Technisch fiscaal dossier
Aanvullende pensioenopbouw voor zelfstandigen
Oktober 2011 Fidea, nv met maatschappelijke zetel in België, Van Eycklei 14, 2018 Antwerpen, RPR 0406.006.069 Verzekeringsonderneming toegelaten onder codenummer 0033. Bankrekening 733-2483200-30 - IBAN: BE15 7332 4832 0030 - BIC: KREDBEBB
Inhoud 1.
Belgisch pensioenstelsel ................................................................................................. 3 1.1 1.2 1.3 1.4
Ontstaan ......................................................................................................................................... 3 Evolutie........................................................................................................................................... 3 Berekening wettelijk pensioen? ..................................................................................................... 4 Hoeveel wettelijk pensioen? .......................................................................................................... 6
2. Wat is Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen / Individuele Pensioentoezegging / Groepsverzekering? ............................................................................................................... 7 2.1 2.2 2.3
3.
Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen................................................................................. 7 Individuele pensioentoezegging..................................................................................................... 7 Groepsverzekering ......................................................................................................................... 8
Belang van een VAPZ/IPT/Groepsverzekering .................................................................. 9 3.1 3.2 3.3
4.
Ontstaan ......................................................................................................................................... 9 Belang ............................................................................................................................................. 9 Succes ........................................................................................................................................... 10
Producten..................................................................................................................... 12 4.1 4.2
5.
VAPZ ............................................................................................................................................. 12 IPT / Groepsverzekering ............................................................................................................... 13
Fiscaliteit van de premie ............................................................................................... 16 5.1 5.2
6.
VAPZ ............................................................................................................................................. 16 IPT / Groepsverzekering ............................................................................................................... 18
80%-regel ..................................................................................................................... 20
7.
Fiscaliteit van de uitkeringen......................................................................................... 22 7.1 7.2
VAPZ ............................................................................................................................................. 22 IPT / Groepsverzekering ............................................................................................................... 23
8.
Vergelijkende tabel VAPZ – IPT/Groepsverzekering ....................................................... 26
9.
Specifieke kenmerken VAPZ .......................................................................................... 27 9.1 9.2 9.3
10. 10.1
Partijen ......................................................................................................................................... 27 Rendementsgarantie .................................................................................................................... 27 Beschikbaarheid van de reserve................................................................................................... 27
Specifieke kenmerken groep /IPT .............................................................................. 28 Voorschot ..................................................................................................................................... 28
2
1. Belgisch pensioenstelsel 1.1 Ontstaan Vóór 1944 bestonden al bepaalde vormen van sociale zekerheid, ingevoerd door werkgevers voor hun personeel. De nadruk lag vooral op bescherming bij ziekte en op het voorzien van een pensioenuitkering. In 1944 werd een einde gemaakt aan de ‘willekeur’ van deze regelingen en creëerde de overheid een wettelijke basis voor de sociale bescherming binnen de maatschappij. Aansluiting bij en bijdragen tot de algemene sociale zekerheid werd verplicht gemaakt. De financiering van de sociale zekerheid gebeurde door bijdragen van de werknemers, werkgevers, zelfstandigen én de overheid. Na de tweede Wereldoorlog heeft België een geheelomvattend systeem voor sociale zekerheid uitgebouwd. In dit systeem wordt gewerkt met verschillende regimes voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren. 1.2 Evolutie Oorspronkelijk was de sociale zekerheid georganiseerd volgens het kapitalisatiestelsel. In een dergelijk stelsel staat iedereen zelf in voor de opbouw van zijn persoonlijk pensioen. Dit systeem vangt de inflatie en de evolutie van het loon onvoldoende op, wat maakt dat er veelal geen aanvaardbare verhouding was tussen het laatstverdiende loon en de pensioenuitkering. Later hervormde de overheid het kapitalisatiestelsel naar het repartitiestelsel. Doordat de geïnde bijdragen de evolutie van de lonen volgen, kan dit stelsel makkelijker dan een kapitalisatiestelsel het behoud van de koopkracht garanderen. Een repartitiestelsel wordt gekenmerkt door een grote vorm van solidariteit, waarbij de actieven van vandaag betalen voor de gepensioneerden van vandaag. Een solidariteit die maakt dat het ontvangen pensioen meestal niet in verhouding staat tot de bijdragen die men betaald heeft. En die het bovengenoemde principe van behoud van koopkracht ook voor een stuk weer uitholt. Vroeger bestaande kapitalisatiestelsels doven geleidelijk aan uit. Vandaag dragen alle zelfstandigen bij tot het veralgemeende repartitiesysteem.
Actuele bijdragen sociale zekerheid (gevestigde) zelfstandige (in hoofdberoep) Bijdrage Inkomensschijf 687,48 EUR ≤ 12 129,76 EUR 22% > 12 129,76 EUR en ≤ 52 378,55 EUR 14,16% > 52 378,55 EUR en ≤ 77 189,40 EUR 0% > 77 189,40 EUR De bijdragen worden gerekend op het geherwaardeerde netto belastbaar jaarinkomen van 3 jaar voordien = inkomen als zelfstandige na aftrek van kosten (maar vóór belastingen).
3
Het pensioendebat beheerst al jaren de maatschappelijke en politieke agenda. In de (nabije?) toekomst zal men nog de nodige knopen moeten doorhakken om het wettelijk pensioen van zelfstandigen enerzijds op een aanvaardbaar niveau te houden (of is het ‘te krijgen’?) en er anderzijds voor te zorgen dat het ‘betaalbaar’ blijft. De sociale zekerheid heeft een tweeledige doelstelling: armoedebestrijding enerzijds en behoud van de levensstandaard anderzijds. De strijd tegen armoede en sociale uitsluiting is de afgelopen jaren echter steeds meer centraal komen te staan, waardoor de doelstelling ‘behoud van de levensstandaard’ een stuk terrein heeft verloren. Hoe langer hoe meer blijkt dat de sociale zekerheid voor zelfstandigen niet veel meer is dan een vangnet dat niet in staat is om de financiële noden, laat staan verwachtingen, van een gepensioneerde of arbeidsongeschikte zelfstandige in te lossen. Het wettelijk pensioen is ontstaan in een tijdperk dat loopbanen heel lang waren en de levensverwachting na pensionering heel kort… en volstond allicht in die periode. Sinds geruime tijd kennen we een tegengestelde evolutie: loopbanen worden korter en de levensverwachting na pensionering stijgt…en valt het wettelijk pensioen terug op het niveau van een basisvergoeding.
Het wettelijk pensioen gebaseerd op repartitie kan deze situatie niet langer houden. Gepensioneerden in de toekomst een ‘deftig’ pensioen aanbieden zal enkel mogelijk zijn door een samenspel van het wettelijk pensioen (eerste pijler), het VAPZ, de Individuele Pensioentoezegging of Groepsverzekering via de vennootschap (tweede pijler) en de individuele pensioenopbouw (derde pijler).
1.3 Berekening wettelijk pensioen? Het wettelijk pensioen van een zelfstandige wordt berekend volgens de formule: Forfaitaire bedragen vóór 1984 + 1/45 * L * 60% (of 75%) Een volledige carrière als zelfstandige omvat 45 gewerkte jaren. Voor elk gewerkt (of gelijkgesteld) jaar, waarin een zelfstandige sociale bijdragen betaalt op het loon, bouwt hij 1/45e van het wettelijk pensioen op. De wettelijke pensioenleeftijd is zowel voor mannen als voor vrouwen 65 jaar. Men berekent het wettelijk pensioen op basis van het loon (L). Dit loon kan een werkelijk, een fictief of een forfaitair loon zijn. Over de jaren vóór 1984 wordt het wettelijk pensioen berekend op basis van een (beperkt) forfaitair loon. Het werkelijke of fictieve loon wordt geherwaardeerd.
4
Voor het loon dat men in aanmerking neemt, maakt men een onderscheid tussen de jaren vóór en na 1984: voor de periode vóór 1984 neemt men een forfaitair beroepsinkomen in aanmerking; voor de periode vanaf 1984 neemt men de reële beroepsinkomsten in aanmerking. Forfaitair beroepsinkomen betekent dat wat de jaren vóór 1984 betreft, het wettelijk pensioen werd berekend op een inkomen dat voor alle zelfstandigen hetzelfde was… Een forfaitair inkomen dat op jaarbasis amper 8 133,63 EUR bedraagt… De berekening van het wettelijk pensioen van een zelfstandige loopt gelijk met de berekening voor een loontrekkende, alleen wordt nog een aanpassingscoëffiënt (of harmonisatiecoëfficiënt) toegepast, waardoor het wettelijk pensioen voor een zelfstandige een stuk lager uitvalt. Bij de berekening van een gezinspensioen wordt in bovenstaande formule gewerkt met 75%; rekent men een pensioen als alleenstaande, dan is het percentage 60%. Vroeger waren de meeste pensioenen zogenaamde gezinspensioenen aangezien nogal wat vrouwen geen eigen beroepsactiviteit hadden. Vandaag zijn de meeste pensioenen pensioenen van alleenstaanden. Elk van de partners heeft recht op een eigen pensioen als alleenstaande. In principe is een combinatie van twee pensioenen als alleenstaande voordeliger dan één gezinspensioen. Een zelfstandige kan zijn pensionering vervroegd aanvragen, maar dit kent een sterke penalisatie. Per jaar vervroeging wordt het berekende pensioen verminderd met een percentage:
1 jaar vervroeging: 3% 2 jaar vervroeging: 7% 3 jaar vervroeging: 12% 4 jaar vervroeging: 18% 5 jaar vervroeging: 25%
De penalisatie past men niet toe wanneer de zelfstandige een loopbaan heeft van 44 jaar of meer.
De sociale bijdragen die een zelfstandige betaalt, liggen een stuk lager dan wat betaald wordt door/voor een loontrekkende…. Minder uitgebreide sociale voorzieningen zijn een logisch gevolg…
Momenteel bestaat ook de ‘pensioenbonus’… een maatregel die zorgt voor een verhoging van het wettelijk pensioen voor elk gewerkt kwartaal na de leeftijd van 62 jaar (165,55 EUR per kwartaal – 662,20 EUR op jaarbasis). Een maatregel met een duidelijk doel… mensen langer aan de slag houden! Langer aan de slag houden betekent immers langer bijdragen betalen voor sociale zekerheid en minder lang (een weliswaar hoger) pensioen betalen.
5
1.4 Hoeveel wettelijk pensioen? Het minimumpensioen voor een zelfstandige op basis van een volledige, voltijdse loopbaan bedraagt in 2011: 1 007,10 EUR bruto per maand voor een alleenstaande; 1 310,30 EUR bruto per maand voor een zelfstandige met gezinslast. Het maximumpensioen, eveneens op basis van een volledige, voltijdse loopbaan, bedraagt in 2011: 1 127,13 EUR bruto voor een alleenstaande; 1 408,91 EUR bruto voor een zelfstandige met gezinslast. Het gemiddelde pensioen van een zelfstandige ligt in werkelijkheid een stuk lager en bedraagt slechts 569 EUR. Het spreekt dan ook voor zich dat een bijkomend pensioenkapitaal geen overbodige luxe is voor de meeste zelfstandigen. Diverse enquêtes hebben uitgewezen dat de Belg, ondanks alle commotie in de media, de hoogte van zijn wettelijk pensioen nog steeds verkeerd inschat. De verwachtingen rond het wettelijk pensioen zijn een stuk hoger dan wat de realiteit biedt.
6
2. Wat is Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen / Individuele Pensioentoezegging / Groepsverzekering? 2.1 Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen Het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen, of kortweg VAPZ, is een fiscaal voordelige formule waarmee zelfstandigen een aanvullend kapitaal kunnen opbouwen bovenop het wettelijk pensioen. Naast de opbouw van een aanvullend rustpensioen bestaat de mogelijkheid om in de uitkering van een extra overlijdenskapitaal te voorzien. Wanneer de opbouw van een aanvullend pensioen op fiscale voordelen kan rekenen, spreekt het voor zich dat de uitkering op haar beurt onderhevig is aan fiscale heffingen. Verder in dit dossier zal duidelijk worden dat de fiscale heffingen bij uitkering niet opwegen tegen de fiscale voordelen die men als zelfstandige heeft. 2.2 Individuele pensioentoezegging Net als een Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen, is een Individuele Pensioentoezegging, of IPT, een instrument dat een zelfstandige kan gebruiken om op een fiscaal voordelige manier een aanvullend pensioen op te bouwen. Een Individuele Pensioentoezegging is een levensverzekering die een onderneming sluit ten gunste van haar bedrijfsleider (en zijn nabestaanden) en die voorziet in een aanvulling op voordelen uit de sociale zekerheid… Een IPT wordt onderschreven door een vennootschap in het rechtstreeks voordeel van een individuele verzekerde (met het statuut van zelfstandige). Het opbouwen van een aanvullend rustpensioen is het uitgangspunt, aanvullende waarborgen bij overlijden en arbeidsongeschiktheid zijn mogelijk. Voorzien in een aanvullende waarborg overlijden en arbeidsongeschiktheid is zeker zinvol, gezien de (heel) beperkte tussenkomst die de sociale zekerheid voorziet wanneer één van deze risico’s zich voordoet. Verder kan ook voorzien worden in een waarborg premievrijstelling. Ook hier geldt de regel dat genieten van fiscale voordelen tijdens de looptijd van het contract automatisch betekent dat fiscale heffingen toegepast worden bij een latere uitkering. Fiscale heffingen die op zich beperkt zijn en die zelfs nog een stuk worden getemperd indien de zelfstandige zijn beroepsactiviteit verderzet tot 65 jaar en pas dan zijn/haar extralegaal pensioenkapitaal opneemt. Meer hierover in het hoofdstuk fiscaliteit.
7
2.3 Groepsverzekering Voor een verzekerde met het statuut van zelfstandige is een Groepsverzekering inhoudelijk hetzelfde als een Individuele Pensioentoezegging, op twee aspecten na: Een IPT wordt onderschreven in het voordeel van één, met naam genoemde, verzekerde; in een groepsverzekering werken we met een categorie van verzekerden (vb. zelfstandige zaakvoerders) In een IPT betaalt de verzekeringnemer een premietaks van 9,25% op de aanvullende waarborgen arbeidsongeschiktheid & premievrijstelling; in een groepsverzekering is deze taks 4,4% Wat fiscaliteit betreft, vallen we in herhaling… fiscale voordelen tijdens opbouw = fiscale heffingen bij uitbetaling. De gunstige fiscaliteit, het aantrekkelijk rendement en de zinvolle aanvulling op de sociale zekerheid maken dat de drie bovengenoemde 2e pijlerproducten hoe langer hoe meer een evidentie worden in de wereld van de zelfstandigen.
8
3. Belang van een VAPZ/IPT/Groepsverzekering 3.1 Ontstaan Het VAPZ ontstond al in 1981. Tot 2003 kon de zelfstandige echter enkel aansluiten bij het VAPZ via zijn eigen sociaal verzekeringsfonds. Onder impuls van Europese regelgeving werd deze markt vrijgemaakt vanaf 1 januari 2004. Sindsdien kan elke zelfstandige, indien hij aan een aantal voorwaarden voldoet, een VAPZ afsluiten bij een pensioeninstelling naar keuze. Het succes van groepsverzekering gaat terug tot het midden van de jaren ‘80. Een onderneming die aan zijn werknemers een pensioentoezegging deed, moest vanaf dan de collectieve voorzieningen voor het aanvullend pensioen buiten de balans van de onderneming financieren. Toch duurde het nog tot 1 januari 1993 vooraleer de groepsverzekering werd opengesteld voor zelfstandige bedrijfsleiders. Vóór deze datum was de opbouw van extralegaal pensioen voor zelfstandigen een verhaal van interne pensioentoezeggingen, gefinancierd door een bedrijfsleidersverzekering of door voorzieningen op de balans. Vanaf 1 januari 1993 werd de groepsverzekering een populaire pensioenformule voor de zelfstandige bedrijfsleider. Tot 1 januari 2004… toen de Wet op de Aanvullende Pensioenen er, door een wijziging in een fiscale bepaling, voor zorgde dat externe pensioentoezeggingen in het rechtstreekse en definitief voordeel van de bedrijfsleider of zijn nabestaanden mogelijk werden. De Individuele Pensioentoezegging was ‘geboren’ en plaatst de groepsverzekering sindsdien, wat zelfstandigen betreft, wat in de schaduw. De IPT biedt de verzekerde immers dezelfde rechtsbescherming en omzeggens dezelfde fiscale voordelen als een groepsverzekering en dit terwijl een IPT, veel meer dan een groepsverzekering, toelaat een ‘pensioenplan op maat’ te maken voor elke verzekerde. 3.2 Belang Het wettelijk pensioen van een zelfstandige is zeer beperkt, zelfs wanneer hij een volledige loopbaan heeft doorlopen. Het gemiddelde wettelijk pensioen van een zelfstandige in België ligt zelfs onder de Europese armoedegrens. De opbouw van een extra pensioenkapitaal is dan ook geen overbodige luxe. Integendeel, voor een zelfstandige is het noodzakelijk om vooruit te kijken indien hij na zijn pensionering dezelfde levensstandaard wenst te behouden. Het evoluerende verwachtingspatroon van de gemiddelde gepensioneerde (reizen, sporten…) en de toenemende levensverwachting, versterken enkel de nood aan een aanvullend pensioen.
9
Levensverwachting in Vlaanderen … Pasgeboren jongen: 77,9 jaar Pasgeboren meisje: 82,9 jaar 65-jarige man: 83 jaar 65-jarige vrouw: 87 jaar
Het sociale vangnet is voor zelfstandigen een stuk minder groot en minder sterk dan dat voor werknemers. Een zelfstandige moet zelf maatregelen nemen om een aanvullend pensioen op te bouwen en om zichzelf en zijn gezin te beschermen tegen financiële problemen bij arbeidsongeschiktheid of bij vroegtijdig overlijden. Als 1e en 2e pijler elk een rol toebedeeld zouden krijgen, dan is de rol van de eerste pijler (wettelijk pensioen) het voorzien van een basispensioen voor alle gepensioneerden en het beperken van het armoederisico bij gepensioneerden. De rol van de tweede pensioenpijler (o.a. VAPZ, IPT…) is om een uitkering te voorzien die er voor zorgt dat de levensstandaard van de gepensioneerde op niveau blijft. 3.3 Succes Voor loontrekkenden tonen cijfers aan dat de Wet op de Aanvullende Pensioenen (ingang 1 januari 2004) wel degelijk effect heeft gehad op het aantal firma’s dat een aanvullend pensioenplan heeft lopen. De ‘versterking’ van de 2e pijler waarbij het huidige niveau van een aantal plannen wordt opgetrokken, blijft zeker een aandachtspunt, maar de basis is ondertussen voor veel loontrekkenden gelegd. Ook voor een zelfstandige is het opbouwen van een extralegaal pensioen in de 2e pijler hoe langer hoe meer een evidentie. Heel wat zelfstandigen vormden onderhandse pensioenbeloftes om van zodra de groepsverzekering voor hen mogelijk werd (1993). In 2004 nam de Individuele Pensioentoezegging de fakkel van de groepsverzekering voor een belangrijk stuk over. Dit succes van de IPT is te danken aan het feit dat het echt gaat over een ‘pensioenplan op maat’. In een groepsverzekering voor zelfstandigen vormt werken met een categorie al eens een probleem, aangezien dat inhoudt dat meerdere mensen dezelfde budgetten toegewezen krijgen en/of dezelfde waarborgen voorzien worden voor verschillende mensen. Door zijn individuele benadering kent een IPT dat ‘probleem’ niet. Ook het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen zit in de lift. Voornamelijk bij zelfstandigen in hoofdberoep kent dit product een groeiend succes. Het merendeel van de aangeslotenen blijkt 35plusser te zijn, maar toch neemt het aantal aangeslotenen beneden deze leeftijdsgrens sterk toe. Wat er op wijst dat meer en meer jongere zelfstandigen zich bewust zijn van het feit dat ze zelf moeten zorgen voor het opbouwen van een extralegaal pensioen.
10
Wat VAPZ betreft, lijkt de conclusie momenteel te zijn dat de belangstelling voor dit product groeit bij alle types van zelfstandigen en dit op steeds vroegere leeftijd en ongeacht het inkomensniveau van de zelfstandige. De verwachting is dat de hier genoemde 2e pijlerproducten hun opmars zullen verder zetten. Mede door de belangstelling in de media voor de problematiek, is het algemene bewustzijn in die zin geëvolueerd dat quasi elke zelfstandige open staat voor een gesprek over extralegaal pensioen.
11
4. Producten 4.1 VAPZ 4.1.1 Doelgroep Elke zelfstandige (en helper) die sociale zekerheidsbijdragen betaalt in hoofdberoep kan een VAPZ afsluiten. Zelfstandigen in bijberoep kunnen ook in aanmerking komen, op voorwaarde dat ze sociale bijdragen betalen zoals een zelfstandige in hoofdberoep. Deze voorwaarde is voldaan vanaf een netto belastbaar inkomen van 12 129,76 EUR (in 2011). Een helper is een persoon die in België een zelfstandige in de uitoefening van zijn beroep bijstaat of vervangt, zonder dat hij tegenover de zelfstandige is verbonden door een arbeidsovereenkomst. Ook de meewerkende echtgenoot met het zgn. maxistatuut kan een VAPZ afsluiten. Men moet aan volgende criteria voldoen om meewerkende echtgenoot te zijn: gehuwd zijn met de zelfstandige (of een samenlevingscontract hebben); de partner effectief helpen (regelmatig of minstens 90 dagen per jaar); geen of een beperkte andere beroepsactiviteit hebben, noch een vervangingsinkomen dat recht geeft op een volwaardige dekking in de sociale zekerheid.
De meewerkende echtgenoot die geboren is vóór 1956 is niet verplicht om aan te sluiten bij het maxistatuut. Aansluiting bij het ministatuut na 1 juli 2005 volstaat in deze gevallen.
Indien men aan deze criteria voldoet, vermoedt de wetgever dat men meewerkende echtgenoot is. Als dit vermoeden effectief van toepassing is op de werksituatie, dan is het statuut van meewerkende echtgenoot van toepassing. Sinds 1 juli 2005 moet de meewerkende echtgenoot verplicht aansluiten bij het maxistatuut. De meewerkende echtgenoot bouwt zo voor zichzelf ook sociale zekerheid op. Het gaat om vrij ruime waarborgen: pensioen, gezinsbijslagen, gezondheidszorg, arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en moederschap. Dit in tegenstelling tot het zogenaamde ministatuut, waarbij de opgebouwde rechten beperkter zijn. De meewerkende echtgenoot in het ministatuut bouwde vroeger enkel rechten op het vlak van arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en moederschap op.
12
4.1.2 Waarborgen a) Pensioenopbouw Met het VAPZ bouwt de zelfstandige een extralegaal pensioen op als aanvulling op het beperkte wettelijk pensioen. De opbouw verloopt op het tempo van de zelfstandige. Hij bepaalt zelf wanneer en hoeveel hij spaart. b) Overlijdensdekking Als de zelfstandige zou overlijden, keert de verzekeraar de gespaarde reserve uit aan de begunstigde(n). Een overlijden kan, naast emotionele, ook financieel nadelige gevolgen met zich meebrengen. Een extra overlijdensdekking kan alvast de financiële gevolgen van een overlijden voor de nabestaanden van de zelfstandige verlichten. c) Vervangingsinkomen Wanneer een zelfstandige arbeidsongeschikt zou worden door een ziekte of ongeval, krijgt hij doorgaans een (te) laag vervangingsinkomen vanuit de sociale zekerheid. Deze uitkering is meestal onvoldoende om de levensstandaard te behouden of om de continuïteit van de zaak tijdens langdurige periodes van arbeidsongeschiktheid te garanderen. De zelfstandige kan dan ook kiezen voor een ‘gewaarborgd inkomen’ als bijkomende waarborg bij het VAPZ. Hierdoor ontvangt hij van de verzekeraar een periodiek inkomen tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid. Bovendien geniet hij van de waarborg ‘premieteruggave’ gedurende de arbeidsongeschiktheidsperiode. d) Premievrijstelling Deze waarborg zorgt voor het verder verzekeren van het overlijdensrisico en voor het verder opbouwen van het kapitaal leven wanneer de verzekerde arbeidsongeschikt is en dit zonder dat verder premies moeten worden betaald. 4.2 IPT / Groepsverzekering 4.2.1 Doelgroep Elke zelfstandige die zijn beroepsactiviteit uitoefent in een vennootschap én uit deze vennootschap een regelmatige en maandelijkse bezoldiging ontvangt. Meer concreet betekent dit dat een vennootschap een Individuele Pensioentoezegging/groepsverzekering kan afsluiten voor zelfstandige vennootschapsmandatarissen (zaakvoerders in een BVBA, bestuurders in een NV, …) of voor ‘andere zelfstandige bedrijfsleiders’ (zelfstandige directieleden = personen die in een vennootschap een leidende functie uitoefenen buiten arbeidsovereenkomst)
13
4.2.2 Waarborgen a) Pensioenopbouw Het opbouwen van een extralegaal pensioen als aanvulling op het wettelijk pensioen is het uitgangspunt van een Individuele Pensioentoezegging/groepsverzekering. De periodieke premie die voorzien is in de pensioenovereenkomst, wordt meestal volledig door de vennootschap betaald. Na afhouding van taksen, kosten en eventuele risicopremies wordt de premie gebruikt om een kapitaal leven op einddatum op te bouwen. b) Overlijden Net als voor het wettelijk pensioen, zijn de bedragen die de sociale zekerheid voorziet, eerder beperkt. Dit betekent dat het overlijden van een zelfstandige ook de nodige financiële gevolgen kan hebben voor zijn gezin. De financiële kant van het verhaal kan opgelost worden door in de Individuele Pensioentoezegging een aanvullende waarborg overlijden te voorzien. De al opgebouwde reserve keert de verzekeraar in ieder geval uit aan de begunstigde(n). Het kan een verstandige keuze zijn om te voorzien in een (hoger) aanvullend kapitaal overlijden zodat de levensstandaard van de overblijvende gezinsleden gevrijwaard blijft na het overlijden van de zelfstandige en/of om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat de nodige middelen beschikbaar zijn om de studies van de kinderen te betalen. Het is mogelijk om tegen een beperkte kost een supplementair kapitaal overlijden te voorzien wanneer het overlijden het gevolg zou zijn van een ongeval. Deze waarborg kan van belang zijn wanneer een gezin ‘uit het niets’ wordt geconfronteerd met het overlijden van een echtgeno(o)t(e), vader of moeder. Een overlijden door een ongeval is meestal plots en zeer onverwacht. Daarom kan het nuttig zijn om een bijkomende uitkering te voorzien indien de zelfstandige zou overlijden ten gevolge van een ongeval. Voor een beperkte premie heeft de zelfstandige recht op een bijkomende uitkering van één- of tweemaal de uitkering bij overlijden.
c) Vervangingsinkomen Deze waarborg voorziet in een maandelijks vervangingsinkomen. Dit vervangingsinkomen vormt een aanvulling op de beperkte tussenkomst bij arbeidsongeschiktheid door ziekte of ongeval. De uitkeringen die de sociale zekerheid voorziet, zijn in die mate beperkt, dat het niet onmogelijk is dat financiële problemen ontstaan wanneer een zelfstandige arbeidsongeschikt is door ziekte of ongeval. Zeker situaties waarbij het gaat over een langere periode van arbeidsongeschiktheid, houden risico’s in.
14
Net als bij overlijden, vermeldt de pensioenovereenkomst wat de hoogte is van de te verzekeren rente (uiteraard binnen de krijtlijnen van acceptatie), wat de aard van de dekking is (ziekte, ziekte en ongevallen) en welke eigen-risicotermijn van toepassing is (eigen-risicotermijn = periode waarin géén tussenkomst is voorzien en die de verzekerde dus zelf moet overbruggen). De keuze van de eigen-risicotermijn is belangrijk aangezien die keuze bepaalt welke periode de verzekerde zelf moet overbruggen. Deze keuze bepaalt ook in belangrijke mate de kostprijs van de waarborg gewaarborgd inkomen. Hoe langer de eigen-risicotermijn, hoe lager de kostprijs. De meest logische termijn voor zelfstandigen, is 1 maand, al dan niet met afkoop (mét afkoop houdt in dat bij een ongeschiktheid van minstens 31 dagen wordt teruggekeerd naar de eerste dag van ongeschiktheid om uit te betalen). Het kan een keuze zijn om een langere eigen-risicotermijn te voorzien en dus enkel echt ernstige situaties (langere periode van arbeidsongeschiktheid) in te dekken.
d) Premievrijstelling Dit is een waarborg die geen directe link heeft met de sociale zekerheid. Deze waarborg zorgt voor het verder indekken van het overlijdensrisico en het verder opbouwen van het pensioenkapitaal wanneer de verzekerde arbeidsongeschikt is en dit zonder dat verder premies moeten worden betaald tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid.
15
5. Fiscaliteit van de premie 5.1 VAPZ a) Maximumpremie De gevestigde zelfstandige kan jaarlijks een maximale premie storten die gelijk is aan het minste van de volgende bedragen: 8,17% van het geherwaardeerde netto belastbaar jaarinkomen (NBI) van 3 jaar voordien of; 2 852,88 EUR (in 2011). De minimumpremie voor het VAPZ bedraagt 100 EUR op jaarbasis. De betaling van de premie is niet verplicht. De zelfstandige kan jaarlijks autonoom beslissen of hij wel of niet een bijdrage voor het VAPZ zal storten.
Een beginnende zelfstandige kan nog geen NBI voorleggen van 3 jaar voordien. De berekening van de maximumpremie moet dus op een andere manier gebeuren: • •
maximum 8,17% van een (voorlopig) forfaitair inkomen of; maximum 8,17% van een geraamd inkomen.
Het forfaitair inkomen waarop men de maximumpremie voor een beginnende zelfstandige berekent, is gelijk aan 12 129,76 EUR voor 2011. Dit inkomen komt overeen met het grensinkomen voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen van de zelfstandige. Indien het reële NBI van de zelfstandige (in hoofdberoep) lager ligt dan 12 129,76 EUR, is hij toch gehouden tot de betaling van 687,48 EUR aan sociale zekerheidsbijdragen per kwartaal (= forfaitair minimum). Beginnende zelfstandigen kunnen ook fiscale voordelen genieten op een bedrag van maximaal 8,17% van een geraamd inkomen, zonder dat de premie hoger mag liggen dan 2 852,88 EUR (in 2011).
Het niet-geherwaardeerde netto belastbaar jaarinkomen van de zelfstandige van 3 jaar terug, vindt men terug op het vervaldagbericht dat de verzekerde van het sociaal verzekeringsfonds ontvangt.
Het NBI is het inkomen van de zelfstandige na aftrek van kosten en verliezen, maar vóór belastingen. De herwaardering van het NBI gebeurt aan de hand van een herwaarderingscoëfficiënt die jaarlijks geïndexeerd wordt. Voor 2011 bedraagt deze herwaarderingscoëfficiënt 1,053794.
16
b) Vrijstelling van premietaks Normaliter is er een premietaks van 1,1% verschuldigd op elke premie die een natuurlijke persoon stort in het kader van levensverzekeringen. De premies voor het VAPZ die gebruikt worden voor de opbouw van een extralegaal pensioen of ter indekking van het overlijdensrisico, zijn vrijgesteld van de premietaks. De premies die men aanwendt voor een bijkomende waarborg ‘arbeidsongeschiktheid’ daarentegen, zijn onderworpen aan een premietaks van 9,25%. c) Belastingvoordeel op de premie(s) De betaalde VAPZ-premies zijn aftrekbaar in de personenbelasting als beroepskost. Men beschouwt de premies als sociale bijdragen. Ze moeten op dezelfde manier als die sociale bijdragen in de belastingaangifte ingevuld worden. Dit betekent dat de zelfstandige een fiscaal voordeel realiseert dat gelijk is aan zijn marginale aanslagvoet, nl. tussen 25% en 50% (te verhogen met eventuele gemeentebelasting). De VAPZ-premie is aftrekbaar als beroepskost, ook indien de zelfstandige zijn werkelijke beroepskosten niet bewijst.
Naast het fiscaal voordeel genieten de VAPZ-premies meestal ook sociale voordelen. De VAPZpremies worden immers afgetrokken van het NBI waarop men de sociale zekerheidsbijdragen berekent. Dit betekent dat de zelfstandige een extra voordeel kan hebben tussen 0% en 22%. De VAPZ-premie is enkel aftrekbaar als de zelfstandige zekerheidsbijdragen voor dat jaar volledig en effectief betaald heeft.
de
verschuldigde
sociale
In de volgende overzichtstabel berekenen we het totale voordeel per inkomensschijf. Inkomen van
Tot
Belastingvoordeel1
Voordeel op sociale bijdragen²
Totaal voordeel³
0,01 EUR
8 070,00 EUR
25% + 7% GB
0%
26,75%
8 070,00 EUR
11 480,00 EUR
30% + 7% GB
0%
32,10%
11 480,00 EUR 12 129,76 EUR
40% + 7% GB
0%
42,80%
12 129,76 EUR 19 130,00 EUR
40% + 7% GB
22,67%
55,77%
19 130,00 EUR 35 060,00 EUR
45% + 7% GB
22,67%
59,90%
35 060,00 EUR 52 378,55 EUR
50% + 7% GB
22,67%
64,04%
52 378,55 EUR 77 189,40 EUR
50% + 7% GB
14,60%
60,29%
77 189,40 EUR …
50% + 7% GB
0%
53,50%
17
1
Om het fiscale voordeel te berekenen, werd de marginale aanslagvoet verhoogd met 7% gemeentebelasting. ² Bij het bepalen van het sociaal voordeel werd er rekening gehouden met een beheerskost van 3,05% die de sociale verzekeringsfondsen (doorgaans) aanrekenen. ³ Het totale voordeel is niet gelijk aan de som van het fiscaal en sociaal voordeel. Het sociaal voordeel leidt immers al tot een lager NBI, waardoor het fiscaal voordeel vermindert. 5.2 IPT / Groepsverzekering De premies die een vennootschap betaalt voor een IPT/groepsverzekering zijn aftrekbaar als beroepskost indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. Premies die de verzekerde zelf betaalt, genieten van het fiscaal voordeel van een individuele levensverzekering. Dit betekent een belastingvermindering van minimaal 30% en maximaal 40%, te verhogen met gemeentebelasting. Deze persoonlijke premies groepsverzekering komen bovenop de fiscale korf die voorzien is in de 3e pijler. 5.2.1 Voorwaarden De voorwaarden die moeten vervuld zijn om de premie te kunnen inbrengen als bedrijfslast (verzekeringnemer) of om te kunnen genieten van het fiscaal voordeel (verzekerde) zijn: de premie dient voor het opbouwen van een extralegaal kapitaal of een rente bij pensionering en/of overlijden; de premie wordt definitief gestort aan een in de EER gevestigde pensioeninstelling; de storting van de premies gebeurt op basis van het reglement; de eventuele persoonlijke premies worden door de werkgever periodiek ingehouden op het loon; voldoen aan de bepalingen van de 80%regel (zie verder). 5.2.2 Fiscaal voordeel Het feit dat de premies fiscaal aftrekbaar zijn, maakt dat de werkelijke kostprijs van de IPT/groepsverzekering een stuk lager komt te liggen. De premies IPT/groepsverzekering die een vennootschap betaalt, worden in mindering gebracht van de vennootschapswinst. Lagere vennootschapswinst betekent minder vennootschapsbelasting. Hoeveel de fiscale besparing precies bedraagt, is afhankelijk van de specifieke situatie van de onderneming, maar het is in ieder geval zo dat de premies groepsverzekering voor een belangrijk stuk ‘gesponsord’ worden door de fiscus. Ook de premies die een werkgever betaalt voor de waarborgen premievrijstelling en aanvullend gewaarborgd inkomen, zijn voor de verzekeringnemer fiscaal aftrekbaar als bedrijfslast. Betaalt de verzekerde deze premies persoonlijk, dan genieten zij enkel van een fiscaal voordeel indien de verzekerde zijn werkelijke kosten bewijst. Gebruik maken van de forfaitaire aftrek van beroepskosten heef tot gevolg dat persoonlijk betaalde premies premievrijstelling en/of aanvullend gewaarborgd inkomen geen fiscaal voordeel opleveren.
18
5.2.3. Premietaksen Premies groepsverzekering kennen een premietaks van 4,4% en dit voor alle waarborgen (leven, overlijden, gewaarborgd inkomen, premievrijstelling). Dit takspercentage is zowel op patronale, als op persoonlijke premies van toepassing. Ook premies IPT zijn onderworpen aan deze taks van 4,4%, behalve wat de eventuele waarborgen gewaarborgd inkomen en premievrijstelling betreft. Op deze twee waarborgen betaalt men in IPT een taks van 9,25%.
19
6. 80%-regel Premies die een verzekeringnemer betaalt voor het opbouwen van een extralegaal kapitaal leven, zijn beperkt tot wat toegestaan is binnen de bepalingen van de 80%-regel… Ook het kapitaal leven dat opgebouwd wordt in een VAPZ, moet meegenomen worden in deze 80%-regel. Het respecteren van deze zogenaamde 80%-regel is één van de voorwaarden om een premie groepsverzekering fiscaal in mindering te kunnen brengen. In woorden is dit de definitie van de 80%-regel: “Pensioentoekenningen, zowel wettelijke als extralegale, maar met uitzondering van die welke voortvloeien uit individuele levensverzekeringen, mogen uitgedrukt in jaarlijkse renten, niet meer bedragen dan 80% van de laatste normale bruto jaarbezoldiging, rekening houdend met de normale duur van de beroepswerkzaamheid”. In een formule, krijgen we: Extralegale pensioenrente ≤ (0,8 x S – WP) x N/40 waarbij S = bruto jaarbezoldiging WP = wettelijk pensioen N = duur van de beroepswerkzaamheid (maximum 40 jaar) De berekening van de 80%-regel is een controle-instrument dat de fiscale administratie hanteert om te bepalen of de betaalde premie “fiscaal aftrekbaar” is voor de vennootschap. Een overschrijding van deze 80%-regel maakt dat het gedeelte van de premie dat de overschrijding veroorzaakt, niet fiscaal aftrekbaar is. De wetgever heeft bepaald dat het totale pensioeninkomen (de som van de extralegale en het wettelijk pensioen) niet hoger mag zijn dan 80% van het laatste inkomen vóór het pensioen, en dit gerelateerd aan de carrière. Uiteraard rijzen onmiddellijk een aantal vragen:
Hoeveel zal het wettelijk pensioen bedragen? Rente? Een IPT / groepsverzekering verzekert toch een kapitaal in plaats van een rente? Extralegale pensioenrente = groepsverzekering / IPT / VAPZ, maar ook andere; welke? Normale duur van de beroepswerkzaamheid?
Aangezien het ‘laatste loon’ niet gekend is op het ogenblik van de berekening, gebruiken we voor deze berekening het huidige inkomen. Dit huidig inkomen is ook de parameter die we gebruiken om het ‘toekomstige wettelijk pensioen’ in te schatten. We ramen dit pensioen forfaitair op 25% van het bruto jaarinkomen, binnen een minimum- en een maximumgrens. Het uitgangspunt van de 80%-regel is een rente. Een groepsverzekering verzekert in principe een kapitaal op einddatum. Het omrekenen van rente naar kapitaal gebeurt door het toepassen van een coëfficiënt.
20
De eerste indruk is dikwijls anders, maar toch is de basisberekening van de 80%-regel op zich vrij eenvoudig. De meeste verzekeraars gebruiken hiervoor een berekeningsblad. Dit blad is een handig hulpmiddel dat toelaat om op een relatief eenvoudige manier te berekenen hoeveel het maximaal verzekerbaar kapitaal leven bedraagt. Dit maximaal verzekerbaar kapitaal bepaalt meteen ook hoeveel premie een werkgever kan betalen. In een groepsverzekering/IPT kan een zogenaamde backservice betaald worden. ‘Backservice’ is een situatie waarbij de verzekeringnemer beslist om naast de periodieke premie ook een supplementaire, éénmalige koopsom te storten. Die koopsom zorgt voor het (gedeeltelijk) financieren van jaren die binnen (onbeperkt) of buiten (maximaal 10 jaar) de vennootschap werden gepresteerd. De methodiek ‘backservice’ laat bijvoorbeeld toe om de jaren gepresteerd binnen de onderneming vooraleer de vennootschap een groepsverzekering opstartte, te honoreren. Een berekening van de backservice veronderstelt een meer specifieke berekening van de 80%regel.
21
7. Fiscaliteit van de uitkeringen 7.1 VAPZ Fictieve rente De uitkering van een VAPZ-contract wordt belast volgens het principe van de fictieve rente. Men bekomt het bedrag van de fictieve rente door een percentage tussen 1% en 5 % toe te passen op de kapitaalsuitkering (exclusief winstdeelname). De hoogte van het percentage is afhankelijk van de leeftijd van de begunstigde op het ogenblik van de uitkering. Hierna volgt de tabel met de percentages: Leeftijd begunstigde op ogenblik van uitkering
Fictieve rente
Aangifte in personenbelasting gedurende x jaar
40 of minder
1%
13 jaar
41 – 45
1,5%
13 jaar
46 – 50
2%
13 jaar
51 – 55
2,5%
13 jaar
56 – 58
3%
13 jaar
59 – 60
3,5%
13 jaar
61 – 62
4%
13 jaar
63 – 64
4,5%
13 jaar
65 of meer
5%
10 jaar
Wanneer de uitkering gebeurt bij leven of overlijden, zal men de fictieve rente berekenen op slechts 80% van het uitgekeerde kapitaal (i.p.v. op 100%) op voorwaarde dat: 1) de uitkering ten vroegste gebeurt op het moment dat de zelfstandige de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt en; 2) de zelfstandige ook effectief beroepsactief is gebleven tot aan de wettelijke pensioenleeftijd.
Beroepsactief zijn = er werden nog steeds sociale bijdragen in hoofdberoep betaald in de drie jaar die de wettelijke pensionering voorafgaan
22
De begunstigde van de uitkering moet de fictieve rente jaarlijks (gedurende 10 of 13 jaar) bij zijn inkomsten voegen. Het bedrag dat de begunstigde in een bepaald jaar “fictief” aan zijn inkomsten heeft toegevoegd, wordt belast aan marginaal tarief. De fictieve rente geniet wel van de belastingvermindering voor pensioenen, aangezien het gaat om een pensioeninkomen. Het eerste jaar houdt de verzekeringsmaatschappij reeds 11,11% bedrijfsvoorheffing op de rente in en schrijft ook een fiscale fiche uit. Als de belastingplichtige overlijdt voor het verstrijken van de periode van 10 of 13 jaar, dan eindigt de belastingheffing, maar voor het jaar van het overlijden moet er wel nog een aangifte gebeuren van de fictieve rente. Meestal worden de opgebouwde pensioenrechten in een VAPZ-contract uitgedrukt als een kapitaal. De zelfstandige (of begunstigde van de uitkering) heeft echter steeds het recht om de uitkering onder de vorm van een rente te eisen.
RIZIV-bijdrage Op de uitkering van het VAPZ is een RIZIV-bijdrage verschuldigd van 3,55%. In tegenstelling tot de fictieve rente moet de RIZIV-bijdrage berekend worden op de volledige uitkering, nl. kapitaal én winstdeelname. Als het een uitkering bij overlijden betreft, is de RIZIV-bijdrage enkel verschuldigd indien de uitkering toekomt aan de echtgenoot van de zelfstandige verzekeringnemer. De uitkering van een VAPZ die toekomt aan een andere persoon dan de echtgenoot, wordt niet beschouwd als een aanvulling van het pensioen en is bijgevolg vrijgesteld van de RIZIV-bijdrage. 7.2 IPT / Groepsverzekering 7.2.1. Waarborgen leven / overlijden a) Wanneer fiscaal gunstige uitkering? De wetgeving voorziet in welke situaties een verzekerde de uitkering van zijn kapitaal kan opvragen tegen een fiscaal gunstig tarief. Deze ogenblikken zijn: op de normaal voorziene eindleeftijd (in principe 65 jaar); vanaf de leeftijd van 60 jaar; bij overlijden (*). (*) De uitkering van het overlijdenskapitaal is onderworpen aan successierechten. b) Inhoudingen fiscaal gunstige uitkering Een uitkering op een fiscaal gunstig ogenblik, leidt naar volgende ‘belastbaarheid’: - RIZIV-inhouding van 3,55% op het kapitaal + de winstdeelname (*); - solidariteitsbijdrage van 0% tot 2% op het kapitaal + de winstdeelname (*);
23
-
belastingstarief van 16,50% op het kapitaal verminderd met 3,55% tot 5,55%.
De winstdeelname is vrijgesteld van bedrijfsvoorheffing / belasting. Het Generatiepact van eind 2005 voorziet een verlaagd belastingstarief van 10,00% (in plaats van 16,50%) indien het pensioenkapitaal ten vroegste wordt uitgekeerd vanaf de wettelijke pensioenleeftijd (65 jaar) en de verzekerde tot dan effectief actief is gebleven. Werken tot 65 jaar betekent dat de netto uitkering van een groepsverzekering/IPT aanzienlijk verhoogt. Langer werken heeft ook een positieve invloed op de hoogte van het wettelijk pensioen (slechts een volledig pensioen na 45 gewerkte jaren) én werken na de leeftijd van 62 jaar houdt in dat een pensioenbonus wordt toegekend. Voldoende sterke argumenten om een zelfstandige langer aan het werk te houden?
In het (uitzonderlijke) geval dat een zelfstandige persoonlijke premies groepsverzekering betaalt, is op de uitkering van het kapitaal leven opgebouwd met persoonlijke premies, naast RIZIV en solidariteitsbijdrage, een belastingstarief van 10,00% van toepassing (tenzij het gaat over een kapitaal leven dat gedeeltelijk werd opgebouwd met premies vóór 01/01/1993, dan is op dit gedeelte van het kapitaal een tarief van 16,50% van toepassing) (*) Wanneer het gaat over een uitkering bij overlijden, is de RIZIV-inhouding en solidariteitsbijdrage enkel verschuldigd indien het gaat over een uitkering aan de echtgenoot/echtgenote van de verzekerde. Solidariteitsbijdrage: Bedrag uitkering leven (kapitaal + winstdeelname)
% solidariteitsbijdrage
≤ 2 478,94 EUR
0%
>2 478,94 EUR tot 24 789,34 EUR
1%
≥ 24 789,35 EUR
2%
Bedrag uitkering overlijden (kapitaal + winstdeelname)
% solidariteitsbijdrage
≤ 2 478,94 EUR
0%
>2 478,94 EUR tot 74 368,05 EUR
1%
≥ 74 368,06 EUR
2%
24
c) Fiscaal ongunstige uitkering Een uitkering die niet op een fiscaal gunstig ogenblik (zie hoger) wordt gedaan, is een fiscaal ongunstige uitkering. Waar dit voor loontrekkenden niet meer mogelijk is, kan een zelfstandige wel een uitkering krijgen vóór de leeftijd van 60 jaar. d) Inhoudingen fiscaal ongunstige uitkering Een uitkering op een fiscaal ongunstig ogenblik, leidt naar volgende ‘belastbaarheid’: - RIZIV-inhouding van 3,55% op het kapitaal + de winstdeelname; - solidariteitsbijdrage van 0% tot 2% op het kapitaal + de winstdeelname; - progressief belastingstarief op het kapitaal verminderd met 3,55% tot 5,55%. Progressief belastingstarief betekent dat de uitkering wordt belast samen met de andere inkomsten en dat het al vrij snel gaat over een ‘belasting’ van 45 of 50%. De winstdeelname is vrijgesteld van bedrijfsvoorheffing / belasting. In het (uitzonderlijke) geval dat een zelfstandige persoonlijke premies groepsverzekering betaalt, is op de uitkering van het kapitaal leven opgebouwd met persoonlijke premies, naast RIZIV en solidariteitsbijdrage, een belastingstarief van 33,31% van toepassing (indien een gedeelte van het kapitaal dat wordt uitgekeerd werd opgebouwd met premies vóór 01/01/1993, dan wordt dit gedeelte progressief belast). Een verzekeraar houdt op de volledige uitkering de RIZIV-inhouding en de solidariteitsbijdrage in. Op het belastbaar pensioenkapitaal (= pensioenkapitaal verminderd met de RIZIV-bijdrage en solidariteitsbijdrage op dit pensioenkapitaal) houdt de verzekeraar een bedrijfsvoorheffing in van 16,66% ( van 10,09% bij een verlaagd tarief van 10%) of van 33,31% indien het gaat over een fiscaal ongunstige uitkering. De verzekeraar bezorgt de persoon die de uitkering heeft ontvangen een fiscale fiche waarop het belastbare kapitaal en de ingehouden bedrijfsvoorheffing vermeld zijn. De verzekerde neemt deze twee bedragen mee in zijn persoonlijke belastingaangifte voor de verrekening van de gemeentebelastingen (fiscaal gunstige uitkering) of voor de verrekening van de gemeentebelastingen én van het progressief tarief (fiscaal ongunstige uitkering). 7.2.2. Uitkeringen arbeidsongeschiktheid Een uitkering uit een waarborg arbeidsongeschiktheid wordt belast als een vervangingsinkomen. Dit betekent dat de rentes die de verzekerde ontvangt, worden samengeteld met de andere inkomsten van de verzekerde en worden belast tegen het progressief tarief maar wel met toepassing van een belastingvermindering voor vervangingskomsten en pensioenen. De verzekeraar houdt aan de bron een bedrijfsvoorheffing in van 22,20% en bezorgt de verzekerde een fiscale fiche om er zo voor te zorgen dat de uitkeringen worden meegenomen in de persoonlijke belastingaangifte van de verzekerde. Zo is er een verrekening van het progressief tarief (met belastingvermindering) en van de gemeentebelastingen. 25
8. Vergelijkende tabel VAPZ – IPT/Groepsverzekering VAPZ Wie is verzekeringnemer en • staat in voor premiebetaling? •
De zelfstandige in hoofdberoep De zelfstandige in bijberoep die sociale bijdragen betaalt als in hoofdberoep • De meewerkende echtgenoot/echtgenote met maxi statuut Kan een zelfstandige zonder Ja, de zelfstandige zelf is verzekeringnemer vennootschap een VAPZ – IPT/Groepsverzekering afsluiten? Hoeveel bedraagt de 0,0% op de waarborgen leven en overlijden premietaks? Wat is de maximale premie die kan gestort worden?
Fiscaal voordeel op de premies?
Fiscaliteit op einddatum?
Financiering verleden dienstjaren mogelijk? Voorschot opnemen mogelijk?
Aanvullende waarborgen mogelijk?
8,17% van het netto belastbaar inkomen met een absoluut maximum van 2.852,88 EUR (bedrag 2011) Ja, mogelijk een dubbel voordeel: - Voordeel aan marginaal tarief in de personenbelasting - Vermindering van de sociale bijdragen
IPT/GROEPSVERZEKERING De vennootschap
Neen, in IPT/groep is de verzekeringnemer altijd een vennootschap 4,4% op de waarborgen leven en overlijden Geen maximale premie, wel beperking tot wat kan binnen de 80%-regel Ja, aftrekbaar in vennootschapsbelasting
Stelsel van fictieve rente of omzettingsrente. De verzekerde moet rente gedurende 10 of 13 jaar meenemen in personenbelasting Neen
16,50% of 10% op kapitaal opgebouwd met premies betaald door de vennootschap
Ja, om onroerend goed dat belastbare inkomsten opbrengt en gelegen is in EU te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen
Ja, om onroerend goed dat belastbare inkomsten opbrengt en gelegen is in EER te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen
Ja, - extra uitkering bij overlijden; - premievrijstelling; - invaliditeitsrente.
Ja, via methodiek backservice
Ja, - extra uitkering bij overlijden; - premievrijstelling; - invaliditeitsrente.
26
9. Specifieke kenmerken VAPZ 9.1 Partijen In een VAPZ-contract is de zelfstandige steeds verzekeringnemer, verzekerde en begunstigde bij leven. Er zijn geen specifieke bepalingen opgenomen in de wetgeving over de benoeming van de begunstigde bij overlijden. Standaard zullen de meeste zelfstandigen er echter voor kiezen om de echtgenoot en/of de kinderen als begunstigde bij overlijden aan te duiden. 9.2 Rendementsgarantie Het pensioenkapitaal mag niet lager zijn dan de som van de gestorte premies sinds 1 januari 2004. De rendementsgarantie is niet van toepassing als de pensionering plaatsvindt in de eerste 5 jaar van het VAPZ-contract. 9.3 Beschikbaarheid van de reserve Afkoop De afkoop van een VAPZ kan enkel in de volgende gevallen: vanaf de 60e verjaardag; bij het wettelijk (vervroegd) pensioen van de zelfstandige (in theorie); in het kader van een reserveoverdracht naar een andere maatschappij. Voorschot of inpandgeving Een voorschot of inpandgeving op een VAPZ-contract is enkel mogelijk om een onroerend goed te verwerven, te bouwen, te verbouwen, te verbeteren of te herstellen. Bovendien moet het onroerend goed gelegen zijn in de Europese Unie én belastbare inkomsten opbrengen. Wanneer het onroerend goed uit het vermogen van de zelfstandige verdwijnt, moet het voorschot terugbetaald worden. Overdracht van de reserve De zelfstandige heeft op elk ogenblik het recht om de opgebouwde reserve van het VAPZ-contract bij de ene verzekeraar over te dragen naar een andere verzekeraar. De zelfstandige mag bij deze overdracht geen winstdeelname verliezen. De nieuwe verzekeraar mag ook geen aanbrengkosten aanrekenen op de reserve. De oude verzekeraar mag wel uitstapkosten aanrekenen, voor zover dat voorzien is in de polisvoorwaarden. De reserveoverdracht van een VAPZ bij de ene verzekeraar naar een VAPZ-contract bij de andere verzekeraar kan belastingvrij, maar enkel voor de reserves die zijn opgebouwd met premies vanaf 1 januari 2004.
27
10.
Specifieke kenmerken groep /IPT
10.1
Voorschot
De verzekerde kan een voorschot opnemen op zijn/haar polis groepsverzekering / Individuele Pensioentoezegging indien aan de nodige voorwaarden werd voldaan: het voorschot moet dienen om een in de EER (Europese Economische Ruimte) gelegen onroerend goed te verwerven, bouwen, verbeteren of herstellen; het voorschot moet terugbetaald worden indien de verzekerde het onroerend goed verkoopt. Wanneer een IPT/groepsverzekering in pand werd gegeven voor een hypothecaire lening of als een voorschot werd opgenomen, dan is op de uitkering op einddatum in bepaalde gevallen een apart fiscaal regime van toepassing. Tot op een bepaalde hoogte wordt de uitkering dan getaxeerd als fictieve rente.
28