D E KRACHT VAN VERANDERING Bespreking van Brigitte Raskin, De taalgrens. Of wat de Belgen zowel verbindt als verdeelt Leuven, Davidsfonds Uitgeverij, 2012, 330 blz., € 27,50 [excl. € 10,- verzendkosten] door Piet Offermans
Tussen de Vlaming en de Waal Staan Bourgeois en Fransquillons En die lachen zich een breuk Om de taalmuur tussen ons [1] Brigitte Raskin woont naar eigen zeggen ‘in de gemeente Overijse, gehucht Maleizen, wijk Bakenbos, pal op de sinds 1962 vastgelegde taalgrens, in een straat die aan haar Vlaamse kant Hoeilaartsesteenweg heet en aan haar Waalse kant rue Pierre Van Dijck (‘Dank’), inderdaad een ‘bizarre Belgische toestand’. Het Nederlands van de schrijfster is behalve trefzeker, literair en humoristisch ook nogal Vlaams. Het boek gaat over Belgen, over wellicht hun langdurigste ruzie. En de grens die beschreven wordt ligt uitsluitend in België (op een klein stukje Frankrijk na). Allemaal redenen om er buiten België geen aandacht aan te besteden zou je denken. Het boek van Brigitte Raskin is één doorlopend argument voor het tegendeel. De taalgrens is geen puur Belgische aangelegenheid, ook al deelt hij dat land netjes doormidden, van west naar oost. België is een jonge natie, die in de korte tijd van haar bestaan (zo’n 180 jaar) een paar keer aan de rand van de afgrond heeft gestaan en die afgrond liep, indirect en een klein beetje, gelijk aan de taalgrens. Misschien leeft het land nog lang en gelukkig, maar het kan zomaar zijn langste tijd gehad hebben. Dat hangt af van de kracht van verandering. [2] In elk geval is de taalgrens minstens tien keer zo oud als België, is hij het meest westelijke deel van een taalgrens die door West- en Midden- Europa loopt en gaat hij dus menig volk aan. In elk geval de Nederlanders, en als de Fransen eindelijk gaan beseffen dat zij en hun taal niet het centrum van het heelal zijn, zou ook daar best wat van Raskins boek opgestoken kunnen worden. Bijvoorbeeld hoe het voelt door een economisch-politiek-culturele powertaal overvleugeld te worden. De Nederlanden, geschiedenis in een notendop Voor een goed begrip van de taalkwestie is een kort overzicht van de geschiedenis onontbeerlijk. In vogelvlucht dus. Het laagland langs de Noordzee heeft nogal wat benamingen gekregen, afhankelijk van wie er woonde en/of binnentrok. Vooral door de Romeinen kennen we ze. Niet bijzonder creatief, maar onmiskenbaar was de benaming ‘lage landen bij de zee’, of, wat dichter bij huis, ‘de nederlanden’. En door die nederlanden liep de taalgrens, de kloof die volgens Raskin veel meer is dan louter een taalgrens. Wij, Noord-Nederlanders, hebben er evengoed mee te maken. De taalgrens is ook van ons, zeker sinds de Bourgondische hertogen als graven van Vlaanderen steeds meer lage landen in hun bezit brachten als ‘Landen van herwaarts over’ (zie afbeelding volgende pagina). Karel de Stoute (1433-1477) completeerde de verzameling lage landen van zijn vader Philips de Goede. Zo bestond vanaf midden vijftiende eeuw van Groningen tot Picardië een staatkundige eenheid die ook al meer en meer ‘de Nederlanden’ werd genoemd. De Bourgondiërs hebben niet erg lang van hun erflanden kunnen profiteren. De soevereiniteitsaspiraties van Karel de Stoute voerden hem van het ene militaire avontuur naar het andere, en dat liep in 1477 bij Nancy slecht voor hem af. Door zijn dood verzwakte de centrale Bourgondische macht. Karels erfgenaam Maria was door het bezit van de
Nederlanden weliswaar rijk, maar tegelijk als vrouw en zonder leger vrijwel machteloos. Daar maakten haar landen graag gebruik van. Sommige verlieten het Bourgondische rijk, andere dwongen met het Groot Privilege (1477) aanzienlijke vrijheden af. De Franse koning profiteerde van het Bourgondische machtsvacuüm met de zoveelste poging het rijke graafschap Vlaanderen in te pikken. Dat dit niet lukte komt doordat er een verbintenis tussen het Bourgondische en het Habsburgse Huis tot stand kwam. Maria de Rijke huwde Maximiliaan van Oostenrijk; deze stuurde de Franse koning en de Nederlandse gewesten terug in hun hok, en de Habsburgers hadden nu voet aan grond in het Bourgondische Rijk. Troonopvolger Philips (1478-1506), bijgenaamd de Schone, groeide op in Brusssel en besteeg op zijn zestiende de troon der Nederlanden nadat zijn vader Maximiliaan tot Duits keizer was gekozen en naar Oostenrijk verhuisde. De Bourgondische Philips de Schone lachte een stralende toekomst toe: hij was al heer der Nederlanden, werd op zijn achttiende door het huwelijk met Johanna van Castilië toekomstig koning van centraal Spanje, en zou als zoon van Maximiliaan op den duur heer van Oostenrijk en keizer van het Heilige Roomse Rijk worden. Maar het noodlot besliste anders: net als zijn grootvader Karel en zijn moeder Maria haalde de dood hem op jonge leeftijd. Slechts 28 jaar oud stierf hij in het Castiliaanse Burgos onder mysterieuze omstandigheden. De mythe van de jarenlange zwerftocht van Johanna de Waanzinnige met het lijk van haar mooie man was geboren. Voor de toekomst van de Nederlanden werd de Spaanse oriëntatie van de Habsburgers doorslaggevend. Zo werd Philips zoon Karel (1500-1558), in de Nederlanden opgegroeid,
weliswaar heer van die landen, maar ook koning van Aragon en Castilië (de ‘coninck van Hispanje’. De kennis van dit stuk geschiedenis is hier in Noord-Nederland verplichte kost: het begin van de onafhankelijkheidsstrijd onder leiding van de Oranje-dynastie die na tachtig jaren oorlog uitmondde in de glorieuze Republiek en een Gouden Eeuw. Veel minder gemeengoed is dat de Opstand begon in de Zuidelijke Nederlanden, het politieke, maatschappelijke en religieuze verzet zich concentreerde in het Zuiden, en dat toen daar de militaire strijd uitzichtloos werd het vooral zuidelijke refugiés waren die het Noorden de krachtige impuls tot de Gouden Eeuw bezorgden. Te veel taal, te weinig land Brigitte Raskin volgt in haar boek de internationale geschiedenis van ‘België’, vanaf de vroege Germaanse stammentochten tot de stichting van België in 1830. En terecht, want alleen zo laat de taalgeschiedenis van het land zich verklaren. Een land, zou je kunnen zeggen, met te veel talen. Een vergelijkbare abnormaliteit komt aan bod in een ander boek over België uit 2012: België. Een geschiedenis zonder land van Rolf Falter [3]. Raskin en Falter beginnen beiden met Julius Caesar en analyseren de geschiedenis van hun land tot hier en nu. Hun conclusie: België heeft nooit de kans gehad uit te groeien tot een harmonische politieke, economische en culturele entiteit. Te veel talen, te weinig land.
Raskins beschrijving van achttien eeuwen geschiedenis van de Nederlanden moet in het kader van haar onderwerp uiteraard beknopt zijn, en ik vind het een knappe prestatie dat dit niet heeft geleid tot een relaas van geïsoleerde feiten. Enkele van haar thema’s zijn: hoe kwamen het Romaans en het Germaans met elkaar in botsing? Waarom en waar ontstond het front tussen beide? Welke politiek-economische oorzaken legden de taalgrens, met uitzondering van een stukje Noord-Frankrijk (Picardië), al heel vroeg vast – vroeger dan een leek als ik zou verwachten? Waarom gaat, als de stellingen betrokken zijn, en ondanks heftig Vlaams verzet (de Guldensporenslag 1302) dat deze landen politiek onafhankelijk hield, de Franse taalopmars gestaag door? Hoe kan de culturele erfenis van de op één na rijkste regio van Europa, de Vlaamse, Brabantse, Limburgse letterkunde, de polyfone Nederlandse scholen, de Vlaamse schilderkunst, hoe kan die in de eeuwen daarna zo onder het stof raken? Raskin
verklaart het beknopt maar met verve, en als we via de Spaanse tijd in de Oostenrijkse zijn beland, dan snapt de lezer: zó, als speelbal van de grootmachten, zo zijn deze fiere landen in de achterbuurt van de geschiedenis beland. Sociale grens Dat hierboven kort aandacht is geschonken aan de Bourgondische periode heeft vooral te maken met een van de fundamentele uitgangspunten in Raskins boek: de taalgrens is niet alleen een geografische scheiding, er is ook een sociale taalgrens en die is ‘alomtegenwoordig’, het is een taalbarrière tussen arm en rijk, ‘tussen de hogere klassen die Frans spraken en de lagere klassen die Fransonkundig waren (‘Welkom of bienvenue’, ongepagineerd). Die sociale scheiding was er vanaf het begin, maar is in de Bourgondische tijd nadrukkelijk geïnstitutionaliseerd. De strijd tussen de Zuid-Nederlandse gewesten en hun leenheer, eerst de Franse koning, later de hertog van Bourgondië, was een politiek-economisch gevecht. De landen, en dan met name de steden, verdedigden hardnekkig hun vrijheden, conditio sine qua non voor hun voorspoed. Philips de Goede (1396-1467) beslechtte de strijd in zijn voordeel. Hij vestigde een sterk centraal gezag over zijn landen en daarmee een overheersende positie voor het Frans. Onder de Spaanse Habsburgers en ook de Oostenrijkers was het Frans de bestuurstaal. Koning Willem I heeft in de hem gegeven vijftien jaren tussen 1815 en 1830 krachtige pogingen ondernomen om het Nederlands een plaats te geven in bestuur en overheid, maar het resultaat van zijn autoritair bewind versterkte de Zuidelijke afkeer tegen die taal van het protestantisme alleen maar. Gevolg: het koninkrijk België werd, ook om de eenheid te benadrukken, formeel een Frans, ééntalig land. Natuurlijk is de taal van het volk niet uitgeroeid, die bleef bestaan in het dialect van de gewone man. Een minderwaardig communicatiemiddel, waar de Walen geen probleem mee kregen, want die konden hun ‘Walsch’ gemakkelijk inruilen voor het verwante Frans, de officiële Belgische standaardtaal. En dus speelde de sociale taalgrens in Wallonië nauwelijks een rol, en werd Vlaanderen er hard door getroffen. Ook daar was de taal van bestuur, rechtspraak, economische structuur, onderwijs, kortom van de hele formele samenleving Frans. De Vlaamse Jan met de pet (‘oproerige laet’ bij Hendrik Conscience) moest maar zien dat hij zich in zijn eigen samenleving staande hield. [4] Zo verbreedde zich in Vlaanderen de kloof tussen de Vlaming die vooruit wilde komen en dus noodgedwongen verfranste en het gewone volk dat ‘fransonkundig’ bleef. Later, toen het verzet tegen zoveel flagrant onrecht zich begon te ontwikkelen, bleef een aanzienlijk deel van de ontwikkelde Vlamingen vasthouden aan zijn bevoorrechte positie en dus francofoon en francofiel. Gegeven de politieke en culturele scheidslijnen in Vlaanderen vond die fransgezindheid vooral onderdak in de antiklerikale liberale stroming ! de Bourgeois in het Belgisch liedje ! en de Vlaamse emancipatiestrijd (in elk geval aanvankelijk) in de katholieke beweging: Franskiljon tegenover Flamingant. Taal en macht Over dat gevecht voor behoud van bevoorrechting contra de Vlaamse emancipatiestrijd gaat het tweede deel van Raskins boek: anderhalve eeuw knokken voor gelijkberechtiging eindigt
voorlopig in een federatie van autonome landsdelen. Voor een goed begrip van die ontwikkeling, vooral voor de Nederlandse lezer, is het zinvol het door Raskin vastgestelde politieke en sociale karakter van de taalstrijd te benadrukken. Volgens haar was de taalgrens geen probleem totdat hij een machtsfactor werd. Het was en is niet simpelweg: Walen tegen Vlamingen, buren aan de taalgrens die elkaar toch wel verstaan ook al spreken ze een andere taal (vroeger: dialect). Toen de taalgrens eenmaal rechtens vastlag verplaatste de strijd zich naar die gebieden waar nog macht te halen respectievelijk te verdedigen was, en dan vooral naar Brussel, hoofdstad, randgemeenten en arrondissement. En verder valt op dat de strijd steeds politieker wordt. Vanaf 1860 was het een taalstrijd, toen werd het een cultuurstrijd, en nu is het allang een politieke machtsstrijd. Waar het echt om gaat, wordt nu onomwonden gezegd. Bart de Wever van de N-VA (Nieuw-Vlaamse Alliantie), het jongste format van het flamingantisme streeft niet naar een confederatie van zelfstandige Belgische naties om het Nederlands te promoten. Hij wil af van de transferconstructie tussen Vlaanderen en de rest (Wallonië en Brussel). Inzet is politieke macht, waar het eigenlijk vanaf het begin om ging. Om suprematie zegt de een, eerlijkheid zegt de ander. Hoe dan ook: om de centen, plat gezegd.
Belgische identiteit Het zou taaie kost kúnnen zijn, 200 bladzijden over 150 jaren Belgische hervormingen, tientallen wetsvoorstellen, ontwerpen, wetten, regelingen en regeringen. Maar het blijkt spannende lectuur vanwege de frappante inhoud en de ironische verteltrant. Typisch Belgisch noemt Raskin de politieke (koe-)handel en inderdaad, wie van buiten de huidige Belgische politiek een beetje probeert te volgen, heeft veel baat bij lezing van haar boek. Nederland kent politieke stromingen genoeg: de obligate (‘extreme’) flanken, progressief en conservatief,
religieus en atheïst, links en rechts. België ook. Maar er is één wezenlijk verschil. Nederland is een logisch geheel, België is dat niet. Hoe raar en onbeholpen ook bij ons vaak politiek bedreven wordt, hoeveel schande politici ook van elkaar spreken, hoe onstabiel regeringen dikwijls zijn, onze politiek wordt toch nooit als on-Nederlands ervaren. Wij zijn wie we zijn. Belgen zijn dat niet. Raskin komt als volgt tot dezelfde conclusie (pp. 284-285): de Nederlanden waren aan het begin van hun geschiedenis gedoemd om verschillende naties te bevatten, alleen al door hun Romaanse en Germaanse oorsprong. De loop van de geschiedenis dwong de Zuidelijke Nederlanden steeds meer naar een groepsidentiteit. De godsdienstige tegenstellingen in de zestiende eeuw en de politieke onderwerping aan het restauratieve en protestantse Nederland in 1815 drijven de Zuid-Nederlanders in elkaars armen. Ze zijn Belgen! Volgens Louis Vos [5] die Raskin in dezen met instemming aanhaalt, zijn de eerste flamingantische activisten hun taalstrijd begonnen ter versterking niet van de Vlaamse, maar van de Belgische identiteit. Die zou een synthese moeten zijn van Romaanse en Germaanse cultuurelementen, en dus moest het Germaanse Nederlands een volwaardige plaats krijgen in de Belgische identiteit. Maar de feiten van de Belgische geschiedenis achterhaalden deze eenheidsideologie. De vaak keiharde strijd van de gemeenschappen dreef ze uit elkaar. De Belgische natie verwaterde en de subnationale identiteiten werden steeds sterker, om te eindigen in een bovennationale staatkundige eenheid die twee volwassen naties ‘overkapt’. Op zijn Bels Logisch dat je dan op zijn Belgisch aan politiek doet. Er is verongelijkte onvrede aan Vlaamse kant. Flaminganten komen in actie en zetten politieke middelen in om hun volkstaal ‘niet alleen in keukens, stallen en fabrieken te laten opklinken, maar ook in rechtszalen en scholen’ (p. 132). Tussen 1870 en 1900 gaat het vooral om taalwetten. De procedure: activisme, wetsvoorstellen, tegenwerking, compromissen, verwaterde wetten. Toch was er vooruitgang. Rond de eeuwwisseling bepaalde de Gelijkheidswet (1898) dat de Nederlandse versie van wetten en Koninklijke Besluiten dezelfde rechtskracht had als de Franse tekst. In het belfort van Brugge luidden de feestklokken. In de eerste helft van de twintigste eeuw gaat de Vlaamse taalstrijd onverdroten voort. Want het Franstalige verzet gaf zich niet gewonnen en probeerde de uitvoering van de wetten zoveel mogelijk tegen te werken. Hoe meer Vlaams succes, hoe feller de tegenstand van Waalse zijde, maar evengoed van de Franskiljons, de verfranste Vlaamse bovenlaag die aan die taal zijn status ontleende. Toch was de Vlaamse emancipatiestrijd succesvol, zij het dat de twee wereldoorlogen er een zwarte schaduw over wierpen. In beide oorlogen werd België ! in de Eerste Wereldoorlog grotendeels ! bezet. Beide keren voerde de Duitse bezetter een Flamenpolitik die de Vlaamse positie sterk bevoordeelde. Veel flaminganten, onder wie bekende personen, trapten in de val, meest uit Vlaams opportunisme, maar ze werden na de oorlog als collaborateurs en landverraders beschouwd en berecht. Vooral de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft letterlijk een zwarte bladzijde toegevoegd aan het flamingantisme. Mijl- en hinderpalen Na de oorlog raakt desondanks de strijd voor gelijkberechtiging in een stroomversnelling. Mijlpaal: de wet die op 31 oktober 1962 de taalgrens wettelijk vastlegde. Vast op zijn Belgisch: tientallen jaren is gesleuteld aan grenscorrecties, enclaves en statuut-nuanceringen. Altijd strijd, en dan is het woord strijd hier soms letterlijk te nemen, getuige bijvoorbeeld de ‘battle om de Voerstreek’. Maar langzaamaan werd het landelijk stil en vredig aan de grens, in elk geval volgens Brigitte Raskin: ‘Maar geen vierdubbele grens belet de bewoners aan weerszijden van zo’n straat om in de beste verstandhouding elkaars buren te zijn en voorbeeldige twee- of meertalige landgenoten’ (p. 327). Wezenlijk in het streven naar taalgelijkheid was de gelijkberechtiging van het Vlaamse, dit is Nederlandstalige onderwijs. Dat is een lange mars door de instituties geworden, maar deze werd uiteindelijk bekroond met de splitsing van de universiteit van
Leuven. Er waren al Frans- en Nederlandstalige rijksuniversiteiten, maar de katholieke universiteit Leuven, midden in Vlaams gebied, was niet Nederlandstalig, wat de facto betekende dat ze Frans was. Uiteindelijk pikten studenten en (een aantal) docenten dat niet. Belgische oplossing: Leuven wordt niet Nederlandstalig maar de katholieke universiteit wordt gesplitst, dat wil zeggen de Katholieke Universiteit Leuven blijft in Leuven, en de Université Catholique de Louvain verhuist naar Wallonië, naar: Louvain-la-Neuve (inderdaad: nieuw). In 1968 werd Leuven dus Nederlandstalig op een manier die de Belgen waarschijnlijk heel gewoon vinden. Werk in uitvoering Nog belangrijker dan de wettelijke vaststelling van de taalgrens was de staatshervorming, die het unitaire België omvormde tot een federale staat (in 1970 begonnen, travaux). België was voortaan een Franse, Duitse en Nederlandse taalgemeenschap, nee, het waren er vier, want Brussel was een tweetalige taalgemeenschap. België werd geregionaliseerd, dus er waren twee gewesten, Vlaanderen en Wallonië. Nee, drie gewesten, want Brussel zou een apart gewest worden, eisten de Franstaligen, en ze kregen hun zin. En toen dat allemaal in kannen en kruiken was, toen barstte wat onze zuiderburen aan beide zijden van de taalgrens met de Franse term communautaire kwestie aanduiden pas goed los. Akkoorden, nieuwe akkoorden, regeringsvoorstellen, regeringswisselingen. Al veertig jaar lang en de oplossing (waarvan eigenlijk?) is er nog niet. Voorbeeldje? Er is een akkoord over het probleem Brussel, de hoofdstad, het gewest Brussel met zijn rand en faciliteitengemeenten (splitsing BHV = Brussel Halle Vilvoorde) en het arrondissement Brussel (het rechtsgebied). Dus is er nu volop ruzie over de taalverdeling van het gerechtelijk personeel. Op één punt zijn wellicht alle Belgische politici het eens: België is nooit af, hervorming is een permanent proces, werk in uitvoering. Wilt u dat enigszins doorgronden, lees dan dit boek. De kracht van verandering De taalgrens. Of wat de Belgen zowel verbindt als verdeelt is ook een leerzaam boek voor wie geïnteresseerd is in regionale conflicten in Europa. Dat zijn er nogal wat, en ze manifesteren zich steeds nadrukkelijker. Wellicht wordt dat gestimuleerd doordat de regio’s zonodig in het grote EU-hotel een kamer kunnen huren. Maar waar de Europese trein ook naar toe rijdt, het is minstens zo relevant om te weten waar de passagiers vandaan komen en waarom ze opgestapt zijn. België wordt wel eens Europa in het klein genoemd. Als dat ook maar een beetje klopt, dan is De taalgrens dubbel interessant, want dan geeft deze historische doorkijk op het ontstaan en de wederwaardigheden van een gespleten volk wellicht een beeld van de toekomst, van België en Europa. Kortom, een boek dat je wel kunt missen, maar eigenlijk toch moet hebben. Is er dan niets onaardigs over De taalgrens te melden? Nou, het had er wat aantrekkelijker kunnen uitzien. Vooral de kaders met een donkergrijze achtergrond ! die inhoudelijk nou juist zo grondig, informatief en toch vlot geschreven zijn ! benamen mij de lust tot lezen een weinig. De vette intertekstuele titels werken ook wat primitief. Het geheel
oogt als een voordelig middelbare school-boek. De uitstekende en ruim aanwezige kaarten maken weer veel goed. Voor Brigitte Raskin heeft het verhaal van België een ‘Open einde’. Het land raakt steeds meer gespleten en wat er aan samenhang overblijft tussen gewesten onderling en ten opzichte van de federale overheid is misschien het best te karakteriseren in die andere taal: bien étonné de se trouver ensemble. En de hoofdstad? Die is ‘nog hybrider dan België zelf’ (p. 326). Er is dus een permanente verandering gaande, maar wat zal het resultaat van de kracht van verandering zijn? Twee naties die tenslotte als goede buren gaan samenleven omdat ze eindelijk ieder een eigen huis hebben betrokken? Of bestaat er, zoals Raskin het noemt, toch een soort ‘belgitude, een eigenheid die de Belgen bindt en van anderen onderscheidt […] [die] niet zit ingebakken in België maar in zijn bewoners, misschien al van toen ze nog Belgae waren, of Franken of Gallo-Romeinen.’ (p. 327) Utopia, zou de Latijnminnende Bart de Wever zeggen. Lezer, lees en kies zelf.
Noten [1] Couplet uit Belgisch liedje van André Bialek in de bewerking van Paul Claes, opgenomen in besproken boek. [2] Leuze waarmee de Nieuw-Vlaamse Alliantie van Bart de Wever de gemeenteraadsverkiezingen van 2012 inging en won. [3] Rolf Falter (1958) is onder meer journalist bij het Belgisch dagblad De Standaard. Auteur van verschillende publicaties over politieke geschiedenis en actualiteit van België. In België. Een geschiedenis zonder land (De Bezige Bij, Amsterdam 2012) betoogt hij dat geschiedenis een aaneenschakeling van toevalligheden is, en het resultaat daarvan ook. België, zo stelt hij, is alleen maar ontstaan omdat Frankrijk en Engeland het na 150 jaar beu waren er voor te vechten. [4] Brigitte Raskin vermeldt het niet, maar op gezag van geboekstaafde getuigenissen van Vlaamse soldaten aan het IJzerfront herinner ik eraan dat er doden gevallen zijn omdat de Vlaamse soldaat de Franse bevelen van zijn meerderen (vaak Vlamingen!) niet kon (op)volgen. [5] Louis Vos (1945) is emeritus hoogleraar geschiedenis aan de KU Leuven, met als specialisaties De Vlaamse Beweging en Vlaams nationalisme. Vos is een graag geziene gast in tv-programma’s over Vlaamse, met name communautaire kwesties.
Afbeeldingen p. 2: ‘Bourgondisch gebied onder Philips de Goede, 15de eeuw’, uit besproken boek, p. 48. p. 3: Rogier van der Weyden (?), 1448, presentatie van de Chroniques de Hainaut aan Philip de Goede, uit: Maurits Smeyers, Flemish miniatures from the 8th to the mid-16th century. The medieval world on parchment (Davidsfonds, Leuven 1999), p. 288. p. 4: Omslag Amstel-pocket van Consciences De Leeuw van Vlaanderen, 1961, bewerkt door J.M. Devos. p. 5: Knipsel uit de NRC van 26 augustus 1983, bewaard in H.T. Colenbrander, De afscheiding van België (Meulenhoff, Amsterdam 1936). p. 7: ‘Brussel, de Vlaamse randgemeenten en het Brussels arrondissement (of de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde)’, uit besproken boek, p. 251.
© Piet Offermans en rabelais.nl, december 2012