|tauberbach| LESBRIEF VOOR LEERKRACHTEN DEEL II: NAVERWERKING
© Chris Van der Burght
!! OPGELET !! Wij gaan er bij Publiekswerking steeds van uit dat er geen vaststaande antwoorden zijn op onderstaande vragen. De associaties van de leerlingen zijn dus steeds correct, hoe verschillend ze ook zijn van de mogelijk bedoelde betekenis of van de persoonlijke kijkervaring van de leerkracht (!). Elke persoonlijke associatie is steeds rijker dan de som van uitbeelding en (mogelijk bedoelde) betekenis. Wat overigens voor elke toeschouwer geldt.
TO SEE IS TO KNOW Voor de naverwerkingsmap van tauberbach ga je gezamenlijk met de klas en in aparte groepjes in dialoog over de voorstelling. Er zijn drie grote delen in deze naverwerkingsmap. Dit resulteert in drie grote luiken die hieronder te vinden zijn: de voorstelling, dans en theater. Het eerste deel omslaat de bespreking van de voorstelling. Die bespreek je samen met de klas. Na dit gedeelte splits je de klas op in kleinere groepjes van 4 à 5 leerlingen. Het tweede deel spitst zich toe op de dansers van Les Ballets C de la B en de choreografie. In het derde deel worden het theatergedeelte van de voorstelling en NTGent-actrice Elsie de Brauw besproken. Die twee luiken, dans en theater, bespreek je in de aparte groepjes.
|DE VOORSTELLING| 1. TO SEE… Het begin van de voorstelling. Hoe begon de voorstelling tauberbach? Reconstrueer die start zo gedetailleerd mogelijk. Welke elementen waren er aanwezig in die scène? Waarnaar verwees de openingsscène van de voorstelling, denk je? Waarom? 2. TO SEE… Het decor. Probeer zo goed mogelijk het decor te omschrijven. Denk hierbij aan alles wat je hebt gezien dat tot het decor behoorde tijdens de voorstelling. Kan je een link vinden tussen de verschillende decorstukken? Zo ja, geef argumenten. Heeft het decor een verband met de thematiek van de voorstelling, denk je? Waarom wel, waarom niet? Beschrijf nu enkele decorwissels. Welke decorwissel bleef je het beste bij? Hoe ging die in zijn werk? Waarom? Hoe speelden de dansers en de actrice met het decor of de decorwissel? Geef zoveel mogelijk voorbeelden. Welke invloed had het decor op de dansers en op de actrice? Geef opnieuw voorbeelden. Werd het acteren en het dansen hierdoor moeilijker, denk je? Waarom? In tauberbach hingen er ook 5 micro’s op. Maakten die deel uit van het decor? Waarom wel en/of waarom niet? Hoe gingen de actrice en de dansers om met die micro’s? Geef een paar voorbeelden. 3. TO SEE... De belichting. Probeer zoveel mogelijk opvallende lichtstanden te beschrijven. Probeer je te herinneren wanneer ze in het stuk voorkwamen. Welke sfeer werd er op het podium gecreëerd door die
belichting? Hoe ervoer je die? Leg uit. Op welke momenten werd de belichting veranderd? Probeer zoveel mogelijk momenten te reconstrueren. Wat gebeurde er toen in de voorstelling? Denk hierbij ook aan andere elementen: het decor, de dansers, de actrice, de muziek, etc. Vertelde de belichting iets over de sfeer en/of de betekenis van de voorstelling? Waarom wel en/of waarom niet? In de voorstelling werd er ook gebruik gemaakt van enkele black-outs. Waarom was dit, denk je? Gebeurde er toen iets in de voorstelling? Zo ja, wat? En waarom? Probeer de belichting te reconstrueren bij de zangmomenten. Welke belichting was er aanwezig bij die momenten? Waarom was dit, denk je? Welke sfeer werd er hierdoor gecreëerd? Waarom? 4. TO SEE… De kostuums. Welke kostuums droegen de verschillende dansers en de actrice? Wat heb je gezien? Bespreek uitvoerig. Zijn er kostuumwissels tijdens de voorstelling? Zo ja, probeer ze te beschrijven. Waarom werden de wissels uitgevoerd? Wat deden de dansers en/of de actrice met de kostuums? Leg uit. Zegt het kostuum iets over het personage dat het draagt? Waarom wel en/of waarom niet? 5. TO SEE… Het einde van de voorstelling. Hoe eindigde de voorstelling? Reconstrueer de eindscène van tauberbach. Op welke manier zou je die omschrijven? Waarom? Wat gebeurde er toen op het podium? Denk terug aan de verschillende elementen: de dansers, de belichting, het decor, de actrice, de muziek, etc. Welke sfeer werd er gecreëerd op het podium? Welk gevoel kreeg jij bij het einde? Waarom was dit? 6. TO HEAR… De muziek. Wat heb je allemaal gehoord tijdens de dans- en theatervoorstelling tauberbach? Wat viel jou op? Heb je de muziek van ‘Tauber Bach’ gehoord? Hoe klonk die voor jou? En waarom? Welke sfeer en/of gevoel riep de muziek van ‘Tauber Bach’ bij je op? Waarom? Welke muziekstukken heb je nog gehoord? Hoe vond je de ‘echte muziek’ van Mozart en Bach? Paste die muziek goed bij de voorstelling? Waarom wel en/of waarom niet? Bood de muziek een meerwaarde aan de voorstelling? Waarom wel/waarom niet? 7. TO HEAR… De zang. Welke zangstukken heb je gehoord tijdens de voorstelling tauberbach? Wat vond je hiervan? Waarom? Begreep je wat de dansers zongen? Had de zang een betekenis, denk je? Zo ja, welke? Bood de zang een meerwaarde aan de voorstelling? Waarom? Welke sfeer werd er hierdoor gecreëerd op het podium? Waarom? Welk gevoel
heb jij ervaren door de zang? Waarom was dit? Kan je de zang linken aan de thematiek van de voorstelling? Hoe zou je de zang en de thematiek aan elkaar koppelen? Waarom? 8. TO KNOW… De thematiek. De voorstelling gaat over een onderzoek naar hoe je in bijna onmogelijke omstandigheden toch met waardigheid kan (over)leven. Kwam deze boodschap tot uiting in de voorstelling? Zo ja, op welke manier? Welke thematiek haal jij zelf uit tauberbach na het zien van de voorstelling? Waarom? Kan je een link vinden tussen de teksten van NTGent-actrice Elsie de Brauw en de thematiek van de voorstelling? Van waar haal je die? Beargumenteer. Kan je tevens een verband vinden tussen de dansers en hun bewegingen en de thematiek? Zo ja, van waar haal je die link? Waarom? 9. TO FEEL… De voorstelling. Welke gevoelens kwamen er in je op tijdens het zien van de voorstelling? Waarom? Vond je de voorstelling geslaagd of net niet? Waarom wel en/of waarom niet? Is er een scène uit tauberbach die jou het meeste aansprak? Zo ja, welke? Waarom? 10.TO FEEL… De combinatie theater en dans. Hoe vond je het samenspel van theater en dans? Vond je dit mooi en/of lelijk? Waarom wel, waarom niet? Waren er momenten tijdens de voorstelling waar je vond dat het theater sterker was dan de dans en omgekeerd? Waarom was dit?
|DANS| 1. TO SEE… Danselement 1: tijd/ritmiek. Kies samen met je groep een fragment uit de voorstelling die jullie qua timing en ritmiek aanspreekt. Waarom kiezen jullie voor dit stuk? Wanneer kwam het fragment voor in de voorstelling? Bespreek de ritmiek van het fragment. Waren de bewegingen snel en/of traag? Was er veel afwisseling in de ritmiek? Welk effect werd er hierdoor gecreëerd? Waarom? Als je het fragment in één ritme zou dansen, zou de choreografie nog steeds hetzelfde effect hebben? Waarom wel en/of waarom niet? 2. TO SEE… Danselement 2: bewegingen in de ruimte. Kies voor deze opdracht een ander dansfragment uit de voorstelling. Kies een fragment waar de dansers veel bewogen over het podium. Wanneer kwam het dansfragment voor in de voorstelling? Probeer zo gedetailleerd mogelijk
de bewegingen in de ruimte te reconstrueren. Op welke plaatsen zijn de dansers gekomen op scène? Probeer ze allemaal op te sommen. Kan je hierin een ruimtelijk patroon vinden? Zo ja, beschrijf dit patroon. Zegt dit patroon iets meer over de voorstelling, denk je? Zou je hiervoor een reden kunnen geven? Welke reden zou je geven? En waarom? Hoe bewogen de dansers zich individueel in dit fragment? Was dit zijwaarts, voorwaarts, met de rug gekeerd, etc.? Waarom is dit, denk je? 3. TO SEE… Danselement 3: kracht. Als laatste danselement kies je een ander dansfragment uit de voorstelling. Probeer een fragment te kiezen waarin er veel afwisseling was in de dynamiek en in de kwaliteit van de bewegingen. Wanneer kwam dit voor in de voorstelling? Wat gebeurde er toen in de voorstelling? Bij kracht gaat het over de effortkwaliteiten van de bewegingen. Rudolf Laban was een danstheoreticus. Hij heeft een theorie ontwikkeld over hoe je dans kan noteren en onderzoeken. Laban heeft 8 effortkwaliteiten omschreven: stoten, zweven, slaan, glijden, tikken, wringen, vegen en duwen. Probeer eerst die 8 kwaliteiten uit met je handen. Vertaal de bewegingen letterlijk in je handen. Wat zijn de verschillen tussen de kwaliteiten? Kies nu een beweging uit het gekozen dansfragment en bespreek dit aan de hand van de bovenstaande elementen. Hoe zou je de beweging omschrijven? Welke woord(en) kies je hiervoor? Waarom? Als je de beweging andere elementen zou toeschrijven, zou de beweging dan veranderen, denk je? Waarom is dat? Hoe belangrijk vind jij de effortkwaliteiten van een beweging? Waarom wel, waarom niet? 4. TO SEE… Bewegingen t.o.v. andere dansers/actrice. Hoe bewegen de dansers zich ten opzichte van elkaar? Was er veel en/of weinig afstand tussen hen? Waar wel of niet? Bespreek. Kregen de dansers hierdoor een relatie met elkaar? Welke relatie is dat dan, volgens jou? 5. TO SEE… Mimiek. Wat is mimiek? Welke mimiek viel je het meeste op bij één van de dansers tijdens de voorstelling? Hoe zou je die mimiek omschrijven van die danser? Waarom? Welk effect had die mimiek op jou? Waarom? Kan je je een scène herinneren waar er overgangen van mimiek waren? Beschrijf ze. 6. TO HEAR… Het geluid. Tijdens de voorstelling gebruikten de dansers ook hun stem om allerlei soundscapes te maken. Welke soundscapes heb je allemaal gehoord? Welke effect hadden die geluiden op de voorstelling?
Waarom? Welk geluidsfragment vond je het indrukwekkendst en/of het fascinerendst? Waarom? Welk gevoel en/of sfeer riep dit bij jou op? Licht toe. Kan je jou het fragment herinneren waarbij een danser begon en eindigde met het geluid van een vlieg? Probeer die soundscape zo gedetailleerd mogelijk te beschrijven. Hoe werd dans hierin geïntegreerd? Welk invloed hadden de dans en de soundscape op elkaar? Waarom? 7. TO KNOW… De thematiek. In de lesmap hebben we ‘schaamte’ als thema besproken in de choreografieën van Alain Platel. Was die schaamte aanwezig in de voorstelling van tauberbach? Of was er net geen schaamte aanwezig? Waar en wanneer heb je schaamte en/of geen schaamte gezien? Hoe werd die schaamte en/of geen schaamte vertolkt in de voorstelling? Waarom was dat zo? 8. TO KNOW… Verwachtingen. De lesmap riep bepaalde verwachtingen op omtrent de voorstelling. Welke verwachtingen had je bij aanvang van de voorstelling? Werd aan je verwachtingen voldaan? Waarom wel en/of waarom niet? 9. TO FEEL… De dansers. Hoe vond je de dansers in de voorstelling? Hoe ervoer je hen? Vond je hen goed of slecht? Waarom? Welke danser legde volgens jou een sterke prestatie neer? Waarom vind je dit? Wat bracht die danser teweeg bij jou tijdens de voorstelling? Waarom?
|THEATER| 1. TO SEE… Bewegingen in de ruimte. Hoe bewoog de actrice zich doorheen de ruimte? Probeer een ruimtelijk patroon te reconstrueren. Op welke plaatsen heeft de actrice overal gestaan? Welke invloed had dit op de dansers, denk je? Het podium ligt letterlijk vol met kleren. Hoe bewoog de actrice zich hierdoor heen? Bespreek. Welk effect werd hierdoor gecreëerd? Waarom? 2. TO SEE… Bewegingen t.o.v. de dansers. Op welke manier bewoog de actrice zich ten opzichte van de dansers? Was er veel en/of weinig afstand tussen haar en de dansers? Wanneer was er weinig en/of veel afstand? Waar wel en/of waar niet? Bespreek uitvoerig. Ontstond er hierdoor een relatie tussen de actrice en de dansers? Zo ja, welke relatie was dat?
3. TO SEE… De mimiek. Is er jou een bepaalde mimiek bijgebleven van de actrice? Zo ja, hoe zou jij die mimiek van de actrice omschrijven? Waarom? Veranderde haar mimiek doorheen de voorstelling? Wanneer veranderde die? Wat gebeurde er toen in de voorstelling? Had dit een betekenis, volgens jou? Waarom? Welk effect had die mimiek op jou? Welke betekenis zou jij aan de mimiek van de actrice geven? Waarom? 4. TO HEAR… Het woord. Wat heb je allemaal gehoord aan tekst tijdens de voorstelling? Is het enkel de actrice die tekst opvoert? Wie sprak er nog? Wordt er een verhaal verteld in de voorstelling? Waarover gaat de voorstelling, denk je? Hoe interpreteer je de voorstelling? Waarom? Welke impact hadden de woorden van de actrice op jou? Welke woorden en/of zinnen zijn jou het beste bijgebleven na de voorstelling? Waarom? 5. TO HEAR… De tekstzegging. Op welke manier werd de tekst door de actrice verteld? Met welke toonaard sprak ze? Waarom was dit, denk je? Welke impact had dit op de kijker? Hoe kwam de toonaard van haar tekstspel over op jou? Waarom? 6. TO KNOW… Het personage. De actrice kruipt in tauberbach in de rol van de schizofrene vrouw, Estamira. Hoe vond je de vertolking van die rol? Vond je het goed en/of slecht? Waarom? Kan je een link vinden tussen de schizofrenie en de voorstelling? Leg uit. Werd de schizofrenie duidelijk in de voorstelling? Zo ja, waar en wanneer was dit dan? Was er een evolutie van het personage in de voorstelling? Welke heb je gezien? Waarom was dit? 7. TO KNOW… Verwachtingen. Welke verwachtingen had je over de combinatie tussen theater en dans? Hoe dacht je dat die samenwerking ging vertaald worden op de scène? Waarom? Werd aan jouw verwachtingen voldaan? Waarom wel en/of waarom niet? 8. TO FEEL… De actrice. Welke gevoelens kwamen er in je op tijdens het zien en het horen van de acteurprestaties van Elsie de Brauw? Waarom? Hoe vond je haar prestatie? Waarom? Zou je terug naar een voorstelling gaan kijken, mocht zij daarin mee spelen? Beargumenteer.
We zijn benieuwd naar jullie reacties (goed of slecht). Mail ze naar
[email protected] of reageer rechtstreeks op de website www.ntgent.be. Onze acteurs lezen graag jullie reacties. Nog vragen over een of ander theaterteken in de voorstelling? Stel gerust je vragen aan ons.