Toespraak in de Amsterdamse Studentenekklesia op 27 januari 2013 door Henk Hillenaar Ignatius van Loyola
Voorlezing uit Ignatius’ Autobiografie (door hem gedicteerd in de ‘hij-vorm’) Op zijn ziekbed kon hij soms urenlang in gedachten verkeren bij een zekere dame en zich verbeelden wat hij in haar dienst zou moeten doen, hoe hij de middelen zou vinden om op het landgoed te komen waar ze woonde, de verzen die hij voor haar zou maken, de woorden die hij tot haar zou spreken, de heldendaden die hij in haar dienst zou verrichten. En die plannen maakten hem zo ijdel dat hij niet meer zag dat ze onuitvoerbaar voor hem waren; want deze dame was niet zo maar van adel: geen gravin, of hertogin, ze was nog hoger geplaatst. Maar God hielp hem, want deze gedachten werden gevolgd door andere die werden veroorzaakt door wat hij las. Omdat hij de levens las van Jezus en van de heiligen, bleef hij daar bij stilstaan en dacht bij zichzelf: ‘Wat zou het zijn als ik deed wat de heilige Franciscus deed, en wat de heilige Dominicus deed?’ (…) Meestal sprak hij zichzelf innerlijk aldus toe: ‘De heilige Dominicus heeft dit gedaan, dat moet ik dus ook doen. De heilige Franciscus heeft dat gedaan, dat moet ik dus ook doen.’ Er was echter een verschil: wanneer hij aan wereldse zaken dacht, had hij daar veel plezier in, maar wanneer hij moe werd en er niet langer aan dacht, voelde hij zich leeg en onvoldaan. Blootsvoets naar Jeruzalem pelgrimeren, daarentegen, zich overgeven aan allerlei gestrengheden waaraan ook die heiligen zich hadden overgegeven, dat soort gedachten deed hem innerlijk opleven, en hij bleef ook daarna in een goede en blijde stemming. (…) Hij verwonderde zich over dat verschil en dacht er over na. Hij begon te begrijpen dat bepaalde gedachten hem bedroefd maakten en dat hij van andere blij werd, en zo leerde hij langzamerhand de verscheidenheid kennen van de geesten die hem bewogen, de een van de duivel, de ander van God. (…) Toen hij op een nacht wakker gebleven was, zag hij helder een beeld van Onze Lieve Vrouw met het heilige Kind Jezus, en door dit visioen, dat een hele tijd duurde, werd hij innerlijk geweldig bewogen. Hij bleef achter met zulk een walging over zijn voorbije leven en vooral over de dingen van het vlees, dat het hem toescheen dat men alle soorten beelden die hij daarover in zijn ziel ronddroeg, daaruit had weggenomen. En vanaf dat moment tot op de dag van vandaag , waarop dit geschreven wordt, had hij geen enkele drang of hang meer naar de dingen van het vlees. En de grootste troost die hij ontving, was het kijken naar de hemel en de sterren, hetgeen hij vaak en langdurig deed, want wanneer hij dat zag, ervoer hij een grote innerlijke kracht om onze Heer te dienen.
1
Toespraak Er zijn weinig heiligen in de geschiedenis van de kerk, en in de geschiedenis van de westerse cultuur, die van oudsher zoveel tegenstrijdige gevoelens oproepen als Ignatius van Loyola. Dat geldt evenzeer voor de nu eens bewonderde, dan weer verguisde jezuïetenorde, die niet van Ignatius is los te denken. Die tegenstrijdige gevoelens herken ik ook in mijzelf. Toch behoor ik, als ex-jezuïet, tot degenen die vooral bewondering voor vader Ignatius en zijn zonen koesteren. Ik ben dan ook blij dat mij vandaag de gelegenheid geboden wordt over hem te spreken, juist in deze ekklesia waar nogal wat van zijn zonen en voormalige zonen hun sporen verdiend hebben. Van een van hen, Ton van der Stap, aan velen van u welbekend - hij is helaas bijna vier jaar geleden overleden - noem ik met bewondering zijn boek Bewaard verleden. Daarin heeft hij de naar mijn mening meest poëtische en treffende bladzijden over Ignatius geschreven die er in ons taalgebied verschenen zijn. Lees die, als u echt in Ignatius geïnteresseerd bent. Vanochtend wil ik mijn reserves niet uit de weg gaan, maar toch vooral Ignatius’ grote betekenis benadrukken voor het godsdienstig leven van zijn, en daarmee ook onze tijd. Zijn befaamde Geestelijke Oefeningen, die tot doel hebben orde te scheppen in ons bestaan, hebben enorm bijgedragen aan verinnerlijking en gewetensvorming binnen en buiten de kerk. Bewonderenswaardig natuurlijk ook is de wijze waarop Ignatius en zijn volgelingen met hun gemoderniseerde studieprogramma hebben bijgedragen aan de vernieuwing van het onderwijs in katholiek én protestant Europa. En misschien bewonder ik Ignatius nog wel het meest om de plaats die hij in zijn religieuze bevlogenheid is blijven inruimen voor onze verbeelding, voor een open, kosmopolitische geest die de hele wereld omspant. Ik zal zo dadelijk terugkomen op deze bronnen van bewondering, omdat Ignatius vooral daarin, lijkt mij, zijn originaliteit heeft getoond. Maar, ik zei het al, er zijn ook reserves. Die betreffen zaken waarin hij geen vernieuwer, maar kind van zijn tijd is geweest, uiterst invloedrijk en conservatief kind van die tijd en van nog lange tijd daarna, levend in een gevoels- en ideeënwereld die in onze dagen in een rap tempo wordt achterhaald. Ignatius is, net als Augustinus lang geleden, en de pausen van onze dagen, een radertje in een eeuwenoud proces van eenzijdige vergeestelijking van de bijbelse boodschap: een proces dat, zo blijkt, alleen van buitenaf, door reformatoren, ketters en ongelovigen, doorbroken kon worden. Die vergeestelijking heeft bij Ignatius, denk ik, een dubbel karakter: enerzijds de angst voor lichamelijkheid, die hij gemeen heeft met christenen uit de gehele kerkgeschiedenis, anderzijds een heel eigen, in onze ogen bijna fetisjistisch geloof in kerk en paus. Deze tendensen, die in de gehele christenheid aanwezig zijn, krijgen bij Ignatius - meer dan, bijvoorbeeld, bij Franciscus of Theresia van Avila - een sterk accent, en omdat hij en zijn orde zo invloedrijk zijn, moeten ze genoemd, niet als een verwijt aan deze heilige - dat zou dwaas zijn: een dwaas anachronisme - maar om zijn beeld meer helder te krijgen. Wanneer Ignatius als man van dertig die, zo begrijpen we, erotisch en seksueel nogal wat ervaring heeft, de rijkdommen en mogelijkheden van een geestelijk leven ontdekt, raakt hij daardoor zo gefascineerd dat hij van de weeromstuit al wat lichamelijk is, gaat verachten. Deze warmbloedige man, die nooit een moeder gekend heeft, maar die voor anderen kan zorgen als een moeder en een vader tegelijk, die hartstochtelijk van muziek houdt, wiens tranen voor Jezus in de kribbe, Jezus aan het kruis blijven vloeien, die aan het eind van zijn Geestelijke Oefeningen een beschouwing schrijft om de liefde voor al het geschapene te verkrijgen, wiens behoefte aan vriendschap leidde tot het stichten van een orde, waarin al zijn studievrienden een plaats kregen: deze zelfde Ignatius koestert sinds zijn bekering een diep wantrouwen ten opzichte van de menselijke lichamelijkheid, en zeker tegenover erotiek en seksualiteit. Hij wil er verder niet over spreken, maar kort voor zijn dood nog schrijft hij een brief aan de paus met het verzoek om bij grote kerkelijke vieringen mannen en vrouwen van elkaar te scheiden. Er wordt anders te veel gezondigd, denkt hij. Binnen de kerk zullen met name mystieke schrijvers, die vaak 2
zonder schromen het geestelijke en het lichamelijke als een eenheid beleven, tegen deze vervreemding ingaan, maar ook de mystiek zal uiteindelijk uit de kerk verbannen worden. Vooral verbannen lijken de Joodse en evangelische wijsheid, die toch de oorsprong vormen van het christelijk geloof. Is het geestelijk leven in onze heilige boeken niet vooral de uitbloei van ons lichamelijk bestaan? Vindt wat wij onze ‘ziel’ noemen, daar niet haar eerste voedingsbron in het menselijk verlangen dat aanvangt met erotiek? Eenzelfde vervreemding van de bijbelse boodschap vinden we in Ignatius’ verheerlijking van gehoorzaamheid aan die kerk. In zijn ogen wordt het heil van de gelovigen niet bewerkstelligd in deze wereld, maar in de ene ware kerk. Gehoorzaamheid, ook blinde gehoorzaamheid, wordt een wezenskenmerk van de orde der jezuïeten. Vrijheid, zoals wij die verstaan: vrijheid die schept, verandert, vernieuwt, was moeilijk denkbaar, wekte wantrouwen in staat en kerk. Ignatius’ tijd gelooft in hiërarchische structuren en absolute heersers. Begrippen als ‘vrijheid’, ‘verandering’, ‘vernieuwing’ ruiken naar ketterij en opstandigheid, en worden gemeden. Zelfs de Heilige Geest wordt gewantrouwd. Het is immers in zijn naam dat ketters of vernieuwers zeggen te handelen, wanneer ze voor de Inquisitie verschijnen. In de Geestelijke Oefeningen wordt over vrijheid en over Heilige Geest nauwelijks of niet gesproken. De Heilige Geest lijkt zich bij Ignatius te verschuilen in de devotie tot de Drie-eenheid, die hem even dierbaar is als de moederkerk. Hij spreekt over kiezen, over het zoeken naar Gods wil binnen de bestaande, door diezelfde God gegeven orde. Onze moderne vrijheid en het daarmee verbonden idee van de rechten van de mens zullen pas eeuwen hierna vorm krijgen op de lange weg naar binnen, waarmee Ignatius, zonder dat hij dat kan beseffen, in zijn Geestelijke Oefeningen een begin maakt. Terwijl de Sociëteit van Jezus vaak zal uitblinken in toewijding en inventiviteit bij het doen van allerlei werken van wereldverbetering, kon het bijna niet anders of haar prediking liep daarbij achter. De strijd om meer gerechtigheid in deze wereld zal voornamelijk gevoerd worden door andersdenkenden en ongelovigen. Veel te laat hebben geloof en kerk vanuit hun hogere sferen dat licht op aarde ontdekt en gevolgd. Hoe dan ook, voor ons die in 2013 vraagtekens plaatsen bij een autoritaire kerk, of bij de religieuze geloften van gehoorzaamheid en zuiverheid, bij het soort vergeestelijking dat zij vertegenwoordigen, is Ignatius geen eerste inspiratiebron. Hij stond voor andere zaken. Maar, zo is mij geleerd bij de jezuïeten, God schrijft recht langs kromme lijnen. Gelukkig maar. Ignatius treft geen blaam. Blaam treft langzamerhand wel veel geestelijke leidslieden van onze dagen die de teksten van Ignatius blijven verklaren alsof ze niet bijna vijf eeuwen geleden geschreven waren en eeuwigheidwaarde bezaten. Die bezitten ze dus niet, en toch valt er veel uit te leren. En ik keer nu terug naar de ‘bronnen van bewondering’ waarover ik in het begin sprak. Ik bewonder - en ik zou kunnen zeggen verkondig - Ignatius omdat hij voor het geestelijk leven van het Westen gedaan heeft wat Descartes - een jezuïetenleerling - een eeuw later voor de filosofie zou doen: hij heeft ons ‘ik’ op de kaart gezet, als eerste ons nadrukkelijk gewezen op de wereld van verlangen, die ieder van ons is, op verantwoordelijkheid, gewetensvolle keuzes die gemaakt moeten worden, op het onderscheid tussen de goede en slechte geesten die in ons aan het werk zijn, tussen datgene in ons wat toekomst uitstraalt en wat niet. Voor het eerst in de geschiedenis van het christelijk leven worden daarin het gevoel, het onderscheidingsvermogen en de persoonlijke keuze van iedere individuele gelovige systematisch onderzocht en bevraagd. Wat tijdgenoot Luther na veel wikken wegen deed door tegen de kerk van Rome te kiezen, wordt door Ignatius als trouwe zoon van die kerk tot een oefening binnen de eigen traditie in onderscheiden en kiezen. De plaats die voortaan, mede dankzij Ignatius, zo nadrukkelijk wordt toegekend aan ervaring en geweten van het individu, zal een ommekeer bewerkstelligen in het geloofsleven van het Westen. Je telt pas mee, je kunt ook pas jezuïet worden, als je je geestelijk geoefend hebt, een binnenkant hebt gekregen. De Geestelijke Oefeningen zijn een leerschool van verlangen en geweten. We hebben moeten wachten tot Sigmund Freud en diens psychoanalyse om over een 3
vergelijkbare, ditmaal geseculariseerde leerschool van het gevoel voor de westerse mens te kunnen beschikken. Overal in Europa - dat mede door het optreden van mensen als Ignatius op den duur zou uitgroeien tot een democratisch Europa - werden jezuïeten psychiaters ‘avant la lettre’, die leiding gaven aan het emotionele bestaan van het gelovige individu, in kloosters, aan koningshoven, en ook in de huizen van de armen van Rome. Vijftig jaar na de dood van Ignatius zou niet ver van Loyola de Fransman Montaigne als eerste in Europa verkondigen dat hijzelf het onderwerp was van de Essais die hij schreef. Een kleine revolutie ook. De bundel Essais is nog altijd een van de meest gelezen boeken uit de wereldliteratuur, zoals Ignatius’ Geestelijke Oefeningen dat is in de christelijke literatuur. Reden tot bewondering genoeg dus. Ik bewonder Ignatius ook, ik zei het al, omdat hij zo intens beseft heeft dat geloof, hoop en liefde niet kunnen bestaan zonder leren, zonder scholing, zonder een gedegen vorming van wat de mens tot mens maakt: zijn verstand. In feite sloot Ignatius met zijn passie voor leren aan bij de leerschool van de Joodse traditie - bij de Joden die hij in het antisemitische Spanje van zijn dagen steeds weer verdedigde. Van zijn dertigste tot maar liefst zijn vierenveertigste is Ignatius opnieuw op de schoolbanken gaan zitten, en daarna op de universiteitsbanken, om uiteindelijk de stichter te worden van een orde met een ongemeen lange opleiding en met talloze colleges en universiteiten. Die vernieuwing van het schoolsysteem, waarvan de invloed in geheel Europa en ver daarbuiten doorwerkt, maakt de Sociëteit van Jezus tot een buitengewoon geslaagde onderneming. En todo amar y servir: met dat motto van Ignatius bezingen de jezuïeten het ideaal dat achter die onderneming steekt: ‘Liefhebben en dienen, bij alles wat je doet’: aan de Europese hoven, waar voor geloof en kerk verreikende beslissingen worden genomen, in verre missielanden en ook aan de zelfkant van de samenleving, in de huizen voor prostituees, weeskinderen, daklozen, die Ignatius zelf in Rome oprichtte en waar hij niet zelden te vinden was. Onderwijs heeft hij zelf weinig gegeven, zijn talenkennis was niet geweldig, hij beoefende het apostolaat van de brief. Eindeloos vele en vaak lange brieven heeft hij geschreven, aan koningen en pausen, ordegenoten en nonnen, huisvaders en huismoeders, heldere en gedisciplineerde, soms warme epistels, telkens weer. (Zoals sommigen van u zich zullen herinneren, heeft in deze ekklesia Jan van Kilsdonk in dit apostolaat uitgeblonken.) Ten slotte: ik bewonder Ignatius vooral om de durf waarmee hij bij dat alles aan zijn verbeelding de kans heeft gegeven. In zijn Geestelijke Oefeningen maakt hij van de retraitant vóór alles iemand die moet zien, horen, ruiken, voelen, vanuit zijn verbeelding. Het aandoenlijkste moment in dit boekje vind ik Ignatius’ fantasieën rond het kerstgebeuren, waar deze edelman aan Maria bij haar bevalling in een arme stal toch maar een dienstmaagd meegeeft. Deze kleine, mank lopende pelgrim uit Baskenland trotseerde duizend en een ongemakken om zijn dromen waar te maken. Dromen gevoed door zoveel steden, zoveel mensen. ‘Verbeelding is belangrijker dan wetenschap,’ zou niemand minder dan Einstein in onze tijd graag verkondigen. Een beetje jezuïet zal het met hem eens zijn. Ignatius leefde in de tijd vóór de Verlichting, bij hem heeft het ‘ik’ dat over zichzelf nadenkt, nog niet de overmoed te denken dat zijn verstand en niet het goddelijk mysterie het centrum van de wereld is. En in het centrum van dat mysterie komt voor Ignatius het beeld van Jezus te staan, die hij wil navolgen, tot in zijn lijden en dood, voor wie hij een vlammende liefde opvat. Socius Jesu, metgezel van Jezus zijn, wordt de samenvatting van al zijn dromen en het ideaal van zijn orde. Een metgezel van Jezus is een kosmopoliet, altijd op weg, ook al moet je voortaan vanuit een kamertje in Rome je orde besturen. Als metgezel van Jezus wilde Ignatius dat hij en zijn volgelingen insignis zouden zijn, zouden uitblinken. En natuurlijk is dat ideaal vaak niet gehaald. Corruptio optimi pessima: de corruptie van het beste leidt tot het slechtste. Dat is de orde van Ignatius verweten, soms terecht, vaak onterecht. Maar wanneer die orde twee eeuwen later tijdelijk wordt opgeheven, is de diepste reden daartoe ditzelfde universalisme, deze open geest waar de koningen, keizers en diplomaten in Europa niet aan toe zijn, ook toen niet.
4
Ignatius’ graf in Rome heeft het prachtige, tot de verbeelding sprekende opschrift: ‘Voor hem was het kleinste niet te klein en het grootste niet te groot.’ Als hij maar kon ‘liefhebben en dienen’, ‘tot grotere glorie van God’. Daarin moeten wij dus maar proberen met hem mee te gaan. In die geest nodig ik u uit het zeventiende-eeuwse Nederlandse loflied te zingen dat de vieringen rond de heilige van Loyola van oudsher opluistert: Ignaci, dat de Heer u seghen.
5