Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
Actuariële en bedrijfstechnische nota
Dit is een uitgave van Bestuursbureau BPL in opdracht van het bestuur van BPL
Datum
September 2015
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
3
2.
Pensioenreglement
4
2.1
Pensioenreglement
4
2.2
Uitvoeringsreglement
7
2.3
Verplichtstelling
8
3.
Financiële opzet
15
3.1
De waarderingsgrondslagen van de beleggingen
15
3.2
Technische Voorzieningen
15
3.3
Reserves
16
3.4
Financiering
17
3.5
Sturingsmiddelen
19
4.
Risicohouding
21
5.
Vereist vermogen
23
5.1
Minimum vereist eigen vermogen
23
5.2
Vereist vermogen
23
6.
Beleggingsbeleid
25
6.1
Beleggingsbeginselen
25
6.2
Risicohouding
26
6.3
Beleggingscyclus
26
6.4
Strategisch beleid
27
6.5
ALM studie
27
6.6
De uitvoering van het vermogensbeheer
27
6.7
Portefeuillebeheer
28
6.8
Risicobeheersing
32
6.9
Verantwoord beleggen
36
6.10
Evaluatie
37
6.11
Monitoring en rapportage
40
6.12
Prudent person verklaring
40
6.13
Eenmalige verhoging van het risico
41
7.
De organisatie van het pensioenfonds
42
7.1
Uitbestede taken
42
7.2
De aansluiting
52
7.3
Uitvoeringsreglement
52
7.4
Organogram
53
7.5
Informatievoorziening aan het bestuur en aan de medezeggenschapsorganen
55
8.
Ondertekening
56
9.
Bijlage crisisplan
57
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 2
1. Inleiding Het doel van de ABTN is om integraal inzicht te geven in het functioneren van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw (het pensioenfonds) en om een beschrijving te geven van het ten behoeve van het pensioenfonds te voeren beleid, waarbij de financiële opzet en de grondslagen waarop het rust, gemotiveerd omschreven zijn. Deze ABTN is volledig aangepast aan alle eisen rond het nFTK. In hoofdstuk 2 wordt een korte beschrijving gegeven van het pensioenreglement. Daarna wordt het financieel beleid (met uitzondering van het beleggingsbeleid) in hoofdstuk 3 uiteengezet. In hoofdstuk 4 wordt het gewenst vermogen in relatie tot het wettelijk vereist vermogen besproken. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 stilgestaan bij het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. In hoofdstuk 6 komt tot slot de organisatie van het pensioenfonds aan de orde.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 3
2. Pensioenreglement 2.1
Pensioenreglement
De pensioenregeling luidt in hoofdlijnen als volgt: - Basisregeling
Middelloonregeling
- Toetredingsleeftijd ouderdomspensioen
Minimaal 21 jaar en uiterlijk eindigend op 67 jaar.
- Pensioenrichtleeftijd ouderdomspensioen
67 jaar voor de pensioenen, die vanaf 1 januari 2013 worden opgebouwd. De voor deze datum opgebouwde pensioenen hadden een (richt)leeftijd van 65 jaar en zijn actuarieel herrekend naar 67 jaar.
- Loon voor de opbouw van het pensioen
Onder loon wordt verstaan het pensioengevend loon. Tot het pensioengevend loon behoren: - alle bruto loonbestanddelen, die gerelateerd zijn aan de arbeidstijd; - de vaste jaarlijkse toeslagen en uitkeringen. Hiertoe worden uitsluitend gerekend: 1) het feitelijk basisloon uit de huidige dienstbetrekking; 2) overuren/meeruren/onaangename uren inclusief inconveniëntentoeslag en ploegentoeslag; 3) 13e maand; 4) structurele eindejaarsuitkering; 5) vakantietoeslag; 6) uitbetaalde verlof- en Adv-dagen, reis-uren (niet zijnde reiskosten); 7) prestatietoeslag op het uurloon; 8) tijdelijke toeslag werken in hogere functie; 9) tijdelijke toeslag vakkennis; 10) persoonlijke toeslagen 11) consignatievergoeding / bereikbaarheidsvergoeding
- Franchise
Met ingang van 1 januari 2002 wordt gestreefd om de franchise jaarlijks, beleidsmatig, aan te passen aan de CBSconsumentenprijsindex alle huishoudens, afgeleid. Hierbij is de franchise minimaal gelijk aan de geldende franchise als bedoeld in artikel 18a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. De jaarfranchise bedraagt in 2015: € 13.199.
- Maximum pensioengevend loon
Voor 2015 : € 51.976,00.
- Pensioengrondslag
Als pensioengrondslag geldt voor enig jaar het loon voor de opbouw van het pensioen van de deelnemer, verminderd met de franchise.
- Opbouwpercentage ouderdomspensioen
Tot en met 2001: 1,75% van de pensioengrondslag. Van 2002 tot en met 2006: 1,9% van de pensioengrondslag. Van 2007 tot en met 2011: 2% van de pensioengrondslag.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 4
In 2012: 1,85% van de pensioengrondslag. In 2013 en 2014: 1,95% van de pensioengrondslag. In 2015: 1,875% van de pensioengrondslag. - Ouderdomspensioen
Het te bereiken ouderdomspensioen is gelijk aan de som van de jaarlijks vastgestelde pensioenopbouw waarbij het opgebouwde saldo onderhevig is aan mogelijke indexaties die door het bestuur, gelet op de beschikbare middelen, jaarlijks worden vastgesteld.
- Partnerpensioen
-
tot 31 december 2001: 70% van het ouderdomspensioen op opbouwbasis;
-
tussen 1 januari 2002 en 31 december 2006: 64% op risicobasis;
-
met ingang van 1 januari 2007: 70% van het te behalen c.q. opgebouwde ouderdomspensioen.
- Wezenpensioen
Voor ieder kind 20% van te bereiken partnerpensioen tot 24 jaar. Voor ieder kind 40% van het partnerpensioen voor volle wezen tot 24 jaar.
- ANW-hiaatpensioen
Tot en met 2014 een Anw-hiaatvoorziening voor partners van deelnemers indien voldaan wordt aan de voorwaarden; de hoogte is gelijk aan de Anw-uitkering als bedoeld in artikel 17 lid 1 van de Anw verhoogd met de vakantietoeslag volgens de Anw en onder aftrek van de inkomensafhankelijke Anw-uitkering die door de partner wordt ontvangen. Vanaf 2015 een tijdelijke nabestaandenpensioen voor alle nabestaanden ad € 7.967 per jaar gedurende maximaal 4 jaar. De uitkering wordt gecorrigeerd met het parttimepercentage.
- Premievrijstelling arbeidsongeschiktheid
Bij een arbeidsongeschiktheid op grond van de WAO dan wel de WIA van 65% of meer wordt de pensioenopbouw premievrij voortgezet; bij een arbeidsongeschiktheid
tussen 45% en 65% een opbouw van 50%
tussen 25% en 45% een opbouw van 25% (in geval van een WIA-uitkering geldt dit alleen bij arbeidsongeschiktheid van 35% tot 45%).
- Premievrijstelling werkloosheid
De deelnemer die na zijn ontslag in aanmerking komt voor een loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet heeft in principe recht op premievrije pensioenopbouw voor de periode van maximaal een half jaar.
- Arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP)
Het arbeidsongeschiktheidspensioen is gelijk aan het zogenaamde WAO-hiaat. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt een evenredige uitkering verleend (in geval van een WIA-uitkering is er geen recht op arbeidsongeschiktheidspensioen).
- Indexaties van aanspraken
Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Een indexatie wordt alleen verleend als de beschikbare financiële middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten. Voor de
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 5
deelnemers wordt gestreefd naar een indexatie die maximaal gelijk is aan de stijging van het CBS- consumentenprijsindex, alle huishoudens afgeleid, over de periode van september tot september daaraan voorafgaand; De indexaties worden uit beleggingsrendement gefinancierd. Voor de voorwaardelijke indexaties is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. - Uitruilmogelijkheden
Op de pensioendatum heeft elke deelnemer, ook die geboren is voor 1-1-1950, het recht om een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen om te ruilen in een partnerpensioen of andersom met instemming van de partner. Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen kan tevens bij beëindiging van de deelneming plaatsvinden. De deelnemer kan er tevens voor kiezen om voor het prepensioen dan wel het ouderdomspensioen een andere ingangsdatum te kiezen. De pensioenen worden uitgeruild met door het bestuur vastgestelde percentages. Ook kan de deelnemer ervoor kiezen om de hoogte van de pensioenuitkering te variëren.
- Excedentregeling
Werkgevers hebben de mogelijkheid om een excedentregeling bij BPL af te sluiten voor het deel van het salaris boven maximum pensioengevend loon. De excedentregeling is verder gelijk aan de parameters van de basisregeling, met uitzondering van de pensioengrondslag. Het opbouwpercentage bedraagt vanaf 2015 1,875% van de pensioengrondslag (salaris tot fiscale aftoppingsgrens (2015: € 100.000) -/- maximum pensioengevend salaris van de basisregeling). Voor de excedentregeling wordt een leeftijds- en geslachtsafhankelijke premie geheven.
- Piekarbeid
De werknemer in de Open Teelten, Bloembollengroothandel en Glastuinbouw, die is aangenomen om gedurende maximaal 8 (aaneengesloten) weken per jaar oogst en teelwerkzaamheden te verrichten (of bewerking en verwerking van oogst en teelt), is uitgesloten van de pensioenregeling als deze een compensatie van 0,7% van het geldende loon ontvangt en uiterlijk op de vijfde werkdag bij de pensioenadministrateur is aangemeld door de werkgever.
Overgangsregeling VPL Aan deelnemers die tussen 1 januari 1950 en 31 december 1965 geboren zijn, wordt extra pensioen toegekend over dienstjaren voor 2007. De opbouw en financiering van deze pensioenaanspraken is uitgesteld tot uiterlijk 31 december 2021 of als een deelnemer eerder met pensioen gaat. Deze inkoop van extra pensioenaanspraken geldt alleen als betrokkene op 31 december 2006 en op 1 januari 2007 deelnemer was aan de pensioenregeling en de volledige uitstelperiode van 15 jaar deelnemer blijft aan de pensioenregeling of eerder met pensioen gaat. Deze inkoop maakt het mogelijk om 2 tot 3 jaar eerder met pensioen te gaan. Aanvullende regeling Het fonds kan op verzoek van een aangesloten werkgever voor al zijn werknemers een aanvullende regeling (excedentregeling) afsluiten. De inhoud van de aanvullende regeling is vastgelegd in het pensioenreglement. Het betreft ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 6
aanvullende ouderdoms-, partner- en wezenpensioenen over het loon dat jaarlijks meer bedraagt dan het maximum premieloon als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Als de werkgever gebruik maakt van deze mogelijkheid wordt met hem een afzonderlijke uitvoeringsovereenkomst afgesloten. In deze uitvoeringsovereenkomst worden de voorwaarden vastgelegd die gelden voor de deelname in de aanvullende regeling. Tevens wordt bepaald in hoeverre het pensioenreglement en het uitvoeringsreglement van toepassing zijn.
2.2
Uitvoeringsreglement
Het uitvoeringsreglement bevat bepalingen die betrekking hebben op de verhouding tussen een verplicht aangesloten werkgever en het pensioenfonds. Hier volgen de hoofdlijnen, voor zover deze hoofdlijnen niet al elders in deze ABTN worden beschreven. Premievaststelling, premiebetaling en niet nakomen premieverplichtingen De premie voor de verplichte pensioenregeling wordt, na overleg met sociale partners, vastgesteld en zo nodig gewijzigd door het bestuur. Een wijziging wordt doorgevoerd met ingang van 1 januari van een kalenderjaar. De hoogte van de met ingang van 2013 geldende premie voor de basisregeling wordt, evenals het loon waarover deze wordt geheven, beschreven in hoofdstuk 3.4 van deze ABTN. Geen premie is overigens verschuldigd bij voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. Als de premie hoger is vastgesteld dan de door de regelgeving vereiste premie, kan het pensioenfonds het surplus gebruiken voor extra buffervorming voor herstel, of om een reserve te vormen voor toekomstige indexatieverlening of voor andere doelen als omschreven in deze ABTN. Als de door de regelgeving vereiste premie hoger is dan voor sociale partners acceptabel is, heeft het bestuur mandaat van sociale partners om de pensioenregeling aan te passen door de hoogte van de op te bouwen aanspraken in de toekomst naar beneden bij te stellen. Premieheffing vindt plaats als volgt. Na afloop van elke loonperiode wordt voor elke werkgever de verschuldigde premie vastgesteld aan de hand van de door de werkgever per loonperiode aan te leveren loonopgaven. De verschuldigde premie dient binnen een maand na afloop van iedere loonperiode voldaan te zijn. Artikel 26 van de Pensioenwet wordt bij de premieheffing in acht genomen. Bij overschrijding van de betalingstermijn kan het pensioenfonds de wettelijke rente en vergoeding van andere kosten vorderen. Als een werkgever met de betaling in gebreke blijft maakt het fonds gebruik van de haar ter beschikking staande rechtsmiddelen. Zo kan het pensioenfonds een dwangbevel uitbrengen, beslag laten leggen op goederen van de werkgever, het faillissement van de werkgever aanvragen of de bestuurders van de werkgever aansprakelijk stellen. Ook is het pensioenfonds bevoegd om als uiterste middel de actieve deelnemers in dienst van een werkgever te informeren over een betalingsachterstand van die werkgever. Als sprake er is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door het pensioenfonds te ontvangen jaarpremie én het pensioenfonds niet beschikt over het minimaal vereist eigen vermogen, als bedoeld in hoofdstuk 4.1 van deze ABTN, informeert het pensioenfonds met inachtneming van artikel 28 van de Pensioenwet het verantwoordingsorgaan en de ondernemingsraad van de onderneming die nog premie aan het pensioenfonds verschuldigd is. Informatie De werkgever is verplicht alle deelnemers bij het pensioenfonds aan te melden en de gegevens volledig, juist en tijdig te verstrekken. Een werkgever moet het pensioenfonds inzage verlenen in zijn administratie voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de pensioenregeling. Indien een werkgever geen of onjuiste gegevens verstrekt voor de premieheffing, is het pensioenfonds bevoegd deze naar beste weten zelf vast te stellen. Het fonds kan dan ook een boete opleggen. Het pensioenfonds zorgt ervoor dat de deelnemers over de pensioenregeling worden geïnformeerd overeenkomstig artikel 21 van de Pensioenwet.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 7
Vermogenstekorten, vermogensoverschotten en winstdeling De financiële sturingsmiddelen die het fonds hanteert, worden beschreven in hoofdstuk 3.5 van deze ABTN. Bij onderdekking respectievelijk een reservetekort volgt het pensioenfonds de daarop betrekking hebbende procedures zoals voorgeschreven in de Pensioenwet. Bij premiekorting neemt het pensioenfonds artikel 129 van de Pensioenwet in acht. Van de wettelijke mogelijkheid van terugstorting maakt het pensioenfonds geen gebruik. Vrijstelling In het uitvoeringsreglement worden de voorwaarden aangegeven waaronder: -
een werkgever voor zijn werknemers vrijstelling kan worden verleend van de verplichte deelneming in het pensioenfonds; het betreft de wettelijke voorwaarden van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000
-
een werkgever of een werknemer wegens gemoedsbezwaren vrijstelling kan worden verleend.
Klachten en geschillen De voor de werkgever geldende klachten- en geschillenprocedure is beschreven.
2.3
Verplichtstelling
Het deelnemen in de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw verplicht gesteld voor alle werknemers in loondienst van een werkgever die in hoofdzaak activiteiten verricht in de agrarische en groene sector, waaronder begrepen: A. 1.
Bedrijfsverzorgingsdiensten: een vereniging van agrarische ondernemers die zich uitsluitend of in hoofdzaak ten doel stelt om de leden in geval van arbeidsongeschiktheid, vakantie of anderszins, hulp te verlenen bij de op hun bedrijven te verrichten werkzaamheden.
2.
Bloembollengroothandel, zijnde een onderneming waarin de bedrijfsactiviteiten en of arbeidsuren uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit handel in bloembollen.
3.
een bos en natuuronderneming, zijnde een - terreinbeheersbedrijf: een onderneming waarin de bosbouw in de ruime zin des woords wordt uitgeoefend, met inbegrip van werkzaamheden in droge en natte natuurterreinen en het houden van toezicht in bossen en natuurterreinen, en/of werkzaamheden die betrekking hebben op het functioneren van het bedrijf of de organisatie waardoor eerdergenoemde werkzaamheden worden uitgevoerd; - aannemingsbedrijf: een onderneming die tegen betaling werkzaamheden voor terreinbeheersbedrijven verricht in bossen of andere houtopstanden dan wel in natuurterreinen, welke bedrijfsmatig in die terreinbeheersbedrijven plegen te worden verricht, dan wel een onderneming die voor eigen rekening houtoogstwerkzaamheden verricht, en/of werkzaamheden die betrekking hebben op het functioneren van het bedrijf of de organisatie waardoor eerdergenoemdewerkzaamheden worden uitgevoerd.
4.
een land- en tuinbouwwerktuigenexploiterende onderneming, zijnde een onderneming waarin de activiteiten overwegend bestaan uit het met, aan of door machines en/of werktuigen voor derden verrichten van -
landbouwambachtenwerkzaamheden: werkzaamheden met, aan of door machines en werktuigen ten behoeve van de feitelijke plantaardige en dierlijke productie;
- cultuurtechnische werkzaamheden: werkzaamheden met, aan of door machines en werktuigen ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, de daarmee samenhangende drainage en grondwerken (bovenste grondlaag), alsmede het hiermee samenhangende onderhoud, met uitsluiting van baggerwerkzaamheden met specifiek baggermaterieel. Van de hierboven genoemde landbouwambachten- en cultuurtechnische werkzaamheden is eerst sprake, indien en voor zover geen bouw-/aanlegvergunning is vereist, met uitzondering van de vergunningen
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 8
betrekking hebbend op de feitelijke plantaardige en dierlijke productie en/of de aanleg van groenvoorzieningen. - meststoffendistributie: werkzaamheden met, aan of door machines en werktuigen ten behoeve van distributie van dierlijke meststoffen, of werkzaamheden met betrekking tot overige organische meststoffen ten behoeve van de agrarische sector; 5.
een hoveniersbedrijf, zijnde een onderneming waarin de activiteiten overwegend bestaan uit: -
hoveniers- en/of groenvoorzieningswerkzaamheden: het al dan niet voor derden aanleggen en/of onderhouden van tuinen, parken, plantsoenen, groenstroken, terreinen en begraafplaatsen, een en ander met de daartoe behorende wegen, paden en pleinen in al hun onderdelen, waaronder tevens begrepen het ruimen van sneeuw in het voornoemde. Dit alles met inbegrip van het bijleveren van alle daarvoor benodigde materialen en andere producten in de meest ruime zin van het woord. Onder Hoveniersbedrijf wordt niet verstaan een onderneming, welke zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met de voorbereidende grondwerkzaamheden;
- boomverzorgingswerkzaamheden: het voor derden planten en/of verplanten en/of verzorgen van zowel de bovengrondse als ondergrondse delen van bomen, met inbegrip van de voorbereidende werkzaamheden. Dit alles met inbegrip van het bijleveren van alle daarvoor benodigde materialen en andere producten in de meest ruime zin van het woord. - interieurbeplantingswerkzaamheden: het voor derden plaatsen en/of onderhouden van interieurbeplantingen met inbegrip van het bijleveren van alle daarvoor benodigde materialen en andere producten in de meest ruime zin van het woord; - Dak- en gevelbegroeningswerkzaamheden: het voor derden aanleggen en/of onderhouden van daktuinen, danwel beplantingsvormen op daken of tegen gevels; - Greenkeeperswerkzaamheden: het aanleggen en/of onderhouden van golfterreinen een en ander met de daartoe behorende wegen, paden en pleinen in al hun onderdelen, waaronder tevens begrepen het ruimen van sneeuw in het voornoemde. Dit alles met inbegrip van het bijleveren van alle daarvoor benodigde materialen en andere producten in de meest ruime zin van het woord; 6.
een glastuinbouwonderneming, zijnde een onderneming waarin de bedrijfsactiviteiten en/of arbeidsuren uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit plantaardige teelten die permanent onder glas of plastic plaatsvinden, met uitzondering van paddenstoelenteelt en de boomkwekerij onder glas of plastic, maar met inbegrip van vermeerderingsbedrijven, ongeacht of bedrijfsactiviteiten geheel of ten dele in de open lucht plaatsvinden;
7.
een onderneming in open teelten, zijnde een onderneming waarin de bedrijfsactiviteiten en/of arbeidsuren uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit plantaardige teelten in de open lucht en plantaardige teelten die niet permanent onder glas of plastic bedekt zijn, maar met inbegrip van de boomkwekerij en aanverwante handelsactiviteiten die onder glas of plastic bedekt plaatsvindt. Deze sector is onderverdeeld in navolgende subsectoren t.w. Open Teelten Boomkwekerij, Open Teelten Bloembollen, Open Teelten Landbouw (akkerbouw) en Open Teelten Tuinbouw;
8.
een dierhouderijonderneming, zijnde een onderneming waarin de bedrijfsactiviteiten en/of arbeidsuren overwegend bestaan uit bedrijfsmatige productiegerichte dierhouderij met uitzondering van de stalhouderij c.q. een onderneming die paarden houdt voor recreatieve doeleinden en/of sportwedstrijden;
9.
een paddenstoelenteeltonderneming, zijnde een onderneming waarin de bedrijfsactiviteiten en/of arbeidsuren overwegend bestaan uit de teelt van paddenstoelen en/of aansluitende reeks van nauw verwante activiteiten, met name de opslag van, het inpakken van en het uitleveren van paddenstoelen en aanverwante producten aan vervoerders en het in beperkte mate produceren van compost;
10.
een groenvoederdrogerijonderneming, zijnde een onderneming waarin uitsluitend dan wel in hoofdzaak, groenvoederproducten kunstmatig worden gedroogd, met inbegrip van alle bijbehorende werkzaamheden;
11.
een tuinbouwzaadteeltonderneming, zijnde een onderneming waarin uitsluitend of in belangrijke mate de activiteit van handels-, productie-, kweek- en/of selectiebedrijf van tuin en/of bloemzaden wordt uitgeoefend;
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 9
12.
Een rundveeverbeteringsonderneming, zijnde een organisatie die werkzaamheden doet verrichten op het gebied van de rundveeverbetering, daaronder ook begrepen een organisatie die biologisch veeverbeteringsmateriaal
13.
levert; Een varkensverbeteringsorganisatie, zijnde: - een fokkerij-organisatie, zijnde een organisatie, vastgelegd in een rechtsvorm conform Nederlands recht, waarin de activiteiten overwegend bestaan uit diensten en/of producten aanbieden voor het vervaardigen, respectievelijk distribueren van genetisch hoogwaardig fokmateriaal ten behoeve van de varkenssector, - een k.i.-organisatie, zijnde een organisatie, vastgelegd in een rechtsvorm conform Nederlands recht, welke een k.i. station exploiteert en/of een instelling voor kunstmatige inseminatie van varkens exploiteert, - een varkensverbeteringsorganisatie, zijnde een organisatie, vastgelegd in een rechtsvorm conform Nederlands recht, welke zich ten doel stelt het verbeteren van kwaliteit en rentabiliteit van de varkenshouderij middels diensten en/of producten van deze organisatie.
14.
een natuurlijke of rechtspersoon, die in Nederland in een onderneming uitsluitend of in hoofdzaak de groentenen fruitverwerkende industrie uitoefent, zijnde: - groenten- en fruitverwerkende industrie: het op fabrieksmatige wijze verwerken van: A. groenten, met inbegrip van augurken, koolsoorten, landbouwerwten, tomaten en zilveruien, alsmede daaruit verkregen halffabrikaten tot 1. gesteriliseerd produkt; 2. gedroogd produkt; 3. gezouten produkt; 4. vriesprodukt; 5. tafelzuren; 6. zuurkool; 7. sappen. B. fruit en daaruit vervaardigd halffabrikaat tot: 1. fruitpulp; 2. jams en geleien; 3. vruchten op water, sap en siroop, vruchtenpureeën en vruchtenmoes; 4. konfijtprodukten; 5. appel- en perensiropen; 6. vruchtensappen en vruchtensausen; 7. appelsap en zoete most; 8. Nederlandse druivenwijn en vruchtenwijnen; 9. gedroogd produkt; 10.vriesprodukt (halffabrikaat en eindprodukt).
B. Onder werkgever wordt verstaan: 1.
degene die een onderneming drijft met een of meer van de activiteiten zoals onder A 1 tot en met 14 vermeld,
2.
degene die een onderneming drijft met een onderdeel waarin uitsluitend of in hoofdzaak een of meer van de onder A1 tot en met 14 genoemde activiteiten worden uitgeoefend, indien in dit onderdeel meer dan de helft van het totale aantal werknemers werkzaam is,
3.
juridisch zelfstandige delen van ondernemingen waarvan de bedrijfsactiviteiten en/of arbeidsuren uitsluitend of in hoofdzaak worden besteed aan hierboven genoemde activiteiten als bedoeld onder A1 tot en met 14, voor dat deel van de onderneming, tenzij zij behoort of behoren tot een concern in de zin van artikelen 2:24a (Stb.1991, 200) en volgende van het Burgerlijk Wetboek. 4.
in aanvulling op hetgeen vermeld is in leden 1 tot en met 3 gelden navolgende aanvullingen en afwijkingen bij de definitie van werkgever:
a. voor Bedrijfsverzorgingsdiensten:
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 10
- BVAP, Agriservice, en AB-Detacherings BV’s, zijnde aan de bedrijfsverzorgingsdiensten gelieerde organisaties welke zich ten doel stellen het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, niet zijnde een uitzendorganisatie; - Stichting Agrarische Projecten Nederland (STAP), een aan de bedrijfsverzorgingsdiensten gelieerde organisatie welke zich ten doel stelt het ter beschikking stellen van arbeidskrachten in het kader van het ‘combinatiebanenproject’ en voor zover geen andere verplichtstelling wordt toegepast. b. voor de Bloembollengroothandel: - iedere natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming uitoefent waarin de bedrijfsactiviteiten en/of arbeidsuren uitsluitend of in hoofdzaak aan de handel in bloembollen worden besteed. De arbeidsuren zijn inclusief de uren die via handmatige loonbedrijven, uitzendbureaus en overige derden worden besteed; - juridisch zelfstandige delen van ondernemingen waarvan de bedrijfsactiviteiten en/of arbeidsuren uitsluitend of in hoofdzaak worden besteed aan activiteiten als bedoeld in het voorgaande gedachtestreepje, vallen voor wat betreft dat deel van de onderneming onder deze verplichtstelling, tenzij zij behoort of behoren tot een concern in de zin van artikelen 2:24a en volgende van het Burgerlijk Wetboek. c. voor de Dierhouderij: - iedere natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming uitoefent waarin de bedrijfsactiviteiten en/of arbeidsuren uitsluitend of in hoofdzaak aan bedrijfsmatige productiegerichte dierhouderij worden besteed. De arbeidsuren zijn inclusief de uren die via handmatige loonbedrijven, uitzendbureaus en overige derden binnen de onderneming aan dierhouderij worden besteed; - juridisch zelfstandige delen van ondernemingen waarvan de bedrijfsactiviteiten en/of arbeidsuren uitsluitend of in hoofdzaak worden besteed aan activiteiten als bedoeld in het voorgaande gedachtestreepje, vallen voor wat betreft dat deel van de onderneming onder deze verplichtstelling, tenzij zij behoort of behoren tot een concern in de zin van artikelen 2:24a en volgende van het Burgerlijk Wetboek; d. voor de Glastuinbouw: - iedere natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming uitoefent waarin de bedrijfsactiviteiten en/of arbeidsuren uitsluitend of in hoofdzaak aan glastuinbouw worden besteed. De arbeidsuren zijn inclusief de uren die via handmatige loonbedrijven, uitzendbureaus en overige derden worden besteed; - juridisch zelfstandige delen van ondernemingen waarvan de bedrijfsactiviteiten en/of arbeidsuren uitsluitend of in hoofdzaak worden besteed aan activiteiten als bedoeld in het voorgaande gedachtestreepje, vallen voor wat betreft dat deel van de onderneming onder deze verplichtstelling, tenzij zij behoort of behoren tot een concern in de zin van artikelen 2:24a en volgende van het Burgerlijk Wetboek; e. voor het Hoveniersbedrijf: - zij die hovenierswerkzaamheden al dan niet in een hoveniersbedrijf doen verrichten; - als op een bedrijf meer verplichtstellingen van toepassing kunnen zijn, hoeft de verplichtstelling van BPL niet te worden toegepast als de hierin genoemde werkzaamheden ondergeschikte betekenis hebben in de bedrijfsvoering. f. voor Land- en tuinbouwwerktuigen exploiterende ondernemingen: - zij die werkzaamheden genoemd onder A 4 doen verrichten, al dan niet in een land- en tuinbouwwerktuigen exploiterende onderneming, tenzij voor hen reeds een andere cao c.q. regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden geldt. g. voor Open teelten: - iedere natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming uitoefent waarin de bedrijfsactiviteiten en/of arbeidsuren uitsluitend of in hoofdzaak aan een open teelt wordt besteed. De arbeidsuren zijn inclusief de uren die via handmatige loonbedrijven, uitzendbureaus en overige derden worden besteed; - juridisch zelfstandige delen van ondernemingen waarvan de bedrijfsactiviteiten en/of arbeidsuren uitsluitend of in hoofdzaak worden besteed aan activiteiten als bedoeld in het voorgaande gedachtestreepje, vallen voor wat betreft dat deel van de onderneming onder deze verplichtstelling, tenzij zij behoort of behoren tot een concern in de zin van artikelen 2:24a en volgende van het Burgerlijk Wetboek; h. voor de Paddenstoelenteelt:
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 11
- iedere natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming uitoefent waarin de bedrijfsactiviteiten en/of arbeidsuren uitsluitend of in hoofdzaak aan de paddenstoelenteelt worden besteed. De arbeidsuren zijn inclusief de uren die via handmatige loonbedrijven, uitzendbureaus en overige derden worden besteed; Uitgezonderd van deze werkingssfeer zijn de hieronder genoemde kistenbedrijven: - Champignonkwekerij De Steenbrug Beheer B.V. - Champignonkwekerij Champibelle B.V. - Holland Champignons B.V. j.
voor de Varkensverbetering: - degene die varkensverbeteringswerkzaamheden laat verrichten al dan niet in een varkensverbeteringsorganisatie;
k. voor de Groenvoederdrogerijen - iedere natuurlijke of rechtspersoon, die in een groenvoederdrogerij bedrijfsarbeid doet verrichten. C. Onder werknemer wordt verstaan: de natuurlijke persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de werkgever, met uitzondering van: 1. personen, die de leeftijd van 21 nog niet hebben bereikt; 2. personen, die de pensioengerechtigde leeftijd hebben overschreden; 3. personen, die – zodanig pensioen genieten – 65% of meer arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WAO (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van 18 februari 1966, Stb. 84) of de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen van 10 november 2005, Stb. 572); 4. de directeur-grootaandeelhouder in de zin van de SV-wetgeving (regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder van 19 december 1997, Stct. 1997, 248). 5. in aanvulling op hetgeen vermeld is in leden 1 tot en met 4 gelden navolgende aanvullingen en afwijkingen bij de definitie van werknemer: a. voor Bedrijfsverzorgingsdiensten: - de directe werknemer is degene die in opdracht van de werkgever werkzaamheden verricht op de bedrijven van opdrachtgevers en leden van de vereniging. - de indirecte werknemer is degene die organisatorische, administratieve en andere ondersteunende werkzaamheden verricht in de vereniging of organisatie van de werkgever. b. voor de Bloembollengroothandel: Als werknemer wordt niet beschouwd: 1. Een piekarbeider is: - een werknemer die seizoensgebonden, uitsluitend routinematige werkzaamheden verricht die gerelateerd zijn aan oogst- en teeltwerkzaamheden (inclusief be- en verwerking van de oogst) voor agrarische gewassen; en - genoemde werkzaamheden gedurende een piekperiode (een periode van verhoogd werkaanbod) van maximaal 8 aaneengesloten weken per jaar uitvoert; en - gedurende zijn inzet tijdens de piekperiode een compensatie ter hoogte van 0,7% van het geldende loon ontvangt; en - door de werkgever uiterlijk op de 5e werkdag is aangemeld bij de fondsadministrateur. 2. Niet onder de definitie van piekarbeider van lid 1 valt: a. een werknemer die aaneensluitend aan een vast of tijdelijk dienstverband bij dezelfde werkgever een dienstverband piekarbeid aangaat waar minder dan 6 maanden tussen zit; b. een werknemer met een dienstverband piekarbeid waar binnen 31 dagen een vast of tijdelijk dienstverband bij dezelfde werkgever op volgt. 3. Een werknemer kan maar een keer per kalenderjaar een dienstverband piekarbeid aangaan. 4. De regeling Piekarbeid heeft specifiek betrekking op de premievrijstellingen voor de sector agrarisch en groen en staat los van eventuele andere (wettelijke) regelingen. c. Voor de glastuinbouw: Als werknemer wordt niet beschouwd: 1. Een piekarbeider is: - een werknemer die seizoensgebonden, uitsluitend routinematige werkzaamheden verricht die gerelateerd zijn aan ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 12
oogst- en teeltwerkzaamheden (inclusief be- en verwerking van de oogst) voor agrarische gewassen; en - genoemde werkzaamheden gedurende een piekperiode (een periode van verhoogd werkaanbod) van maximaal 8 aaneengesloten weken per jaar uitvoert; en - gedurende zijn inzet tijdens de piekperiode een compensatie ter hoogte van 0,7% van het geldende loon ontvangt; en - door de werkgever uiterlijk op de 5e werkdag is aangemeld bij de fondsadministrateur. 2. Niet onder de definitie van piekarbeider van lid 1 valt: a. een werknemer die aaneensluitend aan een vast of tijdelijk dienstverband bij dezelfde werkgever een dienstverband piekarbeid aangaat waar minder dan 6 maanden tussen zit; b. een werknemer met een dienstverband piekarbeid waar binnen 31 dagen een vast of tijdelijk dienstverband bij dezelfde werkgever op volgt. 3. Een werknemer kan maar een keer per kalenderjaar een dienstverband piekarbeid aangaan. 4. De regeling Piekarbeid heeft specifiek betrekking op de premievrijstellingen voor de sector agrarisch en groen en staat los van eventuele andere (wettelijke) regelingen. d. voor het Hoveniersbedrijf: - zij die bij een werkgever krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk werkzaam zijn, tenzij op grond van Bijlage I, onder f tweede gedachtestreepje een andere verplichtstelling op de arbeidsverhouding van toepassing is, alles met uitzondering van degenen die de feitelijke leiding hebben van de onderneming. e. voor Land- en tuinbouwwerktuigen exploiterende ondernemingen: - degene die bij een werkgever op arbeidsovereenkomst overwegend werkzaam is voor het verrichten van werkzaamheden genoemd onder, A4 met uitzondering van directeuren van NV’s of BV’s; f. voor Open teelten: Als werknemer wordt niet beschouwd: 1. Een piekarbeider is: -
een werknemer die seizoensgebonden, uitsluitend routinematige werkzaamheden verricht die gerelateerd zijn aan oogst- en teeltwerkzaamheden (inclusief be- en verwerking van de oogst) voor agrarische gewassen; en
-
genoemde werkzaamheden gedurende een piekperiode (een periode van verhoogd werkaanbod) van maximaal 8 aaneengesloten weken per jaar uitvoert; en
-
gedurende zijn inzet tijdens de piekperiode een compensatie ter hoogte van 0,7% van het geldende loon ontvangt; en
-
door de werkgever uiterlijk op de 5e werkdag is aangemeld bij de fondsadministrateur.
2. Niet onder de definitie van piekarbeider van lid 1 valt: a. een werknemer die aaneensluitend aan een vast of tijdelijk dienstverband bij dezelfde werkgever een dienstverband piekarbeid aangaat waar minder dan 6 maanden tussen zit; b. een werknemer met een dienstverband piekarbeid waar binnen 31 dagen een vast of tijdelijk dienstverband bij dezelfde werkgever op volgt. 3. Een werknemer kan maar een keer per kalenderjaar een dienstverband piekarbeid aangaan. 4. De regeling Piekarbeid heeft specifiek betrekking op de premievrijstellingen voor de sector agrarisch en groen en staat los van eventuele andere (wettelijke) regelingen. g. voor de Paddenstoelenteelt: - degene die een arbeidsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek heeft. Als werknemer wordt niet beschouwd: - de stagiaire, zijnde een leerling van een onderwijsinstelling die praktijkervaring moet of wil opdoen, - de scholier of student in volledig of parttime onderwijs die tijdens onderwijsvrije tijden op maandag tot en met zaterdag en gedurende onderwijsvakanties wordt ingezet als algemeen medewerker. h. voor de Groenvoederdrogerijen - degene die bij een werkgever op een arbeidsovereenkomst werkzaam is voor het verrichten van bedrijfsarbeid, met uitzondering van degenen die met de dagelijkse leiding belast zijn. i. voor de groenten- en fruitverwerkende industrie: met uitzondering van: ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 13
a. degene, wiens functie (volgens de ORBA-functieclassificatiemethode) is gewaardeerd met meer dan 194,5 punten ORBA. Zie hiervoor het besluit tot algemeenverbindendverklaring van de cao voor de Groenten- en Fruitverwerkende Industrie d.d. 21 mei 2008, Staatcourant 2008, nr. 97; b. degene, die onderwijs geniet aan een instelling van dagonderwijs en als regel slechts arbeid verricht gedurende de perioden, waarin aan deze instellingen geen onderwijs wordt gegeven; c. directeur grootaandeelhouder in de zin van de Pensioenwet (Wet van 7 december 2006, Staatsblad 2006, 705).
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 14
3. Financiële opzet Het fonds voert de pensioenregeling uit conform het pensioenreglement. De pensioenaanspraken zijn volledig verzekerd in eigen beheer. Het fonds heeft derhalve geen herverzekeringscontracten afgesloten.
3.1
De waarderingsgrondslagen van de beleggingen
De onroerende zaken in exploitatie zijn gewaardeerd tegen actuele waarde gebaseerd op in- en externe taxaties, waarbij rekening wordt gehouden met de staat van het onderhoud. Jaarlijks wordt 100% extern getaxeerd. De waardering van de aandelen en de obligaties geschiedt tegen beurswaarde. De waardering van hypothecaire leningen geschiedt tegen nominale waarde. De waardering van onderhandse leningen geschiedt tegen actuele waarde. Deze actuele waarde is bepaald rekening houdend met toekomstige kasstromen en is contant gemaakt tegen de herleide marktwaarde (Yield). Hierbij speelt het risicoprofiel en de resterende looptijd een rol.
3.2
Technische Voorzieningen
Het fonds kent de volgende voorzieningen: -
De Voorziening Pensioenverplichtingen
-
De Voorziening Arbeidsongeschiktheidspensioenverplichtingen
-
Spaarfonds gemoedsbezwaarden
De Voorziening Pensioenverplichtingen wordt gesteld op de contante waarde van de reglementair tot en met de balansdatum verworven pensioenaanspraken. Bij de waardering van de pensioenaanspraken wordt van de volgende grondslagen uitgegaan: - Interest
Nominale rentetermijnstructuur (zero-coupon), zoals door De Nederlandsche Bank maandelijks op haar website wordt gepubliceerd.
- Sterfte
Prognosetafel 2014, waarbij de sterftekansen zijn vermenigvuldigd met 94%. Deze vermenigvuldiging is nodig om de sterftekansen van de generatietafel aan te passen aan de verzekeringssterfte van BPL. De hoogte van deze vermenigvuldiging wordt periodiek geëvalueerd. In het najaar zal onderzoek worden gedaan naar de mogelijke invoering van leeftijdsafhankelijke correctiefactoren.
- Wezenpensioen
De lasten van nog niet ingegaan wezenpensioen zijn gesteld op 5% van de lasten van het nog niet ingegaan partnerpensioen; bij de vaststelling van de lasten ter zake van ingegaan wezenpensioen wordt verondersteld dat het pensioen moet worden uitgekeerd tot de 24-jarige leeftijd, waarbij geen rekening wordt gehouden met sterftekansen.
- Leeftijdsverschil
De leeftijd van de partner van de deelnemer is 3 jaar lager resp. hoger gesteld dan die van de deelnemer.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 15
- Gehuwdheidsfrequentie
Voor de deelnemers die nog niet de pensioendatum hebben bereikt, wordt een oplopende frequentie gebruikt, waarbij deze 100% bedraagt vanaf het eerste keuzemoment. Voor de deelnemers die de pensioendatum al hebben bereikt, wordt rekening gehouden met het feit of ze daadwerkelijk een partner hebben, tenzij zij het nabestaandenpensioen hebben uitgeruild.
- Premievrijstelling invaliditeit
Voor (gewezen) deelnemers is de contante waarde van de toekomstige pensioenopbouw in de Voorziening Pensioenverplichtingen opgenomen. Jaarlijks komt uit het gedeelte van de Voorziening Pensioenverplichtingen voor toekomstige pensioenopbouw een bedrag beschikbaar dat wordt gebruikt voor de financiering van premievrije pensioenen. Door revalidering en invalidering wordt een bedrag aan eerdergenoemde voorziening onttrokken respectievelijk toegevoegd.
- Opslag voor toekomstige kosten
Voor de dekking van toekomstige kosten wordt de netto voorziening verhoogd met 2%. De hoogte van deze voorziening is getoetst aan de richtlijnen van DNB.
- Leeftijden
De leeftijden worden gebaseerd op de gedachte dat iedereen op de eerste van zijn/haar geboortemaand is geboren.
- Voorziening niet opgevraagd pensioen
Vanaf boekjaar 2015 wordt de voorziening vastgesteld aan de hand van de daadwerkelijk niet opgevraagde pensioenen. Van de in het betreffende boekjaar niet opgevraagde pensioenen wordt 50% in de voorziening opgenomen. Van het boekjaar daarvoor 40%, van het boekjaar daarvoor 30%. Jaarlijks neemt het percentage af met 10%, zodat de voorziening afhangt van de daadwerkelijke opgevraagde pensioenen in de afgelopen vijf jaar. Voor de boekjaren wordt, in afwachting van een onderzoek door TKP naar alle niet opgevraagde pensioenen in de afgelopen 5 jaar, de voorziening vastgesteld op de hoogte van de voorziening in boekjaar 2012.
De Voorziening Arbeidsongeschiktheidspensioen wordt op basis van rentedekking vastgesteld. Dat wil zeggen dat er een voorziening wordt getroffen zodra de uitkering ingaat.
3.3
Reserves
Het fonds kent de volgende reserves: -
De Algemene Reserve
-
De Reserve Tijdelijk partnerpensioen
-
De Beleggingsreserve
-
De Bestemmingsreserve VPO (voortzetting pensioenopbouw)
Doel van de reserves: -
De Algemene reserve is bedoeld om alle niet-beleggingsrisico’s op te vangen. Dit betreft onder andere operationele risico’s, inflatierisico en actuariële risico’s.
-
De Reserve Tijdelijk partnerpensioen is bedoeld om tegenvallers in de regeling tijdelijk partnerpensioen te kunnen opvangen.
-
De Beleggingsreserve is bedoeld om koersdalingen in de beleggingsportefeuille op te kunnen vangen.
-
De Bestemmingsreserve VPO is bedoeld om de van FVP ontvangen gelden aan te vullen. Als er dan nog middelen over zijn, wordt bepaald of ook over 2015 en eventueel verdere jaren pensioenopbouw bij werkloosheid kan worden toegekend.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 16
De reserves worden als volgt vastgesteld: -
De Algemene Reserve wordt gevoed door het resultaat, nadat de Reserve Tijdelijk partnerpensioen en de Beleggingsreserve op het juiste niveau zijn gebracht.
-
Aan de Reserve Tijdelijk partnerpensioen wordt toegevoegd het verschil tussen enerzijds de tijdelijk partnerpensioen-premie en toegerekende interest en anderzijds de toevoeging aan de tijdelijk partnerpensioenvoorziening, de toegerekende administratiekosten en de verrichte tijdelijk partnerpensioen-uitkeringen.
-
De Beleggingsreserve is gelijk aan het vereist eigen vermogen verminderd met het minimum vereist vermogen. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat de beleggingsreserve minimaal gelijk is aan de reserves, die een pensioenfondsfonds moet aanhouden voor beleggingsrisico’s in het FTK. Indien de totale reserves onvoldoende zijn voor de vorming van deze reserve krijgen de andere reserves voorrang bij de vaststelling van de omvang van de reserves.
-
De Bestemmingsreserve VPO is ultimo 2014 opgenomen in de balans, ter grootte van 3,1 mln. Er worden geen middelen of rendement aan toegevoegd. De toevoeging aan de FVP-gelden wordt aan deze reserve onttrokken.
De dekkingsgraad wordt gedefinieerd als de som van de voorzieningen en de reserves gedeeld door de som van de voorzieningen.
3.4
Financiering
De basisregeling wordt gefinancierd door middel van een reglementaire doorsneepremie van 21,7% van de pensioengrondslag. Uit deze premie worden ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, wezenpensioen en de Tijdelijk partnerpensioen-uitkering gefinancierd. Bij de vaststelling van de premie is geen rekening gehouden met een opslag voor indexatie. Deze doorsneepremie is in ieder geval tot en met 2021 stabiel en zal er in die periode geen sprake zijn van premiekorting. De gedempte kostendekkende premie wordt vastgesteld op basis van een verwacht rendement, gecorrigeerd voor de indexatieambitie. Voor deze ambitie is in de berekening met 2% gerekend. Het verwacht rendement wordt bepaald aan de hand van de maximaal door de Commissie Parameters toegestane rendementen. Het bestuur heeft bij de bepaling van de volgende redenering in acht genomen. -
In principe hecht het bestuur aan een consistente financiële opzet, waarbij alle berekeningen op de zelfde leest zijn geschoeid.
-
De rendementen in de ALM-studie die de basis zijn van het financiële beleid zijn op onderdelen lager. Desondanks accepteert het bestuur deze hogere rendementen omdat de rente in de ALM-studie voor de komende 5 jaar licht stijgend is en in het rendement voor de premiebepaling vlak is.
-
Daarnaast heeft het bestuur besloten dat als er sprake is van (het aankondigen van) kortingen alsnog naar de relatie premie-opbouw wordt gekeken. Indien de premie in een dergelijk geval leidt tot een groter negatief effect op de dekkingsgraad van 0,2% zal alsnog het rendement voor de premie of de opbouw zodanig worden aangepast dat het maximale negatieve effect binnen deze bandbreedte valt. Dit geldt overigens zolang de dekkingsgraad zich rond de 100% bevindt. Bij hogere dekkingsgraden geldt sowieso dat de premie en negatief effect heeft.
De kostendekkende premie wordt gedurende 5 jaar bepaald aan de hand van dit rendement, tenzij de strategische beleggingsmix in die periode wordt aangepast. Binnen deze 5 jaar kan de kostendekkende premie dan nog wel wijzigen door bv een veroudering van het actieve deelnemersbestand, een aanpassing van de sterftegrondslagen, een aanpassing van het strategische beleid of een aanpassing van de parameters door de Commissie Parameters. Het rendement voor de gedempte kostendekkende premie voor de periode 2016 tot en met 2020 zal in het najaar van 2015 aan de hand van de dan geldende RTS en de strategische beleggingsportefeuille 2016 worden vastgesteld.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 17
De gedempte kostendekkende premie wordt verder vastgesteld aan de hand van de volgende uitgangspunten. 1.
Actuarieel benodigde premie voor de nieuwe opbouw
Overlevingsgrondslagen
Meest recente AG Prognosetafel met vooralsnog een algehele correctie van 94% op de sterftekansen.
Excassokosten
2% (Onderzoek wijst uit dat deze opslag voldoende is om alle toekomstige kosten bij het premievrij maken van alle actieve deelnemers te financieren, de uitkomsten zijn hierbij getoetst aan de hand van de richtlijnen van DNB.)
2.
Opslag voor arbeidsongeschiktheidsrisico’s
Deze opslag betreft de IBNR-voorziening, die ook in de premie is opgenomen. Uit de Actuarieel Rapporten van Mercer tot en met 2013 blijkt dat deze opslag en voorziening in de afgelopen jaren voldoende is geweest. Uit het Actuarieel Rapport van 2014 blijkt dat de achterstanden in de verwerking de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen toch groter zijn dan eerder voorzien. In de zomer van 2015 zal nader onderzoek worden gedaan naar de mate waarin deze opslag vanaf 2016 eventueel moet worden verhoogd. 3.
Opslag voor solvabiliteit
Als de gedempte kostendekkende premie wordt vastgesteld aan de hand van de methodiek van het verwacht rendement is een opslag van solvabiliteit niet nodig. Althans er moet wel getoetst worden dat het effect van de verwerking van de inflatie in het verwacht rendement minimaal gelijk is aan de opslag voor het VEV. Bij BPL wijst deze toets uit dat dit geval is en moet de premie niet worden verhoogd met een solvabiliteitsopslag. 4.
Opslag voor uitvoeringskosten
De uitvoeringskosten exclusief vermogensbeheer bedragen vanaf 2012 ca. 17,5 mln. In 2015 worden deze kosten verhoogd door de invoering van de BTW. De toewijzing van de kosten aan de premie is in 2014 gewijzigd door rekening te houden met de vrijval van excassokosten bij de uitkering. Deze wijziging wordt in de premieopzet vanaf 2015 meegenomen. Naast de basisregeling kent BPL nog premies voor de VPL-regeling en de excedent-regeling. VPL-overgangsmaatregelen Vanaf 2012 tot uiterlijk 2021 wordt tevens een premie geheven van 1,25% (2012: 2,3%) van het salaris. Deze premie én de reserve overgangsmaatregelen is voldoende om de rechten die voortvloeien uit de VPL-overgangsrechten te kunnen financieren. Jaarlijks bekijkt het bestuur of deze premie inderdaad voldoende is om de rechten te financieren. Vanaf 2015 zal er specifiek voor de sector Groente- en Fruitverwerkende Industrie een premie van 5,4% geheven worden. Deze sector heeft een eigen VPL-regeling. De excedent-regeling De premie voor 2013 tot en met 2015 van de excedent-regeling is een actuariële premie (afhankelijk van leeftijd en geslacht) met de volgende grondslagen. Omdat de premie voor de basisregeling ook niet is gewijzigd, is de premieopzet voor de excedent-regeling ook ongewijzigd gebleven. Dat wil zeggen dat nog steeds rekening wordt gehouden met de UFR van september 2012 en een solvabiliteitsopslag van 5%. Dat was destijds de basis van de premieopzet voor de basisregeling. Overlevingstafel
Nieuwste AG-tafel
Correctie overlevingstafel
90%
Rente
UFR September2012
Solvabiliteitsopslag
5%
Kostenopslag
7,5%
Excassokosten
2%
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
1%
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 18
3.5
Sturingsmiddelen
Het bestuur heeft de volgende sturingsmiddelen: 1.
het premiebeleid;
2.
het indexatiebeleid;
3.
het kortingsbeleid
4.
het beleggingsbeleid;
5.
de regeling.
Bij een aantal sturingsmiddelen wordt gebruik gemaakt van het begrip beleidsdekkingsgraad. De beleidsdekkingsgraad is het gemiddelde van de 12 vorige maandelijkse actuele dekkingsgraden. Premiebeleid De reglementaire premie, 21,7% van de pensioengrondslag, is in ieder geval vastgesteld tot en met boekjaar 2021. Er wordt in die periode geen premiekorting toegepast. Jaarlijks wordt vastgesteld of de reglementaire doorsneepremie hoger is dan de gedempte kostendekkende premie. Indien de gedempte kostendekkende premie hoger is dan 21,7% zal het bestuur in gesprek gaan met cao-partners. De eerste optie om dan alsnog aan de wettelijke eisen te voldoen is om de pensioenregeling zodanig te versoberen dat alsnog de gedempte kostendekkende premie lager of gelijk is aan 21,7%. Indexatiebeleid Als maatstaf wordt gebruikt de prijsinflatie zoals gepubliceerd door het CBS middels het CBS-consumentenprijsindex alle huishoudens afgeleid. Hierbij wordt als referentieperiode de periode september-september gebruikt. Het indexatiebeleid voor de basisregeling wordt in principe gebaseerd op de restricties die in het FTK zijn opgenomen. Het bestuur houdt echter de bevoegdheid om van dit uitgangspunt af te wijken. Dit houdt in: Er wordt pas geïndexeerd bij een beleidsdekkingsgraad hoger dan 110%. De hoogte van de indexatie is zodanig hoog dat steeds tijdig aan de eisen van het Vereist Eigen Vermogen wordt voldaan De hoogte van de indexatie is verder zodanig hoog dat steeds aan de eis van toekomst bestendig indexeren wordt voldaan. Bij de bepaling van de hoogte van de inhaalindexatie en of reparatie van kortingen wordt rekening gehouden met de restricties van het FTK. Op basis van bovenstaande kan een indexatiestaffel worden bepaald. Deze is afhankelijk van de RTS, die maandelijks door DNB wordt gepubliceerd. Op basis van de RTS van mei 2015 is de staffel als volgt Beleidsdekkingsgraad < 110% : 110% < Beleidsdekkingsgraad < 127% : Beleidsdekkingsgraad > 127% :
geen indexatie pro rata indexatie volledige indexatie + inhaalindexatie/kortingreparatie ter grootte van wat gefinancierd kan worden met 20% van dat deel van de beleidsdekkingsgraad dat groter is dan 127%
Deze staffel dient als leidraad bij de vaststelling van de hoogte van de indexatie. Bij inhaalindexatie geeft het bestuur voorrang aan het repareren van kortingen boven het inhalen van niet gegeven indexaties. Bij de inhaalindexatie blijft rekening gehouden worden met de indexatieachterstanden, die zijn opgelopen voor 1 januari 2016.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 19
De indexatie van de overige pensioenonderdelen is als volgt. Met ingang van de toe te kennen indexatie per 1 januari 2016 worden deze indexaties eveneens beperkt door de restricties die zijn beschreven bij het indexatiebeleid voor de basisregeling.
Het Tijdelijk partnerpensioenpensioen Deze uitkering volgt de wettelijke ANW-uitkering.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen De indexatie van het arbeidsongeschiktheidspensioen is gelijk aan indexatie van de WAO/WIA zoals door de overheid vastgesteld. Deze worden sinds kort door de overheid op dezelfde wijze geïndexeerd als de ANW-uitkering. Premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid Indexatie van de opgebouwde rechten De indexatie van de premievrije rechten bij arbeidsongeschiktheidspensioen is gelijk aan de indexatie in de basisregeling. Indexatie van het salaris waarop de vrijstelling is gebaseerd Om te voorkomen dat toekomstige opbouw van de premievrijgestelde pensioenen achter gaat lopen, worden de salarissen waarop deze vrijstelling destijds is gebaseerd jaarlijks verhoogd met de gemiddelde cao-stijging in de sector Landbouw.
De beslissing over de hoogte van de indexatie vindt plaats in de november-vergadering van het bestuur aan de hand van de beleidsdekkingsgraad van ultimo september. Kortingsbeleid Als het bestuur moet besluiten tot korten, worden de volgende regels gehanteerd. -
Voorwaardelijke kortingen (bij een dekkingstekort) worden uitgesmeerd over 10 jaar. Dit heeft als achtergrond dat deze kortingen mogelijk in de jaren daarna niet meer noodzakelijk zijn en dat dan voorkomen wordt dat achteraf geconstateerd kan worden dat ten onrechte een te grote korting is doorgevoerd.
-
Onvoorwaardelijke kortingen (als de dekkingsgraad 5 jaar onafgebroken lager is dan de minimum vereiste dekkingsgraad) worden in principe ook maximaal uitgesmeerd, maar wel over een zodanige periode dat de korting minimaal 1% per jaar is. Dit om de administratieve en communicatieve lasten te beperken als het gaat om zeer kleine kortingen.
Beleggingsbeleid In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het beleggingsbeleid. Crisisplan In het voorjaar van 2015 heeft het bestuur een crisisplan vastgesteld. In dit plan definieert het bestuur onder andere wat voor haar een crisis is en welke sturingsmiddelen zij ten tijde van een crisis wil inzetten. Het crisisplan is als bijlage bij deze ABTN gevoegd.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 20
4 Risicohouding Het bestuur stelt haar risicohouding vast op basis van drie onderdelen. -
Een kwalitatieve beschrijving
-
Een kwantitatieve korte termijn beschrijving (obv het VEV en de daarbij horende bandbreedtes)
-
Een kwantitatieve lange termijn beschrijving (obv de haalbaarheidstoets)
Kwalitatieve beschrijving De basis van al het beleid is de zogenaamde risicohouding. Het bestuur heeft daarbij vastgesteld aan welke randvoorwaarden en risicogrenzen het beleid moet voldoen. Dit is in nauwe samenspraak met sociale partners gedaan. De belangrijkste uitgangspunten voor het toekomstige beleid zijn als volgt. 1.
Om de nominale pensioenen zoveel mogelijk waardevast te houden, belegt het bestuur de middelen ook in andere beleggingscategorieën dan risicoloze beleggingen.
2.
Het bestuur houdt hierbij rekening met de lange looptijd van de verplichtingen en baseert het beleid daarom op een ALM-studie. Hiermee wordt een optimale verhouding bepaald van de beleggingscategorieën op hoofdlijnen.
3.
Sociale partners en bestuur accepteren, rekening houdend met de toegestane uitsmeerperiode kleine kortingen. Bij de beoordeling van de optimale beleggingsportefeuille uit de ALM is met dit uitgangspunt (voor de korte en lange termijn) rekening gehouden.
4.
Bij voorwaardelijke kortingen wordt de wettelijk maximale uitsmeerperiode gehanteerd, bij onvoorwaardelijke kortingen wordt de uitsmeerperiode zodanig gekozen dat de kortingen minimaal 1% per jaar bedragen.
5.
Het opbouwpercentage moet zo stabiel mogelijk zijn.
6.
De premie moet op lange termijn kostendekkend zijn. Dat wil zeggen dat op lange termijn de premie weinig of geen invloed heeft op de dekkingsgraad.
De kwantitatieve risicohouding op korte termijn De risicohouding op korte termijn wordt vastgelegd door het Vereist Eigen Vermogen en de bandbreedte hierom heen. Het bestuur heeft een beleggingsbeleid (inclusief afdekkingsbeleid) vastgesteld, waarvoor geldt dat de dekkingsgraad inclusief het Vereist Eigen Vermogen geldt van 125% (zie ook hoofdstuk 5). Het beleggingsbeleid is voor een deel dynamisch. Dit betreft met name: -
De bandbreedte (die de vermogensbeheerder mag hanteren) bij de diverse beleggingsgategorieën.
-
De bandbreedte (die de vermogensbeheerder mag hanteren) bij de rentehedge
-
De mate van rentehedge is afhankelijk van de rentestand.
Deze dynamiek leidt automatisch tot een variërende VEV. De ondergrens van het VEV als alle bovenstaande aspecten zo zijn ingevuld dat het risico zo laag mogelijk is, bedraag 122% (onder voorbehoud). De bovengrens van het VEV als alle bovenstaande aspecten zo zijn ingevuld dat het risico zo hoog mogelijk is, bedraagt 128% (onder voorbehoud). In hoofdstuk 5 is een bredere bandbreedte opgenomen. Deze bandbreedte houdt ook rekening met de mogelijkheid dat de rente fors stijgt en daarmee door een forse toename van S1 (renterisico) een forse verhoging van het VEV ontstaat. De kwantitatieve risicohouding op lange termijn De risicohouding op korte termijn wordt vastgelegd door de vaststelling van ondergrenzen bij de uitkomsten van de haalbaarheidstoets. Het bestuur heeft (onder voorbehoud) de volgende ondergrenzen vastgesteld. Deze grenzen worden onderschreven door de sociale partners in de sector.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 21
Ondergrens Vanuit feitelijke dekkingsgraad
mediaan
95%
Vanuit feitelijke dekkingsgraad
slechte scenario's (*)
50%
Vanuit VEV-dekkingsgraad
Mediaan
99%
(*) de ondergrens van de slechtste scenario’s is een relatieve maat. Het bestuur accepteert hier dat de ondergrens van het slechtste scenario maximaal 50% onder de mediaan mag liggen. De eerste twee ondergrenzen horen bij de jaarlijks terugkerende haalbaarheidstoets. De derde ondergrens is een onderdeel van de aanvangshaalbaarheidstoets. Deze moet slechts uitgevoerd te worden bij een verandering van de pensioenregeling of de financiële opzet. Als in de toekomst de uitkomst van de jaarlijkse haalbaarheidstoets lager is dan bovengenoemde ondergrenzen, zal het bestuur dit binnen twee weken aan de sociale partners in de sector melden. Het bestuur verzoekt sociale partners om na de melding binnen twee maanden onderling de situatie te bespreken en het bestuur en vervolgens in overleg te treden met het bestuur. Sociale partners en bestuur zullen zich in dit verband moeten uitspreken of zij nog tevreden zijn met de ambitie, de financiële opzet en de risicohouding. De uitkomst van de (aanvangs)haalbaarheidstoets per ultimo 2014 is als volgt: Uitkomst
Vanuit feitelijke dekkingsgraad
Mediaan
Vanuit feitelijke dekkingsgraad
slechte scenario's
Vanuit VEV-dekkingsgraad
mediaan
Toets u2014
Ondergrens
103%
95%
45%
50%
107%
99%
De uitkomsten van de haalbaarheidstoets ultimo 2014 voldoen aan de vastgestelde ondergrenzen.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 22
5 Vereist vermogen Het fondsvermogen is in het vervolg gedefinieerd als de som van de Technische voorziening en de reserves (de Algemene Reserve, de Reserve Tijdelijk Nabestaandenpensioen en de Beleggingsreserve), zoals beschreven in 3.2 en 3.3.
5.1
Minimum vereist eigen vermogen
Het minimum vereist eigen vermogen bedraagt ca. 4,4% van de Technische voorziening zoals beschreven in deze ABTN onder 3.2. Het minimum vereist vermogen wordt bepaald aan de hand van de wettelijke voorschriften. Dit minimum vereist eigen vermogen is bepalend voor de vraag of het fonds onvoorwaardelijke kortingen moet doorvoeren. Dit zal moeten plaats vinden als de beleidsdekkingsgraad gedurende 5 jaar-ultimo onafgebroken lager is geweest dan de dekkingsgraad die hoort bij dit vermogen.
5.2
Vereist vermogen
Het bestuur van het pensioenfonds streeft ernaar om het fondsvermogen minimaal gelijk te laten zijn aan het wettelijk vereist vermogen. Indien het fondsvermogen lager is dan het vereiste vermogen, is er sprake van een reservetekort en beschrijft het bestuur in een herstelplan de maatregelen die moeten worden genomen om wel aan de normen van het vereiste vermogen te voldoen. Hierbij wordt in principe een maximale termijn van 10 jaar voor een situatie van een reservetekort gehanteerd. Het wettelijk vereist vermogen is het eigen vermogen dat behoort bij de evenwichtssituatie van het fonds. In die evenwichtssituatie is het wettelijk vereist vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% ten aanzien van de als onvoorwaardelijk aangemerkte onderdelen van de pensioenovereenkomst wordt voorkomen dat het fonds binnen 1 jaar beschikt over minder middelen dan de hoogte van de technische voorzieningen. Het wettelijk vereist vermogen wordt in principe vastgesteld aan de hand van de DNB-rekenregels, die gelden voor het standaard-model. Hierbij passen twee opmerkingen. Het bestuur heeft er voor gekozen om de rentegevoeligheid van de inflatieproducten vast te stellen op 50% bij de berekening van de reserves voor het renterisico. Daarnaast heeft het bestuur tevens een reserve vast gesteld voor het risico van actief-beheer-beleggingen. Bij de bepaling van de reserve voor het actief beheer wordt verondersteld dat er geen correlatie is met de risico’s voor zakelijke waarden omdat één van de uitgangspunten van het actief beheer juist is om het risico van de totale zakelijke waarden portefeuille zo veel mogelijk constant te houden. Het wettelijk vereist vermogen kan, gegeven het in deze ABTN beschreven beleggingsbeleid, op basis van de strategische mix ultimo maart 2015 als volgt worden geschat: Reserves voor het renterisico
6,2% van de voorziening
Reserves voor het zakelijke waarden-risico
17,5% van de voorziening
Reserves voor het valutarisico
5,6% van de voorziening
Reserves voor het grondstoffenrisico
nihil
Reserves voor het kredietrisico
5,2% van de voorziening
Reserves voor de actuariële risico’s
2,8% van de voorziening
Reserves voor actief-beheer
3,0% van de voorziening
Vermindering reserves door diversificatie
15,3% van de voorziening
Totaal wettelijk vereist vermogen
25,0% van de voorziening
De vereiste dekkingsgraad bedraagt derhalve op basis van bovenstaande reserves 125,0% ultimo maart 2015.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 23
Het bestuur hanteert een bandbreedte voor de vereiste dekkingsgraad van 120% tot 135%. Deze ruime bandbreedte is niet bedoeld om de risico’s in het beleid te kunnen verhogen maar om het zelfde beleid te kunnen voeren als de rente omhoog gaat. Een hogere rente leidt immers tot een hogere vereiste dekkingsgraad zonder dat het beleid is gewijzigd.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 24
6. Beleggingsbeleid In dit hoofdstuk wordt het beleggingsbeleid beschreven. Het beleggingsbeleid bestaat enerzijds uit de strategische afweging tussen rendement en risico die resulteert in de keuze van de vermogenscategorieën, de omvang van die categorieën en het beperken van financiële risico’s. Anderzijds bestaat het beleggingsbeleid uit het beheer van het vermogen binnen iedere vermogenscategorie en uitvoering van het risicobeleid. Dit vindt plaats binnen mandaatrichtlijnen die de beleggingsopdracht vormen voor de uitvoerders.
6.1
Beleggingsbeginselen
Uitgangspunt voor het beleggingsbeleid van BPL is dat aan de (nominale) verplichtingen moet worden voldaan en dat het pensioen zoveel mogelijk waardevast moet zijn. Hiervoor worden risico’s geaccepteerd om rendement te behalen en de uitvoeringskosten beperkt te houden. De beleggingsbeginselen vormen de algemene overtuiging van het pensioenfonds ten aanzien van beleggen en de houding ten aanzien van de risico’s. De beginselen gebruiken wij als uitgangspunt ten aanzien van de verdere uitwerking van het beleggingsbeleid. Lange termijn visie De beleggingsportefeuille is met name gericht op actief beleggen via lange termijn investeringen en niet met het doel om (met hoge transactievolumes) op korte termijn de markt te verslaan. Het succes wordt niet afgemeten aan de resultaten ten opzichte van de (korte termijn gedreven) financiële markten. Profiteren van illiquide vermogenscategorieën Door de lange beleggingshorizon kunnen vermogenscategorieën in portefeuille worden genomen die niet op korte termijn te gelde te maken zijn (illiquide vermogenscategorieën) waardoor meer kan worden geprofiteerd van het hogere rendement voor zulke categorieën. Zoeken naar innovatieve investeringsmogelijkheden in eigen sectoren Het pensioenfonds is goed gepositioneerd om op een innovatieve, rendabele wijze te investeren in de bij BPL aangesloten sectoren, op voorwaarde dat de governance goed is geregeld Duurzaamheid Het pensioenfonds heeft als uitgangspunt dat duurzaamheid op lange termijn een hoger rendement, danwel een lager risico oplevert. Vandaar dat alle beleggingsactiviteiten worden getoetst op duurzaamheid door beleggingen en tegenpartijen te toetsen op ecologische, sociale en governance normen. Integriteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid Het pensioenfonds toetst haar activiteiten, tegenpartijen en dienstverleners ook op integriteit en maatschappelijke verantwoord gedrag. BPL wenst geen zaken te doen met tegenpartijen die onethisch gedrag vertonen. Daarnaast wijst het pensioenfonds ook activiteiten af die een potentieel verstorend effect op de financiële markten hebben. Zo worden “short gaan” (verkopen van effecten die niet in bezit zijn) en het uitlenen van effecten afgewezen. Transparantie en aansturing Het pensioenfonds kiest voor transparante beleggingsvormen die direct kunnen worden aangestuurd, dus zo min mogelijk in beleggingsfondsen en met nog grotere terughoudendheid in fondsen-van-fondsen. Bij voorkeur houdt het pensioenfonds het beheer van het vermogen zoveel mogelijk in één hand via direct beleggingen, daardoor kan BPL meer invloed uitoefenen op het beleid en lagere kosten bedingen.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 25
Acceptabel kostenniveau De kosten die samenhangen met het vermogens beheer en beleggingstransacties moeten acceptabel zijn in relatie tot de geleverde prestatie, dit geldt voor (stapeling van) fee’s die betaald dienen te worden voor investeringen in beleggingsfondsen alsmede voor transactiekosten voor (onnodig veel) transacties in de portefeuille Prudent De beleggingsportefeuille moet tot in detail begrepen worden en kunnen worden uitgelegd aan de stakeholders. Het pensioenfonds neemt daarom geen risico’s waarvan ze niet kan overzien in welke mate die het uitbetalen van een waardevast pensioen in de waagschaal stellen. Ook leverage (meer marktrisico lopen dan men aan beleggingen bezit) wordt tot een minimum beperkt. Tevens wordt niet onnodig in derivaten belegd, ofwel derivaten zijn vooral toegestaan om risico’s in de portefeuille te reduceren.
6.2
Risicohouding
Risicohouding deelnemers De risicohouding van de deelnemers aan de pensioenregeling van BPL is in 2013 onderzocht door Bureau Zegwaart. Uit dit onderzoek blijkt dat er draagvlak is onder de deelnemers voor een regeling met iets meer risico. Tevens blijkt dat de deelnemers de voorkeur hebben voor wat vaker een kleine korting dan minder vaak een grote korting. Risicohouding sociale partners Medio 2014 heeft het bestuur van BPL de sociale partners verzocht om hun risicohouding te bepalen. Vervolgens hebben er meerdere sessies plaatsgevonden waarbij aan de hand van de ALM resultaten de sociale partners hun risicohouding hebben bepaald.
6.3
Beleggingscyclus
Het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is gebaseerd op een aantal principes of investment beliefs die door het fonds zijn vastgesteld. Het beleggingsproces bestaat uit de stappen zoals afgebeeld in de onderstaande figuur.
ALM
Portefeuilleconstructie
Asset allocatie op hoofdlijnen en risicoafdekking
Verfijnde asset allocatie
strategische portefeuille
ALM portefeuille
Risicoprofiel en Beleggingsbeginselen
feitelijke portefeuille
normportefeuille
Implementatie Allocatie vermogen naar fondsen/mandaten en managers
Beleggingsrichtlijnen Vastlegging normportefeuille, balansbeleid, benchmarks, risicobeheersing
Het door het fonds gehanteerde risicoprofiel en de beleggingsbeginselen zijn de basis onder de beleggingscyclus. Deze zijn elders in deze ABTN beschreven.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 26
6.4
Strategisch beleid
De regelgeving van het nFTK maakt de economische risico´s (verbonden aan aandelen, valuta, rente, etc) die in pensioenfondsen aanwezig zijn expliciet en vertaalt deze naar vereiste reserveposities en dekkingsgraden. Hiermee worden pensioenfondsen gedwongen te overwegen welk totaal risiconiveau het fonds kan of wil accepteren. Vervolgens wordt dat risico zo ingezet dat het rendement van het vermogen wordt gemaximeerd. Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor dit strategische belegging- en risicobeleid. Daarmee wordt aansluiting tussen de beleggingsbeginselen, het beleggingsbeleid, de pensioenverplichtingen en de overige sturingsmiddelen bereikt. De basis hiervoor is de ALM studie die periodiek door het fonds wordt uitgevoerd welke wordt gevolgd door een portefeuille constructie studie om de meest optimale beleggingsportefeuille te bepalen. Onder het strategisch beleggingsbeleid wordt verstaan: de vaststelling van de risico’s die het fonds wenst te accepteren, de jaarlijks vast te stellen normportefeuille, bandbreedtes en de beleggingsrichtlijnen, waarbij rekening wordt gehouden met de doelstellingen en ambities van het fonds. Het bestuur wordt hierbij geadviseerd door Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. en het Bestuursbureau.
6.5
ALM studie
BPL is in juni 2014 gestart met het uitvoeren van de ALM studie. Uitgangspunt daarbij was om te voldoen aan de risicohouding van deelnemers en sociale partners. In oktober 2014 zijn er een tweetal sessies geweest met sociale partners. De ALM studie is afgerond op 27 maart 2015. In paragraaf 6.13 treft u de belangrijkste conclusies aan. Het bestuur heeft gekozen voor een strategische portefeuille die een gelijke kans op korten en omvang van de korting heeft als de oude strategische portefeuille. De maatstaf “Mediaan koopkracht actieven einde horizon” van de nieuwe strategische portefeuille is hoger dan van de oude strategische portefeuille. Op basis van deze maatstaven is het bestuur van mening dat de gekozen strategische portefeuille een verbetering van het pensioenresultaat laat zien bij een gelijkblijvende kans op korten en omvang van de korting. Dit past naar de mening van het bestuur binnen de risicohouding zoals die door de sociale partners en de deelnemers is geformuleerd.
6.6
De uitvoering van het vermogensbeheer
De advisering over het vermogensbeheer wordt uitgevoerd door de afdeling Strategisch Pensioen Management van Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. (hierna: “de Beheerder”). Het vermogensbeheer wordt uitgevoerd door verschillende Operationele Vermogensbeheerders waaronder Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V., Syntrus Achmea Real Estate and Finance, Kempen Capital Management, Robeco, State Street, Numeric en Stone Harbor. De verschillende Operationeel Vermogensbeheerders zijn belast met de beleggingen in aandelen, vastrentende waarden, liquiditeiten, infrastructuur, private equity en instrumenten waarmee risico’s (zoals renterisico en inflatierisico) worden afgedekt. Syntrus Achmea Real Estate and Finance is belast met de uitvoering van de beleggingen in direct vastgoed. De Operationeel Vermogensbeheerders worden geselecteerd en gemonitord door de Beheerder. Hierbij voert de Beheerder een gestructureerd manager research proces waarbij aansluiting op de individuele mandaten en het gewenste risicoprofiel centraal staan. De Operationeel Vermogensbeheerders zijn verantwoordelijk voor het operationele beleggingsbeleid. Ze zijn binnen de geformuleerde randvoorwaarden (de mandaatrichtlijnen) vrij in de wijze van belegging en herbelegging. Beslissingen die consequenties kunnen hebben voor het strategisch beleggingsbeleid en de daarvan afgeleide randvoorwaarden worden slechts in overleg met het bestuur genomen.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 27
De Beheerder is verantwoordelijk voor het verzamelen, administreren en rapporteren over de beleggingen aan het bestuur en de beleggingsadviescommissie.
6.7
Portefeuillebeheer
a. Strategische portefeuille Het beheer zal plaatsvinden op basis van onderstaande strategische portefeuille:
Benchm ark
ALM-portefeuille
Staatsobligaties euro Niet-Staatsobligaties euro Hypotheken Indexleningen High Yield Obligaties Opkomende Markten - HC Obligaties Opkomende Markten - LC Totaal
48.5%
Strategische portefeuille oud
Strategische portefeuille nieuw
23.0% 14.0% 3.0% 5.0% 2.0% 2.0% 49.0%
16.0% 11.0% 5.0% 3.0% 5.0% 2.0% 3.0% 45.0%
5.0%
13.0%
6.0% 1.5% 0.0%
6.0% 1.0% 5.0%
Aandelen Europa Aandelen Europa Small Aandelen Verenigde Staten Aandelen Japan Aandelen Wereld (Ontw ikkelde Markten) Aandelen Wereld Low vol Aandelen Opkomende Markten Totaal
31.5%
4.0% 16.5%
6.0% 31.0%
Direct Vastgoed Nederland Totaal
20.0%
26.5% 26.5%
20.0% 20.0%
Private Equity Infrastructuur Overig alternatief Totaal
3.0% 2.5% 2.5% 8.0%
3.0% 0.5% 3.5%
Liquiditeiten Totaal
0.0% 0.0%
0.5% 0.5%
100.0%
100.0%
Totaal
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 28
b. Normportefeuille Het beheer zal plaatsvinden op basis van onderstaande normportefeuille.
Norm portefeuille 2015 oud
Norm portefeuille 2015 nieuw
1-1-2015* 32% -/- indexleningen 12.0% 0.0% port. gew icht 5.0% 2.0% 2.0% 53.0%
1-5-2015 22.0% 14.5% 0.0% 3.0% 5.0% 2.0% 3.0% 49.5%
Aandelen Europa Aandelen Europa Small Aandelen Verenigde Staten Aandelen Japan Aandelen Wereld (Ontw ikkelde Markten) Aandelen Wereld Low vol Aandelen Opkomende Markten Totaal
9.0% 1.0% 5.0% 1.0% 0.0% 5.0% 4.0% 25.0%
13.0% 1.0% 6.0% 1.0%
Direct Vastgoed Nederland Totaal
18.0% 18.0%
15.0% 15.0%
Private Equity Infrastructuur Overig alternatief Totaal
0.5% 1.5% 1.5% 3.5%
0.5% 1.5% 0.5% 2.5%
Liquiditeiten Totaal
0.5% 0.5%
0.5% 0.5%
100.0%
100.0%
Benchm ark
Staatsobligaties euro Niet-Staatsobligaties euro Hypotheken Indexleningen High Yield Obligaties Opkomende Markten - HC Obligaties Opkomende Markten - LC Totaal
Totaal
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
5.5% 6.0% 32.5%
pagina 29
c. Benchmark Het beheer zal plaatsvinden op basis van onderstaande benchmarks1 en benchmarkgewichten:
Benchm ark
Norm portef euille 2015 nieuw
Norm portefeuille 2015 oud 1-1-2015*
1-mei-15
1-dec-15
32% -/- indexleningen
26%****
22.0%
12.0% 0.0% port. gew icht
11.5%**** 0.0% 3.0%
14.5% 0.0% 3.0%
High Yield
5.0%
5.0%
5.0%
Obligaties Opkomende Markten - HC Obligaties Opkomende Markten - LC Totaal
2.0% 2.0% 53.0%
2.0% 2.0% 49.5%
2.0% 3.0% 49.5%
Aandelen Europa Aandelen Europa Small Aandelen Verenigde Staten Aandelen Japan Aandelen Wereld (Ontw ikkelde Markten) Aandelen Wereld Low vol Aandelen Opkomende Markten Totaal
9.0% 1.0% 5.0% 1.0% 0.0% 5.0% 4.0% 25.0%
13.0% 1.0% 6.0% 1.0%
13.0% 1.0% 6.0% 1.0%
5.5% 6.0% 32.5%
5.5% 6.0% 32.5%
Direct Vastgoed Nederland Totaal
18.0% 18.0%
15.0% 15.0%
15.0% 15.0%
ROZ/IPD Nederland SI customized***
Private Equity Infrastructuur Overig alternatief Totaal
0.5% 1.5% 1.5% 3.5%
0.5% 1.5% 0.5% 2.5%
0.5% 1.5% 0.5% 2.5%
MSCI World (DC) 3-jaars voortschrijdend gemiddelde Euribor 1-w eek deposito rente +3% Euribor 1-w eek deposito rente +2%
Liquiditeiten Totaal
0.5% 0.5%
0.5% 0.5%
0.5% 0.5%
Eonia
100.0%
100.0%
100.0%
Staatsobligaties euro Niet-Staatsobligaties euro Hypotheken Indexleningen
Totaal
Index** 86,7% Iboxx EUR sovereign customized*****, 13,3% Iboxx EUR sub-sovereign all maturities Iboxx € customized***** non-sovereign Barclays Capital Customized Sw ap Index 4-7 years rendement portefeuille BOA/Merrill Lynch Non-Financial Developed Markets High Yield Constrained Index Euro hedged JPM EMBI customized***** JPM GBI - EM Diversified Composite customized*****
MSCI Europe customized MSCI European Small Cap MSCI USA customized MSCI Japan MSCI World (DC) MSCI World Minimum Volatility USD MSCI Emerging Markets
* Handhaving floating benchmark, zoals gedefinieerd in beleggingsrichtlijnen 2014. ** Alle indices zijn op basis van Total Return. Bij aandelenindices w orden netto dividenden herbelegd (net TR). *** 80% IPD/ROZ Woningen Benchmark, 15% IPD/ROZ Winkel Benchmark, 5% IPD/ROZ Kantoren Benchmark (allen Standing Investments) **** Gew ichten w orden stapsgew ijs onderling aangepast met een frequentie van 2 keer per maand, zie verder paragraaf 1d. ***** Customizations w orden in het vervolg van paragraaf 1c apart beschreven.
d. Rebalancing, bandbreedtes en cash allocatie Rebalancing De benchmark en portefeuille worden op jaarbasis op 1 april gerebalanced naar de normgewichten (fixed benchmark). In 2015 worden de benchmark en portefeuille op 1 mei gerebalanced (zie tabel in paragraaf 1c). De eerstvolgende rebalancing datum na 1 mei 2015 is 1 april 2016. Gedurende het jaar is er sprake van een zwevende benchmark (floating benchmark). Dit wil zeggen dat de benchmarkgewichten veranderen als gevolg van marktbewegingen en dat de bandbreedte meebeweegt. Mocht in de periode voor de rebalancing datum de volatiliteit op de markten scherp oplopen en/of de verwachte omvang van de rebalancing te omvangrijk worden, dan komt de Beheerder met een alternatief rebalancing voorstel.
1
In het verlengde van de portefeuilleconstructie wordt onderzocht of voor Aandelen Europa en Aandelen V.S. een andere benchmar k
zou moeten gelden, die meer aansluit op de value-stijl die binnen deze categorieën wordt toegepast. Mogelijk leidt dit later in het jaar tot een aanpassing van de benchmarktabel. ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 30
Bandbreedtes De volgende bandbreedtes gelden ten opzichte van de floating benchmark:
Bandbreedtes
Staatsobligaties euro Niet-Staatsobligaties euro Hypotheken Indexleningen
bandbreedte (+/-) 5.0% 5.0% 1.0%
High Yield
2.0%
Obligaties Opkomende Markten - HC Obligaties Opkomende Markten - LC Totaal
2.0% 2.0% 5.0%
Aandelen Wereld Low vol Aandelen Europa Aandelen Europa Small Aandelen Verenigde Staten Aandelen Japan Aandelen Opkomende Markten Totaal
5.0% 5.0% 2.0% 5.0% 2.0% 2.0% 5.0%
Direct Vastgoed Nederland Totaal
2.0% 2.0%
Private Equity Infrastructuur Overig alternatief Totaal
1.0% 1.0% 1.0% 1.0%
Liquiditeiten Totaal
1.0% 1.0% Bandbreedtes zijn symmetrisch w aarbij geen negatieve gew ichten zijn toegestaan
In verband met een lage liquiditeit in de beleggingscategorieën Hypotheken, Indexleningen (vanwege het buy-and-hold karakter van het mandaat), Direct Vastgoed Nederland, Infrastructuur, Alternatief overig, en Private Equity kunnen deze categorieën op de korte termijn onder- en/of overwegingen vertonen. Deze worden bij specifieke liquide beleggingscategorieën gecompenseerd, zie onder cash allocatie. De bandbreedtes van deze liquide beleggingscategorieën zijn exclusief de invulling die noodzakelijk is als gevolg van de allocatie naar de hierboven genoemde illiquide beleggingscategorieën. De bandbreedte bij deze liquide beleggingscategorieën wordt derhalve niet door illiquide categorieën ‘benut’. Cash Allocatie Het bijsturen van de portefeuille tijdens de maandelijkse cash allocatie richting de floating benchmark vindt niet automatisch plaats, maar vindt plaats naar inzicht van de Beheerder en wordt bekeken in samenhang met het Dynamische Asset Allocatie beleid. Ten behoeve van efficiënte aansturing van de portefeuille en zuivere performancemeting worden de benchmarkgewichten voor de volgende beleggingen maandelijks gelijk gesteld aan de portefeuillegewichten. Het verschil wordt iedere maand verdeeld over de liquide beleggingen volgens de volgende regels:
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 31
-
Hypotheken
Staatsobligaties euro (100%)
-
Indexleningen
Staatsobligaties euro (100%)
-
Direct vastgoed Nederland Aandelen Europa (50%) en Staatsobligaties euro (50%)
-
Alternatief overig
Aandelen Europa (100%)
-
Infrastructuur
Aandelen Europa (100%)
-
Private Equity
Aandelen Europa (100%)
Posities worden alleen ingenomen met fysieke beleggingen. Debetstanden zijn alleen toegestaan ter ondersteuning van het transactieproces en zijn van tijdelijke aard.
e. Dynamische asset allocatie Voor afwijkingen van de floating benchmarkgewichten in het kader van Dynamische Asset Allocatie zal advies worden uitgebracht door de Beheerder. Het Pensioenfonds zal besluiten of het advies wordt overgenomen, waarbij bandbreedtes zoals genoemd in paragraaf 1d in acht worden genomen. Posities kunnen zowel door middel van fysieke beleggingen als door middel van derivaten ingenomen worden. Debetstanden zijn enkel toegestaan ter ondersteuning van het transactieproces en zijn van tijdelijke aard.
6.8
Risicobeheersing
a. Marktrisico Het risico van marktwaardebewegingen wordt op totaalniveau getoetst, omdat verschillende risico’s elkaar kunnen versterken of juist diversifiërend werken. Beheersmaatregelen:
Het marktrisico wordt geanalyseerd in de ALM- en portefeuilleconstructie studie. In deze studies wordt onderscheid gemaakt tussen (op basis van verwacht risico en rendement) gewenste risico’s en ongewenste (want naar verwachting onvoldoende beloonde risico’s).
Bij Sturen op Risico wordt op basis van het dekkingsgraadrisico beoordeeld of het risico van het fonds binnen de bandbreedtes beweegt.
Voor het korte termijn risicobeheer van de portefeuille ten opzichte van de verplichtingen hanteren we de volgende uitgangspunten: Risicomaat
DaR (Dekkingsgraad at Risk) (1-jaars horizon, meting op basis van het door de Beheerder gehanteerde risicomodel)
Basis
Verplichtingen op basis van UFR
Meetfrequentie
Maandbasis
Bandbreedte Onder
6,3% (waarschuwing) en 6,0% (analyse)
Boven
33,1% (waarschuwing) en 39,2% (analyse)
Bij overschrijding van de analysebandbreedte ontvangt het Pensioenfonds een advies over het lange termijn risico, de korte termijn vooruitzichten en de mogelijk te nemen acties. De portefeuille wordt niet automatisch door de Beheerder bijgestuurd wanneer de risicomaat zich buiten de bandbreedte bevindt.
b. Renterisico Een pensioenfonds loopt renterisico doordat de waarde van de verplichtingen van het fonds anders op renteveranderingen reageert dan de waarde van de beleggingen. Beheersmaatregelen:
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 32
Het renterisico wordt geanalyseerd in de ALM-studie.
Het renterisico wordt gedeeltelijk afgedekt.
Het pensioenfonds heeft een dynamisch renteafdekkingsbeleid. De afdekking van het renterisico varieert van 40% (bij een rente lager dan 2%) tot 90% (bij een rente van 6%). De afdekking bestaat uit staatsobligaties euro, niet-staatsobligaties euro, Hypotheken, indexleningen en renteswaps. De monitoring en verslaglegging van de afdekking vindt plaats op kwartaalbasis. Op kwartaalbasis wordt beoordeeld of de renteafdekking nog binnen de gestelde bandbreedte zit en tevens wordt beoordeeld of de waarde van de renteswaps niet de grens van 10% van het totale vermogen overschrijdt.
c. Inflatierisico Een pensioenfonds loopt inflatierisico doordat de waarde van de geïndexeerde pensioentoezeggingen anders op inflatieveranderingen reageert dan de waarde van de beleggingen. Het (gedeeltelijk) streven naar een reëel pensioen geeft een risico dat de verandering van de pensioenvoorzieningen als gevolg van inflatie niet gecompenseerd worden door een waardeverandering van de beleggingen. Beheersmaatregelen:
De indexatieambitie wordt in de ALM getoetst.
De kans op indexatie wordt inzichtelijk gemaakt in de risicorapportage
De aanpassing van de (inflatie)afdekkingsportefeuille – d.w.z. volledige afbouw van de inflatieswaps – n.a.v. de wijziging van de Beleggingsrichtlijnen per 1 mei 2015 wordt gedurende een periode van maximaal 6 weken doorgevoerd. Gedurende deze periode zal de hedge ratio zich bevinden tussen 0% en 20%. De Indexleningen worden niet verkocht en blijven deel uitmaken van de normportefeuille.
d. Valutarisico De waarde van beleggingen kan veranderen door schommelingen in de wisselkoersen ten opzichte van de euro. Beheersmaatregelen:
Het valutarisico wordt geanalyseerd in de portefeuilleconstructie studie.
Het valutarisico wordt gedeeltelijk afgedekt.
Het valutarisico wordt beperkt door de exposure (blootstelling) naar de US dollar het Britse Pond en de Japanse Yen (deels) af te dekken. De valutaexposure voortvloeiend uit de aandelenbeleggingen wordt voor 50% afgedekt, de valutaexposure voortvloeiend uit de obligatieportefeuille wordt voor 100% afgedekt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van valutatermijncontracten. Opbouw van de valuta-afdekking vindt plaats vanaf 1 mei 2015 in 6 gelijke wekelijkse stappen, elk van deze 6 stappen op basis van de valuta exposures per ultimo april 2015. Per ultimo juni 2015 wordt voor het eerst op de reguliere wijze (zie volgende alinea) gemonitord en bijgestuurd. Afdekking wordt over alle beleggingscategorieën geaggregeerd bijgestuurd en gemonitord. Eenmaal per maand vindt bijsturing plaats. Naast de bovengenoemde beleggingscategorieën vindt voor een aantal beleggingscategorieën de valuta afdekking plaats binnen de geselecteerde beleggingsinstellingen. Dit betreft de volgende beleggingscategorieën:
High yield
Infrastructuur
Deze beleggingscategorieën hebben een benchmark die gehedged is naar euro. Voor afspraken met betrekking tot de afdekking van het valutarisico binnen deze beleggingsinstellingen wordt verwezen naar de beleggingsrichtlijnen van deze beleggingsinstellingen zoals opgenomen in het op enig moment geldende prospectus. ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 33
e. Aandelenrisico Het risico op een daling van de marktwaarde van aandelen en zakelijke waarden. Beheersmaatregelen:
Het aandelenrisico wordt in de ALM vastgesteld door middel van de gewenste allocatie naar aandelen en zakelijke waarden.
Het aandelenrisico wordt in de portefeuille constructie omgezet in een feitelijke portefeuille.
Het aandelenrisico wordt door middel van de risicorapportage inzichtelijk gemaakt en waar nodig bijgestuurd.
f. Kredietrisico Het risico dat een verlies optreedt als een kredietnemer zijn afgesproken betalingen niet nakomt of dat de kredietwaardigheid van een kredietnemer afneemt. Beheersmaatregelen
Het kredietrisico wordt beheerst in de portefeuilleconstructie studie. In de portefeuille constructie wordt op basis van risicomaten een allocatie naar vastrentende waarden bepaald.
Binnen de beleggingsportefeuilles worden limieten opgenomen op kredietwaardigheidsratings van beleggingen in instrumenten, landen en/of sectoren. Deze zijn vastgelegd in de toepasselijke mandaatrichtlijnen van de betreffende portefeuilles.
g. Tegenpartijrisico Voor het beheersen van het tegenpartijrisico van OTC derivaten die betrekking hebben op de afdekking van rente-, inflatieen valutarisico en die zijn afgesloten door de Vermogensbeheerder wordt het volgende beleid gehanteerd: Kredietwaardigheid Bij het afsluiten van nieuwe OTC derivaten geldt dat tegenpartijen: -
minimaal een kredietstatus A- (gebaseerd op de Syntrus Achmea Composite (SAC) rating berekend aan de hand van beschikbare Moody’s, S&P en Fitch ratings) bezitten.
-
niet opgenomen zijn op de watch list voor derivatentegenpartijen, zoals opgesteld door de Vermogensbeheerder.
-
niet vermeld staan op de uitsluitingenlijst voor tegenpartijen. Deze lijst wordt elk halfjaar door het Pensioenfonds opnieuw vastgesteld.
Voor reeds afgesloten OTC derivaten geldt dat: -
Tegenpartijen minimaal een kredietstatus BBB- (gebaseerd op SAC-rating) bezitten
De Vermogensbeheerder monitoort dagelijks of een tegenpartij voor OTC-derivaten voldoet aan de minimale kredietwaardigheidseisen. Transacties waarbij het risico op de tegenpartij niet wordt vergroot, bijvoorbeeld bij herverdeling van risico over looptijden, zijn ook toegestaan indien een tegenpartij een kredietstatus heeft lager dan A-. Indien een tegenpartij een kredietstatus heeft lager dan BBB-, zal de Vermogensbeheerder binnen twee weken na constatering met een voorstel komen om de ontstane situatie zo goed mogelijk te beheersen. Spreiding Binnen het door de Vermogensbeheerder gehanteerde model voor tegenpartijrisico wordt het mogelijke verlies voor het Pensioenfonds ingeschat dat kan optreden bij een faillissement van de tegenpartij. Voor het afsluiten van nieuwe OTC derivaten door de Vermogensbeheerder met een tegenpartij geldt dat het tegenpartijrisico van de totale OTC derivaten portefeuille (inclusief de op dat moment af te sluiten derivaten) naar deze tegenpartij niet meer dan het direct hieronder vermelde percentage van het tegenpartijrisico naar alle tegenpartijen tezamen mag bedragen. Tegenpartijrisico wordt in deze gemeten als de Potential Future Exposure (PFE). Dit percentage bedraagt:
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 34
-
maximaal 50 procent per tegenpartij in het bezit van AAA kredietstatus (gebaseerd op SAC-rating).
-
maximaal 33 procent per tegenpartij in het bezit van AA-, AA of AA+ kredietstatus (gebaseerd op SAC-rating).
-
maximaal 20 procent per tegenpartij in het bezit van A+ of lagere kredietstatus (gebaseerd op SAC-rating).
Maandelijks zal de Vermogensbeheerder monitoren of de spreiding over tegenpartijen voor OTC derivaten voldoet aan bovenstaande eisen. Indien hieruit blijkt dat een tegenpartij niet langer voldoet zal de Vermogensbeheerder binnen tien werkdagen na constatering met een voorstel komen om de ontstane situatie zo goed mogelijk te beheersen. Onderpand Bij het afsluiten van documentatie door de Vermogensbeheerder voor het Pensioenfonds ten aanzien van het beheer van onderpand voor OTC derivaten die zijn afgesloten door de Vermogensbeheerder gelden de volgende uitgangspunten: -
Alleen euro-gedenomineerde staatsobligaties met een minimale AA-kredietstatus (gebaseerd op de kredietstatus afgegeven door minimaal één van de volgende instellingen: Moody’s, S&P en Fitch) uitgegeven door een van de eurozone landen worden als onderpand geaccepteerd.
-
Onderpand afstemming en uitwisseling dient elke werkdag plaats te vinden.
h. Liquiditeitsrisico Voor het beheersen van het korte termijn liquiditeitsrisico voert de Beheerder iedere maand een onderpandtoets en liquiditeitstoets uit. Indien het Pensioenfonds voor één van deze toetsen niet slaagt, zal de Beheerder het Pensioenfonds binnen 2 weken na het verschijnen van de risicorapportage hierover een advies uitbrengen. De portefeuille wordt niet automatisch door de Beheerder aangepast wanneer het Pensioenfonds voor één van de toetsen niet slaagt.
i. Concentratierisico Door gebrekkige spreiding kan concentratierisico ontstaan waarbij verliezen optreden doordat een te grote gevoeligheid bestaat naar één regio, sector of marktpartij. Beheersmaatregelen
Het concentratierisico wordt beheerst in de ALM en portefeuilleconstructie studie door de portefeuille naar voldoende beleggingscategorieën, risicocategorieën en stijlen te spreiden.
Binnen veel mandaten gelden limieten op concentratierisico, deze zijn vastgelegd in de richtlijnen.
Concentraties worden periodiek weergegeven in de risicorapportage. Op basis van analyses wordt beoordeeld of deze acceptabel zijn of dat deze teruggebracht moeten worden.
j. Actief risico Binnen het door de Beheerder gehanteerde risicomodel wordt de ex-ante tracking error berekend. Voor de (sub)totalen van liquide beleggingscategorieën geldt een maximale ex-ante tracking error met een 1-jaars horizon van: Totaal Vastrentende waarden
2%
Totaal Aandelen
6%
Totale (liquide) portefeuille
3%
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 35
k. Overige beleggingsrisico’s Derivaten Het gebruik van derivaten mag uitsluitend worden gebruikt voor het efficiënt beheren van de portefeuille danwel voor het reduceren van risico’s. In de vastrentende portefeuille is het gebruik van rentefutures toegestaan voor het innemen van posities waarbij het gebruik van futures wel in omvang strikt worden beperkt. Tevens zijn intrest rate swaps toegestaan. Er mag geen gebruik worden gemaakt van single name CDS’en. Short posities In de vastrentende waarden zijn shortposities in beperkte mate toegestaan om posities in te kunnen nemen. In de rest van de portefeuille zijn shortposities niet toegestaan. Securities Lending Securities Lending is niet toegestaan voor de discretionaire mandaten.
6.9
Verantwoord beleggen
Het Pensioenfonds heeft er voor gekozen om een verantwoord beleggingsbeleid toe te passen. Dit beleid bestaat uit engagement, corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen en het uitsluiten van ondernemingen van het belegbaar universum. Engagement Het Pensioenfonds past het instrument engagement toe voor de uitvoering van het verantwoord beleggen beleid. Corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen Het corporate governance beleid en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen wordt uitgevoerd door de Vermogensbeheerder. Uitsluitingsbeleid Uitsluitingen worden vormgegeven vanuit maatschappelijk verantwoord beleggen en corporate governance. De Vermogensbeheerder communiceert de uitsluitingslijst aan de vermogensbeheerders. De lijst met uitgesloten beleggingen is aan verandering onderhevig. Deze lijst wordt tweemaal per jaar herzien en gecommuniceerd door de Vermogensbeheerder. Aanpassingen in de lijst worden gecommuniceerd aan het Pensioenfonds door middel van de halfjaar rapportage verantwoord beleggen. De volgende uitsluitingen gelden: Controversiële wapens De uitsluitingen hebben betrekking op producenten van controversiële wapens. De lijst van uitgesloten ondernemingen op basis controversiële wapens wordt elk halfjaar opnieuw vastgesteld aan de hand van het gekozen uitsluitingsbeleid en onderzoeksresultaten van een onafhankelijk onderzoeksbureau. -
VN Global Compact Daarnaast kiest het Pensioenfonds er voor om ondernemingen die de uitgangspunten van de VN Global Compact structureel schenden uit te sluiten van beleggingen. De uitsluitingen zijn van toepassing op de discretionair beheerde mandaten binnen Aandelen portefeuille en de Vastrentende Waarden portefeuille. De lijst met uitgesloten beleggingen is aan verandering onderhevig. Deze lijst wordt eenmaal per jaar herzien en bepaald door het Pensioenfonds.
-
Financiële instellingen Binnen het “Aandelen Europa”, “Aandelen Verenigde Staten” en “Aandelen Wereld Low Vol” mandaat worden financiële instellingen uitgesloten die het slechtst scoren (10% laagst scorende) op vooraf in samenspraak met het Pensioenfonds vastgestelde ESG criteria. De lijst van uitgesloten financiële instellingen wordt elk jaar opnieuw vastgesteld.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 36
Binnen het “Niet-staatsobligaties” mandaat worden obligaties op de lijst met uitgesloten financiële instellingen voor niet-staatsobligaties niet meer aangekocht. Deze lijst van uitgesloten financiële instellingen wordt elk jaar opnieuw vastgesteld. -
Landenbeleid
Op het “Staatsobligaties euro”, “Obligaties Opkomende Markten – HC” en “Obligaties Opkomende Markten – LC” mandaat is een landenbeleid in de vorm van een uitsluitings- en selectiebeleid van toepassing. Landen die op voorhand zijn uitgesloten evenals landen die niet voldoen aan de selectiecriteria vormen tezamen de landenlijst. Uitsluitingsbeleid Landen worden op voorhand uitgesloten wanneer aannemelijk is dat: 1. 2. 3. 4.
Er een schending is van het non-proliferatieverdrag; Machthebbers op systematische wijze de fundamentele mensenrechten van (hun) burgers schenden op grove wijze schenden; Vanwege een hoge mate van corruptie toevertrouwde middelen in dergelijke landen niet ten goede komen aan duurzame ontwikkeling van de economische situatie en welvaart van de bevolking. de opgelegde economische sancties als ernstig worden beoordeeld.
Een belangrijk handvat bij het uitvoeren van het uitsluitingsbeleid is de Sanctiewet 1977. De Vermogensbeheerder hanteert de Sanctiewet 1977 als signaalfunctie om te bepalen of landen voldoen aan bovenstaande uitgangspunten en in aanmerking komen voor uitsluiting op voorhand. Selectiebeleid Er zijn eisen gesteld aan landen wat betreft duurzaamheidsprestaties. Prestaties van landen inzake bescherming mensenrechten, bescherming arbeidsrechten, naleven milieuafspraken en corruptiebestrijding worden hiervoor getoetst. Opname van een staatsobligatie in portefeuille wordt alleen overwogen indien duurzaamheidsprestaties van het uitgevende land voldoen aan een vooraf gestelde ondergrens. Deze ondergrens staat symbool voor de verantwoord beleggen uitgangsprincipes van het pensioenfonds. De onderzoeksresultaten van de volgende instituten worden gebruikt om de landenprestaties inzichtelijk te maken: Freedom House met de Freedom in the World index, ITUC met de ITUC Global Rights index; EPI (Yale) met de Environmental Performance Index en Transparency International met de Corruption Perception Index.
6.10
Evaluatie
De laatste jaren is er in toenemende mate aandacht voor het gebruik van risicofactoren bij het analyseren van het beleggingsbeleid. Het fundamentele idee is samen te vatten als het vormen van een alternatieve zienswijze om naar de beleggingsportefeuille te kijken. Tot een aantal jaar geleden werd alleen gekeken naar (de verdeling over) beleggingscategorieën. De kredietcrisis heeft ons echter geleerd dat de diversificatiemogelijkheden niet oneindig zijn. Dit heeft geleid tot het besef dat het risico en rendement van een belegging door slechts een beperkt aantal onderliggende factoren wordt gedreven. Voor een goed begrip van de risico’s in de portefeuille is inzicht in deze onderliggende risicofactoren gewenst. Ten behoeve van dit inzicht wordt het (steeds verder uitdijende) beleggingsuniversum gestructureerd aan de hand van risicofactoren, zie Figuur 1. Analoog aan de term beleggingscategorie wordt hiervoor de term ‘risicocategorie’ gebruikt. Dit helpt om “door de bomen het bos te blijven zien”, maar ook om scherp(er) te kunnen definiëren wat de doelstelling van een bepaalde beleggingscategorie is binnen de portefeuille (bijvoorbeeld: “verhogen portefeuillerendement” of “een bijdrage leveren aan de renteafdekking”). Daarnaast heeft het pensioenfonds de bestaande analysemethoden in ALM- en portefeuilleconstructie studies aangevuld met analyses o.b.v. deze risicocategorieën.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 37
Structuur Beleggingsuniversum
Beleggingsuniversum
Aandelen
Krediet
Figuur 1.
Nominale Rente
Reële rente
Real Assets
Grondstoffen
NietTraditioneel
Structurering beleggingsuniversum
Elke beleggingscategorie wordt hierbij toebedeeld aan één van de zeven risicocategorieën, o.b.v. de dominante onderliggende marktbeta. De 7 risicocategorieën zijn vergelijkbaar met andere gangbare indelingen die in de markt worden gehanteerd en ook met bijvoorbeeld de Vereist Eigen Vermogen methodiek. Het inzicht in de risicoverdeling van de portefeuille wordt verder vergroot door naast de traditionele kapitaal-allocaties nu ook de ‘risicoallocatie’ van de portefeuille te laten zien. Analyse hiervan zal onderdeel zijn van de portefeuilleconstructie die na afloop van de ALM zal worden uitgevoerd. De beleggingscategorieën zijn niet volledig ‘ontleed’ naar alle mogelijke onderliggende risicodrijvers, de focus ligt op de meest dominante risicodrijver2. Uitzondering hierop zijn de vastrentende beleggingen; de risicobijdrage hiervan wordt gesplitst in nominaal renterisico en kredietrisico. Behalve bovenstaande kwantitatieve analyses heeft het pensioenfonds ook in bredere context onderzocht of de huidige portefeuilleverdeling en bijbehorende beleggingscategorieën nog passend zijn in het beleid voor 2015. Zo is onder andere gekeken naar de gewijzigde economische omgeving en de impact hiervan op het verwachte rendement en risico per beleggingscategorie. Tevens zijn de beleggingscategorieën getoetst aan de beleggingsovertuigingen van het pensioenfonds. Om de beleggingscategorieën te evalueren zijn de volgende evaluatiecriteria vastgesteld: Criterium
Bron van de aanname
Bron van de toets op validiteit
Bestuursbesluit bij opname
Overall oordeel of de categorie nog aansluit bij de oorspronkelijke
categorie
doelstelling
ALM-studie 2009 / 2012
Historische performance 5 jaar, 10 jaar en 15 jaar*
Verwachte toekomstige performance
Historische standaard deviatie 5 jaar, 10 jaar en 15 jaar
Verwachte toekomstige standaard deviatie
Historische correlatie over 5 jaar, 10 jaar en 15 jaar
Verwachte toekomstige correlatie
Doelstelling Doel van de belegging
Performance* Lange termijn verwacht rendement
Risico Standaard deviatie rendement
ALM-studie 2009 / 2012
Diversificatie Correlatie met aandelen
ALM-studie 2009 / 2012
Beleggingsbeginselen Beperkte omzet
Beleggingsbeginselen
Gebruikelijke omzet binnen de categorie
MVB
Beleggingsbeginselen
Gebruikelijke mate van duurzaamheid, integriteit en maatschappelijk verantwoordelijkheid binnen de categorie
Transparantie
Beleggingsbeginselen
Gebruikelijke mate van transparantie binnen de categorie
Lage kosten
Beleggingsbeginselen
Gebruikelijk kostenniveau binnen de categorie
Beperkte complexiteit
Beleggingsbeginselen
Gebruikelijke mate van complexiteit binnen de categorie
Beperkte leverage
Beleggingsbeginselen
Gebruik van leverage binnen de categorie
Beperkt gebruik derivaten
Beleggingsbeginselen
Mate van derivatengebruik binnen de categorie
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 38
Additionele operationele aspecten Liquiditeit
n.b.
Vaststellen of liquiditeit van de categorie past binnen de totale
Waardering
n.b.
Aansluiting bij waarderingshandboek, level I, II of III
Aanwezige kennis bij bestuur over
n.b.
Voldoende ervaring van de categorie aanwezig binnen bestuur,
portefeuille
de categorie
bestuursbureau, fiduciair manager
Concentratie
n.b.
Voldoende spreiding binnen de categorie
Afhankelijkheid van managerskills
n.b.
Mate waarin het realiseren van de doelstellingen afhankelijk is van de capaciteiten van de manager
* Tenzij anders vermeld zullen wij bij de evaluatie van de beleggingscategorieën het rendement vermelden over de langst mogelijke periode die beschikbaar is voor die categorie.
Deze criteria zowel terugkijkend als vooruitkijkend beschouwd. Hierbij geldt: ++
: ver boven verwachting / zeer positief of volledig in lijn met het beleid van BPL
+
: boven verwachting / positief of in lijn met het beleid van BPL
=
: conform verwachting / neutraal of past in voldoende mate in het beleid
-
: onder verwachting / negatief of past in onvoldoende mate in het beleid van BPL
--
: ver onder verwachting / zeer negatief of past niet in het beleid van BPL
In de hierna volgende tabel zijn alle voor BPL relevante beleggingscategorieën langs deze criteria geëvalueerd. De linker score betreft de terugblik en de rechter score een vooruitblik.
Beleggingscategorie
Doelstelling
(lange termijn) Risico & BeleggingsOperationeel Rendement spreiding beginselen
=/+ =/+ =/= =/+ =/+ =/+
++ / ++ / =/+/=/+ =/+
=/+ =/+ =/+ =/= =/= =/=
= / ++ = / ++ =/+ -/=/+ =/=
=/+ =/+ =/= =/= =/=/-
Totaal Aandelen
=/+
=/+
+/-
=/+
=/+
Direct Vastgoed Nederland
=/+
=/=
=/+
=/+
=/=
-/+ -/= =/-
=/+ -/+ =/+
= / -=/=/-
=/=/-/=
-/-/=/-
Staatsobligaties euro Niet-Staatsobligaties euro Indexleningen High Yield Obligaties Opkomende Markten - HC Obligaties Opkomende Markten - LC Totaal Obligaties Aandelen Wereld Aandelen Europa Aandelen Verenigde Staten Aandelen Japan Aandelen Opkomende Markten
Totaal Vastgoed Private Equity Infrastructuur Overig Totaal Alternatieve Beleggingen
Uit de tabel blijkt onder andere dat de rendementen op vastrentende in het verleden erg positief zijn geweest, maar dat voor de toekomst aanzienlijk lagere verwachtingen gelden. Qua beleggingsbeginselen scoren voor de vastrentende waarden, aandelen en vastgoed goed. De alternatieve beleggingen scoren minder op deze criteria. Infrastructuur scoort over de gehele linie niet erg positief en het pensioenfonds heeft daarom besloten om de investeringen in deze categorie niet verder uit te breiden en waar mogelijk af te bouwen.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 39
6.11
Monitoring en rapportage
Elk kwartaal wordt in een rapportage door de Beheerder het volgende vastgelegd: -
de ontwikkeling van de dekkingsgraad gedurende het kwartaal
-
de behaalde rendementen in het kwartaal en vanaf de vorige jaarultimo per beleggingscategorie, inclusief de derivatenportefeuilles;
-
een toelichting op het rendement, het gevoerde beleid en de risicometing
-
een attributie van de behaalde rendementen;
-
een overzicht van de aan- en verkopen;
-
een portefeuille overzicht afgezet tegen aankoopkoersen (desgewenst);
-
vooruitzichten en beleidsvoornemens;
Daarnaast verstrekt de Beheerder elke maand een overzicht met de meest actuele gegevens over de beleggingsportefeuille in de maandrapportage vermogensbeheer. De risico’s worden op maandbasis in kaart gebracht en via de risicorapportage voorgelegd aan het bestuur. Tevens is er op dagbasis inzicht in de beleggingsportefeuille via het Online Dashboard. Daarnaast beschikt het pensioenfonds over een eigen risicodashboard welke op maandbasis wordt geactualiseerd.
6.12
Prudent person verklaring
Pensioenfondsen dienen op basis van de pensioenwet te voldoen aan de prudent person bepalingen. Dit betekent dat de beleggingen gedaan moeten worden in het belang van de deelnemers aan de pensioenregeling. De beleggingen dienen gewaardeerd te worden op marktwaarde en de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille moeten zijn gewaarborgd. Tevens geldt dat het belang in niet-genoteerde beleggingen tot een prudent niveau dienen te worden beperkt. Derivaten mogen niet offensief worden ingezet en concentratierisico alsmede risicoaccumulatie dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Het bestuur is van mening dat het beleggingsbeleid zoals in dit hoofdstuk is beschreven voldoet aan de prudent person beginselen zoals verwoord in de pensioenwet: -
aan de samenstelling van de beleggingsportefeuille ligt een ALM studie ten grondslag. Deze is uitgevoerd in de periode juni 2014 tot maart 2015. Op basis van de risicohouding van deelnemers en sociale partners heeft het bestuur gekozen voor een portefeuille die op basis van de maatstaven “kans op korten” en “omvang van de korting” een gelijk risicoprofiel heeft als de oude strategische portefeuille maar wel een beter pensioenresultaat laat zien.
-
de beleggingen vinden zoveel mogelijk plaats op gereguleerde markten. Het percentage van het vermogen dat belegd wordt in niet-beursgenoteerde waarden is tot een prudent niveau beperkt. Het grootste gedeelte van deze beleggingen betreffen beleggingen in Nederlands vastgoed en dan met name in woningen.
-
Een substantieel gedeelte van de portefeuille wordt belegd in vastrentende waarden waarvan de looptijd is afgestemd op de looptijd van de technische voorziening. Daarmee wordt het (rente) risico van de portefeuille beperkt.
-
De beleggingen worden goed gespreid over verschillende beleggingscategorieën, landen, sectoren en debiteuren.
-
De behaalde rendementen op de beleggingscategorieën worden vergeleken met passende benchmarks. Dit betreft zoveel mogelijk dezelfde benchmarks als gebruikt in de ALM studie.
-
Op basis van bovenstaande punten is het bestuur van mening dat de portefeuille dusdanig is samengesteld dat de kwaliteit, de veiligheid, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille is gewaarborgd.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 40
6.13
Eenmalige verhoging van het risico
Het bestuur heeft begin 2015 een ALM studie laten uitvoeren. Op basis van de risicohouding van de deelnemers en sociale partners heeft het bestuur gekozen voor een portefeuille die op basis van de maatstaven “kans op korten” en “omvang van de korting” een vergelijkbaar risicoprofiel heeft als de oude strategische portefeuille. Wel vertoond de nieuwe strategische portefeuille een verbetering van het pensioenresultaat. Tevens laat de nieuwe strategische portefeuille een hoger Dekkingsgraad at Risk (20,7 versus 19,4) zien ten opzichte van de oude strategische portefeuille. De DaR is de centrale risicomaatstaf van BPL. DNB beoordeelt het risicoprofiel van de portefeuille echter op basis van het Vereist Eigen Vermogen. Ook op basis van deze maatstaf is de nieuwe strategische portefeuille risicovoller dan de oude strategische portefeuille (125 versus 120). Aan DNB is het voornemen tot verhoging van het risico gemeld in april 2015 en zijn de stukken ter onderbouwing van het besluit om gebruik te maken van de regeling om het risico eenmalig te verhogen eind juni verstuurd.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 41
7. De organisatie van het pensioenfonds Het bestuur heeft de bevoegdheid tot het vaststellen en/of wijzigen van de statuten, pensioen- en uitvoeringsreglement en is daarmee verantwoordelijk voor het pensioenbeleid. Het bestuur heeft een deel van haar bevoegdheden gedelegeerd aan het bestuursbureau Actor. Het bestuursbureau vormt de schakel tussen het bestuur en de uitvoeringsorganisatie en overige externe partijen. Daarnaast heeft het bestuursbureau beleidsvoorbereidende en ondersteunende taken. Het bestuur blijft te allen tijde de eindverantwoordelijkheid behouden. Deze afspraken zijn vastgelegd in een Regeling interne bevoegdheidstoedeling en externe vertegenwoordigingsbevoegdheid. Het bestuur heeft de uitvoering van het pensioenbeheer en het vermogens- en vastgoedbeheer uitbesteed aan respectievelijk TKP Pensioen B.V., Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. en Syntrus Achmea Real Estate FinanceB.V (SAREF). In het vervolg van dit hoofdstuk wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de genoemde handelsnamen. Het pensioenfonds en TKP Pensioen B.V. hebben de afspraken inzake uitbesteding vastgelegd in een pensioenbeheerovereenkomst, waarbij partij zijn enerzijds het pensioenfonds en anderzijds TKP Pensioen B.V., in een vermogensbeheerovereenkomst waarbij het pensioenfonds en Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. partij zijn en een vastgoedbeheerovereenkomst waarbij het pensioenfonds en Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. partij zijn. De pensioenbeheerovereenkomst met TKP is ingegaan per 1 januari 2012 en voldoet aan de eisen van de huidige wetgeving. De vermogensbeheerovereenkomsten zijn eveneens per 1 januari 2012 vernieuwd. De overeenkomsten en de DVO’s voorzien in een procedure om de bestaande dienstverlening aan te passen of nieuwe diensten toe te voegen. In overleg tussen het bestuur en de uitvoerder worden daarover afspraken gemaakt en contractueel vastgelegd. Het bestuur legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid, de wijze waarop het is uitgevoerd en over de naleving van de Code Pensioenfondsen. Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het door het bestuur uitgevoerde beleid en over beleidskeuzes voor de toekomst. Het verantwoordingsorgaan baseert zijn oordeel op het jaarverslag van het fonds, de jaarrekening, de bevindingen van het interne toezicht en overige informatie.
7.1
Uitbestede taken
7.1.1
Uitbestede werkzaamheden
Het bestuur heeft een uitbestedingsbeleid opgesteld, waarin de doelstelling en uitgangspunten van het beleid zijn opgenomen. In het uitbestedingsbeleid zijn de eisen vastgelegd waaraan het uitbestedingsproces dient te voldoen en de voorwaarden die in een uitbestedingsovereenkomst moeten worden opgenomen. In het uitbestedingsbeleid is ook de continuïteit van het uitbestedingsproces en de controle van het uitbestedingsproces opgenomen. Het uitbestedingsbeleid bevat eveneens criteria om de prestaties, compliance en het risicomanagement van de uitbestedingsrelaties te evalueren. Het bestuur is en blijft te allen tijde eindverantwoordelijk voor de beheersing van het door het pensioenfonds te voeren uitbestedingsbeleid, ook voor de werkzaamheden dat is uitbesteed. Bij alle uitbestedingsactiviteiten conformeert het bestuur zich volledig aan de geldende wet- en regelgeving waaronder ook de regelgeving van DNB op het gebied van uitbesteding.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 42
Het bestuur laat voor iedere extern uit te voeren activiteit een uitbestedingsovereenkomst en een DVO opstellen. De uitbestedingsovereenkomst voldoet aan het bij of krachtens of krachtens artikel 34 van de Pensioenwet bepaalde. Doelstelling bij het uitbestedingsbeleid is dan ook het waarborgen dat het pensioenfonds steeds “in control” is ten aanzien van de uitbestedingsprocessen. De uitbesteding wordt jaarlijks geëvalueerd. De uitbestedingsrisico’s worden periodiek gemonitord met behulp van een risicomanagementdashboard, waarin nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan de risico’s en prestaties van de uitbestedingsrelaties van het pensioenfonds. Bestuursbureau Het bestuursbureau ondersteunt het bestuur in de uitoefening van zijn taken en verantwoordelijkheden. Enerzijds creëert het bestuursbureau de omstandigheden waaronder het bestuur zich optimaal kan toeleggen op zijn taken en anderzijds vervult het bestuursbureau een coördinerende, monitorende en adviserende rol. Het bestuursbureau is ondergebracht bij Actor. Hiertoe is een uitbestedingsovereenkomst gesloten tussen het pensioenfonds en Actor B.V. Het bestuursbureau heeft een mandaat van het bestuur om namens het bestuur informatie in te winnen en opdrachten uit te zetten bij derden. Het bestuursbureau beschikt over voldoende “countervailing power” om de uitbesteding te monitoren en te controleren. Tevens ondersteunt het bestuursbureau de verschillende bestuursorganen van het pensioenfonds. Het bestuursbureau neemt daarnaast de uitvoerende taken op verschillende gebieden voor haar rekening zoals governance en organisatie, de pensioenreglementen, risicomanagement, cashmanagement, control en externe verantwoording Het bestuursbureau is verantwoordelijk voor het informeren van het bestuur van bijzonderheden die het bestuursbureau bij het uitoefenen van haar functie tegenkomt. Het bestuursbureau heeft nauw contact met de uitbestedingsrelaties van het pensioenfonds en ontvangt (verantwoordings)verslagen van deze uitbestedingsrelaties. Ondermeer op grond van de rapportage wordt beoordeeld of de kwaliteit van de uitvoering aan de daaraan gestelde eisen voldoet en of het pensioenfonds voldoende mate “in control” is. Daarnaast kunnen ook controles bij de uitbestedingsrelaties zelf plaatsvinden. Het bestuur heeft onder meer de volgende taken uitbesteed aan het bestuursbureau: -
Het voorbereiden van vergaderingen voor de organen van het pensioenfonds (logistiek en inhoudelijk en qua regievoering in kader van jaarplanning).
-
Het toegankelijk maken van alle aangereikte informatie.
-
Het voorbereiden van beleid, het (laten) uitvoeren en het monitoren van vastgesteld beleid.
-
Het evalueren van uitgevoerd beleid en het aan de hand daarvan doen van verbeterings- of vervolgvoorstellen.
-
De (dagelijkse) afstemming met de uitvoerders.
-
Het bewaken en het monitoren van de door het pensioenfonds gesloten contracten en het adviseren hierover.
-
Het inhoudelijk en financieel monitoren van derden (uitvoerende organisaties).
-
Het vormgeven en onderhouden van netwerken met alle betrokkenen.
-
Het vormgeven en onderhouden van contacten met de toezichthouder.
-
Het archiveren van de officiële documenten van het pensioenfonds.
-
Het bijhouden van gegevens van bestuurders en commissieleden.
-
Het vaststellen van het recht op vacatiegelden en vergoedingen.
-
Alle noodzakelijke en voorkomende werkzaamheden die het bestuur van het pensioenfonds in staat stelt haar taken goed te kunnen uitvoeren.
Het bestuursbureau is bevoegd om namens het pensioenfonds stukken te beoordelen en te ondertekenen, voor zover deze binnen het bestuur afgegeven mandaat vallen. De taken van het bestuursbureau en van de andere uitbestedingsrelaties zijn onafhankelijk van elkaar.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 43
TKP Het bestuur heeft de pensioenadministratie uitbesteed aan TKP. Onder pensioenadministratie vallen ook de uitvoerende actuariële werkzaamheden. Hiertoe is een pensioenbeheerovereenkomst en een DVO gesloten tussen het fonds en TKP. De pensioenadministrateur is van al zijn daden en werkzaamheden met betrekking tot het pensioenfonds verantwoording verschuldigd aan het pensioenfonds. TKP bereidt de (financiële) jaarverslaglegging van het pensioenfonds voor met ondersteuning van de accountant en de actuaris. Het boekjaar van het pensioenfonds loopt van 1 januari tot en met 31 december. Binnen zes maanden na afloop van het boekjaar overlegt het pensioenfonds een jaarrekening, het jaarverslag en overige gegevens aan DNB. De jaarrekening wordt gedeponeerd bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Jaarlijks stelt de certificerend actuaris een actuarieel rapport op, waarin hij zijn bevindingen heeft vastgelegd en waaruit tevens blijkt dat:
de Technische Voorzieningen en de actuariële onderdelen van het jaarverslag heeft gecontroleerd en geanalyseerd en de financiële opzet van het pensioenfonds heeft beoordeeld; de financiële positie van het pensioenfonds aan de hand van de door DNB gestelde criteria heeft getoetst en de daarvoor benodigde (Minimaal) Vereist (Eigen) Vermogen heeft vastgesteld.
TKP laat jaarlijks een ISAE 3402 type II-rapport opstellen. Dit rapport beschrijft de beheersdoelstellingen en maatregelen van TKP, waarbij een externe accountant toetst of deze ook feitelijk functioneren. Tevens brengt TKP periodiek een “In Control Statement” uit op basis van performance indicatoren die met de klanten zijn afgestemd. Het pensioenfonds heeft vanuit TKP een fulltime fondsmanager die verantwoordelijk is voor de pensioenuitvoering en voor het bestuur en het bestuursbureau het aanspreekpunt is. Het monitoren van TKP laat het pensioenfonds plaatsvinden door het uitvoeren van periodieke audits ten aanzien van kritieke processen en/of risico’s bij TKP. Er is periodiek overleg en evaluatie met TKP over de uitvoering van de DVO. De rapportages en de verslagen naar aanleiding van periodieke audits en evaluaties worden besproken in het bestuur en worden vervolgacties genomen ingeval de bevindingen hiervoor aanleiding geven. Er is een dedicated risicomanager benoemd voor het pensioenfonds. Er is een onafhankelijke interne controle (internal audit) bij TKP. TKP heeft een risicomanagementfunctie die dient te voldoen aan de vereisten zoals beschreven in het integraal risicomanagementbeleid van het fonds. TKP houdt het bestuur van het pensioenfonds op de hoogte van de aan deze uitbesteedde taak verbonden werkzaamheden en ontwikkelingen op relevante gebieden. TKP voert de werkzaamheden uit op basis van de geldende pensioenreglementen. TKP legt situaties waarin de pensioenreglementen niet voorzien voor aan het bestuur. Indien het bestuur TKP toestaat in bepaalde situaties volgens een vastgestelde wijze te handelen, legt TKP dat vast in een aanvullende werkinstructie. Daarnaast stelt TKP een jaarplan op met de onderwerpen die in de bijlage van de DVO zijn opgenomen. In de DVO wordt een overzicht gegeven van afspraken tussen bestuur en TKP zodat het bestuur in staat is een aantal werkzaamheden te sturen en te volgen. Het bestuur heeft onder meer de volgende taken uitbesteed aan TKP:
Het vaststellen welke werkgevers volgens de verplichtstellingsbeschikking en de statuten aangesloten zijn bij het pensioenfonds en welke werknemers dientengevolge verzekerd zijn.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 44
Het afsluiten van overeenkomsten inzake vrijwillige voortzetting met gewezen werknemers die volledig of gedeeltelijk niet meer onder de verplichtstelling vallen.
Het afsluiten van overeenkomsten inzake vrijwillige aansluiting met werkgevers die niet (meer) onder de verplichtstelling van het pensioenfonds vallen.
Het met werkgevers afsluiten van overeenkomsten inzake deelname aan de aanvullende pensioenregeling.
Het op verzoek van een belanghebbende namens het bestuur verlenen van vrijstelling van de verplichting tot deelname of tot premiebetaling op grond van het voor de betrokken werknemers getroffen zijn van een pensioenvoorziening welke voldoet aan de door het bestuur gestelde voorwaarden, alsmede het zonodig intrekken van de verleende vrijstelling indien niet meer wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
Het invorderen van de relevante premie.
Het vaststellen van de pensioenaanspraken en het informeren van de deelnemers hieromtrent. De actieve deelnemers krijgen jaarlijks een opgave, de slapers om de 5 jaar.
Het vaststellen van de hoogte van de pensioenuitkeringen en het uitbetalen hiervan.
Het vervaardigen van een concept-jaarverslag inclusief de concept-jaarrekening, alsmede het verzorgen van de jaarrapportage aan DNB en verzorgen van de jaaropgave.
SAVB en SAREF Het bestuur heeft een vermogensbeheerovereenkomst en een DVO gesloten met SAVB en een vastgoedbeheerovereenkomst alsmede een DVO met SAREF. In de vermogensbeheerovereenkomst en vastgoedbeheerovereenkomst zijn de activiteiten van de vermogensbeheerder respectievelijk vastgoedbeheerder vastgelegd. Het pensioenfonds heeft in de DVO serviceafspraken gemaakt met de vermogensbeheerder en vastgoedbeheerder. Het bestuur volgt de uitbesteding van de diensten ondermeer via het ISAE-3402 rapport van de vermogensbeheerder en vastgoedbeheerder. In dit rapport wordt beschreven wat de beheersdoelstellingen en maatregelen zijn en ook of deze functioneren, waarbij een externe accountant toetst of deze ook feitelijk functioneren. Ook ontvangt het bestuur periodiek van SAVB en SAREF een risicorapportage waarin gedetailleerd inzicht in de verschillende risico’s wordt gegeven. Vanuit de vermogensbeheerder en vastgoedbeheerder is voor het pensioenfonds een accountmanager aangewezen die verantwoording aflegt aan het bestuur over de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden. Het monitoren van SAVB en SAREF laat het pensioenfonds plaatsvinden door het uitvoeren van periodieke audits ten aanzien van kritieke processen en/of risico’s bij SAVB en SAREF. Er is periodiek overleg en evaluatie met SAVB en SAREF over de uitvoering van de DVO. De rapportages en de verslagen naar aanleiding van periodieke audits en evaluaties worden besproken in het bestuur en worden vervolgacties genomen ingeval de bevindingen hiervoor aanleiding geven. Er is bij SAVB en SAREF een dedicated risicomanager benoemd voor het pensioenfonds. De risicomanagementfunctie staat hiërarchisch los van de beleggingsoperatie en waarderingsfunctie bij SAVB en SAREF. SAVB en SAREF houden het bestuur van het pensioenfonds op de hoogte van de aan deze uitbesteedde taak verbonden werkzaamheden en ontwikkelingen op relevante gebieden. De taak van de vermogensbeheerder en de vastgoedbeheerder is om het vermogen van het pensioenfonds te beleggen in overeenstemming met het door het bestuur bepaalde beleggingsbeleid. Uitgangspunt daarbij is dat er een zodanige balans is tussen het benutten van rendementskansen en het beheersen van risico’s, dat het pensioenfonds zijn pensioenverplichtingen op lange termijn gestand kan doen. Tevens is het beleggingsbeleid erop gericht een extra rendement te behalen dat het pensioenfonds kan aanwenden voor versterking van de reserves.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 45
Het bestuur heeft onder meer de volgende taken uitbesteed aan SAVB:
het beheren van het vermogen volgens de door het bestuur gegeven aanwijzingen. Deze aanwijzingen worden jaarlijks vastgelegd in de beleggingsnota. Elk kwartaal wordt een overzicht van de stand van de beleggingen verstrekt;
het adviseren over doelstellingen en (financiële) sturingsmiddelen en het adviseren over en uitvoeren van het beleggingsbeleid en risicobeleid.
Het bestuur heeft onder meer de volgende taken uitbesteed aan SAREF:
het voorstellen van een strategisch beleid;
het verwerven van projecten waarbij marktanalyse, onderzoek naar de haalbaarheid van het project en uiteindelijke verwerving een belangrijke rol spelen;
het aangaan van overeenkomsten;
het indien nodig plegen van groot onderhoud/renovatie;
opleveren;
verhuren;
exploiteren en beheren;
verkoop;
meten performance;
rapporteren;
financieel afhandelen.
SAVB en SAREF hebben een risicomanagementfunctie die dient te voldoen aan de vereisten zoals beschreven in het integraal risicomanagementbeleid van het pensioenfonds. Binnen het bestuursbureau zijn kennis en expertise aanwezig met betrekking tot het financiële beheer en het financiële risicomanagement. Het bestuursbureau monitort het vermogens- en vastgoedbeheer van het pensioenfonds waarbij het erop toeziet dat hun handelingen en resultaten binnen de door het bestuur opgestelde grenzen in het beleggingsbeleid passen. Het bestuursbureau houdt toezicht op de uitbestedingsrelaties. Tevens heeft het bestuur binnen het bestuursbureau een specifieke risicomanager aangesteld. Verder besluit het bestuur regelmatig tot een ad hoc audit onderzoek, wat bewust niet door de eigen accountant wordt verricht, naar specifieke onderdeel van de (beleggings)administratie. Beleggingsadviseur Het bestuur heeft Actor B.V. als beleggingsadviseur aangesteld. De beleggingsadviseur woont de vergaderingen van de beleggingscommissie bij en op uitnodiging de bestuursvergaderingen en ondersteunt het bestuur ten aanzien van het formuleren en uitvoeren van het beleggingsbeleid. De overeengekomen werkzaamheden en de beloning zijn vastgelegd in een opdrachtbevestiging. Adviserend Actuaris Het bestuur heeft Actor B.V. en Mercer als adviserend actuaris aangesteld. De adviserend actuaris adviseert over eventueel te verlenen toeslagen, premiestelling, te hanteren levensverwachting en andere beslissingen die de financiële positie van het fonds beïnvloeden. De overeengekomen werkzaamheden en de beloning zijn vastgelegd in een begroting actuariële werkzaamheden.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 46
Certificerend Actuaris In het kader van verdere waarborging van de scheiding tussen adviserende en controlerende werkzaamheden heeft het bestuur besloten om Mercer Certificering B.V. als certificerende partij aan te stellen. Het bestuur streeft hierbij naar optimale samenwerking tussen Mercer Certificering B.V. en betrokken partijen en naar kostenefficiency. De overeengekomen werkzaamheden en de beloning zijn vastgelegd in een begroting actuariële werkzaamheden. De certificerend actuaris betrekt de uitbesteding in de jaarlijks controle (o.a. beschikbaarheid van gegevens, waardeoverdracht, kostenvoorziening, ALM, continuïteitsanalyse). De uitbesteding en de uitkomsten van de controle op uitbesteding bespreekt het bestuur met de certificerend actuaris. De certificerend actuaris is onafhankelijk van het pensioenfonds en verricht geen andere werkzaamheden voor het fonds. De certificerend actuaris stelt jaarlijks een actuariële verklaring op. Accountant Het bestuur heeft Deloitte Accountants B.V. (hierna: Deloitte) als accountant aangesteld. De accountant controleert jaarlijks onder verantwoordelijkheid van het bestuur het opgestelde jaarverslag, de jaarrekening (die bestaat uit de balans en de staat van baten en lasten met de toelichting) en de verslagstaten voor DNB. De accountant doet dit overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. De accountant doet verslag van zijn bevindingen in de vorm van een accountantsrapport aan het bestuur. In dit rapport worden op hoofdlijnen de bevindingen en de verbeterpunten in de beheersing van de processen gesignaleerd. In de bestuursvergadering van juni, waarin de jaarstukken worden besproken, is de accountant aanwezig. Volgens deze richtlijnen wordt de controle zodanig uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening en de verslagstaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten en het jaarverslag verenigbaar is met de jaarrekening. De overeengekomen werkzaamheden en de beloning zijn vastgelegd in een opdrachtbevestiging. Het pensioenfonds ontvangt jaarlijks een onafhankelijke (accountants)verklaring dat de rapportages van TKP volledig, juist en betrouwbaar zijn. De accountant betrekt de uitbesteding in de jaarlijks controle (specifiek beheersing en AO/IC). De uitbesteding en de uitkomsten van de controle op uitbesteding bespreekt het bestuur met de accountant. Compliance officer De heer B. Peters, verbonden aan NCI, is aangesteld als compliance officer. SMA Accountants (hierna: SMA) Het bestuur heeft zijn handhavingswerkzaamheden uitbesteed aan SMA. Op ad hoc basis kan het bestuur ook gebruik maken van andere externe deskundigen. 7.1.2
Analyse van de met de uitbesteding samenhangende risico’s
Het bestuur inventariseert de risico’s die samenhangen met de uitbesteding van de administratie en TKP, het vermogensbeheer door SAVB en het vastgoedbeheer door SAREF en de actuariële werkzaamheden door Mercer en de controle van de jaarrekening door Deloitte die materiële effecten kunnen hebben. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in algemene risico’s (dus van toepassing op TKP, SAVB en SAREF, Mercer en Deloitte) en risico’s inzake het pensioenbeheer en risico’s inzake het vermogensbeheer. Ook inventariseert het bestuur de risico’s die samenhangen met de uitbesteding van de administratie door TKP aan RAET, Getronics en Vesting Finance B.V. Tevens wordt in deze analyse aangegeven welke beheersingsmaatregelen het bestuur tot zijn beschikking heeft om deze risico’s te beperken. Deze risicoanalyse omvat:
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 47
Algemene risico’s Financiële soliditeit en continuïteit van de dienstverlening. Integere bedrijfsvoering. Gezagsverhouding personeel/organisatie. Professionaliteit/deskundigheid. Beheersbaarheid uitvoeringskosten. Communicatie en bestuursondersteuning. Wettelijke en bestuursrechtelijke verplichtingen. Aansprakelijkheid. Interne controle en beheersingsmaatregelen. Gescheiden administraties en informatieverstrekking. Beëindigingsvoorwaarden. Administratie Volledigheid vastgelegde gegevens. Fouten in berekeningen of opgaven. Procuratieregeling/functiescheiding. Uitvoering handhavings- en vrijstellingsbeleid. Overschrijden van deadlines, bijvoorbeeld uitbetalingen of gegevensaanlevering. ICT-systemen. Gescheiden administraties. Vermogensbeheer Z-score. Benchmark. Opvolgen van mandaat. Vastgoedbeheer Benchmark. Opvolgen van mandaat. 7.1.3
Beheersmaatregelen algemene risico’s
Het bestuur heeft een aantal beheersmaatregelen tot zijn beschikking met betrekking tot de door hem geïnventariseerde algemene risico’s. Deze algemene risico’s worden hieronder nader beschreven. Algemene risico’s
Financiële soliditeit en continuïteit van de dienstverlening Het bestuur tracht onder andere via het risicomanagementdashboard, jaarverslagen van de uitbestedingsrelaties en een jaarlijks evaluatiegesprek zicht te hebben op de continuïteit van de dienstverlening. De inrichting van de systemen is zodanig dat de continuïteit van de dienstverlening niet in gevaar komt en bij onvoorziene omstandigheden treedt er een noodsysteem in werking. Voor zicht op de financiële soliditeit wordt mede het prudentieel toezicht van DNB hierin betrokken.
Maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid waaronder beheerst beloningsbeleid Het bestuur heeft voldoende waarborgen gekregen over de onafhankelijkheid van TKP, SAVB, SAREF, Mercer Deloitte en dat deze uitbestedingsrelaties het maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid van het pensioenfonds uitvoeren, waaronder een beheerst beloningsbeleid.
Integere bedrijfsvoering Het bestuur heeft voldoende waarborgen verkregen voor de handhaving van een beheerste en integere bedrijfsvoering door TKP, SAVB, SAREF, Mercer en Deloitte middels onder andere toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM), gedragscodes, klokkenluidersregeling en incidentenregeling.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 48
Gezagsverhouding personeel/organisatie Door middel van af te sluiten DVO’s en de daaraan gekoppelde periodieke rapportages aan het bestuur wordt door het bestuur toegezien op de feitelijke uitvoering van de uitbestede werkzaamheden.
Professionaliteit/deskundigheid Het bestuur heeft vastgesteld dat de uitbestedingsrelaties door middel van opleiding voldoen aan de eis van professionaliteit en deskundigheid.
Beheersbaarheid uitvoeringskosten De uitvoeringskosten voor het pensioenfonds zijn transparant en beheersbaar door schriftelijke afspraken met de uitbestedingsrelaties.
Communicatie en bestuursondersteuning Ten behoeve van een goede communicatie en bestuursadvisering zijn er vaste contactpersonen toegewezen, die tevens een coördinerende rol hebben richting de uitbestedingsrelaties en externe deskundigen.
Wettelijke en bestuursrechtelijke verplichtingen Het bestuur is van mening dat de professionaliteit van TKP, SAVB, SAREF, Mercer en Deloitte moet waarborgen dat de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden in overeenstemming is met de relevante wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften. Voorts is het risico beperkt door de spontane meldingsplicht van de accountant en de certificerend actuaris aan DNB ingevolge de Pensioenwet.
Aansprakelijkheid Ingevolge de uitbestedingsovereenkomsten met de uitbestedingsrelaties kan het pensioenfonds geleden schade verhalen bij onzorgvuldig handelen, grove schuld, onachtzaamheid of toerekenbare tekortkoming. Ingeval de uitbestedingsovereenkomst in het voorkomende geval niet wordt nagekomen, treedt er een procedure in werking met betrekking tot de niet-nakoming van de uitbestedingsovereenkomst zoals is vastgelegd in de uitbestedingsovereenkomst en/of DVO.
Interne controle en beheersingsmaatregelen De uitbestedingsrelaties verschaffen DNB en/of AFM de benodigde informatie die deze toezichthouders nodig hebben voor de goede uitvoering van hun taken. Bij alle uitbestedingsrelaties is nadrukkelijk aandacht voor interne controle. DNB en/of AFM hebben de mogelijkheid om een onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij de uitbestedingsrelaties.
Gescheiden administraties en informatieverstrekking TKP, SAVB, SAREF, Mercer en Deloitte houden de gegevens en bestanden van het fonds strikt gescheiden van die van andere opdrachtgevers. Gegevens en bestanden van het fonds worden beveiligd en de toegangsrechten en autorisaties worden op adequate wijze aan betrokken medewerkers van de uitbestedingsrelaties verstrekt.
Beëindigingsvoorwaarden Het pensioenfonds heeft met alle uitbestedingsrelaties schriftelijke afspraken gemaakt over de opzegging en beëindigingsvoorwaarden. In de uitbestedingsovereenkomst is vastgelegd onder welke voorwaarden de overeenkomst wordt beëindigd en de wijze waarop is gewaarborgd dat het pensioenfonds de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst weer zelf kan uitvoeren of door een derde kan laten uitvoeren.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 49
7.1.4
Beheersmaatregelen risico’s administratie
Het bestuur heeft een aantal beheersmaatregelen tot zijn beschikking met betrekking tot de door hem geïnventariseerde risico’s administratie. Deze risico’s administratie worden hieronder nader beschreven. Administratie
Volledigheid en transparantie van vastgelegde gegevens De accountant van het pensioenfonds verricht elk jaar een steekproefsgewijze controle en rapporteert zijn bevindingen in een managementletter bij het jaarverslag aan het bestuur.
Fouten in berekeningen of opgaven. TKP levert het bestuur periodiek een administratieve rapportage, waarmee het pensioenfonds in staat is handelend op te treden naar de aangesloten werkgevers en andere betrokken partijen.
Procuratieregeling/functiescheiding De accountant van het pensioenfonds controleert jaarlijks de interne procuratieregeling en functiescheiding.
Uitvoering handhavings- en vrijstellingsbeleid Het bestuur stelt het handhavings- en vrijstellingsbeleid vast en TKP voert dit beleid uit. TKP rapporteert hierover aan het bestuur (o.a. per kwartaal over de incassoprocedure) en registreert de genomen besluiten.
Overschrijden van deadlines, bijvoorbeeld uitbetalingen of gegevensaanlevering In de administratieve rapportage van TKP, die elke kwartaal aan het bestuur wordt geleverd, rapporteert TKP of de gemaakte serviceafspraken in de DVO tijdig worden nagekomen en zo nee, wanneer en om welke redenen de serviceafspraken niet zijn of konden worden nagekomen.
ICT-systemen Het bestuur heeft kennis genomen van het automatiserings- en beveiligingsbeleid van TKP, SAVB, SAREF Mercer en Deloitte.
Gescheiden administraties TKP, SAVB, SAREF, Mercer en Deloitte houden de gegevens en bestanden alsmede de pensioen- en beleggingsadministraties van het fonds strikt gescheiden van die van andere opdrachtgevers.
7.1.5
Beheersmaatregelen risico’s vermogensbeheer
Het bestuur heeft een aantal beheersmaatregelen tot zijn beschikking met betrekking tot de door hem geïnventariseerde risico’s vermogensbeheer. Met betrekking tot de door het bestuur geïnventariseerde risico’s vermogensbeheer, beschikt het bestuur over een aantal beheersingsmaatregelen. De risico’s van Z-score, benchmark en het opvolgen van mandaat worden beperkt omdat het bestuur de vermogensbeheerder monitort aan de hand periodieke rapportages over de ontwikkelingen van de beleggingen. TKP levert eveneens periodiek een rapportage. 7.1.6
Beheersmaatregelen risico’s vastgoedbeheer
Het bestuur heeft een aantal beheersmaatregelen tot zijn beschikking met betrekking tot de door hem geïnventariseerde risico’s vastgoedbeheer. De risico’s van benchmark en het opvolgen van mandaat worden beperkt omdat het bestuur de vastgoedbeheerder monitort aan de hand van periodieke rapportages over de ontwikkelingen van de vastgoedportefeuille.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 50
7.1.7
Beleidsmatige beheersmaatregelen
Om de gestelde doelen te verwezenlijken wordt door het bestuur beleid gemaakt, waarbij de actualiteit steeds in het oog gehouden wordt. Het bestuur heeft commissies ingesteld om een specifiek onderwerp te bestuderen. Een commissie inventariseert en analyseert de situatie van het specifieke onderwerp voor het pensioenfonds en brengt verslag uit aan het bestuur. Naast de mogelijkheid om commissies in te stellen, kan het bestuur ook specifieke adviezen inwinnen bij de externe deskundigen. Zowel de commissies als de externe deskundigen rapporteren aan het bestuur. Op basis van die informatie en analyses (toetsing vooraf) wordt eventueel actie door het bestuur ondernomen. Een meetbaar effect van een eventuele actie is achteraf zichtbaar in de periodieke rapportages (toetsing achteraf). Alle periodieke rapportages worden, als onderdeel van de informatievoorziening, uitgebreid in de bestuursvergaderingen behandeld. Hierbij wordt getracht zoveel mogelijk rekening te houden met alle te onderkennen risico’s die van invloed kunnen zijn en wordt getracht op ontwikkelingen adequaat in te spelen.
Het bestuur laat zich bij het maken van beleid ondersteunen door diverse rapportages, gemaakt door of in samenspraak met externe deskundigen, die tezamen met het jaarverslag van het fonds een totaalbeeld moeten geven van de (financiële) positie met de daarbij te onderkennen en te analyseren risico’s. De diverse rapportages die onderscheiden kunnen worden, zijn de volgende.
De jaarlijkse rapportage van de actuaris omtrent (het verloop van) de technische voorziening en de haalbaarheidstoets volgens het Nieuw Financieel Toetsingskader (hierna: nFTK)
Het beleggingsplan.
Een ALM-studie.
De continuïteitsanalyse.
Een lastenprognose door de actuarieel adviseur.
Periodieke rapportages van SAVB en SAREF omtrent de beleggingen.
Periodieke rapportages van TKP omtrent de administratie.
Periodieke rapportages van TKP omtrent de debiteurenpositie.
Periodieke rapportages onder het (nFTK) voor DNB.
De verslagstaten voor DNB.
De jaarlijkse brieven (managementletters) van de accountant en de actuaris aan het bestuur.
Een notitie van de actuaris ten behoeve van de premievaststelling voor het komende boekjaar.
7.1.8
Beleidskader uitbestede processen
Het fonds toetst regelmatig of de wijze waarop de uitbestede bedrijfsprocessen worden uitgevoerd nog in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. TKP rapporteert daartoe periodiek over de nakoming van de gemaakte afspraken in de DVO. Het bestuur kan de werkzaamheden van TKP bijsturen aan de hand van deze DVO-rapportages. De DVO-rapportages worden besproken in de Commissie Pensioenbeheer. Desgevraagd wordt aanvullende informatie beschikbaar gesteld om de werkzaamheden te kunnen beoordelen. De uitbestede bedrijfsprocessen zijn vastgelegd in procesbeschrijvingen en werkinstructies. Per proces is een matrix met taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden opgesteld. Handhaving van een beheerste en integere bedrijfsvoering vindt plaats via controles door TKP. In het kader van een integere bedrijfsvoering geldt voor de medewerkers van TKP, SAVB, SAREF, Mercer en Deloitte een gedragscode, die voldoet aan de daartoe door DNB gestelde eisen en is minimaal gelijk aan de gedragscode van BPL. Voor de medewerkers van SAVB geldt een aanvullende gedragscode, die voldoet aan de daartoe door de Wet op het financieel toezicht gestelde eisen. Naast de gedragscodes zijn maatregelen genomen ter voorkoming van fraude.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 51
In de ICT-procedures zijn beveiligingen ingebouwd en in alle processen zijn functiescheidingen aangebracht met betrekking tot het vaststellen, controleren en accorderen. Binnen de bedrijfscultuur van TKP is aandacht voor interne controle en het voldoen aan wettelijke en overige externe regelgeving wezenlijke onderdelen van het dagelijkse handelen van de medewerkers. Het klantbewustzijn wordt gestimuleerd door middel van jaarlijks te houden klanttevredenheidsonderzoeken bij besturen, werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden. Het klachtenmanagement is gestructureerd opgezet en wordt gebruikt om verbeteringen in de processen aan te brengen. In het kader van het procesmodel dat ten grondslag ligt aan de DVO’s, zijn de uitbestede processen systematisch geanalyseerd en zijn per proces beheersingsmaatregelen getroffen. Aan verbetering van de bedrijfsprocessen wordt voortdurend gewerkt. De in de DVO’s opgenomen processen worden via interne kwaliteitscontroles systematisch geanalyseerd en geoptimaliseerd. Op basis van een vooraf afgesproken methode wordt van de belangrijkste primaire processen en vooral op overdrachtsmomenten een risicoanalyse gemaakt. De uitkomsten van de risicoanalyse worden vastgelegd in een risico-control-matrix, waarin alle onderzochte primaire processen zijn opgenomen. De in de risico-control-matrix opgenomen interne controle maatregelen worden opgenomen in de controle kalender. Van de geconstateerde bevindingen, risicoanalyses en controles, wordt door de accountant een beschrijving opgenomen in het accountantsverslag, dat bestemd is voor het bestuur.
7.1.9
Integriteitsbeleid van het fonds
Het bestuur draagt zorg voor een systematische analyse van de integriteitsrisico’s, stelt aan de hand van die analyse een integriteitsbeleid vast, draagt zorg voor de uitvoering daarvan en heeft daarvoor een onafhankelijke compliance officer aangesteld. De hoofdelementen van het integriteitsbeleid hebben betrekking op de uitbesteding en belangenverstrengeling. Het bestuur besteedt alleen uit aan relaties die een integriteitsbeleid hebben dat minimaal gelijkwaardig is aan het integriteitsbeleid van het pensioenfonds. Daarnaast moeten de uitbestedingsrelaties alle incidenten die relevant zijn melden aan het pensioenfonds. Jaarlijks geven de uitbestedingsrelaties aan hoe zij het integriteitsbeleid in hun organisatie hebben geborgen en nageleefd en de bijzonderheden die relevant zijn voor het pensioenfonds. Ter voorkoming van (elke schijn van) belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het pensioenfonds aanwezige informatie is er een gedragscode alsmede een klokkenluidersregeling en incidentenregeling die gelden voor de aan het pensioenfonds “verbonden personen” zoals vastgelegd in de gedragscode.
7.2
De aansluiting
TKP Pensioen baseert zich op gegevens van UWV en de KvK. Zij beoordeelt zelf de indeling en de aansluiting van de werkgever bij het pensioenfonds. De aangesloten werkgevers leveren de personele gegevens, periodieke loonopgaven en mutaties aan TKP Pensioen. Na check op volledigheid en juistheid worden deze gegevens verwerkt ten behoeve van de vaststelling van de pensioenaanspraken en de te heffen premie.
7.3
Uitvoeringsreglement
Het bestuur heeft per 1 januari 2008 een uitvoeringsreglement vastgesteld, waarin de verhouding tussen het fonds en de verplicht aangesloten werkgevers is vastgelegd. In de uitvoeringsovereenkomst met de vrijwillig aangesloten werkgevers wordt verwezen naar het uitvoeringsreglement. Centraal in het uitvoeringsreglement staat de vraag naar afstemming tussen sociale partners en het fonds over de uitvoering van de pensioenovereenkomst. Bepaald is dat het bestuursbureau Actor als coördinerend orgaan fungeert, dat door het pensioenfonds als aanspreekpunt van sociale partners kan worden gebruikt. Actor vormt dan de schakel tussen de werkgevers- en werknemersverenigingen, die over de pensioenovereenkomst gaan, en het pensioenfonds, dat over het pensioenreglement gaat.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 52
De premie voor de basispensioenregeling wordt jaarlijks vastgesteld en vastgelegd in het pensioenreglement. De werkgever kan een gemaximeerd gedeelte van de premie op het loon van de deelnemer inhouden. De werkgever is de premie verschuldigd aan het fonds. In het uitvoeringsreglement is vastgelegd welke incassomaatregelen het fonds kan nemen als de werkgever de verschuldigde premie niet op tijd betaalt. Ook zijn de informatieverplichtingen van de werkgever vastgelegd. Als de werkgever niet aan zijn verplichtingen voldoet, kan het fonds een boete opleggen. In het uitvoeringsreglement zijn de voorwaarden voor indexatieverlening vastgelegd. Het bestuur heeft gekozen voor de ambitie overeenkomstig categorie D1 uit de toeslagenmatrix. De in de toeslagenmatrix opgenomen voorwaardelijkheidsverklaring is verwerkt in het uitvoeringsreglement. De uitgangspunten en procedures bij besluitvorming over vermogenstekorten, vermogensoverschotten en winstdeling, zoals vastgelegd in het uitvoeringsreglement, zijn gebaseerd op de desbetreffende bepalingen in de Pensioenwet. Aanvullend daarop is vastgelegd dat indien, in enig kalenderjaar, de premie niet toereikend is ter financiering van de pensioenregeling, het bestuur kan besluiten de opbouw van aanspraken in dat jaar te verlagen. Ook de mogelijkheid van premiekorting is overeenkomstig de PW. De premie wordt niet lager vastgesteld dan de kostendekkende premie, tenzij sprake is van een gedempte premie. Overigens zijn in het uitvoeringsreglement vastgelegd de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting en van vrijstelling wegens een eigen pensioenvoorziening dan wel wegens gemoedsbezwaren bij de werkgever of de werknemer, alsmede de wijze waarop klachten en geschillen worden behandeld.
7.4
Organogram
De relatie tussen het bestuur en de uitvoerder en zijn belangrijkste taken worden in onderstaand organogram weergegeven. Dit organogram geeft de situatie vanaf 1 juli 2014 weer. Het bestuur bestaat uit een paritair bestuur, waarbij het governance-model verder wordt ingevuld met een Raad van toezicht en een verantwoordingsorgaan.
In verband met de toenemende complexiteit en het aantal door het bestuur te behandelen onderwerpen heeft het bestuur besloten om bestuurlijke commissies in te stellen. De taak van deze commissies is het voorbereiden van onderwerpen waar het bestuur een besluit over moet nemen. De commissies kunnen tijdens de voorbereidingsfase dieper ingaan op de achtergronden en de consequenties van te nemen beslissingen. De leden van de bestuurlijke commissies worden hierin eventueel bijgestaan door deskundigen van de uitvoerder en/of door externe deskundigen.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 53
Het bestuur heeft zes bestuurlijke commissies ingesteld:
Risicocommissie (integraal risicomanagement);
Beleggingsadviescommissie (actuariële onderwerpen, beleggingen vermogensbeheer en vastgoedbeheer);
Compliance & Communicatie commissie (gevolgen van wet- en regelgeving, communicatie);
Commissie Pensioenbeheer (kwartaal- en jaarrapportages, dienstverleningsovereenkomst);
Commissie Draagvlak (vrijwillige aansluitingen);
Voorzittersoverleg (dringende, niet beleidsbepalende kwesties, voorleggers en specifieke onderwerpen).
Daarnaast heeft het bestuur nog de volgende commissie ingesteld:
Commissie van Beroep (adviseert het bestuur over geschillen tussen deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden of werkgevers en het fonds inzake besluiten van het bestuur, niet zijnde besluiten van algemene strekking);
Het bestuur heeft een verantwoordingsorgaan ingesteld, waarin de werknemers, werkgevers en gepensioneerden vertegenwoordigd zijn. De inrichting en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan zijn vastgelegd in de statuten van het fonds en het reglement van het verantwoordingsorgaan. Het bestuur heeft een intern toezicht ingesteld in de vorm van een Raad van Toezicht (Rvt). De Rvt bestaat uit ten minste 3 onafhankelijke, natuurlijke personen. De leden van de Rvt worden benoemd door het bestuur na bindende voordracht van het verantwoordingsorgaan. De Rvt heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. Verder is de Rvt ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan het verantwoordingsorgaan in het jaarverslag. De Rvt staat tevens het bestuur met raad ter zijde. De klachtenprocedure is opgenomen in het pensioenreglement. Bij klachten gaat het om de uitvoering van de pensioenregeling. De klacht richt zich dus primair tot de uitvoerder. In de Pensioenwet is bepaald dat in de startbrief melding moet worden gemaakt van de klachtenprocedure. In het kader van de door de principes voor goed pensioenfondsbestuur beoogde transparantie is de beschrijving van de procedure ook op de website van het fonds opgenomen. De klachtenprocedure is ook vermeld in het uitvoeringsreglement, omdat ook werkgevers een klacht kunnen hebben over de uitvoering van de pensioenregeling. De certificerend accountant voert haar controlewerkzaamheden uit op basis van dossiers van TKP. De afdeling SPM van Syntrus Achmea Vermogensbeheer is de adviseur over Asset Liability Management (ALM). De adviserend actuaris stelt onder andere tijdens het jaarwerk de voorziening pensioenverplichtingen vast, welke door de certificerend actuaris wordt gecontroleerd en adviseert in samenwerking met de ALM-adviseur het bestuur over het premie-, indexatie- en beleggingsbeleid. De fondsmanager van TKP Pensioen is betrokken bij de voorbereiding van de bestuur- en commissievergaderingen en de vergaderingen van het verantwoordingsorgaan en is voor het bestuur het aanspreekpunt buiten de bestuursvergadering om. Het bestuursbureau verzorgt de pensioenjuridische advisering. Dit houdt o.a. in het volgen van wettelijke en fiscale ontwikkelingen op pensioenterrein en het naar aanleiding daarvan adviseren over wijzigingen in de statuten en het pensioenreglement.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 54
7.5
Informatievoorziening aan het bestuur en aan de medezeggenschapsorganen
Het bestuur vergadert in beginsel maandelijks. TKP Pensioen adviseert het bestuur over juridische, financiële, actuariële en overige pensioentechnische zaken. Syntrus Achmea Real Estate & Finance adviseert het bestuur over direct vastgoed. De afdeling SPM van Syntrus Achmea Vermogensbeheer adviseert het bestuur over alle overige beleggingen. Het BPL bestuursbureau ondersteunt en adviseert het bestuur en is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de bestuurs- en commissievergaderingen en de vergaderingen van het verantwoordingsorgaan. Het bestuur heeft de heer H. de Wit, verbonden aan Deloitte als certificerend accountant aangesteld om de jaarrekening, het jaarverslag en de staten voor De Nederlandsche Bank te controleren. De accountant doet verslag van zijn bevindingen in de vorm van een accountantsrapport aan het bestuur. In dit rapport worden op hoofdlijnen de bevindingen en de verbeterpunten in de beheersing van de processen gesignaleerd. In de bestuursvergadering van juni, waarin de jaarstukken worden besproken, is de accountant aanwezig. Mevrouw M. van der Heijden AAG, verbonden aan Mercer Certificering B.V., is aangesteld als certificerend actuaris en stelt jaarlijks een actuariële verklaring op. De heer M. Heemskerk, verbonden aan Mercer Nederland, is aangesteld als adviserend actuaris. De heer B. Peters, verbonden aan NCI, is aangesteld als compliance officer. De kwartaalrapportage beleggingen en de DVO-rapportages worden ieder kwartaal aan het bestuur verzonden. Deze rapportages worden vervolgens besproken in de Beleggingsadviescommissie (kwartaalrapportage beleggingen) en de Commissie Pensioenbeheer (DVO-rapportages). Dringende, niet beleidsbepalende kwesties worden tussen de bestuursvergaderingen aan de voorzitters van het bestuur voorgelegd. Daartoe komen de voorzitters maandelijks bij elkaar (Voorzittersoverleg). De voorbereiding van de onderwerpen wordt verzorgd door het BPL Bestuursbureau. Uitgangspunt van de thema’s die aan de orde zijn gekomen zijn onder andere de aandachtspunten die in de risicoanalyse zijn gesignaleerd. Bijzonderheden worden aan het bestuur gerapporteerd.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 55
8. Ondertekening Het bestuur van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw heeft deze ABTN vastgesteld in de bestuursvergadering van 24 september 2015. Het Verantwoordingsorgaan heeft op 18 september 2015 positief geadviseerd over deze ABTN.
R. le Clercq
G.P.M.J. Roest
Werkgeversvoorzitter
Werknemersvoorzitter
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 56
9. Bijlage Crisisplan Wat is een crisis? Het bestuur heeft in samenspraak met sociale partners een aantal uitgangspunten voor het beleid geformuleerd. Eén van die uitgangspunten is dat het (beleggings)beleid zo moet worden vastgesteld dat er slechts kleine kortingen mogelijk zijn. Het bestuur heeft besloten om in principe dit uitgangspunt leidend te laten zijn bij de vaststelling van wat zij als een crisis ervaart. In de monitoring van het beleid en de financiële positie van het fonds hanteert het bestuur echter een concreter uitgangspunt. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende gedachte. Als de dekkingsgraad een niveau heeft dat er kortingen (ongeacht het niveau) moeten worden aangekondigd, zal het bestuur in overleg treden met sociale partners over de ontstane situatie. Weliswaar hoeft er dan nog geen sprake te zijn van een crisis, maar de situatie moet dan wel met sociale partners worden besproken. Sociale partners en bestuur kunnen dan gezamenlijk beoordelen of deze situatie, gezien de hoogte van de kortingen, als een crisis kunnen worden gekenmerkt en of aanpassing van de financiële opzet dan wel risicohouding noodzakelijk is. Het bestuur bepaalt dan ook aan de hand van de dekkingsgraad of er een situatie ontstaat waarbij overleg met sociale partners moet worden georganiseerd. Als de dekkingsgraad een dergelijk niveau benadert, zal het bestuur eerst intern de situatie bespreken en de beleidsopties de revue laten passeren. Bij de kortingen kan onderscheid worden gemaakt tussen voorwaardelijke kortingen en onvoorwaardelijke kortingen. Beide kortingen hebben een beslispunt waarbij overleg met sociale partners wordt georganiseerd. Deze luiden als volgt. Voorwaardelijke kortingen: Er wordt een overleg georganiseerd als de dekkingsgraad zodanig laag is dat tijdig herstel van de dekkingsgraad pas kan worden aangetoond als jaarlijkse kortingen moeten worden aangekondigd. Daarbij hanteert het bestuur overigens steeds de maximale uitsmeerperiode van 10 jaar. Er is sprake van een interne bespreking binnen het bestuur van de situatie als er sprake is van een dekkingsgraad die minder dan 5%-punt verwijderd is van de dekkingsgraad waarvoor geldt dat contact wordt gezocht met sociale partners. Onvoorwaardelijke kortingen: Er wordt een overleg georganiseerd als de dekkingsgraad zodanig laag is dat op basis van de herstelcapaciteit in het herstelplan niet valt te verwachten dat de dekkingsgraad, voordat de 5-jaars termijn voorbij is, zonder kortingen op het niveau van het minimum vereist eigen vermogen zal komen. In dit verband wordt met 5-jaars termijn bedoeld een termijn waarbij de dekkingsgraad zich 5 jaar onafgebroken onder de minimum vereiste dekkingsgraad bevindt. Er is sprake van een interne bespreking binnen het bestuur van de situatie als er sprake is van een dekkingsgraad die minder dan 5%-punt verwijderd is van de dekkingsgraad waarvoor geldt dat contact wordt gezocht met sociale partners. De dekkingsgraad wordt maandelijks bepaald. Het bestuur heeft de normen in haar risicodashboard in overeenstemming gebracht met de bovenstaande gedachten en daarmee besloten om bij deze ontwikkeling het stoplicht bij de dekkingsgraad in het risicodashboard op rood te zetten als jaarlijkse kortingen dreigen en op oranje als de dekkingsgraad minder dan 5% is verwijderd van het “rode niveau”. In het vervolg van dit crisisplan wordt met “dekkingsgraad” steeds ”beleidsdekkingsgraad” bedoeld. Definitie kritieke dekkingsgraad De definitie van de kritieke dekkingsgraad is tweeledig
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 57
-
Enerzijds het niveau waarop zonder kortingen niet tijdig herstel tot de vereiste dekkingsgraad kan worden aangetoond
-
Anderzijds het niveau waarop verwacht mag worden op basis van de herstelkracht in het dekkingsgraadsjabloon dat niet binnen de relevante periode herstel tot de minimum dekkingsgraad mogelijk is als de dekkingsgraad zich de afgelopen tijd onafgebroken zich onder dit niveau heeft bewogen.
De kritieke dekkingsgraad is dus de dekkingsgraad waarop een gesprek met sociale partners wordt georganiseerd. In dit gesprek wordt bepaald of de mate van korting buiten de risicoacceptatie van sociale partners en bestuur valt. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat beide partijen kleien kortingen accepteren als dit noodzakelijk is om het lange termijn beleid in tact te laten. De hoogte van de kritieke dekkingsgraad? De kritieke dekkingsgraad is niet eenduidig vast te stellen. Het is namelijk van belang of de daling van de dekkingsgraad wordt veroorzaakt door een daling van de beleggingen of door een daling van de rente. De herstelkracht hangt immers af van de rente. Aangezien het bestuur de rente momenteel (mei 2015) als bijzonder laag ervaart, wordt in dit plan verondersteld dat de kritieke dekkingsgraad ontstaat door een daling van de beleggingen bij een stabiele rente. De kritieke dekkingsgraad bedraagt bij deze uitgangspunten ca 90%. Dat wil zeggen dat als de dekkingsgraad onder dit niveau komt, BPL alleen met kortingen voldoende herstelkracht genereert om binnen 10 jaar op de vereiste dekkingsgraad van 125% te komen of niet binnen 5 jaar boven de minimumvereiste dekkingsgraad komt. Bij een dekkingsgraad onder 90% staat het genoemde stoplicht dus op rood, bij een dekkingsgraad onder 95% staat het stoplicht op oranje. Een dekkingsgraad van 90% zal uitgaande van de dekkingsgraad van mei 2015 (103%) en bij gelijkblijvende andere omstandigheden kunnen worden bereikt bij een daling van de zakelijke waarden van ca 20% (rekening houdend met de mapping-systematiek van de commissie parameters) Nogmaals moet worden benadrukt dat de kritieke dekkingsgraad sterk afhankelijk is van de rente. Bij een hogere rente is de herstelkracht vanuit de belegging minder en zal de kritieke dekkingsgraad hoger zijn. Hoe voorkomt het bestuur van BPL dat de kritieke dekkingsgraad wordt bereikt? Het bestuur heeft in het voorjaar van 2015 een ALM-studie laten uitvoeren en het beleid mede op deze ALM-studie gebaseerd. Uit de studie blijkt dat het nieuwe (beleggingsbeleid) tot een kleine kans op korten (1,6%) leidt en dat de kortingen dan relatief gering (0,9%) zijn. Daarnaast wordt de dekkingsgraad elke maand vastgesteld en opgenomen in het risicodashboard. In deze tool worden ook alle andere risico’s die het fonds loopt gemonitord met als doel de risico’s op een lage dekkingsgraad zo veel als mogelijk te beperken en anders maatregelen te nemen die dit risico alsnog voldoende beperken. Een belangrijke maatstaf is de dekkingsgraadvolatiliteit. Het bestuur heeft normen vastgesteld voor deze volatiliteit om de daling van de dekkingsgraad zo veel mogelijk te beperken. Welke noodmaatregelen kan het bestuur nemen en wat is hiervan de effectiviteit? De volgende beleidsinstrumenten kunnen in principe door het bestuur worden ingezet. Deze instrumenten zal het bestuur in het in de vorige paragrafen bedoelde overleg met sociale partners dan ook steeds met sociale partners bespreken. De meeste instrumenten vallen immers primair onder verantwoordelijkheid van sociale partners. Het beleggingsbeleid en de toepassing van het kortingsbeleid is primair een verantwoordelijkheid van het bestuur. -
Premiebeleid
-
Indexatiebeleid
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 58
-
Beleggingsbeleid
-
Aanpassing / versobering van de regeling
-
Verlagen opgebouwde rechten
Premiebeleid In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat de kracht van het premiestuur bij BPL beperkt is. Zo zou op basis van de voorziening ultimo 2014 een eenmalige verhoging van de premie in 2014 met 5% van 21,7% tot 26,7% geleid hebben tot een eenmalige verhoging van de dekkingsgraad met 0,6%. Bij de huidige lagere rente (mei 2015) is dit effect nog kleiner. De regeling en de bijbehorende premie worden door cao-partijen vastgesteld. De cao-partijen hebben echter met elkaar afgesproken dat de huidige premie (21,7% van de pensioengrondslag) in ieder geval tot en met 2021 niet wordt verhoogd. Dit is in de vergadering met cao-partijen op 18 mei 2015 wederom bevestigd. Bestuur en sociale partners hebben echter omstandigheden benoemd waarvoor geldt dat de opbouw alsnog moet worden verlaagd. Dit past in het mandaat dat sociale partners aan het bestuur hebben gegeven. Deze omstandigheden zijn als volgt
-
Als de feitelijke premie niet meer voldoet aan de wettelijk vereiste kostendekkende premie Als er sprake is van korten van de pensioenaanspraken. In dat geval zal de opbouw zodanig worden aangepast dat de negatieve invloed van de premie op de dekkingsgraad (M1 in het dekkingsgraadsjabloon) maximaal 0,2% per jaar mag bedragen. Achtergrond bij deze afspraak is dat het niet goed verdedigbaar is als de premie, weliswaar voldoet aan de wetgeving, maar toch een forse negatieve invloed heeft op de dekkingsgraad waardoor de kortingen substantieel hoger worden. Dit zou uit het oogpunt van evenwichtige belangenbehartiging niet verdedigbaar kunnen zijn.
Indexatiebeleid Het bestuur hanteert als leidraad bij het indexatiebeleid dat er wordt geïndexeerd zodra de restricties van het FTK dit toelaten. Dat wil zeggen dat aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan. -
De beleidsdekkingsgraad is hoger dan 110%;
-
De toe te kennen indexaties zullen tijdig herstel tot het vereist eigen vermogen niet tegenhouden. De toe te kennen indexaties zijn dus zodanig hoog dat tijdig herstel mogelijk blijft;
-
De toe te kennen indexaties zijn zodanig hoog dat deze aantoonbaar ook in de toekomst kunnen blijven worden gegeven;
-
De hoogte van de inhaalindexatie voldoet aan de eisen van het FTK.
Vooral de 2e voorwaarde is in het kader van dit crisisplan relevant. Door pas te indexeren als tijdig aan het vereist eigen vermogen wordt voldaan, wordt dezelfde definitie gebruikt als bij de bepaling van de kritieke dekkingsgraad. Het indexatiebeleid is ten tijde van lage dekkingsgraden dan ook geen relevant beleidsinstrument. Beleggingsbeleid Een aanpassing van het beleggingsbeleid zal vooral worden ingezet bij een situatie waar grote kortingen dreigen. Kleine kortingen zijn immers acceptabel als deze noodzakelijk zijn om een adequaat lange termijn beleid te voeren. Vanaf het moment dat het stoplicht in het risicodashboard op oranje staat, zal het bestuur de afweging tussen risico’s en lange termijn beleid prominent op de bestuursagenda zetten. Aanpassing regeling Bij kortingen heeft het bestuur de mogelijkheden om de regeling te versoberen. In dat geval mag de premie immers geen groter jaarlijks negatief effect op de dekkingsgraad hebben dan 0,2%. In de volgende tabel is opgenomen op welke groep de maatregelen van invloed zijn en wat het effect op de dekkingsgraad van deze maatregelen is. Deze effecten zijn gebaseerd op de rentestand, de dekkingsgraad en de voorziening ultimo 2014.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 59
-
Het opbouwpercentage met 0,1% verlagen is in principe de eenvoudigste wijze waarop de regeling wordt versoberd en de dekkingsgraadontwikkeling kan worden verbeterd. Alle toekomstige rechten worden naar rato verlaagd;
-
De franchise verhogen is ook een versobering. Deze gaat alleen gepaard met een verhoging van de toekomstige dekkingsgraad als de premie wordt verhoogd. Als de premie wordt verhoogd naar 23,3% zal de totale premie voor de bedrijfstak gelijk zijn aan de premie bij 21,7% en de huidige franchise;
-
Het doorvoeren van een nabestaandenpensioen op risicobasis leidt tot een beperkte verbetering omdat het nabestaandenpensioen wel op risicobasis (dus voor de actieven) verzekerd blijft;
-
Het verlagen van het nabestaandenpensioen naar 50% leidt tot beperkte verhoging van de dekkingsgraad.
Welke groep wordt
Effect op
Effect op
Dekkingsgraad
dekkingsgraad
na 3 jaar
na 10 jaar
MAATREGEL
beïnvloed
Opbouwpercentage verlagen met 0,1%-punt
Actieven
0,30%
1,60%
Franchise verhogen met € 5 per dag (premie 23,3%)
Actieven
0,60%
2,40%
Nabestaandenpensioen op risicobasis
Actieven
0,40%
2,60%
Nabestaandenpensioen naar 50% ipv 70%
Actieven
0,30%
1,60%
0,15%
0,50%
Toetredingsleeftijd naar 20 jaar
In het vorige crisisplan waren ook nog het verhogen van de pensioenleeftijd en het aanpassen van de afkoopgrens opgenomen. Nu de pensioenrichtleeftijd op 67 jaar staat en de AOW-leeftijd ook op deze leeftijd is een verdere verhoging van de pensioenrichtleeftijd bij BPL geen logische maatregel. Het aanpassen van de afkoopwaarde wordt niet opgenomen omdat dit nauwelijks effect heeft op de dekkingsgraad. Verlagen opgebouwde rechten Het (ultieme) middel van het bestuur om tijdig te voldoen aan het vereist eigen vermogen is om de opgebouwde rechten te verlagen. Dit is een maatregel die alle deelnemers (actieven, slapers en gepensioneerden) treft. De effectiviteit is hoog. Afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad zal 1% verlaging van de rechten tot een ca 1% hogere dekkingsgraad leiden. Hoe bewaakt het bestuur de evenwichtige belangenbehartiging van de diverse stakeholders? Het bestuur richt zich bij het bepalen van een noodmaatregel en/of kortingsbesluit naar de belangen van de bij het fonds betrokken (gewezen) deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en de werkgevers. Het bestuur dient ervoor te zorgen dat de belangen van deze groepen door het bestuur evenwichtig worden behartigd. Bij de invulling van deze (open) norm hanteert het bestuur de volgende criteria: effectiviteit, proportionaliteit, solidariteit en continuïteit. Het beleid dient de toets aan deze aspecten te doorstaan wil sprake zijn van evenwichtige belangenafweging. Effectiviteit De noodmaatregelen en of kortingsmaatregel (vermindering van pensioenaanspraken en/of pensioenrechten) dient als aanvullende maatregel een substantieel effect te hebben op het herstel van de dekkingsgraad. Het verlagen van de opgebouwde pensioenrechten kent, ten opzichte van de overige mogelijke maatregelen, een hoge effectiviteit. Proportionaliteit De noodmaatregelen en of kortingsmaatregel dient proportioneel te zijn. Er dient evenwicht te zijn tussen de impact op de diverse doelgroepen en de herstelkracht van de maatregel.
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 60
Het verlagen van de opgebouwde pensioenrechten kent een hoge mate van proportionaliteit. De andere maatregelen, vooral het versoberen van de pensioenregeling leidt immers tot een situatie dat vooral de actieve deelnemers de lasten van de crisis moeten dragen. Solidariteit Bij het aspect solidariteit dient gedacht te worden aan bijdragen van verschillende doelgroepen. De lasten dienen evenwichtig te worden verdeeld. Dit betekent o.a. dat een maatregel (i.c. een kortingsmaatregel) niet alleen op zichzelf dient te worden beoordeeld maar ook in samenhang met andere (eerder) genomen maatregelen. Het korten van de al opgebouwde aanspraken doet relatief weinig beroep op solidariteit. Iedere deelnemer draagt immers naar rato bij. Voorwaarde daarbij is wel dat de premie en daarbij de bijdrage van de actieve niet te veel negatieve invloed op de dekkingsgraad en daarmee op de hoogte van de korting heeft. Om deze reden heeft het bestuur in samenspraak met sociale partners besloten om dat effect in geval van korting te beperken. Continuïteit Het bestuur dient zich bij de besluitvorming over mogelijke maatregelen ter verbetering van een ongunstige financiële positie van het fonds te oriënteren op de visie op pensioen en op het toekomstige pensioencontract. De kortingsmaatregel dient gerechtvaardigd te zijn tegen de achtergrond van de te verwachten toekomstige ontwikkelingen van het pensioencontract. De continuïteit van het pensioencontract en het voortbestaan van BPL is gebaat bij zoveel mogelijk draagvlak binnen de sector. Door bij crisis maatregelen te treffen die vooral de actieve deelnemers raken, kan hun betrokkenheid bij het fonds doen verminderen. Om deze reden heeft korten van aanspraken de voorkeur. Bovenstaande wordt in onderstaande tabel samengevat.
Effectiviteit
Proportionaliteit Solidariteit
Continuiteit
Versoberen regeling
L
L
H
L
Toetredingsleeftijd verlagen
L
L
H
Korten opgebouwde pensioenaanspraken
H
H
L
H
Het bestuur hecht belang aan een hoge mate van effectiviteit, van proportionaliteit en continuïteit, terwijl er geen overmatig beroep op de solidariteit wordt gedaan. Prioritering door bestuur Het bestuur heeft, gelet op bovenstaande, besloten om in een crisissituatie de opgebouwde pensioenrechten te verlagen. Daarbij past ook de beoordeling van de premie en pensioenregeling. Als de negatieve invloed van de premie op de dekkingsgraad immers te hoog is, moet de regeling worden versoberd. Het bestuur heeft in dat kader een voorkeur voor het verlagen van het opbouwpercentage omdat dit eenvoudiger is uit te voeren, makkelijker is te communiceren en het de pensioenopbouw van alle actieve deelnemers relatief evenveel verlaagt. Deze maatregel is ook eenvoudiger (al dan niet met terugwerkende kracht) weer terug te draaien. Deze versobering is relatief eenvoudig uit te voeren. -
Het bestuur heeft immers al een mandaat van cao-partijen om de regeling te versoberen.
-
De voorkeur van het bestuur, verlaging van het opbouwpercentage, is eenvoudiger uit te voeren en te communiceren aan de deelnemers dan de andere maatregelen.
Het bestuur beoordeelt in dit kader de volgende maatregelen als volgt: -
Een verhoging van de franchise heeft niet de voorkeur van het bestuur omdat deze maatregel vooral voor de lager betaalde deelnemers relatief ongunstig is;
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 61
-
Een aanpassing van het nabestaandenpensioen heeft niet de voorkeur van het bestuur omdat de deelnemers van BPL vaak éénverdieners zijn en dat het dus voor deze groep van belang is dat het nabestaandenpensioen ook na het actieve deelnemersschap goed geregeld is. Daarnaast is dit communicatief en administratief lastig. Daarbij geldt dat een aanpassing van het nabestaandenpensioen bij voorkeur wordt doorgevoerd als dit een langdurige structurele aanpassing is. Deze maatregel past ook niet bij het uitgangspunt dat maatregelen in de toekomst eenvoudig gecompenseerd kunnen worden;
Besluitvorming tijdens crisis De risicocommissie is verantwoordelijk voor de monitoring van het dashboard en geeft, voor zover nodig, aan het bestuur het signaal dat het stoplicht op oranje dan wel rood staat. Het bestuur komt regulier elke maand bij elkaar. Het is daarom in principe niet nodig om bij (dreigende) crisis tussendoor bij elkaar te komen. Voorzitters (al dan niet op verzoek van individuele bestuursleden) kunnen echter toch een tussentijdse bestuursvergadering in plannen. Voor deze vergadering geldt dan wel dat deze vergadering, ongeacht het aantal aanwezige deelnemers, beslissingsbevoegd is. Daarbij zal gelden dat de aanwezige bestuursleden van werknemerszijde in totaal even veel stemmen hebben als aanwezige bestuursleden van werkgeverszijde. Het bestuur zal alleen maatregelen nemen die in de toekomst (bij voorkeur per 1 januari) van kracht worden. Er wordt tijdens een (dreigende) crisis (stoplicht op oranje of rood) geen extra mandaten aan de diverse commissie of de voorzitters gegeven. Het bestuur is en blijft verantwoordelijk voor de besluitvorming tijdens een (dreigende) crisis. De communicatie Het is belangrijk om bij een crisis open en transparant te communiceren naar alle belanghebbenden. Het bestuur al dan ook pro-actief communiceren. Het crisisplan zelf zal op de website worden gepubliceerd. Als er een dreigende crisis of een feitelijke crisis ontstaat, zullen de belanghebbenden op de hoogte worden gebracht van de situatie op de website en door publicatie in (branche-)bladen. De maatregelen die worden genomen zullen aan alle deelnemers, die getroffen worden, per brief bekend worden gemaakt. Deze zullen ook op de website worden vermeld. De cao-partijen zullen zo snel mogelijk van het crisisplan op de hoogte worden gebracht. Evaluatie Het bestuur zal het crisisplan jaarlijks bij de update van de ABTN evalueren. Ondertekening Het bestuur van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw heeft dit crisisplan vastgesteld in de bestuursvergadering van 25 juni 2015.
G.P.M.J. Roest
R. le Clercq
Werknemersvoorzitter
Werkgeversvoorzitter
ABTN Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
pagina 62