Toespraak in de Amsterdamse Studentenekklesia op 8 december 2013 door Alex van Ligten Nog voor het goed en wel begint
Voorlezing uit het boek Richteren Richteren 6:1-10 De kinderen van Israël deden wat kwaad was in de ogen van JHWH en JHWH gaf hen in de hand van Midjan, zeven jaren. Sterk was de hand van Midjan over Israël en buiten Midjans zicht maakten zij, de kinderen van Israël, zich ondergrondse schuilplaatsen in de bergen en spelonken, op onneembare plekken. En het geschiedde: als Israël had gezaaid, ging Midjan erop af, met Amalek en zonen van het oosten zij bleven maar tegen hem aan gaan. Zij sloegen hun kamp tegen hen op, zij verwoestten wat het land had voortgebracht tot waar je komt naar Gaza. Zij lieten in Israël geen leven over, lam, os, ezel - niets. Want zij, met hun vee, gingen maar door en kwamen met hun tenten als zwermen sprinkhanen, zij en hun kamelen, er was geen tellen aan ze kwamen het land in om het te verwoesten. En Israël verzwakte zeer door toedoen van Midjan en de kinderen van Israël schreeuwden tot JHWH. En het geschiedde toen de kinderen van Israël schreeuwden tot JHWH vanwege Midjan: JHWH zond een man, een profeet tot de kinderen van Israël en die sprak tot hen: Zo spreekt JHWH, God van Israël: ‘Ik zelf heb jullie op doen gaan uit Egypte en jullie uitgeleid uit een huis van slavernij, ik heb jullie gered uit de hand van Egypte en uit de hand van allen die jou benauwden, hen verdreven van voor jullie aangezicht en hun land aan jullie gegeven. Gezegd heb ik tot jullie: “Ik, JHWH, ben jullie God, vrezen jullie de goden van de Amoriet niet in wiens land jullie zitten” - niet hebben jullie gehoord naar mijn stem.’
1
Toespraak 1. Naar aanleiding van het overlijden van Bram van der Lek berichtte de dienstdoende necrologist maandag in de NRC dat de partij van Van der Lek, de PSP, tijdens de Koude Oorlog was opgericht en ‘in de jaren zestig meedeinde op de golven van de alternatieve tendens, die onder meer gestalte kreeg in studentenbeweging en Provo.’ O, dat is het dus wat we deden in de jaren zestig: meedeinen op de alternatieve tendens (wat dat ook moge zijn), dat is dus wat die epoche bij de opiniemakers geworden is: een periode van meedeinen, alternatief doen. Ik had altijd gedacht dat de PSP juist een van de aanjagers was van al dat linkse gedachtengoed dat het land overspoelde en volgens mij was juist Bram van der Lek niet echt een type om op wat dan ook mee te deinen, maar vooruit. Sinds de Berlijnse muur omging en triomfantelijke Bolkestein-achtigen iedereen ter verantwoording gingen roepen die daarvoor wel eens blijk had gegeven van enige vorm van waardering voor de pogingen in het oosten van Europa om de heersende wanorde anders te organiseren, is het niet meer anders geweest: voor de jaren zestig moet je je al schamen als je erbij was, maar zeker als je je er ook nog door liet inspireren, je moet je ervoor excuseren als je toen in een ribbroek liep in plaats van krijtstreep, en de keren dat een van mijn leeftijdsgenoten zich vol afkeer over toen uitlaat in de praatshows zijn allang niet meer te tellen. Alles uit die jaren zit in een verdachte hoek. Niemand heeft te goeder trouw gehandeld of een authentieke overtuiging gehad: individuen hebben meegelift op allerlei vaag gedachtegoed, partijen hebben op tendensen meegedeind, en je kan je alleen nog staande houden als je er nu overal en altijd over mee dreint. O, o, o, wat waren we naïef, niet van deze wereld, wat hebben we ons laten misleiden en wat een geluk dat we nu zoveel verstandiger en realistischer zijn geworden. 2. Ze verdienen een fikse rehabilitatie, de jaren zestig. Er werd gehoopt, geloofd en liefgehad. Natuurlijk waren er linkse fundamentalisten die anderen de maat namen, natuurlijk werden Marx, Lenin en Mao door sommigen op een te hoog voetstuk gezet, maar nog steeds neemt niemand weg dat de mensen die er hun hoop voor een rechtvaardiger wereld aan ontleenden, mensen waren met eerlijke idealen, die verder gingen dan het safe stellen van de eigen portemonnee-inhoud. Natuurlijk zijn er principiële socialisten van toen die later ellendelingen in het kwadraat zijn geworden, maar er waarde een geest rond van vernieuwing en van hoop, van een gezonde kritische gezindheid tegenover de oude vormen en gedachten die al te lang het denken en doen van de samenleving hadden bepaald. Dachten we dat we de wereld werkelijk konden verbeteren? Jazeker. Verbéteren, niet perfectioneren. Ik zeg nu ‘we’, maar dat is teveel eer voor mezelf. Ik was maar een gematigde fellow-traveller in die jaren. Geen zwaar protesterende student, en in mijn politieke overtuigingen ging ik maar langzaam van kleurloos naar rood en was meer bezig met muziek en literatuur dan met de harde werkelijkheid. Een DDR-achtige regering leek me voor Nederland niet werkelijk een verbetering, maar vergeleken met ons was wel in diezelfde DDR de ziekenzorg en het onderwijs georganiseerd op een wijze waar je in menig opzicht je vingers bij kon aflikken. Er waren aan de andere kant van het IJzeren Gordijn zeker dingen waardoor je je kon laten inspireren, zonder dat je meteen de rigide en dictatoriale toepassers van het communisme heilig verklaarde. En het ging om meer: de geweldloosheid waarmee Bram van der Lek en zijn PSP meedeinden op de alternatieve tendens, was een belangrijke bron van kracht waar we uit putten, die nota bene een heel deel van de inmiddels verwarde christenheid nieuwe bezieling gaf. Wilden de jaren-zestigers de hemel bestormen, de aarde op eigen kracht vernieuwen? Als ze zo naïef waren, dan is dat nog altijd te verkiezen boven de idealen van deze tijd die niet verder reiken dan het vervullen van financiële verlangens, het beantwoorden aan
de dwingende eisen van rating agencies en het aanhangen van een van de vele vormen van bijgeloof die alle tezamen komen in het begrip economie. Op een muur in Parijs had iemand tijdens de studentenopstand van 1968 gekalkt: ‘Soyons réalistes, demandons l’impossible’, een kreet die aan Che Guevara wordt toegeschreven: ‘Laten we realistisch zijn en het onmogelijke verlangen.’ 3. Dat moest er allemaal even uit omdat het naderende feest van Kerstmis me te binnen bracht dat de invloed van de jaren zestig maar beperkt is geweest, want ik herinner me uit die tijd ook felle discussies over de wijze waarop Advent en Kerst dienden te worden doorgebracht: het moest vrede en geen vreten op aarde zijn. Al dat getut met lichtjes, opgetuigde boompjes, al die gezapige gezelligheid was uit den boze. Maatschappijkrities moesten we zijn, en als we dat waren, kwamen we meteen mooi dicht uit bij de bedoeling van de viering van de geboorte van Jezus. Dat pleidooi werd gevoerd met flink en streng om je heen kijken, dus om anderen ook de maat te kunnen nemen en zo jezelf uitnemender te kunnen achten dan de anderen. Maar voor jongeren die zich langs deze principiële weg konden onttrekken aan een paar oersaaie dagen in hun dorp van herkomst was het een uitkomst. Ze/we hadden gelijk: Kerstmis is geen gezellig bedoeld feest, de vrede op aarde wordt het mensdom vanuit de hemel toegezongen, maar niet als constatering van feiten, ook niet bij wijze van wapenstilstand gedurende de feestdagen: weet je nog wel, oudje, die vreselijke Amerikanen die dan twee kerstdagen lang géén napalm op Noord-Vietnam gooiden en zo weer van hun eigen christelijkheid overtuigd waren? De vrede op aarde is een programma, noem het een belofte, maar dan wel een die hier op aarde door de bewoners moet worden gerealiseerd. Het kerstevangelie is realistisch en verlangt het onmogelijke. Het heeft een grimmige, rauwe kant: er komt een mens ter wereld die, als zovelen, niet welkom is. Geboren ergens buiten, niet warm opgenomen in de gemeenschap, maar van meet af aan thuis bij de thuislozen: bij hen die in het veld zijn, herders. In zo’n wereld kwam hij. Dat gedenken we, met schaamte omdat die wereld nog steeds bestaat. 4. Dat horen we in het stuk uit Richteren dat we lazen. Die eerste tien verzen van Richteren 6 vormen de opmaat van een verhaal van bevrijding, maar je moet niet al te gauw doorlezen en die ellende maar achter je laten. De tekst is duidelijk een eenheid, een op zichzelf staand gedeelte: zeven keer horen we de Godsnaam, tien keer de naam Israël: heilige getallen die een afgerond geheel vormen. Dus het eindigt bij het optreden van de profeet met zijn woord van God dat stopt met ‘niet hebben jullie gehoord naar mijn stem’. Nu niet verder doorlezen. Eerst tijd en ruimte geven aan de analyse van waarom het, alweer, zo fout gegaan is. Dat trieste volk, verschoven in de holen van de bergen, schreeuwt: hetzelfde werkwoord dat ook gebruikt is in Exodus (2:23) als het slavenvolk in zijn verdrukking tot God schreeuwt. Voordat de wending in het lot intreedt, voordat de ellende ophoudt, moet eerst duidelijk zijn waar die vandaan komt. Richteren heeft een paar refreinzinnen die nogal somber het noodlot van de mensheid tekenen: ‘er was geen koning in die dagen, ieder deed wat goed was in zijn ogen’. En ook de zin waarmee Richteren 6 opent is zo’n vaker voorkomende zin: ‘De kinderen van Israël deden wat kwaad was in de ogen van Adonai en Adonai gaf hen in de hand van Midjan, zeven jaren.’ Het is filmisch verteld: ondergrondse schuilplaatsen, spelonken, holen. Zo erg was het nog niet eerder. Het volk heeft zich afgewend van God, vervolgens vergaat het ze slecht en dan schreeuwen ze tot Hem om uitredding.
3
5. Dat lijkt te vragen om vrome prietpraat in de trant van oud-vaderlandse wijsheden als ‘Wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen’, een psalmregel uit de oude berijming die veelal werd toegepast op lieden die niet meer trouw ter kerke gingen. Het brengt ons voor je het weet in de buurt van de boeteprekers die alle tegenslag, natuurgeweld en oorlogen, tekenden als straf van God. Wie dat nog eens in extenso wil horen, moet vanaf vrijdag aanstaande zeker kijken naar de uitzendingen van de schrijver Frank Westerman op Nederland 2, ‘Nederland in 7 overstromingen’. Hij laat optekenen dat het dagblad Trouw de dag na de ramp van 1953 als kop had: ‘Gods adem’. ‘De minister van Verkeer en Waterstaat zei: “Wie zal keren de hand des Heren?” Er staat een vraagteken achter, maar het antwoord luidt natuurlijk: wij niet.’ En: ‘In Zeeuwse publicaties werden de vreselijkste dingen geschreven. Volgens lokale donderprekers hadden de slachtoffers de ramp aan zichzelf te wijten vanwege hun onzedelijke gedrag. Echt schandalig. Maar ook dat is een aspect van wie we zijn.’ Als er in de bijbel staat dat het de mensen slecht gaat als ze doen wat kwaad is in de ogen van God, dan is er meer aan de hand dan dat ze privézonden koesteren, of dat God zo nodig wraak moet nemen vanwege onze ontrouw. Het betekent niet meer of minder dan dat je, als je je aan God houdt, gerechtigheid doet, dat je zoveel mogelijk leeft als een rechtvaardige. Er is niets mis met te doen wat goed is in je eigen ogen, als die ogen maar op het goede gericht zijn. Als ze dat niet zijn, en een hele samenleving raakt de goede oriëntatie kwijt, dan is het niet te voorkomen dat, en hoef je je er ook niet over te verbazen als de hele boel naar de bliksem gaat. 5. Als ik zeg dat de samenleving de goede oriëntatie kwijt raakt, bedoel ik niet dat ze die ooit gehad heeft. Bij de afkeurende geluiden over de afbraak van sociale voorzieningen grijpen sommigen terug op vroeger tijden, toen we nog algemeen christelijk waren en elkaar netjes behandelden. Dat is dus nooit zo geweest. Ook in oude tijden, toen bijna iedereen nog netjes lid was van een kerk, gold in de politiek eerder het recht van de sterkste dan een door het christendom ingegeven ethiek. Het land was een zeer christelijk land, jazeker, maar echt de goede kant uit heeft al die christelijkheid de bevolking niet geholpen. De emancipatiebewegingen aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, socialisme en feminisme, die hebben de ontwikkeling een push in de goede richting gegeven. De reguliere politici, van liberale en/of christelijke huize, kwamen altijd achter de troepen aan, of het nu om de afschaffing van de slavernij ging, of de kinderarbeid, of de gelijke rechten voor vrouwen, en nog later die van mensen met een andere dan de standaard seksuele voorkeur. Dat de richting van het denken een tijd lang de goede kant leek uit te gaan, met gaandeweg betere voorzieningen voor kwetsbare mensen in de samenleving, is te danken aan sterke enkelingen, even vaak van christelijke als van socialistische of liberale huize, en dat kwam pas echt goed op gang in, jawel, de jaren zestig. Als je je daarvan afkeert en met vrome smoezen goede voorzieningen uitholt en afbreekt, dan gaat het niet goed met een samenleving. Als een land in onweer geraakt, zit er niets anders op dan gezamenlijk bliksem en donder te doorstaan. Maar als het land in onweer verward raakt en iedereen doet alleen nog maar wat hij of zij denkt dat nodig is om het eigen hachje te redden, dan gaat het mis. Een land waarvan de leiders uit angst voor stemmenverlies aan een extreme-rechtse onruststoker, maatregelen nemen die mensen uitsluiten van essentiële voorzieningen, een land dat daarmee de mensenrechten schendt, een land dat meedeint op racistische en xenofobe tendensen en dat alle aanklachten hypocriet weghoont, een land dat moedwillig mensen door banken laat wurgen en financiële instellingen ongestoord door laat sjoemelen, zo’n land is op weg naar het einde. Een werelddeel waarin de ene, bevoordeelde helft de andere failliet dreigt te verklaren, is zelf failliet. Samenlevingen waarin kinderen huilend ontwaken, zijn de moeite van het instandhouden niet eens waard.
6. Dat is er ongeveer bedoeld met zo’n gedeelte als Richteren 6. Ze hebben de ellende over zichzelf afgeroepen door niet te doen wat goed is en rechtvaardig, ze hebben er een zooi van gemaakt, nu schreeuwen ze tot God of Hij hun komt redden en wat ze krijgen is een profeet die de grote daden des Heren op een rijtje zet met als conclusie: ‘Niet hebben jullie gehoord naar mijn stem.’ Je hebt gehoord, gezien, meegemaakt wat goed is en bevrijdend werkt, je hebt gehoord dat er gezegd is ‘vrees niet’, maar je hebt er niets mee gedaan. En dan? Laat God ze werkelijk zitten, doet Hij niets? Eerst laat hij ze even voor wat ze zijn. Hij komt niet in actie. Dat het volk voor de zoveelste keer om hulp gaat roepen, wil niet zeggen dat hij daar als op de automatische piloot op ingaat. En als er iets gebeurt, gebeurt het in het klein. Eén iemand wordt geroepen. En die zal niet met groot geweld te keer gaan, maar met kleine middelen de vijand verjagen, tegenstrijdig aan alles wat wij aan machtsmiddelen produceren. Letterlijk: tegen strijdig. Niet helemaal geweldloos, maar het komt in de buurt. Het komt. Het is er nog niet. Ik denk dat Richteren juist daarom, áls het gebruikt werd, al heel vroeger als passende lectuur voor de adventstijd heeft gegolden. Oude leesroosters laten dat zien, de kerkelijke kunst legde linken tussen de Richteren (vooral Simson) en Johannes de Doper en Luther schreef adventsliederen met het Richterenboek als inspiratiebron. Het komt. Maar het is er nog niet. Nog beter: het is er nog niet, maar het kán komen, maar. Die spanning moet je er goed inhouden, anders ga je gapend achterover zitten en geloof je het wel. In de commentaren heten de eerste tien verzen van Richteren 6 de opmaat, de inleiding op het bevrijdingsverhaal dat komen gaat. Alles wat we meemaken, heeft een toedracht, een aanloop gehad. Alle geschiedenis heeft een voorgeschiedenis. Die van Richteren is dat de geschiedenis zich steeds herhaalt, met een volk dat de fout in gaat, het slecht krijgt en spijt krijgt en dan tot God roept. Herhaalt de geschiedenis zich, wat we doorgaans aannemen omdat we er niets van leren? Ik ben bang dat er niet veel te leren vált. Ook als we oprecht van plan zijn er onze lessen uit te trekken, buigen we de zaken zo in de door ons gewenste richting, dat het leerproces teniet gedaan wordt. We komen niets van waarde aan de weet omdat we onszelf dom houden. En omdat we de term geschiedenis hebben gereduceerd tot eigentijdse nietszeggendheden. Dat brengt ons bij de bijbelse opvatting over geschiedenis. De ware geschiedenis vindt plaats daar waar ‘en het geschiedde’ staat. 7. We hoorden die zinswending twee keer in Richteren 6 en we kennen hem het best uit de allerbekendste tekst uit de evangeliën: Lucas 2. Nadat de keizer van Rome en de bewindvoerder van Syrië zijn genoemd, horen we wat er in dat grote wereldgebeuren werkelijk geschíedt: ‘En het geschiedde dat de dagen vervuld waren dat Maria baren zou.’ De groten der aarde schrijven geschiedenis. Denken ze. Keizer, koning, admiraal… Maar datgene wat er werkelijk toe doet, dat is het baren van de eersteling, een stem in de woestijn. Dit is de ware geschiedenis. Waar het op aankomt, wordt in Israëls heilige geschiedenis verteld in meer dan platte feiten. Israël heeft geen beeld van de werkelijkheid, Israël heeft een verhaal van de werkelijkheid 1, en die realiteit is ontleend aan de ene grote werkelijkheid van wie alles uitgaat: God. Macht ten goede. Recht dat gedaan wordt. Geschiedenis is voor ons in de westerse, door het christendom gevormde wereld een vrije vergaarbak van feiten en interpretaties van feiten, van gevormde ideeën over hoe het toen-en-toen gegaan is en vastgeroeste meningen over hoe het vroeger was. Maar wij schrijven geen geschiedenis. Datgene wat werkelijk geschiedt, geschiedt van Godswege. Hij schrijft de geschiedenis waarin wij worden opgenomen. Zózeer dat wij 1 Paul M. van Buren, A christian theology of the people Israel, New York 1983, 49, 51.
5
onze eigen geschiedenis en die van onze wereld daarin present zien, af en toe. In de wijze waarop zo’n stuk als Richteren 6 de werkelijkheid tekent, en ook in het vervolg. Richteren 6:11: Er kwam een bode van Adonai. Diens komst gaat de bevrijding teweegbrengen. Daar en toen. En soms ook hier en nu. We kunnen het in onze levensdagen meemaken, sterker nog, we hébben het meegemaakt, dat gevangenisdeuren zich openen en dat voor de hele wereld een boodschapper van God verschijnt, die mensen hoop geeft, verzoening tot stand brengt tussen onverzoenlijk geachte tegenstanders. Iemand die bijvoorbeeld zegt: ‘Niemand wordt geboren met haat tegen iemand vanwege de kleur van zijn huid of zijn achtergrond of zijn godsdienst. Mensen moeten léren haten en als ze kunnen leren haten, dan kan ze ook geleerd worden lief te hebben, want liefde is natuurlijker voor het menselijk hart dan het tegenovergestelde.’ Nelson Mandela. Die ook de woorden sprak die Obama eergisteren citeerde: ‘Ik ben geen heilige. Tenzij je daaronder een zondaar verstaat die het blijft proberen.’ Dat wij het blijven proberen: geloven, hopen, liefhebben. Laten we realisten zijn. Laten we het onmogelijke verlangen. Soms zelfs van onszelf. Zo moge het zijn.