Toespraak in de Amsterdamse Studentenekklesia op 30 november 2008 door Alex van Ligten Advent Lezing uit het boek Joël Joël 2:18-27 & 3:1-5 JHWH ijverde voor zijn land en kreeg medelijden met zijn volk. JHWH antwoordde zijn volk en sprak: ‘Hier ben ik, ik zal jullie zenden koren, most en olie en jullie zullen je daaraan verzadigen en niet meer zal ik jullie prijsgeven aan hoon onder de volkeren. Die uit het noorden zal ik verwijderen, weg van jullie, ik verstoot hem naar een land dor en woest, zijn gezicht naar de zee van het oosten en zijn achterste naar de uiterste zee. Opstijgen zal zijn stank en opstijgen zijn walm om zijn grootdoenerij.’ Vrees niet, aarde, juich en verheug je want JHWH, díe zal grote dingen doen! Vreest niet, dieren van het veld, want de weiden der woestijn gaan groen worden, ja, de boom draagt zijn vrucht, vijgenboom en wijnstok geven hun kracht. En kinderen van Tsion, juich en verheug je in JHWH, jullie God, want hij geeft jullie de regen tot gerechtigheid, hij laat regenstromen voor jullie neerdalen, voorjaarsregen en najaarsregen, zoals eerst. De dorsvloeren raken met koren gevuld en de perskuipen stromen over van most en olie. ‘Ik zal jullie vergoeden de jaren die de sprinkhaan opat, de langpoot, de kaalvreter en de knager, mijn grote legermacht die ik op jullie afzond. En jullie zullen eten, eten en verzadigd worden en de naam prijzen van JHWH, jullie God, die wonderbaar aan jullie gehandeld heeft. Mijn volk zal in alle eeuwigheid niet meer tot schande worden. Jullie zullen weten dat ik in het midden van Israël ben: ik, JHWH, jullie God, en geen ander. Mijn volk zal in alle eeuwigheid niet meer tot schande worden. En daarna zal geschieden dat ik mijn geest uitgiet op alle vlees en profeteren zullen jullie zonen en jullie dochters, jullie ouden zullen dromen dromen, 1
jullie jongeren zullen visioenen zien. Ook op de dienstknechten en diensters in die dagen zal ik mijn geest uitgieten. Ik zal wonderen geven in de hemelen en op aarde, bloed, vuur en zuilen van rook. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed voordat komt de dag van JHWH, groot en ontzagwekkend.’ En het zal geschieden: ieder die uitroept de naam van JHWH zal wegkomen want op de berg Tsion en in Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals JHWH heeft gesproken: bij de ontsnapten is ieder die JHWH roepen zal. Toespraak 1. Als sommige passages uit Joël 2 u enigzins bekend voorkomen, dan komt dat door de Pinksterpreek van Petrus in Handelingen 2. Die haalt Joël aan, over de ouden die dromen dromen en de jongelingen die visioenen zien. Daarom is Joël in de kerk altijd een soort pinksterprofeet geweest. Zoals Jesaja de advent- en kerstprofeet is, dankzij de standaardlezingen van de kerk. Alleen al daarom is het goed dat Joël onze kroongetuige is op de eerste Adventszondag. Want, hopelijk is het al geheel ten overvloede, maar voor alle zekerheid toch nog maar eens: Jesaja heeft kerst niet voorspeld en Joël Pinksteren niet. Het is de omgekeerde weg gegaan: toen Jezus' discipelen in de tijd na zijn opstanding terugdachten aan alles wat er gebeurd was, toen lázen ze het ook terug in de Schriften, bij hun profeten. Toen herkenden ze veel van wat geschied was, toen zagen ze de plaats van Jezus en van Johannes de Doper in heel de heilsgeschiedenis van Israëls. Ze zagen er een lijn in, een gemeenschappelijke basis, hetzelfde verlangen, één groots visioen. 2. Joël dus. We weten van Joël hoegenaamd niets. De profetie begint met: 'Woord van ADONAI, GOD-MET-ONS, dat geschiedde tot Joël.' Meer niet. Daar staat eigenlijk ook al het belangrijke al in: Gods woord geschiedt. Hoe gaat dat? Je leest iets, iemand zegt iets. Je wordt op een bepaald spoor gezet en je gaat weten dat dat het rechte spoor is. Of iemand zegt iets stoms, en jij denkt: dat bestáát niet. Zo geschiedt het, Gods woord. Een mens hoort het en zegt het voort. Joël heet deze mens. Dat betekent: Hij, ADONAI, GODMET-ONS, is onze God. En de tijd waarin Joël profeteerde, is waarschijnlijk die van na de ballingschap. Een soort tussentijd waar we ook niet al te veel van weten. Na de val van het machtige Babylon en vóór de komst van het volgende wereldrijk, het Perzische. Zo'n tijd waarin er eigenlijk niks gebeurt en waarin mensen geen grote issues hebben. Alles gaat zoals het gaat, iedereen bemoeit zich nog alleen met zijn eigen zaken. Als het ergens over gaat, zijn het bijzaken. Zo'n tijd herkennen we moeiteloos in de onze. Joëls volk heeft zich verzoend met zijn lot. De hele geschiedenis was op niets uitgelopen en het zou ook wel niks meer worden. De exballingen bleven met het grootste gemak zitten waar ze al een paar generaties zaten en de bewoners van het eens beloofde land zaten op de puinhopen en vertoonden niet de geringste neiging de boel op te ruimen en nieuw te bouwen.
2
Begrijpelijk, als je toch denkt dat ze binnen de korste keren de hele boel weer kort en klein komen slaan. 3. Dat het niks is en niks meer kan worden, dat is een enge gedachte die ook bij ons steeds meer postvat en doordringt. De wetenschapsjournalist Simon Rozendaal vertelde hoe zijn zoontje van de basisschool thuiskwam en zei: 'Pappa, het gaat niet goed met de zoonoölaag, hè?' De vader ontstak in grote woede: 'Jochies van die leeftijd bestormen de hemel, bruisend van enthousiasme', schrijft hij. 'Zo hoort het ook. [...] Jongeren hebben recht op een gratis abonnement optimisme.' Daarom schreef hij een prachtig boek, Het grote goed nieuws boek, waarin hij kanttekeningen en vraagtekens plaatst bij de dingen waarin iedereen elkaar napraat: de hype over de klimaatverandering, het idealiseren van hoe het vroeger was, en nog wat van die dingen. 'Bovendien is negativisme niet terecht. Er is alle reden om vertrouwen in de toekomst te hebben. Het gaat in heel veel opzichten beter dan vroeger. Zowel met de planeet als met de mensheid.' 'Optimisme wortelt in de westerse cultuur. De essentie van het christendom is volgens mensen die de Bijbel goed kennen geloof, hoop en liefde. Hoop is een ander woord voor optimisme. Hoop is zelfs zwakker, je kunt immers hoop hebben tegen beter weten in, terwijl volgens mij de harde cijfers uitwijzen dat er alle reden is voor onversneden optimisme.' Zo is dat. We horen te hopen dat het goed komt. En als het niet goed gáát, dan dienen we te bedenken hoe we zelf een beetje (ietsje meer mag ook) kunnen bijdragen aan oplossingen, in plaats van te vervallen aan het fatalisme. 4. Maar in zo'n treurige misère van dat het niks is en niks meer wordt, 'geschiedt Gods woord tot Joël, zoon van Petuël.' Want God is niet alleen schepper van hemel en aarde, maar hij schept er ook behagen in om zijn verlossing in te zetten daar en wanneer wij aan het eind van al onze mogelijkheden zijn gekomen. Leven in de verwachting dat de bevrijding komt, dat lukt mensen ook altijd beter en concreter wanneer ze in de ellende zitten dan wanneer ze eigenlijk niks nodig hebben. Maar dit wordt geen pleidooi voor meer ellende in ieders leven. Voor een aantal van ons geldt trouwens dat de grens al ruimschoots is bereikt. Maar toch, we moeten af en toe beseffen dat het geloof, de verlossing die het brengt, niet een soort extraatje is in ons toch al zo gezellige, gezapige en welvarende leven. Er zijn mensen in diepe vertwijfeling en ellende: ver weg in oorlogslanden, hongerlanden, dichtbij in situaties van tomeloos verdriet, van angst om het naakte bestaan zelf, en voor die mensen, en bíj die mensen zet God in. Als alles lijkt teruggebracht tot nul komma niks, dan komt Hij. Naar de kleingemaakten, verdrukten ziet Hij om. Dat is Israël in Joëls dagen. Maria in haar lofzang: 'Hij had oog voor mij, arme en kleine mensen maakt Hij groot'. De hele profetie van Joël is doorspekt met verwijzingen naar de tijd van Israëls onderdrukking in Egypte. We hoorden lezen over sprinkhanen (in alle soorten en maten ook nog, vs 25), duisternis, bloed. Dat zijn woorden en beelden uit de tien plagen die Egypte troffen voordat de grote bevrijding kwam. Vandaar die luguber klinkende zin in vs 31,over de zon die 'veranderd zal worden tot duisternis en de maan in bloed, voordat de dag van ADONAI komt, groot en te vrezen.' Daar is menig fragment in horror- en rampenfilms aan ontleend en zelfs in de popmuziek hoorde je the bad moon rising via de stem van John Fogerty. 3
Maar het mag dan luguber klinken, de betekenis is die van aanstaande bevrijding. Zoals de duisternis viel over het land van de onderdrukking, zo gaat die ook hier vooraf aan de grote en geduchte dag des Heren. Ook die term heeft, via allerlei niet erg bonafide kerkelijke interpretatie, een bijsmaak gekregen van een dag waarop een uitermate bloeddorstige en wraakbeluste God eens even met alles zou afrekenen wat zich niet aan de regels had gehouden. En dat waren altijd de regels van het kerkgenootschap waarbinnen deze blijde boodschap werd verkondigd. De dag des Heren... Zo hier en daar, maar niet bij Joël, wordt zijn dag ook een 'dag der wrake' genoemd (bijvoorbeeld in Jesaja 34:8), maar dan is het wel om met krachtige hand en alle andere ter beschikking staande middelen het onrecht weg te doen, alles wat het leven van mensen bedreigt, om dat wat kinderen schendt en beschadigt op te ruimen. Opdat de grote bevrijding echt komt. Daar zie je naar uit. Nogmaals, niet in dit, ons eigen kabbelende leven, ons bestaan hier dat op een paar details na goed geregeld is. Kijk waar we ons druk over maken: over de beurscrisis al nauwelijks meer, die went al aardig. Over de dreigende werkeloosheid nog maar nauwelijks. Maar al weken over het rookverbod in de horeca. Elke keer als ik erover lees en hoor, denk ik: als dat je ergste zorgen zijn als samenleving... Maar als er in de levens echt wat speelt, ziekte, dood, angst, dan is bevrijding/verlossing ineens heel wat wezenlijker. Dan gaat het ergens over, dan slaat het ergens op, dan weet je precies wat je het liefst, wat je écht zou willen. Waar je naar uitziet. En als er niets meer te willen valt, nergens meer naar uit te zien, omdat het onheil niet af te wenden is, of al geschied, dan kan het verlangen naar een ongeschonden wereld, een goede toekomst, juist extra sterk worden. Je herkent dat aan mensen die, nadat ze zelf iets ergs hebben meegemaakt, zich gaan inzetten voor lotgenoten, voor mensen die hetzelfde doormaken. Eén van de rijke zegeningen van de televisie is dat we zulke mensen af en toe ook voorbij zien komen. Dat je ziet hoe jonge mensen in de hel die Congo heet, werkelijke zorg bieden, opkomen voor de rechten van verkrachte vrouwen (gisteren in de documentaire Warzone, op Nederland 3). Dat we, rond de wereldaidsdag van morgen, 1 december, de verhalen horen van mensen die hun besmettingsangst te boven kwamen en trouw weten te blijven aan mensen met aids. Dat is ontroerend, échte mensen van vlees en bloed, die, soms vanuit hun geloof, soms vanuit een andere respectabele kracht, iets wezenlijks doen. Daarvoor neem je graag alle reality soaps en arrogante bekende Nederlanders op de koop toe. 5. Door alle beelden van de Egypische duisternis heen, zegt Joël in zijn profetie: 'God spaart de zijnen, de kleinen, de verdrukten.' Daar begonnen wij ook te lezen: 'ADONAI beijverde zich voor zijn land en hij kreeg medelijden met zijn volk.' Daarvóór is al van Hem gezegd: 'Genadig en barmhartig is Hij, lankmoedig en rijk aan goedertierenheid, berouwend het kwade' (2:13). Maar genadig en barmhartig, zeiden Martin Buber en Franz Rosenzweig toen ze hun bijbelvertaling maakten, dat geeft 't eigenlijk niet goed weer. Te passief. Alsof God ergens een beetje (ietsje meer mag ook) genadig kan zitten wezen. Alsof het een vaste eigenschap van hem is. Alsof Hij er niks bij hoeft te doen. Terwijl de Schriften vol staan van zijn doen, zijn handelen. Ook hier bij Joël: God richt, Hij brult, Hij spreekt, Hij ziet om, Hij komt. 'Hij betoont zijn genade, Hij doet barmhartigheid, Hij brengt groot geduld op, Hij stort zijn goedheid over ons uit, Hij komt terug op het kwaad dat Hij in zijn kwaadheid om al het onrecht voor ons in de zin had.' Zo wordt God in de Schriften getekend. Zeggen wij 'God', dan bedoelen wij deze, die omziet naar
4
mensen. Dan willen we in alle genade, barmhartigheid, geduld, goedheid en berouw ter wereld Hem herkennen. 6. Of we Hem zo zien, of we wat van Hem merken? Dat is voor ons soms de vraag. Er zijn tijden dat het niet lukt, dat het woorden blijven. Dat het niet of nauwelijks leeft. Dat onze gebeden terugkaatsen tegen een dichte hemel. We kloppen, maar er wordt niet opengedaan. Staan we wel aan de goede deur? Dan staan we met lege handen. We kunnen elkaar niet aan God helpen, zorgen dat iemand een of andere diepe, heilzame ervaring krijgt, een troostrijke gewaarwording. Lege handen. Het enige wat je daarover kunt zeggen, is dat ze beter zijn dan lege woorden. Liever stomgeslagen dan een mond vol valse troost. Het enige wat misschien, hopelijk, wie weet (2:14) kan helpen is het lénen van woorden. Van een ander, een ouder en wijzer iemand, bijvoorbeeld een profeet die zegt: 'Vrees niet, aarde' en 'vrees niet, dieren des velds', maar 'juicht en weest verheugd, kinderen van Tsion'. Het kan niet luid van de daken geschreeuwd worden, het kan niet uitgeblaat worden als een waarheid als een koe, maar het kan wel omzichtig worden aangewezen, voorgelezen in het vertrouwen dat het waarheid is, en in de hoop dat het waar zal worden: dromen, visioenen worden waar, Gods geest wordt rijkelijk uitgegoten over de mensen. Juist aan degenen die er in grote en vitale en krachtige en stinkeigenwijze samenlevingen nog niet of niet meer toe doen, aan hen zal het merkbaar en hoorbaar zijn: kinderen profeteren, ouden dromen, jonge mensen zijn de zieners. Een meisje uit het verre Nazareth. Haar kind dat naar Jerzualem zal gaan om daar vergezichten te openen. Op de mensen die niks te vertellen hebben, zal God zijn geest uitgieten. 7. Zijn dag komt. Hij komt zelf. Dat is misschien het allerbelangrijkste wat we bij het begrip 'God' kunnen denken. Niet dat 'het' allemaal nog eens wel of niet goed komt, maar dat Híj komt, kome wat komt. Karel Deurloo heeft, naar aanleiding van het steeds weer opstekende gebabbel over of God bestaat of niet, gezegd dat het bestaan van God voor ons secundair is vergeleken bij het feit dat Hij komt. Wij drukken ons geloofsvertrouwen niet uit in het wel of niet geloven dat Hij bestaat. Dat is het punt niet. Dat hebben we al gehad. Maar wel dat Hij naar ons omziet, het hulpgeschrei van zijn mensen in nood hoort, en komt om ze te bevrijden van alles wat ze bedrukt en doodmaakt. Hij komt met recht en gerechtigheid, in liefde en vrede. Daar gaat het om. Daar gaat het ook om in dat woordje 'advent', komst. Als wij de komst van Gods gezalfde vieren, vieren we Góds komst bij de mensen. Eén van de namen van het kind van Jozef en Maria is ook Immanuël - God met ons. Dat brengt ons tot slot bij een juweeltje van schriftuitleg. 8. Wij lazen een merkwaardig vers in de heilstijding van Joël 2: 'Kinderen van Tsion, juicht en weest verheugd in ADONAI, jullie God, want hij geeft jullie de regen tot gerechtigheid en laat neerdalen voor jullie regenstromen, vroege regen en late regen, zoals eerst.' Wat is nu toch 'regen tot gerechtigheid'? Daar konden vertalers en uitleggers nog wel een mouw aan passen.Want het Hebreeuwse moreh betekent 'vroege regen', maar eveneens: leraar. Aha, dus is het hier 'leraar der gerechtigheid' en dat is dan natuurlijk de beloofde Messias. Tja. Jammer dat het woord in hetzelfde vers nog eens voorkomt, en dan duidelijk, naast de late regen, in de betekenis van: vroege regen. Je hebt de lenteregen
5
en de herfstregen. Die werden beide in de droge landen van het Middenoosten als zegen van boven werden beschouwd. Wat nu? Hoor hoe prachtig de Statenvertalers dat met een herderlijk schrijven begeleid hebben. In de Statenvertaling hebben ze om de bijbelteksten heen 'kanttekeningen' gezet. Als een woord meerdere betekenissen heeft, of het komt op andere belangrijke plaatsen voor, of er moet aan het Hebreeuws nog wat verduidelijkt worden wat je in de vertaling niet meteen meehoort, dan zetten ze er die kanttekeningen bij. Dat is de beste manier om een oud boek uit een andere taalfamilie en een andere cultuur te vertalen: met een hoop aantekeningen die nuances kunnen geven en verheldering. Het kost natuurlijk meer dan de kale tekst, maar dan heb je ook wat. De kosten zullen ook wel de reden zijn dat ze ze later hebben weggelaten. Goed, de Statenvertalers kwamen bij Joël 2:23 dus bij die regen der gerechtigheid, of leraar der gerechtigheid. Meestal zijn hun kanttekeningen saai en gedegen. Maar hoor ze hier eens! Ze vertalen de bijbeltekst zelf met 'leraar der gerechtigheid'. En dan staat in de kanttekening: 'Leraer der gerechtigheid. Dat is de Messias. Doch also het Hebreeuwsch woort (tweemael in dit vers gebruyckt) niet alleen eenen leraer beteeckent, maar oock den vroegen regen (omdat Godts heylsame weldaden ende syne leeringe, ende de regen, in lieflickheyt ende nuttigheyt malkanderen seer gelyck sijn), soo nemen sommige dit woort hier in eenderleye beteeckeninge...' Oftewel: het is het allebei. De Messias, die de leraar der gerechtigheid is, en de vroege regen zijn in lieflijkheid en nuttigheid elkaar zeer gelijk! Het is dor en droog geweest. Dan valt de vroege regen,lieflijk en nuttig. De wildernis zal bloeien als een roos. En de Messias komt in 'een wereld, verloren in schuld: Gods belofte wordt heerlijk vervuld' (met dit citaat uit ‘Stille nacht’lopen we al even vooruit op de Kerstnacht). Lieflijk en nuttig. Dat is van zo'n schoonheid, dat je, als je het hoort, niets anders wilt dan zelf zeer gelijk zijn aan Gods leeringe ende de regen. We willen niet meer liefdeloos en nutteloos zijn, maar lieflijk ende nuttig! Zo moge het zijn.
6