Toespraak in de Amsterdamse Studentenekklesia op 22 november 2009 door Albert van den Heuvel Eén heilige, apostolische kerk? Voorlezing uit het verhaal over Jezus van Nazaret Matteüs 16:13-27 Gekomen in de omgeving van Caesarea Filippi, ondervroeg Jezus zijn leerlingen en zei: Wie zeggen de mensen dat de mensenzoon is? Ze zeiden, sommigen: Johannes de Doper anderen: Elia weer anderen: Jeremia of een van de profeten. Hij sprak tot hen: Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben? Simon Petrus antwoordde en sprak: Jij bent de messias, de zoon van de levende God. Jezus antwoordde en sprak: Gelukkig ben je, Simon bar Jona, want niet vlees en bloed heeft jou dat geopenbaard, maar mijn vader die in de hemelen is. En ik zeg je: jij bent Petrus-Rots en op deze rots zal ik mijn ekklesia bouwen en de poorten van de onderwereld zullen haar niet overmeesteren. Ik zal jou de sleutels geven van het koninkrijk der hemelen en wat jij op aarde binden zult, zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat jij op aarde ontbinden zult, zal ook in de hemel ontbonden zijn. Toen verbood hij zijn leerlingen nadrukkelijk aan wie dan ook te zeggen: hij is de messias. Van toen af begon Jezus aan zijn leerlingen duidelijk te maken dat hij naar Jeruzalem moet vertrekken en dat hij veel zou moeten lijden vanwege de oudsten en de hogepriesters en de Schriftgeleerden en gedood zou worden en ten derde dage worden opgewekt. Petrus nam hem apart en begon tegen hem uit te varen, hij sprak: Grote genade, heer, dat zal jou niet gebeuren! Maar hij draaide zich om en sprak tot Petrus: Ga achter mij vandaan, Satan! Sta mij niet in de weg want jij bent niet bezig met de zaken van God, maar met die van de mensen. Toen sprak Jezus tot zijn leerlingen: Wie willen komen achter mij aan: dat zij zichzelf verloochenen en hun kruis opnemen en mij volgen. Want wie hun ziel en zaligheid willen redden, zullen verliezen; wie hun ziel verliezen, om mijnentwil, 1
zullen haar vinden. Want wat baat het een mens de hele wereld te bezitten, maar zijn ziel te beschadigen? Of wat zal een mens geven in ruil voor zijn ziel? Want spoedig zal de mensenzoon komen in de heerlijkheid van zijn vader en met zijn engelen dan zal hij allen geven naar hoe zij hebben gedaan. Toespraak Het geloof bewijst de dingen die men niet ziet, schrijft de auteur van de Brief aan de Hebreeën, en zo is het maar net. Wanneer christenmensen zeggen [in] de ene, heilige, katholieke of algemene kerk te geloven, dan is daar niet zo heel veel van te zien. Hoewel, er is wel heel wat te zien! Wij vierden Allerheiligen dit jaar in Keulen. We togen tegen tienen naar de majesteitelijke Dom waar ons een afgeladen kerkgebouw wachtte. Geen vrije plaats over. Een machtig theater met drie orgels die soms apart en soms tegelijk speelden, een koor van honderd teenage meisjes, in witte gewaden boven hun sneakers, veertig misdienaars in wit suplie en rode kappa met brandende lange kaarsen, dertig zwart/witte priesterstudenten als keurtroepen voor de zes priesters uit, die samen met twee bisschoppen op het altaar dienden, golven wierrook, die als de kruitdamp van de Geest hoog in de gewelven kringelden en een donderpreek van de kardinaal, die de 'zogenaamde' moderne wetenschap aanklaagde omdat zij ons van God en Schepping wil losmaken en daarom ons zonder ethiek en moraal achterlaat. Wij vierden, zei de Kardinaal de aardse voorpost van de hemelse liturgie en nergens kon dat mooier en adequater geschieden dan in Keulen. Dat leverde hem een dankbaar en instemmend applaus op van de aanwezige gelovigen. Buiten, bij de deuren van de Dom zaten de dakloze en behoeftige nazaten van de oude Lazarus te bedelen, dronken een aantal met veel ijzer door oor, wang en tong gesierde jongens en meisjes hun eerste blikjes bier en vroegen zo'n veertig Iranese vluchtelingen met foto's en spandoeken om solidariteit met hun gevangen en gemartelde landgenoten. In de rijen toeristen die geduldig wachtten op het einde van de dienst liepen een paar moslima's mee met prachtige lichtblauwe hoofddoeken, slechts een stap verwijderd van drie te laat gekomen katholieke zusters in hun kniebedekkende zwarte jassen en kenbaar aan hun charmante, zwarte sluiers: Allerheiligen in Keulen. Van de Dom liepen wij naar de kleine kapel van Sante Kolumba, de overblijfselen van de in de laatste oorlog vrijwel geheel verwoeste middeleeuwse Kerk, gewijd aan zo'n moedige vrouw die in de 7e eeuw weigerde om met de zoon des keizers te trouwen en die weigering met haar hoofd betaalde. In de kapel, die wel 50 keer in de Dom zou kunnen worden opgeslagen, wordt de Moeder van het Puin geëerd. Een schitterende Madonna met Kind werd na de oorlog ongedeerd in de ruïnes van de vrijwel vernietigde kerk gevonden. De kapel ademt kwetsbaarheid en stilte. Boven de gewijde ruimte is een klein museum gebouwd waar geredde schatten van de Kerk tentoon worden gesteld te midden van een groot aantal gisterdaagse en hedendaagse gebruiksvoorwerpen: de soutane van de dappere oorlogskardinaal Frings, een door Kounellis bedachte eenzame kapstok met een herenhoed van een onbekende drager, een munitiekist met een stuk prikkeldraad uit de verzameling van Joseph Beuys, 189 bruidsfoto's en een aantal modetekeningen van Paul Thek. Allerheiligen op Zolder. En dat alles op twee 2
bescheiden verdiepingen met grote muurhoge ramen waardoor Keulen van alle kanten zichtbaar is. Vooral de Dom. Het is een beetje goedkoop om die twee ruimten tegenover elkaar te stellen: dat grote triomfale gebeuren in de Dom en het stille getuigenis van het kwetsbare overblijfsel van een lange dubbelzinnige kerkelijke geschiedenis. Maar het is nog goedkoper om ze zonder commentaar te aanvaarden als twee gestalten van de geschiedenis van de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk, als twee vormen van ekklesiale richessse, om het maar eens deftig te zeggen. Misschien dat die merkwaardige tekst van Matteüs, die wij vanmorgen lazen, ons iets verder helpen. Die gaan over de vraag: wie is deze man uit Nazaret eigenlijk? En: Wat is zijn Kerk? Volgens de straatinterviews waren zijn tijdgenoten niet minder verward dan de onze: de reïncarnatie van Johannes de Doper, zeggen ze, of die van Elia of de miraculeuze terugkeer van Jeremia of nog van een andere profeet. Een bijzonder mens, dat is ie, maar wie precies... Nee, dat weet Petrus: hij spreekt de beladen Belijdenis uit: Jij bent de Christus, de Zoon van de levende God. En de reactie van Jezus is niet minder beladen: Gelukkig ben je, Simon bar Jona, want vlees en bloed heeft je dat niet geopenbaard, maar mijn vader die in de hemel is. En ik noem jou Petrus, dat is: Rotsman, en op deze rots zal ik mijn ekklesia bouwen en de poorten van de onderwereld zullen haar niet overmeesteren en ik zal je de sleutels van het koninkrijk der hemelen geven en wat jij op aarde binden zult zal gebonden zijn in de hemelen en wat jij op aarde ontbinden zult zal ontbonden zijn in de hemelen… Veel plechtiger kan het niet. Het is bijna grotesk. Ik zal mijn Kerk bouwen, zegt Jezus, staande te midden van een handjevol doodgewone mannen, op deze rots van vlees en bloed. Niet op vage religiositeit van de mensen, niet op hun bereidheid om deze Jezus te herkennen als iets heel bijzonders, een profeet of een tweede Johannes de Doper, de eerste heilige Martelaar van de Verwachting, nee, op deze belijdende Petrus, die in één zin aan alle gespeculeer van de mensen een eind maakt als hij zegt: jij bent de Christus, de langverwachte; niet de reïncarnatie niet van een of ander mens, maar zoals Adam, de zoon van God (zie Lukas 3:38). Nu, dat was niet tegen dovemansoren gezegd! De kersverse kerkleider grijpt meteen zijn kans. Matteüs vertelt het ons met de nodige ironie. Hier begint de kerkgeschiedenis! Als Jezus vrijwel in één adem met die massieve opmerking aan het adres van Petrus openbaart dat de langverwachte Messias herkend wordt aan zijn lijden, om zo kwetsbaar als God zelf, het menselijk tekort, onze kortzichtigheid en onverschilligheid op zijn rug te nemen – ‘met de boom des levens loodzwaar op zijn rug,’ zoals Willem Barnard dichtte - ; als Jezus dat nog eens onderstreept met een verwijzing naar zijn gekozen lijdensweg, dan komt de nieuw gekozen kerkleider meteen tussenbeide. ‘Dat zal jou niet gebeuren,’ zegt hij, rammelend met de sleutels van het koninkrijk. ‘In mijn ekklesia lijdt de Messias niet!’ En net als even tevoren laat Jezus ook niet op zich wachten: Ga achter mij vandaan, Satan. Want je bent niet bezig met de zaken van God, maar met wat de mensen willen. Ga weg, Verleider! - Taal, die rond de opvolgers van Petrus slechts zelden wordt gehoord! Blijkbaar is de lijn tussen de Belijder en Verleider in deze ekklesia en bij deze spirituele leider huiddun. En blijkbaar moet die intronisatie van Petrus, door 3
Jezus zelf voltrokken, zich nog bewijzen voor het waar is: zijn opdracht is geen eigendom en de belofte geen volmacht; hij mag van alles, maar wel binnen de wetten van dat Koninkrijk, dat komende is. In ieder geval kan hij de Messias, zoon van God, niet binden of ontbinden. De Rotsman krijgt niet het koningschap van God, hij krijgt zelfs geen loper, hij krijgt slechts de sleutels die passen op het huis met de vele woningen. Er is geen sprake van dat God of Jezus hier een volmacht uitdeelt; het gaat erom dat de Belijdenis toegang geeft tot het Kabinet van het Kwetsbare Koninkrijk, waar naartoe deze Zoon van deze God de weg heeft bekendgemaakt en die hij is gegaan. En wie met die grote Belijdenis van Simon bar Jona die Zoon aanvaardt, aanvaardt daarmee de weg die de Messias gaat. Wie achter mij aan willen komen, die nemen hun kruis op en volgen mij (24). De belijdende Kerk vervangt de Zoon van God niet, zij is slechts het huis van Gods zonen en dochters. En die worden niet boven de mensen gesteld maar ernaast en desnoods eronder. Petrus wordt benoemd - en alle belijders met hem - tot sleutel- en kruisdragers, niet tot deurwachters. Ze worden ingehuurd, niet om een vesting te bewaken, maar om te zorgen dat de deuren altijd met de sleutels kunnen worden geopend. Met Petrus’ benoeming en de instelling van deze ekklesia breidt de eenzame weg van de Messias zich uit tot een wegennet. Er komen meer handen aan het bed. Het aantal van hen die weten dat God geen andere handen heeft dan die van de mensen neemt toe. Petrus de Belijder, niet Petrus de Verleider, valt de hoge eer te beurt om met de Messias Kruisdrager te worden voor de lasten van de wereld: hij mag Gods Naam heiligen door zijn martelaarsdood. Hij mag met de Messias mee de zonden van de wereld dragen en ook wegdragen. Dat heeft die Petrus aan het eind van zijn turbulente leven gelukkig ook ingezien, wat heet, ervaren, wat heet: gedaan. Hij mag met al zijn medebelijders in het licht van onze Allerheiligen-ervaring, de bedelende Lazarus op de trappen van de Kathedraal aanzeggen dat hij een eregast is van dit vreemde koninkrijk is en daarnaar handelen; zij mogen de feestende menigte in de Dom, kardinaal, priesters, koren en organisten, mitsgaders al die op elkaar geperste mensen voorstellen aan de bedelaars, de ijzerversierde jongeren en de mensenrechtenbetogers en hen de deuren van het Rijk openen met zijn sleutels en zij mogen ze behalve een feest in de Dom ook een bezoek aan het toonzettende stille kapelletje van de Moeder van het Puin aanbevelen. Zij mogen ons op het hart binden dat de kwetsbaarste onder de mensen de liefjes van God zijn; zij mogen voluit Kerk zijn en wijzen op de eenheid, niet alleen van alle katholieken en niet alleen van alle christenen, maar van alle mensen die zich niet afkeren van de ultieme kwetsbaarheid van God. Petrus en zijn belijdende medegelovigen zijn de gemeente van die man die zijn tocht naar Jeruzalem maakt in de wetenschap dat hij de profeten en de wet gaat vervullen. En daar mogen zij ook niet alleen over horen en over zingen; ze mogen er ook deel van zijn. Jazeker, zij mogen ook zingen in het koor van de Dom, zij mogen ook uitingen zoeken van de hemelse liturgie; zij mogen preken en collecteren, organiseren en corrigeren, maar dan als sleutelkoning, die je dag en nacht mag bellen als mensen het slot niet open kunnen krijgen; zij mogen binden en ontbinden, maar niet de Messias en de zijnen. Wat de Messias al gebonden heeft, dat kunnen zij helemaal niet ontbinden en wat de Messias ontbonden heeft, dat kunnen zij helemaal niet binden. Zij mogen van de machtige Dom en van de stille kapel Leerhuizen van Kwetsbaarheid proberen te maken. Zij mogen er ook op wijzen dat de weg van de ekklesia niet van de Dom naar de kapel maar van de kapel naar de 4
Dom gaat. Zij mogen in de aanwezigheid van twee charmante moslima's tussen de toeristen in de Dom een visioen zien van Allerheiligen waarop niet alleen de mensen van Petrus’ belijdenis, maar alle nieuwsgierige en kwetsbare mensen het heilige feest van God onder de mensen vieren. En zij mogen, in dat visioen een stem horen, die zegt: dit is Eenheid, dit is aparte Heilige Liturgie, dit is Katholiek, dit is Apostolisch. En dan mogen zij wakker worden en aan het werk gaan. Zo moge het zijn.
5