Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars Actuariële en bedrijfstechnische nota
Dit is een uitgave van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars Postbus 194 3454 ZK DE MEERN
Definitieve versie Maart 2012
1 Inleiding Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars (SBZ) is een bedrijfstakpensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet. Uit het gestelde in artikel 145 van de Pensioenwet vloeit voort dat een bedrijfstakpensioenfonds een actuariële en bedrijfstechnische nota dient vast te stellen. De inhoud van deze actuariële en bedrijfstechnische nota dient zodanig te zijn, dat De Nederlandsche Bank tot een oordeel kan komen over de wijze waarop wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 25, 95, 126 tot en met 137 en 143 van de Pensioenwet. Deze ABTN beschrijft de actuariële en bedrijfstechnische werkwijze van het pensioenfonds naar de situatie per 1 januari 2012. In hoofdstuk 2 wordt een korte beschrijving gegeven van de pensioenregelingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 uiteengezet op welke wijze de omvang van de verplichtingen wordt vastgesteld. In dat hoofdstuk wordt tevens beschreven op welke wijze de jaarlijkse bijdrage wordt bepaald die nodig is voor de dekking van deze verplichtingen. Tot slot wordt in dat hoofdstuk ingegaan op de sturingsmiddelen, die SBZ ter beschikking staan. In hoofdstuk 4 wordt het vermogen besproken. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 stilgestaan bij het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de organisatie van het pensioenfonds aan de orde.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 2 | 66
2 Pensioenregeling 2.1 Pensioenregeling De inhoud van de door SBZ uitgevoerde regelingen is vastgelegd in de van toepassing zijnde pensioenreglementen. (Gewezen) deelnemers kunnen aanspraken doen gelden op basis van vijf mogelijke reglementen: •
Het pensioenreglement van 1 januari 1988, versie 8 van SBZ (voor per 31 december 1999 gewezen deelnemers en deelnemers, per 31 december 1999 in het genot van een VUT-uitkering of wachtgelduitkering tot 65 jaar).
•
Het pensioenreglement van 1 januari 2000 van SBZ (voor per 31 december 2005 gewezen deelnemers).
•
Het pensioenreglement van 1 januari 2006 van SBZ.
•
Het pensioenreglement van 1 januari 2000 van Achmea (voor per 31 december 2005 gewezen deelnemers op of na 1 januari 2000 in dienst bij Achmea Personeel BV) .
•
Het pensioenreglement van 1 januari 2006 van Achmea.
De belangrijkste kenmerken van het pensioenreglement van 1 januari 2006 van SBZ zijn: •
Het betreft een middelloonregeling met als standaard pensioenleeftijd 65 jaar.
•
Voor de deelnemers is een ouderdomspensioen vanaf 65 jaar en een arbeidsongeschiktheidspensioen verzekerd.
•
Voor de (eventuele) nabestaanden is partnerpensioen, tijdelijk partnerpensioen (anw-hiaat) en wezenpensioen verzekerd.
•
Het ouderdomspensioen bedraagt voor elk deelnemersjaar 2,25% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensioengrondslag is gelijk aan het vaste jaarsalaris verminderd met een franchise.
•
De franchise is per 1 januari 2012 vastgesteld op € 14.954,- en wordt jaarlijks per 1 januari aangepast aan de algemene loonontwikkeling conform de CAO in de bedrijfstak vanaf 2 januari in het daaraan voorafgaande jaar tot en met genoemde 1 januari, tenzij CAO-partijen anders overeenkomen.
•
Het opgebouwde ouderdomspensioen van de deelnemers in de zin van het reglement 2006 wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd op basis van de algemene loonontwikkeling conform de CAO in de bedrijfstak vanaf 2 januari in het daaraan voorafgaande jaar tot en met genoemde 1 januari. Bij aanvang van het deelnemerschap in de loop van het jaar zal de genoemde verhoging plaatsvinden op basis van het in de CAO overeengekomen percentage van de algemene loonontwikkeling na aanvang van het deelnemerschap. De koopsom voor deze verhoging kan in rekening worden gebracht bij de aangesloten organisaties. De per 31 december 2005 volgens het pensioenreglement 2000 opgebouwde en premievrij gemaakte pensioenen vóór 65 jaar van de deelnemers worden eveneens jaarlijks verhoogd overeenkomstig het bovenstaande.
•
Het arbeidsongeschiktheidspensioen bestaat, in geval van arbeidsongeschiktheid, uit een aanvulling op de WIAuitkering tot 80% (voor duurzaam volledig arbeidsongeschikten 85%) van het salaris gedurende het derde tot en met het zesde ziektejaar en tot 70% (voor duurzaam volledig arbeidsongeschikten 75%) van het salaris daarna. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid worden bovenstaande aanvullingen naar evenredigheid van de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld, waarbij er ten aanzien van de hoogte van de WIA-uitkering vanuit wordt gegaan dat de resterende arbeidscapaciteit volledig wordt benut.
•
Voor (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten vindt (gedeeltelijke) premievrije voortzetting van de pensioenopbouw plaats.
•
Het partnerpensioen is gelijk aan 65% van het (bereikbaar) ouderdomspensioen.
•
Het tijdelijk partnerpensioen betreft een aanvulling tot maximaal de ongekorte anw en wordt uitgekeerd tot de 65jarige leeftijd van de partner, voor zover er geen recht op anw bestaat voor de nabestaande of de anw wordt gekort wegens inkomsten.
•
Het wezenpensioen per kind is gelijk aan 13% van het (bereikbaar) ouderdomspensioen. Voor volle wezen wordt het wezenpensioen verdubbeld.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 3 | 66
•
Alle ingegane pensioenen alsmede premievrije aanspraken die door SBZ zijn toegekend kunnen per 1 januari van elk jaar worden verhoogd op basis van een prijsindex, indien de financiële positie van SBZ dit mogelijk maakt. Hiervoor wordt niet gereserveerd en wordt geen premie in rekening gebracht. Een eventuele verhoging wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld (na verkregen advies van de extern actuaris).
•
De reglementaire bijdrage van de deelnemers in de kosten van de pensioenregeling is vastgelegd in de CAO voor de bedrijfstak.
•
De pensioenregeling kent diverse flexibele elementen, te weten vervroeging, uitstel, hoog/laag-constructies, deeltijdpensionering en uitruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en uitruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen.
De belangrijkste kenmerken van het pensioenreglement van 1 januari 2006 van Achmea zijn: •
Het betreft een middelloonregeling met als standaard pensioenleeftijd 65 jaar.
•
Voor de deelnemers is een ouderdomspensioen vanaf 65 jaar verzekerd.
•
Voor de (eventuele) nabestaanden is partnerpensioen, tijdelijk partnerpensioen (anw-hiaat) en wezenpensioen verzekerd.
•
Het ouderdomspensioen bedraagt voor elk deelnemersjaar 2% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensioengrondslag is gelijk aan het vaste jaarsalaris verminderd met een franchise. Voor deelnemers, die geboren zijn op of na 1 januari 1950 en tevens deelnemer zijn in de regeling per 31 december 2005, geldt een opbouwpercentage van 2,25%.
•
De franchise is per 1 januari 2012 vastgesteld op € 15.643,- en wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd, overeenkomstig de algemene loonontwikkeling zoals overeengekomen in de CAO van Achmea voor het voorafgaande kalenderjaar, tenzij CAO-partijen anders overeenkomen.
•
Het opgebouwde ouderdomspensioen van de deelnemers in de zin van het pensioenreglement 2006 wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd, overeenkomstig de algemene loonontwikkeling zoals overeengekomen in de CAO van Achmea voor het voorafgaande kalenderjaar. De koopsom voor deze verhoging kan in rekening worden gebracht bij Achmea. De per 31 december 2005 volgens het pensioenreglement 2000 opgebouwde en premievrij gemaakte pensioenen vóór 65 jaar van de deelnemers worden eveneens jaarlijks verhoogd overeenkomstig het bovenstaande.
•
Voor (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten vindt (gedeeltelijke) premievrije voortzetting van de pensioenopbouw plaats.
•
Het partnerpensioen is gelijk aan 70% van het (bereikbaar) ouderdomspensioen.
•
Het tijdelijk partnerpensioen betreft een aanvulling tot maximaal de ongekorte anw en wordt uitgekeerd tot de 65jarige leeftijd van de partner, voor zover er geen recht op anw bestaat voor de nabestaande of de anw wordt gekort wegens inkomsten.
•
Het wezenpensioen per kind is gelijk aan 14% van het (bereikbaar) ouderdomspensioen. Voor volle wezen wordt het wezenpensioen verdubbeld.
•
Alle ingegane pensioenen alsmede premievrije aanspraken die door SBZ zijn toegekend kunnen per 1 januari van elk jaar worden verhoogd op basis van een prijsindex, indien de financiële positie van SBZ dit mogelijk maakt. Hiervoor wordt niet gereserveerd en wordt geen premie in rekening gebracht. Een eventuele verhoging wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld (na verkregen advies van de extern actuaris).
•
De reglementaire bijdrage van de deelnemers in de kosten van de pensioenregeling is vastgelegd in de CAO van Achmea.
•
De pensioenregeling kent diverse flexibele elementen, te weten vervroeging, uitstel, hoog/laag-constructies, deeltijdpensionering, uitruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en uitruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen.
Voor deelnemers die geboren zijn vóór 1 januari 1950 en tevens deelnemer zijn in de regeling per 31 december 2005 geldt in aanvulling op het bovenstaande: • •
Voor de deelnemers is een tijdelijk ouderdomspensioen tussen 62 en 65 jaar verzekerd. Het tijdelijk ouderdomspensioen bedraagt voor elk deelnemersjaar 1,75% van het laatste per 1 januari vastgestelde jaarsalaris.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 4 | 66
Het bestuur heeft de mogelijkheid om - in geval van financiële problemen - te besluiten tot vermindering van aanspraken en rechten en/of tot – in overleg met de bij de CAO betrokken sociale partners – versobering van de pensioenregeling. 2.2 Uitvoeringsovereenkomst SBZ voert de pensioenregeling uit voor de medewerkers van de organisaties die opereren op het terrein van de zorgverzekering of die daarmee zijn verwant en die zich hebben aangesloten bij SBZ. Deelnemers aan de pensioenregeling zijn de medewerkers (behoudens vakantiewerkers en stagiaires) van de aangesloten organisaties die bij SBZ zijn aangemeld. De wederzijdse verantwoordelijkheden, bevoegd¬heden, rechten en (financiële) plichten zijn vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst met de organisatie. De uitvoeringsovereenkomst bevat bepalingen die betrekking hebben op de verhouding tussen een aangesloten werkgever en het pensioenfonds. Hier volgen de hoofdlijnen, voor zover deze hoofdlijnen niet al elders in deze ABTN worden beschreven. Premievaststelling, premiebetaling en niet nakomen premieverplichtingen De feitelijke premie die door de aangesloten organisaties jaarlijks verschuldigd is wordt per deelnemer berekend en is in beginsel gelijk aan de actuariële premie, zijnde de koopsom voor de pensioenopbouw van de actieve deelnemers inclusief de benodigde opslagen voor kosten, solvabiliteit en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid (coming service). De feitelijke premie wordt vastgesteld op basis van de in paragraaf 3.4 vermelde actuariële grondslagen. De toeslagen aan deelnemers worden jaarlijks toegekend. Deze toeslagen zijn gerelateerd aan de loonindex uit de CAO. Voor de toeslagen aan de deelnemers wordt een koopsom in rekening gebracht bij de aangesloten organisaties. Deze feitelijke toeslagkoopsom wordt eveneens vastgesteld op basis van de in paragraaf 3.4 vermelde actuariële grondslagen. Afhankelijk van de financiële positie van SBZ kan er een korting worden verleend op de feitelijke premie of de feitelijke toeslagkoopsom met betrekking tot de deelnemers. De risicopremie voor het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen en tijdelijk partnerpensioen wordt separaat vastgesteld. Deze wordt periodiek herijkt op grond van de opgedane ervaringen. Deze premie valt buiten de premiekortingsregeling. Als de feitelijke premie en toeslagkoopsom hoger zijn dan voor de bij de CAO betrokken sociale partners acceptabel, kunnen de bij de CAO betrokken sociale partners de pensioenovereenkomst aanpassen door de hoogte van de op te bouwen aanspraken in de toekomst naar beneden bij te stellen. Premieheffing vindt plaats op voorschotbasis; aan de hand van de definitieve loonopgaven van het voorgaande kalenderjaar wordt de premie voor het lopende jaar geschat. De voorschotpremie kan in vier kwartaaltermijnen worden betaald. In dat geval is termijnrente verschuldigd. Uiterlijk binnen zes maanden na afloop van een kalenderjaar vindt de definitieve afrekening over dat jaar plaats. Ook voor het overige wordt artikel 26 van de Pensioenwet in acht genomen. Bij overschrijding van de betalingstermijn kan het pensioenfonds de wettelijke rente en vergoeding van andere kosten vorderen. Als een werkgever met de betaling in gebreke blijft is het pensioenfonds in het uiterste geval gerechtigd tot opzegging van de uitvoeringsovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Wanneer SBZ van dit recht gebruik maakt informeert SBZ tevens schriftelijk de deelnemers (en de –indien aanwezig- ondernemingsraad) van de werkgever en de deelnemersraad van het pensioenfonds. Als sprake er is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door het pensioenfonds te ontvangen jaarpremie én het pensioenfonds tevens niet beschikt over het minimaal vereist eigen vermogen, als bedoeld in hoofdstuk
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 5 | 66
4.1 van deze ABTN, informeert het pensioenfonds met inachtneming van artikel 28 van de Pensioenwet de deelnemersraad en de ondernemingsraad van de ondernemingen die nog premie aan het pensioenfonds verschuldigd zijn. Informatie De werkgever is verplicht alle deelnemers bij het pensioenfonds aan te melden en de gegevens volledig, juist en tijdig te verstrekken. Een werkgever moet het pensioenfonds inzage verlenen in zijn administratie voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de pensioenregeling. Indien een werkgever geen of onjuiste gegevens verstrekt voor de voorschotnota of de definitieve afrekening, is het pensioenfonds bevoegd deze naar beste weten zelf vast te stellen. De werkgever is aansprakelijk voor schade die SBZ lijdt als gevolg van het aanleveren van onvolledige, onjuiste of niet tijdige informatie door de werkgever. Het pensioenfonds zorgt ervoor dat de deelnemers over de pensioenregeling worden geïnformeerd overeenkomstig artikel 21 van de Pensioenwet. Vermogenstekorten, vermogensoverschotten en winstdeling. De financiële sturingsmiddelen die SBZ hanteert, worden beschreven in hoofdstuk 3.5 van deze ABTN. De werkgever kan geen aanspraak maken op vermogensoverschotten in SBZ. Bij onderdekking respectievelijk een reservetekort volgt het pensioenfonds de daarop betrekking hebbende procedures zoals voorgeschreven in de Pensioenwet. Bij premiekorting neemt het pensioenfonds artikel 129 van de Pensioenwet in acht. Van de wettelijke mogelijkheid van terugstorting maakt het pensioenfonds geen gebruik. Klachten en geschillen De voor de werkgever geldende klachten- en geschillenprocedure is beschreven.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 6 | 66
3 Financiële opzet SBZ voert de pensioenregeling uit conform het pensioenreglement. De pensioenaanspraken zijn volledig verzekerd in eigen beheer. SBZ heeft geen herverzekeringscontracten gesloten. 3.1 De waarderingsgrondslagen van de beleggingen Alle beleggingen worden, voor zover mogelijk, gewaardeerd tegen actuele waarde. Bedragen die luiden in buitenlandse valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de valutakoersen op rapportagedatum. Mutaties met betrekking tot transacties in vreemde valuta gedurende het jaar worden geboekt tegen de op dat moment geldende valutakoersen. 3.2 Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen (VPV) wordt post voor post vastgesteld met inachtneming van de actuariële grondslagen zoals hieronder omschreven. De VPV wordt gebaseerd op de tot de balansdatum verkregen aanspraken op pensioen, met inbegrip van de verhogingen zoals die op grond van het toeslagenbeleid zijn toegekend tot de balansdatum. De VPV wordt in principe zodanig vastgesteld dat zij toereikend is ter dekking van de nominale verplichtingen van SBZ. De toereikendheid van de VPV wordt jaarlijks door de externe actuaris getoetst. Bij de waardering van de pensioenaanspraken wordt van de volgende grondslagen uitgegaan: - interest
De op balansdatum geldende door De Nederlandsche Bank gepubliceerde rentetermijnstructuur.
- sterfte
Voor mannen en vrouwen worden de sterftekansen ontleend aan de AG prognosetafels 2010-2060, gecorrigeerd voor ervaringssterfte op basis van leeftijd met t/m 65 jaar:
60%
van 65 tot 75 jaar:
lineair oplopend van 60% naar 90%
vanaf 75 jaar:
90%.
Voor kinderen worden de sterftekansen verwaarloosd. - wezenpensioen
De voorziening voor wezenpensioen is gelijk aan 2% van de voorziening voor partnerpensioen. Bij een ingegaan wezenpensioen wordt voor wezen jonger dan 21 jaar aangenomen dat het wezenpensioen voortduurt tot de 21-jarige leeftijd; voor wezen van 21 jaar of ouder wordt het wezenpensioen jaarlijks tot uiterlijk de 27-jarige leeftijd verlengd op basis van ontvangen studieverklaringen.
- leeftijdsverschil
De leeftijd van de vrouwelijke resp. mannelijke partner van de deelnemer is 3 jaar
- partnerfrequentie
Zolang nog geen pensioenuitkering is ingegaan, wordt voor de berekening van de
lager resp. hoger gesteld dan die van de deelnemer. voorziening voor partnerpensioen elke (gewezen) deelnemer verondersteld een partner te hebben (onbepaalde partnersysteem met een partnerfrequentie van 100%). Voor pensioengerechtigden wordt uitgegaan van de werkelijke burgerlijke staat.. - premievrijstelling invaliditeit
Voor (gewezen) deelnemers wordt 100% van de contante waarde van de toekomstige opbouw gereserveerd.
- arbeidsongeschiktheidspensioen Reservering van dit pensioen vindt plaats op basis van rentedekking. - opslag voor toekomstige kosten
ABTN BPF Zorgverzekeraars
Voor de dekking van toekomstige kosten wordt de netto voorziening verhoogd met 2%.
pagina 7 | 66
3.3 De reserves SBZ kent de volgende reserves: •
Reserve beleggingsrisico’s
•
Reserve premie-egalisatie
Reserve beleggingsrisico’s Het doel van de reserve beleggingsrisico’s is het opvangen van risico’s met betrekking tot de beleggingen. De reserve beleggingsrisico’s is maximaal gelijk aan het vereist eigen vermogen dat resulteert volgens het standaardmodel van De Nederlandsche Bank, gebruik makend van de op balansdatum geldende door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde parameters. Er wordt rekening gehouden met: •
het renterisico;
•
het aandelen- en vastgoedrisico;
•
het valutarisico;
•
het grondstoffenrisico;
•
het kredietrisico; en
•
het verzekeringstechnisch risico.
Jaarlijks wordt overeenkomstig het standaardmodel van De Nederlandsche Bank een solvabiliteitstoets uitgevoerd om vast te stellen of de reserve beleggingsrisico’s tot het niveau van het vereist eigen vermogen kan worden aangevuld. De reserve beleggingsrisico’s kan niet negatief zijn. Reserve premie-egalisatie De reserve premie-egalisatie wordt aangehouden ter stabilisatie van de premie. Wanneer de kostendekkende premie volgens artikel 116 van de Pensioenwet en vastgesteld op basis van de actuariële grondslagen, zoals in paragraaf 3.4 omschreven lager (hoger) is dan de feitelijke premie vóór eventuele premiekorting en vastgesteld op basis van de actuariële grondslagen, zoals in paragraaf 3.4 omschreven, wordt het verschil toegevoegd (onttrokken) aan de reserve premie-egalisatie. De reserve premie-egalisatie kan niet negatief zijn en bedraagt maximaal 5% van de voorziening pensioenverplichtingen. 3.4 Financiering SBZ kent de volgende definities: •
Feitelijke premie en toeslagkoopsom
•
Gedempte kostendekkende premie en toeslagkoopsom
•
Kostendekkende premie en toeslagkoopsom
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 8 | 66
Feitelijke premie en toeslagkoopsom De feitelijke premie en toeslagkoopsom wordt vastgesteld op basis van de volgende actuariële grondslagen: - interest
4%.
- sterfte
Voor mannen en vrouwen worden de sterftekansen ontleend aan de AG prognosetafels 2010-2060, gecorrigeerd voor ervaringssterfte op basis van leeftijd met t/m 65 jaar:
60%
van 65 tot 75 jaar:
lineair oplopend van 60% naar 90%
vanaf 75 jaar:
90%.
- wezenpensioen
De feitelijke premie en toeslagkoopsom voor wezenpensioen is gelijk aan 2% van de
- leeftijdsverschil
De leeftijd van de vrouwelijke resp. mannelijke partner van de deelnemer is 3 jaar
- partnerfrequentie
Elke deelnemer wordt verondersteld een partner te hebben (onbepaalde
feitelijke premie en toeslagkoopsom voor partnerpensioen. lager resp. hoger gesteld dan die van de deelnemer. partnersysteem met een partnerfrequentie van 100%). - premievrijstelling invaliditeit
Aangenomen is dat de kosten, verbonden aan de in de toekomst te verlenen vrijstelling van premiebetaling wegens arbeidsongeschiktheid, kunnen worden gedekt door een risicopremie ter grootte van 5,5% van de premie.
- opslag voor kosten
Bij de vaststelling van de feitelijke premie en toeslagkoopsom wordt rekening gehouden met een opslag voor toekomstige uitbetalingskosten van 2%. De kosten verbonden aan de administratie en het beheer zijn gesteld op 3% van de bruto feitelijke premie en toeslagkoopsom.
- herstel-/solvabiliteitsopslag
De herstelopslag op de bruto feitelijke premie en toeslagkoopsom bedraagt 18%.
De premie voor het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt een percentage van de relevante loonsom: In geval van 85% resp. 80% aanvulling
In geval van 85%
gedurende derde tot en met het zesde
resp. 80% aanvulling
ziektejaar en 75% resp. 70% daarna
tot de pensioendatum
van het salaris tot maximum dagloon
0,1%
0,4%
van het salarisdeel boven maximum dagloon
2,0%
2,2%
Gedempte kostendekkende premie en toeslagkoopsom De gedempte kostendekkende premie en toeslagkoopsom onderscheidt zich qua actuariële grondslagen van de feitelijke premie en toeslagkoopsom op de volgende onderdelen: - interest
4,5%.
- herstel-/solvabiliteitsopslag
Voor de gedempte kostendekkende premie wordt een solvabiliteitsopslag gehanteerd ter grootte van de opslag benodigd voor de vereiste dekkingsgraad primo boekjaar.
Kostendekkende premie en toeslagkoopsom De kostendekkende premie en toeslagkoopsom onderscheidt zich qua actuariële grondslagen van de feitelijke premie en toeslagkoopsom op het volgende onderdelen: - interest
De primo boekjaar geldende door De Nederlandsche Bank gepubliceerde rentetermijnstructuur.
- herstel-/solvabiliteitsopslag
Voor de kostendekkende premie wordt een solvabiliteitsopslag gehanteerd ter grootte van de opslag benodigd voor de vereiste dekkingsgraad primo boekjaar.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 9 | 66
3.5 Sturingsmiddelen Het fonds heeft ten doel het verlenen van pensioenen aan de deelnemers, de gewezen deelnemers, alsmede aan hun nagelaten betrekkingen. Daarbij streeft SBZ naar een zodanige financiële positie dat 1
toeslagen aan pensioengerechtigden en gewezen deelnemers kunnen worden verleend vanuit de middelen van SBZ. Hiervoor wordt echter niet gereserveerd en er wordt geen premie in rekening gebracht voor deze toeslagen.
2
toeslagen aan deelnemers kunnen worden verleend vanuit de middelen van SBZ. De koopsom voor deze toeslagen kan evenwel geheel of gedeeltelijk in rekening worden gebracht bij de aangesloten organisaties.
Het bestuur heeft om dit te bereiken in principe de beschikking over de volgende sturingsmiddelen: •
het toeslagbeleid;
•
het premiebeleid;
•
het beleggingsbeleid.
Door het toeslag-, premie- en beleggingsbeleid in onderlinge samenhang te beschouwen vindt bewaking plaats van de solvabiliteit van SBZ. Het toeslagen- en premiebeleid zijn gerelateerd. De samenhang tussen toeslagen- en premiebeleid is weergegeven in bijlage 1. De in bijlage 1 aangegeven rekenregels met betrekking tot toeslagen en premie(korting) zijn richtlijnen. Het bestuur kan (gemotiveerd) besluiten om hiervan af te wijken. Afhankelijk van de situatie kan het bestuur besluiten af te wijken van de in deze ABTN geformuleerde richtlijnen voor beleid (zowel met betrekking tot toeslag-, premie- als beleggingsbeleid) in die mate waarin dit voor oplossing van de situatie van crisis, onderdekking respectievelijk reservetekort noodzakelijk wordt geacht. De afwijkingen vinden hun beslag in een crisisplan (zie bijlage 3), een korte termijnherstelplan respectievelijk een lange termijn herstelplan. Het bestuur beschikt hierbij tevens over de mogelijkheid in overleg met CAO-partijen het niveau van de regeling voor de toekomst tijdelijk of permanent aan te passen. Met behulp van ALM-studies zal het beleggings-, toeslagen- en premiebeleid periodiek worden getoetst op basis van in onderling overleg met de ALM-adviseur vast te stellen grenzen. Eenmaal per drie jaar wordt een continuïteitsanalyse uitgevoerd, waarbij de financiële positie voor de lange termijn wordt bezien. De periodieke ALM-studies vormen de basis voor de continuïteitsanalyse. Onderdeel van de continuïteitsanalyse zijn, naast de ALM-studies, een gevoeligheidsanalyse, stresstesting en een retrospectieve verschillenanalyse tussen prognoses uit eerdere ALM-studies en de werkelijkheid. Wanneer wijzigingen worden voorzien die van wezenlijke invloed zijn op de financiële positie van SBZ voor de lange termijn, worden tussentijdse continuïteitsanalyses uitgevoerd. Resultaten van de ALM-studies of de continuïteitsanalyses kunnen aanleiding vormen de in deze ABTN geformuleerde richtlijnen voor beleid (zowel met betrekking tot beleggings-, premie- als toeslagenbeleid) te herzien.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 10 | 66
Het toeslagbeleid In bijlage 1 zijn de richtlijnen voor het toeslagbeleid uitgewerkt. Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers Het toeslagbeleid aan pensioengerechtigden en gewezen deelnemers is gekoppeld aan variant D1 van de toeslagmatrix. Afhankelijk van de actuele financiële positie van SBZ kunnen toeslagen aan pensioengerechtigden en gewezen deelnemers worden toegekend. Deze toeslagen zijn gerelateerd aan een prijsindex. Hiervoor wordt echter niet gereserveerd en er wordt geen premie in rekening gebracht voor deze toeslagen. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. De hoogte van de toeslagen aan pensioengerechtigden en gewezen deelnemers vergt een jaarlijks bestuursbesluit. Het bestuur kan besluiten om extra verhogingen toe te kennen indien de actuele financiële positie van SBZ dit toelaat. Het toeslagbeleid kent geen mogelijkheid van inhaaltoeslag. Deelnemers Het toeslagbeleid aan deelnemers is gekoppeld aan variant F2 van de toeslagmatrix. De toeslagen aan deelnemers worden jaarlijks toegekend. Deze toeslagen zijn gerelateerd aan de loonindex uit de CAO. Voor de toeslagen aan de deelnemers wordt een koopsom in rekening gebracht bij de aangesloten organisaties. Deze feitelijke toeslagkoopsom wordt vastgesteld op basis van de in paragraaf 3.4 vermelde actuariële grondslagen. Het bestuur kan besluiten tot het gedeeltelijk of niet in rekening brengen bij de aangesloten organisaties van de koopsom voor de toeslagen aan deelnemers. Het bestuur kan besluiten om extra verhogingen uit de middelen van SBZ toe te kennen indien de actuele financiële positie dit toelaat. Het premiebeleid In bijlage 1 zijn de richtlijnen voor het premiebeleid uitgewerkt. In beginsel is de feitelijke premie gelijk aan de actuariële premie. De feitelijke premie wordt vastgesteld op basis van de in paragraaf 3.4 vermelde actuariële grondslagen. Het beleggingsbeleid Door het strategische beleggingsbeleid periodiek te herijken aan de hand van een nieuwe ALM-studie, kan er worden ingespeeld op wijzigingen in het risicoprofiel van de pensioentoezeggingen en in de risicoperceptie van het bestuur. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het beleggingsbeleid.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 11 | 66
4 Vermogen SBZ onderscheidt een minimaal vereist vermogen, een vereist vermogen en een vrij vermogen. Per kwartaal wordt overeenkomstig het standaardmodel van De Nederlandsche Bank een solvabiliteitstoets uitgevoerd om vast te stellen of er sprake is van onderdekking, reservetekort of vrij vermogen. De Nederlandsche Bank wordt onverwijld in kennis gesteld van een situatie van onderdekking of reservetekort. 4.1 Minimaal vereist eigen vermogen Het minimum vereist eigen vermogen bedraagt ca 105% van de voorziening pensioenverplichting zoals beschreven in deze ABTN onder paragraaf 3.2. Het minimum vereist vermogen wordt bepaald aan de hand van de wettelijke voorschriften. Indien het belegd vermogen lager is dan het minimum vereist vermogen, bestaat er een situatie van onderdekking. In geval van onderdekking wordt binnen uiterlijk twee maanden na melding een plan van aanpak voor de oplossing (binnen een termijn van drie jaar) van de situatie van onderdekking ter instemming aan De Nederlandsche Bank voorgelegd. 4.2 Vereist eigen vermogen Het vereist eigen vermogen in de evenwichtssituatie is het vermogen dat behoort bij de evenwichtssituatie van SBZ. In die evenwichtssituatie is het wettelijk vereist vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% ten aanzien van de als onvoorwaardelijk aangemerkte onderdelen van de pensioenovereenkomst wordt voorkomen dat SBZ binnen 1 jaar beschikt over minder middelen dan de hoogte van de technische voorzieningen. Het bestuur van het pensioenfonds streeft ernaar om het belegd vermogen minimaal gelijk te laten zijn aan het vereist eigen vermogen. Het vereist eigen vermogen wordt vastgesteld aan de hand van het standaardmodel van De Nederlandsche Bank, gebruik makend van de op balansdatum geldende door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde parameters. Indien het belegd vermogen lager is dan het vereist eigen vermogen, is er sprake van een reservetekort. In geval van reservetekort wordt binnen uiterlijk drie maanden na melding een plan van aanpak voor de oplossing (binnen een termijn van vijftien jaar) van de situatie van reservetekort ter instemming aan De Nederlandsche Bank voorgelegd. 4.3 Vrij vermogen De omvang van het vrij vermogen is gelijk aan het aanwezige belegd vermogen na aftrek van de reserve beleggingsrisico’s, de reserve premie-egalisatie en verminderd met de voorziening pensioenverplichtingen. Het niveau van het vrij vermogen is mede een maatstaf voor het toekennen van toeslagen en het verlenen van premiekortingen, zoals nader is uitgewerkt in bijlage 1.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 12 | 66
5 Beleggingsbeleid In dit hoofdstuk wordt het beleggingsbeleid beschreven. Het beleggingsbeleid bestaat enerzijds uit de strategische afweging tussen rendement en risico die resulteert in de keuze van de vermogenscategorieën, de omvang van die categorieën en het beperken van financiële risico’s. Anderzijds bestaat het beleggingsbeleid uit het beheer van het vermogen binnen iedere vermogenscategorie. Dit vindt plaats binnen richtlijnen die met de uitvoerder zijn afgesproken. Als bijlage 2 bij deze ABTN is van het pensioenfonds de verklaring inzake de beleggingsbeginselen opgenomen. 5.1 Strategisch beleid De regelgeving van het FTK maakt de economische risico´s (verbonden aan aandelen, valuta, rente, etc) die pensioenfondsen lopen expliciet en vertaalt deze naar vereiste reserveposities en dekkingsgraden. Op basis daarvan overweegt SBZ welk risiconiveau het kan of wil accepteren. Binnen dit risiconiveau wordt het beleggingsbeleid vastgesteld om het rendement op het vermogen te optimaliseren. Het bestuur is verantwoordelijk voor dit strategische belegging- en risicobeleid. Daarmee wordt aansluiting tussen het beleggingsbeleid, de pensioenverplichtingen en de overige sturingsmiddelen bereikt. De basis hiervoor is de ALM studie die periodiek door SBZ wordt uitgevoerd. Het bestuur wordt hierbij geadviseerd door Towers Watson. Onder het strategisch beleggingsbeleid wordt verstaan de vaststelling van de risico’s die SBZ wenst te accepteren, de jaarlijks vast te stellen normportefeuille, bandbreedtes en de beleggingsrichtlijnen. Het bestuur wordt hierbij geadviseerd door fiduciair managers, BNP Paribas Investment Partners en Russell Investments. In de totstandkoming van het beleggingsbeleid en de monitoring van het vermogensbeheer laat het bestuur van SBZ zich bijstaan door Syntrus Achmea Pensioenbeheer NV.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 13 | 66
5.2 Normportefeuille Voor 2012 is de volgende normportefeuille vastgesteld. Tevens zijn de benchmarks aangegeven.
Benchmark 1-1-2012
1-4-2011
Aandelen Aandelen wereldwijd Aandelen Small Caps Aandelen Emerging markets
25.0% 20.0% 0.0% 5.0%
33.0% 23.0% 5.0% 5.0%
MSCI World (Net Div Rein) S&P Devel ex US / Russell 2500 Russell Emerging Markets
Commodities / grondstoffen
0.0%
3.0%
Dow Jones UBS
Vastrentende waarden Euro Staatsobligaties Global Credits Emerging Market Debt High Yield obligaties
60,5% 30,0% 25.0% 4.0% 1.5%
49.0% 25.5% 18.0% 4.0% 1.5%
Composite benchmark Citigroup NL/DLD/FR BarCap Global Aggregate Credit JPM EMBI Global / JPM GBI-EM Global
Totaal liquide portefeuille
85.5%
85.0%
Alternatives (illiquide portefeuille) Onroerend goed Private Equity Infrastructuur Leveraged loans
14.5% 6.0% 2.5% 2.0% 2.5%
15.0% 6.0% 3.0% 2.0% 2.5%
1.5%
1.5%
100.0%
100.0%
Cash
Index
ML Global High Yield / JPM EMBI Global
IPD All-Europe / ROZ-IPD D. Res / NCREIF / NAREIT Absolute Return (12%) Absolute return (10%) 1 month Euribor +4%
1 week Euro LIBID
5.3 Risicobeheersing Een belangrijk onderdeel van het beleggingsbeleid is het beheersen van beleggingsrisico’s. Dit wordt in de volgende paragrafen nader toegelicht. 5.3.1. Randvoorwaarden totale portefeuille Voor beheersing van het relatieve beleggingsrisico wordt de afwijking van de benchmark (de “ tracking error”) beperkt. Voor de aandelenportefeuille is de maximale tracking error vastgesteld op 5, voor de vastrentende portefeuille is deze maximaal 2 (met uitzondering van de tracking error voor emerging market debt; maximaal 3,5). Voor de totale portefeuille is een tracking error-richtlijn afgesproken, waarbij de verplichtingen als benchmark gelden.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 14 | 66
Voor het uitvoeren van het beleggingsbeleid is binnen vastgestelde voorwaarden het gebruik van afgeleide instrumenten (derivaten) toegestaan. Het betreft: •
rente swaps of langlopende staatsobligaties voor het afdekken van het renterisico;
•
valutaderivaten voor het afdekken van het vreemde valuta risico.
•
Futures zijn toegestaan voor de invulling van het dynamisch beleid
•
futures en credit default swaps zijn toegestaan voor efficiënte sturing van de vastrentende waarden beleggingen.
Door SBZ worden geen effecten uitgeleend. 5.3.2 Randvoorwaarden dynamische asset allocatie SBZ hanteert een dynamische beleggingsstrategie. Dat wil zeggen dat afhankelijk van de dekkingsgraad meer of minder wordt belegd in de return-portefeuille (aandelen, high yield, EMD en alternatives) en meer of minder renterisico wordt afgedekt (veelal door vergroting of verkleining van de swap-portefeuille). 5.3.3 Randvoorwaarden aandelen De aandelen van bedrijven zijn onderhevig aan allerlei risico’s, variërend van marktrisico tot faillissementsrisico. De (onderliggende) vermogensbeheerders trachten deze specifieke risico’s zo goed mogelijk te beheersen. Dit betekent dat bedrijven waar deze risico’s door verwacht rendement onvoldoende worden gecompenseerd niet in de portefeuille worden genomen. Daarmee zal het resultaat op de portefeuille afwijken van dat van de benchmark. Deze afwijking wordt gemeten als tracking error en is begrensd op 5%. De beheerder draagt dus zorg voor een zorgvuldige keuze van de beleggingen binnen deze beperking. Shortposities zijn niet toegestaan. De aandelenportefeuille wordt mondiaal belegd. De beheerders zijn verantwoordelijk voor een adequate spreiding over de diverse regio’s. 5.3.4 Randvoorwaarden vastrentende waarden Voor het beheersen van de risico’s die zijn verbonden aan vastrentende beleggingen staan twee maatstaven centraal. Dit zijn achtereenvolgens de duration en het kredietwaardigheidsbeleid. Door actief vermogensbeheer op deze punten zal het resultaat op de portefeuille afwijken van dat van de benchmark. Deze afwijking wordt gemeten als tracking error en is begrensd op 2%. De beheerder draagt dus zorg voor een zorgvuldige keuze van de beleggingen binnen deze beperking. Voor de vastrentende beleggingen geldt, dat alleen voor de euro-staatsobligaties geldt, dat deze discretionair worden beheerd; voor deze portefeuille geldt een tracking error van slechts 0,6%. Voor de andere (sub-)categorieën geldt dat deze worden gerealiseerd door participatie in beleggingsfondsen. Duration De duration is een getal dat de gewogen gemiddelde looptijd uitdrukt en daarmee een maatstaf is voor de rentegevoeligheid van de portefeuille. Binnen de euro-staatsobligatie-portefeuille geldt dat de duration maximaal 1 jaar (plus en min) mag afwijken van de duration van de benchmark. Wanneer verwacht wordt dat de rente gaat dalen, zal een overwogen durationpositie worden aangehouden. Wanneer een stijging verwacht wordt, wordt een onderwogen positie aangehouden. Door dit actieve beleid wordt verwacht waarde toe te voegen aan het rendement op de portefeuille. De beleggingsfondsen waarin wordt geparticipeerd kennen eveneens duration-restricties; bij de selectie van de fondsen wordt hiermee rekening gehouden.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 15 | 66
Kredietwaardigheid Binnen de euro-staatsobligatie-portefeuille wordt alleen belegd in (semi-)overheidspapier en supranationale organisaties. De minimale rating bedraagt AA(-) en de benchmark bestaat uit de leningen van de kernlanden in de Euroregio en van Nederland. De portefeuille buiten de euro-staatsobligaties wordt belegd in credits (bedrijfsobligaties) en high yield (vanwege het karakter van de debiteur hoogrentende leningen); deze portefeuilles worden belegd via participatie in beleggingsgfondsen. Deze beleggingsfondsen kennen op zich richtlijnen ten aanzien van kredietwaardigheid; bij de selectie van de fondsen wordt hiermee rekening gehouden. Beleggingsuniversum Er wordt hoofdzakelijk belegd in obligaties die genoteerd zijn aan grote internationale effectenbeurzen. Via discretionaire mandaten worden rechtstreeks belangen genomen in leningen van overheden en supranationale organisaties en daarnaast worden indirect belangen genomen in leningen van wereldwijd gevestigde ondernemingen. De beheerders zijn verantwoordelijk voor een adequate spreiding over de diverse regio’s. Het High Yield mandaat wordt beheerd via beleggingspools. Dit zelfde geldt voor Emerging Market Debt. Daarbinnen gelden richtlijnen met betrekking tot duration, valuta, kredietwaardigheid et cetera. 5.3.5 Randvoorwaarden Alternatieve beleggingen De verdeling van de allocatie naar alternatieve beleggingen (14,5% van het totale vermogen) luidt: - Onroerend goed
6,0%
- Private Equity
2,5%
- Infrastructuur
2,0%
- Leveraged loans
2,5%
- Cash
1,5%.
Onroerend goed In de jaren 2009, 2010 en 2011 is het directe vastgoed volledig verkocht. In 2009 is gestart met de opbouw van een indirecte vastgoedportefeuille. Het betreft een discretionair mandaat dat door Russell Investments wordt beheerd. Russell selecteert de fondsen, waarin SBZ participeert. Het accent van deze beleggingen ligt in Europees vastgoed, waarin Nederlandse woningen een niet te verwaarlozen onderdeel vanuit maken. Daarnaast wordt belegd in Amerika en een kleiner belang opgebouwd in Aziatisch vastgoed. Een belangrijk deel van de portefeuille betreft “core real estate” (verhuurd vastgoed op goede locaties). Een kleiner deel van de portefeuille wordt belegd in meer opportunistische beleggingsmogelijkheden. Om de liquiditeit van deze portefeuille te borgen wordt een beperkt deel belegd in beursgenoteerd vastgoed. Naast het mandaat van Russell bezit SBZ nog een participatie in een kantoorbelegging in Dallas (USA). Indien zich hiertoe goede mogelijkheden voordoen, zal deze belegging worden verkocht. Uit hoofde van de verkoop van het direct vastgoed heeft SBZ een belegging in vastgoedfinanciering. De looptijd van deze belegging is vijf jaar en indien mogelijk wordt deze belegging doorverkocht aan een andere belegger/vastgoedfinancier. Private equity Beleggingen in private equity vinden thans plaats in de private equity fondsen van Pantheon. Deze fondsen bestrijken de regio’s Europa, Noord-Amerika (USA) en Azië. Het betreft (vooral) fund of fund-beleggingen. In 2012 zal een tweede fund of fund-manager worden geselecteerd. SBZ verkrijgt volledige doorzicht in de onderliggende beleggingen. Infrastructuur Het Infrastructuur mandaat wordt eveneens door Pantheon via een fund of fund-belegging beheerd. Daarnaast wordt door Pantheon voor SBZ een speciaal mandaat beheerd, omdat SBZ een zwaarder belang in cash genererende infrastructuur wenst, dan in het betreffende fund of fund aanwezig is. SBZ verkrijgt volledige doorzicht in de onderliggende beleggingen. ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 16 | 66
Leveraged loans Het betreft hier een portefeuille leningen, waarop onderpand/zekerheid is verkregen. De allocatie naar deze titel moet in relatie worden gezien met de allocatie naar High Yield, die onderdeel is van de allocatie naar vastrentende waarden. De allocatie naar leveraged loans wordt gerealiseerd via een participatie in een beleggingsfonds. In 2012 zal een tweede fonds worden geselecteerd. Cash De allocatie naar cash wordt vooral aangehouden om een beroep te kunnen doen op kasmiddelen indien transacties in het kader van strategische afdekkingen (valuta en rente) daartoe noodzaken. 5.3.6 Randvoorwaarden renterisico Dit risico bestaat doordat beleggingen en verplichtingen niet in dezelfde mate gevoelig zijn voor rentebewegingen. In 2006 is besloten het renterisico over de pensioenverplichtingen te beperken met behulp van een dynamische afdekkingstrategie. Deze strategie wordt jaarlijks vastgesteld. Ieder kwartaal wordt aan de hand van de dan bij SBZ geldende dekkingsgraad bepaald hoeveel de afdekking van het renterisico moet bedragen. Afhankelijk van de dekkingsgraad kan de afdekking van het renterisico variëren tussen 67% en 85%. De afdekking van het renterisico wordt naast inzet van de fysieke vastrentende portefeuille gerealiseerd door het aangaan van renteswap-contracten. De rentehedge is per 1 juli 2007 geïmplementeerd. 5.3.7 Randvoorwaarden valutarisico Het valutarisico van emerging markets wordt strategisch niet afgedekt. De afdekking van deze valuta is kostbaar en daarnaast is de veronderstelling, dat deze valuta om reden van de snelle en structurele groei van de betreffende markten/economieën zullen appreciëren. Voor de volwassen markten geldt, dat het valutarisico voor de belangrijkste markten grotendeels wordt afgedekt (70-100%). De valutahedge is per 1 juli 2007 geïmplementeerd. 5.3.8 Randvoorwaarden Maatschappelijk Verantwoord Beleggen SBZ heeft ervoor gekozen om een nadere invulling te geven aan het beleid voor verantwoord beleggen. Uitsluitingenbeleid Het pensioenfonds hanteert een uitsluitingenbeleid. Er wordt niet belegd in een achttal ondernemingen; het betreft vooral producenten van controversiële wapens. Daarnaast wordt niet belegd in een drietal landen (Iran, Noord-Korea en Somalië). Global Compact en engagement SBZ onderzoekt of het verdere stappen zal nemen in het onderschrijven van de Global Compact van de Verenigde Naties in verband met het beleggingsbeleid. De Global Compact bestaat uit tien principes die gerelateerd zijn aan mensenrechten, arbeidsnormen, milieu en anticorruptie. Zij vinden hun oorsprong in internationaal breed geaccepteerde verdragen zoals de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en de conventies van de International Labour Organisation. SBZ heeft met ingang van 2009 ervoor gekozen om zijn invloed als aandeelhouder te gebruiken om ondernemingen aan te zetten tot gewenst gedrag in lijn met de Global Compact. Dit wordt engagement genoemd. SBZ heeft Robeco als engagement-manager aangesteld.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 17 | 66
Corporate governance Stemmen op aandeelhoudersvergaderingen SBZ is een wereldwijde aandelenbelegger en heeft ervoor gekozen het stemmen op aandeelhoudersvergaderingen over te dragen aan Robeco. Zo is SBZ in staat wereldwijd te stemmen op aandeelhoudersvergaderingen van bedrijven waarin het belegd. Met het feit, dat Robeco ook als voting-agent optreedt, is geborgd, dat het stembeleid in overeenstemming is met het engagement. Robeco houdt rekening met internationaal geaccepteerde corporate governance-codes. Daarnaast houdt Robeco rekening met de lokale wet- en regelgeving, waaronder regels voor corporate governance. Op de website van SBZ wordt gerapporteerd over het engagement en het stemgedrag. 5.4 Resultaatsevaluatie Elk kwartaal wordt in een rapportage door de vermogensbeheerder het volgende vastgelegd: •
de ontwikkeling van de dekkingsgraad gedurende het kwartaal;
•
een actuele stand van de waarde van het vermogen en de verplichtingen;
•
de omvang van het vereist vermogen;
•
de behaalde rendementen in het kwartaal en vanaf de vorige jaarultimo per beleggingscategorie, inclusief de derivatenportefeuilles;
•
een toelichting op het rendement, het gevoerde beleid en de risicometing;
•
een overzicht van de ondernomen acties.
Naast de kwartaalrapportages wordt door de Vermogensbeheerder ook op maandbasis een portefeuilleoverzicht en rendementsoverzicht verstrekt. Voor de berekening van de behaalde performance zijn de gegevens van de custodian (Northern Trust) leidend. Syntrus Achmea ziet erop toe, dat de door de vermogensbeheerders gerapporteerde performance overeenstemt met de door de custodian gerapporteerde cijfers.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 18 | 66
6 De organisatie van het pensioenfonds 6.1 Bestuurlijke organisatie SBZ wordt bestuurd door een bestuur, bestaande uit acht leden. De helft van het aantal bestuursleden (werkgeversleden) wordt benoemd door Zorgverzekeraars Nederland. De andere helft (werknemersleden) worden benoemd door de werknemersorganisaties. Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter en vice-voorzitter aan, op zodanige wijze, dat beide groepen van leden van het bestuur in deze functies zijn vertegenwoordigd. De beide functies worden voor de tijd van één jaar vervuld, waarna het lid dat als voorzitter is opgetreden, vice-voorzitter wordt en omgekeerd. Bij de samenstelling van het bestuur wordt rekening gehouden met de criteria als vastgelegd in het deskundigheidsplan van SBZ. In het deskundigheidsplan zijn de aanwezige en benodigde deskundigheid en competenties van de bestuursleden vastgelegd alsmede een daaruit voortvloeiend opleidingsplan. Onderdeel van het deskundigheidsplan zijn tevens de functieprofielen en de toetsingsprocedure voor nieuwe bestuursleden. SBZ kent een adviesorgaan in de vorm van een deelnemersraad, bestaande uit tien leden. De pensioengerechtigden zijn in de deelnemersraad naar evenredigheid van aantal vertegenwoordigd. De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de deelnemersraad zijn vastgelegd in een reglement deelnemersraad. Het bestuur komt in de regel minimaal zes keer per jaar in vergadering bijeen. Voorts belegt (een delegatie van) het bestuur in de regel minimaal vier keer per jaar een vergadering met de deelnemersraad. Tenminste tweemaal per jaar bespreekt (een delegatie van) het bestuur het gevoerde beleid en de resultaten daarvan met het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit zes leden. De deelnemers, de pensioengerechtigden en aangesloten organisaties zijn in gelijke aantallen vertegenwoordigd. De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan zijn vastgelegd in een reglement verantwoordingsorgaan. Het bestuur draagt zorg voor een transparant intern toezicht met betrekking tot het functioneren van (het bestuur van) SBZ. Hiertoe is een visitatiecommissie ingesteld, bestaande uit drie onafhankelijke deskundigen. Het bestuur en de visitatiecommissie komen tenminste eenmaal per drie jaar in vergadering bijeen. De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de visitatiecommissie zijn vastgelegd in een reglement intern toezicht. Het bestuur heeft een onafhankelijke Commissie van Beroep aangewezen. De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de Commissie van Beroep zijn vastgelegd in een reglement Commissie van Beroep in aanvulling op het reglement klachten- en geschillenprocedure van SBZ. Het bestuur heeft de bevoegdheid tot het vaststellen en/of wijzigen van de statuten en daarmee samenhangende reglementen en het pensioenreglement. Daarmee is het bestuur verantwoordelijk voor het pensioenbeleid, waaronder begrepen het toeslag-, premie- en beleggingsbeleid.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 19 | 66
Het bestuur heeft twee bestuurlijke commissies ingesteld: •
een audit- en compliancecommissie (met name ten behoeve van de monitoring van de pensioenuitvoering, compliance en risicobeheersing);
•
een beleggingscommissie (met name ten behoeve van de monitoring van de uitvoering van het beleggingsbeleid).
De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bestuurlijke commissies zijn vastgelegd in een reglement. De algemene taak van deze commissies is het voorbereiden van onderwerpen waar het bestuur een besluit over moet nemen. De commissies kunnen tijdens de voorbereidingsfase dieper ingaan op de achtergronden en de consequenties van te nemen beslissingen. De leden van de bestuurlijke commissies worden hierin bijgestaan door deskundigen van de uitvoerder (zie paragraaf 6.2) en eventueel door andere externe deskundigen. Het bestuur beschikt over een compliance charter en compliance program. Ter bevordering van een correct (in het belang van SBZ) gebruik van de bij SBZ aanwezige informatie is een gedragscode opgesteld. Deze gedragscode geldt voor bestuursleden, voor leden van de deelnemersraad, voor leden van het verantwoordingsorgaan en externe leden van de bestuurlijke commissies. Het risicobeleid van SBZ is op hoofdlijnen vastgelegd in de verklaring inzake beleggingsbeginselen (zie bijlage 2). De nadere uitwerking van de diverse risicocategorieën wordt vastgelegd in een dynamisch risicobeheerraamwerk. Het communicatiebeleid ligt vast in het communicatiebeleidsplan. Dit meerjarenplan vormt de basis voor de jaarlijkse activiteiten op het gebied van pensioencommunicatie, die worden vastgelegd in een communicatiejaarplan. 6.2 Uitbestede taken Het bestuur heeft de uitvoerende taken aangaande het pensioen- en vermogensbeheer uitbesteed. De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn vastgelegd in overeenkomsten die voldoen aan de eisen van de Pensioenwet en de richtlijnen van de Nederlandsche Bank en van de Autoriteit Financiële Markten. De pensioen- en vermogensbeheerorganisaties voeren daarnaast in overleg met en met behulp van externe adviseurs het beleidsvoorbereidende werk uit. Pensioenbeheer Het bestuur heeft de uitvoering van het pensioenbeheer uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer NV (verder: Syntrus Achmea). Het bestuur heeft daarbij Syntrus Achmea gemandateerd voor de hieraan verbonden werkzaamheden. Het bestuur heeft onder meer de volgende taken uitbesteed aan Syntrus Achmea: •
Het afsluiten van uitvoeringsovereenkomsten met werkgevers.
•
Het met werkgevers afsluiten van overeenkomsten inzake deelname aan de aanvullende en/of vrijwillige pensioenregelingen.
•
Het invorderen van de relevante pensioenpremie.
•
Het vaststellen van de (premievrije) pensioenaanspraken.
•
Het vaststellen van de hoogte van de pensioenuitkeringen en het uitbetalen hiervan.
•
Het informeren van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden overeenkomstig het bepaalde in de Pensioenwet. De (gewezen) deelnemers ontvangen jaarlijks een Uniform PensioenOverzicht. De pensioengerechtigden ontvangen jaarlijks een jaaropgave.
•
Het organiseren en voorbereiden van de vergaderingen van de diverse bestuursgremia;
•
Het vervaardigen van een concept-jaarverslag, een concept-jaarrekening en de staten voor De Nederlandsche Bank;
•
Het monitoren van het vermogensbeheer.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 20 | 66
Vermogensbeheer Het vermogensbeheer wordt uitgevoerd door de vermogensbeheerders. BNP Paribas verzorgt naast de strategische advisering tevens het risicomanagement en in verband daarmee de implementatie van instrumenten waarmee risico’s (rente en valuta) worden afgedekt en is verantwoordelijk voor de uitvoering van de dynamische strategie. Russell Investments treedt op als multi-manager en is verantwoordelijk voor de managerselectie en de resultaten daarvan. Het feitelijk beheer van de beleggingen is opgedragen aan externe beheerders. Deze uitvoerders worden geselecteerd en gemonitord door Russell Investments. Hierbij voert Russell Investments een gestructureerd manager research proces waarbij aansluiting op de individuele mandaten en het gewenste risicoprofiel centraal staan. De fiduciair vermogensbeheerders zijn verantwoordelijk voor het operationele beleggingsbeleid. De vermogensbeheerders zijn binnen de geformuleerde randvoorwaarden (de beleggingsrichtlijnen) vrij in de wijze van belegging en herbelegging. Beslissingen die consequenties kunnen hebben voor het strategisch beleggingsbeleid en de daarvan afgeleide randvoorwaarden worden slechts in overleg met het bestuur genomen. Om een nadere invulling te geven aan het beleid voor verantwoord beleggen heeft het bestuur Robeco aangesteld als engagement manager. Ook het stemmen op aandeelhoudersvergaderingen is overgedragen aan Robeco. Met het feit, dat Robeco ook als voting-agent optreedt, is geborgd, dat het stembeleid in overeenstemming is met het engagement. De vermogensbeheerders zijn verantwoordelijk voor het verzamelen, administreren en rapporteren van gegevens over de beleggingen aan bestuur en beleggingscommissie. Syntrus Achmea speelt hierin een coördinerende rol. Voor custody maakt SBZ gebruik van de diensten van Northern Trust. 6.3 Informatievoorziening aan het bestuur Het bestuur van het pensioenfonds toetst regelmatig of de wijze waarop de uitbestede bedrijfsprocessen worden uitgevoerd nog in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. Syntrus Achmea rapporteert daartoe ieder kwartaal over de nakoming van de gemaakte afspraken in de Service Level Agreements (SLA). Deze SLA-rapportages worden besproken in de audit- en compliancecommissie. Syntrus Achmea adviseert daarnaast het bestuur over juridische, financiële, actuariële en overige pensioentechnische zaken en beleggingen. Hierbij worden in ieder geval de relevante ontwikkelingen op pensioengebied gesignaleerd met een overzicht van de mogelijke consequenties hiervan voor SBZ. De vermogensbeheerders rapporteren daartoe ieder kwartaal over de nakoming van de gemaakte afspraken ten aanzien van de beleggingen. Deze kwartaalrapportages beleggingen worden besproken in de beleggingscommissie. De kwartaalrapportage bevat in ieder geval een overzicht van de ontwikkeling van de waarde van de beleggingen en van de dekkingsgraad en een verklaring van de belangrijkste oorzaken van deze ontwikkelingen.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 21 | 66
6.4 Organogram De relatie tussen het bestuur en de bij de uitvoering betrokken partijen is in het onderstaande organogram weergegeven.
Audit- en compliancecommissie
(Dagelijks) Bestuur
Deelnemersraad Verantwoordingsorgaan
Beleggingscommissie Visitatiecommissie Externe accountant Externe actuaris
Commissie van Beroep
Externe compliance officer
Uitbesteding Syntrus Achmea bestuursondersteuning
BNP Paribas
Russell Investments
Syntrus Achmea pensioenuitvoering
Northern Trust
Robeco
Het bestuur heeft PricewaterhouseCoopers als certificerend accountant aangesteld om de jaarrekening, het jaarverslag en de staten voor De Nederlandsche Bank te controleren. De accountant doet verslag van zijn bevindingen in de vorm van een accountantsrapport aan het bestuur en stelt jaarlijks een accountantsverklaring op. In het accountantsrapport worden op hoofdlijnen de bevindingen en de verbeterpunten in de beheersing van de processen gesignaleerd. In de bestuursvergadering, waarin de jaarstukken worden besproken, is de accountant aanwezig. Towers Watson is aangesteld als certificerend actuaris. De actuaris doet verslag van zijn bevindingen middels een certificeringsbrief aan het bestuur en stelt jaarlijks een actuariële verklaring op. Hij is aanwezig in de bestuursvergadering waarin de jaarstukken worden besproken. Voor de uitvoering van een aantal taken, benoemd in het complianceprogram, alsmede advisering over voor het bestuur relevante compliancethema’s is Nederlands Compliance Instituut als externe compliance officer aangesteld.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 22 | 66
7 Ondertekening Het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars heeft deze ABTN vastgesteld in de bestuursvergadering van 19 maart 2012.
J.G.A. van den Brink
R. Wenselaar
Voorzitter
Vicevoorzitter
Met advies van de deelnemersraad op 14 maart 2012.
H.A.M. Acampo Voorzitter
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 23 | 66
Bijlage 1. Samenhang vermogen, toeslag- en premiebeleid Zolang de reserve beleggingsrisico’s niet gelijk is aan het vereist eigen vermogen dat resulteert volgens het standaardmodel van De Nederlandsche Bank, gebruik makend van de op balansdatum geldende door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde parameters, worden: •
geen toeslagen verleend aan pensioengerechtigden en gewezen deelnemers;
•
de koopsom voor de toeslagen aan actieve deelnemers geheel in rekening gebracht bij de aangesloten organisaties;
•
geen premiekorting verleend aan aangesloten organisaties.
Zodra er sprake is van vrij vermogen wordt deze aangewend voor (in volgorde van prioriteit): 1.
toeslagen aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden ter grootte van maximaal de prijsindex;
2.
het gedeeltelijk of niet in rekening brengen bij de aangesloten organisaties van de koopsom voor toeslagen aan actieve deelnemers ter grootte van maximaal de prijsindex;
3.
het gedeeltelijk of niet in rekening brengen bij de aangesloten organisaties van de koopsom voor toeslagen aan actieve deelnemers ter grootte van maximaal het verschil tussen de loonindex en de prijsindex;
4.
extra indexatie, uitgaande van een maximale extra toeslag aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden van 1%;
5.
extra indexatie, uitgaande van een maximale extra toeslag aan deelnemers, gewezen deelnemers en
6.
premiekorting.
pensioengerechtigden van 1%;
Er kan slechts sprake zijn van toekenning van (een deel van) een hoger nummer, wanneer het voorgaande nummer volledig (100%) is toegekend en er nog (fictief) vrij vermogen resteert na aftrek van het met de toekenning van het voorgaande nummer gepaard gaande lasten.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 24 | 66
De mate van toekenning met betrekking tot 1) wordt bepaald door een factor (*), die gelijk is aan: (BBV-VPV-RBR-RPE) / (A0-VPV-RBR-RPE) waarbij: •
BBV gelijk is aan het beleidsmatig belegd vermogen (het belegd vermogen dat resteert na aftrek van de VPV vermeningvuldigd met de helft van de onder het beleggingsbeleid geformuleerde maximaal toegestane tracking error van de beleggingen ten opzichte van de verplichtingen);
•
A0 gelijk is aan de voorziening pensioenverplichtingen op basis van een rekenrente van 2,5%;
•
VPV gelijk is aan de voorziening pensioenverplichtingen;
•
RBR gelijk is aan de reserve beleggingsrisico’s;
•
RPE gelijk is aan de reserve premie-egalisatie.
De mate van toekenning met betrekking tot 2) wordt bepaald door een factor (*), die gelijk is aan: (BBV-A1) / A2 waarbij: •
A1 gelijk is aan de voorziening pensioenverplichtingen op basis van een rekenrente van 2,5% na toekenning van 1);
•
A2 gelijk is aan de op basis van 2,5% rekenrente benodigde voorziening voor een volledige toekenning van 2).
De mate van toekenning met betrekking tot 3) wordt bepaald door een factor (*), die gelijk is aan: (BBV-A1-A2) / (B0-A1-A2) waarbij: •
B0 gelijk is aan de voorziening pensioenverplichtingen op basis van een rekenrente van 2% na volledige toekenning van 1), 2) en 3).
De mate van toekenning met betrekking tot 4) wordt bepaald door een factor (*), die gelijk is aan: (BBV-B0) / (C0-B0) waarbij: •
C0 gelijk is aan de voorziening pensioenverplichtingen op basis van 1,5% rekenrente na volledige toekenning van 1), 2), 3) en 4).
De mate van toekenning met betrekking tot 5) wordt bepaald door een factor (*), die gelijk is aan: (BBV-C0) / C1 waarbij: •
C1 gelijk is aan de op basis van 1,5% rekenrente benodigde voorziening voor een volledige toekenning van 5).
De mate van toekenning met betrekking tot 6) wordt bepaald door een factor (*), die gelijk is aan: (BBV-C0-C1) / D0 waarbij: •
D0 gelijk is aan de feitelijke premie.
De factoren (*) worden steeds afgerond op eenheden van 0,2 en bedragen minimaal 0,0 en maximaal 1,0. Als peildatum voor de vaststelling van de genoemde factoren geldt 30 juni van enig boekjaar.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 25 | 66
Toeslagenbeleid
Premiebeleid
Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers: prijsinflatie plus 2% Deelnemers: looninflatie plus 1% (100% t.l.v. SBZ)
Percentage premie
C0 + C1 (VPV o.b.v. 1,5%)
C0 + C1 (VPV o.b.v. 1,5%)
Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers: prijsinflatie plus 1% + gedeelte van 1% Deelnemers: looninflatie + gedeelte van 1% (100% t.l.v. SBZ)
C0 (VPV o.b.v. 1,5%) Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers: prijsinflatie + gedeelte van 1% Deelnemers: looninflatie (100% t.l.v. SBZ)
B0 (VPV o.b.v. 2,0%) Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers: prijsinflatie Deelnemers: prijsinflatie (100% t.l.v. SBZ) + verschil looninflatie en prijsinflatie (gedeeltelijk t.l.v. SBZ; overig t.l.v. werkgever)
A1 + A2 (VPV o.b.v. 2,5%) Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers: prijsinflatie Deelnemers: prijsinflatie (gedeeltelijk t.l.v. SBZ; overig t.l.v. werkgever) + verschil looninflatie en prijsinflatie (100% t.l.v. werkgever)
A1 (VPV o.b.v. 2,5%) Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers: prijsinflatie Deelnemers: prijsinflatie (100% t.l.v. werkgever) + verschil looninflatie en prijsinflatie (100% t.l.v. werkgever)
A0 (VPV o.b.v. 2,5%) Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers: percentage prijsinflatie Deelnemers: prijsinflatie (100 % t.l.v. werkgever) + verschil looninflatie en prijsinflatie (100% t.l.v. werkgever)
VPV+RBR+RPE
100% premie
Beleidsmatig belegd vermogen (BBV)
Bijlage 2. Verklaring inzake de beleggingsbeginselen Deze verklaring beleggingsbeginselen geeft beknopt de uitgangspunten weer van het beleggingsbeleid van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars. Pensioenfondsen zijn op grond van de Europese Pensioenrichtlijn verplicht om zo’n verklaring op te stellen. In Nederland is deze richtlijn verwerkt in de Pensioenwet. Het beleggingsbeleid van een pensioenfonds is voor zowel de zekerheid als de betaalbaarheid van het pensioen van cruciaal belang. Tegen die achtergrond heeft de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars (SBZ) deze verklaring beleggingsbeginselen 2012 opgesteld. Dit document beschrijft de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van SBZ ten behoeve van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden in het pensioenfonds. De verklaring is voor iedereen beschikbaar via onze internetsite www.SBZ.nl (onder de knop ‘SBZinfo’). Deze verklaring is vastgesteld door het bestuur van SBZ op 19 maart 2012. Hoofdstukindeling De verklaring bevat de volgende hoofdstukken: 1.
Organisatie en regeling
2.
Beleggings- en risicobeleid van het pensioenfonds
3.
Uitvoering
1 : Organisatie en regeling 1.1 Organisatie Omschrijving van het fonds SBZ is sinds 1961 uitgegroeid van een bescheiden fonds voor de uitvoerders van de ziekenfondswet en/of AWBZ naar een vrijwillig bedrijfstakpensioenfonds voor de bedrijfstak zorgverzekeraars. De aansluitingsgrond is geregeld in de CAO Zorgverzekeraars alsmede in de statuten van SBZ. Geen van de aangesloten organisaties is beursgenoteerd en veelal hebben ze geen ‘winstoogmerk’. Al een halve eeuw staat SBZ garant voor aandacht en zorg voor de individuele deelnemers en gepensioneerden van deze aangesloten organisaties. Daarbij staat de volgende missie centraal: SBZ is dé natuurlijke leverancier van pensioenregelingen voor de bedrijfstak zorgverzekeraars waarbij het leveren van kwaliteit naar aangesloten organisaties en hun deelnemers en gepensioneerden voorop staat, zonder dat daarbij sprake is van een winstoogmerk. SBZ heeft eind 2011 ongeveer 40.000 deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden en een belegd vermogen van ongeveer € 3,25 miljard. Doelstelling van het pensioenfonds De doelstelling van het pensioenfonds is het verlenen van pensioenen. Dit betreft zowel de ingegane rechten als de aanspraken van actieve en gewezen deelnemers. Het streven van het pensioenfonds daarbij is het waarde- of welvaartsvast houden van de pensioenen door jaarlijks de pensioenen te verhogen. Echter, dit gebeurt alleen indien en voor zover de financiële positie van het fonds dit toelaat. Indien de financiële positie van het fonds dit niet toestaat kan bij de aangesloten organisaties voor de verhoging van de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers een aanvullende koopsom in rekening worden gebracht. Ter voorkoming van misverstanden : er wordt premie betaald voor de toekenning van nominale pensioenen. Voor toeslagverlening aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt geen premie betaald: deze wordt gefinancierd uit de overrendementen van het fonds. Tenslotte ziet het pensioenfonds het als een belangrijk onderdeel van haar identiteit om deze doelstellingen op een verantwoorde wijze te verwezenlijken met oog voor sociaal-maatschappelijke en omgevingsaspecten. Wijze van uitvoering SBZ heeft de uitvoering van de pensioenadministratie en de bestuursondersteuning met ingang van 1 januari 2010 opgedragen aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer NV. Het fonds maakt voor haar beleggingen sinds 1 juli 2007 zoveel mogelijk gebruik van externe managers. Hiermee wordt de individuele beleggingsbeslissing aan de manager overgedragen. Voor het beheer van de portefeuilles zijn een tweetal coördinerende externe managers geselecteerd, waarvan er één gespecialiseerd is in het selecteren van de beste managers per beleggingscategorie en regio en één in het adviseren over de strategische allocatie van de portefeuille en de uitvoering van het risicobeheer (inclusief de executie van overlays op rente en valuta).
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 28 | 66
Kerncijfers SBZ In de volgende tabel zijn de kerncijfers uit het jaarverslag van SBZ over 2010 weergegeven, over 2011 zijn voorlopige cijfers opgenomen (bedragen in duizenden euro’s). 2011
2010
2009
2008
2007
2006
Aantallen Aangesloten organisaties
57
57
58
58
60
62
Deelnemers
16.400
17.102
17.197
16.945
17.563
18.725
Gewezen deelnemers
19.400
18.534
17.999
20.167
18.896
17.024
Pensioengerechtigden
6.750
6.076
5.793
5.514
5.190
4.912
Pensioenvermogen1
3.290.000
3.047.630
2.675.608
2.294.880
2.593.234
2.428.846
Pensioenverplichtingen
3.060.000
2.635.686
2.359.332
2.282.400
1.757.438
1.796.259
Pensioenregeling
Dekkingsgraad - volgens FTK-normen
107%
116%
113%
101%
148%
135%
- vereist
113%
119%
122%
118%
119%
123%
Uitkeringen
93.000
88.854
88.725
81.162
74.299
69.113
Pensioenpremie
115.000
107.837
117.812
115.399
114.999
86.628
Beleggingen
3.280.000
3.038.427
2.669.751
2.256.087
2.559.749
2.423.261
Rendement
8,1%
14,0%
16,5%
-12,3%
5,3%
7,2%
Beleggingen
1.2 Bestuur Pensioenfonds Organisatie Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de organisatie van het pensioenfonds. Een organogram is opgenomen in de ABTN. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden en de opgenomen maatregelen ter waarborging van de integriteit van de organisatie. Het bestuur bestaat uit acht leden. Vier leden (de werkgeversleden) worden aangewezen door de werkgeversvereniging Zorgverzekeraars Nederland. Vier leden (de werknemersleden) worden aangewezen door FNV, CNV en De Unie, met inachtneming van de verhouding tussen de aantallen bij de deelnemende organisaties werkzame vakbondsleden, echter met dien verstande dat elk van de hiervoor genoemde werknemersorganisaties ten minste een lid aanwijst. De beleggingscommissie (Belco) bestaat uit ten minste twee leden van het bestuur, die worden ondersteund door externe deskundigen en medewerkers bestuursondersteuning van Syntrus. De leden van de Belco worden benoemd door het bestuur. De bijeenkomsten van de Belco worden bijgewoond door de aangewezen bestuursleden, de vaste adviseur(s) en de vertegenwoordigers van Syntrus. Voor de bijeenkomsten kunnen ook andere adviseurs en de fiduciair managers worden uitgenodigd.
1
Som van het vrij vermogen, reserves en technische voorzieningen
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 29 | 66
Uiteraard is er bij de advisering, vaststelling en toetsing (van de uitvoering) van het beleggingsbeleid ook een rol weggelegd voor de deelnemersraad, de audit- en compliancecommissie, het verantwoordingsorgaan en de visitatiecommissie. De stichting kent geen eigen uitvoeringsorganisatie; deze functie is sinds 1 januari 2010 belegd bij Syntrus Achmea Pensioenbeheer NV. Verdeling taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden De taken en bevoegdheden van het bestuur zijn vastgelegd in de statuten van het fonds. Het bestuur waakt over de inrichting, handhaving en uitvoerbaarheid van de statuten, reglementen en overeenkomsten. Het bestuur draagt verantwoordelijkheid voor het premie-, toeslagen- en beleggingsbeleid en de uitvoering van de pensioenregeling. De beleggingcommissie (Belco) heeft een adviserende bevoegdheid. De taken en bevoegdheden van de Belco zijn vastgelegd in een door het bestuur vastgesteld reglement. De Belco adviseert het bestuur inzake het beleggingsbeleid en de wijze waarop daaraan uitvoering wordt gegeven. De Belco is uitsluitend verantwoordelijk voor haar inhoudelijk advies en niet voor de uitkomsten van het gevoerde beleggingsbeleid. Voorts is de Belco door het bestuur gemandateerd tot het nemen van bepaalde beslissingen aangaande de uitvoering van het beleggingsbeleid. De medewerkers bestuursondersteuning van Syntrus verzorgen de beleidsinitiatie en dagelijkse monitoring van de LOM, de MoM, de engagement manager en de custodian en coördineren de rapportage aan de Belco en het bestuur. Hiertoe wordt Syntrus geïnformeerd door de lead overlay manager, de manager of managers, de engagement manager en de custodian. De lead overlay manager (LOM), BNP Paribas Investment Partners, adviseert de beleggingscommissie over de strategische allocatie van de beleggingsportefeuille en draagt op continue basis zorg voor het risicobeheer, waarbij afdekkingstrategieën gelden ten aanzien van rente en valuta. De lead overlay manager adviseert over de dynamische strategie en implementeert deze. De manager of managers (MoM), Russell Investments, is verantwoordelijk voor de selectie en aansturing van de onderliggende gespecialiseerde managers per beleggingscategorie. De engagement manager, Robeco, ondersteunt SBZ bij het vormgeven en uitvoeren van het beleid op het gebied van verantwoord beleggen. De custodian, Northern Trust, is onder andere belast met de settlement en bewaring van effecten et cetera, compliancemonitoring, beleggingsadministratie en performance-meting. Om belangenverstrengeling of tegenstrijdige belangen te voorkomen is zowel door het pensioenfondsbestuur als de medewerkers van Syntrus een gedragscode ondertekend, die voldoet aan de daaraan door de toezichthouders gestelde eisen. Pensioenregeling SBZ is een niet verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds. De pensioenregeling van SBZ is het gevolg van de pensioenovereenkomst, die de CAO-partijen in de zorgverzekeringsbranche hebben gesloten. De pensioenovereenkomst betreft een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet en komt neer op een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling. De regeling kent diverse flexibiliseringsmogelijkheden. Onderdeel van de pensioenregeling is een arbeidsongeschiktheidsverzekering.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 30 | 66
SBZ geeft voorts uitvoering aan de Achmea-pensioenregeling voor de voormalig zelfstandige zorgverzekeraars binnen Achmea.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 31 | 66
2 : Beleggings- en risicobeleid van het pensioenfonds 2.1 Algemeen Het bestuur van SBZ heeft een integraal beleid vastgesteld. Het pensioenbeleid, het toeslagbeleid, het premiebeleid en het beleggingsbeleid vormen hierbij een samenhangend geheel. In het kader van de sturing wordt het beleggingsbeleid jaarlijks, in samenhang met de overige financiële sturingselementen, geanalyseerd tegen de achtergrond van verschillende economische scenario’s. Een belangrijk analyse-instrument hierbij is de Asset Liability Management (ALM) studie, waarbij de ontwikkeling in de beleggingen en de verplichtingen in hun onderlinge samenhang worden beschouwd. Dit hoofdstuk beschrijft het beleggingsbeleid van SBZ en het daarbij behorende risicobeleid. Doelstelling beleggingsbeleid Er wordt een beleid gevoerd dat er op gericht is om binnen beperkte risicogrenzen, waarbij met name rekening wordt gehouden met het risico van onderdekking, tegen een aanvaardbare premie (laag en stabiel) een situatie te creëren waarbij enerzijds een bestendig toeslagbeleid kan worden gevoerd en anderzijds een zo hoog mogelijk rendement op het belegde vermogen wordt behaald. Uitgangspunt hierbij is dat (in de evenwichtssituatie) de kans dat binnen een jaar de dekkingsgraad minder wordt dan 105%, niet groter zou mogen zijn dan 2,5%. Aan de hand van een periodieke monitoring van de risicopositie wordt beoordeeld of en in hoeverre de risicoafdekkingen dienen te worden aangepast. Om op proactieve wijze te kunnen sturen is medio 2007 een gespecialiseerde risicobeheerder (de LOM) aangesteld die gebruik maakt van verfijnde modellen. Investment beliefs Om de doelstelling van het beleggingsbeleid te kunnen realiseren en tevens ‘in control’ te zijn en blijven heeft het bestuur de volgende investment beliefs geformuleerd: 1.
het beleggingsbeleid dient dienstbaar te zijn aan de realisatie van de doelstellingen van het fonds SBZ (concreet: een goede pensioenregeling tegen een aanvaardbare prijs);
2.
dynamisch allocatiebeleid leidt op de lange termijn tot een beter risicobeheer;
3.
diversificatie is uit risico/rendement-overwegingen lonend, waarbij diversificatie dient als middel en geen doel op zich is. Inefficiëntie als gevolg van overdiversificatie dient voorkomen te worden (dit heeft betrekking op zowel de allocatie als managerspreiding);
4.
op zorgvuldige wijze wordt per onderdeel van de beleggingsportefeuille een keuze gemaakt tussen actief en passief beheer. De efficiëntie (omvang en volwassenheid) van de verschillende markten is hierin een voorname factor. Actief beheer wordt pas gekozen indien het rendement na kosten naar verwachting tot duidelijk betere resultaten leidt dan passief beheer. Hierbij dienen ook de beheerkosten en de toegankelijkheid van de markten in ogenschouw te worden genomen;
5.
een belang in illiquide beleggingen als onroerend goed, private equity, infrastructuur etcetera wordt op termijn beloond met extra rendement (na kosten). Er is weliswaar sprake van een hoger risico waarvoor echter een illiquiditeitspremie wordt ontvangen (het verwachte rendement stijgt maar per saldo verbetert het rendement/risico-profiel niet);
6.
goed huisvaderschap ten behoeve van alle betrokkenen (stakeholders) resulteert in een maatschappelijk verantwoorde manier van beleggen;
7.
op elk van de beleggingsprocessen dient een specialist of combinatie van specialisten ingezet te worden, waarbij het samenstel van verschillende beleggingsstijlen bijdraagt aan een evenwichtige totaalportefeuille.
2.2 Vaststellen beleggingsbeleid Het bestuur van een pensioenfonds is verantwoordelijk voor het strategische beleggingsbeleid. Onder strategisch beleggingsbeleid wordt verstaan: •
het vaststellen van het doel van het beleggingsbeleid;
•
het vaststellen van de investment beliefs;
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 32 | 66
•
het vaststellen van de strategische beleggingsportefeuille (allocatie en risicobudget) en het risicobeleid met betrekking tot onder andere rente, inflatie en valuta;
•
Het vaststellen van de benchmarks en de bandbreedtes in de allocatie;
•
Het vaststellen van het beleid op het terrein van verantwoord beleggen.
De beleggingscommissie adviseert het bestuur inzake het beleggingsbeleid en de wijze waarop daaraan uitvoering wordt gegeven. Binnen het door het bestuur vastgestelde beleidsmatige kader wordt door de beleggingscommissie, ondersteund door medewerkers bestuursondersteuning van Syntrus, uitvoering gegeven aan het beleggingsbeleid. De hiermee verband houdende werkzaamheden hebben onder meer betrekking op: •
de voorbereiding van de advisering met betrekking tot het te voeren beleggingsbeleid ten behoeve van het bestuur;
•
de aanstelling van de lead overlay manager, manager of managers, engagement manager en custodian;
•
het houden van toezicht op de uitvoering van het vermogensbeheer door externe vermogensbeheerders.
In de organisatie van het vermogensbeheer is een strikte scheiding aangebracht tussen beleidsbepaling, de beheerfunctie en de bewaarfunctie / registratieve functie. Schematisch kan het beleggingsproces als volgt worden weergegeven:
Implementeren Strategisch beleid
Formulering Strategisch beleid
Reporting en (Compliance) monitoring
Intern fonds
Dynamisch risicobeheer met derivaten
Overlay manager
Custodian Multimanager
Managers
Managers Administratie
Uitvoeren transacties
Selectie en monitoring externe managers
2.3 Beleggingsrichtlijnen Elk jaar wordt in het beleggingsplan de normportefeuille vastgelegd. Binnen de kernmarkten aandelen, vastrentende waarden en alternatives wordt een verdere verdeling gemaakt naar deelmarkten. Een belangrijke richtlijn is dat de actuele portefeuille van activa zo veel mogelijk de karakteristieken van de verplichtingen dient te volgen. Hierbij wordt een ‘tracking error’ gehanteerd. Deze tracking error is met andere maatstaven onderdeel van het risicobeheerraamwerk. SBZ voert een risicobeleid waarbij gebruik wordt gemaakt van rentederivaten, aandelenderivaten en valutaderivaten. Het risicobeleid heeft als doelstelling om pensioen- en beleggingsrisico’s op prudente wijze te beperken en te beheersen. Externe vermogensbeheerders hebben de mogelijkheid om, binnen de richtlijnen van het mandaat, gebruik te maken van derivaten om een actief beleggingsbeleid te voeren.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 33 | 66
De portefeuilleverdeling 2012 is opgenomen in onderstaande tabel. Portefeuille
Benchmark
Gewicht
Vastrentend Euro Staatsobligaties
Composite BM
Global Credits
BarCap Global Aggregate Credit
*)
30,00%
Global High Yield
Composite BM **)
1,50%
Emerging Market Debt Local Currency
JP Morgan GBI-EM Global Diversified
2,00%
Emerging Market Debt Hard Currency
JP Morgan EMBI Global
2,00%
25,00%
Aandelen Wereldwijd
MSCI World (Net Div Reinv)
20,00%
Emerging Markets
Russell Emerging Markets
5,00%
Vastgoed
Composite BM ***)
6,00%
Private Equity
Absolute Return (12% ann.)
2,50%
Infrastructuur
Absolute Return (10% ann.)
2,00%
Leveraged loans
1 month Euribor + 4%
2,50%
Cash Reserve
1 week Euro LIBID
1,50%
Alternatieve beleggingen
Totaal
100%
*)
Composite BM : Citigroup EGBI Netherlands 45%, Germany 33% en France 22%
**)
Composite BM : 70% Merrill Lynch Global High Yield 2% Constrained en 30% JP Morgan EMBI Global.
***)
Composite BM : 62,5% All-Europe Index, 12,5% ROZ IPD Dutch resedential Index, 15% NCREIF en 10% FTSE EPRA NAREIT Global Real Estate Index.
2.4 Risicobeleid Risicomanagementvisie SBZ wil op basis van een bedrijfsbrede, uniforme en integrale risicomanagementmethodiek zijn doelstellingen realiseren. Deze methodiek stelt het fonds in staat om weloverwogen keuzes te maken ten aanzien van het gewenste geheel van beheersmaatregelen. Deze maatregelen dienen een bijdrage te leveren aan het “in control” zijn van de organisatie om SBZ op een effectieve wijze in staat te stellen verantwoording af te leggen aan zijn belanghebbenden. Door het op structurele wijze en uniform in kaart brengen van de risico’s en van de effectiviteit van de met het oog daarop getroffen beheersmaatregelen heeft het fonds inzicht in de mate waarin het zijn organisatie beheerst. Risicobeheermaatregelen Pensioenfondsbesturen moeten voldoen aan alle wet- en regelgeving en controle hebben over alle risico’s die zich voordoen. DNB hanteert hiervoor het FIRM-model met een beschrijving van tien risicocategorieën. FIRM staat voor Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode. De Pensioenwet verplicht het bestuur tot het treffen van maatregelen voor een integere en beheerste bedrijfsvoering. In 2010 is het risicobeheerraamwerk compleet afgerond en wordt een start gemaakt met het verder actueel houden van het raamwerk. Bovendien zullen, als gevolg van de uitbesteding van de pensioenadministratie, enkele risicocategorieën worden herzien.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 34 | 66
Het risicobeheerraamwerk wordt jaarlijks besproken in de audit- en compliancecommissie, die vervolgens de belangrijkste binnen het bestuur te bespreken risico’s bepaalt. Met betrekking tot het risicomanagement bij de uitvoering van het beleggingsbeleid is een lead overlay manager aangesteld, die onder andere de portefeuille op continue basis meet aan de verplichtingen van het fonds. Hierna volgt een beschrijving van de belangrijkste risico’s en van de wijze waarop deze risico’s worden beheerst. FIRM-risicocategorieën Rente-/matchingrisico Het renterisico is het risico als gevolg van het niet gematcht zijn van activa en passiva (inclusief off-balanceposten) dan wel inkomsten en uitgaven in termen van rentevoet, rentetypische looptijden, basisvaluta, liquiditeit typische looptijden en gevoeligheid voor ontwikkeling in prijspeil. Het renterisico is bij het fonds gedeeltelijk, afhankelijk van de dekkingsgraad, afgedekt. Het fonds kiest bewust om een gedeelte van het renterisico niet af te dekken om herstelcapaciteit te behouden. Het valutarisico wordt eveneens gedeeltelijk afgedekt. Het inflatierisico wordt voor een klein deel afgedekt middels het beleggen in produkten, die een natuurlijke inflatiebescherming in zich herbergen (zoals vastgoed). Het inflatierisico ligt voor een belangrijk deel bij de aangesloten werkgevers (ten behoeve van hun deelnemers) en pensioengerechtigden en gewezen deelnemers via het toeslagbeleid van het fonds. Marktrisico Het marktrisico is het risico ten gevolge van het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van verhandelbare financiële instrumenten binnen een handelsportefeuille. Voor pensioenfondsen geldt dat het marktrisico alleen betrekking heeft op de niet-rentedragende activa. Het fonds kiest voor spreiding in de beleggingsportefeuille qua risicoprofiel van de achterliggende beleggingen in relatie tot de verplichtingen van het fonds. Beleggen in risicovollere produkten wordt bewust gedaan in de veronderstelling dat daar een hoger rendement tegenover staat. Kredietrisico Het risico dat een tegenpartij contractuele of andere overeengekomen verplichtingen (waaronder verstrekte kredieten, leningen, vorderingen, ontvangen garanties) niet nakomt al dan niet als gevolg van het aan beperkingen onderhevig zijn van buitenlandse betalingen. Sinds de kredietcrisis is deze risicocategorie één van de belangrijkste waarop het fonds geen tot zeer beperkt risico wenst te lopen. Het fonds let scherp op kredietwaardigheid en liquiditeit. Verzekeringstechnisch risico Het risico dat uitkeringen (nu dan wel in de toekomst) niet gefinancierd kunnen worden vanuit premie- en/of beleggingsinkomsten als gevolg van onjuiste en/of onvolledige (technische) aannames en grondslagen bij de ontwikkeling en premiestelling van het product. De belangrijkste risico’s voor het fonds zijn de levensverwachting en arbeidsongeschiktheid. Wanneer ontwikkelingen op deze gebieden nopen tot aanpassing van de grondslagen zal het fonds hiertoe direct overgaan. Omgevingsrisico Het omgevingsrisico is het risico als gevolg van buiten de instelling of groep komende veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie en ondernemingsklimaat. Dit risico is voor het fonds zelf het minst direct te beïnvloeden. Om die reden volgt het fonds ontwikkelingen in de nabije omgeving van het fonds op de voet. ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 35 | 66
Operationeel risico Een operationeel risico is een risico dat samenhangt met ondoelmatige of onvoldoende doeltreffende procesinrichting of procesuitvoering. Voor de beheersing van operationele risico’s steunt SBZ op de beheermaatregelen van de externe uitvoerders. Uitbestedingsrisico Het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden (al dan niet binnen een groep, al dan niet aan de sponsor) uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico vormt een zeer belangrijk aandachtsgebied voor het fonds. Zowel het pensioenbeheer als het vermogensbeheer zijn uitbesteed. Dit risico vormt als het ware de keerzijde van met name het operationeel risico, het ITrisico en het integriteitsrisico; het fonds laat zich regelmatig infomeren over de wijze waarop de externe uitvoerders deze risico’s beheersen. IT-risico Het risico dat bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, niet continu of onvoldoende beveiligd en ondersteund worden door IT. Door de volledige uitbesteding van het pensioen- en vermogensbeheer beschikt het fonds niet over een eigen ITinfrastructuur. Ten aanzien van de IT-omgeving van de externe uitvoerders steunt het fonds op de beheermaatregelen van de diverse dienstverleners. Integriteitsrisico Het risico dat de integriteit van de instelling dan wel het financiële stelsel wordt beïnvloed als gevolg van niet integere, onethische gedragingen van de organisatie, medewerkers dan wel van de leiding in het kader van wet- en regelgeving en maatschappelijke en door de instelling opgestelde normen. Integer handelen is binnen het fonds verankerd in de totale compliancestructuur. Alle betrokkenen bij het fonds, zowel intern als extern, worden geacht te voldoen aan het geheel van interne en externe wet- en regelgeving, dat op het fonds van toepassing is. Compliance staat op de agenda van iedere vergadering van de audit- en compliancecommissie, het bestuur en de deelnemersraad. Juridisch risico Het risico samenhangend met (veranderingen in en naleving van) wet- en regelgeving, het mogelijk bedreigd worden van haar rechtspositie, met inbegrip van de mogelijkheid dat contractuele bepalingen niet afdwingbaar of niet correct gedocumenteerd zijn. Het fonds maakt bij de opstelling van alle voor het fonds relevante juridische documenten gebruik van de diensten van daarin gespecialiseerde partijen.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 36 | 66
3 : Uitvoering In 2006 is besloten om de structuur van de het beleggingsproces te wijzigen. De structuur is gewijzigd van een intern beheerde beleggingsportefeuille naar een externe managersstructuur. Deze structuur is per 1 juli 2007 geëffectueerd. In 2010 is door een extern bureau onderzocht hoe de (vermogens)beheerstructuur past bij de beleidsuitgangspunten van het bestuur, wet- en regelgeving, aanbevelingen van DNB en de rapporten Frijns en Goudswaard. De uitkomst is, dat de vermogensbeheerstructuur van SBZ goed aansluit bij de investment beliefs en de actuele eisen voor governance. 3.1 Beleggingsorganisatie SBZ maakt door deze beslissing voor haar beleggingen zoveel mogelijk gebruik van gespecialiseerde externe beheerders, die elk verantwoordelijk zijn voor een deel van de beleggingsprocessen (lead overlay manager, manager of managers en engagement manager). De manager of managers van SBZ selecteert de managers welke vervolgens een zogenaamd mandaat beheren. Het risicokader van het samenstel van de afzonderlijke mandaten is reeds vastgelegd in de beleggingsmix. Voorts is de individuele beleggingsbeslissing aan de onderliggende managers overgedragen. Voor het beheer van de portefeuilles worden externe managers geselecteerd die gespecialiseerd zijn in een bepaalde beleggingscategorie of een bepaalde regio. 3.2 Rapportage en verantwoording Maandelijks wordt aan de uitvoerder van het fonds (Syntrus) inzicht gegeven in de samenstelling van de portefeuille ten opzichte van de door het bestuur vastgestelde bandbreedten alsmede in het behaalde resultaat. Eenmaal per kwartaal brengt Syntrus verslag uit aan de beleggingscommissie en het bestuur over de belangrijkste wijzigingen in de beleggingsportefeuille en over het behaalde rendement. In het jaarverslag leggen het bestuur en de beleggingscommissie eenmaal per jaar verantwoording af over het gevoerde beleggingsbeleid. 3.3 Controle en advisering Custodian De beleggingscommissie heeft een externe custodian aangesteld die als onafhankelijke partij erop toeziet dat de beleggingsactiviteiten binnen de (onder andere) door het bestuur vastgestelde richtlijnen plaatsvinden. Accountant Het bestuur heeft een externe accountant belast met de controle van de jaarrekening van het fonds. De accountant beoordeelt de opzet en de werking van de door het fonds getroffen beheermaatregelen voor zover deze relevant zijn voor de controle van de jaarrekening. De accountant legt verantwoording af aan het bestuur door middel van een accountantsverslag en een verklaring bij de jaarrekening. Certificerend actuaris Het bestuur heeft een externe certificerend actuaris benoemd die verantwoordelijk is voor de jaarlijkse beoordeling van de pensioenvoorzieningen van het fonds, de gehanteerde actuariële grondslagen en de kostendekkende premie. Op basis van deze beoordeling geeft de certificerend actuaris jaarlijks een actuariële verklaring af, inclusief een toelichtend en verklarend rapport. Als waarborg voor de onafhankelijkheid verricht de certificerend actuaris geen advieswerkzaamheden ten behoeve van het fonds.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 37 | 66
Adviserend actuaris Het bestuur maakt voor advieswerkzaamheden gebruik van een andere externe actuaris. Deze adviserend actuaris adviseert zowel het bestuur bij de interpretatie van het periodieke ALM onderzoek (als basis voor het beleggingsbeleid) als het bestuur bij het te voeren premie-, toeslag- en pensioenbeleid. 3.4 Waardering Alle beleggingen worden, voor zover mogelijk, gewaardeerd tegen actuele waarde. Bedragen die luiden in buitenlandse valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de valutakoersen op rapportagedatum. Mutaties met betrekking tot transacties in vreemde valuta gedurende het jaar worden geboekt tegen de op dat moment geldende valutakoersen. 3.5 Verantwoord beleggen Verantwoord beleggen staat hoog op de agenda bij het fonds. Hieraan wordt op drie wijzen vormgegeven: •
Via een programma van actieve dialoog met ondernemingen, het zogenaamde ‘engagement’;
•
Door toepassing van een op het engagement aanvullend uitsluitingenbeleid;
•
Door te stemmen op aandeelhoudersvergaderingen van bedrijven waarin het fonds via een discretionair beheerde aandelenportefeuille belegt; het zogenaamde ‘voting’.
Sinds 2009 wordt zowel het engagementbeleid als het stembeleid uitgevoerd door Robeco. Engagement Aan het verantwoord beleggen wordt vormgegeven door het actief aangaan van een dialoog met ondernemingen waarin wordt belegd. Op deze wijze wendt de aandeelhouder zijn invloed aan als verschaffer van ondernemingskapitaal om zo te proberen het bedrijf waarin wordt belegd aan te sporen meer verantwoord te werken. In de dialoog worden onderwerpen aan de orde gesteld op het gebied van milieu, sociale onderwerpen en ondernemingsbestuur. Jaarlijks worden enkele thema’s geselecteerd waarover een dialoog met een selectie van relevante ondernemingen wordt aangegaan. Robeco sluit zich voor het fonds aan bij internationaal geaccepteerde en erkende codes, zoals het Global Compact van de Verenigde naties. Wanneer de gewenste gedragsverbetering niet volgt kan de dialoog worden geïntensiveerd. Wanneer duidelijk wordt dat de onderneming de gewenste gedragsverandering niet doorvoert, kan het fonds besluiten om het betreffende aandeel te verkopen of de onderneming uit te sluiten van haar beleggingsuniversum. Jaarlijks wordt met ongeveer 50 á 60 ondernemingen een actieve en constructieve dialoog gevoerd. De doorlooptijd van een dialoog varieert van enkele maanden tot enkele jaren. Uitsluitingenbeleid In 2010 heeft het bestuur besloten het door Robeco gehanteerde uitsluitingenbeleid en de daarbij behorende uitsluitingenlijst te volgen. De lijst van uitgesloten landen is het resultaat van toepassing van de uitsluitingscriteria zoals uiteengezet in het uitsluitingenbeleid. Daarbij is gebruik gemaakt van de relevante gegevens afkomstig van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. De lijst van uitgesloten bedrijven is eveneens het resultaat van toepassing van de uitsluitingscriteria, uiteengezet in het uitsluitingenbeleid. Dit is gebaseerd op extern onderzoek en door bedrijven zelf geleverde informatie, welke door Robeco wordt beoordeeld. Voting Door actief te stemmen op aandeelhoudersvergaderingen kunnen aandeelhouders de kwaliteit van het ondernemingsbestuur bevorderen. Het fonds streeft ernaar om het stemrecht uit te oefenen op alle aandelen die het wereldwijd direct in bezig heeft. Het fonds gelooft dat goed ondernemingsbestuur op de langere termijn ten goede komt aan de aandeelhouderswaarde. Het stembeleid dat Robeco namens het fonds uitvoert is gebaseerd op internationale principes van het International Corporate Governance Network (ICGN), welke een breed kader geven waarbinnen ondernemingen naar lokale maatstaven beoordeeld kunnen worden. Ook de nationale wetgeving en gedragscodes binnen ondernemingsbestuur (zoals de Code Tabaksblat), geven een nader kader inzake stembeleid. Per jaar wordt bij ongeveer ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 38 | 66
300 á 350 ondernemingen gestemd op de aandeelhoudersvergadering. Op de website van het fonds is een verslag van daadwerkelijk uitgebrachte stemmen opgenomen. Door Robeco, behalve als engagement-manager, ook als voting-agent te benoemen is geborgd, dat stemmen op aandeelhoudersvergaderingen in lijn met het engagement geschiedt. 3.6 Kernactiviteiten / Nevenactiviteiten SBZ beperkt zich tot kernactiviteiten en voert geen nevenactiviteiten uit.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 39 | 66
Bijlage 3. Financieel crisisplan SBZ 2012 Ultimo 2011 Hoofdstukindeling Het financieel crisisplan SBZ bevat de volgende hoofdstukken: 1.
Inleiding
2.
Uitgangspunten
3.
Inventarisatie crisismaatregelen
4.
Selectie
5.
Prioritering
6.
Afronding
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 40 | 66
1 : Inleiding Het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars (SBZ) beschrijft in dit rapport (de totstandkoming van) het crisisplan. Dit inleidende hoofdstuk gaat in op de procedure die het bestuur heeft gevolgd om tot een crisisplan te komen. 1.1 Wat is een crisisplan? In dit crisisplan legt het bestuur van SBZ vast hoe het bestuur handelt als het fonds in een crisissituatie komt. Het bestuur van SBZ is met het plan voorbereid op mindere tijden. Verschil tussen crisisplan en herstelplan Een herstelplan is uitsluitend gericht op het weer op peil brengen van de dekkingsgraad. Een crisisplan is, anders dan een herstelplan, juist niet uitsluitend gericht op het weer op peil brengen van de dekkingsgraad. Een fonds beschikt bij voorkeur over een crisisplan ook in situaties waarin er geen noodzaak is een herstelplan op te stellen. Dit crisisplan geeft aan in welke situaties of bij welke grenswaarden: •
Het bestuur van SBZ maatregelen neemt.
•
Wat de aard van die maatregelen is.
•
Hoe zij concreet en materiële vorm krijgen (besluitvormingsproces en informatieproces).
•
Hoe de maatregelen worden uitgevoerd.
Bij het opstellen van het plan heeft het bestuur zeer nadrukkelijk aandacht besteed aan een evenwichtige belangenafweging van alle betrokkenen voor de situatie dat maatregelen moeten worden genomen. Negen vragen In een crisisplan moet het bestuur volgens de beleidsrichtlijnen van De Nederlandsche Bank (DNB) negen vragen beantwoorden: 1.
Wanneer is er sprake van een crisis?
2.
Bij welke dekkingsgraad kan SBZ er zonder korten niet meer uitkomen?
3.
Welke maatregelen staan ter beschikking?
4.
Hoe realistisch is de inzet van die maatregelen?
5.
Wat is het financiële effect van de maatregelen?
6.
Op welke wijze wordt rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging?
7.
Hoe en wanneer wordt met de belanghebbenden gecommuniceerd in een crisissituatie?
8.
Hoe werkt het besluitvormingsproces?
9.
Hoe wordt de jaarlijkse toetsing van het crisisplan vormgegeven?
1.2 Gevolgde procedure om te komen tot een crisisplan Het bestuur van SBZ heeft vier stappen gevolgd om tot dit crisisplan te komen: •
Stap 1: Inventarisatie.
•
Stap 2: Selectie.
•
Stap 3: Prioritering.
•
Stap 4: Afronding.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 41 | 66
Stap 1: Inventarisatie In de eerste stap heeft het bestuur van SBZ een uitgebreide inventarisatie uitgevoerd. Aan het einde van deze stap had het bestuur de volgende informatie: •
Mogelijke definities van crisissituaties.
•
Inzicht in de omstandigheden waarin een crisissituatie zich zou kunnen voordoen.
•
Analyse van de dekkingsgraad waarbij herstel niet meer mogelijk is zonder te korten.
•
Een overzicht van mogelijke crisismaatregelen voor SBZ.
•
Het financiële effect van mogelijke crisismaatregelen.
•
De effecten op de verschillende belanghebbenden van crisismaatregelen.
•
De wettelijke eisen waar SBZ minimaal aan moet voldoen.
•
Een overzicht van de formele besluitvormingsprocessen bij het nemen van crisismaatregelen.
Voorts is door het bestuur de conclusie getrokken dat het verstandig is om ook aandacht te besteden aan crisissituaties die niet worden ondervangen door dit crisisplan. In dit kader is een reglement crisiscommissie opgesteld. Stap 2: Selectie In de tweede stap heeft het bestuur van SBZ een selectie gemaakt uit alle mogelijke crisismaatregelen die volgden uit de eerste stap. Het bestuur heeft in de selectie rekening gehouden met de financiële effectiviteit, evenwichtige belangenafweging en realistische inzet van de crisismaatregelen. Stap 3: Prioritering Het doorlopen van stap 1 en 2 heeft ondermeer geleid tot een lijst van maatregelen die denkbaar en haalbaar zijn om in te zetten. Vervolgens heeft het bestuur benoemd onder welke voorwaarde een bepaalde maatregel wordt in gezet. Dit betekent dat vast komt te staan bij welke grenswaarden het bestuur een maatregel neemt. Stap 4: Afronding Na het doorlopen van stap 1 tot en met 3 heeft het bestuur van SBZ het daadwerkelijke plan geformuleerd. Het bestuur beoogt met het plan inhoud te geven aan de te hanteren ondergrenzen, de te nemen maatregelen en de te volgen consultatie- informatie- en besluitvormingsprocessen. Het bestuur neemt het crisisplan op in een bijlage van de ABTN van het fonds. 1.3 Het benoemen van de belangenafweging Het bestuur van SBZ benadrukt dat evenwichtige belangenafweging bij de te nemen crisismaatregelen voorop staat. Hieraan geeft het bestuur invulling door de lasten van de crisismaatregelen zo evenwichtig mogelijk te verdelen over deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers. Daarnaast houdt het bestuur rekening in de verdeling van de lasten tussen jongeren en ouderen én hoge en lage inkomens.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 42 | 66
2 : Uitgangspunten Dit hoofdstuk geeft de uitgangspunten weer van de berekeningen zoals gepresenteerd in de volgende hoofdstukken. Daarnaast wordt inzicht gegeven in de ontwikkeling van de financiële positie van SBZ, de kritische dekkingsgraad en de definitie van een crisis. 2.1 Aannames Uitgangspunten voor bepaling van de effectiviteit van een maatregel is de financiële positie eind 2011. De dekkingsgraad was toen afgerond 107%. In de prognoses is gerekend met de rentetermijnstructuur (RTS) zoals DNB eind 2011 heeft gepubliceerd en met de daaruit afgeleide forwardcurves. Voor het rendement hanteert het bestuur de aanname van 4,4% per jaar. Dit is conform de aanname uit het herstelplan. De grondslagen voor de technische voorziening zijn zoals beschreven in hoofdstuk 3 van de ABTN. Dit geldt ook voor het gevoerde beleid voor premiestelling, beleggingen en toeslagen. 2.2 Herstelplan De volgende tabel geeft het dekkingsgraadsjabloon weer. Tabel 02.1 Dekkingsgraadsjabloon Herstelplan Jaar
DG primo
2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023
% 105,2% 105,9% 107,0% 108,2% 109,3% 110,5% 111,7% 112,9% 114,1% 115,4% 116,6% 117,8%
Premie M1 Δ%-punt 1,2% 1,2% 1,2% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 1,0% 1,0% 0,9%
Δ DG (oorzaken voor mutaties van dekkingsgraad) RentetermijnOverUitkering Indexering structuur rendement M2 M3 M4 M5 Δ%-punt Δ%-punt Δ%-punt Δ%-punt 0,2% -1,5% 0,0% 0,8% 0,2% -1,5% 0,7% 0,6% 0,2% -1,5% 0,7% 0,6% 0,3% -1,5% 0,7% 0,6% 0,3% -1,6% 0,7% 0,6% 0,3% -1,6% 0,7% 0,6% 0,4% -1,6% 0,7% 0,6% 0,4% -1,6% 0,7% 0,7% 0,4% -1,6% 0,7% 0,7% 0,5% -1,6% 0,7% 0,7% 0,5% -1,7% 0,7% 0,7% 0,5% -1,7% 0,7% 0,7%
Overig M6 Δ%-punt 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0%
DG ultimo % 105,9% 107,0% 108,2% 109,3% 110,5% 111,7% 112,9% 114,1% 115,4% 116,6% 117,8% 119,0%
Uit het sjabloon blijkt dat herstel gehaald wordt. In onderstaande grafiek staat de verwachte ontwikkeling van de dekkingsgraad grafisch weergegeven.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 43 | 66
Grafiek 02.1 Herstelplan
Herstelplan Dekkingsgraad HP 2008
Minimum DG
Vereiste DG
125%
120%
115%
110%
105%
100%
95%
90% 2011
2013
2015
2017
2019
2021
2023
Ultimo jaar
2.3 Kritische dekkingsgraad De zogenaamde kritische dekkingsgraad (de dekkingsgraad waarbij herstel zonder korten nog net mogelijk is) is mede afhankelijk van de stand van de lange rente, de korte rente en het te verwachten rendement. Het saldo van het verwacht rendement en de korte rente is het overrendement. De volgende tabel geeft de kritische dekkingsgraden bij verschillende standen van de lange rente en het overrendement. Tabel 02.2 Kritische dekkingsgraad
Lange rente Overrendement 1% 2% 3% 4%
1%
2%
3%
4%
5%
* * * 103,7%
* 104,0% 100,8% 97,8%
102,9% 99,9% 97,0% 94,2%
100,1% 97,3% 94,5% 91,9%
98,3% 95,5% 92,9% 90,4%
* : Bij deze combinatie van lange rente en overrendement is geen herstel mogelijk Als de lange rente 3% is en het overrendement 3% (bijvoorbeeld bij een rendement van 4,5% en een korte rente van 1,5%), kan bij het huidige beleid binnen drie jaar nog hersteld worden vanaf een dekkingsgraad van 97% zonder inzet van noodmaatregelen zoals korten. Als er geen kritische dekkingsgraad is vermeld bij een stand van de rente en het overrendement, dan betekent het dat er geen herstel mogelijk is. De dekkingsgraad zal dan verder wegzakken onder de minimaal vereiste dekkingsgraad.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 44 | 66
2.4 Definitie crisis De doelstelling van SBZ is verlenen van pensioenen aan de deelnemers, de gewezen deelnemers en hun nabestaanden. Als het kan waardevast. Rekening houdend met de verplichtingen kiest het bestuur het beleggingsbeleid dat dienstig is aan de doelstelling. Belangrijke input hierbij is de ALM studie. Gezonde economische situatie In geval van een gezonde economische situatie zal de dekkingsgraad hoger zijn dan het vereist vermogen. Als dit niet het geval is, is er meestal voldoende potentieel aanwezig om de dekkingsgraad boven het vereist vermogen te doen uitstijgen. In deze situatie vindt het bestuur dat er geen sprake is van een crisis. Als de dekkingsgraad zich neerwaarts ontwikkelt, maar nog ruim boven het vereist eigen vermogen is, dan ziet het bestuur geen aanleiding voor “dijkverzwaring”. Financiële crisis Het bestuur onderscheidt de volgende crisissituaties: a.
De dekkingsgraad daalt op weekbasis met meer dan 5% of op 4-weekbasis met meer dan 10%.
b.
De marge ten opzichte van het vereist eigen vermogen krimpt tot minder dan 10%.
c.
De dekkingsgraad raakt onder het niveau van het vereist vermogen.
d.
Lange termijn herstel is niet meer mogelijk zonder aanvullende maatregelen.
e.
De dekkingsgraad nadert het minimaal vereist vermogen.
f.
De dekkingsgraad raakt onder het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen.
g.
Korte termijn herstel is niet meer mogelijk zonder aanvullende maatregelen of korten.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 45 | 66
3 : Inventarisatie crisismaatregelen Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie die het bestuur van SBZ heeft gemaakt van alle mogelijke maatregelen. 3.1 Juridisch kader Het algemeen juridisch uitgangspunt van het fonds is dat Cao-partijen invulling geven aan de inhoud van de pensioenregelingen. Binnen de bestaande pensioenregelingen is het fonds als uitvoerder bevoegd de pensioenregelingen uit te voeren en maatregelen te nemen die in de huidige pensioenreglementen zijn opgenomen. Het bestuur stelt het toeslagen- premie- en beleggingsbeleid vast dat passend is bij de pensioenregelingen. 3.2 Beleggingsbeleid aanpassen In geval van een financiële crisis kan het bestuur het beleggingsbeleid aanpassen. De oorzaken en gevolgen van een crisis op de beleggingen kunnen op voorhand zeer divers zijn. Daarom volstaat het bestuur in deze paragraaf met een omschrijving van de te volgen procedures in geval van de onder 2.4 beschreven financiële crisissituaties a, b, c en e: a.
De dekkingsgraad daalt op weekbasis met meer dan 5% of op 4-weekbasis met meer dan 10%.
b.
De marge ten opzichte van het vereist eigen vermogen krimpt tot minder dan 10%.
c.
De dekkingsgraad raakt onder het niveau van het vereist vermogen.
e.
De dekkingsgraad nadert het minimaal vereist vermogen.
De crisissituatie d is in beginsel geen aanleiding om het beleggingsbeleid aan te passen. Huidig beleggingsbeleid en portefeuillesamenstelling SBZ voert een beleggingsbeleid waarbij een gediversifieerde portefeuille wordt aangehouden. Belangrijke input voor het beleggingsbeleid is de ALM-studie. Bij de samenstelling van de portefeuille wordt naast de uitkomsten van de ALM-studie ook rekening gehouden met de door het bestuur vastgestelde “Investment Beliefs”. Onderdeel van het beleid is dat strategisch gebruikt wordt gemaakt van valuta-afdekking (circa 75% van de beleggingen in vreemde valuta) en renteafdekking. De portefeuille kent een rendementsportefeuille en een matchingportefeuille. Daarnaast is een dynamische strategie actief. In de dynamische strategie kan de renteafdekking variëren van 67% tot 85% en de rendementsportefeuille van 40% tot 75%, met een bandbreedte van plus en min 5%. De dynamische strategie heeft in zich, dat bij een afnemende dekkingsgraad tot vermindering van beleggingsrisico wordt overgegaan. Dit wordt bereikt door het opbouwen van de rentehedge en verlaging van de rendementsportefeuille. De renteafdekking wordt grotendeels met renteswaps gerealiseerd. De waarde van deze portefeuille mag niet meer bedragen dan 5% (plus of min) van het beginvermogen in enig boekjaar. De strategische valuta-afdekking en de swapportefeuille zijn volledig van onderpand voorzien. De evenwichtssituatie is de situatie waarbij de feitelijke dekkingsgraad gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad. Als randvoorwaarde van het beleggingsbeleid en de portefeuillesamenstelling geldt dat in de evenwichtssituatie de 1-jaars kans op onderdekking niet groter mag zijn dan 2,5%. Organisatie Het bestuur heeft voor de beleidsvoorbereiding en uitvoering van het vermogensbeheer een beleggingscommissie ingesteld. Voor de uitvoering van het vermogensbeheer heeft het bestuur gekozen voor een fiduciair model met de volgende dienstverleners: •
BNP Paribas Investment Partners voor strategisch advies en het risicomanagement alsmede uitvoering van de dynamische strategie.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 46 | 66
• •
Russell Investments als manager der managers. Northern Trust (NT) als custodian en onafhankelijke dataleverancier voor administratie, compliance-monitoring en performancemeting.
•
Robeco als engagement manager.
Om de beleggingscommissie en het bestuur te ondersteunen heeft het bestuur aan pensioenuitvoerder Syntrus Achmea de monitoring van het vermogensbeheer opgedragen. Vergadercyclus De beleggingscommissie vergadert standaard zes maal per jaar. Het betreft vier reguliere kwartaalvergaderingen, waarin alle voorkomende zaken betreffende de beleggingsportefeuille worden besproken en twee extra vergaderingen in november en januari. In november wordt uitvoerig stilgestaan bij de uitkomsten van de ALM-studie en de voorbereiding van het beleggingsplan voor het daarop volgende boekjaar. In januari wordt het beleggingsplan besproken. De vergaderingen worden zo gepland, dat kort daarna het bestuur tot de benodigde besluitvorming kan overgaan. Periodiciteit beschikbare gegevens De beleggingsadministratie wordt door NT op kwartaalbasis aan SBZ geleverd. De performance wordt maandelijks door NT berekend en de fiduciair managers rapporteren maandelijks aan SBZ. Op kwartaalbasis worden uitgebreide rapportages
verzorgd
door
BNP
Paribas,
Russell
en
Robeco.
De
kwartaalrapportages
worden
aan
de
beleggingscommissie beschikbaar gesteld en in samengevatte vorm aan het bestuur. De dekkingsgraad wordt wekelijks berekend, op basis van cijfers die niet ge-audit zijn. Crisismaatregelen beleggingsbeleid Als zich een van de hieronder benoemde crises zich voordoet, treedt het reglement crisiscommissie in werking. Dat betekent dat bij waarneming van een van deze crises door de beleggingscommissie, door de voorzitter van de beleggingscommissie contact wordt opgenomen met de leden van de crisiscommissie. Door de crisiscommissie wordt het voltallig bestuur op de hoogte gesteld van het feit dat het reglement crisiscommissie in werking is getreden op grond van crisissituatie I (een situatie als vastgelegd in het financieel crisisplan van het fonds zoals opgenomen in de geldende Actuariële en Bedrijftechnische nota van het fonds). Omdat het crises betreft die mogelijke maatregelen samenhangend met het beleggingsbeleid tot gevolg hebben, wordt de beleggingscommissie gevraagd adviezen te formuleren voor het gehele bestuur. De volgende procedures worden gevolgd als een bepaalde crisis zich voordoet: a.
De dekkingsgraad daalt op weekbasis met meer dan 5% of op 4-weekbasis met meer dan 10% óf;
b.
De marge ten opzichte van het vereist eigen vermogen krimpt tot minder dan 10%.
Tussen de beleggingscommissie en Syntrus Achmea wordt besproken of acties buiten het bestaande beleid aan de orde zijn. Indien dat naar de opvatting van de beleggingscommissie het geval is, dan legt de beleggingscommissie dit namens de crisiscommissie voor aan het gehele bestuur. Om de commissie hierbij behulpzaam te zijn, worden aan de hand van de meest recente gevoeligheidsmatrices van de dekkingsgraad en inschatting van de ontwikkeling van de rente en markten voorstellen voor aanpassing van het beleid geformuleerd. De fiduciair managers en Syntrus Achmea zijn hierbij behulpzaam. c.
De dekkingsgraad raakt onder het niveau van het vereist vermogen
Als de dekkingsgraad onder de vereiste dekkingsgraad raakt, dan geeft dit op grond van het reglement crisiscommissie aanleiding voor een gezamenlijke vergadering van het bestuur binnen drie weken na ontstaan van deze situatie. Deze vergadering kan schriftelijk, telefonisch of fysiek plaatsvinden In de aanloop naar deze extra vergadering zullen in samenwerking tussen de beleggingscommissie, de fiduciair managers en Syntrus Achmea nadere voorstellen worden geformuleerd. Deze voorstellen zullen gegeven de marktomstandigheden ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 47 | 66
van dat moment zien op de bescherming van de onderkant, ofwel het verminderen van risico’s. Deze voorstellen kunnen betrekking hebben op: •
de allocatie naar beleggingscategorieën, een verdere verlaging van de allocatie naar aandelen ten gunste van vastrentende producten;
•
verhoging van de renteafdekking;
•
het aanbrengen van bescherming op de aandelenportefeuille (kopen van putopties op global equity);
•
verruilen van euro-beleggingen voor niet-euro-beleggingen en omgekeerd;
•
vergroting van het aandeel cash;
•
tijdelijk (verder) verlagen van de valutahedge en omgekeerd;
•
verlaging van de waarde (ongerealiseerd resultaat) van openstaande posities op IRS;
•
verlaging van de allocatie naar illiquide beleggingen;
•
de keuze van debiteuren et cetera.
De dynamische strategie heeft overigens in zich dat deze weg deels al mechanisch wordt ingezet. . Indien nodig kan de crisiscommissie het bestuur eerder adviseren en vragen om besluitvorming conform het reglement crisiscommissie. e.
De dekkingsgraad nadert het minimaal vereist vermogen2
Als de dekkingsgraad de minimaal vereiste dekkingsgraad nadert, dan dient ook het beleggingsrisico vergaand afgebouwd te zijn, waarbij uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat beleggingsrisico niet kan worden uitgesloten. Overigens zal hierbij ook de herstelkracht van het fonds in ogenschouw worden genomen. Voor het overige geldt het bepaalde onder c. Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake het beleggingsbeleid ligt bij het bestuur. Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Allen
Effectiviteit maatregel op financiële positie •
2
Afhankelijk van maatregel
Crisismaatregel d is in beginsel geen aanleiding voor aanpassing van het beleggingsbeleid.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 48 | 66
3.3 Lagere toeslagverlening pensioengerechtigden en gewezen deelnemers Het bestuur streeft er naar om de opgebouwde pensioenrechten van de pensioengerechtigden en gewezen deelnemers jaarlijks aan te passen aan de hand van de afgeleide CPI-index voor alle huishoudens. Voorwaarde voor het verlenen van de toeslag is een financieel gezonde positie. Daarom hanteert SBZ de volgende staffel:
Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers: prijsinflatie plus 2% Deelnemers: looninflatie plus 1% (100% t.l.v. SBZ)
Percentage premie
C0 + C1 (VPV o.b.v. 1,5%)
C0 + C1 (VPV o.b.v. 1,5%)
Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers: prijsinflatie plus 1% + gedeelte van 1% Deelnemers: looninflatie + gedeelte van 1% (100% t.l.v. SBZ)
C0 (VPV o.b.v. 1,5%) Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers: prijsinflatie + gedeelte van 1% Deelnemers: looninflatie (100% t.l.v. SBZ)
B0 (VPV o.b.v. 2,0%) Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers: prijsinflatie Deelnemers: prijsinflatie (100% t.l.v. SBZ) + verschil looninflatie en prijsinflatie (gedeeltelijk t.l.v. SBZ; overig t.l.v. werkgever)
A1 + A2 (VPV o.b.v. 2,5%)
100% premie
Beleidsmatig belegd vermogen (BBV)
Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers: prijsinflatie Deelnemers: prijsinflatie (gedeeltelijk t.l.v. SBZ; overig t.l.v. werkgever) + verschil looninflatie en prijsinflatie (100% t.l.v. werkgever)
A1 (VPV o.b.v. 2,5%) Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers: prijsinflatie Deelnemers: prijsinflatie (100% t.l.v. werkgever) + verschil looninflatie en prijsinflatie (100% t.l.v. werkgever)
A0 (VPV o.b.v. 2,5%) Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers: percentage prijsinflatie Deelnemers: prijsinflatie (100 % t.l.v. werkgever) + verschil looninflatie en prijsinflatie (100% t.l.v. werkgever)
VPV+RBR+RPE
Het toeslagbeleid kent geen inhaalindexatie. Voor toeslagverlening aan pensioengerechtigden en gewezen deelnemers is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald (variant D1 van de toeslagenmatrix). In het herstelplan is ten aanzien van de toeslagverlening aan pensioengerechtigden en gewezen deelnemers additioneel opgenomen dat in de situatie van reservetekort een toeslag ter grootte van maximaal 50% van de prijsinflatie kan worden verleend wanneer het herstel voorspoediger verloopt dan in het herstelplan is verondersteld en het rendement op jaarbasis meer bedraagt dan 4,4%. In geval van een crisis kan het toeslaginstrument worden benut. Het achterwege laten van toeslagverlening heeft in potentie een groot positief effect op de ontwikkeling van de financiële positie. Door de staffel is dit echter alleen van toepassing als de financiële positie gezond is te noemen. Bij een dekkingsgraad onder het vereist niveau vindt immers geen toeslagverlening plaats. Het besluit tot het niet verlenen van een toeslag raakt de pensioengerechtigden en gewezen deelnemers in hun koopkracht.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 49 | 66
Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake toeslagverlening ligt bij het bestuur op grond van: •
Pensioenreglement SBZ 2006: artikel 11.
•
Pensioenreglement Achmea 2008 I: artikel 9.
•
Pensioenreglement Achmea 2008 II: artikel 12.
Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Pensioengerechtigden.
•
Gewezen deelnemers.
Effectiviteit maatregel op financiële positie •
Laag indien er sprake is van een relatief slechte financiële positie.
•
Groot als de financiële positie gezond is.
De volgende tabel geeft nog inzicht in de koopkracht bij verschillende inflatiepercentages na 15 jaar. Tabel 03.1 Koopkracht na 15 jaar
Inflatie per jaar
0%
1%
2%
3%
Met jaarlijkse indexatie AOW na 15 jaar (gehuwden) Gemiddeld pensioen na 15 jaar Totaal pensioeninkomen
9.150 14.600 23.750
10.623 16.950 27.573
12.315 19.650 31.964
14.255 22.746 37.002
Zonder jaarlijkse indexatie AOW na 15 jaar (wel indexatie) Gemiddeld pensioen na 15 jaar Totaal pensioeninkomen
9.150 14.600 23.750
10.623 14.600 25.223
12.315 14.600 26.915
14.255 14.600 28.855
Resterende koopkracht na 15 jaar
100%
91%
84%
78%
Uitgaande van een gemiddelde ouderdomspensioenuitkering van € 14.600,- en een volledige AOW uitkering voor gehuwden, kan voor verschillende aannames van de inflatie het totale inkomen na pensionering worden afgelezen in de tabel. Eerst met een jaarlijkse indexatie volgens de prijsinflatie door SBZ, daarna zonder. Bij een inflatie van 2% per jaar zal een “gemiddelde pensioengerechtigde” 84% van zijn koopkracht behouden als SBZ 15 jaar lang niet kan indexeren. 3.4 Premie verhogen De feitelijke premie en de toeslagkoopsom worden vastgesteld op basis van actuariële grondslagen. De rekenrente bedraagt 4% en er wordt gebruik gemaakt van fondsspecifieke sterftekansen. De herstelopslag bedraagt 18% in 2012. De premie voor het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt een percentage van de relevante loonsom, afhankelijk van het salaris en de mate van aanvulling. De premie voor de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid bedraagt 5,5% over de pensioenpremies. Door aanpassing van de grondslagen kan de premie worden verhoogd. Juridisch kader Het bestuur heeft beslissingsbevoegdheid en bepaalt de actuariële grondslagen voor de premie en dus de hoogte van de premie.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 50 | 66
Groepen die door deze maatregel kunnen worden geraakt •
Werkgevers.
•
Deelnemers.
Effectiviteit maatregel op herstel •
Gemiddeld (zie tabel).
Tabel 03.2 Premieverhoging
Premieverhoging in %
DG effect na 1 jaar DG effect na 3 jaar DG effect na 5 jaar
5%
10%
15%
20%
0,2% 0,6% 0,9%
0,4% 1,1% 1,8%
0,6% 1,7% 2,7%
0,8% 2,2% 3,5%
Als de premie wordt verhoogd met 10%, dan is de dekkingsgraad na drie jaar 1,1%-punt hoger. Het premie-instrument is de enige maatregel waarbij ook werkgevers aan het herstel van het fonds bijdragen (in de vorm van een premieverhoging). De premie moet wettelijk gezien kostendekkend zijn. Gegeven een evenwichtige belangenbehartiging moet de premie daarnaast bijdragen aan herstel in geval van een onderdekking. 3.5 Versoberen van de regeling De regeling kan worden versoberd tijdens een crisisperiode. SBZ onderscheidt de volgende mogelijkheden: •
Verlaging opbouwpercentage.
•
Verlaging onvoorwaardelijke toeslagen.
•
Verlaging pensioengrondslag door verhoging franchise.
•
Verlaging pensioengrondslag door maximering pensioengevend salaris.
•
Nabestaandenpensioen op risicobasis.
•
Verhoging van de pensioenleeftijd.
Let op: als de regeling versobert, zal de feitelijke premie in beginsel lager worden vastgesteld. De feitelijke premie is namelijk gelijk aan de actuariële premie met de door het bestuur vastgestelde grondslagen. Er kan hierdoor uiteraard wel ruimte ontstaan om bijvoorbeeld de herstelopslag hoger vast te stellen. Hierdoor kan de financiële positie verbeteren. Deze paragraaf beschrijft de mogelijkheden om de regeling te versoberen. Verlaging opbouwpercentage Het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen bedraagt 2,25% van de pensioengrondslag. Het partnerpensioen bedraagt 65% van het te bereiken ouderdomspensioen. Voor ieder kind bedraagt het wezenpensioen 13% van het te bereiken ouderdomspensioen. Door het opbouwpercentage te verlagen volstaat een lagere premie. De premiebesparing bedraagt ruim 4,4% per 0,1%punt opbouwverlaging. Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake de verlaging van het opbouwpercentage ligt bij sociale partners op grond van: •
Pensioenreglement SBZ 2006: artikel 5, lid 2.
•
Pensioenreglement Achmea 2008 I: artikel 3, lid 2.
•
Pensioenreglement Achmea 2008 II: artikel 3, lid 2.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 51 | 66
Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Deelnemers (relatief, gezien vooral de hogere inkomens aangezien zij na pensionering een groter deel tweede pijler pensioen hebben naast hun AOW uitkering).
Effectiviteit maatregel op herstel •
Gemiddeld (zie onderstaande tabel).
Tabel 03.3 Verlaging opbouwpercentage bij een gelijkblijvende premie
Verlagen van opbouwpercentage ( 2,25% )
2,15%
2,05%
1,95%
1,85%
Premiebesparing per jaar
4,4%
8,9%
13,3%
17,8%
DG effect na 1 jaar DG effect na 3 jaar DG effect na 5 jaar
0,2% 0,4% 0,8%
0,4% 0,9% 1,7%
0,7% 1,3% 2,6%
0,9% 1,8% 3,5%
Als het opbouwpercentage wordt verlaagd van 2,25% naar 1,95% en de totale premie-inkomsten blijven gelijk door evenredige verhoging van de herstelopslag, dan is de dekkingsgraad na drie jaar 1,3%-punt hoger. Verlaging onvoorwaardelijke toeslagen De opgebouwde aanspraken van deelnemers worden jaarlijks verhoogd met de CAO loongroei. Financiering geschiedt via een koopsom (variant F2 van de toeslagenmatrix). Door de toeslagverlening te verminderen, maar wel de volledige koopsom te innen, is het mogelijk om de financiële positie sneller te verbeteren. Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake de verlaging van onvoorwaardelijke toeslagen ligt bij sociale partners op grond van: •
Pensioenreglement SBZ 2006: artikel 11, lid 2.
•
Pensioenreglement Achmea 2008 I: artikel 9, lid 1.
•
Pensioenreglement Achmea 2008 II: artikel 12, lid 1.
Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Deelnemers.
Effectiviteit maatregel op herstel •
Hoog (zie onderstaande tabel).
Tabel 03.4 Verlaging onvoorwaardelijke toeslagen
Vermindering onvoorwaardelijke toeslagen (3%)
-1%
-2%
-3%
DG effect na 1 jaar DG effect na 3 jaar DG effect na 5 jaar
0,5% 1,6% 2,6%
1,0% 3,2% 5,3%
1,6% 4,9% 8,0%
Als er 2% minder toeslagen worden gegeven dan de naar verwachte CAO loongroei van 3%, dan is de dekkingsgraad na 3 jaar 3,2% hoger. Let op: dit geldt alleen als de toeslagkoopsom onverkort wordt betaald.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 52 | 66
Verlaging pensioengrondslag door verhoging franchise SBZ kent een franchise van € 14.954,- (per 1 januari 2012) in de regeling. Verhoging van de franchise zou de pensioengrondslag kunnen verlagen waardoor er minder pensioen wordt opgebouwd. Invoering van een hogere franchise treft de deelnemers met lagere inkomens harder dan de deelnemers met hogere inkomens. Verhoging van de franchise leidt tot lagere opbouw en daardoor tot een lagere feitelijke premie. De premiebesparing bedraagt ongeveer 3,7% bij verhoging van de franchise met € 1.000,Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake de verlaging van de pensioengrondslag door verhoging van de franchise ligt bij sociale partners op grond van: •
Pensioenreglement SBZ 2006: Artikel 4, lid 5
•
Pensioenreglement Achmea 2008: Artikel 1, lid 11.
Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Deelnemers.
Verhoging van de franchise beïnvloedt de solidariteit tussen hoge en lage inkomens. De lagere inkomens worden meer getroffen dan de hogere inkomens. Dit is te zien in de voorbeelden in de volgende tabel. Tabel 03.5 Verandering solidariteit door verhogen franchise
Inkomen
€ 20.000
€ 30.000
€ 40.000
€ 50.000
€ 60.000
2,25% opbouw per jaar in euro's Huidige franchise € 14.954 Verhoging franchise met €1.000 Verhoging franchise met €2.000
€ 114 € 91 € 69
€ 339 € 316 € 294
€ 564 € 541 € 519
€ 789 € 766 € 744
€ 1.014 € 991 € 969
Relatieve verlaging opbouw Huidige franchise € 14.954 Verhoging franchise met €1.000 Verhoging franchise met €2.000
0% -20% -40%
0% -7% -13%
0% -4% -8%
0% -3% -6%
0% -2% -4%
Als de franchise wordt verhoogd met € 1.000,- bouwt een deelnemer met een laag salaris van € 20.000,- maar liefst 20% minder pensioen op. Daarentegen zal een deelnemer met een relatief hoog salaris van € 60.000,- slechts 2% minder opbouwen. Effectiviteit maatregel op herstel •
Gemiddeld.
Als er wordt uitgegaan van een in euro´s gelijkblijvende premie, dan is het indirecte effect van verhogen van de franchise in de volgende tabel af te lezen. Ook staat in de tabel de premiebesparing die gerealiseerd zou zijn door verhoging van de franchise.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 53 | 66
Tabel 03.6 Verhoging franchise bij gelijkblijvende premie
Verhogen van franchise € 14.954
€ 15.954
€ 16.954
Premiebesparing
3,7%
7,3%
DG effect na 1 jaar DG effect na 3 jaar DG effect na 5 jaar
0,2% 0,5% 0,8%
0,3% 1,0% 1,7%
Als de franchise verhoogd wordt met € 1.000,- en de premie-inkomsten blijven constant door de evenredige verhoging van de herstelopslag, dan is de dekkingsgraad na drie jaar 0,5%-punt hoger. Verlaging pensioengrondslag door maximering salaris SBZ kent geen maximale pensioengrondslag in de regeling. Invoering van een maximering zou de pensioengrondslag kunnen verlagen waardoor er minder pensioen wordt opgebouwd. Invoering van een maximering van de pensioengrondslag treft enkel de deelnemers met een pensioengrondslag hoger dan het maximum. Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake de verlaging van de pensioengrondslag door maximering van het salaris ligt bij sociale partners, omdat dit een aanpassing van de pensioenovereenkomst betreft. Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Deelnemers met een pensioengrondslag groter dan het maximum.
Invoering van een maximum beïnvloedt de solidariteit tussen hoge en lage inkomens. Alleen deelnemers met een inkomen dat groter is dan het maximum worden getroffen. Dit is te zien in de voorbeelden in de volgende tabel. Tabel 03.7 Verandering solidariteit door invoering van een maximum salaris
Inkomen
€ 20.000
€ 30.000
€ 40.000
€ 50.000
€ 60.000
2,25% opbouw per jaar in euro's Geen maximering Maximering op € 50.000 (salaris) Maximering op € 40.000 (salaris)
€ 114 € 114 € 114
€ 339 € 339 € 339
€ 564 € 564 € 564
€ 789 € 789 € 564
€ 1.014 € 789 € 564
Relatieve verlaging opbouw Geen maximering Maximering op € 50.000 (salaris) Maximering op € 40.000 (salaris)
0% 0% 0%
0% 0% 0%
0% 0% 0%
0% 0% -29%
0% -22% -44%
Als er een maximum salaris wordt ingevoerd van € 50.000,- dan heeft een deelnemer met een salaris van € 60.000,- per jaar 22% minder pensioenopbouw. Effectiviteit maatregel op herstel •
Laag
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 54 | 66
Nabestaandenpensioen op risicobasis SBZ kent een nabestaandenpensioen dat wordt gefinancierd op kapitaalbasis. Dit betekent dat er gespaard wordt voor nabestaandenpensioen en dat ook gewezen deelnemers en pensioengerechtigden nog recht hebben op het opgebouwde nabestaandenpensioen. Op pensioneringdatum bestaat het recht om het opgebouwde nabestaandenpensioen om te ruilen in ouderdomspensioen (en omgekeerd). Financiering van het nabestaandenpensioen op risicobasis zou een versobering van de regeling betekenen. Alleen deelnemers hebben dan nog recht op een verzekerd nabestaandenpensioen. Als ze de sector verlaten of met ouderdomspensioen gaan, is er geen sprake van opgebouwde rechten. Een nabestaandenpensioen op risicobasis leidt tot een lagere feitelijke premie. De premiebesparing bedraagt 4,5%. Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake een nabestaandenpensioen op risicobasis ligt bij sociale partners op grond van: •
Pensioenreglement SBZ 2006: Artikel 7, 8 en 9.
•
Pensioenreglement Achmea 2008 I: Artikel 4, lid 1.
•
Pensioenreglement Achmea 2008 II: Artikel 5, lid 1.
Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Deelnemers.
Effectiviteit maatregel op herstel •
Laag.
Tabel 03.8 Effect van nabestaandenpensioen op risicobasis
NP op risicobasis Premiebesparing
4,5%
DG effect na 1 jaar DG effect na 3 jaar DG effect na 5 jaar
0,2% 0,5% 0,8%
Als het nabestaandenpensioen op risicobasis wordt verzekerd en de premie-inkomsten blijven constant door de evenredige verhoging van de herstelopslag, dan is de dekkingsgraad na drie jaar 0,5%-punt hoger. Verhoging van de ouderdomspensioenleeftijd De ouderdomspensioenleeftijd is op dit moment 65 jaar. Het verhogen van deze leeftijd is op dit moment al onderwerp van discussie door de hogere levensverwachtingen en de betaalbaarheid van de AOW. Als de opgebouwde aanspraken ongemoeid blijven, zal de pensioenleeftijd langzaam omhoog opschuiven. Het heeft op korte termijn een gering effect op de financiële positie. De premiebesparing van 1 jaar langer werken bedraagt naar schatting 5%. Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake de verhoging van de ouderdomsleeftijd ligt bij sociale partners op grond van: •
Pensioenreglement SBZ 2006: Artikel 1, lid 27
•
Pensioenreglement Achmea 2008 I: Artikel 1, lid 26
•
Pensioenreglement Achmea 2008 II: Artikel 1, lid 27
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 55 | 66
Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Deelnemers
Effectiviteit maatregel op herstel •
Gemiddeld.
De effectiviteit kan vergroot worden als de verhoging van de pensioenleeftijd ook geldt voor de al opgebouwde rechten. Er is dan eigenlijk sprake van het korten van rechten. Gewezen deelnemers worden dan ook geraakt door deze maatregel. 3.6 Uitkeringen en aanspraken korten Een pensioenfonds kan de uitkeringen en aanspraken uitsluitend korten als het niet mogelijk is om binnen de hersteltermijn uit een situatie van onderdekking te komen en als alle andere maatregelen zijn ingezet om het herstel te bespoedigen. Het korten van de uitkeringen en aanspraken is dus een uiterste noodmaatregel en kan alleen ingezet worden om het benodigde herstel te bereiken. Het is mogelijk om verschillende kortingspercentages te hanteren voor verschillende groepen. Onderscheid kan gemaakt worden naar pensioensoorten en belanghebbenden. Het is belangrijk om een goede belangenafweging te maken. Hierin moeten de al genomen maatregelen en hun effect op herstel worden meegenomen. Opgemerkt wordt dat bij differentiatie van de kortingspercentages de groepen een verschillend deel van de technische voorziening voor hun rekening nemen. De verdeling van de technische voorziening naar (oud-)deelnemers was per eind december 2011 gelijk aan: •
Deelnemers
45%.
•
Gewezen deelnemers
20%.
•
Pensioengerechtigden
35%.
Over pensioensoorten was de verdeling eind december 2011 als volgt: •
Prepensioen
10%.
•
Ouderdomspensioen
70%.
•
Nabestaandenpensioen
20%.
•
Arbeidsongeschiktheidspensioen
0%.
Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake het korten van uitkeringen en aanspraken ligt bij het bestuur op grond van: •
Pensioenreglement SBZ 2006: Artikel 21.
•
Pensioenreglement Achmea 2008 I: Artikel 26.
•
Pensioenreglement Achmea 2008 II: Artikel 27.
Groepen die door deze maatregel kunnen worden geraakt •
Deelnemers.
•
Gewezen deelnemers.
•
Pensioengerechtigden.
Effectiviteit maatregel op herstel •
Groot.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 56 | 66
3.7 Samenvatting De volgende tabel geeft een overzicht van de mogelijke maatregelen. De laatste kolom geeft per maatregel aan waar de beslissingsbevoegdheid ligt. Tabel 03.7 Samenvatting Maatregel
Belangengroepen
Effectiviteit op financiële positie
Beslissingsbevoegdheid
Beleggingsbeleid aanpassen
allen
afhankelijk van aanpassing
bestuur
Lagere indexatie
gewezen deelnemers laag bij ongezonde financiele positie gepensioneerden hoog bij gezonde financiele positie
bestuur
Premie verhogen
werkgevers deelnemers
gemiddeld
bestuur
deelnemers deelnemers deelnemers deelnemers deelnemers deelnemers
gemiddeld hoog gemiddeld gemiddeld laag gemiddeld
sociale partners sociale partners sociale partners sociale partners sociale partners sociale partners
Versoberen regeling 1. verlagen opbouwpercentage 2. verlagen onvoorwaardelijke toeslagen 3. verhogen franchise 4. maximering pensioengrondslag 5. nabestaandenpensioen op risicobasis 6. verhogen pensioenleeftijd
Korten van uitkeringen en aanspraken
ABTN BPF Zorgverzekeraars
deelnemers hoog gewezen deelnemers gepensioneerden
bestuur
pagina 57 | 66
4 : Selectie Dit hoofdstuk geeft de door het bestuur van SBZ gemaakte keuze weer uit de mogelijke maatregelen die in de vorige stap zijn geïnventariseerd. 4.1 Beleggingsbeleid Het bestuur zal in een crisissituatie het beleggingsbeleid aanpassen als hier aanleiding toe is. 4.2 Lagere toeslagverlening Het bestuur heeft er voor gekozen om het toeslaginstrument te handhaven conform de huidige staffel. Dat betekent dat er bij een ongezonde financiële positie in beginsel geen toeslag wordt verleend aan pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. Gewezen deelnemers kunnen in de toekomst een lagere pensioenuitkering verwachten. Des te jonger deze gewezen deelnemers zijn, des te meer tijd ze hebben om hier op te anticiperen. Pensioengerechtigden verliezen direct koopkracht. 4.3 Verhoging premie Het bestuur stelt de premie vast volgens de richtlijnen in de ABTN. Het bestuur moet er altijd voor zorgen dat de premie kostendekkend is. Daarnaast moet het bestuur in een situatie van onderdekking zorgen voor een premie die bijdraagt aan herstel tot het minimaal vereist eigen vermogen. In een crisissituatie kan het bestuur de herstelopslag verhogen. De werkgevers en deelnemers dragen dan ook bij aan herstel door het verhogen van de inkomsten. 4.4 Versobering regeling In een crisissituatie zal het bestuur de sociale partners adviseren om de regeling tijdelijk te versoberen om zo meer ruimte te creëren voor een hogere herstelopslag op de premie. Het bestuur zal de sociale partners adviseren om dit te doen door het opbouwpercentage tijdelijk te verlagen. Hierdoor dragen de deelnemers bij aan herstel uit de crisissituatie. Het bestuur acht een tijdelijke verlaging van het opbouwpercentage met maximaal 0,4%-punt nog verantwoord. De deelnemer kan dan na pensionering op de pensioenrichtleeftijd na 40 dienstjaren nog ruim 70% van het gemiddelde salaris minus de franchise ontvangen. Daarnaast zal het bestuur de sociale partners adviseren om de onvoorwaardelijke toeslagen te verlagen als dit nodig is. Het bestuur zal de sociale partners adviseren om geen gebruik te maken van de verlaging van de pensioengrondslag door verhoging van de franchise of door maximering van het salaris, omdat dit de onderlinge solidariteit tussen hoge en lage inkomens beïnvloedt. Het bestuur zal de sociale partners daarnaast ook adviseren om de pensioenleeftijd niet tijdelijk te verhogen als hier geen aanleiding toe is in de wet- en regelgeving. De complexiteit van doorvoering in de administratie en communicatie van de gevolgen van een tijdelijke verhoging van de pensioenleeftijd is naar mening van het bestuur te groot. Dit zal onder meer leiden tot hogere uitvoeringskosten. Om dezelfde reden zal het bestuur ook niet adviseren aan de sociale partners om het nabestaandenpensioen op risicobasis te verzekeren. Bovendien is de effectiviteit van deze maatregel laag. 4.5 Korten uitkeringen en aanspraken Het bestuur heeft besloten dat het korten van uitkeringen en aanspraken als uiterste noodmaatregel wordt ingezet. Alvorens tot deze crisismaatregel wordt besloten zal het bestuur de hiervoor genoemde maatregelen zoveel mogelijk willen ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 58 | 66
inzetten. In geval van korting van uitkeringen en aanspraken zal het bestuur bij de hoogte hiervan rekening houden met de belangen van de gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en deelnemers. Hierbij zal het bestuur ook de bijdrage in ogenschouw nemen die deelnemers al hebben geleverd in de hoogte van de premie of de versobering van de regeling en die de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden al hebben geleverd in de vorm van koopkrachtverlies door gemiste toeslagen. De volgende tabel geeft een overzicht van de maatregelen na selectie. Tabel 04.1 Maatregelen na selectie Maatregel
Belangengroepen
Effectiviteit op financiële positie
Beslissingsbevoegdheid
Beleggingsbeleid aanpassen
allen
afhankelijk van aanpassing
bestuur
Lagere indexatie
gewezen deelnemers laag bij ongezonde financiele positie gepensioneerden hoog bij gezonde financiele positie
bestuur
Premie verhogen
werkgevers deelnemers
gemiddeld
bestuur
deelnemers deelnemers deelnemers deelnemers deelnemers deelnemers
gemiddeld hoog gemiddeld gemiddeld laag gemiddeld
sociale partners sociale partners sociale partners sociale partners sociale partners sociale partners
Versoberen regeling 1. verlagen opbouwpercentage 2. verlagen onvoorwaardelijke toeslagen 3. verhogen franchise 4. maximering pensioengrondslag 5. nabestaandenpensioen op risicobasis 6. verhogen pensioenleeftijd
Korten van uitkeringen en aanspraken
ABTN BPF Zorgverzekeraars
deelnemers hoog gewezen deelnemers gepensioneerden
bestuur
pagina 59 | 66
5 : Prioritering Het bestuur van SBZ beschrijft in dit hoofdstuk de prioritering is van de geselecteerde maatregelen. Tevens laat het per maatregel het effect op het herstelplan zien en het effect van het gehele pakket aan maatregelen. Het bestuur streeft naar een evenwichtige belangenbehartiging van alle belanghebbenden. Bij de prioritering heeft het bestuur de volgende uitgangspunten gehanteerd in het kader van deze evenwichtige belangenbehartiging: •
Alle vier groepen belanghebbenden (deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers) dragen bij aan het herstel.
•
De lasten worden zo veel mogelijk gelijk verdeeld over de jongeren en ouderen binnen het fonds.
Het bestuur beseft daarbij dat de inschatting van de bijdragen van de vier groepen (deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers) lastig te maken is. Op totaalniveau is dit uiteraard wel te bepalen, op individueel niveau én in tijdsvolgorde is dit niet altijd goed mogelijk. Desondanks hanteert het bestuur wel het uitgangspunt dat alle vier groepen belanghebbenden bijdragen aan het herstel. 5.1 De dekkingsgraad daalt op weekbasis met meer dan 5% of op 4-weekbasis met meer dan 10%. Het bestuur zal het beleggingsbeleid aanpassen als hier aanleiding toe is. 5.2 De marge ten opzichte van het vereist eigen vermogen krimpt tot minder dan 10% Het bestuur zal het beleggingsbeleid aanpassen als hier aanleiding toe is. Uit de toeslagenstaffel kan volgen dat gewezen deelnemers en pensioengerechtigden geen volledige toeslagen meer ontvangen. Dit is afhankelijk van de hoogte van de technische voorziening op de RTS en op een rekenrente van 2,5%, de hoogte van de reserves en het beleidsmatig belegd vermogen. 5.3 De dekkingsgraad raakt onder het niveau van het vereist eigen vermogen Het bestuur zal het beleggingsbeleid aanpassen als hier aanleiding toe is. Uit de toeslagenstaffel volgt dat gewezen deelnemers en pensioengerechtigden geen toeslagen meer ontvangen. Daarnaast zal het bestuur een lange termijn herstelplan opstellen. 5.4 Lange termijn herstel is niet meer mogelijk zonder aanvullende maatregelen Het bestuur zal het beleggingsbeleid aanpassen als hier aanleiding toe is. Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden ontvangen geen toeslagen. Het bestuur zal een tijdelijke verhoging van de herstelopslag overwegen. Indien de herstelopslag niet voldoende hoog kan worden vastgesteld om herstel te halen, zal het bestuur de sociale partners vragen om de regeling tijdelijk te versoberen. Het bestuur zal eerst adviseren om het opbouwpercentage tijdelijk te verlagen met maximaal 0,4%-punt. Indien dit niet voldoende is, zal het bestuur de sociale partners adviseren de onvoorwaardelijke toeslag tijdelijk te verlagen. 5.5 De dekkingsgraad nadert het minimaal vereist vermogen Het bestuur zal het beleggingsbeleid aanpassen als hier aanleiding toe is. Uit de toeslagenstaffel volgt dat gewezen deelnemers en pensioengerechtigde geen toeslagen meer ontvangen.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 60 | 66
5.6 De dekkingsgraad raakt onder het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen Het bestuur zal het beleggingsbeleid aanpassen als hier aanleiding toe is. Uit de toeslagenstaffel volgt dat gewezen deelnemers en pensioengerechtigden geen toeslagen meer ontvangen. Daarnaast zal het bestuur een korte termijn herstelplan opstellen. 5.7 Korte termijn herstel is niet meer mogelijk zonder aanvullende maatregelen of korten Het bestuur zal het beleggingsbeleid aanpassen als hier aanleiding toe is. Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden ontvangen geen toeslagen. Het bestuur zal vragen om een tijdelijke verhoging van de herstelopslag. Indien de herstelopslag niet voldoende hoog kan worden vastgesteld om herstel te halen, zal het bestuur de sociale partners vragen om de regeling tijdelijk te versoberen. Het bestuur zal eerst adviseren om het opbouwpercentage tijdelijk te verlagen met maximaal 0,4%-punt. Indien dit niet voldoende is zal het bestuur de sociale partners adviseren de onvoorwaardelijke toeslag tijdelijk te verlagen. Als herstel dan nog niet gehaald kan worden, zal het bestuur besluiten tot korten van de opgebouwde aanspraken en uitkeringen. Het bestuur kan besluiten gedifferentieerd te korten (afhankelijk van de bijdrage die de verschillende belanghebbenden al hebben gedaan), maar zal in beginsel alle belanghebbenden evenredig korten.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 61 | 66
6 : Afronding Dit hoofdstuk geeft antwoord op de negen vragen en is feitelijk “Het financieel crisisplan”. 6.1 Wanneer is er sprake van een crisis? Het bestuur onderscheidt de volgende crisissituaties: a.
De dekkingsgraad daalt op weekbasis met meer dan 5% of op 4-weekbasis met meer dan 10%.
b.
De marge ten opzichte van het vereist eigen vermogen krimpt tot minder dan 10%.
c.
De dekkingsgraad raakt onder het niveau van het vereist vermogen.
d.
Lange termijn herstel is niet meer mogelijk zonder aanvullende maatregelen.
e.
De dekkingsgraad nadert het minimaal vereist vermogen.
f.
De dekkingsgraad raakt onder het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen.
g.
Korte termijn herstel is niet meer mogelijk zonder aanvullende maatregelen of korten.
6.2 Bij welke dekkingsgraad kan SBZ er zonder korten niet meer uitkomen? De volgende tabel geeft de kritische dekkingsgraden bij verschillende standen van de lange rente en het overrendement. Tabel 06.1 Kritische dekkingsgraad
Lange rente Overrendement 1% 2% 3% 4%
1%
2,0%
3,0%
4,0%
5,0%
* * * 103,7%
* 104,0% 100,8% 97,8%
102,9% 99,9% 97,0% 94,2%
100,1% 97,3% 94,5% 91,9%
98,3% 95,5% 92,9% 90,4%
* : Bij deze combinatie van lange rente en overrendement is geen herstel mogelijk
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 62 | 66
6.3 Welke maatregelen staan ter beschikking? De volgende tabel alle mogelijke crisismaatregelen weer. In beginsel zullen de maatregelen tijdelijk worden ingezet. Tabel 06.2 Beschikbare maatregelen Maatregel
Belangengroepen
Effectiviteit op financiële positie
Beslissingsbevoegdheid
Beleggingsbeleid aanpassen
allen
afhankelijk van aanpassing
bestuur
Lagere indexatie
gewezen deelnemers laag bij ongezonde financiele positie gepensioneerden hoog bij gezonde financiele positie
bestuur
Premie verhogen
werkgevers deelnemers
gemiddeld
bestuur
deelnemers deelnemers deelnemers deelnemers deelnemers deelnemers
gemiddeld hoog gemiddeld gemiddeld laag gemiddeld
sociale partners sociale partners sociale partners sociale partners sociale partners sociale partners
Versoberen regeling 1. verlagen opbouwpercentage 2. verlagen onvoorwaardelijke toeslagen 3. verhogen franchise 4. maximering pensioengrondslag 5. nabestaandenpensioen op risicobasis 6. verhogen pensioenleeftijd
Korten van uitkeringen en aanspraken
deelnemers hoog gewezen deelnemers gepensioneerden
bestuur
6.4 Hoe realistisch is de inzet van die maatregelen? Het aanpassen van het beleggingsbeleid is zeer goed mogelijk. Dit geldt ook voor het verlagen van de toeslagen voor pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. Dit is immers staand beleid en volledig de bevoegdheid van het bestuur. Verhoging van de premie is afhankelijk van de omstandigheden in de branche en het draagvlak voor premieverhoging bij de sociale partners. Dit geldt eveneens voor het versoberen van de regelingen door middel van verlaging van het opbouwpercentage of verlaging van de onvoorwaardelijke toeslagen. Het bestuur acht versobering van de regeling door middel van verhogen van de franchise, de maximering van de pensioengrondslag, het nabestaandenpensioen op risicobasis, of het verhogen van de pensioenleeftijd op tijdelijke basis niet realistisch, gezien veranderingen in de solidariteit of de complexe gevolgen voor administratie en communicatie. Het bestuur heeft tot slot de bevoegdheid om de uitkeringen en aanspraken te korten, en acht dit een realistische noodmaatregel is.
6.5 Wat is het financiële effect van de maatregelen? Een indicatie van de effecten staat in de tabel met een overzicht van de beschikbare maatregelen. Voor een nadere indicatie wordt verwezen naar de uitkomsten in hoofdstuk 3Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. Alle maatregelen en financiële effecten zullen door het bestuur worden afgewogen in de brede maatschappelijk context op het moment van de crisis. Het bestuur heeft besloten tot de volgende prioritering: a.
Als de dekkingsgraad op weekbasis met meer dan 5% daalt of op 4-weekbasis met meer dan 10%., dan zal het bestuur het beleggingsbeleid aan passen als hier aanleiding toe is.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 63 | 66
b.
Als de marge ten opzichte van het vereist eigen vermogen krimpt tot minder dan 10%, dan zal het bestuur het beleggingsbeleid aanpassen als hier aanleiding toe is. Uit de toeslagenstaffel kan tevens volgen dat gewezen deelnemers en pensioengerechtigde geen volledige toeslagen meer ontvangen.
c.
Als de dekkingsgraad onder het niveau van het vereist eigen vermogen raakt, zal het bestuur het beleggingsbeleid aanpassen als hier aanleiding toe is. Uit de toeslagenstaffel volgt dan tevens dat gewezen deelnemers en pensioengerechtigden geen toeslagen meer ontvangen. Daarnaast zal het bestuur een lange termijn herstelplan opstellen.
d.
Als lange termijn herstel niet meer mogelijk is zonder aanvullende maatregelen, zal het bestuur: •
Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden geen toeslagen verlenen.
•
Een tijdelijke verhoging van de herstelopslag doorvoeren.
•
De sociale partners vragen om de regeling tijdelijk te versoberen, als de herstelopslag niet voldoende hoog kan worden vastgesteld om herstel te halen. Het bestuur zal eerst adviseren om het opbouwpercentage tijdelijk te verlagen met maximaal 0,4%-punt. Indien dit niet voldoende is zal het bestuur de sociale partners adviseren de onvoorwaardelijke toeslag tijdelijk te verlagen.
e.
Als de dekkingsgraad het minimaal vereist vermogen nadert, zal het bestuur het beleggingsbeleid verder aanpassen als hier aanleiding toe is. Uit de toeslagenstaffel volgt dat gewezen deelnemers en pensioengerechtigden geen toeslagen meer ontvangen.
f.
g.
Als de dekkingsgraad onder het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen raakt, zal het bestuur: •
Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden geen toeslagen verlenen.
•
Het beleggingsbeleid aanpassen als daar aanleiding toe is.
•
Een korte termijn herstelplan opstellen.
Als korte termijn herstel niet meer mogelijk is zonder aanvullende maatregelen of korten, zal het bestuur: •
Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden geen toeslagen verlenen.
•
Een tijdelijke verhoging van de herstelopslag doorvoeren.
•
De sociale partners vragen om de regeling tijdelijk te versoberen, als de herstelopslag niet voldoende hoog kan worden vastgesteld om herstel te halen. Het bestuur zal eerst adviseren om het opbouwpercentage tijdelijk te verlagen met maximaal 0,4%-punt. Indien dit niet voldoende is zal het bestuur de sociale partners adviseren de onvoorwaardelijke toeslag tijdelijk te verlagen.
•
Besluiten tot korten van de aanspraken en uitkeringen, indien herstel met voorgaande maatregelen nog niet gehaald kan worden. Het bestuur kan besluiten gedifferentieerd te korten. Dit besluit is afhankelijk van de bijdrage die de verschillende belanghebbenden al hebben gedaan.
De tabel met kritische dekkingsgraden is afhankelijk van de maatregelen die het bestuur kan nemen. Veronderstel de volgende crisismaatregelen: •
De herstelopslag wordt verhoogd met 10%
•
Het opbouwpercentage wordt verlaagd met 0,4%punt, terwijl de feitelijke premiebijdragen gelijk blijven.
•
De onvoorwaardelijke toeslag wordt niet meer toegekend, terwijl de toeslagkoopsom onverkort wordt geheven.
Tabel 06.3 Kritische dekkingsgraad na inzet bovenstaande crisismaatregelen
Lange rente Overrendement 1% 2% 3% 4%
ABTN BPF Zorgverzekeraars
1%
2%
3%
4%
5%
103,5% 99,9% 96,8% 93,9%
98,3% 95,4% 92,6% 89,9%
95,3% 92,7% 89,9% 87,4%
93,3% 90,7% 88,2% 85,8%
92,0% 89,5% 87,1% 84,8%
pagina 64 | 66
6.6 Op welke wijze wordt rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging? Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers krijgen als eerste te maken met het effect van een crisis. Zij krijgen geen toeslagen meer. Dit beïnvloedt hun koopkracht in de loop van de tijd negatief. Aanvullend wordt een bijdrage aan werkgevers en deelnemers gevraagd door de premie te verhogen. Dit beïnvloedt de koopkracht voor deelnemers negatief en zorgt voor een stijging van de loonkosten voor de werkgevers. Daarna zullen de deelnemers bijdragen in de vorm van versobering van de regeling in de vorm van een lagere pensioenopbouw of een lagere onvoorwaardelijke indexering. Dit beïnvloedt hun pensioenuitkering in de toekomst. Als het nodig is om te korten, zal het bestuur alle bovenstaande inspanningen meenemen om tot een zo eerlijk mogelijke verdeling van de korting van aanspraken en uitkeringen te komen tussen de verschillende belanghebbenden. Daarnaast zal het bestuur hierbij in overweging nemen hoe de tekorten zijn ontstaan. 6.7 Hoe en wanneer wordt met de belanghebbende gecommuniceerd in een crisissituatie? Aanpassing van het beleggingsbeleid zal het bestuur communiceren via de website. Daarnaast publiceert SBZ de dekkingsgraad wekelijks op de website. Met betrekking tot de toeslagenstaffel voor pensioengerechtigden en gewezen deelnemers wordt al regulier gecommuniceerd volgens de voorschriften. Als er sprake is van verhoging van de premie of versobering van de regeling, dan zal het bestuur actief en schriftelijk de deelnemers en werkgevers vooraf informeren. Ditzelfde geldt voor de communicatie rondom het korten van aanspraken en uitkeringen, waarbij de wettelijke eisen in acht worden genomen. Het bestuur heeft de deelnemersraad om advies gevraagd voor vaststelling van dit plan. De inhoud van dit crisisplan zal het bestuur schriftelijk delen met de sociale partners, deelnemers, werkgevers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Ook zal het op de website geplaatst worden. 6.8 Hoe werkt het besluitvormingsproces? Als er een crisissituatie ontstaat, treedt het reglement crisiscommissie in werking. De crisiscommissie bestaat uit drie leden van het bestuur, waaronder de voorzitter of vicevoorzitter, een lid van de beleggingscommissie en een lid van de audit- en compliancecommissie. De commissie informeert binnen 24 uur na inwerkingtreding van dit reglement het bestuur en de voorzitters van de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan dat het reglement in werking is getreden. De crisiscommissie legt standaard na iedere vergadering verantwoording af aan het bestuur. De notulen van de vergadering worden binnen een week beschikbaar gesteld aan het bestuur en de voorzitters van de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan. De adviezen- en actielijst van iedere vergadering wordt binnen 24 uur na de vergadering schriftelijk beschikbaar gesteld aan het bestuur en de voorzitters van de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan. De commissie adviseert het bestuur over de mogelijk op korte termijn te nemen (nood)maatregelen als beschreven in dit plan. Het bestuur dient, nadat zij de door de commissie is geadviseerd, uiterlijk binnen 24 uur te besluiten bij volstrekte meerderheid of zij het advies van de commissie opvolgt. Door het bestuur wordt bepaald op welke wijze op advies van de commissie genomen besluiten worden doorgeleid naar de deelnemersraad ter advisering, conform hetgeen is vastgelegd in de statuten en het reglement van de deelnemersraad. Voor verdere details verwijzen wij u graag naar het reglement crisiscommissie. Versobering van de regeling kan alleen worden besloten door de sociale partners. Het bestuur zal de sociale partners vragen om besluitvorming en hierover adviseren.
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 65 | 66
6.9 Hoe wordt de jaarlijkse toetsing van het crisisplan vormgegeven? Jaarlijks zal het bestuur het crisisplan als bijlage bij de ABTN evalueren en zo nodig aanpassen.
Het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars heeft de bijlagen bij deze ABTN vastgesteld in de bestuursvergadering van 19 maart 2012.
J.G.A. van den Brink
R. Wenselaar
Voorzitter
Vicevoorzitter
Met advies van de deelnemersraad op 14 maart 2012.
H.A.M. Acampo Voorzitter
ABTN BPF Zorgverzekeraars
pagina 66 | 66