Augustus 2014
Toeleiding naar zorg van minderjarige Amsterdamse kinderen naar aanleiding van een tijdelijk huisverbod in de periode 2009 - 2012
Auteur(s)
Menno Segeren GGD Amsterdam, Epidemiologie en Gezondheidsbevordering JBRA: Jeugdbescherming Regio Amsterdam
Inhoudsopgave
1. Inleiding
3
1.1 Het tijdelijk huisverbod
3
1.2 Het tijdelijk huisverbod in Amsterdam
4
1.3 Het huidige onderzoek
10
1.4 Onderzoeksvragen
11
2. Aanpak onderzoek
12
3. Resultaten
14
3.1 Registratiedata Vangnet team Jeugd
14
3.2 Steekproef: vragenlijsten Vangnet team Jeugd
17
Stroomschema THV-kinderen
22
3.3 Registratiedata BJAA
23
3.4 Steekproef: vragenlijsten BJAA
24
4. Conclusie
28
4.1 Beantwoording onderzoeksvragen
29
4.2 Wat valt op aan deze resultaten?
30
4.3 Kwalitatieve verdieping
31
Referenties
33
Bijlagen
34
Lijst met afkortingen
37
Begrippenlijst bij tabellen en stroomschema
38
1.
Inleiding
1.1
Het tijdelijk huisverbod
Evenals in Oostenrijk en Duitsland is in Nederland een wetsontwerp ontwikkeld met als doel dat “een persoon die een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen met wie deze een huishouden deelt tijdelijk een huisverbod kan worden opgelegd teneinde de veiligheid van deze personen te waarborgen en een periode te creëren waarin maatregelen genomen kunnen worden om de dreiging van huiselijk geweld te doen wegnemen.” (Koninkrijk der Nederlanden, 2008(a); Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2006-2007). Het doel hiervan was het verhogen van de veiligheid van de achterblijvers. Het huisverbod biedt een periode van relatieve rust waarin hulpverlening op gang zou moeten worden gebracht. Het wetsvoorstel was een ontwerp voor een bestuursrechtelijke maatregel als aanvulling op bestaande strafrechtelijke en civielrechtelijke maatregelen.
De wet Tijdelijk Huisverbod houdt het volgende in: in die gevallen waar de politie bij een huiselijk geweldsincident wordt betrokken maken zij een eerste inschatting van de situatie. Vervolgens waarschuwt de politie de burgemeester. In de praktijk gaat het dan om de Hulp Officier van Justitie (HOvJ; een politiebeambte). De HOvJ opereert onder mandaat van de burgemeester en kan, na het inschatten van de kans op herhaling van huiselijk geweld, besluiten een huisverbod op te leggen. Concreet betekent een huisverbod voor de persoon die dit opgelegd krijgt (de uithuisgeplaatste) dat hij of zij gedurende een aanvankelijke periode van 10 dagen de woning niet mag betreden, niet in de buurt van de woning mag komen en op geen enkele wijze contact mag maken met de personen die in de woning zijn achtergebleven (de achterblijvers). Overtreding van deze voorwaarden van het huisverbod is strafbaar. Betrokkenen kunnen, als zij het niet eens zijn met het huisverbod, om een voorlopige voorziening vragen (bezwaar maken). De rechter toetst dan binnen drie dagen of het Tijdelijk Huisverbod (THV) terecht is.
Tijdens de periode van het THV zal een hulpverleningstraject worden opgestart voor zowel de uithuisgeplaatste als de achterblijvers (inclusief eventuele kinderen). Indien daartoe reden wordt gezien kan het huisverbod worden verlengd tot een maximum van 28 dagen. In de praktijk zal dit met name gebeuren in die gevallen waar een acuut risico op herhaling van geweld aanwezig is en/of indien de uithuisgeplaatste niet bereid is om hulp en/of zorg te accepteren.
3
1.2
Het tijdelijk huisverbod in Amsterdam1
Sinds 1 maart 2009 wordt de Wet Tijdelijk Huisverbod (Koninkrijk der Nederlanden, 2008(b)) ook in Amsterdam uitgevoerd. De werkwijze is als volgt: de basispolitiezorg (BPZ) maakt een eerste inschatting of de betreffende situatie in aanmerking komt voor een THV. Voorwaarden hiervoor zijn: •
de persoon van wie de geweldsdreiging uitgaat is 18 jaar of ouder;
•
de betreffende persoon woont in huis of verblijft daar meer dan incidenteel;
•
de aanwezigheid van de betreffende persoon levert een ernstig en onmiddellijk gevaar (of sterk vermoeden hiervan) op voor de veiligheid van een of meer personen in de woning.
Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan schakelt de BPZ een Hulp Officier van Justitie in (HOvJ) en de afdeling Vangnet van de GGD Amsterdam. De HOvJ en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige (SPV) van Vangnet gaan op de melding af en spreken met de betrokkenen. Ook wordt informatie uit het registratiesysteem van de politie gebruikt voor het invullen van het landelijk gebruikte instrument ‘Risicotaxatie instrument huiselijk geweld’ (RIHG) in. De HOvJ besluit, op basis van de uitkomst van het RIHG, wel of geen THV op te leggen. Een besluit tot oplegging van een THV is altijd gemandateerd door de burgemeester van Amsterdam.
Als een THV wordt opgelegd betekent dit tevens dat hulpverlening in gang wordt gezet. De coördinatie over hulpverlening is belegd bij het Zorgcoördinatiepunt Tijdelijk Huisverbod (ZCP) waar nieuwe en lopende casussen worden besproken op het zogenaamde dagelijks casusoverleg (dat in ieder geval twee keer per week plaatsvindt). In dit ZCP zijn verschillende organisaties vertegenwoordigd: •
Blijfgroep: voorzitter van het ZCP;
•
Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG): valt onder de Blijfgroep, verzorgt de begeleiding van de achterblijver;
•
Inforsa: forensische psychiatrie (onderdeel van Arkin), verzorgt de begeleiding van de uithuisgeplaatste2;
•
GGD Vangnet: als eerste betrokken bij nieuwe THV’s en brengt nieuwe casussen in. Voorziet het ZCP van de eerste informatie over het incident en over de betrokkenen;
•
GGD Vangnet team Jeugd (VJ): Indien bij een THV minderjarige kinderen betrokken zijn is VJ aanwezig op het casusoverleg.
1
De beschrijving van de Amsterdamse werkwijze rondom het tijdelijk huisverbod is grotendeels overgenomen uit een eerdere rapportage van de GGD Amsterdam over het tijdelijk huisverbod: van Rooij, ten Haaf en Segeren (2010). Het tijdelijk huisverbod in Amsterdam: een onderzoek naar kenmerken, toeleiding naar zorg en ervaringen van zowel betrokkenen als professionals in 2009. 2 Sinds het begin van 2013 (dus na de onderzoeksperiode van dit onderzoek) is Inforsa niet meer vertegenwoordigd op het ZCP. De taken van Inforsa zijn overgenomen door de Blijfgroep.
4
Algemene gang van zaken Op de eerste ochtend nadat een THV is opgelegd wordt de casus door Vangnet geïntroduceerd op het casusoverleg bij het ZCP. De beschikbare informatie wordt besproken en de voorzitter van het ZCP wijst casushouders aan. De achterblijver krijgt een casushouder van het SHG toegewezen, de uithuisgeplaatste een casushouder van Inforsa en eventuele (minderjarige) kinderen een zorgcoördinator van Vangnet team Jeugd (VJ). Vervolgens start de begeleiding tijdens de eerste 10 dagen huisverbod.
Het SHG begeleidt de achterblijvers tijdens het THV door zo snel mogelijk op huisbezoek te gaan. Meestal vindt dit eerste huisbezoek plaats op de eerstvolgende dag na het opleggen van het THV. Verder wordt de achterblijver gedurende het THV vanuit het SHG zowel face-to-face als telefonisch begeleid. Indien sprake is van minderjarige kinderen vergezelt VJ de maatschappelijk werker van het SHG bij het eerste huisbezoek. VJ inventariseert dan de behoefte aan hulpverlening van de kinderen. Hiervoor wordt ook een aanvullend netwerkonderzoek rondom de kinderen uitgevoerd.
Inforsa nodigt de uithuisgeplaatste uit voor een intake. Tijdens deze intake wordt een beeld gevormd van de uithuisgeplaatste door een SPV en/of een GZ-psycholoog. Hierbij is specifieke aandacht voor de eventuele aanwezigheid van psychopathologie, verslavingen en/of gedrags- en persoonlijkheidsproblematiek. Tijdens het dagelijks casusoverleg van het ZCP worden alle bevindingen van de voorgenoemde organisaties gedeeld en besproken. Vragen worden heen en weer gesteld om alle beschikbare informatie boven tafel te krijgen en om elkaar zo volledig mogelijk in te lichten. Indien verschillen van inzicht bestaan over de interpretatie van de situatie of over de voorgestelde inzet van hulp of zorg worden deze bediscussieerd. Zowel de achterblijver als de uithuisgeplaatste worden door hun eigen casushouder voorbereid op het systeemgesprek, dat meestal op de achtste dag van het THV plaatsvindt. VJ schuift hierbij aan indien er minderjarige kinderen betrokken zijn. Dit is de eerste keer sinds het THV dat de uithuisgeplaatste en de achterblijver elkaar weer zien, onder begeleiding van de casushouders. Er wordt besproken hoe het nu verder gaat. Hierbij is van belang of de achterblijver en uithuisgeplaatste bij elkaar willen blijven, wat voor soort hulpverlening zij graag zouden willen en welke hulp of zorg nodig is volgens de casushouders.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het systeemgesprek en de mate waarin zowel de achterblijver als de uithuisgeplaatste hebben meegewerkt aan de hulpverlening tijdens de tien dagen van het huisverbod wordt door de voorzitter van het ZCP een advies geschreven. Het ZCP adviseert hierin de burgemeester het THV wel of niet te verlengen (met maximaal 18 dagen). De burgemeester kan op zijn beurt besluiten dit advies wel of niet op te volgen.
5
Werkwijze Vangnet Vangnet ondersteunt de politie bij het verzamelen van de informatie die nodig is voor het invullen van het RIHG. Hierbij wordt informatie verzameld met betrekking tot de (potentiële) pleger van het geweld, het geweldsincident en de gezinsachtergrond. Daarnaast screent een SPV van Vangnet de achterblijver en uithuisgeplaatste op enkele andere aspecten, zoals de aanwezigheid van lichamelijke problematiek, psychopathologie en verslaving. Ook worden gegevens verzameld over eventueel aanwezige kinderen.
Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een standaard formulier. De screening gebeurt in een face-toface setting bij respondenten thuis of op het politiebureau. De HOvJ geeft uiteindelijk de doorslag in het wel of niet opleggen van een THV. Aanvullend controleert Vangnet in hun eigen cliëntvolgsysteem of de achterblijver en uithuisgeplaatste reeds bekend zijn en zo ja, wat er specifiek van hen bekend is. Indien nodig, en bevorderlijk voor het verloop van de periode van het huisverbod, begeleidt Vangnet de betrokkenen bij het regelen van praktische zaken, zoals onderdak voor de uithuisgeplaatste en vervoer. Werkwijze Vangnet team Jeugd Vangnet team Jeugd (VJ) wordt via Vangnet bij een THV betrokken indien kinderen in een gezin aanwezig zijn. De melding van nieuwe gezinnen wordt in de ochtendvergadering van het team huisverbod van VJ besproken en vervolgens direct opgepakt door één van de zorgcoördinatoren. Deze belt vervolgens het ZCP om nadere informatie op te vragen. Daarna wordt een afspraak gemaakt om samen met het SHG op huisbezoek te gaan. Tijdens dit huisbezoek wordt aan de achterblijver uitleg gegeven over de werkwijze van VJ en wordt geïnventariseerd hoe het met de kinderen gaat (o.a. Hebben ze het huiselijk geweld gezien? Hoe vaak is het al gebeurd? Waren de kinderen daar vaak bij aanwezig? Merken de ouders dat de kinderen last hebben van het huiselijk geweld of hebben ze dat nog niet gemerkt?). Daarnaast spreekt de zorgcoördinator van VJ ook zelf met de kinderen. Bij kinderen onder de twaalf jaar gebeurt dit in het bijzijn van hun ouders, bij kinderen van twaalf jaar en ouder zonder de ouders. VJ is ook aanwezig bij het systeemgesprek met de achterblijver en uithuisgeplaatste als er minderjarige kinderen betrokken zijn.
VJ verricht tenslotte ook een netwerkonderzoek. Hierin wordt informatie over de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen ingewonnen bij onder andere de (voor)school, het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal, het consultatiebureau / schoolgezondheidszorg en de huisarts. Naar aanleiding van bevindingen van dit netwerkonderzoek en gesprekken met de betrokkenen wordt besloten hulp/zorg in te zetten en worden keuzes gemaakt voor de specifieke instellingen die dat zouden moeten verzorgen.
Belangrijk om te vermelden, tevens in het licht van het huidige onderzoek, is dat de werkzaamheden van VJ langer kunnen duren dan de tien dagen van het THV. VJ sluit een lopende zaak pas af als zij zeker zijn dat hulp is opgestart. Daarnaast doet VJ altijd zes weken na afsluiting van de zaak nog een nameting. 6
Naar aanleiding van een THV wordt, zoals gezegd, hulpverlening gestart. Door VJ wordt deze hulp in principe gericht op het gehele gezin en nooit alleen op de kinderen. Eén van de belangrijkste doelen van een periode van hulpverlening is volgens VJ namelijk dat het risico op herhaling van geweld moet worden teruggebracht. Bij THV’s wordt er vanuit gegaan dat het om ernstige gevallen van huiselijk geweld gaat, waarbij (meldingen van) herhaaldelijk huiselijk geweld een belangrijke indicator is om te besluiten een THV op te leggen. Indien bij een THV minderjarige kinderen betrokken zijn wordt zo’n situatie dan ook ingeschat als een situatie van kindermishandeling en daarmee als een ernstige zaak beschouwd. Het uitgangspunt van VJ is dat het stoppen van huiselijk geweld absoluut noodzakelijk is. Aangezien huiselijk geweld veelal voortvloeit uit problematiek van en/of tussen de ouders, is hulp gericht op de problematiek van de ouders en/of het gehele gezin het meest voor de hand liggend. Daarnaast is het voor VJ essentieel dat inzichtelijk wordt in welke mate kinderen last hebben ondervonden van het geweld. Indien dat ernstig is moet in eerste instantie door VJ bepaald worden wat er dan vervolgens specifiek voor het kind moet gebeuren.
VJ werkt volgens het principe dat bij alle huiselijk geweld zaken, dus ook die waarbij (minderjarige) kinderen zijn betrokken, altijd in eerste instantie wordt gestreefd binnen een vrijwillig kader hulp of zorg in te zetten. Indien blijkt dat binnen zo’n vrijwillig kader niet de oplossingen kunnen worden gevonden die de dreiging van herhaling van geweld zouden moeten doen wegnemen, met andere woorden als langdurige regie echt noodzakelijk lijkt, dan is een dwang/drang kader aangewezen. Een doorverwijzing naar BJAA lijkt in die gevallen aannemelijk. Dit geldt ook als blijkt dat ‘de schade’ die de kinderen hebben opgelopen dermate ernstig is dat zwaardere vormen van zorg (geïndiceerd) nodig zijn om deze kinderen te beschermen tegen het ontwikkelen van (nog) zwaardere vormen van problematiek als gevolg van het huiselijk geweld. Werkwijze Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam3 Er zijn grofweg twee routes te onderscheiden waarop een gezin / kind naar aanleiding van een THV bij BJAA wordt aangemeld: 1. nog tijdens de periode THV via het ZCP (SHG / VJ) of het MCT4; 2. na afloop van de periode THV via VJ.
Als een THV bij BJAA binnenkomt tijdens de periode van het THV wordt door de toegewezen gezinsmanager van BJAA direct aansluiting gezocht bij het gezin. Ook worden naam en contactgegevens van de met de zaak belaste gezinsmanager doorgegeven aan het ZCP. De gezinsmanager neemt dezelfde dag nog contact op met de casushouder van het SHG om een afspraak te maken over een gezamenlijk huisbezoek. Ook woont de gezinsmanager het systeemgesprek bij. Indien de veiligheid van de kinderen ook nog tijdens het THV niet gewaarborgd is vindt verder overleg plaats met het SHG.
3
BJAA heet inmiddels JBRA (Jeugdbescherming Regio Amsterdam). Het kan ook voorkomen dat kinderen via het Mobiel Crisisteam Jeugd (MCT) worden aangemeld bij BJAA. Het MCT is een onderdeel van Acute Psychiatrie GGZ Arkin en verricht de bereikbaarheidsdienst voor het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (BJAA/AMK). Aanmelding van kinderen door het MCT vindt veelal plaats als een THV naar aanleiding van een crisissituatie buiten kantooruren is opgelegd en de zorgen omtrent de kinderen acuut zijn en snelle actie nodig is. 4
7
Voor BJAA geldt dat het essentieel is dat kinderen tijdig op de juiste plaats terecht komen. Het zou te allen tijde moeten worden voorkomen dat een gezin naar aanleiding van een THV langs meerdere organisaties wordt gestuurd. Indien bij een THV kinderen betrokken zijn en het aannemelijk is dat hulp in een vrijwillig kader niet toereikend is moet BJAA worden ingeschakeld om een dwang/drang kader te bewerkstelligen. Ook indien een kind in aanmerking komt voor zwaardere vormen van zorg (geïndiceerde zorg) is BJAA, als ‘indicatie-stellende instantie’ aangewezen om te worden betrokken.
Gedurende het THV gaat de gezinsmanager op zoek naar de meest voor de hand liggende en/of best passende mogelijkheden om in te zetten op de gewenste gedragsveranderingen. Een belangrijke eerste stap is dat wordt nagegaan welke organisaties reeds betrokken zijn bij het gezin. Vervolgens wordt een zogenaamd ‘uitvoerdersoverleg’ gepland. Hier zijn, naast de ouders en de kinderen, ook reeds betrokken professionals aanwezig. Op basis van de bevindingen van de gezinsmanager adviseert BJAA het ZCP over de beslissing het THV wel of niet te verlengen. Overigens wordt zes weken en drie maanden na afloop van het THV door het SHG nog contact opgenomen met BJAA in het kader van monitoring. De duur van interventies die n.a.v. een THV kunnen worden ingezet is niet gerelateerd aan de duur van het THV en dus zeker ook niet vooraf gelimiteerd. De inzet van interventies duurt zo lang als nodig is om de veiligheid van de kinderen te kunnen waarborgen. Pas op het moment dat de dreiging van geweld is weggenomen en de kinderen voldoende en blijvend veilig zijn wordt de bemoeienis van BJAA beëindigd.
Jeugdbescherming Regio Amsterdam Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) heeft in het recente verleden een naamswijziging ondergaan en heet sinds 3 april 2014 Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA).
De resultaten van dit onderzoek die zijn gebaseerd op de gegevens van BJAA zijn daarmee ook een weerspiegeling van een werkwijze die inmiddels in veranderd en moeten daarom worden beschouwd als een foto van een situatie die niet meer bestaat. JBRA werkt anders dan het voormalige BJAA en zet ook hele andere vormen van hulp in het kader van de nieuwe werkwijze van JBRA: Generiek Gezinsgericht Werken (GGW). Generiek Gezinsgericht Werken (GGW) GGW is een gezinsgerichte werkwijze die zich kenmerkt door aandacht te besteden aan het verbinden en motiveren van het gezin waarbij de relationele focus centraal staat. Hierdoor kan passende hulpverlening worden ingezet, waarbij de gezinsmanager intensief casemanagement voert gericht op de veilige ontwikkeling van het kind. De gezinsmanager werkt planmatig en transparant met het gezin om langdurige verandering te bewerkstelligen. De generalisatie en borging moeten voldoende zijn alvorens een gezin op eigen kracht verder kan. De steun uit het sociale netwerk van het gezin is hierbij helpend. Binnen GGW werkt de gezinsmanager samen met collega’s als één team. (uit: Busschers, I., Dinkgreve, M., & Boendermaker, L. (2013). Wat is Generiek Gezinsgericht Werken? Amsterdam: Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam.) 8
Afspraken tussen VJ en BJAA BJAA wordt over het algemeen nog tijdens de periode THV betrokken als het gezin reeds een ‘actieve zaak’ is bij BJAA en/of indien het gezin door VJ als een zogenaamde ‘evidente melding’ wordt doorgezet. BJAA pakt de zorgcoördinatie van het gezin dan op en VJ trekt zich terug. Van een ‘actieve zaak’ wordt gesproken als het gezin tijdens het THV reeds in zorg is bij BJAA (of bij een andere organisatie, bijvoorbeeld een Bureau Jeugdzorg van een andere regio of de William 5
Schrikker Stichting ).
Van een ‘evidente melding’ wordt gesproken indien toeleiding naar integrale hulp, en overleg hierover, voor de kinderen noodzakelijk is (bijvoorbeeld vanwege een dringend gezondheidsbelang). Daarnaast wordt een zaak door VJ ‘evident’ doorgestuurd naar BJAA als op grond van de beschikbare informatie (dossier en inhoud van de melding) wordt verwacht dat een aanbod in het vrijwillige kader niet aanvaard zal worden. Door VJ wordt ingeschat dat een drang/dwang maatregel nodig is om hulpverlening voor een kind te laten plaatsvinden. VJ komt in deze gevallen tot de conclusie dat aan de juridische gronden voor een ondertoezichtstelling, namelijk onwil of onmacht van de ouders, wordt voldaan.
In de loop van 2012 zijn de werkafspraken tussen VJ en BJAA omtrent het doorverwijzen van kinderen naar aanleiding van een THV naar BJAA verder aangescherpt. Deze komen er op neer dat VJ het gezin direct overdraagt (in het huidige onderzoek worden deze gevallen dan ook niet beschouwd als daadwerkelijke doorverwijzingen) aan BJAA indien:
a. het een ‘actieve zaak’ van BJAA betreft: het gezin is reeds in zorg bij BJAA; b. het gezin in het recente verleden (afsluitdatum korter dan 6 maanden voor het THV) een actieve zaak bij BJAA is geweest; c.
sprake is van een herhaald THV (recidive);
d. de verwachte duur van het traject dat naar aanleiding van het THV wordt ingezet langer dan drie maanden is; e. De mate van medewerking van de ouders laag is en daarom een dwang/drang kader nodig is.
De andere route, waarbij een gezin door VJ pas na afloop van de periode THV naar BJAA wordt verwezen, vindt plaats wanneer VJ eerst een netwerkonderzoek verricht en op basis van de uitkomsten daarvan een zorgmelding doet bij BJAA. Het kan daarom goed voorkomen dat VJ pas na afloop van het THV doorverwijst naar BJAA.
5
De William Schrikker Stichting is een landelijk werkende instelling voor jeugdbescherming, jeugdreclassering en pleegzorg. De WSG richt zich op kinderen met een beperking of chronische ziekte, maar ook op kinderen van ouders met een beperking. Wanneer in de thuissituatie ernstige opvoedingsproblemen ontstaan biedt de WSG hulp, advies en ondersteuning. De WSG handelde tot in het recente verleden onder een mandaat van BJAA.
9
En het AMK? Indien bij een THV minderjarige kinderen betrokken zijn geldt verder dat deze situatie wordt ingeschat als een situatie waar sprake is van (een vorm van) kindermishandeling6. Zoals beschreven in het Basismodel Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Ministerie van VWS, 2013) zijn het AMK (Advies en Meldpunt Kindermishandeling) en het SHG de instanties die betrokken moeten worden indien signalen of vermoedens van kindermishandeling bestaan. In het geval van een THV is het dus niet nodig dat het AMK nog beoordeelt of inderdaad sprake is van kindermishandeling, dat is immers al zo gedefinieerd. Binnen de context van een THV speelt het AMK daarmee over het algemeen geen grote rol.
1.3
Het huidige onderzoek
Een mogelijke en voor de hand liggende uitkomst van het casusoverleg en het netwerkonderzoek van VJ is dat een kind door VJ wordt verwezen naar één of meerdere instanties. Een verwijzing van een kind door VJ naar Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) (nu: Jeugdbescherming Regio Amsterdam, JBRA) ligt daarmee met name voor de hand in die gevallen waar hulp of zorg in een vrijwillig kader te kort lijkt te schieten om de dreiging van herhaling van geweld snel te kunnen wegnemen.
De groep kinderen die naar aanleiding van een THV door VJ naar BJAA wordt verwezen lijkt zo ruwweg uiteen te vallen in drie categorieën, te weten: •
kinderen die al bekend zijn bij BJAA
•
‘evidente’ (zware) gevallen
•
kinderen over wie nav een netwerkonderzoek door VJ een zorgmelding bij BJAA wordt gedaan
Kinderen die niet naar BJAA wordt verwezen gaan naar een andere organisatie, of worden helemaal niet verwezen, bijvoorbeeld omdat de dreiging van geweld is verdwenen (bijvoorbeeld omdat de ouders uit elkaar zijn gegaan) en/of de kinderen weinig last hebben (gehad) van het huiselijk geweld. Wel kan VJ deze kinderen blijven volgen, onder andere door middel van de zogenaamde ‘Oproep Op Indicatie (OOI), bij de OKC’s (Ouder- en kindcentra). Feitelijk wordt hier niet meer gesproken van een verwijzing.
6
Overigens kan ook het voorkomen dat het THV is opgelegd vanwege geweld tussen ouder-kind, i.p.v. tussen de ouders onderling.
10
Recentelijk zijn vragen gerezen over gang van zaken rondom verwijzing van de zogenaamde THVkinderen naar BJAA. Zo geeft BJAA aan over signalen te beschikken dat kinderen die in eerste instantie niet naar BJAA worden verwezen daar na verloop van tijd (via een omweg) toch terecht komen. Tegelijkertijd heeft de GGD (VJ) de indruk dat niet alle kinderen die voor geïndiceerde zorg naar BJAA worden verwezen deze vorm van zorg (of zorgzwaarte) ook daadwerkelijk ontvangen.
1.4
Onderzoeksvragen
De belangrijkste vragen die hieruit uit voortvloeien zijn:
1. Meldingen THV a. Hoeveel meldingen THV waren er in de periode 2009-2012 bij Vangnet? b. Hoeveel kinderen werden in deze periode verwezen? c.
Naar welke organisaties werd verwezen?
d. Hoeveel tijd (gemiddeld) zat er tussen een melding THV en verwijzing?
2. Verwijzing naar BJAA a. Welke vormen van hulpverlening ontvingen kinderen die werden verwezen naar BJAA? b. In welke van onder 2a) beschreven vormen van hulpverlening was sprake van geïndiceerde zorg? c.
Hoeveel tijd (gemiddeld) zat er tussen verwijzing (casusoverleg) en start hulpverlening?
3. Verwezen, niet naar BJAA a. Welke vormen van hulpverlening ontvingen kinderen bij andere organisaties? b. In welke van onder 3a) beschreven vormen van hulpverlening was sprake van geïndiceerde zorg? c.
Hoeveel tijd (gemiddeld) zat er tussen verwijzing (casusoverleg) en start hulpverlening?
d. Hoeveel kinderen kwamen uiteindelijk toch bij BJAA terecht?
4. Niet verwezen a. Welke actie onderneemt de GGD (VJ) in deze gevallen? b. Hoeveel van hen kwamen uiteindelijk toch bij BJAA terecht?
11
2.
Aanpak onderzoek
Onderzocht wordt de periode 2009 - 2012. Er is gekozen voor een relatief lange periode omdat het daarmee aannemelijk is dat mogelijke recidive zaken van huiselijk geweld ook kunnen worden aangetoond. De voornaamste bronnen van informatie waarmee de onderzoeksvragen worden beantwoord zijn: •
•
Registratiesystemen o
VJ (vraag 1, 3d)
o
BJAA (vraag 2, 3d en 4)
Vragenlijsten over een steekproef van kinderen ingevuld door: o
Zorgcoördinator VJ (vraag 3, 4)
o
Gezinsmanager BJAA (indien kind bekend bij BJAA) (vraag 2a en 2b)
De eerste stap is het samenstellen van een lijst met alle THV zaken uit de periode 2009 – 2012 bij VJ. Per zaak wordt aangegeven of minderjarige kinderen betrokken waren en zo ja om hoeveel kinderen dit ging. Op basis van de combinatie naam/geboortedatum van al deze kinderen wordt een koppeling gemaakt met informatie uit het registratiesysteem van BJAA. Daarnaast wordt uit de registratie van VJ informatie verzameld die inzicht geeft of kinderen door VJ zijn verwezen en zo ja, naar welke organisatie en op welke datum.
Van alle THV-kinderen wordt vervolgens in de registratie van BJAA nagegaan of zij ooit bekend zijn geweest bij BJAA, wanneer dat was en binnen welk kader de begeleiding plaats vond. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen begeleiding in het kader van jeugdhulpverlening (JHV), jeugdbescherming (JB) en jeugdreclassering (JR).
Om meer in detail inzichtelijk te kunnen maken hoe de verwijzingen en toeleiding naar zorg van de THV-kinderen daadwerkelijk is verlopen wordt een steekproef getrokken van 250 kinderen7. Van elk van deze kinderen wordt door de destijds bij het gezin betrokken zorgcoördinator van VJ een vragenlijst ingevuld. Over de kinderen uit deze steekproef die ook onder actieve begeleiding van BJAA hebben gestaan wordt een vragenlijst ingevuld door de destijds betrokken gezinsmanager van BJAA.
Op de volgende pagina wordt nogmaals een overzicht gegeven van welke informatie met behulp van de registratiesystemen en de vragenlijsten wordt verzameld.
7
Al deze kinderen zijn bekend bij VJ. Ten tijde van de periode van dataverzameling was de verwachting dat circa de helft van deze kinderen ook (ooit) bekend is geweest bij BJAA. Het was niet mogelijk om een steekproef te trekken waarvan op voorhand zeker was dat alle kinderen zowel bij VJ als BJAA bekend zijn (geweest).
12
1.
Registratiesysteem VJ •
Datum THV
•
Aanwezigheid en aantal minderjarige kinderen (incl. persoonsgegevens)
•
Verwijzing kinderen door VJ o
o
2.
3.
Nee: -
‘Actieve zaak’
-
‘Evidente melding’
-
Niet nodig / Betrokken (ouders) willen niet
-
Waarheen (o.a. BJAA / GGZ / En nu ik/Piep zei de muis / Overig)
-
Op welke datum
Ja:
Registratiesysteem BJAA •
Kind bekend (ja/nee)
•
Binnen welk kader? (jeugdhulpverlening, -bescherming, -reclassering)
•
Start en einddatum per begeleidingskader (voor / tijdens / na periode THV)
Vragenlijsten (steekproef van 250 kinderen, ca. 60 per jaar) •
•
Vragenlijst ingevuld door zorgcoördinator VJ o
Verwijzing naar welke organisatie(s)
o
Datum verwijzing
o
Verwijzing voor welk soort hulp/zorg (incl. geïndiceerd ja/nee)
Vragenlijst ingevuld door gezinsmanager BJAA o
Wie was de naar BJAA verwijzende organisatie
o
Datum verwijzing naar BJAA
o
Welke hulp/zorg ingezet (incl. geïndiceerd ja/nee)
o
Start en einddatum ingezette hulp/zorg
Op basis van gecombineerde informatie verzameld uit de registraties en met de vragenlijsten wordt een stroomschema gemaakt dat inzichtelijk maakt welke routes, startend bij VJ, naar verschillende zorginstellingen THV-kinderen hebben doorlopen, om welke percentages dit gaat, en hoeveel kinderen uiteindelijk bij BJAA in beeld zijn gekomen.
Om meer inzicht te geven omtrent de kwestie bij welke kinderen het nu ging om ‘zware’ of ‘evidente’ gevallen, waarbij wordt aangenomen dat BJAA met name bij de ‘zware’ gevallen de aangewezen partij is om deze kinderen te begeleiden, wordt gekeken naar vier aspecten: 1. Is in de registratie van VJ benoemd dat sprake was van een ‘evident geval’? 2. Was het kind reeds in zorg (actieve zaak) bij BJAA? 3. Is er naar aanleiding van het THV een jeugdbeschermingskader ingesteld? 4. Is het kind naar aanleiding van het THV door VJ dan wel BJAA doorverwezen naar geïndiceerde zorg? 13
3.
Resultaten
3.1
Registratiedata Vangnet team Jeugd
In de periode 2009 – 2012 is in totaal 899 keer een THV opgelegd. Het ging om 875 verschillende gezinnen waar het huiselijk geweld leidde tot een THV. In minimaal 24 gezinnen heeft recidive8 van huiselijk geweld plaatsgevonden, leidend tot twee of meer THV’s in de periode 2009 – 2012. Bij 22 van deze gezinnen ging het om twee opgelegde THV’s en bij twee gezinnen om drie THV’s. In totaal waren bij iets meer dan twee derde (69%) van de gezinnen met een THV minderjarige kinderen 9 aanwezig (geen rekening gehouden met recidive). Dit percentage is in de afzonderlijke jaren
ongeveer gelijk gebleven, schommelend rond de 70%. In totaal ging het om 624 gezinnen met kinderen (zie tabel 1). Tabel 1. Totaal aantal opgelegde THV’s en de aanwezigheid van kinderen in de periode 2009 – 2012 Aantal THV’s per gezin
Aantal gezinnen
Totaal aantal THV’s
1
849
849
2 (1 keer recidive)
22
44
3 (2 keer recidive)
2
6
totaal
875
899
Kind(eren) aanwezig Ja
Nee
N
n
%
n
%
2009
104
74
71.2
30
28.8
2010
239
172
72.0
67
28.0
2011
289
197
68.2
92
31.8
2012
267
181
67.8
86
32.2
Totaal
899
624
69.4
275
30.6
THV’s per jaar
Gemiddeld waren in deze 624 THV-gezinnen 2.04 kinderen (s.d. = 1.14) aanwezig, uiteenlopend van 1 kind tot maximaal 7 kinderen. Dat brengt het totale aantal bij een THV betrokken kinderen in de periode 2009 – 2012 op 1274. Worden hier de ‘recidive kinderen’ vanaf gehaald (22 kinderen staan twee keer op de lijst en drie kinderen staan drie keer op de lijst) dan komt het totaal aantal unieke Amsterdamse kinderen betrokken bij een THV in de periode 2009 – 2012 op 1246 (zie tabel 2). 8
Recidive van een THV is aangetoond op basis van het dubbel voorkomen van kinderen op de registratielijst van Vangnet team Jeugd. Het was niet mogelijk om recidive aan te tonen in gezinnen zonder kinderen en/of van kinderen die n.a.v. een scheiding van de ouders een andere achternaam hebben aangenomen. Het voorkomen van recidive is daarmee waarschijnlijk een onderschatting. 9 In totaal zijn 25 kinderen (2.2%) meegeteld die ten tijde van het huisverbod nog niet waren geboren, maar wel binnen een jaar na de datum van het THV.
14
Tabel 2. Totaal aantal (unieke) kinderen betrokken bij een THV in de periode 2009 - 2012 Aantal kinderen
Totaal aantal
per THV gezin
n
kinderen
geen
275
-
1
246
246
2
211
422
3
98
294
4
40
160
5
23
115
6
5
30
7
1
7
899
1274
Totaal
Recidive
Gezinnen
Kinderen
Kinderen dubbel op lijst
2 THV’s (1 x recidive)
22
2
22
3 THV’s (2 x recidive)
2
3
6
Aantal unieke THV-kinderen
(1274 – 22 – 6 = ) 1246
Acties Vangnet team Jeugd (o.b.v. registratiedata) Over 1193 van de 1246 kinderen is relevante informatie in het registratiesysteem van VJ teruggevonden. Deze geeft onder andere inzicht over het aantal kinderen bij wie de inventarisatie van de situatie en problematiek door VJ tot een verwijzing door VJ heeft geleid en zo ja, naar welke organisaties en instellingen.
Bij ongeveer een kwart van de kinderen (26%) heeft VJ vrijwel direct doorgeleid naar BJAA of andere zorgregie voerende organisaties. Bij ongeveer driekwart (74%) van de kinderen heeft VJ allereerst problematiek geïnventariseerd (d.m.v. een netwerkonderzoek) op basis waarvan tot vervolgacties is besloten. Groep direct doorgeleid Binnen de groep kinderen die vrijwel direct is doorgeleid ging het bij een minderheid (9%) om de zogenaamde ‘evidente meldingen’. De regie over deze kinderen is overgedragen aan BJAA. De grote meerderheid betrof ‘reeds actieve zaken’, waarvan de meesten reeds onder begeleiding stonden bij BJAA (n = 259, 91%), de WSG (n = 14; 4.5%) of een andere bureau jeugdzorg, Nidos of Punt P (n = 12; 3.8%). Groep inventarisatie problematiek door VJ Binnen de groep kinderen waarover VJ regie heeft gevoerd (oa. netwerkonderzoek) en tot vervolgacties heeft besloten is circa een derde niet verder doorverwezen (n = 317; 36%) en tweederde wel (n = 564; 64%). Bij de meerderheid van de kinderen die wel zijn verwezen ging het om 15
een zorgmelding bij BJAA (n = 326; 37%) of om een doorverwijzing naar (minimaal) een andere organisatie (n = 238; 27%). Veelvoorkomende organisaties waarnaar is verwezen betrof een GGZinstelling (n = 97; 11%), specifieke interventies voor kinderen die slachtoffer/getuige zijn geweest van huiselijk geweld (En nu ik, Piep zei de muis, Kan iemand mij horen) (n = 86; 10%), het SHG/Blijfgroep (n = 75; 8.5%), Spirit/Altra (n = 26; 3%) of overige organisaties (zoals de OKC, VTO, JGZ/SGZ) (n = 92; 10%).
Van de kinderen die door VJ niet zijn verwezen is slechts heel summier informatie teruggevonden in de registratie. Het betreft gevallen waar VJ heeft beoordeeld dat doorverwijzing niet nodig is, of geen doorgang heeft gekregen omdat de ouder(s) dat niet wilden. Het is niet mogelijk om het onderscheid tussen deze twee redenen in een percentage uit te drukken (zie tabel 3). Op pagina 23 worden bovenbeschreven resultaten ook visueel inzichtelijk gemaakt door middel van een stroomschema.
Tabel 3. Overzicht acties en verwijzingen door Vangnet team Jeugd n
% totaal
Geen netwerkonderzoek, direct doorgeleid
312
26.2
Wel netwerkonderzoek
881
73.8
Actie VJ
n
%
% totaal
27
8.7
2.3
285
91.3
23.9
BJAA
259
83.0
21.7
WSG
14
4.5
2.2
andere BJ / Nidos / Punt P
12
3.8
1.0
n
%
% totaal
Geen verwijzing (niet nodig / ouders willen niet)
317
36.0
26.6
Verwijzing
564
64.0
47.3
BJAA (zorgmelding)
326
37.0
27.3
Andere organisatie(s)*, namelijk
238
27.0
19.9
GGZ-instelling (kind / gezin)
97
11.0
8.1
Piep zei de muis / En nu ik / Kan iemand mij horen
86
9.8
7.3
SHG / Blijfgroep (actief betrokken)
75
8.5
6.3
Spirit / Altra
26
3.0
2.2
overig (OKC, VTO, JGZ, SGZ, Opvoedpoli)
92
10.4
7.7
Groep direct doorgeleid (geen netwerkonderzoek) (N = 312) Evident melding BJAA Actieve zaak
Groep wel een netwerkonderzoek door VJ (N = 881)
Note: BJ = Bureau Jeugdzorg; Nidos = Jeugdbescherming voor vluchtelingen; Punt P = GGZ-instelling; SHG = Steunpunt Huiselijk Geweld; OKC = Ouder en Kindcentrum; VTO = Vroegtijdig Onderkennen van ontwikkelingsproblematiek en/of gedragsproblematiek bij kinderen van 0-5 jaar; JGZ = Jeugdgezondheidszorg; SGZ = Schoolgezondheidszorg; * de aantallen naar andere organisaties verwezen kinderen tellen niet op tot 238 aangezien kinderen ook naar meerdere organisaties kunnen zijn verwezen
16
Verwijzingen naar de GGZ Van de door VJ verwezen kinderen naar is van 97 kinderen (11%) geregistreerd dat het een verwijzing naar een GGZ-instelling betrof. Van het totaal aantal kinderen gaat het om 8%. De meest voorkomende GGZ-instellingen waarnaar is verwezen zijn PuntP (n = 12), Het Centrum voor Relatietherapie (n = 12), GGZ InGeest (n = 10), MEE (n = 9) en iPsy (n = 8) (niet in tabel). Snelheid verwijzing VJ Per type verwijzing (naar BJAA, GGZ, Piep zei de muis / En nu ik / Kan iemand mij horen, overig) is tevens nagegaan na hoeveel dagen na oplegging van het THV door VJ is doorverwezen. Gemiddeld had VJ 48 dagen nodig om door te verwijzen naar BJAA, uiteenlopend van 0 dagen tot ruim een half jaar. Dit was gemiddeld ongeveer drie weken sneller dan de doorverwijzingen naar andere vormen van hulp/zorg (tabel 4). De meeste doorverwijzingen hebben dus pas na afloop van het THV plaatsgevonden.
Tabel 4. Aantal dagen tussen de startdatum THV en doorverwijzing Vangnet team Jeugd Dagen tussen melding en verwijzing
Totaal
BJAA
GGZ
Piep
Overig
59
48
72
73
69
Minimaal
0
0
7
7
0
Maximaal
266
189
266
230
215
Gemiddeld
Note: Piep = Piep zei de muis, En nu ik, Kan iemand mij horen
3.2
Steekproef: vragenlijsten VJ
Een steekproef van 245 kinderen is getrokken waarbij een evenredige vertegenwoordiging van THV zaken over de afzonderlijke jaren is aangehouden. Van deze steekproef van 245 kinderen zijn 192 vragenlijsten ingevuld door zorg coördinatoren van Vangnet team Jeugd. De respons bij VJ was hiermee met 78% goed te noemen. Resultaten vragenlijsten Vangnet team Jeugd Zorgcoördinatoren van VJ is gevraagd over de kinderen in de steekproef aan te geven of zij verwezen zijn en waarom wel/niet. Een vergelijking van deze cijfers met de resultaten op basis van de registratiegegevens van VJ levert het volgende op (zie ook bijlage): -
Het aantal ‘actieve zaken’ komt overeen;
-
Het aantal doorverwijzingen naar BJAA en andere organisaties komt overeen;
-
Doorverwijzingen naar andere organisaties dan BJAA komen volgens de zorgcoördinatoren van VJ drie keer zo vaak voor (48%) dan uit de registratie blijkt (15%).
17
Verwijzingen door VJ naar BJAA o.b.v. steekproef VJ heeft 41 kinderen (29%) naar BJAA doorverwezen. In iets meer dan de helft van deze gevallen (54%) zijn deze kinderen verwezen met een advies voor een specifieke vorm van hulp of zorg, waarbij Spoedhulp (68%) en Signs of Safety (23%) het meest voorkwamen (zie tabel 5). Tabel 5. Advies Vangnet team Jeugd bij doorverwijzing naar BJAA (obv steekproef) n
%
Aantal verwijzing naar BJAA
41
100.0
Zonder advies
19
46.3
Geïndiceerd
22
53.7
Spoedhulp
Ja
15
68.2
Signs of safety
Ja
5
22.7
Jeugdhulpverlening
Ja
4
18.2
Nee
1
4.5
?
1
4.5
Met advies
Project aan huis Traumahulpverlening
%
100.0
Bij de 22 kinderen waar kinderen door VJ naar BJAA zijn verwezen met een specifiek advies voor hulp/hulp is dit volgens de zorgcoördinatoren van VJ in 12 gevallen ook gestart (86%) en twee keer niet (14%) (8 keer onbekend) (niet in tabel). Op basis van de vragenlijsten bleek de verstreken tijd tussen een melding THV en verwijzing naar BJAA gemiddeld een maand (34 dagen) te zijn geweest. Dit is ongeveer twee weken sneller in vergelijking met de gegevens uit het registratiesysteem van VJ (zie bijlage 1). Verwijzingen VJ naar andere organisaties dan BJAA obv steekproef In totaal zijn 78 kinderen door VJ naar andere organisaties dan BJAA verwezen. Het meest voorkomend waren verwijzingen naar de Blijfgroep (17%), het SHG (15%) en GGZ-instellingen (niet in tabel: in totaal is 25 keer (32%) verwezen naar een ggz-instelling) (zie tabel 6).
Tabel 6. Verwijzingen Vangnet team Jeugd naar andere organisaties dan BJAA (obv steekproef) % van totaal n
%
(n = 192)
Blijfgroep
13
16.7
6.8
Steunpunt Huiselijk Geweld
12
15.4
6.3
CB / OKC / CJG / Opvoedpoli
11
14.1
5.7
GGZ inGeest
7
9.0
3.6
PuntP (ggz)
7
9.0
3.6
Centrum voor Relatietherapie
5
6.4
2.6
School Maatschappelijk Werk
5
6.4
2.6
Anders *
18
23.1
9.4
Totaal
78
100.0
40.6
Organisatie
* Andere zijn AMW (n = 3), de Bascule (n = 2), HVO Querido (n = 2), WSG (n = 2), Altra, AMC de Meren, Combiwel, Leger des Heils, MEE, Opvoedpoli, Roggeveen en VTO (n = 1)
18
In een kwart van de gevallen is door VJ verwezen naar specifieke interventies voor kinderen die getuige/slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld (‘En nu ik’ of ‘Piep zei de muis’; 27%). Ook zijn OKC’s vaak ingeschakeld voor het doen van extra consulten (OOI) (14%). Volgens de zorgcoördinatoren ging het bij deze 78 doorverwijzingen in 8% van de gevallen om een doorverwijzing naar geïndiceerde zorg (zie tabel 7).
Tabel 7. Verwijzingen Vangnet team Jeugd voor specifieke (geïndiceerde) hulp/zorg (obv steekproef) n
%
En nu ik
12
15.4
Extra consult OKC / volgen ontwikkeling
11
14.1
Piep zei de muis
9
11.5
AMW
8
10.3
Opvoedingsondersteuning
8
10.3
GGZ (i.v.m. KOPP, diagnostiek, autisme, forensische psychiatrie, trauma)
7
9.0
Gezins- / relatiegesprekken
6
7.7
Blijf-van-mijn-lijf huis
5
6.4
Project aan Huis
4
5.1
Overig
8
10.3
Verwijzing VJ voor geïndiceerde zorg
n
%
Niet via BJAA
6
8.3
Wel via BJAA
66
91.7
6
7.7
Naar welke zorg/hulp is verwezen
Onbekend / weet ik niet
Note: OKC = Ouder en kind centrum; AMW = Algemeen Maatschappelijk Werk; KOPP = Kinderen van ouders met psychiatrische problemen
Via omweg alsnog naar BJAA Een kleine minderheid van 5% van de door VJ niet verwezen kinderen is via een omweg (de organisaties waarnaar door VJ wel is verwezen) alsnog bij BJAA terecht gekomen. Daarnaast blijkt dat 14% van de kinderen, ongeacht de route waarlangs (niet verwezen / niet naar BJAA verwezen), volgens VJ uiteindelijk toch bij BJAA in beeld is gekomen (tabel 8).
In circa een derde van de gevallen (n = 52, 31%) zijn nieuwe zorgmeldingen door de politie bij VJ over de kinderen gedaan naar aanleiding van (nieuw) huiselijk geweld. Van deze groep kinderen is 56% naar BJAA doorverwezen en 44% door VJ zelf behandeld (zie tabel 8).
19
Tabel 8. Kind via omweg (andere organisaties) bij BJAA terecht gekomen (obv steekproef) Via andere organisatie in beeld bij BJAA
n
%
Ja
4
5.3
Nee
37
49.3
Onbekend / weet ik niet
34
45.3
n
%
Ja
16
14.0
Nee
26
22.8
Onbekend / weet ik niet
20
17.5
n.v.t. actieve zaak BJAA
52
45.6
n
%
52
30.8
waarvan door VJ naar BJAA verwezen
29
17.2
55.8
waarvan door VJ zelf behandeld
23
13.6
44.2
117
69.2
23
12.0
Uiteindelijk in beeld bij BJAA, ongeacht welke route
Latere zorgmelding door politie bij VJ Ja
Nee Onbekend / weet ik niet
%
Kinderen die door VJ helemaal niet zijn verwezen Bij 32 kinderen (17%) heeft VJ naar aanleiding van het THV niet doorverwezen. Bij 10 van deze kinderen (32%) is verder geen enkele actie ondernomen door VJ. Bij 21 kinderen (67%) wel. In veel gevallen ging het om het maken van afspraken (over de kinderen) met de ouders, rondom relatietherapie (29%) of over een scheiding van de ouders (14%). Ook beperkte de inmenging van VJ zich tot het doen van een extra oproep bij het OKC (29%) of het uitvoeren van een netwerkonderzoek (24%) (zie tabel 9).
Tabel 9. Acties Vangnet team Jeugd bij kinderen die niet worden verwezen (obv steekproef) Acties VJ bij kinderen die niet zijn verwezen
n
%
Ouders begeleid naar relatietherapie
6
28.6
Extra oproep OKC
6
28.6
Alleen netwerkonderzoek
5
23.8
Afspraken omtrent scheiding ouders
3
14.3
School betrokken
2
9.5
Overdracht naar bestaand zorgkader
2
9.5
Note: OKC = Ouder en kind centrum
20
Van geen van deze kinderen die door VJ helemaal niet zijn verwezen is bij VJ bekend dat zij in een later stadium alsnog bij BJAA terecht zijn gekomen. Wel is over 7 kinderen (23%) op een later tijdstip een nieuwe zorgmelding van de politie bij VJ binnengekomen. Gemiddeld was dat twee jaar na het THV, uiteenlopend van 9 maanden tot bijna 5 jaar na het THV. VJ heeft 1 kind na een nieuwe zorgmelding verwezen naar BJAA en zes kinderen zelf behandeld. Stroomschema toeleiding naar zorg THV-kinderen Op basis van de gecombineerde informatie uit de registratie en vragenlijsten van VJ (die ook is terug te vinden in tabel 3 en tabel 8) is een stroomschema gemaakt dat visualiseert hoe de toeleiding naar zorg van de THV-kinderen in percentages en aantallen is verlopen. Uitganspunt hierbij is dat VJ betrokken is bij alle THV-kinderen. Een belangrijke vraag in het licht van het huidige onderzoek is hoe groot het gedeelte is van de totale groep THV-kinderen die uiteindelijk in beeld zijn gekomen bij BJAA en via welke route dat verlopen is.
Zoals in figuur 1 is te zien zijn er twee hoofdstromen te onderscheiden. De (zorg)regie over circa een kwart (26.2%) van de kinderen wordt door VJ vrijwel direct overgedragen aangezien het gezin/kind reeds een actieve zaak was van BJAA (21.7%), van de WSG of een andere organisatie (2.2%), of omdat kinderen als ‘evidente melding’ worden doorgezet naar BJAA (2.3%).
Bij circa driekwart van de kinderen (73.8%) wordt door VJ eerst een netwerkonderzoek uitgevoerd. Op basis van de bevindingen uit het netwerkonderzoek wordt in totaal 27.3% van alle THV-kinderen met een zorgmelding doorverwezen naar BJAA, 19.9% naar andere organisaties dan BJAA en 26.6% wordt door VJ niet doorverwezen.
Tenslotte blijkt uit de vragenlijsten dat ongeveer 17.2% van de kinderen via een latere zorgmelding door de politie door VJ naar BJAA wordt verwezen en ongeveer 5.3% van de kinderen komt via een andere route dan VJ in beeld bij BJAA. Zoals in het stroomschema is te zien (pagina 23, figuur 1) blijkt dat in totaal ongeveer driekwart (74%) van alle THV-kinderen vroeg of laat in beeld is gekomen bij BJAA.
21
Figuur 1. Stroomschema toeleiding naar zorg van THV-kinderen door VJ in de periode 2009 – 2012 op basis van informatie van Vangnet team Jeugd
Actieve zaak andere org. 2.2% n = 26
Actieve zaak BJAA 21.7% n = 259
Direct doorgeleid door VJ 26.2% n = 312
Alle THVkinderen in de periode 2009 - 2012
100% N = 1193
Op later tijdstip nieuwe zorgmelding via VJ naar BJAA (~17.2%)
In totaal komt ca. 74% van alle THV-kinderen (uiteindelijk) in beeld bij BJAA
Evident naar BJAA 2.3% n = 27
Zorgmelding BJAA
Vangnet team Jeugd
27.3% n = 326
100% N = 1193
In beeld BJAA via andere route dan VJ (~5.3%)
GGZ* 8.1% n = 97 Inventarisatie problematiek door VJ (netwerkonderzoek) 73.8% n = 881
Andere verwijzing(en) dan naar BJAA 19.9% n = 238
Piep zei de muis etc* 7.3% n = 86 SHG / Blijfgroep* 6.3% n = 75 Spirit / Altra* 2.2% n = 26 OKC, VTO, JGZ* 7.7% n = 92
Geen verwijzing Ouders willen niet / niet nodig 26.6% N = 317
Registratiegegevens VJ * kinderen kunnen naar één of meerdere andere organisaties dan BJAA zijn verwezen: percentages tellen niet op tot 19.9%.
Vragenlijstgegevens VJ
3.3
Registratiedata BJAA
Van de totale groep van 1246 Amsterdamse THV-kinderen in de periode 2009 – 2012 was 39% nooit in beeld geweest bij BJAA en 61% wel. Binnen de groep bij BJAA bekende kinderen was een derde (35%) ruim voor of ruim na het THV in beeld en twee derde (65%) rondom de periode THV (zie tabel 10). Of het in deze gevallen ook daadwerkelijk ging om een ‘actieve zaak’ ten tijde van het THV kan met deze gegevens niet worden bepaald. Wel wordt hiervan een percentage gepresenteerd op basis van de vragenlijsten ingevuld bij BJAA (zie bijlage). Bekend in periode rondom THV Van de groep kinderen die rondom de periode THV onder begeleiding stond van BJAA (n = 486) ging het bij de meerderheid om begeleiding binnen het kader van (vrijwillige) jeugdhulpverlening (JHV: 85%). Bij 10% ging het om een jeugdbeschermingsmaatregel (JB) en bij 12 kinderen (2.5%) om een jeugdreclasseringsmaatregel (JR). Elf kinderen (2.3%) waren bekend in de periode rondom het THV met een combinatie van jeugdbescherming en jeugdhulpverlening (zie tabel 10).
Tabel 10. Aantal kinderen ooit bekend bij BJAA, in de periode rondom het THV en binnen welk kader n
% totaal
Nee
489
39.4
Ja
752
60.6
100.0
ja, ruim voor en/of na THV
265
21.3
35.3
ja, rondom periode THV
486
39.1
64.7
414
33.4
85.2
waarvan JB
49
3.9
10.1
waarvan JR
12
1.0
2.5
waarvan JHV & JB
11
0.9
2.3
1241
100.0
Ooit bekend bij BJAA
waarvan JHV
Totaal
%
%
100.0
Note: Bekend rondom THV is niet per definitie gelijk aan ‘actieve zaak’ ten tijde van het THV; Over 5 kinderen ontbrak hierover informatie waardoor het totaal uitkomt op 1241 ipv 1246.
Ook van de kinderen die langer dan een half jaar voor het THV in beeld waren bij BJAA en van de kinderen die langer dan een half jaar na het THV in beeld waren is onderzocht binnen welk kader zij werden begeleid. Van 386 van de in totaal 752 (51%) kinderen die ooit in beeld zijn geweest bij BJAA was hierover informatie beschikbaar (zie ook bijlage). Bekend voor het THV Een derde van de kinderen was voorafgaand aan het THV nog niet bekend bij BJAA, twee derde wel. Van de kinderen die al wel in een voorafgaand stadium aan het THV bekend waren bij BJAA betrof het in de meerderheid begeleiding in het kader van jeugdhulpverlening (57%), gevolgd door jeugdbescherming (19%). Een kleine minderheid van 6% had een jeugdreclasseringsmaatregel gehad.
Bekend na het THV De helft van de kinderen was een half jaar na het THV niet meer in beeld bij BJAA, de andere helft wel. Van de kinderen die in de periode na het THV nog onder begeleiding stonden van BJAA ging het bij 41% om jeugdhulpverlening, 15% om jeugdbescherming en 3% om jeugdreclassering (zie bijlage).
Ooit jeugdbeschermingsmaatregel: zware gevallen? Bij THV-kinderen die ooit in beeld zijn geweest bij BJAA in het kader van JB (OTS / gezinsvoogdij of 10
voogdij) wordt in dit verband gesproken van een indicatie voor een ‘zwaar geval’. De problematiek heeft immers voor of na het THV geleid tot (kinder)rechterlijke inmenging, op zijn beurt leidend tot het opleggen van een dwang/drang kader waaronder door interventie van buitenaf geprobeerd wordt de opvoed- en opgroeisituatie positief te beïnvloeden. Van 718 van de in totaal 1246 THV-kinderen is hierover informatie beschikbaar. Ruim twee derde is helemaal niet bekend bij BJAA. Ongeveer een zesde (17.3%) van de kinderen die ooit in beeld is geweest bij BJAA was dat tevens ooit in het kader van jeugdbescherming (zie tabel 11).
Tabel 11. Bekend BJAA in het kader van jeugdbescherming n
%
Niet bekend bij BJAA
489
68.1
Bekend BJAA maar geen JB
105
14.6
Bekend BJAA en ooit JB
124
17.3
Totaal
718
100.0
Onbekend
528
42.4
3.4
Steekproef: vragenlijsten BJAA
Iets meer dan de helft van de kinderen uit de steekproef bleek inderdaad ook bekend te zijn geweest bij BJAA (n = 130, 54%). Van deze 130 kinderen uit de steekproef die bekend waren bij BJAA zijn 49 vragenlijsten ingevuld door gezinsmanagers van BJAA (respons = 38%) (zie bijlage). Resultaten vragenlijsten BJAA Over 49 kinderen uit de steekproef is door de gezinsmanagers van BJAA een vragenlijst ingevuld. Twee derde van deze kinderen (n = 31, 63%) was voorafgaande aan het THV nog niet bekend bij BJAA. Van de 17 kinderen die wel al in beeld waren ging het in de meeste gevallen om jeugdhulpverlening (n = 11) en jeugdbescherming (n = 7) (zie bijlage1).
10
Er wordt gesproken van een indicatie. Het verschil tussen JHV en JB ligt met name in de grotere eigen inzet van de ouders. Dit zegt echter weinig over eventuele verschillen omtrent de complexiteit of ernst van de situatie en de zorgen om de kinderen
24
In de meeste gevallen kwamen kinderen naar aanleiding van een THV binnen bij BJAA via VJ (45%) of het SHG (21%). Circa een kwart van de kinderen werd door andere organisaties aangemeld, zoals de politie (n = 3), de Blijfgroep (n = 1) en een ziekenhuis (n = 1) (zie tabel 12). Gemiddeld werden kinderen 16 dagen na het THV bij BJAA aangemeld, uiteenlopend van 0 dagen tot ruim een half jaar na het THV (zie bijlage).
Tabel 12. Naar BJAA verwijzende instanties (obv steekproef) n
%
SHG (rechtstreeks)
11
20.8
Vangnet team Jeugd
24
45.3
Anders
12
22.6
4
7.5
Naar BJAA doorverwijzende organisatie
Onbekend / weet niet
Anders = politie (n = 3), blijf (n = 1), spoedhulp (n = 1), puntP (n = 1), zelf (n = 1), ziekenhuis (n = 1), AMW Impuls (n = 1), geen verwijzing / reeds bekend (n = 2), Opvoedpoli (n = 1)
In veruit de meeste gevallen (86%) heeft BJAA de zaak opgepakt en gedurende in ieder geval een half jaar casemanagement over het gezin gevoerd. In 10% van de gevallen is door BJAA binnen twee maanden een doorverwijzing naar een andere instantie gedaan waarna het casemanagement direct is afgesloten. Geen enkel kind is voor casemanagement overgedragen aan een andere instantie (zoals WSG, bureau jeugdzorg van een andere regio). Door BJAA zijn drie kinderen (6%) naar aanleiding van het THV niet verder doorverwezen. De meerderheid van de kinderen is naar één tot drie organisaties verwezen (80%) en zeven kinderen zijn naar meer dan drie organisaties verwezen (14%) (niet in tabel). De meeste voorkomende verwijzingen waren verwijzingen naar Spirit (32%), Altra (22%) en het SHG (18%) (tabel 13). Van de 16 kinderen die naar Spirit werden verwezen ging het in de meeste gevallen om Spoedhulp (n = 9), Signs of Safety (n = 2) en pleegzorg (n = 3), evenals bij doorverwijzingen naar Altra (tabel 14).
Op basis van de informatie verzameld met de vragenlijsten bleek dat de helft van de kinderen door BJAA is doorverwezen naar ten minste één andere organisatie voor geïndiceerde zorg (53%) (tabel 13).
25
Tabel 13. Organisaties waarnaar BJAA heeft doorverwezen (obv steekproef) n
%
Spirit
18
36.7
Altra
11
22.0
SHG
9
18.0
School Maatschappelijk Werk
5
10.0
Blijfgroep
4
8.0
De Bascule
4
8.0
PuntP
4
8.0
De Waag
3
6.0
MOC ‘t Kabouterhuis
3
6.0
Opvoedpoli
3
6.0
Intern Begeleider (IB’er: school)
3
6.0
iPsy
2
4.0
GGZ inGeest
2
4.0
Overig
4
8.0
Doorverwijzing BJAA naar geïndiceerde zorg
n
%
Nee
11
22.4
Ja
26
53.1
Onbekend / weet niet / nvt (niet verwezen)
12
24.5
Doorverwijzingen BJAA
Note: overig is Leerplicht (n = 1), MEE (n = 1), OKC / CJG (n = 1) en HVO-Querido (n = 1).
Tabel 14. Ingezette zorg/hulptrajecten bij Altra en Spirit (obv steekproef) zorg/hulp Spirit
n
%
Spoedhulp
9
50.0
Signs of Safety
2
11.1
Pleegzorg
3
16.7
Gezinscoach
1
5.6
Spirit 16+
1
5.6
RAT + Triple P
1
5.6
VIG
1
5.6
Zorg/hulp Altra
n
%
Spoedhulp
2
4.0
Signs of Safety
2
4.0
Ambulante hulp niet gespecificeerd
2
4.0
4-12
1
2.0
Boppi
1
2.0
Kindtraining
1
2.0
Opvoedondersteuning
1
2.0
Altra Thuis
1
2.0 26
Slechts van één kind is aangegeven dat het na afsluiting van de periode waarin BJAA gezinsmanagement heeft gevoerd opnieuw in beeld is gekomen bij BJAA. Dit was in dit geval ook in verband met huiselijk geweld. Ook is berekend hoeveel dagen na het THV kinderen bij BJAA zijn aangemeld, hoeveel dagen na binnenkomst bij BJAA kinderen door BJAA zijn doorverwezen en hoeveel tijd is verstreken tussen deze doorverwijzing en de daadwerkelijke aanvang van het hulp/zorgtraject11.
Gemiddeld kwamen kinderen ongeveer twee maanden na de aanvangsdatum van het THV binnen bij BJAA. BJAA heeft deze kinderen gemiddeld na een kleine drie maanden verder doorverwezen. Gemiddeld gingen er nog eens twee weken overheen voordat kinderen daadwerkelijk startten met deze hulp/zorg. In totaal duurde het gemiddeld drie maanden voordat kinderen die bij BJAA binnenkwamen daadwerkelijk in zorg waren (zie tabel 15).
Tabel 15. Duur tussen aankomst BJAA en aanvang hulp/zorg nav het THV (obv steekproef) Tijd tussen Tijd tussen aankomst BJAA en Aankomst kind aankomst en Tijd tussen start hulp/zorg BJAA na THV verwijzing verwijzing en start (n = 30) (n = 28) (n = 37) (n = 30) Gemiddeld
68 dagen
80 dagen
13 dagen
93 dagen
Minimaal
half jaar voor
4 ½ maand voor
0 dagen
4 ½ maand voor
Maximaal
4 maand na
1.75 jaar na
4 maand na
2.1 jaar na
11
De uitkomsten hiervan moeten, in verband met het kleine aantal kinderen over wie deze gegevens zijn ingevuld, met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
27
4.
Conclusie
In de zorgketen rondom Amsterdamse kinderen die betrokken raken bij een Tijdelijk Huisverbod (THV) spelen de afdeling Vangnet team Jeugd (VJ) van de GGD Amsterdam en (het voormalige) Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) een centrale rol. VJ is in deze keten altijd de eerste organisatie die zich bezighoudt met minderjarige kinderen. In feite zou het zo moeten zijn dat indien de problematiek van en rondom het kind ernstig is VJ het gezin doorverwijst naar BJAA, de meest voor de hand liggende partij om het gezin en kind(eren) toe te leiden naar de juiste (geïndiceerde) zorg. In minder zware gevallen zou Vangnet team Jeugd die rol zelf goed moeten kunnen vervullen. Het gaat bij deze minder zware gevallen met name om gezinnen waarin de ouders bereid zijn zich constructief in te zetten voor hulp/zorg gericht op het voorkomen van toekomstig huiselijk geweld.
Tot op heden ontbrak het aan een helder beeld over de toeleiding naar hulp/zorg van deze ‘huisverbod kinderen’. Mede daarom is het huidige onderzoek uitgevoerd om meer zicht te krijgen op de precieze gang van zaken omtrent de toeleiding naar zorg van THV-kinderen. BJAA gaf aan over signalen te beschikken dat kinderen die in eerste instantie niet naar BJAA worden verwezen daar na verloop van tijd (via een omweg) toch terecht komen. Tegelijkertijd heeft de GGD (VJ) de indruk dat niet alle kinderen die voor geïndiceerde zorg naar BJAA worden verwezen deze vorm van zorg (of zorgzwaarte) ook daadwerkelijk ontvangen.
In dit onderzoek is over de periode 2009 – 2012 in kaart gebracht welke routes kinderen naar aanleiding van een THV daadwerkelijk doorlopen hebben richting hulp en/of zorg. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen is gebruik gemaakt van twee gegevensbronnen: 1) over alle (bekende) kinderen is uit de registratiesystemen van VJ en BJAA informatie onttrokken en 2) over een steekproef van 250 kinderen is aan de destijds bij deze gezinnen betrokken professionals (van VJ en BJAA) gevraagd in detail aan te geven wanneer, welke kinderen naar welke vormen van hulp en zorg zijn verwezen.
Omdat minder dan de helft van de 250 kinderen uit de steekproef inderdaad onder begeleiding heeft gestaan van BJAA, in combinatie met een lage respons op de vragenlijsten, is slechts van een kleine groep kinderen gedetailleerde informatie van BJAA verkregen. Bij het interpreteren van de onderzoeksresultaten moet daarom in acht worden genomen dat de registratiegegevens betrouwbaar zijn maar desondanks slechts een globaal beeld weergeven. Andersom geldt dat de informatie verkregen met de vragenlijsten weliswaar gedetailleerd is, maar met name die van BJAA als onvoldoende betrouwbaar moet worden beschouwd.
28
4.1
Beantwoording onderzoeksvragen
1. Meldingen THV In de periode 2009 - 2012 zijn 899 THV’s opgelegd aan 875 gezinnen. Bij iets meer dan twee derde (69%) van deze gezinnen waren minderjarige kinderen aanwezig. In totaal zijn in deze periode 1246 Amsterdamse kinderen betrokken geweest bij een THV. Acties Vangnet team Jeugd De regie over circa een kwart van alle kinderen is door Vangnet team Jeugd vrijwel direct na de melding van het huisverbod doorgezet naar een andere organisatie: ongeveer een kwart van de kinderen bleek reeds een ‘actieve zaak’ van BJAA (22%) of van een andere organisatie (2.2%). Een kleine minderheid van alle kinderen (2.3%) is als ‘evidente melding’ doorgeleid naar BJAA. Bij circa driekwart van alle THV-kinderen (74%) heeft VJ de situatie en problematiek omtrent de kinderen geïnventariseerd. Bij 27% van de THV-kinderen heeft dit geleid tot een zorgmelding bij BJAA. Een vijfde (20%) van de kinderen is door VJ verwezen naar andere organisatie(s) dan BJAA en iets meer dan een kwart van alle kinderen (27%) is door VJ niet verder doorverwezen. 2. Kinderen die door VJ naar BJAA zijn verwezen Van het totaal aantal THV kinderen is iets meer dan de helft (51%) naar aanleiding van het THV via VJ bij BJAA terecht gekomen: 22% als reeds ‘actieve zaak’, 2.3% als ‘evidente melding’ en iets meer dan een kwart (27%) is met een zorgmelding daadwerkelijk naar BJAA doorverwezen. Deze zorgmeldingen volgden gemiddeld 48 dagen na de start van het THV.
Al deze kinderen die naar aanleiding van het THV bij BJAA in beeld zijn gekomen hebben uiteenlopende vormen van hulpverlening ontvangen. Meer dan de helft van deze kinderen (59%) is door BJAA verder doorverwezen naar Altra of Spirit, waarbij dit bij ongeveer een derde van de kinderen (31%) ging om Spoedhulp en/of Signs of Safety. Andere organisaties waar veel kinderen door BJAA naar zijn doorverwezen waren andere GGZ-instellingen (39%) en de Blijfgroep of het Steunpunt Huiselijk Geweld (26%). Naar schatting ging het bij iets meer dan de helft (53%) van de kinderen die door BJAA zijn doorverwezen om een verwijzing naar geïndiceerde zorg. De hulp/zorg startte gemiddeld drie maanden na het THV. 3. Kinderen die door VJ naar andere organisaties dan BJAA zijn verwezen Van het totaal aantal THV kinderen is 20% door VJ doorverwezen naar een andere organisatie(s) dan BJAA. Binnen deze groep kinderen kwamen met name verwijzingen naar GGZ-instellingen (22%) en naar interventies voor kinderen die te maken hebben gehad met huiselijk geweld (En nu ik / Piep zei de muis / Kan iemand mij horen) (15%) relatief veel voor. Andere verwijzingen betroffen met name die naar OKC’s, JGZ en de Opvoedpoli (16%). In 13% van de gevallen was de Blijfgroep / SHG actief bij het gezin betrokken.
29
Doorverwijzingen door VJ naar andere instellingen dan BJAA vonden gemiddeld ongeveer 70 dagen na het opleggen van het THV plaats. In circa 8% van de gevallen betrof het een verwijzing naar geïndiceerde zorg, niet via BJAA. Een minderheid van circa 5% van de kinderen die aanvankelijk niet naar BJAA zijn verwezen is uiteindelijk toch bij BJAA terecht gekomen. 4. Kinderen die door VJ helemaal niet zijn verwezen Op basis van de registraties van VJ bleek iets meer dan een kwart van alle THV kinderen (27%) door VJ helemaal niet te zijn verwezen. Redenen hiervoor waren volgens VJ dat verdere hulp of zorg niet nodig was (o.a. vanwege scheiding van de ouders) of omdat de ouder(s) dit niet wilden of nodig vonden. Binnen deze groep kinderen gaat het bij een kwart om kinderen jonger dan 4 jaar, en bij de helft om kinderen jonger dan 8. Op basis van informatie verzameld met de vragenlijsten blijken in twee derde van deze gevallen verdere acties van VJ beperkt te zijn gebleven tot het toeleiden van de ouders naar relatietherapie, de kinderen extra te laten oproepen door het OKC of het maken van afspraken omtrent de scheiding van de ouders. Van geen van deze kinderen is bekend dat zij op een later moment uiteindelijk toch bij BJAA terecht gekomen zijn. Wel is van een kwart van deze kinderen op een later tijdstip een nieuwe zorgmelding omtrent huiselijk geweld bij VJ binnen gekomen. Komen kinderen via een omweg alsnog in beeld bij BJAA? Het onderzoek kan geen eenduidig antwoord geven op de vraag hoe vaak het is voorgekomen dat kinderen via een omweg toch in beeld zijn gekomen bij BJAA. Wel is er een aantal indicaties gevonden waaruit voorzichtig kan worden geconcludeerd dat dit in beperkte mate het geval is geweest: •
Op basis van de vragenlijsten ingevuld door VJ blijkt dat 5% van de kinderen die door VJ naar andere organisaties dan BJAA is verwezen in een later stadium bij BJAA terecht is gekomen.
•
Op basis van de vragenlijsten ingevuld door VJ blijkt dat 14%, ongeacht de route (helemaal niet verwezen / verwezen naar andere organisatie dan BJAA), in een later stadium bij BJAA terecht is gekomen.
•
Op basis van de vragenlijsten ingevuld door VJ blijkt dat ongeveer 17% van de kinderen op een later tijdstip door VJ naar BJAA zijn doorgeleid vanwege een nieuwe zorgmelding van de politie.
In totaal is circa driekwart (74%) van alle THV-kinderen uiteindelijk onder begeleiding van BJAA gekomen, ongeacht welke route daarvoor doorlopen is. Van belang om hierbij op te merken is dat van geen van de hierboven beschreven doorlopen routes naar BJAA kan worden aangetoond dat het hier wel of niet om zogenaamde ‘zware gevallen’ zou gaan.
30
4.2
Wat valt op aan deze resultaten?
De hamvraag van het onderzoek was hoeveel kinderen, naar aanleiding van een tijdelijk huisverbod, uiteindelijk bij BJAA in beeld komen. Indien dit de grote meerderheid betreft, zou VJ dan kunnen worden beschouwd als een overbodige (en vertragende) schakel in het toeleiden van THV-kinderen naar hulp/zorg? De resultaten kunnen verder dienen als een ‘nulmeting’ bij de inrichting van het nieuwe Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) in Amsterdam. Driekwart van alle THV-kinderen komt (uiteindelijk) in beeld bij BJAA Driekwart van alle THV-kinderen is vroeg of laat in beeld gekomen bij BJAA. Een vijfde (22%) van alle kinderen was reeds een ‘actieve zaak’ van BJAA, een kwart is na inventarisatie van de problematiek door VJ met een zorgmelding naar BJAA verwezen. Een kleine groep (2.3%) is ‘evident’ doorgestuurd, 5% is via een andere route van VJ bij BJAA aangekomen en 17% is op een later tijdstip door VJ alsnog naar BJAA verwezen. Hier staat tegenover dat uit de registratie van BJAA blijkt dat 40% van alle THV-kinderen nooit in beeld is geweest bij BJAA. Een kwart van alle THV-kinderen wordt door VJ niet doorverwezen Circa een kwart van alle THV-kinderen (27%) is door VJ niet verwezen. Hier blijken twee (globale) redenen aan ten grondslag te liggen: 1) VJ schatte in dat verdere hulp/zorg niet nodig was en 2) de ouder(s) wilden geen verdere hulp/zorg voor de kinderen. Meer gedetailleerde redenen waarom niet is doorverwezen heeft het onderzoek niet betrouwbaar kunnen aantonen. Van deze groep niet verwezen kinderen lijkt het zinnig meer zicht te krijgen op de motieven van VJ om niet door te verwijzen, alsmede op de juistheid van deze beslissing. Specifiek liggen de volgende vragen liggen voor de hand: •
Op welke gronden heeft VJ besloten niet door te verwijzen?
•
Hoeveel van deze kinderen zijn toch bij BJAA in beeld gekomen?
•
Hoeveel van deze kinderen zijn toch bij een andere organisatie(s) in beeld gekomen?
•
Heeft er in deze gezinnen recidive van huiselijk geweld plaatsgevonden?
•
Is er terecht niet doorverwezen?
Hoe lang duurt het voordat kinderen op de juiste plek terecht komen? Er lijkt in veel gevallen een behoorlijke periode te verstrijken tussen het moment van oplegging van het THV en het moment waarop kinderen daadwerkelijk aankomen bij de hulp/zorg verlenende organisatie: •
VJ verwijst kinderen gemiddeld twee maanden na de start van het THV door. Verwijzingen door VJ naar BJAA vinden gemiddeld iets sneller plaats (48 dagen) dan verwijzingen naar andere organisatie(s) (ca. 70 dagen).
•
Kinderen komen gemiddeld 68 dagen na het opleggen van het THV aan bij BJAA. BJAA verwijst vervolgens gemiddeld na 80 dagen door en kinderen starten nog eens twee weken later met hulp/zorg.
•
De groep kinderen die naar BJAA wordt verwezen start gemiddeld 161 dagen na de start van het THV met hulp/zorg. 31
4.3
Kwalitatieve verdieping
In de loop van 2014 zal gestart worden met een aanvullend kwalitatief onderzoek naar Amsterdamse kinderen die te maken hebben gehad met een tijdelijk huisverbod. Het doel hiervan is om een beeld te schetsen van de bredere context waaronder huiselijk geweld zich in een aantal Amsterdamse gezinnen heeft voorgedaan en de mate waarin kinderen zelf slachtoffer en/of getuige waren van het huiselijk geweld. Op casusniveau wordt hierbij vanuit het perspectief van het kind de relatie gelegd tussen deze achterliggende (gezins-) problematiek en de ingezette hulp/zorg-trajecten.
Een doel van deze kwalitatieve verdieping is tevens om het gevoel van urgentie omtrent het welzijn van deze kinderen te bevorderen en daarmee het gezamenlijk draagvlak te stimuleren van verschillende Amsterdamse organisaties betrokken bij huiselijk geweld. Met name voor de inrichting van het nieuwe Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) is het van belang om de werkprocessen zo in te richten dat snelle en efficiënte toeleiding van kinderen naar hulp/zorg kan worden bewerkstelligd. De resultaten van het huidige onderzoek zouden daarvoor als een nulmeting kunnen worden beschouwd.
Doormiddel van het beschrijven van een aantal casussen waarbij wordt ingegaan op de hieronder beschreven thema’s die inzicht moeten geven in de bredere omstandigheden waaronder huiselijk geweld zich in een aantal gezinnen heeft voorgedaan. •
Welke vormen en ernst van gezinsproblematiek (oa. armoede / werkloosheid / criminaliteit / dysfunctionele gezinnen, parentificering) komen voor bij gezinnen die te maken krijgen met een huisverbod?
•
Welke soort(en) en ernst van individuele problematiek van de ouder(s)/verzorger(s) (oa. psychopathologie / verslaving / lichamelijke problematiek) wordt hierbij gesignaleerd?
•
Welke vormen van huiselijk geweld (lichamelijk/emotioneel-psychisch/seksueel) hebben geleid tot oplegging van een huisverbod?
•
Wat zijn typische aanleidingen voor het escaleren van huiselijk geweld leidend tot oplegging van een THV?
•
In welke mate zijn THV-kinderen zelf slachtoffer / getuige van huiselijk geweld?
•
Wat kan er gezegd worden over de totale periode waarin kinderen hebben blootgestaan aan huiselijk geweld leidend tot een huisverbod?
•
Wat kan er gezegd worden over de soort(en) en ernst van individuele problematiek die kinderen hebben ontwikkeld (externaliserende en internaliserende (gedrags-)problematiek) in het privé en het publieke domein?
•
Wat was de rol zorg- en hulpverlening voorafgaande aan THV (in termen van tijdigheid en doelmatigheid)?
32
Referenties Busschers, I., Dinkgreve, M., & Boendermaker, L. (2013). Wat is Generiek Gezinsgericht Werken? Amsterdam: Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. Koninkrijk der Nederlanden. Wet van 9 oktober 2008, houdende regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod). Staatsblad 2008(a), 421. Koninkrijk der Nederlanden. Besluit van 18 november 2008 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet tijdelijk huisverbod. Staatsblad 2008(b), 484. van Rooij, F., ten Haaf, J., & Segeren, M. (2010). Het tijdelijk huisverbod in Amsterdam: een onderzoek naar kenmerken, toeleiding naar zorg en ervaringen van zowel betrokkenen als professionals in 2009. Amsterdam: GGD Amsterdam. Tierolf, B., Lünneman, K., & Steketee, M. (2014). Doorbreken geweldspatroon vraagt gespecialiseerde hulp. Onderzoek naar de effectiviteit van de aanpak huiselijk geweld in de G4. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Tweede Kamer der Staten-Generaal. Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod). Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30657, nr. 5. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (WZS). (2013). Basismodel Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (geactualiseerde versie). Den Haag: Ministerie WZS.
33
Bijlagen
Registratiegegevens VJ
Aantal minderjarige kinderen per THV-gezin met kinderen, totaal en per jaar 2009 - 2012
2009
2010
2011
2012
n
%
n
%
n
%
n
%
n
%
1 kind
246
39.4
26
35.1
70
40.7
79
40.1
71
39.2
2 kinderen
211
33.8
25
33.8
61
35.5
66
33.5
59
32.6
3 kinderen
98
15.7
10
13.5
25
14.5
33
16.8
30
16.6
4 kinderen of meer
69
11.1
13
17.6
16
9.3
19
9.6
21
11.6
Aantal kinderen per gezin
THV-gezin met kinderen
624
74
172
197
181
Registratiegegevens BJAA
Kader hulp/zorg BJAA meer dan een half jaar voor en na het THV n
%
n
%
Nee
131
33.9
Nee
191
49.5
Ja, namelijk
255
66.1
Ja, namelijk
195
50.5
JHV
172
44.6
JHV
126
32.6
JHV & JB
31
8.0
JHV & JB
26
6.7
JHV & JR
8
2.1
JHV & JR
6
1.6
JHV & JB & JR
7
1.8
JHV & JB & JR
1
0.3
28
7.3
JB
31
8.0
JB & JR
5
1.3
JB & JR
1
0.3
JR
4
1.0
JR
4
1.0
Totaal
386
100.0
Totaal
386
100.0
Totaal JHV
219
56.6
Totaal JHV
159
41.2
Totaal JB
72
18.6
Totaal JB
59
15.3
Totaal JR
24
6.2
Totaal JR
12
3.1
Ruim voor THV
JB
Ruim na THV
34
Steekproef en respons Steekproef en respons VJ en BJAA op vragenlijst
Bekend bij Vangnet team Jeugd Ingevulde vragenlijst
Bekend BJAA
n
%
245
100.0
192
78.4
130
53.6
Ingevulde vragenlijst
%
100.0
49
37.7
Resultaten vragenlijst VJ Op basis van de vragenlijst, ingevuld door zorgcoördinatoren van VJ, bleek dat een kwart (25%) van de kinderen uit de steekproef ten tijde van het THV een ‘actieve zaak’ waren bij BJAA. In geen van deze gevallen heeft VJ verdere acties ondernomen. Van de 144 kinderen die geen actieve zaak waren (75%) zijn in totaal 31 kinderen door VJ alleen doorverwezen naar BJAA (22%), 10 kinderen naar BJAA en een andere organisatie (7%) en 68 kinderen alleen naar andere organisaties dan BJAA (48%). Ongeveer een kwart van de kinderen uit de steekproef (32 kinderen, 23%) is door VJ naar geen enkele organisatie verwezen. Acties Vangnet team Jeugd naar aanleiding van het THV (obv steekproef) % o.b.v. registratiedata
n
%
192
100.0
Actieve zaak BJAA (geen actie VJ)
48
25.0
26.2
Geen actieve zaak BJAA, actie VJ:
144
75.0
73.8
BJAA
31
22.0
27.0
BJAA en andere organisatie(s)
10
7.1
2.2
Alleen andere organisatie(s)
68
48.2
14.5
32
22.7
26.6
3
2.1
Aantal ingevulde vragenlijsten
doorverwijzing VJ naar
geen doorverwijzing onbekend
Aantal dagen tussen THV en verwijzing VJ naar BJAA (obv steekproef) n
%
24
60.0
Tussen 1 en 2 maanden na THV
9
22.5
Langer dan 3 maanden na THV
7
17.5
40
100.0
Binnen 1 maand
Totaal Gemiddeld
34 dagen
o.b.v. registratiedata
48 dagen
35
Resultaten vragenlijst BJAA Reeds bekend bij BJAA (obv steekproef) n
%
Nee
31
63.3
Ja
17
34.0
11
22.4
7
14.3
Voogdij
1
1.9
OTS
6
12.2
1
2.0
Voorafgaand aan THV bekend BJAA
met JHV met JB
met JR
36
Lijst met afkortingen AMK
Advies- en meldpunt kindermishandeling
AMW
Algemeen maatschappelijk werk
BJAA
Bureau jeugdzorg agglomeratie Amsterdam
BOPPI
Begeleiding en training voor kinderen van 10-18 jaar die last hebben van tegenvallende schoolprestaties
BPZ
Basispolitiezorg
CB
Consultatiebureau
CJG
Centrum voor jeugd en gezin
CvRT
Centrum voor relatietherapie
GGD
Geneeskundige gezondheidsdienst Amsterdam
GGZ
Geestelijke gezondheidszorg
GGW
Generiek Gezinsgericht Werken
IB
Intern begeleider
JBRA
Jeugdbescherming regio Amsterdam
JB
Jeugdbescherming
JGZ
Jeugdgezondheidszorg
JHV
Jeugdhulpverlening
JR
Jeugdreclassering
HOvJ
Hulpofficier van justitie
KOPP
Kinderen van ouders met psychiatrische problemen
MCT
Mobiel crisis team
OKC
Ouder- en kindcentrum
OOI
Oproep op indicatie
OTS
Ondertoezichtstelling
PPI
Psychologisch pedagogisch instituut
RAT
Regionaal ambulant team
RIHG
Risicotaxatie instrument huiselijk geweld
SGZ
Schoolgezondheidszorg
SHG
Steunpunt huiselijk geweld
SMW
Schoolmaatschappelijk werk
SPV
Sociaal psychiatrische verpleegkundige
THV
Tijdelijk Huisverbod
Triple P
Positief Pedagogisch Programma
V&A
Vangnet en Advies
VJ
Vangnet team Jeugd
VTO
Vroegtijdig Onderkennen van ontwikkelingsproblematiek en/of gedragsproblematiek bij kinderen van 0-5 jaar
WSG
William Schrikker Groep
37
Begrippenlijst bij tabellen en stroomschema Actieve zaak
Het gezin is reeds in zorg bij een (zorg)regie voerende organisatie
Advies
Doorverwijzing voor een specifiek hulp of zorg aanbod / interventie van een andere organisatie
Blijfgroep
Blijf Groep verzorgt een dekkend en gedifferentieerd aanbod in de aanpak van huiselijk geweld in Noord-Holland en Flevoland. Blijf Groep biedt informatie en advies, opvang op maat, ambulante hulp bij het stoppen van het geweld, voorlichting, training en andere preventieactiviteiten
Doorgeleiding
Van een doorgeleiding wordt gesproken wanneer een gezin met minderjarige kinderen naar aanleiding van een huisverbod bij Vangnet team Jeugd wordt gemeld maar direct wordt overgedragen aan de reeds betrokken verantwoordelijke regie voerende organisatie
En nu ik…!
Cursus voor kinderen van 7-11 jaar die getuige zijn geweest van huiselijk geweld.
Evidente melding
Doorverwijzing door Vangnet team Jeugd van een gezin naar jeugdzorg als op grond van de beschikbare informatie (dossier en inhoud van de melding) door VJ wordt verwacht dat een aanbod in het vrijwillige kader niet aanvaard zal worden. VJ schat in dat juridische gronden (onwil of onmacht van de ouders) voor een drang/dwang maatregel (ondertoezichtstelling) aanwezig zijn
Geïndiceerde zorg
verzamelnaam voor vormen van gespecialiseerde jeugdzorg. Om in aanmerking te komen voor een vorm van geïndiceerde jeugdzorg is een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg nodig. Als duidelijk is welke zorg gewenst is wordt de definitieve keuze vastgelegd in een indicatiebesluit. Met het indicatiebesluit heeft het kind recht op de in het besluit genoemde vorm(en) van zorg. Bureau Jeugdzorg verzorgt deze vormen van zorg niet zelf, dat doen de zogenaamde organisaties voor Jeugd & Opvoedhulp.
Jeugdbescherming
hulpverlening in een verplicht kader. Het gaat hierbij om ondertoezichtstellingen (OTS / Gezinsvoogdij) (ouderlijke macht aanwezig) of voogdijmaatregelen (ouders uit ouderlijke macht ontheven)
Jeugdhulpverlening
hulpverlening in een vrijwillig kader. Beslaat een breed spectrum aan hulp die geboden kan worden, uiteenlopend van huiswerkbegeleiding tot psychologische hulp
Jeugdreclassering
interventies / maatregelen die een rechter oplegt aan een minderjarige die strafrechtelijk is vervolgd
Netwerkonderzoek
Vangnet team Jeugd wint informatie over de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen in bij onder andere de (voor)school, het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal, het consultatiebureau / schoolgezondheidszorg en de huisarts
Piep zei de muis
De cursus Piep zei de muis is bedoeld voor kinderen van 4 tot 8 jaar die extra steun nodig hebben omdat ze thuis of in hun directe omgeving te maken hebben met stress en spanningen, bijvoorbeeld als een ouder ernstig ziek wordt of depressief is, of er sprake is van een scheiding, ruzie of geweld
38
Project aan huis
intensieve ambulante gezinsbehandeling in de thuissituatie aan gezinnen met psychiatrische en meervoudige problematiek of ernstige psychosociale problematiek, bij ouders en/of kinderen van 0 tot 18 jaar oud. Eventuele oudere kinderen (<23) kunnen worden mee behandeld.
Recidive
Een gezin waar twee keer of vaker een huisverbod is opgelegd
Signs of Safety
Programma, de methode beoogt een veilige (opvoed)situatie voor het kind te creëren door een partnerschap aan te gaan met de ouders in een situatie waarin kindermishandeling of verwaarlozing wordt vermoed of is aangetoond. De doelgroep bestaat uit alle gezinnen waarin fysieke, emotionele en seksuele kindermishandeling of verwaarlozing vermoed wordt of is gesignaleerd.
Spoedhulp
Spoedhulp Jeugdzorg biedt gedurende vier weken outreachende, intensieve, activerende hulp bij crisis in gezinnen met kinderen tot 18 jaar. De spoedhulpwerker ordent de problematiek, biedt structuur, ziet toe op veiligheid, helpt het netwerk activeren, vergroot de probleemoplossingsvaardigheden van de gezinsleden en herstelt de gezinsregie. Met het gezin stelt hij tenslotte doelstellingen voor vervolghulp vast en begeleidt hij de verwijzing.
Steunpunt Huiselijk geweld
Sinds 2011 is het Steunpunt Huiselijk Geweld Amsterdam: 1) de voordeur voor iedereen die te geweld maken krijgt met huiselijk geweld; 2) hét professionele expertisecentrum in de aanpak van huiselijk geweld; 3) de regisseur van een goede afstemming tussen de vele partners die samenwerken aan het stoppen van huiselijk geweld in Amsterdam.
39