6808 KwartaalSignaal 121
sociaal-economisch recht
Sociaal recht AAK20116808 Mr.drs. J. Heinsius
Wetgeving Crisis In de periode april tot en met oktober 2011 veranderde het sociaal-economische beeld in ons land van een ogenschijnlijk economisch herstel met hoopvolle verwachtingen voor een substantiële (verdere) groei van werkgelegenheid drastisch. Aanjager hiervan was in de eerste plaats een crisis rondom het niet kunnen nakomen van betalingsverplichtingen door de Griekse staat. Maar daarbij bleef het niet. Na een qua weer sowieso al niet rooskleurige zomer kondigde minister van Financiën De Jager op Prinsjesdag verder ‘slecht weer’ voor ons land aan. Hoe slecht het zou worden kon laatstgenoemde toen niet zeggen, maar het zou eraan komen. En dat bleek juist; medio oktober werd in de media zelfs al van een recessie gesproken. Het eenjarige bestaan van het VVD-CDA-kabinet zou daarmee precies gaan samenvallen met de aanvang van de zogenoemde double dip – kort na de recessie van nog maar enkele jaren geleden een tweede recessie. En niet alleen dat. Min of meer samenvallend met de (voor)aankondiging van een massa-ontslag door multinational Philips bereikte ons land in de desbetreffende periode ook nog de zogenoemde Occupy-beweging. Door het bezetten van pleinen in grote steden protesteert deze informele beweging welhaast wereldwijd tegen de in haar ogen aan de crises schuldige macht van banken en grote bedrijven. Of het Nederlandse kabinet zich op sociaal-economisch terrein iets van deze protesten zal aantrekken, valt overigens ten zeerste te betwijfelen. In de nasleep van de (vorige) recessie was het bijvoorbeeld – met gedoogsteun van de PVV – net bezig met een uitvoerig sociaalrechtelijk wetgevingspakket. Wat dat betreft valt er in dit Kwartaalsignaal al meer te melden dan in het vorige. Actieve wetgever Socialezekerheidsrechtelijk valt – in dit Kwartaalsignaal – het wetsvoorstel van 10 mei 2011 te noemen betreffende een wijziging van de Algemene Ouderdomswet (AOW) in verband met de verhoging per 2020 van de leeftijd waarop een recht op AOW ontstaat van 65 naar 66 (Kamerstukken II 2010/11, 32 767). In verband daarmee is een structurele besparing voorzien van 700 miljoen Euro. Dat het ons kabinet in diens omvangrijke bezuinigingsstreven menens is, valt ook af te leiden uit een ander, iets later ingediend wetsvoorstel tot wijziging van de AOW en andere wetten in verband met wijziging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen (Kamerstukken II 2010/11, 32 846). In de huidige wet wordt een verschil gemaakt tussen de leeftijd waarop een recht op AOW ontstaat en de datum waarop de AOW ingaat. De pensioengerechtigde leeftijd ontstaat reeds decennia bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, terwijl de ingangsdatum de eerste dag van
de maand van het bereiken van die leeftijd is. Dat laatste nu zal volgens het wetsvoorstel anders moeten worden. Met ingang van 1 januari 2012 zal voorgenoemde ingangs datum gelijk (moeten) zijn aan de dag van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Voor het kabinet betekent dit in 2012 een besparing van 106 miljoen Euro en voor de desbetreffende nieuwe AOW’ers een ‘verjaarscadeautje’ van een (soms wel zeer) klein sigaartje uit eigen doos; zij zullen immers de eerste maand van hun pensioen vergeleken met iemand die in 2011 AOW’er werd behoorlijk minder AOW kunnen ontvangen. Dit betreft weliswaar maximaal ‘maar’ een enkele maand uitkering, maar het ogenschijnlijk weinig elegante gebaar van het kabinet had in een tijd van toenemende vergrijzing en de daarmee in verband staande in de niet al te verre toekomst steeds groter wordende tekorten op de arbeidsmarkt wellicht beter achterwege kunnen blijven (zie over de vergrijzingsthematiek desgewenst het interessante stuk ‘Vergrijzing kan land ontwrichten’ in De Volkskrant van 8 maart jl. (bron: ‘The Greying of the Great Powers’)). AOW’ers in spe zullen over niet al te lange tijd nodig zijn als arbeidskrachten en die kan men wellicht beter koesteren. Een dergelijke houding valt overigens evenmin te ontwaren bij het lichtere arbeidsrechtelijke regime dat het kabinet voor onze 65+ers in gedachten heeft. In het aangekondigde wetsvoorstel van minister van SZW Kamp wordt onder meer gedacht aan het beperken van de verplichtingen van de werkgever in geval van ziekte van de ‘65+-werknemer’ (NJB 28 2011). Werkgevers zullen daarbij wellicht ‘hun vingers aflikken’, maar zou er nu echt zo’n groot verschil in risico op ziekte bestaan tussen een bijvoorbeeld 64-jarige werknemer en diens één jaar oudere collega? Of moet de AOW beschouwd gaan worden als socialezekerheidsrechtelijk vangnet voor de doorwerkende gepensioneerde werknemers? Ontslagrecht Ook op het terrein van het ontslagrecht heeft het kabinet niet stilgezeten. In laatstgenoemd wetsvoorstel zal immers worden voorgesteld om het wettelijk maximaal toegestane aantal arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in geval van ‘65+-werknemers’ te verhogen. Dit is een fraaie incentive om werkgevers deze personen sneller te laten aannemen; mochten zij niet blijken te functioneren, dan kan immers weer snel en gemakkelijk afscheid van hen worden genomen. Dat laatste geldt overigens tevens, als het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet melding collectief ontslag (WMCO) (Kamerstukken II 2010/11, 32 718) ongewijzigd het Staatsblad haalt. (Zie over het wetsvoorstel onder meer L.A. van Amsterdam, ‘Toepassing van de richtlijn collectief ontslag en de Wet melding collectief ontslag in faillissementssituaties’, TAP 2011, p. 235, J.H. Even en B. Filippo, ‘Collectief ontslag niet meer omzeild’, ArA 2011/2, p. 3-33, C.J. Smitskam, ‘Wijziging Wet melding collectief ontslag’, PS Documenta 2011/80, M.C. Veenstra & S. Breukels, ‘De nieuwe WMCO: terug naar pro-forma’, TRA 2011/48.) In de kern komt het collectief-ontslagrecht erop neer, dat de werkgever met een collectief-ontslagvoornemen twee plichten heeft: een raadpleging van werk-
sociaal-economisch recht
nemersvertegenwoordigers in een poging het collectief ontslag te voorkomen dan wel in aantal te verminderen en het informeren van de overheid, zodat die kan trachten werkloosheid door arbeidsbemiddelende maatregelen te voorkomen. Het desbetreffende recht is in het verleden wel als complex gekarakteriseerd, hetgeen deels valt te verklaren doordat het een Europese Richtlijn als context kent. In die zin had een wetswijziging van de WMCO tot een vereenvoudiging en verbetering kunnen leiden. Het tegendeel blijkt nu echter het geval te zijn. De wet lijkt juridisch-technisch ondoordacht en leidt daardoor tot een gigantisch risico op een – dure – infractieprocedure zijdens de Europese commissie, terwijl er op korte termijn sprake zou kunnen zijn van een actieve (voorzieningen) rechter om zich over vragen uit de praktijk te buigen. Het onderhavige Kwartaalsignaal kent – in tegenstelling tot de ‘aantekeningen’ bij de wet in de Arbeidsovereenkomst (Deventer: Kluwer) – niet als primaire doelstelling om de – n.a.w. aanstaande – Wet melding collectief ontslag van commentaar te voorzien, maar reeds een eerste lezing van het wetsvoorstel zal bij de arbeidsrechtelijk enigszins ingevoerde lezer tot gefronste wenkbrauwen hebben geleid. Lezing van het beoogde nieuwe recht leidt namelijk tot de conclusie, dat voorgenoemde raadpleging – in strijd met de Richtlijn – tamelijk eenvoudig geheel lijkt te kunnen worden omzeild. Realiseert men zich daarbij ook nog eens dat het begrip raadpleging in de WMCO tevens expliciet op de adviesprocedure uit de Wor ziet, dan ontstaat daaruit welhaast automatisch de vraag hoe een rechter dit zou – of beter: zal gaan – beoordelen.
Rechtspraak Wor-rechtspraak Uit medezeggenschapsrechtelijke rechtspraak van afgelopen zomer zijn in de context van ‘crisis en reorganisaties’ enkele interessante uitspraken van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam (OK) te memoreren, waaruit – opnieuw – blijkt dat de OK zich zeer kritisch toont aangaande het moeten voldoen aan de voorschriften van het adviesrecht ex artikel 25 Wor. Illu stratief hiervoor is bijvoorbeeld de uitspraak, dat ook al is er zijdens de ondernemer spoed vereist bij een adviesprocedure – bijvoorbeeld eentje mede in relatie tot een collectief ontslag –, deze laatste zich desalniettemin heeft te houden aan de in artikel 25 Wor verankerde (zorgvuldigheids)vereisten. De procedure ex artikel 25 Wor moet zijdens de ondernemer communicatief-informatief degelijk worden gevoerd en daarvan was in de feiten die 3 augustus 2011 tot een uitspraak van de OK leidden geen sprake. De informatievoorziening betreffende het voorgenomen reorganisatiebesluit was tekortgeschoten, hetgeen mede het gevolg was van de weinig adequate communicatie door zowel de – ondernemer vertegenwoordigende – bestuurder als de OR. Deze onvolkomenheden in de communicatie werden de bestuurder daarbij zwaarder aangerekend, omdat de zorgplicht om het medezeggenschapstraject te
KwartaalSignaal 121 6809
bewaken eerst en vooral op de bestuurder rust. Tegen die achtergrond had het volgens de OK vooral op de weg van de bestuurder gelegen om een heldere en adequate communicatie na te streven en de OR effectief en zo volledig mogelijk te informeren over (achtergronden en gevolgen van) het voorgenomen besluit. Het eenmaal genomen besluit van de ondernemer werd dan ook getroffen door het oordeel dat het in redelijkheid niet had kunnen worden genomen (zie nader Hof Amsterdam, Ondernemings kamer, LJN: BR4231, JAR 2011/239). Uit een andere OK-uitspraak uit dezelfde periode blijkt overigens, dat als een werkgever/ondernemer aan de Wor-voorschriften heeft voldaan het nemen van het desbetreffende besluit geen medezeggenschapsrechtelijke problemen behoeft op te leveren, ook al heeft uitvoering daarvan consequenties voor de werkgelegenheid van vele werknemers. Dat bleek het geval in de uitspraak aangaande twee samengevoegde verzoekschriften ex artikel 26 Wor waarin de OR tevergeefs verzocht om twee artikel 25-besluiten van ondernemer PostNL (voorheen TNT Post) kennelijk onredelijk te verklaren. De besluiten tot invoering van een Marktgericht Bedrijfsmodel en oprichting van een autobedrijf mochten ondanks deels vergaande consequenties voor de werkgelegenheid van vele postbodes (2800 beoogde ontslagen in 2011) ‘gewoon’ worden genomen. En niet alleen dat. Op diverse punten wordt de OR in de uitspraak welhaast expliciet door de OK ‘terechtgewezen’ (zie nader Hof Amsterdam, Ondernemingskamer 26 juli 2011 (OR/PostNL B.V. (voorheen TNT Post B.V.)), LJN: BR3116, JAR 2011/238). Wat dat laatste betreft is het interessant te memoreren, dat er blijkens een brief van de minister van SZW over het SER-advies Toekomst scholing en vorming leden aandacht voor het functioneren van ondernemingsraden bestaat (Kamerstuk II 2010-2011, 29 818). Gezien de gang van zaken na het Kabinetsstandpunt Medezeggenschap 2009 van het vorige kabinet valt echter niet te verwachten, dat die aandacht spoedig tot een vergaande wijziging van de Wor zal leiden – reeds tien jaar geleden werd dit al eens treffend aangeduid als de ‘usantiële traagte van het wetgevingsproces’ (R.A.A. Duk, ‘Zijn het advies- en beroepsrecht van de artikelen 25 en 26 WOR millennium-proof?’, in: C.J. Loonstra, De onderneming en het arbeidsrecht in de 21e eeuw, ‘s-Gravenhage: BJu 2000, p. 23). Anderzijds dient tevens te worden opgemerkt, dat menige OR zich in ons land in de praktijk inmiddels toch heeft kunnen ontwikkelen tot een belangrijke stakeholder in de arbeidsverhoudingen. Illustratief voorbeeld daarvan is het kort geding tussen Merck/Organon enerzijds en de Raad van Commissarissen, enkele vakbonden en OR anderzijds (Rb. Amsterdam (ktr. vzr.) 11 maart 2011, JAR 2011/84). De onderhavige uitspraak is overigens tevens illustratief, omdat deze als uitgangspunt een overeenkomst kende, waarbij naast de ondernemer alsmede de ‘moeder’ en ‘grootmoeder’ daarvan wederom de Raad van Commissarissen, enkele vakbonden en de OR partij waren. De overeenkomst kende daarbij als doel om sluiting van een specifieke afdeling van een onderneming in Nederland te voorkomen door verkoop daarvan buiten het concern trachten te bereiken. Inte-
6810 KwartaalSignaal 121
sociaal-economisch recht
ressant genoeg werd die overeenkomst gesloten op het moment dat de OR al een beroep ex artikel 26 Wor bij de OK had ingesteld tegen het in diens visie door de ondernemer genomen besluit tot reductie van werkzaamheden in de onderneming ingevolge een toegerekend besluit van de ‘grootmoeder’ dat de desbetreffende afdeling ingevolge een reductie van het aantal researchafdelingen binnen het concern geen researchwerkzaamheden meer voor haar zou kunnen verrichten. In de uitspraak geeft de rechter de eisende partijen, waaronder dus de OR, gelijk in hun visie dat er sprake was van het niet-nakomen van meergenoemde overeenkomst door aangaande een besluit om met een kandidaat-koper niet verder te onderhandelen niet eerst het advies van de ingevolge meergenoemde overeenkomst ingestelde ‘Advisory board’, met daarin onder meer twee leden namens de OR, te vragen. Het desbetreffende advies moest van de rechter alsnog worden gevraagd – hoewel op zich een verbintenisrechtelijke uitspraak tegen de achter grond van onderbenutting van de medezeggenschap in algemene zin toch een fraaie uitspraak. Scriptie(/proefschrift)-suggestie Nu het reeds genoemde wetsvoorstel tot wijziging van de WMCO niet echt aan het tegengaan van een betere benutting van medezeggenschapsrechten lijkt te gaan bijdragen, kan in deze tijden als scriptie-onderwerp wellicht gekozen worden voor de probleemstelling hoe dat alleen al voor wat betreft de WMCO zou kunnen worden verbeterd. Onderzoekers in spe zijn voor scenario’s aangaande De toekomst van de medezeggenschap bijvoorbeeld verwezen naar het desbetreffende boek (L.C.J. Sprengers, G.W. van der Voet (Reeks Vereniging voor Arbeidsrecht, deel 37), Deventer: Kluwer 2009). Een andere interessante onderzoeksvraag zou in deze tijd kunnen luiden weshalve het begrip werktijdverkorting (WTV) of – zo de lezer wil – deeltijd-WW geen deel uitmaakt van de WMCO. Zou het bijvoorbeeld een goed idee zijn om in de WMCO een aan het moment ex artikel 24, eerste lid, tweede en derde volzin Wor aanhakend moment van voormelding aan het UWV van een ‘voornemen tot collectief ontslag in ontwikkeling’ te verankeren met als doel te bezien, of het WTV-instrument op dat moment al kan bijdragen aan de voorkoming van werkloosheid? In de ‘vorige’ crisis heeft de deeltijd-WW voor werkgevers, werknemers en overheid buitengewoon nuttige diensten bewezen, dus waarom zou men het niet trachten structureel wettelijk te verankeren? En als men die vraag wetenschappelijk beschouwd al positief beantwoordt, waarom zou men dan niet trachten dit op Europees niveau te regelen? Zou het juridisch mogelijk en economisch wenselijk zijn om in de Europese Richtlijn betreffende collectief ontslag of wellicht zelfs in een verordening vast te leggen, dat een werkgever pas tot collectief ontslag mag besluiten, als daaraan voorafgaand eerst een periode van WTV is voorafgegaan en, zo ja, hoelang zou zo’n periode alsdan moeten zijn? Interessante vragen voor een arbeids- en/of rechtseconomische masterscriptie. Zie ter inspiratie uit de literatuur over werktijdverkorting het standaardwerk van W.A. Zondag
(Werktijdverkorting. Over plaats en functie van een arbeidsmarktinstrument in het arbeidsrecht, Gouda: Quint 2001) en over collectief ontslag de hierboven genoemde literatuur.
Literatuur Algemeen –– R. Blanpain, F. Hendrickx, S. Bekker & A. Jacobs, Labour Law between change and tradition, Alphen aan den Rijn: Kluwer Law Internationaal 2011; –– R. Dekker, ‘De mythes van de flexibele arbeidsmarkt’, ArbeidsRecht 2011/35; –– G.J.J. Heerma van Voss & J.M. van Slooten, ‘Kroniek van het sociaal recht’, NJB 34 2011; –– A.R. Houweling & C.J. Loonstra, ‘Toenemende verprivatisering van het arbeidsrecht?’, TAP 2011, p. 172; –– A.R. Houweling, ‘ZZP: wat wil, moet en doet het arbeidsrecht ermee?’, ArbeidsRecht 2011/37; –– W. Plessen, H. van Drongelen & J. Antoine, Sociaal recht: tussen behoud en vernieuwing, Zutphen: Paris 2011; –– L.G. Verburg, ‘De verzelfstandigde werknemer’, ArbeidsRecht 2011/34. Arbeidsovereenkomstenrecht –– K.W.M. Bodewes & M.B. Vestering, ‘Executiegeschillen in het arbeidsrecht’, ArbeidsRecht 2011/29; –– W.C.M. Boersma & D.C.A. Pfennings, ‘Overleden werknemer’, ArbeidsRecht 2011/32; –– G.C. Boot, ‘Nieuwe inlenersaansprakelijkheid op grond van art. 7:692 BW’, ArbeidsRecht 2011/10; –– S.A.H. Bouman, ‘Vaststelling van vakantiedagen: de wens van de werknemer, of niet’, ArbeidsRecht 2011/31; –– R.A.A, Duk: ‘Cassatierechter en arbeidsovereen komstenrecht: van zaken die er wel en niet toe doen’, TRA 2011/59; –– P. Foubert, ‘Wel goed, niet gek, borstvoedingsverlof voor haar ... en voor hem!’, ArA 1 2011; –– R.J. van der Ham & M. Zaman, ‘Van passende arbeid naar de nieuwe bedongen arbeid: een perpetuum mobile?’, TRA 2011/13; –– R.P.J. ter Haseborg, ‘Jaaroverzicht jurisprudentie concurrentiebeding en onrechtmatige concurrentie 2010’, TRA 2011/23; –– M. Holtzer, ‘Enige praktische consequenties van het Albron-arrest’, TRA 2011/19; –– Y.A.E. van Houte, ‘Uitzending en payrolling; overeenkomst en verschil’, ArbeidsRecht 2011/36; –– A.R. Houweling & L.J.M. Langedijk, ‘Dwingend recht in het arbeidsovereenkomstenrecht: van confectie naar couture’, ArA 1 2011; –– C.C.A.M. Jacobs-de Klerk, ‘Dwingend recht en goed werkgeverschap aan de hand van art.2 lid 3 WAA’, TRA 2011/56; –– E.S. de Jong, Wat zijn de essentialia voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst? ArbeidsRecht 2011/33;
sociaal-economisch recht
–– C.S. Kehrer- Bot, ‘Driemaal is scheepsrecht: de loon doorbetaling in het derde ziektejaar’, TAP 4 2011; –– O. van der Kindt, ‘De verplichting tot geheimhouding als wapen tegen concurrentie door ex-werknemers’, ArbeidsRecht 2011/9; –– R.F. Kötter, ‘De rechtspositie van de sollicitant’, ArbeidsRecht 2011/40; –– E.J. Kronenburg-Willems, ‘Wetsvoorstel modernisering regelingen verlof en arbeidstijden’, PS Documenta 11/12 2011; –– P. Kruit & E. van Vliet, ‘Van passend naar nieuw bedongen arbeid: rechtspraakoverzicht 2009-2010’, ArbeidsRecht 2011/16; –– J.J.M. de Laat, ‘Het eenzijdige wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst: de kluwen verder afgewikkeld’, ArbeidsRecht 2011/38; –– C.J. Loonstra, ‘Arbeidsovereenkomst en privaatrechtelijke dienstbetrekking: dezelfde betekenis en uitleg criteria?’, ArA 2 2011; –– W.G.L. Mossink, ‘De onafhankelijkheid van de bedrijfsarts’, PS Documenta 2011/10/153; –– M.H. Oppedijk van Veen, ‘Nieuwe vakantiewetgeving: de belangrijkste wijzigingen nader beschouwd’, Juridisch up to Date 16 2011; –– D.J. Prins, ‘De ziekte komt te post gereden. Maar gaat terug met ezelstreden. De sanctionering van de zieke werknemer: opschorting en stopzetting van loon’, ArbeidsRecht 2011/41; –– M. Rijsdijk, ‘Werkgeversaansprakelijkheid ook voor ingezette vrijwilligers’, Praktijkblad Salarisadministratie 12 2011; –– W.L. Roozendaal, ‘Behoud van arbeidsvoorwaarden voor zwangere of pas bevallen werkneemsters’, ArbeidsRecht 2011/26; –– P.L.M. Schneider, ‘De Vries/Stichting Woonzorg Nederland: de introductie van een nieuwe eenzijdige wijzigingsmodaliteit?’, TAP 4 2011, p. 130; –– M.A.J.M. van Sprundel-Jansen, ‘Aanpassing van de arbeidsduur of ouderschapsverlof?’, ArbeidsRecht 2011/24; –– A.A. Stekelenburg, ‘Het belang van de werknemer om ouderschapsverlof op te nemen en het zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang van de werkgever’, TAP 4 2011; –– E.P.M. Thole & F.C. van der Jagt, ‘Twitterende werknemers en googelende werkgevers’, ArbeidsRecht 2011/39; –– M.C. Veenstra & M.S. Wirtz, Reactie op het artikel: ‘Vakantie en verlofstuwmeren: wijzigingen voor zieke én gezonde werknemers’, TRA 2011/25; –– D.C. Vink, Naschrift bij reactie op het artikel: ‘Vakantie en verlofstuwmeren: wijzigingen voor zieke én gezonde werknemers’, TRA 2011/26; –– P.W.H.M. Willems & K. Teuben, ‘Werkgeversaansprakelijkheid op grond van art. 7:658 en 7:611 BW: een overzicht van de stand van zaken’, ArbeidsRecht 2011/30. Ontslagrecht –– D.M.A. Bij de Vaate, ‘Rechtsbescherming tegen een ondeugdelijke ontslagvergunning bezien in het licht van artikel 6 EVRM’, ArA 2 2011;
KwartaalSignaal 121 6811
–– E.F.V. Boot, ‘Herstel van de arbeidsovereenkomst: onbekend, ongewild en ongebruikt?’, TAP 3 2011, p. 92; –– A.J.P. Brack, ‘Kritisch over het ontslagrecht en het nieuwe werken’, TvCO 3 2011; –– A.F. Bungener, ‘Vertrek ABN-managers: hoe verder in de praktijk?’, TRA 2011/14; –– C.B.G. Derks, ‘Het BBA na de Nuon-uitspraak; van ‘schoolvoorbeeld’ voorrangsregel naar ‘gewoon’ dwingend recht?’, ArbeidsRecht 2011/8; –– L.E. Duijvis, ‘De ‘getroffen voorziening’ van art. 7:681 BW: is aanbieden voldoende?’ ArbeidsRecht 2011/11; –– M.W.A.M. van Kempen, ‘Dwaling bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst’, ArbeidsRecht 2011/13; –– D.J. Rutgers & T.L.C.W. Noordoven, ‘Is er ruimte voor een claw-back van ontslagvergoedingen?’, ArbeidsRecht 2011/28; –– D.J.B. de Wolff, ‘Hoge Raad legitimeert wijzigings ontslag’, ArbeidsRecht 2011/14; –– R. de Wit, ‘Ontslag buitenlandse werknemer: toestemming vooraf vereist?’, Praktijkblad Salarisadministratie 12 2011. Ambtenarenrecht –– J.P. Quist, ‘Ontslag op staande voet (wegens strafrechtelijke veroordeling): weinig ruimte voor algemene regels’, TAP 3 2011; –– L.C.J. Sprengers, ‘Wet normalisering rechtspositie ambtenaren: ambtenaar krijgt een arbeidsovereenkomst maar blijft ambtenaar’, TRA 2011/35; –– K.P.D. Vermeulen & C.O. van Gent, ‘Ambtenaren worden gewone werknemers’, TAP 2011, p. 58. Medezeggenschapsrecht –– L. van Donselaar, ‘Medezeggenschapsrechten bij overgang van onderneming’, TAP 2011, p. 58; –– A.M. Helstone, ‘De reikwijdte van medezeggenschap na overgang van onderneming’, TRA 2011, 20. CAO-/stakingsrecht –– F. Dorssemont, ‘Over ouderschap van cao’s en ouderschap van tweelingen’, ArA 1 2011; –– A. Stege, ‘Dispensatie op grond van het toetsingskader AVV’, TRA 2011/24; –– M. Westerbeek, ‘Nawerking bepalingen uit oude cao bij nieuwe minimum-cao’, Praktijkblad Salarisadministratie 12 2011. Socialezekerheidsrecht –– E. Eleveld, ‘Botsende denkcategorieën en de teloorgang van de levensloopregeling’, TRA 2011/12; –– P.S. Fluit, ‘De loonsanctie na 104 weken in de praktijk’, ArbeidsRecht 2011/27; –– J. van Hoof & H. Nacinovic, ‘Wetsvoorstel wijziging WWB en intrekking WIJ’, PS Documenta 10 2011; –– C.S. Kehrer-Bot, ‘Driemaal is scheepsrecht: de loon doorbetaling in het derde ziektejaar’, TAP 4 2011.
6812 KwartaalSignaal 121
sociaal-economisch recht
Europees arbeidsrecht –– R.M. Beltzer & I.A. Haanappel, ‘Het Hof van Justitie en zijn benigna interpretatio van werkgever en werk nemer’, ArA 1 2011; –– R. Hampsink, ‘WGBL en kantonrechtersformule in strijd met Europese antidiscriminiatierichtlijn’, TRA 2011/22; –– M. Hennevelt e.a., ‘Nederland en gelijke bezoldiging: in lijn met de Uitzendrichtlijn?’, TRA 2011/58; –– T. van Peijpe, ‘EU en de ruimte voor een nationaal werknemersbegrip’, TRA 2011/34.