Versie 0.9_25-09-2015
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2015 Stichting Pensioenfonds Openbare Bibliotheken
NR09_ABTN_versie25-09-2015
Inhoud 1.
Voorwoord ................................................................................................................ 5
2.
Inleiding .................................................................................................................... 6
3.
2.1.
Het doel van deze abtn ................................................................................................. 6
2.2.
Nagestreefde mate van detaillering ............................................................................... 6
2.3.
Missie ........................................................................................................................... 6
2.4.
Visie ............................................................................................................................. 7
2.5.
Strategische doelstellingen............................................................................................ 7
2.6.
Algemene beleidsuitgangspunten .................................................................................. 7
2.7.
Organisatiestructuur Fonds ..........................................................................................15
2.8.
Intern beheersingssysteem ..........................................................................................20
Algemene overwegingen ......................................................................................... 23 3.1.
Handhavingsbeleid ......................................................................................................23
3.2.
Continuïteit van de bedrijfstak .....................................................................................23
3.3.
Verwachte salaristrend ................................................................................................23
4.
Uitvoeringsreglement .............................................................................................. 24
5.
Deelname aan de pensioenregeling ......................................................................... 25
6.
5.1.
Werkingssfeer..............................................................................................................25
5.2.
Aangesloten instellingen en hun werknemers ...............................................................25
5.3.
Vrijstelling van de verplichte deelneming in de pensioenregeling ..................................25
5.4.
Representativiteitstoets ...............................................................................................25
5.5.
Deelnemerschap ..........................................................................................................26
5.6.
Beëindiging van deelnemerschap .................................................................................26
5.7.
Voortzetting van deelnemerschap ................................................................................26
De inhoud van de pensioenregeling.......................................................................... 27 6.1.
7.
8.
Standaardreglement ....................................................................................................27
De berekening van de voorziening pensioenverplichtingen ....................................... 29 7.1.
Kansstelsels .................................................................................................................29
7.2.
De rekenrente, berekeningswijze .................................................................................29
De balans en resultatenrekening, waarderingsgrondslagen ..................................... 30
NR09_ABTN_versie25-09-2015
2
8.1.
Balanswaardering ........................................................................................................30
8.2.
Technische Voorzieningen ............................................................................................30
8.3.
Reserves ......................................................................................................................31
9.
Het toeslagbeleid..................................................................................................... 32 9.1.
Voorwaardelijke toeslagverlening ................................................................................32
9.2.
Onvoorwaardelijke toeslagverlening ............................................................................33
10.
Het beleggingsbeleid ............................................................................................ 34
10.1.
Doelstellingen en beleidskader .................................................................................34
10.1.
Strategische normportefeuille ..................................................................................34
10.2.
Risicometing en -beheersing .....................................................................................35
10.3.
Opzet van de resultaatsevaluatie en risicomonitoring ...............................................36
11.
De financiering van de verplichtingen ................................................................... 37
11.1.
Vaststelling van de kostendekkende premie .............................................................37
11.2.
De feitelijke premie ..................................................................................................37
11.3.
Herverzekering .........................................................................................................38
11.4.
Kosten .....................................................................................................................39
12.
Het weerstandsvermogen van het Fonds, sturingsmiddelen .................................. 40
12.1.
Beheersing van risico’s .............................................................................................40
12.2.
Gekozen beleid bevordert een onverminderde uitvoering .........................................40
12.3.
De gewenste omvang van het weerstandsvermogen .................................................41
12.4.
Reageren op ontwikkelingen en de mate waarin dat effect zal hebben ......................41
12.5.
Jaarlijkse toetsing .....................................................................................................43
13.
Slotopmerkingen .................................................................................................. 45
Bijlage A: Actuariële grondslagen en veronderstellingen per 31 december 2014 .......................46 Bijlage B: Richtlijnen Vermogensbeheer ..................................................................................51 Bijlage C: Organisatiestructuur het Fonds ................................................................................57 Bijlage D: Uitwerking (Minimaal) Vereist Vermogen .................................................................58 Bijlage E: De uitkomsten van prognoses en/of ALM-studie .......................................................61 Bijlage F: Beleggingsbeleid (Verklaring inzake de Beleggingsbeginselen) ...................................66 Bijlage G:Risicoanalyse en Uitbestedingsbeleid ........................................................................76 Bijlage H: Onderbouwing gedempte premie.............................................................................97
NR09_ABTN_versie25-09-2015
3
Bijlage I: Franchisebedragen ....................................................................................................98 Bijlage J: Financieel crisisplan 2015 ..........................................................................................99 Bijlage K: Dispensatieprocedure ............................................................................................ 111 Bijlage L: Overzicht extra bijlagen behorende bij deze abtn .................................................... 117 Bijlage M: RACI-matrix .......................................................................................................... 118 Bijlage N: Versiebeheer ......................................................................................................... 119
NR09_ABTN_versie25-09-2015
4
1.
Voorwoord
De Pensioenwet bepaalt dat het bestuur van een pensioenfonds een Actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) opstelt. Dit is de abtn van de Stichting Pensioenfonds Openbare Bibliotheken (“het Fonds”) zoals vastgesteld in de bestuursvergadering van 22 september 2015.
C.P.M. Teunissen voorzitter
NR09_ABTN_versie25-09-2015
G. de Ruiter secretaris
5
2.
Inleiding
1. 2. 2.1. Het doel van deze abtn Deze abtn omschrijft het bestuursbeleid dat wordt gevoerd om de pensioentoezegging van het Fonds te kunnen nakomen. Het Fonds is een op grond van de Wet Bpf 2000 verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds. Het Fonds is werkzaam op het terrein van de in Nederland gevestigde, privaatrechtelijke Openbare Bibliotheken. Conform het bepaalde in artikel 145 van de Pensioenwet omschrijft de abtn de wijze waarop het Fonds de middelen beheert en de pensioenregeling uitvoert. Met name wordt aangegeven op welke wijze het Fonds uitvoering geeft aan het bepaalde in de artikelen 25, 95, 102, 126 tot en met 137 en 143 van de Pensioenwet. Artikel 102A van de Pensioenwet stelt dat het bestuur van een pensioenfonds in overleg met het verantwoordingsorgaan en de Raad van Toezicht zorgdraagt voor de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding, van het pensioenfonds. De organen van het pensioenfonds gebruiken deze doelstellingen en uitgangspunten bij de toetsing van de opdracht-aanvaarding van de door vertegenwoordigers van werkgevers of werkgeversverenigingen en werknemers of werknemersverenigingen overeengekomen pensioenregeling en bij de besluitvorming, de verantwoording, de advisering, en het toezicht binnen het pensioenfonds. Daarnaast wordt de organisatiestructuur, de interne controle en de wijze en voorwaarden waarop het bestuur werkzaamheden heeft uitbesteed beschreven. Dit alles dient ertoe om een beheerste en integere bedrijfsvoering te waarborgen.
2.2. Nagestreefde mate van detaillering In de abtn wordt het beleid zoveel mogelijk in strategische zin omschreven. Het beleid van het bestuur is vastgesteld mede op grond van mogelijke variaties in omstandigheden welke niet tot nieuw beleid aanleiding geven, maar wel tot een “tactische” aanpassing van gedragslijnen binnen het door het bestuur gekozen beleid. Voorbeelden hiervan zijn de aanpassing van de berekeningsgrondslagen aan nieuwe prognosetafels, de resultaten van een ALM-studie, aanpassing van de risicohouding en wijzigingen van de beleggingsmix op grond van economische omstandigheden zolang deze binnen de in deze nota omschreven grenzen blijven. Indien het bestuur meent dat het algemene beleid bijstelling behoeft, zal de abtn dienovereenkomstig aangepast worden.
2.3. Missie Het Fonds wil een toekomstbestendig en verantwoord pensioen verzorgen voor de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van organisaties met een maatschappelijke doelstelling. Het Fonds wil de natuurlijke partner zijn van werkgevers, (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Met zijn kennis van de sector kan het Fonds betrouwbare en duurzame oplossingen bieden op het gebied van collectieve pensioenregelingen. Betrouwbaarheid, kwaliteit en actualiteit vormen de basis van onze dienstverlening. Het Fonds staat midden in de maatschappij.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
6
2.4. Visie Het Fonds brengt pensioen dichterbij de deelnemer. Dat zien we terug in de aandacht voor persoonlijke communicatie. Het Fonds is eerlijk over (on)mogelijkheden binnen de regelingen en de daaraan verbonden risico’s. Om continuïteit te waarborgen, zoekt het Fonds samenwerking met organisaties die een nauwe relatie hebben met de sector. Het Fonds streeft naar een toekomst bestendige pensioenregeling. De huidige regelingen voldoen zo veel mogelijk aan de behoefte van onze (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden, uitgevoerd binnen de financiële mogelijkheden die we daarvoor hebben. Pensioenvermogen wordt verantwoord belegd in met name vastrentende waarden en zakelijke waarden. Het beleggingsbeleid is een afspiegeling van de maatschappelijke betrokkenheid van onze (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden.
2.5. Strategische doelstellingen Op basis van de missie en de visie heeft het bestuur van het Fonds de strategische doelstellingen bepaald. Deze strategische doelstellingen zijn als volgt verwoord: De doelstelling van het Fonds is om binnen de grenzen van haar middelen op korte- en lange termijn nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten te verstrekken. Het Fonds streeft er naar om de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken te laten ontwikkelen conform de afgesproken toeslagambitie, zoals is opgenomen in de pensioenovereenkomst. Daarnaast draagt het Fonds zorg voor een duidelijke en klantgerichte communicatie met alle belanghebbenden.
2.6. Algemene beleidsuitgangspunten Het algemene uitgangspunt van het te voeren beleid is om de pensioentoezegging onder een breed scala van omstandigheden na te komen en wel tegen een lage, maar zo mogelijk stabiele premie. Als maatstaf voor de draagkracht van het Fonds wordt de beleidsdekkingsgraad (BDG) genomen. Het bestuur beïnvloedt de (ontwikkeling van de) beleidsdekkingsgraad door het premie-, toeslag- en beleggingsbeleid. 2.6.1 Risicohouding De risicohouding van het fonds, bedoeld in artikel 102a van de Pensioenwet, wordt gedefinieerd als de mate waarin het fonds, na overleg met sociale partners en het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht bereid is risico’s te lopen én de mate waarin het fonds risico’s loopt gegeven de kenmerken van het fonds. De risicohouding is onderdeel van de door sociale partners aan het fonds gegeven opdracht om de pensioenregeling uit te voeren. Het bestuur van het fonds gebruikt de beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding van het fonds bij de opdrachtaanvaarding en de vaststelling van beleid.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
7
Het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is gestoeld op de zogenoemde risicohouding van het pensioenfonds. De risicohouding geeft de balans aan tussen het te lopen beleggingsrisico en de doelstelling om de pensioenen in een bepaalde mate te indexeren. In dit hoofdstuk is de risicohouding van het pensioenfonds vastgelegd. De risicohouding van het fonds voldoet aan de prudent person regel en komt voor de korte termijn tot uitdrukking in de hoogte van het vereist eigen vermogen of een bandbreedte hiervoor en voor de lange termijn tot uitdrukking in de door het fonds gekozen ondergrenzen in het kader van de haalbaarheidstoets. Bij de risicohouding maken we onderscheid tussen kwalitatieve en kwantitatieve aspecten. Kwalitatieve aspecten: De volgende onderdelen zijn voor het bestuur van invloed betreffende de risicohouding: • Historisch gezien heeft het fonds altijd een relatief goede financiële positie gehad ten opzichte van andere pensioenfondsen. Hierdoor is de huidige fondspopulatie in het verleden nooit geconfronteerd geweest met (dreigende) kortingen. Naar oordeel van het bestuur rechtvaardigt dit verleden een risicohouding die behoudender is dan “gemiddeld” in Nederland. • Uit een in 2013 gehouden risicobereidheidsonderzoek bleek dat onze fondspopulatie meer risicoavers is dan de populatie van andere in het onderzoek betrokken pensioenfondsen. Ook deze uitkomst rechtvaardigt naar oordeel van het bestuur een risicohouding die behoudender is dan “gemiddeld” in Nederland . • De toekomst van het pensioenfonds op lange termijn is onzeker. Niet uitgesloten is dat op termijn het bestuur zal komen tot samenwerking of samenvoeging met andere pensioenfondsen. De huidige financiële positie is relatief, ten opzichte van andere partijen, goed. Het bestuur hecht veel waarde aan het behoud van deze goede uitgangspositie, waarmee op korte termijn de risicobereidheid beperkt is. • De populatie van het pensioenfonds is relatief oud en gegeven de krimpende sector zal de gemiddelde leeftijd verder oplopen. Theoretisch zou hier een beperktere risicobereidheid bij passen, daar jonge deelnemers nog veel verdiencapaciteit beschikken om tegenvallers op te vangen. • Het belang van indexatie voor het pensioenfonds is hoog. In het verleden was bij het pensioenfonds sprake van onvoorwaardelijke indexatie, die inmiddels (2006) is omgezet naar voorwaardelijke indexatie. Het bestuur heeft bij de huidige regeling een ambitieniveau op basis van prijsindex gecommuniceerd. Kwantitatieve aspecten: De basis voor de kwantitatieve aspecten vormde de ALM-studie. Het bestuur heeft zich tijdens de ALM-studie gericht op de beleggingsrisico’s in relatie met de verwachte pensioenresultaten. De ALM-studie richt zich op een lange termijn beleggingsbeleid dat past bij de afgesproken grootheden zoals kortingen, kortingskansen en mate van toeslagverlening. Om de gevolgen van dit beleid inzichtelijk te maken, zijn op basis van de situatie van 1 januari 2015 de volgende grootheden bepaald. 1. 2. 3.
Cumulatieve korting na 15 jaar (in een gemiddeld scenario en in een risicoscenario) Nominaal pensioenresultaat na 15 jaar (in een gemiddeld scenario en in een risicoscenario). Reëel pensioenresultaat na 15 jaar (in een gemiddeld scenario en in een risicoscenario).
NR09_ABTN_versie25-09-2015
8
Het bestuur heeft in 2014 via meerdere sessie uitgebreid gesproken over het meest wenselijke risicoprofiel. Hierbij werden ook verschillende stress-scenario’s beschouwd, zoals bijvoorbeeld een situatie van deflatie. De resultaten van het gekozen risicoprofiel zijn in de drie figuren aangegeven.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
9
Figuur 1:
Grootheid 1 richt zich op de kans en de omvang van eventuele kortingen op de opgebouwde aanspraken. Het gaat hierbij om de cumulatieve korting over 15 jaar, dat wil zeggen de totale korting gedurende een periode van 15 jaar. Het bestuur van het pensioenfonds heeft bepaald tot welk niveau de verwachte korting en de kortingen in een negatief scenario (dat wordt in de grafiek weergegeven met het “97,5% percentiel”) nog acceptabel zijn. Hierbij maakt het bestuur zelf de afweging of de verwachte korting of de korting in een negatief scenario zwaarder weegt. Figuur 2:
Grootheid 2 betreft het nominaal pensioenresultaat. Het nominaal pensioenresultaat geeft aan hoe het pensioen zich in nominale termen ontwikkelt. Nominaal betekent dat er naar de absolute hoogte van het pensioen wordt gekeken zonder dat er rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld inflatie. In de figuur stijgt € 100 door indexaties naar verwachting tot € 120 na 15 jaar, in een negatief scenario (dat wordt in de grafiek weergegeven met het “2,5% percentiel”) daalt het pensioen door kortingen tot € 73.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
10
Figuur 3:
Grootheid 3 betreft het reëel pensioenresultaat. Het reëel pensioenresultaat geeft aan hoe het pensioen zich in reële termen ontwikkelt. Reëel betekent dat de hoogte van het pensioen wordt afgezet tegen de prijsinflatie, hiermee geeft dit resultaat aan in welke mate koopkracht wordt behouden. In de figuur: een pensioen van € 100 stijgt naar verwachting door indexaties tot € 120 na 15 jaar, maar door inflatie kost iets van € 100 nu, over 15 jaar €124. De koopkracht wordt na 15 jaar voor 97% behouden. In een negatief scenario wordt de koopkracht na 15 jaar voor 56% behouden. De op basis van de studie gekozen beleggingsmix is opgenomen in hoofdstuk 10. Overigens is de gekozen mix minder risicovol dan de “gemiddelde” beleggingsmix van pensioenfondsen, die wel in belangrijke mate wordt gedomineerd door enkele bedrijfstakpensioenfondsen . De risicomaatstaf, de zogenoemde tracking error, is voor de gekozen beleggingsmix circa 9,5%, waar het gemiddelde circa 12% bedraagt. De vermelde grootheden zijn bepaald op de situatie per 31 december 2014, met een dekkingsgraad op basis van het nieuwe financieel toetsingskader van 109,8%. (Dit is de dekkingsgraad zonder 12-maand middeling, de officiële gemiddelde beleidsdekkingsgraad bedroeg 115,5%). Het pensioenfonds wil het risicoprofiel in principe ook in stand houden bij afwijkende dekkingsgraden. Echter, bij aanzienlijk lagere dekkingsgraden of bij naar oordeel van het bestuur hoge risico’s kan het bestuur derivaten inzetten, ter beperking van risico’s (zie ook de volgende paragraaf). Naast bovenstaande lange termijn beleid, heeft het bestuur ook oog voor de korte termijn. Dit beleid is discretionair en niet vastgelegd in een “als-dan” vorm, bijvoorbeeld “als de dekkingsgraad onder de 100% daalt, dan wordt de beleggingsmix als volgt aangepast”. In het verleden heeft dit beleid geresulteerd in de inzet van rente- en aandelenderivaten, waardoor een forse daling van de dekkingsgraad is voorkomen. Op grond van het korte termijn beleid tracht het bestuur de worst-case scenario’s als bedoeld in eerdere figuren te voorkomen. In het huidige beleid wordt met 1-jaars kansen gewerkt voor het korte termijn beleid. Momenteel geldt dat het
NR09_ABTN_versie25-09-2015
11
beleggingsbeleid per 1 januari zodanig is ingericht dat de kans dat de (marktwaarde) dekkingsgraad binnen 1 jaar onder de 95% komt, minder is dan 1%. Het bestuur hanteert triggerniveau’s, om situaties aan te geven waarin in ieder geval de beleggingsmix bezien dient te worden. Samenvattend kan gesteld worden dat het korte termijn beleggingsbeleid van het fonds niet direct in een beleggingsmix is samen te vatten, maar dat het bestuur oog heeft voor korte termijn risico’s en bij te grote neerwaartse risico’s voor de dekkingsgraad, met ondersteuning van externe deskundigen, tot risicobeperkende maatregelen zal overgaan (inzet derivaten). Het Fonds streeft ernaar het pensioenbewustzijn te stimuleren bij alle deelnemers. Dat betekent dat de deelnemer weet wat hij aan pensioen heeft opgebouwd, wat hij aan pensioen kan verwachten en wat hij daarmee kan doen in relatie tot zijn (huidige) inkomen. Die kennis moet hem, als dat nodig is, aanzetten tot het ondernemen van de juiste actie om zijn pensioeninkomen te vergroten. Echter, het Fonds wil daarin een stap verder gaan. Het Fonds wil dat de deelnemers tevreden zijn met hun inkomen na pensionering. De balans tussen nu en later is daarbij belangrijk. 2.6.2 Korte termijn risicohouding De korte termijn risicohouding is vertaald in een strategische beleggingsportefeuille met bandbreedtes. Ook voor de mate van renteafdekking is een strategisch beleid met bandbreedtes vastgesteld. Het korte termijn risico gemeten door middel van het Vereist Eigen Vermogen (VEV) bij de strategische beleggingsportefeuille, bedraagt 16,3% per 30 juni 2015. Indien het fonds over dit vereist eigen vermogen beschikt, is de theoretische kans dat binnen een jaar de dekkingsgraad onder de 100% daalt gelijk aan 2,5%. Het bestuur houdt in het beleid rekening met deze grens, onder andere door het maken van een herstelplan om binnen 10 jaar naar deze grens toe te groeien. Het VEV kan fluctueren door verschuivingen in de strategische mix binnen de bandbreedtes ten aanzien van de allocatie naar de verschillende beleggingscategorieën en de mate van afdekking van het renterisico. De bandbreedte rondom het VEV is bedoeld om uitvoering te geven aan het feitelijke beleggingsbeleid binnen de toegestane bandbreedtes rondom het strategische beleid. In onderstaande tabel is, naast het VEV op basis van de strategische beleggingsportefeuille, het VEV bij zowel de maximale als de minimale bandbreedtes opgenomen. Tevens is het VEV bij de minimale en maximale bandbreedtes van de renteafdekking opgenomen en twee combinaties. Samenvattend zal in het merendeel van de mogelijke varianten van de portefeuille indeling binnen het huidige strategische beleid, het VEV tussen 10,0% en 20,6% liggen. 30-6-2015
Min Risico
Max Risico
Matchingportefeuille
44,0%
80,5%
24,0%
Returnportefeuille Liquide
52,5%
19,5%
72,5%
Returnportefeuille Iliquide
3,5%
0,0%
3,5%
50,0%
60,0%
40,0%
116,3%
110,0%
120,6%
Rente-afdekking Vereist Vermogen
Het bestuur heeft de risicohouding voor de korte termijn op basis van het bovenstaande vastgesteld op een VEV tussen 10% en 21%.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
12
Het VEV en de bandbreedtes zijn berekend op basis van de rentestand per 30 juni 2015. Toekomstige wijzigingen in het VEV veroorzaken fluctuaties. Een wijziging in het VEV als gevolg van fluctuaties in de rentestand wordt opgevangen door de VEV bandbreedte te definiëren ten opzichte van het gewijzigde VEV. Rekening houdend met het bovenstaande op basis van de situatie per 30 juni 2015 wordt daartoe in het vervolg een bandbreedte gehanteerd van -/-6,5%-punt aan de onderkant respectievelijk +/+ 4,5%-punt aan de bovenkant van het strategisch vereist eigen vermogen. 2.6.3
Lange termijn risicohouding
De belangrijkste uitkomst waarnaar gekeken wordt in de haalbaarheidstoets is het pensioenresultaat. Dit is een maatstaf voor koopkrachtbehoud. Het fonds stelt zelf de beleidsuitgangspunten voor de toets vast. Dit zijn de ondergrenzen voor het pensioenresultaat, die aansluiten op de lange termijn risicohouding van het fonds. Ondergrenzen worden door het bestuur vastgesteld ten aanzien van: • het verwachte pensioenresultaat vanuit de situatie dat het pensioenfonds precies beschikt over het vereist eigen vermogen; • het verwachte pensioenresultaat vanuit de feitelijke dekkingsgraad van het pensioenfonds; • het pensioenresultaat dat kan worden bereikt vanuit de feitelijke dekkingsgraad in een slechtweerscenario. Er is een aanvangshaalbaarheidstoets en een jaarlijkse haalbaarheidstoets. De aanvangshaalbaarheidstoets is in 2015 voor het eerst uitgevoerd en vastgesteld naar aanleiding van invoering van het nieuwe FTK per 1 januari 2015. Door middel van de aanvangshaalbaarheidstoets wordt eveneens getoetst of het premiebeleid realistisch en haalbaar is. Het bestuur heeft voor de bepaling van het beleid ten aanzien de risicohouding voor de lange termijn de volgende principes gehanteerd: 1. Voor de risicohouding wordt één norm voor de ondergrens van het verwacht pensioenresultaat op fondsniveau gehanteerd. Dus geen gescheiden normen voor de startdekkingsgraden vereist vermogen en feitelijke situatie. Redenen: beperkte verschillen in uitkomsten, één norm draagt bij aan heldere en eenduidige communicatie. 2. Geen norm van 100% (of hoger) stellen. Redenen: kan misleidend zijn want dat schept onrealistische verwachtingen. 3. Afgeronde getallen. Redenen: onafgeronde getallen geven schijnzekerheid. 4. Norm kiezen die gehaald worden bij verschillende startdekkingsgraden: Redenen: de normen betreffen een ondergrens voor het verwacht pensioenresultaat en een bovengrens voor afwijking in een slechtweerscenario. Gelet hierop en rekening houdend met een financiële positie die beweeglijk is, ligt een normstelling in de rede die een bepaalde mate van robuustheid kent voor verschillende dekkingsgraden en omstandigheden. 5. De maximale afwijking voor het pensioenresultaat in een slechtweerscenario op fondsniveau dient in principe ruimer te worden gesteld dan die op individueel niveau. Reden: In het Ontwerpbesluit nadere regelgeving bij de Wet Pensioencommunicatie zoals op 19 mei jl. aangenomen is sprake van een voorgeschreven informatie aan individuele deelnemers over welk pensioenresultaat zij mogen verwachten in een mediaan
NR09_ABTN_versie25-09-2015
13
6.
7.
8.
9.
(50% percentiel) scenario, een goedweerscenario (90%) en een slechtweer scenario (10%). Indien het pensioenfonds als geheel voldoet aan de normen, dan is een slechtweerscenario pensioenresultaat voor een individu dat niet lager is dan op fondsniveau het geval is, uitlegbaar naar het individu. Er wordt rekening gehouden met het feit dat de resultaten volgend jaar lager zullen uitvallen als gevolg van de gewijzigde UFR in juli 2015. Deze wijziging heeft voor alle pensioenfondsen in Nederland een lagere dekkingsgraad als gevolg. Een lagere dekkingsgraad resulteert in een lager pensioenresultaat. Er is in het vaststellen van de ondergrenzen rekening gehouden met het feit dan de prijsinflatie in de DNB-scenarioset erg laag is, in ieder geval passen de gehanteerde veronderstellingen t.a.v. de prijsinflatie niet binnen de Commissie Parameters. Indien de inflatie in de DNB-scenarioset mogelijk meer in lijn wordt gebracht met de Commissie Parameters dan zal het pensioenresultaat (significant) lager uitvallen. Het fonds wil hiertoe enige marge aanhouden. Hoewel qua systematiek zeer verschillend, geven ALM-studie en haalbaarheidstoets na 15 jaar enigszins vergelijkbare resultaten. Het verdient dan ook aanbeveling om de ondergrens in de aanvangshaalbaarheidstoets zodanig vast te stellen dat het verwachte reële pensioenresultaat uit de ALM-studie (97%) binnen de grenzen valt. Er is nog geen “common practice” ontwikkeld met betrekking tot de grenzen en nog weinig onderzoek gedaan naar gevoeligheden voor aannames en scenario’s. Het bestuur wenst hiertoe de grenzen bij voorkeur ruim vast te stellen. Het wordt wenselijker geacht om de grenzen nu ruim vast te stellen en in een later stadium (na meer ervaring) de grenzen mogelijk scherper te stellen, dan de situatie dat grenzen nu krap worden gesteld en later verruimd moeten worden.
Op grond hiervan heeft het bestuur het voorgenomen beleid bepaald ten aanzien van de lange termijn verwachtingen en risicohouding: Het bestuur wenst om als ondergrenzen voor het verwachte pensioenresultaat 85% te hanteren met een maximale afwijking in een slechtweerscenario van 40%. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten die het bestuur voor de keuze wenst te hanteren. Uitgangspositie
Te kiezen ondergrens
Waarbij aan VEV wordt voldaan
Ondergrens bij verwacht pensioenresultaat op fondsniveau
85%
Feitelijke financiële positie
Ondergrens bij verwacht pensioenresultaat op fondsniveau
85%
Maximale afwijking van pensioenresultaat op fondsniveau in slechtweerscenario
40%
Lange termijn risicohouding normen
Lange termijn risicohouding realisatie 101% 99% 37%
2.6.4 Afstemming van de risicohouding met sociale partners, verantwoordingsorgaan en raad van toezicht
NR09_ABTN_versie25-09-2015
14
Het fonds heeft de door haar gewenste risicohouding vastgesteld met de daarbij gehanteerde uitgangspunten bij de bepaling van deze risicohouding. Het fonds hebben over de risicohouding overleg gevoerd met sociale partners, het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht. In het kader van de opdrachtaanvaarding van de door sociale partners aan het fonds in uitvoering gegeven pensioenregelingen zullen het fonds en sociale partners na het uitvoeren van de aanvangshaalbaarheidstoets de opdrachtaanvaarding opnieuw vastleggen in een door alle partijen ondertekende overeenkomst per 1 januari 2016.
2.7. Organisatiestructuur Fonds De organisatiestructuur van het Fonds is opgenomen in bijlage C. Hieronder worden de onderdelen van het organogram beschreven. Bestuur Het bestuur draagt de eindverantwoordelijkheid voor het Fonds. Het bestuur van het Fonds bestaat uit ten minste vier personen en is paritair samengesteld. Het bestuur bestaat thans uit 8 personen. Vier personen zijn benoemd door de werkgeversorganisatie VOB, twee personen door de werknemersorganisatie FNV Publiek Belang en één persoon door CNV Connectief. Eén persoon wordt na verkiezing door de pensioengerechtigden benoemd door het bestuur. De benoeming van een bestuurder geschiedt voor een periode van vier jaar. Het bestuur stelt een rooster van aftreden op, op grond waarvan ieder jaar per 1 juli één werkgevers- en één werknemersbestuurder aftreden. De afgetreden bestuurders kunnen direct worden herbenoemd, tenzij het bestuurslidmaatschap reeds drie perioden van vier jaar heeft geduurd. De bestuurders kunnen tussentijds door de benoemende organisaties van hun functie worden ontheven. In geval van tussentijdse beëindiging van het bestuurslidmaatschap voorziet de werkgeversorganisatie dan wel de werknemersorganisaties binnen drie maanden in deze vacature. Het bestuurslidmaatschap kan om diverse redenen eindigen, waaronder ontslag door het bestuur wegens disfunctioneren. Het Fonds is verplicht incidenten zoals ontslag van een sleutelfiguur vanwege ongewenste belangenverstrengeling of een onderzoek door het Openbaar Ministerie direct te melden bij De Nederlandsche Bank (DNB). De (her)benoeming van de bestuurders, alsmede wijziging in de te vervullen beleidsbepalende functie behoeft de instemming van DNB. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter, een secretaris en een penningmeester. De secretaris en de penningmeester vervangen elkaar bij ontstentenis. Het bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of ten minste drie andere bestuurders dit wenselijk achten, doch ten minste tweemaal per jaar. Het Fonds heeft een Dagelijks Bestuur (DB) ingesteld. Het dagelijkse beleid berust bij het DB. Het DB bestaat uit de voorzitter en de secretaris. De samenstelling, taken en bevoegdheden zijn vastgelegd in het Reglement Dagelijks Bestuur.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
15
Er zijn vijf vaste commissies binnen het bestuur, namelijk de Auditcommissie, de Pensioencommissie, de Communicatiecommissie, de Beleggingscommissie en de Aspirantledencommissie. Deze commissies kunnen worden ondersteund door externe adviseurs. De Beleggingscommissie wordt ondersteund door een onafhankelijke externe beleggingsdeskundige. Auditcommissie De auditcommissie richt zich op het toezicht op het Fonds betreffende de instelling, handhaving en werking van de risicobeheersings- en controlesystemen en de naleving van relevante wet- en regelgeving. De samenstelling, taken en bevoegdheden zijn vastgelegd in het Reglement Auditcommissie. De auditcommissie maakt gebruik van een externe deskundige. Pensioencommissie De Pensioencommissie bereidt de inhoudelijke vormgeving van de pensioenregeling voor ten behoeve van het bestuur en geeft zo nodig een nadere uitleg van het pensioenreglement als zich bij de uitvoering een complex geval voordoet. De samenstelling, taken en bevoegdheden zijn vastgelegd in het Reglement Pensioencommissie. Communicatiecommissie De Communicatiecommissie is ingesteld om de vormgeving en inhoud voor te bereiden van de te verstrekken informatie aan de verschillende doelgroepen binnen het Fonds en om de inzet van de beschikbare communicatiemiddelen te bepalen. Dit wordt vastgelegd in het Communicatiebeleidsplan van het Fonds. De samenstelling, taken en bevoegdheden zijn vastgelegd in het Reglement Communicatiecommissie. Beleggingscommissie De verantwoordelijkheid voor het vermogensbeheer ligt bij het bestuur. Diverse taken zijn gedelegeerd aan de Beleggingscommissie, waaronder de dagelijkse aansturing van het vermogensbeheer. Daaronder wordt begrepen het monitoren van de beleggingsactiviteiten en het voorbereiden van alle besluiten op het gebied van beleggingen voor het bestuur. De samenstelling, taken en bevoegdheden zijn vastgelegd in het Reglement Beleggingscommissie. De beleggingscommissie maakt gebruik van ondersteuning van een externe deskundige. Aspirantleden-commissie De Aspirantleden-commissie zoekt en begeleidt potentiële nieuwe bestuurders die binnen het gewenste profiel in het bestuur passen. De samenstelling, taken en bevoegdheden zijn vastgelegd in het Reglement Aspirantleden-commissie. Het Fonds beschikt met betrekking tot het bestuur over een geschiktheidsplan in de zin van de artikel 106 en 106A van de Pensioenwet en de Beleidsregel geschiktheid 2012. In dat plan is een geschiktheidsverdeling opgenomen. Het geschiktheidsplan inventariseert in hoeverre de vereiste geschiktheid en competenties binnen het bestuur voorhanden zijn. Elke bestuurder zorgt voor het verwerven en onderhouden van voldoende kennis op pensioengebied om zijn verantwoordelijkheid als bestuurder waar te kunnen maken. Waar nodig zal de bestuurder zijn kennis uitbreiden door het volgen van opleiding, cursussen en gerichte seminars. In de uitvoering van zijn taken laat het bestuur zich bijstaan door adviseurs op diverse gebieden (externe deskundigen). Daarnaast is er voor het bestuur en andere verbonden personen een gedragscode opgesteld met regels en richtlijnen voor de bestuurders ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het Fonds aanwezige informatie. Uitsluitend voor de leden van
NR09_ABTN_versie25-09-2015
16
de beleggingscommissie geldt een insiderregeling. De insiderregeling is onderdeel van de gedragscode. Er is een compliance officer benoemd, Partner in Compliance B.V. te Amsterdam, die de naleving van de gedragscode dient te bewaken en de insiderregeling toetst. Het bestuur evalueert ten minste jaarlijks zijn eigen functioneren. Deze evaluatie vindt plaats onder begeleiding van een externe instantie. Het Fonds beschikt over een klachten- en geschillenregeling. Op grond van deze regeling bestaat de mogelijkheid om tegen besluiten van het bestuur, als die geen algemene strekking hebben, beroep in te stellen bij de Commissie van Beroep. De leden van deze Commissie mogen geen bestuurder zijn bij het Fonds en ook geen andere band hebben met het Fonds. Deze Commissie behandelt ingediende bezwaarschriften en brengt de beslissing op beroep en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen ter kennis van het bestuur. Na behandeling door de Commissie kan een klager/appellant zich desgewenst wenden tot de Ombudsman Pensioenen. Verantwoordingsorgaan Het bestuur heeft een verantwoordingsorgaan ingesteld, dat na afloop van ieder jaar een schriftelijk en beargumenteerd oordeel geeft over het handelen van het bestuur aan de hand van het (concept) jaarverslag, de (concept) jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van de Raad van Toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, alsmede over de beleidskeuzes voor de toekomst. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit 6 leden: drie vertegenwoordigers uit de kring van de deelnemers, één vertegenwoordiger uit de kring van de pensioengerechtigden en twee vertegenwoordigers namens de werkgevers. De samenstelling, taken en bevoegdheden zijn vastgelegd in het Reglement Verantwoordingsorgaan.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
17
Het verantwoordingsorgaan heeft het recht advies uit te brengen aan het bestuur, gevraagd of uit eigen beweging over (art. 115a Pw): a. het beleid inzake beloningen; b. de vorm en inrichting van het intern toezicht; c. de profielschets voor leden van de raad van toezicht; d. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; e. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid; f. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds; g. liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds; h. het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst; i. het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; j. samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1; en k. de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten. Intern toezicht Het Fonds beschikt over een Raad van Toezicht (RvT). De RvT bestaat uit ten minste drie onafhankelijke deskundige natuurlijke personen die op geen enkele wijze, anders dan uit hoofde van hun lidmaatschap van de RvT, betrokken zijn bij (het functioneren van) het bestuur. De leden van de RvT voldoen aan de normen van DNB. De RvT heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het Fonds. De RvT is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. De RvT legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan het verantwoordingsorgaan en in het jaarverslag. De RvT staat het bestuur met raad ter zijde. Artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op de leden van de RvT. Het Fonds beschikt over een reglement Raad van Toezicht. Aan de goedkeuring van de RvT zijn onderworpen de besluiten van het bestuur tot vaststelling van: a. het jaarverslag en de jaarrekening; b. de profielschets voor bestuurders; c. het beleid inzake beloningen, met uitzondering van de beloning van de RvT; d. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds; e. liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds; f. samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1 Pensioenwet; en g. het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijke Wetboek. Uitbesteding Uitbesteding van werkzaamheden vindt plaats op basis van het uitbestedingsbeleid van het Fonds (zie bijlage G). Indien het Fonds werkzaamheden uitbesteedt aan een derde zal het Fonds met deze derde een uitbestedingsovereenkomst sluiten. In deze uitbestedingsovereenkomst en deze SLA worden de uitbestede werkzaamheden omschreven en wordt opgenomen dat de derde waarborgt dat hij de bij of krachtens de Pensioenwet gestelde regels en nadere bepalingen die
NR09_ABTN_versie25-09-2015
18
zijn opgenomen in het uitvoeringsreglement van het Fonds in acht neemt bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Vermogensbeheerder NN Investment Partners (NNIP) te Den Haag is de coördinator vermogensbeheer. NNIP coördineert het beleggingsbeleid binnen de daarvoor door het bestuur gestelde richtlijnen. Belangrijke taken van de coördinator vermogensbeheer zijn: • het adviseren van het bestuur inzake het te voeren beleggingsbeleid; • het beheer van de matching- en valuta-overlayportefeuille van het fonds; • de selectie en monitoring van operationeel vermogensbeheerders ten behoeve van het beheer van de return- en overige overlayportefeuilles; • de administratie en rapportage inzake het gevoerde beleggingsbeleid. Het operationeel vermogensbeheer van de overlay- en returnportefeuilles is ondergebracht bij BMO Global Asset Management (BMO) , aan wie opdracht is gegeven tot het daadwerkelijke beheer van de overlayportefeuille. Daarnaast is een deel van de return portefeuille ondergebracht bij meerdere externe partijen aan wie de opdracht zijn gegeven tot daadwerkelijk beheer van (onderdelen van) het vermogen van het Fonds. Pensioenbeheer; administratieve organisatie en dagelijks beheer (administrateur) AZL te Heerlen is de administrateur van het Fonds. De administrateur voert de deelnemers- en financiële administratie van het Fonds. De (financiële) jaarverslaglegging van het Fonds wordt voorbereid door de administrateur. De administrateur stelt het actuariële rapport samen. De administrateur voert zijn werkzaamheden uit op basis van contractueel vastgestelde afspraken, waarvan service level agreements (SLA’s) onderdeel uitmaken. Naast de administratie is ook het dagelijks beheer van het Fonds opgedragen aan AZL. AZL legt in de bestuursvergaderingen ten minste 1 keer per kwartaal verantwoording af voor het door haar gevoerde beheer. In een separate volmacht (zie bijlage L) heeft het Fonds vastgelegd in welke situaties AZL het Fonds in en buiten rechte kan vertegenwoordigen en welke daden van beheer door laatstgenoemde namens het Fonds mogen worden verricht, zoals bijvoorbeeld het uitkeren van de pensioenen aan de pensioengerechtigden en het aangaan van contractuele relaties. De administratieve organisatie is er op gericht dat alle contracten tussen het Fonds en derden van handtekeningen van de voorzitter en secretaris, dan wel de penningmeester worden voorzien. Verder is er een procuratieregeling Huishoudelijke uitgaven en facturen opgesteld waarin de tekeningsbevoegdheid van AZL ten aanzien van huishoudelijke en algemene uitgaven van het Fonds is vastgelegd. Herverzekeraar Het Fonds heeft het aan de pensioentoezeggingen verbonden overlijdensrisico en arbeidsongeschiktheidsrisico gedeeltelijk bij een herverzekeraar in dekking gegeven op basis van stop loss. Voorts zijn enige oude (premievrije) aanspraken herverzekerd bij Aegon Levensverzekering N.V. Als herverzekeraar van het Fonds treedt Zwitserleven op. Accountant De accountant controleert jaarlijks de onder verantwoordelijkheid van het bestuur opgestelde jaarrekening. Hij doet dit overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. Volgens deze richtlijnen wordt de controle zodanig NR09_ABTN_versie25-09-2015
19
uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen onjuistheden van materieel belang bevat. EY, te Heerlen is de accountant van het Fonds. Raadgevend Actuaris De raadgevend actuaris woont in belangrijke mate de bestuursvergaderingen van het Fonds bij en ondersteunt het bestuur bij het ontwikkelen en formuleren van het beleid van het Fonds. Mercer (Nederland) B.V. te Amstelveen is de adviseur van het bestuur met betrekking tot actuariële en verzekeringstechnische zaken. Waarmerkend Actuaris De waarmerkend actuaris van het Fonds controleert jaarlijks of de technische voorzieningen, conform de grondslagen van het Fonds, juist zijn vastgesteld. Voorts beoordeelt de waarmerkend actuaris of de voorziening pensioenverplichtingen op voldoende veilige grondslagen is berekend en of deze toereikend is ter dekking van de minimumvoorziening. Hiernaast beoordeelt hij jaarlijks of de in het Fonds aanwezige middelen toereikend zijn voor een continue dekking van deze minimumvoorziening. Hiertoe voert het Fonds jaarlijks een haalbaarheidstoets uit. De waarmerkend actuaris toetst of deze toets correct is uitgevoerd. Vervolgens toetst hij het beleggingsbeleid aan de prudent-person regel. De waarmerkend actuaris is onafhankelijk van het Fonds en verricht geen andere werkzaamheden voor het Fonds. De waarmerkend actuaris beschikt over een gedragscode over de onafhankelijkheid van de waarmerkend actuaris, waarvoor bij De Nederlandsche Bank N.V. goedkeuring is verkregen. Towers Watson B.V. te Amstelveen is de waarmerkend actuaris.
2.8. Intern beheersingssysteem Het interne beheersingssysteem berust op de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en onderlinge verhoudingen van de volgende bij het Fonds betrokken organen en instellingen: • bestuur van het Fonds; • commissies; • Raad van Toezicht; • verantwoordingsorgaan; • administrateur; • raadgevend actuaris • coördinator vermogensbeheer; • operationele vermogensbeheerders; • bewaarbedrijf (‘custodian’); • onafhankelijke monitor beleggingen; • externe adviseurs; • accountant; • waarmerkend actuaris; • compliance officer. De bevoegdheden van het Bestuur zijn vastgelegd in de statuten van het Fonds en in het huishoudelijk reglement. In de overeenkomsten met externe partijen, niet zijnde de partijen aan wie een incidentele opdracht is verstrekt, zijn onder meer de volgende elementen verwerkt:
NR09_ABTN_versie25-09-2015
20
• •
• • • •
Vastgelegd zijn de specifieke werkzaamheden die de administrateur verricht voor het Fonds, onder te verdelen in administratieve, financiële, secretariële, actuariële, juridische, en overige werkzaamheden. De verplichting deze werkzaamheden op een efficiënte, zorgvuldige en professionele manier uit te voeren. De administrateur draagt zorg voor een adequate beheersing van de risico’s door het verstrekken van een ISAE 3402 verklaring ten behoeve van de werkzaamheden voor het Fonds. De verplichting tot geheimhouding van de gegevens van het Fonds en verklaring in te staan voor de deskundigheid, betrouwbaarheid en integriteit van het personeel dat met de uitvoering van de werkzaamheden wordt belast. De administrateur wordt last en volmacht verleend om al datgene te doen wat in het belang van het Fonds en voortvloeiende uit de hem opgedragen taken gewenst, nuttig of noodzakelijk wordt geacht. Van de coördinator vermogensbeheer en de overige geselecteerde vermogensbeheerders wordt een verklaring ontvangen, benodigd voor een adequate beheersing van de risico’s, bijvoorbeeld een ISAE 3402 verklaring. De coördinator vermogensbeheer kan voor wat betreft onderdelen van de returnportefeuille van het Fonds tevens optreden als operationeel vermogensbeheerder. De coördinator vermogensbeheer adviseert de Beleggingscommissie van het Fonds objectief op basis van een transparant proces over de aanstelling (en het ontslag) van operationele vermogensbeheerders. Het besluit over de aanstelling (en het ontslag) van operationele vermogensbeheerders wordt genomen door de Beleggingscommissie van het Fonds.
Alle uitbestede werkzaamheden zijn contractueel vastgelegd, waarvan service level agreements (SLA’s) onderdeel uitmaken. De administratie is ondergebracht bij AZL te Heerlen. AZL heeft zijn eigen interne beheersingssysteem. De coördinatie van het vermogensbeheer is ondergebracht bij NNIP te Den Haag. In het risico beheersingssysteem van NNIP ligt er een belangrijke rol bij de afdeling Operationeel Risk Management (ORM). Dit is een van de lijn onafhankelijke afdeling die toezicht houdt op de uitvoering van de door de lijn uit te voeren werkzaamheden aangaande risicobeheersing. Daarnaast is ORM de spil in het proces van beoordelen van risico’s en samen met lijnmanagement en externe auditor vaststellen en invoeren van de beheersingsmaatregelen. De volgende maatregelen zijn getroffen: • AZL en NNIP hanteren een uitgebreid systeem van procuratie. De werking van de procuratieregeling wordt door de ORM afdeling met regelmaat getoetst; • AZL en NNIP passen waar nodig een strikte functiescheiding toe. Dit beginsel speelt ook een belangrijke rol bij genoemde procuratieregeling; • AZL en NNIP vallen onder de binnen NN Group geldende compliance regeling, bestaande uit een gedragscode voor alle medewerkers en een regeling prívé-transacties voor medewerkers die dicht bij het beleggingsproces betrokken zijn. Er bestaat een compliance programma, dat voorziet in een aantal maatregelen ter naleving van de bepalingen uit de compliance regeling; • De systemen en processen binnen AZL en NNIP bevatten op diverse plaatsen controlemaatregelen ter voorkoming van fraude. Een en ander is in de AO/IC beschrijving en de ISAE 3402 rapportages neergelegd.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
21
Beheersing van de risico’s zitten bij AZL en NNIP ingebouwd in interne processen, procedures en functie scheidingen en is (mede op basis van vigerende wetten) vastgelegd in beleidsdocumenten, (insider)regelingen gedragscodes en procuratieregelingen. Werking van deze processen en naleving van de regelingen worden bewaakt middels zowel interne controles als aan de ISAE 3402 gekoppelde externe audits. De beleggingen worden geadministreerd in het interne administratiesysteem van NNIP. Er is een functiescheiding tussen de beleggingsfunctie en de administratieve functie. Alle bij de formulering en uitvoering van het beleggingsbeleid betrokken werknemers van NNIP zijn gebonden aan een gedragscode. In hoeverre het gevoerde beleid tot het gewenste resultaat leidt, zal het bestuur ten minste jaarlijks toetsen. Rapportages over de samenstelling van de beleggingsportefeuille en de voortgang van administratieve uitvoeringstechnische zaken worden zowel per maand als per kwartaal aan het bestuur verstrekt en besproken. Het Fonds hanteert het vier-ogen principe, als kwaliteitswaarborg en ter voorkoming van fraude. Door zoveel mogelijk bijwoning van de raadgevend actuaris van de bestuursvergaderingen wordt de naleving van wet- en regelgeving gewaarborgd. De waarmerkend actuaris toetst of de in de staat J601 vermelde onderstellingen, de gevolgde methode en gebezigde grondslagen, juist zijn voor de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen. Tevens beoordeelt de waarmerkend actuaris of de voorziening pensioenverplichtingen voor eigen rekening een juiste waardering van de balanspost weergeeft. De accountant toetst of de verslagstaten een getrouw beeld geven van de grootte en de samenstelling van het vermogen per 31 december van het boekjaar. Voorts wordt getoetst of het resultaat over het boekjaar in overeenstemming is met algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving van pensioenfondsen. Ook wordt getoetst of is voldaan aan de bepalingen inzake de verslagstaten zoals voortvloeiend uit de Pensioenwet.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
22
3.
Algemene overwegingen
Bij het vaststellen van de toe te passen actuariële technieken, het beleggingsbeleid en de balanswaardering heeft het bestuur zich laten leiden door de volgende algemene verwachtingen ten aanzien van de aangesloten werkgevers, het deelnemersbestand en algemene economische omstandigheden.
3. 3.1. Handhavingsbeleid Het Fonds voert een Handhavingsbeleid en toetst of tot de markt toetredende partijen al dan niet binnen de verplichtstelling van het Fonds vallen. De uitvoering van dit beleid is bij de administrateur belegd.
3.2. Continuïteit van de bedrijfstak Voor prognoseberekeningen wordt aangenomen dat het aantal actieve deelnemers in de bedrijfstak gedurende de prognoseperiode jaarlijks met 5% zal gaan afnemen. De ontwikkelingen binnen de bibliotheken worden nauwlettend gevolgd en er wordt bewaakt of de norm van 5% al dan niet wordt overschreden. Zodra er sprake is van overschrijding van deze norm stelt het bestuur aan de hand van een onderzoek de continuïteit van de bedrijfstak opnieuw vast. Op basis van de realisatie van de afgelopen jaren zou een jaarlijkse daling van 3% een voldoende inschatting zijn. Uit prudentie heeft het bestuur echter besloten een norm van 5% te hanteren voor prognoseberekeningen.
3.3. Verwachte salaristrend Het gemiddelde loonniveau zal naar verwachting meegroeien met de algemene loonontwikkeling. Deze en de andere veronderstellingen zijn opgenomen in bijlage E bij deze abtn.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
23
4.
Uitvoeringsreglement
Het bestuur heeft ten behoeve van de uitvoering en financiering van de pensioenregeling een uitvoeringsreglement opgesteld dat voldoet aan de eisen van artikel 25 tot en met artikel 30 van de Pensioenwet. Het uitvoeringsreglement is van toepassing op alle aangesloten werkgevers. Een aangesloten werkgever is aan het Fonds een premiebijdrage verschuldigd voor de verzekering van pensioen, de aanspraken bij arbeidsongeschiktheid en de daaraan verbonden kosten. De wijze van premiebetaling voldoet aan de eisen van artikel 26 van de Pensioenwet. De premiebijdrage bedraagt een jaarlijks door het bestuur, gehoord het verantwoordingsorgaan en de raadgevend actuaris, vast te stellen percentage van het pensioengevend salaris. Er is geen premiebijdrage verschuldigd gedurende de tijd waarover de deelnemer recht heeft op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid. Indien op grond van het jaarverslag, dat een volledig beeld geeft van de financiële situatie van het Fonds, het bestuur – gehoord het verantwoordingsorgaan en de raadgevend actuaris – besluit dat daartoe aanleiding is, wordt het percentage van de premiebijdrage gewijzigd met ingang van een daarbij te bepalen datum. De aangesloten werkgever verhaalt een deel van de premiebijdrage op de deelnemers. Het bestuur stelt jaarlijks – gehoord hebbende de sociale partners – het verhaal op de werknemers vast. De aangesloten werkgever verstrekt het Fonds alle informatie die nodig is om aan zijn verplichtingen in de zin van het uitvoeringsreglement en de daarmee samenhangende wettelijke verplichtingen te kunnen voldoen. In het uitvoeringsreglement zijn nadere bepalingen over vrijstelling van deelneming opgenomen. Het bestuur is bevoegd onder voorwaarden vrijstelling te verlenen van de verplichte deelneming in de pensioenregeling. Voorts kan door het bestuur onder voorwaarden op basis van gemoedsbezwaren vrijstelling worden verleend. Het Fonds beschikt over een dispensatieprocedure. Deze is opgenomen in bijlage K.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
24
5.
Deelname aan de pensioenregeling
4. 5. 5.1. Werkingssfeer De werkingssfeer van het Fonds is omschreven in de statuten en de verplichtstellingsbeschikking. Het Fonds is werkzaam op het terrein van de in Nederland gevestigde, privaatrechtelijke openbare bibliotheken. Onder openbare bibliotheken worden die instellingen verstaan, die vallen onder de werkingssfeer van de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) openbare bibliotheken. Bij het Fonds kunnen ook instellingen vrijwillig zijn aangesloten die daartoe een verzoek hebben ingediend.
5.2. Aangesloten instellingen en hun werknemers Werkgevers en werknemers die voldoen aan de voorwaarden dienen zich te melden op het moment dat de aansluitings- respectievelijk deelnemingsplicht op hen van toepassing is. De aangesloten werkgever is verantwoordelijk voor het verstrekken van de juiste gegevens voor de uitvoering van de regeling. Nieuwe werkgevers met personeel in dienst dienen zich voor de werknemersverzekeringen te melden bij het UWV. Het UWV bepaalt bij welke bedrijfssector een werkgever dient te worden ingedeeld op grond van de bedrijfsactiviteiten. De administrateur van het Fonds, AZL, wordt door het UWV ingelicht indien er mogelijk sprake is van een aansluitingsplicht bij het Fonds. AZL onderzoekt zo nodig de situatie nader. Voorts kunnen bij het Fonds onder voorwaarden instellingen zijn aangesloten die daartoe een verzoek hebben gedaan. De voorwaarden zijn vastgelegd in de statuten en zijn in overeenstemming met de Pensioenwet. Met de instelling wordt een aansluitingsovereenkomst aangegaan.
5.3. Vrijstelling van de verplichte deelneming in de pensioenregeling In het uitvoeringsreglement zijn nadere bepalingen over de voorwaarden van vrijstelling van deelneming opgenomen. Het bestuur is bevoegd vrijstelling te verlenen van de verplichte deelneming in de pensioenregeling. Voorts kan door het bestuur op basis van gemoedsbezwaren vrijstelling worden verleend. Een verleende vrijstelling kan worden ingetrokken. Er wordt regelmatig getoetst of de voorwaarden voor vrijstelling nog steeds van toepassing zijn.
5.4. Representativiteitstoets Doel van deze toets is beoordelen of er een belangrijke meerderheid binnen de bedrijfstak achter de verplichtstelling staat. Via een periodieke toets wordt eens in de 5 jaar beoordeeld of er nog voldoende draagvlak hiervoor is binnen de bedrijfstak. Als de toets onvoldoende is, vindt al 2 jaar later opnieuw een toets plaats. Als de toets dan weer onvoldoende is, wordt de verplichtstelling ingetrokken. Om vast te stellen of er voldoende draagvlak is, wordt gekeken naar het aantal werknemers dat in dienst is bij het aantal verzoekende werkgevers ten opzichte van het aantal werknemers in de bedrijfstak. Voor de berekening van de representativiteit wordt gekeken naar werknemers- én werkgeverspartijen. De rekenformule luidt: A/B x 100%.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
25
Hierbij geldt dat A = het aantal werknemers in dienst bij de verzoekende georganiseerde werkgevers in (een deel van) de bedrijfstak en B = aantal werknemers in (een deel van) de bedrijfstak. Er is sprake van een belangrijke meerderheid - en daarmee van representativiteit - als: • de berekening leidt tot een uitkomst van ten minste 60%; • sprake is van een meerderheid tussen 55% - 60%, tenzij het draagvlak zeer gering is of als sprake is van een scheve verdeling van de meerderheid. In het geval van een meerderheid tussen de 50% en 55% zal in beginsel geen verplichtstelling plaatsvinden, tenzij er naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid sprake is van bijzondere omstandigheden. De laatste toetsing vond plaats in 2012.
5.5. Deelnemerschap Deelnemers zijn de werknemers die krachtens een schriftelijke of mondelinge overeenkomst werkzaam zijn voor een aangesloten werkgever. Het deelnemerschap van de werknemer vangt aan op de dag van indiensttreding bij de aangesloten werkgever.
5.6. Beëindiging van deelnemerschap Het deelnemerschap eindigt bij overlijden van de deelnemer en bij beëindiging van het dienstverband tussen de deelnemer en een aangesloten onderneming zonder dat dit dienstverband wordt gevolgd door een dienstverband met een andere aangesloten onderneming. Bovendien eindigt het deelnemerschap op het moment dat de onderneming, waarbij de betrokkene in dienst is, niet langer als aangesloten onderneming kan worden beschouwd.
5.7. Voortzetting van deelnemerschap In tegenstelling tot deze bepalingen, wordt het deelnemerschap voortgezet: a. Als de deelnemer ten tijde van de beëindiging van het dienstverband (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is, dan blijft het (gedeeltelijke, volgens tabel) deelnemerschap bestaan zolang de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortduurt. b. Voor degene die deelnemer was en aansluitend de deelneming individueel voortzet. Aansluiting op deze basis is onder voorwaarden mogelijk. Deze voorwaarden zijn in het pensioenreglement opgenomen. c. Voor degene die deelnemer was en aansluitend aan zijn dienstverband aanspraak kan maken op een wachtgelduitkering. Het voortgezette deelnemerschap wordt uiterlijk beëindigd op ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
26
6.
De inhoud van de pensioenregeling
Voor een precieze inhoud van de pensioenregeling(en) wordt verwezen naar het pensioenreglement met bijbehorende overgangsbepalingen. Hierna wordt een korte samenvatting gegeven waarin de verzekeringstechnisch gezien belangrijkste elementen genoemd worden. De huidige pensioenregeling is op hoofdlijnen in werking getreden per 1 januari 1992 en voor het laatst gewijzigd met ingang van 1 januari 2015. Vanaf 1 januari 2006 waren twee pensioenreglementen van toepassing. Het pensioenreglement 2 gold als overgangsregeling voor de deelnemers, geboren vóór 1950, die op 31 december 2005 al deelnemer waren. Aangezien alle deelnemers die onder pensioenreglement 2 vielen inmiddels daadwerkelijk met pensioen zijn, kan pensioenreglement 2 per 1 januari 2015 als beëindigd worden beschouwd (bestuursbesluit 28 april 2015). Het pensioenreglement 1 geldt voor de deelnemers en is de standaardpensioenregeling van het Fonds. De pensioenregeling omvat: • een basispensioen (middelloonregeling) dat bestaat uit een levenslang ouderdomspensioen, partnerpensioen, tijdelijk partnerpensioen en wezenpensioen; • een dekking bij arbeidsongeschiktheid die bestaat uit een arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid; • overgangsbepalingen.
6. 6.1. Standaardreglement De huidige regeling is ingevoerd vanaf 1 januari 2015. De pensioenregeling van het Fonds wordt in de volgende tabel op hoofdlijnen weergegeven. Standaardregeling 2015 Soort regeling Pensioenvormen
Jaarlijks opbouwpercentage AOW-franchise Maximum pensioengevend salaris Normale pensioendatum Toeslagverlening Flexibiliseringsmogelijkheden
NR09_ABTN_versie25-09-2015
Voorwaardelijk geïndexeerd middelloon Ouderdomspensioen Partnerpensioen (op opbouwbasis) Tijdelijk partnerpensioen (op risicobasis) Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen 1,875% (ouderdomspensioen) Zie bijlage I Franchisebedragen € 100.000 (2015) De eerste dag van de maand dat de deelnemer 67 jaar wordt Voorwaardelijk met de prijsinflatie Vervroegde ingang ouderdomspensioen Uitstel ingang ouderdomspensioen Deeltijdpensionering Hoog-laag
27
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
Uitruil partnerpensioen voor ouderdomspensioen Uitruil ouderdomspensioen voor partnerpensioen WIA-volgend
De aanspraken van de tot 1 januari 2015 geldende pensioenregeling met ingangsleeftijd 65 zijn omgezet naar aanspraken met ingangsleeftijd 67 jaar. Vervroegen is mogelijk, waarmee kan worden aangesloten bij de ingangsmaand van de AOW.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
28
7.
De berekening van de voorziening pensioenverplichtingen
7. 7.1. Kansstelsels De Technische Voorziening (TV) wordt ten behoeve van de jaarrekening jaarlijks per de balansdatum 31 december berekend. De berekening vindt plaats op basis van de contante waarde van de verwachte uitgaande kasstromen die voortvloeien uit de tot de datum van vaststelling opgebouwde aanspraken en rechten van alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van het Fonds en waar van toepassing (oude regelingen) onvoorwaardelijke indexatietoezeggingen. De contante waarde wordt vastgesteld op basis van een door DNB gepubliceerde actuele rentetermijnstructuur (zie 7.2). Bij de vaststelling van de verwachte uitgaande kasstromen wordt uitgegaan van prudente verzekeringstechnische grondslagen waaronder begrepen de voorzienbare trend in overlevingskansen. Voor de exacte grondslagen wordt verwezen naar bijlage A. Voor de waardering van de premievrijgestelde pensioenopbouw zijn geen revalideringskansen toegepast. De kanstabellen waarop de berekeningen gebaseerd zijn, worden regelmatig aangepast onder meer wanneer het Koninklijk Actuarieel Genootschap nieuwe prognosetafels publiceert.
7.2. De rekenrente, berekeningswijze De TV wordt berekend aan de hand van de actuele rentetermijnstructuur zoals die door DNB gepubliceerd wordt. De pensioenen zijn continu betaalbaar verondersteld. De netto TV voor het ouderdoms- en partnerpensioen wordt gesteld op de contante waarde van de op de balansdatum verworven tijdsevenredige aanspraken, met inbegrip van de verhogingen per 1 januari na de balansdatum. Voor deelnemers aan wie premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid is verleend worden de aanspraken ook over de toekomstige deelnemingsjaren berekend. Voor ingegane wezenpensioenen wordt voor de vast te stellen TV sterfte verwaarloosd. Bij toekenning van een pensioen ten gevolge van overlijden dan wel arbeidsongeschiktheid wordt de contante waarde van het ingegane pensioen direct toegevoegd aan de voorziening pensioenverplichtingen. De berekening vindt post voor post plaats waarbij de leeftijd van de verzekerde in jaren en maanden nauwkeurig wordt bepaald; hierbij wordt een verzekerde verondersteld te zijn geboren op de eerste dag van de maand van geboorte. De voorziening pensioenverplichtingen is inclusief een voorziening voor toekomstige uitvoeringskosten. De opslag voor toekomstige uitvoeringskosten is in 2014 voor het laatst getoetst en is vastgesteld op 3% (per 1 juli 2014). Indien voor het bestuur aanleiding zou bestaan te veronderstellen dat deze opslag niet (meer) toereikend zou zijn, zal dan opnieuw toetsing plaatsvinden. De toetsing vindt minimaal eens per 3 jaar plaats. In bijlage A is een en ander nader gespecificeerd.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
29
8.
De balans en resultatenrekening, waarderingsgrondslagen
8. 8.1. Balanswaardering De beleggingen worden als volgt gewaardeerd: • Obligaties en leningen op schuldbekentenis tegen de actuele waarde c.q. contante waarde van de toekomstige netto kasstromen; • Aandelen, converteerbare obligaties en eventueel opties tegen marktwaarde; • Overige beleggingen tegen marktwaarde. De post ‘herverzekering’ wordt berekend als de contante waarde van de pensioenpolissen op het leven van (gewezen) deelnemers en heeft betrekking op de premievrije aanspraken van de voorheen bij Aegon ondergebrachte pensioen, vermeerderd met de contante waarde van zowel door Zwitserleven toegekende wezenpensioen als die van enkele overgenomen polissen. Bij de bepaling van de contante waarde wordt uitgegaan van de actuariële grondslagen en veronderstellingen zoals vermeld in bijlage A. Omdat de waarde van de post’ herverzekering’ minder bedraagt dan 2% van de TV wordt op deze post geen afslag toegepast in verband met het kredietrisico van het Fonds op de herverzekeraar. Er kan binnen Europese Levensrichtlijnen gesproken worden over gespreid beleggen als vorderingen op één emittent niet hoger zijn dan 2%. Analoog daaraan kan gesteld worden dat een vordering op een herverzekeraar die binnen die grens blijft niet op een bijzondere wijze hoeft te worden behandeld.
8.2. Technische Voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen wordt berekend zoals aangegeven in bijlage A. Overige technische voorzieningen Voorziening arbeidsongeschiktheidsrisico’s De voorziening arbeidsongeschiktheidsrisico's dient voor de egalisatie in de tijd van de risico's van voortzetting van de pensioenopbouw ten laste van het Fonds en van arbeidsongeschiktheidspensioen. De voorziening wordt jaarlijks verhoogd met 0,57% van de bijdragegrondslag voor het risico van voortzetting van de pensioenopbouw ten laste van het Fonds en met 0,08% van de bijdragegrondslag voor het risico van het uitkeren van arbeidsongeschiktheidspensioen. Deze percentages worden minimaal iedere drie jaar getoetst, uiterlijk weer 1 januari 2017. Tevens wordt de voorziening verhoogd met de uitkeringen uit hoofde van de herverzekering van de risico's en met een percentage gelijk aan het gemiddelde rendement van het Fonds. Aan de voorziening worden jaarlijks, ten aanzien van nieuwe arbeidsongeschikte deelnemers en ten aanzien van de wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid van de bestaande arbeidsongeschikten, onttrokken of toegevoegd: • de contante waarden van de ten laste van het Fonds op te bouwen of niet meer op te bouwen oudedagsvoorzieningen: • de contante waarde van de toegekende of vrijgevallen arbeidsongeschiktheidspensioenen. Tevens worden de premies die moeten worden betaald aan de verzekeraars aan de voorziening onttrokken.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
30
De voorziening mag niet minder bedragen dan twee maal de premietoevoeging en niet meer bedragen dan drie maal de premietoevoeging in dat jaar. Het mindere of meerdere wordt verrekend met het jaarresultaat. De premiestelling voor het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt periodiek bezien, in ieder geval jaarlijks op basis van de actuariële jaarwerkrapportage. Schuld overgangsregelingen Tot 15 juni 2015 heeft het Fonds een VPL-overgangsregeling uitgevoerd. Sociale partners hebben besloten de VPL regeling te beëindigen omdat de premiedruk teveel dreigde op te lopen door de dalende marktrente en de toenemende levensverwachting. De schuld overgangsregelingen wordt uiterlijk 15 juni 2015 aangewend voor toekenning van ouderdomspensioen en partnerpensioen aan degenen die voor de VPL-overgangsregeling in aanmerking kwamen, en daarmee onderdeel geworden van de technische voorziening van het fonds. Voorziening onvoorwaardelijke toeslagverlening (zie ook 9.2) Er is een voorziening gevormd voor een beperkt aantal (11, stand 2015) verzekerden die geen goedkeuring hebben gegeven aan de overgang van een onvoorwaardelijke naar een voorwaardelijke toeslagverlening over hun pensioenen opgebouwd voor 1995. De voorziening wordt gelijk gesteld aan het verschil in de actuariële waarde van het opgebouwde pensioen, op basis van de rekenrente volgens actuele rentetermijnstructuur verminderd met 2%-punt. Voorziening slotuitkering Indien een deelnemer met ingegaan ouderdomspensioen overlijdt en er is een partner, dan loopt op grond van het pensioenreglement de uitkering nog twee maanden na overlijden door. Indien er geen partner achterblijft, maar er wel kinderen in de zin van het pensioenreglement zijn wordt dit bedrag ineens uitgekeerd. In de reguliere voorziening wordt geen rekening gehouden met deze slotuitkering. Daarom wordt een voorziening slotuitkering gevormd ter dekking van eventuele slotuitkeringen van ouderdomspensioen aan de nabestaanden.
8.3. Reserves Solvabiliteitsreserve De hoogte van de solvabiliteitsreserve is maximaal gelijk aan het vereiste vermogen volgens het Financieel Toetsingskader en dient als buffer. De berekeningssystematiek van het vereiste vermogen is opgenomen in bijlage D. Algemene reserve Aan de algemene reserve wordt jaarlijks toegevoegd respectievelijk onttrokken de winsten en verliezen, voor zover die niet reeds zijn toegevoegd respectievelijk onttrokken aan de solvabiliteitsreserve.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
31
9.
Het toeslagbeleid
9. 9.1. Voorwaardelijke toeslagverlening Het Fonds heeft de intentie op de pensioenen jaarlijks per 1 januari een toeslag te verlenen indien en voorzover de middelen van het Fonds naar oordeel van het bestuur – gehoord de raadgevend actuaris – dit toelaten. Indien het bestuur besluit tot toeslagverlening, geldt eenzelfde toeslagverlening voor de volgende aanspraken en rechten: a. De opgebouwde pensioenaanspraken van de deelnemers. b. De verzekerde pensioenrechten van de pensioengerechtigden. c. De verzekerde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers. d. De verzekerde pensioenaanspraken van de deelnemers met premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. e. De verevende aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen in verband met einde huwelijk of samenwoning. f. Het pensioengevend salaris van deelnemers met premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Toeslagverleningsmaatstaf De hoogte van de toeslagverlening per enige 1 januari wordt bepaald door het bestuur. Als uitgangspunt geldt hierbij de ontwikkeling van het Consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens, over de periode september-september hieraan voorafgaande, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De jaarlijkse toeslagverlening wordt in beginsel gemaximeerd op de algemene salariswijzigingen op grond van de CAO openbare bibliotheken gedurende de periode vanaf 1 januari tot en met 31 december van het aan 1 januari voorgaande jaar. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Toeslagverlening Aegon-polissen Het bestuur neemt geen afzonderlijk toeslagbesluit voor de premievrije pensioenen zoals herverzekerd bij Aegon Levensverzekering N.V. (zie ook 8.1). Het besluit ten aanzien van de toeslagronde per 1 januari wordt gevolgd, voor wat betreft de mate van toekenning ten opzichte van het indexcijfer. Voor de Aegon-polissen geldt een afwijkende toeslagverleningsmaatstaf en datum van toekenning. De datum van toekenning is 1 juli. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks voorwaardelijk toeslag verleend van maximaal de ontwikkeling van het Consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens, over de periode juli tot en met juni hieraan voorafgaande, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Een toegekende verhoging is onvoorwaardelijk en wordt aangemerkt als verplichting van het Fonds en de contante waarde van de verhogingen zal aan de voorziening pensioenverplichtingen worden toegevoegd. In hoofdstuk 12 van deze nota wordt het toeslagbeleid schematisch weergegeven in samenhang met het premiebeleid en het beleggingsbeleid.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
32
9.2. Onvoorwaardelijke toeslagverlening Op het voorwaardelijke toeslagbeleid bestaat één uitzondering waarvoor een voorziening is getroffen. Tot 31 december 2004 werden de tot 1 januari 1995 opgebouwde pensioenen onvoorwaardelijk aangepast aan de algemene salarisstijging bij de aangesloten werkgevers. Een analyse van de financiële positie van het Fonds leidde in 2004 tot de conclusie dat handhaving van de onvoorwaardelijke toeslagverlening tot een premieniveau zou leiden dat door de bedrijfstak niet financierbaar werd geacht. Op grond van de financierbaarheid is door het bestuur besloten de onvoorwaardelijkheid van de toeslagverlening om te zetten naar voorwaardelijkheid. Voor de deelnemers met een onvoorwaardelijk toeslagverlening geldt een verhoogde premiebijdrage (10% salaris).
NR09_ABTN_versie25-09-2015
33
10.
Het beleggingsbeleid
10. 10.1.
Doelstellingen en beleidskader
De doelstelling van het beleggingsbeleid is het behalen van een optimaal rendement, afgestemd op de pensioenambities van het fonds. Om op prudente wijze invulling te geven aan deze doelstelling worden op systematische wijze de volgende stappen doorlopen, waarbij rekening gehouden wordt met de in bijlage F beschreven beleggingsbeginselen: 1. Met behulp van een ALM studie (zie bijlage E) wordt door het bestuur de omvang van het toegestane balansrisico bepaald, alsmede een verdeling van het toegestane risico over renterisico en zakelijke waarden risico. Een ALM studie wordt tenminste eens per drie jaar uitgevoerd; 2. De inzichten uit de ALM studie vormen de basis voor het beleggingsbeleid. Met behulp van een strategisch asset allocatie model worden de ALM inzichten vertaald in een strategische normportefeuille. In het derde kwartaal van enig jaar wordt door de beleggingscommissie de discussie gestart voor het aanpassen van de strategische normportefeuille; 3. Jaarlijks wordt in de maand december van enig jaar de strategische normportefeuille, inclusief bandbreedtes door het bestuur vastgesteld. Deze normportefeuille is leidend voor het beleggingsbeleid gedurende het daaropvolgend jaar; 4. Tevens wordt in december door het bestuur bepaald wat de balansdoelstellingen zijn voor het komende jaar en of afdekking m.b.v. niet-lineaire derivaten nodig is om deze doelstellingen te realiseren. 5. Gedurende het jaar wordt door de Beleggingscommissie toezicht gehouden op de uitvoering van het beleid, daarin ondersteunt door de coördinator vermogensbeheer. Door Altis wordt in het vierde kwartaal van enig jaar de nieuwe strategische normportefeuille doorgelicht en worden voorstellen gedaan voor de operationele vermogensbeheerders voor het komende jaar; 6. Risicobeheer en monitoring. Gedurende het jaar ziet het bestuur er op toe dat de beleggingen in overstemming zijn met de beleggingsrichtlijnen. Het bestuur wordt daarbij bijgestaan d.m.v. de monitoring van de gemaakte afspraken door de KASBANK. Tevens wordt maandelijks door de beleggingscommissie beoordeeld of de neerwaartse risico’s van de actuele portefeuille voor de dekkingsgraad van het fonds voor het bestuur acceptabel zijn.
10.2.
Strategische normportefeuille
Uitgangspunt voor het beleggingsbeleid is het door het fonds gehanteerde strategische beleid, waarin het premie-, toeslag- en beleggingsbeleid in onderlinge samenhang worden afgestemd. In dat kader verricht het fonds periodiek een ALM studie (zie Bijlage E). Rekening houdend met de inzichten van de ALM-studie, maakt het bestuur een afweging inzake het te voeren beleggingsbeleid. Eénmaal per jaar (maar indien nodig ook vaker) vertaalt het bestuur de uitkomsten van deze afweging in een set strategische normwegingen en bijbehorende bandbreedtes. Dit leidt tot het jaarlijks beleggingsplan c.q. aangepast beleggingsplan. De uitwerking van dit beleid is vastgelegd in de Richtlijnen Vermogensbeheer (bijlage B).
NR09_ABTN_versie25-09-2015
34
De beleggingen van het fonds zijn onderverdeeld in vier blokken: 1. Een matching portefeuille, gericht op het beheersen van het renterisico van de verplichtingen van het fonds. De portefeuille zal bestaan uit AAA en AA +staatsleningen, bedrijfsobligaties van hoge kwaliteit (tenminste investment grade), inflatie gerelateerde obligaties en renteswaps. Met deze portefeuille wordt het door het bestuur bepaalde gedeelte van het renterisico van de verplichtingen afgedekt. In bijlage F1 is nadere informatie opgenomen over het rente afdekkingsbeleid van het fonds. 2. Een return portefeuille liquide, bestaande uit een groot aantal verschillende goed verhandelbare beleggingscategorieën en valuta termijn contracten. Het doel van deze portefeuille is het behalen van een extra rendement ten opzichte van de verplichtingen. 3. Een return portefeuille illiquide, bestaande uit lange termijn beleggingen met een beperkte verhandelbaarheid. Het doel van deze portefeuille is het behalen van een extra rendement ten opzichte van de verplichtingen. 4. Een afdekkingsportefeuille, waarmee de dekkingsgraad van het fonds beschermd wordt tegen de negatieve invloed van extreme marktomstandigheden. In deze portefeuille zijn aandelenopties en rente swaptions opgenomen. De coördinator vermogensbeheer maakt voor de vertaalslag van ALM-studie naar strategische beleggingsportefeuille gebruik van een portefeuille-optimalisatiemodel. Er wordt rekening gehouden met zowel kwantitatieve randvoorwaarden, als ook met kwalitatieve beleidsvoorkeuren. Voor het realiseren van de doelstellingen kan gebruik gemaakt worden van niet-lineaire derivaten (opties). Deze instrumenten kunnen gebruikt worden voor het beheersen van neerwaartse risico’s voor de dekkingsgraad. Het bestuur heeft een beleidskader opgesteld waarin de inzet van niet-lineaire derivaten verbonden is aan de balansdoelstellingen van het fonds. Het bestuur ziet er op toe dat niet wordt afgeweken van de Richtlijnen Vermogensbeheer en het beleidskader voor niet-lineaire derivaten. Ter ondersteuning wordt gebruik gemaakt van de diensten van de KASBank als een onafhankelijke monitor. De KASBank verstrekt dagelijks een rapportage over de stand van zaken van de monitoring.
10.3.
Risicometing en -beheersing
De beleggingen, het beheer van de beleggingen en de beheersing van de aan beleggingen verbonden risico’s geschieden met inachtneming van hetgeen staat verwoord in de Richtlijnen Vermogensbeheer (bijlage B) en deze Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. De vermogensbeheerder belegt conform de beleggingsmix, zoals vastgesteld door het bestuur. Tenminste eenmaal per jaar wordt door het fonds een kritische ondergrens gedefinieerd. Het op termijn van 1 jaar verwachte niveau van een door het bestuur vastgestelde dekkingsgraad mag niet worden onderschreden, met meer dan 2,5% kans. De risicomonitoring van het Fonds is hierop ingericht. Minimaal eens per maand, maar vaker in volatiele markten of lage dekkingsgraden, wordt deze kans gemeten. Het bestuur ontvangt hierover een rapportage van de coördinator vermogensbeheer. Mocht deze kans groter zijn dan 2,5%, dan zal in principe de beleggingsmix en/of de afdekkingsportefeuille zodanig worden aangepast dat de kans weer binnen de normwaarde valt, tenzij het bestuur met andere maatregelen in het herstel kan voorzien. Voor de generieke sturing van het totale marktrisico van de beleggingsportefeuille van het Fonds zijn de allocaties naar de strategische beleggingscategorieën van groot belang.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
35
De strategische allocatie naar verschillende beleggingscategorieën bepaalt de marktrisico’s waaraan het Fonds blootstaat. Ter beheersing van de risico´s van extreme marktomstandigheden en ter beheersing van het renterisico maakt het Fonds gebruik van derivaten. Ter beheersing van de invloed van valutafluctuaties wordt voor een aantal valuta’s (dollar, pond en yen) het risico afgedekt met behulp van valuta termijn transacties. Derivaten worden uitsluitend afgesloten met door het bestuur goedgekeurde tegenpartijen waarmee een ISDA en CSA zijn overeengekomen. Ter beheersing van tegenpartijrisico´s zijn er afspraken gemaakt over de dagelijkse uitwisseling van onderpand en de kwaliteit van het onderpand. Daarnaast zijn er limieten gekoppeld aan de verschillende beleggingen om bescherming te bieden tegen kredietrisico’s en concentratierisico’s. Het uitlenen van financiële instrumenten (“securities lending”) in bezit van het Fonds door operationeel vermogensbeheerders is niet toegestaan. Echter, fondsbeheerders van Beleggingsinstellingen waarin het Fonds belegt, kunnen op grond van de desbetreffende fondsvoorwaarden of beleggingsrichtlijnen wel bevoegd zijn om gebruik te maken van securities lending.
10.4.
Opzet van de resultaatsevaluatie en risicomonitoring
De coördinator vermogensbeheer rapporteert ten minste éénmaal per kwartaal over de samenstelling van de beleggingsportefeuille. Hierbij wordt aan het bestuur informatie verschaft over ondermeer: • De beleggingsportefeuille inclusief en exclusief genomen risicobeheersingsmaatregelen (derivaten); • De actuele afdekkingspercentages middels de derivatenposities; • De beleggingsportefeuille in relatie tot de gestelde bandbreedtes; • De behaalde rendementen over de beleggingsportefeuille en een attributie van de rendementen. Op maandbasis levert de coördinator vermogensbeheer een rapportage waarmee het bestuur de korte termijn risico’s van de actuele portefeuille ten opzichte van de verplichtingen kan beoordelen. Op kwartaalbasis ontvangt het Fonds een uitgebreide risicorapportage waarin informatie wordt verschaft over de verschillende balansrisico’s waaronder het renterisico, marktrisico, valutarisico, liquiditeitsrisico, tegenpartijrisico en concentratierisico. Daarnaast ontvangt het bestuur ten minste éénmaal per kwartaal een overzicht met betrekking tot de actuele solvabiliteitspositie van het Fonds. Het risicoprofiel van de vermogenssamenstelling wordt geanalyseerd in het licht van alle rechten en verplichtingen van het Fonds. Voor externe monitoring van de vermogensbeheerder maakt het bestuur gebruik van een ongebonden financiële dienstverlener (KASBank). Deze dienstverlener monitort op dagbasis de naleving van de Richtlijnen Vermogensbeheer (bijlage B). Op maandbasis worden de beleggingen gewaardeerd en het rendement van de beleggingen en de benchmark (normportefeuille) bepaald. Een onafhankelijke meting van de risico’s van de beleggingen ten opzichte van de verplichtingen door deze externe monitor vindt op kwartaalbasis plaats.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
36
11.
De financiering van de verplichtingen
11. 11.1.
Vaststelling van de kostendekkende premie
In het premiebeleid wordt uitgegaan van een kostendekkende premie. Deze kostendekkende premie wordt bepaald als de som van: a. de koopsom voor inkoop van de pensioenen betrekking hebbende op het komende kalenderjaar; b. de risicopremies voor het partnerpensioen, wezenpensioen en het arbeidsongeschiktheidsrisico; c. een opslag voor uitvoeringskosten; d. een opslag voor solvabiliteit en financiering van de voorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst. Voor de berekening van de kostendekkende premie wordt met het oog op demping (conform artikel 4 van het besluit FTK) niet uitgegaan van de actuele rentetermijnstructuur, maar van een gedempte rentevoet (5-jaars gemiddelde). Per 1 januari 2009 was dit niveau van de rentevoet vastgesteld op 4%. Per 1 januari 2014 is dit niveau verlaagd naar 3%. In bijlage H wordt de vaststelling van de rentevoet voor de gedempte premie nader toegelicht. Indien de gedempte rentevoet lager wordt vastgesteld en het niveau van de feitelijke pensioenpremie niet toereikend kan worden vastgesteld, dan zal de feitelijke pensioenpremie dan wel de pensioenregeling zodanig worden aangepast dat aan het vereiste van kostendekkendheid wordt voldaan. Voor het overige worden bij de kostendekkende premie de actuariële veronderstellingen (bijlage A) gehanteerd, die ook bij de bepaling van de technische voorziening worden gebruikt. In de kostendekkende premie zijn de volgende opslagen begrepen: • De opslag voor premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid bedraagt 0,57% van de bijdragegrondslag. De opslag voor het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt 0,08% van de bijdragegrondslag. Deze zijn begrepen onder 11.1.b. • De opslag voor de dekking van de uitvoeringskosten is begrepen onder 11.1.c. De opslag is gelijk aan: 1) De werkelijke uitvoeringskosten in het boekjaar vermeerderd met 2) De toevoeging aan de technische voorziening voor toekomstige uitvoeringskosten onder aftrek van 3) De vrijval uit de technische voorziening voor uitvoeringskosten (door uitkering en afkoop). • De opslag voor solvabiliteit is gelijk aan het vereist eigen vermogen per 1 januari en wordt berekend over 11.1.a, b en de toevoeging voor toekomstige uitvoeringskosten zoals begrepen onder 11.1.c. Bij de vaststelling van de gedempte kostendekkende premie wordt de opslag voor solvabiliteit ook op basis van premiedemping bepaald. • De premie bevat geen expliciete opslag of marge voor het financieren van toeslagen (11.1.d).
11.2.
De feitelijke premie
De middelen die het Fonds nodig heeft voor de financiering van de aangroei van de pensioenverplichtingen komen uit de premieontvangsten, de beleggingsresultaten en de overige baten van het Fonds.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
37
De beschikbare premiebijdrage voor het geheel van de pensioenregelingen wordt vastgesteld door de sociale partners. Het bestuur bepaalt (mede) op basis van een ALM-studie en de (aanvangs-) haalbaarheidstoets of de voorgestelde premiebijdrage voldoende is om de pensioenregeling uit te kunnen voeren. Uitgangspunt is dekking van de kostendekkende premie, als vastgesteld onder paragraaf 11.1. De premiebijdrage dient stabiel te zijn en wat niveau betreft beheersbaar. De premiefluctuatie ten opzichte van het voorgaande jaar bedraagt daarom maximaal 2,5% van het pensioengevende salaris. De premie bedraagt maximaal 20% van het pensioengevende salaris. Premiekorting (een lagere premie dan bij het streefniveau wordt gevraagd) is slechts mogelijk indien beleidsdekkingsgraad boven het Vereist Vermogen, ligt, de voorwaardelijke toeslagen zowel met betrekking tot de voorgaande tien jaar zijn verleend als ook in de toekomst kunnen worden verleend en een eventuele korting op de pensioenen in voorgaande tien jaar gecompenseerd is. Er is per 1 januari 2009 voor het eerst een korting van de toeslagverlening toegepast. In de pensioenreglementen is een gesplitste kortingsregeling opgenomen. Als, in enig kalenderjaar, de feitelijke premie naar het oordeel van het bestuur niet toereikend is ter financiering van de pensioenaanspraken van de deelnemers kan het bestuur de opbouw en de toekenning van aanspraken in dat jaar verlagen. Op grond van de pensioenstudie van 2015 kan gesteld worden dat in de meeste scenario’s een pensioenbijdrage van 20% niet toereikend zal zijn voor volledige pensioeninkoop. Het bestuur zal in het najaar van 2015 de mogelijke beleidsaanpassingen bezien. In hoofdstuk 12 van deze nota wordt het premiebeleid schematisch weergegeven in samenhang met het toeslagbeleid en het beleggingsbeleid. Jaarlijks wordt in het actuariële rapport de kostendekkendheid van de verschuldigde premie over het afgelopen boekjaar getoetst. De in de haalbaarheidstoets veronderstelde premie van 20% van de salarissom blijkt niet realistisch en haalbaar bij de huidige financiële opzet. In overleg met de sociale partners wordt tot een oplossing gekomen. Oplossingsrichtingen zijn gelegen in de gehanteerde premiemethodiek en de pensioentoezegging. Uiterlijk 1 januari 2016 dienen er nieuwe afspraken te zijn waardoor er wel sprake is van een realistisch en haalbaar premiebeleid.
11.3.
Herverzekering
Het Fonds heeft het aan de pensioentoezeggingen verbonden overlijdensrisico en arbeidsongeschiktheidsrisico gedeeltelijk bij een herverzekeraar in dekking gegeven op basis van stop loss. Per 1 januari 2012 is met Zwitserleven een nieuwe contractstermijn van vijf jaar aangegaan. Het eigen behoud bedraagt 150% van de stop loss premie. • Het overlijdensrisico heeft betrekking op de toekenning van partner- en wezenpensioen. Deze risico’s worden herverzekerd in de vorm van éénjarige verzekeringen van kapitaal bij overlijden. • Het arbeidsongeschiktheidsrisico heeft betrekking op de uitkering van arbeidsongeschiktheidspensioen voor rekening van het Fonds. Dit arbeidsongeschiktheidsrisico is herverzekerd op rentebasis.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
38
•
Het risico verbonden aan premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid wordt volledig door het Fonds gedragen en is dus niet herverzekerd. De stop loss premie komt voor rekening van het Fonds en maakt geen onderdeel uit van de kostendekkende premie.
11.4.
Kosten
Voor de totale uitvoering van de pensioenregeling maakt het Fonds kosten. Kosten die verband houden met de beleggingen worden direct ten laste van de beleggingsopbrengsten gebracht. Een gedeelte van de totaal verschuldigde bijdrage is zoals toegelicht onder 11.1 bestemd voor de dekking van de lopende en toekomstige uitvoeringskosten.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
39
12.
Het weerstandsvermogen van het Fonds, sturingsmiddelen
12. 12.1.
Beheersing van risico’s
Het belangrijkste risico dat de onverminderde uitvoering van de reglementaire bepalingen bedreigt, is het beleggingsrisico, waaronder begrepen het renterisico. Andere verzekeringstechnische risico’s betreffen: • het inflatierisico; • veroudering van het deelnemersbestand, waardoor de gemiddelde kostprijs van de pensioeninkoop stijgt; • het arbeidsongeschiktheids- en overlijdensrisico. Het risico met betrekking tot indexering wordt opgevangen door de jaarlijkse bepaling van de toeslag, op basis van de aanwezige beleidsdekkingsgraad. Vanwege de voorwaardelijkheid van de indexering wordt bij een lage dekkingsgraad geen of een beperkte toeslag toegekend. Het Fonds is voor overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s herverzekerd bij Zwitserleven. De verzekeringsovereenkomst met Zwitserleven is gebaseerd op stop loss waarbij de risico’s van sterfte en arbeidsongeschiktheid (arbeidsongeschiktheidspensioen) zijn herverzekerd. Naast verzekeringstechnische risico’s onderkent het bestuur de aanwezige niet-verzekeringstechnische risico’s. Deze risico’s betreffen onder andere de afhankelijkheid van de uitbesteding zoals beschreven in paragraaf 2.5 van deze abtn. In het kader van de integriteitsrisico’s, risicoanalyse en –management heeft het bestuur de risico’s op basis van de risicoanalyse methode FOCUS van DNB geanalyseerd en vastgelegd in een beheersingsplan. Zowel de analyse als het plan beschouwt het Fonds als document dat doorlopend wordt bijgewerkt op basis van lopende en verrichte activiteiten, bevindingen, vernieuwde inzichten en ontwikkelingen. De nadere uitwerking en het verdere vervolg van de acties geschiedt zoveel mogelijk in de verschillende bestuurscommissies waarbij gebruik wordt gemaakt van de specifieke expertise van de commissies. Ditzelfde geldt ook – voor zover van toepassing – voor de implementatie van (nieuwe) maatregelen en/of afspraken. De wijze en frequentie van monitoring is afgestemd op de aard en/of het belang van het betreffende risico. Deze zijn zoveel mogelijk vastgelegd in de analyse en het plan. De commissies bewaken eveneens de acties die door de uitvoerder moeten worden opgepakt. De commissies rapporteren over de voortgang per vergadering aan het gehele bestuur. Besluitvorming geschiedt vervolgens waar nodig door het bestuur.
12.2.
Gekozen beleid bevordert een onverminderde uitvoering
Het bestuur heeft met de gekozen “technische” beleidsuitgangspunten getracht de kans dat het Fonds gedurig aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen, zo groot mogelijk te maken. Belangrijk aspect daarbij is dat het bestuur op grond van de ervaring over een grote reeks van jaren, verwacht dat uit het rendement op de beleggingen zowel de rekenrente als grotendeels de toename op grond van de inflatie kan worden gefinancierd.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
40
12.3.
De gewenste omvang van het weerstandsvermogen
Het weerstandsvermogen wordt gevormd door de middelen die niet nodig zijn voor de dekking van de voorziening pensioenverplichtingen en de overige technische voorzieningen. Het beleid van het Fonds is erop gericht een weerstandsvermogen ter grootte van minimaal het door DNB vereiste niveau van de solvabiliteitsreserve, zoals beschreven in hoofdstuk 8 van deze nota, te hebben dan wel te krijgen. Dit betekent dat het Fonds periodiek zal toetsen hoe het vermogen van het Fonds zich op dat moment verhoudt tot de grenzen zoals die op dat moment kunnen worden berekend conform de richtlijnen van DNB. Indien die toets daartoe aanleiding geeft, zal het Fonds een herstelplan opstellen c.q. wijzigen om richting het vereist vermogen te sturen. Eerste uitgangspunt bij het opstellen c.q. wijzigen van een dergelijk plan zal zijn wat in paragraaf 12.4 van deze abtn is beschreven. Het Fonds hanteert de volgende grenzen: Grens
Definitie
Niveau (2015)
Indexatiedekkingsgraad
Indexatiedekkingsgraad wordt bepaald volgens het binnen het nFTK gestelde formularium voor toekomstbestendige indexatie Wettelijk vereist vermogen (berekend volgens bijlage D) Vanaf deze grens is toeslagverlening toegestaan vanuit het nFTK Wettelijk minimaal vereist vermogen (berekend volgens bijlage D)
125%
Vereist vermogen Toeslagdrempel Ondergrens
117,1% 110% 104,1%
De genoemde grenzen worden jaarlijks geijkt gegeven de economische omstandigheden. Het vereist vermogen is de som van de Technische Voorzieningen en het vereiste niveau van de solvabiliteitsreserve. De indexatiedekkingsgraad, de toeslagdrempel en de ondergrens zijn opgenomen in de beleidskeuzematrix (zie bijlage E). Door aanhouden van een weerstandsvermogen en een risicobeleid te voeren, afhankelijk van de beleidsdekkingsgraad van het Fonds, worden naar mening van het bestuur; • het inflatie- en beleggingsrisico in voldoende mate beheerst, in lijn met de risico’s die het Fonds bereid is te nemen; • naar verwachting de toeslagdoelstelling in voldoende mate nagekomen.
12.4.
Reageren op ontwikkelingen en de mate waarin dat effect zal hebben
In deze paragraaf wordt het beleidskader (sturingsmiddelen) van het Fonds geschetst. Doordat jaarlijks de premie en de omvang van de toeslagverlening worden vastgesteld, kan het bestuur van jaar tot jaar zowel een directe bate als directe kostenposten beïnvloeden. Verder zal het bestuur trachten bij het vaststellen van het beleggingsplan voor een komend jaar zoveel mogelijk in te spelen op de economische omstandigheden. In het beleidskader wordt de beleidsdekkingsgraad als maatstaf gebruikt voor de inzet van de sturingsmiddelen. De beleidsdekkingsgraad is gedefinieerd als het voortschrijdend gemiddelde van de actuele dekkingsgraden over de voorgaande 12 maanden. De actuele dekkingsgraad (DG) is gedefinieerd als:
NR09_ABTN_versie25-09-2015
41
DG = (totaal activa -/- kortlopende schulden) / ( voorziening pensioenverplichtingen + overige technische voorzieningen) De nominale pensioenverplichtingen worden berekend op basis van de RTS zoals gepubliceerd door DNB. Zowel de beleidsdekkingsgraad als de actuele dekkingsgraad worden gepubliceerd in de jaarrekening en gerapporteerd in de DNB verslagstaten. Gedurende het boekjaar betreft het zo nauwkeurig mogelijke schattingen. De wettelijke toetsen (minimaal vereist vermogen en vereist vermogen) vinden plaats op basis van de beleidsdekkingsgraad. Op basis van de beleidsdekkingsgraad worden de volgende (richt)grootheden vastgesteld: • Premie als percentage van de bijdragegrondslag; • Toeslagverlening actieven, ingegane pensioenen en slapers (prijsindex); • Beleggingen extra rendement / risico (lange termijn tracking error ten opzichte van verplichtingen). Het premie-, toeslag- en beleggingsbeleid zijn in nauwe samenhang vastgesteld. De beleidskeuzematrix is met behulp van een ALM-studie onderbouwd. De grenzen in de beleidskeuzematrix worden periodiek aangepast. Een oplopende inflatieverwachting, bijvoorbeeld, zal leiden tot hogere percentages in het kader van de dekkingsgraad (op basis van de toeslagregel). In bijlage E is de volledige beleidskeuzematrix als leidraad opgenomen. De beleidsdekkingsgraad is sturend voor de toe te kennen toeslagen en premievaststelling. Het bestuur hanteert de beleidskeuzematrix als hulpmiddel en beslist elk jaar afzonderlijk over de toe te passen toeslag en premiebijdrage. Het bestuur behoudt derhalve beleidsvrijheid, binnen de wettelijke vereisten, bij het vaststellen van de jaarlijkse toeslagen en premies. Als peildatum voor de beleidsbeslissingen geldt 30 september, voorafgaand aan het boekjaar. De uitkomsten van de ALM-studie zijn in bijlage E opgenomen. Bij de gedefinieerde grenzen en beschreven beleidsaanpassingen zijn zogenoemde hersteltermijnen gedefinieerd, met verlaging van de opgebouwde pensioenen als de termijnen (naar verwachting) worden overschreden. • Er geldt een termijn van tien jaar voor herstel tot het vereiste vermogen in maximaal 10 jaar (met overgangsrecht 2015 en 2016). Mocht herstel binnen deze termijn vooraf niet mogelijk blijken, dan wordt een jaarlijkse verlaging op basis van 1/10e van het resterende vermogenstekort tot het vereiste vermogen toegepast (dus na herstelkracht). • Er geldt een periode van vijf jaar voor herstel tot het minimaal vereiste vermogen (uitstel termijnen door Minister mogelijk). Mocht deze periode worden overschreden, dan wordt een verlaging ineens of in maximaal 10 jaar onvoorwaardelijk toegepast.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
42
Op basis van de parameters en veronderstellingen per 1 januari 2015 kan het fonds vanaf het minimum vereist vermogen van 104,1% naar verwachting binnen 10 jaar herstellen naar het strategisch vereist eigen vermogen van 117,1% (per 31 december 2014) zonder de pensioenaanspraken en pensioenrechten te hoeven verlagen. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijk vereiste termijn van maximaal 10 jaar. Het herstel wordt bereikt in 2019. Deze analyse is uitgevoerd op basis van een deterministisch model conform de herstelplansystematiek en met inrekening van het diversificatie-effect. Het pensioenfonds beschikt hiermee naar het oordeel van het bestuur naar verwachting over voldoende herstelkracht. Een lopend herstelplan wordt jaarlijks geëvalueerd en maatregelen opnieuw vastgesteld. Het bestuur beschikt over een financieel crisisplan waarin is beschreven hoe het bestuur in de toekomst zal omgaan met crisissituaties. Het crisisplan bevat een beschrijving van maatregelen die op korte termijn effectief ingezet kunnen worden, indien de dekkingsgraad zich bevindt op of zeer snel beweegt richting kritische waarden, waardoor het realiseren van de doelstellingen van het Fonds in gevaar komt. Het financieel crisisplan is als bijlage J bij deze abtn opgenomen. De resultaten van de ALM-studie en de (aanvangs-)haalbaarheidstoets moeten aantonen dat met de in het beleidskadermatrix opgenomen inzet van sturingsmiddelen de beoogde hersteltermijnen gehaald zal kunnen worden.
12.5.
Jaarlijkse toetsing
De toets in hoeverre het gevoerde beleid tot het gewenste resultaat leidt zal ten minste jaarlijks plaatsvinden aan de hand van de uitgebrachte rapportages. In de jaarlijkse toets zal in ieder geval getoetst worden aan de in bijlage D bij deze nota genoemde grenzen voor het minimaal vereist vermogen en het vereist vermogen. Jaarlijks wordt een haalbaarheidstoets uitgevoerd. Rapportages over de samenstelling van de beleggingsportefeuille en over de beleggingsresultaten alsmede het verloop van de dekkingsgraad zullen bovendien per maand plaatsvinden. Op basis van de ontwikkeling van de uitkomsten kan bijstelling van het beleid of de invulling daarvan plaatsvinden.
12.6 Vastlegging procedures voor uitvoering, vaststelling en verantwoording van de haalbaarheidstoets De haalbaarheidstoets bestaat uit de aanvangshaalbaarheidstoets en de jaarlijkse haalbaarheidstoets en wordt uitgevoerd op basis van de door DNB voorgeschreven economische scenario’s. De aanvangshaalbaarheidstoets is in 2015 voor het eerst uitgevoerd en vastgesteld naar aanleiding van invoering van het nieuwe FTK per 1 januari 2015. De aanvangshaalbaarheidstoets
NR09_ABTN_versie25-09-2015
43
zal opnieuw worden uitgevoerd en vastgesteld als het fonds besluit een nieuwe pensioenregeling uit te voeren of als er sprake is van significante wijzingen in het premiebeleid, toeslagbeleid of beleggingsbeleid. De rapportagedatum is 1 januari van het boekjaar waarin de nieuwe regeling wordt ingevoerd of de wijziging van de huidige plaatsvindt, en de resultaten worden bij DNB ingediend maximaal één maand nadat het fonds heeft besloten tot invoering van de nieuwe regeling of als er sprake is van significante wijzingen in het premiebeleid, toeslagbeleid of beleggingsbeleid. De jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt jaarlijks uitgevoerd en vastgesteld en heeft eveneens als rapportagedatum 1 januari. De jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt uitgevoerd op basis van de gegevens die ten grondslag liggen aan de staten en wordt tegelijkertijd met die staten ingediend bij DNB. Indiening bij DNB vindt plaats via staat J702. De ondergrenzen gehanteerd in de aanvangshaalbaarheidstoets van 2015 zijn vastgesteld in overleg met de sociale partners, het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht. Bij eventueel toekomstig uit te voeren aanvangshaalbaarheidstoetsen zullen deze ondergrenzen opnieuw worden vastgesteld in overleg met de sociale partners, het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht. Indien uit de jaarlijkse haalbaarheidstoets blijkt dat de ondergrenzen worden overschreden informeert het bestuur de sociale partners, het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht en treedt met hen in overleg om tot eventuele maatregelen te komen.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
44
13.
Slotopmerkingen
Deze actuariële en bedrijfstechnische nota beschrijft het Fonds naar de situatie van 1 januari 2015. Wijzigingen vinden plaats door middel van een wijzigingsblad of door het vervangen van een bijlage, tenzij het bestuur meent dat een volledig nieuwe actuariële en bedrijfstechnische nota noodzakelijk is.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
45
Bijlage A: Actuariële grondslagen en veronderstellingen per 31 december 2014 Sterftegrondslagen
Gehuwdheid
Leeftijdsverschil man – vrouw Rekenrente Uitkeringen Leeftijden
Voorziening voor toekomstige pensioenopbouw arbeidsongeschikten
Opslag voor toekomstige uitvoeringskosten
Opslag in de premie voor uitvoeringskosten
Opslag in de premie voor arbeidsongeschiktheid Garantie ongehuwdenpensioen
NR09_ABTN_versie25-09-2015
AG prognosetafel 2014 met de sterftekanscorrectiefactoren zoals vermeld in de correctietabel in deze bijlage. De starttafel wordt jaarlijks één jaar verhoogd (31 december 2014: startjaar 2015). Voor ingegane wezenpensioenen wordt voor de vast te stellen TV sterfte verwaarloosd. Bij de vaststelling van de voorziening voor partnerpensioen wordt uitgegaan van de feitelijke situatie van gehuwd of ongehuwd samenwonen. Aangenomen wordt dat partners van ongelijke sekse zijn. 3 jaar (man ouder dan vrouw). DNB-rentetermijnstructuur. De uitkeringen worden continu betaalbaar verondersteld. De berekening vindt post voor post plaats waarbij de leeftijd van de verzekerde in jaren en maanden nauwkeurig wordt bepaald; hierbij wordt een verzekerde verondersteld te zijn geboren op de eerste dag van de maand van geboorte. De contante waarde van de vrijgestelde pensioenopbouw is opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen, uitgaande van opbouw tot 67 jaar. 3,0% van de netto voorziening pensioenverplichtingen (vanaf 1 juli 2014). In deze bijlage worden de uitgangspunten en de methode beschreven voor de vaststelling van de opslag. Deze opslag is gelijk aan: 1) de werkelijke uitvoeringskosten in het boekjaar vermeerderd met 2) de toevoeging aan de technische voorziening voor toekomstige uitvoeringskosten, onder aftrek van 3) de vrijval uit de technische voorziening voor uitvoeringskosten (door uitkering en afkoop). 0,65% van de bijdragegrondslag (0,57% premievrijstelling en 0,08% arbeidsongeschiktheidspensioen) De TV voor ongehuwdenpensioen wordt berekend alsof het ouderdomspensioen betreft.
46
Correctietabellen Te hanteren correctietabellen ten aanzien van de sterftegrondslagen opgenomen in AG Prognosetafel 2014 (correctietabel op basis van de CBS inkomensklasse ‘hoog-midden’ volgens Mercer-model 2012). Deze tabel is van toepassing vanaf 31 december 2014. Correctiefactoren voor ervaringssterfte op de sterftekansen: Leeftijd jonger dan 15 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
Mannen 100% 93% 90% 88% 86% 84% 82% 80% 78% 77% 75% 74% 73% 72% 71% 70% 70% 69% 69% 68% 68% 67% 67% 67% 67% 67% 67% 67% 67% 67% 68% 68% 68% 68% 69% 69% 69% 69%
NR09_ABTN_versie25-09-2015
Vrouwen 100% 112% 108% 104% 101% 98% 95% 93% 90% 88% 86% 84% 83% 81% 80% 79% 78% 77% 76% 75% 75% 74% 74% 74% 73% 73% 73% 73% 73% 73% 73% 73% 73% 73% 74% 74% 74% 74%
47
Leeftijd 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98
Mannen 70% 70% 71% 71% 71% 72% 72% 72% 73% 73% 74% 74% 74% 75% 75% 76% 76% 76% 77% 77% 78% 78% 78% 79% 79% 80% 80% 81% 81% 82% 82% 83% 84% 84% 85% 86% 87% 88% 88% 89% 90% 92% 93% 94% 95% 97% 98%
NR09_ABTN_versie25-09-2015
Vrouwen 74% 75% 75% 75% 75% 75% 76% 76% 76% 76% 76% 76% 77% 77% 77% 77% 77% 77% 77% 78% 78% 78% 78% 78% 78% 79% 79% 79% 80% 80% 80% 81% 81% 82% 83% 83% 84% 85% 86% 87% 89% 90% 91% 93% 95% 96% 97%
48
Leeftijd 99 ouder dan 99
Mannen 99% 100%
Vrouwen 99% 100%
Voorziening uitvoeringskosten Gehanteerde uitgangspunten De gehanteerde uitgangspunten voor de vaststelling van de voorziening uitvoeringskosten zijn: • Het Fonds moet de uitvoeringskosten kunnen dragen bij afwikkeling van de opgebouwde verplichtingen. De kosten voor de (toekomstige) inactieven moeten door het Fonds kunnen worden gedragen en daartoe moet een toereikende voorziening uitvoeringskosten worden aangehouden. Dat is ook om een andere reden van belang. Als er een toereikende voorziening voor toekomstige uitvoeringskosten wordt aangehouden, wordt de toeslagcapaciteit van het Fonds niet overschat. • In beginsel moet de voorziening uitvoeringskosten toereikend zijn tot de laatste verzekerde overlijdt. In de praktijk zal op een eerder moment tot afstorting van de opgebouwde pensioenen bij een verzekeraar worden overgegaan omdat naarmate het fonds in omvang afneemt schaalnadelen ontstaan. • Bij afwikkeling wordt geen premie meer ontvangen en zal het Fonds de uitvoeringskosten geheel zelf moeten dragen. De vrijval van de voorziening uitvoeringskosten moet bij afwikkeling bij benadering minimaal gelijk zijn aan de feitelijke afwikkelingskosten. De methode van vaststelling De jaarlijkse uitvoeringskosten bij discontinuïteit zijn als volgt geschat:
Pensioenadministratie Bestuur Advies- en controlekosten Overige kosten waaronder bijdrage aan DNB Totaal
Discontinuïteit (niveau 2014) 650 200 150 100 1.100
De geschatte uitvoeringskosten van 1.100 per 31 december 2013 zijn contant gemaakt op basis van de volgende grondslagen en uitgangspunten: • De Fondsgrondslagen per 31 december 2013 zoals beschreven in de abtn. • Er is met kosteninflatie rekening gehouden door te veronderstellen dat de uitvoeringskosten jaarlijks met 2% toenemen. • Het Fonds bereikt bij afwikkeling in enig jaar een dusdanige omvang, dat het efficiënter wordt het Fonds te liquideren en de opgebouwde verplichtingen bij een verzekeraar onder te brengen. Er is verondersteld dat bij minder dan 10.000 verzekerden de schaalnadelen dusdanig groot worden, dat tot liquidatie en (verplichte) herverzekering wordt overgegaan. Na 35 jaar heeft het Fonds in afwikkeling dit minimum aantal verzekerden bereikt. Dit aantal is bepaald op basis van een bestandsontwikkeling op basis van sterfte. Verondersteld is dat bij herverzekering na 35 jaar 2% van de netto TV als kostenopslag is benodigd. Het resulterende bedrag wordt uitgedrukt als percentage van de netto TV. Op basis van de berekening per 31 december 2013 bedraagt de aan te houden voorziening uitvoeringskosten 2,7% van de netto TV.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
49
Gegeven het schattingskarakter van de uitvoeringskosten en om enige marge te hebben bij een stijgende rente (en daardoor afnemende TV) is dit percentage afgerond naar 3% van de netto TV. Liquidatie en overdracht gaat gepaard met extra uitvoeringskosten. Als wordt verondersteld dat bij liquidatie de uitvoeringskosten van het Fonds in het laatste jaar verdubbelen dan bedraagt de aan te houden voorziening uitvoeringskosten ongeveer 2,8% (dus de aan te houden voorziening stijgt van 2,7% zonder aanname voor liquidatiekosten naar 2,8% met een aanname voor liquidatiekosten). De 3% is met deze toevoeging naar verwachting ook voldoende. De voorziening uitvoeringskosten wordt minimaal iedere drie jaar opnieuw getoetst. De eerstvolgende toetsing vindt uiterlijk plaats in 2017. Er zal daarbij een bestendige gedragslijn worden gevolgd. De voorziening uitvoeringskosten is een procentuele opslag op de netto TV. Daardoor volgt het verloop van voorziening uitvoeringskosten die van de netto TV. Deze opslag wordt tevens toegepast bij de nieuwe opbouw (toevoeging aan de voorziening uitvoeringskosten) en de uitkeringen (vrijval van de voorziening uitvoeringskosten).
NR09_ABTN_versie25-09-2015
50
Bijlage B: Richtlijnen Vermogensbeheer Beleggingsrichtlijnen Stichting Pensioenfonds Openbare Bibliotheken Ingangsdatum: 1 juli 2015 Beheerder dient de beleggingsrestricties ten aanzien van de samenstelling van de portefeuille en de toelaatbare risico’s in acht te nemen, zoals in deze Bijlage omschreven. Eventuele restricties die zijn vastgelegd in deze Bijlage, gelden niet ten aanzien van participaties in Beleggingsinstellingen voor zover ze daarmee strijdig zijn. De norm-, minimum- en maximumpercentages zijn uitgedrukt als percentage van de marktwaarde van het totale Beheerd Vermogen exclusief de overlaystrategieën die door BMO GAM worden beheerd, tenzij anders vermeld. In bijlage 13 is een overzicht gegeven van de Operationele Vermogensbeheerders en Beleggingsinstellingen die per beleggingscategorie toegestaan zijn. Beleggingscategorieën Het Beheerd Vermogen dient te worden belegd in de in Schema A opgenomen beleggingscategorieën. 1.
Schema A: samenstelling hoofdcategorieën Beleggingscategorie Norm Matching portefeuille 44% Return portefeuille Liquide 52,5% Return portefeuille Illiquide 3,5%
Min 36,5% 45% 0%
Max 51,5% 60,% 8,5%
2. Matching portefeuille De matching portefeuille is opgebouwd volgens schema B.
Schema B: samenstelling matching portefeuille Belegging Benchmark Discretionaire vastrentende Benchmark matching waarden portefeuille Discretionaire Euro staatsobligaties Renteswaps Benchmark matching Euro Inflatiegerelateerde portefeuille obligaties Benchmark matching Global Investment Grade portefeuille bedrijfsobligaties
Norm 26%
Min 16%
Max 36%
0% 5%
0%
10%
13%
8%
18%
26%
De discretionaire Euro staatsobligaties moeten voldoen aan de in schema C1 en C2 opgenomen restricties. Hierbij geldt dat de genoemde percentages zijn uitgedrukt in termen van marktwaarden van de totale discretionaire staatsobligatieportefeuille. • Onder Staatsobligaties verstaan we obligaties uitgegeven door overheden. Alle looptijden zijn toegestaan. Inflatiegerelateerde obligaties worden uitgezonderd. • Onder “Staatsgerelateerd” verstaan we obligaties die voldoen aan de classificatie van de Barclays Capital Euro-Aggregate Government related index. Dit geldt op het moment van aankoop. • Indien drie ratings van de kredietbeoordelaars beschikbaar zijn, dient de rating van minimaal twee van de kredietbeoordelaars aan de gestelde eis te voldoen.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
51
Indien er door slechts twee kredietbeoordelaars een rating wordt afgegeven, dan zal de laagste leidend zijn. Indien er één rating beschikbaar is, zal deze leidend zijn. Mocht er geen rating afgegeven worden voor staatsobligaties dan wordt de rating van de uitgever van de betreffende staatsobligatie gehanteerd. Mocht er geen rating worden afgegeven voor ”Staatsgerelateerd” dan is de obligatie niet toegestaan. Schema C1: samenstelling discretionaire Euro staatsobligaties Segment Min Max Min S&P rating 80% 100% Staatsobligaties 20% 50% Duitsland Nederland 20% 50% Frankrijk 0% 30% Oostenrijk 0% 20% 0% 15% Finland Belgium 0% 15% 0% 7,5% Overig binnen Barclays Euro Aggregate Treasury (per 0% 20% AAStaatsgerelateerd Totaal
Schema C2: onderhandse lening Segment Onderhandse lening, Bank Nederlandse Gemeenten, 1 april 2034.
85%
100%
AA-
Min Min Moody’ Fitch s rating rating
Aa3
AA-
Aa3
AA-
Max per uitgevende partij
Maximaal 5% per uitgevende partij
Opmerkingen Additionele aankopen in onderhandse leningen uitgegeven door deze instelling zijn niet toegestaan. Deze onderhandse lening valt onder “Discretionair Euro staatsobligaties” in schema B. De lening wordt niet meegenomen in de restricties opgenomen in schema C1.
In onderstaand Schema D is de strategische rente hedge ratio met bijbehorende bandbreedte weergegeven. Beheerder zal maandelijks de rente hedge ratio bepalen. Schema D: Rente hedge ratio Rente hedge ratio
Norm 40%
Minimum 30%
Maximum 50%
Beheerder zal de matching portefeuille beheren conform de meest recente versie van het NN IP “Beleid matching portefeuille”, waarvan het Fonds een kopie is verschaft. Dit betreft een interne operationele procedure. Deze procedure kan van tijd tot tijd worden aangepast. Beheerder zal het Fonds in dat geval een nieuw exemplaar doen toekomen en de wijzigingen toelichten. Beheerder zal bij het doorvoeren van een dergelijke aanpassing handelen in overeenstemming met het bepaalde in paragraaf 1 van het beleid inzake belangenverstrengeling (bijlage 10 bij de overeenkomst), dat wil zeggen met het beste belang van het Fonds voor ogen.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
52
3. Return portefeuille De return portefeuille bestaat uit een liquide en illiquide portefeuille. De return portefeuille liquide is opgebouwd volgens schema E. Schema E: samenstelling return portefeuille liquide Belegging
Emerging Market obligaties HC Emerging Market obligaties LC Converteerbare olbligaties Senior Bank Loans Wereldwijd aandelen Aandelen Amerika Aandelen Europa Aandelen Japan Aandelen Pacific ex-Japan Hoog Dividend aandelen Small Cap aandelen Emerging Market aandelen Beursgenoteerd vastgoed Europa Wereldwijd Liquiditeiten Valutaderivaten
Benchmark
JP Morgan EMBI Emerging Market Bond index (global divesified, hedged) JP Morgen GBI-EM Global Diversified Index UBS Global Convertibles Focus MSCI USA (net) MSCI Europe (net) MSCI Japan (net) MSCI Pacific ex-Japan (net) MSCI World DM (net) MSCI Europe Small Cap (net) MSCI Emerging Market Index (net) GPR Europe Propety Fundmental index GPR Global Property Fundamental index 7 Day Deposit Rate (Euro) Benchmark valutaderivaten
Norm 4,5%
0,0%
Min
Max
6,5%
1,5%
11,5%
2,0% 5,0% 19,5% 9.5% 7,0% 2% 1% 3,5% 3,5% 4,5% 3,5% 1,0%
0,0% 0,0% 14,5% 4,5% 2,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0%
4,0% 10,0% 24,5% 14,5% 12,0% 4,0% 2,0% 8,5% 8.5% 9,5% 8,5% 2,0%
2,5%
0,0%
5,0%
0,0% 0,0%
-5,0% 0,0%
5,0% 0,0%
9.5%
De return portefeuille illiquide is opgebouwd volgens schema F. Schema F: samenstelling return portefeuille illiquide per 1 juli 2015 Belegging Benchmark Niet-beursgenoteerd vastgoed Nederland – residential Nederland – retail Europa
ROZ IPD Dutch Property (“Residential”) ROZ IPD Dutch Property (“Retail”) Geen benchmark
Norm 3,5% 2,2% 0,7% 0,6%
4. Liquiditeiten Beheerder zal liquiditeiten beheren conform de meest recente versie van het NN IP “Beleid liquiditeitenbeheer”, waarvan het Fonds een kopie is verschaft. Dit betreft een interne operationele procedure. Deze procedure kan van tijd tot tijd worden aangepast. Beheerder zal het Fonds in dat geval een nieuw exemplaar doen toekomen en de wijzigingen toelichten. Beheerder zal bij het doorvoeren van een dergelijke aanpassing handelen in overeenstemming met het bepaalde in paragraaf 1 van het beleid inzake belangenverstrengeling (bijlage 10 bij de overeenkomst), dat wil zeggen met het beste belang van het Fonds voor ogen. 5. Afdekking valutarisico Beheerder dekt het valutarisico af van de volgende beleggingscategorieën: aandelen en beursgenoteerd vastgoed.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
53
In onderstaand Schema G zijn de strategische valuta hedge ratio’s per valuta met bijbehorende bandbreedte weergegeven. Schema G: Valuta hedge ratio’s Valuta hedge ratio’s voor: US Dollar Japanse Yen Britse Pond
Norm 100% 100% 100%
Minimum 95% 95% 95%
Maximum 105% 105% 105%
Beheerder zal de valuta-afdekking beheren conform de meest recente versie van het NN IP “Beleid valuta-afdekking”, waarvan het Fonds een kopie is verschaft. Dit betreft een interne operationele procedure. Deze procedure kan van tijd tot tijd worden aangepast. Beheerder zal het Fonds in dat geval een nieuw exemplaar doen toekomen en de wijzigingen toelichten. Beheerder zal bij het doorvoeren van een dergelijke aanpassing handelen in overeenstemming met het bepaalde in paragraaf 1 van het beleid inzake belangenverstrengeling (bijlage 10 bij de overeenkomst), dat wil zeggen met het beste belang van het Fonds voor ogen. 6. Tactisch beleid Beheerder voert een tactisch beleggingsbeleid. Beheerder kan zich actief positioneren binnen de in schema B, C1 en E gedefinieerde bandbreedten op basis van zijn visies ten aanzien van de relatieve aantrekkelijkheid van de verschillende (sub)beleggingscategorieën. Beheerder kan zich enkel actief positioneren binnen de in schema D opgenomen bandbreedte, na goedkeuring van het Fonds door middel van notulen van het Fonds of een e-mail van een geautoriseerd persoon van het Fonds. 7. Monitoren bandbreedte Beheerder controleert op dagbasis op basis van de meest recent beschikbare informatie (posities en prijzen) of de beleggingen zich bevinden binnen de bandbreedten zoals weergegeven in schema’s B,C1 en E. Indien de bandbreedtes op enig moment overschreden worden, zal Beheerder binnen 10 werkdagen nadat de overschrijding ter kennis is gekomen, de beleggingen in overeenstemming met de voorgeschreven bandbreedtes brengen. Beheerder zal binnen 10 werkdagen nadat de overschrijding ter kennis is gekomen het Fonds hierover informeren. Wanneer het niet mogelijk is om een bepaalde belegging binnen de voorgeschreven bandbreedte te brengen of Beheerder acht dit niet in het belang van het Fonds, zal Beheerder binnen 10 werkdagen nadat de overschrijding ter kennis is gekomen in overleg treden met het Fonds. Tijdens de transitie fase van één maand na aanvang van dit amendement kunnen de werkelijke beleggingen afwijken van de beleggingsrichtlijnen vastgelegd in deze Bijlage. 8. Derivaten Onderstaande tekst heeft alleen betrekking op eventuele discretionaire derivaten posities in de portefeuille van het Fonds en heeft geen betrekking op de Beleggingsinstellingen of Operationeel Vermogensbeheerders waarin het Fonds participeert of die het vermogen van het Fonds beheren. Voor Beleggingsinstellingen gelden separate richtlijnen voor het gebruik van derivaten. Posities die voorvloeien uit de derivatentransacties moeten passen binnen de beleggingsrestricties die zijn overeengekomen met het Fonds.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
54
Derivaten kunnen door Beheerder gebruikt worden: 1. Vooruitlopend op het voornemen van aankoop of verkoop van financiële instrumenten; 2. Ter sturing van valuta risico; 3. Ter sturing van het renterisico. Beheerder mag in overeenstemming met de bovenstaande derivatenrichtlijnen gebruik maken van de volgende derivaten waarvoor voorafgaande géén toestemming van de opdrachtgever vereist is: - Aangaan van renteswaps (zowel receiver als payer swaps); - Aan- en verkopen van futures; - Valutatermijn contracten en valutaswaps. Beheerder mag in overeenstemming met bovenstaande derivatenrichtlijnen gebruik maken van de volgende derivaten waarvoor voorafgaande wel toestemming van de opdrachtgever vereist is: - Kopen van (plain vanilla) call en put opties; - Gedekt schrijven van (plain vanilla) call opties; - Kopen en verkopen van opties op renteswaps (swaptions). Beheerder mag derivatentransacties uitvoeren zowel op beurzen en markten waar financiële instrumenten worden verhandeld, als onderhands. Beheerder handelt onderhandse (“OTC”) derivatencontracten uitsluitend met de volgende tegenpartijen: Toegestane tegenpartijen OTC-derivaten The Royal Bank of Scotland plc BNP Paribas Deutsche Bank AG Credit Suisse AG Credit Suisse International Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. ING Bank N.V. ABN AMRO Bank N.V. Barclays Bank plc UBS AG Citibank N.A. Citigroup Global Markets Limited JPMorgan Chase Bank N.A. Morgan Stanley & Co. International plc HSBC Bank plc
9. Securities lending Het uitlenen van financiële instrumenten (“securities lending”) is niet toegestaan binnen het door Beheerder gevoerde beheer namens het Fonds. Echter, fondsbeheerders van Beleggingsinstellingen waarin het Fonds belegt of Operationele Vermogensbeheerders kunnen op grond van de desbetreffende fondsvoorwaarden of beleggingsrichtlijnen wel bevoegd zijn om gebruik te maken van securities lending. 10. Benchmark De behaalde beleggingsresultaten ten aanzien van het deel van het totale vermogen van het Fonds dat wordt belegd in de beleggingscategorieën die zijn opgenomen in Schema B, E en F, zullen worden vergeleken met de corresponderende benchmarks. Beheerder zal het rendement van de benchmarks bepalen conform de meest recente versie van het NN IP “Beleid benchmarking”, waarvan het Fonds een kopie is verschaft. Dit betreft een interne operationele procedure. Deze procedure kan van tijd tot tijd worden aangepast. NR09_ABTN_versie25-09-2015
55
Beheerder zal het Fonds in dat geval een nieuw exemplaar doen toekomen en de wijzigingen toelichten. Beheerder zal bij het doorvoeren van een dergelijke aanpassing handelen in overeenstemming met het bepaalde in paragraaf 1 van het beleid inzake belangenverstrengeling (bijlage 10 bij de overeenkomst), dat wil zeggen met het beste belang van het Fonds voor ogen. De “Benchmark matching portefeuille” wordt afgeleid vanuit de nominale uitkeringsverplichtingen van het Fonds. Het Fonds gaat ermee akkoord dat gebruik gemaakt wordt van de door AZL Actuariaat op kwartaalbasis aangeleverde toekomstige nominale uitkeringsverplichtingen. Het Fonds stemt in met feit dat de Beheerder erop mag vertrouwen dat de aangeleverde nominale uitkeringsverplichtingen juist en volledig zijn en dat Beheerder niet is gehouden de aangeleverde gegevens te controleren of verifiëren.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
56
Bijlage C: Organisatiestructuur het Fonds
Verantwoordingsorgaan
Raad van Toezicht Auditcommissie
Adviserend Actuaris (Mercer)
Bestuur POB 8 leden
Communicatie commissie Beleggingscommissie Pensioencommissie
Certificerend Actuaris (TowersWatson)
Aspiranten commissie Commissie van Beroep
Accountant (EY)
Compliance Officer (Partner in Compliance)
Custodian (KAS Bank)
Vermogensbeheer (NNIP)
NR09_ABTN_versie25-09-2015
(Pensioen-) Administrateur (AZL)
Herverzekeraar (Zwitserleven)
Aegon
57
Bijlage D: Uitwerking (Minimaal) Vereist Vermogen Vereist (Eigen) Vermogen Het VV (TV plus VEV) is zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% wordt voorkomen dat het Fonds binnen één jaar beschikt over minder middelen dan de hoogte van de TV. In het standaardmodel wordt voor een tiental risicofactoren (S1 t/m S10) het effect gemeten van een onmiddellijke verandering op het vermogen en wel op de volgende manier: 1. RENTERISICO (S1) Het effect van de meest ongunstige wijziging (daling of stijging) van de rente(termijnstructuur) volgens een vastgestelde tabel. Doorgaans zal een rentedaling het meest ongunstig zijn. Een daling van de rente leidt tot een verhoging van de TV en tot een waardestijging van de vastrentende waarden. Het saldo van deze effecten geeft het renterisico weer. Op 30 september 2012 heeft DNB de Ultimate Forward Rate (UFR) geïntroduceerd. DNB heeft in de “Q&A septemberpakket pensioenfondsen” het volgende aangegeven met betrekking tot de introductie van de UFR en de vaststelling van het VEV: “De wijze van vaststelling van het vereist eigen vermogen verandert niet. De introductie van een UFR heeft gevolgen voor de waardering van de technische voorzieningen. De waardering van de activa is niet aangepast. Dit heeft effect op de vaststelling van het onderdeel renterisico (S1) van het vereist eigen vermogen. Het onderdeel renterisico (S1) wordt bepaald door voor alle looptijden op basis van de voorgeschreven rentefactoren en de gepubliceerde rentetermijnstructuur (RTS) de renteschokken te bepalen (in basispunten per looptijd). Het effect (S1) op de technische voorzieningen wordt bepaald door toepassing van deze renteschokken op alle looptijden van de gepubliceerde RTS (dus ook voorbij het laatst liquide punt). Het effect (S1) op de activa wordt bepaald door dezelfde renteschokken (in basispunten per looptijd) toe te passen bij alle looptijden en hierbij het effect op de waarde van de vastrentende waarden vast te stellen.” Bovenstaande methode is zowel op de feitelijke als op de strategische mix toegepast. 2. ZAKELIJKE WAARDEN RISICO (S2) Het effect van een daling van de zakelijke waarden met 30% voor beursgenoteerde aandelen in ontwikkelde markten plus beursgenoteerd vastgoed, met 40% voor emerging markets en private equity en een daling van niet beursgenoteerd vastgoed met 15%. Tussen de hier onderscheiden risico's wordt een correlatie van 0,75 gehanteerd. 3. VALUTARISICO (S3) Voor bepaling van het effect van een daling van valutakoersen wordt onderscheid gemaakt tussen valuta in ontwikkelde markten (S3A) waarvoor een waardedaling van 20% wordt verondersteld en valuta in opkomende markten (S3B) waarvoor een waardedaling van 35% wordt gehanteerd. Bij de aggregatie van het vereist eigen vermogen voor valutarisico (S3) wordt tevens rekening wordt gehouden met correlaties: • 0,50 tussen individuele valuta in ontwikkelde markten • 0,75 tussen individuele valuta in opkomende markten NR09_ABTN_versie25-09-2015
58
•
0,25 tussen het valutarisico voor ontwikkelde markten enerzijds en het valutarisico voor opkomende markten anderzijds.
In formulevorm: S3 =
( S 3 A + S 3 B + 2 * 0,25 * S 3 A * S 3 B ) 2
2
4. COMMODITIES RISICO (S4) Het effect van een daling van de benchmark voor commodities (grondstoffen) met 35%. 5. KREDIETRISICO (S5) Het risicoscenario voor de berekening van het kredietrisico gaat uit van een stijging van de creditspread van kredietgevoelige beleggingen, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar ratingklasse: • Europese staatsobligaties met een AAA rating: geen stijging • Overige instrumenten met een AAA rating: stijging van 60 basispunten • Instrumenten met een AA rating: stijging van 80 basispunten • Instrumenten met een A rating: stijging van 130 basispunten • Instrumenten met een BBB rating: stijging van 180 basispunten • Instrumenten met een lagere rating of instrumenten zonder rating: stijging van 530 basispunten 6. VERZEKERINGSTECHNISCH RISICO (S6) De verzekeringstechnische risico's betreffen drie risicofactoren die verband houden met sterfte. Het procesrisico, TSO en NSA bedragen een percentage van de TV. Het procesrisico neemt af naarmate het deelnemersbestand toeneemt, omdat het sterfteproces dan beter kan worden geschat. De risicofactoren TSO en NSA houden respectievelijk rekening met de onzekerheid in de sterftetrend en met de negatieve stochastische afwijkingen. 7. S7, S8 EN S9 Het standaardmodel kent daarnaast nog het liquiditeitsrisico (S7), het concentratierisico (S8) en het operationeel risico (S9). Deze risico’s worden gelijk aan 0 verondersteld. 8. ACTIEF BEHEER RISICO (S10) Onder actief beheer worden afwijkende posities in portefeuilles verstaan die door portefeuillemanagers worden ingenomen ten opzichte van de strategische portefeuilles. De mate van actief beheer wordt bepaald aan de hand van een ex-ante tracking error (TE). Deze tracking error meet de verwachte afwijking tussen het rendement van een beleggingsportefeuille en het rendement op een benchmarkportefeuille. Een lage tracking error impliceert dat het verwachte rendement dicht bij de gekozen benchmark ligt, terwijl een hoge tracking error aangeeft dat het rendement duidelijk van de benchmark af kan wijken. Een hogere tracking error impliceert daarmee een hogere mate van actief risico. Het risicoscenario voor actief beheer risico in het standaardmodel is vooralsnog alleen op het aandelenrisico (beursgenoteerde aandelen) van toepassing. S10 =
∑ marktwaarde * (1,96 * TE
NR09_ABTN_versie25-09-2015
i
i
+ TERi )
59
TER is de (meetkundige) total expense ratio van de beleggingsportefeuille. Hiermee worden de kosten bedoeld die gemaakt worden voor het uitvoeren van het actieve beheer. 9. DE STANDAARD FORMULE De effecten S1 tot en met S10 worden gecombineerd aan de hand van onderstaande formule: Totaal =
( S1 + S 2 + 2 * 0,4 * S1 * S 2 + S 3 + S 4 + S 5 + 2 * 0,4 * S1 * S 5 + 2 * 0,5 * S 2 * S 5 + S 6 + S10 ) 2
2
2
2
2
2
2
De opslag voor het VEV is gelijk aan de uitkomst van deze wortelformule. Bij de aggregatie van over verschillende risicofactoren wordt tussen het renterisico enerzijds en het kredietrisico anderzijds een correlatie van 0,4 verondersteld indien het scenario voor het renterisico is gebaseerd op een rentedaling en nihil indien wordt uitgegaan van een rentestijging. Tussen het aandelen- en vastgoedrisico enerzijds en het rentetrisico anderzijds wordt tevens een correlatie van 0,4 verondersteld. Tussen het aandelen- en vastgoedrisico enerzijds en het kredietrisico anderzijds wordt een correlatie van 0,5 verondersteld. Voor alle overige onderlinge verbanden zijn de correlaties gelijk aan nul gezet. Op deze wijze is diversificatie tussen verschillende risicofactoren, dat wil zeggen dat niet alle risico´s gelijktijdig optreden, meegenomen in de formule. Vereist Minimaal (Eigen) Vermogen Het Minimaal Vereist Eigen Vermogen wordt berekend conform hetgeen is vastgelegd in artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Voor de praktische uitwerking voor het Fonds zijn alleen de leden 2 (beleggingsrisico), 5 (overlijdensrisico) en 6 (arbeidsongeschiktheidsrisico) van genoemd besluit van belang.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
60
Bijlage E: De uitkomsten van prognoses en/of ALM-studie Op basis van de Asset Liability Management-studie (ALM-studie) in 2014 zijn de hoofdlijnen van het huidige beleid bepaald. De toetsing in de tweede helft van 2014heeft geleid tot de volgende “beleidskeuzematrix”, als hulpmiddel voor het te voeren en uit te dragen pensioenbeleid. Beleidsdekkingsgraad (BDG)
Niveau (2015)
premie als percentage salarissom
toeslagverlening actieven, pensioengerechtigden en slapers (prijsindex)
Boven de indexatie BDG ≥ 125% DG
Kostendekkende premie
Volledige toeslagverlening
(gedempt) met een
inclusief inhaaltoeslag
maximum van 20% van de
Inhaaltoeslag gelijk aan 1/5e
salarissom
deel van surplus
Boven de
BDG ≥ 110%
Gedeeltelijke toeslag
toeslagdrempel, maar onder de
BDG < 125%
(lineair oplopend)
Boven de
BDG ≥ 104,1%
Geen toeslag
ondergrens, maar onder de
BDG < 110%
Lange termijn herstelplan tot
indexatieDG
Beleggingsplan 2015: Matching portefeuille 42% • staatsobligaties, cash, swaps • bedrijfsobligaties (credits), hypotheken Return portefeuille 58% • aandelen, vastgoed, hedge funds • obligaties wereldwijd, ABS, EMD Renteafdekking: • Dynamisch, afhankelijk van renteniveau
Vereist Vermogen van maximaal
toeslagdrempel Onder de
Beleggingen
10 jaar
BDG<104,1%
ondergrens
(kortingen minimaal tijdsevenredig)
Het premie-, toeslag- en beleggingsbeleid zijn in nauwe samenhang vastgesteld. Eens per drie jaar of zoveel vaker als het bestuur wenst, kan door het fonds een ALM-studie worden uitgevoerd, ter onderbouwing van het uit te voeren beleid en om de gevolgen van mogelijk gewijzigde omstandigheden in kaart te brengen. De uitvoering van het (beleggings)beleid van het fonds kan op grond hiervan aangepast worden. Jaarlijks vindt er een haalbaarheidstoets plaats. Bij invoering van een nieuwe pensioenregeling of op het moment dat zich een significante wijziging heeft voorgedaan voert het Fonds een ‘aanvangshaalbaarheidstoets’ uit.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
61
Uitgangspunten en veronderstellingen Onderstaand volgen de belangrijkste uitgangspunten en veronderstellingen van de ALM-studie 2014 Demografische uitgangspunten en veronderstellingen Met betrekking tot het deelnemersbestand is uitgegaan van de situatie ultimo 2014. Deze situatie is benaderd door het bestand ultimo 2013 een jaar door te ontwikkelen. Het bestand ontwikkelt zich vanaf 2014 conform de volgende uitgangspunten: • Het aantal actieve deelnemers neemt jaarlijks met 5% af. • De leeftijdsafhankelijke ontslagkans, instroom verdeling, arbeidsongeschiktheidskansen en carrièreontwikkeling zijn als volgt:
• •
Leeftijd
Ontslagkans
Instroom verdeling
AO kansen
Carrière ontwikkeling
21-25
4%
2%
0,05%
1,25%
25-35
6%
3%
0,12%
1%
35-45
7%
4%
0,16%
0,75%
45-55
5%
2%
0,3%
0,5%
55-64
0%
0%
0,34%
0%
Het saldo van inkomende / uitgaande waardeoverdrachten is 0. De veronderstelde overlevingskansen zijn conform de AG-Prognosetafel 2014 met de correctiefactoren voor ervaringssterfte van het Fonds.
Economische uitgangspunten en veronderstellingen De toekomstige ontwikkeling van het fonds is geëvalueerd over een horizon van 15 jaar (20142029), waarbij is uitgegaan van de volgende lange termijn verwachtingen met betrekking tot de marktomstandigheden: • De ALM analyse start met de RTS per 31 december 2014 (marktwaarde zonder DNB middeling en UFR). • Er is aangenomen dat de 20-jaars rente in 10 jaar stijgt naar 3.5%. Na 10 jaar wordt de rente constant verondersteld. • Langetermijngemiddelde prijs- en looninflatie is 2%. Naar deze lange termijn waarden wordt in ongeveer 5 jaar toegegroeid.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
62
Beleggingsmix, rendementen en volatiliteit Rendementen Categorie Beleggingsmix Rekenkundig rendement Staatsobligaties 28,5% 1,1% Bedrijfsobligaties 28,0% 2,5% Zakelijke 43,5% 6,7% waarden Totaal 100% 4,0%
Volatiliteit 5,1% 7,3% 16,8%
Meetkundig rendement 0,9% 2,3% 5,3%
9,6%
3,5%
Het rendement op vastrentende waarden is afgeleid uit de RTS per 31-12-2014 • Alle zakelijke waarden gegroepeerd tot één categorie.. Convertibles, Emerging Market debt, Loans en IG Credits zijn allen meegenomen onder bedrijfsobligaties. Inflation linked bonds (5%) zijn meegenomen onder staatsobligaties De rendementen zijn na kostenafslag Toelichting Zakelijke waarden: • •
• •
Het rekenkundig rendement op zakelijke waarden is verondersteld op 6,7% per jaar (netto, na aftrek van beheerskosten). Dit is gebaseerd op een rendement voor aandelen ontwikkelde markten van 7,5%. Het bestuur acht het realistisch dat het netto rendement op aandelen opkomende markten 2,5% hoger is dan op aandelen ontwikkelde markten, mede omdat het risico in opkomende landen ook hoger is en er wordt uitgegaan van consistentie in risico en rendement. Voor vastgoed verwacht het bestuur een wat lager rendement. De volatiliteiten zijn geschat op basis van 10-jaar historie. Zoals boven opgemerkt worden obligaties niet expliciet gewaardeerd, maar wordt de waarde van staats- en bedrijfsobligaties uitgerekend op basis van de dan geldende rente en credit spread.
Vastrentende waarden: •
•
De waardering van staatsobligaties is gebaseerd op de swap rente, zodat activa en verplichtingen consistent gewaardeerd worden. De waarde van de obligaties is berekend uit de rente, rekening houdend met de duratie van de vastrentende portefeuille. Er wordt geen op- of afslag gehanteerd voor de staatsobligatiecurve, ten opzichte van de swap rente (conform de huidige marktsituatie). Voor bedrijfsobligaties is een credit spread toegevoegd aan de swap rente (rekening houdend met de volatiliteit) van 1,4%. De verschillende bedrijfsobligaties zijn gegroepeerd tot 1 algemene categorie bedrijfsobligaties. De credit spread is daarom een gewogen gemiddelde van de verschillende credit spreads. Deze credit spread is lager dan de werkelijke credit spread op de beleggingsportefeuille, omdat deze zo is gekozen dat het rendement op bedrijfsobligaties voldoet aan de maximale parameters zoals deze gelden vanaf 1 januari 2015. Door het toevoegen van de credit spread komt het rendement op bedrijfsobligaties hoger uit dan dat op staatsobligaties
Inflatie
NR09_ABTN_versie25-09-2015
63
• •
Voor de prijsinflatie is een lange termijn gemiddelde van 2% (lange termijn markt verwachting per 31 december 2014) gebruikt, waarnaar in ongeveer 5 jaar wordt toegegroeid. De looninflatie is gelijk aan de prijsinflatie.
Correlaties (op basis van 10-jaars historie)
Aandelen ontwikkeld Aandelen opkomend Onroerend goed Commodities Vastrentend Hedgefunds
Aandelen ontwikkeld 100%
Aandelen opkomend
82%
100%
48% 8% 0% 53%
39% 6% -11% 40%
Onroerend goed
100% 16% 26% 25%
Commodities
100% 21% 3%
Vast rentend
100% 5%
Hedgefunds
100%
Overwegingen bestuur Op 3 november 2006 is de verdere uitwerking van de beleidsondersteunende ALM-studie in het bestuur besproken. Op basis hiervan heeft besluitvorming plaatsgevonden over het premietoeslag- en het beleggingsbeleid. Op basis van de studie in 2012 is de invulling van het beleggingsbeleid gewijzigd. De resultaten van de ALM-studie 2014 hebben ertoe geleid dat het beleid, waarbij rekening is gehouden met de inhoud van het nFTK, in de loop van 2015 is gewijzigd. De voornaamste aandachtpunten bij het in te vullen beleidskader zijn: 1) Het huidige prioriteitenkader blijft gehandhaafd, dus toeslagverlening heeft een hogere prioriteit dan premiekorting. 2) De premie dient stabiel te zijn en wat niveau betreft beheersbaar. De premiefluctuatie ten opzichte van het voorgaande jaar bedraagt maximaal 2,5% van het salaris. 3) Premiekorting (een lagere premie dan bij het streefniveau wordt gevraagd) is slechts mogelijk indien eventuele korting op de toeslagverlening in het verleden is ingehaald. 4) Het streefniveau van de dekkingsgraad is een reële dekkingsgraad (inclusief toeslagverlening) van 100%. Momenteel is dit streefniveau circa 125% van de nominale dekkingsgraad. Bij een reële dekkingsgraad van 100% is rekening gehouden met een toeslagverwachting, bij een nominale dekkingsgraad van 100% is dit niet het geval. 5) De (nominale) dekkingsgraad is sturend voor de toe te kennen toeslagen. Het bestuur hanteert de beleidsstaffel als hulpmiddel en beslist elk jaar afzonderlijk over de toe te passen toeslagverlening. Het bestuur behoudt daarom de beleidsvrijheid bij het vaststellen van de jaarlijkse toeslagverlening. Tussen de beleidsgrenzen vindt een lineaire interpolatie plaats, voor vaststelling van de toeslag, waarbij de toeslag wordt afgerond op één decimaal (voorbeeld 1,7%). 6) Er wordt niet onder alle omstandigheden een bijdrage betaald voor de toeslagverlening. Om deze reden wordt voor alle partijen (actieven, slapers, gepensioneerden) dezelfde index toegepast en gelden gelijke beleidsgrenzen voor toeslagverlening voor alle betrokkenen. 7) De invulling van het beleggingsbeleid wordt gericht op een zeer lage kans op onderdekking, mede gegeven de eisen van het financieel toetsingskader. Daarnaast is het NR09_ABTN_versie25-09-2015
64
beleggingsbeleid gericht op een zo groot mogelijk waarschijnlijkheid om de toekenning van de toeslagen conform de staffel (bijlage E) te behouden, rekening houdend met de continuïteit van het Fonds. 8) Bij de huidige dekkingsgraad dient de risicoruimte met betrekking tot het beleggingsbeleid volledig te worden benut. 9) Het beleggingsbeleid van het Fonds is zodanig ingericht, dat in principe de dekkingsgraad nooit lager wordt dan 95%. Het uitgangspunt is dan dat in noodsituaties een korting nooit hoger zal uitvallen dan circa 5%. Aanvanghaalbaarheidstoets (2015) Met de haalbaarheidstoets monitort het Fonds of het verwacht pensioenresultaat en het pensioenresultaat in het slechtweerscenario in lijn zijn met de door het Fonds zelf gekozen ondergrenzen. Deze zelf gekozen ondergrenzen moeten passen binnen de risicohouding van het Fonds (artikel 102a Pw). Bij invoering van een nieuwe pensioenregeling of op het moment dat zich een significante wijziging heeft voorgedaan voert het Fonds een ‘aanvangshaalbaarheidstoets’ uit. De haalbaarheidstoets geeft op basis van een stochastische analyse inzicht in de samenhang tussen de financiële opzet, het verwachte pensioenresultaat en de risico’s die daarbij gelden. De economische scenario’s zijn door DNB voorgeschreven. In de haalbaarheidstoets wordt een projectie van de financiële situatie van het pensioenfonds voor een lange periode (60 jaar) gemaakt voor een veelvoud aan economische scenario’s (stochastische analyse). De haalbaarheidstoets heeft als doel inzicht te geven in: • de gevolgen van de financiële opzet van het fonds; • de verwachtingen en risico’s, met name ten aanzien van koopkrachtbehoud; • de haalbaarheid en consistentie van het premiebeleid; • de herstelkracht van het fonds. Bij de invoering van het nFTK voert het Fonds voor het eerst een aanvanghaalbaarheidstoets uit. Vervolgens wordt ieder jaar een ‘jaarlijkse haalbaarheidstoets’ uitgevoerd. Welke praktische zaken zijn van belang voor het Fonds? 1. Het Fonds dient drie ondergrenzen vast te stellen: a. ondergrens voor het verwacht pensioenresultaat vanuit de situatie dat precies aan de vereisten van het vereist eigen vermogen wordt voldaan; b. ondergrens voor het verwacht pensioenresultaat vanuit de feitelijke financiële positie; c. maximale afwijking van het pensioenresultaat in het slechtweerscenario. 2. Het Fonds laat zien dat bij de aanvangshaalbaarheidstoets wordt voldaan aan deze ondergrenzen. Daarnaast laat het Fonds zien dat het premiebeleid voldoende realistisch en haalbaar is en dat het Fonds voldoende herstelcapaciteit heeft (artikel 22 lid 3 Besluit FTK). 3. Om het proces te verankeren stelt het Fonds procedures op voor de uitvoering, de vaststelling en verantwoording van de haalbaarheidstoets (artikel 30c lid 4 Regeling PW). 4. Vanaf 2016 voert het Fonds jaarlijks een haalbaarheidstoets uit en rapporteert die uiterlijk 30 juni van het lopende boekjaar aan DNB.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
65
Bijlage F: Beleggingsbeleid (Verklaring inzake de Beleggingsbeginselen) Introductie Doelstelling Dit document (“de Verklaring”) beschrijft de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van het Fonds. De uitgangspunten worden door het bestuur vastgesteld. Basis voor dit document In de Pensioenwet wordt bepaald dat de bezittingen samen met de te verwachten inkomsten van een pensioenfonds toereikend moeten zijn om de, uit de statuten en reglementen voortvloeiende verplichtingen, te kunnen dekken. Dit moet blijken uit een door het pensioenfonds op te stellen Actuariële en Bedrijfstechnische nota (abtn). Als bijlage bij de abtn moeten de pensioenfondsen een “Verklaring inzake de beleggingsbeginselen” opstellen en actueel houden. Dit document wordt aan de deelnemer verstrekt als deze er om vraagt. Bijwerking van de verklaring De Verklaring moet om de drie jaar worden bezien. Daarnaast moet het document worden herzien als er tussentijds belangrijke wijzigingen van het beleggingsbeleid optreden. Uitgangspunten Algemeen Doel en kerntaken het Fonds Het Fonds beschermt deelnemers, gewezen deelnemers, hun partners en kinderen tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Voor de werknemers van in Nederland gevestigde privaatrechtelijke openbare bibliotheken of andere werkgevers die door het bestuur zijn aanvaard als aangesloten werkgevers benut het Fonds zijn collectieve kracht voor een solidaire pensioenvoorziening en een op maat gesneden individuele dienstverlening. De kerntaken van het Fonds zijn het verstrekken van pensioenuitkeringen, het beleggen van de pensioengelden, en werkzaamheden die daar rechtstreeks verband mee houden. Het Fonds financiert activiteiten die het Fonds in staat stellen zijn kerntaken zo goed mogelijk uit te voeren. Het Fonds beoogt niet het maken van winst. Het Fonds werkt volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota, waarin de financiële opzet van het Fonds en de grondslagen zijn omschreven. Loyaliteit Het Fonds belegt en beheert het pensioenvermogen in het belang van de (gewezen) deelnemers van het Fonds. Verantwoording Door openheid, betrokkenheid en aandacht voor het duurzaam uitvoeren van zijn taken wil het Fonds zijn positie voortdurend waarmaken en versterken.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
66
Het Fonds is zich bewust van de maatschappelijke rol die het als groot pensioenfonds vervult. Die rol dwingt het Fonds tot zorgvuldigheid in zijn handelen. Het Fonds legt periodiek verantwoording af over haar beleggingsgedrag en de mogelijke gevolgen die dit heeft voor de belanghebbenden. Taken en verantwoordelijkheden Bestuur, en Beleggingscommissie Het Fonds wordt bestuurd door een paritair samengesteld bestuur van 8 leden. Het bestuur is, zonder enige uitzondering, eindverantwoordelijk voor alle activiteiten van het Fonds inclusief het beleggingsproces. Het bestuur stelt het beleid en de strategie van het Fonds vast. De beleggingscommissie adviseert het bestuur omtrent beslissingen die betrekking hebben op beleggingen. De commissie bestaat uit vier leden van het bestuur en besteedt de uitvoering van het dagelijkse beheer uit aan een professionele vermogensbeheerorganisatie. Nevenactiviteiten Het Fonds beperkt zich tot haar kernactiviteiten, zijnde activiteiten die haar in staat stellen haar maatschappelijke functie – de verzorging van (gewezen) deelnemers voor de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheid, overlijden of pensionering op basis van solidariteit en collectiviteit – zo goed mogelijk uit te voeren. Sturing en verantwoording Integraal financieel- en risicobeleid Het Fonds geeft op integrale wijze inhoud aan het financiële en risicobeleid van het pensioenfonds. Hierbij bestaat een functioneel onderscheid tussen sturing (ex-ante risicomanagement), risk control en (intern) toezicht. In het kader van de sturing wordt het beleggingsbeleid gebaseerd op Asset Liability Management (ALM), waarbij ontwikkelingen in de beleggingen en verplichtingen in hun onderlinge samenhang worden beschouwd. Periodiek worden in samenhang twee beleidsdocumenten vastgesteld: • ALM studie De ALM studie beschrijft de beleidsuitgangspunten voor het premie- en toeslagbeleid. Uitgangspunt van de ALM studie is de relatie tussen de bezittingen en de verplichtingen van het Fonds. Het bevat de belangrijkste beleggingskeuze die het Fonds moet maken; de gewenste vermogenssamenstelling (“asset allocatie”) naar beleggingscategorieën. Het risicoprofiel van deze vermogenssamenstelling wordt geanalyseerd in het licht van alle rechten én verplichtingen op fondsniveau, zowel op korte als op lange termijn. •
Beleggingsplan/Richtlijnen Vermogensbeheer Het Beleggingsplan vertaalt de beleidsuitgangspunten van ALM naar concrete beleggingsdoelstellingen en vergelijkingsmaatstaven voor het rendement. Het uitgangspunt voor het Beleggingsplan zijn de uitkomsten van de ALM studie. Het Beleggingsplan legt de invulling van het beleggingsbeleid vast: − de gewenste vermogenssamenstelling; − de rendementsdoelstelling per beleggingscategorie, tot uitdrukking gebracht in één of meer vergelijkingsmaatstaven (“benchmarks”);
NR09_ABTN_versie25-09-2015
67
− − −
in hoeverre het Fonds bereid is de feitelijke beleggingsportefeuille (tijdelijk) te laten afwijken van de strategische gewenste portefeuille (“het risicobudget”); het rentebeleid; het valutabeleid.
Uitbesteding Het Fonds kan zelf de beleggingen uitvoeren. Het Fonds kan ook beleggingen uitbesteden aan derden die daartoe door het Fonds worden gecontracteerd. De keuze voor interne of externe uitvoering wordt getoetst aan de Uitbestedingsrichtlijn van DNB. De criteria zijn gebaseerd op beschikbare deskundigheid, schaalvoordelen en flexibiliteit. Het Fonds heeft afdoende controlemechanismen om uitbestedingsrisico’s te beheersen. Deze zijn beschreven in de bijlage H van deze abtn. Kostenbeheersing Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid maakt het Fonds geen andere kosten dan die redelijk zijn in relatie tot de samenstelling van de beleggingen en de doelstellingen van het Fonds. De hoogte van de kosten worden periodiek getoetst aan externe vergelijkingsmaatstaven, om een objectieve beoordeling over de redelijkheid te krijgen. Deskundigheid Het Fonds zorgt dat zij in alle fasen van het beleggingsproces beschikt over de professionele deskundigheid die vereist is voor: • een optimaal beleggingsresultaat; • een juist beheer van de beleggingen; en • de beheersing van de aan de beleggingen verbonden risico’s. Scheiding van belangen Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gewaakt voor belangenverstrengeling en/of tegenstrijdige belang. Met het oog daarop zijn bestuur en overige beleidsbepalers van het Fonds gebonden aan een gedragscode, die voldoet aan de door de Autoriteit Financiële Markten opgestelde beleidsregels. Het Fonds heeft een gedragscode vastgesteld.
Beleggingsbeginselen Algemene uitgangspunten Doelstelling De doelstelling van het beleggingsbeleid van het Fonds is het behalen van een hoog en stabiel lange-termijn rendement ten behoeve van de (gewezen) deelnemers in het pensioenfonds. Het bestuur bepaalt welke risico’s het Fonds bereid is daarbij te aanvaarden en houdt hierbij rekening met de opbouw van het deelnemersbestand, de solvabiliteit, en met de wenselijkheid van stabiele premies. Het Fonds vraagt aan alle betrokkenen bij haar beleggingsproces een onverdeelde toewijding aan die beleggingsdoelstelling.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
68
Solide wijze Het Fonds voert het beleggingsbeleid uit op solide wijze. Voor het Fonds rust dit op de volgende pijlers: • de activa worden belegd in het belang van de (gewezen) deelnemers; • de activa worden zodanig belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel wordt gewaarborgd; • deskundigheid en zorgvuldig vermogensbeheer; • een goede organisatie met deskundige leiding, adequaat toezicht, transparantie en verantwoording. • Om aan deze voorwaarden te voldoen zal het risico- en rendementsprofiel van de totale portefeuille steeds moeten aansluiten bij de verplichtingenstructuur van het Fonds, en moeten de beleggingen voldoende zijn gespreid (diversificatie). Beleggingen Beleggingsproces Het beleggingsproces schept de randvoorwaarden voor de realisatie van het beleggingsbeleid. Onder beleggingsproces verstaat het Fonds het geheel van regels dat ziet op de voorbereiding, uitvoering en het beheer van beleggingen. Het Fonds verlangt van alle leidinggevenden en betrokkenen in zijn organisatie er op toe te zien dat gehandeld wordt in overeenstemming met de regels van het beleggingsproces. Dit moet leiden tot een consistent en beredeneerd beleggingsgedrag, in alle geledingen van de organisatie van het Fonds. Beleggingsbeslissingen Het Fonds beoordeelt elke belegging op grond van risico- en rendementsoverwegingen, en het effect van de belegging op de totale portefeuille in relatie tot de verplichtingenstructuur. Op voorhand sluit het Fonds in beginsel geen afzonderlijke beleggingscategorie, beleggingsinstrument of beleggingstechniek uit. Grenzen aan beleggingsbeslissingen Het Fonds onthoudt zich, of werkt niet mee aan een beleggingstransactie die verboden is, bijvoorbeeld op grond van het internationale recht. Het Fonds is zich bewust van haar maatschappelijke betrokkenheid, hetgeen eveneens verwoord is in de paragraaf maatschappelijke verantwoordelijkheid. Sturing en waardering Risicobeheersing Voor de generieke sturing van het totale marktrisico van de beleggingsportefeuille van het Fonds zijn de allocaties naar de strategische beleggingscategorieën van groot belang. Specifieke sturing op marktrisico’s vindt plaats met behulp van onder andere standaarddeviatie, lange termijn tracking error en “value at risk” (VAR) methodieken. Voor kredietrisico’s wordt gewerkt met limieten. Waardering beleggingen Het Fonds heeft de waardering en administratie van de beleggingen uitbesteed. Liquide beleggingen worden gewaardeerd tegen actuele waarde. Illiquide beleggingen worden gewaardeerd met algemeen geaccepteerde waarderingsgrondslagen.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
69
Maatschappelijke verantwoordelijkheid Algemeen Het Fonds is van mening dat corporate governance en duurzaamheid onlosmakelijk met zorgvuldig ondernemerschap verbonden zijn. De ondernemingsleiding moet in staat zijn hierover verantwoording af te leggen. Een dergelijke verantwoording is inherent aan goed ondernemingsbestuur en daarmee van belang om te voorkomen dat de onderneming zich gaat vervreemden van de samenleving waarvan zij deel uitmaakt. De activiteiten van het Fonds op het gebied van corporate governance en duurzaamheid vormen voor het Fonds geen doel op zichzelf. Uitvoering van het beleid van het Fonds op deze gebieden wordt steeds getoetst, onder andere door middel van een kosten-baten analyse, aan haar primaire verantwoordelijkheid – een optimaal rendement in het belang van de (gewezen) deelnemers. Het Fonds draagt uit dat beursgenoteerde ondernemingen duurzaam in staat moeten zijn een maximale opbrengst te genereren voor hun aandeelhouders, en beoordeelt het beleid van bestuur en raad van commissarissen van een onderneming in het licht van die doelstelling. Deze doelstelling impliceert dat een onderneming de belangen van andere bij de onderneming betrokken “stakeholders”, zoals werknemers, klanten, leveranciers en verschaffers van vreemd vermogen, niet kan negeren. Mede gelet op het internationale karakter van haar aandelenportefeuille beoordeelt het Fonds de kwaliteit van de corporate governance op basis van beginselen en codes die door gezaghebbende internationale organisaties worden opgesteld. Daarnaast betrekt het Fonds waar mogelijk en relevant ook nationale beginselen en codes in haar oordeel; voor Nederland geldt dit in het bijzonder voor de “Code Tabaksblat”. Corporate Governance In het kader van de door de Commissie Tabaksblat geformuleerde “best practices” is in 2005 een actief stembeleid ingevoerd met betrekking tot Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. De code Tabaksblat is opgesteld om het bestuur van en het toezicht op Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen te verbeteren. Een apart hoofdstuk is ingeruimd voor de verantwoordelijkheid van institutionele beleggers. Van hen wordt verwacht er op toe te zien dat ondernemingen op een zorgvuldige wijze met deze principes en best practice bepalingen omgaan. De code onderstreept ook de plichten van institutionele beleggers op dit gebied. Deze plichten betreffen transparantie van het stembeleid, de verantwoording van dit beleid en het stemgedrag tijdens de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Deze plichten zijn opgenomen in de Wet op het financieel toezicht (Wft), welke op 1 januari 2007 in werking is getreden. Maatschappelijk bewustzijn (Social Responsible Investing: SRI-beleid) Bij het vaststellen en het uitvoeren van het beleggingsbeleid wordt niet alleen rekening gehouden met financiële en risicoaspecten, maar ook met aspecten die van belang zijn voor een duurzame en sociale ontwikkeling van de maatschappij. Bij die aspecten komen onder meer ethische kwesties en milieuaangelegenheden aan de orde. Het bestuur betrekt informatie over duurzame economische groei –vaak van niet-financiële aard– bij zijn analyses van de kwaliteit van ondernemingen waarin wordt belegd en brengt het belang daarvan tevens onder de aandacht van haar dienstverleners zoals externe vermogensbeheerders.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
70
Mede in dit kader heeft het Fonds belangen in enkele beleggingsfondsen waarin een actief uitsluitingsbeleid wordt gevoerd op grond van uitgangspunten voor verantwoord beleggen. De gehanteerde uitsluitingscriteria in deze fondsen zijn kernrechten van de mens, ernstige vormen van kinderarbeid, dwangarbeid, zware milieuvervuiling, controversiële wapens, vrijheid van vakvereniging, geen dwangarbeid en geen betrokkenheid bij corruptie. Eind 2013 stonden voor wat betreft Europa 13 ondernemingen op de uitsluitingslijst, in Noord Amerika betrof het 22 ondernemingen en in het Verre- en Midden Oosten 38 ondernemingen. Op 1 januari 2013 is nieuwe wetgeving omtrent beleggingen in clustermunitie in werking getreden. De beleggingen van het Fonds voldoen aan deze wetgeving.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
71
Bijlage F1: Rente afdekkingsbeleid 1. Introductie Het doel van de matching portefeuille is het beheersen van het renterisico van de verplichtingen van het fonds. De contante waarde van de verplichtingen is (zeer) gevoelig voor veranderingen van de rente. Indien de rente daalt, stijgt de contante waarde van de verplichtingen (er is meer vermogen nodig voor het afdekken van toekomstige verplichtingen). Bij een rentestijging daalt de contante waarde van de verplichtingen (er is minder vermogen nodig voor het afdekken van de toekomstige verplichtingen). Om te voorkomen dat renteveranderingen een te grote invloed hebben op de vermogenspositie van het pensioenfonds wordt daarom een deel van het renterisico afgedekt via de matching portefeuille. In deze bijlage wordt de wijze waarop POB de renteafdekking beheert beschreven. Eerst wordt een definitie van de rente hedge ratio gegeven. Vervolgens wordt beschreven hoe de benchmark van de matching portefeuille wordt bepaald en de wijze van portefeuillebeheer. Tot slot, wordt ingegaan op het monitoringsproces. 2. Definitie Het doel van de matching portefeuille is het beheersen van een deel van het renterisico. De mate waarin het risico wordt afgedekt wordt uitgedrukt met behulp van het rente afdekkingspercentage, de zogenaamde rente hedge. Deze rente hedge geeft de mate weer waarin waardeveranderingen van de verplichtingen als gevolg van renteveranderingen eveneens tot uitdrukking komt in de waardeverandering van de matching portefeuille. Een hedge ratio van 100% houdt in dat waardeveranderingen van de verplichtingen (als gevolg van renteveranderingen) leiden tot eenzelfde waardeverandering van de matching portefeuille. Bij een hedge ratio van 50% is de waardeverandering van de matching portefeuille slechts 50% van de waardeverandering van de verplichtingen. De rente hedge ratio wordt als volgt bepaald:
= Rente hedge ratio
BPV Matching portefeuille BPV Benchmark matching portefeuille
* Strategische rente hedge ratio
BPV (“basis point value”) is de waardeverandering van een instrument gegeven een parallelle verhoging van de yield curve met 1 basispunt. BPV van beleggingsfondsen wordt bepaald op basis van de benchmark van een fonds. BPV van de “benchmark matching portefeuille” wordt gebaseerd op de Euro zero coupon swap curve. 3. Benchmark matching portfolio Als benchmark voor het beheer van de matching portefeuille maakt het pensioenfonds gebruik van een zogenaamde “Benchmark matching portefeuille”, waarmee een representatieve weergave van de verplichtingen wordt gecreëerd. Voor de “Benchmark matching portefeuille” worden de nominale uitkeringsverplichtingen van POB gehanteerd, aangepast voor de strategische hedge ratio. Normaliter wijkt de waarde van de matching portefeuille af van de contante waarde van de af te dekken pensioenverplichtingen (verdisconteerde nominale uitkeringsverplichtingen vermenigvuldigd met de strategische hedge ratio). Het verschil wordt gedekt door renteswaps, welke funding kosten met zich meebrengen. In de berekening van het rendement van zowel de
NR09_ABTN_versie25-09-2015
72
matching - alsmede de benchmark matching portefeuille wordt er rekening gehouden met deze funding kosten. De mate waarin het pensioenfonds gebruik maakt van swaps is in deze opzet dus een resultante van: • enerzijds de gekozen balansverhoudingen (hoeveel vermogen wordt belegd in de matching portefeuille) • anderzijds de strategische rente hedge ratio (omvang van de relevante contante waarde van de pensioenverplichtingen) Swaps worden dus gebruikt om de rentegevoeligheid van de matching portefeuille aan te passen aan de nagestreefde strategische rente afdekking. Daarbij wordt rekening gehouden met de rentegevoeligheid op de verschillende looptijden van zowel de verplichtingen als de overige beleggingen in de matching portefeuille. De contante waarde van de nominale uitkeringsverplichtingen wordt bepaald op basis van de Euro zero coupon swap curve. Op kwartaalbasis worden de recentste gegevens van de uitkeringsverplichtingen aangeleverd door de uitvoerend actuaris. Op basis hiervan wordt de benchmark opnieuw vastgesteld. Zo wordt getracht dat wijzigingen in de verplichtingenstructuur tijdig worden meegenomen bij de bepaling van de renteafdekking. 4. Beheer matching portefeuille Het bestuur van POB heeft bepaald dat de volgende instrumenten gebruikt kunnen worden in de matching portefeuille: -
Euro staatsobligaties van hoge kwaliteit (AAA/AA) Euro Investment Grade Credits Global Investment Grade Credits (hedged naar Euro’s) Inflation-linked Bonds Renteswaps Nederlandse Hypotheken
In de beleggingsrichtlijnen met de coördinator vermogensbeheer is de strategische rente hedge (inclusief bandbreedten) opgenomen en de allocaties naar de verschillende beleggingscategorieën door middel van een normgewicht en een bandbreedte. Tevens zijn hierin afspraken gemaakt met betrekking tot het concentratie- en kredietrisico. Ook staat in de beleggingsrichtlijnen met de coördinator vermogensbeheer aangegeven of het beheer van een beleggingscategorie wordt uitbesteed aan een andere vermogensbeheerder. Wanneer een discretionair beheerde sub-portefeuille behoort tot de matching portefeuille dan zal deze beheerd worden conform de door het bestuur vastgestelde beleggingsrichtlijnen. Het doel van het beheer van de matching portefeuille is het beheersen van het renterisico, op basis van de door het bestuur bepaalde strategische rente hedge. Er is geen outperformance doelstelling, er wordt gestreefd naar een rendement in overeenstemming met het rendement van benchmark matching portefeuille. De toegestane afwijkingen tussen de feitelijke rente hedge en de strategische rente hedge zijn beperkt. Ook de afwijkingen van de rentegevoeligheden op de verschillende looptijden van de verplichtingen (curverisico) zijn zeer beperkt. De strategische rente hedge wordt bepaald door het bestuur, waarbij gebruik gemaakt wordt van een rentestaffel. Uitgangspunt van deze staffel is dat de rente hedge wordt verhoogd bij een rentestijging en verlaagd bij een rentedaling (zie tabel 1), waarbij de gehanteerde bandbreedte
NR09_ABTN_versie25-09-2015
73
10% bedraagt. De staffel is richtinggevend voor het beleid, maar er is geen sprake van een mechanisch beleid. Bij het bereiken van een trigger uit de staffel zal de Beleggingscommissie een advies voor het bestuur voorbereiden om wel of niet tot aanpassing over te gaan. 20 jaars rente
Rente afdekking
1,0% 1,5% 2,0%
30% 40% 50%
3,5%
70%
4,5% 5,0%
90% 100%
Tabel 1: dynamische rente afdekking (bron: ALM 2014) Ter beheersing van het rente risico maakt het POB in de matching portefeuille gebruik van swaps. Dit zijn zogenaamde “Over the counter” (OTC) producten. Dat zijn afspraken tussen twee partijen, bijvoorbeeld over het onderling uitwisselen van rentebetalingen (swaps) of de verkoop van valuta’s op termijn. Deze afspraken worden namens POB gemaakt door NNIP en/of BMO GAM. Omdat het een afspraak is tussen twee partijen is er voor POB een specifiek risico dat de andere partij haar verplichtingen niet nakomt. Ter bescherming tegen dit tegenpartij risico heeft POB de volgende maatregelen genomen: •
• •
Strikte eisen aan de tegenpartijen waarmee OTC transacties mogen worden afgesloten. POB heeft er voor gekozen hierbij aan te sluiten bij het beleid van NNIP respectievelijk BMO GAM. In aanvulling op dit beleid heeft POB besloten geen OTC transacties af te sluiten met Goldman Sachs en Morgan Stanley. Additionele zekerheden in de vorm van dagelijkse uitwisseling van onderpand. Afspraken hierover zijn vastgelegd in zogenaamde ISDA contracten en bijbehorende CSA’s. Monitoring van de geselecteerde tegenpartijen door de Risk Management afdelingen van NNIP en BMO GAM.
5. Swaptions In aanvulling op de matching portefeuille kan het pensioenfonds gebruik maken van swaptions ter beheersing van een deel van het renterisico. De swaptions worden, evenals de aandelenopties, opgenomen in de afdekkingsportefeuille. Bij de besluitvorming over de eventuele inzet van swaptions, de monitoring en de rapportages, worden swaptions altijd in samenhang met de matching portefeuille en de balansdoelstellingen van POB bezien. 6. Monitoring Het pensioenfonds ontvangt maandelijks een rapportage van de coördinator vermogensbeheer over de hoogte van de rente hedge, de omvang en samenstelling van de matching portefeuille en het gerealiseerde absolute en relatieve rendement. Op kwartaalbasis ontvangt het pensioenfonds een uitgebreide risicorapportage van de fiduciare beheerder met de volgende informatie over de matching portefeuille: • • • •
De rente hedge, opgesplitst naar de toegestane beleggingsinstrumenten De nauwkeurigheid van de afdekking in geval van grote (parallelle) renteschokken Rentegevoeligheden van matching portefeuille en af te dekken verplichtingen per looptijd bucket Swaps: overzicht van alle uitstaande posities en netto saldering (leverage) alsmede inzicht in invloed van veranderingen in korte rente op te betalen/ontvangen rente (euribor risico)
NR09_ABTN_versie25-09-2015
74
•
Een overzicht van het openstaande risico per tegenpartij en het ontvangen (of geleverde) onderpand
Tenminste maandelijks worden de rente hedge ratio’s berekend door de fiduciaire manager. Ook worden ze bepaald bij actieve aanpassingen in de allocatie naar beleggingscategorieën. Bij de bepaling van de rente hedge ratio wordt uitgegaan van de laatst bekende posities en prijzen. Indien blijkt dat een actuele rente hedge ratio hoger of lager is dan toegestaan volgens de door het bestuur vastgestelde bandbreedten, dan zal deze binnen de bandbreedten worden gebracht.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
75
Bijlage G: Risicoanalyse enUitbestedingsbeleid 1 Algemeen
In dit document is het uitbestedingsbeleid van het Fonds vastgelegd. De verantwoordelijkheid voor het beleid en de goede uitvoering ligt bij het fondsbestuur ligt. Het uitbestedingsbeleid is opgesteld op basis van Artikel 34 PW en de toezichtrichtlijnen zoals de Nederlandsche Bank (DNB) hanteert. Het geformuleerde beleid richt zich op de uitbesteding van (delen van) bedrijfsprocessen of de inhuur van adviesdiensten op structurele basis. Risico´s verbonden aan deze uitbesteding kunnen materiële invloed hebben op de financiële prestaties, financiële positie, continuïteit en/of integriteit van het Fonds. Het risico bestaat dat het Fonds afhankelijk wordt van de uitvoerder. Het betreft niet de inkoop van (gestandaardiseerde) goederen, diensten, informatie of faciliteiten. Wetgeving Het fondsbestuur dient de uitbesteding zodanig in te richten dat zij volledig ‘in control’ is over de uitbestede werkzaamheden. Hierover zijn enkele bepalingen vastgelegd in de Pensioenwet (Pw): • Artikel 34 Pw: beleidsverantwoordelijkheid kan niet worden uitbesteed; • Artikel 143 Pw: beheerste en integere bedrijfsvoering; • Artikel 105 Pw: eisen aan beleid, deskundigheid en betrouwbaarheid (+ beleidsregel geschiktheid 2012); • Artikel 12 t/m 14 Uitvoeringsbesluit van Pw en WvB: nadere uitwerking Artikel 34 Pw; • Artikel 18 t/m 21, 21a en 29 besluit FTK: nadere uitwerking Artikel 143 Pw. Toezichtrichtlijnen van en toetsing door DNB Een pensioenfonds moet aan verschillende wettelijke eisen voldoen. Die eisen zijn tweeledig, namelijk prudentieel en materieel. • Prudentiële eisen zijn gericht op het bevorderen van de soliditeit van pensioenfondsen. Er wordt onder andere getoetst op de volgende terreinen: betrouwbaarheid en geschiktheid van (mede)beleidsbepalers, integere en beheerste bedrijfsuitvoering en de uitbesteding van werkzaamheden. • Materiële eisen richten zich op de (mede)zeggenschapsstructuur van het Fonds en de relatie tussen werknemer, werkgever en pensioenfonds. Met deze eisen wordt beoogd de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden te beschermen. Principaal-agent-theorie Een uitbestedingsbeleid is voor een pensioenfonds noodzakelijk. De principaal-agent-theorie geeft hiervoor een verklaring. Deze theorie betreft de relatie tussen de principaal (in dit voorbeeld het pensioenfonds) en de agent (de uitvoerder). In deze relatie streeft de uitvoerder niet alleen de eigen belangen, maar ook de belangen van het pensioenfonds na bij het uitvoeren van taken voor dit Fonds. Echter, het pensioenfonds is niet volledig in staat om dit te controleren doordat deze de taak niet zelf uitvoert en daarmee bepaalde informatie niet heeft. Er is sprake van informatieasymmetrie in het voordeel van de uitvoerder. Door de informatie- en kennisvoorsprong van de uitvoerder krijgt deze ruimte om buiten of zelfs tegen het belang van het pensioenfonds het eigen belang te dienen. Om te voorkomen dat er een dergelijke informatieasymmetrie negatieve effecten krijgt, is het noodzakelijk om afspraken tussen het Fonds en uitvoerder vast te leggen in een uitbestedingsbeleid dat ten minste voldoet aan het wettelijk kader.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
76
Doel In de uitvoering van kernactiviteiten, het uitvoeren, beheren en het uitbetalen van pensioenen, staan zowel vertrouwelijkheid als maximale kwaliteit van dienstverlening voorop. De belangen van (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en overige stakeholders mogen geen gevaar lopen doordat het Fonds delen van zijn werkzaamheden heeft uitbesteed. Het doel van het uitbestedingsbeleid is het waarborgen van continuïteit en constante kwaliteit van dienstverlening en activiteiten, waardoor goede reputatie en integriteit van het Fonds gehandhaafd blijft. Kernvragen Om bovenstaande doelstelling te bereiken moet het Fonds de volgende vragen bevestigend kunnen beantwoorden (vragen uit “Guidance: uitbesteding door pensioenfondsen”): Vraag Is onze missie, visie en strategie vastgesteld? Hebben wij op basis van de strategie, visie en missie van ons Fonds het uitbestedingsbeleid adequaat geformuleerd om de risico’s te beheersen? Voeren wij op basis van onze strategie periodiek een risicoanalyse uit voor de kritische bedrijfsprocessen op strategisch, tactisch en operationeel niveau? Voldoet deze risicoanalyse aan de wettelijke eisen als aangeduid in de DNB Q&A’s Integraal Risico Management en Operationeel Risico Management? Hebben wij bepaald wat het effect van uitbesteding op de bedrijfsvoering is en welke beheersmaatregelen er nodig zijn om als bestuur ‘in control’ te zijn en te blijven? Is op basis van de risicoanalyse onze risicostrategie vastgesteld en hebben wij de risicobereidheid bepaald? Beschikken we over een mitigatiestrategie (risico beperken, verzekeren, overdragen, beëindigen, etc.) voor de risico’s boven de tolerantiegrens? Zijn de beheersmaatregelen vertaald naar procedures (AO/IC) zowel intern bij het Fonds als extern bij de uitvoerder? Zijn de doelstellingen van ons uitbestedingsbeleid concreet geformuleerd en vastgelegd in een beleidsdocument? Is in het beleid expliciet vastgelegd welke processen worden uitbesteed en welke niet? Hebben we aangegeven aan wat voor type partij we uitbesteden en wat onze (selectie)criteria zijn? Is beschreven wat onze voorwaarden voor countervailing power zijn ten opzichte van een (toekomstige) uitvoerder? Is vastgelegd hoe en wanneer het Fonds de prestaties van de uitvoerder monitort d.m.v. rapportage en informatie-uitwisseling? Zijn onze uitgangspunten voor intern en extern toezicht beschreven? Hebben wij waarborgen dat de uitbesteding van onze werkzaamheden blijvend voldoet aan wet- en regelgeving? Bevat ons beleid een evaluatieproces van het uitbestedingsbeleid inclusief periodiciteit?
Antwoord van het Fonds Ja, zie abtn Ja, zie het Uitbestedingsbeleid Ja, zie Risicoscan Ja, scan wordt periodiek aan DNB verstuurd. Tot nu toe geen opmerkingen vanuit DNB. Ja, zie Uitbestedingsbeleid Ja Ja Ja Ja, zie het Uitbestedingsbeleid Ja, zie Uitbestedingsovereenkomst en Service Level Agreement Ja, zie Uitbestedingsbeleid en abtn Ja Ja, zie Uitbestedingsbeleid en monitoring van zowel NNIP als KAS BANK Ja, zie abtn Ja, zie Uitvoeringsovereenkomst Ja, zie Uitbestedingsbeleid
Toepassingsgebied Het uitbestedingsbeleid is van toepassing op alle uitbestede bedrijf kritische of belangrijke activiteiten en processen van het Fonds. En is van toepassing op alle bestaande en/of nieuwe uitbestedingsovereenkomsten, gedurende de gehele looptijd van die overeenkomsten.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
77
Uitgangspunten Het bestuur van het Fonds stelt het uitbestedingsbeleid vast. Dat beleid voldoet aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Het Fonds hanteert de volgende uitgangspunten voor het uitbestedingsbeleid, het bestuur: • dient te allen tijde ‘in control’ te zijn; • vindt flexibiliteit en een modulaire opbouw met betrekking tot de uitbesteding belangrijk; • verwacht pro-activiteit van de uitvoerende partij; • stelt vast dat de voorwaarden waaronder uitbesteed wordt minimaal marktconform zijn; • blijft eindverantwoordelijk voor de uitbestede activiteiten of processen; • behoudt volledige zeggenschap over de uitbestede activiteiten of uitbestede processen; • streeft naleving van het uitbestedingsbeleid na zoals dat door het bestuur is opgesteld, mede op basis van richtlijnen van de toezichthouder (DNB); • selecteert onafhankelijke uitvoerders op basis van kwaliteit en prijs; • houdt bij de keuze van de uitvoerder rekening met toekomstige ontwikkelingen bij het Fonds; • laat de uitkomst van het selectieproces, waar relevant, toetsen door een externe instantie/organisatie; • toets periodiek (intern) de overeenkomsten met bijbehorende Service Level Agreements alsmede het uitbestedingsbeleid. Het bestuur heeft voor het uitbestedingsbeleid een procedure ontwikkeld die gevolgd wordt voor vrijwel alle uitbestede activiteiten. Het bestuur kan besluiten de uitbesteding van diensten om moverende redenen niet volgens het uitbestedingsbeleid te laten verlopen (conform het principe pas toe of legt uit). Voorbeelden; een verandering in wet- en regelgeving, een beperking ten aanzien van eventuele (transitie)kosten, synergievoordelen, een verandering van bestuurlijke structuur van het Fonds of een aanpassing van de regeling(en). Indien er wordt afgeweken van het uitbestedingsbeleid toetst c.q. laat het bestuur de betreffende dienst(en) toetsen op marktconformiteit (zowel kwaliteit als prijs) en beargumenteert waarom van het beleid wordt afgeweken. Het besluit wordt schriftelijk door het bestuur vastgelegd.
2 Uitbestedingsbeleid 2.1 Verantwoordelijkheid Het bestuur is verantwoordelijk voor het beleid en dat kan niet worden uitbesteed. Uitbesteding betreft alleen de uitvoering. De condities van de uitbesteding zijn vastgelegd in een of meer uitbestedingsovereenkomst(en). Binnen deze kaders geeft het Fonds nader invulling aan de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd en de beleidslijnen waarbinnen dit dient te gebeuren. Dat geschiedt door het vaststellen van een beleidsnota door het bestuur waaraan de uitvoerder zich dient te houden. Het bestuur kan tevens door middel van een bestuursbesluit en/of in de service level agreement vastgelegde afspraken aan de uitvoerder specifieke bevoegdheden verlenen bij de uitvoering van het pensioenreglement. Deze besluiten worden vastgelegd in de verslagen van de bestuursvergaderingen.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
78
Alvorens het selectieproces wordt opgestart, wordt – desgewenst met inschakeling van een externe instantie – een gedetailleerd overzicht gemaakt van de uit te besteden (deel)activiteiten, de kwaliteitseisen, de uitvoeringskaders en de randvoorwaarden. Voorts wordt er een risicoanalyse op de betreffende activiteiten uitgevoerd en worden waar nodig beheersmaatregelen vastgesteld. 2.2 Voordelen uitbesteding Het bestuur is ervan overtuigd dat door diensten uit te besteden de kwaliteit voor de (gewezen)deelnemers, gepensioneerden, werkgevers en bestuur goed is, mits de afspraken met partijen juist en correct zijn vastgelegd en voldoen aan dit uitbestedingsbeleid. Voordelen van uitbesteding zijn onder andere schaalvoordelen, beschikbaarheid voldoende en gekwalificeerd personeel, vergroting flexibiliteit van eigen organisatie, hoog kwaliteitsniveau, continuïteit tegen een gunstige prijs. Het Fonds wil de nadelen, verbonden aan het zelf uitvoeren van bepaalde diensten, voorkomen door uitbesteding. Verschillende aspecten zijn relevant bij de afweging zelf uitvoeren of uitbesteden. Is er intern voldoende: • deskundigheid; • capaciteit; • continuïteit; • prijs/kwaliteit; • toezicht. 2.3 In control Het Fonds zorgt voor een zodanige vormgeving van de uitbesteding dat de aansluiting tussen de (informatie over) uitbestede processen en de overige bedrijfsprocessen te allen tijde gewaarborgd is. En dat de verantwoordelijkheid van het bestuur voor de organisatie, uitvoering en beheersing van de uitbestede werkzaamheden en het toezicht daarop niet wordt ondermijnd en in lijn is met de abtn. Het Fonds zorgt voor verscheidende waarborgen om volledig ‘in control’ te kunnen zijn en te blijven. Het Fonds gaat pas over tot uitbesteding nadat is vastgesteld, dat: • de benoemde financiële en niet financiële risico´s door de beoogde uitvoering/uitbesteding zijn afgedekt; • er afspraken zijn gemaakt over eventueel nog bestaande lacunes; • waarborgen zijn verkregen van de beoogde uitvoeringsorganisatie voor het handhaven van een continue beheerste en integere bedrijfsvoering. Hieronder wordt ook begrepen dat de uitvoerende organisatie maatregelen treft inzake fraudepreventie en beloningsbeleid; • alle gemaakte afspraken schriftelijk worden vastgelegd in een overeenkomst. Het Fonds toetst ten minst jaarlijks of de uitbesteding in overeenstemming is met de gemaakte afspraken; • de exit-voorwaarden duidelijk zijn vastgelegd; • het bestuur kiest voor een modulaire opbouw van de uitbesteding. De diensten worden opgeknipt in een aantal blokken en deze blokken worden uitbesteed. Per blok kan een andere uitvoerder worden gekozen zodat de prijs/kwaliteit verhouding goed wordt gemanaged; • de uitvoerder op basis van managementinformatie duidelijk aangeeft dat zowel de uitvoerder als het Fonds ‘in control’ is.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
79
Uitbesteding moet altijd gepaard gaan met een uitgebreide schriftelijke verantwoording (kwantitatief en kwalitatief) over de uitvoering door de uitvoerder aan het bestuur, ten minste eenmaal per kwartaal. Deze rapportage dient besproken te worden in het overleg tussen bestuur en uitvoerder. Dit vereist dat er bij het bestuur voldoende deskundigheid is om een en ander te kunnen beoordelen en interpreteren en dat hiervoor voldoende capaciteit (tijd) beschikbaar is. 2.4 Audit commissie De auditcommissie richt zich op het toezicht op het Fonds betreffende: • de instelling, handhaving en werking van de risicobeheersings- en controlesystemen; • de naleving van relevante wet- en regelgeving; • de beoordeling door het bestuur van de doelstellingen, de strategie en de daaraan verbonden risico’s (‘in control statement’). De auditcommissie bereidt daartoe een schriftelijke rapportage voor; • de beoordeling van de vraag of het door het bestuur vastgestelde beleid daadwerkelijk wordt uitgevoerd en/of belangrijke besluitvorming wordt geïmplementeerd; • de naleving van procedures voor het opstellen van het jaarverslag en ad hoc financiële informatie; • de naleving van aanbevelingen en opvolging van opmerkingen van de afdeling Operational Risk Management van de fiduciair manager en de interne en externe accountant; • de naleving van aanbevelingen en opvolging van opmerkingen van de raadgevend actuaris en de waarmerkend actuaris; • de relatie met de externe accountant en waarmerkend actuaris, waaronder in het bijzonder hun onafhankelijkheid, hun bezoldiging en hun eventuele nietcontrolewerkzaamheden voor het Fonds en hun functioneren; • de toepassingen van de Informatie- en Communicatietechnologie (ICT); • de risico’s verbonden aan processen en werkzaamheden die zijn uitbesteed alsmede de beoordeling van de naleving van voorschriften van de toezichthouder daaromtrent; • de totstandkoming en de naleving van de uitbestedingscontracten, waaronder het Service Level Agreement (SLA), met de externe dienstverleners. De samenstelling, taken en bevoegdheden van de Auditcommissie zijn vastgelegd in een het Reglement Auditcommissie. Indien noodzakelijk of gewenst, wordt een externe deskundige (per dossier) toegevoegd. 2.5 Uitbestedingsproces Alvorens activiteiten of processen worden uitbesteed, voert het Fonds een risicoanalyse (zie paragraaf 2) uit, waarin is opgenomen: • een expliciete beschrijving van de wel of niet uit te besteden activiteiten of processen (scope); • de te verwachten impact van uitbesteding van die activiteiten of processen; • een kosten-batenanalyse van de uitbesteding van die activiteiten of processen; • een analyse van de financiële, operationele en reputatie gerelateerde risico’s; • de beheersmaatregelen die worden getroffen om eventuele risico’s te mitigeren; • de vereiste toezichtmaatregelen.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
80
2.6 Eisen uitvoerder De uitvoerder die de uit te besteden activiteit of het uit te besteden proces gaat uitvoeren, past bij de risicobereidheid van het fonds en voldoet aan de volgende eisen: • aantoonbaar financieel gezond bedrijf; • beschikken over de vereiste operationele en technische vaardigheden; • heeft kwaliteitsnormen, goede naam en competenties; • waarborgen continuïteit van dienstverlening; • beschikken over een ISAE 3402, een gelijkwaardige certificering of een gelijkwaardige zekerheid; • beschikken over de benodigde vergunningen; • voldoen aan de algemene kwaliteitsnormen geldend voor de specifieke beroepsgroep. Van alle uitvoerders wordt verlangd dat zij een adequate eigen integriteitsregeling of een eigen gedragscode kennen, die voldoet aan de eisen van het Fonds, en deze opvolgen. Het beloningsbeleid van de uitvoerders dient in overeenstemming te zijn met de ‘Principes voor beheerst beloningsbeleid’ (publicatie DNB en AFM d.d. 6 mei 2009). 2.7 Modulaire opbouw De modulaire opbouw van de uit te besteden diensten is als volgt: 1. Bestuursondersteuning 2. Beleidsadvisering 3. Werkgeversadministratie 4. Deelnemersadministratie 5. Uitkeringsadministratie 6. Financiële administratie 7. Communicatie 8. Vermogensbeheer 9. Overige diensten; zoals mandaten en monitoring Van elk onderdeel stelt het bestuur vast of en aan wie de werkzaamheden wordt uitbesteed. De uit te besteden diensten worden vastgelegd in een Service Level Agreement (SLA). Een SLA die zowel kwalitatieve als kwantitatieve afspraken bevat.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
81
3 Risicoanalyse en -beheersing Om vast te stellen welke onderdelen uitbesteed kunnen worden en welke niet, heeft het Fonds een integrale risicoanalyse uitgevoerd. Het bestuur heeft de doelstellingen van het Fonds en voor de verschillende deelgebieden geformuleerd. De risico´s op de deelgebieden zijn geïnventariseerd en maatregelen zijn in kaart gebracht om deze risico´s te beheersen. Deze paragraaf richt zich op de risico’s die samengaan met het uitbesteden van diensten en de beheersing van deze risico’s. 3.1 Risico’s Voor de onderstaande uitvoeringsgebieden dienen zowel financiële als niet-financiële risico´s te worden onderkend. De risico’s met betrekking tot de uitbesteding zijn niet limitatief. 3.1.1
Niet-financiële risico’s
Uitbestedingsrisico Het uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel wordt geschaad. Risico’s die te onderkennen zijn: • het Fonds heeft niet de meest passende uitvoerder of de uitvoerder met de beste prijskwaliteitverhouding geselecteerd; • het bestuur kan zijn verantwoordelijkheid in uitbestede situatie niet waarmaken; • de uitvoering is niet in overeenstemming met het beleid: o de uitvoering van de pensioenregeling (inclusief toekenning en excasso) is niet conform reglement(en) en verdere richtlijnen c.q. kwaliteitseisen; o de uitvoering van het vermogensbeheer is niet in overeenstemming met het beleggingsbeleid; o het pensioenbeleid en de regeling(en) worden onvoldoende c.q. onjuist gecommuniceerd; o de financiële administratie is onvoldoende afgestemd op de pensioen- (en/of beleggings)administratie en genereert niet de gewenste in- en externe rapportages. Het controleproces is ingericht en functioneert. Fouten worden openbaar en er wordt over gerapporteerd; • het Fonds kan, indien gewenst, geen afscheid nemen van uitvoerende partij; • er zijn onvoldoende afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder het contract kan worden beëindigd; • de continuïteit van de uitvoering in gevaar komt bij (vrijwillige) contractbeëindiging of – breuk door de uitvoerder; • de naleving van het uitbestedingscontract niet kan worden afgedwongen.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
82
Operationeel risico Het operationele risico (zie ook S9) is het risico dat samenhangt met ondoelmatige of onvoldoende doeltreffende procesinrichting dan wel procesuitvoering. Voorbeelden: • het risico dat de operationele aspecten van het fonds niet efficiënt en effectief worden uitgevoerd; • organisatorische risico´s: de interne (administratieve) organisatie, procedures en beheersingsmaatregelen ontbreken of zijn van onvoldoende niveau; • personele risico’s: de kwaliteit (deskundigheid, continuïteit) en kwantiteit van de medewerkers en management is onvoldoende; • door (te) grootschalige uitbesteding neemt de kennis bij het fondsbestuur over de operationele werkzaamheden (teveel) af; • terugdraaien van een uitbestedingsbeslissing kan praktisch lastig zijn. Het ‘terugnemen’ van de uitbestede werkzaamheden (bijvoorbeeld pensioenadministratie) is (te) complex. IT-risico Het IT-risico is het risico dat bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, niet continue of onvoldoende beveiligd worden ondersteund door IT. Deze risico’s hebben betrekking op: • de IT-strategie; • het IT-beleid; • de beveiliging; • de beheersbaarheid; • de continuïteit. Integriteitrisico Het integriteitsrisico is het risico dat de integriteit van het Fonds dan wel het financiële stelsel wordt beïnvloed als gevolg van niet integere, onethische gedragingen van de organisatie, medewerkers dan wel van de leiding in het kader van wet- en regelgeving en maatschappelijke en door het Fonds opgestelde normen. De bedrijfscultuur dient erop gericht te zijn dat integer wordt gehandeld en dat er voldoende richtlijnen en controles zijn voor fraudepreventie. Het Fonds beschikt over een Integriteitsplan en Incidentenbeleid. Daarnaast is er voor het Fonds een Gedragscode opgesteld. Juridisch risico Het juridisch risico is het risico dat samenhangt met (veranderingen in en naleving van) wet- en regelgeving, het mogelijk bedreigd worden van haar rechtspositie, met inbegrip van de mogelijkheid dat contractuele bepalingen niet afdwingbaar of niet correct gedocumenteerd zijn. Omgevingsrisico Het omgevingsrisico is het risico dat als gevolg van buiten het Fonds of groep komende veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie en ondernemingsklimaat. • Afhankelijkheidsrisico: het Fonds is te afhankelijk van partijen aan wie diensten zijn uitbesteed. • Reputatierisico: indien de uitvoerder niet dezelfde kwaliteitsnormen heeft als het Fonds kan dit leiden tot reputatieschade.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
83
Frauderisico Fraude is een vorm van bedrog waarbij zaken anders worden voorgesteld dan de werkelijkheid. Om dit risico te beperken is hieromtrent in combinatie met het integriteitsplan van het Fonds in het contract een bepaling opgenomen. De controle hierop wordt uitgevoerd door de accountant, na melding en in opdracht van het fondsbestuur. Procesrisico Het procesrisico wordt beperkt doordat de uitvoerder werkt o.b.v. ISAE 3402 en de accountant hierop een controle uitvoert. Bedrijfscontinuïteitsrisico Er hoeft geen spectaculaire ramp te ontstaan om de continuïteit van een bedrijf in gevaar te brengen. Want een ongeluk schuilt soms letterlijk in een klein hoekje. Een goed doortimmerd calamiteitenplan is een stap naar bedrijfscontinuïteit. Naar aanleiding van opmerkingen van DNB heeft het Fonds de uitbestede partijen aangeschreven. De reacties van deze partijen geven geen aanleiding om aan de continuïteit van deze partijen te twijfelen. Daarnaast wordt jaarlijks uiteraard ook de bedrijfscontinuïteit van het Fonds gemonitord. Compliance risico: Compliance is het begrip waarmee wordt aangeduid dat een persoon of organisatie werkt in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Het gaat over het nakomen van normen of het zich er naar schikken. Het Fonds beschikt over een Compliance Charter. Deze beschrijft de doelstellingen, scope, taken en verantwoordelijkheden van de betrokkenen in het kader van het in stand houden van een integere organisatie, bedrijfsvoering en Compliance. 3.1.2
Financiële risico’s
Voor de omschrijving van de financiële risico’s (S1 t/m S10) wordt verwezen naar het beleggingsplan (zie bijlage D), als ook hoofdstuk 12. 3.2 Beheersing Om tot een goede beheersing te komen van alle uitbesteedbare diensten heeft het fonds een uitgebreide selectieprocedure beschreven (zie paragraaf 4). Aspecten van de beheersing zijn: • uitbesteding na een gedegen selectie aan een kredietwaardige en te goeder naam en faam bekend staande uitvoerder van voldoende omvang die een bewezen kwaliteit levert; • vooraf toetsen van nieuw beleid of beleidswijzigingen/nieuwe producten en wijzigingen pensioenregeling op uitvoerbaarheid; • bijhouden van een klachtenregistratie door uitvoerder; • verplichting tot terstond melden van incidenten en mandaatoverschrijdingen; de afspraken hieromtrent zijn vastgelegd in de contracten; • schriftelijke vastlegging van wederzijdse rechten en plichten, ook in relatie tot voorwaarden voor- en afwikkeling bij contractbeëindiging; • periodieke rapportage door uitvoerder in relatie tot de te verrichten werkzaamheden, de risico’s bij de uitvoerder, kwaliteitseisen, mandaten en over de klachtenregistratie; • eventueel boetebeding bij niet nakoming van het contract of SLA NR09_ABTN_versie25-09-2015
84
• duidelijke communicatie van het beoogde doel van de uitvoering; • gedetailleerde schriftelijke vastlegging van te verrichten werkzaamheden, kwaliteits- en performance eisen, mandaten in overeenstemming met het beleid; • jaarlijkse toetsing van de SLA en beheersingsmaatregelen; • de gehanteerde tarieven moeten minimaal marktconform zijn. Vaststelling vindt plaats door vergelijken van offertes; • uitvoering van de regeling: o pensioenreglement(en) wordt/worden jaarlijks getoetst aan geldende wet- en regelgeving; o een nieuwe pensioenregeling of wijzigingen in de bestaande regelingen worden getoetst aan geldende wet- en regelgeving; o de uitvoeringsorganisatie beschikt over de benodigde juridische expertise ter zake van relevante wet- en regelgeving; o de benodigde kennis moet onderhouden worden; o de onafhankelijkheid van de juridische functie moet worden gewaarborgd; o de uitvoeringsorganisatie moet aantoonbaar in haar functioneren niet de randen van de wet- en regelgeving opzoeken; o het bestuur wordt periodiek geïnformeerd over de ter zake relevante ontwikkelingen. Het Fonds wil een gezonde zakelijke verhouding met haar leveranciers. Afhankelijk van de aard en omvang van de uitbesteding worden ten minste de volgende zaken vastgelegd in de overeenkomst(en): • algemene zaken en uitgangspunten; • de beschrijving van de diensten die worden uitbesteed; • een verwijzing naar SLA; • de definitie van extra opdrachten/meerwerk; • de informatie over eigendom gegevens en eventueel systemen; • de vergoeding en betalingen tariefafspraken en wijze van factureren (systematiek, per verrichting/fee-structuur, eventuele boetebepalingen); • de exit-regeling: duur van de overeenkomst, wijze opzegging en financiële voorwaarden en uitvoeringstechnische waarborgen voor het geval van vrijwillige dan wel gedwongen beëindiging van de uitbesteding. Tevens worden omstandigheden benoemd waarin tot (tussentijdse) beëindiging kan worden gekomen en eventuele bijzondere voorwaarden die dan gelden; • de garantie dat sprake zal zijn van logische scheiding van data van de verschillende klanten van de uitvoerder, privacybescherming en gescheiden informatieverstrekking naar opdrachtgevers; • de informatieplicht van uitvoerder richting toezichthouders (DNB en AFM) overeenkomstig de informatieplicht die rust op het Fonds zelf, mede omvattend de mogelijkheid dat toezichthouder desgewenst onbeperkt en ongestoord toegang kan krijgen tot de relevante boeken en administratieve bescheiden bij de uitvoeringsorganisatie en de verplichting om aanwijzingen van toezichthouder die verband houden met de uitbesteding op te volgen; • dat ook de accountant die de controleverklaring ondertekent, de waarmerkend actuaris en de leden van de raad van toezicht hebben toegang tot alle relevante informatie; • de bevoegdheid al dan niet over te gaan tot onderuitbesteding, in welk geval de afspraken die gelden in relatie tot de uitvoeringsorganisatie precies zo dienen te gelden voor de ‘onderuitvoerder’; • het jaarplan en de klantbediening;
NR09_ABTN_versie25-09-2015
85
• • • • • • • • • • •
de kwaliteit van de dienstverlening; de rapportage verslaglegging; de aansprakelijkheid en het verzuim; de compliance; de inzage in gegevens; last en volmacht; de samenhang met andere partijen aan wie het Fonds diensten zijn uitbesteed; de afwikkeling na einde overeenkomst; het toepassen van recht bij geschillen; het Fonds alleen en uitsluitend werkt met gecertificeerde ondernemingen; een geheimhoudingsverklaring.
In een Service Level Agreement (SLA) inzake de te leveren diensten wordt in ieder geval aandacht besteed aan de volgende aspecten: • aard en omvang van de werkzaamheden; • reikwijdte; • juistheid; • betrouwbaarheid; • integriteit; • volledigheid; • transparant; • risico’s; • kwaliteit; • kwantiteit; • tijdigheid; • servicegraad; • deskundigheid; • rapportageverplichtingen: periodiek, incidenteel en wijze monitoring; • klachtenregistratie en -rapportage; • verplichting tot naleving relevante wet- en regelgeving. • meerkosten
NR09_ABTN_versie25-09-2015
86
4 Uitbestede diensten Het Fonds zal een aantal werkzaamheden uitbesteden. Om goed ‘in control’ te kunnen zijn heeft het bestuur gekozen voor een modulaire opbouw van de uit te besteden activiteiten. Deze activiteiten zijn: 1. Bestuursondersteuning 2. Beleidsadvisering 3. Werkgeversadministratie 4. Deelnemersadministratie 5. Uitkeringsadministratie 6. Financiële administratie 7. Verslaglegging 8. Communicatie 9. Vermogensbeheer 10. Overige diensten o.a. Compliance en monitoring In de volgende paragrafen worden deze werkzaamheden toegelicht. 4.1 Bestuursondersteuning De bestuursondersteuning bestaat uit: • het organiseren en afwikkelen van vergaderingen. De planning, oproeping en organisatie, agenderen, notuleren en bewaking tijdige aanlevering en zo nodig zelf opstellen van stukken voor bestuur en andere fondsorganen, uitvoeren besluiten en bewaken actielijst; • communicatie en postbehandeling: coördineren en bewaken behandeling van post voor bestuur en andere fondsorganen, communicatie tussen organen en commissies, coördinatie schriftelijke contacten en overleg met toezichthouders en bewaking wettelijke termijnen; • archivering: verzorgen (digitale) archief (boardroom) van het Fonds en de verschillende organen; • inschrijvingen: verzorgen en bewaken formele inschrijvingen bij Kamer van Koophandel, banken, en doen verlijden van notariële aktes. 4.2 Beleidsadvisering De beleidsadvisering is proactief en richt zich op beleidszaken, juridische zaken en fiscaal juridische zaken. Het Fonds behoudt zich het recht voor om stukken door een externe instantie te laten toetsen. Beleidszaken: • advisering over (aanpassing van) beleidskader, beleggingsbeleid, beleggingsplan, meerjarenbeleidsplan en het doen van premie- en indexeringsvoorstellen (voor het Fonds is dit een vaste cyclus, die jaarlijks wordt bekrachtigd, uiterlijk in de decembervergadering); • advisering over en juridische ondersteuning bij het opstellen en aanpassen van beleidsstukken inzake AO/IC, beleidsuitbesteding, overeenkomst werkgever, abtn, integriteitsbeleid/gedragscode, beheersingskader, pension fund governance, statuten alsmede periodieke evaluatie, deskundigheidsplan, gedragscode en bewaking functioneren; • advisering over actuariële zaken; • implicaties over wijzigingen van wet- en regelgeving.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
87
Juridische zaken/ beleidsadvisering: • periodiek informatieverstrekking aan bestuur over (fiscaal) juridische en maatschappelijke ontwikkelingen op pensioenterrein en de advisering over (wijzigingen) van de pensioenregeling en/ of uitvoeringsprocessen; • opstellen van (wijzigingen in) de pensioenreglementen alsmede het onderhouden van contacten met DNB en/of de Belastingdienst met betrekking tot deze wijzigingen; • fiscaal/ juridische toetsing van door het Fonds voorgestelde (wijzigingen in) de pensioenregeling; • voeren/ begeleiden juridische procedures. Fiscaal juridische zaken: • contracten opstellen en toetsen (bijdragen aan onderhandeling) en lopende contracten beheren. • fiscaal juridische ontwikkelingen volgen (mondiaal) en periodieke rapportage t.b.v. bestuur. • fiscaal risicomanagement en bewaken fiscale druk. • voeren/ begeleiden juridische procedures. Onderhouden compliance fonds: • ontwikkelen, onderhouden en communiceren gedragscode regelingen; • toezicht houden op en rapporteren over de naleving • het Fonds beschikt over een Compliance Charter. Uitvoeren risicoanalyse: • ondersteunen, coördineren van uitvoering van integrale risicoanalyse; • vastleggen van relevante documenten in het kader van risicomanagement met actiepunten; • presenteren van eindrapport in workshop. Deskundigheid, integriteit en betrouwbaarheid: • adviseren inzake deskundigheid: o opstellen en onderhouden deskundigheidsplan; • faciliteren self-assessment; • adviseren inzake integriteit en betrouwbaarheid; • ondersteuning bij benoeming bestuurders: o opstellen profielschets; o faciliteren antecedentenonderzoek; o opmaken en verzenden stukken aan DNB en KvK. Verzorgen van ten minste één keer per jaar POB-cursusdag verantwoordingsorgaan. Verslaglegging: • coördineren kwartaalrapportages; • opstellen bestuursverslag exclusief verslag over de beleggingen en DNB-staten J101+J102; • afstemming met accountant, actuaris en vermogensbeheerders; • organiseren voorbereiding, totstandkoming en publicatie van het jaarverslag.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
88
4.3 Werkgeversadministratie De activiteiten van de werkgeversadministratie betreffen: • beheer van werkgevers: verzamelen en onderhouden van werkgevergegevens; • het afwikkelen van correspondentie (schriftelijk, per e-mail c.q. telefonisch) met werkgevers; • premieheffing: opleggen en de inning van premies; • handhaving: op grond van cao-bepalingen (Wet Bpf 2000) er voor zorgen dat alle werkgevers die onder de werkingssfeer van het Fonds vallen daadwerkelijk bijdragen door ze actief op te sporen en aan te sluiten bij het Fonds. 4.4 Deelnemersadministratie De activiteiten van de deelnemersadministratie betreffen: • beheer deelnemers: verzamelen en onderhouden van persoons- en dienstverbandgegevens van (gewezen) deelnemers; • beheer aanspraken: op grond van de deelnemersgegevens berekenen van de aanspraken, verwerken indexaties etc. en de informatieverschaffing over de opgebouwde aanspraken; • het afwikkelen van alle correspondentie (schriftelijk, per e-mail c.q. telefonisch) met (gewezen) deelnemers; • het toekennen van pensioenrechten; • klachtenregistratie en behandeling; • afkoop klein pensioen; • herverzekering, het beheren van het polissenbestand betreffende herverzekering; • vastleggen/ bewaken procedures, operationele audits. 4.5 Uitkeringsadministratie De uitkeringsadministratie betreft het doen van uitkeringen. Bij pensioeningang: het omzetten van de opgebouwde aanspraken in uitkeringsrechten en doen van uitkeringen onder verrekening van wettelijke inhouding inclusief de communicatie daarover. 4.6 Financiële administratie De activiteiten van de financiële administratie betreffen onder meer: • voeren financiële administratie; • opstellen en bewaken begroting, liquiditeitsprognoses, analyseren afwijkingen; • het aanleveren van de maand- en kwartaalstaten aan DNB; • opstellen/coördineren jaarverslag en andere externe rapportages; • interne verantwoording: kwartaalverslaglegging voor bestuur; • administratie en controlling: transactieverwerking, opstellen raming inkomsten en uitgavenverloop, gegevens aanlevering aan centrale administratie, kwartaalverantwoording, verstrekken elektronische aangifte Belastingdienst en CVZ en bijdragen aan externe verslaglegging. 4.7 Verslaglegging De activiteiten van de verslaglegging betreffen onder meer: • verslaglegging; opstellen, afstemmen en realiseren jaarplanning; • opstellen begroting en verzorgen kostenrapportage; • kwartaalrapportages dekkingsgraad; • maandrapportages dekkingsgraad.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
89
4.8 Communicatie De activiteiten van de communicatie betreffen onder meer: • alle wettelijk voorgeschreven communicatie (Pw en Wet pensioencommunicatie), zoals startbrief (Pensioen 1-2-3) en UPO; • afhandelen vragen werkgever en (gewezen) deelnemers; • informeren belanghebbenden over wijzigingen in de regeling; • het opstellen van communicatie beleidsplan c.q. jaarplan; • het schrijven en redigeren van teksten; • het verzorgen van communicatieadvies; • het faciliteren van de communicatiecommissie door het organiseren van en participeren in vergaderingen van deze commissie; • het verzorgen van de online toegang tot vergaderstukken van het Fonds; • het beheer van de pensioenplanner; • het (op verzoek) verzorgen van voorlichtingsbijeenkomsten voor groepen belanghebbenden; • bijdrages leveren voor het publieke jaarverslag; • het verzorgen van pensioenkranten (op het moment dat het nodig is); • het verzorgen van (digitale) nieuwsbrieven; • het verzorgen en actueel houden van de website (inclusief de ‘mijn-omgeving’ die in ontwikkeling is). 4.9 Vermogensbeheer De volgende werkzaamheden worden minimaal verwacht van de uitvoerder (coordinator vermogensbeheer) op het gebied van vermogensbeheer: 1. Beleidsadvisering: • Asset Liability Management (ALM) en beleggingsbeginselen; • Strategische Asset Allocatie (SAA)/ strategisch beleggingsbeleid en beleggingsplan; • Tactische Asset Allocatie (TAA); • actief en passief beleggen. 2. Uitvoering: • portefeuilleconstructie; • manager selectie; • overlay (o.a. rente, valuta); • portefeuille implementatie (inclusief portefeuillebeheer en balansmanagement). 3. Monitoring en rapportering: • portefeuillemonitoring (risico en rendement, limietbewaking, ook in relatie tot verplichtingen); • extern monitoring, extra toezicht op externe uitvoering; • portefeuillerapportages (inclusief performancemeting, toezichthouderrapportages). Tevens dient de vermogensbeheerder te voldoen aan het volgende: I. GIPS compliant: Een organisatie die voldoet aan de GIPS standaarden stelt de rendementscijfers op een uniforme en vergelijkbare basis op. Deze rendementscijfers zijn dan ook goed te vergelijken met andere vermogensbeheerders. Tevens heeft de vermogensbeheerder de beleggingsprocessen en administratie scherp in beeld. De GIPS standaarden onderstrepen de betrouwbaarheid van de performancemeting van de beleggingsfondsen van de vermogensbeheerder.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
90
II. DSI registratie of lokale buitenlandse equivalent: Het Dutch Securities Institute (DSI) is een stichting die registers voert waarin effectenspecialisten zich kunnen laten opnemen. Het doel van het DSI is bij te dragen aan het in stand houden en het verhogen van de kwaliteit van de effectenmarkt in Nederland en het vertrouwen daarin van het beleggend publiek. Hiertoe stelt DSI regels vast voor deskundigheid, integriteit en vakbekwaamheid van personen die in de effectenbranche werken. Opname in één van de registers geldt als keurmerk van vakbekwaamheid en integriteit. III. ISAE 3402 verklaring: De vermogensbeheerder dient een ISAE 3402 rapport af te geven over al haar processen van haar dienstverlening. De ISAE 3402 rapportage geeft een gedetailleerd inzicht in de wijze waarop de organisatie de kwaliteit van de dienstverlening waarborgt. De rapportage is inclusief een managementverklaring en een oordeel van een externe accountant en is gebaseerd op een uitgebreide risicoanalyse vanuit het perspectief van de klant. Het Fonds beschikt over een beleggingscommissie. Een commissie die ondersteund wordt door een onafhankelijke externe beleggingsdeskundige. Maatschappelijk verantwoord beleggen (ESG-beleid) Bij het vaststellen en het uitvoeren van het beleggingsbeleid wordt niet alleen rekening gehouden met financiële en risicoaspecten, maar ook met aspecten die van belang zijn voor een duurzame en sociale ontwikkeling van de maatschappij. Bij die aspecten komen onder meer ethische kwesties en milieuaangelegenheden aan de orde. Het bestuur betrekt informatie over duurzame economische groei – vaak van niet-financiële aard – bij zijn analyses van de kwaliteit van ondernemingen waarin wordt belegd en brengt het belang daarvan tevens onder de aandacht van haar dienstverleners zoals externe vermogensbeheerders. Mede in dit kader heeft het Fonds belangen in enkele beleggingsfondsen waarin een actief uitsluitingsbeleid wordt gevoerd op grond van uitgangspunten voor verantwoord beleggen. De gehanteerde uitsluitingscriteria in deze fondsen zijn kernrechten van de mens, ernstige vormen van kinderarbeid, dwangarbeid, zware milieuvervuiling, controversiële wapens, vrijheid van vakvereniging, geen dwangarbeid en geen betrokkenheid bij corruptie. Eind 2013 stonden voor wat betreft Europa 13 ondernemingen op de uitsluitingslijst, in Noord Amerika betrof het 22 ondernemingen en in het Verre- en Midden Oosten 38 ondernemingen. Op 1 januari 2013 is nieuwe wetgeving omtrent beleggingen in clustermunitie in werking getreden. De beleggingen van het Fonds voldoen aan deze wetgeving. 4.10
Overige diensten
Klachten en geschillen: • behandelen klachten van Fonds, werkgevers, deelnemers en/of andere gerechtigden; • behandelen geschillen van Fonds, werkgevers en (gewezen) deelnemers; • rapporteren over behandelde klachten en geschillen. Het bestuur benoemt: • een externe accountant voor de jaarlijkse controle op de jaarrekening, verslagstaten en het afgeven van een controleverklaring; • een externe actuaris die de actuariële staten waarmerkt, een actuarieel verslag opstelt en een verklaring afgeeft omtrent de vermogenspositie van het Fonds.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
91
Betrokken functionarissen zijn onafhankelijk in die zin dat zij niet tevens adviesdiensten verrichten voor het Fonds of verbonden zijn aan de uitvoerder(s). De accountant en actuaris rapporteren hun bevindingen schriftelijk aan het bestuur. Het bestuur vergadert ten minste eenmaal per jaar in aanwezigheid van de accountant, de actuaris, het verantwoordingsorgaan en de Raad van Toezicht voor de vaststelling van het jaarverslag en jaarrekening. Tegen deze achtergrond zal de certificering door accountant en actuaris uitbesteed moeten worden aan andere partijen/personen dan de partijen/personen die belast zijn met de uitvoering (en de actuariële zaken).
NR09_ABTN_versie25-09-2015
92
5.
Selectieprocedure
De selectieprocedure met betrekking tot de uitbesteedbare diensten dient transparant te zijn en goed te worden gedocumenteerd. Een selectie zal bij voorkeur extern begeleid moeten worden teneinde ook naar buiten de objectiviteit zo veel mogelijk te waarborgen, risico’s te mijden en een zo compleet mogelijk overzicht van geschikte partijen wordt verkregen. Het Fonds wil een gezonde zakelijke verhouding met haar leveranciers. Afhankelijk van de aard en omvang van de uitbesteding worden ten minste een aantal zaken vastgelegd in de overeenkomst en wordt in combinatie daarmee een Service Level Agreement (SLA) afgesloten inzake de te leveren diensten. 5.1 Continuïteit uitbestedingsproces Naast een zorgvuldige selectie van de uitvoerder, die voldoet aan de door het Fonds gestelde eisen, dient het uitbestedingsproces, gedurende de periode van de uitbesteding, regelmatig te worden geëvalueerd en gecontroleerd, zodat kwaliteit en continuïteit van het proces zijn gewaarborgd. Waarborging van het proces vindt plaats door het gelijktijdig met het afsluiten van de uitbestedingsovereenkomsten opstellen van een SLA met de uitvoerder. In de SLA worden specifieke taken, bemensing, op te leveren producten, kwaliteits- en serviceniveau, tijdafspraken en boetebedingen beschreven. In de overeenkomsten worden onder andere, waar mogelijk, onderstaande condities opgenomen: • ‘Best Cliënt’ conditie. Dit betekent dat het Fonds gebruik kan maken van de dienstverlening van de uitvoerder, onder de meest gunstigste voorwaarden, waaronder de financiële- en kwaliteitsvoorwaarden; • Vertrouwelijkheid van gegevens, waaronder persoonsgegevens, worden conform wettelijke voorschriften gewaarborgd; • informatieverstrekking naar verschillende opdrachtgevers vindt gescheiden plaats; • gegevens en bestanden van het Fonds worden beveiligd, toegangsrechten en autorisaties worden op adequate wijze aan betrokken medewerkers verstrekt; • op verzoek van de toezichthouder(s) van het Fonds worden relevante gegevens ter beschikking gesteld aan de toezichthouders (DNB en AFM) en wordt het Fonds hierover geïnformeerd; • de inrichting van de systemen is zodanig dat de continuïteit van de dienstverlening niet in gevaar komt en dat bij onvoorziene omstandigheden een adequaat noodsysteem in werking treedt; • indien de overeenkomst niet nagekomen wordt door één van beide partijen, treedt een procedure in werking, met betrekking tot de niet-nakoming van de overeenkomst, zoals in het contract of de SLA is vastgelegd; • de benchmark waaraan de partij aan wie de taken zijn uitbesteed, wordt getoetst; • de omstandigheden, waaronder de overeenkomst beëindigd kan worden, en de financiële- en uitvoeringstechnische waarborgen van die beëindiging.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
93
5.2 Controle uitbestedingsproces Het Fonds toetst regelmatig, ten minste één keer per jaar, of de wijze waarop de uitbestede processen worden uitgevoerd nog in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. Het Fonds doet dit door onder andere: • het monitoren van de uitvoerders middels het laten uitvoeren van periodieke audits bij de uitvoerder of te laten rapporteren over de stand van zaken m.b.t. de aanbevolen verbeteringen in de ISAE 3402 verklaring; • het analyseren van de maand- en/of kwartaalrapportages van de uitvoerders, waarin naast de gebruikelijke informatie, ook wordt gerapporteerd over klachten, incidenten en uitzonderingen; • het actuarieel verslag van de actuaris; • het verslag en de controleverklaring van de accountant; • het periodiek overleg en de evaluatie met de uitvoerders over de uitvoering van de (bijgestelde) processen; • het periodiek, ten minste één keer per twee jaar, afleggen van werkbezoeken bij leveranciers. Bovengenoemde rapportage(s) en verslagen zullen ter toelichting aan en bespreking door het bestuur van het Fonds worden overgelegd aan het bestuur. 5.3
Stappen selectieprocedure
De selectieprocedure bestaat uit de volgende stappen: 1. selectie van de externe adviseur. De externe adviseur moet te goeder naam en faam bekend staan en bewezen marktkennis en deskundigheid hebben inzake de advisering over en begeleiding bij vergelijkbare uitbestedingstrajecten. De externe adviseur moet tevens de marktconformiteit kunnen toetsen en de countervailing knowledge voor het bestuur ondersteunen; 2. een expliciete beschrijving van de uit te besteden activiteiten, kwaliteitseisen, uitvoeringskaders, eventuele randvoorwaarden en selectienormen waaronder wegingsindicatoren, aan hand waarvan afwegingen tussen prijs en kwaliteit gemaakt kunnen worden; 3. het maken van een longlist van mogelijke uitvoerders die in de markt goed bekend staan; 4. op basis van de longlist wordt een shortlist samengesteld van ten minste drie mogelijke uitvoeringsorganisaties bij wie een offerte wordt gevraagd. Het beslissingsproces en de uiteindelijke keuze wordt gedocumenteerd; 5. bij de beoordeling van partijen wordt aandacht besteed aan de volgende aspecten: financiële soliditeit, integere bedrijfsvoering, reputatie, prijs/kwaliteit verhouding, initiële kosten, interne organisatie, vertrouwelijk beheer van informatie en gegevens van het Fonds, procedures in geval van calamiteit, deskundigheid van het personeel, land en plaats van vestiging. Bovendien dient de uitvoeringsorganisatie een zodanige omvang te hebben dat de uit te besteden werkzaamheden ten hoogste <20%> van het totaal van de werkzaamheden van de uitvoerder uitmaken. Het klantenbestand dient zodanig samengesteld te zijn dat, gegeven de organisatie van de uitvoerder, een evenwichtige aandacht voor de door het Fonds uit te besteden werkzaamheden gewaarborgd is; 6. het bestuur legt zijn keuze schriftelijk vast waarbij duidelijk wordt gedocumenteerd waarom de een partij het wel is geworden en andere partijen het niet zijn geworden; 7. het Fonds dient in de gelegenheid te worden gesteld bij enkele klanten, naar keuze van het Fonds, informatie in te winnen over de organisatie;
NR09_ABTN_versie25-09-2015
94
8. het Fonds dient in gelegenheid te worden gesteld een site visit af te leggen en/of een due dilligence te laten uitvoeren bij de kandidaat uitvoerder; 9. bespreken van de concept overeenkomst(en) en Service Level Agreement; 10.tekenen van de definitieve overeenkomst(en) en Service Level Agreement. 5.4 Beëindigingsvoorwaarden Specifieke aandacht dient uit te gaan naar de voorwaarden voor beëindiging en ontbinding van het contract. 1. Een partij kan de overeenkomst met inachtneming van een opzegtermijn bij aangetekende brief opzeggen. Het Fonds neemt een opzegtermijn van één jaar in acht en de uitvoerder neemt een opzegtermijn van één jaar in acht. Voor de beleggingsmandaten geldt geen opzegtermijn. 2. Het bestuur kan de overeenkomst met onmiddellijke ingang ontbinden, indien: a. de andere partij ook na schriftelijke ingebrekestelling, stellende een termijn van maximaal één kalendermaand om het verzuim te herstellen, in gebreke blijft aan haar verplichtingen uit deze overeenkomst of de SLA te voldoen. b. zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, indien geheel of gedeeltelijk: o aan de wederpartij surseance van betaling wordt verleend; o de wederpartij haar faillissement aanvraagt of in staat van faillissement wordt verklaard; o de onderneming van de wederpartij wordt geliquideerd; o de wederpartij haar onderneming staakt; o er een verandering optreedt van de aandeelhouder van de uitvoerder; o één der partijen niet meer in staat moet worden geacht de verplichtingen uit de overeenkomst na te komen; o het Fonds wordt opgeheven; o het Fonds overgaat tot een andere juridische - of besturingsstructuur, waaronder een Multi-Opf, PPI, APF of anderszins; o het bestuur behoefte heeft om delen van diensten elders onder te brengen op basis van een bestuursbesluit; o de toezichthouder (DNB) een aanwijzing geeft. 3. Partijen maken, terstond na de opzegging, afspraken over de afwikkeling van de overeenkomst(en). Deze afspraken worden vastgelegd in een overdrachtsplan.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
95
Voorbeeld schematisch overzicht beheersingskader Nieuwe producten
-
3-Jaarlijks
-
-
Jaarlijks
Per kwartaal
-
-
Maandelijks / DOORLOPEND Incidenteel / PERIODIEK terstond
-
1)
juridische toetsing wijzigingen in het pensioenreglement en toetsing op uitvoerbaarheid risico-inventarisatie en (fiscaal) juridische toetsing nieuwe beleggingsproducten/markten en toetsing op uitvoerbaarheid heroverweging financiële opzet bij wezenlijke wijziging pensioenregeling en vaststelling van het beleid ter zake c.q. pensioenreglement voor nieuwe uitbesteding, zie nota uitbestedingsbeleid 1) integrale evaluatie financiële opzet evaluatie werking fondsbestuur (structuur, beheersingskader, en functioneren organen (statuten, reglementen, deelnemersraad, RvT etc., deskundigheidsplan, gedragscode etc.)) evaluatie uitbestedingsbeleid, werking procedures bij uitbesteding en lopende uitbestedingen (SLA) en zo nodig aanpassing beleid ALM STUDIE evaluatie risico´s van de gehanteerde beleggingsproducten en markten beperkte evaluatie beleggingsbeleid vaststelling jaarplan beleggingen juridische toetsing statuten/reglement(en) vaststelling begroting vaststelling jaarrekening en verslagstaten evaluatie abtn evaluatie functioneren bestuur/beoordelingsgesprekken voorzitter/bestuursleden en zo nodig aanpassing beleid, abtn of reglement(en) financiële kwartaalrapportage incl. informatie over aanwezige en benodigde 1) solvabiliteit kwartaalrapportage pensioenadministratie en voorlichting in relatie SLA incl. klachtenregister uitgebreide kwartaalrapportage beleggingen in relatie tot SLA en mandaten, incl. incidentenregister en zo nodig interventie in de uitvoering/aanpassing beleid of afspraken t.a.v. uitbesteding rapportage beleggingen op hoofdlijnen en zo nodig interventie in uitvoering/ aanpassing beleid Beheersing overlay-structuur (d.m.v. rapportage beleggingen) SLA rapportages in geval van incidenten in beleggingensfeer in geval van juridische procedures (indien nodig interventie in uitvoering/aanpassing beleid) in geval van calamiteit (indien nodig interventie in uitvoering/aanpassing beleid) bij wetswijzigingen en indien aan de orde worden beleid en stukken (juridisch) getoetst.
periodiciteit verhogen indien het Fonds in de gevarenzone verkeert
NR09_ABTN_versie25-09-2015
96
Bijlage H: Onderbouwing gedempte premie Bij de invoering van het FTK is onderkend dat door de fluctuerende marktrente de kostendekkende premie sterke schommelingen kan vertonen en dat daardoor een stabiele(re) premie wenselijk kan zijn. Voor de feitelijke premie is het daarom – onder voorwaarden – toegestaan een stabiliserende disconteringsvoet toe te passen, bijvoorbeeld op basis van een historisch gemiddelde rente/rendement dan wel van een verwachte rente/rendement. Aan het hanteren van een stabiliserende disconteringsvoet worden vanuit wet- en regelgeving de volgende voorwaarden verbonden: 1. het beleid van het Fonds moet erop gericht zijn structureel op of boven het vereist vermogen te zitten; 2. aan de gemaakte keuze moet een logische en goed onderbouwde analyse ten grondslag liggen; 3. de gekozen disconteringsvoet mag op de lange termijn niet afwijken van de gemiddelde realisatie (te beoordelen door DNB); 4. er moet sprake zijn van langjarige consistentie; 5. de gekozen disconteringsvoet dient een consistent geheel te vormen met de gewekte indexatieverwachtingen, financiering van de indexaties en het feitelijk toekennen van indexaties. Pensioenfonds Openbare Bibliotheken • Het Fonds heeft een voorwaardelijk toeslagbeleid, met als ambitie de prijsindex. De toeslagkoopsom voor deelnemers wordt hierbij uit het beleggingsrendement gefinancierd. Er wordt geen expliciete premie geheven voor de toeslagverlening. • Gegeven financiering is het uitgangspunt voor de gedempte premie op basis van de nominale rente. • In principe wordt een historisch, voortschrijdend gemiddelde als uitgangspunt genomen. • Dit voortschrijdende gemiddelde wordt berekend over 60-maandsperioden, met als peildatum 31 oktober. Voor beleidsbeslissingen genomen voor het jaar 2016 en daarna geldt als peildatum 30 september in plaats van 31 oktober. • In de volgende tabel wordt het voortschrijdende gemiddelde per 31 oktober 2010, 2011,2012, 2013 en 2014 weergegeven. Peildatum: 31 oktober jaar Interne rentevoet
•
2010 4,1%
2011 3,9%
2012 3,5%
2013 3,1%
2014 2,9%
De gedempte premie werd vanaf 2009 wordt gebaseerd op een rentevoet van 4%, op basis van het afgerond gemiddelde van bovenstaande tabel, peildatum 31 oktober 2008. Als de interne rentevoet structureel onder de 4% komt, zal van een lagere verwachting uitgegaan worden. Vanaf 2014 bedraagt de gedempte rentevoet 3%.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
97
Bijlage I: Franchisebedragen Het Fonds moet rekening houden met het feit dat u later behalve pensioen van het POB, ook AOW van de overheid ontvangt. Daarom wordt bij de berekening van uw pensioen eerst een bedrag afgetrokken van uw pensioengevend (ook wel bruto jaarsalaris) salaris waarover u geen pensioen opbouwt. Dat is de franchise. Franchises Per 1-1-2005 Per 1-1-2006 Per 1-1-2007 Per 1-1-2008 Per 1-1-2009 Per 1-1-2010 Per 1-1-2011 Per 1-1-2012 Per 1-1-2013 Per 1-1-2014 Per 1-1-2015
€ 11.354,40 € 11.566,46 € 11.872,46 € 12.208,97 € 12.465,26 € 12.675,€ 12.898,€ 13.062,€ 13.227,€ 13.449,€ 13.545,-
Maximum pensioengevend salaris Vanaf 2015 is het pensioengevende salaris dat voor pensioenberekeningen mag worden gebruikt gemaximeerd. Boven dit salaris wordt geen pensioen opgebouwd. Per 1-1-2015
€ 100.000,-
NR09_ABTN_versie25-09-2015
98
Bijlage J: Financieel crisisplan 2015 Onderstaand is het Financieel crisisplan opgenomen zoals vastgesteld door het bestuur tijdens de vergadering van 23 juni 2015. Crisisplan 2015 Inleiding In hoofdstuk 12 van deze Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (abtn) (weerstandsvermogen en sturingsmiddelen) zijn de risico’s waaraan het Fonds blootstaat, beschreven. Deze risico’s kunnen ertoe leiden dat de statutaire doelstelling, het uitkeren van pensioenen, nu of op langere termijn in gevaar komt. Het bestuur is in dat geval genoodzaakt aanvullende maatregelen te nemen, aan te duiden als crisismaatregelen. Dit Financieel crisisplan beschrijft wanneer er sprake is van een financiële crisissituatie. Het bevat een beschrijving van de maatregelen die het bestuur op korte termijn effectief zou kunnen inzetten, indien in korte tijd de dekkingsgraad zich zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de strategie van het Fonds in gevaar komt. Het plan geeft de te hanteren kritische ondergrenzen, de te nemen maatregelen en de te volgen communicatie- en besluitvormingsprocessen aan. Beschrijving tekortsituatie Als de beleidsdekkingsgraad per kwartaaleinde lager is dan het Vereist Vermogen op basis van het strategische beleggingsbeleid bevindt het Fonds zich in een situatie van tekort en voldoet het niet langer aan de vereisten van het Vereist Vermogen. Het Fonds stelt in dat geval binnen drie maanden een concreet en haalbaar herstelplan op, waarbij de in dit Financieel crisisplan opgenomen maatregelen worden meegenomen. Indien vier opeenvolgende jaren de beleidsdekkingsgraad van het Fonds onder het Minimaal Vereist Vermogen ligt en de beleidsdekkingsgraad en actuele dekkingsgraad in het vijfde jaar ook onder het Minimaal Vereist Vermogen dreigen te komen, loopt het Fonds het gevaar niet langer aan de Maatregel Minimaal Vereist Eigen Vermogen zoals verwoord in artikel 140 van de Pensioenwet te kunnen voldoen. Beschrijving crisissituatie Het bestuur onderkent dat marktwaardering van de pensioenverplichtingen en de bezittingen met onzekerheid is omgeven. De toekomstige rente is een onzekere factor, evenals de toekomstige levensverwachting. De onzekerheid hieromtrent heeft het bestuur doen besluiten pas crisismaatregelen te treffen als naar oordeel van het bestuur sprake lijkt van een structurele en significante crisissituatie. Het bestuur voert immers een langetermijnbeleid en wenst in het beleid naar alle betrokkenen niet op dagvolatiliteiten te reageren. Dit crisisplan treedt in werking als de statutaire doelstelling tot het uitkeren van pensioenen in gevaar komt. Naar oordeel van het bestuur is er sprake van een crisis(situatie), indien het Minimaal Vereist Vermogen niet meer volledig aanwezig is. Het Minimaal Vereist Vermogen per 31 december 2014 bedraagt 104,1% van de Technische voorzieningen van de nominale pensioenverplichtingen. Het Fonds heeft als ambitie om pensioenen te volledig indexeren op basis van de prijsontwikkeling.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
99
Indien de dekkingsgraad lager is dan 125% is er op grond van het beleidskader geen volledige indexatie mogelijk. Een dekkingsgraad lager dan 125% wordt om deze reden als voorstadium van een crisis aangemerkt. In de communicatie zal rekening worden gehouden met het voorstadium, de situatie dat geen volledige indexatie verleend kan worden. In het voorstadium is het bestuur alert op ontwikkelingen die tot een verdere verslechtering van de dekkingsgraad kunnen leiden. Het beleidskader van het Fonds bevat het richtsnoer voor het premie-, toeslagen- en beleggingsbeleid in het voorstadium. Dit crisisplan richt zich met name op maatregelen in een crisissituatie. Ook de situatie dat de dekkingsgraad binnen een week met minstens 5% daalt wordt als voorstadium van een crisis aangemerkt. In dit geval zal de beleggingscommissie direct bij elkaar komen en met de vermogensbeheerder de situatie op dagbasis monitoren en zich beraden over mogelijk te nemen maatregelen. Dit crisisplan is met name gericht op nominale pensioenaanspraken. In het geval dat de inflatie sterk oploopt, zullen reële pensioenaanspraken meer maatgevend zijn. Via de jaarlijkse actualisering van dit plan (zie paragraaf 9) zal bezien worden of aanpassing van grenzen en maatregelen, door meting in het reële kader, noodzakelijk is. Risico’s De volgende risico’s kunnen volgens het oordeel van het bestuur leiden tot situaties die als financiële crisissituatie kunnen worden aangemerkt: • Een stijging van de technische voorziening (TV), zonder dat hier een gelijke stijging van de beleggingen tegenover staat, zoals: een (langdurige) lage rente waarmee de TV gewaardeerd dient te worden; een wijziging van de methodiek van vaststelling van de TV, zoals bijvoorbeeld de UFRmethodiek; een verhoging van de TV, door verzwaring van de grondslagen voor bijvoorbeeld sterfte, arbeidsongeschiktheid of toekomstige uitvoeringskosten. • Een daling van de waarde van beleggingen bijvoorbeeld door: een daling van de beurskoersen van aandelen; andere daling van waarde van beleggingen, onder invloed van valuta-, krediet- of marktrisico.
Dekkingsgraad waarbij het Fonds er zonder korten niet meer uit kan komen Wanneer de dekkingsgraad zich op enig moment onder het Minimaal Vereist Vermogen bevindt, stelt het Fonds een herstelplan op waarin wordt aangegeven hoe het Fonds binnen de wettelijk gestelde termijnen een dekkingsgraad boven het Minimaal Vereist Vermogen zal bereiken. Het bestuur heeft als onderdeel van dit crisisplan daarnaast een zogenaamde “kritische dekkingsgraad” vastgesteld. Dit is de dekkingsgraad waarbij het Fonds er niet langer in slaagt om binnen de wettelijk gestelde maximale termijnen de technische voorzieningen en het Minimaal Vereist Eigen Vermogen van waarden te voorzien, zonder de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden of de aangesloten werkgevers onevenredig te schaden en tot het korten van pensioenaanspraken over te moeten gaan. Het niveau van de kritische dekkingsgraad is onder andere afhankelijk van de rentetermijnstructuur en de verwachte meerrendementen op enig moment.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
100
Het verwachte meerrendement hangt af van het beleggingsbeleid. Als regel geldt dat het bestuur een beleggingsmix aanhoudt, die onafhankelijk is van de dekkingsgraad. Op basis van de huidige omstandigheden wordt dit meerrendement ingeschat op circa 1,5%. Er kunnen ook scenario’s zijn dat het meerrendement lager wordt bepaald. Ook het scenario van 0,5% meerrendement is berekend. Op basis van de ALM-studie (2015) in voorbereiding op het nFTK is dan de kritische dekkingsgraad bepaald op 91%, per 1 januari 2015. Naast de berekening van de kritische dekkingsgraad op basis van de ALM-studie is een indicatieve aanvullende scenarioberekening gemaakt. In de volgende tabellen is de kritische dekkingsgraad voor een aantal scenario’s opgenomen uitgaande van een wettelijke hersteltermijn naar het Vereist Vermogen van tien jaar. Hierbij is uitgegaan van het maximale premieniveau van 20%, in overeenstemming met het beleidskader, en, indien van toepassing, de gesplitste kortingsregeling waarbij de jaarlijkse (nieuwe) pensioenopbouw wordt verminderd (zoals beschreven in paragraaf 3). In de scenario’s is aangenomen dat er geen toeslagverlening wordt toegekend. Er kunnen ook scenario’s zijn dat het meerrendement op de rentetermijnstructuur lager is dan 2,0%. Ook het scenario van 1,0% meerrendement is berekend.
Kritische dekkingsgraad bij een hersteltermijn van tien jaar Rekenrente 2% 3% 4%
Verwacht meerrendement op de rentetermijnstructuur 1,0% 2,0% 102% 92% 99% 89% 95% 85%
Voorbeeld: bij een herstelperiode van tien jaar, een rekenrente van 3% en een verwacht meerrendement van 2,0% is de kritische dekkingsgraad 90%.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
101
Kritische dekkingsgraad bij een hersteltermijn van 1 jaar Rekenrente 2% 3% 4%
Verwacht meerrendement op de rentetermijnstructuur 0,5% 1,5% 103% 102% 103% 102% 102% 101%
Voorbeeld: bij een herstelperiode van één jaar, een rekenrente van 3% en een verwacht meerrendement van 1,5% is de kritische dekkingsgraad 102%. In geval van een crisissituatie zal, afhankelijk van de (resterende) hersteltermijn, rekenrente en het meerrendement, bezien worden welke kritische dekkingsgraad van toepassing is. Het beleggingsbeleid van het Fonds is zodanig ingericht, dat in principe de dekkingsgraad nooit lager wordt dan 95%. Het uitgangspunt is dan dat in noodsituaties een korting nooit hoger zal uitvallen dan circa 5%. (zie ook paragraaf 3). Hieronder volgt ten slotte nog een tabel waarin per dekkingsgraad de te verwachten kortingspercentages na 3 jaar zijn opgenomen. Hierbij is uitgegaan van een rekenrente van 3% en een verwacht meerrendement op de rentetermijnstructuur van 1,5%: Dekkingsgraad 98% 95% 90% 85%
Verwachte dekkingsgraad na 3 jaar 104% 101% 96% 91%
Kortingspercentage 0% 3% 8% 13%
Maatregelen die ter beschikking staan Het bestuur is in het geval van een crisissituatie genoodzaakt maatregelen te nemen, aan te duiden als crisismaatregelen. Het bestuur heeft alle mogelijke crisismaatregelen onderzocht en besproken wat heeft geresulteerd in de volgende bevindingen: 1) Premieverhoging Het bestuur is bevoegd tot jaarlijkse premievaststelling van de premiehoogte voor de aangesloten werkgevers. Het bestuur houdt hierbij rekening met de draagkracht van deze werkgevers en de “maatschappelijke norm” voor de hoogte van de pensioenbijdrage aan bedrijfstakpensioenfondsen. Specifiek voor de Bibliotheeksector geldt een scenario van krimp en bezuinigingen, waardoor de beschikbare middelen voor pensioen beperkt zijn. Om deze reden heeft het bestuur een maximale premiebijdrage van 20% van de salarissom ingesteld. In geval van een crisissituatie is wel het uitgangspunt dat deze bijdrage daadwerkelijk geheven zal worden. 2) Bijstorting aangesloten werkgevers Zoals toegelicht onder het voorgaande punt is de jaarlijkse pensioenbijdrage van de aangesloten werkgevers beperkt. Deze maatregel kan dan ook niet als crisismaatregel worden ingezet door het bestuur.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
102
3) Beperken of niet toekennen van toeslagen Het geheel of gedeeltelijk achterwege laten van de voorwaardelijke toeslagverlening van de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt niet als crisismaatregel aangemerkt, maar als een regulier onderdeel van de pensioenregeling. 4) Toepassen gesplitste kortingsregeling (zonder premie te verlagen) In 2012 is het pensioenreglement aangepast, zodat op grond van dit pensioenreglement de gesplitste kortingsregeling kan worden ingezet, indien de premie niet kostendekkend is. Het betreft dan de nieuwe pensioenopbouw voor één jaar, na dat jaar is (indien mogelijk) weer de reguliere opbouw van toepassing. Het bestuur zal van deze maatregel gebruik maken indien de bijdrage van 20% niet toereikend is voor een kostendekkende premie. Het uitgangspunt is in dit geval dat de opbouw slechts zodanig wordt beperkt, dat de premie exact weer kostendekkend wordt. 5) Versoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen) In eerste instantie zal bij een tekort op de kostendekkende premie de maatregel onder 4 worden toegepast. Pas indien dit structureel niet toereikend mocht zijn zal de regeling worden versoberd. Deze versobering wordt niet als crisismaatregel aangemerkt. 6) Aanpassen beleggingsbeleid In het geval van een crisissituatie zal nader naar het beleggingsbeleid worden gekeken. In principe blijft het uitgangspunt dat een gelijk beleggingsrisico genomen wordt als voor de crisissituatie, zoals beschreven in paragraaf 2 van de abtn. Het bestuur voert immers een lange termijn beleid, zoals toegelicht in paragraaf 1 van de abtn. Een vermindering van het beleggingsrisico in een crisissituatie zou ertoe leiden dat mogelijke herstelkracht wordt verminderd. 7) Korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten Het bestuur ziet deze maatregel als absolute noodmaatregel. De pensioenaanspraken en pensioenrechten van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden in dit geval procentueel evenveel (uniform) gekort. Er wordt niet meer gekort dan strikt nodig is om voldoende te kunnen herstellen. Als de beleidsdekkingsgraad vijf jaar opeenvolgend onder het minimaal vereist vermogen ligt, wordt ineens en onvoorwaardelijk gekort.
In het kort kan dus gesteld worden dat als eerste een beroep wordt gedaan op een premieverhoging naar 20%, zoals gesteld onder punt 1, eventueel in combinatie met de gesplitste kortingsregeling, zoals gesteld onder punt 4. Indien dit niet voldoende is voor herstel, zal als ultieme noodmaatregel de korting als gesteld onder punt 7 worden ingezet. De gesplitste kortingsregeling wordt feitelijk niet als crisismaatregel ingezet, maar waarborgt dat de premie in alle gevallen kostendekkend blijft (ook bij lage rente). Een overzicht van de mogelijke maatregelen in geval van een crisis is opgenomen in de bijlage van dit crisisplan. Het beleggingsbeleid van het Fonds is zodanig ingericht, dat in principe de dekkingsgraad nooit lager wordt dan 95%. Er is sprake van uitzonderlijke omstandigheden als de dekkingsgraad toch onder de 95% belandt. In deze situatie zal het bestuur nieuwe afwegingen maken, op basis van die uitzonderlijke omstandigheden.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
103
Mate inzetbaarheid van de maatregelen De mogelijkheid tot het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten is opgenomen in artikel 45, lid 2 van de statuten en artikel 31 van het pensioenreglement geldend per 1 januari 2015. Het bestuur verwacht dat het deze maatregel ook daadwerkelijk zal kunnen inzetten, mede gegeven het feit dat andere fondsen deze maatregel al hebben ingezet en hiermee een maatschappelijk klimaat voor korting is geschapen. Ook de maatregelen als beschreven onder punt 1, 4 en 5 van de voorgaande paragraaf kunnen naar oordeel van het bestuur daadwerkelijk ingezet. Gegeven het karakter van het bedrijfstakpensioenfonds is het bestuur immers de partij die formeel verantwoordelijk is voor de besluitvorming, waarbij vanzelfsprekend wel overleg met en raadpleging van betrokkenen (zoals CAO-partijen) plaatsvindt. Via communicatie (zie paragraaf 7) wordt al vooraf het crisisplan gedeeld, waarmee draagvlak ontstaat indien daadwerkelijke toepassing noodzakelijk is. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de inzetbaarheid van alle maatregelen die ter beschikking van het bestuur staan. Maatregel
Pensioenreglement
Statuten
Uitvoeringsreglement
abtn
Inzet en prioriteit
Premieverhoging
-
-
II
Hoofdstuk 11
Regulier beleid, inzet
en 12
conform het beleidskader Regulier beleid, inzet conform het
Beperken of niet toekennen van
IX
-
VII
Hoofdstuk 9 en 12
Toepassen gesplitste kortingsregeling
V.3
-
-
-
2e crisismaatregel
Versoberen
-
Artikel 45
-
-
3e crisismaatregel
-
Hoofdstuk 10 en 12
1e crisismaatregel, waarschijnlijk geen
toeslagen
beleidskader
pensioenregeling Aanpassen beleggingsbeleid
lid 1 -
-
aanpassing Korten aanspraken en rechten
I.3.3 en X.2.4
Artikel 45 lid 1
-
Hoofdstuk 12
4e crisismaatregel
Indicatie financiële effect van de maatregelen Premieverhoging De maximale premie van 20% is kostendekkend bij een renteniveau tot circa 2,5%. Onder dit renteniveau zou in principe de gesplitste kortingsregeling ingezet dienen te worden. Tot dit renteniveau komt dan uitsluitend de solvabiliteitsbijdrage beschikbaar voor herstel, hetgeen tot een jaarlijks herstel van circa 0,3% dekkingsgraad leidt. Bij een hogere rente dan 2,5% draagt de maximale premie meer bij aan herstel. Zo is de jaarlijkse bijdrage bij een rente van 4% zo’n 1% per jaar.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
104
Het effect van de heffing van een jaarpremie van 20% op het herstel van de dekkingsgraad (het effect is in belangrijke mate afhankelijk van de marktrente): Marktrente 2,0% 2,5% 3,0% 4,0%
Herstel van de dekkingsgraad 0,3%-punt 0,3%-punt 0,5%-punt 0,9%-punt
Korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten De noodmaatregel van korten draagt het meest krachtig bij aan herstel. Een uniforme korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten van 1% voor deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden betekent bij een dekkingsgraad van 100% een stijging van de dekkingsgraad met circa 1%. Bij een lagere dekkingsgraad daalt de sturingskracht van de kortingsmaatregel evenredig. Bij een 90% dekkingsgraad bijvoorbeeld, stijgt de dekkingsgraad met 0,9% bij een uniforme korting van 1%. Het effect van uniforme korting van de opgebouwde pensioenen van 1% op het herstel van de dekkingsgraad (het effect is afhankelijk van de dekkingsgraad): Dekkingsgraad 100% 90% 80%
Herstel van de dekkingsgraad 1%-punt 0,9%-punt 0,8%-punt
Evenwichtige belangenafweging Het bestuur maakt voor wat betreft de korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten geen onderscheid tussen de verschillende groepen. Naar mening van het bestuur is dit een evenwichtige verdeling van de lasten. Het bestuur realiseert zich dat pensioengerechtigden geen verdiencapaciteit meer hebben en hierdoor in eerste instantie zwaarder getroffen lijken dan de deelnemers en gewezen deelnemers. Het uitsluiten of beperken van korting voor pensioengerechtigden zou echter een te zwaar beslag leggen op de solidariteit. Voor wat betreft de gesplitste kortingsregeling en versobering pensioenopbouw zou een verdere beperking van de pensioenopbouw dan noodzakelijk voor kostendekkendheid, tot sneller herstel leiden. Dit vergt naar oordeel van het bestuur een te zware bijdrage van de deelnemers. Het is immers niet duidelijk hoe lang de crisissituatie aanhoudt of mogelijk nog verergert. In deze gevallen zullen de al lager vastgestelde nieuwe aanspraken van de deelnemers nog verder onder druk komen te staan. De maximale premie is de enige maatregel die direct de aangesloten werkgevers raakt. Om de bedrijfsactiviteiten niet in gevaar te brengen is het bestuur van mening dat de aangesloten werkgevers geen grotere bijdrage gevraagd kan worden. Het niet toekennen van toeslagen raakt, net als een eventuele korting, alle deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Naar oordeel van het bestuur is hiermee sprake van evenwichtigheid. Weliswaar zijn de pensioengerechtigden de enige partij waarvoor het direct het uitgavenpatroon kan raken, maar het uitsluiten van deze groep speculeert naar oordeel van het
NR09_ABTN_versie25-09-2015
105
bestuur teveel op toekomstig herstel. Ook als dit herstel niet optreedt, dient het Fonds aantrekkelijk te blijven voor (jongere) deelnemers. De deelnemers zijn wel de enige partij die een bijdrage leveren via gekorte opbouw bij een gesplitste kortingsregeling. Het bestuur is van mening dat dit uitlegbaar is, daar de gestegen prijs van pensioen niet ten laste van eerdere generaties mag komen. Communicatie met belanghebbenden Het crisisplan wordt vastgesteld in de bestuursvergadering. De (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden zullen daarna worden geïnformeerd over (de hoofdlijnen van) het crisisplan middels berichtgeving tijdens voorlichtingsbijeenkomsten en in het jaarverslag. De abtn is opgenomen op de website van het Fonds, waarmee het crisisplan openbaar is. In het geval van een crisis zoals gedefinieerd onder paragraaf 1 zal het bestuur met de toezichthouder communiceren op de daarvoor voorgeschreven wijze en met inachtneming van de daarvoor voorgeschreven termijnen. Indien een korting noodzakelijk is, zal iedereen binnen het fonds hiervan schriftelijk op de hoogte worden gesteld, uiterlijk een maand voordat deze wordt toegepast. In geval dat een korting noodzakelijk mocht zijn, zullen voorlichtingsbijeenkomsten voor alle betrokkenen worden georganiseerd. In onderstaande tabel wordt weergegeven hoe het Fonds zal communiceren over het crisisplan en in de verschillende stadia van een crisis. Het Fonds onderscheidt drie externe doelgroepen die om een eigen benadering kunnen vragen namelijk: A. deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden; B. aangesloten werkgevers; C. toezichthouders (DNB en AFM). De media worden niet actief benaderd door het Fonds.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
106
Communicatiefase
Hoofdboodschap
Moment van communiceren per
Kanalen / middelen per
doelgroep
doelgroep
Fase 1:
* Bestaan en doel van crisisplan
A) Binnen tien weken
In het jaarverslag en voorts
Communicatie over het
* Inhoud op hoofdlijnen:
B) Binnen tien weken
A) Website, nieuwsbrief en
crisisplan
belangrijkste maatregelen inclusief
C) Binnen twee weken
tijdens algemene
gevolgen voor belanghebbenden,
voorlichtingsbijeenkomsten van
te weten
POB
o Regulier beleid
B) Website
o Inzet maatregelen waaronder
C) Brief
toeslag, premie en regeling o Korten van de aanspraken * Belangenafweging Fase 2:
* Verslechtering financiële
A) Binnen tien weken
A) Brief/website/
Aanvang crisissituatie
situatie fonds
B) Binnen twee weken
nieuwsbrief
* Mogelijke maatregelen
C) Onverwijld
B) Brief/website
inclusief gevolgen voor
C) Brief
belanghebbenden * Belangenafweging Fase 3:
* Financiële situatie
Binnen twee weken na besluit
A) Brief/website/
Bestuursbesluit(en) over
* Maatregel(en) die genomen
bestuur.
nieuwsbrief
maatregelen
worden
Een korting wordt uiterlijk een
Mocht een korting noodzakelijk
* Gevolgen van de maatregelen
maand voordat deze wordt
blijken, dan zullen voorlichtings-
voor belanghebbenden
toegepast gemeld aan deelnemers,
bijeenkomsten worden
* Evenwichtige verdeling en
gewezen deelnemers en
georganiseerd.
belangenbehartiging
pensioengerechtigden
B) Brief/website
* Verwachtingen
C) Brief
Fase 4:
* Verbetering financiële situatie
Binnen twee weken na besluit
A) Brief/website/
Ongedaan maken maatregelen
* Maatregelen (gedeeltelijk)
bestuur
nieuwsbrief
ongedaan gemaakt
B) Brief/website
* Gevolgen van het ongedaan
C) Brief
maken van de maatregelen voor de deelnemer * Evenwichtige verdeling en belangenbehartiging
Ten aanzien van fase 4, het ongedaan maken van de genomen crisismaatregelen, het volgende. Beleid ongedaan maken crisismaatregelen Wanneer de beleidsdekkingsgraad de indexatiedekkingsgraad (2015: 125%) heeft overschreden zal de toegepaste korting van de pensioenaanspraken (gedeeltelijk) ongedaan worden gemaakt. De pensioenaanspraken en pensioenrechten van actieve deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden in dit geval procentueel evenveel (uniform) gecompenseerd. Bij de compensatie zal ervoor worden gezorgd dat het inhalen van kortingen geen gevolgen heeft voor toeslagverlening in de toekomst en ten hoogste 1/5 deel van het vermogen wat beschikbaar is wordt aangewend. Er wordt maximaal éénmaal per jaar gecompenseerd. De compensatie van de toegepaste korting krijgt voorrang op een eventuele inhaalindexatie. De “oudste” korting, echter niet meer dan vijf jaar oud, wordt als eerste gecompenseerd. Bij een langere periode zal geen compensatie meer plaatsvinden.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
107
Bovenstaand beleid is de leidraad. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks over het al dan niet compenseren van de toegepaste korting. Besluitvormingsproces In het geval van een crisissituatie treedt het bestuur onderling binnen één week in overleg. Het bestuur zal handelen conform de wettelijk gestelde termijnen voor een herstelplan en op basis van het gestelde in dit crisisplan. Onderstaand wordt per maatregel weergegeven welke partijen betrokken worden in het besluitvormingsproces en hoe de procesgang in grote lijnen verloopt. Tevens is per maatregel een bandbreedte weergegeven van de tijdsspanne die nodig zal zijn om tot zorgvuldige besluitvorming te komen. Toepassing van de gesplitste kortingsregeling, de aanpassing van het beleggingsbeleid en korten van pensioenen zijn crisismaatregelen, de andere maatregelen zijn onderdeel van het reguliere bestuursbeleid. Maatregel
Betrokken partijen
Beschrijving proces
Tijdslijn
Premieverhoging
Bestuur
Jaarlijkse premievaststelling
1-2 maanden, op basis van
door bestuur
peildatum 31 oktober
Jaarlijkse vaststelling
1-2 maanden, op basis van
toeslagpercentage door
peildatum 31 oktober
Beperken of niet toekennen
Bestuur
van toeslagen
bestuur Toepassen gesplitste
Bestuur
Aanpassen pensioenopbouw
kortingsregeling Versoberen pensioenregeling
1-2 maanden, op basis van peildatum 31 oktober
Sociale partners/ bestuur
Aanpassen regeling in
1-3 maanden
overleg met sociale partners Aanpassen beleggingsbeleid
Bestuur/beleggingscommissie/
Aanpassen beleggingsbeleid
vermogensbeheerder
na advisering
1-2 maanden
beleggingscommissie, vermogensbeheerder en mogelijk ALM specialist Korten aanspraken en rechten
Bestuur
Korten pensioenen
1-2 maanden, op basis van evaluatie herstelplan
Beoordeling actualiteit Het bestuur zal het crisisplan opnemen als vast agendapunt voor de jaarlijkse bestuursvergadering in maart/april. In deze vergadering zal het crisisplan worden besproken en zal een toetsing aan de actualiteit plaatsvinden.
NR09_ABTN_versie25-09-2015
108
BIJLAGE BIJ HET CRISISPLAN Overzicht van de mogelijke maatregelen in geval van crisis Fase
Natuurlijk herstel mogelijk
Korting noodzakelijk
Premie als percentage
Toeslagverlening actieven,
salarissom
pensioengerechtigden en slapers (prijsindex)
De beleidsdekkingsgraad is lager dan het VV maar ten
20% Beperking nieuwe
0%
minste gelijk aan de kritische dekkingsgraad.
pensioenopbouw als de premiebijdrage niet
Dynamische Het beleggin
kostendekkend is.
dat een voor onderschred
Dekkingsgraad in %
Beleggingen
Matching po Return porte
De beleidsdekkingsgraad is lager dan de kritische
20% Beperking nieuwe
Korting van de opgebouwde pensioenen (minimaal
Matching po Return porte
dekkingsgraad maar ten minste gelijk aan de
pensioenopbouw als de premiebijdrage niet
tijdsevenredig). Als de beleidsdekkingsgraad vijf
Dynamische Het beleggin
dekkingsgraad waarbij heroverweging noodzakelijk
kostendekkend is.
jaar opeenvolgend onder het minimaal vereist vermogen wordt
dat een voor onderschred
wordt. Of
ineens en onvoorwaardelijk gekort
De beleidsdekkingsgraad ligt vijf jaar opeenvolgend onder het minimaal vereist vermogen Heroverweging
De dekkingsgraad ligt onder de 95% of met korting kan
Er is sprake van uitzonderlijke omstandigheden. Het Bestuur moet nieuwe afwegingen maken.
geen herstel worden bereikt.
Toelichting: • Dit overzicht is bedoeld als leidraad voor het bestuur. Het is geen automatisme. • Het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is zodanig ingericht, dat in principe de dekkingsgraad nooit lager wordt dan 95%. Als de dekkingsgraad lager is, zal het bestuur nieuwe afwegingen maken (heroverweging). • Als ook na toepassing van een korting geen herstel kan worden bereikt, zal het bestuur nieuwe afwegingen maken (heroverweging). • Beperking pensioenopbouw is geen noodmaatregel. Deze is voor de volledigheid opgenomen omdat het waarschijnlijk is dat deze maatregel in een crisis ook moet worden toegepast. • In geval van een crisissituatie zal, afhankelijk van de (resterende) hersteltermijn, de rekenrente en het meerrendement, bezien worden welke kritische dekkingsgraad van toepassing is. De kritische dekkingsgraad is dus afhankelijk van de omstandigheden. Beleid voor het ongedaan maken van een toegepaste korting Dekkingsgraad in %
NR09_ABTN_versie 25-09-2015
Toeslagverlening actieven, pensioengerechtigden en slapers (prijsindex)
109
De dekkingsgraad is hoger dan
De toegepaste korting van de pensioenaanspraken en pensioenrechten zal
de indexatiedekkingsgraad (2015: 125%)
(gedeeltelijk) ongedaan worden gemaakt. De pensioenaanspraken en pensioenrechten van actieve deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden in dit geval procentueel evenveel (uniform) gecompenseerd. Bij de compensatie zal ervoor worden gezorgd dat het inhalen van kortingen geen gevolgen heeft voor toeslagverlening in de toekomst en ten hoogste 1/5 deel van het vermogen wat beschikbaar is wordt aangewend. Er wordt maximaal éénmaal per jaar gecompenseerd. De compensatie van de toegepaste korting krijgt voorrang op een eventuele inhaalindexatie. De “oudste” korting, echter niet meer dan vijf jaar oud, wordt als eerste gecompenseerd.
Toelichting: • Bovenstaand beleid is de leidraad. Het bestuur beslist jaarlijks over het al dan niet compenseren van de toegepaste korting.
NR09_ABTN_versie 25-09-2015
110
Bijlage K: Dispensatieprocedure Onderstaand is de dispensatieprocedure opgenomen zoals vastgesteld door het bestuur tijdens de vergadering van 9 oktober 2013. Dispensatieprocedure Stichting Pensioenfonds Openbare Bibliotheken (POB) is een wettelijk verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds (Bpf). Werknemers die werkzaam zijn bij ondernemingen die onder de verplichtstelling vallen nemen verplicht deel aan het POB, tenzij het bestuur van het POB vrijstelling aan de onderneming heeft verleend. De mogelijkheden voor vrijstelling worden bepaald door de regels inzake vrijstelling op grond van het Vrijstellings- en boetebesluit wet Bpf 2000. In de gevallen waarin vrijstelling verleend kan worden, geldt de eis dat de eigen regeling minimaal actuarieel en financieel gelijkwaardig is aan de regeling van POB. De uitzonderingen die hierop worden gevormd betreffen de vrijstelling op grond van eigen CAO de vrijstelling voor een groepspensioenregeling en de vrijstelling wegens onvoldoende beleggingsrendement. Bij de laatste vrijstelling moeten minimaal gelijke aanspraken worden ontleend aan de vrij te stellen regeling. In dit document wordt de dispensatieprocedure en de rolverdeling van betrokken partijen beschreven. De essentie van het vrijstellingsbeleid is, dat de beoordeling van gelijkwaardigheid in eerste instantie op basis van een zogenaamde kwalitatieve toets kan plaatsvinden als het Bpf en de vrij te stellen onderneming daar overeenstemming over kunnen bereiken. In geval van twijfel bij de vrij te stellen onderneming of het bestuur wordt alsnog een actuariële en financiële gelijkwaardigheidtoets toegepast, volgens de regels van eerder genoemd besluit. Die toets houdt in dat voor een normbestand op basis van overeen te komen veronderstellingen een vergelijking wordt gemaakt tussen de contante waarde van de toekomstige uitkeringenstroom van de niet-voorwaardelijke elementen van de regeling van het POB en van de pensioenregeling van de vrij te stellen onderneming, maar inclusief de toeslagenregeling. Indien de contante waarde van laatstgenoemde ten minste 95% bedraagt van de contante waarde van de POB-regeling verleent het bestuur vrijstelling. De dispensatieprocedure kent de volgende stappen: 1. De onderneming vraagt vrijstelling aan, waarbij aangegeven wordt voor welke werknemers vrijstelling wordt gevraagd (bijvoorbeeld alle huidige medewerkers, een deel van de huidige medewerkers, alle medewerkers die in dienst zijn of in dienst treden tijdens de resterende looptijd van het contract). Het verzoek dient uiterlijk 6 maanden nadat één van de bovenstaande situaties die resulteren in toepasbaarheid van deze dispensatieprocedure zich heeft voorgedaan, te worden ingediend. Als dat niet gebeurt, wordt in beginsel geen vrijstelling verleend. 2. De onderneming overlegt bij het verzoek de volgende documenten: • Het pensioenreglement; • De uitvoeringsovereenkomst; • Gegevens waaruit blijkt welke middelen beschikbaar zijn/komen voor toeslagverlening;
NR09_ABTN_versie 25-09-2015
111
• •
Een gemotiveerde verklaring van gelijkwaardigheid door een actuaris (eventueel actuaris van de verzekeringsmaatschappij); Het betreffende (potentiële) deelnemersbestand van de onderneming, met hierin per deelnemer per berekeningsdatum de volgende gegevens opgenomen: Geslacht, Geboortedatum, Full time pensioengevend salaris, Huidig parttimepercentage, Bereikte deelnemerstijd bij huidige pensioenuitvoerder, Partner (ja/nee).
3. Het secretariaat van de pensioencommissie (de administrateur) controleert of het verzoek volledig en gemotiveerd is en of de onderneming onder de verplichtstelling valt. 4. Op verzoek en voor rekening van de onderneming wordt een adviesgesprek gevoerd met de onderneming om de voor- en nadelen van vrijstelling versus aansluiting bij het Bpf met de onderneming door te nemen. 5. De gelijkwaardigheid wordt getoetst door de actuarieel adviseur van het Fonds. De administrateur levert de onder 2 bedoelde informatie aan de actuarieel adviseur. De administrateur levert uitsluitend de gevallen aan waarvoor de verplichtstelling van toepassing is en waarvoor een gelijkwaardigheidstoets noodzakelijk is. 6. Indien er twijfel bestaat over de gelijkwaardigheid op basis van een kwalitatieve toets of geen overeenstemming daarover wordt bereikt, volgt een gelijkwaardigheidberekening op basis van de eerder beschreven vrijstellingsrichtlijnen, die zijn gebaseerd op de regels voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Vanwege de hogere kosten die hiermee gemoeid zijn, wordt deze berekening zoveel mogelijk vermeden. 7. De actuarieel adviseur van het Fonds levert de bevindingen aan de pensioencommissie aan. De pensioencommissie adviseert vervolgens het bestuur. Het bestuur besluit vervolgens over het verzoek. Indien het vrijstellingsverzoek wordt afgewezen, treedt de onderneming alsnog toe tot het fonds per de wettelijk vereiste datum en is de onderneming premie verschuldigd vanaf het moment dat de onderneming verplicht is toe te treden. De kosten van de procedure worden gedragen door de verzoekende onderneming. Vooraf wordt de onderneming door de administrateur in kennis gesteld van de hoogte van deze kosten . Invulling vrijstellingsbeleid 1. Het overgangsrecht bij POB (hoofdstuk XI pensioenreglement) wordt niet meegewogen in de gelijkwaardigheidtoets. In het verleden is immers niet op gelijkwaardigheid getoetst en op moment van toetsing is geen verkrijging van deze aanspraak meer mogelijk, aangezien men geen deelnemer was in 2007. Eventueel overgangsrecht bij het de verzoekende partij wordt wel in de toetsing betrokken. 2. In de gelijkwaardigheidstoets wordt de pensioenopbouw voor actieve deelnemers beoordeeld. Actieve deelnemers zonder een arbeidscontract worden niet meegenomen in deze toets.
NR09_ABTN_versie 25-09-2015
112
3. Naar keuze van de onderneming kan ook vrijstelling verleend worden voor een gesloten groep werknemers. Deze gesloten groep werknemers bestaat uit de werknemers die op de datum waarop de vrijstelling eventueel verleend wordt, al in dienst van de werkgever waren. De gelijkwaardigheideis blijft in deze situatie van kracht. Deze vrijstelling kan te allen tijde worden ingeleverd. Na inlevering van de vrijstelling wordt geen hernieuwde vrijstelling verleend. 4. Voor beschikbare premieregelingen wordt de gelijkwaardigheid getoetst aan genormeerde beschikbare premiestaffels die worden afgeleid van de door het Ministerie van Financiën gepubliceerde staffels (per besluit van 21 december 2009, Stcrt. 20523). Nadere voorwaarden daarbij zijn: • Indien de beschikbare premies tijdens de opbouwfase worden aangewend voor inkoop van pensioen, wordt daarbij de toeslagenregeling meegewogen voor de toets op gelijkwaardigheid; • Indien de deelnemers zelf het beleggingsrisico dragen, wordt verondersteld dat de toeslagen van aanspraken en ingegane pensioenen uit de te behalen overrendementen kunnen worden gefinancierd. • De grondslagen voor vaststelling van de staffel zijn van essentieel belang voor borging van de gelijkwaardigheid. Met name de rekenrente speelt hier een belangrijke rol. 5. In het bestuursbesluit worden de volgende eisen opgenomen: • De pensioenregeling dient te voldoen aan de eisen van de Pensioenwet. Het bestuur hecht met name waarde aan de zorgplicht en informatieplicht voor pensioenfondsen/verzekeraars die een DC-regeling uitvoeren (artikel 52 PW). • In geval van een geïndexeerde middelloonregeling mag het indexatiepercentage niet structureel lager zijn dan het indexatiepercentage van het Bpf, tenzij de regeling op andere elementen voldoende compensatie biedt; • In het geval dat een vrijgestelde onderneming de pensioenregeling materieel wijzigt, dient deze onderneming het Bpf hierover te informeren en een door de actuaris ondertekende gelijkwaardigheidverklaring betreffende de gewijzigde pensioenregeling te overleggen. De vrijstelling wordt in geval van gelijkwaardigheid gecontinueerd. Ter controle stuurt het Bpf jaarlijks een standaardverklaring naar de vrijgestelde ondernemingen. Middels ondertekening hiervan verklaart de onderneming dat de regeling niet materieel gewijzigd is; • In het geval dat het Bpf de pensioenregeling materieel wijzigt, zullen de vrijgestelde ondernemingen hierover geïnformeerd worden. Het bestuur beslist per geval of alle ondernemingen opnieuw een door de actuaris ondertekende gelijkwaardigheidverklaring dienen te overleggen. 6. Iedere vijf jaar of zoveel eerder als nodig dienen alle vrijgestelde ondernemingen een door de actuaris ondertekende gelijkwaardigheidverklaring in te dienen. Daarbij zal tevens informatie dienen te worden overlegd over de toegekende indexatiepercentages in de afgelopen vijf jaar.
NR09_ABTN_versie 25-09-2015
113
Bepaling gelijkwaardigheid Voor de bepaling van de gelijkwaardigheid gelden de volgende regels: a. Het werknemersbestand van de onderneming geldt als uitgangspunt. b. De gelijkwaardigheid wordt beoordeeld op het totale werknemersbestand. De contante waarde van de uitkeringenstroom van het totale werknemersbestand dient ten minste 95% te zijn van de contante waarde van de Bpf-regeling. Vuistregels gelijkwaardigheid voor werknemers Indicatie van gelijkwaardigheid bij defined benefitregelingen In de tweede kolom zijn de elementen van de pensioenregeling van het Bpf weergegeven. In de derde kolom is per element een mogelijke afwijking van de Bpf-regeling genoemd, met daarbij een indicatie van andere elementen in de ondernemingsregeling, die voor de gelijkwaardigheid van het totaal van de regeling compenserend werken. Pensioenelement
Norm
Compensatie
Pensioensysteem
Middelloon met na-indexatie
Beschikbare premie: zie volgende paragraaf
Opbouwpercentage levenslang
1,875%
Opbouw te compenseren door
ouderdomspensioen
eindloonsysteem, of lagere franchise + extra salariselementen
Opbouwperiode levenslang ouderdomspensioen
Vanaf toetreding tot en met 67 jaar
Opbouw vanaf 25 jaar toegestaan bij hoger opbouwpercentage
Pensioengevend salaris
geldende vaste salaris, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering;
Exclusief vakantietoeslag te compenseren door hoger
Franchise
€ 13.545,- (2015)
Pensioenleeftijd
67 jaar
opbouwpercentage Hogere franchise te compenseren door extra salariselementen en hoger opbouwpercentage Hogere pensioenleeftijd toegestaan indien hoger opbouwpercentage en flexibele pensioenleeftijd (40 jaar opbouw) Partnerpensioen
Kapitaalbasis, 70% van (bereikbare) ouderdomspensioen
Risicobasis te compenseren door hoger opbouwpercentage ouderdomspensioen
Wezenpensioen
14% van bereikbare ouderdomspensioen
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Excedentpensioen boven WIAmaximum
Indexatie
Op basis van consumentenprijsindex alle huishoudens, voor zo ver de
Afwijkingen toegestaan
Andere prijsindex is toegestaan
middelen van het fonds het toelaten
NR09_ABTN_versie 25-09-2015
114
Indicatie van gelijkwaardigheid bij beschikbare premieregelingen Voor de gelijkwaardigheidtoets van beschikbare premieregelingen wordt de gelijkwaardigheid getoetst aan genormeerde beschikbare premiestaffels, die worden afgeleid van het besluit van 21 december 2009, Stcrt. 20523. Daarbij is de pensioenregeling van het Bedrijfstakpensioenfonds zoveel mogelijk vertaald in een beschikbare premieregeling op basis van de grondslagen zoals die in dit besluit zijn opgenomen. De pensioengrondslag en de franchise worden daarbij vastgesteld conform de Bedrijfstakpensioenfondsregeling. De rekenrente is vooralsnog op 3% gesteld. Dit niveau wordt periodiek bezien, om te borgen dat de staffel naar verwachting globaal gelijke pensioenuitkomsten aan de POB-regeling. Bij de staffel voor ouderdomspensioen en partnerpensioen in de eerste kolom is rekening gehouden met een regeling die als volgt is vormgegeven: • De beschikbare premie wordt gebruikt ter financiering van ouderdomspensioen, partnerpensioen en premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid; • Bij overlijden na pensioendatum bedraagt het partnerpensioen 70% van het ingekochte ouderdomspensioen; • Bij overlijden tijdens het deelnemerschap is een partnerpensioen op risicobasis verzekerd van minimaal 1,3125% van de pensioengrondslag per te bereiken deelnemersjaar op basis van een middelloonsysteem; • De kosten verband houdend met de uitvoering komen niet ten laste van de beschikbare premie, met uitzondering van de reguliere kosten van vermogensbeheer zoals deze verwerkt zijn in de koersen van de fondsen waarin de deelnemers kunnen beleggen; • Premies voor risicodekkingen als premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid worden niet uit de beschikbare premie gefinancierd. De premie voor het partnerpensioen op risicobasis wordt hierbij niet gefinancierd uit de beschikbare premie. Voor het wezenpensioen wordt verondersteld dat de werkgever een regeling treft die vergelijkbaar is met het wezenpensioen van de Bedrijfstakpensioenfondsregeling. Ook de premie hiervoor wordt niet gefinancierd uit de beschikbare premie. Staffel beschikbare premies voor pensioenleeftijd 65 jaar Premie voor OP en direct ingaand tijdsevenredig NP Leeftijd
% pensioengrondslag
21-24
11,7
25-29
13,2
30-34
15,3
35-39
17,6
40-44
20,3
45-49
23,4
50-54
27,1
55-59
31,4
60-64
36,6
NR09_ABTN_versie 25-09-2015
115
Compensatie verzekeringstechnisch nadeel POB is gerechtigd, op grond van Vrijstellings- en boetebesluit Wet BPF, om een compensatie te vragen voor verzekeringstechnisch nadeel bij vrijstelling. Het Fonds zal in principe deze compensatie heffen, waarbij de volgende randvoorwaarden worden gehanteerd: 1. Het premievolume van de verzoekende werkgever bedraagt minimaal € 100.000,- en 2. Bij het deelnemersbestand van de verzoekende werkgever is sprake van een naar aanspraken gewogen gemiddelde leeftijd, die minimaal 2 jaar lager is dan bij POB. De hoogte van de compensatie wordt door de actuarieel adviseur vastgesteld, op basis van de in bovenstaand besluit, bijlage 2, genoemde rekenregels. Het bestuur besluit, na advies van de pensioencommissie, over de heffing van de compensatie.
NR09_ABTN_versie 25-09-2015
116
Bijlage L: Overzicht extra bijlagen behorende bij deze abtn In deze abtn is verwezen naar de volgende (extra) bijlagen: Naam
Versie
Beleidsplan
28-04-2015
Communicatiebeleidsplan
10-02-2015
Geschiktheidsplan
03-12-2014
Procuratieregeling; Huishoudelijke uitgaven en facturen
07-11-2014
Incidentenregeling
07-11-2014
Klachten- en geschillenregeling
05-12-2012
Overeenkomst Pensioenuitvoering en fiduciair vermogensbeheer
01-01-2013
Reglement Aspirantleden-commissie
02-06-2015
Reglement Auditcommissie
03-12-2014
Reglement Beleggingscommissie Reglement Communicatiecommissie
11-12-2014
Reglement Commissie van Beroep
02-06-2015
Reglement Dagelijks Bestuur
20-10-2014
Reglement Pensioencommissie
07-11-2014
Reglement Raad van Toezicht
02-2014
Reglement Verantwoordingsorgaan
28-4-2015
Verplichtstellingsbeschikking en Handhavingsbeleid
03-07-2014
Volmacht
01-01-2013
NR09_ABTN_versie 25-09-2015
117
Bijlage M: RACI-matrix RACI (verantwoordelijkheden) Risicocategorie
Toerekenbaar ( R )
Verantwoordelijk ( A )
Raadplegen ( C )
Informeren ( I )
Renterisico
Vermogensbeheerder (NNIP)
Bestuur
Beleggingscommissie
Raad van Toezicht Verantwoordingsorgaan
Zakelijkewaarden risico
Vermogensbeheerder (NNIP)
Bestuur
Beleggingscommissie
Raad van Toezicht Verantwoordingsorgaan
Kredietrisico
Vermogensbeheerder (NNIP)
Bestuur
Beleggingscommissie
Raad van Toezicht Verantwoordingsorgaan
Omgevingsrisico
Bestuur
Bestuur
Bestuursondersteuning (AZL)
Raad van Toezicht Verantwoordingsorgaan
Verzekeringstechnisch risico
Bestuursondersteuning (Mercer) Bestuur
Adviserend actuaris (Mercer)
Raad van Toezicht Verantwoordingsorgaan
Solvabiliteitsrisico
Bestuursondersteuning (Mercer) Bestuur
Waarmerkend actuaris (TowersWatson) Adviserend actuaris (Mercer)
Raad van Toezicht Verantwoordingsorgaan
Operationeel risico
Vermogensbeheerder (NNIP) Administrateur (AZL)
Bestuur
Auditcommissie Beleggingscommissie Accountant (EY)
Raad van Toezicht Verantwoordingsorgaan
Uitbestedingsrisico
Bestuur
Bestuur
Auditcommissie Vermogensbeheerder (NNIP) Administrateur (AZL)
Raad van Toezicht Verantwoordingsorgaan
IT-risico
Vermogensbeheerder (NNIP) Administrateur (AZL)
Bestuur
Accountant (EY) Externe deskundige(n)
Raad van Toezicht Verantwoordingsorgaan
Juridisch risico
Bestuursondersteuning (AZL)
Bestuur
Externe jurist(en)
Raad van Toezicht Verantwoordingsorgaan
Integriteitsrisico
Bestuur
Bestuur
Bestuursondersteuning (AZL) Compliance officer
Raad van Toezicht Verantwoordingsorgaan
NR09_ABTN_versie 25-09-2015
118
Bijlage N: Versiebeheer Datum
Versie
Omschrijving
10-03-2015
0.1
Actualiseren ABTN 2015
27-03-2015
0.2
Actualiseren ABTN 2015 en toevoeging van o.a. het uitbestedingsbeleid
30-03-2015
0.3
Actualiseren ABTN 2015 en toevoeging van o.a. het uitbestedingsbeleid; laatste aanvullingen/opmerkingen verwerkt
24-04-2015
0.4
Aanvullingen o.b.v. nFTK door Mercer verwerkt
13-05-2015
0.5
Aanvullingen, opmerkingen vanuit de Auditcommissie verwerkt
04-06-2015
0.6
Opmerkingen bestuur, Mercer en AZL en aanvullingen verwerkt
0.7 23-06-2015
0.8
Opmerkingen bestuur, Mercer en AZL verwerkt
25-09-2015
0.9
Actualiseren
ABTN
met
Risicohouding
en
aanvangshaalbaarheidstoets
en
opmerkingen bestuur, Mercer en AZL verwerkt
NR09_ABTN_versie 25-09-2015
119