijkheden in de weg staan. • De notie dat niet zo zeer de aanspraak centraal moet staan, als wel de noodzaak en het te bereiken resultaat voor de cliënt (compensatiebeginsel). Dat geeft meer ruimte aan
4
We verwijzen hierbij naar het programakkoord Kiezen voor de Stad 2010-2014, het 2e fase plan van aanpak Maatschappelijke Opvang, de beleidsbrief ‘gedeelde zorg, gedeelde verantwoordelijkheid’, de bestuursafspraken stad-stadsdelen , de concept Wmo-nota 2016-2016 , de Kadernota 2012 en het convenant ‘Amsterdam samen gezonder’ van de gemeente Amsterdam en zorgverzekeraar Achmea .
8
•
• •
•
•
•
professionals en stelt ook andere eisen aan het opdrachtgeverschap van de gemeente richting aanbieders. De wens om de indicatiestelling vergaand te vereenvoudigen door: o Toename van het gebruik van beslisbomen door aanbieders o Inzet van 1e lijns professionals bij de indicatiestelling o Optimalisering van de integrale indicatie (brede beoordeling) bij meervoudige/complexe zorgvragen Ruimte voor keuzevrijheid en het pgb; ook experimenteren met andere vormen zoals vouchers. Versobering en herijking van het Wmo-pakket. Het Wmo-pakket is volop in beweging. o Stedelijk zijn de openeind regelingen onder de loep genomen. In beeld is gebracht welke aanpassingen in het Wmo-pakket tot welke besparingen kunnen leiden. De gekozen maatregelen zijn divers van aard en hebben bijvoorbeeld betrekking op het aanscherpen van de toegang, het verlagen van vergoedingen, het verlagen van het volume per cliënt en het verhogen van eigen betalingen. o Een vergelijkbare beweging is waar te nemen op stadsdeelniveau. Stadsdelen hebben prioritaire groepen benoemd; bijzondere aandacht gaat uit naar mensen met (tijdelijk) regieverlies in combinatie met specifieke problematiek zoals: ernstige lichamelijke of psychiatrische problemen dementie (licht) verstandelijke beperkingen problematische schulden o Stadsdelen ontwikkelen basisniveaus: het minimumniveau aan dienstverlening dat in elk stadsdeel wordt geboden. Daarnaast is er de beweging naar integrale wijkgerichte sociale teams; het onderscheid tussen diverse soorten sociale professionals verdwijnt; er komt op termijn één breed inzetbare soort sociale professional. Gebiedsgerichte samenwerking/programmering, gericht op een beter inzicht in de lokale problematiek en ondersteuningsvragen, opdat het aanbod (vanuit verschillende stelsels) zo goed mogelijk kan worden afgestemd op de dominante problematiek in een gebied. Gestreefd wordt ook naar een sterke geïntegreerde eerste lijn met goede verbindingen naar het lokaal welzijns- en sportaanbod. Ontkokerde inzet van middelen voor complexe doelgroepen. Mensen die uit meerdere stelsels zorg en ondersteuning nodig hebben mogen geen last hebben van schotten tussen Wmo, AWBZ en zorgverzekeringswet (zvw). Daarom wordt intensief samengewerkt met Achmea, onder meer in de afgestemde inkoop voor de OGGZ, doelgroep en jeugdigen en op het gebied van ketenzorg dementie. Nadruk op financiële duurzaamheid. Het Amsterdamse stelsel van zorg en ondersteuning is aan herziening toe. De nadruk ligt op kostenbeheersing, herijking van het pakket en het beter en slimmer organiseren van zorg en ondersteuning. Ramingen gaan een grotere rol spelen bij het beheersbaar houden van openeind regelingen.
9
C. EXTERNE INVLOEDEN EN ONTWIKKELINGEN Hieronder schetsen we de ontwikkelingen en trends die mede bepalend zullen zijn voor de keuzes die Amsterdam zal maken ten aanzien van de decentralisatie van de functie begeleiding. 1. Algemene tendensen in de gezondheidszorg Over de hele breedte is een versobering van aanspraken te zien en een groter beroep op eigen mogelijkheden en eigen verantwoordelijkheid. Oplossingen worden allereerst binnen het netwerk gezocht, als dat niet lukt in de buurtvoorzieningen en 1e lijns zorg. Pas daarna speelt de specialistische zorg een rol. Voor de klinische behandelcapaciteit en locaties voor spoedeisende hulp zullen spreidings- en concentratieplannen worden ontwikkeld. Mensen zullen niet meer voor alle behandelingen naar het ziekenhuis in de buurt kunnen, maar soms wat verder moeten reizen. Er zullen méér aandoeningen uit het basispakket van de zorgverzekering gaan verdwijnen en eigen betalingen worden verhoogd, bijvoorbeeld voor fysiotherapie. Er zal ook kritisch gekeken worden naar het pakket van hulp- en geneesmiddelen. De GGZ zal toenemend ambulantiseren; de intramurale capaciteit zal worden beperkt en er worden eigen bijdragen ingevoerd voor Diagnosebehandelcombinaties (DBC’s) psychiatrie. Deze ontwikkelingen hebben mogelijk een toename van het beroep op het vangnet dat de gemeente biedt tot gevolg. 2. Hervorming van het stelsel Werk en Inkomen De Amsterdamse gemeenteraad heeft op 30 november 2011 de actualisatie Meerjarenbeleid re-integratie, volwassenen educatie en inburgering 2012 vastgesteld, waarin de aanspraak op reïntegratietrajecten door de groep mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt de komende periode sterk wordt verminderd. Dit is nodig om ingrijpende bezuinigingen op het participatiebudget door het Rijk te kunnen opvangen. Voor groepen die buiten de DWIregeling gaan vallen - waaronder een grote groep daklozen - is het van belang dat alternatieve oplossingen in de sfeer van dagbesteding worden gezocht, omdat gebleken is dat desinvesteren kan leiden tot meer overlast en onveiligheid. Gedacht wordt aan gecombineerde oplossingen binnen de brede Wmo-begroting, AWBZ begeleidingsmiddelen en reïntegratiemiddelen. Dit biedt een kans om tot een integrale, ontschotte inkoop van al het aanbod op het gebied van inloop en dagbesteding gericht op arbeidstoeleiding te komen. Voor de (O)GGZ doelgroep wordt hiernaar in opdracht van het college van B&W een verkenning gedaan die moet leiden tot een oplossingsrichting. 3. Veranderingen in de langdurige zorg (AWBZ) Naast de decentralisatie begeleiding is nog een aantal andere belangrijke veranderingen in de AWBZ aangekondigd. - Inperking van het persoonsgebonden budget (Pgb) De voorwaarden voor het Pgb binnen de AWBZ worden gewijzigd. Er komen straks minder mensen in aanmerking voor een Pgb. Alleen mensen met een indicatie voor verblijf, kunnen dan een Pgb aanvragen. Deze maatregel gaat in op 1 januari 2013. De forse ingreep in de Pgb’s zal veel thuiswonende ouderen en andere mensen met beperkingen treffen. Consequentie voor de Wmo is dat de kans bestaat dat mantelzorgers zwaarder zullen worden belast en dat de vraag naar mantelzorgondersteuning en inzet van vrijwilligers mogelijk zal gaan stijgen.
10
- IQ-maatregel Het kabinet wil de aanspraak op AWBZ-zorg inperken. Het voornemen is mensen met een Licht Verstandelijke Beperking (met een IQ tussen 70 en 85) niet meer in aanmerking te laten komen voor de AWBZ. Het kabinet wil dat de ondersteuning voor deze mensen dichterbij en meer vanuit het eigen sociale netwerk wordt georganiseerd. Gemeenten worden wel gecompenseerd voor deze maatregel, maar het bedrag dat daar mee gemoeid gaat bedraagt slechts de helft van de huidige rijksbudgetten. Mocht deze maatregel doorgaan, dan zijn er in Amsterdam zo’n 1000 mensen die geen recht meer hebben op begeleiding uit AWBZ gelden. Een deel van hen zal waarschijnlijk een beroep op bredere Wmo-voorzieningen gaan doen. - Scheiden wonen, zorg en welzijn De financiële scheiding tussen wonen en zorg is een ingrijpende maatregel binnen de AWBZ. Bewoners van instellingen gaan in de toekomst gewoon huur betalen en daarnaast een eigen bijdrage voor de zorg. Dat zal zeer geleidelijk zijn beslag gaan krijgen; in 2014 wordt begonnen met het scheiden van wonen en zorg binnen de lichtste zorgzwaartepakketten. Afhankelijk van de ervaringen daarmee wordt de scheiding op de zwaardere categorieën toegepast. Amsterdam is vóór een financiële scheiding van wonen, zorg en welzijn. Dat geeft bewoners van instellingen meer keuzevrijheid. Zorginstellingen zullen zich naar verwachting meer gaan richten op de woonwensen van hun cliënten door meerdere huisvestingsvarianten aan te bieden. De gemeente wordt dan verantwoordelijk voor het Wmo-aanbod aan deze cliënten, waaronder welzijn. - Decentralisatie MEE-cliëntondersteuning MEE-cliëntondersteuning wordt nu nog gefinancierd uit een aparte AWBZ-subsidieregeling. De ondersteuning van MEE richt zich voornamelijk op cliënten met verstandelijke en lichamelijke beperkingen (waaronder ook niet aangeboren hersenletsel) en hun naasten. Het is de intentie van het Rijk om de MEE-middelen per 1-1-2015 naar gemeenten over te hevelen. Dat is een logische stap, aangezien cliëntondersteuning één van de prestatievelden van de Wmo is. Over de precieze voorwaarden van deze decentralisatie is nog niets bekend. 4. (gesubsidieerd) Werk De afgelopen jaren hebben mensen met verstandelijke, psychische of lichamelijke beperkingen onder begeleiding kunnen werken, dankzij de Wet op de Sociale Werkvoorziening (WSW). Per 2013 zal deze wet bij nieuwe aanmeldingen alleen nog gelden voor mensen die ‘beschut’ werk doen, dat wil zeggen op een sociale werkplaats. Voor anderen is er vanuit het Rijk geen financiering meer om begeleid te worden bij hun werk. Een andere mogelijkheid voor mensen met beperkingen of een grote afstand tot de arbeidsmarkt om toch te werken, zijn de gesubsidieerde banen. Amsterdam is deze banen sinds een aantal jaren aan het afbouwen. De komende tijd wordt dit proces versneld, per 2014 moet de volledige afbouw zijn afgerond. Het betreft mensen die met een gemeentelijke subsidie bij diverse werkgevers aan het werk zijn ( ID-regeling) en mensen die in dienst zijn bij stichting Sportbeheer en stichting Personeelsvoorzieningen Pantar Amsterdam. Bij deze stichtingen krijgen ca. 1000 mensen begeleiding bij hun werk. Met het wegvallen van deze subsidies en begeleiding zal een groep mensen met uiteenlopende beperkingen waarschijnlijk zonder werk komen te zitten.
11
5. Hervormingen in het Jeugddomein Amsterdam bereidt zich voor op de decentralisatie van een breed takenpakket en financiering rondom jeugd, dat uiterlijk 2015 zijn beslag moet krijgen. Vanuit het Rijk en de stadsregio krijgt de gemeente de verantwoordelijkheid voor de Jeugdzorg, jeugd-GGZ, begeleiding en de zorg voor jongeren met een licht verstandelijke beperking, alsook de ‘gedwongen’ jeugdzorg. Dit biedt grote kansen voor het financieel en organisatorisch meer stroomlijnen van deze domeinen.5 Ten aanzien van de begeleiding die overkomt uit de AWBZ is het vooral van belang dat de begeleiding van jeugdigen en volwassenen zoveel mogelijk vanuit dezelfde uitgangspunten wordt vormgegeven en dat de ondersteuningvormen voor verschillende leeftijdsgroepen goed op elkaar aansluiten. 6. Meer ouderen, veranderende vraag Amsterdam is minder vergrijsd dan de rest van het land, maar dat neemt niet weg dat het aantal 65-plussers in de stad de komende jaren gaat stijgen. Gebruikers van zorg en voorzieningen zien we vooral onder 75-plussers. Dit zijn voor een belangrijk deel alleenstaanden. Zij wonen zelfstandig en blijven dat doen tot op hoge leeftijd. Het aantal ouderen dat in een verpleeg- of verzorgingshuis woont, zal door het scheiden van wonen en zorg steeds verder dalen. Binnen de groep ouderen zal het aandeel allochtonen stijgen. Al deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor de vraag naar zorg en begeleiding. Die zal op korte termijn veranderen. De ouderen van nu zijn immers niet de ouderen van de toekomst.
5
Een en ander is verwoord in de concept visie veranderingen jeugddomein Amsterdam 2011-2016.
12
HOOFDSTUK 2. UITGANGSPUNTEN DECENTRALISATIE Dit hoofdstuk gaat in op de uitgangspunten voor de decentralisatie AWBZ-begeleiding. De uitgangspunten hebben betrekking op de verschillende stappen die de cliënt in het proces doorloopt. Daarnaast wordt – vanuit het perspectief van het aanbod - een aantal uitgangspunten geformuleerd die richting moeten geven aan de verschillende fasen in het inkoopproces. Uitgangspunt 1: Het vertrekpunt bij alle stappen in het voorbereidingstraject is de cliënt die begeleiding nodig heeft om zijn of haar leven vorm te geven. Wie is die cliënt, wat zijn diens mogelijkheden en beperkingen en welke vorm van ondersteuning is nodig om de cliënt zo goed mogelijk te ondersteunen in zelfredzaamheid en zelfregie? Daarom is betrokkenheid van cliëntvertegenwoordigers in alle fasen van dit voorbereidingstraject van groot belang. Zoals al eerder gezegd, in de aanpak staat de cliënt centraal. Mensen die dat nodig hebben moeten passende zorg en ondersteuning krijgen. Niemand mag tussen wal en schip vallen. Dat maakt dat de inbreng van cliënten in de verschillende fasen van het voorbereidingstraject gewaarborgd moet zijn. In paragraaf 1B zijn de belangrijkste lijnen uitgezet die bepalend zijn voor de doorontwikkeling van de Wmo in Amsterdam. Wat betekent dit alles voor de Amsterdamse aanpak van de decentralisatie AWBZ-begeleiding? Uitgangspunt 2: We nemen de functie begeleiding niet zomaar één op één over uit de AWBZ; het aanbod wordt bij decentralisatie herijkt. Qua timing en impact wordt dat geen big bang operatie, maar is sprake van een gefaseerde aanpak. Er worden duidelijke keuzen gemaakt welke innovaties met prioriteit worden opgepakt.
We kiezen ervoor om de functie begeleiding (inhoud producten) niet bij voorbaat één op één uit de AWBZ over te nemen, maar in plaats daarvan wordt het begeleidingsaanbod opnieuw bezien. Redenen hiervoor zijn de noodzaak tot kostenbeheersing en de wens om invulling te geven aan de in het vorige hoofdstuk beschreven beleidslijnen. Bovendien leidt zo’n aanpak naar verwachting tot een betere afstemming tussen nieuwe taken, huidige Wmovoorzieningen en het welzijnsaanbod. Daar moet meteen bij worden gezegd dat herijken geen doel op zich is. Er zullen zich situaties voordoen waarin het beter is de ondersteuning ongewijzigd over te nemen (denk bijvoorbeeld aan meervoudig gehandicapten en andere groepen met een zeer complexe ondersteuningsvraag). Bij de herijking zullen keuzes moeten worden gemaakt. Niet alles kan tegelijkertijd. Gezien de korte voorbereidingstijd die gemeenten hebben (vanaf de afronding van het wetgevingstraject 1 jaar) moet de gemeente besluiten welke hervormingen met prioriteit worden opgepakt. Onderwerpen die zich nu reeds aftekenen zijn onder meer de vormgeving
13
van het persoonsgebonden budget ( pgb), de indicatiestelling en het zoeken naar slimme combinaties met bestaand Wmo-aanbod.
2A. PERSPECTIEF VAN DE CLIENT Vanuit de cliënt bezien zijn de volgende stappen te onderscheiden: Wie komen er in aanmerking?
Wat bieden we?
- eigen kracht - mogelijkheden en beperkingen - gebruikelijke zorg - mogelijkheden informeel netwerk - van aanspraak naar noodzaak - slimme combinaties - innovatie - ZIN of PGB - maatwerk
Aanvraag
- ontmoeting vraag en aanbod - helpdesk Wmo - loketten - vindplaatsen per doelgroep
Indicatiestelling
- vereenvoudiging indicatiestelling - casuïstiekoverleg
Levering
Volume en kwaliteitssturing
- beschikking - zorgtoewijzing/bemiddeling
- monitoring op gebruik - monitoring op kwaliteit/tevredenheid
14
Wie komen in aanmerking?
Uitgangspunt 3: De visie ‘van aanspraak naar noodzaak’ staat bij de decentralisatie van de AWBZ begeleiding naar de Wmo centraal. In de beleidsbrief ‘gedeelde zorg gedeelde verantwoordelijkheid’ (april 2011) wordt gesteld: “Door zowel inwoners van Amsterdam als door de gemeente zelf wordt de Wmo nog teveel benaderd vanuit aanspraak en wordt te weinig gekeken naar noodzaak. Een individuele voorziening wordt soms als de ultieme vervulling van de zorgbehoefte gezien. Iemand wil iets omdat hij er recht op heeft, andere oplossingen worden lang niet altijd in overweging genomen. Bij de toewijzing van een voorziening kan de gemeente meer rekening met iemands eigen mogelijkheden houden. De Wmo-voorzieningen moeten middel worden, in plaats van doel.” Uitgangspunt 4: Mensen die ondersteuning nodig hebben moeten daar op kunnen rekenen.
Mensen die ondersteuning nodig hebben moeten daar op kunnen rekenen. De doelgroep bestaat uit Amsterdammers met een somatische aandoening, psychogeriatrische of ernstige psychosociale problematiek, een psychiatrische stoornis, verstandelijke of zintuigelijke handicap, die zonder ondersteuning niet goed zelfstandig kunnen functioneren dan wel gevaar lopen af te glijden, zelf niet in oplossingen kunnen voorzien en voor wie het bestaande Wmoaanbod niet toereikend is of geen goede oplossing biedt. Wat bieden we? Uitgangspunt 5: Bij het bieden van ondersteuning hanteren we vier typen oplossingen die in volgorde worden ingezet: 1. eigen kracht en sociale omgeving; 2. algemeen gebruikelijke voorzieningen, zoals openbaar vervoer; 3. collectieve voorzieningen; 4. individuele voorzieningen.
We gaan ervanuit dat mensen in principe voor zichzelf en voor elkaar kunnen zorgen. Bij de beoordeling van de noodzaak zal meer dan voorheen gekeken worden naar wat iemand aan eigen oplossingen heeft (materieel of qua netwerk). Het is immers normaal dat Amsterdammers naar elkaar omkijken. Het is niet ‘men vraagt en wij draaien’, maar we willen op elke ondersteuningsvraag een passend antwoord bieden. We moeten nadenken over welke range van producten we willen aanbieden en bepalen welke producten in welke situaties voor wie bestemd zijn (criteria).
15
Uitgangspunt is eigen oplossingen, dan algemeen/collectief en daarna pas een individuele oplossing. Dat is ook het principe van De Kanteling. Uitgangspunt 6: Niet alles wat nu onder de functie begeleiding valt zal als individuele voorziening worden vormgegeven. Producten worden niet één op één uit de AWBZ overgenomen. We willen waar mogelijk innovaties/alternatieve invullingen doorvoeren. We moeten ook nadenken welke vormen van begeleiding we – als individuele verstrekking in een Wmo-verordening willen opnemen en welke ondersteuningsvormen we liever als een algemene voorziening, bijvoorbeeld op het niveau van wijken, willen inzetten. In dat geval is het van belang heel goed te benoemen waar hoogintensieve, individuele begeleiding gewenst en noodzakelijk blijft (voorbeeld: intensieve woonbegeleiding bij mensen met complexe problematiek) en waar met groepsgericht en algemeen aanbod (bijvoorbeeld in het buurthuis nieuwe stijl) kan worden volstaan. Voorop moet staan dat de geboden voorziening adequaat is en dat bij de beoordeling van de ondersteuningsvraag maatwerk wordt nagestreefd. Groepsgericht aanbod is zeker niet voor iedere cliënt de beste oplossing en niet iedereen beschikt over een netwerk dat kan inspringen op ondersteuningsvragen. Uitgangspunt 7: Bij de decentralisatie van de AWBZ begeleiding maken we ‘slimme combinaties’ met bestaand Wmo aanbod Er moet ook goed gekeken worden naar overlap met andere producten, denk aan hulp bij het huishouden (hbh) en woonbegeleiding in de Maatschappelijke Opvang, maar ook aan verschillende welzijnsproducten, zoals maatschappelijk werk, ouderenadviseur, thuisadministratie, etc. Op basis daarvan kunnen wellicht nieuwe, slimmere combinaties worden gemaakt. Bij het ontwikkelen daarvan speelt het veld (aanbieders én cliënten) een belangrijke rol. Bij innovaties geldt bovendien: kwaliteit staat voorop. Uitgangspunt 8: Er moet ruimte zijn voor permanente innovatie van het begeleidingsaanbod. Dat moet ook financieel gefaciliteerd worden. Samenwerking met kennisinstituten kan de ontwikkeling van innovaties inhoudelijk stimuleren. Het te formuleren begeleidingsaanbod is niet bedoeld voor de eeuwigheid. Op basis van veranderende behoeften en ontwikkelingen moet regelmatig herijking en vernieuwing plaats vinden. De AWBZ kent een innovatiefonds om nieuwe ontwikkelingen en innovaties in het zorgaanbod te ondersteunen. Het is wenselijk om binnen het over te hevelen budget ook een deel structureel te bestemmen voor innovatie. De bestaande contacten en samenwerking met diverse kennisinstituten dragen bij aan de inhoudelijke impuls voor de ontwikkeling van innovaties.
Uitgangspunt 9: Waar mensen meerdere vormen van zorg/ondersteuning nodig hebben, streven we naar ontschotting.
16
Tenslotte is het van belang te kijken naar samenloop/ontkokering: mensen hebben vaak niet alleen begeleiding maar ook schuldhulpverlening, woonproblemen, verzorging en b.v. psychotherapie. Streven is e.e.a. naadloos op elkaar te laten aansluiten, ook al worden voorzieningen uit verschillende regimes gefinancierd. Specifiek over het persoonsgebonden budget (pgb)
Uitgangspunt 10: Een pgb als alternatief voor individuele begeleiding in natura blijft mogelijk. Een robuust pgb ‘amsterdamse formule’ biedt voldoende keuzevrijheid en versterkt mensen in hun zelfregie én is uitvoerbaar, betaalbaar en beheersbaar. Het persoonsgebonden budget (pgb) is een belangrijk instrument om cliënten te versterken in hun zelfregie en de keuze te laten in wie hen wanneer welke zorg verleent. Tegelijkertijd zijn de kosten voor het pgb in de AWBZ dermate gestegen dat de staatssecretaris van VWS heeft besloten het pgb in de AWBZ alleen nog maar te bieden aan mensen met een indicatie voor verblijf. De gemeente is vrij in de keuze om wel of niet een pgb te bieden als alternatief voor Wmovoorzieningen in natura (in de wet wordt een zogenoemde ‘kan’ bepaling opgenomen). De gemeente Amsterdam wil, in tegenstelling tot het Rijk, wel degelijk een pgb-regeling blijven bieden, omdat keuzevrijheid en zelfregie hoog in het vaandel staan. Tegelijkertijd is het van belang dat een dergelijke regeling betaalbaar, uitvoerbaar en beheersbaar is. Met deze aandachtspunten in het achterhoofd zijn inmiddels de mogelijke contouren ontwikkeld voor pgb- regeling Amsterdamse formule. De ingrediënten daarvan zijn: • volume van individuele voorzieningen zal worden beperkt door aan de voorkant scherper te kijken naar eigen oplossingen, collectief en algemeen aanbod (de kanteling); • een pgb wordt geboden als alternatief voor een individuele voorziening • als iemand voor een pgb in aanmerking komt, maakt hij een ondersteuningsplan waarin de inzet van het pgb wordt onderbouwd; • mantelzorg wordt alleen uit het pgb betaald als deze buitenproportioneel is; in dat geval geldt bovendien een lager tarief dan voor professionals; • geen geld meer ‘in handen’ maar een trekkingsrecht/vouchersysteem; de klant krijgt virtueel saldo dat hij digitaal kan raadplegen; • gemeente hanteert systeem van lichte erkenningen voor potentiële hulpverleners en richt daartoe een site (marktplaats) in; • erkende aanbieders sturen door de klant gefiatteerde facturen naar de gemeente/een betaalkantoor. De uitvoeringstechnische en financiële consequenties van deze invulling worden momenteel doorgerekend. De uiteindelijke beslissing over de precieze invulling van de regeling moet op basis daarvan worden gemaakt.
17
Aanvraag Uitgangspunt 11: Amsterdammers en potentiele verwijzers kunnen het begeleidingsaanbod in de stad op een eenvoudige manier vinden.
De veelheid van het aanbod maakt dat de toeleiding naar begeleiding zorgvuldig geregeld moet worden. Amsterdammers en professionals moeten het aanbod eenvoudig kunnen vinden en cliënten moeten niet tussen wal en schip raken. Een complicerende factor is dat de mensen die uit de AWBZ komen en binnen de Wmo begeleiding nodig hebben mogelijk niet zelfredzaam genoeg zijn om hun weg te vinden. Bovendien kan de reden van de noodzaak tot begeleiding per geval verschillen door de diversiteit van beperkingen, het wel of niet hebben van een eigen netwerk en de woonsituatie. Uitgangspunt 12: Bij het inrichten van het proces van aanvraag tot levering wordt zoveel mogelijk aangesloten op de reeds bestaande dienstverleningskanalen zoals de Brede Sociale Loketten en cliëntondersteuners. Het is belangrijk om zoveel mogelijk aan te sluiten op bestaande dienstverlening door de Brede Sociale Loketten en cliëntondersteuners. Hierdoor kan een goed oordeel geveld worden over de oplossingen binnen het lokale aanbod om aan de (hulp)vragen tegemoet te komen. Eén kanaal voor overzicht en toeleiding naar het begeleidingsaanbod is niet wenselijk. Het loket moet beslist niet gezien worden als een verplichte sluis voor begeleiding. Mensen kunnen ook via huisartsen en andere professionals naar het aanbod worden verwezen.
Indicatiestelling Doel van de indicatiestelling binnen de Wmo is dat er een passend aanbod wordt bepaald dat uitgaat van noodzaak (in plaats van aanspraak) en dat het uitgangspunt ‘eerst eigen kracht en netwerk, collectief waar het kan en individueel waar nodig’ wordt gevolgd. De beoordeling dient rechtvaardig en objectief te zijn, maar zal ook sturing op het volume en beheersing van de kosten faciliteren. Uitgangspunt 13: Voor collectief aanbod op lokaal niveau wordt geen indicatie gevraagd, maar worden toelatingscriteria gesteld.
Niet alle vormen van begeleiding hoeven de gedaante van een individuele voorziening te krijgen. Je kan ook denken aan algemene vormen van begeleiding die je misschien gebiedsgericht zou kunnen organiseren, op de manier waarop nu bv. ook het maatschappelijk werk geregeld is. De professionals kunnen hiernaartoe doorverwijzen en bij aanmelding wel checken of er voldoende en adequate (“getrainde”) begeleiding voor deze groepen aanwezig
18
is. Om in aanmerking te komen is dan geen formele indicatiestelling nodig, wel doet de uitvoerende organisatie een lichte toets. In zijn beleidsbrief heeft de Wethouder Zorg aangegeven dat hij in Amsterdam streeft naar een eenvoudiger en minder bureaucratische werkwijze voor de indicatiestelling, die bestaat uit: • Uitbreiding van het gebruik van beslisbomen • Inzet van professionals in de eerste lijn De indicatiestelling moet in de nieuwe visie terug naar de professional - de wijkverpleegkundige of huisarts. • Brede beoordeling van de ondersteuningsvraag bij mensen met meervoudige problematiek Uitgangspunt 14: De inzet van beslisbomen bij de aanvraag van begeleidingsproducten is zinvol bij producten met voldoende volume en zal zich beperken tot enkelvoudige vragen.
Het gebruik van beslisbomen is behoorlijk ver doorgevoerd voor producten als AOV (Aanvullend Openbaar Vervoer) en hbh1 en hbh26. Het voordeel hiervan is dat dit een versimpeling en versnelling betekent voor de klant. Uitgangspunt is vertrouwen in de samenwerking tussen gemeente en de aanbieder. Kanttekening hierbij is dat het bij hulp bij het huishouden en AOV om betrekkelijk eenduidige producten gaat, die in ‘bulk’ worden ingekocht bij een beperkt aantal organisaties. In het geval van begeleiding is de diversiteit van producten vele malen groter, wat het ontwikkelen van beslisbomen lastiger maakt. Een ander nadeel van de beslisboom is dat hij erg vanuit het product is ontwikkeld; het maken van integrale afwegingen is op basis van een beslisboom niet mogelijk. Vaak is het nodig dat integraal naar de (hulp)vragen wordt gekeken. Bij cliënten met een indicatie voor begeleiding is vaak sprake van verminderde regie en zelfredzaamheid. Zeker bij meervoudige problematiek op meerdere domeinen is een verbreding van de indicatiestelling (brede beoordeling) nodig. Het gebruik van een beslisboom heeft dan het risico dat (achterliggende) problematiek over het hoofd gezien wordt.
Uitgangspunt 15: Bij het positioneren van de toegang tot begeleidingsvoorzieningen wordt aangesloten bij de professionals of zorgnetwerken bij wie de cliëntgroep het meest in beeld is. De expertise/kennis over en het contact met de doelgroep staat centraal. Voor de verschillende cliëntgroepen moet dit uitgangspunt nog preciezer worden uitgewerkt. Afhankelijk van cliëntprofiel en problematiek is het wenselijk om de toegang anders te organiseren. Er is dus niet één oplossing.
6
Hulp bij het huishouden kent een variant waarbij de cliënt zelf de regie voert over de activiteiten (hbh1) en een variant waarbij de professonal die regie (gedeeltelijk) overneemt (hbh2).
19
Voor cliënten met een somatische grondslag en ouderen met lichamelijke of psychogeriatrische problematiek geldt dat men vaak in beeld is bij (wijk)verpleegkundige en huisarts; het is logisch de indicatiestelling daar te beleggen. Indien huisartsen, wijkverpleegkundigen of praktijkondersteuners de indicaties afgeven en een verplichte stap worden om in aanmerking te komen voor Wmo-begeleiding, zal geïnvesteerd moeten worden in de capaciteit van huisartsenpraktijken en hun aansluiting op het lokale netwerk. Niet alle doelgroepen zijn bij de huisarts even goed in beeld. Mogelijk heeft de huisarts onvoldoende kennis van doelgroepen als (licht) verstandelijk gehandicapten of mensen met psychiatrische problemen. Mensen uit deze doelgroepen zijn vaak in behandeling bij medisch specialisten of psychiaters, waardoor een huisarts minder met deze doelgroep te maken heeft. Voor de indicaties voor (O)GGZ cliënten is het logisch deze bij de veldtafel te positioneren. De aanbieders kunnen op basis van de afspraken (arrangement) die voor een klant van de MO zijn gemaakt een passend aanbod aanbieden. Net als bij HbH kan hiervoor steekproefsgewijs verantwoording afgelegd worden. Via (gezamenlijke) inkoop bandbreedte van uren/producten bepalen. Voor mensen die voor begeleiding binnen de GGZ in aanmerking komen, gebruiken aanbieders momenteel veelal de aanmeldmodule van het CIZ, en stellen psychiaters de diagnose. In de nieuwe situatie kan zou de indicatie bij de aanbieders van GGZ-zorg belegd kunnen worden. Echter, een deel van de doelgroep zal mogelijk met lichtere vormen van begeleiding geholpen kunnen worden. In dat geval ligt het meer voor de hand de indicatie bij een sociale professional te leggen. Kortom de indicatiestelling voor deze doelgroep zou na decentralisatie gedifferenteerd moeten worden naar behoefte van de cliënt en type aanbod. Dat kan een GGZ-instelling zijn, maar ook een welzijnsaanbieder. De aard van de problematiek van VG-clienten kan zeer divers zijn en er zijn in sommige gevallen ook medische complicaties of een lichamelijke beperking, waardoor vaak een specialist de behandelaar is en niet de huisarts. De indicatiestelling voor deze doelgroep zou na decentralisatie bij deze behandelaars en aanbieders van verstandelijk gehandicaptenzorg gelegd kunnen worden, mits er voldoende waarborgen zijn voor continuïteit en onafhankelijkheid. Tenslotte zijn er nog de kleinere doelgroepen. Hieronder vallen bijvoorbeeld mensen met zware lichamelijke beperking, meervoudige complexe beperking, verstandelijke beperking en gedragsstoornis of zintuiglijke beperking, Kennis van deze doelgroep is vaak specialistisch en in sommige gevallen ook regionaal geconcentreerd. Het voorstel is om een kleinschalig stedelijk indicatieteam in te richten voor speciale doelgroepen met een meervoudige zorgvraag. Dat team zou ook de second opinionrol kunnen vervullen voor de overige doelgroepen.
Uitgangspunt 16: Daar waar professionals en aanbieders mandaat gaan krijgen om de indicatiestelling te doen voor cliënten met verstandelijke beperkingen, resp. psychiatrische problematiek moeten er voldoende waarborgen zijn dat volgens objectieve criteria en volgens de Wmo-visie wordt gewerkt.
20
De huidige zorgaanbieders kennen hun eigen aanbod en klanten goed, aandachtspunt is wel de vraag in hoeverre zij momenteel in staat zijn om een goede verbinding te leggen met het preventieve collectieve aanbod in de wijken of de vrijwilligersorganisaties. Ook de vraag in hoeverre zij onafhankelijk zijn van het aanbod moet gesteld worden. Daarom moeten er waarborgen zijn dat de indicatiestelling onafhankelijk van het (eigen) aanbod wordt gesteld. Levering Uitgangspunt 17: De gemeente voorziet in de ondersteuningsvraag van de cliënt door binnen aanvaardbare termijn een passende voorziening beschikbaar te stellen. De klant krijgt daarbij garanties over type voorziening, volume en/of frequentie. Wanneer het een geïndiceerde individuele voorziening (ZIN en PGB) betreft wordt een en ander in een beschikking vastgelegd. Wat een aanvaardbare termijn is moet in overleg met partijen nog nader worden uitgewerkt. Indien een cliënt gebruik maakt van collectieve voorzieningen of maatschappelijke dienstverlening is een beschikking niet noodzakelijk, maar worden afspraken op een andere wijze vastgelegd. Volume- en kwaliteitssturing Uitgangspunt 18: De gemeente onderzoekt regelmatig of de geboden ondersteuning tegemoet komt aan de vraag van de cliënt, zowel wat betreft kwantiteit als kwaliteit. We vinden het belangrijk om te weten of de ondersteuning daadwerkelijk is geleverd aan een cliënt en hoe tevreden die is met de kwaliteit van de geleverde diensten. Dat is nodig om tussentijds te kunnen bijsturen op volume en afspraken over kwaliteit met aanbieders. Daarom zal regelmatig onderzoek worden verricht naar de geleverde ondersteuning en de vraag of die vanuit het perspectief van de cliënt van voldoende omvang en kwaliteit is.
21
2B. PERSPECTIEF VAN DE ZORGAANBIEDER Aanbieders kunnen helpen de huidige situatie in beeld te brengen, innovatiemogelijkheden te onderzoeken en concrete mogelijkheden aan te dragen voor herijking. Partnerschap is het uitgangspunt; gemeente en aanbieders hebben elkaar nodig. Vanuit het perspectief van de aanbieder zijn de volgende vragen te stellen.
Wie zijn de aanbieders?
- niemand wordt bij voorbaat inof uitgesloten
Wat kopen we in?
- oa ook kortdurend verblijf, en vervoer - slimme combinaties maken
Hoe kopen we in?
- aanbesteden of subsidie?
Leveringsvoorwaarden
- bv wachttijden - opleidingsniveau personeel
Rapportages, klachtafhandeling e.d.
- transparantie - accountability - administratieve last
Wie zijn de aanbieders?
Uitgangspunt 19: De gemeente nodigt zowel aanbieders die reeds actief zijn in de AWBZ-begeleiding, als nieuwe partijen uit een bijdrage te leveren aan het vormgeven van het Amsterdamse WMO- en welzijnsbeleid Momenteel zijn er meer dan 90 aanbieders die in Amsterdam AWBZ-begeleiding bieden. Via de besteding van de pgb’s zijn nog veel meer professionals en mantelzorgers betrokken. Omdat sprake is van decentralisatie (en geen overheveling) kunnen nieuwe partijen aantreden. Niemand is op voorhand uitgesloten of in de markt.
22
Wat kopen we in? Uitgangspunt 20: Gemeente en professionals geven gezamenlijk vorm aan een kwalitatief goed aanbod van hulp en ondersteuning. Actief zoeken zij naar effectieve en kostenefficiënte vormen van hulp en ondersteuning. De Gemeente en de aanbieders van zorg en ondersteuning zullen de komende tijd meer cliënten moeten bedienen met minder geld. De gemeente wil in het voorbereidingstraject samen met professionals op zoek naar nieuwe effectieve en kostenefficiënte vormen van hulp en ondersteuning. We bouwen daarbij voort op al bestaande initiatieven en ontwikkelingen.
Uitgangspunt 21: We streven naar slimme en innovatieve combinaties tussen de velden AWBZbegeleiding, Wmo en Welzijn. Met de decentralisatie van de AWBZ-begeleiding wordt het schot met de Wmo-voorzieningen en het welzijnsbeleid weggenomen. Ook binnen de Wmo is meer uitwisseling mogelijk. Dit maakt het mogelijk doublures weg te nemen en slimme combinaties te maken. Wellicht kan een ondersteuningsbehoefte, die nu met een individueel aanbod wordt ingevuld, straks met een collectieve voorziening worden beantwoord. Het vervoer dat nu onderdeel van de dagbesteding vormt en als losse component aan aanbieders wordt vergoed zou gecombineerd kunnen worden met het collectieve vervoer dat de gemeente nu al biedt. Voorstelbaar is ook dat voor mensen die nu hbh uit de Wmo en begeleiding uit de AWBZ krijgen, een nieuwe variant van ondersteuning wordt geboden, waardoor er minder hulpverleners over de vloer komen.
Uitgangspunt 22: Beschrijf die nieuwe producten niet op activiteiten maar op te behalen resultaten, geef daarmee ruimte en vertrouwen aan aanbieders. Aanbieders te veel vastpinnen op geleverde productie en verantwoording kan innovaties in de weg staan en bovendien tot oneigenlijke prikkels leiden (b.v. zo hoog mogelijke productie zonder dat duidelijk is wat daarvan de resultaten voor de klant zijn). Er moet vertrouwen én speelruimte zijn om slim en efficiënt te kunnen (samen)werken.
Hoe kopen we in?
Uitgangspunt 23: Afwegingen ten aanzien van aanbesteding, inkoop en subsidiëring zijn volgend ten opzichte van de te maken keuzes m.b.t. de aard en omvang van de ondersteuningsvormen die in het kader van begeleiding worden geboden. Pas als we weten wat de producten zijn die we willen gaan bieden, de geschatte kosten die daarmee gemoeid zijn en als de markt wat grondiger verkend is, kunnen we ons oriënteren op de verschillende subsidie- en inkoop- en aanbestedingsmodaliteiten.
23
Het ligt niet voor de hand dat de begeleiding als één groot massief ‘ding’ wordt aanbesteed. Daarvoor zijn de producten te divers en de doelgroepen te verschillend. Voor de hand ligt dat, nadát duidelijk is geworden welke range van producten we willen gaan bieden, een afweging plaats gaat vinden wat per product (of cluster van producten) de meest passende inkoopvariant kan zijn. Aanbesteden heeft niet per definitie de voorkeur, maar voor sommige – meer omvangrijke en eenduidige – vormen van begeleiding kan aanbesteden een reële optie zijn.
Leveringsvoorwaarden Uitgangspunt 24: De gemeente maakt met alle te contracteren of te subsidiëren aanbieders duidelijke afspraken over zaken als kwaliteit, intakes, zorgovereenkomsten en wachttijden. Ook afspraken over samenwerking met andere zorgverleners, bijvoorbeeld in het kader van ketenzorg, zijn van belang. Belangrijke elementen in de levering zijn zaken als het hanteren van een zorgovereenkomst met de cliënt, wachttijden, klanttevredenheidsonderzoek, etc. In geval van cliënten met een meervoudige zorgvraag is bovendien van belang dat de aanbieder van begeleiding zich op de hoogte stelt van de aanwezigheid van andere zorgverleners en afstemming pleegt. Belangrijk aandachtspunt daarbij is dat de gemeente vaak niet de enige financier is. De gemeente zorgt voor noodzakelijke afstemming om breuklijnen en ‘nieuwe’ complicerende grenzen te ondervangen.
Rapportages/ klachtafhandeling Uitgangspunt 25: Vertrouwen gaat voor achterdocht. De Gemeente wil ruimte geven aan professionals en spant zich in om de administratieve last voor de aanbieders zoveel mogelijk te beperken. Een veelgehoorde klacht is dat de administratieve last voor de hulpverleners de laatste jaren sterk is toegenomen. Daardoor is er minder tijd voor de hulpverlening zelf. De Gemeente hanteert als uitgangspunt bij de decentralisatie dat de administratieve last zo veel mogelijk wordt beperkt. Overigens kan dit uitgangspunt op enigszins gespannen voet staat met de eis tot transparantie en de onder punt 24 genoemde leveringsvoorwaarden.
24
HOOFDSTUK 3. ORGANISATIE, COMMUNICATIE EN FINANCIËN
3A. ORGANISATORISCHE AFWEGINGEN
Uitgangspunt 26: De voorbereiding van de uitvoering van de nieuwe taken door de gemeente dient tijdig gestart te worden. Zowel het personeel als de administratieve systemen moeten op 1 januari 2013 klaarstaan om de begeleiding op een zorgvuldige manier uit te voeren. Het op een goede wijze uitvoeren van de nieuwe taken is geen sinecure. De hulp- en ondersteuningsvragen in de begeleiding zijn zeer divers. Er is op dit moment sprake van 90 gecontracteerde aanbieders. Bovendien is er de wens om de begeleiding op een gekantelde wijze vorm te geven. Dit betekent dat tijdig voldoende en kwalitatief goed personeel moet worden aangetrokken. De administratieve systemen moeten aangepast en aangevuld worden, zodat de groep nieuwe cliënten adequaat geholpen kan worden. Taakverdeling stad – stadsdelen Uitgangspunt 27: We volgen de huidige taakverdeling tussen stad en stadsdelen. De samenhang tussen de decentralisatie begeleiding en de ontwikkeling van het aanbod in de stadsdelen wordt goed in de gaten gehouden. De decentralisatie begeleiding geen aanleiding om taakverdeling tussen stad en stadsdelen opnieuw ter discussie te stellen. We volgen huidige afspraken over taakverdeling: stad is er voor individuele voorzieningen en ondersteuning waarvoor speciale expertise nodig is. Stadsdelen zijn er voor preventief/collectief aanbod en bieden een vangnet met een welzijnskarakter. Stadsdelen zijn bezig met het formuleren van basisniveau’s welzijn en zullen de ‘sociale professional’ meer op de kaart gaan zetten. Een deel van de begeleiding zal mogelijk een meer algemene collectieve invulling gaan krijgen en gebieds- of wijkgericht ingezet worden. Vormen van dagbesteding zouden meer verbindingen met welzijn kunnen krijgen. Dat maakt dat de verbinding tussen de decentralisatie begeleiding en de ontwikkelingen in het stadsdeelaanbod goed belegd moet zijn. Relatie met Jeugd Uitgangspunt 28:
Ten aanzien van de begeleiding van jeugdigen is sprake van overgangsfase waarbij WZS en DMO gezamenlijk optrekken in de vormgeving van de begeleiding. Zij doen dat vanuit gezamenlijk geformuleerde uitgangspunten. De link met jeugd is gelegen in het feit dat van de ca. 10.000 indicaties begeleiding, een vijfde tot een kwart betrekking heeft op jeugdigen. We houden een slag om de arm over het precieze aantal, omdat het er van afhangt of met jongeren alleen de groep tot 18 jaar wordt bedoeld of ook de groep van 18-23 jaar. Daarnaast is het zo dat we redelijk precies weten hoeveel AWBZ- geïndiceerde jongeren er zijn met een verstandelijke beperking (namelijk 1.075),
25
maar nog geen zicht hebben op het aantal geïndiceerde jeugdigen met gedrags- en/of psychiatrische problematiek. Dat heeft te maken met het feit dat de VG-indicaties worden afgegeven door het CIZ, terwijl bureau jeugdzorg de indicaties afgeeft voor jeugdigen met een IQ boven de 85. Bureau jeugdzorg heeft nog geen gegevens beschikbaar gesteld; dat is overigens landelijk het geval. Vanaf 2013 wordt AWBZ begeleiding onder de werking van het compensatiebeginsel van de Wmo gebracht. Dat geldt ook voor de AWBZ-ondersteuning aan jeugdigen. Pas in 2015 is het nieuwe wettelijke kader voor jeugdzorg van kracht en komen alle ondersteuningsvormen voor jeugdigen daaronder te vallen. In de tussenliggende fase is goede afstemming met de jeugdzorg die op het niveau van de stadsregio wordt georganiseerd, de jeugd ggz (zorgverzekering) en het lichte, preventieve aanbod op lokaal niveau van groot belang. Hoe willen we binnen het het voorbereidingstraject decentralisatie begeleiding omgaan met het aandeel voor jeugdigen, zowel inhoudelijk als financieel? Zowel in het jeugddomein als in de Wmo spelen thema’s als investeren in eigen kracht, versterken van en aansluiten op het voorliggende (welzijns)aanbod, de ontwikkeling naar brede sociale loketten, het pgb-vraagstuk, de mogelijke invoering van de IQ maatregel, het streven naar ontkokerde inzet van middelen en diverse sturings- en bekostigingsvraagstukken. Er zijn ook verschillen. Binnen het jeugddomein speelt het OKC met zijn breed georiënteerde professionals een belangrijke rol in de vroegsignalering, probleemverheldering, lichte hulpverlening en toeleiding naar zwaardere hulp. Ook binnen het jeugddomein zijn eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid belangrijke kernwaarden, maar kan, om reden van de veiligheid van kinderen, ook krachtig worden ingegrepen als ouders niet hun verantwoordelijkheid nemen. Binnen de transitie jeugdzorg is de decentralisatie AWBZ begeleiding op te vatten als de eerste stap in een groter proces, terwijl de decentralisatie begeleiding binnen de Wmo een wat meer afgebakend geheel is. Samen optrekken in die eerste stap is noodzakelijk om een transparant en consistent beleid neer te zetten en om een goede overgang van jeugd- naar volwassenenzorg te maken. Er zal sprake zijn van een overgangsfase waarbij wethouder Zorg de coördinerend wethouder is voor de decentralisatie begeleiding. WZS en DMO trekken gezamenlijk op in de vormgeving van de begeleiding en doen dat vanuit gezamenlijk geformuleerde uitgangspunten.
Eigen bijdrage Uitgangspunt 29: Om te bepalen of voor begeleiding het innen van een eigen bijdrage gewenst is, is eerst duidelijkheid nodig over de mogelijke opbrengst en de vormgeving van de producten. Vervolgens moet goed worden afgewogen of en zo ja, welke groepen worden uitgesloten van het betalen van een eigen bijdrage. Sinds 2010 wordt voor AWBZ begeleiding een eigen bijdrage geïnd. De jaarlijkse opbrengst daarvan is nog onbekend. De verwachting is dat die aanzienlijk lager zal zijn dan de opbrengst van eigen bijdragen voor hulp bij het huishouden (die voor Amsterdam 7,8 miljoen bedraagt), enerzijds omdat de Wmo preferent is bij het innen van eigen bijdragen, anderzijds omdat aanbieders van begeleiding nog niet allemaal even goed zijn aangesloten op het systeem van het CAK, waaraan zij 4-wekelijks moeten rapporteren over gerealiseerde zorg.
26
Niet iedereen hoeft een AWBZ-bijdrage voor begeleiding te betalen. Kinderen (18-) en cliënten die verblijven in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang7, zijn hiervan uitgesloten. De gemeente is vrij om te bepalen of voor begeleiding een eigen bijdrage gaat gelden, maar niet in de systematiek ervan; voor Wmo en AWBZ geldt één soort systematiek die wettelijk bepaald is, mede om cumulatie van eigen bijdragen bij gebruik van meerdere zorgvormen te voorkomen. Of de gemeente Amsterdam de eigen bijdrage wil opleggen zal afhangen van: • Vormgeving van de producten in het kader van begeleiding (als we sommige ondersteuningsvormen meer collectief en wijkgericht willen inzetten, dan past daar geen eigenbijdrage regeling bij die gebaseerd is op individueel afgenomen uren en minuten) • Wens om bepaalde groepen uit te sluiten van de eigen bijdrage (bijvoorbeeld zorgmijders) • Verwachte opbrengst in relatie tot de administratieve last bij gemeente en uitvoerende organisaties. Wordt daartoe besloten dan worden de eigen bijdragen geïnd via het CAK (andere keuze is niet mogelijk). Hiermee wordt de samenloop met andere eigen bijdragen gemeente Amsterdam en landelijke AWBZ gecontroleerd en gewaarborgd. Met CAK dienen sluitende afspraken te worden gemaakt over doorlooptijd inning bijdragen en verantwoording/verslaglegging naar gemeente.
3B. COMMUNICATIE EN INFORMATIEVOORZIENING Amsterdam geeft de decentralisatie van de functie begeleiding van AWBZ naar Wmo op een zodanige manier vorm dat Amsterdammers worden versterkt in hun eigen kracht. Zij kunnen rekenen op ondersteuning wanneer oplossingen binnen het eigen netwerk niet toereikend zijn. Amsterdam streeft naar een doelmatig en kwalitatief goed aanbod van voorzieningen, daar waar kan collectief en waar nodig individueel. Samen met cliënten en professionals geven we dit vorm. Uitgangspunt 30: Inhoud en aard van de communicatie over het voorbereidingstraject decentralisatie begeleiding volgt de verschillen fasen die daarvoor in de tijd zijn uitgezet. In elke fase van het project zal de communicatie andere doelstellingen en accenten kennen. Rode draad is het partnership tussen gemeente en belanghebbenden (aanbieders en cliëntvertegenwoordigers).
Bij een complex proces, wat de decentralisatie van de AWBZ is, speelt communicatie een belangrijke rol. De complexiteit van het proces zit onder meer in de volgende elementen: - De vele interne- en externe partijen die betrokken zijn - De grote belangen voor de klant/eindgebruiker - De politieke gevoeligheid - De financiële uitdaging gemoeid met de decentralisatie 7
Mensen die in de Maatschappelijke en Vrouwenopvang verblijven betalen daarvoor een pensionprijs. Een eigen bijdrage voor begeleiding is vanwege het anticummulatiebeding niet inbaar en om die reden voor deze groep niet ingevoerd.
27
-
De cultuur- en gedragsverandering die bewerkstelligd dient te worden, binnen de gemeente, bij professionals en bij (potentiële) cliënten De periode die het beslaat 2011 - 2014 De toename van taken voor de gemeente, terwijl budgetten beperkt zullen zijn De voorbeeldfunctie van een stad als Amsterdam
Hoe meer van dergelijke complexe elementen in een proces zitten hoe groter de rol van communicatie is bij het welslagen van het proces. Het communicatieplan moet gebaseerd zijn op een gedegen krachtenveldanalyse, een duidelijke kernboodschap en een kalender voor mijlpalen voor het gehele proces. Uitgangspunt 31: De communicatie vanuit de gemeente is te allen tijden helder, eenduidig en praktisch. Voor communicatie zit een uitdaging in het ‘vereenvoudigen’ van de beschikbare informatie. In iedere fase is het uitgangspunt en daarmee ook de uitdaging dat de communicatie helder, eenduidig en praktisch moet zijn. Hoe eenvoudiger, hoe groter de kans op succes, hoe kleiner de kans op fouten. Het klinkt simpel, maar dat is het niet. De uitdaging zit juist in deze vereenvoudiging. Dit is een onderdeel van de communicatiestrategie. De decentralisatie van de AWBZ-begeleiding heeft een aantal ‘natuurlijke’ data waarlangs de communicatie wordt opgeknipt. Per fase wordt een communicatieplan ontwikkeld. De drie belangrijkste redenen hiervoor zijn: 1) zoals hierboven gemeld: de vereenvoudiging, 2) iedere fase heeft invloed op de volgende fase en daarmee op de te volgen communicatiestrategie en 3) iedere fase kan op deze manier zijn eigen kernboodschap hebben, eigen doelstelling(en), nuances en doelgroepen. De communicatie volgt de 4 fases van het decentralisatietraject: Inputfase / uitgangspuntennotitie van okt. tot dec. 2011 Uitwerking input fase / uitwerken uitgangspuntennotitie van jan. tot juni 2012 Voorbereiding uitvoering fase van juli tot dec. 2012 Implementatie fase van jan ‘13 tot dec.’14 Momenteel bevinden we ons in de inputfase. De doelstellingen in deze fase zijn: - Inventariseren van de huidige situatie met betrekking tot de AWBZ begeleiding in Amsterdam: wie zijn de cliënten, wat zijn hun zorgvragen, wie zijn de leveranciers, hoeveel geld gaat hierin om en wat zijn de raakvlakken en kansen met de huidige Wmo voorzieningen. (verzamelen van informatie bij de verschillende partijen) - Inbreng van de verschillende partijen over wat de toekomstige vormgeving van de begeleiding zou moeten zijn - De verschillende alternatieven voor de Amsterdamse aanpak in kaart brengen, en hierin keuzes maken - Creëren van draagvlak voor de Amsterdamse aanpak De middelen die worden ingezet om een zo hoog mogelijk rendement te halen gedurende deze communicatiefase zijn:
28
-
-
-
Interne- en externe consultatierondes. De praktijk wijst uit dat een dergelijke manier van informatie verzamelen zeer waardevol is. Daarnaast kan er direct worden gewerkt aan het creëren van draagvlak. Tweezijdige communicatie in zijn ‘oervorm’. Gedurende deze fase is een website voor professionals online. Hierop worden regelmatig updates geplaatst over de voortgang van het project, veelgestelde vragen en de laatste ontwikkelingen. Dit communicatiemiddel wordt met name ingezet om professionals te informeren. Het gaat hier om eenrichtingsverkeer. Doel is het afvangen van vragen van professionals en andere belanghebbenden. Hier kunnen geïnteresseerden ook hun e-mailadres achterlaten als ze op de hoogte gehouden willen worden van de laatste ontwikkelingen (= nog even onder voorbehoud) Daar waar mogelijk worden social media ingezet om traffic te generen naar de site dan wel informatie over te dragen. Op verzoek worden in de stad presentaties gegeven over de Amsterdamse aanpak rond de decentralisatie AWBZ
De input fase wordt opgevolgd door De Uitwerking Input Fase. In deze fase verbreedt de focus van de communicatie zich naar de cliënten. 3C. FINANCIËN Uitgangspunt 32: De voorbereiding en uitvoering van de AWBZ-begeleiding zal binnen de door het Rijk beschikbaar te stellen financiële middelen op duurzame en houdbare wijze gerealiseerd worden. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de budgetten voor de voorbereiding van de decentralisatie, voor de uitvoering van de nieuwe taken en voor de begeleiding zelf. Het Rijk stelt 80 miljoen euro beschikbaar voor de voorbereiding van de decentralisatie. Naar verwachting is er voor Amsterdam, verdeeld over de jaren 2012 en 2013 ca. € 2,8 miljoen beschikbaar. De structurele uitvoeringskosten zullen in principe gebaseerd worden op de vrijval bij de huidige AWBZ uitvoeringsorganen (zorgkantoren, CIZ, NZa). Daarnaast stelt het kabinet structureel geld beschikbaar voor uitvoeringskosten voor jeugdzorg en begeleiding samen (2014 € 35 miljoen, 2015 € 45 miljoen en vanaf 2016 € 55 miljoen). De hoogte van de uitvoeringskosten kan nog aangepast worden op basis van een onafhankelijk onderzoek naar de werkelijke uitvoeringskosten. Over de middelen die beschikbaar komen voor de begeleiding zelf bestaat nog onduidelijkheid. Als bandbreedte is aangegeven € 2,7 tot € 3,1 miljard. Het peiljaar is 2010. Er wordt een efficiency korting van 5% toegepast. Maar daar blijft het niet bij. Het budget wordt ook gekort als uitvloeisel van de besluitvorming over het PGB en wellicht de IQ maatregel. Voorts moet rekening gehouden worden met het feit dat de kosten van de AWBZ begeleiding in 2011 hoger zijn dan in het peiljaar 2010 (met name onder GGZ cliënten is sprake van een stijging van het aantal indicaties). Naar verwachting zal er eind dit jaar uitsluitsel zijn over het exacte te decentraliseren macrobudget. De staatssecretaris heeft toegezegd dat in de meicirculaire uitsluitsel wordt gegeven over het te decentraliseren budget per gemeente. Dat is, gelet op de voorbereiding van de gemeente begroting 2013, erg laat.
29
HOOFDSTUK 4: RISICO’S EN RISICOMANAGEMENT Een tijdige en zorgvuldige voorbereiding van de decentralisatie luistert nauw: het gaat immers om een grote groep Amsterdammers, waaronder een groot aantal kwetsbare cliënten. Bovendien zijn er sterke aanwijzingen dat er een situatie ontstaat, waarin meer mensen een beroep doen op hulp en ondersteuning, terwijl er minder financiële middelen beschikbaar zijn. Daar komt bij dat de voorbereidingstijd voor de gemeente krap te noemen is. In de periode december / januari wordt een risicoanalyse uitgevoerd. Deze analyse levert een complete lijst met risico’s op, die de basis legt voor het opzetten van risicomanagement. O.a. de volgende risico’s zijn inmiddels op tafel gekomen: - vindt besluitvorming (waaronder de wetswijziging Wmo) door het Rijk tijdig plaats? - verkrijgt de gemeente tijdig de benodigde informatie van o.a. zorgkantoor, CIZ, Bureau Jeugzorg en CAK? - Zijn de te decentraliseren budgetten tijdig bekend en zijn ze toereikend? - Is er voldoende tijd beschikbaar om uitvoeringstechnisch de noodzakelijke voorbereidingen te treffen? - Risico’s die voortvloeien uit de aanbesteding / contractering van aanbieders. - Stijgende vraag door gelijktijdig optredende ontwikkelingen (bezuiniging op participatiemiddelen, IQ-maatregel, bezuinigingen op welzijn door stadsdelen). - In deze uitgangspuntennotitie wordt uitgegaan van de aanwezigheid van een continuüm van lichte preventieve ondersteuningsvormen op basis van vrijwillige inzet tot aan zeer gespecialiseerde individuele begeleiding. Stad en stadsdelen werken gezamenlijk aan de totstandkoming daarvan. Naarmate we er beter in slagen een samenhangend aanbod te doen, zal er minder beroep gedaan worden op (dure) individuele voorzieningen. - Concurrentie tussen aanbieders: aanbieders zullen allen om het hardst roepen dat ze de door hen geleverde zorg niet tegen lagere kosten kunnen leveren, maar anderen wel…. - Bezwaar en beroep / risico’s op juridisch vlak. Om een goed beeld te krijgen van de mogelijke risico’s in het decentralisatieproces (financieel, politiek, voortgang, juridisch) wordt op korte termijn een risicoanalyse uitgevoerd, gevolgd door een inventarisatie van mogelijke beheersmaatregelen. Risicomanagement is een integraal onderdeel van het procesmanagement. Er wordt een adviesgroep (waarin o.a. personen met financiële en juridische expertise) in gesteld, die toeziet op de uitvoering van de risicoanalyse en de uitwerking van het risicomanagement.
30
HOOFDSTUK 5 PLANNING VERVOLG Deze uitgangspuntennotitie vormt de basis voor het op te stellen beleidsplan en uitvoeringsplan. Beide plannen worden in eind maart 2012 voorgelegd aan B&W voor akkoord. Dat betekent dat op korte termijn op allerlei beleidsonderwerpen keuzes gemaakt moeten worden. De tijdsdruk is hoog: per eind februari 2012 dient voldoende financiële informatie op tafel te liggen als voeding voor de Kadernota 2013. Ook is het beleidsplan met besluitpunten de basis voor het uitvoeringstraject, de mogelijke aanbestedingen en de aanpassing van de WMO verordening. Om tot slot per 1 januari 2013 klaar te staan voor de eerste aanmelding. Het gehele decentralisatietraject hangt daarmee aan vaste externe mijlpalen en (verplichte) doorlooptijden, zoals de P&C cyclus, het bekendmaken van het Rijksbudget, de verordeningprocedure, de aanbestedingsprocedures en de startdatum 1 januari 2013. Politieke discussies kunnen er nog toe leiden dat een latere invoering wordt voorzien. Zodra hier meer over bekend is wordt bekeken wat de gevolgen zijn voor de fasering en planning van werkzaamheden. Een aantal onderwerpen die bij de uitwerking van het beleid aan bod komen zijn onderwerpen die op een bredere schaal bediscussieerd worden, en waarover in een ander(e) organisatie(deel) besloten wordt. Bijvoorbeeld jeugdzorg, indicatiestelling, dagbesteding, maar ook ‘De Kanteling’. Dit betekent een afhankelijkheid in het proces van derden. Voor de start van de volgende fase is het raadzaam hier een afspraak over te maken op directieniveau: wie is de trekker en hoe past de voortgang hiervan in het proces decentralisatie AWBZ
Voorlopige globale planning: • Beleids- en uitvoeringsplan begin april ’12 B&W • Aanpassing Verordening eind mei ’12 vrijgave voor inspraak september ’12 cie KSZ en Raad • P&C cyclus 1 maart ’12 deadline (post) prioriteiten, voor 15 november ’12 Raad • Duidelijkheid over mei circulaire eerste bekendmaking beschikbaar budget budget Amsterdam • Aanbesteding/subsidierond de zomer, maar zo snel als mogelijk kaders • Inrichting werkprocessen juli-december 2012 • Eerste nieuwe cliënten 1 januari 2013
31