Collegevoorstel
Openbaar
Onderwerp
Aanpassen beleidsregels en verordeningen re-integratiebeleid
Programma / Programmanummer
Openbare besluitenlijst 18 december 2007 Collegevergadering no 47
BW-nummer
Werk & Inkomen / 1061 Portefeuillehouder
T. Tankir Samenvatting Aanwezig:
Directie/afdeling, ambtenaar, telefoonnr.
We willen ons re-integratiebeleid MO10, Otto Ritsema, 2465 Th. deversterken Graaf met een aantal Voorzitter aanvullende instrumenten. Het betreft startersbanen voor jongeren, een P. Depla, H. van Hooft sr., L. Scholten, H. Kunst, Wethouders Datum ambtelijk voorstel verzekering ziekteverzuim voor werkgeversJ.die een werkzoekende in P. Lucassen, van der Meer 17 juni 2013 dienst nemen, het kunnen inzetten van een arbeidsactiverend traject en P. Eringa Gemeentesecretaris Registratienummer een pilot met het instrument van de loonkostensubsidie. Met A. Kuil Communicatie 13.0008657 laatstgenoemd instrument geven we uitvoering aan de motie M. Sofovic Verslag ‘Participatiewet in Nijmegen’. Onder invloed van landelijke wet- en regelgeving wijzigen we ons beleid rond de vergoeding voor kinderopvang voor werkzoekenden die een re-integratievoorziening volgen. Daarnaast voeren we enkele technische aanpassingen door. Ons college stelt de benodigde wijzigingen vast in de beleidsregels. We leggen de verordeningen ter vaststelling voor aan de gemeenteraad. Ter besluitvorming door het college Aldus
vastgesteld in de vergadering van:
1. Onder voorbehoud van vaststelling van de ‘Reintegratieverordening Wet werk en bijstand 2013’ door de gemeenteraad, de ‘Beleidsregels werk, verplichtingen en maatregelen Wet werk en bijstand (2012) (GB2012-079) in te trekken. 2. Onder voorbehoud vanDe vaststelling van de ‘Revoorzitter, De secretaris, integratieverordening Wet werk en bijstand 2013’door de gemeenteraad, de ‘Beleidsregels werk, verplichtingen en maatregelen Wet werk en bijstand 2013’ vast te stellen. Programmamanager 3. De beleidsregel ‘Aanvullende vergoeding eigen bijdrage kosten L. Braam kinderopvang’ vast te stellen. Aan de Raad voor te stellen
1. Vaststellen ‘Wijzigingsverordening Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2013’. 2. Vaststellen ‘Wijzigingsverordening Maatregelverordening IOAW en IOAZ 2013’. 3. Vaststellen ‘Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013’.
Paraaf akkoord
Datum
Paraaf akkoord
Datum
Programmadirecteur I. Hol
Ter besluitvorming door de Raad Besluit B&W d.d. 2 juli 2013 Conform advies
Aanhouden Anders, nl.
nummer: 3.7
Bestuursagenda
Gemeentesecretaris
Portefeuillehouder
1
Collegevoorstel
1
Probleemstelling
De werkgelegenheid staat onder druk. Voortdurende berichten over een stijging van de werkloosheid stemmen niet gerust. Ook in Nijmegen worden we geconfronteerd met een groeiend bestand van werkzoekenden met recht op een Wwb-uitkering. Ons instrumentarium wint aan effectiviteit, wanneer het is ingericht op een divers bestand en tegelijkertijd werkgevers tegemoet komt. Zo kan een werkzoekende met het juiste instrument richting de arbeidsmarkt worden geleid. Wij willen graag aan de slag met vier nieuwe instrumenten ter versterking van ons reintegratiebeleid. Dit betreft: - startersbanen voor jongeren van 18 tot 27 jaar; - de loonkostensubsidie (in de vorm van een pilot) voor werkzoekenden van 27 jaar en ouder waarvan we weten dat ze (nog) niet in staat zijn direct het wettelijk minimumloon te verdienen; - een traject voor arbeidsactivering, gericht op het creëren van arbeidsritme en werknemersvaardigheden; - de verzekering ziekteverzuim, waarmee voor werkgevers die een werkzoekende een arbeidscontract aanbieden het risico op doorbetaling van loonkosten bij ziekte wordt gereduceerd. Naast deze verbreding van ons eigen beleid, zijn er ook landelijke ontwikkelingen die leiden tot wijziging van beleid: - Het betreft Wijziging van de Wet Kinderopvang (Wko), met als gevolg een veranderd lokaal beleids- en uitvoeringskader voor het verstrekken van een vergoeding voor de kosten kinderopvang voor werkzoekenden die een re-integratievoorziening volgen. - Wijziging van artikel 17 van de Wet werk en bijstand (Wwb) per 1 juli 2013, waarin wij als gemeente de keuze moeten maken of we gebruik willen maken van de wettelijke bevoegdheid om de bijstandsverlening op te schorten wanneer een werkzoekende niet verschijnt op een afspraak die te maken heeft met zijn of haar arbeidsinschakeling.. Ten slotte voeren we enkele technische wijzigingen door: - het vereenvoudigen van het verstrekken van de werkgeversbonus - het aanpassen artikelen afbouw ID/Wiw, en - overige technische aanpassingen Om met de extra instrumenten aan de slag te kunnen, als ook de overige wijzigingen door te voeren, moeten we de beleidsregels en verordeningen aanpassen. Ons college stelt met dit voorstel de benodigde wijzigingen in de beleidsregels vast en leggen de verschillende verordeningen ter vaststelling aan de gemeenteraad voor. 2
Juridische aspecten
Ons re-integratiebeleid is gebaseerd op de Wet werk en bijstand. Conform artikel 8 van de Wwb dient ons beleid te zijn beschreven in verordeningen en beleidsregels. Het vaststellen van beleidsregels is een bevoegdheid van ons college. Het vaststellen van de (wijzigingen in de) verordeningen is een bevoegdheid van de gemeenteraad. Het vaststellen van de beleidsregels en verordeningen heeft ten doel de juridische grondslag voor ons beleid te waarborgen.
Collegevoorstel
Vervolgvel
2
3
Doelstelling
Dit voorstel heeft ten doel om uitvoering te kunnen geven aan het door ons gewenste beleid. 4
Argumenten
Verbreding instrumenten Ons re-integratiebeleid hebben we gericht op werkzoekenden in de kwetsbare middengroep. Voor deze doelgroep is de afstand tot de arbeidsmarkt groot. Zonder ondersteuning lukt het hen niet om de aansluiting met de arbeidsmarkt te (her)vinden. De afgelopen periode hebben we ervaring opgedaan met de huidige instrumenten. De leerwerkplekken bij werkcorporaties en werkgevers sluiten zeker aan bij een deel van de 1 doelgroep, maar passen niet bij iedereen . Er zijn werkzoekenden die langdurig zonder werk thuis hebben gezeten, waarvoor de stap naar werk klein moet beginnen. Ook jongeren zonder startkwalificatie hebben op de huidige arbeidsmarkt problemen om een baan te vinden en/of überhaupt werkervaring op te doen. Om werkzoekenden gerichter te kunnen ondersteunen is een breder instrumentarium noodzakelijk, dat aansluit bij capaciteiten van werkzoekenden en hen ontwikkelingskansen biedt. Tegelijkertijd willen we aansluiten op de behoefte van werkgevers. Juist hen hebben we nodig om de stap van uitkering naar (gedeeltelijk) werk te realiseren. Gelet op bovenstaande argumenten, zetten we in op verbreding van de instrumenten. In onderstaande tabel is weergeven welk instrument voor welke doelgroep wordt ingezet. Voor een inhoudelijke toelichting op de instrumenten, zie bijlage 1. Nieuw instrument Startersbaan
Inzetbaar voor doelgroep 18 – 27 jaar
Loonkostensubsidie
27 jaar en ouder
Doel
Werking instrument
Tijdelijk instrument gericht op bestrijden jeugdwerkloosheid in 2013-2014. Door werkgever financieel te ondersteunen in loonkosten krijgt de jongere kans op werkervaring en scholing.
Werkgever ontvangt een loonkostensubsidie van 90% van het Wettelijk Minimumloon. Deel van loonkostensubsidie wordt ingehouden en beschikbaar gesteld voor scholing. Baan duurt maximaal 12 maanden. Werkgever ontvangt een loonkostensubsidie van 50% van het Wettelijk Minimumloon (afgerond op € 750 per maand). Baan duurt 6 tot 12 maanden.
Doelgroep die nog niet Wettelijk Minimumloon kan verdienen kans bieden om bij werkgever zich verder te ontplooien. Betreft pilot in 2013-2014 n.a.v. motie ‘Participatiewet in 2 Nijmegen’ .
1
Zie ook raadsinformatiebrief ‘Uitstroom werkcorporaties’ (13.0002332). Door de gemeenteraad aangenomen op 14 november 2012. De notitie met het uitvoeringskader van de pilot is besproken met de klankbordgroep van de gemeenteraad op 27 maart 2013. De bespreking heeft geleid tot aanscherping van de notitie. De klankbordgroep blijft betrokken bij de voortgang van de pilot.
2
Collegevoorstel
Vervolgvel
3
Nieuw instrument Traject arbeidsactiver ing
Verzekering ziekteverzuim
Inzetbaar voor doelgroep 18 jaar en ouder
18 jaar en ouder
Doel
Werking instrument
Inschatten capaciteit van werkzoekende met oog op arbeidsinschakeling.
Traject duurt maximaal 6 maanden. Na uiterlijk 6 maanden moet er een rapportage liggen over het verdere vervolgtraject van de werkzoekende, zowel over richting als perspectief op uitstroom naar (parttime) regulier werk. Instrument flankerend in te zetten bij dienstverband. Bij ziekte van werknemer wordt na periode loonlasten overgenomen door verzekering.
Verminderen risico voor werkgever
Wijzigingen als gevolg van landelijk beleid In onderstaande tabel beschrijven we de wijzigingen die we in de beleidsregels doorvoeren als gevolg van landelijk beleid. Welke wijziging Wet Kinderopvang
Wat wijzigt?
Effect
Per 1 januari 2013 is de Wet kinderopvang (Wko) gewijzigd. Vanuit het programma Werk & Inkomen (W&I) hebben we de mogelijkheid om werkzoekenden met kinderen in staat te stellen een re-integratievoorziening te volgen. Door de wijziging in de Wet kinderopvang wordt: − Een taak overgeheveld naar de belastingdienst en wordt voor dit deel een uitname gedaan uit het gemeentefonds; − Krijgen we beleidsvrijheid ten aanzien van aanvullende tegemoetkoming voor specifieke doelgroepen.
Door overheveling taak wordt budget onttrokken aan gemeentefonds. Taakstelling 2013 wordt eenmalig volledig door programma W&I 3 opgevangen. We blijven aanvullende tegemoetkoming voor specifieke doelgroepen verstrekken. Dit zijn: − uitkeringsgerechtigde van 18 jaar en ouder die een reintegratievoorziening volgt, en − jongere die nog geen 18 jaar is, scholing of een opleiding volgt en Wwb ontvangt of kan ontvangen. Mits voldaan aan de eisen van de Wko, is de hoogte van de aanvullende vergoeding:
3
Taakstelling is € 346.000 in 2013 oplopend tot structureel € 546.000 vanaf 2015. De taakstelling is volledig doorbelast aan het programma W&I. Ontvangen middelen voor taak in 2007 echter ook ingezet binnen programma Onderwijs. Voor een structurele invulling van de taakstelling zal naar een oplossing binnen beide programma’s moeten worden gezocht. Ambtelijk is dit proces reeds gestart.
Collegevoorstel
Vervolgvel
4
Welke wijziging
Wet werk en bijstand
Wat wijzigt?
Per 1 juli 2013 wijzigt artikel 17 van de Wet werk en bijstand. Het kabinet wil de verplichtingen voor het ontvangen van bijstandsuitkering aanscherpen. We hadden al de bevoegdheid om de bijstandsverlening op te schorten wanneer werkzoekenden niet verschijnen bij afspraken gericht op het controleren van de rechtmatigheid van de uitkering. De wetswijziging leidt er toe dat gemeenten deze bevoegdheid ook hebben wanneer een werkzoekende niet verschijnt op een afspraak t.a.v. arbeidsinschakeling. Het betreft een ‘kan-bepaling’ en geen verplichtend voorschrift. Ons college besluit gebruik te maken van de deze uitbreiding van de ‘kanbepaling’.
Effect −
een aanvullende bijdrage te verstrekken tot 100% voor de voor eigen rekening komende kosten kinderopvang.
−
na 6 maanden een aanvullende bijdrage te verstrekken tot 95% voor de voor eigen rekening komende kosten voor de doelgroep die een premie krijgt of vrijlating van inkomsten .
Uitvoeringscapaciteit blijft noodzakelijk omdat we regeling blijven uitvoeren. We vinden het belangrijk dat werkzoekenden die een uitkering ontvangen zich ook bewust zijn dat wij verwachten dat zij actief meewerken aan hun arbeidsinschakeling. Aan een uitkering zitten rechten, maar ook plichten. Bij het niet verschijnen op afspraken gericht op de arbeidsinschakeling zal afhankelijk van de omstandigheden worden bepaald of het opschorten van de bijstand het juiste middel is. In deze gevallen wordt de werkzoekende de mogelijkheid geboden op een nieuwe afspraak te verschijnen, de zogenaamde hersteltermijn.
Technische aanpassingen In onderstaande tabel beschrijven we de wijzigingen die we in de beleidsregels en verordeningen doorvoeren als gevolg van technische aanpassingen. Dit zijn geen beleidsinhoudelijke wijzigingen, maar leiden tot vereenvoudiging van uitvoering of het juridisch ordenen van de beleidsregels en verordeningen. Welke wijziging Werkgeversbonus
Wat wijzigt? De werkgeversbonus dient als stimulans voor werkgevers om werkzoekenden met een Wwb-uitkering in dienst te nemen. De subsidie werd achteraf per kwartaal na overlegging van loonstroken verstrekt. Nu verstrekken we de subsidie ineens.
Effect Vereenvoudiging van het verstrekken met als gevolg vermindering administratieve lasten werkgever.
Collegevoorstel
Vervolgvel
5
Welke wijziging Afbouw ID/Wiw Overige technische
Wat wijzigt? Het gaat om aanpassing van bedragen en termijnen. Overige technische wijzigingen betreffen alle documenten waar zinsneden zijn veranderd, of geactualiseerd naar nummering. Betreft geen beleidsinhoudelijke wijzigingen.
Effect Afbouw vindt plaats conform eerdere besluitvorming college en raad Geen
Totaaloverzicht wijzigingen in beleidsregels en verordeningen Onderstaande tabel toont welke wijziging in welk document is beschreven.
Verbreding instrumenten
Wat? Startersbaan
Loonkostensubsidie
Arbeidsactivering
Verzekering ziekteverzuim
Landelijke wijzigingen
Technische wijzigingen
Wijziging Wet Kinderopvang
Wijziging wwb m.b.t. opschorten bijstand bij niet verschijnen op afspraak Vereenvoudigen verstrekken werkgeversbonus Afbouw ID/Wiw
Overige
Beleidsregel Beleidsregels werk, verplichtingen en maatregelen Wet werk en bijstand 2013 Beleidsregels werk, verplichtingen en maatregelen Wet werk en bijstand 2013 Beleidsregels werk, verplichtingen en maatregelen Wet werk en bijstand 2013 Beleidsregels werk, verplichtingen en maatregelen Wet werk en bijstand 2013 Aanvullende vergoeding eigen bijdrage kosten kinderopvang Beleidsregels werk, verplichtingen en maatregelen Wet werk en bijstand 2013 Beleidsregels werk, verplichtingen en maatregelen Wet werk en bijstand 2013 Beleidsregels werk, verplichtingen en maatregelen Wet werk en bijstand 2013 Alle
Artikel B Werk, 3.1
Verordening Re-integratieverordening Wet werk en bijstand
Art. 10
B Werk, 3.2
Re-integratieverordening Wet werk en bijstand
11
B Werk, 3.8
Re-integratieverordening Wet werk en bijstand
17
B Werk, 3.3
Re-integratieverordening Wet werk en bijstand
12
Geheel nieuw
n.v.t.
n.v.t.
A Verplichtin gen, 5
n.v.t.
n.v.t.
B Werk, 3.4
Re-integratieverordening Wet werk en bijstand
13
B Werk, 3.5
n.v.t
n.v.t.
Divers
Alle
Divers
Collegevoorstel
Vervolgvel
6
5
Financiën
De wijzigingen in het beleid worden allen gedekt binnen beschikbare budgetten. De inzet van de instrumenten leidt wel tot uitgaven, maar binnen het daartoe bestemde budget. Op grond van het voorstel over de uitgangspunten voor de verdeling van de middelen Werk en Re4 5 integratie in 2013 en de geactualiseerde begroting van het programma Werk & Inkomen zijn middelen beschikbaar voor de inzet van: startersbanen, loonkostensubsidie, trajecten gericht op arbeidsactivering, de verzekering ziekteverzuim en de regeling voor vergoeding van aanvullende kosten kinderopvang en werkgeversbonus. De instrumenten van loonkostensubsidie en startersbaan worden vooralsnog tijdelijk ingezet Een aanvraag kan tot 1 januari 2014 worden ingediend. 6
Communicatie
Het voorstel is besproken met het KlantGroepenoverleg (KGO) op 20 juni 2013. 7
Uitvoering en evaluatie
Niet van toepassing 8
Risico
Niet van toepassing
4 5
Raadsvoorstel 158/2012 Raadsvoorstel 56/2013
Collegevoorstel
Vervolgvel
7
Bijlage 1 A. Startersbaan 6 In tijden van recessie komen jongeren met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt , steeds moeilijker aan een baan. Werkgevers hebben minder te besteden en stellen hogere eisen aan een werknemer (meer werkervaring, hoger opgeleid) waardoor de afstand die een b-jongere heeft tot de arbeidsmarkt alleen maar groeit. De praktijk leert ons echter dat wanneer de jongere eenmaal binnen is bij een werkgever, de jongere daar ook vaak blijft. Om te voorkomen dat de drempel naar de arbeidsmarkt voor deze jongeren nog groter wordt, creëren wij 50 startersbanen als ingang voor deze jongeren bij een werkgever. Deze banen zijn tijdelijk in de zin van 12 maanden. De jongeren komen in dienst van een werkgever voor de periode van maximaal een jaar, waar de jongere van de werkgever loon voor ontvangt. Wij compenseren de werkgever hier vervolgens voor met een loonkostensubsidie tot 90% het wettelijk minimum jeugdloon. Hier staat als voorwaarde tegenover dat de werkgever de jongere werkervaring, relevante opleiding en kansen biedt. Naast startersbaan ook startersbeurs Flankerend aan de startersbanen, zullen wij voor de jongeren met een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt regionaal de startersbeurs introduceren. De startersbeurs is voor werkloze jongeren met een startkwalificatie, maar geen of weinig relevante werkervaring. Zij kunnen met dit instrument 6 maanden werkervaring opdoen in het bedrijfsleven. Tijdens deze periode ontvangt de jongere van de werkgever een tegemoetkoming die daarvoor door ons wordt gecompenseerd (aanvulling is aan de werkgever). In ruil hiervoor dient de werkgever te investeren in een opleidingsbudget voor de jongere en dient de werkgever de jongere te begeleiden. De startersbeurs is geen specifiek gemeentelijk instrument in het kader van de Wwb.Om deze reden is het instrument niet opgenomen in de re-integratieverordening. B. Loonkostensubsidie Middels de motie ‘Participatiewet in Nijmegen’ vraagt de gemeenteraad ons college te starten met een pilot waarbij werkzoekenden die niet zelf het minimumloon kunnen verdienen duurzaam aan het werk gaan met een bijdrage aan het loon vanuit de gemeente. Wij geven uitvoering aan deze motie door een pilot met het instrument van ‘loonkostensubsidie’. De gemeenteraad vraagt om een experiment met loondispensatie. Dit instrument zou ons ter beschikking komen bij het inwerkingtreden van de Participatiewet. Voor de inzet van loondispensatie als instrument voor re-integratie is echter een wettelijke grondslag nodig. De werkgever is wettelijk verplicht het Wettelijk Minimum Loon (WML) te betalen. Bij loondispensatie wordt de werkgever hiervan vrijgesteld. Nu die wettelijke grondslag er niet is, is het voor ons college niet mogelijk te experimenteren met dit instrument. Wij hebben daarom gekozen voor loonkostensubsidie, als best vergelijkbare instrument. Met de loonkostensubsidie betalen wij de werkgever dat deel van het loon waarvoor de werknemer niet productief is. Tijdens het uitwerken van de pilot is het Sociaal Akkoord gesloten, en is gekozen voor loonkostensubsidie. De pilot wint daarmee aan lerend vermogen.
6
de zogenoemde b- jongeren, langer dan 6 maanden in de WWB
Collegevoorstel
Vervolgvel
8
De loonkostensubsidie wordt ingezet als instrument van re-integratie en derhalve bekostigd vanuit het Participatiebudget. De voordelen worden behaald door verlaging van uitkeringslasten (I-deel). De werkzoekende wordt namelijk werknemer. We betalen dus geen uitkering, maar verstrekken een lagere loonkostensubsidie. In de voorbereiding zijn enkele leden van uw gemeenteraad betrokken middels een klankbordgroep. Deze bijeenkomst heeft eind maart plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot aanscherping van de notitie, die het uitvoeringskader biedt voor de pilot loonkostensubsidie. Deze notitie is verspreid onder de leden van de klankbordgroep. C. Arbeidsactivering 7 In de raadsbrief ‘Uitstroomresultaten werkcorporaties’ , hebben we aangegeven dat we ons re-integratieinstrumentarium zouden uitbreiden met voortrajecten. In de evaluatie constateerden we dat werkzoekende om sociaal-psychische of fysieke redenen uitvallen op de leerwerkplekken in werkcorporaties en bij bedrijven. We willen dit voorkomen. We zetten daartoe arbeidsactiverende trajecten in. Arbeidsactivering gaat uit van toeleiding naar werk. Waar op een leerwerkplek gewerkt wordt aan vakvaardigheden, wordt in een arbeidsactiveringstraject gewerkt aan de belastbaarheid en richting van werkveld. Na afloop van het traject moet dus duidelijk zijn hoe en welk vervolg we de werkzoekende (kunnen) bieden. We richten ons op werkzoekenden die op dit moment nog niet in staat zijn reguliere arbeid te verrichten, maar die nog vaardigheden nodig hebben om dat in de toekomst wel te kunnen. Het kunnen werkzoekenden zijn die gedurende een lange periode niet gewerkt hebben, waarbij het de inschatting is dat de leerwerkplek een stap te ver is. We willen deze trajecten ook inzetten voor werkzoekenden die niet gemotiveerd zijn aan de slag te gaan met hun re-integratie. We willen hen duidelijk maken dat de maatschappij inzet en een tegenprestatie van hen verwacht. In dergelijke gevallen zal dwang en drang nodig kunnen zijn, geflankeerd door ons maatregelenbeleid. We hebben niét als doel om voor deze doelgroep zogenaamde ‘work-first-trajecten’ in te zetten, maar hen wel toeleiden naar arbeidsactiverende trajecten met een stevige begeleiding. D. Verzekering voor ziekteverzuim Door het inzetten van een no-riskpolis, kunnen we werkgevers die een werkzoekende in dienst willen nemen, ondersteunen in het afdekken van het risico op doorbetaling van loon bij (langdurige) ziekte. Het instrument kan worden ingezet wanneer er sprake is van een hoger ziekteverzuimrisico.
Bijlage:
7
Beleidsregels werk, verplichtingen en maatregelen Wet werk en bijstand 2013 Beleidsregel aanvullende vergoeding eigen bijdrage kosten kinderopvang Wijzigingsverordening Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2013 Wijzigingsverordening Maatregelverordening IOAW en IOAZ 2013 Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013 Toelichting op de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013
Door de gemeenteraad behandeld tijdens de kamerronden van 20 maart en 17 april 2013 (13.0002332)
Voorstel aan de Raad
Openbare besluitenlijst 18 december 2007 Collegevergadering no 47 Datum raadsvergadering / Nummer raadsvoorstel 4 september 2013
/ 114/2013
Aanwezig: Voorzitter Onderwerp Wethouders
Fatale termijn: besluitvorming vóór:
N.v.t.
Th. de Graaf P. Depla, H. van Hooft sr., L. Scholten, H. Kunst, Vaststellen verordeningen in verband met wijziging instrumenten P. Lucassen, J. van der Meer re-integratiebeleid P. Eringa Gemeentesecretaris Programma / Programmanummer A. Kuil Communicatie Werk & Inkomen / 1061 M. Sofovic Verslag Portefeuillehouder
T. Tankir Voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders d.d.
2 juli 2013 Samenvatting
We willen ons re-integratiebeleid versterken met een aantal aanvullende instrumenten. Het betreft Aldus vastgesteld in de vergadering van: startersbanen voor jongeren, een verzekering ziekteverzuim voor werkgevers die een werkzoekende in dienst nemen, het kunnen inzetten van een arbeidsactiverend traject en een pilot met het instrument van de loonkostensubsidie. Met laatstgenoemd instrument geven we uitvoering aan de motie ‘Participatiewet in Nijmegen’. Door het wijzigen van de Reintegratieverordening Wet werk en bijstand 2013 kan ons college uitvoering geven aan deze instrumenten. Tegelijkertijd voeren we enkele technische wijzigingen en aanpassingen door. De‘Wijzigingsverordening voorzitter, De secretaris, Daartoe leggen wij uw raad ook de Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2013’ en ‘Wijzigingsverordening Maatregelverordening IOAW en IOAZ 2013’ ter vaststelling voor. Voorstel om te besluiten
1. Vaststellen ‘Wijzigingsverordening Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2013’. 2. Vaststellen ‘Wijzigingsverordening Maatregelverordening IOAW en IOAZ 2013’ 3. Vaststellen ‘Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013’.
1
Opgesteld door, telefoonnummer, e-mail
Otto Ritsema, 2465,
[email protected]
Voorstel aan de Raad
Aan de Raad van de gemeente Nijmegen 1
Inleiding
De werkgelegenheid staat onder druk. Voortdurende berichten over een stijging van de werkloosheid stemmen niet gerust. Ook in Nijmegen worden we geconfronteerd met een groeiend bestand van werkzoekenden met recht op een Wwb-uitkering. Ons instrumentarium wint aan effectiviteit, wanneer het is ingericht op een divers bestand en tegelijkertijd werkgevers tegemoet komt. Zo kan een werkzoekende met het juiste instrument richting de arbeidsmarkt worden geleid. Ons college wil graag aan de slag met vier nieuwe instrumenten ter versterking van ons reintegratiebeleid. Dit betreft: − startersbanen voor jongeren van 18 tot 27 jaar; − de loonkostensubsidie (in de vorm van een pilot) voor werkzoekenden van 27 jaar en ouder waarvan we weten dat ze (nog) niet in staat zijn direct het wettelijk minimumloon te verdienen; − een traject voor arbeidsactivering, gericht op het creëren van arbeidsritme en werknemersvaardigheden; − de verzekering ziekteverzuim (ook bekend als no-riskpolis), waarmee voor werkgevers die een werkzoekende een arbeidscontract heeft aangeboden het risico op doorbetaling van loonkosten bij ziekte wordt gereduceerd. Om met deze instrumenten aan de slag te kunnen, moet de Re-integratieverordening 2013 worden gewijzigd. Ons college heeft de bijbehorende beleidsregels – onder voorbehoud van vaststelling van de verordening door uw raad – reeds vastgesteld. Om enkele technische wijzigingen door te voeren, leggen wij uw raad tegelijkertijd de ‘Wijzigingsverordening Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2013’ en ‘Wijzigingsverordening Maatregelverordening IOAW en IOAZ 2013’ter vaststelling voor.
1.1 Wettelijk kader of beleidskader
Ons re-integratiebeleid is gebaseerd op de Wet werk en bijstand. Conform artikel 8 van de Wwb dient ons beleid te zijn beschreven in verordeningen en beleidsregels. Ons huidig re-integratiebeleid is beschreven in de nota ‘Werk staat voorop!’ en het raadsvoorstel over de uitgangspunten voor de verdeling van de middelen Werk en Re1 integratie in 2013 . Dit voorstel bouwt voort op het bestaande beleid. Het inzetten van de startersbanen, loonkostensubsidie, traject voor arbeidsactivering en de verzekering ziekteverzuim past binnen de beleidskaders. 1.2 Relatie met programma
De wijzigingen van de verordeningen hebben enkel betrekking op het programma Werk & Inkomen.
1
Raadsvoorstel 56/2013
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
2
2
Doelstelling
Dit voorstel heeft ten doel ons re-integratiebeleid te versterken. 3
Argumenten
Verbreding instrumentarium Ons re-integratiebeleid hebben we gericht op werkzoekenden in de kwetsbare middengroep. Voor deze doelgroep is de afstand tot de arbeidsmarkt groot. Zonder ondersteuning lukt het hen niet om de aansluiting met de arbeidsmarkt te (her)vinden. De afgelopen periode hebben we ervaring opgedaan met de huidige instrumenten. De leerwerkplekken bij werkcorporaties en werkgevers sluiten zeker aan bij een deel van de 2 doelgroep, maar passen niet bij iedereen . Er zijn werkzoekenden die langdurig zonder werk thuis hebben gezeten, waarvoor de stap naar werk klein moet beginnen. Ook jongeren zonder startkwalificatie hebben op de huidige arbeidsmarkt problemen om een baan te vinden en/of überhaupt werkervaring op te doen. Om werkzoekenden gerichter te kunnen ondersteunen is een breder instrumentarium noodzakelijk, dat aansluit bij capaciteiten van werkzoekenden en hen ontwikkelingskansen biedt. Tegelijkertijd willen we aansluiten op de behoefte van werkgevers. Juist hen hebben we nodig om de stap van uitkering naar (gedeeltelijk) werk te realiseren. Gelet op bovenstaande argumenten, zetten we in op verbreding van de instrumenten. In onderstaande tabel is weergeven welk instrument voor welke doelgroep wordt ingezet. Voor een inhoudelijke toelichting op de instrumenten, zie bijlage 1. Nieuw instrument
Startersbaan
Inzetbaar voor doelgroep 18 – 27 jaar
Loonkostensubsidie
27 jaar en ouder
Doel
Werking instrument
Tijdelijk instrument gericht op bestrijden jeugdwerkloosheid in 2013-2014. Door werkgever financieel te ondersteunen in loonkosten krijgt de jongere kans op werkervaring en scholing.
Werkgever ontvangt een loonkostensubsidie van 90% van het Wettelijk Minimumloon. Deel van loonkostensubsidie wordt ingehouden en beschikbaar gesteld voor scholing. Baan duurt maximaal 12 maanden. Werkgever ontvangt een loonkostensubsidie van 50% van het Wettelijk Minimumloon (afgerond op € 750 per maand). Baan duurt 6 tot 12 maanden.
Doelgroep die nog niet Wettelijk Minimumloon kan verdienen kans bieden om bij werkgever zich verder te ontplooien. Betreft pilot in 2013-2014 n.a.v. motie ‘Participatiewet in 3 Nijmegen’ .
2
Zie ook raadsinformatiebrief ‘Uitstroom werkcorporaties’ (13.0002332). Door de gemeenteraad aangenomen op 14 november 2012. De notitie met het uitvoeringskader van de pilot is besproken met de klankbordgroep van de gemeenteraad op 27 maart 2013. De bespreking heeft geleid tot aanscherping van de notitie. De klankbordgroep blijft betrokken bij de voortgang van de pilot.
3
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
3
Nieuw instrument
Doel
Werking instrument
Traject arbeidsactivering
Inzetbaar voor doelgroep 18 jaar en ouder
Inschatten capaciteit van werkzoekende met oog op arbeidsinschakeling.
Verzekering ziekteverzuim
18 jaar en ouder
Verminderen risico voor werkgever
Traject duurt maximaal 6 maanden. Na uiterlijk 6 maanden moet er een rapportage liggen over het verdere vervolgtraject van de werkzoekende, zowel over richting als perspectief op uitstroom naar (parttime) regulier werk. Instrument flankerend in te zetten bij dienstverband. Bij ziekte van werknemer wordt na periode loonlasten overgenomen door verzekering.
Technische aanpassingen − Vereenvoudigen verstrekken werkgeversbonus Sinds medio 2012 hebben we de mogelijkheid om werkgevers een eenmalige subsidie te verstrekken wanneer zij een werkzoekende met een Wwb-uitkering een dienstverband aanbieden. Deze subsidie werd achteraf per kwartaal verstrekt, na overlegging van de loonstroken. We vereenvoudigen dit proces door de subsidie ineens te verstrekken en na afloop van het dienstverband te controleren of het dienstverband nog actief is en volledig is uitgediend. Dit vermindert administratieve lasten voor de werkgever. − Overige Overige technische wijzigingen betreffen alle documenten waar zinsneden zijn veranderd, of geactualiseerd naar nummering. Betreft geen beleidsinhoudelijke wijzigingen. Aanpassingen in re-integratieverordening Onderstaande tabel toont welke wijziging in welk document is beschreven.
Inzet nieuwe instrumenten
Technische wijzigingen
Wat? Startersbaan
Verordening Re-integratieverordening Wet werk en bijstand
Art. 10
Loonkostensubsidie Traject arbeidsactivering Verzekering ziekteverzuim Vereenvoudigen verstrekken werkgeversbonus Overige
Re-integratieverordening Wet werk en bijstand Re-integratieverordening Wet werk en bijstand Re-integratieverordening Wet werk en bijstand
11 17 12
Re-integratieverordening Wet werk en bijstand
13
− −
divers
−
Re-integratieverordening Wet werk en bijstand Wijzigingsverordening Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2013 Wijzigingsverordening Maatregelverordening IOAW en IOAZ 2013
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
4
4
Risico’s
Geen. 5
Financiën
De inzet van de nieuwe instrumenten (startersbaan, loonkostensubsidie, traject voor arbeidsactivering en verzekering ziekteverzuim) past binnen het vastgestelde financiële kader van het programma Werk & Inkomen. Op grond van het voorstel over de uitgangspunten voor 4 de verdeling van de middelen Werk en Re-integratie in 2013 en de geactualiseerde 5 begroting van het programma Werk & Inkomen zijn er middelen beschikbaar. De inzet van de instrumenten leidt wel tot uitgaven, maar binnen het daartoe bestemde budget. De instrumenten van loonkostensubsidie en startersbaan worden vooralsnog tijdelijk ingezet Een aanvraag kan tot 1 januari 2014 worden ingediend. 6
Communicatie
Het voorstel is besproken met het KlantGroepenoverleg (KGO) op 20 juni 2013. 7
Uitvoering en evaluatie
De pilot loonkostensubsidie zullen we aan het einde evalueren. Tussentijds zal de klankbordgroep van de gemeenteraad betrokken blijven bij de voortgang van de pilot.
College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Gemeentesecretaris,
drs. H.M.F. Bruls
drs. B. van der Ploeg
Bijlage:
4 5
Beleidsregels werk, verplichtingen en maatregelen Wet werk en bijstand 2013 Beleidsregel aanvullende vergoeding eigen bijdrage kosten kinderopvang Wijzigingsverordening Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2013 Wijzigingsverordening Maatregelverordening IOAW en IOAZ 2013 Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013 Toelichting op de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013
Raadsvoorstel 158/2012 Raadsvoorstel 56/2013
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
5
Bijlage 1 A. Startersbaan 6 In tijden van recessie komen jongeren met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt , steeds moeilijker aan een baan. Werkgevers hebben minder te besteden en stellen hogere eisen aan een werknemer (meer werkervaring, hoger opgeleid) waardoor de afstand die een b-jongere heeft tot de arbeidsmarkt alleen maar groeit. De praktijk leert ons echter dat wanneer de jongere eenmaal binnen is bij een werkgever, de jongere daar ook vaak blijft. Om te voorkomen dat de drempel naar de arbeidsmarkt voor deze jongeren nog groter wordt, creëren wij 50 startersbanen als ingang voor deze jongeren bij een werkgever. Deze banen zijn tijdelijk in de zin van 12 maanden. De jongeren komen in dienst van een werkgever voor de periode van maximaal een jaar, waar de jongere van de werkgever loon voor ontvangt. Wij compenseren de werkgever hier vervolgens voor met een loonkostensubsidie tot 90% het wettelijk minimum jeugdloon. Hier staat als voorwaarde tegenover dat de werkgever de jongere werkervaring, relevante opleiding en kansen biedt. Naast startersbaan ook startersbeurs Flankerend aan de startersbanen, zullen wij voor de jongeren met een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt regionaal de startersbeurs introduceren. De startersbeurs is voor werkloze jongeren met een startkwalificatie, maar geen of weinig relevante werkervaring. Zij kunnen met dit instrument 6 maanden werkervaring opdoen in het bedrijfsleven. Tijdens deze periode ontvangt de jongere van de werkgever een tegemoetkoming die daarvoor door ons wordt gecompenseerd (aanvulling is aan de werkgever). In ruil hiervoor dient de werkgever te investeren in een opleidingsbudget voor de jongere en dient de werkgever de jongere te begeleiden. De startersbeurs is geen specifiek gemeentelijk instrument in het kader van de Wwb. Om deze reden is het instrument niet opgenomen in de re-integratieverordening. B. Loonkostensubsidie Middels de motie ‘Participatiewet in Nijmegen’ vraagt de gemeenteraad ons college te starten met een pilot waarbij werkzoekenden die niet zelf het minimumloon kunnen verdienen duurzaam aan het werk gaan met een bijdrage aan het loon vanuit de gemeente. Wij geven uitvoering aan deze motie door een pilot met het instrument van ‘loonkostensubsidie’. De gemeenteraad vraagt om een experiment met loondispensatie. Dit instrument zou ons ter beschikking komen bij het inwerkingtreden van de Participatiewet. Voor de inzet van loondispensatie als instrument voor re-integratie is echter een wettelijke grondslag nodig. De werkgever is wettelijk verplicht het Wettelijk Minimum Loon (WML) te betalen. Bij loondispensatie wordt de werkgever hiervan vrijgesteld. Nu die wettelijke grondslag er niet is, is het voor ons college niet mogelijk te experimenteren met dit instrument. Wij hebben daarom gekozen voor loonkostensubsidie, als best vergelijkbare instrument. Met de loonkostensubsidie betalen wij de werkgever dat deel van het loon waarvoor de werknemer
6
de zogenoemde b- jongeren, langer dan 6 maanden in de WWB
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
6
niet productief is. Tijdens het uitwerken van de pilot is het Sociaal Akkoord gesloten, en is gekozen voor loonkostensubsidie. De pilot wint daarmee aan lerend vermogen. De loonkostensubsidie wordt ingezet als instrument van re-integratie en derhalve bekostigd vanuit het Participatiebudget. De voordelen worden behaald door verlaging van uitkeringslasten (I-deel). De werkzoekende wordt namelijk werknemer. We betalen dus geen uitkering, maar verstrekken een lagere loonkostensubsidie. In de voorbereiding zijn enkele leden van uw gemeenteraad betrokken middels een klankbordgroep. Deze bijeenkomst heeft eind maart plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot aanscherping van de notitie, die het uitvoeringskader biedt voor de pilot loonkostensubsidie. Deze notitie is verspreid onder de leden van de klankbordgroep. C. Arbeidsactivering 7 In de raadsbrief ‘Uitstroomresultaten werkcorporaties’ , hebben we aangegeven dat we ons re-integratieinstrumentarium zouden uitbreiden met voortrajecten. In de evaluatie constateerden we dat werkzoekende om sociaal-psychische of fysieke redenen uitvallen op de leerwerkplekken in werkcorporaties en bij bedrijven. We willen dit voorkomen. We zetten daartoe arbeidsactiverende trajecten in. Arbeidsactivering gaat uit van toeleiding naar werk. Waar op een leerwerkplek gewerkt wordt aan vakvaardigheden, wordt in een arbeidsactiveringstraject gewerkt aan de belastbaarheid en richting van werkveld. Na afloop van het traject moet dus duidelijk zijn hoe en welk vervolg we de werkzoekende (kunnen) bieden. We richten ons op werkzoekenden die op dit moment nog niet in staat zijn reguliere arbeid te verrichten, maar die nog vaardigheden nodig hebben om dat in de toekomst wel te kunnen. Het kunnen werkzoekenden zijn die gedurende een lange periode niet gewerkt hebben, waarbij het de inschatting is dat de leerwerkplek een stap te ver is. We willen deze trajecten ook inzetten voor werkzoekenden die niet gemotiveerd zijn aan de slag te gaan met hun re-integratie. We willen hen duidelijk maken dat de maatschappij inzet en een tegenprestatie van hen verwacht. In dergelijke gevallen zal dwang en drang nodig kunnen zijn, geflankeerd door ons maatregelenbeleid. We hebben niét als doel om voor deze doelgroep zogenaamde ‘work-first-trajecten’ in te zetten, maar hen wel toeleiden naar arbeidsactiverende trajecten met een stevige begeleiding. D. Verzekering voor ziekteverzuim Door het inzetten van een no-riskpolis, kunnen we werkgevers die een werkzoekende in dienst willen nemen, ondersteunen in het afdekken van het risico op doorbetaling van loon bij (langdurige) ziekte. Het instrument kan worden ingezet wanneer er sprake is van een hoger ziekteverzuimrisico.
7
Door de gemeenteraad behandeld tijdens de kamerronden van 20 maart en 17 april 2013 (13.0002332)
Beleidsregels werk, verplichtingen en maatregelen Wet werk en bijstand 2013 A. Verplichtingen 1. Inlichtingenplicht Artikel 17 lid 1 Wwb en artikel 13 Ioaw/Ioaz geven aan dat belanghebbende onverwijld uit eigen beweging mededeling dient te doen van alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op arbeidsinschakeling of recht op bijstand. Voor het begrip onverwijld hanteert het college de regel dat de belanghebbende nadat het feit zich heeft voorgedaan, hier melding van dient te doen op het eerstvolgende in te leveren statusformulier, voor zover het feiten betreft waarnaar op het statusformulier wordt gevraagd. Voor zover het feiten en omstandigheden betreft waarnaar op het statusformulier niet wordt gevraagd wordt onder onverwijld verstaan onmiddellijk nadat het feit of de omstandigheid zich heeft voorgedaan. Tot feiten en omstandigheden die van invloed zijn op de arbeidsinschakeling en het recht op bijstand rekent het college in ieder geval (onbetaald)werk en scholingsactiviteiten. Voor wat betreft de feiten die van invloed zijn op de arbeidsinschakeling stelt het college dat in ieder geval gegevens dienen te worden verstrekt over: - Arbeidssituatie Genoten opleidingen en behaalde diploma's - (Onbetaald )werk of scholingsactiviteiten - Lichamelijke of psychische belemmeringen bij de arbeidsinschakeling - Detentie - Verslavingsproblematiek - Schuldenproblematiek
2. Medewerkingsplicht door belanghebbenden Artikel 9 lid 1 onder b Wwb verplicht de belanghebbende mee te werken aan een onderzoek naar zijn arbeidsinschakeling. Artikel 17 lid 2 Wwb verplicht de belanghebbende medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. Artikel 5 van de Reintegratieverordening Wet werk en bijstand 2013 (verder aangeduid als de Reintegratieverordening Wwb) legt aanvullend op de genoemde verplichtingen nog nadere medewerkingsverplichtingen op. Het college hanteert voor wat de medewerkingsverplichtingen de volgende regels: - Het college acht het in ieder geval voor een goede uitvoering van de wet noodzakelijk dat belanghebbende verschijnt bij oproepen door het college, het jongerenloket, het UWV werkbedrijf en alle partijen die in het kader van de arbeidsinschakeling een rol spelen. (Denk hierbij o.a. aan bijvoorbeeld medewerkers van de afdeling Werk, reintegratiebedrijven, werkgevers, scholingsinstituten, bedrijfsarts, Arbodiensten, werkcorporaties). Onder het meewerken aan de uitvoering van de wet als het gaat om arbeidsinschakeling wordt begrepen dat de belanghebbende bij ziekte zich conform de regels ziek meldt en meewerkt aan ziekteverzuimbegeleiding, dat de belanghebbende meewerkt aan scholing, trainingen en andere producten, voorzieningen of vormen van ondersteuning die het college inzet om de arbeidsbekwaamheid te behouden of te bevorderen. Het onder andere zonder acceptabele redenen: geen gehoor geven aan oproepen van de bedrijfsarts, het niet te woord staan van lekencontroleurs, niet verschijnen op les- of trainingsdagen wordt gezien als het niet meewerken aan het behoud of bevorderen van
1
-
de arbeidsbekwaamheid. Onder het meewerken aan activiteiten of werkzaamheden gericht op arbeidsinschakeling, wordt ook begrepen dat de belanghebbende zich als goed werknemer gedraagt op een (leer)werkplek. Onder het meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet wordt door het college ook begrepen het meewerken aan bijstellingen van dit betreffende plan. Onder het meewerken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 9 eerste lid onder a van de wet wordt door het college ook begrepen het verlenen van toestemming aan de persoon of de instelling die het betreffende onderzoek heeft verricht, om de resultaten van het onderzoek bekend te maken aan het college of door het college ingeschakelde uitvoeringsorganisaties.
3. Verstrekking van gegevens Artikel 53a Wwb geeft het college de bevoegdheid te bepalen welke gegevens door een belanghebbende in ieder geval verstrekt moeten worden als het gaat om het bepalen van het recht op en de voortzetting van de bijstand. Tevens bepaalt het college welke bewijsstukken moeten worden overlegd en de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van de gegevens moet plaats vinden. Het college stelt als regel dat de belanghebbende voor het recht op bijstand, of de voortzetting daarvan, in elk geval gegevens dient te verstrekken over: - Inkomen. - Vermogen. - Woonomstandigheden. - Gezinssamenstelling. - Inlichtingen over de omstandigheden die hebben geleid tot de bijstandsafhankelijkheid.
4. Niet tijdig verstrekken van inlichtingen Artikel 53a Wwb geeft het college de bevoegdheid te bepalen het tijdstip waarop gegevens verstrekt moeten worden. De belanghebbende moet tijdig inlichtingen verstrekken. Dit wil zeggen dat de belanghebbende binnen de termijn die daarvoor is gesteld inlichtingen moet verstrekken. In praktijk betekent "niet tijdig" het volgende: - De belanghebbende levert de informatie niet in voor de datum die is aangegeven. - De belanghebbende verschijnt niet bij een oproep in het kader van het vaststellen van het (voortgezette) recht op bijstand. Is dit het geval, dan wordt de bijstandsuitkering opgeschort.
5. Opschorten van de bijstand Artikel 54 Wwb geeft het college de bevoegdheid om bij het verwijtbaar aan de belanghebbende ontbreken van gegevens of bij het niet tijdig of onvolledig verstrekken van gegevens door de belanghebbende, zowel met betrekking tot de uitkering als de arbeidsinschakeling de bijstand voor een maximale periode van acht weken op te schorten.Het college handelt bij het niet volledig verstrekken van de inlichtingen als volgt: De bijstand wordt opgeschort en een hersteltermijn wordt gegeven bij het niet verschijnen op een oproep in het kader van de rechtmatigheid. De bijstand kan worden opgeschort bij het niet verschijnen op een oproep in het kader van de doelmatigheid in de volgende situaties: - Een belanghebbende wordt door het college schriftelijk opgeroepen voor het verschijnen op een bepaalde plaats en tijd in verband met het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de belanghebbende werkt niet mee aan die oproep. - Een belanghebbende wordt door het college schriftelijk opgeroepen om te verschijnen op een bepaalde plaats en tijd voor een onderzoek naar de voortgang van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de belanghebbende werkt niet mee aan dit onderzoek.
2
Ingangsdatum en termijn van opschorting: Het recht op bijstand wordt opgeschort vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Dat kan dus een moment in het verleden zijn. Bij het niet tijdig inleveren van een formulier is dat de eerste dag van de periode waarop het in te leveren formulier betrekking heeft, of vanaf de dag van het verzuim, indien niet kan worden bepaald op welke periode het verzuim betrekking heeft. De dag van het verzuim is de dag waarop het verzuim vastgesteld wordt, veelal dus de dag van het onderzoek. In de praktijk vindt opschorting plaats ingaande de eerste van de lopende kalendermaand voor zover de uitkering van die maand nog niet is betaald. Is de uitkering al wel betaald dan vindt opschorting plaats ingaande de eerste van de volgende kalendermaand. Mededeling van de opschorting en hersteltermijn Het college doet per beschikking mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit vóór een bepaalde datum het verzuim te herstellen (hersteltermijn). De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de aard van het verzuim, maar kan kort zijn, bijvoorbeeld een dag of een week. Verzuim wel/niet hersteld Herstelt de belanghebbende het verzuim binnen de hersteltermijn dan wordt de opschorting opgeheven. Indien de belanghebbende het verzuim niet herstelt binnen de hersteltermijn, wordt na het verstrijken van de hersteltermijn het besluit tot toekenning van de uitkering ingetrokken met ingang van de ingangsdatum van de termijn van opschorting.
6 Algemeen geaccepteerde arbeid Artikel 9 lid 1 Wwb en artikel 37 lid 1 Ioaw/Ioaz bepalen dat belanghebbende naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid dient te verkrijgen. Voor deze verplichting is mede van belang welke arbeid algemeen geaccepteerd wordt geacht. Algemeen geaccepteerde arbeid wordt gedefinieerd als: alle arbeid die maatschappelijk aanvaard is en die niet indruist tegen de integriteit van de belanghebbende. Het college interpreteert het begrip "indruisen tegen de integriteit" als volgt: er is sprake van indruisen tegen de integriteit van de belanghebbende bij werk in de prostitutie. Van indruisen tegen de integriteit van de belanghebbende kan ook sprake zijn als het werk indruist tegen de (geloofs)overtuiging waarnaar de belanghebbende daadwerkelijk handelt. Met indruisen tegen de integriteit van de persoon wordt niet bedoeld dat de belanghebbende werk mag weigeren dat hij onder zijn niveau vindt. De belanghebbende mag ook geen onredelijke eisen stellen in verband met te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid. Onder het stellen van onredelijke eisen in verband met de door de belanghebbende te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden en verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren, wordt ook begrepen het zich dusdanig beperkt opstellen dat bemiddeling naar algemeen geaccepteerde arbeid gefrustreerd wordt. Dit acht het college onder andere het geval bij het vasthouden aan beroepswensen die niet reëel worden geacht, het stellen van onredelijke looneisen, het niet dan wel in te beperkte mate bereid zijn te reizen naar de werkplek, het zich dermate afwijkend gedragen tijdens sollicitatiegesprekken dat bemiddeling niet slaagt. 6.1 Naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen
3
Artikel 9 lid 1 Wwb en artikel 37 lid 1 Ioaw/Ioaz bepalen dat belanghebbende naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid dient te verkrijgen. Bij het bepalen of een belanghebbende naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid tracht te verkrijgen hanteert het college de volgende vuistregels/minimumeisen: -
ingaan op verwijzingen of suggesties naar een werkgever met werk, alsmede ingaan op verwijzingen voor noodzakelijke scholing; ingaan op verzoeken tot inschrijving bij uitzendbureaus; conform een plan van aanpak zich inschrijven, dan wel zijn inschrijving vernieuwen, bij uitzendbureaus en het aantal afgesproken sollicitaties per week verrichten.
7. Ontheffing verkrijgen algemeen geaccepteerde arbeid Artikel 9 lid 2 Wwb en artikel 37a Ioaw/Ioaz bepalen dat het college in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing kan verlenen van de verplichting tot arbeidsinschakeling, als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn. Naar het oordeel van het college zijn er dringende reden om een tijdelijke ontheffing van de verplichting naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen: - indien op grond van een medisch onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende arbeidsongeschikt is; - indien de combinatie van zorg voor kinderen dan wel mantelzorg en arbeid niet mogelijk is; - indien gelet op de leeftijd, arbeidsverleden, (on)mogelijkheden van de belanghebbende en de arbeidsmarktsituatie arbeid niet mogelijk is. De ontheffing is altijd tijdelijk en de periode wordt bepaald door de duur van de omstandigheden die maken dat belanghebbende nog niet algemeen geaccepteerde arbeid kan aanvaarden. De maximale periode van ontheffing is 18 maanden. Steeds wordt na afloop van de periode opnieuw beoordeeld in hoeverre er dringende redenen zijn om de belanghebbende te ontheffen van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. 7.1 Ouder met verzorgende taak voor kinderen Artikel 9a Wwb geeft het college de bevoegdheid op verzoek van de alleenstaande ouder met tot zijn last komend kind tot vijf jaar, deze te ontheffen van de verplichting als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder a Wwb. Het college hanteert voor deze bevoegdheid de volgende regels. Er wordt de afweging gemaakt tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de alleenstaande ouder wenst te geven aan de zorgplicht. In deze afweging wordt betrokken: - Vormt het belang van de kinderen een beletsel om deel te nemen aan het arbeidsproces. - Ontstaat er als gevolg van de verplichting om deel te nemen aan het arbeidsproces een druk op de ouder die zijn weerslag heeft op het welzijn van de kinderen. 7.2 Verkrijgen arbeid ouderen De Staatssecretaris van SZW heeft bij verzamelbrief van december 2003 gemeenten laten weten dat het het college is toegestaan er voor te kiezen de beoordeling van de kans op werk voor de belanghebbende van 57,5 jarigen eenmalig te laten zijn. Het college hanteert hierbij de volgende regel: Eenmalig wordt beoordeeld of er voor de persoon ouder dan 57,5 jaar kansen zijn om werk te vinden. Wanneer de kansen redelijkerwijs ontbreken geldt ontheffing van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen tot de 65 jarige leeftijd.
4
8. Verplichting artikel 55 Wwb Artikel 55 Wwb geeft het college de bevoegdheid nadere verplichtingen aan de bijstandsverlening op te leggen waaronder begrepen een verplichting om, op advies van een arts, zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard. Van deze bevoegdheid maakt het college in ieder geval in de volgende twee situaties gebruik: - Onder op advies van een arts zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling wordt ook begrepen de adviezen van de door het college ingeschakelde bedrijfsarts opvolgen. - Belanghebbenden waarbij zich op verschillende terreinen problemen voordoen, krijgen de verplichting opgelegd om volledige medewerking te verlenen aan een traject met een aangewezen gezinscoach. Het traject zal er op gericht zijn een bijdrage te leveren aan het oplossen van de aanwezige problemen.
5
B Werk Deze beleidsregels vloeien voort uit de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012. Het college kan op basis van deze verordening regels stellen. Deze regels hebben betrekking op een van de hoofdtaken van het college vanuit de Wet werk en bijstand (Wwb) namelijk de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en het aanbieden van een voorziening indien dit door het college noodzakelijk wordt geacht. De beleidsregels bieden een beoordelingskader aan de hand waarvan bepaald kan worden of een voorziening ingezet wordt of niet. Indien een voorziening wordt aangeboden is dit niet vrijblijvend. Bij weigering van een voorziening, kan een maatregel worden opgelegd. Ook als een voorziening ten gevolge van het gedrag van belanghebbende moet worden beëindigd, kan dit een maatregel tot gevolg hebben. Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van de onderstaande beleidsregels. Achtereenvolgens komen in de beleidsregels de volgende onderwerpen aan bod: 1. Inzet voorziening gericht op de arbeidsinschakeling. 2. Wijzigen woonplaats na aanvang voorziening. 3. Nadere regels voorzieningen. 4. Beëindiging van de voorziening. 5. Afbouw gesubsidieerde arbeid.
1. Inzet voorziening gericht op de arbeidsinschakeling Artikel 2 lid 1 van de Re-integratieverordening Wwb geeft aan dat het college voor zover het college dit noodzakelijk acht, voorzieningen aanbiedt. Het college hanteert voor het vaststellen van de noodzaak van een voorziening de volgende criteria: - Een voorziening wordt alleen noodzakelijk geacht als de belanghebbende met inzet van de voorziening in staat wordt geacht (op termijn) reguliere arbeid te verwerven. Bij de bepaling of belanghebbende in staat is (op termijn) reguliere arbeid te aanvaarden wordt betrokken: leeftijd, opleidingsniveau, werkervaring, arbeidshandicap, woonsituatie, verslaving, justitieel verleden, houding, motivatie en realiteit beroepswens. - Een voorziening is in elk geval niet noodzakelijk als de belanghebbende zonder inzet van de voorziening in staat wordt geacht op korte termijn reguliere arbeid te verwerven. - Een voorziening is niet als noodzakelijk aan te merken als door het beperkt aantal uren dat de belanghebbende beschikbaar is, de voorziening niet (langer) adequaat is. Zaken die het college in de beoordeling van noodzakelijkheid van een voorziening verder mee laat wegen zijn: - Heeft de belanghebbende aantoonbare inspanningen verricht met zijn huidige kwalificaties aan het werk te komen, zonder dat dit resultaat heeft gehad. - Is de belanghebbende gemotiveerd nu aan het werk te gaan. - Is er behoefte op de arbeidsmarkt aan personen met de beoogde kwalificatie. - Maakt deze belanghebbende met de beoogde kwalificatie een goede kans op de arbeidsmarkt gezien zijn overige persoonskenmerken. - De mate waarin eerder ingezette voorzieningen hebben bijgedragen aan het beoogde doel. Zeer bijzondere individuele omstandigheden worden door het college betrokken bij het vaststellen van de noodzakelijkheid van de voorziening waaronder het risico op afglijden. Dit moet echter ondersteund worden met een advies van een andere professionele instelling. Het verlengen van een voorziening wordt beschouwd als het opnieuw aanbieden van een
6
voorziening.
2. Wijzigen woonplaats na aanvang voorziening Artikel 2 lid 2 van de Re-integratieverordening Wwb vermeldt dat indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van een belanghebbende binnen Nederland wijzigt, het college bevoegd is te bepalen of de voorziening desondanks kan worden voortgezet. Het college hanteert hierbij de volgende regels: - Wanneer een belanghebbende aangeeft te verhuizen naar een andere gemeente wordt met die gemeente contact opgenomen om te onderzoeken of de voorziening door die gemeente kan worden voortgezet. - Wanneer de ontvangende gemeente de verplichtingen niet wil of kan overnemen wordt (het bekostigen van) de voorziening zo spoedig mogelijk gestaakt. Met zo spoedig mogelijk wordt in ieder geval bedoeld dat geen nieuwe (betalings)verplichtingen worden aangegaan. - Startersbanen, werkgeversbonussen, banen waarvoor loonkostensubsidies zijn verstrekt en brugsubsidies, kunnen indien de verhuizing plaatsvindt nadat de subsidie toegekend is, doorbetaald worden tot afloop van de periode waarvoor deze subsidies zijn toegekend. Er hoeft in dit geval geen voorafgaand verzoek tot overname van de voorziening bij de nieuwe woongemeente te worden gedaan. Andere (betalings)verplichtingen mogen tijdens de resterende looptijd van deze subsidies niet meer worden aangegaan. - ID-banen en Wiw-banen worden ten gevolge van een verhuizing niet beëindigd, aangezien deze banen vanwege de besluiten in het kader van de afbouw van de gesubsidieerde arbeid reeds in duur beperkt zijn. Andere (betalings)verplichtingen mogen tijdens de resterende looptijd van deze subsidiebanen niet meer worden aangegaan. Dit sluit niet uit dat vanwege andere redenen ID-banen, Wiw-banen, startersbanen, werkgeversbonussen, loonkostensubsidies en brugsubsidies tussentijds alsnog beëindigd kunnen worden. Het gaat in deze paragraaf om verhuizing naar een andere gemeente in Nederland. Indien de belanghebbende verhuist naar het buitenland wordt de voorziening onmiddellijk beëindigd.
3. Nadere regels voorzieningen Artikel 8 lid 4 van de Re-integratieverordening Wwb geeft aan dat het college aanvullend op de verordening met inachtneming van het beleidsplan nadere regels dient op te stellen ten aanzien van de voorzieningen. Achtereenvolgens bespreken we de regels die het college hanteert ten aanzien van de voorzieningen: 3.1 3.2 3.3. 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 3.12 3.13
Startersbanen Loonkostensubsidies Verzekering ziekteverzuim Werkgeversbonus Proefplaats Participatieplaats Oriëntatieplaats Arbeidsactiveringsplaats Scholing Diagnose Nazorg Premie participatieplaats Overige vergoedingen
7
8
3.1 Startersbanen Artikel 10 van de Re-integratieverordening Wwb bepaalt dat subsidie kan worden verstrekt aan werkgevers die met uitkeringsgerechtigden tot 27 jaar een arbeidsovereenkomst afsluiten voor 12 aaneengesloten maanden. Op deze subsidie zijn met terugwerkende kracht tot 1 mei 2013 de volgende nadere bepalingen van toepassing: Aanvraag van de subsidie a De aanvraag voor de subsidie wordt bij het college ingediend voor aanvang van de arbeidsovereenkomst waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Gelet op de termijn die het college nodig heeft om een beslissing op de aanvraag te nemen, is het ontvangen van de beslissing na ingang van het dienstverband voor risico van de aanvrager. b Bij de aanvraag verstrekt de werkgever de volgende gegevens op de door het college voorgeschreven model: - naam, adres, woonplaats en BSN van de werknemer; - een afschift van de overeenkomst waaruit de aard, de duur, de omvang van de overeenkomst en de hoogte van de beloning blijkt; - het model dient tevens ondertekend te zijn door de uitkeringsgerechtigde. Nadere voorwaarden en hoogte van de subsidie a. Indien de arbeidsduur korter is dan 32 uur per week omdat de uitkeringsgerechtigde jongere niet in staat is meer uren te werken wordt de subsidie naar rato verleend mits de uitkeringsgerechtigde jongere in dienst wordt genomen voor het aantal uren dat hij volgens het college in staat wordt geacht te werken. b. Indien bij de aanvraag blijkt dat de arbeidsduur per week minder is dan 32 uur doch de uitkeringsgerechtigde jongere doet geen beroep op een aanvullende uitkering in het kader van de wet, wordt de subsidie naar rato van de arbeidsduur verstrekt. c. Van het maximale subsidiebedrag is € 1500 bestemd voor scholing, training en/of loopbaanbegeleiding. d. Indien scholing, training of loopbaanbegeleiding niet ingezet is, heeft de werkgever geen recht op het hiervoor bestemde bedrag van € 1500 tenzij de werkgever aantoont dat de arbeidsovereenkomst met de betreffende uitkeringsgerechtigde jongere minimaal een half jaar verlengd is. Verplichtingen a. De werkgever is verplicht alles te melden dat van invloed is op de verstrekking van de subsidie, waaronder het tussentijds beëindigen van de arbeidsovereenkomst, het verhuizen van de werknemer naar een andere gemeente, het verhogen dan wel verlagen van de arbeidsduur en het niet dan wel onvoldoende functioneren op de werkplek. b. De werkgever is verplicht de werknemer ondersteuning te bieden door het inzetten van scholing, training of loopbaanbegeleiding en door het voeren van voortgangsgesprekken al dan niet in aanwezigheid van een medewerker van de gemeente. c. De werkgever bedingt voor geleverde goederen en diensten die voortvloeien uit de arbeid van de werknemer vergoedingen die de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloeden. d. De werkgever draagt er zorg voor dat de er geen sprake is van verdringing van arbeid. Dat wil zeggen dat werkgever in een periode van zes maanden voorafgaand aan de subsidie geen arbeidsovereenkomsten dan wel aanstellingen tot het verrichten van vergelijkbare arbeid vanwege bedrijfseconomische redenen beëindigd heeft of op korte termijn zal beëindigen. Uitbetaling a. De subsidie wordt onder aftrek van € 1500 (voor scholing, training of begeleiding) per kwartaal bevoorschot. Aan het eind van elk kwartaal levert de werkgever een kopie aan van de loonstroken van de betreffende werknemer van het kwartaal ervoor. Het volgende voorschot wordt pas uitbetaald nadat deze loonstroken ontvangen zijn. b. Het voor scholing bestemde bedrag van € 1500 wordt uitbetaald na vaststelling van de subsidie.
9
Vaststelling a. De subsidie wordt binnen drie maanden na afloop van de subsidieperiode vastgesteld nadat de werkgever aangetoond heeft welke scholing, training of loopbaanbegeleiding is ingezet dan wel aangetoond heeft de arbeidsovereenkomst minimaal een half jaar verlengd is. b. Indien de arbeidsovereenkomst tussentijds beëindigd wordt, wordt de subsidie naar rato van de daadwerkelijke duur van de arbeidsovereenkomst vastgesteld, waarbij voor elke aangevangen kalendermaand een 1/12 deel van de subsidie wordt verstrekt. Dit geldt ook voor dat deel van de subsidie dat gereserveerd is voor de kosten van scholing, training en loopbegeleiding. Plafond Ingevolge artikel 3 lid 2 van de Re-integratieverordening Wwb kan het college een plafond instellen voor een voorziening. Het college stelt voor de startersbanen een subsidieplafond vast van in totaal € 2.300.000. Weigeringsgronden a. De subsidie wordt geweigerd indien de subsidie niet noodzakelijk wordt geacht voor de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde jongere. b. De subsidie wordt geweigerd indien de aanvraag na een hersteltermijn van twee weken nog steeds niet ondertekend is door de werkgever of de uitkeringsgerechtigde jongere voor wie de startersbaan wordt ingezet. c. De subsidie wordt geweigerd als de werkgever voor dezelfde persoon al eens een startersbaan of een werkgeversbonus als bedoeld in paragraaf 3.4 heeft gehad. d. De subsidie wordt geweigerd als de werkgever: i) voor dezelfde jongere in dezelfde functie al een brug(baan)subsidie in het kader van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (2005 en, of latere versies) heeft gehad, of ii) voor dezelfde jongere al een brugsubsidie in het kader van de Verordening werkleeraanbod Wij (2009) heeft gehad, of iii) voor dezelfde jongere al begeleidingskosten vergoed heeft gekregen in de periode dat de jongere bij werkgever in het kader van een proefplaats werkzaam was. e De subsidie wordt geweigerd indien de werkgever zich niet aan zijn verplichtingen houdt of er grond is aan te nemen dat de werkgever zich niet aan zijn verplichtingen zal houden. Dat laatste kan het geval zijn indien de werkgever zich niet aan zijn verplichtingen heeft gehouden bij een andere subsidie die het college de werkgever heeft toegekend. f De subsidie wordt geweigerd indien de subsidie leidt tot verdringing of concurrentieverstoring. g De subsidie wordt geweigerd indien de arbeidsovereenkomst niet aangegaan wordt voor de periode van 12 aaneengesloten maanden. h De subsidie wordt geweigerd indien de uitkeringsgerechtigde jongere vanwege het aantal arbeidsuren waarvoor de arbeidsovereenkomst aangegaan wordt nog steeds aangewezen is op een uitkering op grond van de Wwb, behalve indien dit veroorzaakt wordt door het gegeven dat door het college vastgesteld is dat de belanghebbende niet in staat is meer uren werkzaam te zijn. i De subsidie wordt geweigerd indien het vastgestelde subsidieplafond is bereikt. j De subsidie wordt geweigerd indien de aanvraag wordt ingediend na 31 december 2013. NKS Voor zover hiervan niet in bovenstaande regels is afgeweken, is op de verstrekking van de subsidie de Nijmeegse Kaderverordening Subsidieverstrekking (NKS) en de daaruit voortvloeiende regels van toepassing.
10
3.2 Loonkostensubsidie Artikel 11 van de Re-integratieverordening Wwb bepaalt dat subsidie kan worden verstrekt aan werkgevers die met uitkeringsgerechtigden ouder dan 27 jaar die niet (nog) volledig productief zijn een arbeidsovereenkomst afsluiten. Op deze subsidie zijn met terugwerkende kracht tot 1 april 2013 de volgende nadere bepalingen van toepassing: Beoordeling verminderde productiviteit: Bij de beoordeling of de uitkeringsgerechtigde (nog) niet volledig productief is, dienen in ieder geval de volgende punten meegewogen te worden: - de duur van de werkloosheid van de uitkeringsgerechtigde; - het resultaat van vorige voorzieningen die voor de uitkeringsgerechtigde ingezet zijn; - of er sprake is van structurele functionele beperkingen; - of de uitkeringsgerechtigde een Wsw-indicatie heeft; - of de uitkeringsgerechtigde een WIA/WAO-uitkering geniet of korter dan 5 jaar geleden heeft genoten. Aanvraag van de subsidie a. De aanvraag voor de subsidie wordt bij het college ingediend voor aanvang van de arbeidsovereenkomst waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Gelet op de termijn die het college nodig heeft om een beslissing op de aanvraag te nemen, is het ontvangen van de beslissing na ingang van het dienstverband voor risico van de aanvrager. b. Bij de aanvraag verstrekt de werkgever de volgende gegevens op de door het college voorgeschreven model: - naam, adres, woonplaats en BSN van de werknemer; - een afschift van de overeenkomst waaruit de aard, de duur, de omvang van de overeenkomst en de hoogte van de beloning blijkt; - de reden waarom de werkgever van mening is dat de kandidaatwerknemer verminderd productief is; - het model dient tevens ondertekend te zijn door de werknemer. Nadere voorwaarden en hoogte van de subsidie a. De looptijd van de subsidie is gekoppeld aan de duur van de arbeidsovereenkomst en kan maximaal 12 aaneengesloten maanden bedragen. b. Per maand wordt zolang de overeenkomst voortduurt € 750 aan subsidie verstrekt indien de arbeidsduur per week 32 uur of meer bedraagt. c. Bij een arbeidsovereenkomst met een arbeidsduur korter dan 32 uur per week wordt de subsidie naar rato verstrekt. d. Indien de arbeidsovereenkomst na de minimale periode van 26 weken verlengd wordt, wordt voor elke maand die de arbeidsovereenkomst verlengd is maximaal € 750 aan subsidie verstrekt waarbij in totaal nooit meer dan 12 maanden van de arbeidsovereenkomst wordt gesubsidieerd. De werkgever dient de verlenging van de loonkostensubsidie aan te vragen. Op de verlengde aanvraag zijn dezelfde bepalingen van toepassing behalve de voorwaarde met betrekking tot de duur van de arbeidsovereenkomst als bepaald in artikel 11 lid 3 van de Re-integratieverordening Wwb. e. Indien de arbeidsduur korter is dan 32 uur per week omdat de kandidaat werknemer niet in staat is meer uren te werken wordt de subsidie naar rato verleend mits de kandidaat werknemer in dienst wordt genomen voor het aantal uren dat hij volgens het college in staat wordt geacht te werken. f. Indien bij de aanvraag blijkt dat de arbeidsduur per week minder is dan 32 uur doch de kandidaat werknemer doet geen beroep op een aanvullende uitkering in het kader van de wet, wordt de subsidie naar rato van de arbeidsduur verleend.. g. Gedurende de periode dat de werkgever gecompenseerd wordt voor de loonkosten door de gemeentelijke ziekteverzuimverzekering als bedoeld in artikel 12 van de Reintegratieverordening Wwb, heeft de werkgever geen recht op de loonkostensubsidie.
11
Verplichtingen a. De werkgever is verplicht de gemeente uit eigen beweging alles te melden dat van invloed is op de verstrekking van de subsidie, waaronder het tussentijds beëindigen van de arbeidsovereenkomst, het verhuizen van de werknemer naar een andere gemeente, het verminderen of verhogen van de arbeidsduur en het niet dan wel onvoldoende functioneren op de werkplek. b. De werkgever is als de gemeente hierom verzoekt, verplicht (schriftelijke) informatie te verstrekken over het functioneren en de inzetbaarheid van de werknemer. c. De werkgever bedingt voor geleverde goederen en diensten die voortvloeien uit de arbeid van de werknemer vergoedingen die de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloeden. d. De werkgever draagt er zorg voor dat de er geen sprake is van verdringing van arbeid. Dat wil zeggen dat werkgever in een periode van zes maanden voorafgaand aan de subsidie geen arbeidsovereenkomsten dan wel aanstellingen tot het verrichten van vergelijkbare arbeid vanwege bedrijfseconomische redenen beëindigd heeft of op korte termijn zal beëindigen. Uitbetaling De subsidie wordt per kwartaal bevoorschot. Aan het eind van elk kwartaal levert de werkgever een kopie van de loonstroken van de werknemer van het kwartaal ervoor aan en een verslag waaruit het functioneren en de inzetbaarheid van de werknemer blijkt. Het volgende voorschot wordt pas uitbetaald nadat deze loonstroken en het verslag ontvangen zijn. Vaststelling De subsidie wordt binnen drie maanden na afloop van de subsidieperiode vastgesteld. Plafond Ingevolge artikel 3 lid 2 van de Re-integratieverordening Wwb kan het college een plafond instellen voor een voorziening. Het college stelt voor de voorziening loonkostensubsidie een subsidieplafond vast ter hoogte van € 1.9000.000. Weigeringsgronden a. De subsidie wordt geweigerd indien de subsidie niet noodzakelijk wordt geacht voor de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde. b. De subsidie wordt geweigerd indien de aanvraag na een hersteltermijn van twee weken nog steeds niet ondertekend is door de werkgever of de uitkeringsgerechtigde voor wie de loonkostensubsidie wordt ingezet. c. De subsidie wordt geweigerd als de werkgever voor dezelfde persoon al eens een loonkostensubsidie, startersbaan of een werkgeversbonus heeft gehad. d. De subsidie wordt geweigerd als de werkgever: i) voor dezelfde uitkeringsgerechtigde in dezelfde functie al een brug(baan)subsidie in het kader van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (2005 en, of latere versies) heeft gehad, of ii) voor dezelfde uitkeringsgerechtigde al een brugsubsidie in het kader van de Verordening werkleeraanbod Wij (2009) heeft gehad, of iii) voor dezelfde uitkeringsgerechtigde al begeleidingskosten vergoed heeft gekregen in de periode dat de uitkeringsgerechtigde bij werkgever in het kader van een proefplaats werkzaam was. e. De subsidie wordt geweigerd indien de werkgever zich niet aan zijn verplichtingen houdt of er grond is aan te nemen dat de werkgever zich niet aan zijn verplichtingen zal houden. Dat laatste kan het geval zijn indien de werkgever zich niet aan zijn verplichtingen heeft gehouden bij een andere subsidie die het college de werkgever heeft toegekend. f. De subsidie wordt geweigerd indien de subsidie leidt tot verdringing of concurrentieverstoring. g. De subsidie wordt geweigerd indien de arbeidsovereenkomst niet aangegaan wordt voor de periode van minimaal 26 weken.
12
h. De subsidie wordt geweigerd indien de uitkeringsgerechtigde vanwege het aantal arbeidsuren waarvoor de arbeidsovereenkomst aangegaan wordt nog steeds aangewezen is op een uitkering op grond van de Wwb, behalve indien dit veroorzaakt wordt door het gegeven dat door het college vastgesteld is dat de uitkeringsgerechtigde niet in staat is meer uren werkzaam te zijn. i. De subsidie wordt geweigerd indien het vastgestelde subsidieplafond bereikt is. j. De subsidie wordt geweigerd indien de aanvraag wordt ingediend na 31 december 2013 tenzij het een aanvraag betreft die ziet op verlenging van de gesubsidieerde arbeidsovereenkomst NKS Voor zover hiervan niet in bovenstaande regels is afgeweken, is op de verstrekking van de subsidie de Nijmeegse Kaderverordening Subsidieverstrekking (NKS) en de daaruit voortvloeiende regels van toepassing. 3.3. Verzekering ziekteverzuim Artikel 12 lid 7 van de Re-integratieverordening Wwb bepaalt dat het college nadere regels stelt ten aanzien van de doelgroep uitkeringsgerechtigden met een hoger risico op uitval door ziekte. Het college stelt vast dat bij de beoordeling of er sprake is van een hoger risico op uitval door ziekte in ieder geval de volgende punten meegewogen dienen te worden: - de duur van de werkloosheid van de uitkeringsgerechtigde; - het resultaat van vorige voorzieningen die voor de uitkeringsgerechtigde ingezet zijn; - of er sprake is van structurele functionele beperkingen; - of de uitkeringsgerechtigde een Wsw-indicatie heeft; - of de uitkeringsgerechtigde een WIA/WAO-uitkering geniet of korter dan 5 jaar geleden heeft genoten. 3.4 Werkgeversbonus Artikel 11 van de Re-integratieverordening Wwb bepaalt dat subsidie kan worden verstrekt aan werkgevers die met nuggers tot 27 jaar, met Anw-ers of met uitkeringgerechtigden een reguliere arbeidsovereenkomst aangaan. Op deze subsidie, werkgeversbonus genaamd, zijn de volgende nadere bepalingen van toepassing: a
De looptijd van de subsidie is gekoppeld aan de duur van de arbeidsovereenkomst en kan maximaal één jaar bedragen.
b
Bij een arbeidsovereenkomst met een overeengekomen contractsduur korter dan één jaar wordt de subsidie naar rato van de overeengekomen contractsduur verstrekt.
c
De voorwaarden en verplichtingen waaraan de werkgever moet voldoen zijn: - De arbeidsovereenkomst dient minimaal aangegaan te worden voor het aantal weken dat gehanteerd wordt als referte-eis voor toepassing van de Werkloosheidswet. - De werkgever verklaart zich in beginsel bereid de arbeidsovereenkomst dan wel de aanstelling met de werknemer - bij voldoende functioneren - na afloop van de gesubsidieerde periode voort te zetten. De werkgever betaalt aan de werknemer een salaris tenminste op basis van het wettelijk minimumloon en passend binnen de bij de werkgever geldende CAO. - Het inkomen van de werknemer voor wie de werkgever subsidie ontvangt moet zodanig zijn dat de werknemer niet meer is aangewezen op een uitkering op grond van de Wwb. Een lager inkomen is toegestaan indien de werknemer op een kortere arbeidsduur is aangewezen en werkzaam is voor het aantal uren waarvoor de werknemer door het college in staat wordt geacht te werken.
13
-
-
De werkgever bedingt voor geleverde goederen en diensten die voortvloeien uit de arbeid van de werknemer vergoedingen die de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloeden. De werkgever draagt er zorg voor dat de er geen sprake is van verdringing van arbeid. Dat wil zeggen dat werkgever in een periode van zes maanden voorafgaand aan de subsidie geen arbeidsovereenkomsten dan wel aanstellingen tot het verrichten van vergelijkbare arbeid vanwege bedrijfseconomische redenen beëindigd heeft of op korte termijn zal beëindigen.
d
De hoogte en de duur van de subsidie bedragen: - Voor uitkeringsgerechtigden van 23 jaar en ouder en voor nuggers van 23 tot 27 jaar bedraagt de subsidie € 4000 indien de arbeidsduur 32 uur per week of meer bedraagt en het contract één jaar duurt. - Voor jongeren tot 23 jaar, zowel nuggers als uitkeringsgerechtigden, bedraagt de subsidie € 2500 indien de arbeidsduur 32 uur per week of meer bedraagt en het contract één jaar duurt. - Indien de overeengekomen contractsduur korter is dan één jaar of de overeengekomen arbeidsduur minder bedraagt dan 32 uur per week, wordt de subsidie naar rato vastgesteld waarbij helemaal geen subsidie wordt verstrekt indien de arbeidsovereenkomst in de proeftijd wordt beëindigd.
e
De aanvraag voor de subsidie wordt bij het college ingediend voor aanvang van de arbeidsovereenkomst waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Gelet op de termijn die het college nodig heeft om een beslissing op de aanvraag te nemen, is het ontvangen van de beslissing na ingang van het dienstverband voor risico van de aanvrager.
f
Indien de arbeidsovereenkomst aangegaan is voor de periode als bedoeld onder punt c, eerste streepje en aansluitend aan deze periode verlengd wordt, kan de werkgever een nieuwe aanvraag indienen voor de werkgeversbonus. Op de nieuwe aanvraag zijn dezelfde voorwaarden en verplichtingen van toepassing. In totaal kan er nooit meer dan 12 maanden gesubsidieerd worden. Deze bepaling heeft terugwerkende kracht tot 1 mei 2013.
g
Bij de aanvraag verstrekt de werkgever de volgende gegevens op de door het college voorgeschreven model: - naam, adres, woonplaats en BSN van de werknemer; - een afschift van de overeenkomst waaruit de aard, de duur, de omvang van de overeenkomst, de hoogte van de beloning en de intentie tot het verlengen van de overeenkomst na afloop van de subsidie, blijkt; - het model dient tevens ondertekend te zijn door de werknemer.
h
Het college stelt de subsidie vast zonder voorafgaande beschikking tot verlening van de subsidie.
i
Het subsidiebedrag wordt na afloop van de proeftijd genoemd in de arbeidsovereenkomst in één keer uitbetaald tenzij er sprake is van een 0-urencontract.. In dat geval wordt per kwartaal achteraf betaald na ontvangst van de loonstroken en nadat vastgesteld is dat de belanghebbende geen beroep heeft gedaan op een aanvullende uitkering op grond van de wet.
j
De werkgever zendt als het college daarom verzoekt loonstaten toe over de periode waarop de verstrekte subsidie ziet.
k
De werkgever doet onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de arbeidsinschakeling van de werknemer. Tevens dient de werkgever onmiddellijk melding te maken van het verbreken van het dienstverband van de werknemer en van wijzigingen in de duur en omvang van dit
14
dienstverband. l
De subsidie wordt geweigerd indien de subsidie niet noodzakelijk wordt geacht voor de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.
m De subsidie wordt geweigerd indien de aanvraag na een hersteltermijn van twee weken nog steeds niet ondertekend is door de werkgever of de belanghebbende voor wie de werkgeversbonus wordt ingezet. n
De subsidie wordt geweigerd als de werkgever voor dezelfde persoon al een werkgeversbonus heeft gehad.
o
De subsidie wordt geweigerd als de werkgever: i) voor dezelfde persoon al in dezelfde functie een brug(baan)subsidie in het kader van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (2005 en, of latere versies) heeft gehad, of ii) voor dezelfde persoon al een brugsubsidie in het kader van de Verordening werkleeraanbod Wij (2009) heeft gehad, of iii) voor dezelfde persoon al begeleidingskosten vergoed heeft gekregen in de periode dat de belanghebbende bij werkgever in het kader van een proefplaats werkzaam was.
p
De subsidie wordt geweigerd indien de werkgever zich niet bereid verklaart om in beginsel de werknemer bij voldoende functioneren na afloop van de subsidie in dienst te houden.
q
De subsidie wordt geweigerd indien de werkgever zich niet aan zijn verplichtingen houdt of er grond is aan te nemen dat de werkgever zich niet aan zijn verplichtingen zal houden. Dat laatste kan het geval zijn indien de werkgever zich niet aan zijn verplichtingen heeft gehouden bij een andere subsidie die het college de werkgever heeft toegekend.
r
De subsidie wordt geweigerd indien de subsidie leidt tot verdringing of concurrentieverstoring.
s
De subsidie wordt geweigerd indien de arbeidsovereenkomst niet aangegaan wordt voor minimaal het aantal weken dat gehanteerd wordt als referte-eis bij toepassing van de Werkloosheidswet.
t
De subsidie wordt geweigerd indien de belanghebbende vanwege het aantal arbeidsuren waarvoor de arbeidsovereenkomst aangegaan wordt nog steeds aangewezen is op een uitkering op grond van de Wwb, behalve indien dit veroorzaakt wordt door het gegeven dat door het college vastgesteld is dat de belanghebbende niet in staat is meer uren werkzaam te zijn of dit veroorzaakt wordt doordat er sprake is van een 0-urencontract.
u
Voor zover hiervan niet in bovenstaande regels is afgeweken, is op de verstrekking van de subsidie de Nijmeegse Kaderverordening Subsidieverstrekking (NKS) en de daaruit voortvloeiende regels van toepassing.
3.5 Proefplaats Een proefplaats wordt ingezet indien de belanghebbende in staat wordt geacht uiterlijk binnen 6 maanden uit te stromen naar werk. Een proefplaats wordt slechts ingezet bij een organisatie die in staat wordt geacht de noodzakelijke begeleiding te kunnen bieden.
15
Een proefplaats kan geweigerd worden wanneer er sprake is van belangenverstrengeling tussen de organisatie en de belanghebbende. Gedacht wordt hierbij onder andere aan kinderen die aanspraak maken op een proefplaats bij het bedrijf van hun ouders. 3.6 Participatieplaats De juridische kaders voor een participatieplaats zijn geregeld in de Wwb (artikel 10a) en in de Reintegratieverordening Wwb (2012). Op een participatieplaats dienen minimaal 8 uur per week additionele werkzaamheden te worden verricht. De werkzaamheden op een participatieplaats dienen additioneel te zijn. Bij additioneel werk mag er geen sprake zijn van verdringing van reguliere arbeid. De volgende criteria ter voorkoming van verdringing worden gehanteerd: a Bij plaatsing van belanghebbende op een participatieplaats dient de werkgever te verklaren: - dat in een periode van zes maanden voorafgaand aan de plaatsing van de belanghebbende op een participatieplaats er geen arbeidsovereenkomsten dan wel aanstellingen tot het verrichten van vergelijkbare arbeid vanwege bedrijfseconomische redenen zijn beëindigd of op korte termijn beëindigd zullen worden. - dat er geen sprake is van concurrentievervalsing. b Indien er sprake is van een speciaal voor belanghebbende gecreëerde functie dan wel van een reeds bestaande functie die alleen met speciale begeleiding kan worden verricht, wordt additionaliteit aangenomen. De onder sub a genoemde verklaring is bij een speciaal voor de belanghebbende gecreëerde functie niet noodzakelijk. Bij de beoordeling na negen maanden als bedoeld in artikel 10a achtste lid van de wet waarbij het college beoordeelt of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling van de belanghebbende heeft vergroot, betrekt het college in ieder geval het functioneren van belanghebbende, de voortgang van eventueel ingezette scholing en de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Bij de beoordeling na maximaal 23 maanden en de beoordeling vóór afloop van het derde jaar als bedoeld in artikel 10a negende en tiende lid van de wet, waarbij het college beoordeelt of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling aanmerkelijk heeft vergroot, betrekt het college in ieder geval het functioneren van belanghebbende, de voortgang van eventueel ingezette scholing en de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Indien de participatieplaats de arbeidsinschakeling aanmerkelijk heeft vergroot, wordt de participatieplaats voortgezet in een andere werkomgeving met andere werkzaamheden. 3.7 Oriëntatieplaats De inzet van de oriëntatieplaats moet ertoe bijdragen dat de inzet van werk binnen maximaal 12 maanden haalbaar is. De eisen aan de medewerker binnen een oriëntatieplaats mag niet zoveel overeenkomsten met de eisen aan overige, reguliere arbeidskrachten binnen de instelling of het bedrijf vertonen, dat er feitelijk sprake is van reguliere arbeid zonder betaling. Er mag dus geen sprake zijn van verdringing. De maximale verlenging als bedoeld in artikel 16 lid 4 van de Re-integratieverordening Wwb (2012) bedraagt 6 maanden. Een oriëntatieplaats wordt slechts ingezet bij een organisatie die in staat wordt geacht de noodzakelijke begeleiding te kunnen bieden.
16
Een oriëntatieplaats kan geweigerd worden wanneer er sprake is van belangenverstrengeling tussen de organisatie en de belanghebbende. Gedacht wordt hierbij onder andere aan kinderen die aanspraak maken op een proefplaats bij het bedrijf van hun ouders. 3.8 Arbeidsactiveringstrajecten De inzet van een arbeidsactiveringstraject moet ertoe bijdragen dat de uitkeringsgerechtigde binnen maximaal 6 maanden een volgende stap in zijn traject richting arbeidsinschakeling kan zetten. Maximaal nadat de uitkeringsgerechtigde 3 maanden arbeidsactiviteiten heeft verricht, dient het college te beoordelen of een volgende stap in het traject richting arbeidsinschakeling door de uitkeringsgerechtigde gezet kan worden. Bij deze beoordeling betrekt het college onder andere de volgende aspecten: - Zijn de belemmerende factoren om arbeid te kunnen verkrijgen en aanvaarden opgeheven dan wel heeft uitkeringsgerechtigde hiermee leren omgaan? - Is er reeds sprake van voldoende gewenning aan arbeid? - Is er een helder beeld verkregen van de (on)mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde? - Zijn de werknemersvaardigeheden voldoende ontwikkelt? Indien er tijdens een arbeidsactiveringstraject werkzaamheden worden verricht bij een activeringscentrum wordt van additionaliteit van de werkzaamheden uitgegaan. Er is dan immers sprake van speciaal voor uitkeringsgerechtigden gecreëerde werkzaamheden. Indien er sprake is van onbeloonde werkzaamheden bij andere organisaties dient de organisatie te verklaren dat: - in een periode van zes maanden voorafgaand aan de plaatsing van de uitkeringsgerechtigde geen arbeidsovereenkomsten dan wel aanstellingen tot het verrichten van vergelijkbare arbeid vanwege bedrijfseconomische redenen zijn beëindigd of op korte termijn beëindigd zullen worden. - er geen sprake is van concurrentievervalsing. De verklaring wordt niet noodzakelijk geacht indien er sprake is van een speciaal voor de uitkeringsgerechtigde gecreëerde functie dan wel van een reeds bestaande functie die alleen met speciale begeleiding kan worden verricht. In dat geval wordt additionaliteit aangenomen. 3.9 Scholing Ten aanzien van scholing wordt vastgesteld, dat bij de beoordeling van de noodzaak van de scholing de volgende punten meegewogen dienen te worden: - Zijn er duale trajecten (in de beoogde richting) zodat de belanghebbende werk en leren kan combineren? - Is er een kortere scholing (in de beoogde richting) waarmee betrokkene al een start op de arbeidsmarkt kan maken? - Is de scholingsduur korter dan 2 jaar? - Is het aannemelijk dat de belanghebbende in de beoogde richting jaren aan het werk wil blijven? - Is het aannemelijk dat in de beoogde richting de komende jaren voldoende werk is? - Kan belanghebbende de scholing aan? Zeer bijzondere individuele omstandigheden worden door het college betrokken bij het vaststellen van de noodzakelijkheid van de voorziening, daarbij wordt door het college onder andere gedacht aan de omstandigheid dat vluchtelingen in hun land van herkomst hoogopgeleid zijn en in Nederland met hun diploma (nog) niet aan de slag kunnen. Artikel 18 lid 2 van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013 geeft het college de opdracht nadere regels te stellen ten aanzien van het bedrag dat per belanghebbende aan scholing besteed kan worden. Het college hanteert de regel dat maximaal € 1500 per belanghebbende aan scholing besteed kan worden.
17
3.10 Diagnose Een onderzoek naar de mogelijkheden wordt door het college in ieder geval aangeboden indien er sprake is van lichamelijke of psychische klachten waardoor onvoldoende duidelijk is of het college de belanghebbende ondersteuning dan wel een voorziening kan aanbieden en welke voorziening gezien de belastbaarheid van belanghebbende geschikt is. De diagnose wordt niet of niet opnieuw aangeboden indien de belanghebbende weigert de resultaten van het onderzoek kenbaar te maken aan het college. 3.11 Nazorg Indien een belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, neemt het college binnen de periode van de geldende proeftijd contact op met de belanghebbende. Het doel van dit contact is te beoordelen in hoeverre het dienstverband naar tevredenheid verloopt en om te beoordelen of er eventueel zaken spelen die om een oplossing vragen. Dit om vroegtijdige uitval te voorkomen. Dit contact wordt herhaald voor zover dit noodzakelijk wordt geacht. Indien belanghebbende tijdens zijn re-integratietraject naar werk voldoende zelfredzaam is geweest, wordt deze voorziening niet ingezet. 3.12 Premie voor het werken met behoud van uitkering Artikel 21 lid 1 van de Re-integratieverordening bepaalt dat een uitkeringsgerechtigde, die werkzaam is op een participatie of proefplaats telkens nadat hij zes maanden werkzaamheden heeft verricht een premie krijgt indien de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op arbeidsinschakeling. Voor zolang belanghebbende de participatie- of proefplaats heeft, gaat het college ervan uit dat deze ook voldoende meewerkt, tenzij er vanwege gedragingen van de belanghebbende die de arbeidsinschakeling belemmeren een maatregel is opgelegd. In dat geval verstrekt het college over de afgelopen zes maanden geen premie. Dit geldt ook voor de premie die verstrekt wordt als er er een kortere periode dan zes maanden wordt gewerkt als bedoeld in artikel 20 lid 3 en lid 4 van de verordening. 3.13 Overige vergoedingen Noodzakelijke kosten: De uitkeringsgerechtigde komt in aanmerking voor een vergoeding van kosten die noodzakelijk worden gemaakt in het kader van de arbeidsinschakeling. Dit betreft in ieder geval de kosten van: a. vervoer, b. tussenschoolse opvang, c. leermiddelen en d. overige kosten voor zover deze kosten noodzakelijk gemaakt worden ten behoeve van de arbeidsinschakeling. a. vervoer - Binnen een enkele reisafstand van 10 km wordt iemand geacht te kunnen lopen of fietsen en komen reiskosten niet in aanmerking voor vergoeding. - Wanneer fietsen vanwege in de persoon gelegen factoren redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden verlangd (bijvoorbeeld een aantoonbare handicap die de mobiliteit aantast) is ook vergoeding binnen een enkele reisafstand van 10 km mogelijk. - Vergoedingen vinden plaats op basis van het openbaar vervoer als met openbaar vervoer gereisd wordt. - Vergoeding van reiskosten waarbij de enkele reisafstand meer bedraagt dan 10 km vindt plaats op basis van het kilometerbedrag van de maximale onbelaste vergoedingen volgens de belastingwetgeving (zie normenkaart) indien niet met openbaar vervoer gereisd wordt..
18
-
-
Voor het bepalen van het aantal kilometers wordt de reisafstand volgens de online ANWB routeplanner kortste route gehanteerd. Om de reiskosten te kunnen declareren zal een correct en volledig ingevulde en ondertekende kilometerstaat(standaardformulier) moeten worden overlegd. Gemaakte reiskosten dienen in het jaar waarop ze betrekking hebben, aangevraagd te worden tot uiterlijk 1 april in het jaar daaropvolgend. Bij reizen met openbaarvervoer kan het transactieoverzicht OV-chipkaart voor een declaratie gebruikt worden. Wanneer de te verwachten reiskosten per maand meer dan 75 euro bedragen, kan op verzoek de te verwachten reiskosten voor een maand vooraf verstrekt worden. Geen reiskosten worden vergoed die een belanghebbende moet maken in opdracht van de organisatie waar hij met behoud van uitkering werkzaamheden verricht. Daarvoor is de betreffende organisatie verantwoordelijk.
b. tussenschoolse opvang - Het vergoeden van door de uitkeringsgerechtigde op de basisschool van het kind geregelde tussenschoolse opvang. - Vergoeding van deze opvang gebeurt op declaratiebasis door middel van overlegging van de facturen van de organisatie die de tussenschoolse opvang verzorgt. De declaratie dient ingediend te worden in het jaar waarop de kosten betrekking hebben tot uiterlijk 1 april het jaar daaropvolgend. c. leermiddelen - Leermiddelen ten behoeve van een noodzakelijke scholing komen in aanmerking voor vergoeding na het overleggen van nota's en zover deze leermiddelen niet al tot het normale huisraad worden gerekend. - Ten aanzien van een computer geldt dat men geacht wordt gebruik te kunnen maken van voorzieningen die beschikbaar zijn bij het scholingsinstituut, in de Mariënbeurs of bibliotheek. d. overige kosten Vergoeding van noodzakelijke, voor eigen rekening komende, kosten die te maken hebben met het aangaan van een (gesubsidieerd) dienstverband is mogelijk. Denk hierbij aan bijvoorbeeld legeskosten voor het verkrijgen van een bewijs van goed gedrag en kosten van inentingen die men moet maken als men in een ziekenhuis gaat werken. Dit onder de voorwaarde dat de werkgever deze kosten niet vergoedt.
4. Beëindiging van de voorziening Artikel 9 lid 1 van de Re-integratieverordening Wwb geeft aan in welke gevallen het college een voorziening kan beëindigen. Het college hanteert een nadere invulling op de volgende punten. Een voorziening wordt beëindigd: - Indien de belanghebbende die aan een voorziening deelneemt zijn verplichtingen niet nakomt waardoor de termijn waarbinnen de voorziening moest bijdragen aan arbeidsinschakeling niet langer haalbaar is; - Indien de voorziening achteraf gezien niet leidt tot arbeidsinschakeling; - Indien de belanghebbende fraude heeft gepleegd en dit, of de gevolgen hiervan, een belemmering vormen voor de arbeidsinschakeling.
5. Afbouw gesubsidieerde arbeid Artikel 8 lid 4 van de Re-integratieverordening geeft aan dat het college aanvullend op de verordening met inachtneming van het beleidsplan nadere regels stelt ten aanzien van de voorzieningen bedoeld in artikel 24 van de verordening. Het gaat hierbij om regels ten aanzien
19
van de volgende voorzieningen: 5.1 brugsubsidies, 5.2 participatiebanen en ID-banen. Deze voorzieningen worden evenals de Wiw-banen afgebouwd. Om de uitstroom uit de Wiw-, ID- en participatiebanen te bevorderen zijn in paragraaf 5.4. en 5.5 regels vastgesteld die dit proces ondersteunen. 5.1 Brugsubsidies Op brugsubsidies die op basis van artikel 20 lid 3 van de Re-integratieverordening Wwb (2012) verstrekt zijn, blijven de beleidsregels van toepassing zoals vastgelegd in paragraaf 5.1 van de beleidsregels Werk, verplichtingen en maatregelen 2012. 5.2 Participatiebanen en ID-banen a. Participatiebanen Ten aanzien van de participatiebanen,als bedoeld in artikel 21 van de ingetrokken Reintegratieverordening Wet werk en bijstand (2005) waarnaar verwezen wordt in artikel 24 lid 2 van de Re-itnegratieverordening Wwb 2013 , stelt het college de volgende nadere regels. Participatiebanen zijn bedoeld voor uitkeringsgerechtigden. Jaarlijks vindt er een doel- en rechtmatigheidscontrole plaats waarbij gecontroleerd wordt of de betreffende werknemer nog steeds aangewezen is op een participatiebaan en de betreffende werknemer nog voldoet aan de vereisten om voor een bijstandsuitkering in aanmerking te komen. Dat wil zeggen dat er wordt gekeken naar het vermogen en naar het inkomen van de partner. Indien het vermogen meer bedraagt dan het in de Wwb vrijgestelde bedrag wordt de voorziening beëindigd. Tevens wordt de voorziening beëindigd indien inkomen van de partner meer bedraagt dan 130 % wettelijk minimumloon. Vermogen dat beschouwd kan worden als vanuit de participatiebaan gespaard salaris, wordt niet meegeteld bij de bepaling van de hoogte van het vermogen. Werknemers die naast hun participatiebanen reguliere werkzaamheden verrichten, ook als dit als zelfstandige geschiedt, worden geacht niet meer aangewezen te zijn op een participatiebaan. De voorziening en derhalve de subsidiëring van de uitvoeringsorganisatie dient beëindigd te worden. Indien partners, beiden een participatiebaan hebben, mag de gezamenlijke arbeidsduur niet meer dan 40 uur per week bedragen. De uitvoeringsorganisatie voor de participatiebanen ontvangt voor de uitvoering van de participatiebanen niet meer subsidie dan het over het kalenderjaar 2010 vastgestelde bedrag, loonkostenstijgingen waar dan ook door veroorzaakt worden niet meer gesubsidieerd. Uitbreidingen van contractduur worden niet meer door het college toegekend. b. ID-banen Ten aanzien van de in- en doorstroombanen als bedoeld in artikel 27 lid 2 van de Reintegratieverordening Wet werk en bijstand (2005) waarnaar verwezen wordt in artikel 24 lid 2 van de Re-integratieverordening Wwb 2013 stelt het college de volgende regels vast: In afwijking van artikel 9 lid 1 en artikel 10 lid 2 van het voormalige Besluit in- en doorstroombanen mag het loon, exclusief de vakantietoeslag, van de werknemer op een Instroombaan de grens van 130% van het wettelijk minimumloon overschrijden en mag het loon, exclusief de vakantietoeslag van de werknemer op een Doorstroombaan de grens van 150% van het wettelijk minimumloon overstijgen. Deze regel heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2005. De loonkostensubsidie wordt om deze reden niet beëindigd. Dit betekent echter niet dat de loonkosten die gepaard gaan met de overschrijding van de loongrens van 130% van het wettelijk minimumloon dan wel 150% van het wettelijk minimumloon gesubsidieerd worden. Het college
20
vergoedt niet meer dan het over het kalenderjaar 2010 vastgestelde bedrag aan subsidie. Ook een eventuele urenuitbreiding vanaf 1 januari 2011 wordt niet gesubsidieerd. Indien er sprake is van verlaging van de loonkosten of uitdiensttreding van de werknemer wordt de loonkostensubsidie naar rato respectievelijk volledig beëindigd. De subsidie wordt per kalenderjaar verleend en vastgesteld. Vaststelling van de subsidie geschiedt in het jaar volgend op het kalenderjaar waarover de subsidie verleend is. Het besluit van de gemeente Nijmegen om de In- en doorstoombaansubsidies in fases af te bouwen, kan ertoe kunnen leiden dat werkgevers gedwongen worden om al hun werknemers op een Instroom- of Doorstroombaan reeds op 1 januari 2012 in plaats van op een latere datum te ontslaan. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de subsidie per werknemer wordt verleend en derhalve per werknemer wordt gekort. In afwijking van het Besluit In- en Doorstroombanen wordt vastgesteld dat vanaf 1 januari 2012 de subsidie niet meer per werknemer wordt verleend. In plaats daarvan wordt de subsidie ten behoeve van alle ID-werknemers van een werkgever als geheel verleend. Daardoor krijgt de organisatie de mogelijkheid, indien de subsidiekortingen voor het jaar 2012 financieel gezien niet (geheel) binnen de organisatie opgevangen kunnen worden, één of meerdere van de ID-werknemers voor te dragen van wie de Instroom- of Doorstroombaan als voorziening geheel of gedeeltelijk beëindigd kan worden. Deze voordracht dient te geschieden conform de regels die gelden voor ontslag bij werkgever. Het gevolg hiervan is dat indien het dienstverband geheel of gedeeltelijk beëindigd wordt, de subsidie voor deze persoon in dat kalenderjaar niet meer volledig gekort wordt. De korting is immers reeds op het geheel van de subsidie voor alle werknemers in dat kalenderjaar toegepast. De subsidie wordt per kwartaal bevoorschot. De subsidie kan bestaan uit twee soorten vergoedingen: 1. een bijdrage in de loonkosten en 2. een bijdrage in de aanvullende kosten. ad. 1. Een bijdrage in de loonkosten Het college vergoedt alleen die loonkosten die gemaakt worden omdat de werkgever de loonkosten op basis van een CAO verplicht is te maken. Mochten deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, dan nog vergoedt het college in geen geval meer dan het bedrag dat overeenkomt met 130 % van het wettelijk minimumloon bij een Instroombaan en 125% van het wettelijk minimumloon bij een Doorstroombaan. Bovendien wordt niet meer gesubsidieerd dan het over het kalenderjaar 2010 vastgestelde bedrag. En wordt de subsidie naar rato verminderd bij een daling van de loonkosten en volledig beëindigd bij uitdiensttreding. Dit heeft tot gevolg dat kosten die te maken hebben met het beëindigen van het dienstverband en voortvloeien uit een CAO, sociale plannen of individuele ontslagafspraken met werknemers niet door de gemeente vergoed worden. Werkgever kan onder bepaalde omstandigheden hiervoor een aparte subsidieaanvraag doen. Zie hiervoor nader paragraaf 5.5. Bij de berekening van de vergoeding van de loonkosten wordt de volgende rekensom gevolgd: Loonkosten = brutoloon + werkgeverslasten – opbrengsten. Onder opbrengsten wordt onder andere begrepen: ziektegelden, WAO-WIA gelden en premiekortingen. Het college gaat ervan uit dat de werkgever alle door de overheid ter beschikking gestelde mogelijkheden om de loonkosten te verlagen, benut. Dit betekent dat het college altijd - ongeacht of de werkgever van deze mogelijkheden daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt - de loonkosten met de opbrengsten hiervan verlaagd. Daarnaast heeft het college de mogelijkheid eigen bijdragen op te leggen. Indien een eigen bijdrage is opgelegd, wordt hierbij in de hiervoor genoemde rekensom ook rekening gehouden. De hoogte van de eigen bijdrage wordt in een percentage van de totale loonkosten uitgedrukt.
21
ad. 2. Een bijdrage in de aanvullende kosten De subsidie voor de aanvullende kosten, is een bijdrage in de kosten gemaakt door de werkgever, en bedraagt maximaal € 910 per instroombaan van 32 uur per week, per jaar. De subsidie wordt alleen voor een instroombaan verstrekt. Voor zover een eigen bijdrage in de aanvullende kosten is verstrekt in 2010, kan hierop ook in 2012 en 2013 een beroep op worden gedaan. Het bedrag aan aanvullende kosten dat vergoed wordt, is echter niet hoger dan het in 2010 aan aanvullende kosten vastgestelde bedrag. De subsidie kan worden aangewend voor de volgende kostenposten voor zover deze niet vallen onder de definitie van werkgeverslasten: reiskosten woon- werkverkeer, functiegerichte opleidingen, kosten accountantsverklaring, kinderopvang, kosten arbodienst, werkkleding, koffiegeld en feestdagentoeslag of kosten gemaakt voor het inwerken en begeleiden voor het vervullen van de functie. 5.3 Bijverdienen naast een Wiw-baan of een ID-baan Werknemers werkzaam in het kader van de voormalige Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) en het voormalige Besluit in- en doorstroombanen (ID) als bedoeld in artikel 27 lid 1 respectievelijk lid 2 van de re-integratieverordening Wwb 2005 waarnaar in artikel 24 van de Reintegratieverordening Wwb 2013 naar verwezen wordt, mogen naast hun Wiw-baan of ID-baan bijverdienen mits dit met voorafgaande toestemming van het college geschiedt. Toestemming wordt gegeven indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan: - De reguliere werkzaamheden bieden perspectief op volledige uitstroom uit de Wiw-baan. - De werkzaamheden verenigbaar zijn onder andere qua inhoud en qua werktijden met de werkzaamheden die de werknemer op zijn Wiw- of ID-baan verricht. - De werknemer gaat akkoord met aanpassing van de arbeidsduur van de Wiw- of ID-baan indien de arbeidsduur van de Wiw- of ID-baan en de reguliere arbeidsduur samen de grens van 40 uur overschrijdt. Bij overschrijding van de grens van 40 uur wordt het aantal uren boven de grens van de Wiw- of ID-arbeidsduur afgetrokken. Bijvoorbeeld een Wiw-werknemer met een Wiw-arbeidsduur van 36 uur per week gaat 15 uur regulier werken. Dat zou betekenen dat de werknemer in totaal 51 uur zou moeten werken en dat de grens van 40 uur met 11 uur overschreden zou worden. De Wiw-arbeidsduur wordt derhalve verlaagd naar 25 uur. - Het salaris dat de werknemer verdient met zijn reguliere werkzaamheden, mag niet de 60% van zijn oorspronkelijke (dat wil zeggen vóór eventuele aanpassing van de arbeidsduur) Wiwof ID-salaris overschrijden. - De Wiw-werknemer dient bij aanvang van de reguliere werkzaamheden geplaatst te zijn op een Wiw-werkplek. Toestemming dient minimaal twee weken voor aanvang van de reguliere werkzaamheden door de Wiw- of ID-werknemer gevraagd te worden waarbij de werknemer dient aan te geven akkoord te gaan met de eventuele noodzakelijke aanpassing van de arbeidsduur. 5.4 Ondersteuning van de afbouw van de gesubsidieerde banen De afbouw van de gesubsidieerde banen heeft grote gevolgen voor de betrokken werknemers. In veel gevallen zal er sprake zijn van verlies van de gesubsidieerde baan en zal er een beroep moeten worden gedaan op een WW-uitkering waardoor het inkomen daalt. Het college wil proberen deze negatieve gevolgen zo veel mogelijk te voorkomen. Daarom zijn de beleidsregels in deze paragraaf erop gericht de uistroom naar regulier werk zoveel mogelijk te faciliteren. In eerste instantie uitstroom bij de betrokken ID-werkgever of Wiw-inlener en in tweede instantie uitstroom elders. Het college heeft hierbij rekening gehouden met het gegeven dat vanaf een bepaalde leeftijd uitstroom naar regulier werk heel moeilijk te verwezenlijken is. a. Ondersteuningsaanbod ter bevordering van de verkrijging van een reguliere baan De ID-werkgever kan in aanmerking komen voor een subsidie van maximaal € 3000, - voor de kosten die hij maakt ter bevordering van de uitstroom van de ID-werknemer naar een reguliere
22
baan. Het gaat hierbij onder andere om kosten voor een outplacementtraject of arbeidsmarktrelevante scholing of arbeidsmarktrelevante opleiding. Bij de aanvraag verstrekt de werkgever documentatie over de inhoud van de scholing of opleiding of het outplacementtraject en de kosten hiervan. Het college beoordeelt of de betreffende voorziening noodzakelijk is voor de medewerker conform paragraaf 1 van deze beleidregels. Indien de werknemer inmiddels al uitgestroomd is naar een regulier gefinancierde baan met een contract voor een half jaar, ongeacht de arbeidsduur per week, wordt aangenomen dat de betreffende voorziening noodzakelijk was. Dit geldt ook voor uitstroom naar arbeid als zelfstandige. Een dienstverband in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening wordt niet gezien als uitstroom naar een regulier gefinancierde baan. De subsidie wordt door het college direct vastgesteld. Uitbetaling van de subsidie vindt plaats nadat de ID-werkgever heeft aangetoond dat de betreffende kosten zijn gemaakt. b. Overbrugging tussen banen Als een ID-werknemer na 1 augustus 2012 bij zijn ID-werkgever een regulier gefinancierde baan aangeboden wordt, kan het college voor het jaar 2012 besluiten gedeeltelijk af te zien van de kortingen als bedoeld in artikel 21 lid 3 van de Re-integratieverordening Wwb 2011. De werkgever dient hiertoe bij het college een aanvraag te doen waaruit blijkt dat er sprake is van een regulier gefinancierde baan van minimaal een half jaar. Tevens dient de werkgever financieel te onderbouwen waarom de werknemer niet vóór 1 augustus 2012 in dienst had kunnen treden. Het gedeeltelijk ongedaan maken van de kortingen wordt geweigerd indien hieraan niet wordt voldaan of de onderbouwing naar de mening van het college ontoereikend is. c. Gewenningsbijdrage Als er bij uitstroom naar een reguliere baan, aansluitend aan de gesubsidieerde baan, sprake is van teruggang in inkomen kan de ID-werkgever de voormalige ID-medewerker een gewenningsbijdrage aanbieden. De werkgever kan voor subsidie van deze gewenningsbijdrage in aanmerking komen. De gemeente subsidieert maximaal: • Gedurende een half jaar 2/3 van het (bruto) verschil tussen het oude en het nieuwe inkomen. • Gedurende het volgende half jaar 1/3 van het verschil tussen het oude inkomen en het nieuwe inkomen. Werkgeverslasten bovenop het bruto salaris worden niet gefinancierd. Bovendien gelden de volgende voorwaarden: Er wordt alleen subsidie voor de gewenningsbijdrage verstrekt op basis van het bruto salaris voor de contractsomvang na het regulier maken van de baan, en niet voor de uren dat men werkloos wordt. • Werkgeverslasten (bovenop het brutoloon) worden niet gecompenseerd. • Eventueel verlies van inkomensafhankelijke regelingen (zoals reiskosten) en een verlies aan pensioenopbouw worden niet meegenomen in de subsidiering van de gewenningsbijdrage. • Het moet gaan om ten minste een regulier gefinancierde baan van een half jaar. De ID-werkgever kan de subsidie bij het college aanvragen tot twee maanden nadat de ID-baan is omgezet naar een regulier gefinancierde baan. Bij de aanvraag verstrekt de werkgever een tweetal loonstroken (zowel van het oude als het nieuwe salaris) waaruit blijkt dat de werknemer een regulier gefinancierde baan met een lager loon is gaan verrichten. De subsidie wordt door het college direct vastgesteld.
23
De werkgever zendt per kwartaal aan het college loonstaten waaruit het voortduren van de uitbetaling van de gewenningsbijdrage blijkt. De subsidie wordt achteraf per half jaar betaald nadat de ID-werkgever aan de verplichtingen heeft voldaan. d. Uitstroompremie Artikel 24 lid 4 van de Re-integratieverordening Wwb bepaalt dat het college in het kader van de afbouw van de gesubsidieerde arbeid een premie kan verstrekken. Het college verstrekt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011 een uitstroompremie, als bedoeld in art. 31 WWB lid 2 onder j, bij volledige uitstroom uit de ID-baan, Wiw-baan of de participatiebaan die voor onbepaalde tijd aangegaan is, voor het aanvaarden van een regulier gefinancierde baan aansluitend aan de gesubsidieerde baan. We hanteren daarbij de volgende premiehoogten: Bij uitstroom voor 1 januari 2012: € 1.500 Bij uitstroom vanaf 1 april 2012 en vóór 1 juli 2013: € 1.000 Onder volledige uitstroom wordt ook begrepen, de situatie dat de werknemer bij uitstroom uit zijn ID-baan, Wiw-baan of participatiebaan voor onbepaalde tijd, naast zijn reguliere baan een uitkering, niet zijnde een WWB, IOAW of IOAZ, ontvangt. Om te kunnen beoordelen of de werknemer voor de premie in aanmerking komt, dient de werknemer een kopie van de regulier gefinancierde arbeidsovereenkomst te verstrekken. Onder een regulier gefinancierde baan wordt ook begrepen: een baan gesubsidieerd met brugsubsidie en arbeid als zelfstandige. Uitstroom naar een baan in het kader van de wet Sociale Werkvoorziening wordt niet gezien als reguliere uitstroom. Uitbetaling van de premie geschiedt maximaal drie maanden nadat de werknemer uitgestroomd is, mits de werknemer aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Dit is de premie waarnaar in het Sociaal Plan Wiw in artikel 5 naar verwezen wordt. e. Subsidie voor aanvulling op de WW-uitkering dan wel andere wijze van uitstroom Ook ID-werkgevers kunnen hun werknemers bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst een vergoeding ineens of een suppletie op de WW-uitkering toekennen om zodoende eventuele inkomensachteruitgang te compenseren en op een goede manier de arbeidsrelatie af te sluiten. Het college wil de werkgevers subsidiëren die een suppletie op de WW-uitkering aanbieden aan werknemers die op 1 januari 2012 61 jaar en 10 maanden of ouder zijn. De maximale subsidie die het college kan verstrekken is het verschil tussen het bruto maandinkomen en de WW-uitkering plus eventuele bovenwettelijke uitkeringen waarbij het college voor de bepaling van de hoogte van de subsidie voor het maandinkomen de volgende maxima hanteert: 130 WML% bij een Instroombaan en 150 % WML bij een Doorstroombaan. De wijziging van het maximum bij een Doorstoombaan van 125 % naar 150 % heeft terugwerkende kracht tot 12 september 2011. De regels zoals vastgelegd in paragraaf 5.3 zijn analoog van toepassing. In afwijking van deze regels komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking: het werkgeversdeel van de pensioenspremie en andere aanvullende loonbestanddelen waaronder een reiskostenvergoeding. Eventueel verlies van pensioenaanspraken en andere (ondersteunende) regelingen komen ook niet voor subsidie in aanmerking. De ID-werkgever kan de subsidie bij het college aanvragen tot twee maanden nadat de IDwerknemer recht heeft op een WW-uitkering.
24
Bij de aanvraag verstrekt de werkgever documenten waaruit blijkt dat de werknemer een WWuitkering toegewezen heeft gekregen en wat de hoogte hiervan is. De subsidie wordt door het college direct vastgesteld. De werkgever zendt per kwartaal aan het college loonstaten waaruit het voortduren van de uitbetaling van de WW-aanvulling blijkt. De subsidie wordt achteraf per kwartaal betaald nadat de werkgever aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De ID-werkgever kan het college verzoeken de subsidie voor de WW-suppletie in één keer uit te betalen. In dat geval dient de werkgever aan te tonen dat de WW-suppletie in één keer uitbetaald is aan de werknemer. Indien de ID-werkgever de ID-werknemer, die op 1 januari 2012 61 jaar en 10 maanden of ouder is, in dienst wil houden, kan de werkgever het college verzoeken het bedrag dat als WWaanvulling zou worden gesubsidieerd, als subsidie voor de loonkosten te ontvangen. Bij de verlening van de subsidie wordt bij de berekening van de hoogte van de subsidie, eventuele bovenwettelijke uitkeringen buiten beschouwing gelaten. Bij de aanvraag verstrekt de werkgever een document waaruit blijkt dat de ID-werknemer voor 70% regulier gefinancierd wordt. Op de continuering van de subsidiëring van de loonkosten zijn de regels van toepassing als omschreven onder paragraaf 5.3. Deze subsidie kan pas toegekend worden vanaf 1 augustus 2012. De werkgever kan het college eveneens verzoeken het bedrag dat als WW-aanvulling zou worden gesubsidieerd te mogen gebruiken voor andere regelingen die de overgang van een ID-baan naar werkloosheid ondersteunen, mits deze regelingen fiscaal toegelaten zijn. Hierbij wordt gedacht aan vervroegde pensionering. f. Subsidie voor verplichte vergoedingen bij ontoereikende middelen Er zijn ID-werkgevers die vanuit regelgeving en CAO’s gehouden zijn om vergoedingen te betalen bij ontslag, dan wel bijvoorbeeld de kosten van een WW-uitkering zelf moeten betalen. De financiële consequenties van de afbouw van de ID-banen die het gevolg zijn van sectorspecifieke afspraken, regelgeving of arbeidsvoorwaarden zijn in principe voor rekening en risico van de werkgever zelf. De werkgever kan bij de gemeente een aanvraag indienen voor subsidie indien er aantoonbaar sprake is van onvoldoende toereikende middelen om deze verplichtingen die verband houden met de rechten van de ID-werknemers te bekostigen. Dit geldt niet voor verplichtingen die voortvloeien uit een door de ID-werkgever afgesloten Sociaal Plan, evenmin als een dergelijk Sociaal Plan als CAO is aangemeld. De werkgever dient bij aanvraag van deze subsidie een accountantsverklaring te overleggen waarin de accountant verklaart dat de werkgever over ontoereikende middelen beschikt om deze verplichtingen na te komen. Tevens dient de werkgever aan te tonen dat hij het maximale eraan gedaan heeft om de kosten te voorkomen. De subsidie dient in beginsel aangevraagd te worden voor het einde van het ID-dienstverband ervan uitgaande dat de kosten voor de werkgever reeds voor het einde van het dienstverband inzichtelijk zijn. Mocht dit niet het geval zijn dan wordt hiervan afgeweken. De hoogte van de subsidie, is afhankelijk van de vraag in hoeverre de eigen middelen van de werkgever toereikend zijn. De subsidie wordt direct vastgesteld. Uitbetaling van de subsidie geschiedt nadat de werkgever aangetoond heeft de betreffende kosten te hebben gemaakt.
25
g. Invulling restvolume gesubsidieerde arbeid Het college heeft op basis van artikel 21 lid 5 van de Re-integratieverordening Wwb 2011 besloten de loonkostensubsidies voor WSW-geïndiceerden niet te korten en niet te beëindigen. Indien de werkgever middels een kopie van de WSW-indicatie kan aantonen dat een ID- of Wiwwerknemer beschikt over een WSW-indicatie wordt het besluit de subsidie te korten en te beëindigen voor de betreffende werknemer ingetrokken. Dit onder de voorwaarde dat het ID- of Wiw-dienstverband nog niet beëindigd is op het moment dat de WSW-indicatie is afgegeven. Op de continuering van de subsidiering zijn de beleidsregels van toepassing als omschreven in paragraaf 5.3 van deze beleidsregels. Het maximale subsidiebedrag is het bedrag dat over 2010 is vastgesteld. Mocht echter het aantal WSW-geïndiceerden op een ID- of Wiw-baan, het aantal beschikbare banen binnen het restvolume van 200 banen overstijgen, dan kan het college besluiten om alsnog te korten op de subsidie.
26
C. Maatregelen 1. Maatregel bij gehuwden / gezamenlijke huishouding Artikel 3 lid 1 van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand bepaalt dat de maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm. Dit betekent indien er sprake is van gehuwden dat de maatregel over de gehele gezinsbijstand wordt opgelegd dit ongeacht wie de gedraging gepleegd heeft. Het college geeft hierop de navolgende aanvullende regel: Als er sprake is van echtscheidingssituatie tijdens een lopende maatregel wordt de maatregel toegepast op de uitkering van degene die het maatregelwaardig gedrag heeft getoond. De maatregel vervalt tevens als degene die het maatregelwaardig gedrag heeft getoond komt te overlijden.
2. Heroverweging maatregel Artikel 18 lid 3 Wwb geeft het college de opdracht om een besluit tot verlaging van de bijstand binnen een termijn van ten hoogste drie maanden te heroverwegen. Het college geeft aan deze verplichting de navolgende invulling: alleen bij een maatregel van drie maanden of langer, die is opgelegd wegens niet voldoen aan de opgelegde verplichtingen van artikel 9 lid 1 onder a en b en c Wwb, wordt heroverwogen. In de overige gevallen niet. Een maatregel wordt immers opgelegd met als doel toekomstig gedrag te veranderen. Beoordeeld moet worden of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij wordt gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert (deze kunnen immers zijn gewijzigd waardoor een matiging of beëindiging van de maatregel aan de orde is), maar bijvoorbeeld ook of de belanghebbende nu wel aan zijn verplichtingen voldoet (maatregel beoogt immers een gedragsverandering te bewerkstelligen). Indien deze na 3 maanden voldoende merkbaar is, heeft de maatregel reeds op dat moment het beoogde effect. Het resultaat van de heroverweging kan derhalve drieledig zijn. De belanghebbende laat blijken zich inmiddels niet langer schuldig te maken aan de verwijtbare gedraging waarvoor de verlaging was opgelegd. In dat geval zal de verlaging worden herzien met ingang van het moment waarop van verder verwijtbaar gedrag geen sprake meer is. Beëindiging van de verlaging na drie maanden vindt plaats als de belanghebbende aannemelijk maakt dat hij zich voortaan aan de opgelegde verplichtingen zal houden. Van voortzetting van de opgelegde maatregel zal sprake zijn als de belanghebbende zich ook ten tijde van de heroverweging nog steeds aan de verwijtbare gedraging schuldig maakt. Hierbij kan ook sprake zijn van recidive. Heroverweging kan ook leiden tot voortzetting met vaststelling van een lager percentage als de belanghebbende blijk geeft zijn gedrag enigszins, maar onvoldoende te hebben verbeterd.
3. Meerdere maatregelen Het opleggen van meerdere maatregelen is mogelijk. Het gaat dan om verschillende gedragingen waarvoor een maatregel mogelijk is. Het college geeft als regel dat in dat geval de percentages bij elkaar opgeteld worden. Bij de beoordeling van de ernst van het feit en de mate van verwijtbaarheid kunnen beide gedragingen wel in hun onderlinge samenhang worden bezien. Dit kan dan resulteren in een minder zware of zwaardere maatregel.
27
Beleidsregel aanvullende vergoeding eigen bijdrage kosten kinderopvang. Artikel 1.13 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) geeft het college de bevoegdheid een tegemoetkoming te geven bovenop de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst aan ouders die behoren tot de doelgroep van artikel 1.6 van de Wko. Het college heeft ervoor gekozen om ouders met een uitkering ingevolge de Wwb, de Ioaw, de IOAW en de Anw die in het kader van hun arbeidsinschakeling activiteiten verrichten, grotendeels te compenseren voor de wettelijke eigen bijdrage in de kosten kinderopvang. Ouders die parttime werken en een aanvullende uitkering hebben, vallen hier ook onder. Een percentage van de wettelijke eigen bijdrage blijft echter voor eigen rekening van de ouder. Voor dit percentage kan de ouder mogelijkerwijs in aanmerking komen voor een extra (tijdelijke) vergoeding. Op het aanvraagformulier van de aanvullende vergoeding kan de ouder aangeven ook voor deze extra vergoeding in aanmerking te willen komen. Van haar bevoegdheid op grond artikel 1.13 van de Wko maakt het college als volgt gebruik. Artikel 1. Definities Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 2. Doelgroep In aanmerking voor een vergoeding van de wettelijke eigen bijdrage kosten kinderopvang komt: a. Een ouder die een (aanvullende) uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand, IOAW, IOAZ of Anw en door de gemeente goedgekeurde activiteiten verricht gericht op arbeidsinschakeling, waarbij die activiteiten een noodzaak tot kinderopvang met zich brengen. b. Een ouder die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, scholing of een opleiding volgt en met toepassing van artikel 16 of artikel 18, eerste en vierde lid, van de Wet werk en bijstand algemene bijstand ontvangt of kan ontvangen. Artikel 3. Aanvraag van de vergoeding 1. Ten behoeve van de aanvraag dient gebruik te worden gemaakt van een door het college voorgeschreven aanvraagformulier. 2. Bij de aanvraag dienen de volgende gegevens te worden verstrekt: - naam, adres, woonplaats en BSN van de ouder en indien van toepassing partner; - naam, geboortedatum en BSN van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft; - een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, waarin in ieder geval per kind wordt aangegeven: de soort opvang, het aantal uren kinderopvang per maand, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang; - gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de doelgroep en indien de ouder een partner heeft, gegevens waaruit blijkt dat partner niet voor de kinderopvang kan zorgen; - overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de vergoeding. 3. Indien de ouder een partner heeft, dient de partner de aanvraag mede te ondertekenen. Artikel 4. Hoogte en duur van de vergoeding 1. Het college vergoedt 100% van de volgens Bijlage 1 van het Besluit Kinderopvangtoeslag voor eigen rekening komende kinderopvangkosten indien voldaan wordt aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
a. De ouder de wettelijk kinderopvangtoeslag bij de belastingdienst heeft aangevraagd en toegekend heeft gekregen. b. De kosten betrekking hebben op die uren kinderopvang die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de activiteiten die in het kader van de arbeidsinschakeling worden verricht en er gekozen is voor de goedkoopste oplossing. c. De vastgestelde kostprijs per uur zoals vastgelegd in artikel 4 van het Besluit Kinderopvangtoeslag niet overschreden wordt. Indien de vastgestelde kostprijs per uur overschreden wordt, wordt door het college slechts de kosten vergoed tot aan de vastgestelde kostprijs per uur. 2. Na een periode van zes maanden wordt de vergoeding verlaagd naar 95% van de volgens Bijlage 1 van het Besluit Kinderopvangtoeslag voor eigen rekening komende kinderopvangkosten voor de ouder die: a. in deeltijd werkzaam is en een aanvullende uitkering geniet gedurende de periode dat de ouder recht heeft op de vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub n en r van de Wet werk en bijstand, of, b. recht heeft op de premie werken met behoud van uitkering zoals genoemd in de Reintegratieverordening Wet werk en bijstand. 3. De kosten als bedoeld in lid 1 komen voor vergoeding in aanmerking vanaf drie maanden voorafgaande aan de maand dat de aanvullende vergoeding kinderopvang wordt aangevraagd en zolang de ouder de goedgekeurde activiteiten gericht op arbeidsinschakeling verricht. Bovendien moet gedurende de hele periode voldaan worden aan de voorwaarden genoemd in lid 1. 4. Indien de goedgekeurde activiteiten gericht op arbeidsinschakeling vroegtijdig afgebroken worden en dat is de ouder te verwijten, dan komen de kosten die de ouder maakt over de opzegtermijn niet voor vergoeding in aanmerking. Artikel 5. De verlening, vaststelling en uitbetaling van de vergoeding 1. Het college verleent de vergoeding voor de periode dat de goedgekeurde activiteiten richting arbeidinschakeling duren. 2. De vergoeding wordt door het college vastgesteld binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar. 3. De bijdrage wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen aan de ouder uitbetaald tenzij er sprake is van schuldenproblematiek. In dat geval wordt de vergoeding rechtstreeks overgemaakt aan de opvanginstelling waar de ouder gebruik van maakt. Artikel 6. Verplichtingen van de ouder 1. De ouder of partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van alle inlichtingen en gegevens die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de hoogte van de vergoeding. 2. De ouder of partner verstrekken binnen de door het college gestelde termijn alle inlichtingen en gegevens die van belang zijn voor het bepalen van de aanspraak en de hoogte van de vergoeding. 3. De ouder of partner bewaren alle bewijsstukken die aan verstrekking van de tegemoetkoming ten grondslag liggen tenminste gedurende een periode van vijf jaar na vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden. Artikel 7. Buiten behandeling stelling, herziening en intrekking en terugvordering 1. Indien de ouder of partner de gevraagde inlichtingen of gegevens ten behoeve van de behandeling van de aanvraag niet binnen de gestelde termijn verricht en dit valt de ouder te verwijten dan wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld. 2. Het college kan het recht op vergoeding herzien of intrekken, als het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, als bedoeld in artikel 6, geleid heeft tot een onterechte of te hoog verstrekte vergoeding of anderszins een vergoeding ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt. 3. Als het college een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in lid 2 van dit artikel genomen heeft, kan het college een ten onrechte of te hoog verstrekte vergoeding terugvorderen. Indien het college het ten onrechte of te hoog verstrekte bedrag kan
verrekenen met een lopende vergoeding voor kinderopvangkosten, zal het college van deze bevoegdheid gebruik maken. Artikel 8. Inwerkingtreding Deze beleidsregel treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013.
Wijzigingsverordening Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2013
De Raad van de Gemeente Nijmegen, bijeen in zijn openbare vergadering van *
;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van * 2013 nr. Gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, artikel 8a en artikel 18 van de Wet werk en bijstand; Besluit vast te stellen de volgende Verordening tot wijziging van de Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2013
Artikel I Artikel 7 komt te luiden: Artikel 7. Indeling in categorieën Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: 1. Eerste categorie: a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; b. het niet verstrekken van inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 5, eerste lid onderdeel f van de vigerende Re-integratieverordening wet werk en bijstand. 2. Tweede categorie: a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 5, eerste lid onderdeel c van de vigerende Reintegratieverordening Wet werk en bijstand; c. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan begeleiding en controle van ziekteverzuim als bedoeld in artikel 5, eerste lid onderdeel e van de vigerende Re-integratieverordening Wet werk en bijstand. 3. Derde categorie a. gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren; b. gedragingen die het realiseren van het doel van de ondersteuning of voorzieningen belemmeren als bedoeld in artikel 5, eerste lid onderdeel h van de vigerende Reintegratieverordening Wet werk en bijstand. 4. Vierde categorie: a. het niet voldoen aan de nadere verplichtingen verbonden aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 5, tweede lid van de vigerende Re-integratieverordening Wet werk en bijstand; b. het niet naar vermogen uitvoering geven dan wel meewerken aan de ondersteuning of voorziening als bedoeld in artikel 5, eerste lid onderdeel g van de vigerende Reintegratieverordening Wet werk en bijstand; c. het verwijtbaar niet meewerken aan het uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 5, eerste lid onder d van de vigerende Re-integratieverordening Wet werk en bijstand. d. het niet aanvaarden van een voorziening als bedoeld in artikel 8, tweede lid onderdeel i van de vigerende Re-integratieverordening Wet werk en bijstand; e. het door een jongere onvoldoende activiteiten ontplooien gedurende de zoektijd gelegen tussen de datum melding als bedoeld in artikel 44 van de wet en de datum van in behandeling nemen van de aanvraag. 5. Vijfde categorie: a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; b. het niet nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 5, eerste lid onderdeel b van de vigerende Re-integratieverordening Wet werk en bijstand door een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 8 tweede lid onder a, b, d, e, f, g en h
van de vigerende Re-integratieverordening Wet werk en bijstand te weigeren of niet te behouden. c. het door eigen toedoen niet behouden van deeltijdarbeid of een ID- of Wiw-baan als bedoeld in artikel 26 eerste en tweede lid van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2005 (en latere versies) of het door eigen toedoen niet behouden van een baan gefinancierd met brugsubsidie als bedoeld in artikel 20 derde en vijfde lid van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012 A.
Artikel II 1. 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie. Deze verordening wordt aangehaald als Wijzigingsverordening Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2013.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van De voorzitter,
De raadsgriffier
drs H.M.F. Bruls
mevr. drs M.M.V. Mientjes
2
Wijzigingsverordening Maatregelverordening IOAW en IOAZ 2013
De Raad van de Gemeente Nijmegen, bijeen in zijn openbare vergadering van *
;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van * 2013 nr. Gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en artikel 35 eerste lid, onderdeel b en 20, tweede lid, IOAW, alsmede artikel 35 eerste lid onderdeel b en artikel 20 IOAZ Besluit vast te stellen de volgende Verordening tot wijziging van de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2013 Artikel I Artikel 1, eerste lid, onderdeel f komt te vervallen en de onderdelen g, h, i van artikel 1, eerste lid worden ten gevolge hiervan vernummerd tot f, g en h. Artikel II Artikel 8 komt als volgt te luiden: Artikel 8. Indeling in categorieën Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: 1. Eerste categorie: a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; b. het niet verstrekken van inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 5, eerste lid onderdeel f van de vigerende Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2. Tweede categorie: a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 5, eerste lid onderdeel c van de vigerende Reintegratieverordening Wet werk en bijstand; c. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan begeleiding en controle van ziekteverzuim als bedoeld in artikel 5, eerste lid onderdeel e van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand. 3. Derde categorie a. gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren; b. gedragingen die het realiseren van het doel van de ondersteuning of voorzieningen belemmeren als bedoeld in artikel 5, eerste lid onderdeel h van de vigerende Reintegratieverordening Wet werk en bijstand, 4. Vierde categorie a. het niet voldoen aan de nadere verplichtingen verbonden aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 5, tweede lid van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand; b. het niet naar vermogen uitvoering geven aan de ondersteuning of voorziening als bedoeld in artikel 5, eerste lid onderdeel g van de vigerende Re-integratieverordening Wet werk en bijstand. c. het niet aanvaarden van een voorziening als bedoeld in artikel 8 lid 2 onderdeel i van de vigerende Re-integratieverordening Wet werk en bijstand. 5. Vijfde categorie: a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
c.
het niet nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 5, eerste lid onderdeel b van de vigerende Re-integratieverordening Wet werk en bijstand door een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a, b, d, e, f en h van de vigerende Re-integratieverordening Wet werk en bijstand te weigeren of door eigen toedoen niet te behouden. d. het door eigen toedoen niet behouden van deeltijdarbeid of een ID- of Wiw- baan als bedoeld in artikel 26 eerste en tweede lid van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2005 (en latere versies) of het door eigen toedoen niet behouden van een baan gefinancierd met brugsubsidie als bedoeld in artikel 20 derde en vijfde lid van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012A.
Artikel III 1. 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie. Deze verordening wordt aangehaald als Wijzigingsverordening Maatregelverordening IOAW en IOAZ 2013.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van De voorzitter,
De raadsgriffier
drs H.M.F. Bruls
mevr. drs M.M.V. Mientjes
2
Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013 De raad van de gemeente Nijmegen bijeen in zijn openbare vergadering van . gelezen het voorstel van het college van , nr. . gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8, 10 en 10a van de Wet werk en bijstand (Wwb), de artikelen 34, 35, en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), voorts gelet op EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb. EG 2002, L337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de beleidsaanbeveling ‘Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden’ verzamelcirculaire april 2004, nr. 24233 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Besluit: vast te stellen de hierna volgende Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013.
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijving 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand (Staatsblad 2003, nummer 375) zoals deze nadien is of wordt gewijzigd; b. uitkeringsgerechtigden: personen met een algemene bijstandsuitkering ingevolge de wet, dan wel personen met een uitkering ingevolge de IOAW of de IOAZ; c. Anw-ers: personen met een nabestaanden of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en die ingeschreven staan bij het UWV; d. nuggers: personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder a van de wet; e. voorziening: een instrument zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de wet dat ingezet wordt ter ondersteuning van de arbeidsinschakeling; f. reguliere arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid niet zijnde gesubsidieerde arbeid. g. (Jeugd)minimumloon: het loon als bedoeld in artikel 7 van de Wet minimumloon en vakantietoeslag inclusief vakantiegeld. Artikel 2 Opdracht aan het college 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, nuggers alsmede aan personen als bedoelt in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning aan bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dit noodzakelijk acht, biedt het college een voorziening aan gericht op die arbeidsinschakeling. Dit geldt niet voor personen tot 27 jaar die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen of voor personen tot 27 jaar die zich hebben gemeld om bijstand aan te vragen gedurende de vier weken na melding als bedoeld in artikel 41, vierde lid onder a of b juncto artikel 44 van de wet of voor personen aan wie het UWV een uitkering verstrekt. 2. Het college kan alleen voorzieningen aanbieden indien belanghebbenden woonachtig zijn in de gemeente Nijmegen overeenkomstig artikel 40, eerste lid van de wet. In afwijking hiervan kan het college bepalen indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van belanghebbende wijzigt, dat de voorziening desondanks wordt voortgezet. 3. Indien overeengekomen met het UWV kan het college voorzieningen aanbieden aan personen aan wie het UWV een uitkering verstrekt.
4. De ondersteuning is gericht op de kortste weg naar reguliere arbeid. 5. Het college draagt zorg voor een voldoende gevarieerd aanbod aan ondersteuning en voorzieningen. Daarbij kan het college prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen. Artikel 3 Inzet van voorzieningen 1. Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorziening die adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt. 2. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen of een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening. 3. Het college weigert de inzet van een voorziening als het plafond, dat door het college ingevolge lid 2 voor de betreffende voorziening is ingesteld, is bereikt. Indien een ingesteld budgetplafond bereikt wordt, biedt het college een andere voorziening als alternatief aan indien dit noodzakelijk wordt geacht. 4. Bij de afweging of een voorziening noodzakelijk is en welke voorziening in dat geval het meest geschikt is voor de persoon, betrekt het college in elk geval het perspectief van belanghebbende op een reguliere baan en de motivatie van belanghebbende. Tevens houdt het college rekening met zorgtaken. Het college kan voordat besloten wordt tot ondersteuning dan wel inzet van een voorziening een onderzoek (laten) doen, overeenkomstig artikel 18 naar de mogelijkheden van de persoon uit de doelgroep en naar de geschiktheid van ondersteuning dan wel voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. 5. Het college weigert de inzet van een voorziening indien door belanghebbende aanspraak kan worden gemaakt of beroep kan worden gedaan op een voorziening buiten de wet om die naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Artikel 4 Beleidsplan 1. Tenminste één keer in de vier jaar wordt door het college een beleidsplan aan de raad ter vaststelling aangeboden, waarin de navolgende onderwerpen aan de orde dienen te komen: a. de aard, de omvang en het financiële kader van de in deze periode aan te bieden voorzieningen; b. de wijze waarop de beschikbare voorzieningen worden verdeeld over uitkeringsgerechtigden, nuggers en Anw-ers, waarbij uitgangspunt is dat er sprake moet zijn van een evenwichtige aanpak binnen en tussen die groepen; 2. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vorm gegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet. Artikel 5 Verplichtingen en aanspraak op ondersteuning 1. De uitkeringsgerechtigden en de belanghebbenden die gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening hebben de verplichtingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving waaronder begrepen de verplichting: a. algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening, te verkrijgen en te aanvaarden waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het UWV; b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening; c. medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 3 lid 4; d. mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet en artikel 9a, zevende lid van de wet; e. medewerking te verlenen aan begeleiding en controle van ziekteverzuim waaronder de verplichting zich conform de regels ziek te melden; f. het verstekken van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen of een voorziening noodzakelijk is dan wel van de voortgang van de ingezette voorzieningen; g. het naar vermogen uitvoering geven dan wel meewerken aan de ondersteuning of voorziening die geboden wordt; h. na te laten alles dat de realisatie van het doel van de ondersteuning of de voorzieningen belemmert.
2
2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden. 3. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Onder aanspraak op ondersteuning wordt mede verstaan aanspraak op informatie over ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, aanspraak op een goede indicatie en aanspraak op begeleiding. Artikel 6 Handhaving 1. Indien een persoon die een uitkering krijgt op grond van de wet niet voldoet of niet voldaan heeft aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 5, dan verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover is vastgelegd in de maatregelverordening Wet werk en bijstand. 2. Indien een persoon die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of de IOAZ, niet voldoet of voldaan heeft aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 5, verlaagt het college de uitkering, conform hetgeen hierover bepaald is in artikel 20 van de IOAW en de IOAZ. 3. Indien het aan belanghebbende te wijten is dat een voorziening vroegtijdig is beëindigd, kan het college besluiten enige tijd geen nieuwe voorziening aan te bieden. Het college stelt nadere regels hieromtrent vast. Artikel 7 Intrekking van een besluit en terugvordering 1. Het college trekt een beschikking waarbij op grond van deze verordening een voorziening is aangeboden of een vergoeding is toegekend geheel of gedeeltelijk in indien: a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening; b. de gegevens op grond waarvan de beschikking is afgegeven zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen; c. blijkt dat de verstrekte financiële middelen binnen zes maanden na uitbetaling niet zijn aangewend voor het doel waarvoor ze verstrekt zijn; d. anderszins de voorziening of vergoeding ten onrechte of tot een te hoog bedrag is aangeboden dan wel toegekend. 2. Het college kan de op grond van deze verordening verstrekte financiële middelen terugvorderen indien het besluit waarbij deze voorziening of vergoeding is toegekend wordt ingetrokken ingevolge lid 1. 3. Indien de persoon van wie wordt teruggevorderd op basis van dit artikel, ook na daartoe schriftelijk te zijn aangemaand, in gebreke blijft het teruggevorderde bedrag terug te betalen wordt dit bedrag verhoogd met de wettelijke rente en de kosten van incasso.
Hoofdstuk 2
Voorzieningen
Artikel 8 Algemene bepalingen over ondersteuning en voorzieningen 1. Ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bestaan uit praktische hulp, advies, doorverwijzing naar andere organisaties of uit het aanbieden van één of meerdere voorzieningen die gelijktijdig of achtereenvolgend ingezet kunnen worden. 2. Het college kan in ieder geval de volgende voorzieningen aanbieden: a. startersbaan b. loonkostensubsidie c. verzekering ziekteverzuim d. werkgeversbonus e. proefplaats f. participatieplaats g. oriëntatieplaats h. arbeidsactiveringsplaats i. scholing j. diagnose k. nazorg l. premie werken met behoud van uitkering
3
3. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 4 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in de verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen. 4. Het college stelt ten aanzien van de voorzieningen en overige vergoedingen, als bedoeld in het tweede lid en in de artikelen 22 en 24 met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaald, nadere regels vast. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op: a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden; b. de weigeringsgronden bij het aanvragen van voorzieningen; c. het verstekken van subsidies; d. criteria ter voorkoming van onverantwoorde beïnvloeding van de concurrentieverhoudingen en verdringing van reguliere arbeid. 5. Indien het college subsidies als voorziening verstrekt, is op deze subsidies tevens de Nijmeegse Kaderverordening Subsidieverstrekking van toepassing tenzij het college hiervan uitdrukkelijk afwijkt. Artikel 9 Beëindiging van de voorziening 1. Het college kan een voorziening beëindigen: a. indien de persoon die aan een voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 van de verordening niet nakomt; b. indien de persoon die aan een voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet of deze verordening; c. indien de persoon die aan een voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt een voorziening; d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende of niet meer bijdraagt aan (een snelle) arbeidsinschakeling; e. indien de persoon die aan een voorziening deelneemt niet meer aangewezen is op deze voorziening; f. indien de persoon fraude heeft gepleegd. 2. Beëindiging van de voorziening kan tevens inhouden beëindiging van de subsidie als bedoeld in artikel 10, 11, 12, 13 en 24 van deze verordening. Artikel 10 Startersbaan 1. Het college kan uitkeringsgerechtigden tot 27 jaar een startersbaan aanbieden. Een startersbaan is een dienstverband van 12 aaneengesloten maanden waarvoor een werkgever een subsidie ontvangt van maximaal 90% van de kosten van het (Jeugd)minimumloon voor de betreffende werknemer. De subsidie is bedoeld ter compensatie (van een deel) van de loonkosten alsmede ter compensatie van de kosten voor scholing, training of loopbaanbegeleiding. 2. Het doel van de startersbaan is uitkeringsgerechtigden tot 27 jaar werkervaring op te laten doen en hun inzetbaarheid te verhogen zodat zij beter in staat zijn regulier werk te verkrijgen en te behouden. 3. De subsidie bedraagt maximaal € 14.735 bij een startersbaan met een uitkeringsgerechtigde tot 23 jaar indien de arbeidsduur per week 32 uur of meer bedraagt en de arbeidsovereenkomst 12 maanden duurt. 4. De subsidie bedraagt maximaal € 17.335 bij een startersbaan met een uitkeringsgerechtigde van 23 tot 27 jaar indien de arbeidsduur 32 uur of meer bedraagt en de arbeidsovereenkomst 12 maanden duurt. 5. Indien de arbeidsduur per week minder dan 32 uur bedraagt of de arbeidsovereenkomst duurt korter dan 12 maanden dan wordt de subsidie naar rato verstrekt. 6. Het inkomen van de werknemer op de startersbaan moet zodanig zijn dat de werknemer niet meer aangewezen is op een uitkering in het kader van de wet tenzij de werknemer volgens de ontheffingsbeschikking van het college aangewezen is op een kortere arbeidsduur per week. 7. De subsidie wordt op aanvraag van de werkgever verleend. De aanvraag dient door de uitkeringsgerechtigde mede ondertekend te zijn. 8. Een publiekrechtelijke aanstelling wordt gelijkgesteld aan een arbeidsovereenkomst. 9. Het college stelt nadere regels ten aanzien van aanvraag van de subsidie, de voorwaarden en verplichtingen die aan de subsidie verbonden worden, de hoogte en de uitbetaling van de subsidie.
4
10. Het college kan startersbanen aanbieden tot aan 1 januari 2014. 11. Dit artikel heeft terugwerkende kracht tot 1 mei 2013. Artikel 11 Loonkostensubsidie 1. Het college kan ten behoeve van uitkeringsgerechtigden van 27 jaar en ouder die (nog) niet kunnen voldoen aan door werkgevers gestelde productiviteitseisen een loonkostensubsidie verstrekken. 2. De subsidie is bedoeld als tegemoetkoming in de loonkosten die de werkgever, ten gevolge van de verminderde productiviteit van de uitkeringsgerechtigde, maakt. 3. De werkgever dient met de uitkeringsgerechtigde minimaal een arbeidsovereenkomst van 26 weken aan te gaan. 4. De subsidie kan voor een periode van maximaal 12 aaneengesloten maanden worden verstrekt. Indien de eerste gesubsidieerde arbeidsovereenkomst voor een kortere periode dan 12 maanden is aangegaan, kan de werkgever voor de resterende maanden opnieuw een loonkostensubsidie aanvragen. 5. De subsidie bedraagt over een periode van 12 maanden maximaal € 9000. 6. De hoogte van de subsidie is afhankelijk van de duur van de aangegane arbeidsovereenkomst(en), van de arbeidsduur per week en van de daadwerkelijk gemaakte loonkosten. 7. De subsidie wordt op aanvraag van de werkgever verleend. De aanvraag dient door de uitkeringsgerechtigde mede ondertekend te zijn. 8. Een publiekrechtelijke aanstelling wordt gelijkgesteld aan een arbeidsovereenkomst. 9. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de aanvraag van de subsidie, de voorwaarden en verplichtingen die aan de subsidie verbonden worden, de hoogte en de uitbetaling van de subsidie. 10. Het college kan loonkostensubsidies verlenen tot aan 1 januari 2014. 11. Dit artikel heeft terugwerkende kracht tot aan 1 mei 2013. Artikel 12 Verzekering ziekteverzuim 1. Het college kan aan werkgevers ten behoeve van uitkeringsgerechtigden die zij (regulier) in dienst nemen een ziekteverzuimverzekering aanbieden die door het college bekostigd wordt. 2. Het college kan de ziekteverzuimverzekering niet aanbieden ten behoeve van uitkeringsgerechtigden die gaan werken op een startersbaan als bedoeld in artikel 10 of ten behoeve van uitkeringsgerechtigden die op basis van een uitzendovereenkomst gaan werken voor een uitzendorganisatie of ten behoeve van uitkeringsgerechtigden met een structureel functionele beperking voor wie de werkgever een beroep kan doen op artikel 29b van de Ziektewet. 3. Het doel van de ziekteverzuimverzekering is werkgevers te stimuleren bijstandsgerechtigden in dienst te nemen met een hoger risico op uitval door ziekte. 4. De werkgever dient met de uitkeringsgerechtigde minimaal een arbeidsovereenkomst van 26 weken aan te gaan. 5. De verzekerde periode beslaat maximaal de eerste 12 maanden van de arbeidsovereenkomst. 6. Een publiekrechtelijke aanstelling wordt gelijkgesteld aan een arbeidsovereenkomst. 7. Het college stelt in samenspraak met de verzekeringsmaatschappij de dekking van de verzekering en de polisvoorwaarden vast. 8. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de doelgroep uitkeringsgerechtigden met een hoger risico op uitval door ziekte. 9. Dit artikel heeft terugwerkende kracht tot aan 1 april 2013. Artikel 13 Werkgeversbonus 1. Het college kan ten behoeve van uitkeringsgerechtigden en Anw-ers alsmede ten behoeve van nuggers tot 27 jaar een werkgeversbonus verstrekken. 2. Een werkgeversbonus is een subsidie die het college kan verstrekken aan werkgevers die met belanghebbenden een arbeidsovereenkomst afsluiten, als tegemoetkoming in door de werkgever te maken scholings- en begeleidingskosten. 3. De subsidie bedraagt in totaal maximaal € 4000. . 4. De hoogte van de subsidie is afhankelijk van de duur van de aangegane arbeidsovereenkomst, van de arbeidsduur per week en de leeftijd van belanghebbende. 5. De subsidie wordt op aanvraag van de werkgever verstrekt. De aanvraag dient door werknemer mede ondertekend te zijn.
5
6. Een publiekrechtelijke aanstelling wordt gelijkgesteld aan een arbeidsovereenkomst. 7. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de aanvraag van de subsidie, de voorwaarden en verplichtingen die aan de subsidie verbonden worden, de hoogte en de uitbetaling van de subsidie. Artikel 14 Proefplaats 1. Het college kan uitkeringsgerechtigden, nuggers en Anw-ers een proefplaats aanbieden. 2. Deze voorziening wordt aangeboden wanneer niet duidelijk is of de werknemer kan voldoen aan de functie-eisen van de werkgever. 3. De proefplaats duurt drie maanden en kan maximaal met drie maanden verlengd worden indien de werkgever zich bereid verklaart belanghebbende aansluitend een regulier dienstverband aan te bieden van minimaal een half jaar. 4. Indien de proefplaats verlengd wordt, kan het college van de werkgever een vergoeding vragen. 5. Het college draagt er zorg voor dat de proefplaatsing wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die door het college, de werkgever als de belanghebbende getekend wordt. Artikel 15 Participatieplaats 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden van 27 jaar en ouder een participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de wet aanbieden. 2. Het doel van een participatieplaats is uitkeringsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn middels het aanbieden van additioneel werk een stap richting arbeidsinschakeling te laten zetten. 3. Ter uitvoering van het bepaalde in lid 1 gaat de uitkeringgerechtigde onder verantwoordelijkheid van de gemeente additionele werkzaamheden verrichten. 4. Het college draagt er zorg voor dat de participatieplaats wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die door het college, de organisatie als de belanghebbende getekend wordt. 5. Er kan door het college na een periode van drie maanden een vergoeding in rekening worden gebracht. 6. Het college beoordeelt in ieder geval na een periode van zes maanden of de uitkeringsgerechtigde scholing aangeboden krijgt als bedoeld in artikel 18 van deze verordening. Artikel 16 Oriëntatieplaats 1. Het college kan aan nuggers tot 27 jaar, uitkeringsgerechtigden tot 27 jaar en Anw-ers tot 27 jaar een oriëntatieplaats aanbieden. 2. Het doel van deze oriëntatieplaats is belanghebbende zich te laten oriënteren op werk en toekomst en te bezien of de belanghebbende ontwikkelpunten in zijn functioneren heeft die ondersteuning behoeven. 3. Ter uitvoering van het bepaalde in lid 2 gaat de belanghebbende onder verantwoordelijkheid van de gemeente werkzaamheden verrichten bij een organisatie. 4. De oriëntatieplaats kan maximaal zes maanden duren. Verlenging is mogelijk. 5. De oriëntatieplaats wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de belanghebbende en de organisatie die een oriëntatieplaats ter beschikking heeft gesteld. Artikel 17 Arbeidsactiveringstrajecten 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een arbeidsactiveringstraject aanbieden. 2. Activeringstrajecten kunnen onder andere tot doel hebben: arbeidsritme op te bouwen en te wennen aan een veranderde dagstructuur, motivatie en verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van werk te bevorderen, factoren die de arbeidsinschakeling belemmeren in kaart te brengen en te ondersteunen bij het opheffen dan wel omgaan hiermee, oriëntatie op (on)mogelijkheden of op een bepaalde beroepsrichting en een juiste beroepshouding te ontwikkelen. 3. Arbeidsactiveringstrajecten duren maximaal drie maanden. Uiterlijk na drie maanden wordt door het college beoordeeld of een andere voorziening aangeboden kan worden. 4. Verlenging van het arbeidsactiveringstraject is mogelijk voor een periode van maximaal drie maanden indien belanghebbende nog steeds hierop aangewezen is. 5. Onderdelen van een activeringstraject kunnen onder andere zijn het volgen van trainingen en workshops, individuele begeleiding bij het verkrijgen van werk, het verrichten van onbeloonde
6
additionele werkzaamheden in activeringscentra of bij andere organisaties en het bieden van begeleiding bij het omgaan met belemmingen waaronder problematische schulden. 6. Indien er sprake is van het verrichten van onbeloonde additionele werkzaamheden draagt het college er zorg voor dat de afspraken schriftelijk worden vastgelegd, Artikel 18 Scholing 1. Het college kan belanghebbenden (vak)scholing aanbieden. De scholing die ingezet wordt beslaat in de regel maximaal een periode van twee jaar. 2. Het college stelt nadere regels ten aanzien van het bedrag dat per belanghebbende aan scholing besteed kan worden. Artikel 19 Diagnose Het college kan uitkeringsgerechtigden, nuggers, Anw-ers en personen als bedoeld in 10, tweede lid van de wet een onderzoek aanbieden ter vaststelling van de arbeidsmogelijkheden van belanghebbenden dan wel ter bepaling van de (verdere) geschiktheid van een voorziening. Een onderdeel van het onderzoek kan zijn, dat onderzocht wordt of belanghebbenden in staat zijn tot scholing. Dit onderzoek kan zowel vóór aanvang van een voorziening als tussentijds worden ingezet. Artikel 20 Nazorg 1. Het college kan aan personen die reguliere arbeid aanvaarden, nazorg bieden. De nazorg is gericht op het behoud van de reguliere arbeid. 2. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de inhoud van de nazorg. Artikel 21 Premie voor het werken met behoud van uitkering 1. Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde van 27 jaar en ouder werkzaam op een participatie- of op een proefplaats, telkens nadat hij zes maanden werkzaamheden heeft verricht, een premie indien de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op arbeidsinschakeling. 2. De hoogte van deze premie bedraagt € 100 per maand bij een participatie- of een proefplaats met een arbeidsduur van 24 uur per week of meer, voor elke door de uitkeringsgerechtigde op de participatieplaats gewerkte maand. Indien de arbeidsduur per week gemiddeld 8 tot 16 uur bedraagt € 35 per maand en indien de arbeidsduur per week gemiddeld 16 tot 24 uur bedraagt € 70 per maand. 3. Indien de participatie- of de proefplaats eindigt voordat de uitkeringsgerechtigde (opnieuw) zes volle maanden gewerkt heeft, dan verstrekt het college aan de uitkeringsgerechtigde de premie genoemd in lid 1 en lid 2 over de periode dat de uitkeringsgerechtigde korter dan zes maanden werkzaamheden heeft verricht, mits de uitkeringsgerechtigde in deze periode voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op arbeidsinschakeling en de beëindiging van de participatie- of proefplaats niet aan de uitkeringsgerechtigde te wijten is. . 4. Indien een uitkeringsgerechtigde in het kader van een traject richting arbeidsinschakeling werkzaamheden met behoud van uitkering verricht die vergelijkbaar zijn met werkzaamheden op een proef- of participatieplaats, komt deze uitkeringsgerechtigde eveneens voor de hier genoemde premie in aanmerking. Vrijwilligerswerk en werkzaamheden verricht in het kader van een arbeidsactiveringstraject worden niet vergelijkbaar geacht met werk op een participatie- of proefplaats.. 5. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van deze premie. Artikel 22 Overige vergoedingen 1. De uitkeringsgerechtigde komt in aanmerking voor een vergoeding van de kosten die naar het oordeel van het college noodzakelijk worden geacht in het kader van de arbeidsinschakeling. 2. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen alsmede de hoogte en de voorwaarden waaronder deze kosten kunnen worden vergoed.
7
Hoofdstuk 3
Slotbepalingen
Artikel 23 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. 2. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 24 Intrekking en overgangsbepalingen 1. De re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012 A wordt met ingang van de dag na publicatie in het gemeenteblad ingetrokken. 2. De overgangsbepalingen als vastgelegd in artikel 20, eerste lid van de Reintegratieverordening Wet werk en bijstand (2012A) gepubliceerd onder nummer GB-080 blijven van kracht op de in dit artikel bedoelde voorzieningen waaronder begrepen de participatiebanen en de Instroom- en Doorstroombanen. 3. Op de voorzieningen ingezet op basis van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (2012A) blijven de bepalingen uit deze verordening van kracht. 4. Het college kan in het kader van de afbouw van de gesubsidieerde arbeid nog steeds een premie verstrekken ter stimulering van de uitstroom naar regulier werk als bedoeld in artikel 17 tweede lid sub c van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (2011) gepubliceerd onder nummer. 2011-03. Het college stelt ten aanzien van deze uitstroompremie nadere regels vast. Artikel 25 Inwerkingtreding en citeertitel 1. Deze verordening treedt in werking de dag na publicatie in het gemeenteblad. 2. Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van .
de voorzitter,
de raadsgriffier,
drs. H.M.F. Bruls
mevr. drs. M.M.V. Mientjes
8
Toelichting op de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand
Algemene toelichting Per 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (Wwb) in werking getreden. De Wwb geeft het college de opdracht te zorgen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, nuggers, Anw-ers en personen werkzaam op een gesubsidieerde baan. Het college bepaalt welke voorzieningen in de gemeente worden aangeboden en stelt tevens vast wie voor welke voorziening in aanmerking komt. De Wwb draagt aan de gemeenteraad op om een verordening op te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. In de wet is vastgelegd dat in de verordening regels moeten worden opgenomen waaruit onder andere aandacht blijkt voor de in de Wwb onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. De gemeenteraad heeft gekozen voor een algemene, globale verordening waarin met name procedurele zaken zijn geregeld. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen. Die leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Wwb bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling hebben en aanspraak hebben op de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen om in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden. Beleidsnota Werk staat voorop! In de beleidsnota Werk staat voorop! heeft de gemeente haar koers geschetst voor het beleid en de uitvoering op het domein Werk voor het jaar 2012 en verder. De gemeente wil toe naar een reintegratiestelsel, dat voor de werkzoekenden stimulerend is en voor ondernemers en instellingen herkenbaar en ondersteunend is in het aannemen van de werkzoekenden. De reintegratieondersteuning bestaat uit begeleiding, scholing en het opdoen van werkervaring door middel van ‘werken met behoud van uitkering’. Werkervaring kan worden opgedaan bij werkcorporaties (leerwerkbedrijven) en instellingen in de stad door middel van de inzet van de voorzieningen als beschreven in de verordening. Er wordt gekozen om te investeren in mensen met perspectief op werk, maar die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Bepalend om al of niet (dure) voorzieningen in te zetten zijn: arbeidsmarktperspectief en motivatie. Er is een mogelijkheid om bij wijze van uitzondering een voorziening in te zetten indien er sprake is van een risico op afglijden. Dit moet echter altijd ondersteund worden door adviezen van andere professionele instellingen. In de beleidsregels wordt dit nader uitgewerkt. Ten gevolge van de oplopende jeugdwerkloosheid heeft de gemeenteraad in 2013 besloten een nieuw instrument in de verordening op te nemen namelijk de startersbaan. Dit is een tijdelijk instrument, bedoeld voor uitkeringsgerechtigden tot 27 jaar. Via de startersbaan krijgen deze jongeren de kans bij een bedrijf of instelling werkervaring op te doen. Ter voorbereiding op de komst van de Participatiewet start de gemeente een pilot waarbij uitkeringsgerechtigden die (nog) niet in staat zijn het minimumloon te verdienen duurzaam aan het werk gaan met behulp van een loonkostensubsidie vanuit de gemeente. De doelstelling van de pilot is te onderzoeken of werkgevers door het aanbod van een loonkostensubsidie overgehaald kunnen worden deze uitkeringsgerechtigden een kans te geven binnen hun bedrijf en te bezien welke andere ondersteunende voorzieningen hiervoor noodzakelijk zijn.
9
Artikelsgewijze toelichting Aanhef In de aanhef is verwezen naar de EG-verordeningen omdat deze EG-verordeningen voorschrijven dat wanneer sprake is van een gemeentelijke regeling van werkgelegenheidssteun aan bedrijven, een verwijzing naar deze verordeningen noodzakelijk is, inclusief de vindplaats in het Publicatieblad. Aan deze verplichting is hiermee voldaan. Verder is in de aanhef verwezen naar de beleidsaanbeveling 'Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden' om de gemeente te ontlasten van de administratieve verplichtingen die voorvloeien uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap. Artikel 1 Begripsomschrijving De Wwb is de basis van deze verordening en daarom wordt ook voor de begripsbeschrijvingen aangehaakt bij de Wwb. Artikel 2 Opdracht en Doelgroep In dit artikel wordt aangegeven voor welke personen het college de re-integratietaak heeft. Via de verwijzing naar artikel 40 lid 1 wordt aangegeven dat alleen inwoners van de gemeente Nijmegen tot de doelgroep behoren. In artikel 2 lid 2 wordt het college de mogelijkheid geboden van deze algemene regel af te wijken. Uiteraard kan het college ook contact opnemen met de nieuwe gemeente om te verzoeken de kosten van de ingezette voorziening over te nemen. De vraag is echter of de nieuwe gemeente bereid zal zijn of de mogelijkheid heeft de kosten van de door de gemeente Nijmegen ingezette voorziening voor haar rekening te nemen. Indien er verhuisd wordt naar het buitenland, ook al is dat net over de grens in Duitsland, wordt de voorziening beëindigd. Lid 3 van dit artikel maakt het mogelijk dat het college samenwerkt met het UWV. Het doel van het beleid is waar mogelijk personen die tot de doelgroep behoren te helpen via de kortste weg regulier werk te vinden en daar waar dat (nog) niet kan alles in het werk te stellen om belemmeringen weg te nemen, uitstroomkansen te vergroten en ondertussen sociaal isolement te voorkomen. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken krijgt met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaaleconomische factoren. Artikel 3 Inzet van voorzieningen Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Daarnaast moet de inzet van voorzieningen er wel toe kunnen leiden dat binnen afzienbare tijd het verkrijgen van reguliere arbeid ook mogelijk wordt. Bovendien moet er gekozen worden voor die voorziening die de kortste weg naar reguliere arbeid biedt. Of een voorziening noodzakelijk is en welke voorziening ingezet wordt, is afhankelijk van het arbeidsmarktperspectief en motivatie. Arbeidsmarktperspectief betekent dat er ingezet wordt op (leer)werkplekken die vanuit de werkgever zijn gecreëerd dan wel beschikbaar zijn. Het tweede element de motivatie moet blijken uit het (sollicitatie)gedrag van de werkzoekenden. Om een goed beeld te krijgen van de mogelijkheden en belemmeringen van de persoon kan het college een onderzoek laten doen. Het college is verantwoordelijk voor de efficiënte en doelgerichte inzet van de schaarse middelen. Binnen deze grenzen wordt rekening gehouden met de wensen van de persoon in kwestie. Motivatie is immers zeer belangrijk voor het slagen van een reintegratietraject. Om de financiële risico's te beheersen, heeft de gemeente ervoor gekozen een verdeling te maken van de schaarse middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van een begrotingspost kan echter geen reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken wordt het college de mogelijkheid gegeven budgetplafonds in te stellen. Indien het budgetplafond van een bepaalde voorziening wordt bereikt, zal het college ervoor zorgen dat de persoon uit de doelgroep een andere voorziening aangeboden krijgt als alternatief. Het college weigert tevens een voorziening als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening bijvoorbeeld indien een persoon uit de doelgroep voor de gewenste opleiding een beroep kan doen op studiefinanciering.
10
Artikel 4 Beleidsplan De Wwb verplicht de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Zoals in de algemene toelichting uitgelegd, heeft de gemeente gekozen voor een globale algemene verordening die met name procedurele zaken regelt. Het beleid wordt vastgelegd in een bij de verordening behorend beleidsplan. Als basis voor deze verordening heeft de beleidsnota Werk staat voorop! gediend. Het tweede lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De Wwb geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zend. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU. Artikel 5 Aanspraak en verplichtingen De personen uit de doelgroep hebben van rechtswege aanspraak op ondersteuning. De gemeente heeft ervoor gekozen deze aanspraak ook in de verordening op te nemen. Dat laat onverlet dat het college is, dat bepaalt of en welke voorziening ingezet wordt. Tegenover de aanspraak staan de verplichtingen. Re-integratie is immers niet vrijblijvend. Om daarover geen misverstand te laten zijn, is gemeend de verplichtingen, ook al staan ze grotendeels in de Wwb vermeld, nogmaals te vermelden. Naast de verplichtingen in de verordening genoemd en de verplichtingen genoemd in wet of regelgeving kan het college aanvullende verplichtingen opleggen waaronder de verplichting tot het meewerken aan een medische behandeling. Artikel 6 Handhaving In het geval de persoon uit de doelgroep niet voldoet aan de verplichtingen aangehaald in artikel 5 van deze verordening dan heeft dat gevolgen. Voor de uitkeringsgerechtigde heeft dat tot gevolg dat de uitkering tijdelijk verlaagd zal worden zoals bepaald in de afstemmingsverordening of artikel 20 van de IOAW en IOAZ waarbij in het uiterste geval 100% verlaging tot de mogelijkheden behoort. Het opleggen van een maatregel kan echter alleen indien er uitkering wordt genoten op grond van de wetten die de gemeente uitvoert. Een Anw-ers of een nugger hebben geen financiële relatie met de gemeente en kunnen dus niet direct op hun inkomstenbron worden gekort bij onvoldoende medewerking. Artikel 7 Intrekking van een besluit en terugvordering Dit artikel maakt het mogelijk dat in een aantal situaties de ingezette voorziening ingetrokken kan worden en de kosten van de voorziening teruggevorderd kunnen worden. Bijvoorbeeld als bijstandsfraude ontdekt wordt en achteraf gezien de persoon in kwestie helemaal niet tot de doelgroep van de wet behoorde. Artikel 8 Algemene bepalingen over ondersteuning en voorzieningen Dit artikel strekt ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Tevens wordt aangegeven dat ondersteuning niet perse de inzet van een voorziening behoeft in te houden. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Indien er een voorziening ingezet wordt kan dat een van de genoemde voorzieningen zijn die genoemd staan in lid 2 maar dat hoeft niet perse aangezien dit geen limitatieve opsomming is. Artikel 9 Beëindiging van de voorziening Dit artikel geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever. Artikel 10 Startersbaan In tijden van recessie komen jongeren door gebrek aan werkervaring moeilijk aan een baan. Daardoor wordt de afstand tot de arbeidsmarkt van deze groep jongeren steeds groter. Om werkgevers over te halen deze onervaren jongeren toch een kans te geven, wil de gemeente werkgevers een subsidie verstrekken van maximaal 90% van het (Jeugd)minimumloon. Die
11
subsidie is niet alleen bedoeld voor de loonkosten maar ook voor begeleiding en scholing. De betreffende werkgevers moeten bereid zijn een arbeidsovereenkomst aan te bieden van minimaal één jaar en zij moeten de betreffende kandidaten voldoende uren werk aanbieden zodat zij met het verdiende loon uit de uitkering geraken. Indien het dienstverband tussentijds stopt of voor minder dan 32 uur per week wordt aangegaan, wordt de subsidie naar rato uitgekeerd. De startersbaan is een tijdelijke voorziening. Tot aan 1 januari 2014 kan deze voorziening ingezet worden. Artikel 11 Loonkostensubsidie Het college kan werkgevers tot aan 1 januari 2014 een loonkostensubsidie aanbieden indien zij een arbeidsovereenkomst afsluiten met uitkeringsgerechtigden die nog niet volledig productief kunnen zijn. De werkgever dient samen met de belanghebbende een aanvraag in te dienen. Het is van belang dat de werkgever de subsidie aanvraagt vóór aanvang van de arbeidsovereenkomst. Indien de arbeidsovereenkomst reeds aangevangen is voordat de gemeente een beslissing op de aanvraag heeft genomen, dan komt het risico dat de gemeente de subsidieaanvraag afwijst voor rekening van de werkgever. Het kost de gemeente ongeveer zes weken om een besluit te nemen. Net zoals bij alle andere voorzieningen bepaalt het college of de inzet van de loonkostensubsidie noodzakelijk is. Indien de potentiële werknemer in staat wordt geacht zonder deze subsidie reguliere arbeid te verkrijgen, dan wordt er dus geen subsidie aan de werkgever verstrekt.In de beleidsregels worden nadere regels gesteld ten aanzien van deze loonkostensubsidies. Artikel 12 Verzekering ziekteverzuim Het college kan een ziekteverzuimverzekering aanbieden aan werkgevers die met uitkeringsgerechtigden met een hoger ziekteverzuimrisico een dienstverband aangaan. De gemeente betaalt de premie van de verzekering en de werkgever is de begunstigde. De werkgever ontvangt onder de in de verzekering gestelde voorwaarden een vergoeding voor de loonschade. Niet voor alle uitkeringsgerechtigden kan de ziekteverzuimverzekering worden ingezet. Zo kan het college de ziekteverzuimverzekering niet aanbieden aan werkgevers die met jongeren een startersbaan aangaan. De reden hiervan is dat de werkgever op een startersbaan reeds een subsidie krijgt die een groot deel van de loonkosten dekt. Evenmin kan de verzekering worden ingezet voor uitkeringsgerechtigden die onder de wettelijke no-riskpolis vallen. Via de wettelijke no-riskpolis wordt de werkgever namelijk reeds grotendeels gecompenseerd voor de gemaakte loonkosten. Uitzendkrachten tot slot, worden ook niet onder de verzekering gebracht. Dit omdat uitzendkrachten doorgaans geen recht hebben op loondoorbetaling bij ziekte. Artikel 13 Werkgeversbonus Een werkgever kan als hij een arbeidsovereenkomst wil aangaan met een nugger tot 27 jaar, een uitkeringsgerechtigde of met een Anw-er onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een subsidie. Daarvoor dient hij samen met de belanghebbende een aanvraag in te dienen. Het is van belang dat de werkgever de subsidie aanvraagt vóór aanvang van de arbeidsovereenkomst. Indien de arbeidsovereenkomst reeds aangevangen is voordat de gemeente een beslissing op de aanvraag heeft genomen, dan komt het risico dat de gemeente de subsidieaanvraag afwijst voor rekening van de werkgever. Het kost de gemeente ongeveer zes weken om een besluit te nemen. Net zoals bij alle andere voorzieningen bepaalt het college of de inzet van een werkgeversbonus noodzakelijk is. Indien de potentiële werknemer in staat wordt geacht zonder deze bonus reguliere arbeid te verkrijgen, dan wordt er dus geen subsidie aan de werkgever verstrekt. De hoogte van de subsidie, de duur van de subsidie en de verplichtingen worden nader vastgelegd in beleidsregels. Bovendien is, voor zover het college hiervan niet afwijkt, de Nijmeegse Kaderverordening Subsidieverstrekking op de subsidieverstrekking van toepassing. Artikel 14 Proefplaats Via de inzet van een proefplaats kan een werkgever bezien of de betreffende persoon in staat is te voldoen aan de gestelde functie-eisen. Een proefplaats wordt slechts ingezet als er een reëel uitzicht is op betaalde werkzaamheden bij de betreffende werkgever. De proefplaats is slechts van korte duur en bedoeld om de werkgever over de streep te trekken. Een proefplaats zal dan ook in de regel slechts ingezet worden als de betreffende persoon een korte afstand tot de arbeidsmarkt heeft.
12
Artikel 15 Participatieplaats Een participatieplaats is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden van 27 jaar en ouder, met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken dan wel het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat de uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmede voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar. Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidinschakeling heeft vergroot. Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Indien de gemeente concludeert dat de voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden. Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats. Artikel 16 Oriëntatieplaats De oriëntatieplaats kan ingezet worden voor nuggers, uitkeringgerechtigden en Anw-ers die jonger dan 27 jaar zijn en is een soort stage gericht op het leren werken. Niet de arbeid die verricht wordt, staat centraal, maar het leren werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waarmee in een oriëntatieplaats geoefend kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de belanghebbende, zodat de belanghebbende eventueel een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmede voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. Om te voorkomen dat de oriëntatieplaats uitgroeit tot een gewone werkplek zonder dat daar een arbeidsovereenkomst tegenover staat, is bepaald dat de duur van de oriëntatieplaats beperkt is tot in eerste instantie zes maanden. Verlenging van deze termijn van zes maanden is mogelijk.
Artikel 17 Arbeidsactiveringstraject Een arbeidsactiveringstraject kan ingezet worden voor uitkerinsgerechtigden. Een arbeidsactiverenstraject duurt maximaal zes maanden, bestaande uit twee keer drie maanden. Deze periode wordt voldoende geacht om zich voor te bereiden op (regulier) werk. Er kan gedurende het activeringstraject onder andere gewerkt worden aan de randvoorwaarden in de sociale omgeving (kinderopvang, schulden, arbeidritme en structuur, etc.), aan arbeidsmotivatie, aan werknemersvaardigheden en tevens kan de belanghebbende zich oriënteren op een bepaalde beroepsrichting. Indien onbeloonde werkzaamheden deel uitmaken van het activeringstraject zijn deze werkzaamheden additioneel. Niet de arbeid die verricht wordt staat centraal maar het leren werken. Artikel 18 Scholing Bij de inzet van scholing wordt gekeken naar de arbeidsmarktrelevantie en de duur ervan. Gekozen wordt voor die scholing die het snelst leidt tot het beoogde doel. In beginsel zal er geen scholing ingezet worden die langer dan 24 maanden in beslag neemt. Artikel 19 Diagnose Dit onderzoek kan zowel voor de inzet van een voorziening als tussentijds worden ingezet bijvoorbeeld als het noodzakelijk is om te bepalen of een reeds ingezette voorziening nog geschikt is. Het doel van dit onderzoek is dat er een goede indicatie wordt verkregen en er arbeidinschakeling op maat kan worden aangeboden. Vooral bij lichamelijke en psychische beperkingen is een dergelijk onderzoek van belang. De resultaten van het onderzoek kunnen er ook toe leiden dat er voorlopig geen voorziening wordt geboden.
13
Artikel 20 Nazorg De gemeente wil terugval in een situatie van werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid zo veel mogelijk voorkomen. Daarom krijgt het college de mogelijkheid om nazorg te bieden. Artikel 21 Premie voor het werken met behoud van uitkering Dit artikel regelt de premie voor uitkeringsgerechtigden werkzaam op een participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de wet en voor personen op een proefplaats. De hoogte van de premie is afhankelijk van het aantal uren en de duur dat er gewerkt wordt. Ook uitkeringsgerechtigden die werkzaamheden verrichten vergelijkbaar met de werkzaamheden op een participatie- of proefplaats komen in aanmerking voor deze premie. Voor alle duidelijkheid is in de verordening opgenomen dat vrijwilligerswerk - ook als dat in het kader van een traject wordt verricht - niet vergelijkbaar wordt geacht. Ook de werkzaamheden als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder c van de wet, de zogenaamde tegenprestatie, worden niet vergelijkbaar geacht. Deze werkzaamheden worden namelijk niet in het kader van een traject verricht. Artikel 22 Overige vergoedingen Bij het verrichten van activiteiten gericht op arbeidsinschakeling kan de uitkeringsgerechtigde geconfronteerd worden met bepaalde kosten. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld reiskosten of kosten voor tussenschoolse opvang. Het college kan bepalen welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Artikel 23 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 24 Intrekking en overgangsbepalingen In dit artikel wordt het overgangsrecht geregeld. Bovendien wordt verwezen naar de afbouw van de gesubsidieerde arbeid zoals vastgelegd in eerdere Re-integratieverordeningen. Deze verordeningen bevatten regels die van belang zijn voor de resterende ID-, Wiw- en Particiaptiebanen. Artikel 25 Inwerkingtreding en citeertitel Dit artikel spreekt voor zich.
14