Hoofdstuk 6 Sociaal-economische wetgeving Paragraaf 6.1 1.
Inleiding a. Wat is het doel van de sociaal-economische wetgeving? b. Noem een aantal wetten die hiertoe behoren. c. Voor het uitoefenen van een bedrijf moet u aan bepaalde wetten en regels voldoen. Welke zijn dit?
Paragraaf 6.2 2.
Vestigingseisen a. Wat is het doel van de Vestigingswet? b. Ondanks het antwoord op vraag 2a wordt de Vestigingswet op enkele bedrijfstakken na afgeschaft. Wat is de reden hiervan? c. In welke stappen is/wordt de Vestigingswet afgeschaft? d. In welke situaties blijft de Vestigingswet (voorlopig) gehandhaafd?
3.
Algemene OndernemersVaardigheden (AOV) a. Wat is een zogenaamd basisbedrijf? Noem er ten minste vier. b. Onder welke voorwaarden wordt een vestigingsvergunning verleend, en welke functionarissen moeten over de vereiste vakbekwaamheid en handelskennis beschikken? c. Voor welke vier sectoren moeten ondernemers voldoen aan de eisen van bedrijfstechniek? d. Voor welke bedrijven gelden behalve de eisen van vakbekwaamheid en handelskennis ook uitgebreide kennis op de gebieden van veiligheid, volksgezondheid, milieu en branchespecifieke kennis? Omschrijf tevens de extra eisen die in de Vestigingswet gesteld zijn voor de uitoefening van deze bedrijven.
4.
Ontheffingen en verklaringen a. Wanneer zal de Kamer van Koophandel verklaringen afgegeven voor het vestigen van een bedrijf? b. Wanneer zal de Kamer van Koophandel ontheffingen verlenen voor het vestigen van een bedrijf? Onder welke voorwaarden zal een ontheffing verleend kunnen worden?
5.
Activiteiten vervoermiddelenbedrijf a. Noem drie soorten activiteiten die een vervoermiddelenbedrijf mag verrichten.
6.
Vergunningen op grond van andere wetten a. Noem, behalve de vestigingsvergunning, de vergunningen die op grond van andere wetten vereist zijn om een bedrijf te mogen exploiteren en geef aan onder welke voorwaarden en eisen deze gelden.
7.
Informatie a. Noem een aantal taken van de KvK. b. Wat is de taak van de ECD en wat houdt deze taak zoal in? c. Wanneer geeft de SER in plaats van de KvK verklaringen en ontheffingen af?
Uitgeverij Streutker
6 Sociaal-economische wetgeving
1
Paragraaf 6.3 8.
Wet Personenvervoer 2000 a. Op basis van welke drie voorwaarden voldoet u aan de (vestigings)eisen en vervoersvergunning volgens de Wet Personenvervoer 2000?
9.
Vergunningen a. Op welke manier wordt deze vestigingsvergunning verleend? b. Welk onderscheid maakt de wet in de te verlenen vergunningen volgens de Wet Personenvervoer 2000? c. Wie beslissen over de aanvraag tot vergunning van het openbaar vervoer en welke criteria gelden hier? d. Wie beslissen over de aanvraag tot vergunning van besloten busvervoer en welke criteria gelden hier? e. Wie beslissen over de aanvraag tot vergunning van taxivervoer en welke criteria gelden hier? f. Met welk doel is het hebben van een boardcomputer in taxi’s verplicht? g. Wat is de belangrijkste verzekering voor een ondernemer die personen vervoert? Motiveer uw antwoord. h. Motorvoertuigen bestemd voor personenvervoer moet men vaker laten keuren dan een keer per jaar. Wie heeft hier baat bij? i. Welke eisen stelt men aan een chauffeur van de genoemde motorrijtuigen?
Paragraaf 6.4 10. Winkeltijdenwet a. Wat is het doel van de Winkeltijdenwet? b. Wat verstaat deze wet onder goederen, particulieren en winkels? 11. Algemene wettelijke bepalingen a. Noem de algemene wettelijke bepalingen van de Winkeltijdenwet. b. Noem ten minste drie bedrijven/instellingen waarvoor de algemene wettelijke bepalingen van de Winkeltijdenwet niet gelden. 12. Vrijstellingen en ontheffingen a. Wat is het verschil tussen vrijstellingen en ontheffingen? b. Op welke wijze is er in de Winkeltijdenwet de nodige souplesse ingebouwd? c. Noem een aantal vrijstellingsregelingen of ontheffingsregelingen. d. Waarom behoudt de overheid zich het recht voor om landelijk vrijstellingen te verlenen? e. Noem een aantal instellingen waarvoor deze vrijstellingsregeling geldt. f. Onder welke voorwaarden gelden de algemene wettelijke bepalingen niet voor benzinestations? g. Waarom zal in een winkel van het benzinestation geen alcoholhoudende drank verkocht worden? h. Waarom is er geen assortimentsbeperking gesteld voor de verkoop van goederen die niet wezenlijk zijn voor een benzinestation? Paragraaf 6.5 13. Cadeau-acties a. Wanneer zijn cadeau-acties in strijd met misleidende reclame? b. Noem nog enkele wetten waarmee cadeau-acties strijdig kunnen zijn.
Uitgeverij Streutker
6 Sociaal-economische wetgeving
2
Paragraaf 6.6 14. Warenwet a. Omschrijf het doel van de Warenwet. b. Definieer het begrip ‘waren’ volgens de Warenwet. c. Geef ten minste twee gebieden waarop de Warenwet niet van toepassing is. d. Welke functie heeft het Warenwetbesluit binnen de Warenwet? 15. Verbodsbepalingen a. Ten aanzien van waren kent het Warenwetbesluit specifieke verbodsbepalingen. Waarop hebben deze verbodsbepalingen betrekking? b. En als het technische voortbrengselen betreft, hoe kunnen de eisen van het Warenwetbesluit dan luiden? c. In de Warenwetbesluiten kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bereiden, vervaardigen, behandelen, bewerken, verwerken, verpakken, bewaren of vervoeren. Waarop kunnen deze voorschriften onder meer betrekking op hebben? d. Noem ook twee voorschriften binnen het Warenwetbesluit die gesteld kunnen zijn aan personen. e. Ten aanzien van technische voortbrengselen zijn in de Warenwetbesluiten voorschriften opgenomen met betrekking tot het gebruiken, installeren, monteren, herstellen, onderhouden, na te zien of tentoon te stellen. Waarop kunnen deze voorschriften betrekking hebben? f. Noem ten minste twee verbodsbepalingen volgens de Warenwet. g. Noem ten minste twee verboden in de uitoefening van een beroep of bedrijf volgens de Warenwet. h. In het belang van de volksgezondheid, de veiligheid, de eerlijkheid in de handel of goede voorlichting omtrent waren, kunnen bij AMvB nadere regels worden gesteld. Noem ten minste twee van deze regels. 16. Maatregelen a. Verder kunnen er regels worden gesteld die verhandelaren verplichten maatregelen te treffen om een goede naleving te bevorderen van het bij de Warenwet bepaalde. Noem ten minste twee van deze maatregelen. b. Welke maatregelen kan de Minister treffen bij gerede aanwijzingen van gevaar voor veiligheid en volksgezondheid van de mens? c. Hoe moet een verhandelaar handelen bij ontheffing van de bij AMvB nader gestelde regels? d. Houders van vergunningen hebben een waarschuwingsverplichting. Wat houdt dit voor hen in? e. Op welke manieren wordt ervoor gezorgd dat de bepalingen in de Warenwet door verhandelaren nageleefd worden? Paragraaf 6.7 17. IJkwet a. Omschrijf het doel van de IJkwet. b. Welke instituut bewaakt de toegang tot de markt volgens de IJkwet? c. Omschrijf de drie mogelijkheden waardoor de toegang tot de markt van meetmiddelen bewaakt wordt. d. Omschrijf hoe het toezicht en de controle op de meetapparatuur geregeld is.
Uitgeverij Streutker
6 Sociaal-economische wetgeving
3
Paragraaf 6.8 18. Benelux Merkenwet a. Omschrijf het doel van de Benelux Merkenwet. b. Noem enkele zaken waarop de Benelux Merkenwet wel van toepassing is, en enkele zaken waarop deze wet niet van toepassing is. c. Omschrijf de procedure van registratie van een merk. d. In de Benelux Merkenwet komen de volgende begrippen voor: • geldigheid; • merkrecht; • normaal gebruik; • soortnaam; • nietigheid; • weigeringsbeslissing. Omschrijf de betekenis van de genoemde begrippen en plaats ze in de juiste context. e. Omschrijf enkele rechten van de merkhouder. f. Beschrijf hoe de merkbescherming geregeld is in de landen die tot de Europese Unie behoren. g. Op welke wijze is merkbescherming te regelen op internationaal niveau? Paragraaf 6.9 19. Rijksoctrooiwet 1995 a. Wat houdt het octrooirecht in? b. Noem de voorwaarden waaronder een uitvinding voor een octrooi vatbaar is. c. Noem enkele uitsluitingen wat betreft uitvindingen. d. Noem de aspecten die niet voor een octrooi vatbaar zijn. e. Wanneer is commerciële exploitatie in strijd met de openbare orde of goede zeden? f. Omschrijf de procedure van de octrooiaanvraag voor een Nederlands octrooi. g. Omschrijf de procedure van de octrooiaanvraag voor een Europees octrooi. h. Omschrijf de procedure van de octrooiaanvraag voor een internationaal octrooi. i. Hoe lang is een verkregen octrooirecht geldig? j. Beschrijf de rechten van de octrooihouder. k. Onder welke voorwaarde kan een licentie worden afgedwongen? Paragraaf 6.10 20. Mededingingswet a. Omschrijf het doel van de Mededingingswet. 21. Mededingingsafspraken a. Wanneer zijn overeenkomsten tussen bedrijven verboden volgens de Mededingingswet? b. Wat verstaat men in dit kader onder overeenkomst? c. Wat verstaat men in dit kader onder onderneming? d. Wat verstaat men in dit kader onder ‘onderling afgestemde feitelijke gedragingen’? e. Noem ten minste drie overeenkomsten, besluiten en gedragingen volgens de Mededingingswet verboden zijn. f. Noem enkele uitzonderingen op het verbod op overeenkomsten, besluiten en gedragingen volgens de Mededingingswet. g. Noem enkele vrijstellingen op het verbod op overeenkomsten, besluiten en gedragingen volgens de Mededingingswet.
Uitgeverij Streutker
6 Sociaal-economische wetgeving
4
22. Economische machtsposities a. Wat wordt volgens de Mededingingswet onder ‘economische machtsposities’ verstaan? Noem hiervan ten minste twee voorbeelden. b. Op grond van het EG mededingingsrecht kan aan een onderneming een bijzonder of uitsluitend recht worden verleend. Omschrijf de betekenis van deze twee rechten. c. De in de vorige vraag aangeduide ondernemers hebben een specifieke administratieve verplichting. Aan welke eisen moet deze administratie voldoen? d. Op welke ondernemingen is deze administratie niet van toepassing? 23. Concentraties a. Omschrijf wat volgens de Mededingingswet onder ‘concentraties’ wordt verstaan. b. Omschrijf op welke wijze de zeggenschap bij concentraties kan worden verkregen. c. Wanneer is er sprake van een fusie? d. Noem ten minste één situatie die niet als concentratie beschouwd wordt. e. Motiveer waarom voor het toepassingsbereik van het concentratietoezicht een grens gesteld is voor wat betreft de gezamenlijke omzet van ondernemingen. f. Beschrijf de meldingsprocedure. g. Beschrijf de totstandkoming van vergunningen. 24. Toezicht en onderzoek a. Welke instantie is belast met het toezicht op de naleving van de Mededingingswet en welke zijn haar bevoegdheden? b. Welke maatregelen kan de Directeur-Generaal nemen bij overtreding van het verbod van mededingingsafspraken of het verbod van misbruik van een economische machtspositie? c. Welke procedure volgt de Directeur-Generaal als na afloop van het onderzoek een redelijk vermoeden bestaat dat er een overtreding begaan is?
Uitgeverij Streutker
6 Sociaal-economische wetgeving
5