O 0
BEDRIJFSTAKPENSIOENFONOS voor de meubelindustrie en rneubilerh,gsbedrijven
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
september 2015
Inhoudsopgave 1
Bestuurlijke organisatie
.4
Algemeen beleidsuitgangspunt Bestuurlijke organisatiestructuur Omgekeerd gemengd bestuursmodel BPF Meubel inclusief commissies Sociale partners Samenstelling bestuur Intern toezicht Verantwoordingsorgaan Uitbesteding Onafhankelijk accountant Waarmerkend Actuaris Compliance Officer
4 5 6 6 6 10 10 11 11 11
Advisering bestuur en uitvoering Adviserend Actuaris Beleggingsadviseur Beleidsadvies Pensioenbeheer Vermogensbeheer Klokkenluiders- en incidentenregeling
11 11 12 12 12 12 12
9
2
Algemene overwegingen
13
3
Financiële opzet
16
4
De inhoud van de pensioenregeling
20
Criteria voor de aansluiting van werkgevers en voor het verkrijgen van het deelnemerschap... 20 Verplichte aansluiting 20 Vrijwillige aansluiting 20 Vrijwillige voortzetting 20 Dispensatie 20 De pensioenregelingen De ouderdoins- en nabestaaiidenpensioenregeling
21 21
Financiering van de aanspraken
23
Aanvullende regelingen
24
5
Het premie- en toeslagbeleid
25
Premiebeleid
25
Toeslagbeleid
26
6
Beleggingsbeleid
27
7
Risicoineting en —beheersing
35
8
De balaiis en de resultatenrekening
37
Balanswaardering van de beleggingen Bepaling van het resultaat
37 37
Hetfoii dsverniogen
38
Minimum vereist eigen vermogen Vereist eigen vermogen
38 38
9
10
Risicohouding
45
11
Haalbaarheidstoets
47 2
12
Uitbesteding pensioeizbeh eer ISAE 3402 Premieheffing Rapportages
.48 52 52 53
Bijlage A Ervaringsfactoreii en partnerfrequenties
54
Bijlage B Verklaring inzake de beleggingsbeginselen
55
1. II III
Doelstelling en risicohouding Organisatie Uitvoering
55 56 57
Bijlage C Financieel crisisplaii
59
Bijlage D Klokkenliiiders- en incidentenregeling
64
3
1
Bestuurlijke organisatie
De Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven (verder het fonds) draagt in principe zelf de risico’s die voortvloeien uit haar reglementen. Slechts in situaties waarin het fonds niet zelfstandig in staat is risico’s adequaat af te dekken, zoals het renterisico of het valutarisico, worden deze risico’s, voor zover dit efficiënt mogelijk is, geheel of gedeeltelijk afgedekt. Naast financiële risico’s zijn er de niet-financiële risico’s die het bestuur monitort. Tenminste drie keer per jaar volgt en actualiseert het bestuur het risicoprofiel aan de hand van een actuele integrale risicorapportage. In deze Actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) wordt het bestuursbeleid dat wordt gevoerd om de pensioentoezegging te kunnen nakomen beschreven, waarbij voornamelijk het strategisch beleid wordt weergegeven. Deze nota beschrijft tevens de wijze waarop het fonds uitvoering geeft aan het bepaalde in artikel 145 van de Pensioenwet en het Besluit Actuariële en bedrijfstechnische nota. Het bestuursbeleid is mede vastgesteld op grond van mogelijke variaties in omstandigheden die niet tot nieuw beleid aanleiding geven, maar wel tot een “tactische” aanpassing van gedragslijnen binnen het gekozen beleid kunnen leiden. Voorbeelden hiervan zijn de aanpassing van de berekeningsgrondslagen aan nieuwe overlevingstafels en wijzigingen van de beleggingsmix op grond van economische omstandigheden zolang deze binnen de in deze nota omschreven grenzen blijven. Indien het bestuur meent dat het algemene beleid bijstelling behoeft, zal deze nota dienovereenkomstig worden aangepast. Algemeen beleidsuitgancispunt
Het algemene beleidsuitgangspunt van het te voeren beleid op langere termijn is om de pensioentoezegging onder een breed scala van omstandigheden na te komen en wel tegen een stabiele prijs. Daarbij vindt binnen het bestuur voortdurend een evenwichtige belangenafweging plaats, zoveel als mogelijk is, binnen de wettelijke kaders. Het bestuur heeft de volgende missie en doelstellingen gedefinieerd: De door sociale partners 1 afgesproken pensioenregeling uitvoeren met inachtneming van eigen verantwoordelijkheid. Daarbij kunnen de volgende taken worden onderscheiden: 1. Bepalen uitvoerbaarheid van de pensioenovereenkomst 2. Vaststellen pensioenreglementen 3. Vaststellen en innen premie 4. Vaststellen aanspraken 5. Uitkeren van het pensioen 6. Beheer van het vermogen 7. Communicatie naar stakeholders (NB. Uit de Cao kan nog een excedent regeling voortvloeien waarbij de uitvoering door het pensioenfonds plaatsvindt. Het uitvoeren van deze excedent afspraak wordt buiten de missie gehouden en als apart aandachtspunt beschouwd.) Het 1
bestuur
heeft
op
basis
van
de
hiervoor
aangegeven
doelstellingen
de
volgende
Sociale partners zoals genoemd in de verplichtstellingsbeschikking
4
beleidsuitgangspunten gedefinieerd: 1. Bepalen uitvoerbaarheid van de pensioenovereenkomst Toekomstbestendig Financieel haalbaar/betrouwbaar Uitvoerbaar Uitlegbaar Evenwichtig 2. Vaststellen pensioenreglementen Zie uitgangspunten onder 1 Juridische consistente vertaling pensioenovereenkomst Conform actuele wet- en regelgeving 3. Vaststellen en innen premie Tijdig Correct/juist Kostendekkend 4. Vaststellen aanspraken Tijdig Correct/juist Uitkeren van het pensioen 5. Tijdig Correct/juist 6. Beheer van het vermogen Een zo goed mogelijk rendement gekoppeld aan een acceptabel risico Maatschappelijk verantwoord Transparant Communicatie naar stakeholders 7. Correct Tijdig Begrijpelijk Het is aan sociale partners om de (type) pensioenregeling te bepalen. Het bestuur toetst deze pensioenregeling en ziet toe op de uitvoering van deze regeling aan de hand van onderstaande beginselen: • Solidariteit als basis van de pensioenregeling (inclusief risicotoedeling) • Collectiviteit mits evenwichtig naar verschillende groepen • Toekomstbestendigheid • Voorwaardelijke toeslagambitie • Gezonde financiële positie van het fonds • Transparante communicatie (vertaalt naar onderscheiden groepen op collectief- en individueel niveau) • Deskundig, representatief en integer Bestuur • Integere- en transparante bedrijfsvoering • Verantwoording afleggen naar stakeholders en toezichthouders Bestuurlijke organisatiestructuur Het bestuur van het fonds streeft als eindverantwoordelijke uitvoerder van de door sociale partners overeengekomen pensioenregeling naar een optimale kwaliteit, zorgvuldigheid en openheid met betrekking tot die uitvoering. Het bestuur onderschrijft dan ook de normen uit de Code Pensioenfondsen en leeft deze normen na dan wel, legt uit waarom van een bepaalde norm (gedeeltelijk of geheel) wordt afgeweken. Met betrekking tot de Wet versterking bestuur pensioenfondsen heeft het bestuur de hierna beschreven keuzes gemaakt ten aanzien van de governance-structuur van het fonds.
5
Bij de vormgeving van het beleid richt het bestuur zich op de belangen van de alle stakeholders. Dit zijn de deelnemers, gewezen deelnemers, de pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden en de werkgevers. Het bestuur zorgt ervoor dat de genoemde groepen zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd voelen. Daarnaast zorgt het bestuur ervoor dat de bestuursleden te allen tijde geschikt zijn om het fonds adequaat te kunnen besturen. Met ingang van 1juli 2014 is sprake van het omgekeerd gemengd bestuursmodel. Omgekeerd gemengd bestuursmodel BPF Meubel inclusief commissies
Bestuur
wii_
Onafh.
.
2 Uitvoerende buursleden 7 niet uitvoerende bestuursleden(NUB): (UB) (onafhankelijk, deskundig 6 paritair (3 Wg, 2 Wn en op de 7 kennisgebieden en 1 met 1 namens Pensioengerechtigden) specialisme risicomanagement 1 onafhankelijke voorzitter en 1 met vermogensbehee..--—
Audit Comm.
-
(3
-
extemen
Uitvoering
II EH
rwrin
4 Deelnemers t 4 Pensioengerechtiaden
• Intern toezicht
commissies
Verantwoordings orgaan
4Wevers
Verantwoording en medezeggenschap Sociale partners
Sociale partners bepalen de inhoud van de pensioenovereenkomst (voorheen: de pensioentoezegging). Zij dragen ook de niet uitvoerende bestuursleden (met uitzondering van de onafhankelijk voorzitter) voor. In de bedrijfstakuitvoeringsovereenkomst zijn de afspraken tussen sociale partners en het bestuur vastgelegd ten aanzien van de uitvoering van de pensioenregeling. De • • • .
•
betrokken sociale partners (werkgevers en werknemers) zijn: de Koninklijke CBM (de meubelindustrie en interieurbouw); CLC Vecta (de tentoonstellingsbouw); VON (orgelbouwers in Nederland); FNV; CNV Vakmensen.
Samenstelling bestuur
Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioenregelingen zoals deze door de sociale partners zijn overeengekomen. Dit houdt in dat zij verantwoordelijk is voor alle activiteiten van het fonds, waaronder de administratie, communicatie en het beheer van de
6
pensioengelden. Het bestuur bestaat sinds 1 juli 2014 uit 9 bestuursleden: 2 uitvoerende bestuursleden en 7 niet uitvoerende bestuursleden waaronder een onafhankelijk voorzitter. Het paritaire deel van het bestuur (6 niet uitvoerende bestuursleden) bestaat uit 3 leden namens de werkgevers, 2 leden namens de werknemers en 1 lid namens pensioengerechtigden. Niet uitvoerende bestuursleden (NUB ‘S)
De vertegenwoordigers van de werkgevers- en werknemersleden worden voorgedragen door de werkgevers- en werknemersorganisaties. De vertegenwoordiger namens de pensioengerechtigden wordt door het bestuur benoemd op voordracht van de vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan. De onafhankelijk voorzitter wordt benoemd en ontslagen door de niet uitvoerende bestuursleden. De onafhankelijk voorzitter is geen vertegenwoordiger van de belanghebbenden bij het fonds. Uitvoerende bestuursleden (UB) De uitvoerende bestuursleden worden benoemd door de niet uitvoerende bestuursleden. Een uitvoerend bestuurslid kan worden ontslagen door de niet uitvoerende bestuursleden, na het horen van het desbetreffende lid en het tweede uitvoerende bestuurslid.
Benoeming vindt plaats op basis van het voor het desbetreffende bestuurslid geldende functieprofiel en na goedkeuring door DNB. Stemmen
Het bestuurslid dat is benoemd door de vakorganisatie, FNV, heeft 4/3 stemmen. Het bestuurslid dat is benoemd door de vakorganisatie CNV Vakmensen, heeft 2/3 stemmen. Alle overige bestuursleden hebben 1 stem. Bij de voordracht en/of de benoeming zijn diversiteit in de samenstelling naar leeftijd en geslacht en complementariteit in geschiktheid belangrijke uitgangspunten. Geschiktheid gaat daarbij voor diversiteit. Bestuursleden worden voor de duur van vier jaar benoemd en treden af volgens een door het bestuur opgesteld rooster van aftreden. De afgetreden bestuursleden zijn onmiddellijk te herbenoemen. Het bestuur stelt zich bij het uitoefenen van haar taak onafhankelijk op en zorgt dat het fonds uitsluitend handelt ten behoeve van al haar belanghebbenden. Het bestuur inventariseert daartoe jaarlijks de (neven)functies van de bestuurs- en commissieleden. Hierover wordt gerapporteerd in het jaarverslag van het fonds en op de website. De taken en bevoegdheden van het bestuur zijn bepaald in de statuten van het fonds. Het bestuur heeft in de statuten vastgelegd langs welke procedure bestuursleden kunnen worden benoemd, geschorst of ontslagen. Het bestuur maakt gebruik van permanente commissies dan wel stelt tijdelijke werkgroepen in voor de voorbereiding en advisering van nader bepaalde aandachtsgebieden. Het fonds kent daarvoor de volgende commissies: • agendacommissie • pensioencommissie • beleggingscommissie • risicocommissie • communicatiecommissie • onafhankelijke auditcommissie Het bestuur kan besluiten dat externe deskundigen deel uitmaken van een commissie. Afhankelijk van het onderwerp kan het bestuur een werkgroep instellen die een besluit voor het bestuur 7
voorbereidt. Een werkgroep bestaat voor een bepaalde tijd. Deze werkgroep kan zich laten bijstaan door externe deskundigen. Het fonds kent in dit kader de volgende werkgroepen: • Werkgroep Contract • Werkgroep ALM Agendacommissie
De agendacommissie heeft een schakel- en regiefunctie. De agendacommissie is belast met het bewaken en inbrengen van in het bijzonder paritair relevante onderwerpen en het agenderen c.q. de timing van deze onderwerpen. De agendacommissie bestaat uit: • De onafhankelijk voorzitter (is voorzitter van de commissie). • Een niet uitvoerend bestuurslid; de loco-voorzitter (deelname rouleert jaarlijks tussen het werkgeverslid en het werknemerslid). • De uitvoerende bestuursleden Pensioen commissie
De pensioencommissie behandelt individuele dossiers van werkgevers, deelnemers pensioengerechtigden, uitleg over de werkingssfeer en verplichtstellingsaangelegenheden
en
Individuele voorleggers gaan altijd naar de pensioencommissie. Ingeval sprake is van (dreigende) precedentwerking wordt de individuele voorlegger behandeld door het gehele bestuur. De pensioencommissie adviseert het bestuur onder andere over pensioenbeleid en wetgeving De pensioencommissie bestaat uit: • Een uitvoerend bestuurslid met profiel vermogensbeheer (voorzitter van de commissie). • Twee niet uitvoerende bestuursleden (een vanuit de werkgeversgeleding en een van uit de werknemersgeleding). Beleggingscommissie
De • • •
commissie adviseert het bestuur over: de uitvoering van het balans- en beleggingsbeleid van het fonds; de voorbereiding van het jaarlijks beleggingsplan; de financiële risico’s binnen vastgestelde kaders.
Daarnaast rapporteert de beleggingscommissie over het balans- en beleggingsbeleid aan het bestuur en zorgt voor het monitoren hierop. De beleggingscommissie vergadert minimaal 4 keer per jaar. De beleggingscommissie bestaat uit: • Een uitvoerend bestuurslid met profiel vermogensbeheer (voorzitter van de commissie). • Twee niet uitvoerende bestuursleden (een vanuit de werkgeversgeleding en een vanuit de werknemersgeleding). • Een externe onafhankelijke beleggingsadviseur.
8
Risicocommissie De risicocommissie richt zich zowel op de advisering van het bestuur ten aanzien van integraal risicomanagement. De risicocommissie monitort de risico’s en geeft hierover een terugkoppeling aan het bestuur. Daarnaast adviseert de risicocommissie het bestuur over de wijze van monitoring van de risico’s. De risicocommissie adviseert het bestuur over de herijking van het risicobeleid van het fonds. De risicocommissie ziet toe op een efficiënte uitvoering van het jaarwerkproces en brengt hierover verslag uit naar het bestuur. De risicocommissie ziet daarnaast toe op de uitnutting van de begroting van de uitbesteding van de pensioenadministratie- en uitvoering van het fonds. De risicocommissie evalueert periodiek de uitbesteding van het fonds en adviseert het bestuur ter zake. De risicocommissie vergadert minimaal 4 keer per jaar. De risicocommissie bestaat uit: • Een uitvoerend bestuurslid met profiel integraal risicomanagement (voorzitter van de commissie). • Twee niet uitvoerende bestuursleden (een vanuit de werkgeversgeleding en een van uit de werknemersgeleding). Communicatiecommissie De communicatiecommissie adviseert het bestuur over het communicatiebeleidsplan (actuele versie Communicatiebeleidsplan 203-2015”) en het communicatie jaarplan. Daarnaast adviseert de communicatiecommissie het bestuur over communicatie-uitingen met (gewezen) deelnemers, overige aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden, werkgevers en overige belanghebbenden bij het fonds. De communicatiecommissie bestaat uit: • Een uitvoerend bestuurslid profiel integraal risicomanagement (voorzitter van de commissie). • Twee niet uitvoerende bestuursleden (een vanuit de werkgeversgeleding en de vertegenwoordiger namens de pensioengerechtigden). Onafhankelijke Auditcommissie (bedrijfseconomische aspecten en risicobeheer) De niet uitvoerende bestuursleden hebben daarnaast een auditcommissie bedrijfseconomische aspecten en risicobeheer ingesteld. Deze onafhankelijke auditcommissie is belast met de ondersteuning van het niet uitvoerend deel van het bestuur bij het toezicht op: a) de risicobeheersing; b) het beleggingsbeleid; c) de financiële informatieverschaffing door het fonds. De onafhankelijke auditcommissie bestaat uit drie onafhankelijke externe deskundigen. Intern toezicht
Het intern toezicht is in het omgekeerd gemengd model belegd bij het niet uitvoerend deel van het bestuur. De niet uitvoerende bestuursleden houden toezicht op: a. de uitvoering van het beleid van het bestuur: b. de algemene gang van zaken in het fonds; c. adequate risicobeheersing door het bestuur; d. evenwichtige belangenafweging door het bestuur.
9
Verantwoordingsorgaan
Het bestuur heeft met ingang van 1 juli 2014 een verantwoordingsorgaan ingesteld. In het verantwoordingsorgaan is de verantwoording en medezeggenschap belegd. In het verantwoordingsorgaan zijn de deelnemers, de pensioengerechtigden en de werkgevers vertegenwoordigd. De deelnemers en de pensioengerechtigden zijn evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd in het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit 12 leden, waarvan: • 4 namens de deelnemers; • 4 namens de pensioengerechtigden; en • 4 namens de werkgevers. De leden namens de deelnemers en werkgevers worden benoemd door de werknemers- en werkgeversorganisaties. De leden namens de pensioengerechtigden worden door middel van verkiezingen gekozen. Het bestuur heeft de inrichting (onder meer samenstelling en stemverhouding), de taken en de bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan vastgelegd in de statuten van het fonds. Het bestuur heeft een reglement voor het verantwoordingsorgaan opgesteld en gepubliceerd op de website van het fonds. Voor de verkiezingen van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan is een verkiezingsreglement opgesteld. Het verkiezingsreglement maakt onderdeel uit van het reglement van het verantwoord ingsorgaan. De belangrijkste taak van het verantwoordingsorgaan is het geven van een oordeel over het handelen van het bestuur ten aanzien van het gevoerde beleid, het toekomstige beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd. Het verantwoordingorgaan geeft jaarlijks schriftelijk zijn oordeel. Het verantwoordingsorgaan baseert zijn oordeel op het jaarverslag van het fonds, de jaarrekening en overige informatie. Het oordeel tezamen met de schriftelijke reactie van het bestuur is onderdeel van de jaarverslagcyclus. Daarnaast heeft het verantwoordingsorgaan verschillende adviestaken. Het bestuur stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit over: a. het beleid inzake beloningen; b. de vorm en inrichting van het intern toezicht; c. de profielschets voor de leden van het bestuur; d. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; e. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid; f. het wijzigen van het reglement van het verantwoordingsorgaan; g. het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid: h. vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten; i. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds of de overname van verplichtingen door het fonds; j. liquidatie, fusie of splitsing van het fonds; k. het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsreglement; 1. de samenstelling van de feitelijke premie en de premiecomponenten. Uitbesteding
Het fonds heeft ervoor gekozen om de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, de beleidsvoorbereiding hiervoor en de ondersteuning van het bestuur uit te besteden aan daarin gespecialiseerde uitvoerders. 10
Het pensioenbeheer en de bestuursondersteuning is uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer. Het fonds heeft het belegd vermogen ondergebracht bij de volgende beheerders: SEI (fiduciair manager) en Syntrus Achmea Real Estate & Finance. ITS treedt op als administrateur. Het pensioenfonds heeft de hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en van de opzet van de administratieve organisatie en interne controle (AO en lC) vastgelegd in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Onafhankelijk accountant
De onafhankelijk accountant controleert jaarlijkse de onder verantwoordelijkheid van het bestuur opgestelde jaarrekening. Hij doet dit overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. Volgens deze richtlijnen wordt de controle zodanig uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen onjuistheden van materieel belang bevat. Verder geeft de onafhankelijk accountant een verklaring af dat het fonds tijdig een normportefeuille heeft vastgesteld en controleert hij het feitelijk rendement van de gekozen norm portefeui 11e. Het fonds heeft de heer J.C. van Kleef RA van KPMG Accountants NV., gevestigd te De Meern, als waarmerkend accountant benoemd. Waarmerkend Actuaris
De waarmerkend actuaris controleert jaarlijks of de technische voorzieningen, conform de grondslagen van het fonds, juist zijn vastgesteld. Voorts beoordeelt de waarmerkend actuaris of de technische voorzieningen op voldoende veilige grondslagen zijn berekend en of deze voldoende zijn ter dekking van de minimumvoorziening. Hiernaast beoordeelt hij jaarlijks of de in het fonds aanwezige middelen voldoende zijn voor een continue dekking van deze minimumvoorziening. Hierbij baseert hij zich onder meer op de berekening van het (minimaal) vereist eigen vermogen van de adviserend actuaris. Ter uitvoering van de opdracht controleert de waarmerkend actuaris tevens of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. Het fonds heeft de heer drs. A.J. de Jong AAG, verbonden aan Mercer Certificering BV., gevestigd te Amstelveen, als waarmerkend actuaris benoemd. Compliance Officer
Het bestuur heeft een gedragscode vastgesteld. De door het bestuur benoemde Compliance Officer heeft tot taak toe te zien op de naleving van deze code en heeft toegang tot alle geledingen binnen het fonds. Tevens is hij vertrouwenspersoon. Het fonds heeft de heer P. de Koning van Towers Watson benoemd tot Compliance Officer c.q. vertrouwenspersoon. Advisering bestuur en uitvoering
Het bestuur wordt bij de vaststelling en uitvoering van zijn beleid geadviseerd door de volgende functionarissen. Adviserend Actuaris
De adviserend actuaris verzorgt alle adviezen op actuarieel gebied. Hij vervaardigt jaarlijks een Actuarieel Rapport, waarin de financiële positie en de ontwikkeling daarvan centraal staan. Daarnaast verzorgt hij de berekening van het (minimaal) vereist eigen vermogen waarop de waarmerkend actuaris mede zijn oordeel baseert. Andere elementen zijn eventuele (evaluaties van) hersteiplannen en haalbaarheidstoetsen. Het fonds heeft de heer drs. J.Th. Huisman AAG, verbonden aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer,
11
benoemd tot adviserend actuaris. Beleggingsadviseur
Het bestuur heeft een beleggingsadviseur aangesteld: mevrouw M. Verheul van Communication Consultancy, gevestigd te Nederhorst den Berg.
lnvestment
De beleggingsadviseur is verantwoordelijk voor de tijdige, juiste en volledige samenstelling van het beleggingsplan mci. normportefeuille. Voorts verleent zij adviezen. Beleidsadvies Op pensioengebied wordt het bestuur in de eerste plaats geadviseerd door Syntrus Achmea Pensioenbeheer. Tevens maakt het fonds gebruik van accountantstechnische, actuariële en juridische advisering door Syntrus Achmea Pensioenbeheer. In voorkomende gevallen vraagt het bestuur advies aan andere gespecialiseerde functionarissen.
Het bestuur heeft het pensioen- en vermogensbeheer volledig uitbesteed. Pensioenbeheer
Het bestuur heeft het pensioenbeheer opgedragen aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Voor een omschrijving van de taken en bevoegdheden wordt verwezen naar Hoofdstuk 10. Het bestuur volgt ontwikkeling en dienstverlening van de uitvoeringsorganisatie kritisch. Er wordt op directieniveau overlegd onder andere indien zaken voor verbetering vatbaar zijn. Verder organiseert het bestuur werkbezoeken om zich een zo goed mogelijk beeld te vormen over de uitvoering. Vermogensbeheer
Het bestuur heeft het vermogensbeheer, op de hypotheken- en vastgoedportefeuilies na, opgedragen aan SEI lnvestments (Europe) Limited te London. De hypotheken- en vastgoedportefeuille is ondergebracht bij Syntrus Achmea Real Estate & Finance. SEI lnvestments Management Corporation treedt op als fiduciair manager. Voor een omschrijving van de taken en bevoegdheden van de fiduciair manager wordt verwezen naar Hoofdstuk 6. De monitoring van de fiduciaire manager is neergelegd bij International Trust Services (ITS) te Leusden. Deze treedt op als investment administrator en rapporteert aan de beleggingscommissie. Klokkenluiders- en incidentenregeling
Het fonds kent een klokkenluiders- en incidentenregeling. De klokkenluiders- en incidentenregeling bevat een procedure voor interne en externe meldingen van (potentiële) misstanden, incidenten en/of onregelmatigheden en de afhandeling daarvan. De regeling bevat waarborgen voor de bescherming van de verbonden persoon, de melder, die te goeder trouw melding maakt van (potentiële) misstanden. Deze regeling is door het bestuur vastgesteld op 24 juni 2015 en is met ingang van die datum van kracht. De volledige tekst van deze regeling is opgenomen in Bijlage D.
12
2
Algemene overwegingen
Bij het vaststellen van de toe te passen actuariële technieken en beleggingsbeleid laat het bestuur zich leiden door de volgende algemene verwachtingen ten aanzien van de bedrijfstak, het verzekerdenbestand en algemene economische omstandigheden. Continuïteit van de bedrijfstak Er zijn geen redenen om aan de continuïteit van de bedrijfstak te twijfelen. Het bestuur houdt echter rekening met de omstandigheid dat de bedrijfstak conjunctuurgevoelig is. De afgelopen jaren kenmerkten zich door de wereldwijde krediet- en schuldencrisis en het langzaam op gang komende herstel hiervan. De gevolgen van deze crisis zullen ook in 2014 invloed uitoefenen op de ontwikkelingen binnen de betrokken bedrijfstak. Omvang van het deelnemersaantal Zoals hiervoor vermeld, houdt het bestuur rekening met de omstandigheid dat de bedrijfstak conjunctuurgevoelig is en dat de krediet- en schuldencrisis ook duidelijk van invloed is op de omvang van het deelnemersaantal. Verwachte (salaris)trend(s) Bij het formuleren van het beleid is uitgegaan van de verwachting dat de ontwikkeling van uitkeringen, zoals de AOW- en WAOIWIA-uitkeringen, iets achter zal blijven bij de algemene ontwikkeling van de lonen. De actuele marktomstandigheden tonen aan dat de prijzen iets sneller stijgen dan de lonen. Beleidsu itgangspunten Het bestuur gaat in haar beleid uit van de volgende beginselen: 1. De vormgeving van het beleggingsbeleid is afgestemd op de pensioenambitie II. Diversificatie spreidt risico III. Actief beleid kan lonen IV. Zorg voor voldoende liquiditeit (verhandelbare beleggingsproducten) V. Lange termijn beleggingsstrategie (wat te doen met events!) VI. Complexiteit alleen doelgericht inzetten en moet uitlegbaar zijn VII. Kosten afwegen versus de kans op rendement VIII. Valuta risico alleen afdekken waar dit efficiënt kan Kengetallen Bpf Meubel L•]iTiii’ii.
1
1
‘.Z’[
Opbouwpercentage OP
2,25%
2,02%
1,97%
1,84%
180%
Pensioenrichtdatum
65 jaar
65 jaar
65 jaar
65 jaar
67 jaar 70% risico
70% opbouw
70% risico
70% risico
70% risico
Franchise
15.673
15.886
16.118
16.356
16.356
Max. pensioengevend salaris
57.704
58.194
58.863
59.451
59.896
21,6% PG
23,4% PG
23,6% PG
22,7% PG
Aard NP dekking
Doorsneepremie
22,7% PG 1% PG loon
Premie overgangsregeling Actieven
19.150
18.298
17.189
15.861
16.076
Slapers
66.137
65.579
63.635
58.685
Pensioengerechtigden
19.298
19.681
19.585
59.411 17.1852
23.400
2 De daling van het aantal pensioengerechtigden wordt veroorzaakt doordat bij de overgang van PBS naar MAIA gerechtigden die in het verleden een uitkering van Meubel en TTB ontvingen in MAIA zijn samengevoegd in een polis.
13
Onderwerp
2011
2012
2013
2014
2015
Vermogen (primo)
1.732.643
1.922.794
2.194.294
2.206.409
2.771.893
Technische voorzieningen (primo)
1.657.647
1.967.146
2.130.854
2.042.450
2.464.644
Dekkingsgraad (primo)
1045%
97,7%
103.0%
108,0%
112,5%
Vereist vermogen (VV) (primo)
119,8%
112,6%
112,6%
113,8%
112,1%
Minimaal vereist vermogen (primo)
104,5%
1045%
104,4%
104,3%
104,3%
Samenstelling bestuur
1 onafhankelijk voorzitter
2 onafhankelijke UB-ers
+
werknemers_(WN)_leden Verantwoordingsorgaan Toeslagambitie tot 2016
4 WG leden
+
4 WN leden
+
3 werkgevers (WG) leden
+
1_vertegenwoordiger_pensioengerechtigden
+
4 vertegenwoordigers pensioengerechtigden
+
2
Volgen loonindex Meubelbranche, zodra dekkingsgraad hoger dan VV, mede afhankelijk_van_de_financiële_positie_van_het_fonds
Toeslagambitie vanaf 2016
Volgen van de algemene prijsindex op basis van de maximaal mogelijke toekomstbestendige_indexatie
Toegekende toeslag per 1 januari
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
1,53%
Toeslagachterstand
9,74%
10,67%
11,94%
13,06%
12,18%
Risicohouding Op grond van artikel 102 van de Pensioenwet dient het bestuur in overleg met Cao-partijen en de relevante fondsorganen de risicohouding vast te stellen. De risicohouding geeft weer in hoeverre het fonds bereid is beleggingsrisico’s te lopen om de doelstelling van het fonds te realiseren en de mate waarin het fonds beleggingsrisico’s kan lopen, gegeven de kenmerken van het fonds. Voor de lange termijn komt de risicohouding van het fonds tot uitdrukking in zogenaamde ondergrenzen die in het kader van de haalbaarheidsanalyse moeten worden geformuleerd. Deze ondergrenzen hebben met name betrekking op het te realiseren pensioenresultaat. Tevens moet voor de korte termijn de hoogte van het vereist eigen vermogen of een bandbreedte hiervoor worden vastgesteld. De risicohouding is uiteindelijk relevant om dat op basis van de hieruit afgeleide risicomaten worden gehanteerd om uitkomsten van ALM-studies te beoordelen. De risicohouding kan worden geconcretiseerd door naar de volgende zaken te kijken: • Voorkomen hoge nominale korting (maximale korting is x%) • Realiseren hoge indexatieverwachting korte termijn (streven x van inflatie) • Voorkomen premiestijging (max premiestijging is x%) • Realiseren hoge mate van koopkrachtbehoud (streven x%) • Voorkomen grote koopkrachtdaling (maximale koopkrachtdaling x%).
Voor de beoordeling van de resultaten van de ALM studie zijn verschillende risicomaten gehanteerd die behulpzaam kunnen zijn om in later stadium risicohouding verder te concretiseren. Deze sluiten ook aan bij de eerder geformuleerde criteria van het bestuur (cursief aangegeven). Het gaat om de volgende risicomaten: 1. Mediaan dekkingsgraad 2. Kans dekkingsgraad kleiner dan 90% 3. Vereiste dekkingsgraad 4. Vetwachte korting > 3% 5. Gemiddelde indexatie 6. Mediaan koopkracht 7. Slecht weer scenario koopkracht (5% percentiel) 8. Kans koopkracht < 70% 9. Mediaan kostendekkende premie 10. Percentielen kostendekkende premie Uitgangspunten beleggingsbeleid
Doelstelling van het beleggingsbeleid van het fonds is het behalen van een optimaal nominaal lange
14
termijn rendement ten behoeve van de (gewezen) deelnemers in het pensioenfonds. Het bestuur bepaalt welke risico’s het fonds bereid is daarbij te nemen, met inachtneming van de opbouw van het deelnemersbestand, de vereiste solvabiliteit en de wenselijkheid van stabiele premies. Op basis van grondige economische analyses en een integraal financieel en risicobeleid worden in het beleggingsproces strategische (meerjaren) en jaarlijkse beleggingsplannen opgesteld en uitgevoerd. Hiermee wordt een samenhang gerealiseerd tussen het beleggingsbeleid en de overige financiële sturingsinstrumenten, waaronder met name het premie- en indexatiebeleid. Bij de uitvoering van het beleggingsplan wordt voldoende spreiding in de beleggingen gerealiseerd en wordt steeds rekening gehouden met het effect van een belegging op de totale portefeuille in relatie tot de verplichtingenstructuur. Op voorhand wordt geen enkele afzonderlijke beleggingscategorie, beleggingsinstrument of beleggingstechniek uitgesloten. Het fonds weegt telkens expliciet af of het gebruik van bepaalde beleggingen op een verantwoorde wijze kan bijdragen aan de realisatie van de beleggingsdoelstelling. Het fonds heeft het vermogensbeheer volledig uitbesteed. De liquide beleggingen inclusief de overlays (rente- en valuta-afdekking) zijn uitbesteed aan SEI; de illiquide beleggingen (vastgoed en hypotheken) aan Syntrus Real Estate & Finance. Behalve voor de overlays maakt het fonds vrijwel uitsluitend gebruik van beleggingsfondsen om zo goed gespreide beleggingen te realiseren en de liquiditeit te optimaliseren. Daarnaast worden een aantal kortiopende staatsobligaties aangehouden om aan collateral verplichtingen inzake de renteafdekking te kunnen voldoen. De onderliggende beheervoorwaarden van de beleggingsfondsen zijn leidend in het te voeren beleid binnen die fondsen. Het fonds heeft deze voorwaarden beoordeeld en belegt alleen in die fondsen waarvan de voorwaarden passen bij het door het fonds gewenste beleggingsbeleid. Het bestuur ziet toe op de kosten die verband houden met het beleggingsbeleid en rapporteert daarover in het jaarverslag.
15
3
Financiële opzet
De voornaamste financiële doelstellingen van het pensioenfonds zijn: • het waarborgen van de opbouw van de pensioenaanspraken overeenkomstig de in het reglement vastgelegde bepalingen; • het streven naar een koopkracht van minimaal 70Gb; • het minimaliseren van de kansen op een korting als gevolg van een dekkings- of reservetekort, alsmede van de mate van korting als gevolg van het dekkings- of reservetekort; • het maximaliseren van het beleggingsrendement om de nagestreefde toeslagen te realiseren. • het stabiliseren van de premie. Uitgangspunt bij de financiële opzet is de wet- en regelgeving zoals beschreven in: • de Pensioenwet (hoofdstuk 6); • het Besluit Financieel Toetsingskader pensioenfondsen; • de Regeling Pensioenwet; • de Regeling Parameters pensioenfondsen; • de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. De financiële opzet van het fonds wordt vormgegeven door de samenhang van de volgende vormen van beleid: • het regelingenbeleid; Het pensioenfonds kan sociale partners adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft. Daarnaast kan het pensioenfonds in het geval van een tekort als laatste middel de pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen. Dit beleid wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 4; • het premiebeleid; Bij vaststelling van de premie wordt rekening gehouden met de verwachtingen op de lange termijn inzake toekomstige salaris-, toeslag- en bestandsontwikkelingen, alsmede met de verwachtingen voor de lange termijn inzake beleggingsrendementen. Het premiebeleid wordt telkens voor een bepaalde periode vastgesteld mede op grond van een periodiek uit te voeren ALM-studie en de daarin opgenomen veronderstellingen. Daarnaast zal met de haalbaarheidstoets worden getoetst of het gekozen premiebeleid haalbaar en realistisch is. Dit beleid wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 5; • het toeslagbeleid: De aanpassing van opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers, premievrije aanspraken en de ingegane pensioenen wordt verhoogd, waarbij deze toeslagverlening voorwaardelijk is. Het bestuur is bevoegd de toeslagverlening te verminderen, zo nodig tot nul, indien de financiële positie van het pensioenfonds daartoe noodzaakt. Dit beleid wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 5; • het beieggingsbeleid: Het strategisch beleggingsbeleid wordt door middel van een ALM-studie afgestemd op de verplichtingen van het pensioenfonds. Door het strategisch beleggingsbeleid om de drie jaren te herijken aan de hand van een nieuwe ALM-studie, wordt er ingespeeld op wijzigingen in het risicoprofiel van de pensioentoezeggingen en in de risicoperceptie van het bestuur van het pensioenfonds. Dit beleid wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 6. De bovenstaande vier vormen van beleid worden zodanig met elkaar in evenwicht / balans gebracht, dat het pensioenfonds redelijkerwijs mag veronderstellen dat de doelstellingen hiermee gerealiseerd kunnen worden. Om de aangegeven doelstellingen te kunnen realiseren is een vermogenspositie noodzakelijk waarbij de beleidsdekkingsgraad van het fonds minimaal gelijk is aan de dekkingsgraad behorende bij het vereist vermogen. Het vereist vermogen is daarbij gelijk aan de som van de technische voorzieningen en het in de Pensioenwet (artikel 132) gedefinieerde vereist eigen vermogen.
16
De beleidsdekkingsgraad wordt als uitgangspunt voor het te voeren beleid genomen. De beleidsdekkingsgraad is gedefinieerd als het twaalfmaands gemiddelde van de voorafgaande actuele dekkingsgraden, berekend op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur en uitgaande van de voor het pensioenfonds op het berekeningsmoment geldende grondslagen. Minimaal vereist eigen vermogen Het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV ) voldoet aan de daaromtrent gestelde wettelijke eisen bij 3 of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet. De beschrijving van de vaststelling van het minimaal vereist eigen vermogen is opgenomen in hoofdstuk 9. Vereist eigen vermogen Het pensioenfonds stelt het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van een jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen. De beschrijving van de vaststelling van het vereist eigen vermogen is opgenomen in hoofdstuk 9. Herstelplan Indien het pensioenvermogen minder bedraagt dan de som van de technische voorzieningen en het vereist eigen vermogen, is sprake van een reservetekort. Indien ultimo van enig kwartaal zich een situatie van reservetekort voordoet, ligt het pensioenfonds DNB direct in over de ontstane situatie en stelt het pensioenfonds een herstelplan op met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens artikel 138 van de Pensioenwet. Uit dit herstelplan zal blijken dat het pensioenfonds zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen een periode van tien jaar 4 de situatie van reservetekort heeft opgeheven. -
Voorwaardelijke korting van aanspraken Het voorwaardelijk korten van aanspraken geschiedt op basis van de wettelijke eisen zoals gesteld in artikel 134 van de Pensioenwet Het pensioenfonds kan de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien uit het herstelplan blijkt dat binnen de gekozen hersteltermijn van 10 jaar de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds op basis van het reguliere beleid niet tot de vereiste dekkingsgraad herstelt. Elk jaar wordt door middel van (de evaluatie van) het herstelplan gekeken hoe hoog de eventuele korting in het le jaar wordt en wordt de korting uit het eerste jaar met onmiddellijke ingang (onvoorwaardelijk) doorgevoerd. Onvoorwaardelijke korting van aanspraken Het onvoorwaardelijk korten van aanspraken geschiedt op basis van de wettelijke eisen zoals gesteld in artikel 140 van de pensioenwet Indien de beleidsdekkingsgraad vijf jaar achtereenvolgens onder de minimum vereiste dekkingsgraad ligt én de feitelijke dekkingsgraad op het laatste meetmoment eveneens onder de minimaal vereiste dekkingsgraad ligt dan voert het fonds een zodanige onvoorwaardelijke korting door, dat na verwerken van deze onvoorwaardelijke korting de actuele dekkingsgraad van het pensioenfonds gelijk is aan de minimum vereiste dekkingsgraad Deze korting wordt in de financiële positie direct doorgevoerd en naar de deelnemers gespreid over een periode van 10 jaar als onvoorwaardelijke kortingen doorgevoerd. .
Op basis van de gegevens van het jaarwerk 2014 komt het MVEV uit op 4,3% van de technische voorzieningen. In verband met het overgangsrecht geldt voor 2015 een hersteltermijn van 12 jaar en in 2016 een hersteltermijn van 11 jaar.
17
Communicatie over kortingen
Het pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, de overige belanghebbenden en de werkgever(s) schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten (dus zowel bij voorwaardelijke als bij onvoorwaardelijke kortingen). De vermindering kan op zijn vroegst een maand na de in de vorige volzin bedoelde informatieverstrekking worden gerealiseerd. Herstel van gekorte aanspraken en gemiste toeslagen
Indien de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds hoger is dan de beleidsdekkingsgraad behorende bij toekenning van de volledige toeslagambitie, is herstel van in het verleden gemiste toeslagen en doorgevoerde kortingen mogelijk. Voor deze inhaaltoeslag en herstel van kortingen is maximaal 20% van het vermogen boven de beleidsdekkingsgraad behorende bij toekenning van de volledige toeslagambitie beschikbaar. Indien het bestuur besluit tot het herstellen van gekorte aanspraken en/of gemiste toeslagen, zal dit plaatsvinden op collectieve basis, waarbij niet expliciet wordt gekeken naar de door de individuele deelnemers individueel gekorte aanspraken en/of gemiste toeslagen. Vrij vermogen
Het gewenste vermogen, dat door het pensioenfonds wordt nagestreefd, is gelijk aan de beleidsdekkingsgraad vermenigvuldigd met de technische voorziening, waarbij jaarlijks de volledige indexatieambitie kan worden toegekend. Het pensioenvermogen boven het gewenst vermogen is het vrije vermogen van het pensioenfonds. Berekening technische voorzieningen
De belangrijkste kenmerken van de gevolgde methode om de Technische Voorzieningen (TV) vast te stellen zijn: • de pensioenverplichtingen zijn berekend op het niveau van de verworven tijdsevenredige aanspraken resp. pensioenen op de balansdatum. De per 1 januari na de balansdatum toegekende verhogingen worden hierin verwerkt. • de TV is gelijk aan de contante waarde van de aldus vastgestelde pensioenverplichtingen. • de contante waarde van de toekomstige ten laste van het fonds komende reglementaire premies van de reeds arbeidsongeschikte deelnemers is in de VPV opgenomen en is berekend naar het niveau van de pensioengrondslagen per 1 januari na de balansdatum. • Voor de aankomende arbeidsongeschikte deelnemers wordt twee keer de opslag voor premievrijstelling gereserveerd. • voor het invaliditeitspensioen is in de TV opgenomen de eventueel geboekte premie in het balansjaar onder aftrek van de geldende kostenopslag en opgerent naar de balansdatum, vermeerderd met de contante waarde van de invaliditeitspensioenen van de deelnemers met een WAO-uitkering. Kansstelsels
De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen: •
Sterfte:
De overlevingskansen worden ontleend aan overlevingstafels zoals deze door het Actuarieel Genootschap zijn gepubliceerd. Indien nieuwe overlevingstafels worden gepubliceerd, zal het bestuur onderzoeken in hoeverre deze nieuwe overlevingstafels ook van toepassing zijn op de specifieke situatie van het fonds. De overlevingstafels, met ingang van 31 december 2014 de Prognosetafel AG2014 (een verzameling van generatietafels) worden voor de mannen resp. vrouwen toegepast met leeftijdsafhankelijke ervaringsfactoren 2014 die het verschil weergeven tussen de overlevingskansen van de eigen populatie en de overlevingskansen voor de gehele bevolking.
18
De overlevingskansen voor de verzekeringen van ingegaan wezenpensioen zijn op één gesteld. Voor de uitgestelde wezenpensioenen zijn geen afzonderlijke berekeningen uitgevoerd. De contante waarde van deze pensioenverplichtingen is gesteld op 5% van de contante waarde van de nabestaandenpensioenen, behorende bij de ouderdomspensioenen van verzekerden waarvan het ouderdomspensioen nog niet is ingegaan. Partnerfrequenties: Bij de berekening van de contante waarde van het uitgesteld partnerpensioen naast uitgesteld ouderdomspensioen wordt gebruik gemaakt van partnerfrequenties. Op bijlage A bij deze nota is een overzicht van de toegepaste partnerfrequenties gegeven. Bij de berekening van de contante waarde van uitgesteld partnerpensioen naast ingegaan ouderdomspensioen wordt gebruik gemaakt van het bepaalde systeem, waarbij alleen voor aanwezige partners een contante waarde wordt berekend. Bij de berekening van de contante waarde van het uitgestelde partnerpensioen wordt verondersteld dat de man drie jaar ouder is dan de medeverzekerd geachte vrouw en dat de vrouw drie jaar jonger is dan de medeverzekerd geachte man. .
Invalidering- en revalideringskansen: Voor de verzekering van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid, het invaliditeits- en WAO pluspensioen zijn invalideringskansen afgeleid uit gegevens van de uitvoering van de sociale zekerheid. De revalideringskansen zijn op nul gesteld. Indien de jaarlijkse analyse van de resultaten hiertoe aanleiding geeft, zullen nieuwe kansen geschat worden.
Rekenrente Het fonds berekent de technische voorzieningen op de marktrente. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de rentetermijnstructuur zoals De Nederlandsche Bank deze maandelijks publiceert op haar website. Kostenopslagen Ter dekking van de excassokosten (toekomstige administratiekosten) worden met ingang van 31 december 2014 de netto pensioenverplichtingen met 3,25% verhoogd. Leeftijdsbepaling Binnen MAIA worden actuariële factoren vastgesteld op basis van een leeftijd in jaren en maanden nauwkeurig. Hierbij is aangenomen dat de deelnemers zijn geboren op de eerste dag van de geboortemaand. Voorziening uitlooprisico premievrije doorbetaling (PVD) en aanvullend invaliditeitspensioen (AIP) De voorziening uitlooprisico PVD en AIP wordt jaarlijks berekend als tweemaal de in de premie begrepen arbeidsongeschiktheidsopslag (PVD en AIP) van het lopend boekjaar. Uit deze voorziening valt jaarlijks eenmaal de arbeidsongeschiktheidsopslag (PVD en AIP) van het voorafgaande boekjaar vrij ter dekking van de kosten van ingang premievrijstelling en ingang invaliditeitspensioen als gevolg van ingang arbeidsongeschiktheid gedurende het boekjaar.
19
4
De inhoud van de pensioenregeling
Criteria voor de aansluiting van werkgevers en voor het verkrijgen van het deelnemerschap Verplichte aansluiting
Werkgevers en werknemers die voldoen aan de voorwaarden inzake de verplichtstelling dienen zich te melden op het moment dat voor hen de aansluitings- c.q. deelnemingsplicht van toepassing is. De aangesloten werkgever is verantwoordelijk voor het verstrekken van de juiste gegevens die nodig zijn om de pensioenregeling uit te kunnen voeren. Nieuwe werkgevers met personeel in dienst dienen zich te melden bij BelastingdienstiUWV. De BelastingdienstiUWV geeft aan in welke sector zij de onderneming op grond van de bedrijfsactiviteiten heeft ingedeeld. Als een werkgever wordt ingedeeld in een categorie, waarvoor mogelijk een verplichting tot deelname aan een (bedrijfstak)pensioenfonds geldt, wordt Syntrus Achmea Pensioenbeheer geïnformeerd en start het aansluitproces. Indien niet met een redelijke mate van zekerheid kan worden bepaald of een (bedrijfstak)pensioenregeling van toepassing is, wordt een vragenformulier verzonden voor het verstrekken van nadere informatie. Als aan het verzoek tot het verstrekken van nadere informatie, ondanks diverse rappels, niet wordt voldaan wordt er aan de hand van de beschikbare informatie een aansluiting gerealiseerd. Als een aansluiting is gerealiseerd, wordt de werkgever hiervan in kennis gesteld en wordt hem de nodige informatie toegezonden, o.a. over de website van het fonds (www.meubelpensioen.nl). Hier kan de werkgever alle benodigde informatie vinden over de gegevensaanlevering, de aard van de regeling en de actuele pensioenreglementen en statuten. De werkgever moet zelf bepalen of hij personeel in dienst heeft waarvoor pensioenpremie verschuldigd is. Aan de hand van de opgave van de werkgever wordt de pensioenpremie berekend en een premienota vastgesteld. De nota wordt aan de werkgever gezonden. Wanneer een werkgever met deelnemingsplichtig personeel in dienst verzuimt zich aan te melden en de werkgever wordt op een later tijdstip gesignaleerd, dan wordt de werkgever met terugwerkende kracht aangesloten. Vrijwillige aansluiting
Het bestuur is bevoegd een werkgever die niet onder de werkingssfeer van het fonds valt op vrijwillige basis aan te sluiten bij het fonds. De werkgever moet de loonontwikkeling in de bedrijfstak volgen en deelnemen aan de Cao-fondsen in de bedrijfstak. Ook wanneer er sprake is van een groepsverhouding tussen de werkgever die zich vrijwillig wil aansluiten en een werkgever die al onder de verplichtstelling van het fonds valt, bestaat de mogelijkheid tot vrijwillige aansluiting. Tot slot is het bestuur bevoegd een werkgever vrijwillig aan te sluiten wanneer een werkgever onder de verplichtstelling is gevallen en door wijziging van bedrijfsactiviteiten niet meer onder de verplichtstelling valt. Op de werkgever mag geen andere (verplichte) pensioenregeling van toepassing zijn. Gevolg van de vrijwillige aansluiting is dat de werknemers van de werkgever gaan deelnemen in de verplichte regeling van het fonds. Ten behoeve van de aansluiting wordt een uitvoeringsovereenkomst vrijwillige aansluiting met de werkgever gesloten. Vrijwillige voortzetting
Het bestuur is bevoegd aan individuele deelnemers toe te staan de deelname aan de pensioenregeling voort te zetten na beëindiging van het dienstverband met een aangesloten werkgever. Vrijwillige voortzetting wordt slechts toegestaan als de deelnemer voldoet aan door het bestuur gestelde voorwaarden en slechts voor maximaal 3 jaar. Dispensatie
In een aantal door de wet (Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000) voorgeschreven gevallen is het bedrijfstakpensioenfonds verplicht op verzoek van een werkgever vrijstelling te verlenen van 20
deelneming aan de pensioenregeling. Als bij een verzoek tot vrijstelling niet voldaan is aan de voorwaarden van een verplichte vrijstelling kan het fonds ook onverplicht vrijstelling verlenen. Het fonds maakt van deze mogelijkheid alleen in uitzonderlijke situaties gebruik. De pensioenregelingen Voor een precieze inhoud van de pensioenregelingen wordt verwezen naar de pensioenreglementen (www.meubelpensioen.nl). Hierna wordt gegeven een korte waarin, samenvatting verzekeringstechnisch gezien, de belangrijkste elementen worden genoemd. De ouderdoms- en nabestaandenpensioenregeling
Pensioensysteem
Middelloonregeling met na-indexatie op basis van de prijsstijging.
Premie basisregeling
Voor het jaar 2015 bedraagt de reglementaire premie 22,7% van de pensioeng rondslag.
Premie Overgangsregeling
Voor het jaar 2015 pensioengevende loon.
Pensioengevend loon
sectoren Meubelindustrie en Orgelbouw
bedraagt
deze
premie
1%
van
het
Het vaste loon per 1 januari van het betreffende kalenderjaar, inclusief de vakantietoeslag, plus de eventuele ploegentoeslag en/of overwerkvergoeding van het daaraan voorafgaande kalenderjaar. sector Tentoonstellingsbedrijven
Het vaste loon per 1januari van het betreffende kalenderjaar. Toeslag
Het bestuur kan besluiten om op 1 januari van het volgende kalenderjaar de opgebouwde aanspraken en ingegane pensioenen te verhogen met maximaal het indexcijfer. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre dit gebeurt. Voor deze voorwaardelijke toeslag is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. Het indexcijfer is gebaseerd op de ontwikkeling van de algemene prijsindex.
Franchise
Het franchisebedrag is beleidsmatig gekoppeld aan de procentuele verhoging van het wettelijk minimum loon. Voor het jaar 2015 is de franchise vastgesteld op € 16.356.
Maximum (pensioengevend) loon Het pensioengevend loon is gemaximeerd. Het maximum (pensioengevend) loon is beleidsmatig gekoppeld aan de procentuele verhoging de Cao-lonen. Voor het jaar 2015 is het maximum (pensioengevend) loon vastgesteld op € 59.896. Pensioengrondslag
Pensioengevend loon minus franchise.
Ouderdomspensioen
Voor het jaar 2015 pensioengrondslag.
Opbouwperiode
21 tot 67 jaar.
Pensioenrichtdatum Pensioeningangsdatum
per
deelnemingsjaar
1,80%
van
de
van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt. Dit is de datum waarop het pensioen daadwerkelijk ingaat. Eerder dan 60 mag niet. Later dan 67 wel (tot 70 jaar).
21
Partnerpensioen
Voor de partner van actieve deelnemers bedraagt het partnerpensioen 70% van het (bereikbare) ouderdomspensioen. Met ingang van 1 januari 2012 is het partnerpensioen volledig verzekerd op risicobasis. Voor werknemers jonger dan 21 jaar geldt een risicodekking.
Uitruilmogelijkheden
Op de gekozen pensioeningangsdatum kan het (tot en met 2011 opgebouwde en vanaf 2012 door uitruil van ouderdomspensioen verkregen) opgebouwde partnerpensioen ingeruild worden voor een hoger ouderdomspensioen. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kunnen de opgebouwde aanspraken ouderdomspensioen op de pensioen ingangsdatum of bij beëindiging van de deelneming worden uitgeruild ten behoeve van extra aanspraken op partnerpensioen.
Hoog/laag-constructie
Op de pensioeningangsdatum bestaat de mogelijkheid om de eerste 5 of 10 jaar volgend op de pensioenrichtdatum, een hoger en vervolgens levenslang een lager ouderdomspensioen te ontvangen.
Wezenpensioen
14% van het (bereikbare) ouderdomspensioen tot 18 jaar of 27 jaar indien de (half)wees een opleiding volgt. Voor volle wezen geldt 28%. Voor werknemers jonger dan 21 jaar geldt een overlijdensrisicodekking.
Premievrije deelneming
lngeval van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIAJWAO, wordt naar verhouding van de mate van arbeidsongeschiktheid premievrije deelneming verleend.
Vervroeging pensioendatum Op 1 januari 2006 is de vroegpensioenregeling met 60 jaar als pensioendatum, die op 1 januari 2002 werd ingevoerd, beëindigd. Alle opgebouwde vroegpensioenrechten zijn omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen. Wil een deelnemer vôôr de pensioenrichtdatum van 67 jaar stoppen met werken dan kan hij zijn ouderdomspensioen vervroegen. De pensioeningangsdatum is op zijn vroegst de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 60 jaar wordt en uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin hij 70 jaar wordt. Door het vervroegen van ouderdomspensioen zal het levenslange ouderdomspensioen actuarieel worden herrekend. Overgangsregeling Voor de deelnemers met geboortejaren 1950 tlm 1959 is er een voorwaardelijke overgangsregeling getroffen. Aan deze deelnemers wordt een extra pensioenaanspraak toegekend ter grootte van het verschil tussen datgene wat deze deelnemers hadden kunnen opbouwen indien de huidige pensioenregeling gedurende hun gehele deelneming in het fonds van toepassing was geweest en hun daadwerkelijke pensioenopbouw. Dit is een voorwaardelijke regeling. Het bestuur besluit jaarlijks in hoeverre de regeling wordt toegekend en de aanspraken onvoorwaardelijk worden gemaakt. Bij beëindiging van de dienstbetrekking voor de pensioeningangsdatum vervallen altijd de voorwaardelijke rechten. Het ouderdomspensioen, inclusief extra ouderdomspensioen, kan niet ingaan vô6r de 60-jarige leeftijd.
22
Het aanvullend Invaliditeitspensioen
Uitkering
Extra-uitkering via de WAO-plus-uitkering. Een tijdelijke uitkering aan deelnemers met een WAD-uitkering. Hoogte is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Extra-uitkering via de IP-plus-uitkering. Gedurende de IVA-periode een 5%uitkering bovenop de WIA-uitkering.
Premie
Reglementaire premie maakt onderdeel uit van de totale doosneepremie
Heffingsloon
= pensioengevend loon. Het heffingsloon is gemaximeerd. Dit maximum wordt jaarlijks aangepast.
WIA
Het fonds kent een invaliditeitspensioenregeling voor de deelnemers die een uitkering ontvangen op grond van de IVA-regeling (Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten). Deze deelnemer krijgt gedurende zijn IVA-situatie een 75%-uitkering vanuit het UWV. Hierop komt een invaliditeitspensioen van het fonds ter grootte van 5% van het dagloon. WAO
Behalve de WIA, is er nog sprake van de oude” WAD. De arbeidsongeschikte deelnemers met een WAD-uitkering ontvangen een invaliditeitspensioen van het fonds. Er is sprake van de WAD-minregeling, waarbij het invaliditeitspensioen het verschil dekt tussen de WAD-loondervingsuitkering en de WAD-vervolguitkering. Daarnaast is er de WAD-plus-regeling, waarbij afhankelijk van de ao-klasse, gedurende de eerste 4 jaar aan deelnemers met een WAD-uitkering een maandelijkse pensioenuitkering en vervolgens een jaarlijkse vaste pensioenuitkering wordt uitbetaald. Vergoeding in het kader van de Zorgverzekeringswet
Het bestuur is, afhankelijk van de middelen van het fonds en gehoord de adviserend actuaris, bevoegd te bepalen dat er in de periode v6ôr de pensioenrichtdatum een vergoeding wordt verleend in het kader van de Zorgverzekeringswet. De hoogte van de vergoeding, uitgedrukt in een voor alle pensioengerechtigden gelijk percentage van het vervroegd ingegane ouderdomspensioen, wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld. WIA-excedent en ANW-hiaat
Het fonds kent naast de verplichte basisregeling ook twee facultatieve regelingen waarbij de werknemers van aangesloten werkgevers op vrijwillige basis dekking kunnen verkrijgen voor WIA excedent en/of ANW-hiaat. Tot en met het boekjaar 2011 waren deze dekkingen volledig herverzekerde bij Alhermij (100% dochter van Swiss Re). Vanaf 1 januari 2012 zijn deze dekkingen volledig herverzekerd bij Elips Life (eveneens een 100% dochter van Swiss Re). Vanaf 1januari 2015 geldt voor deze beide dekkingen een eind leeftijd (van de partner) van 67 jaar. Financiering van de aanspraken Interne financiering
De aanspraken op ouderdomspensioen worden jaarlijks gefinancierd op basis van de tijdsevenredige aanspraken. Uitzondering hierop vormt de in het kader van de wet VPL getroffen voorwaardelijke toeslagregeling ten behoeve van de deelnemers in de geboortejaren 1950 t/m 1959. Deze aanspraken worden in een periode van 15 jaar gemeten vanaf 1 januari 2006 gefinancierd en toegekend op de pensioendatum van de deelnemer, maar uiterlijk per 31 december 2020. Hiervoor is in 2013 een overeenkomst gesloten met Sociale partners en de SAM. Hierin is afgesproken dat tot 2015 de financiering van de premie voor rekening van de SAM komt. Vanaf 2015 geldt een
23
overeenkomst met Sociale partners waaruit blijkt dat, zolang dit voor de financiering noodzakelijk is, door Sociale partners naast de reguliere premie voor de basisregeling een additionele premie van 1% van het pensioengevend loon voor dit doel aan het fonds wordt voldaan. Externe financiering
De bijdrage die het fonds ontvangt, bedraagt per deelnemer een vast percentage van de pensioengrondslag; van deze bijdrage komt de helft ten laste van de deelnemer. Aanvullende regelingen
Deelnemers kunnen vrijwillig bij het fonds verzekerd zijn; het betreft aanvullende regelingen op de verplichte verzekering. Het gaat om een excedent-verzekering voor pensioengevende lonen c.q. heffingslonen boven het maximum, waarbij met ingang van 1 januari 2015 een maximum pensioengevend salaris voor de excedentregeling geldt van € 100.000.
24
5
Het premie- en toeslagbeleid
Premiebeleid Achtereenvolgens worden in dit stuk de kostendekkende premie, de interne financiering en de feitelijke premie behandeld.
Kostendekkende premie De hoogte van de kostendekkende premie is vastgesteld conform respectievelijk de voorschriften in artikel 128 van de pensioenwet en de voorschriften van DNB. De kostendekkende premie bestaat uit de volgende onderdelen: 1. Actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst, berekend op basis van de rentetermijnstructuur en de actuariële grondslagen van het fonds; 2. Opslag voor uitvoeringskosten; 3. Opslag voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen; 4. Actuarieel benodigde premie voor voorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst, met inachtneming van de geformuleerde ambitie en de afgesproken wijze van financieren. Interne financiering Conform de Pensioenwet mag de interne financiering gebaseerd zijn op een gedempte premie. Het fonds maakt met ingang van 1januari 2016 voor de interne financiering van de aanspraken gebruik van de mogelijkheid om te werken met een gedempte kostendekkende premie op basis van verwacht rendement. Daarbij wordt uitgegaan van enerzijds de verwachten beleggingsopbrengsten van de nieuw op te bouwen aansptaken en wordt anderszijds rekening gehouden met de indexatieambitie, doordat de betrokken ambitie op dit verwachte rendement in mindering wordt gebracht. De gedempte kostendekkende premie wordt eind 2015 vastgesteld en de gebruikte rendementen worden in principe voor een periode van 5 jaar vastgehouden. De premiekortingsgrens is gelijk aan 110% van de technische voorzieningen van het fonds vermeerderd met de middelen die nodig zijn om de indexatieambitie volledig te verwezenlijken. Indien het aldus berekende vermogen lager is dan de som van de technische voorzienignen en het vereist eigen vermogen, dan wordt de premiekortingsgrens gelijk gesteld aan dat niveau. Feitelijke premie De hoogte van de te heffen premie wordt jaarlijks vooraf vastgesteld en uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag. Hierbij wordt rekening gehouden met de (verwachte) toekomstige loon- en franchisestijging, met de uitvoeringskosten, met de vereiste dekkingsgraad en met de financieringsvoorwaarden voor de voorwaardelijke toezeggingen (zie hiervoor punt 4). De financiering van de krachtens het pensioenreglement vastgestelde aanspraken geschiedt door betaling van een doorsneepremie zoals omschreven in het uitvoeringsreglement. De totale bijdrage is bepaald in overleg tussen sociale partners. Van premiekorting of premierestitutie kan pas sprake zijn zodra eventueel niet verleende indexaties in de afgelopen tien jaar en/of eventueel toegepaste kortingen van aanspraken in de afgelopen tien jaar zijn gerepareerd. Doorsneepremie De doorsneepremie is door sociale partners vastgesteld op 22,7% van de pensioengrondslagsom, waarbij voor de doorsneepremie een niveau van 22,7% van de pensioengrondslagsom als maximum geldt.
25
Toeslagbeleid
De ambitie van het pensioenfonds is de algemene prijsindex te volgen. Het prijsindexcijfer is het percentage (afgerond op 2 decimalen nauwkeurig) waarmee het prijspeil zoals dat valt af te leiden uit het door het CBS vastgestelde “CPI-Alle huishoudens-afgeleid is gestegen in de periode vanaf oktober van het voorafgaande boekjaar tot en met september van het lopende boekjaar. De mate van toeslagverlening wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld en is afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds. De financiële positie is gebaseerd op de beleidsdekkingsgraad zoals vastgesteld voorafgaand aan de laatste bestuursvergadering van het jaar. De toeslagverlening is voorwaardelijk en voldoet aan de in artikel 137 van de Pensioenwet gestelde eisen. Er bestaat geen recht op jaarlijkse toeslagverlening. Uit de opstelling van de kostendekkende premie blijkt dat de toeslagverlening voorwaardelijk is en volledig uit de beleggingsopbrengsten gefinancierd moet worden. Het volgende toeslagbeleid wordt als leidraad gehanteerd: a) Op grond van de Pensioenwet wordt geen toeslag verleend als de beleidsdekkingsgraad van het fonds minder bedraagt dan 110%. b) Als de beleidsdekkingsgraad zich bevindt tussen 110% en de bovengrens waarbij de volledige prijsindex toekomstbestendig kan worden toegekend, wordt gekeken welke toeslag op basis van de wettelijke voorschriften voor toekomstbestendig toeslagverlening kan worden toekend. c) Als de beleidsdekkingsgraad zich bevindt boven de bovengrens wordt volledige toeslag toegekend en zal het bestuur beoordelen of het mogelijk is om een inhaaltoeslag of een herstel van doorgevoerde kortingen toe te kennen. d) Indien een inhaaltoeslag of een herstel van doorgevoerde kortingen wordt toegekend, dan zal dit op collectieve wijze plaatsvinden, waarbij niet gekeken wordt naar de in het verleden opgelopen individuele indexatieachterstand en/of doorgevoerde kortingen. Voor toeslagen beschikbare vermogen
Het in enig jaar beschikbaar vermogen voor toeslagen wordt als volgt berekend: • Indiende beleidsdekkingsgraad op het toetsmoment kleiner is of gelijk aan 110% is, dan wordt het beschikbare vermogen voor toeslagverlening op 0 gesteld; • Indien de beleidsdekkingsgraad op het toetsmoment groter is dan 110% dan wordt het beschikbare vermogen voor toeslagverlening als volgt berekend: Het verschil tussen de beleidsdekkingsgraad op het toetsmoment en 110% vermenigvuldigd met de technische voorziening op het toetsmoment. De hoogte van de toeslag
De hoogte van de toeslag wordt op basis van de toekomstbestendige rekenregels bepaald. Dat wil zeggen dat bij de berekening de kasstromen van de toe te kennen toeslagen op basis van de volledige ambitie met een maximum rendement van 6,75% contant worden gemaakt. De aldus berekende contante waarde is gelijk aan het voor volledige toeslagen toe te kennen benodigde vermogen. De hoogte van de toeslag wordt als volgt bepaald: • Het mogelijk toe te kennen aandeel van de ambitie wordt vastgesteld door het voor toeslag beschikbare vermogen te delen door de contante waarde van het voor volledige toeslagen benodigde vermogen. • Vervolgens wordt dit aandeel van de feitelijke realisatie van de ambitie als toeslag toegekend.
26
6
Beleggingsbeleid
Volgens artikel 135 van de Pensioenwet moet het fonds een beleggingsbeleid voeren in overeenstemming met de prudent person regel. De waarden worden belegd in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden, de beleggingen worden gewaardeerd tegen marktwaarde en eventuele beleggingen in aangesloten ondernemingen worden tot een minimum beperkt. Het bestuur spant zich maximaal in om op zodanige wijze te beleggen dat de veiligheid, kwaliteit, liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel afdoende zijn gewaarborgd. De waardering op marktwaarde is breed geaccepteerd en doorgevoerd. gegeven de De doelstelling van het beleggingsbeleid is de beleggingsresultaten van het fonds verplichtingenstructuur en de risicoperceptie van de deelnemers en het bestuur te maximaliseren. Zo worden op langere termijn de nominale pensioenaanspraken en -uitkeringen gegarandeerd en wordt gestreefd naar het indexeren van de ingegane pensioenen en (premievrije) aanspraken. —
—
Onder andere op basis van de uitkomsten van de continuïteitsanalyse wordt periodiek een ALM onderzoek gedaan naar het premie-, indexatie- en beleggingsbeleid. Sinds de introductie van het FTK is de dekkingsgraad bepalend en daarmee de marktrente. Er zijn twee belangrijke bronnen van daling (en stijging) van de dekkingsgraad. De eerste bron is de ontwikkeling van de marktrente. Door het FTK leiden lagere marktrentes tot een hogere technische voorziening en daarmee tot een lagere dekkingsgraad. Dit komt doordat de looptijd van met name de obligatieportefeuille korter is dan die van de technische voorzieningen. Dit zogenaamde renterisico wordt teruggebracht door het verschil in looptijden tussen beiden portefeuilles (de zogenaamde duratie gap) te verkleinen. Dit heeft het bestuur gedeeltelijk gedaan via vastrentende waarden, alsmede via swaps. Tot medio 2015 was het beleid om strategisch het renterisico van 75% van de verplichtingen (met een bandbreedte van 65% tot 85%) af te dekken. Bij een (receiver) renteswap wordt een vaste lange rentestroom ontvangen in ruil voor een te betalen variabele vaste korte rente. Bij de vaststelling van de mate van afdekking van het renterisico wordt gekeken naar de effecten van zowel de portefeuille vastrentende beleggingen als de portefeuille swaps. De tweede bron is de rendementsontwikkeling van het fonds. Een daling van de dekkingsgraad kan worden tegengegaan door de opbrengst of in concreto het rendement / risicoprofiel van de portefeuille te verbeteren door deze portefeuille (verder) te diversifiëren en te spreiden over verschillende beleggingscategorieën. De beleggingsportefeuille is onderverdeeld in de volgende hoofdgroepen, te weten: vastrentende waarden, aandelen, hypotheken, onroerend goed en grondstoffen. Jaarlijks wordt rekening houdend met de macro-economische en financiële ontwikkelingen een beleggingsplan en op basis hiervan een normportefeuille voor het komend jaar opgesteld. De normwegingen van de diverse hoofd- en sub beleggingscategorieën zijn hierin afzonderlijk weergegeven. De beleggingen van het fonds worden daar waar mogelijk gewaardeerd op marktwaarde. Derivaten (swaps, opties, futures e.d.) worden gekoppeld aan de onderliggende waarden waarvoor zij zijn afgedekt. De niet-officieel genoteerde derivaten worden opgenomen tegen marktgerelateerde waarderingen. Voor beleggingen waarvoor geen marktwaardering of marktgerelateerde waardering beschikbaar is, wordt de waardering afgeleid van modellen. Door het bestuur zijn onder meer de volgende beleggingsrichtlijnen geformuleerd: • De beleggingsportefeuille is in principe vol belegd; • De bewaking van de asset allocatie berust bij het bestuur. De beleggingscommissie adviseert het
27
bestuur hierin; De beleggingsportefeuille wordt beheerd op basis van actief beheer, met uitzondering van een deel van de euro staatsleningen portefeuille; Voor de hoofdgroepen en de meeste subgroepen wordt een bandbreedte voor tactische afwijkingen aangehouden; In principe worden de voornaamste vreemde valuta in zowel de aandelen- als obligatieportefeuille volledig afgedekt, behalve voor die valuta waar dit kostentechnisch niet efficiënt kan gebeuren (Emerging Markets aandelen, emerging markets obligaties in lokale valuta en Pacific Basin exJapan aandelen); Er wordt gebruikt gemaakt van beleggingsfondsen; Het monitoren van de externe beheerders berust bij de fiduciair manager.
• • •
• •
Het beheer van aandelen, vastrentende waarden en grondstoffen is uitbesteed aan een vermogensbeheerder, die tevens als fiduciair manager voor dit deel van de portefeuille optreedt. Het beheer van de hypotheken- en vastgoedportefeuille is uitbesteed aan een andere vermogensbeheerder. Het monitoren van de activiteiten van de fiduciaire manager en de vermogensbeheerder is neergelegd bij ITS en ICC. ITS rapporteert als investment administrator aan de beleggingscommissie. ICC adviseert de beleggingscommissie over beleggingstechnische zaken. In • • • • • • • • •
de mandaten worden de beheerafspraken vastgelegd. Deze afspraken betreffen o.a.: beleggingsrichtlijnen samenstelling portefeuille tactische marges debiteurenbeleid performancemeting benchmarks valutabeleid derivatenbeleid risicometing en —beheersing
Samenstelling portefeuille en tactische marges Medio 2015 heeft het bestuur naar aanleiding van de resultaten van de ALM-studie en de begin 2015 met sociale partners en het verantwoordingsorgaan vastgestelde risicohouding en ambitieniveau van het fonds gebruik gemaakt van de eenmalige mogelijkheid om het risicoprofiel te vergroten. Het bestuur heeft hiertoe eind juni 2015 een verzoek bij DNB ingediend en heeft 20 augustus 2015 het akkoord van DNB hiervoor ontvangen. Vandaar dat vanaf augustus 2015 het fonds is overgegaan tot het implementeren van de strategische portefeuille augustus 2015”. Naast een overheveling van vastrentende waarden naar aandelen ter grootte van 5% van de totale portefeuille is de strategische afdekking van het renterisico verlaagd van 75% naar 50% (met een bandbreedte van 40% tot 60%). Tabel 1 Asset allocatie Categorie Vastrentend Aandelen Vastgoed Hypotheken Commodities Liguide middelen Totaal
BM zie tabel 2 zie tabel 3 zie tabel 4 zie tabel 2a zie tabel 5 -
Manager SEI SEI SARE&F SARE&F SEI -
Weging 2015 41% 34% 10% 10% 5% 0% 100%
Weging 2014
Bandbreedtes
4b%
3b-46”Io
29% 10% 10% 5% 0% 100%
29-39% 7-11% 8-12% 3-7% 0-2%
28
Tabel 2 Vastrentende waarden (excl. hypotheken) Categorie Euro Core PIus
Norm 2015 50%
Norm 2014 60%
Bandbreedtes 40-60%
Euro Government (AAA)b (passief) Emerging Markets Debt
5%
5%
0-10%
15%
15%
10-20%
High Yield
5%
5%
0-10%
Gesegregeerde (kortlopende) obligaties 7 (passief) Global short duration
10%
10%
5-15%
15%
5%
10-20%
Totaal
100%
100%
Benchmarks Barclays Capital Euro-Aggregate Index Barclays Capital Euro Treasury AAA Index JP Morgan EMB Global Diversified Index (euro-hedged) BofA ML US High yield Master II Constrained Index (euro-hedged) Merrill Lynch German Government Bill Index Barclays Capital Global Treasury 1-3 Yr Index (euro-hedged)
Tabel 2a Hypotheken Categorie Zakelijke hypotheken
Norm 2015
Norm 2014
3b5’o
Bandbreedtes 3U-5U%
Particuliere hypotheken
65%
65%
Totaal
100%
100%
50-70%
Benchmark I3arclays Capital Gustomized Swap Index 2-4 jrs Barclays Capital Customized Swap Index 4/7 jrs
Tabel 3 Aandelen LrTk Europa Europa ex VK
IIH.25% 17%
I:1iTl7k* 23% 15%
12-22%
Ver. Koninkrijk
4%
4%
0-10%
Pan Eur. Small cap
4%
4%
0-10%
Amerika US Large cap (50% passief)
23% 19%
19% 15%
14-24%
US Small cap
4%
4%
0-10%
Japan Pacific Basin Emerging markets
6% 9% 17%
5% 8% 17%
0-10% 4-14% 12-22%
Global developed
0%
18%
0%
Global Managed Volatility (GMV) Totaal
20%
10%
15-25%
100%
100%
I:TiT; MSCI Europe ex-UK Index NR (euro-hedged) FTSE All Share TR Index (euro hedged) MSCI Europe Small Cap NR (euro hedged) 50% Russeil 1000 Index Net (euro hedged) / 50% MSCI NA Index (euro-hedged) Russell 2500 Index Net (euro hedged) Topix TR hedged (euro-hedged) MSCI Pacific ex-Japan Index NR MSCI Emerging Markets Free Index NR MSCI World Index NR (euro hedged) MSCI World Minimum Volatility Index (euro-hedged)
In dit fonds vinden onder anderen ook beleggingen plaats in high yield, emerging markets en hypotheken 6 Bij downgrades van landen waarin wordt belegd, treedt SEI in overleg met het fonds over de te volgen koers. Binnen 6
maanden moet afscheid zijn genomen van de gedowngrade beleggingen 7 Deze portefeuille is bedoeld om aan de collateral behoefte van de swap overlay te kunnen voldoen
29
Tabel 4 Vastgoed
Residential Fund* Winkels** Office Fund Industrial Property Fund Health Care Fund Irn7lla’jT77 AERA Fund Europe AERA Fund North America -
—
44,0% 28,5% 2,5%
41,0%
38-50%
30,0% 5,0%
23-38% 0-5%
0,0% 5,0%
0,0% 3,0%
0-5% 0-10%
7,0% 9,0% 4,0%
7,0%
2-12%
10,0% 3,0%
4-14% 1-10%
AERA Fund Asia Totaal 100% 100% *: inclusief Achmea Dutch Value Added Residential Partnership **: Achmea Dutch Retail Fund én Winkels discretionair (deelname Heuvel Galerie) -
IPD SI Woninrien IPD SI Wink&s IPD SI Kantoren IPD SI Bedrijfsruimten IPD SI Zorg INREV in € NCREIF/ODCE in $ fondsrendement.
Tabel 5 Commodities Categorie 1 Commodities
Benchmark
1 EIoomberg Commodity 1 F index (euro-hedged)
Het bestuur heeft tactische marges bepaald waarbinnen de samenstelling van de portefeuille zich kan bewegen: de normportefeuille. Deze tactische marges geven de bewegingsvrijheid van de vermogensbeheerders weer om de beleggingstitels te over- of onderwegen ten opzichte van het norm gewicht. Hiernaast zijn de marges bedoeld om bij waardeveranderingen niet direct gedwongen te worden tot aan- en/of verkoop. Jaarlijks stelt het bestuur een dergelijke normportefeuille vast. Ook binnen de verschillende hoofdbeleggingscategorieën zijn onderverdelingen aangebracht naar regio (aandelen) en risicoklasse (vastrentende waarden). Ook hier geldt dat er sprake is van een normverdeling, die ieder jaar kan worden aangepast en bandbreedte, waarbinnen de verschillende beleggingen zich mogen bewegen.
Benchmarks Vaststelling van benchmarks is noodzakelijk voor een eenduidige bepaling van de normportefeuille en voor de performancetoets. Het fonds hanteert zogenaamde vaste benchmarks binnen de asset categorieën aandelen en obligaties. Dat wil zeggen dat de in de benchmarks vastgelegde regio- en/of segmentgewichten voor een bepaald jaar vast zijn en in dat jaar niet worden aangepast aan de autonome marktontwikkelingen. De benchmarkgewichten zijn gelijk aan de normgewichten.
Actief versus passief beheer Het fonds kiest voor actief beheer wanneer er gegronde redenen zijn om daar een meerwaarde van te verwachten. Waar dat niet het geval is, wordt een passieve oplossing gekozen. Het is goed om te realiseren dat het passief volgen van een index ook een risico inhoudt als deze index niet (meer) voldoet of onbedoelde effecten geeft in de portefeuille. In 2015 zal 15% van de vastrentende waarden portefeuille passief worden beheerd en 9,5% van de aandelenportefeuille. De rest van de portefeuille van het fonds wordt gematigd actief beheerd. Voor het (gematigde) actieve beheer moet een additionele buffer worden aangehouden.
Rebalancing Rebalancing binnen maandelijkse basis.
het SEI-mandaat (wat liquide asset categorieën
betreft) vindt
plaats
op
30
Valutabeleid
Het valutarisico wordt binnen alle categorieën volledig afgedekt, behalve bij Aandelen Pacific Basin, Aandelen Emerging Markets waar het valutarisico om praktische redenen niet wordt afgedekt. In het Emerging Markets Debt fonds wordt deels belegd in lokale valuta, deze worden niet afgedekt. De afdekking van het valutarisico in de internationale vastgoedfondsen wordt middels een overlay verzorgd door SEI. ESG richtlijnen
Het fonds wil haar verantwoordelijkheid voor verduurzaming invulling gegeven door bedrijven waar het pensioenfond in belegt aan te spreken op relevante onderwerpen op het gebied van milieu, sociaal beleid en governance (engagement). Het fonds wil tevens invloed uitoefenen op het beleid van bedrijven op deze terreinen door een actieve houding aan de nemen met haar stemgedrag in aandeelhoudersvergaderingen. Indien via engagement geen resultaat lijkt te kunnen worden behaald kan worden besloten bedrijven of sectoren uit te sluiten. Momenteel worden bedrijven die zich bezighouden met controversiële wapens uitgesloten. SEI heeft een groot deel van de uitvoering van het ESG beleid uitbesteed aan F&C. Onder de naam Responsible Engagement Overlay (Reo) voert F&C voor de belangen Bpf Meubel en andere SEI klanten het ESG beleid uit. Het ESG beleid wordt toegepast op alle SGMF aandelenbeleggingsfondsen waar Meubel in belegt. Daarnaast is het ESG beleid van toepassing op de investment grade bedrijfsobligaties in de SGMF vastrentende waarden fondsen. Binnen het concept van Reo gaat F&C op een constructieve manier de dialoog aan met de ondernemingen waarin SF1 klanten beleggen om hun prestaties te versterken door verbeteringen door te voeren in de bedrijfsvoering op het gebied van de corporate governance, de maatschappij en het milieu. Het uiteindelijke doel is het voor klanten creëren en veiligstellen van de aandeelhouderswaarde op de lange termijn. De kracht van dit engagement beleid wordt versterkt doordat F&C de belangen van meerdere institutionele portefeuilles bundelt. In een gemiddeld jaar gaat F&C wereldwijd met circa 6.000 ondernemingen actief in gesprek. Tevens brengt F&C wereldwijd op een transparante manier het stemrecht ten uitvoer tijdens aandeelhoudersvergaderingen. Het uitgangspunt hierbij is het behouden en verbeteren van de aandeelhouderswaarde. Binnen de beleggingsfondsen waar het fonds in belegt, worden beleggingen in bedrijven die te maken hebben met controversiële wapens uitgesloten. Elk kwartaal levert F&C een uitgebreid kwartaalrapport specifiek gericht op de door SEI beheerde portefeuilles (SF1 Confidential Reo Report). Hierin worden de belangrijkste engagement onderwerpen besproken en wordt per onderneming het engagement beleid, zwaarte van onderwerp en voortgang (milestone) besproken. Dit SEI Confidential Reo Report wordt door het fonds gebruikt in de verantwoording richting achterban. Derivatenbeleid
Het fonds kan derivaten inzetten als middel om snel en goedkoop een marktpositie in te nemen of juist af te dekken, echter niet om te speculeren. Daar waar het gaat om aandelen en vastrentende waarden zijn derivaten bedoeld om op efficiënte en doeltreffende wijze een als tijdelijk bedoelde markt-exposure aan te gaan, die geleidelijk zal worden vervangen door de onderliggende waarden, dan wel zal worden afgebouwd. (lndex)opties op aandelen en vastrentende waarden worden, gegeven het lange termijn
31
karakter van de beleggingen, bij voorkeur geschreven of verkocht. Rentebeleid Doordat de verplichtingen een veel langere looptijd hebben dan de beleggingen, ontstaat er een mismatch die veel risico met zich meebrengt. Daarom wordt een groot deel van het renterisico dat hieruit ontstaat, afgedekt. De renteafdekking gebeurt via een combinatie van de reguliere obligatieportefeuille en een derivatenoverlay. Van de obligatieportefeuille worden de Euro obligatieportefeuilles (staat en credit) en Hypothekenportefeuille meegenomen voor de renteafdekking. EMD en High Yield worden hier niet voor gebruikt. Voor de derivatenoverlay worden interest rate swaps ingezet.
De strategische renteafdekking is 50%, met een bandbreedte van 40 60% om marktbewegingen te kunnen opvangen. Het bestuur voert geen tactisch beleid en er wordt niet ingegrepen in het niveau van de renteafdekking zolang de renteafdekking zich binnen de strategische bandbreedtes bevindt. De renteafdekking wordt bepaald aan de hand van de DVO1 van de obligaties en derivatenoverlay ten opzichte van de DV01 van de verplichtingen. De DV01 geeft aan met welk bedrag de beleggingen en verplichtingen wijzigen bij 1 basispunt renteverandering. -
In onderstaande tabel wordt aangegeven op welke wijze de renteafdekking door het fonds wordt opgebouwd. Strategische doelstelling
Minimum
Maximum
Durationbeleid
SGMF Euro Index F1 Fund
Benchmark duration +1- 0,5
SGMF Euro Core Plus F1 Fund
Benchmark duration +1- 2,5
SGMF Global Short Duration Fund
Benchmark duration -1 / +5
Segregated Account
Maximale looptijd: 3,5 jaar
Hypotheken
Benchmark duration +1- 0,5
TOTAAL Obligaties! Hypotheken
9%
5%
13%
Rentederivaten
41%
31%
51%
Totaal
50%
40%
60%
Omdat de in bovenstaande tabel opgenomen benchmarks geen constante waarde in de tijd hebben, zijn deze in de ABTN niet getalsmatig gekwantificeerd. In de standaard beleggingsrapportage worden deze benchmarks wel opgenomen. Bij het opzetten van de renteafdekking wordt zoals aangegeven een strategische renteafdekking op totaalniveau van 50% nagestreefd. De DNB zero swapcurve (en de verdeling van de verplichtingen over de verschillende looptijden hiervan) is beleidsbepalend voor de renteafdekking. Daarom hanteert het fonds per looptijd-bucket (Key Rate Duration; KRD) de volgende strategische, minimale en maximale renteafdekking:
32
1
Key Rate Duration Strategische doelstelling (o.b.v. DVO1)
100%
Minimum
[75%
Maximum
150%
100%
fl.
75% 140%
75%
70%
25%
20%
0%
40%
140%
130%
60%
50%
25%
60%
Bij de strategische doelstelling per KRD in bovenstaande tabel spelen twee belangrijke overwegingen: • De verplichtingen kennen zeer lange looptijden, die in de markt voor lange lopende obligaties nauwelijks zijn te verkrijgen. Ook zijn interest rate swaps voor deze looptijden nauwelijks voorhanden, of alleen voorhanden tegen onacceptabele prijzen. Zeer lange looptijden (>40 jaar) zijn dus relatief minder goed afgedekt. • De renteafdekking is opgebouwd tegenover de verplichtingen gewaardeerd tegen de marktrente. De dekkingsgraad wordt echter vastgesteld op basis van de verplichtingen verdisconteerd tegen de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. Een renteafdekking die volledig is gebaseerd op de verplichtingen gewaardeerd tegen de marktrente heeft echter een relatief groot (curve-)risico tegenover de verplichtingen gewaardeerd op basis van UFR. Dit vergroot de korte termijn beweeglijkheid van de dekkingsgraad. Het bestuur vindt dit niet wenselijk en heeft daarom besloten de renteafdekking weliswaar te baseren op de verplichtingen gewaardeerd tegen de marktrente, maar bij de opbouw van de renteafdekking qua curverisico ook de verplichtingen gewaardeerd tegen UFR in ogenschouw te nemen. Dit komt er op neer dat de renteafdekking een relatief grote weging heeft rond het 20-jaars punt (omdat de UFR een grote gevoeligheid kent rond dit punt.). Het bestuur is zich bewust dat deze curvepositionering een risico inhoudt ten opzichte van de verplichtingen gewaardeerd tegen marktrente en laat zich elk kwartaal hierover rapporteren. Het bestuur krijgt op maandbasis gerapporteerd over de renteafdekking met daarbij de verplichtingen gewaardeerd tegen de DNB zero swapcurve (beleidsbepalend) en de verplichtingen gewaardeerd tegen de rentecurve met UFR (informatief). Daarnaast wordt op kwartaalbasis inzicht verleend in het curverisico, de realisatie per looptijd-bucket (KRD) en effectiviteit (rendement) van de afdekking. De fiduciair beheerder monitort de renteafdekking tussentijds bij grote rentebewegingen. Op iedere bestuursvergadering staat het onderwerp op de agenda. Als benchmark voor de renteafdekking geldt de werkelijke renteafdekking. Inflatieafdekking
Het bestuur heeft veel aandacht voor het gevaar dat inflatie is voor de aanspraken van deelnemers. In de portefeuille van het fonds zitten bewust beleggingscategorieën die een bepaalde mate van infiatiebescherming bieden. Dit zijn met name vastgoed en commodities. Infiatiebescherming heeft de aandacht van het fonds, al heeft het zoveel mogelijk veiligstellen van de nominale aanspraken van deelnemers momenteel de grootste prioriteit. In 2013 is gestart met de opbouw van een inflatieafdekking door een inflatieswap overlay. De belangrijkste redenen hiervoor waren (en zijn): • De inflatiebescherming in perioden van hoge inflatie is in de huidige beleggingsportefeuille beperkt. De inflatieverwachting is momenteel nog relatief laag. • In het nieuwe Pensioenakkoord leek er meer aandacht te komen voor reële dekkingsgraden en indexatie. Er is met 7 inflatieswaps met een looptijd van 5-10 jaar een inflatieafdekking van 2,5% van de reële verplichtingen opgebouwd. De inflatieswaps zijn afgesloten op de HICPx index (inflatie index voor het Eurogebied). Dit is de meest gangbare en liquide inflatie-index. Het bestuur heeft in haar overwegingen voor deze index meegenomen dat deze index wel een goede, maar geen perfecte correlatie heeft met de Nederlandse inflatie. Voor de Nederlandse prijsinfiatie zijn echter geen beleggingsinstrumenten
33
beschikbaar. Het bestuur zal zich in 2015 en daarna blijven oriënteren op een mogelijke verdere uitbouw van de inflatiebescherming. Tevens zal dit in de discussies over de overgang naar een nieuw FTK een belangrijk onderwerp zijn. Kredietrisico
Binnen de vastrentende waardenportefeuille wordt kredietrisico genomen in de Euro Core Plus, Global Short Duration, Emerging Market Debt en High Yield fondsen. Deze fondsen worden actief beheerd om in te kunnen spelen op de veranderende vooruitzichten van overheden en bedrijven. Door een hoge mate van spreiding in de portefeuille en het gebruik van gespecialiseerde managers op hun terrein, wordt het risico gemitigeerd. Zonder kredietrisico te lopen, zou het verwachte rendement van vastrentende waarden erg mager zijn. Concentratierisico’s
Het fonds kiest bewust voor een goede spreiding tussen beleggingscategorieën, subcategorieën en regio’s. Binnen de verschillende (sub)categorieën wordt ook gelet op voldoende spreiding. Binnen de aandelen- en vastrentende waarden portefeuilles gebeurt dit deels door de multimanager structuur waarin verschillende beleggingsstijlen worden gecombineerd. Daarnaast zijn er in de verschillende beleggingsfondsen (inclusief vastgoed en hypotheken) afspraken over spreiding tussen de verschillende namen c.q. objecten in portefeuille. Liquiditeitsrisico’s
Het op enig moment ontbreken van voldoende liquiditeit om bijvoorbeeld onderpand te kunnen stellen voor de renteswaps of om aan capital calls te voldoen, is een groot risico voor pensioenfondsen. Daarom is in de kwartaalrapportage een analyse opgenomen over de liquiditeitsbehoefte van het fonds. Verder wordt qua beleggingscategorieën de illiquiditeit beperkt tot vastgoed en hypotheken, samen 20% van de portefeuille. Deze categorieën bieden een goed verwacht rendement en werken diversifiërend ten opzichte van de andere onderdelen.
34
7
Risicometing en —beheersing
In het najaar van 2013 besloot het bestuur een traject met Cardano in te gaan om een nieuw model van Integraal Risicomanagement (IRM) op te zetten. Dit traject bestond uit twee fasen. De eerste fase is gebruikt om de doelstellingen, de risicotolerantie en de strategische risicohouding te bepalen. Voorts heeft het bestuur een voorlopig risicoprofiel van de beleggingsstrategie bepaald. Daarnaast heeft het bestuur een voorlopig risicoprofiel van het strategisch beleggingsbeleid vastgesteld waarmee het fonds, in de extreme economische scenario’s, in hoge mate binnen deze grenzen blijft. Het bestuur beseft dat de vastgestelde ondergrenzen een theoretisch karakter hebben en dat deze ondergrenzen mede door de mogelijkheden en onmogelijkheden van het nieuwe FTK worden bepaald. Het doel is een concreet meetbaar beleggingsbeleid te bepalen en inzicht te verkrijgen in de effecten die aanpassing van beleid heeft op het risicoprofiel (en op een eventuele overschrijding van de risicohouding en risicolimieten). De uitkomsten moeten in 2015 tezamen met de uitkomsten van de ALM-studie leiden tot een geherformuleerd strategisch beleggingsbeleid. Eind 2014 is het pensioenfonds tevens een traject ingegaan met PwC en Syntrus Achmea om in 2015 tot een integraal risicobeheersingsmodel te komen. Doelstelling is een integraal beeld te verkrijgen ten aanzien van de risicobeheersing, waarbij alle mogelijke risico’s inzichtelijk worden gemaakt. De benoemde risico’s worden samen met de beheersingsmaatregelen in één compleet risicobeheersingsmodel vastgelegd. In workshops met het bestuur en de risicocommissie van het pensioenfonds worden de financiële en niet-financiële risico’s en de daarmee samenhangende beheersmaatregelen in kaart gebracht en een beleidsdocument opgesteld. Bij deze opzet worden de belangrijkste (sub)risico’s inzichtelijk gemaakt en voorzien van een (concept)bruto risicogewicht door middel van de stoplichtmethode: de kleuren rood, oranje en groen geven een indicatie van respectievelijk een hoog, gemiddeld of laag risicogewicht. Het is aan het bestuur om deze bruto risico’s indicaties definitief te kleuren en met de aanwezige beheersmaatregelen te benoemen welk netto risico resteert. Kernvragen in dit proces zijn: • Welke van de huidige risico’s heeft het bestuur voldoende beheerst? • Op welke risico’s dienen er extra maatregelen worden genomen? Deze risico’s en de beheersing daarvan dienen inzichtelijk te worden gemaakt door de implementatie van een risicobeheersingsmodel. Een ander element van ontwikkeling van de risicohouding is het opnemen van een risicoparagraaf in de kwartaalrapportages van SEI en Syntrus Achmea Real Estate & Finance. Met de vermogensbeheerders zijn beheersafspraken gemaakt. In een mandaat worden jaarlijks de beheersafspraken vastgelegd. Deze afspraken betreffen onder andere de samenstelling van de portefeuille, de tactische marges, de performancemeting, de benchmarks en het afdekkingsbeleid op het terrein van rente, vreemde valuta en derivaten, de risicometing en —beheersing. De belangrijkste risico’s die het pensioenfonds onderkent, zijn het rente-, markt-, valuta- en kredietrisico. De in de balans opgenomen financiële instrumenten zijn beleggingen, vorderingen en schulden. Financiële instrumenten zijn opgenomen tegen actuele waarde, voor zover niet anders is aangegeven. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt zeer beperkt gebruik gemaakt van afgeleide financiële instrumenten (derivaten). Hier wordt alleen gebruik van gemaakt ter beperking van
35
de risico’s die het fonds loopt. Ten behoeve van het beheer van de financiële risico’s is het volgende beleid vastgesteld zoals hierna beschreven. Beleggingsrisico’s
Naast de hiervoor aangegeven risicometing en —beheersing is er ook sprake van extra aandacht voor het beleggingsproces. Met betrekking tot de beheersing van de beleggingsrisico’s bevatten de door het pensioenfonds opgestelde beleggingsrichtlijnen onder meer bepalingen voor (deze zijn mandaat en vermogensbeheerder specifiek): • de minimum en maximum allocatie voor de verschillende beleggingscategorieën, regio’s en debiteuren (voor zover relevant); • de index c.q. indices die dienen als benchmark alsmede performancedoelstellingen; • de maximale tracking errors die de fondsen mogen hanteren; • de maximale afwijking in duration voor vastrentende waarden ten opzichte van de benchmark. De beleggingsresultaten worden frequent door de vermogensbeheerders gerapporteerd en geanalyseerd. Dit betekent dat in ieder geval elk kwartaal en bij iedere vergadering van de beleggingscommissie door de vermogensbeheerder een rapportage wordt opgesteld. Verder ontvangt het bestuur maandelijks informatie van de vermogensadministrator ITS. In de rapportage van de vermogensbeheerder wordt aangegeven of en op welke wijze is voldaan aan de vooraf vastgestelde risicolimieten, waaronder minimum en maximum allocatie van de beleggingscategorieën en valuta’s. Tevens wordt de performance van de fiduciair manager en de vermogensbeheerciers vergeleken met de vooraf vastgestelde benchmarks. De fiduciair manager en de vermogensbeheerder leveren hierbij tevens een attributieanalyse. Door middel van deze analyse kan de bijdrage van diverse beleidsbeslissingen aan de performanceverschillen met de benchmark worden toegewezen.
36
8
De balans en de resultatenrekening
Balanswaardering van de beleggingen Ter beurse genoteerde waarden worden op de beurswaarde per balansdatum gewaardeerd, niet op de beurs genoteerde waarden voor zover mogelijk op koerswaarde per balansdatum, overige vermogenstitels op een zo goed mogelijk geschatte waarde in het economisch verkeer. De waarde van het discretionaire deel van de vastgoedportefeuille wordt op basis van de ROZ-index getaxeerd. Bepaling van het resultaat
Het resultaat wordt bepaald door het saldo van de boekhoudkundige baten en lasten en de actuarieel benodigde toevoegingen en onttrekkingen aan de Voorziening Pensioenverplichtingen. De actiefzijde van de balans bestaat uit de beleggingen, de vooruit betaalde premies en overige vorderingen en liquide middelen. De passiefzijde van de balans bestaat uit het eigen vermogen, de Technische voorzieningen (de VPV, de Voorziening uitlooprisico PVD en AIP en het Spaarfonds gemoedsbezwaarden) en de Langlopende en Kortiopende schulden.
37
Het fondsvermogen
9
De risico’s welke de onverminderde uitvoering van de regeling bedreigen De belangrijkste risico’s welke de onverminderde uitvoering van de reglementaire bepalingen bedreigen zijn hogere toeslagen dan waarmee bij het vaststellen rekening is gehouden en een langzamer stijging van de franchise dan waarmee rekening is gehouden. Daarnaast kan bij een vermindering van het aantal arbeidsplaatsen in de bedrijfstak, in combinatie met een ontgroening van de deelnemerspopulatie het invaliditeitsrisico veranderen. Het fonds heeft thans met uitzondering van het ANW-hiaat geen verzekeringstechnische risico’s herverzekerd. Minimum vereist eigen vermogen Het minimaal vereist eigen vermogen wordt jaarlijks vastgesteld met inachtneming van het hierover bepaalde in het “Besluit Financieel Toetsingskader pensioenfondsen” en bedraagt ultimo boekjaar 2014 4,3% van de technische voorzieningen. Vereist eigen vermogen Het vereist eigen vermogen is het vermogen dat behoort bij de evenwichtssituatie van het fonds. In die situatie is het eigen vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% ten aanzien van de als onvoorwaardelijk aangemerkte onderdelen van de pensioenovereenkomst wordt voorkomen dat het fonds binnen één jaar beschikt over minder middelen dan de hoogte van de technische voorzieningen. Volgens de standaardmethode is sprake van voldoende eigen vermogen ten opzichte van het vereist eigen vermogen indien het eigen vermogen groter is dan S zoals hieronder bepaald.
Renterisico (S ) 1 Dit is het effect van de een stijging of daling van de rente / rentetermijnstructuur volgens de “Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling”. Risico zakelijke waarden (S ) 2 De waardedaling van de zakelijke waarden die opgevangen moet kunnen worden is als volgt vastgesteld: Categorie S2a S2b S2c S2d
Zakelijke waarden Mature markets Emerging markets Niet beursgenoteerde aandelen Niet beursgenoteerd vastgoed
Waardedaling in % 30% 40% 40% 15%
Daarnaast is sprake van de volgende correlaties tussen de verschillende categorieën: **-I-i4e*•
1 1 1
-
•
•
1,00 0,75 0,75 0,75
0,75 1,00 0,75 0,75
0,75 0,75 1,00 0,75
0,75 0,75 0,75 1,00
38
Valutarisico (S ) 3 Het effect van een daling van alle valutakoersen ten opzichte van de euro met 20% moet opgevangen kunnen worden voor ontwikkelde markten en met 35% voor opkomende markten. Daarbij is sprake van een correlatie tussen valuta in ontwikkelde markten van 0,50 en 0,75 tussen de valuta in opkomende markten. Tevens wordt rekening gehouden met een correlatie van 0,25 tussen het valutarisico van ontwikkelde en opkomende markten.
Grondstoffenrisico (S ) 4 Het effect van een waardedaling met 35% moet opgevangen kunnen worden. Kredietrisico (S ) 5 Het effect van een toename van de kredietrisico wordt afhankelijk gesteld van de kredietwaardigheid (credit rating) van de betrokken belegging. Hierbij wordt de volgende verhoging van het gehanteerde rendement verondersteld: Credit rating AAA Eurostaatsleningen Overig AAA AA A BBB
Vereiste schok 0 bp 60 bp 80 bp 130 bp 180 bp 530 bp
Verzekeringstechnisch risico (S ) 6 De vereiste solvabiliteit voor verzekeringstechnische risico’s bedraagt een percentage van de berekende technische voorziening, te weten 50%IN voor de risicogroep OP exclusief NP, respectievelijk 30%[qN voor de risicogroep OP inclusief NP. Hierbij staat N voor het aantal actieve, premievrije en gepensioneerde deelnemers in de desbetreffende populatie in het pensioenfonds. Hieraan toegevoegd is een prudente inschatting van de toekomstige overlevingskansen over een periode van 50 jaar, op basis van de meest actuele prognosetafel van het Actuarieel Genootschap. Risico van actief beheer (S ) 10 Het fonds kiest voor actief beheer wanneer er gegronde redenen zijn om daar een meerwaarde van te verwachten. Waar dat niet het geval is, wordt voor een passieve oplossing gekozen. Vandaar dat voor die delen van de portefeuille waarbij sprake is van actief beheer in aanvulling op het standaardmodel van DNB een aanvullende buffer S 10 wordt aangehouden. Basis voor de berekening van deze buffer is de notitie van toenmalig minister Kamp aan de Tweede Kamer heeft gestuurd in het kader van het pensioenakkoord. In dit document wordt uitgegaan van een methodiek waarbij gebruik gemaakt wordt van de tracking error. Conform de in het document van toenmalig minister Kamp beschreven methodiek wordt alleen gerekend voor een opslag voor actief beheer voor de categorie aandelen (beursgenoteerd). Voor de categorie vastrentende waarden en onroerend goed wordt het actief beheer risico afwezig geacht. 10 actief beheer wordt als volgt berekend: S
Sactief beheer
=
(waardebC
*
(_i
(i
* —
TEbC
)—
TERbC)
Waarbij: WaardebC: de waarde van de beleggingscategorie. cp(1 a): de inverse normale verdeling, in dit geval gaan wij uit van 97,5% zekerheid en is deze factor gelijk aan -1,96 —
39
TEb: TERbC:
Ex-ante Tracking Error van de beleggingscategorie (op basis van de gekozen strategie) Total Expense Ratio van de beleggingscategorie; de total expense ratio geeft aan de totaal in rekening gebrachte kosten van het beleggingsfonds (exclusief transactiekosten). In het document van DNB is niet exact gedefinieerd van welke TER uitgegaan dient te worden. Omdat het hier gaat om risico verbonden aan actief beheer, gaan wij hier vooralsnog uit van de kosten die de vermogensbeheerder legt boven de kosten van passief beheer.
Bij het vaststellen van de S 10 buffer voor de feitelijke mix wordt uitgegaan van de ex-ante tracking error (ultimo kwartaal). Voor het vaststellen van de S 10 buffer voor de strategische mix wordt uitgegaan van de target (ex-ante) tracking error. Totaal risico Het totale risico is gelijk aan: 2 1 S=J(S
+
2 S
+
xS 1 2x0,5xS 2
+
532
+
542 +
2 5 S
+
+ 2 2 6 S 10 S ) ,
met dien verstande dat S niet minder dan het minimum vereist eigen vermogen (4,3% van de TV) mag zijn. Naast de hiervoor aangegeven risico’s worden binnen het standaardmodel ook nog de volgende risico’s onderkend: • Liquiditeitsrisico (S7) • Concentratierisico (S8) • Operationeel risico (S9) Voor de toepassing van het standaardmodel worden deze risico’s op nul gesteld. Bij de berekening van het vereist eigen vermogen volgens het standaardmodel voor het fonds is dit eveneens het geval om de volgende redenen. Liquiditeitsrisico Het fonds hanteert een liquiditeitsbeleid dat moet borgen dat: • de geldstromen efficiënt afgehandeld worden zodat liquiditeitsproblemen worden voorkomen en de uitvoering van het strategisch beleid niet wordt gehinderd. • het fonds voldoende stuurmogelijkheden heeft bij een eventuele noodzakelijke bijsturing van het strategische beleid. De instroom van premies (boekjaar 2014: € 53,7 mln), per saldo ontvangen en overgedragen overdrachtswaarden (boekjaar 2014: € 1,2 mln) en directe beleggingsopbrengsten (boekjaar 2014: € 40,2 mln) overtreffen de uit te keren pensioenen (boekjaar 2014: € 54,2 mln) en jaarlijkse kosten (boekjaar 2014: € 5,3 mln) ruim, zodat er op dit punt geen sprake is van liquiditeitsrisico. Hierna treft u een analyse aan van de marktliquiditeit van de beleggingsportefeuille per 31 december 2014 en het liquiditeitsrisico als gevolg van collateral behoefte voor de derivatenportefeuille, waarbij de weergegeven bedragen gebaseerd zijn op de standen per 31 december 2014. Marktliquiditeit van de beleggingsportefeullie In onderstaande tabel is de totale beleggingsportefeuille van het fonds (exclusief de derivaten) weergeven en zijn de deelportefeuilles onderverdeeld naar liquiditeit van de onderliggende beleggingen. Wij onderscheiden hierbij 5 liquiditeitsklassen: zeer hoog, hoog, matig, laag en zeer laag.
40
Categorie
€ mln
Liquiditeit
Large caps in developed countries Emerging markets/Pacific ex-Japan Small caps
502,8 185,1 59,5
Zeer hoog Hoog Laag
Totaal
747,4 214,6
Zeer laag
209,9 1 30,8 486,5 187,8 167,4 55,3 157,8
Zeer laag Zeer hoog Hoog Matig Laag Laag Laag
1.395,3 108,3 2465,5
Hoog
Aandelen
Vastgoed Vastrentende waarden
Hypotheken AAA Euro staatsleningen korte looptijd Staatsleningen in SGMF fondsen lnvestment Grade Credits EMD High Yield Overig Totaal Commodities Totale portefeuille —
De volgende tabel classificeert de portefeuille naar mate van liquiditeit. Liquiditeit Zeer hoog Hoog Matig Laag Zeer laag
€ mln 633,5 779,9 187,8 439,9 424,5
In % 25,7 31,6 7,6 17,8 17,2
Totaal
2.182,8
100,0%
Ruim 55% van de portefeuille bestaat uit beleggingen met een hoge of zeer hoge liquiditeit. Van de beleggingen met een zeer hoge liquiditeit kan gesteld worden dat deze onder normale marktomstandigheden binnen één dag verkocht kunnen worden. Interne analyse van SEI heeft aangetoond dat zelfs onder moeilijke marktomstandigheden (zoals november 2008) 90% van deze beleggingen binnen één dag zijn te verkopen. De hypotheken- en vastgoedportefeuille hebben het laagste niveau liquiditeit. Voor deze portefeuilles vergt liquidatie minimaal enkele maanden. Liquiditeitsrisico als gevolg van collateral behoefte voor de derivatenportefeuille Om het renterisico ten opzichte van de verplichtingen te beperken heeft het fonds een aantal rentederivaten in portefeuille. Het fonds kan hierbij gebruik maken van (langlopende) obligaties en swaps. Om het kredietrisico ten opzichte van tegenpartijen te minimaliseren wordt er op dagbasis collateral gevraagd of gestort, conform de CSA contracten. Indien de rente daalt, stijgt de derivatenpositie in waarde en wordt er collateral gevraagd en indien de rente stijgt, dient er collateral gestort te worden. Het risico bestaat dat een fonds bij een plotselinge sterke rentestijging collateral moet afgeven, terwijl dit niet (voldoende snel) Iiquide gemaakt kan worden in de portefeuille. Dit risico wordt op de volgende wijze ondervangen. In onderstaande tabel wordt weergegeven hoeveel
41
de rentederivaten in waarde zullen afnemen bij verscheidene rentescenario’s. Dit geeft een indicatie van de (maximaal te verwachten) liquiditeitsbehoefte uit hoofde van collateral eisen. Stijging marktrente 0,5%
Waardedaling rentederivaten (in € mln)
160 320 480 640 800 960
1,0% 1,5% 2,0% 2,5% 3,0%
Om te bezien of het fonds aan deze liquiditeitsbehoefte kan voorzien, nemen wij de meest liquide middelen in portefeuille in ogenschouw. Het gaat hierbij om het (eventueel) aanwezige ontvangen collateral (dat liquide beschikbaar is en niet herbelegd is) en kortlopende euro staatsleningen met een AAA rating (zoals beheerd in een segregated account). Onderstaande tabel geeft de aanwezige liquide deelportefeuilles weer. Beschikbare liquide middelen
1
Ontvangen collateral (beschikbaar in cas )
AAA Euro staatsleningen korte looptijd -
Totaal
Bedrag in € mln
302,5 130,8 433,2
Uit deze tabel blijkt dat op zeer korte termijn er aan een liquiditeitsbehoefte kan worden voldaan die zou ontstaan bij een rentestijging van circa 1,4%. De liquide delen van de aandelenportefeuille zijn hierbij nog buiten beschouwing gelaten. Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het liquiditeitsrisico mag worden gekwalificeerd als beperkt en dus binnen het standaardmodel op nul kan worden gesteld. Con centratierisico Concentratierisico houdt verband met het concentreren van bijvoorbeeld beleggingen in één beleggingscategorie. Het meest aansprekende voorbeeld hier is dat het totale vermogen in één aandeel wordt belegd. Een belangrijke aanname in het standaardmodel is dat de scenario’s uitgaan van goed gediversifieerde portefeuilles van zowel beschikbare activa als voorzienbare verplichtingen.
De beleggingsportefeuille kent een goede spreiding over beleggingscategorieën (aandelen, obligaties, vastgoed, hypotheken en grondstoffen). Binnen de beleggingscategorieën is er spreiding naar regio’s en subcategorieën. Per subcategorie worden er portefeuilles samengesteld. Deze portefeuilles bestaan uit effecten van de betreffende beleggingscategorie en kennen en uitstekende spreiding over titels, sectoren etc. Om het concentratierisico te minimaliseren zijn er binnen de beleggingsfondsen waarin belegd wordt richtlijnen opgesteld voor maximale afwijkingen van de benchmark per sector/subcategorie en maximale omvang van beleggingen in één emittent. Gezien het beleid om concentratierisico te beperken achten wij dit risico zeer laag en wordt in het standaardmodel dit risico op dit moment gelijk aan nul verondersteld. Voor het fonds geldt dat voor de beleggingen exclusief vastgoed en hypotheken SEI is aangesteld als fiduciair manager van de beleggingen, waarbij de feitelijke beleggingen gespreid zijn over meerdere speciaal hiervoor geselecteerde vermogensbeheerders. Vandaar dat ook voor deze vorm van
42
concentratierisico kan worden geconcludeerd dat dit risico als beperkt mag worden gekwalificeerd en binnen het standaardmodel op nul kan worden gesteld. Operationeel risico Operationeel risico betreft het risico dat ontstaat als gevolg van het falen of tekortschieten van interne processen, menselijke en technische tekortkomingen en onverwachte externe gebeurtenissen. Voor het fonds geldt dat de complete uitvoering van de pensioenregeling is uitbesteed. De partijen waaraan het fonds onderdelen van de uitvoering van uw pensioenregeling heeft uitbesteed, pensioenadministratie aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer, beleggingen aan SF1 en Syntrus Achmea Real Estate & Finance en beleggingsadministratie aan ITS, beschikken allen over een SAE 3402 verklaring met betrekking tot de beheersing van hun processen. Hiermee zijn voldoende waarborgen aanwezig om het operationeel risico als beperkt te mogen kwalificeren. Vandaar dat ook dit risico binnen het standaardmodel op nul kan worden gesteld. Toereikend vermogen
Het toereikend vermogen, dat door het Bestuur wordt nagestreefd, is gelijk aan 100% van de som van de technische voorzieningen plus het hierboven aangegeven totale buffer S. De wijze waarop gereageerd kan worden op ontwikkelingen en de mate waarin dat effect zal hebben
Jaarlijks laat het bestuur door de adviserend actuaris een analyse maken van de voornaamste bronnen van winsten en verliezen van het fonds. Doordat jaarlijks kostendekkende premie en de omvang van de toeslagen worden vastgesteld, kan het bestuur van jaar tot jaar zowel een directe bate als een directe kostenpost beïnvloeden. Verder zal het bestuur trachten bij het vaststellen van het beleggingsplan voor een komend jaar zoveel mogelijk in te spelen op de conjuncturele omstandigheden. Het premiebeleid is hiervoor omschreven. Daarnaast kan het bestuur zodra daar aanleiding toe is binnen de wettelijke mogelijkheden het beleggingsbeleid en in het bijzonder de beleggingsmix aanpassen. Het niet of niet volledig toekennen van de beleidsmatig gewenste toeslagen zal alleen overwogen worden indien de financiële positie van het fonds (te) dicht in de buurt van de vereiste vermogen positie komt in de zin van de Pensioenwet.. Jaarlijkse toetsing
De toets in hoeverre het gevoerde beleid tot het gewenste resultaat leidt, zal ten minste jaarlijks plaatsvinden aan de hand van de door het fonds en adviseurs uitgebrachte rapportages. Rapportages over de samenstelling van de beleggingsportefeuille en over de beleggingsresultaten zullen bovendien per kwartaal plaatsvinden. Bij de beoordeling van de financiële positie van het fonds wordt uitgegaan van de regelgeving hiervoor binnen de Pensioenwet / FTK. De technische voorzieningen kennen een ondergrens die gelijk is aan de contante waarde van de over achterliggende jaren verkregen aanspraken berekend op basis van prudente grondslagen. Naast de ondergrens van de technische voorzieningen is een weerstandsvermogen vereist ter dekking van de eventuele waardedalingen van de aanwezige middelen. Indien en zodra het fonds in een situatie van reserve- of dekkingstekort komt te verkeren, zal het bestuur dit onverwijld aan de toezichthouder melden en een herstelplan opstellen waaruit blijkt dat het fonds binnen de daarvoor wettelijk gestelde termijn weer over voldoende vermogen zal beschikken. Per 1 januari 2015 verkeerde het fonds als gevolg van de overgang naar het nieuwe FTK in een situatie
43
van reservetekort omdat de beleidsdekkingsgraad op dat moment van 111,6% lager was dan de vereiste dekkingsgraad behorende bij de strategische beleggingsmix van 115,6%. Op grond hiervan heeft het bestuur een herstelplan opgesteld en v5ôr 1 juli 2015 bij DNB ingediend. In dit herstelplan toont het bestuur aan dat op basis van het huidige beleid zonder aanvullende maatregelen binnen de wettelijke hersteltermijn in staat is om de situatie van reservetekort weg te werken. Toetsen
In de beoordeling van de financiële situatie van een pensioenfonds speelt de vereiste solvabiliteit een belangrijke rol. Bij vereiste solvabiliteit staat de vraag centraal hoe groot het vereist vermogen moet zijn om te voorkomen dat op enig moment binnen een periode van één jaar de pensioenverplichtingen niet langer volledig gedekt zijn door de aanwezige beleggingen. De vereiste solvabiliteit van het fonds wordt door middel van de solvabiliteitstoets periodiek getoetst. De beleggingen worden gewaardeerd tegen marktwaarde. De gehanteerde excassokosten.
technische
voorzieningen
zijn
inclusief een
voorziening
voor
toekomstige
Jaarlijks wordt getoetst of de omvang van het feitelijk aanwezige vermogen groter is dan het vereist vermogen. De uitkomsten van prognoses en 1 of ALM-studie
De gekozen uitgangspunten worden periodiek getoetst aan de hand van een wiskundig model van zowel de ontwikkeling van activa als de passiva van het fonds. In 2014 en 2015 is als gevolg van de overgang naar het nieuwe FTK een nieuwe ALM studie uitgevoerd op basis van actuele economische veronderstellingen en de gewijzigde regelgeving. Daarnaast zijn in deze ALM studie de pensioen- en indexatieambities van sociale partners en de resultaten van de in 2013 en 2014 gehouden risicobereidheidsonderzoeken onder actieve deelnemers en pensioengerechtigden meegenomen. De resultaten hiervan zijn in de eerste helft van 2015 beschikbaar gekomen. De resultaten van de ALM studie zijn ook beschikbaar gesteld aan sociale partners, zodat zij deze konden meenemen bij de vaststelling van hun indexatieambitie voor de nieuwe regeling vanaf 2016. gebruiken Omdat de beleidsdekkingsgraad van het fonds per 1 januari 2015 (111,6%) hoger is dan de dekkingsgraad behorende bij het minimaal vereist vermogen (104,3%), mag het fonds op basis van het nieuwe FTK het strategisch beleggingsbeleid aanpassen op basis van de actuele economische veronderstellingen, bestandsamenstelling, pensioenregeling, indexatieambitie en risicobereidheid. Dit element zal het fonds meenemen in de vaststelling van de strategische beleggingsportefeuille binnen het nieuwe FTK.
44
10 Risicohouding De risicohouding van een fonds, bedoeld in artikel 1 02a van de Pensioenwet wordt gedefinieerd als: • de mate waarin een fonds, na overleg met sociale partners en het verantwoordingsorgaan van het fonds, bereid is risico’s te lopen én • de mate waarin het fonds risico’s loopt gegeven de kenmerken van het fonds. De risicohouding van het fonds voldoet aan de prudent person regel en komt voor de lange termijn tot uitdrukking in de door het fonds gekozen ondergrenzen in het kader van de haalbaarheidstoets en voor de korte termijn in de hoogte van het vereist eigen vermogen of een bandbreedte hiervoor. Om deze risicohouding te concretiseren baseert het fondsbestuur zich op de kenmerken van het fonds en hanteert daarbij meerdere maatstaven, zoals: • de gewenste maximale premiestijging; • de volatiliteit en de gewenste kans op realisatie van toeslagen; • de gewenste kritische grens en volatiliteit ten aanzien van de dekkingsgraad; • het maximaal acceptabele niveau van kortingen én • de gewenste eigenschappen van het strategische beleggingsbeleid. Voor de beoordeling van de resultaten van de ALM studie zijn verschillende risicomaten gehanteerd die behulpzaam kunnen zijn om in later stadium risicohouding verder te concretiseren. Deze sluiten ook aan bij de eerder geformuleerde criteria van het bestuur in het ‘Cardano’ traject (cursief aangegeven). Daarom heeft het bestuur besloten tot de volgende risicomaten: 1. Mediaan dekkingsgraad 2. Kans dekkingsgraad kleiner dan 90% 3. Vereiste dekkingsgraad 4. Verwachte korting > 3% 5. Gemiddelde indexatie 6. Mediaan koopkracht 7. Slecht weer scenario koopkracht (5% percentiel) 8. Kans koopkracht < 70% 9. Mediaan kostendekkende premie 10. Percentielen kostendekkende premie De risicohouding wordt ingevuld en vastgelegd voor de korte en de lange termijn en dient te passen binnen de risicohouding van het fonds. Ook de richtniveaus en bandbreedtes die per beleggings- en risicocategorie in het beleggingsbeleid moeten worden opgenomen op basis van de prudent person regel, moeten aansluiten bij de risicohouding van het fonds. De hiervoor aangegeven risicohouding is door het bestuur afgestemd met de betrokken sociale partners en het verantwoordingsorgaan en vastgesteld. Voor toepassing binnen de haalbaarheidstoets heeft het bestuur op basis van de aangegeven risicohouding de volgende grenzen gedefinieerd: • ondergrens voor het verwachte pensioenresultaat startend vanuit het vereiste financiële positie: 100%; • ondergrens voor het verwachte pensioenresultaat startend vanuit de feitelijke financiële positie: 100%; • maximale afwijking verwachte pensioenresultaat bij slechtweerscenario: 50%. Risicohouding korte termijn
De risicohouding komt voor de korte termijn tot uitdrukking in de hoogte van het vereist eigen vermogen of een bandbreedte hiervoor. De hoogte van het vereist eigen vermogen is onder meer afhankelijk van uw beleggingsbeleid en de stand van de rente:
45
• •
Hoe risicovoller het beleggingsbeleid, hoe hoger het vereist eigen vermogen; Hoe hoger de rente, hoe hoger het vereist eigen vermogen;
Onderstaande tabel geeft inzicht in de hoogte van de vereist eigen vermogens. Daarbij is de door DNB gepubliceerde RTS primo 2015 ook doorgerekend met een parallelle shift van + 2,0%. Voor deze twee niveaus van de rente hebben we drie beleggingsmixen doorgerekend. De strategische beleggingsmix en de portefeuilles met het meeste en het minste risico passend binnen de toegestane bandbreedtes rondom de strategische mix. De doorgerekende portefeuilles staan in onderstaande tabel. Strategische portefeuille augustus 2015 middennorm
min
max
vastrentende waarden Aandelen vastgoed Hypotheken Commodities Cash
41% 34% 10% 10% 5% 0% 100%
36% 29% 7% 8% 3% 0%
46% 39% 11% 12% 7% 2%
Vastrentende waarden
middennorm
min
max
50% 5% 15% 5% 10% 15% 100%
40% 0% 10% 0% 0% 10%
60% 10% 20% 10% 15% 20%
middennorm
min
max
83% 17% 100%
88% 12%
78% 22%
Euro Core Plus Euro AAA Gowmment EMD High Yield Segregated Account Global Short Duration
Aandelen Ontwikkelde markten Opkomende markten
IRenteafdekking
50%
40%
60%I
1
Portefeuille met minimaal risico
Portefeuille met maximaal risico
46% 29% 10% 12% 3% 0% 100%
36% 39% 10% 8% 7% 0% 100%
50% 10% 10% 0% 15% 15% 100%
50% 0% 20% 10% 0% 20% 100%
88% 12% 100%
78% 22% 100%
60%
1
1
4°%
1
De volgende tabel geeft de uitkomsten van de uitgevoerde berekeningen: Vereist eigen vermogen DNB RTS DNB RTS +2%-punt
Minimaal risico 16,5% 24,4%
Middennorm 18,5% 24,6%
Maximaal risico 20,7% 25,2%
In de tabel is te zien dat de spreiding rondom het VEV op basis van de RTS gelijk is aan 2,2 procentpunt. Bij een RTS gelijk aan de RTS + 2% is de spreiding gelijk aan 0,6 procentpunt. Om enige een marge in te bouwen heeft het bestuur daarom besloten en de bandbreedte rondom het vereist eigen vermogen behorende bij de strategische beleggingsportefeuille vast te stellen op plus en min 2,5 procentpunt.
46
11 Haalbaarheidstoets Met de haalbaarheidstoets monitort het pensioenfonds of het verwachte pensioenresultaat en het
pensioenresultaat in het slechtweerscenario (zoals voorgeschreven in de Pensioenwet) in lijn zijn met de door het fonds zelf gekozen ondergrenzen hiervoor. Deze zelf gekozen ondergrenzen moeten passen binnen de door het pensioenfonds vastgestelde risicohouding (artikel 102 Pw). Bij invoering van het nieuwe FTK, een nieuwe pensioenregeling of op het moment dat zich een significante wijziging heeft voorgedaan, voert het pensioenfonds een “aanvangshaalbaarheidstoets” uit. Vervolgens wordt ieder jaar de “jaarlijkse haalbaarheidstoets” uitgevoerd. 1.
Het pensioenfonds stelt de volgende drie ondergrenzen vast: a. de ondergrens voor het verwachte pensioenresultaat vanuit de situatie dat precies aan de vereisten van het vereist eigen vermogen wordt voldaan. Het bestuur heeft deze ondergrens vastgesteld op 100%; b. de ondergrens voor het verwachte pensioenresultaat vanuit de feitelijke financiële positie van het pensioenfonds op de berekeningsdatum. Het bestuur heeft deze ondergrens eveneens vastgesteld op 100%; c. de maximale afwijking van het pensioenresultaat in het slechtweerscenario vanuit de feitelijke financiële positie van het pensioenfonds op de berekeningsdatum. Het bestuur heeft deze maximale afwijking vastgesteld op 50%. Het pensioenfonds voert aan aanvangshaalbaarheidstoets uit en rapporteert hierover uiterlijk 1 oktober 2015 aan DNB. Het pensioenfonds laat zien dat bij de haalbaarheidstoets wordt voldaan aan de hiervoor bij punt 1. gedefinieerde ondergrenzen. Tevens wordt getoetst of wordt voldaan aan de additionele eis zoals opgenomen in Artikel 30c lid 1 van de Regeling Pensioenwet dat het verschil in verwacht pensioenresultaat vanuit feitelijke financiële positie en bijbehorende ondergrens lager moet zijn dan het verschil in verwacht pensioenresultaat vanuit de vereiste financiële positie en bijbehorende ondergrens. De aanvangshaalbaarheidstoets leidt tot de volgende resultaten: Uitgangspositie
Te kiezen ondergrenzen
Vereiste financiële positie
Verwacht pensioenresultaat op fondsniveau Verwacht pensioenresultaat op fondsniveau Maximale afwijking van pensioenresultaat op fondsniveau in slechtweerscenario
Feitelijke financiële positie
Risicohouding Aanvangs HBT Verschil
1
100% 100%
109% 106%
9%
50%
36%
‘1
6%
Op basis van bovenstaande resultaten wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan alle vereisten wordt voldaan, want: • het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau berekend vanuit de vereiste financiële positie van 109% is hoger dan de hiervoor gestelde ondergrens van 100%; • het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau berekend vanuit de feitelijke financiële positie van 106% is hoger dan de hiervoor gestelde ondergrens van 100%; • de maximale afwijking van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweer scenario van 36% is lager dan de hiervoor gestelde grens van 50%; • het verschil tussen het verwachte pensioenresultaat vanuit de feitelijke financiële positie en bijbehorende ondergrens van 6% is lager dan het verschil tussen het verwachte pensioenresultaat vanuit de vereiste financiële positie en bijbehorende ondergrens van 9%. Daarnaast laat het pensioenfonds zien dat het premiebeleid voldoende realistisch en haalbaar is en dat het pensioenfonds voldoende herstelcapaciteit heeft. De resultaten van de aanvangshaalbaarheidstoets tonen aan dat hieraan wordt voldaan.
47
12 Uitbesteding pensioenbeheer De beheerorganisatie van het pensioenfonds is in handelen, procedures en kwaliteitswaarborgen transparant. Dit stelt het bestuur in staat te allen tijde inzicht te hebben in de wijze van uitvoering en de daarbij getroffen beheersmaatregelen. Het bestuur van een pensioenfonds is en blijft uiteindelijk verantwoordelijk voor zowel de beleidsformulering als de uitvoering. Voor de uitbesteding is, met inachtneming van de bepalingen van artikel 25 lid 1, sub c tot en met g van de Pensioenwet, in de loop van 2011 een uitbestedingsprotocol vastgesteld en ingevoerd voor nieuwe en verlenging van bestaande uitbested ingstrajecten op het gebied van pensioenadministratie en vermogensbeheer. Het fonds voert de pensioenregelingen uit in eigen beheer. De operationele uitvoering van de pensioenregelingen heeft het fonds uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer te De Meern. De risico’s met betrekking tot (de uitbesteding van) het pensioenbeheer zijn geïdentificeerd en waar nodig afgedekt zodat het bestuur volledig in control’ is. Om inzicht te krijgen in de risico’s en de bijbehorende beheersmaatregelen heeft het fonds een risicobeheersingsmodel opgesteld. Het risicobeheersingsmodel geeft aan op welke manier het fonds omgaat met risico’s en risicobeheersing ten aanzien van het (uitbestede) beheer van de pensioenadministratie. Het uitbestedingsbeleid van het fonds ziet er als volgt uit: 1. Definities -
-
-
-
Het fonds: Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Meubelindustrie en Meu bi en ngsbed rijven. Uitbesteden/uitbesteding: het onderbrengen van een nieuw bedrijfsproces of activiteit die behoort bij de uitvoering van de pensioenregeling van het fonds naar een extern bedrijf. Belanghebbenden: de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden en werkgevers. Uitbestedingsrelatie: de onderneming aan wie het fonds heeft uitbesteed.
2. Overwegingen om te komen tot een uitbestedingsbeleid -
-
-
Bij het fonds is de uitvoering van een aantal pensioenregelingen ondergebracht. Zowel het pensioenbeheer als het vermogensbeheer is uitbesteed aan anderen. Het pensioenfonds heeft vastgelegd welke werkzaamheden zijn uitbesteed en welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen. Deze informatie is beschikbaar voor belanghebbenden. Aan de uitbesteding van deze werkzaamheden zijn risico’ s verbonden. Het fonds moet en wil zicht hebben op deze risico’s van uitbesteding en wil zorgen voor een permanente beheersing van aan uitbesteding verbonden risico’s. Het fonds acht het daarom van belang dat op voorhand de criteria worden vastgesteld die bij de selectie van de uitbestedingsrelaties gelden en dat de normen zijn vastgelegd die bij de bewaking van de kwaliteit van de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden gelden.
Aldus overwegende heeft het bestuur het volgende uitbestedingsbeleid vastgesteld.
48
3. Doel van het beleid
In de statuten van het fonds is het doel van het fonds geformuleerd. Het bereiken van deze doelstelling en de belangen van de belanghebbenden mogen door de uitbesteding niet in gevaar komen. 4. Reikwijdte van het beleid
Het uitbestedingsbeleid is van toepassing op de structurele uitbestedingsrelaties die het fonds aangaat na vaststelling van dit uitbestedingsbeleid met betrekking tot het vermogensbeheer en de pensioenadministratie. 5. Uitgangspunten bij uitbesteding -
-
-
-
-
-
-
-
Het fonds gaat over tot uitbesteding van bedrijfsprocessen en/of -activiteiten indien hierdoor de bedrijfsvoering van het fonds effectiever en efficiënter wordt. Structurele aandacht, goede afspraken met de uitbestedingsrelatie, tijdig optreden en een passende beloning zijn voor het fonds voorwaarden voor de uitbesteding van werkzaamheden. Uitbesteding verlegt de plaats van uitvoering van werkzaamheden, eindverantwoordelijkheid daarvoor. Die blijft altijd bij het fonds.
maar
niet
de
Het fonds behoudt te allen tijde de volledige zeggenschap over de uitbestede werkzaamheden en heeft te allen tijde de mogelijkheid om wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden geschiedt. Het fonds houdt zich bij de uitbesteding aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving en ziet er op toe dat ook de uitbestedingsrelatie zich houdt aan de wet- en regelgeving die voor de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden geldt. Het fonds selecteert een uitbestedingsrelatie op basis van objectief vast te stellen criteria zoals kwaliteit, prijs en marktconformiteit. De uitbestedingsrelatie voldoet aan de in dit document gestelde criteria. Het fonds laat zich bij de selectie zo nodig bijstaan door een onafhankelijke adviseur. Het uitbestedingsbeleid wordt periodiek getoetst. Niet uitbesteed worden bestuurlijke taken en werkzaamheden, zoals het vaststellen van (dagelijks) beleid en het afleggen van verantwoording daarover. Werkzaamheden worden niet uitbesteed als dit de verantwoordelijkheid van het fonds voor de organisatie en beheersing van bedrijfsprocessen en het toezicht daarop kan ondermijnen of als dit een belemmering kan vormen voor een adequaat toezicht op de naleving van de pensioenwet- en regelgeving. Het organiseren van countervailing power binnen het bestuur is een belangrijk aandachtspunt bij het aangaan van een nieuwe uitbestedingsrelatie. Hierbij kijkt het bestuur naar de grootte van de uitvoerder, het aantal klanten van die uitvoerder, de grootte van de andere klanten en haar positie ten opzichte van de uitbestedingsrelatie.
49
6. Risicoanalyse Het proces van uitbesteding wordt betrokken in de risicoanalyse die het fonds uitvoert. Daarbij wordt in de risicoanalyse aan de afzonderlijk uitbestede bedrijfsprocessen of —activiteiten apart aandacht besteed. In de risicoanalyse is minstens opgenomen: een beschrijving van de uit te besteden of uitbestede bedrijfsprocessen of —activiteiten; een risico-inschatting dat de juiste keuze in de uitbestedingsrelatie wordt of is gemaakt; een risicoanalyse van de financiële en niet-financiële risico’s die verbonden zijn aan de specifieke uitbesteding. -
-
-
Op basis van de risicoanalyse bepaalt het bestuur bij de jaarlijkse evaluatie en bij eventuele verlenging van het contract of uitbesteding van werkzaamheden (nog steeds) opportuun is: het bestuur bepaalt het effect van uitbesteding op de bedrijfsvoering alsmede welke (extra) beheersmaatregelen nodig zijn, zodat het fonds ‘in control’ is en blijft. Op basis van de risicoanalyse wordt een risicostrategie vastgesteld en de risicobereidheid bepaald. Voor risico’s boven de tolerantiegrens heeft het bestuur een mitigatiestrategie: risico beperken, verzekeren, overdragen, beëindigen. 7. Criteria voor de selectie van een uitbestedingsrelatie De uitbestedingsrelatie voldoet minstens aan de volgende criteria: -
-
-
-
-
-
-
-
-
-
de duurzaamheid in het voortbestaan is gewaarborgd door een algeheel financieel gezonde toestand en een goede administratieve- en interne Organisatie; voor zover het de structurele uitbesteding betreft (bijvoorbeeld van het vermogensbeheer en de pensioenadministratie), beschikt hij over een ISAE 3402 verklaring (met een voldoende brede scope) of daaraan gelijkwaardige certificeringen. Van dit criterium zijn uitgesloten de zelfstandige uitbestedingsrelaties; levert zogenoemde ORM-rapportages; beschikt over de kwaliteiten die voor een goede uitvoering van de uitbestede bedrijfsprocessen of activiteiten nodig zijn en voldoet aan eventuele door het fonds specifiek gestelde kwaliteitsaanduidingen; voert een personeelsbeleid dat erop gericht is kwalitatief goed personeel te werven dan wel aan zich te binden; de kwaliteit en continuïteit van de uitvoering van de uitbestede bedrijfsprocessen en activiteiten zijn gedurende de periode van uitbesteding gewaarborgd; de prijs die voor de uitvoering van de uitbestede becirijfsprocessen of —activiteiten betaald moet worden, ligt op een voor het bestuur aanvaardbaar kostenniveau; beschikt over een klokkenluiders- en incidentenregeling; beschikt over de nodige certificeringen en/of vergunningen; heeft een gedragscode en een integriteitregeling ingevoerd en indien van toepassing op het type onderneming van de uitbestedingsrelatie heeft een beloningsbeleid vastgesteld dat in overeenstemming is met de daarvoor geldende wet- en regelgeving of de door de toezichthoudende instantie gestelde eisen of normen; heeft voorzien in een proces van continue bijwerken van backups” van bestanden en mutaties daarin en in een adequaat noodsysteem bij onvoorziene omstandigheden; stelt het fonds periodiek en zo nodig onmiddellijk in kennis van alle relevante informatie; stelt zich te allen tijde bereikbaar op en is op het hoogste niveau aanspreekbaar; verstrekt voor zover relevant de toezichthouder alle relevante informatie; biedt de toezichthouder de mogelijkheid om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen. —
—
—
—
-
-
-
-
-
50
Bij de keuze voor een nieuwe uitbestedingsrelatie vraagt het bestuur informatie op van kandidaten aan de hand van de gestelde criteria en profiel. Aan de hand hiervan komt het bestuur tot een shortlist met potentiële kandidaten. Als onderdeel van het selectieproces screent het bestuur kandidaten, onder andere door middel van het nagaan van referenties. Het beoordelingsproces bevat onder andere een site visit en due dilligence bij kandidaten. Bij het onderhandelen met en kiezen van de nieuwe pensioenuitvoerder gaat het bestuur na of er voldoende juridische- en onderhandeldeskundigheid aanwezig is binnen het bestuur. 8. Vastiegging
Het bestuur legt bij het aangaan van een nieuwe uitbestedingsrelatie gedocumenteerd vast voor welke uitbestedingsrelatie hij heeft gekozen en welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen. 9. Waarborgen en normen voor de kwaliteit van uitbesteding
De kaders waarbinnen uitbestedingsovereenkomsten
werkzaamheden zijn de uitbesteed, zijn waarin een expliciete taak- en rolverdeling
vastgelegd in is opgenomen.
Het fonds ziet er gedurende de gehele periode van uitbesteding op toe dat blijvend wordt voldaan aan de criteria die bij de selectie van de uitbestedingsrelatie golden. Een gedetailleerde beschrijving van de uitbestede werkzaamheden ten aanzien van de pensioenadministratie en vermogensbeheer, is nader vastgelegd in een dienstverleningsovereenkomst, de Service Level Agreement (SLA). In de SLA zijn ook de uitbestede werkzaamheden gekoppeld aan specifieke kwaliteitsnormen, serviceniveau, gestelde termijnen en de overeengekomen sancties wanneer niet aan de gestelde normen is voldaan. Ten aanzien van specifieke werkzaamheden (pensioenbeheer, vermogensbeheer, vastgoedbeheer, custodian) kunnen te leveren prestaties nog nader in de bijlagen van de SLA omschreven zijn. In de SLA zijn in ieder geval opgenomen: bepalingen over de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften of andersoortige voorschriften op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens en andere vertrouwelijke gegevens; bepalingen over de beveiliging van de bestanden van het fonds, de toegang tot deze bestanden en de in verband daarmee afgegeven en af te geven autorisaties; bepalingen over de omstandigheden waaronder de uitbesteding beëindigd kan worden en de waarborgen tijdens en na de beëindigingsfase ten aanzien van continuïteit en kwaliteit, de financiële gevolgen en alle overige aspecten die voor de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden relevant zijn.
-
-
-
Daarnaast wordt in het kader van de met de uitvoerder van de pensioenadministratie gesloten SLA tevens de stakeholdertevredenheid getoetst door middel van een kwalitatieve meting. 10. Toetsing
Het fonds toetst periodiek of de wijze waarop de uitbestede bedrijfsprocessen en —activiteiten worden uitgevoerd nog in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. Deze toetsing gebeurt door: een jaarlijkse evaluatie of tussentijdse gesprekken met de uitbestedingsrelatie; het uitvoeren van performancemetingen; monitoren van de periodieke rapportage(s) van de uitbestedingsrelatie; voor zover de uitbestede werkzaamheden het vakterrein van de actuaris en/of accountant raken, het betrekken in de toetsing van het verslag van de actuaris en de verklaring en het verslag van de accountant;
-
-
-
-
51
-
periodiek overleg tussen de uitbestedingsrelatie en de namens het bestuur gemandateerde(en) van het fonds.
Het bestuur spreekt de uitbestedingsrelatie aan als de afspraken niet of onvoldoende worden nagekomen. Het bestuur neemt adequate maatregelen als de uitbestedingsrelatie of een door hem ingeschakelde derde onvoldoende presteert, de overeenkomst niet naleeft, schade veroorzaakt door handelen of nalaten. Het bestuur ziet er bij de jaarlijkse evaluatie op toe dat de uitbesteding van de werkzaamheden blijvend voldoet aan wetgeving. Het bestuur is zich te allen tijde bewust van zijn (machts)positie ten opzichte van de uitbestedingsrelatie. 11. Beloning Het bestuur zorgt er voor dat het beloningsbeleid van partijen aan wie taken worden uitbesteed, niet aanmoedigt om meer risico’s te nemen dan voor het fonds aanvaardbaar is. Om dit te bereiken maakt het bestuur aanvaardbaar beloningsbeleid onderdeel van de contractafspraken bij het sluiten of verlengen van de uitbestedingsovereenkomst of indien van toepassing via zijn aandeelhouderspositie. -
-
ISAE 3402 Het bestuur verlangt van al haar belangrijkste, vaste leveranciers een certificering ISAE 3402 Type 1 en II verklaring. ISAE 3402 staat voor International Standards for Assurance Engagements nr. 3402, een certificering met betrekking tot de procesbeheersing in dienstverlenende organisaties. De dienstencatalogus beschrijft de administratieve Organisatie. Het ISAE-rapport is een uitgebreide rapportage waarin gedetailleerd inzicht wordt gegeven in de wijze waarop de Organisatie de kwaliteit van de dienstverlening waarborgt. Per afgesproken dienst zijn beheersdoelstellingen en —maatregelen vastgelegd. De externe accountant verklaart dat de beheersmaatregelen in opzet toereikend zijn om de beheer doelstellingen te bereiken. Bovendien wordt geconstateerd dat de maatregelen op de peildatum ook daadwerkelijk bestaan (type 1). Voorts verklaart de externe accountant dat de maatregelen niet alleen op zeker moment van kracht waren, maar ook feitelijk gedurende de controleperiode van minimaal een half jaar hebben gefunctioneerd (type II). Syntrus Achmea Pensioenbeheer, Syntrus Achmea Real Estate & Finance, SEI en ITS kennen allen een ISAE 3402 Type II verklaring. Premieheffing Het bestuur stelt, tenzij van tevoren anders aangegeven, jaarlijks aan het einde van het jaar de verschuldigde premie voor het daaropvolgende jaar vast. De totale premie (werkgeversdeel en werknemersdeel) wordt geïnd bij de werkgever. De premie is door de werkgever maandelijks achteraf verschuldigd en dient binnen 10 dagen na afloop van de maand te zijn voldaan. Indien de werkgever in gebreke blijft, wordt hij eerst aangeschreven alsnog te betalen en bij het uitblijven van de betaling gemaand te betalen. Het fonds zal, in het geval dat de werkgever in gebreke blijft de (maand)premie(s) tijdig te voldoen, de 52
jaarpremie ineens vorderen. De werkgever dient alle bescheiden aan het fonds te overleggen op grond waarvan registratie van de deelnemergegevens en inning van de premie kan worden gerealiseerd. Rapportages Aan de hand van rapportages omtrent de hoogte van de premievaststelling en het verloop van de premie-incasso, het aantal openstaande posten, aantal uitgegane en afgewikkelde dwangbevelen, overzichten van nieuwe nominatieve faillissementen wordt het incassotraject gecontroleerd.
Over de uitputting van de vastgestelde jaarbegroting wordt periodiek gerapporteerd. Ieder kwartaal wordt als onderdeel van de SLA tevens gerapporteerd over de kwaliteit van de dienstverlening. Daarnaast kan voor specifieke situaties ook sprake zijn van een tussentijdse rapportages naar het bestuur en / of het voorzittersoverleg. Aan de hand van een jaarplan worden de belangrijkste activiteiten van het fonds gemonitord. De Meern, 9 september 2015 Namens het bestuur,
P.A. de Bijn- Nootoom vqorftr\
)
S.M.J. loco
N
Ervarinsf.actbren en partnerfrequentie
Bijlage 8: Verklaring inzake Beleggingsbeginselen Bijlage C: Samenvatting Financieel Crisisplan Bijlage D: Klokkenluiders- en incidentenregeling
53
Bijlage A Ervaringsfactoren en partnerfrequenties
0,6’
0.7
tO,D
1.0..
1,000
1,000
1,000
0,759
1,000
1,000
1,000
1,DDO
0,699
0,759
1,000
1,000
1,000
1,000
0,537
0,70 1
0,7
1,000
1,000
1,000
1,000
29%
0,639
0,703
0,7
1,000
1,000
1,000
1,000
35%
36%
1,000
1,000
1,000
1,000
43%
1,000
1,000
1,000
1.000
43% 50%
1,000
1,000
1,000
1,000
58%
58%
0,7
1,000
1,000
1,000
1,000
66%
66%
0,714
0,7
1,000
1,000
1,000
1,000
74%
74%
0,752
0,7
1,000
1,000
1,000
1,000
82%
82%
0,719
0,791
0,8
1,000
1,000
1,000
1,000
90%
90%
0,783
0,754
0,829
1,000
1,000
1,000
1,000
90%
90%
0,692
0,814
0,789
0,868
0,895
1,000
1,000
1,000
1,000
90%
90%
0,626
0,692
0,845
0,824
0,906
0,930
1,000
1,000
1,000
1.000
90%
90%
0,569
0,626
0,692
0,876
0,860
0,946
0,964
1,000
1,000
1,000
1,000
90%
90%
0,569
0,626
0,692
0,907
0,895
0,985
0,998
1,000
1,000
1,000
1,000
90%
90%
0.629
0.569
0.626
0,692
0.938
0.930
1,023
1.032
1,000
1,000
1.000
1.000
90%
90%
0.629
0,569
0.626
0,692
0,969
0,965
1,062
1.066
1,000
1,000
1,000
1,000
90%
90%
0.629
0,569
0,626
0.692
1,000
1,000
1,100
1,100
1.000
1.000
1,000
1,000
90%
90%
0,629 0,629
0,569
0,626
0 6’
1,000
1,000
1,100
1,100
90%
90%
0,569
0,626
0.692
1,000
1,000
1,100
1,100
90%
90%
0,629
0,569
0,626
0.692
1,000
1,000
1100
1,100
90%
90%
0,629
0,569
0,626
0,692
1,000
1,000
1,100
1,100
90%
90%
0,629
0,569
0,626
0,692
1,000
1,000
1,100
1,100
90%
90%
0,629
0,569
0.626
0,692
1,000
1.000
1,100
1,100
90%
90%
0,629
0,569
0.626
0,692
1.000
1,000
1,100
1,100
90%
90%
0,629
0,569
0626
0,692
1,000
1,000
1,100
1,100
90%
0629
0,569
0,626
0,692
1,000
1,000
1,100
1,100
0,629
0,569
0,626
0,692
1,000
1,000
1,100
1,100
90/
60’/
0,635
0,572
0,629
0,699
1,000
1,000
1,095
1,095
90%
90%
0,641
0,574
0631
0,705
1,000
1,000
1,090
1,090
90%
90%
0,647
0,577
0,635
0,712
1,000
1,000
1,085
1,085
90%
90%
0,654
0,580
0,638
0,3
1,000
1,000
1,080
1,080
90%
90%
0,660
0,583
0,641
1,000
1,000
1,075
1,075
90%
90%
0,666
0,585
0,644
0,73
1,000
1,000
1,070
1,077
90%
90%
0,672
0,588
0,647
0,739
1,000
1,000
1,065
1,065
90%
90%
0,678
0,591
0,650
0,746
1,000
1,000
1,060
1,060
90%
90%
0,684
0,594
0,653
0,7
1,000
1,000
1,055
1,055
90%
90%
0,690
0,597
0,657
0,7,.,..,
1,000
1,000
1,050
1,0
90%
90%
0,690
0,600
0,660
0,759
1,000
1,000
1,045
1,0
90%
90%
0,690
0,603
0,663
0,759
1,000
1,000
1,040
1,040
90%
90%
0,690
0,606
0,667
0,759
1,000
1,000
1,035
1,035
90%
90%
0,690
0,609
0,670
0,759
1,000
1.000
1,030
1,030
90%
90%
0,690
0,613
0,674
0,759
1,000
1,000
1,025
1,0
90%
90%
0,690
0,616
0,678
0,759
1,000
1,000
1,020
1,0
90%
90%
0,690
0,619
0,681
0,759
1,000
1,000
1,015
1,0
90%
90%
0,690
0.622
0,684
0.759
1,000
1.000
1,010
1,c
90%
90%
0,690
0.625
0,688
1.000
1,000
1,005
1,c
100%
100%
0,629
0,569
0,626
0,692
0,690
0,631
0,694
0,629
0,569
0,626
0,692
0,690
0,696
0,629
0.569
0,626
0,692
0,690
0,633 0,635
0,629
0,569
0,626
0,692
0,690
0,629
0,569
0,626
0,692
0,690
0,629
0,569
0.626
0,692
0,690
0,641
0,705
0,629
0,569
0,626
0,692
0,690
0,643
0,707
0,759
0,629
0,569
0,626
0,692
0,690
0,645
0,710
0,759
0.629
0,569
0,626
0,692
0,690
0,647
0,712
0.629
0,569
0,626
0,692
0,690
0,649
0.629
0,569
0,626
0,692
0,721
0,684
0,629
0,569
0,626
0,692
0,752
0,629
0,569
0,626
0,692
0.629
0,569
0,626
0,629
0,569
0.629 0,629
1,._—._ 1.000
29%
50%
90% 90%
54
Bijlage B Verklaring inzake de beleggingsbeginselen Deze ‘Verklaring inzake de beleggingsbeginselen’ (Verklaring’) beschrijft op beknopte wijze de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van het fonds.
L
Doelstelling en risicohouding
De doelstelling van het beleggingsbeleid is het behalen van een optimaal nominaal lange termijnrendement ten behoeve van de (gewezen) deelnemers in het pensioenfonds. Op grond van artikel 102 van de Pensioenwet dient het bestuur in overleg met Sociale partners en de relevante fondsorganen de risicohouding vast te stellen. De risicohouding geeft weer in hoeverre het fonds bereid is beleggingsrisico’s te lopen om de doelstelling van het fonds te realiseren en de mate waarin het fonds beleggingsrisico’s kan lopen, gegeven de kenmerken van het fonds. Voor de lange termijn komt de risicohouding van het fonds tot uitdrukking in zogenaamde ondergrenzen die in het kader van de haalbaarheidsanalyse moeten worden geformuleerd. Deze ondergrenzen hebben met name betrekking op het te realiseren pensioenresultaat. Tevens moet voor de korte termijn de hoogte van het vereist eigen vermogen of een bandbreedte hiervoor worden vastgesteld. De risicohouding is uiteindelijk relevant om dat op basis van de hieruit afgeleide risicomaten worden gehanteerd om uitkomsten van ALM-studies te beoordelen. De risicohouding kan worden geconcretiseerd door naar de volgende zaken te kijken: • Voorkomen hoge nominale korting (maximale korting is x%) • Realiseren hoge indexatieverwachting korte termijn (streven x van inflatie) • Voorkomen premiestijging (max premiestijging is x%) • Realiseren hoge mate van koopkrachtbehoud (streven x%) • Voorkomen grote koopkrachtdaling (maximale koopkrachtdaling x%). Vandaar dat het bestuur in overleg met Sociale partners en het Verantwoordingsorgaan de risicohouding heeft geconcretiseerd en vertaalt in te hanteren risicomaten. Deze risicomaten sluiten ook aan bij de eerder geformuleerde criteria van het bestuur in het ‘Cardano’ traject (onderstaand cursief aangegeven). Het gaat om de volgende risicomaten: • Mediaan dekkingsgraad • Kans dekkingsgraad kleiner dan 90% • Vereiste dekkingsgraad • Verwachte korting > 3% • Gemiddelde indexatie • Mediaan koopkracht • Slecht weer scenario koopkracht (5% percentiel) • Kans koopkracht < 70% • Mediaan kostendekkende premie • Percentielen kostendekkende premie In het derde kwartaal van 2015 zal het fonds de aanvangshaalbaarheidstoets afronden en v66r 1 oktober 2015 bij DNB indienen. Hierbij zullen de ondergrenzen die in het kader van de haalbaarheidsanalyse moeten worden gehanteerd nader worden geconcretiseerd en getoetst of het voorgestane beleid aan deze grenzen voldoet. Mocht dit op een of meer grenzen niet het geval zijn, dan zal het bestuur dit aan Sociale partners melden en overleggen wat de effecten daarvan voor het beleid zijn.
55
II
Organisatie
Beleggingsproces
Onder beleggingsproces wordt verstaan het geheel van regels dat ziet op de voorbereiding en de uitvoering van het beleggingsbeleid en het beheer van de beleggingen. Rol bestuur en beleggingscommissie in beleggingsproces
Het bestuur is eindverantwoordelijk voor het gehele beleggingsproces, en neemt beslissingen van beleidsmatige en strategische aard. Deze beslissingen worden voorbereid door de beleggingsadviseur. Deze brengt beleggingsadviezen uit aan de beleggingscommissie. De beleggingscommissie bestaat uit bestuursleden die blijk hebben gegeven van deskundigheid op het gebied van beleggingen of financiële markten. Rapportage en verantwoording
De vermogensbeheerders brengen ieder kwartaal verslag uit aan het bestuur verslag over de wijze waarop het beleggingsplan wordt uitgevoerd en van de behaalde beleggingsresultaten en de gelopen risico’s. De beleggingscommissie en het bestuur leggen ieder jaar in de jaarrekening en het jaarverslag verantwoording af over het door hen gevoerde beheer van het pensioenvermogen en geven inzicht in de financiële toestand van het fonds. Om over onafhankelijke cijfers te beschikken, heeft het fonds beleggingsadministratie te voeren en de performances te berekenen.
ITS
aangesteld
om
de
Integraal financieel- en risicobeleid
Het fonds geeft op integrale wijze, met inachtneming van alle sturingsinstrumenten waarover het fonds beschikt, inhoud aan het financiële en risicobeleid van het fonds. Hierbij bestaat een functioneel onderscheid tussen sturing (ex ante risicomanagement), risk control en (intern) toezicht. In het kader van de sturing wordt het beleggingsbeleid periodiek, met een jaarlijkse update, in samenhang met de overige financiële sturingsinstrumenten geanalyseerd tegen de achtergrond van verschillende economische scenario’s. Belangrijk analyse-instrumenten hierbij zijn ALM-studies en haalbaarheidstoetsen waarbij ontwikkelingen in de beleggingen en verplichtingen in hun onderlinge samenhang worden beschouwd. Beleggingsplannen Het fonds maakt onderscheid tussen het strategisch (meerjaren) beleggingsplan en het jaarlijkse beleggingsplan (met normportefeuille). Het bestuur stelt de beleggingsplannen vast. Strategisch beleggingsplan
Het strategisch beleggingsplan neemt als uitgangspunt de relatie tussen de bezittingen en de verplichtingen van het fonds. Het bevat de belangrijkste beleggingskeuzes die het fonds moet maken, te weten: • de gewenste vermogenssamenstelling (‘strategische allocatie’) naar beleggingscategorieën. Het risicoprofiel van deze vermogenssamenstelling wordt geanalyseerd in het licht van alle rechten én verplichtingen op fondsniveau, zowel op korte als op lange termijn; • de rendementsdoelstelling per beleggingscategorie, tot uitdrukking gebracht in één of meer vergelijkingsmaatstaven (‘benchmarks’); • in hoeverre het fonds bereid is de feitelijke beleggingsportefeuille (tijdelijk) te laten afwijken van de strategisch gewenste portefeuille; • het valutabeleid. Bij de samenstelling van het strategisch beleggingsbeleid, is het fonds uitgegaan van de resultaten uit
56
de meest actuele ALM studie. In 2014 en 2015 is een nieuwe ALM-studie in het kader van de overgang naar het nieuwe FTK uitgevoerd. Bij deze ALM-studie is uitgegaan van de strategische beleggingsmix zoals opgenomen in het beleggingsplan 2015. De details van deze beleggingsmix zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van deze Abtn. Jaarlijks beleggingsplan Het jaarlijkse beleggingsplan met de normportefeuille zet uiteen op welke wijze het fonds in het desbetreffende jaar uitvoering zal geven aan het strategisch beleggingsplan. Deskundigheid Het fonds draagt er zorg voor dat het in alle fasen van het beleggingsproces beschikt over de deskundigheid die vereist is voor: • een optimaal beleggingsresultaat; • een professioneel beheer van de beleggingen; en • de beheersing van de aan beleggingen verbonden risico’s. Scheiding van belangen Bij de uitvoering van het beleggingsplan wordt gewaakt voor belangenverstrengeling. Met het oog daarop is het bestuur gebonden aan een gedragscode. Jaarlijks verklaart elk bestuurslid: • een gedragscode van het fonds te hebben ontvangen en van de inhoud daarvan te hebben kennisgenomen: • dat de gedragscode van het fonds op hem van toepassing is; • dat hij het bepaalde in de gedragscode van het fonds zal naleven en de verplichtingen uit hoofde van die regeling zal nakomen; • ervan op de hoogte te zijn dat niet naleving van een of meer bepalingen van de gedragscode van het fonds kan leiden tot sancties, deze sancties kunnen variëren van een waarschuwing tot ontheffing van het bestuurslidmaatschap, onverlet een eventuele eis tot schadevergoeding en het doen van aangifte bij de justitiële autoriteiten; • dat de gedragscode van het fonds op hem van toepassing blijft tot zes maanden na de datum met ingang waarvan betrokkene niet meer behoort tot de in hoofdstuk III genoemde doelgroep van de gedragscode van het fonds Markt-, krediet- en operationeel risico Voor de generieke sturing van het mismatchrisico zijn de ‘exposures’ naar de strategische assets in de beleggingsportefeuille van groot belang. Specifieke sturing op marktrisico’s vindt plaats met behulp van onder andere standaarddeviatie, tracking error en ‘value at risk’ (VAR) methodieken. Voor kredietrisico’s wordt gewerkt met exposure limieten en credit ratings. Voor de beheersing van operationele risico’s is een aantal maatregelen geïmplementeerd.
III
Uitvoering
“Prudent person” Bij de uitvoering van het beleggingsplan staat de “prudent person”-regel centraal. De “prudent person” regel rust op de volgende pijlers: • deskundig vermogensbeheer; • de activa worden belegd in het belang van de (gewezen) deelnemers; • de activa worden zodanig belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel wordt gewaarborgd; dit betekent dat het risico- en rendementsprofiel van de totale portefeuille steeds afgestemd moet zijn op de verplichtingenstructuur van het fonds, en dat de beleggingen voldoende moeten zijn gespreid (diversificatie). Beleggingsvnjheid Het fonds beoordeelt elke belegging zuiver op grond van risico- en rendementsoverwegingen. Volgens de “prudent person”-regel is daarbij op voorhand geen enkele afzonderlijke beleggingscategorie, 57
beleggingsinstrument of beleggingstechniek uit te sluiten, omdat steeds wordt gekeken naar het effect van de belegging op de totale portefeuille in relatie tot de verplichtingenstructuur. Het fonds wil als belegger noch anderszins een zodanige verantwoordelijkheid aanvaarden voor een ondernemingsactiviteit dat daaruit een niet beoogde verplichting tot additionele vermogensverstrekking kan voortvloeien. Uitbesteding De beleggingen ter uitvoering van het beleggingsplan komen tot stand via uitbesteding aan derden die daartoe door het fonds zijn gecontracteerd. Op deze wijze wordt optimaal gebruik gemaakt van de beschikbare deskundigheid, schaalvoordelen en flexibiliteit. De selectie van vermogensbeheerders en de beoordeling van hun prestaties vinden plaats op basis van objectieve criteria. De gemaakte afwegingen en de daarbij gehanteerde argumenten blijken uit een systematisch opgebouwd selectie- en evaluatiedossier. Voorts beschikt het fonds over afdoende controlemechanismen om uitbestedingsrisico’s te beheersen. Kosten Bij de uitvoering van het beleggingsplan maakt het fonds geen andere kosten dan die welke redelijk en proportioneel zijn in relatie tot de omvang en de samenstelling van het belegd vermogen en de doelstellingen van het pensioenfonds. Waardering De beleggingen worden gewaardeerd tegen actuele waarde, aangepast met de daaraan toewijsbare vorderingen, schulden, transitoria en liquide middelen. Indien mogelijk wordt de beurswaarde als actuele waarde gehanteerd. ITS zorgt voor een onafhankelijke waardering van die beleggingen waar dat mogelijk is. Grenzen aan beieggingsvrijheid Het fonds werkt uiteraard niet mee aan een beleggingstransactie die bijvoorbeeld op grond van het internationale recht, verboden is. Voorts onthoudt het fonds zich van een belegging: • indien daardoor strafbare of moreel verwerpelijke gedragingen worden bevorderd; • indien de belegging zo zij zou worden verricht in onmiddellijk verband staat met een schending van mensenrechten of fundamentele vrijheden. -
-
Daarnaast sluit het fonds beleggingen in controversiële wapens en clustermunitie uit. Verder wordt via F&C reo een engagement beleid gevoerd om beleidsveranderingen bij bedrijven te bewerkstelligen. Verantwoording Het fonds is zich bewust van de maatschappelijke rol die het als belegger vervult. Die rol dwingt het fonds tot grote zorgvuldigheid in zijn handelen. Het fonds is te allen tijde bereid verantwoording af te leggen over zijn beleggingsgedrag.
58
Bijlage C Financieel crisisplan Wanneer is er sprake van een crisis? Om vast te kunnen stellen of sprake is van een crisissituatie, onderscheidt het bestuur de volgende kritieke situaties: a. b. c. d. e.
De actuele dekkingsgraad op maandbasis daalt of dreigt te dalen met meer dan 5%; De beleidsdekkingsgraad daalt of dreigt te dalen onder het niveau van het vereist vermogen; Herstel naar het vereist vermogen is niet meer mogelijk zonder aanvullende maatregelen of korten; De beleidsdekkingsgraad raakt of dreigt onder het niveau van het minimaal vereist vermogen te raken; Herstel naar het niveau van het minimaal vereist vermogen is niet meer mogelijk zonder aanvullende maatregelen of korten;
In bovengenoemde gevallen zullen de voorzitter, de loco voorzitter en de uitvoerende bestuursleden van het fonds vaststellen of er sprake is van een crisissituatie. Als er op grond van een recente evaluatie van het herstelplan of ALM studie voldoende potentieel aanwezig is om binnen de wettelijke termijnen te herstellen, dan vindt het bestuur dat er geen sprake is van een crisis.
Bij welke dekkingsgraad kan Bpf Meubel er zonder korten niet meer uitkomen? Binnen het nieuwe FTK zijn twee verschillende vormen van kortingen mogelijk: • Kortingen die noodzakelijk zijn om te borgen dat de beleidsdekkingsgraad aan het einde van de (wettelijke) hersteltermijn minimaal gelijk is aan het vereist vermogen behorende bij de strategische beleggingsmix; • Kortingen die noodzakelijk zijn om te borgen dat het fonds niet langer dan 5 jaar achtereen zich in een situatie bevindt dat de beleidsdekkingsgraad én waarbij de actuele dekkingsgraad op het laatste meetmoment lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. Vandaar dat in eerst instantie voor deze beide situaties de kritische dekkingsgraden 8 voor verschillende niveaus van marktrente en verwacht rendement zijn berekend, waarbij voor de betrokken situatie op basis van het huidige beleid het fonds nog net in staat is te herstellen. Vervolgens is de kritische dekkingsgraad bepaald als de maximale dekkingsgraad voor de verschillende niveaus van marktrente en verwacht rendement voor een van de twee hiervoor aangegeven situaties, waarbij het fonds zonder aanvullende maatregelen of korten nog net hersteld. Dit leidt tot de volgende tabel met kritische dekkingsg raden: Wijzigiging rente -2%
-i%
0%
i%
-2%
99.4%
99,9%
102,4%
107,9%
115.1%
-1%
94,9%
95,5%
97,1%
99,4%
103,4%
0%
90,8%
91,3%
92,9%
95,2%
98,0%
1%
87,0%
87,5%
89,0%
91,3%
94,0%
2%
83,1%
83.7%
85.2%
87.4%
90.1%
2%
Wijziging Verwacht Rendement
Bovenstaande tabel geeft aan dat als de dekkingsgraad ultimo boekjaar 2014, naar analogie van het herstelplan 2015, gelijk zou zijn geweest aan 92,9% het fonds op basis van het bestaande beleid zonder aanvullende maatregelen en kortingen de dekkingsgraad nog net zou kunnen herstellen. In dit geval gaat het dan om een herstel binnen een periode van 5 jaar naar het minimaal vereist vermogen. 8
Indien geen herstel op basis van het huidige beleid mogelijk is. is geen dekkingsgraad opgenomen.
59
Welke maatregelen staan ter beschikking? De volgende tabel geeft alle mogelijke crisismaatregelen weer. In beginsel zullen de maatregelen tijdelijk worden ingezet. Maatregel
Belanghebbenden
Effectiviteit op financiële positie
Beleggingsbeleid aanpassen
n.v.t.
n.v.t.
Toeslagbeleid aanpassen
Deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en andere aanspraakgerechtigden
Laag bij een relatief slechte financiële situatie. Hoog bij een (relatief) goede financiële situatie
bestuur
Premie verhogen
Deelnemers en werkgevers
Effect op beleidsdekkingsgraad (BDG) 2026 is vergelijkbaar met de wijziging van de premie. Hogere of lagere premie leidt niet tot wijziqing toeslaqen.
Het bestuur voor reguliere premie. Sociale partners voor feitelijke premie.
Versoberen reqelinq opbouwpercentage
Deelnemers
Beperkt in termen van BDG op lange termijn (2026). Naast effect op de BDG ook een beperkt effect op cumulatieve toeslag Nihil omdat niet alleen de aanspraken worden verlaagd, maar dit ook gepaard gaat met een lagere premie Nihil omdat niet alleen de aanspraken worden verlaagd, maar dit ook gepaard gaat met een lagere premie. Daarnaast heeft deze verlaging alleen effect voor deelnemers met een salaris hoger dan het nieuwe maximum. Nihil, omdat vanaf 2012 het nabestaandenpensioen al volledig op risicobasis is. Nihil, omdat vanaf 1-1-2015 de pensioenrichtleeftijd is verhoogd van 65 jaar naar 67 jaar.
Sociale partners
Hoog; dekkingsgraad op moment van korten stijgt ongeveer met een gelijk percentage als de korting.
bestuur
-
-
franchise
Deelnemers
maximum pensioengevend salaris
Deelnemers
nabestaandenpensioen op risicobasis
Deel nemers
-
-
-
pensioenrichtleeftijd
Pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen korten
Deelnemers
Deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en andere aanspraakgerechtigden
Beslissings bevoegdheid bestuur
Sociale partners
Sociale partners
Sociale partners
Sociale partners
Hoe realistisch is de inzet van die maatregelen? Het aanpassen van het beleggingsbeleid is zeer goed mogelijk. Dit geldt ook voor het verlagen van de toeslagen voor deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden. Dit is immers staand beleid en volledig de bevoegdheid van het bestuur. Verhoging van de premie is afhankelijk van de omstandigheden in de branche en het
60
draagvlak voor premieverhoging bij Sociale partners. Dit geldt eveneens voor het versoberen van de regeling, waarbij het bestuur het verhogen van de franchise en de maximering van de pensioengrondsiag op tijdelijke basis niet realistisch acht gezien veranderingen in de solidariteit of de complexe gevolgen voor administratie en communicatie. Het bestuur heeft tot slot de bevoegdheid om de uitkeringen en aanspraken te korten, waarmee dit een realistische noodmaatregel is.
Wat is het financiële effect van de maatregelen? Een indicatie van de effecten staan in de tabel met een overzicht van de beschikbare maatregelen. Voor een nadere indicatie verwijzen wij graag naar de uitkomsten in hoofdstuk 3. Het bestuur heeft besloten tot de volgende prioritering: a. Als de dekkingsgraad op maandbasis met meer dan 5% daalt of dreigt te dalen, dan zal het bestuur: • het beleggingsbeleid aanpassen als hier aanleiding toe is. b.
Als de beleidsdekkingsgraad daalt of dreigt te dalen onder het niveau van het vereist vermogen, zal het bestuur: • het beleggingsbeleid aanpassen als hier aanleiding toe is; • deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en andere aanspraakgerechtigden geen toeslagen verlenen als daar aanleiding toe is; • een herstelplan opstellen.
c.
Als herstel naar her vereist vermogen niet meer mogelijk is zonder aanvullende maatregelen of korten, zal het bestuur: • deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en andere aanspraakgerechtigden geen toeslagen verlenen; • sociale partners de effecten van een (tijdelijke) verhoging van de premie en een (tijdelijke) versobering van de regeling aangeven en sociale partners verzoeken een besluit hierover te nemen; • besluiten tot korten van de aanspraken en uitkeringen, als herstel dan nog niet gehaald kan worden. Het bestuur kan besluiten gedifferentieerd te korten. Dit besluit is afhankelijk van de bijdrage aan het herstel die de verschillende stakeholders al hebben gedaan.
d.
Als de beleidsdekkingsgraad raakt of dreigt onder het niveau van het minimaal vereist vermogen te raken, zal het bestuur: • deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en andere aanspraakgerechtigden geen toeslagen verlenen; • het beleggingsbeleid aanpassen als daar aanleiding toe is; • sociale partners indien noodzakelijk de effecten van een (tijdelijke) verhoging van de premie en een (tijdelijke) versobering van de regeling aangeven en sociale partners verzoeken een besluit hierover te nemen;
e.
Als herstel naar het minimaal vereist vermogen niet meer mogelijk is zonder aanvullende maatregelen of korten, zal het bestuur: • deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en andere aanspraakgerechtigden geen toeslagen verlenen; • sociale partners de effecten van een (tijdelijke) verhoging van de premie en een (tijdelijke) versobering van de regeling aangeven en sociale partners verzoeken een besluit hierover te nemen; • besluiten tot korten van de aanspraken en uitkeringen, als herstel dan nog niet gehaald kan worden. Het bestuur kan besluiten gedifferentieerd te korten. Dit besluit is afhankelijk van de bijdrage aan het herstel die de verschillende stakeholders al hebben gedaan.
61
Op welke wijze wordt rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging? Deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en andere aanspraakgerechtigden krijgen als eerste te maken met het effect van een crisis. Zij krijgen geen toeslagen meer. Dit beïnvloedt hun koopkracht in de loop van de tijd negatief. Aanvullend wordt een bijdrage aan Sociale partners (werkgevers en deelnemers) gevraagd door de premie te verhogen. Dit beïnvloedt de koopkracht voor deelnemers negatief en zorgt voor een stijging van de loonkosten voor de werkgevers en leidt daardoor mogelijk tot verlies van werkgelegenheid binnen de branche. Daarna zullen de deelnemers bijdragen in herstel in de vorm van versobering van de regeling in de vorm van een lagere pensioenopbouw. Dit beïnvloedt hun pensioenaanspraken in de toekomst. Als het nodig is om te korten, dan zal het bestuur alle bovenstaande inspanningen meenemen om tot een zo evenwichtig mogelijke verdeling van korting van pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken te komen tussen de verschillende stakeholders.
Hoe en wanneer wordt met de belanghebbende gecommuniceerd in een crisissituatie? Het is zaak om de crisis zo snel mogelijk onder controle te krijgen en de rust te bewaren. Daarbij is het van belang dat het crisisteam proactief communiceert over het probleem en de maatregelen die het fonds gaat nemen om dit op te lossen. Een ander aspect is het tegengaan van negatieve beeldvorming door te reageren op onjuiste beeldvorming in de media en online. Het is belangrijk dat deze beeldvorming voortdurend wordt gemonitord zodat het crisisteam daar snel op kan reageren en voortdurend de juiste feiten worden weergegeven. Het crisisteam bepaalt welke communicatiemiddelen er intern en extern ingezet worden. De eindverantwoordelijkheid voor de goedkeuring van de inhoud wordt gedragen door de voorzitter en loco voorzitter. Voorzitter en loco voorzitter zien er tevens op toe dat met het bestuur op het geëigende moment wordt overlegd en dat het Verantwoordingsorgaan tijdig wordt geïnformeerd en waar nodig advies kan uitbrengen. Intern: • Berichtgeving via e-mail en/of intranet(ten) • Berichtgeving via folder/flyer • Bijeenkomst voor medewerkers Extern: • Persconferentie/persbericht • Interviews (TV, radio, overige pers) • Berichtgeving op de website • E-mail berichten versturen • Mailing (hard copy) versturen • Het Klant Contact Center en werkgeversorganisaties en vakbonden informeren (door middel van een script/draaiboek en een lijst van veel gestelde vragen en antwoorden) • Speciaal telefoonnummer openen of (gedeelte van de) website inrichten over dit onderwerp • Bijeenkomst voor belanghebbenden
Afhankelijk van de omvang van de crisis maakt het crisisteam een keuze welke doelgroepen er geïnformeerd moeten worden. Hierbij woerden de volgende doelgroepen onderkend. Doelgroepen intern: • Bestuur • Bestuurlijke commissie(s) • Verantwoordingsorgaan
62
Doelgroepen extern: • Deelnemers • Pensioengerechtigden • Werkgevers • Gewezen deelnemers • Andere aanspraakgerechtigden • Vakbonden/vakorganisaties • Werkgeversorganisatie • Directie Syntrus Achmea Pensioenbeheer (SAP) • Medewerkers SAP • Toezichthouders (AFM/DNB) • Pensioenfederatie • Ingeval van vermoeden van strafrechtelijke feiten: politie • Pers
Hoe werkt het besluitvormingsproces? Wanneer de situatie als crisissituatie is bestempeld, is de voorzitter verantwoordelijk voor het direct bijeenroepen van het crisisteam. Het crisisteam bestaat uit: • de voorzitter en de loco voorzitter • de beide uitvoerende bestuursleden • de senior bestuursadviseur van Syntrus Achmea Pensioenbeheer • de adviseurs van het fonds • proceseigenaar van het betreffende proces • afhankelijk van de situatie en de dientengevolge benodigde kennis en ervaring: • functionarissen die belast zijn met de uitvoering van een crisisplan; • functionarissen uit de lijn (van SAP en/of SEI); • functionarissen uit de staf (van SAP en/of SEI). Indien deze personen niet aanwezig (kunnen) zijn, wordt zo snel mogelijk hun vervanger ingeschakeld. De senior bestuursadviseur draagt zorg voor het organiseren en verslaglegging. De senior bestuursadviseur zorgt er verder voor dat het voltallige bestuur (en het verantwoordingsorgaan) op de hoogte blijft van het verloop van de crisis en de gekozen aanpak. Hiertoe kunnen de gebruikelijke communicatiemiddelen worden ingezet die gelden tussen het bestuur en de andere betrokken partijen zoals: e-mail, telefoon en dergelijke. De bestuursadviseur informeert in elk geval de directie van de uitvoeringsorganisatie. Het crisisteam adviseert het bestuur over de mogelijk op korte termijn te nemen (nood)maatregelen. Het bestuur dient, nadat zij de door het crisisteam is geadviseerd, op zo kort mogelijke termijn te besluiten of zij het advies van het crisisteam opvolgt. Door het bestuur wordt bepaald op welke wijze op advies van het crisisteam genomen besluiten worden doorgeleid naar het verantwoordingsorgaan ter advisering conform wat hiervoor is vastgelegd in de statuten en het reglement van het verantwoordingsorgaan. Besluiten over verhoging van de premie worden in overleg met sociale partners genomen. Versobering van de regeling kan alleen worden besloten door sociale partners. Het bestuur zal sociale partners vragen om besluitvorming en hierover adviseren. Mochten sociale partners niet tijdig een besluit kunnen nemen, dan is het bestuur gehouden om haar verantwoordelijkheid te nemen, desnoods via een voorlopige maatregel.
Hoe wordt de jaarlijkse toetsing van het crisisplan vormgegeven? Jaarlijks zal het bestuur het crisisplan evalueren en zo nodig aanpassen nadat een nieuwe evaluatie van het herstelplan beschikbaar is.
63
Bijlage D Klokkenluiders- en incidentenregeling Klokkenluiders- en incidentenregeling Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Meubelindustrie en de Meubileringsbedrijven Inleiding De klokkenluiders- en incidentenregeling bevat een procedure voor interne en externe meldingen van (potentiële) misstanden, incidenten en/of onregelmatigheden en de afhandeling daarvan. De regeling bevat waarborgen voor de bescherming van de verbonden persoon, de melder, die te goeder trouw melding maakt van (potentiële) misstanden.
Regelgeving Met deze regeling geeft Stichting Bednjfstakpensioenfonds voor de Meubelindustrie en de Meubileringsbedrijven (hierna te noemen: het Fonds) uitvoering aan de vereisten van de Wet op het financieel toezicht Vft), de Pensioenwet, het Besluit Financieel toetsingskader pensioenfondsen (Besluit FTK) en de Code 9 De Pensioenwet schrijft voor dat een pensioenfonds zijn organisatie zodanig inricht dat deze Pensioenfondsen. een beheerste en integere bedrijfsvoering waarborgt. Misstanden en incidenten kunnen een gevaar vormen voor de beheersing en de integriteit van de bedrijfsvoering. Het is van groot belang dat misstanden en incidenten kunnen worden gemeld en dat deze zorgvuldig worden vastgelegd en afgehandeld. In het Besluit FTK en de bijbehorende toelichting is dit nader uitgewerkt. Het Besluit FTK stelt dat pensioenfondsen een systematische analyse moeten maken van integriteitrisico’s en dat aan de hand van de analyse een integriteitsbeleid moeten worden vastgesteld en uitvoering aan dit beleid dient te worden gegeven. Deze klokkenluiders- en incidentenregeling is onderdeel van het integriteitsbeleid van het Fonds.
Samenhang interne regelingen Er bestaat binnen het Fonds ook een gedragscode. Ook in deze gedragscode zijn gedragsnormen opgenomen. Deze conflicteren niet met deze regeling en zijn eveneens van toepassing. Indien het belang van het Fonds, van derden of de bescherming van de eigen positie van de Verbonden Persoon dit vraagt (bijvoorbeeld omdat hij vreest dat een melding nadelige gevolgen kan hebben voor zijn positie of indien aan een eerdere melding geen gevolg is gegeven), doet de Verbonden Persoon bij de Compliance officer melding van een misstand, incident of onregelmatigheid conform de deze regeling. Het oordeel van de Verbonden Persoon dat een melding dient plaats te vinden conform deze regeling is daarbij doorslaggevend.
Inwerkingtreding Deze regeling is door het bestuur vastgesteld en treedt in werking op 1 juli 2015.
Beleid Artikel 1. Definities Onder Incident wordt verstaan: a. een gebeurtenis die een (ernstig) gevaar vormt voor de integere bedrijfsuitoefening van het Fonds, en/of b. een gebeurtenis waarbij directe of indirecte financiële schade kan ontstaan door ontoereikende of falende interne processen, verbonden personen of systemen of door externe gebeurtenissen, en/of
9
Voor meer informatie kunt u artikel 143 van de Pensioenwet raadplegen. de artikelen 18 en 19 van het Besluit FTK voor pensioenfondsen met de bijbehorende toelichting en de Code pensioenfondsen ingevoerd 1januari 2014.
c. d.
fraude, misleiding, bedrog, verduistering of diefstal door een of meer personen in zijn/hun hoedanigheid van Verbonden Persoon. onregelmatigheden van algemene, operationele en financiële aard.
Onder Incident wordt in ieder geval verstaan: een (dreigend) strafbaar feit; a. een (dreigende) schending van wet- en regelgeving; b. een (dreiging van) bewust onjuist informeren van publieke organen; c. d. een schending van binnen het Fonds geldende gedragsregels; e. (een dreiging van) het bewust achterhouden, vernietigen of manipuleren van informatie over deze feiten. Onder Misstand wordt verstaan een toestand die dringend verbetering behoeft. Compliance Officer
De externe functionaris die als Compliance Officer is benoemd.
Verbonden personen
a. een medewerker van het Fonds, onafhankelijk van de duur waarvoor of de juridische basis waarop hij werkzaam is; b. degene die voor het Fonds werkzaamheden verricht, maar niet bij het fonds in dienst is; c. andere (categorieën) personen die zijn aangewezen door het bestuur van het Fonds.
Melder
a. de Verbonden Persoon die melding doet van een Incident of Misstand binnen het Fonds; b. de persoon die anderszins betrokken is bij het Fonds, maar niet als Verbonden Persoon is aan te merken, die melding doet van een Incident of een Misstand binnen het Fonds.
Onderzoekscommissie
Een interne of externe onderzoekscommissie ter uitvoering van een onderzoek en de behandeling van een Incident. De voorzitter van het bestuur is verantwoordelijk voor het samenstellen van deze commissie. Een interne onderzoekscommissie bestaat uit ten minste drie onafhankelijke personen.
Toezichthouder
De Nederlandsche Bank (DNB).
Beheersing Artikel 2. Melden Incidenten en Misstanden 2.1. De melding wordt gedaan bij de Compliance Officer. De melding kan zowel schriftelijk, elektronisch als mondeling worden gedaan. Meldingen kunnen anoniem gedaan worden. Indien aanvullende informatie benodigd is in het belang van het onderzoek, kan de Melder worden verzocht zijn medewerking hieraan te verlenen. De Melder is hiertoe niet verplicht. 2.2.
De Compliance Officer stuurt een bevestiging aan de Melder dat hij de melding ontvangen heeft en stelt de voorzitter van het bestuur door middel van een afschrift van de vastlegging van de melding op de hoogte van (de melding van) het Incident of de Misstand en de datum waarop deze is gemeld.
2.3.
Meldingen worden vertrouwelijk behandeld. De (identificatie)gegevens van de Melder worden alleen bekendgemaakt wanneer daartoe een wettelijke verplichting bestaat. Hiertoe wordt gewerkt met een
geanonimiseerd zaaknummer’. Ook indien de Melder geen belang hecht aan anonimiteit zal zijn identiteit alleen dan worden vrijgegeven in communicatie, wanneer daartoe een wettelijke verplichting bestaat. 2.4.
Als de Verbonden Persoon vreest voor tegenmaatregelen of als een eerdere melding van hetzelfde Incident of dezelfde Misstand deze niet heeft weggenomen, bestaat de mogelijkheid om direct melding te doen aan de voorzitter van het bestuur.
2.5.
Als de voorzitter van het bestuur geen actie onderneemt, kan melding worden gedaan bij het Verantwoordingsorgaan of de loco voorzitter.
Artikel 3. Informatieverstrekking aan de Toezichthouder 3.1 Het Bestuur raadpleegt de Compliance Officer en informeert onverwijld de Toezichthouder over een Incident indien bijvoorbeeld: a. aangifte zal worden gedaan bij justitiële autoriteiten; b. het voortbestaan van het Fonds wordt bedreigd of zou kunnen worden bedreigd; c. er sprake is van een ernstige tekortkoming in de opzet en werking van de maatregelen ter bevordering of handhaving van een integere bedrijfsvoering door het Fonds; d. mede gelet op verwachte publiciteit, rekening behoort te worden gehouden met een ernstige mate van reputatieschade voor het Fonds; of e. de ernst, de omvang of de overige omstandigheden van het Incident in aanmerking genomen, de Toezichthouder in verband met haar toezichtstaak redelijkerwijs, of op basis van een wettelijke verplichting, behoort te worden geïnformeerd. 3.2 De informatie die aan de Toezichthouder wordt verstrekt, omvat in elk geval: a. de feiten en omstandigheden van het Incident; b. informatie over de functie, hoedanigheid en positie van degene of degenen die het Incident heeft of hebben bewerkstelligd; c. de maatregelen die naar aanleiding van het Incident zijn genomen. Artikel 4. Afhandelen Incidenten en Misstanden Incidenten 4.1 De Compliance Officer onderzoekt of de melding betrekking heeft op een Incident en of deze voldoende ernstig is om een verdergaand onderzoek in te stellen. Incidenten die als voldoende ernstig worden gekwalificeerd, worden afgehandeld door een onderzoekscommissie.
4.2
Het besluit over de wijze van afhandeling van Incidenten door de Compliance Officer en de gronden waarop het gebaseerd is, worden direct, doch uiterlijk binnen twee weken na de melding schriftelijk aan de Melder meegedeeld. Een afschrift van de toewijzing dan wel de afwijzing wordt gestuurd aan de voorzitter van het bestuur. Indien de melding betrekking heeft op de voorzitter van het bestuur, wordt het besluit gestuurd aan de loco voorzitter.
Misstanden 4.3 Het orgaan waar zich de Misstand heeft voorgedaan is zelf verantwoordelijk voor een adequate afhandeling hiervan. De voorzitter van het orgaan coördineert de afhandeling van de Misstand met eventuele ondersteuning van de Compliance Officer. 4.4
Het besluit over de wijze van afhandeling van Misstanden door het betreffende orgaan en de gronden waarop het gebaseerd is, worden door de Compliance Officer uiterlijk binnen vier weken na de melding schriftelijk aan de Melder meegedeeld. Een afschrift van de toewijzing dan wel de afwijzing wordt gestuurd aan de voorzitter van het bestuur. Indien de melding betrekking heeft op de voorzitter van het bestuur, wordt het besluit gestuurd aan de loco voorzitter.
Algemeen 4.5 Voor de afhandeling van het Incident of de Misstand worden maatregelen genomen die zijn gericht op het beheersen van het optredende risico, het bevestigen van geldende normen en het voorkomen van negatieve effecten zowel intern als extern om herhaling in de toekomst voorkomen. —
4.6
—
De Compliance Officer registreert meldingen op datum van ontvangst. Per melding wordt een dossier bijgehouden. Gedurende het verdere proces worden in het dossier relevante documenten opgenomen, zoals de communicatie tussen de verschillende partijen, de rapportages en de resultaten van eventueel onderzoek. Het dossier wordt in een beveiligde omgeving bewaard. Identificatiegegevens van de Melder worden op zodanige wijze bewaard dat alleen de Compliance Officer en (eventueel) de voorzitter van het bestuur en/of het betreffende orgaan toegang hebben tot deze gegevens. De Compliance Officer bewaakt de voortgang van het meldproces en de opvolging van acties.
Artikel 5. Rechtsbescherming 5.1. Een ieder die uit hoofde van deze regeling informatie verkrijgt over (de melding van) een Incident of een Misstand, betracht daarover uiterste geheimhouding tegenover derden, tenzij op basis van deze regeling of bij of krachtens de wet de bevoegdheid of de verplichting bestaat om die informatie aan een derde te verschaffen. 5.2. Het fonds draagt er zorg voor dat de Melder op geen enkele wijze in zijn positie bij het Fonds benadeeld wordt, voor zover te goeder trouw gehandeld is. Het Fonds draagt er zorg voor dat de Compliance Officer en de onderzoekscommissie op geen enkele 5.3. wijze in hun positie bij het Fonds benadeeld worden vanwege het uitoefenen van hun taken op grond van deze regeling. 5.4. De Melder die willens en wetens heeft deelgenomen aan of veroorzaker is van een Incident of een Misstand zal bij melding hiervan geen recht kunnen ontlenen aan de beschermingsregel zoals die geldt voor een te goeder trouw handelende Melder. 5.5. In geval van intrekking van de Misstand door de Melder vergewissen de Compliance Officer en de onderzoekscommissie zich ervan dat de intrekking niet onder invloed van dreigementen of door omkoping heeft plaatsgevonden.
Evaluatie Artikel 6. Rapportage De vertrouwenspersoon stelt jaarlijks een rapportage op voor het bestuur. Deze staat los van de reguliere compliance rapportage. In de rapportage wordt ook inzicht gegeven in het aantal Incidenten en Misstanden dat zich het betreffende jaar heeft voorgedaan en de aard daarvan. Tevens betreft de rapportage de voortgang van de afhandeling van eerder gemelde Incidenten en Misstanden en eventueel opgelegde sancties. De voorzitter van het bestuur is verantwoordelijk voor het toezien op de opvolging van de genomen acties door agendering van de voortgang van de afhandeling van het Incident in de vergadering van het bestuur. Algemeen Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden Voor kwesties waarin deze gedragscode niet voorziet, beslissen de voorzitter en de loco voorzitter van het bestuur gezamenlijk. Artikel 8 Inwerkingtreding Het bestuur kan deze regeling te allen tijde wijzigen. Jaarlijks wordt bezien of de klokkenluiders- en incidentenregeling geactualiseerd dient te worden.