Toespraak in de Amsterdamse Studentenekklesia op zondag 16 december 2007 door Albert van den Heuvel De doodsvallei
Lezing uit het boek Ezechiël 37 vers 1-14 De hand van JHWH was op mij. Hij leidde mij naar buiten in de ademgeest van JHWH, hij liet mij neer midden in de vallei en die was vol beenderen. Hij liet mij aan hen voorbijgaan, overal rondom, en zie, het waren er zeer vele over het oppervlak van de vallei. En zie, ze waren kurkdroog. Hij sprak tot mij: Mensenkind, zullen deze beenderen leven? Ik sprak: Mijn heer JHWH, gij weet het, gij. Hij sprak tot mij: Profeteer over deze beenderen en zeg hen: ‘Dorre beenderen, hoort het woord van JHWH.’ Zo spreekt mijn heer JHWH tot deze beenderen: ‘Ik doe ademgeest in jullie komen en je zult leven. Ik zal pezen op je leggen, ik zal vlees over jullie heen doen gaan, ik zal een huid heentrekken over jullie, ik zal ademgeest in jullie geven en je zult leven en je zult weten dat ik het ben, JHWH.’ Ik profeteerde zoals mij was opgedragen. En het geschiedde: een geluid, als ik heb geprofeteerd. En daar, een aardbeving toen naderden de beenderen elkaar, elk bot naar zijn bot. En ik zag, zie: pezen daaroverheen, vlees kwam daarover, huid over hen heen getrokken maar geen ademgeest was in hen. Hij sprak tot mij: Profeteer tot de ademgeest, profeteer, mensenkind, en zeg tot de ademgeest: ‘Zo spreekt mijn heer JHWH: “Van de vier windstreken kom, ademgeest, en blaas in deze vermoorden dat zij leven.”’ Ik profeteerde zoals mij was opgedragen. De geest kwam in hen en zij leefden. 1
Zij stonden op hun voeten grote legerschare, onafzienbaar. Hij sprak tot mij: Mensenkind, deze beenderen, zij zijn heel het huis van Israël. Zie, zij zeggen: ‘Onze beenderen zijn uitgedroogd, vervlogen onze hoop, afgesneden zijn wij.’ Daarom, profeteer en zeg hen: ‘Zo spreekt mijn heer JHWH: “Zie, ik zal openen jullie graven, ik zal jullie doen gaan, opwaarts, uit je graven, mijn volk, ik zal je brengen naar de akkergrond van Israël. Je zult weten dat ik het ben, JHWH, als ik open jullie graven en je doe gaan, opwaarts, uit je graven, mijn volk. Ik geef mijn ademgeest in jullie en je zult leven. Ik zal je neerlaten op je akkergrond en je zult weten dat ik het ben, JHWH, dat ik het zeg, dat ik het doe”’ uitspraak van JHWH.
Lezing uit het evangelie van Matteüs 24 vers 35v.42-44 Jezus sprak tot zijn leerlingen: De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan. Die dag en dat uur, niemand weet daarvan, ook de hemelse engelen niet, ook de zoon niet, enkel de vader, hij alleen. Wees dus waakzaam want je weet niet op welke dag je heer zal komen. Weet wel: als de heer van het huis wist op welk uur van de nacht de dief zou komen, hij was wakker gebleven en had de inbraak in zijn huis voorkomen. Daarom, wees bereid, jullie, want op een uur dat je het niet verwacht, komt hij, de mensenzoon. - vertalingen Alex van Heusden
2
Toespraak Wij staan twee weken voor Kerst, het meest verwarrende feest van de christenheid. Bomen, kaarsjes, diners, cadeaus, de kerstman. Maar omdat het zo’n aardig familiefeest is laten we ons ook graag een beetje meezuigen in die verwarring. Maar voor het zover is zetten we midden in deze zaal die hoekige profeet van een Ezechiel neer: 25 eeuwen oud, nog steeds herkenbaar. Een echte profeet, zo een die ooit, midden in het ballingenkamp, een onontkoombare droom overkwam van God. Niet God als een vriendelijke vergevingsgezinde vader, een vaag raadsel, een abstractum, maar God als de Heilige, de |Gans Andere, een overweldigende, kosmische, bewegende vuurmassa van vlammen en bliksemschichten, als staal en edelsteen, als beweging, aardbeving en orkaan. God als een energie-explosie waarbij de oerknal vergeleken niet meer is dan een onschuldig stukje vuurwerk. In die aan een nachtmerrie grenzende droom wordt de man Ezechiel niet gedood maar komt tot leven. Hem bereikt het Woord. Dat gebeurt niet iedereen. Het zet hem apart. Het maakt hem een zonderling. Hij zal de rest van zijn dagen met die droom/dat visioen leven. Hij krijgt een opdracht om het volk Israel op alle denkbare manieren te laten zien dat hun toestand niet hun lot is, maar het gevolg van een slordige omgang met de op zich heel eenvoudige beloften en geboden van God. Met de universele verordeningen , die iedereen kent. Je weet we: eerbied, liefde, respect, zorg. Van die dingen. En dat doet hij. Met dat onuitsprekelijke roepingvisioen op zijn hielen, preekt, roept, schreeuwt hij het uit: Jullie, het tot een verbond met God uitgekozen volk hebt zijn liefde voor jullie beantwoord met uitvluchten, met eigengereid gedrag, met onrecht, met afgodendienst. Hij noemt Jeruzalem een hoer, priesters en volksvertegenwoordigers wolven in schaapskleren, het kan niet op. Die ontmoeting aan het begin van zijn leven heeft geen plaats voor compromissen, voor het onderscheid tussen kleine of grote overtreders, hij is geen manager of politicus, hij is de profeet. Profeten zijn veroordeeld om de werkelijkheid alleen nog te kunnen zien door de ogen van God, dwz in het licht van de verhalen die wij het Woord Gods noemen. Hij is geen priester, die een pastoraal oog heeft voor menselijke tekortkomingen en die uitverkoren is om mensen bij te staan en hen over de vergeving van diezelfde God te spreken. Hij is ook geen koning die maar moet zien hoe hij met het compromisloze karakter van de profetie terecht komt. Hij is de profeet. Nu, ongeveer aan het eind van zijn leven staat hij weer in hetzelfde dal waar hij zijn roepingsdroom heeft gekregen. Maar wat een gruwelijke teleurstelling. Van zijn eerste droom is niets over. Achter hem ligt een leven van roepen in de wind en schreeuwen tegen het water. Nog steeds wonen de ballingen aan de Rivier Kebar, maar het gaat ze goed. Ze houden zich overeind in de eeuwige strijd van de grootmachten. Ze hebben huizen en werk. Ze snoepen mee van de religie van Babel, ze houden contact met hun achtergebleven familie in Jeruzalem, maar hun eigenheid, die band met de verhalen van Abraham, Izak en Jacob die is er niet meer. De Thora is een vergeten boek. Religie bloeit maar geloof is dood. Ze dansen op vreemde muziek en zien niet dat de politieke constellatie op instorten staat. Ezechiel lijdt aan een diepe depressie. Zijn droom is nu een echte nachtmerrie geworden. Het leven waarvan hij heeft getuigd is dood. Hij droomt dat zijn 3
roepingsvallei vol ligt met doodse beenderen. Zijn volk, Gods volk heeft hij het altijd genoemd, is dood, niet alleen lijk-dood, maar afgekloven beenderendood. En wat nog onverdraaglijker is: de geloofsgemeenschap die hij heeft gediend is verworden tot een kuil vol doodsbeenderen. Wat hij had beleefd als het door God met een bedoeling geschapen volk is dood; niet in gevaar, niet afvallig geworden, of ziek, of afgedwaald, maar dood. Als je die depressieve eenzaamheid wil begrijpen laat je dan meeslepen door wat mensen overkomt die onder vluchtelingen werken of in gebieden van hongersnood; verplaats je in de gedachtegang van mevrouw Betancourt in |Colombia, van een Palestijnse huisvader, die noch een raket heeft gemaakt noch ooit een bom gezien en die nu zijn broodwinning onmogelijk ziet maken en zijn kinderen opgroeien als wraakzuchtige mensen. Want zoals altijd met bijbelse figuren: ze mogen dan niet onze lotgenoten zijn: hun soort is altijd te vinden vlak om ons heen. Als Ezechiel zo van alle hoop los is geraakt, hoort hij zijn Stem weer: Denk je dat deze botten en beenderen nog ooit kunnen leven? En hij antwoordt: dat weet geen sterveling. In het Hebreeuws: dat weet jij alleen. Priesters, artsen, politici, geleerden en wetenschappers, kerkelijke leiders, met pensioen of net benoemd, rijken en armen, niemand weet of die beenderen nog tot leven kunnen komen en als we hun staat zien is de kans buitengewoon klein. Als mensen het gevaar niet zien en hun geloof hebben verloren, is er niet veel meer te verwachten. En dan moet Ezechiel tot twee keer toe profeteren dat JHWH zijn Geest zendt in die dorre beenderen en dat zij leven. Zij staan op met groot gedruis, ze krijgen twee keer een stoot Geest en ze vormen een groot leger dat voor de armee van Alexander de Grote niet onderdoet.. Israel wordt hersteld, de dood wijkt, het Noord en het Zuidrijk, die verder uiteenlagen dan N en Zuid Korea, worden vereend en het wordt allemaal weer zo goed als het was na de schepping. En dat alles niet door het geloof maar ondanks het ongeloof; niet door de verdienste van de laatste vromen, maar omdat JHWH het doet. Niet de menselijke spiritualiteit – moet de profeet zeggen – maar de Geest van God zelf. Dat is de boodschap van de profeet: de mensen mogen uitwerken – ze mogen overigens ook nee zegen – maar het initiatief komt van de Geest van God. Valleien vol dood, graven vol beenderen, woestijnen vol vluchtende mensen en stervende baby’s, ballingen en asielzoekers, dat zijn de gruwelijke tekenen dat er mensen zijn voorbijgekomen. Dat er toch leven is, dat er hulp verleend wordt, dat er gezongen wordt, dat er kunst wordt gemaakt, dat er niet alleen zieken zijn maar ook artsen en verpleegkundigen, dat er leraren zijn die kennis doorgeven en de geschiedenis onderwijzen en verhelderen, dat er geleerden zijn en wetenschappers, - altijd te weinig, altijd onderbetaald, altijd weer iets beloofd dat ze nooit krijgen – dat er protesteerders zijn, kortom dat er reuring is in de doodsvallei, dat er geestdrift is en uithoudingsvermogen, dat er nieuwe beginnen zijn ook waar alles hartstikke dood is – niet dood lijkt, maar dood is – dat , zeggen de Profeten, dat is de dubbele stoot van Gods Geest. Zo wordt Ezechiel genezen van zijn depressie. En ook van het trauma dat het volk van Israel zijn eigen heil en verlossing moet verdienen, van de gedachte dat God wordt geschapen door onze gehoorzaamheid, dat als het verbondsvolk het erbij laat zitten dat JHWH machteloos zou zijn.
4
God dopt Zijn eigen bonen, leert Ezechiel. Daarmee is de profeet en met hem alle gelovigen bevrijd van de gedachte dat zij verantwoordelijk zouden zijn voor het voortbestaan van het geloof. God schept uit het niets, dat is de boodschap van dit verhaal. Ik heb nog een uitsmijter. Profeteer mensenkind ( kleintje) dat IK de dode beenderen zal opwekken, dat IK het Noord en het Zuid Rijk weer bijeen zal voeren, dat IK – zo gaat het verder in het volgende hoofdstuk – IK zal het hele volk uit de vreemde verzamelen en naar hun land brengen, IK zal een koning over hen aanstellen, IK zal hen verlossen van hun zonden en hun afvalligheid. Zij zullen leven naar mijn verordeningen, IK zal mijn tempel voor eeuwig in hun midden stellen en hun vijanden verslaan…. en nog veel meer… Maar het is nog nooit gebeurd. Er zijn wel mensen teruggekeerd naar het land maar het hele volk bleef verstrooid. En er is wel even weer een tempel geweest, maar niet voor lang en zeker niet voor ‘eeuwig.’ In de hele geschiedenis van het joodse volk en van hun reisgenoten zoals wij is het geloof nooit vervangen door het zichtbare. En voorzover er iets te zien was ging het om een teken van wat nog in het vooruitzicht werd gesteld. En die tekens waren dan ook nog nooit zonder tegenspraak. Ook wat ons nog te wachten staat in de kerstdagen zijn tekens. Het kind, de ster, de wijzen uit het Oosten en hun geschenken, het zijn allemaal tekenen. (Als koning Herodes het allemaal zichtbaar wil maken wordt hij een kindermoordenaar.) De profeten, en zeker Ezechiel, leren het volk – en op onze beurt ons – om met verwachting te leven, om ons te laten zien dat wat voor ogen is kleiner en minder is dan de werkelijkheid, zij helpen ons de geschiedenis te lezen als een geschiedenis van mensen, die geleerd hebben te leven met een bundel betrouwbare verhalen – lees: het Woord van God – en een enkele meestal overgeleverde en heel soms eigen ervaring van tekens die wij betrouwbaar, dwz geloofwaardig achten. Het gaat in de bijbelse verhalen niet over klok- tijd, het gaat om kwali-teit. Niemand weet wanneer de uiteindelijke vervulling van die profetieën plaats vindt. Niemand weet wanneer vertrouwen/geloof over gaat in zichtbaarheid. God dopt Zijn eigen bonen. En dat is maar goed ook, want als verlangen en geloof overgaan in zichtbaarheid is de geschiedenis voorbij. En het menselijk handelen en vooral de menselijke creativiteit, gebaseerd immers op verlangen naar anders en beter, ook. Dat is waarom wij vanmorgen nog even een paar verzen uit het Evangelie lazen, waar Jezus zegt dat niemand de ure kent waarin de wereld vergaat, de geschiedenis ophoudt en de creativiteit sterft. Ons verlangen en de ons toevertrouwde verhalen houden ons scherp, doen ons onderzoeken, leren ons bidden. Om een teken. Om de vervulling. William Faulkner vertelt van een zwarte bediende in het Zuiden van de VS die de rijke dochter des huizes vraagt of zij ‘vannacht’ de Heer terug verwacht? Zij lacht en hij zegt: in zo’n nacht zal Hij komen.. Zo moge het zijn.
5
Amsterdamse Studentenekklesia Orde van dienst – 16 december 2007 - Wees hier aanwezig (Verzameld Liedboek 500) - Woord ten geleide - Neerdalen als dauw (VL 358) - Kinderkring - Lezing uit het boek Ezechiël 37:1-14 - Hoe ver is de nacht – voorzang (VL 389) - Lezing uit het boek Matteüs 24:35v.42-44 - Hoe ver is de nacht (VL 389) - Toespraak door Albert van den Heuvel - Dan zal ik leven (VL 919) - Intermezzo en collecte - Viering van eucharistie Hier begint de dienst van de tafel, viering van Eucharistie. Laat ons bidden. Gezegend om uw naam - Ik zal er zijn dit uur, deze dag die Gij ons geeft God van levenden, genadig en trouw, op leven en dood Gezegend Gij om Jezus van Nazaret die Gij geroepen en gezonden hebt om ons voor te gaan naar U Geef ons de adem en de kracht die was in hem. - Tafelgebed: Alle denkbare (VL 550) Moge het delen van dit brood en deze beker ons sterken in de hoop dat een nieuwe wereld komen zal waar brood en liefde is genoeg voor allen. - Brood en wijn - Overal zijt Gij (VL 165)
6
- Mededelingen en voorbeden - Keer U om (2x; VL 214) - Onze Vader (VL 246) - Zegen - Zoals een moeder zorgt (VL 237)
7