Actuariële en bedrijfstechnische nota Stichting Pensioenfonds Consumentenbond
december 2010
met update maart 2012 bijlage 1: Risico-analyse Pensioenfonds CB
Inhoudsopgave INLEIDING ...................................................................................................................................................2 1.
HOOFDLIJNEN INTERNE BEHEERSINGSSYSTEEM EN OPZET ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE EN INTERNE CONTROLE ...............................3 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6. 1.7.
2.
PROCEDURES EN CRITERIA VOOR AANSLUITING VAN WERKGEVERS BIJ FONDS EN VOOR VERKRIJGEN DEELNEMERSCHAP VAN HUN WERKNEMERS..................................................................................................................................6 2.1. 2.2.
3.
VERDELING TAKEN, BEVOEGDHEDEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN ......................................... 3 INTERNE UITVOERINGSORGANISATIE ............................................................................................. 4 UITBESTEDE WERKZAAMHEDEN ...................................................................................................... 5 CONTROLE MECHANISMEN ............................................................................................................... 5 GOED PENSIOENFONDSBESTUUR .................................................................................................... 5 MANAGEMENTINFORMATIE .............................................................................................................. 6 EDUCATIE ......................................................................................................................................... 6
AANSLUITING WERKGEVERS ............................................................................................................ 6 VERKRIJGING DEELNEMERSCHAP .................................................................................................... 6
HOOFDLIJNEN UITVOERINGSOVEREENKOMST ...........................................................7 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
WIJZE VASTSTELLING VERSCHULDIGDE PREMIE EN PREMIEBETALING ......................................... 7 INFORMATIEVERSTREKKING DOOR WERKGEVER AAN PENSIOENFONDS ....................................... 8 PROCEDURES PREMIEBETALINGSACHTERSTAND ............................................................................ 8 PROCEDURES WIJZIGING PENSIOENOVEREENKOMST .................................................................... 9 VOORWAARDELIJKE TOESLAGVERLENING ....................................................................................... 9 PROCEDURES AANGAANDE BESLUITEN OMTRENT VERMOGENSOVERSCHOTTEN, VERMOGENSTEKORTEN DAN WEL WINSTDELING ............................................................................ 9 ONTBINDING EN LIQUIDATIE VAN HET PENSIOENFONDS ............................................................ 10
4.
HOOFDLIJNEN PENSIOENREGELING ...............................................................................10
5.
HERVERZEKERING ......................................................................................................................10
6.
FINANCIËLE OPZET ....................................................................................................................11 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
7.
EIGEN VERMOGEN .......................................................................................................................... 11 PREMIEBELEID ................................................................................................................................ 13 BELEGGINGSBELEID ....................................................................................................................... 13 TOESLAGBELEID ............................................................................................................................. 17 SYSTEMATIEK VASTSTELLING PARAMETERS ................................................................................. 19
FINANCIËLE STURINGSMIDDELEN ...................................................................................19 7.1 7.2 7.3
RESERVE- EN DEKKINGSTEKORT................................................................................................... 19 KOSTENDEKKENDE PREMIE............................................................................................................ 20 FINANCIËLE POSITIE FONDS VOLDOENDE .................................................................................... 20
Bijlagen 1. Risicoanalyse Pensioenfonds Consumentenbond 2. Kenmerken pensioenregeling 3. Vereist eigen vermogen 4. Specificatie premie 5. Verklaring inzake beleggingsbeginselen 6. Beknopte beschrijving beleggingsfondsen 7. Continuïteitsanalyse
Inleiding Zoals in artikel 2 lid 3 van de statuten is vermeld, werkt Stichting Pensioenfonds Consumentenbond gevestigd te ‘s-Gravenhage, hierna te noemen 'het pensioenfonds', volgens een Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). De inhoud van de hierna te beschrijven ABTN is afgestemd op het bepaalde bij en krachtens de Pensioenwet: - artikel 145 van de Pensioenwet; - paragraaf 9 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Deze ABTN is vastgesteld op 15 september 2010, geldt met ingang van 1 januari 2010 en vervangt alle voorgaande nota’s. De beschrijvingen die deze ABTN bevat zijn zodanig dat men op basis van deze ABTN tot een oordeel kan komen over de wijze waarop wordt voldaan aan het bij en krachtens de Pensioenwet bepaalde. De ABTN is onderverdeeld in de volgende onderwerpen: - de hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en van de opzet van de administratieve organisatie en interne controle (hoofdstuk 1); - procedures en criteria voor de aansluiting van werkgevers bij het pensioenfonds en voor het verkrijgen van het deelnemerschap van hun werknemers (hoofdstuk 2); - de hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst (hoofdstuk 3); - de hoofdlijnen van de pensioenregeling (hoofdstuk 4); - herverzekering (hoofdstuk 5); - de financiële opzet (hoofdstuk 6); - de financiële sturingsmiddelen (hoofdstuk 7).
1.
Hoofdlijnen interne beheersingssysteem en opzet administratieve organisatie en interne controle Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de uitvoeringsorganisatie. In figuur 1 is het organisatieschema geschetst. In de volgende paragrafen worden de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden weergegeven. Dit is afgestemd op het bepaalde bij en krachtens hoofdstuk 4 en 5 van de Pensioenwet. Organisatieschema Stichting Pensioenfonds Consumentenbond
Interne administratie (F. Wesseling)
Actuaris (Triple A)
Accountant (KPMG)
Adviseurs (o.m. Triple A)
Externe administrateur (AODS)
Beleggingscommissie
Visitatiecommissie (intern toezicht)
Verantwoordingsorgaan (“RvC”)
Administratie (Centraal Beheer) - uitkeringsadministratie - pensioenadministratie - actuariële berekeningen
1.1.
Ambtelijk secretaris
Bestuur van het pensioenfonds
Dagelijks Bestuur
Herverzekering (Centraal Beheer)
Vermogensbeheer incl. financiële administratie (Aegon Investment Management)
Verdeling taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden Het bestuur heeft de volgende verantwoordelijkheden en bevoegdheden: - Het beheer van het pensioenfonds; - Het uitvoeren van door de werkgever verleende pensioenregeling en het doen van pensioenuitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden van (nietactieve) deelnemers. Het bestuur heeft deze taak gedelegeerd aan de verzekeraar; - Voorbereiden, vaststellen en/of wijzigen statuten en reglement: het zelfstandig vaststellen en/of wijzigen van statuten en/of reglement kan alleen door het bestuur worden geëffectueerd als de wijzigingen voortvloeien uit wettelijke veranderingen of als de haalbare of te behalen pensioenaanspraken niet wijzigen of als de wijzigingen tot stand zijn gekomen in nauw overleg tussen werkgever en vakverenigingen. In alle andere gevallen moet het bestuur de goedkeuring van de algemene vergadering van deelnemers en de werkgever verkrijgen; - Voorbereiden, vaststellen en/of wijzigen uitvoeringsovereenkomst (alleen in overleg met de werkgever); - Voorbereiden, vaststellen en/of wijzigen uitvoeringsbesluiten; - Voorbereiden en vaststellen bestuursbesluiten; - Voorbereiden en vaststellen Jaarverslag; - Contractuele verplichtingen aangaan met derden, waarbij minimaal een deelnemersvertegenwoordiger samen met een werkgeversvertegenwoordiger bevoegd zijn;
-
Toezien op de in 1.3 en 1.4 genoemde werkzaamheden die worden uitgevoerd door het Dagelijks Bestuur, de Beleggingscommissie en Ad hoc voorbereidende bestuurscommissies.
Risicomanagement is een verantwoordelijkheid van het bestuur. Hierbij worden risico’s geïdentificeerd en gekwantificeerd en worden beheersmaatregelen vastgesteld. Met beheersmaatregelen worden activiteiten bedoeld waarmee de kans van optreden of de gevolgen (impact) van risico’s worden beïnvloed. Risicobeheersing is nodig omdat bij de verwezenlijking van de doelstelling van het pensioenfonds het nemen van risico’s onvermijdbaar is. Het is een continuproces, met permanente bijsturing door het bestuur. Een uitwerking van de risicoanalyse van Stichting Pensioenfonds Consumentenbond is terug te vinden in Bijlage 1. Het bestuur heeft een externe voorzitter met stembevoegdheid (namens de werkgever). De verzekeraar (Centraal Beheer) heeft de volgende bevoegdheden en taken: - Het uitvoeren van de pensioenregeling en het doen van pensioenuitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden van (niet-actieve) deelnemers; - Het administreren van de pensioentoezeggingen en de pensioenspaarrekeningen; - Het verzorgen van een jaarlijks depotverslag en de input voor de kwartaalrapportages aan De Nederlandsche Bank (DNB); - Het verzorgen van het jaarlijkse pensioenoverzicht voor de actieve deelnemers (het Uniform Pensioen Overzicht, UPO) en het 5-jaarlijks overzicht voor de nietactieve deelnemers; - Het verzorgen van een “stopbrief” (bij beëindiging deelname), scheidingsbericht, brief bij pensioeningang en een jaarlijkse brief aan pensioengerechtigden; - Het verstrekken van een definitieve opgave bij uitdiensttreding; - Het aanleveren van informatie aan het Pensioenregister. De vermogensbeheerder (Aegon Investment Management) heeft de volgende taken en bevoegdheden: - Het beheren en administreren van de beleggingportefeuille binnen de richtlijnen van het beleggingsmandaat; - Het verzorgen van de input voor de maandrapportages aan DNB en de periodieke verslaglegging over de vermogenspositie en beleggingsprestaties. De externe administrateur (D. Smit, AODS) bereidt het jaarverslag voor en verzorgt de verslaglegging naar DNB. Dit betreft tevens de verslagstaten DNB. De maandrapportages DNB worden verzorgd door het bestuur. 1.2.
Interne uitvoeringsorganisatie Het bestuur heeft onder andere de volgende taken van het pensioenfonds gedelegeerd aan de interne administrateur van het pensioenfonds: - Sturing geven aan interne controle maatregelen; - Financiële administratie en de interne controle daarop; - Sturing geven aan totstandkoming jaarverslag. Het bestuur heeft onder andere de volgende taken van het pensioenfonds gedelegeerd aan de ambtelijk secretaris van het pensioenfonds: - Voorbereiden en uitwerken vergaderingen; - Correspondentie verzorgen en voeren met deelnemers, DNB en andere belanghebbenden; - Bewaken actiepunten.
De secretaris en de voorzitter treden op als Dagelijks Bestuur. Minimaal één keer per maand hebben zij een genotuleerd overleg en verder komen zij regelmatig bijeen voor het bespreken van relevante ontwikkelingen en de voortgang van de activiteiten. Voor verdere details over de taken en bevoegdheden van het Dagelijks Bestuur en de Beleggingscommissie, zie het Huishoudelijke Reglement. Het bestuur heeft een accountantsbureau (KPMG) aangesteld. Deze accountant controleert jaarlijks het depotverslag van de verzekeraar en de overige jaarcijfers van het pensioenfonds en doet vervolgens verslag van zijn werkzaamheden in de vorm van een accountantsverklaring en een verslag aan het bestuur. Het bestuur heeft een actuarieel bureau (Triple A) aangesteld. Er wordt onderscheid gemaakt tussen certificerende en adviserende taken. De certificerende actuaris bepaalt of de voorziening pensioenverplichtingen volgens de fondsgrondslagen en op basis van de door de accountant gecontroleerde gegevens is vastgesteld en of deze voldoende prudent is. De certificerende actuaris rapporteert éénmaal per jaar aan het fondsbestuur door middel van een actuarieel rapport en een actuariële verklaring. Rapportage vindt plaats uiterlijk 1 juli van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de rapportage betrekking heeft. De adviserende actuaris geeft het bestuur gevraagd en ongevraagd advies over de activiteiten van het fonds en de ontwikkeling van wet- en regelgeving. 1.3.
Uitbestede werkzaamheden Het bestuur heeft de uitkeringsadministratie, de pensioenadministratie, de werkzaamheden inzake actuariële berekeningen en de belegging van het vermogen uitbesteed aan externe deskundigen, respectievelijk Centraal Beheer en Aegon Investment management.
1.4.
Controle mechanismen In de contracten met externe deskundigen inzake uitbestede werkzaamheden heeft het bestuur clausules opgenomen inzake functiescheiding en verdere interne controle maatregelen. Het bestuur is verantwoordelijk voor het uitvoeren van interne controle maatregelen gericht op de juiste en volledige registratie van de gegevens van het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft op het gebied van administratieve organisatie en interne controle maatregelen getroffen ter naleving van de Sanctiewet 1977 en de op grond van die wet vastgestelde regelingen en besluiten met betrekking tot het financieel verkeer. Het pensioenfonds heeft een compliance officer aangesteld die toeziet op de naleving van de gedragscode voor bestuursleden en de leden van het verantwoordingsorgaan.
1.5.
Goed pensioenfondsbestuur Het bestuur van het pensioenfonds heeft gezorgd voor de organisatie van een transparant intern toezicht per 1 juli 2007. Daartoe heeft het bestuur een visitatiecommissie ingesteld en een “Reglement visitatiecommissie” opgesteld. De eerste visitatie vond plaats in november 2009. De bepalingen omtrent het intern toezicht zijn nader uitgewerkt in de statuten. Het bestuur van het pensioenfonds heeft gezorgd voor de instelling van een verantwoordingsorgaan per 1 juli 2007. Het bestuur en het verantwoordingsorgaan komen conform artikel 8 lid 8 van de statuten minstens eenmaal per jaar bijeen. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit 3 leden: - Een vertegenwoordiger van de werkgever; - Een vertegenwoordiger van de deelnemers, via de OR; - Een vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden.
1.6.
Managementinformatie Het bestuur wordt voorzien van managementinformatie. Jaarlijks worden de uitvoerings- en administratiekosten, de advieskosten en de kosten van vermogensbeheer gebudgetteerd. Het bestuur stelt jaarlijks een taakstellende begroting vast. Iedere maand wordt de Beleggingscommissie geïnformeerd door de vermogensbeheerder over de ontwikkeling van en de resultaten uit het belegd vermogen. Bij iedere bestuursvergadering brengt de Beleggingscommissie daarover verslag uit. Het bestuur rapporteert op maandbasis aan DNB de ontwikkelingen in het belegd vermogen volgens een vast formaat. Tot slot stelt het bestuur jaarlijks de statutaire jaarrekening en staten voor DNB vast.
1.7.
Educatie Het bestuur waarborgt de deskundigheid door te werken volgens een deskundigheidsplan. In dit deskundigheidsplan staat beschreven welke functieeisen aan bestuurders c.q. het bestuur als zodanig worden gesteld en hoe deze worden bereikt. Ook ziet het bestuur toe op de deskundigheid van de leden van het verantwoordingsorgaan. In september 2008 hebben de individuele bestuursleden met goed gevolg een Deskundigheidstoets gedaan (Towers Perrin Academy). De getoetste terreinen waren: - Het besturen van een organisatie; - Relevante wet- en regelgeving; - Pensioenregelingen en – soorten; - Actuariële begrippen en verslaglegging; - Vermogensbeheer; - AO/IC; - Uitbesteding; - Communicatie. Jaarlijks wordt door het bestuur een Deskundigheidsplan (incl. opleidingstraject per bestuurslid) opgesteld. Dit om de verdeling van alle deskundigheden goed te monitoren en de deskundigheid up-to-date te houden (permanente educatie).
2.
Procedures en criteria voor aansluiting van werkgevers bij fonds en voor verkrijgen deelnemerschap van hun werknemers
2.1.
Aansluiting werkgevers Vereniging Consumentenbond, gevestigd te Den Haag en de door de Consumentenbond aangewezen gelieerde ondernemingen waarvan een pensioenregeling door het fonds wordt uitgevoerd. In dat geval wordt met de aangesloten ondernemingen een uitvoeringsovereenkomst gesloten. Voor de hoofdlijnen van deze uitvoeringsovereenkomst wordt verwezen naar hoofdstuk 3.
2.2.
Verkrijging deelnemerschap Blijkens het pensioenreglement van het pensioenfonds worden werknemers van de aangesloten werkgever onder de volgende voorwaarden deelnemer in de regeling: de werknemer, vallend onder de CAO van de Vereniging Consumentenbond, neemt deel aan de regeling.
3.
Hoofdlijnen uitvoeringsovereenkomst De afspraken over de uitvoering van de pensioenovereenkomst tussen het pensioenfonds en de aangesloten werkgever zijn vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 25 van de Pensioenwet. In paragraaf 3.2 van de Pensioenwet staan de eisen omtrent de inhoud ervan opgesomd.
3.1
Wijze vaststelling verschuldigde premie en premiebetaling De premie wordt als doorsneepremie bepaald in een model waarbij rekening wordt gehouden met de volgende factoren: - Uitvoeringskosten (administratiekosten, kosten van actuaris en accountant, beleggingskosten); - Loonontwikkeling; - Actuariële inkoop pensioenaanspraken inclusief overlijdensdekking en dekking arbeidsongeschiktheid en de beschikbare premie in verband met de pensioenverplichtingen zoals omschreven in het pensioenreglement; - Gewenst vermogen. De kosten van de pensioenvoorziening komen voor rekening van de werkgever en werknemer gezamenlijk: 1. De bijdrage van de werknemer is vastgesteld op 5,37% van de pensioengrondslag. Het premieniveau wordt vastgesteld in overleg tussen het bestuur van de Stichting Pensioenfonds Consumentenbond en de directie van de Vereniging Consumentenbond na vooraf advies van de actuaris. Het bestuur moet daarbij akkoord zijn met de premie om te waarborgen dat de regeling robuust kan worden uitgevoerd. 2. De werkgever is gehouden jaarlijks bij het fonds de bijdragen te storten ter financiering van de aanspraken, zoals deze voortvloeien uit het pensioenreglement en de statuten en berekend naar de grondslagen zoals beschreven in de ABTN. Het reguliere percentage bedraagt 22.5% van de som van de pensioengrondslagen (loonsom minus franchise). Vanaf 1 juni 2009 tot en met 30 mei 2012 is de jaarlijkse bijdrage echter 24.5% van de som van de pensioengrondslagen van de deelnemers in het betreffende jaar. Deze tijdelijke verhoging is bedoeld voor een vlot herstel van het pensioenfonds. De jaarlijkse bijdrage wordt geacht kostendekkend te zijn. De werkgever kan niet verplicht worden tot betaling van een hogere bijdrage. De werkgever heeft evenmin de mogelijkheid om, behoudens het bepaalde in artikel 7 van de uitvoeringsovereenkomst, de bijdragen op een lager niveau vast te stellen dan voortvloeit uit de hierboven omschreven berekeningsmethodiek. Door betaling van bovenstaande bijdrage voldoet de werkgever aan de verplichtingen uit hoofde van de pensioentoezegging zoals vastgelegd in het pensioenreglement en kan de werkgever niet aansprakelijk gesteld worden voor enig tekort in het fonds, dan wel kan de werkgever geen aanspraak maken op enig overschot in het fonds. Er is geen financieel verhaal mogelijk op de werkgever, behoudens het niet naleven van de bepalingen in deze overeenkomst. De pensioenrechten en pensioenaanspraken worden – voorzover mogelijk - per 1 januari in enig jaar met een toeslag verhoogd. Het bestuur beslist, voor zover de financiële positie van het fonds dat toelaat, evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagtoezegging is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald.
3.2
Informatieverstrekking door werkgever aan pensioenfonds De werkgever zal alle volgens het pensioenreglement daarvoor in aanmerking komende werknemers aanmelden bij het pensioenfonds met inachtneming van de bepalingen van het pensioenreglement. De werkgever is verplicht deelnemers bij het pensioenfonds aan te melden en bij beëindiging van het deelnemerschap af te melden. De werkgever is verplicht de volgende voor de uitvoering benodigde gegevens en mutaties in deze gegevens aan het pensioenfonds te leveren: - de naam van de deelnemers; - het adres van de deelnemers; - de geboortedatum van de deelnemers; - het burgerservicenummer van de deelnemers; - het personeelsnummer; - de salarisgegevens van de deelnemers; - ingangsdatum van de pensioenovereenkomst; - en alle overige relevante gegevens om een pensioenaanspraak te kunnen vaststellen. Verder geldt: - De werkgever levert de hierboven genoemde gegevens en mutaties maandelijks in bestandsvorm bij het pensioenfonds aan; - De werkgever informeert het pensioenfonds wie als rechtsgeldige vertegenwoordiger kan optreden voor de betrokken deelnemers bij een wijziging van de pensioenovereenkomst; - De werkgever informeert het pensioenfonds binnen 10 dagen over een wijziging van de pensioenovereenkomst. De informatie dient schriftelijk te worden verstrekt en een volledige opsomming te bevatten van de overeengekomen wijzigingen. Bij inwerkingtreding van het bepaalde in artikel 37 van de Pensioenwet sluit het pensioenfonds een overeenkomst met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op basis waarvan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de arbeidsongeschiktheid van een deelnemer aan het pensioenfonds meldt.
3.3
Procedures premiebetalingsachterstand Betalingstermijnen Op 1 januari van elk kalenderjaar raamt het pensioenfonds de bijdragen over dat jaar als percentage van de som van de geschatte pensioengrondslagen van het betreffende kalenderjaar en factureert deze aan de werkgever. De werkgever betaalt deze vooruit aan het pensioenfonds met een uiterste betalingstermijn van 8 dagen. Aan het einde van elk kalenderjaar zal een verrekening plaatsvinden tussen de geraamde en de werkelijk verschuldigde bijdragen. De uiterste betalingstermijn hiervan is 31 december. De hierboven genoemde termijnen gelden niet indien er sprake is van beëindiging van de deelneming. In dat geval wordt de ten tijde van de beëindiging nog verschuldigde premie binnen dertien weken voldaan. Niet-nakoming van de betalingsverplichting door de werkgever Indien de werkgever zijn verplichting tot betaling aan het pensioenfonds niet binnen een maand na afloop van de zojuist genoemde periode is nagekomen, is ieder der bestuurders van het pensioenfonds gehouden ervoor zorg te dragen, dat dit binnen 30 dagen aan DNB wordt meegedeeld. Het pensioenfonds informeert elk kwartaal schriftelijk de deelnemersraad, en bij het
ontbreken daarvan de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, wanneer sprake is van: - een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door het pensioenfonds te ontvangen jaarpremie en - tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens wettelijke bepalingen geldende eisen met betrekking tot het minimum eigen vermogen van het pensioenfonds. Gedurende de in de hierboven bedoelde situatie informeert het pensioenfonds tevens elk kwartaal de ondernemingsraad van de werkgever. 3.4
Procedures wijziging pensioenovereenkomst De in het pensioenreglement omschreven pensioenregeling kan wijzigen als de werkgever de bijdrage aan de pensioenregeling moet verlagen, beperken of beëindigen vanwege ingrijpende wijziging van omstandigheden. Een ingrijpende wijziging van omstandigheden wordt in ieder geval aanwezig geacht indien: - De overheid maatregelen treft op het gebied van pensioenen en sociale verzekeringen, ten gevolge waarvan het handhaven van de bijdragen niet meer of niet meer in dezelfde mate gevergd kan worden; - De financiële resultaten van de werkgever daartoe noodzaken. Een belangrijke indicatie hiervoor is een negatief ‘eigen vermogen’ bij de werkgever. De toetsing van deze situatie vindt plaats door een externe accountant; - De werkgever verplicht wordt tot aansluiting bij een verplicht gesteld bedrijfs(tak)pensioenfonds. Wanneer de werkgever voornemens is tot uitoefening van hiervoor omschreven bevoegdheid over te gaan, is hij verplicht hieromtrent vooraf met het bestuur van het fonds te overleggen. Nadat de werkgever het besluit tot vermindering of beëindiging van zijn bijdragen heeft genomen, deelt hij het besluit onverwijld schriftelijk mede aan het fonds alsmede aan degenen wier pensioen of aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen. Het fonds zal in een zodanig geval onmiddellijk de herverzekeraar en degenen van wie het pensioen of de aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen, schriftelijk in kennis stellen van de daaraan verbonden gevolgen en de eventueel aan te brengen wijzigingen in het pensioenreglement. Bij wijziging of intrekking van de pensioenregeling zullen de tot het moment van wijziging opgebouwde rechten niet verder worden aangetast dan wettelijk is toegestaan.
3.5
Voorwaardelijke toeslagverlening In het toeslagenbeleid wordt aangegeven of, en in welke mate en onder welke omstandigheden, pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Ten behoeve van dit beleid heeft het bestuur van het pensioenfonds de bepalingen in het reglement opgenomen. Het toeslagenbeleid wordt uitgebreider beschreven in 6.4.
3.6
Procedures aangaande besluiten omtrent vermogensoverschotten, vermogenstekorten dan wel winstdeling Tussen het fonds en de aangesloten vereniging geldt een afspraak van een vaste premie, ongeacht de financiële status van het fonds. De premie is naar verwachting kostendekkend. Ingeval van tekorten binnen het fonds, dient een lange termijn herstelplan (ingeval van reservetekort) dan wel een korte termijn herstelplan (ingeval van dekkingstekort) te worden opgesteld en ter goedkeuring aan DNB te worden voorgelegd. Het plan dient aan te tonen dat het fonds binnen de gestelde termijn van maximaal 15 jaar respectievelijk 3 jaar weer uit bedoeld tekort geraakt. Als het dekkingstekort niet tijdig opgeheven kan worden, kan het bestuur besluiten de opgebouwde rechten te reduceren, zodanig dat daarmee alsnog aan de dekkingseisen wordt voldaan. Als het reservetekort niet tijdig opgeheven dreigt te
worden, kan het bestuur besluiten het toeslagenbeleid aan te scherpen, de opbouw te beperken of combinaties van die maatregelen te treffen. 3.7
4.
Ontbinding en liquidatie van het pensioenfonds Het fonds kan worden ontbonden bij een met algemene stemmen genomen bestuursbesluit. Het fonds treedt in liquidatie op de dag van dit bestuursbesluit. De vereffening zal plaatsvinden conform artikel 12.4 van de statuten en het overschot na de vereffening wordt door het bestuur vastgesteld zoveel mogelijk in overeenstemming met het doel van het fonds.
Hoofdlijnen pensioenregeling Uitgegaan wordt van het pensioenreglement geldend voor de werknemers van de Vereniging Consumentenbond, dat in werking is getreden per 1 januari 1997. Dit pensioenreglement is laatstelijk gewijzigd op 9 oktober 2009. In 2005 is het systeem van de ‘toegezegd pensioen’ regeling vervangen door een collectieve ‘toegezegde bijdrage’ regeling. Deze collectieve ‘toegezegde bijdrage’ regeling, hierna collectief DC, kent de volgende uitgangspunten: 1. Jaarlijks stelt de werkgever voor de deelnemers een premie ter beschikking overeenkomstig de tussen het fonds en de werkgever gesloten financieringsovereenkomst. Deze financieringsovereenkomst ligt voor iedere deelnemer bij het fonds ter inzage. 2. Deze premie bestaat uit een vast percentage over de som van de pensioengrondslagen van de deelnemers. De werkgever verhaalt de premie voor een deel op de deelnemers. 3. De in punt 1 bedoelde premie wordt aangewend voor: a. de aanspraken toegekend op basis van dit pensioenreglement; b. de voor de uitvoering van de regeling noodzakelijke uitvoeringskosten; c. de krachtens wetgeving aan te houden buffers. 4. Waar in dit pensioenreglement over aanspraken of toezeggingen wordt gesproken, geldt steeds dat deze voorwaardelijk zijn. De uiteindelijke hoogte van de uitkering gedurende pensioengerechtigde leeftijd is afhankelijk van de financiële positie van het fonds op dat moment. 5. Wanneer de dekkingsgraad onder het vereiste niveau daalt, kan het bestuur de pensioenopbouw en/of de (opgebouwde) aanspraken verlagen, eventueel in achtneming van de kortingsregeling. Dit is uitgewerkt in artikel 13 van het pensioenreglement. 6. Alle actuariële- en beleggingsrisico’s zijn voor rekening van de verzekerden van het fonds. Door betaling van de in punt 1 bedoelde premie voldoet de werkgever aan al haar verplichtingen uit hoofde van de pensioentoezegging. De werkgever kan niet aansprakelijk worden gesteld voor enig tekort in de stichting. Ook kan de werkgever geen aanspraak maken op enig overschot in de stichting. Specifieke kenmerken (o.a. pensioenleeftijd, ouderdoms- en wezenpensioen en pensioenspaarrekening) staan in Bijlage 2.
5.
Herverzekering Ter zake van het overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico heeft het pensioenfonds een herverzekeringsovereenkomst met Centraal Beheer Verzekeringen. De herverzekering betreft een integrale verzekering op kapitaalbasis met technische winstdeling en een stoplossdekking voor het dekken van technische
verliezen. Effectief is de verzekering een integrale stoplossdekking. De contractperiode bedraagt 5 jaar met een opzegtermijn van 6 maanden.
6.
Financiële opzet De voornaamste financiële doelstellingen van het pensioenfonds zijn: - het waarborgen van de opbouw van de pensioenaanspraken overeenkomstig de in het reglement vastgelegde bepalingen; - het minimaliseren van de kansen op een dekkings- en reservetekort, alsmede van de mate van dekkings- en reservetekort; - het maximaliseren van het beleggingsrendement om de nagestreefde toeslagen te realiseren. In dit hoofdstuk wordt de financiële opzet van het pensioenfonds uiteengezet. Ingegaan wordt op de waarderingsgrondslagen van de pensioenverplichtingen en het belegd vermogen, alsmede de uitgangspunten voor het premiebeleid, het beleggingsbeleid en het toeslagbeleid. Uitgangspunt bij de financiële opzet is de wet- en regelgeving zoals beschreven in: - de Pensioenwet (hoofdstuk 6); - het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen; - de Regeling Pensioenwet; - de Regeling Parameters pensioenfondsen; - de Beleidsregel Toeslagenmatrix.
6.1
Eigen vermogen Waarderingsgrondslagen beleggingen De waardering van de bezittingen van het pensioenfonds geschiedt op marktwaarde. Een nadere beschrijving van de waarderingsgrondslagen is opgenomen in paragraaf 6.3. Technische voorzieningen Het pensioenfonds stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot het geheel van pensioenverplichtingen. De voorwaardelijke toeslagverlening maakt geen onderdeel uit van de pensioenverplichtingen. De vaststelling van de technische voorzieningen geschiedt op basis van de volgende uitgangspunten: - Berekening vindt plaats op basis van marktwaardering. - De grondslagen zijn gebaseerd op prudente beginselen inzake overlijden, arbeidsongeschiktheid en levensverwachting. - De methodiek van vaststelling is van jaar op jaar consistent, tenzij juridische, demografische en/of economische omstandigheden zich hiertegen verzetten. De technische voorzieningen van het pensioenfonds bestaan uit de voorziening pensioenverplichtingen. Deze voorziening is gelijk aan: - voor de actieve deelnemers de - op basis van prudente grondslagen vastgestelde - actuariële contante waarde van de over de verstreken dienstjaren verkregen pensioenaanspraken, inclusief de toegekende toeslagen. - voor niet-actieve deelnemers de actuariële contante waarde van de verzekerde pensioenen, inclusief de tot balansdatum verstrekte toeslagen. - voor arbeidsongeschikte deelnemers de actuariële contante waarde van de verzekerde pensioenen, inclusief het premievrijgestelde deel van de toekomstige premies. Het betreft hierbij de contante waarde van de toekomstige - tot en met de pensioendatum - te betalen reglementaire
pensioenbijdragen, waarbij de kans op revalidering buiten beschouwing is gelaten. De voorziening pensioenverplichtingen is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen. Intrest
Conform de Rentetermijnstructuur Financieel Toetsingskader, zoals deze wordt gepubliceerd door DNB.
Sterfte
Volgens de AG Prognosetafels 2010 – 2060 (zoals gepubliceerd door het AG). Voorts wordt rekening gehouden met het verschil in overlevingskansen tussen de werkende en de totale bevolking door middel van een leeftijdsafhankelijke correctie op de overlevingskansen. Vanwege voorzienbare verzwaring van de sterftegrondslagen in 2010 is vanaf ultimo 2009 in de voorziening een forfaitaire opslag van 4,0% opgenomen. Volgens samenlevings- en gehuwdheidsfrequenties zoals die door de verzekeraar worden gehanteerd. Er wordt gerekend met werkelijke leeftijden.
Gehuwdheid Leeftijden Leeftijdsverschil Kosten Uitkeringen Aanwendingsfactoren
Flexibiliseringsfactoren
Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw is op 3 jaar gesteld (man ouder dan vrouw). Voor excassokosten wordt een voorziening getroffen ter grootte van 2,0% van de voorziening pensioenverplichtingen. Bij de waardering van de aanspraken is uitgegaan van de veronderstelling dat de pensioenuitkeringen continu geschieden. De opgebouwde kapitalen in de beschikbare premie regeling worden op de pensioenleeftijd aangewend voor de inkoop van pensioenaanspraken. De aanwendingsfactoren zijn gebaseerd op de volgende actuariële uitgangspunten: rekenrente van 4% sterfte conform de AG Prognosetafels 2010 – 2060 (zoals gepubliceerd door het AG) sexeneutraal De flexibiliseringsfactoren zijn gebaseerd op de hierboven genoemde actuariële uitgangspunten.
Minimaal vereist eigen vermogen Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt 4,3% (ultimo 2009) van de technische voorzieningen en voldoet daarmee aan de daaromtrent gestelde wettelijke eisen bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet. Indien het pensioenvermogen minder bedraagt dan de som van de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen, bestaat er een dekkingstekort. Als er sprake is van een dekkingstekort stelt het pensioenfonds een korte-termijnherstelplan op met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens artikel 140 van de Pensioenwet. Indien de situatie van een dekkingstekort ontstaat, zal het pensioenfonds DNB direct inlichten over de ontstane situatie. Uit het korte-termijnherstelplan zal blijken dat het pensioenfonds zo snel mogelijk - maar uiterlijk binnen de periode drie jaar na ontstaan van de onderdekking het minimaal vereist eigen vermogen heeft hersteld. Vereist eigen vermogen Het pensioenfonds stelt het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van een jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen. De onderliggende methodiek is beschreven in Bijlage 3. Indien het pensioenvermogen minder bedraagt dan de som van de technische voorzieningen en het vereist eigen vermogen, bestaat er een reservetekort. Als er sprake is van een reservetekort stelt het pensioenfonds een langetermijnherstelplan op met in achtneming van wettelijke eisen.
Indien de situatie van een reservetekort ontstaat, zal het pensioenfonds DNB direct inlichten over de ontstane situatie. In het lange-termijnherstelplan beschrijft het pensioenfonds de maatregelen die worden genomen om binnen maximaal 15 jaar het reservetekort op te heffen. 6.2
Premiebeleid In deze paragraaf wordt het premiebeleid van het pensioenfonds beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde: 1. de hoogte van de kostendekkende premie conform de voorschriften gesteld bij en krachtens artikel 128 van de Pensioenwet alsmede door DNB; 2. de feitelijke premie, zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst; 3. de premieaanwending. Hoogte kostendekkende premie De hoogte van de (zuivere) kostendekkende premie wordt bepaald door rekening te houden met: - de aanspraken en beschikbare premie toegekend op basis van het pensioenreglement; - de voor de uitvoering van de regeling noodzakelijke uitvoeringskosten; - de herverzekeringspremies; - de opslag die nodig is voor het in stand houden van het VEV. Solvabiliteitsopslag De solvabiliteitsopslag die wordt toegepast bij de vaststelling van de kostendekkende premie is gelijk aan het percentage vereist eigen vermogen. In Bijlage 4 is een cijfermatige onderbouwing opgenomen van bovengenoemde premie en opslag. Feitelijke premie De feitelijke premie is gelijk aan de premie zoals omschreven in paragraaf 3.1. Premieaanwending De feitelijk ontvangen premie zal gebruikt worden voor: - de aanspraken toegekend op basis van het pensioenreglement; - de voor de uitvoering van de regeling noodzakelijke uitvoeringskosten; - de krachtens wetgeving aan te houden buffers. Indien de premie ontoereikend is voor de hierboven omschreven inkoop en er geen verrekening resteert vanuit voorgaande jaren, zal de pensioenopbouw van alle deelnemers naar rato verlaagd worden zodanig dat de premie wel kostendekkend is.
6.3
Beleggingsbeleid In deze paragraaf wordt het beleggingsbeleid van het pensioenfonds beschreven. Tevens zijn hierin de richtlijnen voor het vermogensbeheer vastgelegd. Conform de artikelen 123 en 124 van de Pensioenwet en paragraaf 5 uit het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen wordt achtereenvolgens ingegaan op het strategisch beleggingsbeleid, de opzet en uitvoering van de vermogensbeheeractiviteiten, de wijze van risicometing en -beheersing, de opzet van de resultaatsevaluatie alsmede de waarderingsgrondslagen. Bijlage 5 beschrijft de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van Pensioenfonds Consumentenbond.
a.
Strategisch beleggingsbeleid
1.
Beleggingsdoelstelling Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen op korte en lange termijn veilig te stellen wenst het bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde en solide wijze
te beleggen. Dit komt in grote mate overeen met de prudent person gedachte conform de Europese richtlijnen 1. In lijn hiermee is de hoofddoelstelling van het beleggingsbeleid: “het op lange termijn realiseren van een zo hoog mogelijk rendement uitgaande van het strategische beleggingsbeleid bij een acceptabel risico, rekening houdend met de verplichtingenstructuur van het pensioenfonds.” Om de doelstelling te realiseren voert het pensioenfonds een ‘actieve’ beleggingsstijl. Dat wil zeggen: het realiseren van een hoger rendement dan de performance van de benchmark, binnen de in deze paragraaf vastgestelde restricties, op basis van de marktvisie van de geselecteerde vermogensbeheerder. De performance van de benchmark is gerelateerd aan de verschillende hieronder beschreven herbeleggingindices. 2.
Samenstelling strategische beleggingsportefeuille en tactische bandbreedtes De strategische beleggingsmix en de bandbreedtes daaromheen zien er per 1 februari 2010 als volgt uit:
Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Commodities Liquide middelen Totaal
Strategische mix 66,4% 20,3% 8,3% 5,0% 0% 100%
Minimum
Maximum
51,4% 15,3% 3,3% 2,5% -3%
81,4% 25,3% 13,3% 7,5% 3%
De samenstelling van het vermogen dient binnen de bovenstaande minima en maxima te blijven. De mogelijkheid tot voorbeleggen (door middel van het accepteren van een tijdelijk tekort op liquide middelen) is toegestaan. In lijn met de doelstelling van het pensioenfonds om rekening te houden met de verplichtingenstructuur, dekt het pensioenfonds het renterisico voor 50% af (per 1 februari 2010). Concreet betekent dat dat een gedeelte van de vastrentende waarden in een Long Duration Fund is belegd. 2 b.
Opzet en uitvoering vermogensbeheeractiviteiten
1.
Organisatie vermogensbeheer Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor het strategische beleggingsbeleid. Onder het strategisch beleggingsbeleid wordt verstaan de vaststelling van het doel en de stijl van het beleggingsbeleid, de strategische beleggingsportefeuille en bandbreedtes, de benchmarks en de selectie en aanstelling van de vermogensbeheerder. De vermogensbeheerder is verantwoordelijk voor het tactische en operationele beleggingsbeleid. De vermogensbeheerder is binnen de hier geformuleerde 1
2
Richtlijn nr. 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van juni 2003 betreffende de werkzaamheden van het toezicht op instellingen voor bedrijfsvoorziening. Het Long Duration Fund (“AEAM Long Duration Overlay”) werkt met een zogeheten overlay structuur die als doel heeft (een deel van) het beoogde renterisicoprofiel van de totale vastrentende portefeuille in overeenstemming te brengen met het gewenste renterisicoprofiel.
randvoorwaarden vrij in de wijze van belegging en herbelegging. De vermogensbeheerder is verantwoordelijk voor het verzamelen, administreren en rapporteren over de beleggingen aan het bestuur. Het bestuur heeft de voorbereiding en de uitvoering van het beleggingsbeleid uitbesteed aan Aegon Investment Management (AIM). Teneinde zich daarin te laten adviseren heeft het bestuur een Beleggingscommissie ingesteld. Deze commissie is belast met monitoring van de prestaties van de vermogensbeheerder en rapporteert hierover tijdig aan het bestuur. Minstens ieder kwartaal komt de commissie bijeen voor het bespreken van de actuele beleggingsresultaten. Hiervan wordt schriftelijk verslag opgesteld dat aan het bestuur wordt toegestuurd. De Beleggingscommissie bereidt jaarlijks (de aanpassing van) het beleggingsmandaat voor. Ook adviseert de commissie – indien aan de orde – bij de keuze van een nieuwe vermogensbeheerder. 2.
Structuur vermogensbeheer De vermogensbeheerder van het pensioenfonds is AEGON Investment Management (AIM). Begin maart 2007 heeft een transitie plaatsgevonden waarbij de gehele beleggingsportefeuille op verzoek van het fonds door F&C aan AIM is overgedragen. Als externe vermogensbeheerder heeft AIM zodoende de taak om binnen de in dit beleggingsplan opgestelde doelstellingen en restricties het tactische en operationele beleggingsbeleid uit te voeren. De beheerder, AIM heeft een vergunning van de AFM op grond van de Wet op het financieel toezicht om beleggingsinstellingen te beheren. Bewaarder van de door AIM beheerde fondsen is AEGON Custody.
c.
Wijze van risicometing en –beheersing De risicobeheersing is vormgegeven door de onderstaande randvoorwaarden. De vermogensbeheerder dient deze restricties te respecteren. Door middel van rapportages door de vermogensbeheerder kan de naleving van deze voorwaarden door het bestuur worden gecontroleerd.
1.
Randvoorwaarden vastrentende waarden Zoals reeds beschreven is, bestaat de portefeuille voor 66,4% (strategisch) uit vastrentende waarden. De vastrentende waarden zijn onderverdeeld in de onderstaande categorieën. Voor iedere categorie is tevens aangegeven hoeveel er minimaal en maximaal in mag worden belegd. Genoemde percentages gelden vanaf 1 februari 2010. Vastrentende waarden AEAM European Bond Fund AEAM European Credit Fund AEAM Emerging Market Debt Fund AEAM Global High Yield Fund AEAM Long Duration Overlay
Strategisch 45.6% 30.0% 10.0% 9.6% 4.8%
Minimum 30.6% 23.0% 7.0% 6.6% 1.92%
Maximum 60.6% 37.0% 13.0% 13.5% 9.6%
Bij de vastrentende waarden hoeft er geen minimum percentage in een bepaalde regio geïnvesteerd te worden. Alle beleggingen luiden ofwel in euro of zijn gehedged naar de euro. Bijlage 6 geeft een beknopte beschrijving (doelstelling, benchmark en restricties) per fonds. 2.
Randvoorwaarden aandelen Strategisch bestaat 20,3% van de portefeuille uit aandelenbeleggingen. Ten behoeve van deze beleggingen wordt gebruik gemaakt van het TKPI MultiManager
World Equity Afdekking Fund. Belegd kan o.a. worden in de volgende regio’s: Europa, Noord-Amerika, Japan en opkomende markten (Latijns-Amerika en Azië). Alle aandelen dienen te zijn genoteerd aan algemeen erkende beurzen. 3.
Randvoorwaarden vastgoed Het pensioenfonds is in vastgoed belegd door middel van het AEAM Global Real Estate Fund. Het gedeelte, dat strategisch in deze categorie wordt belegd, is gelijk aan 8,3%. De bijbehorende bandbreedtes zijn 3,3% en 13,3%.
4.
Randvoorwaarden commodities Het pensioenfonds is in commodities belegd door middel van het AEAM Global Commodity Fund. Het gedeelte, dat strategisch in deze categorie wordt belegd, is gelijk aan 5.0%. De bijbehorende bandbreedtes zijn 2,5% en 7,5.
5.
Randvoorwaarden liquide middelen Onder liquide middelen wordt verstaan: deposito’s en kasgeld in euro’s met een looptijd van maximaal één jaar. Het opnemen van kasgeldleningen is toegestaan bij de voorfinanciering van beleggingen en/of het overbruggen van tijdelijke tekorten.
6.
Derivaten Derivaten vormen als afgeleide beleggingsinstrumenten geen aparte beleggingscategorie. De vermogensbeheerder mag slechts beperkt van derivaten gebruik maken bij vastrentende waarden om: - de risicograad van de beleggingsportefeuille te verlagen; - tactische wijzigingen in de portefeuille op een efficiënte wijze tot stand te brengen; - op defensieve wijze valutarisico’s af te dekken door middel van valutatermijntransacties. Het gebruik van derivaten op enige andere wijze is slechts toegestaan na overleg met en goedkeuring van het bestuur van het pensioenfonds. De totale portefeuille inclusief derivatenposities dient te allen tijde binnen de vermelde randvoorwaarden te blijven.
7.
Valuta’s Valutatransacties die geen betrekking hebben op onderliggende waarden zijn niet toegestaan. Via het beleggingsmandaat is geregeld dat: - de vastrentende waarden 100% zijn afgedekt; - de zakelijke waarden voor de dollar, yen en pond een afdekking hebben; - het vastgoedfonds een deel niet afgedekt heeft; - de grondstofbeleggingen volledig zijn afgedekt.
8.
Maatschappelijk Verantwoord Beleggen AIM streeft naar een strategie waarin financiële rendementen worden gemaximaliseerd. Dit gebeurt binnen een raamwerk van beleggingen die zich laten verenigen met de sociale verantwoordelijkheid die AEGON Nederland draagt. In haar beleggingsbeleid houdt AIM daarom rekening met factoren die ten grondslag liggen aan Maatschappelijk Verantwoord Beleggen. Hierbij kan worden gedacht aan de volgende aandachtsgebieden: mensenrechten, wapens en milieu. Deze aandachtsgebieden zijn onder andere afgeleid van internationale verdragen. Meer informatie op: http://www.aegon.nl/zakelijk/nieuws/Maatschappelijkverantwoordbelegg Het bestuur voert geen actief MVO-stembeleid t.a.v. de onderliggende waarden in de verschillende beleggingsfondsen.
d.
Resultaatsevaluatie
De vermogensbeheerder dient zorg te dragen voor een volledige administratie van de beleggingsportefeuille en alle daarop betrekking hebbende transacties. Minimaal per kwartaal dienen de volgende zaken te worden vastgelegd. Voor elke beleggingscategorie en de totale portefeuille: - portefeuilleoverzichten in marktwaarden begin en einde periode op transactiebasis inclusief lopende rente in euro; - aan- en verkopen op transactiebasis in euro; - waarde vermogenswinst of –verlies in euro; - fonds- en benchmarkrendement in procenten; - attributie analyse; - tracking error. Voor totale portefeuille: - beknopte toelichting op het gevoerde beleggingsbeleid; - verwachtingen voor de komende periode; - overzicht van valuta-, rating-, duration- en looptijdverdeling voor totale vastrentende portefeuille en vastrentende benchmark; - overzicht van regio- en sectorenverdeling voor de totale aandelenportefeuille en aandelen benchmark; - dagafschriften. Minimaal elk kwartaal worden bovenstaande zaken getoetst en beoordeeld door de Beleggingscommissie, waarbij de nadruk ligt op de performance van de beleggingscategorieën tegen de vastgestelde benchmarks en de door de vermogensbeheerder aangeleverde risicoattributie. Hiervan wordt verslag gedaan aan het bestuur. Tevens moet er ieder jaar in de vorm een verslag een jaarrekening met een accountantsverklaring gepresenteerd worden. e. 6.4 a.
Waarderingsgrondslagen Alle beleggingen worden tegen marktwaarde gewaardeerd. Toeslagbeleid Voorwaardelijke toezegging De pensioenrechten en pensioenaanspraken worden – voorzover mogelijk - per 1 januari van enig jaar met een toeslag verhoogd. De (hoogte van de) eventuele toeslag is gebaseerd op de ‘consumenten-prijsindex (CPI) alle huishoudens’ van het jaar daarvoor (t-1) zoals gepubliceerd door het CBS en is afhankelijk van de dekkingsgraad van het fonds. Feitelijke toekenning van toeslagen zal altijd eerst plaatsvinden na een daartoe door het bestuur genomen besluit. Het bestuur beslist, voor zover de financiële positie van het fonds dat toelaat, jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Er bestaat echter geen recht op toeslagen. Het kan zelfs zo zijn dat er besloten moet worden tot korten; dit als laatste stuurmiddel van het bestuur (zie ook Hoofdstuk 4). Er wordt door het pensioenfonds geen reserve aangehouden om in de toekomst toeslagen te kunnen verlenen. Met betrekking tot de mate van de feitelijke toekenning hanteert het bestuur momenteel de beleidsstaffel - zoals hieronder in tabelvorm weergegeven - als leidraad. Deze staffel geldt slechts als uitgangspunt; bij de jaarlijkse besluitvorming zal het bestuur andere relevante economische omstandigheden (zoals economische vooruitzichten en verwachte bestandsontwikkeling) in ogenschouw nemen. Zolang en voor zover de toekenning van aanspraken niet heeft plaatsgevonden, zal er geen toeslag worden verleend.
In onderstaande tabel wordt deze afhankelijkheid uitgewerkt. Deze tabel wordt regelmatig geëvalueerd en zonodig aangepast en maakt dus geen onderdeel van de toezegging. Zonodig kan het bestuur de staffel aanpassen, ook voor opgebouwde rechten. Het bestuur besluit over de uiteindelijke toeslag in een jaar mede op basis van de (voorziene) financiële ontwikkelingen. Bij een dekkingsgraad van: < 110% 110% – 115% 115% – 120% 120% – 125% > 125% > 130%
Toeslag: niet indexeren 25% x CPI 50% x CPI 75% x CPI 100% x CPI 100% x CPI + zo mogelijk extra toeslagen
De extra toeslag in bovenstaande tabel mag er niet toe leiden dat de dekkingsgraad onder 130% daalt. Indien het bestuur de systematiek van toeslagverlening aanpast, wordt deze ten aanzien van alle belanghebbenden (inclusief exdeelnemers en gepensioneerden) op een gelijke wijze aangepast. In lijn met de toeslagenmatrix is het (voorwaardelijke) toeslagbeleid vastgelegd in het pensioenreglement, de uitvoeringsovereenkomst en de pensioenovereenkomst. De toeslagverlening op basis van het toeslagbeleid bij het pensioenfonds wordt hiermee geclassificeerd als categorie D1 in de toeslagenmatrix, dat wil zeggen een voorwaardelijke toeslag gekoppeld aan een ex ante vastgelegde maatstaf, namelijk de consumentenprijsindex. Met betrekking tot de communicatie aan de deelnemers zal het pensioenfonds in alle communicatie-uitingen ten aanzien van de rechten van deelnemers de volgende formuleringen hanteren, met betrekking tot de inhoud van de pensioenregeling respectievelijk over de toekenning van toeslagen: “Stichting Pensioenfonds Consumentenbond streeft er naar dat het pensioen van de actieve deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden de consumentenprijsindex volgt. De aanpassing van pensioen aan de lonen dan wel de prijzen heet toeslag. Stichting Pensioenfonds Consumentenbond betaalt de kosten van toeslag uit de groei van het vermogen ten opzichte van de verplichtingen. De toekenning van de toeslag is voorwaardelijk, dus geen automatisme. Per jaar beoordeelt het bestuur van Stichting Pensioenfonds Consumentenbond of uw pensioen de ontwikkeling van de prijzen kan volgen. Het toekennen van toeslagen is alleen verantwoord als het bestuur van Stichting Pensioenfonds Consumentenbond vindt dat de financiële positie van het fonds dit toestaat. Bij een gunstige financiële positie kan het bestuur overigens besluiten om gemiste toeslagen in het verleden in te halen.” Het bestuur houdt zich het recht voor om het toeslagbeleid aan te passen. Toekomstige wijzigingen zijn verbindend voor alle deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. b.
Ambitie Het pensioenfonds streeft er naar om: - de tijdens het deelnemerschap opgebouwde aanspraken van de actieve deelnemers jaarlijks per 1 januari (maximaal) te verhogen op basis van ‘Consumentenprijsindices (CPI) alle huishoudens’ zoals gepubliceerd door het CBS; - de premievrije en ingegane pensioenen jaarlijks (maximaal) te verhogen met eveneens de ‘Consumentenprijsindices (CPI) alle huishoudens’ zoals gepubliceerd door het CBS.
c.
6.5
7.
Verwachte realisatie Op basis van de in 2009 uitgevoerde continuïteitsanalyse is gebleken dat de koopkracht van het opgebouwd pensioen naar verwachting op de lange termijn (15 jaar) 78% van de huidige koopkracht zal behouden. Op basis van deze analyse, die is uitgevoerd op basis van voorschriften van de toezichthouder, mag verwacht worden dat op de lange termijn met 95% kans zekerheid een koopkracht met een waarde van 70% van de huidige koopkracht zal resteren. Het bestuur van het pensioenfonds zal periodiek een continuïteitsanalyse laten uitvoeren, om de waarschijnlijkheid van de toeslagverlening vast te stellen. Een samenvatting van de uitgangspunten en resultaten van de continuïteitsanalyse zijn opgenomen in Bijlage 7. Systematiek vaststelling parameters De parameters die gehanteerd worden bij de berekeningen ten behoeve van de vaststelling van de technische voorzieningen, het vereist eigen vermogen en de continuïteitsanalyse worden door het bestuur van het fonds vastgesteld. De parameters voldoen ten minste aan de voorwaarden conform de Regeling parameters pensioenfondsen.
Financiële sturingsmiddelen In dit hoofdstuk worden de financiële sturingsmiddelen kort uiteengezet. Het bestuur maakt onderscheid bij het toepassen van de sturingsmiddelen tussen de volgende situaties: - reserve- en dekkingstekort; - kostendekkende premie.
7.1
Reserve- en dekkingstekort Het bestuur van het fonds kan verschillende sturingsmiddelen inzetten indien de financiële positie van het pensioenfonds, gehoord de actuaris van het pensioenfonds, daartoe aanleiding geeft. Indien er sprake is van een reserve- of dekkingstekort volgens de maatstaven van de wetgever dan wel De Nederlandsche Bank (DNB), zal het bestuur maatregelen nemen om binnen de wettelijke kaders dit tekort te doen verdwijnen. Deze maatregelen worden vastgelegd in een herstelplan. Indien sprake is van een dekkingstekort kan, na overleg tussen het bestuur en de actuaris, tevens het verminderen van de aanspraken en/of toekomstige pensioenopbouw tot de maatregelen behoren. Daarnaast staan de volgende middelen ter beschikking: - beleggingsbeleid: het risicoprofiel van de portefeuille wordt zodanig gewijzigd dat de vereiste reserves afnemen; - toeslagbeleid: het bestuur hanteert de in paragraaf 3.5 beschreven methodiek als leidraad bij de vaststelling van de hoogte van de maximale toeslag. Indien in enig jaar de toereikendheidstoets van het fonds uitwijst, dat de financiële positie van het fonds ontoereikend is, zal het bestuur vaststellen of alsnog op andere wijze de middelen ter opheffing van de ontoereikendheid worden gevonden, dan wel of de opgebouwde rechten beperkt dienen te worden teneinde het tekort tijdig op te heffen. Indien het fonds in een situatie verkeert dat er geen onderdekking noch een reservetekort bestaat en er voldoende vrije reserves in het fonds aanwezig zijn dan zal het bestuur bij de toetsing van de kostendekkende premie versus de ontvangen
premie een mogelijk tekort op de kostendekkende premie onttrekken aan de vrije reserves van het pensioenfonds. 7.2
Kostendekkende premie Indien door omstandigheden de betaalde premie onder de in paragraaf 3.1 genoemde uitgangspunten niet kostendekkend is én er sprake is van een dekkingsof reservetekort, wordt de pensioenopbouw van alle deelnemers naar rato verlaagd zodanig dat de premie wel kostendekkend is. Deze beoordeling wordt jaarlijks naar de stand van 1 januari van dat jaar gemaakt. Indien daarnaast de verwachting is dat de premie structureel niet tot een kostendekkende premie zal leiden, dan kan het bestuur besluiten om de pensioenregeling met inachtneming van de bij het pensioenfonds van toepassing zijnde procedure aan te passen. Deze wijziging zal door het bestuur in overleg met de actuaris worden vastgesteld en door middel van een wijziging van het pensioenreglement worden vastgelegd. Het bestuur behoudt zich het recht voor anders te beslissen of andere mogelijkheden te onderzoeken en toe te passen.
7.3
Financiële positie fonds voldoende Indien de financiële positie van stichting voldoende is (geen reservetekort naar de maatstaven van de wet dan wel de DNB) zijn de sturingsmiddelen: - beleggingsbeleid: het beleggingsbeleid kan zodanig aangepast worden dat het verwachte rendement hoger wordt. - toeslagbeleid: het bestuur kan besluiten tot toekenning van incidentele toeslagen om de in deze paragraaf genoemde verlaging van de pensioenopbouw en/of - korting op toegekende aanspraken in te halen: eerst wordt de achterstand in toegekende aanspraken hersteld. Vervolgens wordt de achterstand in opgebouwde rechten ingehaald. Daarnaast kan het bestuur besluiten tot inhaaltoeslagen. Zolang er achterstand in opbouw en/of aanspraak is, wordt er geen toeslag verleend. Alle in 7.1. t/m 7.3 benoemde bestuurskeuzes zullen uitvoerig gemotiveerd worden vastgelegd in bestuursbesluiten.
Bijlage 1. Risicoanalyse Pensioenfonds Consumentenbond Het belang van een risico‐inventarisatie is dat deze de bestuurlijke aandacht richt op de processen die er echt toe doen. Risicomanagement is – net als bijvoorbeeld de uitbesteding van werkzaamheden – de verantwoordelijkheid van het bestuur. Hierbij worden risico’s geïdentificeerd en gekwantificeerd en worden beheersmaatregelen vastgesteld. Beheersmaatregelen zijn bedoeld om de kans van optreden of de gevolgen (impact) van risico’s te beïnvloeden. Risicobeheersing is nodig omdat bij de verwezenlijking van de doelstelling van het pensioenfonds het nemen van risico’s onvermijdbaar is. Het is een continu proces, met permanente bijsturing door het bestuur.
Wet‐ en regelgeving In de wet‐ en regelgeving zijn diverse artikelen gewijd aan risicobeheersing door pensioenfondsen: - De Pensioenwet (PW) schrijft in artikel 103 voor dat de risicobeheersmaatregelen van artikel 143 en de krachtens dat artikel geldende regels (par. 8 van Besluit FTK) in de ABTN worden beschreven; - Artikel 143 PW (beheerste en integere bedrijfsvoering: regels gesteld m.b.t. soliditeit van het pensioenfonds, waaronder beheersen financiële risico, beheersen van andere risico’s die soliditeit kunnen aantasten); - Artikel 33 PW (waarborging goed bestuur) en artikel 34 (uitbesteding); - AMvB Besluit uitvoering PW, artikel 11 (waarborging goed bestuur) en art 14 (beheersing van risico’s); - AMvB Besluit FTK, par. 8, artikel 18 (beheerste bedrijfsvoering), art. 19 (integriteitrisico), art. 20 (belangenverstrengeling), art. 21 (soliditeit) en art. 22 (continuïteitsanalyse). In de Pensioenwet is ook opgenomen dat pensioenfondsen onder toezicht vallen van de Nederlandsche Bank (DNB). Deze heeft de wettelijke taak om crediteuren en deelnemers te beschermen en bij te dragen aan de integriteit van het financieel stelsel.
Risicosjabloon De risicosjabloon is de basis voor het risicomanagement voor het bestuur. De sjabloon bevat een (niet uitputtende) opsomming van een allegaar aan risico´s waarmee het bestuur van SPC op moet reageren en liefst anticiperen. Het bestuur actualiseert regelmatig de sjabloon. De invulling van de sjabloon bestaat uit vier stappen. Risico’s met de zwaarste inschatting hebben de meeste aandacht nodig. Van belang is de risico’s te kennen en maatregelen vast te stellen die het risico reduceren. Daarbij telt een onderscheid in bruto en netto risico. In het netto risico zijn de maatregelen meegewogen. Stap 1: Risico: Impact en kans Risico’s kunnen in een 2x2‐matrix worden weergegeven, met op de assen: impact en kans. - Een risico met grote impact en hoge kans is te typeren als “hoog risico”; - Een risico met lage impact en kleine kans is een “laag risico”; - Het venijn zit in de combinatie van een laag risico en een grote impact (“dikke staartenproblematiek” in de – dikwijls niet bekende ‐ kansverdelingen)
Tabel 1: Risico en impact Risico / impact
Groot
Klein
!!! ?
!! !
Hoog Laag
Ken een score toe voor het risico (1 t/m 4), voor de impact (1 t/m 4) en weeg deze scores tot een bruto risicoscore. (hoog: 4; aanzienlijk: 3; beperkt: 2; laag: 1) Stap 2: manifestatie van het risico Beschrijf met enkele trefwoorden zo concreet mogelijk hoe het bruto risico zich kan manifesteren Stap 3: beheersmaatregelen Op het ingeschatte bruto risico moet worden gereageerd met welke oplossingsrichtingen daarbij passen binnen de context van pensioenfonds Consumentenbond. De bestuursreactie op een risico kan zijn: - Reduceren en dus het nemen van een beheersmaatregel/concrete actie (de verlaging van een kans, van de impact of beide); - Accepteren. Stap 4: score netto risico toekennen Het bestuur geeft aan wat de feitelijke invloed is van de beheersmaatregelen op het bruto risico. Door middel van een score wordt geïndiceerd wat het netto risico is. NB Als risicobeheersing mogelijk is wil dat nog niet zeggen dat het door een fondsbestuur ook feitelijk wordt gedaan. Bepaalde beheersingsmaatregelen worden mogelijk niet ingezet, bijvoorbeeld omdat de kosten te hoog zijn. Het bestuur heeft de sjabloon in het najaar van 2011 ingevuld. In de onderstaande tabel is een en ander in beeld gebracht. Rijsgewijs staat een opsomming van de risico´s van de risicosjabloon. In de tweede kolom (onder het kopje NR) staan de netto risico scores volgens opvatting van het bestuur. Een netto risico vanaf (enigszins willekeurig gekozen) 5 en hoger zijn rood gemarkeerd. Dat zijn dus de grotere risico´s. Het door het bestuur vastgestelde netto risico is gekoppeld aan de risicoclassificatie volgens FIRM van DNB; dat zijn de tien risicocategorieën die kolomsgewijs staan weergegeven. Tabel: risico´s gewogen Risicovoorbeeld Sterke rentefluctuatie Langdurig lage rente Inflatie loopt sterk op Deflatie in 2012 verwacht
Risicocategorie 4 5 6
NR* ) 6
1
2
3
7
8
9
10
X
8
X
2
X
3
X
Tegenvallende beleggingsresultaten generiek Tegenvallende beleggingsresultaten tov benchmarks Systeemrisico: pandemie (griep) Persoonsgebonden kennis bij individuen (bijv. bij secretaris of administrateur) Schaalkrimp (aantal deelnemers) Reputatie werkgever in het geding Faillissement vermogensbeheerder als juridisch eigenaar beleggingen Ontoereikende middelen (solvabiliteit) Fraude / integriteit Vertrek deskundige bestuurder Vertrek deskundige adviseur Benchmark lange obligaties blijkt incorrect te zijn Verzekeringstechnisch risico: langleven Verzekeringstechnisch risico: arbeidsongeschiktheid Kwaliteit dienstverlening bij uitbesteding ondermaats Premie ouderdomspensioen vanaf 2011 niet meer kostendekkend
9
X
X
X
3
X
7
X
6
X
5
X
3
X
X
X
1
X
5
X
X
X
2
X
X
2
X
1
X
X
3
X
X
4
X
1
X
3
X
6
X
X
Niet voldoen aan vereisten DNB mbt deskundigheid Niet voldoen aan vereisten DNB mbt herstelplan Niet voldoen aan vereisten AFM Fouten/achterstand administratie. UPO is niet correct Faillissement werkgever Sterke stijging van de dollarkoers Waarmerkend actuaris weigert goedkeuring JV 2011 Achterstallige premie werkgever Onvoldoende liquiditeit Disfunctioneren individueel bestuurslid Onvoldoende kennis bij bestuurders Ontevreden deelnemers over ´waardeloze´Nieuwsbrief VO stuurt brief naar DNB met klachten Korten als beheersmaatregel juridisch niet correct in de ABTN Drie gepensioneerden starten vanwege korting zaak bij de Ondernemingskamer
2
X
X
4
X
X
2
X
X
1
X
X
3
X
2
X
X
2
X
X
2
X
2
X
2
X
2
X
1
X
X
2
X
X
3
X
4
X
Aegon krijgt A‐ rating Bestuurder wordt aansprakelijk gesteld voor slechte beleggingsresultaten Nominaal Gewogen *) NR staat voor netto risico
2
X
3
X
7
8
4
2
6
9
3
1
8
7
29
30
22
5
34
21
6
1
20
18
Met deze sjabloon zijn de uitkomsten op twee manieren gewogen door middel van de risicoclassificatie van DNB (zie hierna): - Door middel van het aantal hits uit de sjabloon (nominale weging). Zie voor het resultaat de een na laatste regel in de tabel (aantal kruisjes opgeteld); - Door middel van de hits uit de sjabloon, maar herwogen naar de score van het netto risico (weging herwogen). Zie de laatste regel in de tabel. Het aantal kruisjes wordt per risico gewogen door de score van het netto risico. De tabel hieronder vat samen hoe het bestuur de netto risico´s beoordeelt voor het fonds (zie de annex bij deze bijlage). In kolom 1 is een globale inschatting gegeven over hoe het bestuur de risico´s in het voorjaar van 2011 heeft beoordeeld. In kolom 2 staan de resultaten van de netto risico´s volgens een niet gewogen van de onderscheiden risico´s uit de sjabloon. In kolom 3 staan de netto risico´s volgens een gewogen optelling van de risico´s van de sjabloon. De wegingsfactoren zijn ´bottom‐up´ door het bestuur zelf vastgesteld. Het is dit overzicht waar het bestuur haar risicomanagement op stoelt. Algemene bevinding is dat naarmate het bestuur meer precies kijkt het netto risico bij de uitvoering van de pensioenregeling enige verschuiving ondergaat (van kolom 1 naar kolom 3 bezien) en soms toeneemt. Feitelijk betekent dit dat het bestuur zich heroriënteert op de risico´s, en risico´s mogelijk onderschat bij wat voor een effectief instrumentarium zij kent en kan inzetten voor de beheersing van de risico´s. Daarbij is belangrijk de vraag of de deelnemers hierover wel op de hoogte zijn. Met andere woorden, zijn de deelnemers wel voldoende pensioenbewust en geeft het bestuur voldoende informatie en handreiking om de deelnemers te wapenen tegen de gevolgen van risico´s die mogelijk manifest worden? Professionele pensioencommunicatie is dus cruciaal. Tabel: Risico´s gekoppeld aan systematiek FIRM #
risicocategorie
(1) Vlgns jaarverslag 2010
(2) Conclusie(nominaal)
(3) Conclusie (gewogen)
Aanzienlijk
Aanzienlijk
Hoog
1
Matching / renterisico
2
Marktrisico
Hoog
Hoog
Hoog
3
Kredietrisico
Aanzienlijk
Beperkt
Aanzienlijk
4
Verzekeringstechnisch risico
Beperkt
Laag
Laag
5
Omgevingsrisico
Aanzienlijk
Aanzienlijk
Hoog
6
Operationeel risico
Aanzienlijk
Hoog
Aanzienlijk
7
Uitbestedingrisico
Aanzienlijk
Beperkt
Laag
8
IT‐risico
Laag
Laag
Laag
9
Integriteitrisico
Laag
Hoog
Aanzienlijk
10
Juridisch risico
Beperkt
Aanzienlijk
Beperkt
In essentie is hiermee alle kennis en opvatting van het bestuur verwerkt in de resultaten volgens kolom 3. De bevindingen zijn dan: - Primair blijkt dat het bestuur zich realiseert dat bij enkele risicocategorieën door een effectief risicomanagement de risico´s zijn te reduceren, dat geldt voor het uitbestedingrisico, het operationeel risico en het integriteitrisico; - Er is focus op het renterisico, het marktrisico en het omgevingsrisico. De combinatie van deze risicocategorieën maakt goed duidelijk dat – anders dan enkele jaren terug werd gedacht – de uitvoering van de pensioenregeling een hoogst onzekere aangelegenheid is; - Ook is duidelijk dat bij het renterisico, vooral in combinatie bezien met het marktrisico, de ´winst´ te halen is met een toegewijd financieel risicomanagement. Met de kanttekening dat juist bij deze categorieën er dikwijls eerder sprake is van onzekerheden dan van risico´s, maar ook dan kan door middel van scenariodenken de risico´s en onzekerheden in ieder geval meer concreet worden gemaakt. Een goede ALM analyse op gezette tijden die de beleggingen weet te ´repliceren´ aan de verwachte jaarlijkse kasstromen van de pensioenverplichtingen is een basis daartoe.
Risicocategorieën volgens het FIRM model van DNB Vanuit FIRM onderscheidt DNB tien risicocategorieën voor pensioenfondsen. Hierna een beschrijving van deze categorieën, met een toepassing op SPC. 1. Matching / renterisico Het risico als gevolg van niet ‘gematcht zijn van activa en passiva (inclusief off‐balance posten) dan wel inkomsten en uitgaven in termen van rentevoet, rentetypische looptijden, basisvaluta, liquiditeit typische looptijden en gevoeligheid voor ontwikkeling in prijspeil. Vanwege het feit dat de kern van de pensioenregeling van de Consumentenbond een CDC regeling is (met daarnaast een beperkt voorkomend gebruik van de Pensioen Spaar Regeling, PSR) met als doel om te zorgen voor een waardevast pensioen (deelnemers beschouwen een CDC als een uitkeringsovereenkomst) is dit risico manifest. De voor deze pensioenregeling bij Aegon ondergebrachte middelen worden op een collectieve manier belegd. Dit betekent dat er een risico gelopen kan worden voor wat betreft het zogenoemde “prudent person principle” (PPP). Dit principe houdt de vraag in of de beleggingen voor een deelnemer wel voldoende prudent zijn. De beleggingsmix voor een jonge deelnemer kan er anders uit zien dan voor een oudere deelnemer; de verdiencapaciteit van een jongere is groter waardoor meer risico op beleggingen kan worden genomen, met het doel om meer rendement te verkrijgen. Door de beleggingen op collectieve manier uit te voeren is er een risico dat niet voor iedere deelnemer afzonderlijk een optimale beleggingsmix is samengesteld. Aanpassing van de collectieve manier van beleggen naar individuele beleggingsportefeuilles reduceert dit risico, maar kan haaks staan op het principe van collectiviteit en solidariteit van een CDC regeling die gefinancierd wordt door middel van een doorsneepremie. 2. Marktrisico Het risico als gevolg van het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van verhandelbare financiële instrumenten binnen een (handels‐)portefeuille. Facetten zijn: - Prijsvolatiliteit
-
-
-
Dit betreft het risico van veranderingen in de waarde van (verhandelbare instrumenten binnen) de portefeuille als gevolg van wijzigingen in marktprijzen. Voor SPC is dit risico manifest. Marktliquiditeit Het risico om aanwezige activa onvoldoende tijdig dan wel niet tegen acceptabele prijzen kunnen worden omgezet in liquide middelen. Dit betreft een risico voor het pensioenfonds op het moment van waardeoverdracht of pensionering. Voor SPC is dit een beperkt risico, omdat de uitkeringstroom goed voorspelbaar is. Concentratie en correlatie Het risico dat als gevolg van ontoereikende diversificatie binnen de portefeuille een bepaalde ontwikkeling of gebeurtenis een bovengemiddeld effect heeft op de waarde van de portefeuille. Ook voor dit risico geldt dat dit voor rekening van het pensioenfonds is. Gezien de aanzienlijke diversificatie is dit risico beperkt voor SPC. Risico van staatsobligaties Een in belang toenemend landenrisico is dat door de Eurocrisis de kans is toegenomen dat staatsobligaties worden afgeboekt. Het renterisico neemt hierdoor toe, zeker als aanzienlijk is belegd in ´veilige´ landen, zoals Duitsland, Finland, Nederland en Oostenrijk. Voor alle pensioenfondsen speelt dit risico.
3. Kredietrisico Het risico dat een tegenpartij contractuele of andere overeengekomen verplichtingen (waaronder de premietoezegging door de werkgever, verstrekte kredieten, leningen, vorderingen, ontvangen garanties) niet nakomt al dan niet als gevolg van het aan beperkingen onderhevig zijn van buitenlandse betalingen. Facetten zijn: - Het nakomen van verplichtingen Het risico dat partijen waaraan kredietfaciliteiten ter beschikking zijn gesteld (of waarbij schuldpapier belegd is) hun verplichtingen niet of niet volledig nakomen. De creditrating van Aegon is AA‐, dit geeft aan dat er een zeer kleine kans bestaat dat Aegon zijn verplichtingen niet kan nakomen. De werkgever is in deze onzekere pensioentijden ook een tegenpartijrisico voor het pensioenfonds. In de uitvoeringsovereenkomst staat dat de werkgever geen extra premie betaalt als het fonds in een situatie van een dekkingstekort komt of dreigt te komen. Het is zelfs de vraag of de werkgever in staat is of bereid is de premie te betalen als de werkgever zelf in conjunctureel zwaar weer verkeert. Bovendien heeft een uitvoeringsovereenkomst een looptijd die korter is dan de looptijd van de verplichtingen van het pensioenfonds richting haar deelnemers. Bij een behoorlijk aantal fondsen is dit tegenpartijrisico een reëel risico geworden. Bij SPC is dit risico, gegeven de aard en marktpositie van de Consumentenbond niet groot. - Concentratie en correlatie Het risico dat als gevolg van ontoereikende diversificatie binnen de portefeuille een bepaalde ontwikkeling of gebeurtenis een aanzienlijk effect heeft op de waarde van de kredietportefeuille. Feit is dat Aegon de juridische eigenaar is van het belegd vermogen. In theorie zou ter vermindering van dit risico het pensioenfonds haar vermogen kunnen spreiden over meer dan een partij. 4. Verzekeringstechnisch risico Het risico dat uitkeringen (nu dan wel in de toekomst) niet gefinancierd kunnen worden vanuit premie‐ en/of beleggingsinkomsten als gevolg van onjuiste en/of onvolledige aannames en
grondslagen bij de ontwikkeling en premiestelling van de pensioenregeling van de Consumentenbond. Hieronder vallen de volgende risico’s: - Sterfte Het risico dat verliezen optreden als gevolg van verschillen tussen de werkelijke sterfte en de veronderstelde sterfte / ontwikkelingen in de sterfteverwachtingen. Mocht er hiertussen verschillen ontstaan dan resulteert dat in een wijziging van het verwachte aan te kopen pensioen op het moment van pensioneren. Voor het pensioenfonds speelt hierbij ook een zeker reputatierisico. We praten hier over “zuivere” risico´s (dus: geen onzekerheid) die met hulp van actuariële rekenkunde te becijferen zijn. Feitelijk resultaat is nu dat er uitkeringsjaren aan pensioenen beloofd is aan deelnemers waarvoor nooit is gespaard. Voor SPC is het sterfterisico beperkt, omdat wettelijk verplicht de voorzieningen berekend worden met sterftetafels waarin de verwachte sterfteontwikkelingen zijn meegenomen. - Arbeidsongeschiktheid Het risico dat verliezen optreden als gevolg van verschillen tussen de werkelijke en de veronderstelde arbeidsongeschiktheid / veronderstelde ontwikkeling in de verwachtingen op het gebied van arbeidsongeschiktheid. Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is door het pensioenfonds herverzekerd. Dit betreft dus gedurende de rest van de contractperiode geen risico voor het fonds (behoudens een klein kredietrisico). In geval van sterke afwijking van de veronderstellingen op basis waarvan de herverzekeraar de premie heeft vastgesteld zou de premie bij een volgend contract kunnen afwijken. Voor SPC is dit risico herverzekerd; het daaruit volgende kredietrisico is beperkt. 5. Omgevingsrisico Het risico van buiten de instelling of groep komende veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie en ondernemingsklimaat. Facetten zijn: - Afhankelijkheid Het bestuur is sterk afhankelijk van Aegon, zijnde de belegger van de pensioenregeling en van CBA als administrateur. Gevolgen in de markt van de huidige pensioencrisis zijn moeilijk door het bestuur in eigen hand te houden. Hiervan is de creditrating die een verzekeraar heeft, en de daarmee gepaard gaande eisen van DNB, een belangrijk voorbeeld. Daarnaast is het ook mogelijk dat de werkgever van de pensioenregeling meer invloed wenst uit te oefenen. Ook voor deze partij is het van groot belang dat er voldoende communicatie en overleg plaatsvindt. En steeds duidelijk wordt gemaakt waar de verantwoordelijkheden liggen. - Reputatie De huidige crisis en berichtgeving over pensioenfondsen / verzekeraars kan negatieve gevolgen hebben voor het vertrouwen dat de deelnemers hebben tav hun pensioenverzekeraar. Het is verstandig deelnemers hierover tijdig en zorgvuldig te informeren. Ook SPC ontkomt er niet aan dat het omgevingsrisico toeneemt. 6. Operationeel risico Het risico samenhangend met ondoelmatige of onvoldoende doeltreffende procesinrichting dan wel procesuitvoering. Dit betreft diverse uiteenlopende risico’s, waarbij voornamelijk gedacht kan worden aan: - Administratie Risico’s met betrekking tot verwerking van transacties en data, het doorberekenen van premies en de uitvoering van het betalingsproces, personeelsrisico’s en fraudegevoeligheid. Deze risico’s liggen vooral bij CBA. Echter, het is verstandig om het
-
-
-
gehele operationele proces, van het doorgeven van mutaties vanuit (het pensioenfonds van de) Consumentenbond, tot uitkeren van de benodigde pensioenen door CBA te evalueren. Daarnaast kan zowel bij AEGON als bij CBA om uitleg /toelichting worden gevraagd over hoe zij intern omgaan met het AO/IC‐proces. Een belangrijke vraag hierbij is of, en in hoeverre, een SAS 70 type II verklaring voldoende geruststelling biedt. Bestuurssecretariaat Vooral bij kleinere pensioenfondsen is de persoonsgebonden kennis soms zo groot dat gesproken kan worden van een reëel operationeel risico. Bij het pensioenfonds van de Consumentenbond was er sinds jaren een tekort aan goede ondersteuning. Sinds 2012 is er een aanzienlijke verbetering in de ondersteuning, waardoor het procesrisico eveneens aanzienlijk is verminderd. Loonadministrateur Eveneens bij kleinere pensioenfondsen is de bij de werkgever of bij het pensioenfonds verzorgde deelnemersadministratie vaak een operationeel risico. Is er een goede “back up” voor het takenpakket van Francisca? Bijvoorbeeld dat ze haar kennis deelt met iemand anders, of steeds goed vastlegt in een huishoudelijk reglement of in workflows. Informatie Dit betreft het risico samenhangend met de vraag hoe cruciaal juiste, tijdige en volledige informatievoorziening is voor het adequaat sturen en beheersen van de activiteit en ter ondersteuning van adequate managementbeslissingen. Voor het pensioenfondsbestuur is het van groot belang dat er sprake is van een gedegen kennis alsook informatievoorziening voor het nemen van beslissingen. Het is aan het bestuur na te gaan of zij vindt dat zij met de huidige kennis en informatievoorziening hun taken goed kunnen uitvoeren. Kosten Het risico dat actuele of toekomstige kostenontwikkelingen onvoldoende gefinancierd kunnen worden uit toekomstige premies, tarieven en/of andere activiteiten. Het bestuur moet onderkennen of de verwachte jaarlijkse kosten van het pensioenfonds kunnen worden gedekt uit de kostenopslag in de premie, eventueel vermeerderd met extra dekking (bijvoorbeeld: een jaarlijkse bijdrage van de werkgever voor uitvoeringskosten, vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst). Een nieuw aandachtspunt is de categorie van “niet out of pocketkosten” van het fonds. Dikwijls draagt de werkgever deze kosten, zoals de tijd van actieve deelnemers voor pensioenfondsactiviteiten, administratiekosten en huisvestingskosten. Het is raadzaam om deze kosten te kennen (bruto kosten), eventueel gecorrigeerd voor de kosten die de werkgever krijgt bij afwezigheid van een eigen pensioenuitvoerder (netto kosten).
7. Uitbestedingrisico Het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel wordt geschaad. Het uitbestedingrisico mag zich verheugen in een groeiende belangstelling. Naar verwachting zal DNB haar toezicht op de uitbesteding verder intensiveren. Facetten zijn: - Continuïteit bedrijfsvoering Het risico dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van het pensioenfonds (of van de werkgever bij bepaalde administratieve taken) in gevaar komt als gevolg van ontoereikende financiële soliditeit van de tegenpartij, contractbreuk of het beëindigen van de activiteiten door de tegenpartij. Het bestuur dient zich bewust te zijn van de risico’s die het pensioenfonds loopt als ofwel de werkgever, ofwel Aegon, ofwel CBA niet meer voldoende solvabel zijn. Ook is het van belang dat het bestuur een inschatting van de risico’s maakt en waar nodig, zich eventueel verzekert tegen ongewenste risico’s. Een stap daarin is in overleg te treden met de verzekeraar en misschien ook wel met de
-
werkgever om de omvang van de risico’s te inventariseren. Zeker gezien de huidige pensioencrisis zijn deze risico’s toegenomen. Integriteit Het risico dat de reputatie of de financiële positie van de instelling wordt geschaad als gevolg van het niet integer zijn van de bedrijfsvoering van de partij waaraan werkzaamheden zijn uitbesteed. Hieronder valt het risico van het ongewenst omgaan met vertrouwelijke gegevens door de tegenpartij. Dit risico is klein; immers, zowel de verzekeraar als ook de samenstelling van het bestuur met externe en interne bestuurders verkleinen dit risico. Verder is het private en publieke toezicht op pensioenfondsen aanzienlijk: accountant, de actuariële adviseur, de waarmerkende actuaris, en AFM en DNB worden geacht zeer integer om te gaan met vertrouwelijke informatie. Kwaliteit van de dienstverlening Het risico dat de door de externe partij geleverde kwaliteit van de werkzaamheden niet in overeenstemming is met de door de instelling gewenste dan wel aan belanghebbenden toegezegde kwaliteitsniveau. Gezien de externe partijen mag het bestuur ervan uitgaan dat de geleverde kwaliteit van de werkzaamheden naar behoren is. Het is echter aan het bestuur zelf ook een vinger aan de pols te houden en in overleg te treden indien dit niet het geval is. Zie ook de opmerking over de zogenoemde SA 70 type II verklaring.
8. IT‐risico Het risico dat bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, niet continu of onvoldoende beveiligd worden ondersteund door IT. Bij dit risico moet voornamelijk worden gedacht aan: - Het niet of onvoldoende toegesneden zijn van IT‐strategie en IT‐beleid op de bedrijfsprocessen en bestaande informatie en dataverwerking, alsook het risico van niet of teveel toegankelijk zijn van informatie voor diverse gebruikers; - daarnaast kan het van belang zijn dat tijdig wordt geanticipeerd op ontwikkelingen in de business of technische innovaties. Voorbeeld is de tijdige toegang tot bestanden in het kader van ´Mijn Pensioenoverzicht´; - daarnaast betreft IT‐risico het risico dat de continuïteit van het proces in gevaar komt als gevolg van het niet beschikbaar zijn van de IT‐infrastructuur. Voor de uitvoering door het pensioenfondsbestuur is dit risico klein. Dit is in het bijzonder van belang voor de uitvoering door de verzekeraars en bij grotere zelfadministrerende fondsen. Toch mag niet steeds maar vanzelfsprekend ervan worden uitgegaan dat de IR‐risico´s ook bij grotere verzekeraar zeer klein is. 9. Integriteitrisico Het risico dat de integriteit van de instelling (dan wel het financiële stelsel bij de grotere instellingen die systeemrisico´s kunnen veroorzaken) wordt beïnvloed als gevolg van niet integere, onethische gedragingen van de organisatie, medewerkers dan wel de leiding in het kader van wet‐ en regelgeving en maatschappelijke en door de instelling opgestelde normen. Terzijde: DNB meent dat pensioenfondsen ook systeemrisico´s kunnen veroorzaken. De belangrijkste elementen van dit risico zijn: benadeling van derden, handelen met voorwetenschap, witwassen, terrorismefinanciering en onoorbaar handelen. Ook is het zaak dat het bestuur goed op de hoogte is van voor het bestuur aanvaardbaar geachte beleggingsprincipes van Aegon, waaronder het stemgedrag bij ondernemingen waar Aegon
posities heeft. Gezien de eisen die worden gesteld aan pensioenfondsbestuurders mag er wel van worden uitgegaan dat dit risico klein is. Een lastig aspect van het integriteitrisico is het reputatierisico. In toenemende mate kan reputatie in een zeer korte tijd ter discussie komen, als de ´buitenwacht´ conclusies trekt uit (gepercipieerde) gedragingen van bestuurders die een inbreuk (lijken te) zijn op verstandige en transparante fondsbesturing. 10. Juridisch risico Het risico samenhangend met (veranderingen in en naleving van) wet‐ en regelgeving, het mogelijk bedreigd worden van haar rechtspositie, met inbegrip van de mogelijkheid dat contractuele bepalingen niet afdwingbaar of niet correct gedocumenteerd zijn. Onderdelen van dit risico betreffen: - Wet‐ en regelgeving Het risico dat de werkwijze van de instelling (waaronder processen, producten, fiscale constructies) wordt beïnvloed dan wel niet meer houdbaar is als gevolg van veranderingen in de wet‐ en regelgeving (Europees, (inter)nationaal toezicht). Het bestuur heeft voldoende externen die erop toezien dat de wet‐ en regelgeving wordt nagekomen, dus er is sprake van een laag risico. - Naleving Het risico als gevolg van het niet voldoen van het beleid en/of de bedrijfsvoering van de instelling aan wet‐ en regelgeving, evenals het eigen voorgeschreven beleidskader, processen en procedures van de instelling. Ook dit risico is niet groot, maar kan nog kleiner worden door systematisch bestuurlijk te werk te gaan aan de hand van een zogenoemd structuurkader. - Aansprakelijkheid Het risico dat de instelling door een rechter aansprakelijk wordt gesteld voor de (materiële of immateriële) schade van derden, onder andere als gevolg van het niet nakomen (dan wel niet in rechte houdbaar zijn) van contractvoorwaarden. Hierbij speelt of een fondsbestuur een aansprakelijkheidsverzekering heeft. Indien dit het geval is, zoals bij SPC, kan dit risico gereduceerd worden. Hierbij is wel relevant wat de dekkingsvoorwaarden zijn van de polis. De impressie van RBA‐ADVIES is dat veel bestuurders daar onvoldoende werk van maken. - Afdwingbaarheid contracten Het risico dat verplichting van derden tegenover de instelling, of van de instelling tegenover derden, voortvloeiend uit contracten, niet of onvoldoende kunnen worden afgedwongen. Aangezien het merendeel van de overeenkomsten door externe adviseurs wordt beoordeeld mag ervan worden uitgegaan dat dit risico gering is.
Bijlage 1
ANNEX: Risicosjabloon pensioenfonds Consumentenbond (november 2011) (1) Risico Sterke rentefluctuatie
K I
4
2 8
Langdurig lage rente
3
4 12
Inflatie loopt sterk op
2
2 4
Koopkrachtdaling
Deflatie in 2012 1 verwacht Tegenvallende 3 beleggingsresultaten generiek Tegenvallende 4 beleggingsresultaten tov benchmarks Systeemrisico: pandemie 2 (griep)
3 3
Persoonsgebonden kennis bij individuen (bijv. bij secretaris of administrateur) Schaalkrimp (aantal deelnemers na reorganisatie) Reputatie werkgever in het geding Faillissement vermogensbeheerder als juridisch eigenaar beleggingen Ontoereikende middelen (solvabiliteit)
(2) BR Risicomanifestatie
(3) Maatregelen
(4) NR
LDO renteafdekking Beleggingsmandaat Monitoren Frequentie communiceren
6
Pakket:: Verlaging opbouw Aanpassing mandaat Korten aanspraken Bijdrage werkgever Geen indexatie Geen waardeoverdracht Indexatie Staffel aanpassen
8
Koopkracht stijgt Beleggingen dalen Rente daalt Dg daalt
Pakket
3
4 12
Dg daalt Mogelijk niet kostendekkende premie
9
1 4
Relatief slechte beleggingsresultaten Niet kostendekkende premie Structureel lage dekkingsgraad Geen indexatie Geen waardeoverdracht
Pakket: Verlaging opbouw Aanpassing mandaat Korten aanspraken Bijdrage werkgever Andere vermogensbeheerder
Pakket: Verlaging opbouw Aanpassing mandaat Korten aanspraken Bijdrage werkgever Geen indexatie Geen waardeoverdracht Tijdige overdracht kennis Borgen kennis Inhuur externe deskundigheid
7
4 8
Sterk fluctuerende dekkingsgraad Onzekerheid indexatie Onzekerheid waardeoverdracht Niet kosten dekkende premie Structureel lage dekkingsgraad Geen indexatie Geen waardeoverdracht
2
3
4
3 12
Verlies kennis en deskundigheid Fouten in uitvoering + vervolgschade
6
3
2 6
Verkenning fusie ander fonds Beter cash management
5
3
1 3
Relatief sterke stijging kosten uitvoering Mogelijk solvabiliteitsproblemen ‐
‐
3
1
2 2
Gedoe + kosten
Juridische stappen ondernemen Andere jur. eigenaar zoeken
1
2
4 8
Minder (of zelfs geen) uitkeringen (korten): ontoereikende dekkingsgraad
Pakket (zie elders) Reservering/voorziening treffen Zicht hebben en houden op komende verplichtingen Beter Cash management (?)
5
Fraude / integriteit
1
3 3
Gedoe + kosten Imagoschade Fêteren individuele leden
Vertrek deskundige bestuurder
2
2 4
Vertrek deskundige adviseur Benchmark lange obligaties blijkt incorrect te zijn Verzekeringstechnisch risico: langleven
4
1 4
3
2 6
Verlies kennis en deskundigheid Fouten in uitvoering + vervolgschade Probleem met DNB (!) Verlies kennis en deskundigheid Kosten extra (mogelijk) Onverwachte over/underperformance
2
3 6
Dg daalt
Verzekeringstechnisch risico: arbeidsongeschiktheid Kwaliteit dienstverlening bij uitbesteding ondermaats Premie ouderdomspensioen vanaf 2012 niet meer kostendekkend Niet voldoen aan vereisten DNB mbt deskundigheid Niet voldoen aan vereisten DNB mbt herstelplan
1
2 2
2
3 6
Wie loopt risico: uit werken Aangesproken door DNB Probleem VC
4
3 12
2
Niet voldoen aan vereisten AFM Fouten/achterstand administratie. UPO is niet correct Faillissement werkgever
Monitoring (periodiek) Screening vooraf + integriteitstoets Periodieke evaluatiegesprekken bestuursleden + administrateur Handtekeningen bij overboekingen Communicatie Compliance officer Tijdige overdracht kennis Borgen kennis Inhuur externe deskundigheid
2
Tijdige overdracht kennis Borgen kennis Inhuur andere externe deskundigheid
1
Externe beleggingscheck Monitoring bel cie op basis van andere pf
3
Indexatiestaffel aanpassen Regeling aanpassen Dg afboeken in jaarverslag Eventueel Pakket als Dg in gevarenzone
4
Herzien uitbestedingscontracten
3
Na advies‐inwinning actuaris
Crisisplan opstellen voor DNB Opbouw beperken (eventueel) Werkgever aanspreken
6
2 4
Kosten, bijv voor externe deskundigheid en trainingen
Deskundigheidsplan aanpassen 2 Bestuurssamenstelling aanpassen (mogelijk) Onderzoek fusie ander fonds
3
3 9
Maandelijkse dekkingsgraadrapportage verscherpt toezicht DNB / gedwongen aanpassing dg
2 1
2 4 1 1
Kosten, bijv voor externe deskundigheid en trainingen Gedoe Reputatieschade
1
4 4
Geen premiestorting Gedoe waardeverlies deelnemers
Crisisplan opstellen voor DNB Second opinion actuaris Pakket: Verlaging opbouw Aanpassing mandaat Korten aanspraken Bijdrage werkgever Deskundigheidsplan aanpassen Bestuurssamenstelling aanpassen Gesprek uitvoerder/administrateur Communicatie herstellen Excasso‐voorziening periodiek checken Regeling overdragen
2
1
4
2 1
3
Sterke stijging van de dollarkoers
2
2 4
Extra kosten vermogensbeheer
Volledig afgedekt Evt herzien vermogensbeheerafspraken
2
Waarmerkend actuaris weigert goedkeuring JV 2011
1
3 3
Geen goedkeuring Te late inlevering JV bij DNB
Bestuursmaatregelen bijv extra reservering moeten doen ‐ effect Dg daalt Gesprek DNB toelichting
2
Achterstallige premiebetaling door werkgever Onvoldoende liquiditeit Disfunctioneren bestuurslid
1
3 3
Geen storting januari Cash tekort lopende uitkeringen
2
1
4 4
Cash tekort lopende uitkeringen
1
3 3
Onjuiste beslissingen Spanning bestuur + gedoe Klachten VO, extern adviseur
Onvoldoende kennis bij 2 bestuurders Ontevreden deelnemers 3 over ´waardeloze´Nieuwsbrief
2 4
Kosten, bijv voor externe deskundigheid en trainingen
1 3
Reputatieschade
Aanmanen en evt. procedure Beleggingen verkopen tbv uitkeringen Onderzoek risico faillissement werkgever Beleggingen verkopen tbv uitkeringen Cash management verbeteren Eerder genomen besluiten heroverwegen Communicatie Disciplinerend gesprek bestuursleden ivm collectieve besluiten! Integriteitsplan opstellen (set met kwaliteits‐ en functioneringseisen) Periodieke functioneringscheck Deskundigheidsplan aanpassen Bestuurssamenstelling aanpassen (mogelijk) Onderzoek fusie ander fonds Disciplinerend gesprek bestuurslid Aanscherping procedure 4‐ogen‐ principe Gesprek VO Toelichting DNB Aanpassen ABTN Evt. premie omhoog
3
Aansprakelijkheidsverzekering Gesprek aangaan
4
Overweeg overstap Aansprakelijkheidsverzekering Gesprek aangaan Disciplinerend gesprek bestuurslid (indien nodig) Vermogensbeheerder aanspreken/aansprakelijk stellen
2 3
VO stuurt brief naar DNB met klachten
1
3 3
Reputatieschade
Korten als beheersmaatregel juridisch niet correct in de ABTN
1
4 4
Drie gepensioneerden starten vanwege de korting zaak bij de Ondernemingskamer Aegon krijgt A‐ rating Bestuurder wordt aansprakelijk gesteld voor slechte beleggingsresultaten
2
3 6
Klacht deelnemers of externen (DNB, actuaris) Mogelijke vervolgschade, juridische procedures (aansprakelijkheidsstellingen) en claims Imagoschade Juridische kosten
2 2
1 2 2 4
Reputatieschade Reputatieschade Persoonlijk risico bestuurder
2
2
2
1
2
Bijlage 2. Kenmerken pensioenregeling De pensioenregeling heeft de volgende kenmerken: -
-
-
-
-
-
-
Toetredingsleeftijd Pensioenleeftijd
: Geen. : Standaard is 65 jaar, met mogelijkheid tot vervroeging tot minimaal 60 jaar en onder actuariële reductie van de rechten. Deelnemersjaar : Elke ononderbroken periode van een jaar gelegen tussen 1 januari 1997 of de latere datum van aanvang van het deelnemerschap en de pensioendatum. Het aantal deelnemersjaren wordt in jaren en maanden vastgesteld, waarbij een gedeelte van een maand voor een volle maand wordt gerekend. Pensioensalaris : 12 maal het met de deelnemer overeengekomen vaste bruto maandsalaris, vermeerderd met de vakantietoeslag, de eindejaarsuitkering en andere toeslagen waarvan tussen directie en Ondernemingsraad is overeengekomen dat deze pensioengevend zijn. Tantièmes, vergoeding voor overwerk en andere door de werkgever nader aan te geven emolumenten blijven buiten beschouwing; voor een parttimer wordt dit bedrag vervolgens herrekend naar een fulltime jaarsalaris door deling door de parttime-factor. Franchise : Een bedrag dat op 1 januari 1997 eenmalig is vastgesteld zoals vermeld op bijlage I van het reglement. Vervolgens beslist het bestuur ieder jaar over aanpassing van de franchise, rekening houdend met de ontwikkeling van de salarissen, de prijzen en/of de AOW-uitkeringen. De franchise wordt daarbij steeds op hele euro’s naar boven afgerond. Pensioengrondslag : Het pensioensalaris verminderd met de franchise. Ouderdomspensioen : Het jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt voor elk deelnemersjaar 1,8% van de voor dat jaar geldende pensioengrondslag. Pensioenspaarrekening : Jaarlijks stelt de werkgever aan de werknemer een premie ter beschikking voor de vorming van een pensioenspaarrekening en/of voor de verzekering van nabestaandenpensioen op risicobasis. Voor een parttimer wordt de beschikbare premie bepaald door deze premie te vermenigvuldigen met de over het betreffende jaar vastgestelde parttime-factor. Het beschikbare kapitaal van de pensioenspaar-rekening kan worden aangewend voor de verzekering van levenslang ouderdomspensioen dan wel levenslang of tijdelijk nabestaandenpensioen ofwel een combinatie van deze pensioenen. Wezenpensioen : Het wezenpensioen bedraagt voor elk kind per jaar 17,5% van het ouderdomspensioen. Toeslagen : De pensioenrechten en pensioenaanspraken worden – voorzover mogelijk - per 1 januari in enig jaar met een toeslag verhoogd. De toeslag is gebaseerd op het ‘Consumentenprijsindices (CPI) alle huishoudens’ zoals gepubliceerd door het CBS en is afhankelijk van de dekkingsgraad van het fonds volgens de tabel in artikel 14, lid 3 van het pensioenreglement. Het bestuur beslist, voor zover de financiële positie van het fonds dat toelaat, evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagtoezegging is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. Uitruil : Bij ontslag of op de pensioendatum kan de (gewezen) deelnemer een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen omzetten in een nabestaandenpensioen. Bij de omzetting worden omzettingsfactoren gehanteerd die door het bestuur zijn vastgesteld. Deze omzettingsfactoren kunnen nadien worden aangepast. Premievrijstelling bij : Indien de deelnemer algeheel of gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid arbeidsongeschikt wordt in de zin van de verzekeringsvoorwaarden, wordt overeenkomstig die voorwaarden,
-
Overgangsregeling
premiereductie verleend door de herverzekeraar. Deze voorwaarden zijn in te zien bij de salarisadministratie. Deze premiereductie is echter slechts van toepassing indien en voor zover het risico daarvan door de herverzekeraar is aanvaard. : De werknemer van de werkgever die op 1 januari 1997 deelnemer is aan de regeling en tevens op 31 december 1996 deelnam aan de per die datum van toepassing zijnde pensioenregeling van de werkgever heeft de mogelijkheid op de tot 31 december 1996 verkregen aanspraken uit vorenbedoelde pensioenregeling over te dragen naar het fonds. Als deze pensioenen zijn overgedragen naar het fonds hebben deze deelnemers recht op de overgangsregeling zoals omschreven in artikel 25 van het pensioenreglement.
Bijlage 3. Vereist eigen vermogen Er is sprake van voldoende eigen vermogen ten opzichte van het vereist eigen vermogen indien het eigen vermogen groter is dan S zoals hieronder bepaald Renterisico (S1) Dit is het effect van een ongunstige wijziging van de rente/rentetermijnstructuur volgens onderstaande tabel.
duration 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
factor rentedaling 0,63 0,66 0,69 0,71 0,73 0,74 0,75 0,75 0,75 0,76 0,76 0,77 0,77
factor rentestijging 1,60 1,51 1,45 1,41 1,37 1,35 1,34 1,33 1,33 1,32 1,32 1,31 1,31
duration 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 >25
factor rentedaling 0,77 0,77 0,77 0,77 0,77 0,78 0,78 0,78 0,78 0,78 0,78 0,79
Factor rentestijging 1,31 1,29 1,29 1,29 1,29 1,28 1,28 1,28 1,28 1,28 1,28 1,27
Risico zakelijke waarden (S2) De waardedaling van de zakelijke waarden die opgevangen moet kunnen worden is als volgt vastgesteld: Zakelijke waarden Beursgenoteerde aandelen in ontwikkelde markten en indirect onroerend goed Beursgenoteerde aandelen in emerging markets Private equity Direct onroerend goed
Waardedaling in % 25% 35% 30% 15%
Tussen de risico’s die zijn onderscheiden wordt een correlatie verondersteld van 0,75. Valutarisico (S3) Het effect van een daling van alle valutakoersen ten opzichte van de euro met 20% moet opgevangen kunnen worden. Grondstoffenrisico (S4) Het effect van een waardedaling met 30% moet opgevangen kunnen worden. Kredietrisico (S5) Het effect van een toename van de actuele credit spread (marktrenteopslag voor kredietrisico) op de portefeuille vastrentende waarden met kredietrisico (credits) ter grootte van 40% moet opgevangen kunnen worden. Verzekeringstechnisch risico (S6) De vereiste solvabiliteit voor verzekeringstechnische risico’s vloeit voort uit onvoorziene sterfterisico’s als gevolg van procesrisico. Daarnaast zijn er onvermijdbare sterfterisico’s, zoals de onzekerheid rondom de sterftetrens (TSO of ‘langlevenrisico’) en de negatieve stochastische afwijkingen (NSA). De vereiste solvabiliteit ten behoeve van het verzekeringstechnische risico dient bepaald te worden op basis van de tabellen in hoofdstuk 14 van het ‘Advies inzake onderbouwing parameters FTK’ (DNB – oktober 2006) Totaal risico Het totale risico is gelijk aan S, waarbij S wordt bepaald op basis van: S = √ ( S1 2 + S2 2 + 2×0,5×S1×S2 + S3 2 + S4 2 + S5 2 + S6 2 ) met dien verstande dat S niet minder dan het minimaal vereist eigen vermogen mag zijn.
Bijlage 4. Specificatie premie In 2009 is de (zuivere) kostendekkende premie volgens het actuarieel rapport als volgt opgebouwd: 1
Actuarieel benodigde koopsom voor pensioenopbouw en risicodekking tijdens het boekjaar i.v.m. de aangroei van pensioenverplichtingen 2 Opslag voor het bij de aangroei van pensioenverplichtingen behorende vereist eigen vermogen 3 Opslag voor de bij de aangroei van pensionverplichtingen behorende uitvoeringskosten 4 Actuarieel benodigde premie m.b.t. de voorwaardelijke onderdelen van de pensioenregeling (met inachtneming van de geformuleerde ambitie en de afgesproken wijze van financieren) 5 Kostendekkende premie (=1+2+3+4) Bron: Actuarieel rapport boekjaar 2009, Towers Watson.
1.315 147 233 0 1.695
In de bovenstaande tabel zijn de actuarieel benodigde bedragen vastgesteld op dezelfde actuariële grondslagen als de Technische Voorzieningen (TV). Dat wil zeggen dat uitgegaan is van de nominale marktrente per 1 januari 2009. De opslag voor het vereist eigen vermogen is gelijk aan het vereist eigen vermogen per 1 januari 2009 ad 11.8%. De opslag voor uitvoeringskosten betreft kosten in 2009 waarvoor niet binnen de TV wordt gereserveerd.
In 2009 dient dus een premie te worden ontvangen ter grootte van 1.695. De feitelijk ontvangen premie in dat boekjaar was 1.933 en dus groter dan de conform de ABTN vastgestelde kostendekkende premie.
Bijlage 5. Verklaring inzake beleggingsbeginselen Deze ‘Verklaring inzake beleggingsbeginselen’ (hierna: Verklaring) beschrijft op beknopte wijze de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van Stichting Pensioenfonds Consumentenbond (hierna: het pensioenfonds). De uitgangspunten worden door het bestuur vastgesteld. Conform geldende wet- en regelgeving gaat de Verklaring in op: 1. de doelstelling van het beleggingsbeleid; 2. de organisatie en risicobeheerprocedures; 3. de beleggingsbeginselen, in het bijzonder de toegepaste wegingmethodes voor beleggingsrisico’s en de strategische allocatie van de activa in het licht van de aard en de looptijd van de verplichtingen van het pensioenfonds. De Verklaring is als bijlage bij de ABTN van het pensioenfonds opgenomen en wordt om de drie jaar herzien. Daarnaast wordt de Verklaring onverwijld herzien als er tussentijds een belangrijke wijziging in het beleggingsbeleid optreedt. Op verzoek van een belanghebbende bij het pensioenfonds wordt de Verklaring verstrekt. Tevens is in deze Verklaring een lijst met beleggingsbegrippen opgenomen. 1. Doelstelling van het beleggingsbeleid Het pensioenfonds voert een regeling uit ten behoeve van de financiële gevolgen van pensionering, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Tevens is het onder andere verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid. Het pensioenfonds belegt vanuit de prudent person gedachte. Dit komt in grote mate overeen met wat De Nederlandsche Bank (DNB) onder ‘op solide wijze’ beleggen verstaat. Daarbij moeten de beleggingen voldoen aan kwalitatieve beginselen van veiligheid, kwaliteit en spreiding van risico’s. In lijn hiermee is de doelstelling van het beleggingsbeleid: “Het op lange termijn realiseren van een zo hoog mogelijk rendement uitgaande van de strategische asset allocatie bij een acceptabel risico, rekening houdend met de verplichtingenstructuur van het pensioenfonds”. Om de doelstelling te waarborgen wordt bij het bepalen van het strategische beleggingsbeleid rekening gehouden met het bepaalde bij en krachtens de Pensioenwet, de verplichtingenstructuur en de financiering van het pensioenfonds zoals vastgesteld in de financieringsovereenkomst met de werkgever. 2.
Organisatie en risicobeheerprocedures
2.1 Taken en verantwoordelijkheden Het pensioenfonds is zich bewust van de rol die het als pensioenbelegger vervult. Die rol dwingt het tot grote zorgvuldigheid in zijn handelen. Het pensioenfonds is te allen tijde bereid verantwoording af te leggen over het gevoerde beleggingsbeleid en de gevolgen die dit heeft voor de belanghebbenden. De door het bestuur van het pensioenfonds aangestelde vermogensbeheerder voert het door het bestuur goedgekeurde beleggingsbeleid uit. Het bestuur heeft aan de vermogensbeheerder het mandaat gegeven om binnen de in het jaarlijkse beleggingsplan vastgestelde doelstellingen en restricties het tactische en operationele beleggingsbeleid uit te voeren. Het bestuur blijft, zonder enige uitzondering, eindverantwoordelijk voor alle activiteiten van het pensioenfonds inclusief het beleggingsproces. De vermogensbeheerder legt verantwoording af aan het bestuur. 2.2 Nevenactiviteiten Het pensioenfonds ontwikkelt activiteiten die het in staat stellen de kerntaken zo goed mogelijk uit te voeren. Voor zover die activiteiten niet behoren tot de kerntaken, brengt het pensioenfonds deze onder in een aparte rechtspersoon. Tussen het pensioenfonds en deze rechtspersoon zal geen sprake zijn van: financiële kruisstromen die de rechtspersoon tot niet marktconform concurrentievoordeel strekken; personele unies tussen het bestuur van het pensioenfonds enerzijds en het bestuur van de rechtspersoon anderzijds; toegang tot kennis en gegevensbestanden van het pensioenfonds, anders dan op voorwaarden die door wet- en regelgeving worden toegestaan; gebruik van de naam en het beeldmerk van het pensioenfonds door de rechtspersoon.
Op dit moment zijn door het pensioenfonds geen nevenactiviteiten ondergebracht in een aparte rechtspersoon. 2.3 Uitbesteding De door het pensioenfonds geselecteerde vermogensbeheerder is verantwoordelijk voor het uitvoeren van het door het bestuur geformuleerde beleggingsbeleid. De selectie van derden, zoals vermogensbeheerders en commissionairs, vindt plaats aan de hand van enerzijds de eisen die ter zake door DNB worden gesteld en anderzijds door het bestuur van het pensioenfonds gehanteerde criteria die samenhangen met beschikbare deskundigheid, de cultuur van de eigen organisatie, schaalvoordelen en flexibiliteit. De selectie van derden en de beoordeling van hun prestaties vinden plaats op basis van objectieve criteria. De gemaakte afwegingen en de daarbij gehanteerde argumenten blijken uit een systematisch opgebouwd selectie- en evaluatiedossier. 2.4 Rapportage De vermogensbeheerder rapporteert elk kwartaal over het gevoerde en te voeren beleggingsbeleid aan het bestuur. In ieder geval eenmaal per jaar wordt het beleid ook mondeling besproken. 2.5 Kostenbeheersing Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid maakt het pensioenfonds geen andere kosten dan die welke redelijk en proportioneel zijn in relatie tot de omvang en de samenstelling van het belegd vermogen en de doelstelling van het pensioenfonds. 2.6 Deskundigheid Het pensioenfonds draagt er zorg voor dat het in alle fasen van het beleggingsproces beschikt over de deskundigheid die vereist is voor: een optimaal beleggingsresultaat; een professioneel beheer van de beleggingen; de beheersing van de aan beleggingen verbonden risico’s. 2.7 Scheiding van belangen Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gewaakt voor belangenverstrengeling. Met het oog daarop zijn de leidinggevenden en medewerkers van het pensioenfonds gehouden een gedragscode na te leven. 2.8 Corporate governance Het pensioenfonds heeft bijzondere aandacht voor de lange termijn doelstellingen van de ondernemingen waarin het belegt in termen van duurzame economische groei. Het pensioenfonds betrekt informatie over duurzame economische groei in zijn analyses van de kwaliteit van ondernemingen en brengt het belang daarvan tevens onder de aandacht van zijn dienstverleners zoals externe vermogensbeheerders. Het pensioenfonds is van mening dat duurzaamheid en corporate governance onlosmakelijk met zorgvuldig ondernemerschap verbonden zijn. De ondernemingsleiding moet in staat zijn hierover verantwoording af te leggen. Een dergelijke verantwoording is inherent aan goed ondernemingsbestuur en daarmee van belang om te voorkomen dat de onderneming zich gaat vervreemden van de samenleving waarvan deel uit wordt gemaakt. De activiteiten van het pensioenfonds op het gebied van duurzaamheid en corporate governance vormen voor het pensioenfonds geen doel op zichzelf. Uitvoering van het beleid van het pensioenfonds op deze gebieden wordt steeds getoetst aan zijn primaire verantwoordelijkheid om een optimaal rendement te genereren in het belang van de belanghebbenden bij het pensioenfonds. Het pensioenfonds draagt uit dat beursgenoteerde ondernemingen duurzaam in staat moeten zijn een maximale opbrengst te genereren voor hun aandeelhouders, en beoordeelt het beleid van bestuur en raad van commissarissen van een onderneming in het licht van die doelstelling. Deze doelstelling impliceert dat een onderneming de belangen van andere bij de onderneming betrokken stakeholders, zoals werknemers, klanten, leveranciers en verschaffers van vreemd vermogen, niet kan negeren. Het bestuur voert echter geen actief MVO-stembeleid. Mede gelet op het internationale karakter van zijn aandelenportefeuille beoordeelt het pensioenfonds de kwaliteit van de corporate governance op basis van beginselen en codes die door gezaghebbende (inter)nationale organisaties worden opgesteld, zoals Eumedion en de UN. Daarnaast betrekt het pensioenfonds waar mogelijk en relevant ook nationale beginselen en codes in zijn oordeel; voor Nederland geldt dit in het bijzonder voor de ‘Code
Tabaksblat’. Het beleid van het pensioenfonds met betrekking tot corporate governance (waaronder begrepen de wijze waarop zij hierover verantwoording aflegt) is nader uitgewerkt in de Gedragscode Stichting Pensioenfonds Consumentenbond (oktober 2009). 3.
Beleggingsbeginselen
3.1 Het beleggingsproces Het beleggingsproces vormt de randvoorwaarden van het beleggingsbeleid. Onder het beleggingsproces wordt verstaan het geheel van regels dat toeziet op de voorbereiding en de uitvoering van het beleggingsbeleid en het beheer van de beleggingen. Het pensioenfonds verlangt van alle leidinggevenden en medewerkers in de organisatie er op toe te zien dat gehandeld wordt in overeenstemming met de regels van het beleggingsproces. Dit leidt tot een consistent en beredeneerd beleggingsgedrag, in alle geledingen van de organisatie. 3.2 Beleggingsbeslissingen Het pensioenfonds beoordeelt elke belegging op grond van risico- en rendementsoverwegingen in relatie tot de verplichtingenstructuur. Het pensioenfonds sluit hierbij geen afzonderlijke beleggingscategorie, –instrument of –techniek uit. Daarentegen werkt het pensioenfonds uiteraard niet mee aan een beleggingstransactie die verboden is, bijvoorbeeld op grond van het internationaal recht. In dit kader heeft het pensioenfonds op het gebied van administratieve organisatie en interne controle concrete maatregelen getroffen ter naleving van antiterrorismewetgeving, in het bijzonder de Sanctiewet 1977 en de op grond van die wet vastgestelde regelingen en besluiten met betrekking tot het financieel verkeer. Verder onthoudt het pensioenfonds zich van beleggingstransacties indien: daardoor strafbare of moreel verwerpelijke gedragingen worden bevorderd; die in onmiddellijk verband staan met een schending van mensenrechten of fundamentele vrijheden; die in onmiddellijk verband staan met een organisatie waar de omzet bestaat uit wapenproductie. 3.3 Toegepaste wegingmethoden voor beleggingsrisico’s De beleggingen, het beheer van de beleggingen en de beheersing van de aan beleggingen verbonden risico’s geschieden met inachtneming van het jaarlijkse beleggingsplan en hoofdstuk 6.3 uit de ABTN. Voor de generieke sturing van de risico’s is de weging naar de beleggingscategorieën in de beleggingsportefeuille van groot belang. Specifieke sturing op marktrisico’s vindt plaats met behulp van onder andere standaarddeviatie, tracking error en ‘value at risk’ (VAR) methodieken. Voor kredietrisico’s wordt gewerkt met credit ratings. Voor de beheersing van operationele risico’s zijn meerdere maatregelen geïmplementeerd waaronder bevoegdhedenregeling, uitwijkbeleid en incidentenmanagement. 3.4 Waarderingsmethode De beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde. 3.5 Strategische allocatie In het kader van een integrale benadering van de beleggingen en de verplichtingen wordt de invulling van het beleggingsbeleid gebaseerd op Asset Liability Management (ALM). De ALMstudie is maatgevend voor de verdeling over de beleggingscategorieën, waarbij wordt gestreefd naar een optimale beleggingsportefeuille in combinatie met een consistent premieen toeslagbeleid. De ALM-studie wordt in beginsel eens in de drie jaren, doch zoveel vaker als het bestuur van het pensioenfonds dat wenselijk acht dan wel wordt verlangd door DNB, uitgevoerd. Op basis van de visie en macro-economische ontwikkelingen en de financiële markten zal het pensioenfonds de strategische beleggingsmix actief beheren binnen de gestelde bandbreedtes. Het bestuur kan besluiten de strategische allocatie aan te passen, waarbij met name in onzekere financiële markten wordt beoogd het risicoprofiel van de beleggingsportefeuille niet te vergroten en indien gewenst zelfs te verlagen.
Begrippenlijst Verklaring inzake beleggingsbeginselen Actief beleggen Op grond van een bepaalde marktvisie wordt afgeweken van de benchmark, om zo te trachten een betere performance te behalen. ALM Afkorting van Asset Liability Management, het afstemmen van de beleggingsmix op verplichtingen. Het uitvoeren van een ALM-studie kan een pensioenfonds behulpzaam zijn bij het kiezen van de juiste beleggingsmix. Een ALM-studie kent de volgende aspecten: het in kaart brengen van de financiële stromen; de simulatie van toekomstige financiële posities; de samenhang met de economische omgeving; de vergelijking van beleidsvarianten. Beleggingsbeleid Een pensioenfonds is verplicht om op solide wijze te beleggen. Het beleggingsbeleid van een pensioenfonds is enerzijds gericht op het zoveel mogelijk uitsluiten van beleggingsrisico's en anderzijds op het behalen van een zo hoog mogelijk rendement. Bovendien moet de afstemming van beleggingen op de verplichtingen juist zijn: het pensioenfonds moet op het juiste moment aan haar verplichtingen kunnen voldoen. Om optimaal aan deze uitgangspunten te voldoen is een juiste samenstelling van de beleggingsmix noodzakelijk, die met behulp van een ALM-studie kan worden vastgesteld. Beleggingsfondsen Een beleggingsfonds is in feite een ‘verzamelpunt’ voor beleggers. Op dat punt komt het geld van alle in het betreffende fonds investerende beleggers samen. Het totaalbedrag wordt het fondsvermogen genoemd. Beleggen middels een beleggingsfonds is een efficiënte manier om een adequate spreiding te bewerkstelligen. Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld: aandelen, onroerend goed en vastrentende waarden met een nadere onderverdeling in binnen- en buitenlandse beleggingen. Benchmark(index) Een objectieve maatstaf voor zowel de samenstelling als de performance van het belegde vermogen. Een benchmarkindex is een mandje van bijvoorbeeld een aantal aandelen. In beginsel bepaalt de totale waarde van alle uitstaande aandelen de waarde van een index; fluctuaties in de waarde van de index worden derhalve veroorzaakt door koersfluctuaties van de in de index opgenomen aandelen. Bekende voorbeelden van indices zijn AEX, CBS en Dow Jones. Commodities Grondstoffen. Beleggen in commodities is direct investeren in grondstoffen of indirect via bijvoorbeeld termijncontracten, waarbij de waarde is gebaseerd op grondstoffen. Verhandelde grondstoffen zijn onder andere energie, metalen en landbouwproducten. Derivaten Afgeleide financiële instrumenten, dat wil zeggen financiële contracten, waarvan de waarde wordt afgeleid van een onderliggende waarde (bijv. een aandeel), een referentieprijs of een index (bijv. de AEX-index). De hoofdvormen van derivaten zijn opties, futures contracten en forward contracten. Governance De wijze waarop de besluitvormingsprocessen omtrent het beleggingsbeleid binnen een pensioenfondsen zijn georganiseerd. Mandaat vermogensbeheer Het mandaat vermogensbeheer, ook wel beleggingsrichtlijnen of beleggingsinstructie genoemd, bevat de beleggingstechnische afspraken over het beheer van het vermogen. Het mandaat wordt vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur en bevat alle restricties waarbinnen een vermogensbeheerder vervolgens naar eigen inzicht mag beleggen. Marktwaarde Waarde van een beleggingsobject als het op dit moment zou worden verkocht. Monitoring Monitoring is het continue proces van overzicht van de consequente en juiste werking van de controlemaatregelen. Deze monitoring kan door het pensioenfonds zelf gebeuren of uitbesteed worden aan een onafhankelijk orgaan (bijv. audit). Monitoring maakt integraal deel uit van het controlesysteem. Onroerend goed Men kan direct en indirect beleggen in onroerend goed. Direct beleggingen kan men door woningen of winkels aan te kopen. Indirect kan men investeren middels participaties in beleggingsfondsen aan te kopen die beleggen in onroerend goed.
Outperformance Het verschil tussen het behaalde rendement en het rendement van de benchmark (positief of negatief). Dit verschil geeft aan hoeveel waarde is toegevoegd door middel van actief beleggen. Passief beleggen Hieronder kan worden verstaan indexbeleggen of buy and hold beleggen. Het is gericht op het zo laag mogelijk houden van de transactiekosten. Performance De performance van (een deel van) het vermogen is het totale rendement op marktwaarde. Deze performance wordt normaliter vergeleken met de performance van de benchmark(index). Door middel van een zogenoemde performance attributie-analyse wordt het verschil tussen deze beiden op een kwantitatieve wijze verklaard. Rating De rating van een belegging of een onderneming geeft het kredietrisico of debiteurenrisico van een bepaalde belegging weer. Vastrentende waarden hebben bijvoorbeeld pas voldoende kwaliteit vanaf een bepaalde kredietwaardigheid, voorzien van een rating BBB, A, AA of AAA. De ratings worden vastgesteld door gespecialiseerde bureaus. Strategische beleggingsmix De lange termijn verdeling van het vermogen over de verschillende beleggings-categorieën (aandelen, vastrentende waarden, onroerend goed). Deze verdeling wordt veelal gebaseerd op een ALM-studie. Toeslagbeleid Toeslagbeleid is het van tijd tot tijd aanpassen van het reeds opgebouwde pensioen aan de algemene stijging van de lonen en prijzen. Hierdoor blijft u met het opgebouwde pensioen ook in de toekomst dezelfde koopkracht behouden. Het is met andere woorden waardevast, voorzover de toeslagen althans volledig worden verleend. Tracking error Statistische maatstaf die weergeeft hoe groot de kans is dat de outperformance zal afwijken van nul. De tracking error is gelijk aan de standaarddeviatie van de outperformance. Het is een goede maatstaf voor het meten van het extra risico van de portefeuille ten opzichte van de benchmark. Een hoge tracking error betekent veel kans op een rendement ver onder of boven de benchmark en dus veel extra risico ten opzichte van de benchmark. Valutahedging Het afdekken van valutarisico door middel van valutatermijn-transacties. Vastrentende waarden Verzamelnaam voor beleggingen waarop in beginsel een vaste rentevergoeding en een vaste looptijd geldt. Voorbeelden van vastrentende waarden zijn obligaties, onderhandse leningen en hypotheken. Deze beleggingen worden ook wel als risicomijdend aangeduid. Vermogensbeheerder Een professionele beheerder van vermogens voor organisaties (zoals pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen enz.) en/of vermogende particulieren. Vermogensbeheerders zijn vaak onderdeel van een bank, dan wel financiële instelling, maar kunnen ook een onafhankelijke organisatie zijn. In Nederland kunnen vermogensbeheerders zich onder bepaalde voorwaarden laten registreren bij Autoriteit Financiële Markten. Zakelijke waarden Verzamelnaam voor beleggingen in aandelen en beleggingen in onroerend goed. Deze beleggingen worden ook wel aangeduid als risicodragend.
Bijlage 6. Beknopte beschrijving beleggingsfondsen Fonds AEAM European Bond Fund
Doelstelling Het behalen van een driejaars geannualiseerde outperformance voor beheerkosten van 80 basispunten boven de benchmark en een tracking error van 160 basispunten.
Benchmark Merrill Lynch European Union Government Bond Index
AEAM European Credit Fund
Het behalen van een driejaars geannualiseerde outperformance voor beheerkosten van 60 basispunten boven de benchmark en een tracking error van 120 basispunten
Barclays Capital Euro Corporate Bond Index
AEAM Emerging Market Debt Fund (EUR)
Het fonds streeft naar een maximaal rendement boven de benchmark te realiseren door het volgen van een prudente beleggingstrategie
JPMorgan Emerging Markets Bond Index Global Diversified (Hedged)
Restricties Er wordt hoofdzakelijk belegd in landen die deel uitmaken van de benchmark. Maximaal 10% van het beheerd vermogen kan worden belegd in aspirant EU lidstaten, waarbij het desbetreffende land een rating moet hebben van BBB of hoger. Maximaal 20% van Fondsvermogen kan worden belegd in nietstaatsleningen van EU lidstaten. Deze leningen moeten rating van AA of hoger hebben, of rating die niet lager is dan die van het betreffende land. De maximale ruimte voor het durationbeleid bedraagt plus en min 2 jaar t.o.v. de benchmark. Maximaal 35% van het Fondsvermogen mag worden belegd in credits met rating van BBB, met een limiet per issuer van 2,7%. Maximaal 70% mag worden belegd in credits met rating van A, met een issuer limiet van 5%. Voor credits met rating van AA en AAA geldt geen maximum, maar wel een issuer limiet van respectievelijk 8% en 10% van marktwaarde van het Fonds. Er wordt niet belegd in credits met rating lager dan BBB-. Indien door degradatie issues met een rating lager dan BBB- in de portefeuille komen, dan behoren deze issues binnen 3 maanden verkocht te worden. Minimaal 80% van vermogen wordt geïnvesteerd in uitgevende instellingen zoals zijn vertegenwoordigd in de benchmark en gedenomineerd zijn in US Dollar. De overige 20% (offindex) mag geïnvesteerd worden in opkomende landen niet in de benchmark, bedrijfsobligaties uit opkomende landen, obligaties van opkomende landen gedenomineerd in lokale valuta (maximum 5%), obligaties van
AEAM Global High Yield Fund (EUR)
Het behalen van een driejaars geannualiseerde outperformance voor beheerkosten van 75 basispunten per jaar boven de benchmark.
70% Barclays Capital US Corporate High Yield Index (Customized) en 30% Barclays Capital High Yield (Euro) Index (Customized)
opkomende landen gedenomineerd in Euro, US Treasuries en Euro Bunds, en kas (maximum 5%). Maximum 5% per off-index uitgevende instellingen. Maximum 150% van landengewicht in de benchmark met minimum van 5%. Maximum 15% limiet voor obligaties met een credit rating lager dan B. Off-index uitgevende instellingen hebben een cumulatief limiet van 5% in CCC of lager en enkel als gevolg van downgrades. De weging voor het US deel ligt tussen 60% en 80%. De weging voor het Europese deel ligt tussen de 40% en 20%. Het gewicht per sector mag maximaal 25% van het fonds-vermogen bedragen, het gewicht per issuer maximaal 5%. Maximaal 10% van het fonds-vermogen mag worden belegd in CCC papier. Maximaal 5% van het fondsvermogen mag, weliswaar niet actief en alleen door een downgrade van CCC- of hoger papier, worden belegd in bedrijfsobligaties met een ratingcategorie van kleiner dan CCC-. Warrants en aandelen mogen voor een maximale periode van 6 maanden aangehouden worden. Voor swaps geldt dat de rating van de tegenpartij niet lager dan BBB mag zijn. Er mag slechts belegd worden in staatsobligaties. Er mag niet worden belegd in obligaties met een ratingcategorie lager dan A.
Merrill Lynch EMU Direct Government Bond Index, AAA Rated + (200/ duration van de Merrill Lynch EMU Direct Governments Bond Index (Customized)) * (Merrill Lynch EMU Direct Government Bond Index (Customized) Euribor 6 month/ 12) Bron: http://www.aegon.nl/zakelijk/fondsen/?tab=2 (peildatum 23 maart 2010) AEAM Long Duration Overlay
Het in overeenstemming te brengen van het renterisicoprofiel van de totale vastrentende portefeuille van een Participant, met het gewenste renterisicoprofiel. Het beleggingsbeleid is gericht op beleggen op het lange eind van de Euro rentecurve.
Fonds TKP MM World Equity Afdekking Fund
Doelstelling Benchmark Restricties Op fondsniveau wordt MSCI All Het behalen van gestreefd tracking error Countries World driejaars beneden de 3,50% te Index Total Net geannualiseerde houden. Return (in Euro, outperformance van 100 USD, GBP and basispunten boven JPY exposure gekozen benchmark en hedged into Euro beoogde tracking error van 200 basispunten. Bron: https://www.tkpinvestments.nl/portal/page/portal/TKPI/Producten/Aandelen/AFWOEF Fonds AEAM Global Commodity Fund
Doelstelling Benchmark Restricties De maximale tracking error S&P GSCI Index Het behalen van een t.o.v. benchmark bedraagt ER + US$waardeontwikkeling die, 350 basispunten. overnight rate rekening houdend met index (beheer)kosten, de waardeontwikkeling van de benchmark zo nauwgezet mogelijk benadert. Bron: http://www.aegon.nl/zakelijk/fondsen/?tab=2 (peildatum 23 maart 2010) Fonds AEAM Global Real Estate Fund
Doelstelling Benchmark Restricties De maximale afwijking t.o.v. FTSE Het beleggingsbeleid is benchmark bedraagt 5 - 15% EPRA/NAREIT erop gericht op langere op landenniveau Global Net Index termijn een hoger totaal (afh. van gewicht in de index) rendement te behalen en 3% op dan ondernemingsniveau. de benchmark. Bron: http://www.aegon.nl/zakelijk/fondsen/?tab=2 (peildatum 23 maart 2010)
Bijlage 7. Continuïteitsanalyse In 2009 is (net als in 2007) een continuïteitsanalyse uitgevoerd voor het fonds. Dit betreft een stochastische analyse van mogelijke ontwikkelingen van het fonds in de komende 15 jaar. Daarbij zijn de volgende economische veronderstellingen gehanteerd, die voldoen aan het kader van de wetgeving cq het beleid van DNB:
Algemene prijsontwikkeling Algemene loongroei 1-jaars swaprente 10-jaars swaprente Reële rente (30 jr) Rendement op: Euro staatsleningen (dur. ±6) Bedrijfsobligaties High yield Wereldwijde aandelen (hedged) Indirect vastgoed Commodities
Rekenkundig gemiddelde 2,0% 3,0% 3,7% 4,3% 1,5%
Standaard deviatie 1,6% 3,1% 0,9% 1,1% 0,6%
4,0% 5,9% 7,1% 8,2% 6,8% 4,6%
6,4% 8,3% 15,7% 15,4% 13,4% 20,2%
De analyse is gestart bij de situatie van het fonds einde 2008. De startdekkingsgraad in de continuïteitsanalyse was gelijk aan 89,0%. Uit de analyse blijkt onder meer het volgende: – De dekkingsgraad ontwikkelt zich de komende jaren naar verwachting tot circa 121,0% (nominaal), hetgeen reëel gezien een dekkingsgraad van circa 80% is. – De kans dat het fonds zich de komende 5 jaar in een dekkingstekort bevindt bedraagt 90%, met een horizon van 15 jaar is dat 62%. – In 75% van de gevallen blijft de dekkingsgraad boven de 104%. – De koopkracht van het opgebouwd pensioen zal naar verwachting op de lange termijn (15 jaar) 78% van de huidige koopkracht behouden. Op de lange termijn zal met 95% kans zekerheid een koopkracht met een waarde van 70% van de huidige koopkracht resteren. – De doorsneepremie blijkt in 86% van de gevallen kostendekkend te zijn. – In geval van een structureel lagere kapitaalmarktrente vertoont de dekkingsgraad in eerste instantie een lichte daling, maar herstelt zich daarna. De dekkingsgraden blijven wel op een lager niveau. De structureel lagere kapitaalmarktrente heeft nadelig gevolgen voor het toeslagbeleid. – Analyse van een lagere risicopremie op aandelen geeft een tragere groei van de dekkingsgraad en lagere realisaties van het toeslagbeleid. – Omdat door een lage dekkingsgraad nauwelijks toeslagen verleend worden heeft een hogere prijsinflatie een licht positieve invloed op de ontwikkeling van de nominale dekkingsgraad. Dit wordt veroorzaakt doordat er een hogere premie binnenkomt door een hogere pensioengrondslag.