Boudien de Vries
Stabiliteit in een periode van verandering: de huwelijksleeftijd van de Amsterdamse elite, 1811-1883
O p 6 april 1854 trouwde j o n k h e e r H e n d r i k Maurits Jacobus van L o o n met Louise Borski, een dochter uit een niet-adellijke, steenrijke bankiersfamilie. Toen het paar zich verloofde stond tout Amsterdam op zijn achterste benen. De Van L o o n s waren weliswaar niet zeer vermogend, maar wel aanzienlijk, terwijl de Borski's n o g niet helemaal geaccepteerd waren i n de Amsterdamse c o t e r i e ë n . V a n L e n n e p , de chroniqueur van de hoogste kringen i n de stad, merkte over deze verbintenis op: 'Aanvankelijk verzetten zich beide families, maar bij de Van Loons is het sinds 1800 een derde o f vierde huwelijk, waarbij het geld een rol speelt, en ze leggen zich bij het onvermijdelijke neer. E n waarom hebben de Borski's geaarzeld? O m d a t zij zich met al h u n miljoenen blijven beschouwen als burgermensen. (...) E n juist o m die reden is de amsterdamse samenleving verwonderd over dit huwelijk'. 1
Huwelijken tussen adel en niet-adel kwamen wel meer voor i n het 19e-eeuwse Nederland, maar waren toch zeldzaam genoeg o m i n 1854 de tongen van de Amsterdamse high society i n beweging te brengen. D e adellijke gasten waren licht gechoqueerd toen tijdens het trouwdej e u n e r ten huize van de vader van de b r u i d de wijnflessen zomaar op tafel kwamen, in plaats van karaffen. Maar zoals gezegd, m e n legde zich bij het onvermijdelijke neer. E r is echter n o g een ander aspect dat dit huwelijk opvallend maakt, en dat ons naar het onderwerp van dit artikel brengt: zowel b r u i d als bruidegom waren erg j o n g , Louise was 21 jaar, haar H e n d r i k een jaar ouder. G e m i d d e l d trouwden vrouwen uit de elite r o n d h u n 24e jaar, maar met name Hendriks huwelijksleeftijd week erg af van de i n zijn kringen gebruikelijke: m a n n e n uit de bovenlaag van de maatschappij huwden gewoonlijk pas r o n d h u n 30e. H e t huwelijk van H e n d r i k en Louise was daarmee een individuele variatie op een algemeen patroon. Overal in E u r o p a onderscheidde het huwelijkspatroon van de 19e-eeuwse elite zich duidelijk ten opzichte van dat van andere groepen i n de samenleving. M a n n e n hadden de neiging h u n huwelijk uit te stellen totdat ze over voldoende m i d d e l e n beschikten o m een eigen huishouden op te zetten, i n overeenstemming met de eisen die daaraan gesteld werden i n h u n milieu. O f ze wachtten met trouwen tot n a de voltooiing van h u n academische o f c o m m e r c i ë le opleiding. Voor vrouwen uit de bovenlaag golden dit soort overwegingen niet, vandaar dat het leeftijdsverschil tussen b r u i d en bruidegom bij de elite doorgaans veel groter was dan bij andere sociale groepen. 2
Van P o p p e l heeft i n zijn magistrale studie over het huwelijkspatroon in N e d e r l a n d aangetoond dat de huwelijksleeftijd na 1870 daalde, zowel voor mannen als voor vrouwen, en zowel voor de elite als voor de middengroepen en arbeiders. Maar ondanks deze algemene trend
1 2
22
FJ.E. van Lennep, tien weduwe aan de Amsterdamse beurs (Groningen 1972) 50-51. Zie bijvoorbeeld: Leonore Davidoff en Catharine Hall, Family for tunes. Men and women of the English middle class 17801850 (Londen 1992) 323; Josef Ehmer, Familienslruktur und Arbeilsorganisation im fnihindustrkUen Wien (München 1980) 112-114; Peter Kriedtc, FineStcull am seidenen Faden. Haushall, Hausindustrie und soziale Bauegungin Krefeld in der Mille des 19. Jahrhunderts (Göttingen 1992) 180 en 187-190; Katherine A. Lynch, 'The European marriage pattern in the cities: variations on a theme by Hajnal', Journal of'Family History 16 (1991) 79-96, aldaar 86 en 89; Frans van Poppel, Trouwen in Nederland. Feu hislorisch-demograjisehe sludie van de 19e en vroeg-20e eeuw (Wageningen 1992) 128-129 en 149-152.
Stabiliteit i n een periode van verandering
verdwenen sociale en regionale verschillen vooralsnog niet. Wat betreft de maatschappelijke bovenlaag doet deze ontwikkeling zich ook elders i n E u r o p a onmiskenbaar voor, zij het dat de conclusies van het buitenlandse onderzoek soms op een wel erg mager aantal waarnemingen zijn gebaseerd. Kriedte onderzocht bijvoorbeeld 21 'elitehuwelijken' op een totaal van 557, E h m e r bestudeerde 1521 huwelijken, waarvan er maar 67 b i n n e n de toplaag plaatsvonden. Dit is op zichzelf wel begrijpelijk, omdat veel demografisch onderzoek gebaseerd is op steekproeven die de totale bevolking betreffen, waarvan de elite vanzelfsprekend slechts een gering percentage uitmaakt. Dit artikel betreft het verslag van een onderzoek naar huwelijksleeftijden bij 1022 Amsterdamse huwelijken, gesloten i n de periode 1811-1883, voornamelijk i n de hoogste sociale groepen. Dit aantal is voldoende o m te k u n n e n vaststellen of het huwelijkspatroon van de elite differentiaties vertoont naar beroep, sociale status en, tenslotte, geboorteplaats. B o v e n d i e n staan de verzamelde gegevens toe te bepalen o f de algemene daling van de huwelijksleeftijd in het laatste kwart van de 19e eeuw ook de Amsterdamse high society heeft geraakt. De gegevens aan de hand waarvan deze vragen beantwoord k u n n e n worden, heb ik verwerkt in een aantal tabellen. In het navolgende zal uitgebreid op deze verschillende vragen en de bijbehorende tabellen worden ingegaan. De Amsterdamse gegevens zijn verzameld i n het kader van mijn onderzoek naar de sociale structuur van de hoofdstad i n de 19e eeuw. D i t onderzoek is voornamelijk gebaseerd op steekproeven uit de kiezerslijsten, met name die van 1854 en 1884. Deze lijsten bevatten de namen van degenen die voldoende belasting betaalden o m voor het kiesrecht i n aanmerking te k o m e n . Ze geven onder andere per kiezer het bedrag aan personele belasting dat hij betaalde. Deze belasting is een goede indicator voor de sociale status van de kiezers: degenen die meer dan ƒ 1 0 0 aan personele belasting betaalden, ongeveer de helft van het electoraat, behoorden tot de elite. D i t waren de gegoede burgers, de welgestelde kooplieden, effectenmakelaars, commissionairs, rechters en advocaten, hogere ambtenaren en, niet te vergeten, de leisure class, de renteniers. De adel is vanzelfsprekend ook tot deze toplaag te rekenen, maar vormde i n het door en door burgerlijke Amsterdam een kwantitatief verwaarloosbaar element. Ongeveer 30 procent van het electoraat behoorde tot een sociale laag tussen de gegoede en kleine burgerij i n . D i t waren vooral kleinhandelaren, betere winkeliers en ambachtsbazen met een paar knechts, die tussen de / 5 0 en ƒ 1 0 0 aan personele belasting betaalden. De rest van het electoraat kwam uit een kleinburgerlijk milieu. Deze kiezers waren wederom ambachtsbaas, winkelier o f kleinhandelaar, verder bestond deze groep uit wat tappers, slijters en een enkele kantoorbediende o f boekhouder. Zij betaalden m i n d e r dan jbO aan personele belasting. H o e lager op de sociale ladder, des te kleiner werd de kans o m het stemrecht te verwerven, omdat naast personele belasting ook andere belastingen meetelden. H e t Amsterdamse electoraat bestond dus voornamelijk uit een m i x van leden van de elite en de hogere middengroepen, en kan daarmee als interessant uitgangspunt dienen voor een studie naar het huwelijkspatroon van de sociale toplaag. Dit huwelijkspatroon blijft immers meestal onderbelicht i n studies die de totale bevolking betreffen. 3
De twee steekproeven uit de kiezerslijsten van 1854 en 1884 leverden i n totaal 1742 namen
3
Voor meer details over dit onderzoek en het functioneren van het kiesrecht: Boudien de Vries, Electoraal en elite, sociale structuur en sociale mobiliteit in Amsterdam 1850-1895 (Amsterdam 1986). Het hier gepresenteerde materiaal is, behalve tabel 7, niet eerder gepubliceerd, omdat in mijn studie over de Amsterdamse sociale structuur de huwelijksleeftijd een minder relevant element was. 2.">
B o u d i e n de Vries
van mannen op. Van 1022 van h e n is de huwelijksakte opgespoord. Deze akten geven onder meer de geboorteplaats en -datum van b r u i d en bruidegom en h u n beroep. De sociale status van de bruidegoms werd bepaald op basis van h u n beroep, dan wel h u n aanslag i n de personele belasting. H e t vaststellen van de sociale status van bruiden was lastiger, omdat ze zelden een beroep uitoefenden en niet op de kiezerslijsten voorkomen. Ik heb ze ingedeeld naar de sociale groep van h u n echtgenoot, wat niet al te veel vertekening zal hebben opgeleverd, om4
dat de overgrote meerderheid van mannen en vrouwen b i n n e n de eigen groep huwde. In de bijlage geef ik nog enkele details over de bewerking van het materiaal.
De huwelijksleeftijd: chronologische ontwikkeling De huwelijken van de kiezers beslaan de periode vanaf de instelling van de burgerlijke stand in 1811 tot vlak vóór het tweede steekproefjaar, 1884. De verleiding is groot o m deze huwelijken i n te delen naar cohorten en per cohort de huwelijksleeftijd te berekenen. We krijgen dan een m o o i golvende beweging: eerst stijgt de huwelijksleeftijd, o m i n de j a r e n vijftig weer wat te dalen en daarna, n a 1870, de hoogste score te bereiken. Deze golfbeweging wordt echter niet veroorzaakt door veranderingen i n de huwelijksleeftijd, maar door de aard van het bronnenmateriaal. We hebben namelijk de huwelijken opgespoord van degenen die i n 1854, respectievelijk 1884 tot het electoraat behoorden. Logischerwijze betekent dit dat de cohorten 1811-1819 en 1820-29 een lage huwelijksleeftijd zullen vertonen. Immers, hoe jonger iemand i n de j a r e n tien en twintig trouwde, des te groter was de kans dat hij n o g i n leven was i n 1854. Daarna bereikt de huwelijksleeftijd realistischer waarden, maar i n de cohort 1850-59 en i n mindere mate in de cohort 1860-69 speelt eenzelfde d e m p e n d effect een r o l . Beter is het daarom de huwelijksleeftijd van degenen die tussen 1841 e n 1853 huwden, te vergelijken met degenen die i n de periode 1871-1883 een huwelijk sloten (tabel 1). Tabel 1. periode
1841-1853 1871-1883
Gemiddelde huwelijksleeftijd electoraat 1854 en 1884 mannen
vrouwen
n
29,1 29,6
25,7 25,7
156 188
Er is in tabel 1 geen opvallende ontwikkeling te constateren: voor mannen stijgt de huwelijksleeftijd iets, voor vrouwen blijft zij exact op hetzelfde niveau. Dit wijkt niet al te zeer af van hetgeen V a n Poppel heeft vastgesteld voor Den Haag, waar de huwelijksleeftijd van mannen en vrouwen uit de elite en middengroepen iets daalde - m i n d e r dan é é n jaar - in de periode 1870-1882. A l l e e n voor Haagse beambten en intellectuelen was een 'echte' daling te constateren, maar ook die bedraagt niet meer dan é é n jaar. V a n Poppels cijfers over Delft hebben betrekking op een langere periode, namelijk tot 1911, maar o o k hier was de daling van de leeftijd bij het eerste huwelijk bescheiden. Deze relatieve stabiliteit manifesteerde zich niet 5
4 5
Ibidem, hoofdstuk 3. Overigens was van te veel bruiden de vader ten tijde van het huwelijk reeds overleden, zodat het niet mogelijk was de sociale status van vrouwen af te leiden uit die van hun vader. Van Poppel, Trouwen in Nederland, 176-182.
2 1
Stabiliteit i n een periode van verandering
voor lagere sociale groepen. D e huwelijksleeftijd van ongeschoolde arbeiders daalde bijvoorbeeld n a 1870 aanzienlijk. D o o r de periode 1811-1870 met die van 1870-1911 te vergelijken, k o n V a n P o p p e l een daling van de huwelijksleeftijd aantonen voor alle sociale groepen en regio's. H i j schreef dit toe aan de stijging van de levensstandaard en de grotere werkgelegenheid ten gevolge van de economische groei i n het laatste kwart van de 19e en begin van de 20e eeuw. Helaas bestaan er geen Amsterdamse gegevens die betrekking hebben op de gemiddelde huwelijksleeftijd gedurende de hele 19e eeuw, laat staan dat we iets zouden weten over de leeftijd waarop er i n afzonderlijke sociale groepen werd gehuwd. Maar uit de gegevens die we wél hebben, blijkt zonneklaar dat er na 1870 vooral een stijging was van het aantal mannen en vrouwen dat v ó ó r het 25e levensjaar i n het huwelijk trad. Aangezien uit tabel 1 valt op te maken dat dit fenomeen zich beslist niet voordeed onder de hogere standen, moet dit wel betekenen dat i n Amsterdam, net als i n D e n Haag, het vooral de lagere sociale groepen waren die vroeger huwden. B
Dat er onder de gegoede burgers en hogere middengroepen vóór 1884 n o g maar weinig neiging bestond o m vroeger te trouwen, is niet zo verrassend. Deze groep h a d al een hoog i n komen, en de toename van de algemene welvaart vormde dus nauwelijks een stimulans o m eerder te trouwen, omdat deze welvaartsstijging haar toch al comfortabele positie niet meer dan marginaal b e ï n v l o e d d e . H e t kan zelfs zo zijn dat de economische ontwikkeling speciaal voor deze groep de huwelijksleeftijd eerder deed stijgen dan dalen, wegens het steeds grotere belang dat aan professionele training werd gehecht. Aangezien mannen verondersteld werden h u n huwelijk uit te stellen tot n a de afronding van h u n academische opleiding o f h u n c o m m e r c i ë l e leertijd, zou dit de lichte stijging van de mannelijke huwelijksleeftijd uit tabel 1 k u n n e n verklaren. Dit neemt niet weg, dat zich voor de Amsterdamse elite eveneens een daling van de huwelijksleeftijd kan hebben voorgedaan, maar dat deze pas later inzette. Zo daalde de huwelijksleeftijd van hoge e m p l o y é s i n A r n h e m ook pas n a 1890. 7
8
De betrekkelijke stabiliteit wat betreft de gemiddelde huwelijksleeftijd kan ook worden toegeschreven aan de bestendigheid i n de sociale verhoudingen i n de top van maatschappelijke piramide. D e economische expansie h a d de hogere standen omstreeks 1880 nog maar weinig beïnvloed. E r waren i n deze kringen weinig nouveaux niches doorgedrongen, die mogelijk een andere opvatting koesterden over de sociaal gezien wenselijke huwelijksleeftijd. De Amsterdamse top bestond voor het overgrote deel n o g immer uit groothandelaren, bankiers, effectenmakelaars en renteniers, kortom, de commercieel-fïnanciële elite die al eeuwenlang de toon aangaf. Wanneer we de gemiddelde huwelijksleeftijd op basis van alle huwelijken over de periode 1811-1883 berekenen, blijkt die voor mannen 27,7 te zijn, voor vrouwen 24,8. Zoals te verwachten, zijn deze cijfers lager dan die voor de twee korte perioden die voorafgaan aan de steekproefjaren (zie tabel 1). H e t hierboven beschreven dempende effect op de huwelijksleeftijd is voor mannen dus anderhalf tot twee jaar en voor vrouwen ongeveer é é n jaar. Dit is een complicatie bij vergelijking met andere steden, maar als het gaat o m het bepalen van verschillen binnen het Amsterdamse electoraat, is deze vertekening niet van essentieel belang.
6
Statistische mededeeling no. 103. De bevolking van Amsterdam deel TV. Statistische studie over huwelijk, echtscheiding, geboorte, vestiging en vertrek ( A m s t e r d a m 1 9 3 6 ) 19.
'
Z i e o o k L y n c h , ' T h e E u r o p e a n marriage pattern', 89.
8
V a n P o p p e l , Trouwen in Nederland, 1 8 4 .
2.-.
B o u d i e n de Vries
Sociale differentiatie in de huwelijksleeftijd H e t electoraat vormde geen homogene sociale groep, maar een mengeling van elite, hogere middengroepen en kleine burgerij. De sociale status van de gehuwde kiezers uit tabel 2 heeft betrekking op de steekproefjaren 1854 en 1884, en niet op de j a r e n waarin ze trouwden, omdat daarover de gegevens ontbreken. D i t roept de vraag op of dit de uitkomsten niet vertekent: mensen worden ingedeeld naar een sociale positie die zij later (in 1854 o f 1884) hadden, niet die op het moment van h u n huwelijk. Toch is dit geen al te groot bezwaar. In de 19e eeuw was de sociale mobiliteit gering. Slechts een enkeling lukte het o m vanuit een lagere stand op te k l i m m e n naar hogere echelons. B i n n e n het electoraat zelf was wel sprake van enige stijging, niet o f nauwelijks van daling. Tabel 2.
Gemiddelde huwelijksleeftijd per sociale groep
sociale groep kleine burgerij hogere middengroepen elite
mannen
vrouwen
n
26,3 27,9 28,0
25,1 24,9 24,9
190 329 503
Tabel 2 laat een patroon zien dat ook uit ander onderzoek naar voren komt: de huwelijksleeftijd van mannen stijgt met de sociale status, die van vrouwen blijft tamelijk stabiel. De scheidslijn ligt niet zozeer tussen elite en niet-elite, maar tussen kleine burgerij en hogere middengroepen. D i t verschil is niet alleen een kwestie van het al dan niet v o l t o o i e n van een opleiding, maar ook van geld. De meer welgestelde groepen hechtten er sterk aan dat een j o n g stel zich een levensstijl kon veroorloven overeenkomstig h u n sociale status. Belangrijk was een grote en gerieflijke woning voor de obligate diners en theevisites, genoeg ruimte en geld voor minstens twee inwonende dienstboden, en voldoende middelen o m eventuele kinderen een adequate opvoeding te geven. E e n i n k o m e n waarvan een vrijgezel comfortabel kon leven en dat ruimschoots voldoende was o m zijn sociale status op te houden, k o n volstrekt ontoereikend zijn o m een gezin te onderhouden. Een man die r o n d zijn 30e trouwde had meer k u n n e n sparen dan een bruidegom van 22 jaar, en was daardoor een geschiktere huwelijkskandidaat i n de ogen van de ouders van de b r u i d . 9
Rekening h o u d e n d met het dempende effect dat de aard van het bronnenmateriaal veroorzaakt, lopen de Amsterdamse cijfers m i n o f meer i n de pas met die van andere steden i n West-Nederland. V o o r Delft en Rotterdam was de huwelijksleeftijd van mannen uit de grote burgerij ongeveer 30 jaar, D e n Haag zat daar wat boven. Voor vrouwen is het verschil groter: in Delft, Den Haag en Rotterdam lag de gemiddelde huwelijksleeftijd op ongeveer 27 jaar, terwijl dat voor Amsterdam een jaar lager l a g . D i t laatste wordt mogelijk veroorzaakt door de i n vergelijking met andere steden relatief grote joodse component i n de Amsterdamse samenleving. V o o r het Amsterdamse electoraat was dit aandeel ongeveer 15 procent. B e k e n d is dat joodse vrouwen vaak op zeer jeugdige leeftijd huwden. Dit kan de wat lagere gemiddelde hu10
9 J.A. Banks, Prosprrilx and parenlhood. .4 sludy iif jamily planning among the Viclmian middle dassen (Londen 1954) 46-47. 10 Van Poppel, Trouwen in Nederland, 150. 26
Stabiliteit i n een periode van verandering
welijksleeftijd van vrouwen veroorzaken." M a n n e n uit de kleine burgerij trouwden i n Delft, D e n Haag en Rotterdam zo r o n d h u n 27e levensjaar, voor vrouwen lag dat een jaar lager. De Amsterdamse cijfers zijn voor de vrouwen ongeveer hetzelfde, maar de Amsterdamse bruidegoms lijken iets ouder te zijn (wederom rekening h o u d e n d met de te lage waarde uit tabel 2). De verklaring hiervoor ligt voor de hand: juist deze mensen uit een kleinburgerlijk milieu die tot het electoraat behoorden waren a-typisch. Het was de bovenlaag van deze sociale groep, veelal bestaand uit eigenaars van kleine bedrijfjes, en deze groep zal, net als de grote burgerij, de voorrang gegeven hebben aan het opbouwen van een stevige maatschappelijke positie, o m daarna pas i n het huwelijk te treden. Voor een deel van de 1022 huwelijken beschikken we over nauwkeuriger informatie betreffende de sociale positie van het bruidspaar op het moment van het huwelijk zelf.
12
Gedu-
rende de hele 19e eeuw was het trouwen i n principe gratis, maar voor een extra bedrag k o n men een fraaiere trouwkamer huren. In registers werd genoteerd wie dit deed. E r waren drie klassen: namelijk van ƒ 4 , ƒ 1 6 en ƒ 5 0 . Omstreeks 1850 trouwde ongeveer de helft van alle echtparen op de gratis dag. Omstreeks 1880 was dit gedaald tot ongeveer eenderde, ten gevolge van de stijgende levensstandaard, waardoor zelfs een deel van de arbeiders zich k o n veroorloven iets te besteden aan de ceremonie op het stadhuis. De leden van de kleine burgerij trouwden doorgaans i n de derde klasse ( ƒ 4 ) , de hogere middengroepen en het grootste deel van de gegoede burgerij betaalden ƒ 1 6 . Slechts een zeer klein deel van de bruidsparen, m i n d e r dan é é n procent, betaalde het forse bedrag van ƒ 5 0 . Dit was weggelegd voor de absolute toplaag i n de Amsterdamse samenleving. De trouwgeldregisters zijn bewaard gebleven voor de periode tussen 1853 en 1872, en de 327 huwelijken van de Amsterdamse kiezers die i n deze periode zijn gesloten, k u n n e n we indelen naar trouwgeldklasse (tabel 3). Tabel 3.
Gemiddelde huwelijksleeftijd naar trouwgeldklasse
trouwgeldklasse gratis ƒ 4 ƒ16 ƒ50
mannen
vrouwen
n
26,1 27,1 28,5 28,2
25,0 25,1 25,1 23,1
30 110 165 22
Er is een duidelijke tendens waarneembaar: de huwelijksleeftijd van mannen stijgt met de trouwgeldklasse, behalve voor de allerhoogste klasse; die van vrouwen is stabiel, behalve - wederom - v o o r de hoogste klasse. Deze 'super-elite' stimuleerde kennelijk haar dochters j o n g te trouwen. E e n mogelijke verklaring is dat puissant rijke families, meer n o g dan andere sociale groepen, het huwelijk beschouwden als een belangrijke factor i n het bevestigen en continueren van de maatschappelijke verhoudingen. D o o r onderlinge huwelijken versterkte de elite het netwerk van sociale relaties, waarin het voor nieuwkomers moeilijk was door te dringen. H e t b e h o u d van kapitaal b i n n e n de eigen kring was zodoende gewaarborgd, aangezien via het huwelijk de transmissie van materieel bezit van de ene generatie op de andere plaatsvond. In de praktijk betekende dit dat dochters van zeer welgestelde ouders geen bijster ruime
11 Herman Diederiks, Em stad in verval. Amsterdam omstreeks 1800 (Meppel 1982) 93-94. 12 Zie ook De Vries, Electoraal en elite, 75-78. 27
B o u d i e n de Vries
keus hadden op de huwelijksmarkt. H e t aantal kandidaten was absoluut gezien gering. Zeer vermogende ouders zullen maar al te graag hebben toegestemd i n een huwelijk van h u n j o n ge dochter met een geschikte man, uit angst dat ze wellicht zou overschieten. Zonder dat de huwelijken direct gearrangeerd werden, zorgden ouders er wél voor dat geschikte j o n g e l u i elkaar k o n d e n ontmoeten. De balavonden van de vermaarde, zeer exclusieve en besloten sociëteit Het Casino waren z o ' n gelegenheid waar toekomstige huwelijkspartners elkaar op de dansvloer konden ontmoeten. In 1860 waren er slechts 80 families l i d van dit chique gezelschap, wat een goede indruk geeft van het geringe aantal mensen aan de top van de sociale piramide.
13
Louise Borski en H e n d r i k van L o o n , die met h u n huwelijk enige deining veroorzaakten
i n de Amsterdamse beau monde, behoorden ook tot deze kleine toplaag. H e n d r i k was dus - zoals eerder opgemerkt - beduidend jonger dan gebruikelijk i n zijn kringen. Zijn familieleden aarzelden wat over dit huwelijk, misschien omdat Louise niet van adel was, maar wellicht ook omdat ze H e n d r i k met zijn 22 jaar wat jong vonden o m te trouwen. Tabel 4.
Verschil i n huwelijksleeftijd (mannen ten opzichte van vrouwen) i n procenten per
sociale groep pb
1
2
3
4
5
50 /50-99 >/100 totaal
n
8,4 7,6 8,3
34,2 30,0 32,0
21,0 36,2 39,0
25,3 16,1 15,7
11,1 6,1 5,0
190 329 503
8,1
33,1
34,7
17,6
6,5
1022
Verklaring der kolommen: pb = personele belasting 1 = man en vrouw even oud 2 = man 1 t / m 4 jaar ouder dan vrouw 3 = man meer dan 4 jaar ouder dan vrouw 4 = vrouw 1 t / m 4 jaar ouder dan man 5 = vrouw meer dan 4 jaar ouder dan man
De gemiddelde huwelijksleeftijden versluieren de verschillen die bestaan tussen de huwelijksleeftijd van mannen en die van vrouwen. O o k i n dit opzicht is een interessante, zelfs markante differentiatie naar sociale groep te bespeuren (tabel 4). O n d e r de kleine burgerij is i n bijna 40 procent van de huwelijken de b r u i d ouder dan haar toekomstige echtgenoot, terwijl dit bij de gegoede burgerij maar é é n op de vijf bruiden betreft. Precies omgekeerd ligt deze verh o u d i n g bij de huwelijken, waarbij de bruidegom aanzienlijk ouder is dan de bruid. Voor de maatschappelijke elite geldt dit voor 39 procent van de huwelijken, tegen slechts 21 procent bij de kleine burgerij. De percentages waarbij de man even o u d is als de vrouw of iets ouder ontlopen elkaar per sociale groep niet veel. Dit per sociale groep v a r i ë r e n d verschil in de leeftijd van b r u i d en bruidegom is ook elders in E u r o p a geconstateerd. De bruidegoms uit de kleine burgerij huwden relatief j o n g , en relatief vaak met een vrouw die ouder was dan zijzelf. Iets oudere vrouwen waren aantrekkelijk 14
13 Ibidem, 88. 14 Davidoff en Hall, Family fortunes, 323 en 468; Ehmer, Familienslrukhir. 112-114; Kriedte, Fine Slailt, 187-190; Lynch 'The European marriage paltcrn', 86 en 89; Van Poppel, Trouwen in Nederland, 160-164. 28
Stabiliteit i n een periode van verandering
Afb. 1. Amsterdams bruidspaar, eind 19e eeuw. Collectie Prentenkabinet, Kunsthistorisch Instituut, Leiden. 29
B o u d i e n de Vries
als huwelijkspartner omdat ze wat hadden k u n n e n sparen of ervaren genoeg waren o m een huishouden te bestieren, waarin personeel van het eigen bedrijfje of de winkel meezat aan tafel of inwoonde. A a n de top van de sociale piramide stelden mannen veelal h u n huwelijk uit totdat ze een zelfstandige sociale positie hadden verworven. Dit gold niet alleen voor degenen met een langdurige opleiding, zoals medici, notarissen en rechters, maar ook voor de zonen van kooplieden, fabrikanten en bankiers, die eerst in het bedrijf van h u n vader een grondige o p l e i d i n g kregen alvorens enige zelfstandigheid te verwerven. Deze welgestelde groep k o n dan, zo tegen de 30 jaar oud, n o g rustig een keuze maken op de huwelijksmarkt. E e n aanmerkelijk leeftijdsverschil tussen b r u i d en bruidegom deed zich hier dan ook frequenter voor dan bij andere sociale groepen. De inbreng van spaargeld o f arbeidskracht van de zijde van de vrouw i n het huwelijk was voor deze sociale groep niet relevant. De geopperde verklaringen voor leeftijdsverschillen tussen bruidegoms en bruiden worden bevestigd door een berekening van de gemiddelde huwelijksleeftijd naar beroepsgroep (tabel 5). Niet alle huwelijken zijn i n deze berekening betrokken, omdat een aantal beroepen óf weinig voorkwam, óf moeilijk i n te delen was. Tabel 5.
Gemiddelde huwelijksleeftijd naar beroep
beroep werklieden ambachtslieden hoofdarbeiders renteniers winkeliers bankiers kooplieden fabrikanten vrije beroepen
mannen
vrouwen
n
25,0 26,4 26,6 27,1 27,3 27,7 28,5 29,8 30,7
25,2 24,9 25,6 23,4 24,7 24,1 24,5 24,2 25,1
48 228 60 93 58 28 308 21 91
Naarmate mannen een langdurige o p l e i d i n g moeten volgen, i n het vaderlijk bedrijf o f aan de universiteit, stijgt de huwelijksleeftijd. De hoogste gemiddelde huwelijksleeftijd doet zich dan ook voor bij mannen met een vrij beroep (inclusief hoge ambtenaren), die een academische opleiding hadden genoten. F o k k e m a constateerde iets dergelijks voor een groep van 27 medici die tussen 1845 en 1894 i n Amsterdam h u w d e n . De gemiddelde huwelijksleeftijd van de mannen uit deze groep was 31, van de vrouwen 24. 13
O m d a t over het geheel genomen de huwelijksleeftijd van vrouwen tamelijk stabiel is, wordt met de stijging van de huwelijksleeftijd van mannen het leeftijdsverschil tussen de gehuwden groter. De enige uitschieter bij de huwelijksleeftijd van vrouwen betreft de categorie renteniers. O o k dit past i n een eerder geconstateerd patroon: de bruidegoms die bij h u n huwelijk opgaven geen beroep te hebben, behoorden tot de leisure class, de meest welgestelde Amsterdammers, die over het algemeen een jonge vrouw huwden.
15 Anita Fokkema, Sociaal-economische verandering en demografische structuur le Amsterdam in de 19e eeuw (doctoraalscriptie, Universiteit van Utrecht 1981) 123. ,",()
Stabiliteit i n een periode van verandering
Immigranten en autochtonen Immigranten i n stedelijke samenlevingen trouwden m i n d e r vaak dan de autochtone bevol1
king en als ze trouwden, gebeurde dit op een hogere leeftijd. '' D i t wordt vooral toegeschreven aan de lagere sociale status van immigranten. Zij moesten gemiddeld meer tijd investeren o m de m i d d e l e n te vergaren die n o d i g waren voor een zelfstandig huishouden, dan de ingezetenen van de stad zelf. Eveneens kostte het tijd o m een netwerk op te bouwen waarin m e n een p o t e n t i ë l e huwelijkskandidaat k o n treffen. H e t is daarom interessant o m te onderzoeken of de immigrantenstatus van een kiezer of zijn vrouw invloed heeft op zijn of haar huwelijksleeftijd. E r kleven echter enige brontechnische problemen aan het vaststellen van de omvang van de immigratie. We zijn niet ingelicht over de woonplaats van bruidegom o f b r u i d ten tijde van het huwelijk, alleen over de geboorteplaats. De immigratie kan dus al op zeer jonge leeftijd hebben plaatsgevonden en i n dat geval heeft de immigrant voldoende tijd gehad voor het opbouwen van een sociaal netwerk. De b r o n n e n laten echter niet toe o m een onderscheid te maken tussen vroege en recente immigratie. De differentiatie i n de huwelijksleeftijd die we k u n n e n constateren, is waarschijnlijk i n werkelijkheid geprononceerder, omdat b i n n e n de groep allochtonen de recente en m i n d e r recente immigranten niet zijn te onderscheiden. Tabel 6.
Procentuele verdeling van de huwelijken naar periode en geboorteplaats van man
en vrouw periode 1811-1829 1830-1849 1850-1869 1870-1883
1
2
3
4
n
65 65 62 57
15 18 18 24
12 11 13 14
8 6 7 5
168 339 318 197
Verklaring der k o l o m m e n : 1 = m a n e n v r o u w g e b o r e n te A m s t e r d a m 2 = m a n n i e t te A m s t e r d a m g e b o r e n , v r o u w w e l 3 = m a n w e l te A m s t e r d a m g e b o r e n , v r o u w n i e t 4 = m a n e n v r o u w n i e t te A m s t e r d a m g e b o r e n
In de eerste plaats moeten we de omvang van het aantal immigranten onder het electoraat vaststellen. In tabel 6 zijn de huwelijken opgesplitst naar tijdstip van het huwelijk en naar geboorteplaats van b r u i d en bruidegom. Sedert de j a r e n zeventig kwam de economische groei i n Amsterdam goed op gang, met als gevolg dat de stad aantrekkelijker werd voor immigranten. Natuurlijk bestond een groot deel van deze immigranten uit armoedzaaiers, maar ook de hogere standen werden m i n d e r 'Amsterdams'. E r was een aanmerkelijke stijging van het aantal niet i n Amsterdam geboren bruidegoms. 17
Verrassend is dat een markant verschil zichtbaar wordt wanneer we de gemiddelde huwe-
16 L y n c h , ' T h e E u r o p e a n m a r r i a g e p a t t e r n ' , 8 4 ; V a n P o p p e l , Trouwen
m Nederland,
192-196.
17 D i t w i l o v e r i g e n s n i e t z e g g e n d a t 7 0 p r o c e n t v a n a l l e k i e z e r s tc A m s t e r d a m h u w d e , m a a r d a t 7 0 p r o c e n t v a n a l l e k i e zers
die te Amsterdam
huwden, d a a r o o k g e b o r e n was. E r z i j n n a t u u r l i j k o o k g e h u w d e k i e z e r s d i e n i e t te A m s t e r d a m
zijn g e b o r e n e n elders zijn g e h u w d .
31
B o u d i e n de Vries
Tabel 7.
Gemiddelde huwelijksleeftijd naar geboorteplaats mannen
vrouwen
man en vrouw Asd man Asd, vrouw niet Asd man niet Asd, vrouw Asd man en vrouw niet Asd
27,1 28,4 28,7 28,9
24,3 26,1 24,7 26,4
gemiddeld
27,6
24,8
n 638 127 190 67 totaal
1022
lijksleeftijd naar geboorteplaats berekenen (tabel 7). Zowel van mannelijke als van vrouwelijke immigranten ligt de huwelijksleeftijd hoger dan die van de autochtone bevolking. De verschillen lopen op tot anderhalf a twee jaar. Deze immigranten, voor wie nauwelijks
financiële
belemmeringen o m een huwelijk aan te gaan bestonden, ondervonden wellicht wél sociale b a r r i è r e s - het ontbreken van een netwerk waarin men p o t e n t i ë l e huwelijkspartners kon tegenkomen - met als gevolg een stijging van de huwelijksleeftijd. A a n de andere kant geeft tabel 7 ó ó k aan, dat het voor mannen en vrouwen van buiten de stad geenszins onmogelijk was o m een Amsterdamse huwelijkspartner te veroveren. Maar de cijfers laten tegelijkertijd verschillen zien. G e ï m m i g r e e r d e bruiden die met een Amsterdamse man trouwden, deden dat relatief laat. H u n Amsterdamse bruidegoms waren daardoor ook niet meer zo j o n g , omdat er conventies bestonden over het leeftijdsverschil tussen man en vrouw. Amsterdamse bruiden trouwden jonger, of h u n bruidegom n u uit Amsterdam kwam o f niet.
Conclusie Tot diep i n de 19e eeuw vertoonde het huwelijkspatroon van de hogere sociale lagen in A m sterdam een opmerkelijke stabiliteit. E r werd laat getrouwd i n vergelijking met andere sociale groepen. Dit verschil werd des te markanter toen na 1870 de huwelijksleeftijd van groepen aan de voet van de sociale piramide ging dalen. H e t huwelijkspatroon van de hogere middengroepen en gegoede burgerij werd niet of nauwelijks b e ï n v l o e d door de stijging van de welvaart, terwijl de stabiliteit i n de sociale verhoudingen hen niet noopte tot herziening van h u n conventionele opvattingen over de juiste huwelijksleeftijd. De uitkomsten van dit onderzoek naar de huwelijksleeftijd van het 19e-eeuwse Amsterdamse electoraat maken het mogelijk nuances aan te brengen i n dit overigens stabiele patroon. H o e hoger de positie van de bruidegom i n de sociale h i ë r a r c h i e , hoe later hij trouwt en des te groter het verschil wordt i n huwelijksleeftijd tussen b r u i d en bruidegom. Dit laatste wordt versterkt door het verschijnsel dat vrouwen uit de allerhoogste kringen jonger trouwen dan bruiden uit de hogere middengroepen en 'gewone' elite. De allerrijksten k o n d e n slechts op een beperkte k r i n g terugvallen o m een geschikte huwelijkspartner uit te kiezen. Dit is er waarschijnlijk debet aan dat ouders h u n dochters niets i n de weg legden, misschien zelfs stimuleerden o m j o n g te trouwen. M a n n e n stelden h u n huwelijk uit wegens h u n (beroeps) opleid i n g . D i t geldt bij uitstek voor personen met een academische o p l e i d i n g , maar ook kooplieden en fabrikanten huwden later dan winkeliers en ambachtsbazen. E e n andere conclusie van dit onderzoek is dat ó ó k i n de hogere sociale lagen immigranten later trouwden 32
Stabiliteit i n een periode van verandering
dan autochtonen. De hogere huwelijksleeftijd van immigranten is dus niet alleen een kwestie van financiën, het ontbreken van een netwerk van verwanten en vrienden lijkt evenzeer van belang te zijn geweest. Halverwege de j a r e n tachtig van de 19e eeuw vertoonde het huwelijkspatroon van de elite en hogere middengroepen n o g steeds de traditionele trekken. In de decennia daarop zou echter ook deze groep de daling van de huwelijksleeftijd - op zichzelf een teken van diepgaande economische, sociale en culturele veranderingen - meemaken, zoals andere sociale groepen die al eerder hadden ervaren.
B o u d i e n de Vries
Bijlage In de periode 1851-1886 bestond i n N e d e r l a n d een censuskiesrecht, waarbij een belastingbedrag - de census - bepaalde of iemand kiesrecht verwierf. Niet vermeld i n de kieswet, maar vanzelfsprekend b i n n e n de toenmalige sociale verhoudingen was de voorwaarde dat een kiezer niet alleen aan de censusvereisten moest voldoen, maar tevens van het mannelijk geslacht moest zijn. De census was opgebouwd uit drie verschillende belastingsoorten, waarvan é é n , de personele belasting, een indicatie is voor iemands positie op de maatschappelijke ladder. De personele belasting werd geheven op uiterlijke tekenen van welstand, en het zijn juist deze uitingen van een bepaald welstandsniveau waarop de sociale h i ë r a r c h i e gebaseerd was. V a n de kiesgerechtigden werd jaarlijks per gemeente een lijst opgemaakt met onder andere een specificatie naar de drie belastingsoorten die samen de census vormden. Voor het onderzoek naar de sociale structuur van Amsterdam (zie noot 3) werd een steekproef genomen uit de kiezerslijsten van 1854 en 1884, waarop respectievelijk bijna 4000 en 5000 mannen vermeld stonden. De steekproef omvatte 752 resp. 990 personen. Voor zover deze kiezers i n Amsterdam zijn gehuwd, is de huwelijksakte van h u n eerste huwelijk opgespoord. Dit lukte voor respectievelijk 484 en 596 kiezers. In 58 gevallen betrof het hier eerste huwelijken die met een weduwe werden gesloten. Voor dit artikel zijn deze huwelijken buiten beschouwing gelaten, zodat we beschikken over i n totaal 1022 huwelijken. In mijn studie over de sociale structuur van Amsterdam zijn deze huwelijken wel i n de analyse betrokken, omdat het daar primair ging o m het huwelijkspatroon van de kiezers. De serie huwelijksakten van de burgerlijke stand begint i n 1811. De huwelijken van de kiezersvan 1854 beslaan de periode 1811-1853, met het accent op het tijdvak 1820-1850, die van de kiezers van 1884 betreffen de periode 1821-1883, maar de meeste van deze huwelijken zijn gesloten tussen 1850 en 1880. U i t deze huwelijksakten werd onder andere de volgende informatie verzameld: huwelijksleeftijd en geboorteplaats van b r u i d en bruidegom en beroep van de bruidegom. De kiezerslijsten geven, naast de naam van de kiezers, informatie over de personele belasting die werd betaald. De b r o n n e n voor alle bij het voorgaande artikel horende tabellen zijn dus de huwelijksakten van de burgerlijke stand en de kiezerslijsten. Tabel 3 is bovendien gebaseerd op de registers van trouwgelden, die i n Amsterdam een onderdeel zijn van de registers van burgerlijke stand. V o o r het berekenen van de gemiddelde huwelijksleeftijd is - net als i n het onderzoek van V a n P o p p e l - de leeftijd uit de akte overgenomen; dit betekent een gemiddelde onderschatting van de leeftijd van 0,5 jaar.