Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1
Inleiding..................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 2 Nieuw Nederlandse in de vvernieuwde tweede fase ................................................ 3 2.1 Achtergrond............................................................................................................................ 3 2.2 Examenprogramma Nederlandse taal en literatuur havo/vwo............................................... 3 Hoofdstuk 3 Jaarplanning ...................................................................................................................... 6 Hoofdstuk 4 Opmerkingen per Cursus .......................................................................................... 9 4.1 Cursus Lezen ......................................................................................................................... 9 4.2 Cursus Schrijven .................................................................................................................. 14 4.3 Cursus Spreken ................................................................................................................... 21 4.4 Cursus Argumenteren .......................................................................................................... 26 4.5 Cursus Formuleren .............................................................................................................. 30 4.6 Cursus spellen ..................................................................................................................... 32 4.7 Cursus Documenteren en onderzoeken .............................................................................. 34 4.8 Cursus Woordenschat.......................................................................................................... 37 4.9 Cursus Samenvatten............................................................................................................ 39 4.10 Cursus Taalbeschouwing..................................................................................................... 41 Hoofdstuk 5
Nieuw Nederlands van A-Z ......................................................................................... 43
Hoofdstuk 6
Auteurs gezocht........................................................................................................... 57
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
1
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Hoofdstuk 1 Inleiding Nieuw Nederlands 4 vwo is het eerste deel van de twee vwo-boeken Nieuw Nederlands Tweede Fase. Nieuw Nederlands een taalvaardigheidmethode waarmee de leerlingen de belangrijkste taalvaardigheden lezen, schrijven en spreken ontwikkelen. De exameneisen van het vwo vormen het uitgangspunt van deze methode. Maar het examen is niet de enige pijler. De maatschappelijke relevantie van een goede mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid en daarnaast de kennis van het taalsysteem zijn twee andere uitgangspunten. Nieuw Nederlands biedt een degelijke en stevige basis voor succesvolle vervolgstudie. Inrichting van het boek Het boek bestaan uit tien cursussen: Lezen, Schrijven, Spreken, Argumenteren, Formuleren, Spellen, Documenteren en onderzoeken, Woordenschat, Samenvatten en schematiseren en Taalbeschouwing. Het vwo 5/6-deel bestaat uit elf cursussen; daarin is een Cursus Eindexamen toegevoegd. De cursussen bestaan uit hoofdstukken en paragrafen. Elke paragraaf heeft eenzelfde opbouw: theorie gevolgd door opdrachten, eventueel afgesloten met een praktijkopdracht of een D-toets. Voor in het leerlingenboek vindt u een overzicht met het kopje ‘Hoe zit Nieuw Nederlands in elkaar?’ waarin wordt uitgelegd hoe het boek is opgebouwd. Uitgangspunten Samenhang Door de uitleg die in alle cursussen op elkaar is afgestemd, de vaste opbouw van elk hoofdstuk en paragraaf en de expliciete verwijzingen naar relevante voorkennis, zorgen ervoor dat leerlingen de samenhang ervaren tussen de verschillende vaardigheden. Wat de leerling in de ene cursus leert, ondersteunt de leerstof in een andere cursus. Degelijke examenvoorbereiding Naast lees-, spreek- en schrijfvaardigheid komende ook de traditionele vaardigheden aan bod zoals spellen, formuleren en briefconventies, etc. Zowel de onderwerpkeuze als de werkwijze van dit boek zorgen ervoor dat de leerling goed voorbereid is voor de volgende stap in zijn studie: universitair of HBO-vervolgonderwijs. Heldere theorie en instructies Alle theorie en opdrachtinstructies zijn kort en helder. Zo is er veel ruimte voor relevante voorbeelden en opdrachten waardoor de leerling leert door te doen. Toetsen In het docentenpakket vindt u toetsen bij de cursussen Lezen, Schrijven, Argumenteren, Formuleren, Spellen, Woordenschat, Samenvatten en schematiseren en Taalbeschouwing. Daarnaast zijn zowel in de I-clips als in het docentenpakket D-toetsen voor deze cursussen beschikbaar. Nieuw Nederlands en ICT Bij het leerlingenboek horen twee ICT-componenten: 1. I-clips. Dit is digitaal oefenmateriaal bij een aantal cursussen uit het leerlingenboek. Er is materiaal bij de cursussen Lezen, Schrijven, Argumenteren, Formuleren, Spellen, Woordenschat en Taalbeschouwing. Dit materiaal sluit prima aan op het boek en is bedoeld om leerlingen zelfstandig mee te laten werken. Alle theorie uit het leerlingenboek is ook digitaal in de I-clips opgenomen. 2. Literatuurwebsite. Deze website is een complete literatuurmethode. U vindt hier een overzichtelijke literatuurgeschiedenis met opdrachten en illustratieteksten, een overzicht van de literaire begrippen van A-Z, Alle benodigdheden voor het leesdossier, een cursus Fictie schrijven en filmmateriaal van het literaire festival Crossing Border.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
2
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Hoofdstuk 2 (Nieuw) Nederlands in de Vernieuwde Tweede Fase 1
2.1
Achtergrond
De Vernieuwde Tweede Fase is in augustus 2007 van start gegaan. Voor het vak Nederlands heeft dat enige veranderingen tot gevolg. De grootste daarvan is dat scholen meer vrijheid hebben hun schoolexamenprogramma’s in te richten. De tweede grote verandering is dat het cijfer voor literatuur weer mee kan tellen binnen het cijfer voor Nederlands. Scholen kunnen er ook voor kiezen geïntegreerd literatuuronderwijs aan te bieden. In dat geval zal dat vak een apart cijfer opleveren, dat deel uitmaakt van het combinatiecijfer voor de kleine vakken in het gemeenschappelijke deel. Een derde verandering is dat er geen echt verschil meer is tussen het havo- en het vwoexamenprogramma. Havo- en vwo-leerlingen moeten dezelfde vaardigheden hebben, alleen moeten de vwo-leerlingen deze beter beheersen. Vwo-leerlingen moeten met name op het gebied van literatuur en argumenteren de vakterminologie beter beheersen.
2.2
Examenprogramma Nederlandse taal en literatuur havo/vwo
2.2.1
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het Centraal Examen en het Schoolexamen. Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen: Domein A Leesvaardigheid Domein B Mondelinge taalvaardigheid Domein C Schrijfvaardigheid Domein D Argumentatieve vaardigheden Domein E Literatuur Domein F Oriëntatie op studie en beroep.
2.2.2
De examenstof
Domein A: Leesvaardigheid Subdomein A1: Analyseren en interpreteren 1. De kandidaat kan: - vaststellen tot welke tekstsoort een tekst of tekstgedeelte behoort; - de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven; - relaties tussen delen van een tekst aangeven; - conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur; - standpunten en soorten argumenten herkennen en onderscheiden; - argumentatieschema’s herkennen. Subdomein A2: Beoordelen 2. De kandidaat kan een betogende tekst of betogend tekstgedeelte op aanvaardbaarheid beoordelen en in deze tekst drogredenen herkennen.
1
Bij het schrijven van dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van Handreiking Schoolexamen Nederlands havo/vwo, SLO, 2007.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
3
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Subdomein A3: Samenvatten 3. De kandidaat kan teksten en tekstgedeelten beknopt samenvatten. Domein B: Mondelinge taalvaardigheid 4. De kandidaat kan ten behoeve van een voordracht, discussie of debat (ter keuze van de school): - relevante informatie verzamelen en verwerken; - deze informatie adequaat presenteren met het oog op doel, publiek en gespreksvorm; - adequaat reageren op bijdragen van luisteraars of gespreksdeelnemers. Domein C: Schrijfvaardigheid 5. De kandidaat kan ten behoeve van een gedocumenteerde uiteenzetting, beschouwing en betoog: - relevante informatie verzamelen en verwerken; - deze informatie adequaat presenteren met het oog op doel, publiek, tekstsoort en conventies voor geschreven taal; - concepten van de tekst reviseren op basis van geleverd commentaar. Domein D: Argumentatieve vaardigheden 6. De kandidaat kan een betoog: - analyseren; - beoordelen; - zelf opzetten en presenteren, schriftelijk en mondeling. Domein E: Literatuur Subdomein E1: Literaire ontwikkeling 7. De kandidaat kan beargumenteerd verslag uitbrengen van zijn leeservaringen met een aantal door hem geselecteerde literaire werken. - Minimumaantal: havo 8; vwo 12 waarvan minimaal 3 voor 1880. - De werken zijn oorspronkelijk geschreven in de Nederlandse taal. Subdomein E2: Literaire begrippen 8. De kandidaat kan literaire tekstsoorten herkennen en onderscheiden, en literaire begrippen hanteren in de interpretatie van literaire teksten. Subdomein E3: Literatuurgeschiedenis 9. De kandidaat kan een overzicht geven van de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis, en de gelezen literaire werken plaatsen in dit historisch perspectief. Domein F: Oriëntatie op studie en beroep
2.2.3 Het centraal examen Het centraal examen heeft betrekking op domein A en domein D voor zover het analyseren en beoordelen betreft. - De CEVO stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen vast. - De CEVO maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal examen. Wat het centraal examen betreft verandert er voor Nederlands in de vernieuwde Tweede Fase eigenlijk niets.
2.2.4 Het schoolexamen Het schoolexamen heeft betrekking op:
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
4
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
1. de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft; Dit betekent dat het schoolexamen tenminste moet gaan over Mondelinge taalvaardigheid, Schrijfvaardigheid, Argumentatieve vaardigheden (voor zover het gaat om het zelf opzetten en presenteren van een betoog), Literatuur en Oriëntatie op studie en beroep. 2. indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het centraal examen betrekking heeft; Dit betekent dat het schoolexamen ook mag gaan over Leesvaardigheid, en over Argumentatieve vaardigheden voor zover het gaat om het analyseren en beoordelen van betogen. Het is aan de school of ze van deze mogelijkheid gebruik wil maken. 3. indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen. Dit betekent dat van het examenprogramma en het schoolexamen ook onderdelen van het vak Nederlands deel uit kunnen maken die niet als domein in het examenprogramma genoemd staan. Bijvoorbeeld: taalkunde, massamedia, drama, creatief schrijven, spelling of grammatica. Het is aan de school of ze van deze mogelijkheid gebruik wil maken. Dat deze onderdelen “per kandidaat kunnen verschillen” wil zeggen dat de school bij een keuze voor taalkunde niet automatisch verplicht is dit onderdeel dan ook meteen aan alle leerlingen aan te bieden. Waar een en ander op neerkomt is het volgende: -
-
Schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid blijven belangrijke onderdelen van het schoolexamen. In de oude situatie vormden de cijfers voor die twee onderdelen het hele schoolexamencijfer, in de verhouding 60-40 procent. In de Vernieuwde Tweede Fase zullen beide onderdelen minder zwaar wegen, maar wel een substantieel deel van het schoolexamencijfer blijven uitmaken. Het is aan de scholen zelf om te bepalen hóe zwaar de onderdelen meewegen. Het domein argumentatieve vaardigheden kan zowel bij schrijf- als bij spreekvaardigheid aan bod komen. Als er op een school niet gekozen is voor geïntegreerd literatuuronderwijs, weegt het cijfer gehaald voor literatuur mee in het cijfer voor Nederlands. Scholen/secties zijn verder vrij om ook andere gebieden van het vak Nederlands als onderdeel van het schoolexamen op te nemen. Bijvoorbeeld: taalkunde/grammatica, spelling of taalbeschouwing.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
5
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Hoofdstuk 3 Jaarplanning In de jaarplanning die u maakt, kunt u uitgaan van uw eigen voorkeur. Er is niet een bepaalde route door Nieuw Nederlands die de enige juiste is. Er zijn verschillende mogelijkheden. U dient met drie zaken rekening te houden: - Nieuw Nederlands is een vooral een taalvaardigheidsmethode. Het is aan u te bepalen waar, wanneer en hoe u met literatuur omgaat in de jaarplanning. - Ten tweede is het verstandig uit te gaan van de geschatte studielasturen. Vuistregel is dat een blok waar tien studielasturen voor staan, overeenkomt met twee volledige lesweken; een blok waar vijftien studielasturen voor staan, zal een lesweek meer kosten. - Wij hebben bij elke cursus aangegeven welke cursussen o.i. al gedaan moeten zijn, voordat de leerling aan die cursus begint
cursus Lezen
Schrijven
Spreken Argumenteren Formuleren Spellen Documenteren en onderzoeken
Woordenschat Samenvatten Taalbeschouwing
hoofdstuk 1 Leesstrategieën 2 Schrijfdoelen en tekstsoorten 3 Tekstopbouw 4 Publiek 1 Algemene schrijftheorie 2 Informerende teksten 3 Opiniërende teksten 4 Overtuigende teksten
SLU 1 3 5 2 10 6 6 5
5 Activerende teksten 1 Presenteren
6 15
1 Meningen en argumenten 1 Correct formuleren 1 Werkwoordspelling 2 Overige spellingregels 1 Informatiebronnen
8 10 2 10 6
2 Documentatiemap 3 Omgaan met internet 1 Grieks en Latijn 2 Moeilijke woorden 1 Schematiseren 1 Taalvariatie 2 Taalverandering 3 Taalstructuur
4 8 6 6 6 7 7 7
al eerder gedaan
Lezen h.2 t/m 4 Schrijven h.1 Schrijven h. 1 Schrijven h.1 Argumenteren Schrijven h. 1 Lezen h. 2 t/m 4, Documenteren
Lezen h. 1 t/m 3
In dit schema is goed te zien met welke cursussen/hoofdstukken er al snel begonnen kan worden, en met welke er enig voorwerk verricht dient te zijn. Het ligt in de rede om de cursus Lezen in de volgorde te doen die in het boek staat. Bij de cursus Schrijven moet eerst hoofdstuk 1: Algemene schrijftheorie gedaan worden. Daarna kunnen de verschillende tekstsoorten in elke volgorde behandeld worden. Wij raden aan hoofdstuk 3 : Opiniërende teksten als (een van de) laatste te doen. Het doorwerken van de cursus Spreken: Presenteren zal neerkomen op een studielast van zo’n vijftien uur. Het uitvoeren van een complete ronde van spreekbeurten kost echter veel meer tijd. Een en ander is afhankelijk van de grootte van de klas, van de hoeveelheid presentaties die per les, en of de presentaties individueel of in duo’s gedaan worden. Die extra tijd is niet in onderstaande
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
6
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
planningen meegerekend. In die planningen is er uitgegaan van de studielast die het doorwerken van het hoofdstuk kost. Studielast Nederlands in 4vwo Er staat voor Nederlands in 4 t/m 6 vwo een studielast van 480 uur. Scholen kunnen dit naar eigen inzicht verdelen over de drie jaren. Gemiddeld komt het neer op 160 studielasturen per jaar. De complete studielast van het boek 4vwo komt neer op ruim 140 uur. Als we uitgaan van 10 SLU = 2 weken, biedt Nieuw Nederlands 4vwo dus stof voor 28 weken. Hierna vindt u twee verschillende jaarplanningen. Ze zijn bedoeld ter oriëntatie. Kies een planning die het best aansluit bij de schoolpraktijk die u kent. Jaarplanning 1
Lezen Spellen Formuleren Schrijven hfst.1 Algemene schrijftheorie Taalbeschouwing hfst. 1 Taalvariatie
50 SLU
Woordenschat hfst. 1 Grieks en Latijn Documenteren en onderzoeken hfst. 1 Informatiebronnen Documenteren en onderzoeken hfst. 2 Documentatiemap Schrijven hfst. 2 Informerende teksten Samenvatten Schrijven hfst. 5 Activerende teksten Taalbeschouwing hfst. 2 Taalverandering Woordenschat hfst. 2 Moeilijke woorden
46 SLU
Documenteren en onderzoeken hfst. 3 Omgaan met internet Argumenteren Schrijven hfst. 4 Overtuigende teksten Spreken Schrijven hfst. 3 Opiniërende teksten Taalbeschouwing hfst. 3 Taalstructuur
47 SLU
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
7
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Jaarplanning 2
Woordenschat hfst. 1 Grieks en Latijn Lezen Woordenschat hfst. 2 Moeilijke woorden Argumenteren Taalbeschouwing hfst. 1 Taalvariatie Schrijven hfst.1 Algemene schrijftheorie
48 SLU
Spellen Documenteren en onderzoeken hfst.1 Informatiebronnen Documenteren en onderzoeken hfst. 2 Documentatiemap Formuleren Taalbeschouwing hfst. 2 Taalverandering Spreken
54 SLU
Schrijven hfst. 2 Informerende teksten Samenvatten Schrijven hfst. 4 Overtuigende teksten Documenteren en onderzoeken hfst. 3 Omgaan met internet Schrijven hfst. 5 Activerende teksten Taalbeschouwing hfst. 3 Taalstructuur Schrijven hfst. 3 Opiniërende teksten
41 SLU
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
8
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Hoofdstuk 4 Opbouw en opmerkingen per cursus en hoofdstuk
4.1 Cursus Lezen 1
Leesstrategieën 1 Leesdoel en aanpak
2
Schrijfdoelen en tekstsoorten 1 Schrijfdoelen 2 Tekstsoorten
3
Tekstopbouw 1 De indeling van een tekst 2 Vaste tekststructuren 3 De alinea 4 Tekstverbanden
4
Publiek 1 Publiek en tekstkenmerken
4.1.1 Algemeen In Nieuw Nederlands bedoelen we met ‘lezen’ de leesvaardigheid van zakelijke teksten. Dat bestaat uit een geïntegreerde aanpak van tekstoriëntatie, verschillende manieren van lezen, tekstanalytische en -interpretatieve vaardigheden, samenvatten als studievaardigheid, het beoordelen van teksten en een aparte cursus examentraining leesvaardigheid. Doel De Cursus Lezen bereidt de leerlingen voor op het eindexamen leesvaardigheid. Bovendien wil de cursus de leerlingen voorbereiden op het deelnemen aan voor hen relevante communicatiesituaties waarin zij adequaat kunnen functioneren. Leerlingen moeten merken dat zij door het maken van de vragen en opdrachten bij de bronteksten bezig zijn om een lees- en studieprocedure op te bouwen die niet alleen binnen het vak Nederlands nuttig is, maar ook bij andere vakken en in buitenschoolse situaties waarin zij schriftelijk moeten communiceren. Uitgangspunten De Cursus Lezen begint met het aanleren van verschillende leesstrategieën. Het kunnen hanteren van deze strategieën is een belangrijke algemene studievaardigheid. Nu de leerlingen in de tweede fase steeds meer zelfstandig informatie moeten zoeken, verwerken en bestuderen, moeten ze alle leesstrategieën kunnen toepassen. Het is daarom van belang dat de leerlingen inzien dat de bij Nederlands aangeleerde leesstrategieën bruikbaar zijn bij alle andere vakken. Vervolgens wordt aandacht besteed aan teksttheorie: schrijfdoelen en tekstsoorten, de relatie tekstpubliek, de opbouw van de verschillende tekstsoorten en onderdelen daarvan (de inleiding, het middenstuk, onderverdeeld in deelonderwerpen, het slot, de alinea), alsmede de functionele verbanden tussen die onderdelen. Doel daarvan is het tekstinzicht van de leerlingen te vergroten. Zij zullen ontdekken dat de belangrijkste informatie in teksten steeds op bepaalde plaatsen in de tekst te vinden is. Wanneer zij die kennis eenmaal hebben, zal die hun tijdwinst opleveren bij de studie. Verder is er een duidelijke transfer naar schrijfvaardigheid. Leerlingen leren vanuit hun ervaring met tekstopbouw en hun theoretische kennis daarover ook hun eigen schrijfproducten beter te structureren. Overigens gaat de doelstelling verder. Immers, niet alleen binnen hun studie krijgen leerlingen met
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
9
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
teksten te maken, maar evenzeer daarbuiten. Ook daar zullen zij voordeel hebben van het beheersen van leesstrategieën en hun kennis over tekstopbouw. Didactiek Aangezien de cursus gericht is op het aanleren van een leesstrategie of -procedure, is het belangrijk dat leerlingen op elk moment van de cursus weten wat de doelstellingen ervan zijn. Het leerlingenboek vermeldt die helder, in leerlingentaal. Het moet de leerlingen duidelijk zijn dat de vaardigheden die ze op een bepaald moment oefenen, deel zijn van een groter geheel, de leesstrategie of leesprocedure. Dit zicht op het geheel moet hun door boek en docent met regelmaat gegeven worden. In grotere opdrachten aan het eind van een hoofdstuk of cursus wordt de leerling geleerd om de complete procedure toe te passen. Aangezien dit de moeilijkste en belangrijkste stap van elke cursus is, is een goede ondersteuning van de docent gewenst, bijvoorbeeld in de vorm van het één keer voordoen van de gehele strategische handeling die door de leerlingen moet worden verricht. Het doel van deze aanpak die zich kenmerkt door de integratie van deelhandelingen tot een overkoepelende procedure, is de zelfstandige hantering van de leerling van deze procedure. Leerlingen leren zoveel mogelijk door veel opdrachten te maken.
4.1.2
Relatie met de eindtermen
Uitwerking van de globale eindtermen voor het examen door de CEVO Hieronder staan de eindtermen met cursief de uitwerking van de CEVO erbij. Domein A: Leesvaardigheid Subdomein A1: Analyseren en interpreteren 1. De kandidaat kan: - vaststellen tot welke tekstsoort een tekst of tekstgedeelte behoort; o o
o o
de kandidaat kan vaststellen of een tekst of tekstgedeelte uiteenzettend, beschouwend of betogend is; bij uiteenzettende teksten of tekstgedeelten wordt objectief uitleg gegeven, worden indelingen aangeduid en worden samenhangen en processen verduidelijkt; bij beschouwende teksten of tekstgedeelten worden interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging aangeboden; bij betogende teksten of tekstgedeelten wordt een beargumenteerd standpunt ingenomen; de kandidaat kan het schrijfdoel van een tekst of tekstgedeelte vaststellen; corresponderende schrijfdoelen bij uiteenzettende, beschouwende of betogende teksten zijn respectievelijk: informeren/uiteenzetten, ter overweging aanbieden en overtuigen / tot actie aanzetten; deze schrijfdoelen kunnen in combinatie met elkaar voorkomen. De kandidaat kan dan vaststellen wat het belangrijkste schrijfdoel is, c.q. vaststellen of de tekst / het tekstgedeelte voornamelijk een uitzettend, beschouwend of betogend karakter draagt.
- de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven; o
de kandidaat kan onderwerpen en hoofdgedachten van gehele teksten en tekstgedeelten aanwijzen of parafraseren voor zover expliciet aanwezig en verwoorden voor zover impliciet aanwezig
- relaties tussen delen van een tekst aangeven; de kandidaat kan inhoudelijke en functionele relaties benoemen die ex- of impliciet tussen tekstonderdelen aanwezig zijn; o inhoudelijke en functionele relaties zijn bijvoorbeeld: - verwijzingsrelaties; - de relatie van oorzaak-gevolg; - de relatie doel-middel; - de relatie van stelling-argument-subargument; - de relatie van algemene uitspraak-toelichting o
- conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur; - standpunten en soorten argumenten herkennen en onderscheiden; o
de kandidaat kan standpunten en soorten argumenten herkennen en onderscheiden conform de eindterm onder domein D.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
10
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
- argumentatieschema’s herkennen o
de kandidaat kan argumentatieschema’s herkennen conform de eindterm onder domein D.
Subdomein A2: Beoordelen 2. De kandidaat kan een betogende tekst of betogend tekstgedeelte op aanvaardbaarheid beoordelen en in deze tekst drogredenen herkennen. o o
de kandidaat kan een betogende tekst of betogend tekstgedeelte op aanvaardbaarheid beoordelen en in deze tekst drogredenen herkennen conform de eindterm onder D.
Subdomein A3: Samenvatten 3. De kandidaat kan teksten en tekstgedeelten beknopt samenvatten. o
o o o
de kandidaat kan teksten en tekstgedeelten beknopt samenvatten, d.w.z. reduceren tot de hoofduitspraak of hoofduitspraken met bijbehorende ondersteuning of (belangrijke) ondergeschikte uitspraken; de maximale omvang van de samenvatting is ongeveer 10% van de oorspronkelijke tekst; de samenvatting moet een goed geformuleerde tekst zijn die los van de uitgangstekst te begrijpen valt; dit impliceert een eigen redactie met mogelijk een andere ordening dan de uitgangstekst, waarin echter wel plaats is voor woorden en zinswendingen uit de uitgangstekst.
Domein D: Argumentatieve vaardigheden 6. De kandidaat kan een betoog: - analyseren: o o
o
de kandidaat kan standpunten en argumenten identificeren en interpreteren; de kandidaat kan objectieve en subjectieve argumenten onderscheiden: - objectieve argumenten: op basis van controleerbare feiten, onderzoeksbevindingen en algemeen gedeelde waardeoordelen. - subjectieve argumenten: op basis van vermoedens of vooropgezette meningen, levensbeschouwelijke overtuigingen en persoonlijke waardeoordelen. de kandidaat kan de volgende argumentatieschema’s herkennen: - oorzaak en gevolg; - overeenkomst en vergelijking; - voorbeelden; - voor- en nadelen; - kenmerk of eigenschap.
-beoordelen: o
de kandidaat kan een betoog op aanvaardbaarheid beoordelen op basis van: - consistentie van gebruikte argumenten; - controleerbaarheid van feiten en argumenten; - correct gebruik van argumentatieschema’s en discussieregels. o de kandidaat kan drogredenen herkennen en vermijden in de eigen argumentatie: - drogreden: een onjuist gebruik van een argumentatieschema of een discussieregel; - onjuist gebruik van een argumentatieschema: - onjuist beroep op causaliteit; - het maken van een verkeerde vergelijking; - de overhaaste generalisatie; - de cirkelredenering. - onjuist gebruik van een discussieregel: - de persoonlijke aanval; - het ontduiken van de bewijslast; - het vertekenen van een standpunt; - het bespelen van publiek; - het autoriteitsargument. - zelf opzetten en presenteren, schriftelijk en mondeling:
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
11
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
o o
Docentenhandleiding
de kandidaat kan materiaal verzamelen en ordenen voor het opzetten van een betoog; de kandidaat kan een betoog op adequate wijze structureren en presenteren: - met een duidelijk standpunt dat voorzien is van argumenten; - met voldoende objectieve argumenten; - voldoende consistent en controleerbaar; - met vermijding van drogredenen.
Nieuw Nederlands en de eindtermen Nieuw Nederlands breidt deze eindtermen uit met het aanleren van strategische kennis en vaardigheid in het lezen van zakelijke teksten, dat wil zeggen dat leerlingen leren om bepaalde relevante vragen aan een tekst te stellen in een bepaalde, zinvolle volgorde. Leerlingen moeten tekstonafhankelijke vraagstellingen kunnen koppelen aan bepaalde manieren van lezen. Deze aanpak wil overigens niet zeggen dat er geen tekstspecifieke vragen gesteld worden. Op het CE tekstbegrip worden die vragen ook gesteld.. In de eindtermen wordt uitsluitend gesproken over beoordelend lezen op basis van argumentatieve vaardigheden, meestal na een fase van intensief lezen. Nieuw Nederlands besteedt ook ruime aandacht aan het leren beoordelen van teksten op hun bruikbaarheid in het kader van een bepaalde doelstelling na een fase van oriënterend of globaal lezen. (Zie hiervoor ook het domein documenteren.) Nieuw Nederlands biedt een Cursus Samenvatten en schematiseren aan die breder is dan een training voor het eindexamen geleid samenvatten. Samenvatten wordt gepresenteerd als een studievaardigheid bij uitstek, waarbij een leerling of student meer dan één manier van samenvatten tot zijn beschikking moet hebben. Aan de eindtermen van domein D: Argumenteren wordt in ruime mate aandacht besteed binnen de Cursus Argumenteren, alsmede bij de Cursus Schrijven, Overtuigende teksten (en in deel 56vwo bij de Cursus Spreken, de hoofdstukken Discussiëren en Debatteren).
4.1.3
Per hoofdstuk
Plaats in jaarplanning Aangezien Lezen geen voorkennis vereist, kan deze cursus goed als (één van de) eerste gedaan worden. Aangezien van de behandelde stof in meerdere andere cursussen terugkomt, moet deze cursus zeker in het eerste halve jaar van 4 vwo aan de orde komen. Aandachtspunten Het verdient aanbeveling om de Cursus Lezen bijna in zijn geheel door te werken. Binnen deze cursus geldt dat sommige grotere teksten binnen het blok met elkaar verband houden. De leerlingen moeten zaken uit die teksten met elkaar vergelijken. Dat werkt het beste wanneer zij de teksten goed in hun hoofd hebben. In hoofdstuk 1 worden de theorie en de toepassingsmogelijkheden van de diverse leesstrategieën besproken. Bij de opdrachten in de Cursus Lezen krijgen de leerlingen vervolgens telkens bepaalde leesstrategieën voorgeschreven. Zo oefenen zij die en realiseren zij zich wat elke strategie aan kennis over een tekst oplevert. Later moeten ze steeds meer zelfstandig bepalen welke strategie ze het best kunnen gebruiken. Vanaf hoofdstuk 2 volgt de teksttheorie: Hoofdstuk 2 behandelt de verschillende schrijfdoelen en tekstsoorten met een duidelijk accent op zakelijke teksten. In hoofdstuk 3 wordt de tekstopbouw in inleiding, middenstuk en slot geïntroduceerd en worden de mogelijke verbanden tussen alinea’s besproken met de bijbehorende signaalwoorden. Ook wordt hier de opbouw van de alinea behandeld en wordt ingegaan op (de plaats van) kernzinnen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
12
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Hoofdstuk 4 gaat in op publiek. De theorie van de hoofdstukken 2, 3 en 4 is ook van belang voor de Cursus Schrijven. 3.1
Planning per hoofdstuk Cursus Lezen
hoofdstuk 1 t/m 4
11 SLU
8 lessen
les 1
2
3
4
5
6
7
8
in de klas hfst. 1 Leesstrategieën par. 1 Leesdoel en aanpak opdracht 1 hfst. 2 Schrijfdoelen en tekstsoorten par.1 Schrijfdoelen opdracht 1 hfst. 2 Schrijfdoelen en tekstsoorten par. 2 Tekstsoorten opdracht 2 hfst. 3 Tekstopbouw par.1 De indeling van een tekst opdracht 1 hfst. 3 Tekstopbouw par. 2 Vaste tekststructuren start opdracht 3 hfst. 3 Tekstopbouw par. 3 De alinea opdracht 5 hfst. 3 Tekstopbouw par. 4 Tekstverbanden opdracht 6 en 7 hfst. 4 Publiek par. 1 Publiek en tekstelementen start opdracht 1 t/m 5
zelfstandig werken/huiswerk
opdracht 2 afmaken
opdracht 2
opdracht 3 afmaken opdracht 4 maken
opdracht 8
opdracht 1 t/m 5 afmaken
Het hoofdstuk kan afgesloten worden met een toets uit het docentenpakket.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
13
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
4.2
Cursus Schrijven
1
Algemene schrijftheorie 1 Schrijfdoelen en benaderingswijzen 2 Inleiding 3 Middenstuk 4 Slot 5 Publieksgerichtheid 6 De tekst uitschrijven + praktijk
2
Informerende teksten 1 Instructie + praktijk 2 Nieuwsbericht + praktijk
3
Opiniërende teksten 1 Recensie + praktijk 2 Verslag + praktijk
4
Overtuigende teksten 1 Ingezonden brief + praktijk
5
Activerende teksten 1 Pamflet + praktijk 2 Flyer + praktijk 3 Folder + praktijk 4 Reclame + praktijk
Docentenhandleiding
4.2.1 Algemeen De Cursus Schrijven bestaat uit vijf hoofdstukken: Algemene schrijftheorie, Informerende teksten, Opiniërende teksten, Overtuigende teksten en Activerende teksten. Het eerste hoofdstuk, Algemene schrijftheorie, bevat alle stadia van het schrijfproces: het kiezen van een benadering, het schrijven van een aantrekkelijke inleiding, een bouwplan maken, een slot schrijven, rekening houden met het publiek, een eerste versie schrijven, commentaar vragen en verwerken in (een) volgende versie(s). De Cursus Schrijven bereidt de leerlingen voor op het schoolexamen schrijven. Verder is de vaardigheid die zij in deze cursus opdoen toepasbaar bij het maken van werkstukken, bijvoorbeeld een profielwerkstuk. Ook in het hbo zullen de leerlingen de in deze cursus aangeleerde vaardigheden nodig hebben. De ontwikkeling van iedere leerling kan zichtbaar gemaakt worden door de aanleg van een schrijfdossier. Of het schrijven van brieven deel uitmaakt van het schoolexamen, hangt van de keuze van de school/sectie af.. Bijna elke paragraaf wordt afgesloten met een totaalopdracht: Praktijk. Daarbij kunnen de leerlingen kiezen uit drie mogelijkheden om de desbetreffende tekstsoort te schrijven.
Uitgangspunten In de Cursus Schrijven wordt uitgegaan van de volgende gedachten: - Leerlingen schrijven betere teksten wanneer zij kennis van zaken hebben gekregen over een onderwerp door middel van documentatie. Ook in latere schrijfsituaties zal documentatie altijd een rol spelen. - De schrijfproducten zijn logischer van opzet wanneer vooraf een bouwplan voor de tekst wordt gemaakt. - Goed schrijven is herschrijven: de minder goede kanten van een artikel kunnen worden
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
14
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
verbeterd op grond van opmerkingen van anderen. Teksten worden altijd geschreven voor een bepaalde lezersgroep. Van leerlingen mag verwacht worden dat zij kunnen schrijven voor een publiek van hun eigen niveau. Uitgaande van deze grondgedachten bieden we de leerlingen strategieën voor het genereren van informerende, opiniërende, betogende en activerende teksten, meestal op grond van verzamelde informatie. Daarbij wordt aandacht besteed aan alle stappen van het schrijfproces. Verder is de cursus geënt op de teksttheorie, zoals die in de Cursus Lezen wordt besproken. -
Didactiek Er is – in tegenstelling tot de vorige edities – voor gekozen de niet-tekstspecifieke theorie in één, algemeen hoofdstuk te behandelen. Bij alle daaropvolgende hoofdstukken wordt er (terug)verwezen naar dat eerste hoofdstuk. Daarin kunnen leerlingen alles vinden over benaderingswijzen, aantrekkelijke en goede inleidingen, de opbouw van het middenstuk, het maken van een bouwplan, een goed slot, rekening houden met het publiek, en het uitschrijven zelf. Er is eenheid in theorie en strategie bij tekstbegrip, samenvatten, schrijven en argumenteren. Leerlingen leren zoveel mogelijk door veel opdrachten te maken. Schrijfvaardigheid wordt voorgesteld als een bekwaamheid die ook buiten de lessen Nederlands van pas komt. Voor iedere praktijkopdracht moet de leerling een gehele ‘schrijfronde’ maken: van onderwerpskeuze tot revisie van de uiteindelijke tekst. Elke slotopdracht leidt zo tot een eindproduct dat (samen met documentatie, eerdere versies en geleverd commentaar) in het schrijfdossier opgenomen kan worden. Een didactische vernieuwing sinds de invoering van de Tweede Fase is de aandacht voor het leveren van commentaar op schrijfproducten van medeleerlingen, die hun teksten op basis daarvan moeten reviseren. Bij dit onderdeel van het schrijfproces speelt de docent een belangrijke rol. Hij moet erop toezien dat steeds andere leerlingen elkaar becommentariëren. Verder zal hij de kwaliteit van het geleverde commentaar in het oog moeten houden. Alleen zo krijgt het ‘herschrijven’ namelijk werkelijk een functie. (Her)schrijven is voor leerlingen eenvoudiger en aantrekkelijker, wanneer ze gebruik kunnen maken van een computer. Nieuw Nederlands schrijft nergens voor dat teksten met de computer gemaakt moeten worden, omdat de mogelijkheden daartoe per school nog steeds veel verschillen, maar de methode moedigt computergebruik wel aan.
4.2.2
Relatie met de eindtermen
Uitwerking van de globale eindtermen voor het Schoolexamen door de SLO Hieronder staan de eindtermen met cursief de uitwerking van de SLO erbij. Domein C: Schrijfvaardigheid 5. De kandidaat kan ten behoeve van een gedocumenteerde uiteenzetting, beschouwing en betoog: In een uiteenzetting heeft de schrijver primair als doel zijn publiek te informeren, nieuwe informatie en inzichten te bieden over een bepaald onderwerp. o In een beschouwing heeft de schrijver primair als doel het publiek aan het denken te zetten over verschillende kanten van een onderwerp, waarbij zijn mening meer naar voren komt dan in de uiteenzetting. o In een betoog heeft de schrijver primair als doel het publiek met behulp van argumenten te overtuigen van zijn standpunt. De formulering “uiteenzetting, beschouwing en betoog” geeft aan dat de docent zich niet kan beperken tot een van deze tekstsoorten, en de andere niet aan de orde laten komen. Dat een soortgelijke beperking bij mondelinge taalvaardigheid wel is toegestaan, komt voort uit het grote beslag dat onderwijs in mondelinge taalvaardigheid doet op de beschikbare lestijd. o
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
15
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Het woord "gedocumenteerd" benadrukt nog eens extra dat bij alle te schrijven tekstsoorten relevante informatie verzameld en verwerkt moet worden.
- relevante informatie verzamelen en verwerken; De leerlingen moeten leren relevante en betrouwbare informatie te selecteren uit diverse bronnen: schriftelijke (kranten, tijdschriften, weekbladen, boeken), mondelinge (interview) dan wel audiovisuele (internet, tv, radio). De geselecteerde inhouden moeten de leerlingen zo ordenen en verwerken dat ze bruikbaar zijn voor hun doel en publiek.
- deze informatie adequaat presenteren met het oog op doel, publiek, tekstsoort en conventies voor geschreven taal; o Doel: de verschillende doelen die een schrijver heeft bij een uiteenzetting, beschouwing of betoog zijn hierboven al aangegeven. Publiek: de geschreven teksten moeten uitdrukkelijk niet alleen de docent als publiek hebben, zoals dat bij het vroegere opstel het geval was. Op die manier leren leerlingen niet om zich in te leven in verschillende publieksgroepen, en op basis daarvan publiekgericht te schrijven. Een eerste mogelijk publiek om te kiezen zijn de medeleerlingen: klasgenoten, leerlingen van andere klassen, lezers van de schoolkrant. Een tweede mogelijkheid is een buitenschools publiek dat de leerlingen niet al te vreemd is: ouders, oud-leerlingen, bewoners van de wijk, lezers van een door de leerlingen ook gelezen tijdschrift of krant. Een derde mogelijkheid: publieke instanties, diensten en instellingen, zoals gemeenten, Amnesty International, politieke partijen. o Tekstsoort: Het gaat om de tekstsoorten uiteenzetting, beschouwing en betoog. Maar de leerlingen moeten de presentatie van hun informatie ook afstemmen op de concrete tekstvorm die de uitwerking is van de tekstsoort. Bijvoorbeeld het verslag (van een onderzoekje) als vorm van uiteenzetting, het essay als vorm van beschouwing, en het ingezonden stuk als vorm van betoog. o Conventies van geschreven taal: Het gaat hier tenminste om: - een structuur die passend is bij de gekozen tekstsoort en tekstvorm; - correcte verwijzing naar bronnen; - adequate typografische verzorging; - correcte spelling, interpunctie en zinsbouw. o Adequaat presenteren: Bij alle teksten die ze schrijven moeten de leerlingen hun verzamelde en geordende informatie zo presenteren dat deze aansluit bij het doel van de tekst, dat ze aantrekkelijk en begrijpelijk is voor het gekozen publiek, en dat ze past bij de tekstsoort en tekstvorm. o
- concepten van de tekst reviseren op basis van geleverd commentaar. De leerling moet in staat zijn om commentaar dat geleverd wordt op zijn tekst, te gebruiken om die tekst te verbeteren. Dit commentaar moet bij voorkeur niet alleen door de docent worden gegeven, maar ook door de medeleerlingen. Leerlingen leren dan om hun eigen en elkaars teksten te evalueren, en ze leren de criteria kennen en hanteren waaraan teksten moeten voldoen. Deze criteria moet de docent hen aanreiken of samen met hen opstellen.
Nieuw Nederlands en de eindtermen - In Nieuw Nederlands is ervoor gekozen om de drie belangrijkste tekstsoorten in deel 5/6vwo aan de orde te stellen. - In het hoofdstuk Informerende teksten worden nu de instructie en het nieuwsbericht behandeld. - In het hoofdstuk Opiniërende teksten komen de recensie en het verslag aan de orde. - In het hoofdstuk Overtuigende teksten is er aandacht voor een specifieke vorm van het betoog: de ingezonden brief. - In het hoofdstuk Activerende teksten wordt er aandacht besteed aan een viertal verschillende vormen van teksten die mensen niet alleen moeten overtuigen, maar ook nog tot handelen moeten aanzetten. Deze hoofdstukken worden afgesloten met een Praktijkopdracht, waarvan de uitvoering naar believen in het schrijfdossier opgenomen kan worden. Het schrijfdossier De SLO verwacht dat de scholen in de Vernieuwde Tweede Fase het schrijfdossier in stand houden, hoewel dat niet langer verplicht is.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
16
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
In dat schrijfdossier zitten alle uitgevoerde schrijfopdrachten, dat wil zeggen - de opdracht - de documentatiemap - (het bouwplan) - de ingevulde commentaarformulieren - de definitieve netversie. Nieuw Nederlands biedt veel verschillende teksten aan om in het schrijfdossier op te nemen. Wij vinden dat in ieder geval de uiteenzetting, de beschouwing en het betoog minstens één maal geoefend moeten worden voordat het schrijfexamen plaatsvindt. 4.2.3
Per hoofdstuk
Plaats in jaarplanning Wij raden aan de eerste vier hoofdstukken van Lezen te doen alvorens aan hoofdstuk 1 Algemene Schrijftheorie te beginnen. De kennis van hoofdstuk 1 is van belang voor de hoofdstukken 2 t/m 5. De hoofdstukken 2 t/m 5 kunnen in een willekeurige volgorde gedaan worden. Er kunnen paragrafen van de hoofdstukken 2 t/m 5 overgeslagen worden, zonder dat dit consequenties heeft voor het maken van de andere hoofdstukken. Aandachtspunten Het organiseren van het schrijfonderwijs kan op veel manieren: u kunt de leerling betrekkelijk zelfstandig aan de cursus laten werken en tussentijds nauwelijks controleren, maar het is ook mogelijk heel veel werk in contacturen te laten uitvoeren. Wij adviseren (in elk geval in het begin) op de volgende punten toezicht te houden: Documentatie nodigt uit tot overschrijven; door de documentatie bij een aantal opdrachten beperkt te houden, kunt u behalve tijd sparen ook controleren in welke mate de leerlingen de (aangeleverde of verzamelde) teksten te veel gekopieerd hebben. Wanneer u leerlingen in groepen aan dezelfde opdracht laat werken met identieke documentatie, heeft u voldoende vergelijkingsmogelijkheden. In de opdrachten wordt de leerlingen telkens gezegd dat ze commentaar moeten vragen van ‘een klasgenoot’. Wanneer leerlingen in groepen werken, kan het voordelen bieden van meer dan één leerling commentaar te krijgen. Zeker in het begin zijn de leerlingen nog te weinig kritisch. Een schrijver heeft dan meer aan het weliswaar enigszins oppervlakkige commentaar, als hij reacties van diverse leerlingen op zijn tekst met elkaar kan vergelijken. Op die manier kunt u bij gelegenheid ook nagaan welke leerlingen het becommentariëren beter in de vingers hebben dan andere (of serieuzer nemen dan andere). U kunt zelfs het nakijken laten meewegen in het (voortgangs)cijfer. Het is van belang dat u ervoor zorgt dat leerlingen steeds van andere medeleerlingen commentaar krijgen. Het verdient aanbeveling dat u de leerlingen vooraf wijst op de noodzaak van een goede planning. Spreek een duidelijke inleverdatum voor de slotopdracht af en laat de leerlingen steeds voordat ze aan een cursus beginnen een planning maken. Geef bij ieder blok van tevoren duidelijk aan wat de leerlingen moeten inleveren als ze bezig zijn met de uitvoering van een slotopdracht. Hoofdstuk 1 Algemene Schrijftheorie Het doorlopen van dit hoofdstuk en het maken van alle opdrachten, vinden wij van groot belang voor de hele Cursus Schrijven. Een goed bouwplan is het resultaat van een denkproces. De leerling heeft nagedacht over zijn onderwerp en weet nu precies wat hij aan zijn lezers wil gaan meedelen en hoe hij dat gaat doen (in welke volgorde). Het bouwplan moet daarom voldoende uitgewerkt zijn. Het is de basis voor een goede, logisch opgezette tekst. Veel leerlingen hebben de (tijdbesparende?) neiging wel de deelonderwerpen (of de alinea-inhoud) te noteren, maar ze werken de inhoud van de teksteenheden onvoldoende uit in trefwoorden en kleine zinnetjes. Ze weten dus nog niet precies wat ze in elk
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
17
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
deelonderwerp gaan vertellen. Dat heeft tot gevolg dat ze tijdens het uiteindelijke schrijven nog inhoudselementen toevoegen of weglaten. Juist daardoor maken veel teksten een onsamenhangende indruk. In dit hoofdstuk moeten ze leren hun bouwplan voldoende gedetailleerd in te vullen. Uiteraard moet u erop toezien dat ze ook in de volgende schrijfrondes steeds hun bouwplan voldoende gedetailleerd invullen. Er zijn ook leerlingen die moeilijk kunnen werken vanuit een bouwplan. Zij gaan liever associatief te werk: eerst schrijven ze tekstgedeelten rondom zaken die hen over het onderwerp te binnen schieten, vervolgens passen ze die fragmenten in elkaar tot er een logisch geheel ontstaat. In de praktijk passen veel ervaren auteurs een mengvorm toe: ze hebben fragmenten en passen die ergens tijdens de voorbereiding in een bouwplan in. U kunt de leerlingen wijzen op deze aanpak. Gevaar ervan is dat de logica van het schrijfproduct in gevaar komt: is de tekst nog wel helder gestructureerd, is de redenering van de auteur nog wel te volgen? De Praktijkopdracht bij dit hoofdstuk is de enige van deze cursus waarbij de leerlingen geen tekst produceren. Hoofdstuk 2 Informerende teksten Voor het behandelen van (paragrafen van) dit hoofdstuk moet hoofdstuk 1 Algemene schrijftheorie behandeld zijn. Zorg bij de Praktijkopdrachten voor voldoende kopieën van de commentaarformulieren instructie en nieuwsbericht. Hoofdstuk 3 Opiniërende teksten Voor het behandelen van (paragrafen van) dit hoofdstuk moet hoofdstuk 1 Algemene schrijftheorie behandeld zijn. Zorg bij de Praktijkopdrachten voor voldoende kopieën van de commentaarformulieren Recensie en Verslag. Hoofdstuk 4 Overtuigende teksten Voor het behandelen van dit hoofdstuk moet hoofdstuk 1 Algemene schrijftheorie en de Cursus Argumenteren behandeld zijn. Zorg bij de Praktijkopdracht voor voldoende kopieën van het Commentaarformulier Ingezonden brief. Hoofdstuk 5 Activerende teksten Voor het behandelen van (paragrafen van) dit hoofdstuk moet hoofdstuk 1 Algemene schrijftheorie behandeld zijn. Zorg bij de Praktijkopdrachten voor voldoende kopieën van de commentaarformulieren. U kunt voor de Praktijkopdrachten de leerlingen in groepen laten werken aan dezelfde opdracht. Dat spaart tijd bij het documenteren. Ook kan het voordelen hebben dat een leerling op één schrijfproduct van diverse medeleerlingen (misschien nog te oppervlakkig) commentaar krijgt, zeker nu de commentatoren nog niet zo geoefend zijn.
3.5
Planning per hoofdstuk Cursus Schrijven
hoofdstuk 1 Algemene schrijftheorie 6 lessen
in de klas par. 1 Schrijfdoelen en benaderingswijzen opdracht 1
zelfstandig werken/huiswerk
10 SLU les 1
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
18
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
2
3 4
5
6
par. 2 Inleiding opdracht 3 start opdracht 4 par. 3 Middenstuk start opdracht 5 par. 4 Slot opdracht 6 t/m 8 start opdracht 9 par. 5 Publieksgerichtheid opdracht 10 start opdracht 11 par. 6 De tekst uitschrijven opdracht 12 Praktijkopdracht (tekst nakijken)
Docentenhandleiding
opdracht 2 opdracht 4 afmaken opdracht 5 afmaken opdracht 9 afmaken
opdracht 11 afmaken
opdracht 12 afmaken
Voor de Praktijkopdracht zijn voldoende kopieën van de tekst Verbod tegen roken in het openbaar en van het Commentaarformulier schrijven nodig. (zie Benodigdheden in de map Schrijven.)
Cursus Schrijven 6 SLU les 1 2
in de klas par. 1 Instructie start opdracht 1 t/m 4 praktijkopdracht Instructie
3
par. 2 Nieuwsbericht opdracht 5 t/m 7
4
praktijkopdracht Nieuwsbericht
hoofdstuk 2 Informerende teksten 4 lessen zelfstandig werken/huiswerk opdracht 1 t/m 4 afmaken praktijkopdracht Instructie afronden
praktijkopdracht Nieuwsbericht afronden
Zorg bij de Praktijkopdrachten voor voldoende kopieën van de commentaarformulieren instructie en nieuwsbericht. (zie Benodigdheden in de map Schrijven.)
Cursus Schrijven 6 SLU les 1 2 3 4
hoofdstuk 3 Opiniërende teksten 4 lessen
in de klas par. 1 Recensie opdracht 1 praktijkopdracht Recensie
zelfstandig werken/huiswerk opdracht 2 t/m 4
par. 2 Verslag opdracht 5 en 7 praktijkopdracht Verslag
opdracht 6
praktijkopdracht Recensie afronden
praktijkopdracht Verslag afronden
Zorg bij de Praktijkopdrachten voor voldoende kopieën van de commentaarformulieren
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
19
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
recensie en verslag. (zie Benodigdheden in de map Schrijven.)
Cursus Schrijven 5 SLU les 1
in de klas par. 1 Ingezonden brief start opdracht 1
2
opdracht 1 afmaken praktijkopdracht Ingezonden brief
3
praktijkopdracht Ingezonden brief
hoofdstuk 4 Overtuigende teksten 3 lessen zelfstandig werken/huiswerk opdracht 2
praktijkopdracht Ingezonden brief afronden
Zorg bij de Praktijkopdracht voor voldoende kopieën van het Commentaarformulier Ingezonden brief. (zie Benodigdheden in de map Schrijven.)
Cursus Schrijven 6 SLU les 1
2
3
4
in de klas par. 1 Pamflet opdracht 1 start praktijkopdracht Pamflet par. 2 Flyer opdracht 3 start praktijkopdracht Flyer par. 3 Folder opdracht 5 start praktijkopdracht Folder par. 4 Reclame opdracht 7 praktijkopdracht Reclame
hoofdstuk 5 Activerende teksten 4 lessen zelfstandig werken/huiswerk (opdracht 2) praktijkopdracht Pamflet (opdracht 4) praktijkopdracht Flyer afronden (opdracht 6) praktijkopdracht Folder afronden (opdracht 8) praktijkopdracht Reclame afronden
Zorg bij de Praktijkopdrachten voor voldoende kopieën van de commentaarformulieren. (zie Benodigdheden in de map Schrijven.)
Extra materiaal Zie in de map van deze cursus de map Benodigdheden. Daar vindt u alle formulieren en teksten.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
20
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
4.3
Cursus Spreken
4.3.1
Algemeen
1
Presenteren 1 Onderwerp en publiek 2 Spreekdoel en hoofdgedachte 3 Opbouw en hulpmiddelen 4 Feedback 5 Presentatie + praktijk
Docentenhandleiding
In de Cursus Spreken komt in deel 4vwo alleen het presenteren aan de orde. Dit deel van de Cursus Spreken kan gebruikt worden om de leerlingen een (schoolexamen)cijfer voor spreekvaardigheid te geven. In deel 5/6vwo komen de onderdelen discussiëren, debatteren en gesprekken aan bod. Uitgangspunten Starten met Presenteren is logisch, omdat de presentatie, de voordracht, aan de basis ligt van de spreekvaardigheden: wie een goed betoog kan houden, komt in discussie en debat doorgaans ook heel aardig uit de verf. Bovendien is het de meest bekende vorm van spreekonderwijs. Daarnaast is de organisatie van de presentatie de minst bewerkelijke van de drie, maar tegelijkertijd wel de meest tijdrovende. Didactiek Het hoofdstuk is opgezet volgens het patroon: inleidende opdrachten en praktische deelopdrachten die uiteindelijk toewerken naar de praktijkopdracht, die als examenopdracht gebruikt kan worden. Zoals in de beschrijving van de eindexamens in de Tweede Fase gesuggereerd wordt, is een combinatie van verschillende toetsvormen mogelijk. Denk aan: een presentatie met discussie na, een presentatie met een debat, een debat met daarna een discussie met het publiek, enzovoort. De keus die u of uw sectie maakt, hangt dus af van de eisen die men stelt aan een spreekopdracht. Wat wil men de leerling bijbrengen? Wat is belangrijk in het programma van het vak? Welke afspraken met andere vakken zijn er gemaakt? Daarnaast is belangrijk wat er in de basisvorming aan spreekonderwijs is gedaan. Als de leerlingen daar al goed geleerd is hoe ze een betoogje moeten voorbereiden en houden, dan kan men in de tweede fase daar op voortborduren. Spreken en luisteren zijn behalve taalvaardigheden ook sociale vaardigheden. Dat wil zeggen, dat de leerling afhankelijk is van zijn medeleerlingen bij de ontwikkeling van zijn spreekvaardigheid. Er zal veel in groepjes gewerkt worden. Als u alle onderdelen klassikaal wilt aanpakken, kost de cursus te veel tijd en is het rendement lager dan wanneer leerlingen er in groepjes mee aan de slag gaan. Dat suggereert een andere lesorde. Als iedereen duidelijk is wat van wie op welke termijn wordt verwacht, kunnen die lessen het karakter krijgen van een ‘werkplaats’. Naast deze ‘werkplaatslessen’ is natuurlijk ook tijd voor instructie nodig en ten slotte zijn er de uitvoeringslessen. Planning is het belangrijkst: voor u aan de Cursus Spreken begint, dienen er keuzes gemaakt te worden en op basis hiervan (en van het aantal uren dat ter beschikking staat) verdient het aanbeveling een goede planning te maken. De leerlingen en u weten dan waar ze aan toe zijn. Daarmee voorkomt u veel (onnodige) chaos. Op deze wijze legt u de grenzen vast waarbinnen de leerling zelfstandig kan opereren. De beoordeling van spreekopdrachten is bijna per definitie globaal. Analytisch beoordelen is vrijwel onmogelijk, tenzij iedere prestatie op video wordt opgenomen en nauwkeurig bekeken wordt. Aangezien een spreekopdracht voor de meeste leerlingen al spannend genoeg is zonder opnameapparatuur lijkt dit laatste niet wenselijk. De uiteindelijke beoordeling bestaat uit twee delen: feedback
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
21
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
en een cijfer. Bij de methode is een beoordelingsformulier gemaakt voor de presentatie. De beoordelingsformulieren hebben als doel de leerling bij de beoordeling te betrekken. Dat is belangrijk, omdat het gericht bekijken van de prestaties van anderen een positieve invloed heeft op de eigen prestaties. Daarnaast is het belangrijk om leerlingen te leren feedback te geven en te ontvangen. Deze manier van nabespreken heeft veel voordelen: leerlingen leren van elkaar, leren elkaar feedback geven en leren reflecteren op hun eigen prestatie. Natuurlijk kan het een en ander niet zonder duidelijke sturing. U zult de grenzen van de nabespreking moeten bepalen. Dat hangt sterk samen met de sociale verhoudingen binnen de klas. Als die niet zo harmonieus zijn, zult u extra alert moeten zijn op kwetsende opmerkingen. Tips -
-
Oefen met de klas voordat u een echte examenronde begint met beoordelen met behulp van een opdracht uit het leerlingenboek. Leer de leerlingen dat ze iedere beoordelende opmerking beginnen met ‘ik vind’ of ‘mij valt op’ en niet met ‘jij’. Degene die beoordeeld wordt, kan dan zelf bepalen wat hij met de opmerking doet; de sfeer wordt minder beschuldigend. Spreek af dat er positief geformuleerd wordt bij het geven van tips. Dus: ‘Misschien kun je de volgende keer dit zus of zo doen’ en niet: ‘Je moet wat minder eh zeggen.’ Accepteer geen opmerkingen die op de persoon gericht zijn, het moet gaan om de spreekopdracht.
Het is van groot belang dat het klimaat in de klas veilig is, dat leerlingen zich niet in het nauw gedreven voelen, maar dat er geleerd kan worden. Dat vereist soms veel corrigerend gedrag van de docent, maar het is de investering waard. Op deze manier kunt u een waardevolle bijdrage aan het groepsproces leveren, waar u ook in andere lessen plezier van heeft. Het belangrijkste deel van de beoordeling is de nabespreking, toch moet er ook een cijfer gegeven worden voor de uitvoering van de opdracht. U kunt er voor kiezen het cijfer voor een groot deel door de klas te laten bepalen. Dat kan eigenlijk alleen, als u zeker bent van de veilige sfeer in de klas, als er geen sprake is van vriendjespolitiek. De beste balans is: goed luisteren wat in de klas tijdens de nabespreking gezegd wordt, de commentaarformulieren innemen en op grond van wat u gezien en gehoord hebt in onderlinge afweging een cijfer formuleren. Dat kan direct na afloop van de opdracht, verstandiger lijkt het om te wachten tot er wat leerlingen aan de beurt geweest zijn, zodat u wat kunt vergelijken. Tips en opmerkingen ten aanzien van cijfers voor spreekvaardigheid - Het is belangrijk dat u het cijfer kunt onderbouwen. Daarvoor kunt u gebruik maken van uw eigen observaties en die van de leerlingen. Heeft een leerling veel hoge scores, ook volgens u, dan komt hij voor een hoog cijfer in aanmerking. Als u dat prettig vindt kunt u dat wel standaardiseren. - Laat u niet verleiden tot het onderling vergelijken van prestaties. Het is geen koehandel. U kunt wel door opmerkingen van leerlingen uw oordeel nog eens heroverwegen, maar ga niet met leerlingen ter plekke in onderhandeling. - Deel het cijfer mee aan de betrokkene(n) in een klein verband, niet met de hele klas erbij. Dat levert altijd een onzuivere discussie op (partijtrekken, vriendjespolitiek). - Meld van tevoren bij groepsopdrachten, dat de cijfers aan individuen gegeven worden. Dat betekent dat de een beter kan presteren dan de ander. - U kunt het uzelf makkelijker maken bij de beoordeling van de (examen)opdracht door ‘tussenstops’ in te stellen. Momenten, data waarop de leerlingen een gedeelte van het voorbereidende werk bij u moeten komen verantwoorden: de bronnenlijst, de documentatiemap, het spiekbriefje, enzovoort. U krijgt dan een heel aardig beeld van de manier waarop een leerling met zijn opdracht bezig is en u kunt hem tussentijds bijsturen. Het uiteindelijke cijfer is dan een logischer afronding en komt niet onverwacht uit de lucht vallen. Bovendien behoedt u op deze manier leerlingen voor een onvoldoende.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
22
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
4.3.2
Docentenhandleiding
Relatie met de eindtermen
Uitwerking van de globale eindtermen voor het Schoolexamen door de SLO Hieronder staan de eindtermen met cursief de uitwerking van de SLO erbij. Domein B: Mondelinge taalvaardigheid 4. De kandidaat kan ten behoeve van een voordracht, discussie of debat (ter keuze van de school): Mondelinge taalvaardigheid wordt onderwezen en getoetst aan de hand van tenminste een van deze vormen van mondelinge taalvaardigheid, ter keuze van de school. Uiteraard is het ook mogelijk om meer dan een gespreksvorm te onderwijzen en te toetsen, of combinaties van gespreksvormen zoals een voordracht gevolgd door een discussie, of een debat gevolgd door een discussie. Het debat heeft in de formuleringen van het nieuwe examenprogramma een gelijkwaardiger plaats gekregen als keuzemogelijkheid naast voordracht en discussie dan in het oude programma, waar het slechts werd aangeduid als een bepaald type discussie.
- relevante informatie verzamelen en verwerken; Een voordracht, discussie of debat moet inhoud hebben, en deze inhoud moet voldoen aan zekere kwaliteitseisen. De leerlingen moeten leren relevante en betrouwbare informatie te selecteren uit diverse bronnen: schriftelijke (kranten, tijdschriften, weekbladen, boeken), mondelinge (interview) dan wel audiovisuele (internet, tv, radio). De geselecteerde inhouden moeten de leerlingen zo ordenen en verwerken dat ze bruikbaar zijn voor hun doel en publiek.
- deze informatie adequaat presenteren met het oog op doel, publiek en gespreksvorm; De gespreksvormen voordracht, discussie en debat stellen elk hun eigen eisen. Doel o Bij de voordracht onderscheiden we de informatieve en de betogende voordracht. Met een informatieve voordracht heeft een spreker primair als doel om zijn publiek nieuwe informatie en inzichten te bieden over een bepaald onderwerp. Met een betogende voordracht heeft de spreker primair als doel om zijn publiek met behulp van argumenten te overtuigen van zijn standpunt. o Bij de discussie is er een gezamenlijk doel van de discussiegroep. Dit kan beeldvormend zijn of besluitvormend. De beeldvormende discussie is gericht op het gezamenlijk verkennen en verhelderen van een onderwerp of probleem. In de besluitvormende discussie proberen de deelnemers overeenstemming te bereiken over een bepaalde oplossing van een probleem. o Het doel van het debat is het overtuigen van de jury en/of het publiek. Het heeft vaak het karakter van een wedstrijd: de debattant die zijn of haar stelling het meest o overtuigend verdedigt wordt door de jury of het publiek tot winnaar uitgeroepen. Publiek o Bij alle gespreksvormen wordt het publiek gevormd door de medeleerlingen. o Bij de voordracht vervullen deze tevens de rol van vragenstellers na afloop. o Bij het debat zijn ze behalve publiek ook jury, tenzij de docent niet voor een jury kiest, omdat hij bijvoorbeeld het wedstrijdkarakter van het debat minder wil benadrukken. o Bij alle drie de gespreksvormen vervullen medeleerlingen idealiter de rol van observator. Adequaat presenteren o Bij alle gespreksvormen moeten de leerlingen hun verzamelde en geordende informatie zo presenteren dat ze aansluit bij het gekozen doel, dat ze aantrekkelijk en begrijpelijk is voor het publiek, en dat ze past in de gekozen gespreksvorm (dus bijvoorbeeld geen lange monologen in een discussie). o De aantrekkelijkheid van de presentatie kan bij voordracht en debat worden verhoogd als de leerlingen gebruikmaken van audiovisuele hulpmiddelen als video en PowerPoint.
- adequaat reageren op bijdragen van luisteraars of gespreksdeelnemers. Bij de voordracht gaat het om bijdragen van luisteraars: vragen en kritiek die luisterende medeleerlingen naar voren brengen. Adequaat reageren wil dan zeggen dat de spreker een afdoende antwoord geeft op de gestelde vragen en weet hoe hij of zij moet omgaan met vragen waarop hij het antwoord niet weet, die buiten de orde zijn, of die te lang duren. Bij de discussie gaat het om bijdragen van gespreksdeelnemers. Adequaat reageren wil dan bijvoorbeeld zeggen: - vragen om verheldering als je iets niet begrijpt; - andermans bijdragen verhelderen, samenvatten en aanvullen; - informatie geven als die ontbreekt;
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
23
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
- anderen de ruimte geven, en soms dus even niet reageren; - voorstellen doen voor het verloop van de discussie. Bij het debat gaat het om de bijdragen van de gespreksdeelnemers in hun rol van tegenpartij: deze pleit tegen of voor de stelling waar jij voor of tegen bent. Adequaat reageren wil dan zeggen dat je met voldoende steekhoudende argumentatie de argumenten van de tegenpartij bestrijdt, en je daarbij houdt aan het voorgeschreven stramien van beurtwisselingen bij het debat. In het bovenstaande is bij voordracht en debat steeds sprake geweest van “de spreker” of “de debattant/debater”. Het is echter goed mogelijk, en uit een oogpunt van tijdwinst zelfs aan te raden, om de voordracht door een duo of trio te laten houden, en het debat door twee duo’s.
Nieuw Nederlands en de eindtermen Het verzamelen van relevante informatie en het verwerken daarvan komt in de Cursus Documenteren en onderzoeken aan de orde, als mede bij alle Praktijkopdrachten van de Cursus Schrijven. In het hoofdstuk Presenteren komen zowel de informerende als de betogende voordracht aan de orde. In Nieuw Nederlands 4/5havo besteden we bij Discussiëren alleen aandacht aan de probleemoplossende discussie. (De beeldvormende discussie komt in 5/6vwo aan bod.) Bij Debatteren en bij de andere hoofdstukken van de Cursus Spreken is er veel aandacht voor het publiek en de betekenis die feedback kan hebben.
4.3.3 Per hoofdstuk Wat het schoolexamen betreft, zullen veel secties ervoor kiezen om één van de volgende gespreksvormen te kiezen: de presentatie, de discussie of het debat. Deze laatste twee vormen van spreekvaardigheid komen in Nieuw Nederlands 5/6vwo uitgebreid aan de orde. Voor het doorwerken van het hoofdstuk Presenteren zijn 10 of 15 studielasturen nodig, maar voor het doorlopen van een volledige cyclus presentaties is uiteraard meer tijd nodig. Een en ander hangt af van de grootte van de klas en van de door de docent opgegeven lengte van de presentaties. Welke keuze dan ook gemaakt wordt, in de beschikbare tijd moet - de leerling leren zijn eventuele spreekangst te overwinnen; - de leerling zich de vorm en inhoud van de uiteindelijke schoolexamenopdracht eigen maken, zowel theoretisch als praktisch; - de leerling een eindopdracht (schoolexamenopdracht) voorbereiden en volbrengen; - de leerling leren de prestaties van anderen te beoordelen. Plaats in jaarplanning Wij raden aan de eerste vier hoofdstukken van Lezen te doen alvorens aan hoofdstuk 1 Presenteren te beginnen. De vaardigheden van de Cursus Documenteren en onderzoeken zijn van belang bij het voorbereiden van een presentatie. Aandachtspunten Hoofdstuk 1 Presenteren De presentatie ligt aan de basis van de meeste spreekvaardigheden: wie een goed betoog kan houden, komt in discussie en debat doorgaans ook heel aardig uit de verf. De presentatie is de meest bekende vorm van spreekonderwijs. Zorg voor voldoende feedbackformulieren. 3.4
Planning per hoofdstuk Cursus Spreken 15 SLU
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
hoofdstuk 1 Presenteren 4 lessen + 1 les per 4 leerlingen
24
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
les 1
2
3 4 5 6 t/m ??
Docentenhandleiding
in de klas par. 1 Onderwerp en publiek opdracht 1 t/m 3 par. 2 Spreekdoel en hoofdgedachte opdracht 4 t/m 6 par. 3 Opbouw en hulpmiddelen opdracht 7 t/m 9 start opdracht 10 par. 4 Feedback opdracht 11 t/m 13 par. 5 opdracht 14 en 16
zelfstandig werken/huiswerk opdracht 4 t/m 6 afmaken
praktijkopdracht Presenteren voorbereiden praktijkopdracht Presenteren
praktijkopdracht Presenteren voorbereiden
opdracht 10 afmaken
opdracht 15
Zorg voor voldoende feedbackformulieren presentatie. (zie Benodigdheden in de map Spreken.)
Extra materiaal Zie in de map van deze cursus de map Benodigdheden. Daar vindt u alle formulieren.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
25
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
4.4
Cursus Argumenteren
1
Meningen en argumenten 1 Meningen 2 Meningsverschillen 3 Argumenten 4 Feitelijke en niet-feitelijke argumenten 5 Argumentatiestructuren
4.4.1
Algemeen
Docentenhandleiding
De Cursus Argumenteren is een ondersteunende cursus voor de cursussen Lezen, Schrijven en Spreken. De eindtermen uit de domeinen Leesvaardigheid en Argumentatieve vaardigheden vormen het uitgangspunt van de Cursus Argumenteren. Uitgangspunten De benadering van de argumentatieve vaardigheden in Nieuw Nederlands is tweeledig. Om te beginnen is er sprake van een geïntegreerde aanpak. Binnen de cursussen Lezen, Schrijven en Spreken er veel aandacht voor argumentatieve vaardigheden. Deze worden immers (ook) expliciet vermeld binnen deze domeinen. Zo worden op het eindexamen leesvaardigheid vragen over de argumentatie gesteld; leerlingen moeten een goed doortimmerd betoog kunnen schrijven en kunnen deelnemen aan een debat of discussie. Er is voor gekozen de stof ook in een aparte cursus aan te bieden. Daarvoor zijn een paar redenen te geven. Om te beginnen is de materie voor leerlingen relatief nieuw. In de onderbouwdelen is er nog geen systematische benadering geweest. Vanwege de (relatieve) moeilijkheidsgraad van de materie leek het goed om de leerlingen in een aparte cursus de benodigde basiskennis aan te reiken. In deze cursus ‘staat bij elkaar, wat bij elkaar hoort’ zodat de zelfstandig werkende leerling de cursus kan gebruiken als een klein naslagwerk. Voorop staat dat kennis van de argumentatietheorie een middel moet zijn en geen doel op zichzelf. De leerling ‘moet er wat aan hebben’ bij de vaardigheden lezen, schrijven en spreken en wat dat betreft moet de Cursus Argumenteren gezien worden als een ondersteunende cursus. Als theoretisch uitgangspunt voor de Cursus Argumenteren hebben we gekozen voor de pragmatisch-dialectische benadering van Van Eemeren e.a. (vakgroep taalbeheersing van de UVA). In die benadering wordt ervan uitgegaan dat argumentatie erop gericht is een verschil van mening met verbale middelen op te lossen. Didactiek Nieuw Nederlands is een methode waarmee de leerling zelfstandig kan werken. Toch stellen we voor in de Cursus Argumenteren wat meer klassikale elementen in te bouwen. Het is belangrijk dat docent en leerling ervaren waar mogelijke knelpunten zitten. Vanwege het lineaire karakter van de cursus is het verstandig mogelijke problemen met de stof eerst op te lossen voordat er verder gewerkt wordt. Het is niet onverstandig de vragen en opdrachten klassikaal na te kijken. Het is belangrijk dat de leerlingen ervaren dat kennis van de argumentatietheorie direct praktisch bruikbaar is. Daarom raden wij u aan uw lesmateriaal (toetsen, extra uitleg, extra voorbeelden) steeds zo actueel mogelijk te laten zijn. Uiterst bruikbare artikelen zijn de redactionele commentaren op brandende, eigentijdse kwesties. Ook de ingezonden brievenpagina biedt veel aanknopingspunten.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
26
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
4.4.2
Docentenhandleiding
Relatie met de eindtermen
Uitwerking van de globale eindtermen voor het CE door de CEVO en voor het SE door de SLO Hieronder staan de eindtermen met cursief de uitwerking van de CEVO en de SLO erbij. Domein A: Leesvaardigheid Subdomein A1: Analyseren en interpreteren 1. De kandidaat kan: - standpunten en soorten argumenten herkennen en onderscheiden; o
de kandidaat kan standpunten en soorten argumenten herkennen en onderscheiden conform de eindterm onder domein D.
- argumentatieschema’s herkennen. o
de kandidaat kan argumentatieschema’s herkennen conform de eindterm onder domein D.
Subdomein A2: Beoordelen 2. De kandidaat kan een betogende tekst of betogend tekstgedeelte op aanvaardbaarheid beoordelen en in deze tekst drogredenen herkennen. o de kandidaat kan een betogende tekst of betogend tekstgedeelte op aanvaardbaarheid o beoordelen en in deze tekst drogredenen herkennen conform de eindterm onder D. Domein D: Argumentatieve vaardigheden 6. De kandidaat kan een betoog: - analyseren; o o
o
de kandidaat kan standpunten en argumenten identificeren en interpreteren; de kandidaat kan objectieve en subjectieve argumenten onderscheiden: - objectieve argumenten: op basis van controleerbare feiten, onderzoeksbevindingen en algemeen gedeelde waardeoordelen. - subjectieve argumenten: op basis van vermoedens of vooropgezette meningen, levensbeschouwelijke overtuigingen en persoonlijke waardeoordelen. de kandidaat kan de volgende argumentatieschema’s herkennen: - oorzaak en gevolg; - overeenkomst en vergelijking; - voorbeelden; - voor- en nadelen; - kenmerk of eigenschap.
- beoordelen: o
de kandidaat kan een betoog op aanvaardbaarheid beoordelen op basis van: - consistentie van gebruikte argumenten; - controleerbaarheid van feiten en argumenten; - correct gebruik van argumentatieschema’s en discussieregels. o de kandidaat kan drogredenen herkennen en vermijden in de eigen argumentatie: - drogreden: een onjuist gebruik van een argumentatieschema of een discussieregel; - onjuist gebruik van een argumentatieschema: - onjuist beroep op causaliteit; - het maken van een verkeerde vergelijking; - de overhaaste generalisatie; - de cirkelredenering. - onjuist gebruik van een discussieregel: - de persoonlijke aanval; - het ontduiken van de bewijslast; - het vertekenen van een standpunt; - het bespelen van publiek;
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
27
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
- het autoriteitsargument. - zelf opzetten en presenteren, schriftelijk en mondeling: o o
de kandidaat kan materiaal verzamelen en ordenen voor het opzetten van een betoog; de kandidaat kan een betoog op adequate wijze structureren en presenteren: - met een duidelijk standpunt dat voorzien is van argumenten; - met voldoende objectieve argumenten; - voldoende consistent en controleerbaar; - met vermijding van drogredenen.
Nieuw Nederlands en de eindtermen In Nieuw Nederlands wordt op veel manieren aandacht aan besteed aan de eindtermen met betrekking tot argumenteren. Uiteraard in de Cursus Argumenteren, waar in de twee hoofdstukken de argumentatieve terminologie behandeld wordt. Ook in de Cursus Lezen is er aandacht voor (het beoordelen van) betogen. Het hoofdstuk Betogende teksten van de Cursus Schrijven is in zijn geheel gewijd aan het (opzetten van een) betoog. In de Cursus Spreken is er aandacht voor de betogende voordracht en voor debatteren. In de Cursus Documenteren en onderzoeken tenslotte, is er veel aandacht voor het verzamelen en ordenen van materiaal voor het opzetten van (o.a.) een betoog. 4.4.3
Per hoofdstuk
Plaats in jaarplanning Wij raden aan de Cursus Argumenteren na de Cursus Lezen te doen. Het spreekt voor zich Argumenteren afgerond te hebben voordat begonnen wordt met hoofdstuk Overtuigende teksten van de Cursus Schrijven. Aandachtspunten Hoofdstuk 1 Meningen en argumenten In het eerste hoofdstuk van de Cursus Argumenteren staat het analyseren van argumentaties centraal. De leerlingen leren standpunten herkennen, leren argumenten herkennen en leren hoe argumenten bijdragen aan het oplossen van meningsverschillen. In paragraaf 1 leren de leerlingen daarom eerst het standpunt (in een bepaalde kwestie) te herkennen. Een oude, maar wijdverbreide misvatting, ‘dat er feiten en meningen bestaan’, wordt opgeruimd. Iedere uitspraak waar je ‘ik vind’ of ‘volgens mij’ voor kunt zetten kan dienst doen als standpunt. Dat betekent dat standpunten (= meningen) zowel feitelijke als niet-feitelijke uitspraken kunnen zijn. Veel leerlingen zullen dat moeilijk kunnen aanvaarden. Het hangt van het soort standpunt af of je er ‘ik vind’ voor zet of ‘volgens mij’. Bijvoorbeeld: ‘Ik vind cola de lekkerste frisdrank’ (niet-feitelijk standpunt) of: ‘Volgens mij is België een republiek’ (feitelijk standpunt, onjuist feit overigens). Uitgelegd wordt dat er drie soorten standpunten zijn: positieve standpunten, negatieve standpunten en standpunten van twijfel. In paragraaf 2 wordt uitgelegd dat er een meningsverschil ontstaat als gesprekspartners elkaars standpunt niet delen. Meningsverschillen kunnen op twee manieren worden benaderd: je kunt ze beslechten of oplossen. Het is belangrijk dat de leerlingen dit verschil goed begrijpen. Om meningsverschillen op te lossen moeten de argumenten van de ander beoordeeld worden. Voordat je daaraan toe bent, moet je eerst weten wat die argumenten precies zijn. In paragraaf 3 wordt de leerlingen daarom geleerd hoe ze argumenten kunnen herkennen. In paragraaf 4 wordt het verschil feitelijk/niet-feitelijk argument uitgediept. In de laatste paragraaf wordt uitgelegd hoe argumentatieve uitspraken in een betoog met elkaar verbonden zijn. De leerlingen maken kennis met vier argumentatiestructuren: de enkelvoudige argumentatie, de meervoudige argumentatie, de nevenschikkende argumentatie en de onderschikkende argumentatie.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
28
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
3.4
Docentenhandleiding
Planning per hoofdstuk Cursus Argumenteren 8 SLU les 1
2
3
4
in de klas par. 1 Meningen opdracht 1 en 2 par. 2 Meningsverschillen opdracht 3 en 4 par. 3 Argumenten opdracht 5 start opdracht 6 par. 4 Feitelijke en niet-feitelijke argumenten opdracht 8 en 9 par. 5 Argumentatiestructuren opdracht 10 t/m 12
hoofdstuk 1 Meningen en argumenten 4 lessen zelfstandig werken/huiswerk
opdracht 6 afmaken opdracht 7
opdracht 12 afmaken
Het hoofdstuk kan afgesloten worden met een toets uit het docentenpakket.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
29
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
4.5
Cursus Formuleren
1
Correct formuleren 1 Dubbelop 2 Fouten met verwijswoorden 3 Incongruentie 4 Dat/als-constructie 5 Foutieve samentrekking 6 Foutieve beknopte bijzin 7 Losstaand zinsgedeelte
Docentenhandleiding
4.5.1 Algemeen De Cursus Formuleren is bedoeld als ondersteuning bij de Cursus Schrijven. Om de commentaarformulieren bij schrijven goed te kunnen gebruiken, moeten de leerlingen op de hoogte zijn van de belangrijkste spel- en stijlfouten. Bovendien leert de cursus formuleren de leerling ‘verzorgde spreektaal’ schrijven. Uitgangspunten De Cursus Formuleren is in 4vwo gewijd aan het herkennen van ‘standaardfouten’. Hiervoor geldt dat veel gangbare stijlfouten worden uitgelegd volgens het ‘niet zo, maar zo-principe’. 4.5.2 Per hoofdstuk Plaats in jaarplanning Voor de Cursus Formuleren hoeft geen andere cursus te zijn doorgewerkt. Delen van deze cursus worden bekend verondersteld bij de diverse hoofdstukken van de Cursus Schrijven. Het ligt voor de hand deze cursus als een van de eerste cursussen te doen. Aandachtspunten per hoofdstuk De eerste paragraaf behandelt een aantal ‘standaardfouten’.
2.3
Planning per hoofdstuk Cursus Formuleren 10 SLU les 1 2 3
4
5
in de klas par. 0 De standaardfoutenlijst opdracht 1 voorbereiden opdracht 1 uitvoeren par. 1 Dubbelop opdracht 2 par. 2 Fouten met bewijswoorden opdracht 3 opdracht 5 t/m 8 par. 3 Incongruentie opdracht 9 par. 4 start opdracht 10 par. 5 Foutieve samentrekking opdracht 11 en 12
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
hoofdstuk 1 Correct formuleren 6 lessen inclusief par. 0 4 lessen zonder par. 0 zelfstandig werken/huiswerk opdracht 1 voorbereiden
opdracht 4
opdracht 10 afmaken
opdracht 14 en 15
30
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
6
par. 6 Foutieve beknopte bijzin opdracht 13 par. 7 Losstaand zinsgedeelte opdracht 16 start opdracht 17
Docentenhandleiding
opdracht 17 maken
Het hoofdstuk kan afgesloten worden met een toets uit het docentenpakket.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
31
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
4.6
Docentenhandleiding
Cursus spellen
. 1
Werkwoordspelling 1 Persoonsvorm 2 Overige werkwoordsvormen
2
Overige spellingregels 1 Leestekens 2 Hoofdletters 3 Meervoudsvorming 4 Tussenklank in samengestelde woorden: s of e(n)? 5 Verkleinwoorden 6 Aan elkaar of los 7 Liggend streepje 8 Trema 9 Apostrof 10 Accenten 11 Getallen 12 Sommige of sommigen? 13 Probleemwoorden
4.6.1 Algemeen De Cursus Spellen is ondersteuning voor de hoofdstukken van de Cursus Schrijven. Bovendien moet de samenvattingstekst van het Centraal Examen ook foutloos geschreven worden. In de Cursus Spellen zijn de belangrijkste spellingsregels overzichtelijk weergegeven en makkelijk terug te vinden. 4.6.2 Relatie met eindtermen Zowel bij het Centraal examen (samenvatten) als bij het schoolexamen Schrijven is spelling van belang. Secties kunnen zelfs een toets Spelling als schoolexamentoets in hun PTA opnemen. Plaats in jaarplanning Voor de Cursus Spellen hoeft geen andere cursus te zijn doorgewerkt. 4.6.3
Planning per hoofdstuk Cursus Spellen 2 SLU les 1 2
in de klas par. 1 Persoonsvorm opdracht 1 t/m 4 par. 2 Overige werkwoordsvormen opdracht 5 t/m 8
hoofdstuk 1 Werkwoordspelling 2 lessen zelfstandig werken/huiswerk
Het hoofdstuk kan afgesloten worden met een toets uit het docentenpakket.
Cursus Spellen 10 SLU les
in de klas
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
hoofdstuk 2 Overige spellingregels 4 lessen zelfstandig werken/huiswerk
32
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
1
2
3
4
par. 1 Leestekens par. 2 Hoofdletters par. 3 Meervoudsvorming start opdracht 1 t/m 4 par. 4 Tussenklank in samengestelde woorden: s of e(n)? par. 5 verkleinwoorden par. 6 Aan elkaar of los start opdracht 5 t/m 10 par. 7 Liggend streepje par. 8 Trema par. 9 Apostrof par. 10 Accenten opdracht 11 t/m 16 par. 11 Getallen par. 12 Sommige of sommigen? par. 13 Probleemwoorden opdracht 17 t/m 22
Docentenhandleiding
opdracht 1 t/m 4 afmaken
opdracht 5 t/m 10 afmaken
opdracht 11 t/m 16 afmaken
opdracht 17 t/m 22 afmaken
Het hoofdstuk kan afgesloten worden met een toets uit het docentenpakket.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
33
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
4.7
Cursus Documenteren en onderzoeken
1
Informatiebronnen 1 Zoeken 2 Internet 3 Bibliotheek/mediatheek 4 radio- en tv-programma’s 5 Interview 6 Enquête
2
Documentatiemap 1 Bronnen selecteren 2 Bronnen verwerken
3
Omgaan met internet 1 Betrouwbaarheid van internetsites en – bronnen 2 Zoeken op internet 3 Risico’s van internet
Docentenhandleiding
4.7.1 Algemeen De Cursus Documenteren en onderzoeken wil de leerlingen leren wanneer ze zich moeten documenteren, waarom en hoe. Er wordt ook ingegaan op het belang van interviewen, als onderdeel van het zoeken naar informatie. Tenslotte bevat deze cursus een hoofdstuk Omgaan met internet, waar ook uitgebreid ingegaan wordt op de gevaren van dat medium. Uitgangspunten Met deze cursus willen we - de leerlingen leren hoe ze hun informatiebehoefte bepalen; - de leerlingen leren zoeken naar geschikte informatie; - de leerlingen leren om de gevonden informatie zo bruikbaar mogelijk te verwerken en op te slaan. Met name het beoordelen van teksten speelt een belangrijke rol bij het verwerken van teksten in het kader van een documentatieopdracht. Leerlingen vergelijken teksten, vergelijken argumentaties en waarderen informatie en argumentatie van verschillende teksten ten opzichte van elkaar. 4.7.2 Per hoofdstuk U moet de studielast van het aanleggen van een documentatie reëel inschatten. Als leerlingen naar bibliotheken moeten gaan, moeten telefoneren of brieven moeten schrijven, kost dat veel tijd. Natuurlijk moet er een redelijke verhouding bestaan tussen de tijd die aan het documenteren wordt besteed en het belang van de opdracht in het kader waarvan de documentatie plaatsvindt. De tijd voor het schrijven van een artikel mag bijvoorbeeld niet opgaan aan het documenteren voor dat artikel. Als uw school voldoende internetfaciliteiten kan bieden, zult u constateren dat uw leerlingen in vrij korte tijd (een kleine studielast) hun bronnen kunnen vinden. Het aanleggen van een documentatiemap wil de leerlingen voorbereiden op het doen van onderzoek in het kader van het VO of van het profielwerkstuk. Zo’n map is ook bruikbaar als u het voor de schrijfopdracht of voor presentatie/discussie/debat in het kader van het schoolexamen gewenst vindt dat leerlingen een behoorlijke hoeveelheid documentatie bij zich hebben. U laat uw leerlingen zich dus één keer wat uitgebreider documenteren. Die informatie moet dan wel praktisch en overzichtelijk geordend zijn. Hoe dat kan, geeft dit onderdeel van de cursus duidelijk weer. Het zich uitgebreider kunnen documenteren is een vaardigheid die met name in het vervolgonderwijs van de leerlingen van groot belang zal blijken te zijn. De verschillende documentatiemappen kunt u deel uit laten maken van het schrijfdossier. Om dat niet
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
34
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
al te zeer te laten uitdijen, kunt u de inhoud daarvan aan het eind van elk schooljaar laten selecteren door de leerlingen. Plaats in jaarplanning Voor de Cursus Documenteren en onderzoeken hoeft geen andere cursus te zijn doorgewerkt. Het verdient aanbeveling om de cursus niet te laat in het jaarprogramma te plannen omdat het kunnen documenteren in hoofdstukken van de cursussen Schrijven en Spreken gevraagd worden. Aandachtspunten per hoofdstuk Voor opdracht 1 van hoofdstuk 2 krijgen de leerlingen van docent een aantal artikelen. Zorg voor voldoende exemplaren. Die artikelen vindt u in de map Benodigdheden bij deze Cursus.
2.4
Planning per hoofdstuk Cursus Documenteren en onderzoeken 6 SLU les 1
2 3
in de klas par. 1 Zoeken par. 2 Internet par. 3 Bibliotheek/mediatheek par. 4 Radio- en tv-programma’s start opdracht 1 t/m 4 par. 5 Interview opdracht 5 par. 6 Enquête start opdracht 6
Cursus Documenteren en onderzoeken 4 SLU les 1
2
in de klas par. 1 Bronnen selecteren par. 2 Bronnen verwerken start opdracht 1 opdracht 1 afmaken
hoofdstuk 1 Informatiebronnen 3 lessen zelfstandig werken/huiswerk opdracht 1 t/m 4 afmaken
(uitvoering opdracht 5 kost meer SLU) opdracht 6 afmaken
hoofdstuk 2 Documentatiemap 2 lessen zelfstandig werken/huiswerk opdracht 1 verder werken
Zorg voor voldoende exemplaren van de teksten die gebruikt worden bij het maken van de documentatiemap over adoptie. Zie de map Benodigdheden. Daar vindt u een bestand met alle teksten.
Cursus Documenteren en onderzoeken 8 SLU les 1
in de klas par. 1 Betrouwbaarheid van internetsites en -bronnen opdracht 1 en 2
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
hoofdstuk 3 Omgaan met internet 5 lessen zelfstandig werken/huiswerk
35
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
2 3 4 5
par. 2 Zoeken op internet opdracht 3 en 4 par. 3 Risico’s van internet opdracht 5 en 6 opdracht 7 start opdracht 8 opdracht 8 uitvoeren
Docentenhandleiding
opdracht 4 afmaken opdracht 5 en 6 afmaken verder met opdracht 8
Extra materiaal Zie in de map van deze cursus de map Benodigdheden. Daar vindt u alle teksten voor opdracht 1 van Hoofdstuk 2.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
36
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
4.8
Cursus Woordenschat
1
Grieks en Latijn 1 Woorden uit het Grieks en Latijn 2 Voorvoegsels Moeilijke woorden 1 Woordraadstrategieën 2 Woorden rond het thema ‘Conflicten’ 3 Woorden rond het thema ‘Geld’ 4 Woorden rond het thema ‘Politiek’
2
Docentenhandleiding
Algemeen Lange tijd is er bij het vak Nederlands in de bovenbouw niet zoveel aandacht besteed aan woordkennis – o.i. ten onrechte. Uitgangspunten Wij vinden het belangrijk dat leerlingen ook zonder woordenboek ‘moeilijke’ woorden begrijpen. Daarom wordt er aandacht besteed aan Griekse en Latijnse woorden en woorddelen, die in veel moeilijke woorden (van het Nederlands én van andere talen) opduiken. Daarnaast bieden we een vijftal woordraadstrategieën aan. Er wordt ook aandacht besteed aan woorden rond thema’s die de laatste jaren in de eindexamenteksten zaten.
4.8.2
Per hoofdstuk
Plaats in jaarplanning Er hoeft geen andere cursus gedaan te zijn voordat met deze cursus begonnen wordt. De verschillende paragrafen kunnen ook los van elkaar gedaan worden. Ze zijn bijzonder geschikt voor ‘een les tussendoor’. Planning per hoofdstuk Cursus Woordenschat 6 SLU les 1 2
3
in de klas par. 1 Woorden uit het Grieks en Latijn opdracht 1 en 3 opdracht 5 par. 2 Voorvoegsels opdracht 7 en 8 opdracht 9 en 10
hoofdstuk 1 Grieks en Latijn 3 lessen zelfstandig werken/huiswerk opdracht 2 en 4 opdracht 6
Het hoofdstuk kan afgesloten worden met een toets uit het docentenpakket.
Cursus Woordenschat 6 SLU les 1
in de klas par. 1 Woordraadstrategieën
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
hoofdstuk 2 Moeilijke woorden 3 lessen zelfstandig werken/huiswerk opdracht 3
37
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
2
3
opdracht 1 par. 2 Woorden rond het thema ‘Conflicten’ opdracht 2 opdracht 4 par. 3 Woorden rond het thema ‘Geld’ opdracht 5 t/m 7 par. 4 Woorden rond het thema ‘Politiek’ opdracht 9 en 10
Docentenhandleiding
opdracht 8
Het hoofdstuk kan afgesloten worden met een toets uit het docentenpakket.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
38
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
4.9
Cursus Samenvatten
1
Schematiseren 1 Schema maken 2 Schema controleren
Docentenhandleiding
4.9.1 Algemeen Samenvatten is een van de belangrijkste studievaardigheden: wat is nu datgene dat ik moet onthouden, wat is uitleg, wat is illustratie, et cetera. In de Cursus Samenvatten is samenvatten als studievaardigheid het uitgangspunt. Uitgangspunten Wij zijn van mening dat het voortgezet onderwijs de toekomstige studenten van onze hogescholen een grotere dienst bewijst door hen te leren samenvatten. Een belangrijke studievaardigheid: onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken wordt er beter door ontwikkeld. Leerlingen worden in het proces van het maken van een samenvatting gedwongen tot het maken van scherpe keuzes. Didactiek Bij het maken van een samenvatting wordt een leerling voor drie hoofdproblemen gesteld: - Hoe breng ik de volledige tekstinformatie terug tot de hoofdgedachte van de tekst en de hoofdzaken die deze hoofdgedachte direct ondersteunen? - Hoe formuleer ik de geselecteerde informatie-elementen zo kort mogelijk? - Hoe combineer ik deze beknopt geformuleerde informatie-elementen tot een geheel dat door een ander begrepen kan worden, zonder dat hij de uitgangstekst kent? Als oplossing voor het eerste probleem sluiten wij aan bij leesstrategieën die zich baseren op kennis van tekststructuren van de lezer, met name diens kennis van vaste structuren en voorkeursplaatsen. In dit opzicht sluit de samenvattingsstrategie naadloos aan op de leesstrategie die in de Cursus Lezen is uitgelegd en geoefend. Daarnaast leren wij hem het aantal mogelijke hoofdzaken te beperken door te werken met deelonderwerpen. Voor het combineren van informatie-elementen gebruikt hij zijn kennis van tekstverbanden die hij toepast in zijn keuze van de geschikte signaalwoorden. 4.9.2 Relatie met eindtermen Bij het Centraal Examen is er de geleide samenvatting. Ook bij de tekst met vragen moet er geregeld samengevat worden: Formuleer in eigen woorden de hoofdgedachte van alinea x t/m … 4.9.3
Per hoofdstuk
Aandachtspunten Bij het samenvatten en schematiseren zullen leerlingen in de teksten strepen zetten, met accentueerstiften tekstgedeelten markeren, etc. Dat kan natuurlijk niet in het leerlingenboek. Om deze redenen zijn de teksten opgenomen in deze docentenhandleiding: u dient ze voor uw leerlingen te kopiëren, zodat zij er naar believen in kunnen strepen. Plaats in jaarplanning Voordat aan de Cursus Samenvatten en schematiseren begonnen wordt, is het verstandig de Cursus Lezen doorlopen te hebben. De strategie van het samenvatten vloeit deels voort uit de behandelde leesstrategieën.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
39
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Planning per hoofdstuk Cursus Samenvatten en schematiseren 5 SLU les 1 2
3
in de klas par. 1 Schema maken opdracht 1 par. 2 Schema controleren opdracht 2 start opdracht 3 opdracht 3 afmaken
hoofdstuk 1 Schematiseren 3 lessen zelfstandig werken/huiswerk opdracht 1 afmaken
Zorg voor de lessen voor voldoende exemplaren van de tekst die in schema gezet moet worden. Zie hiervoor de map Benodigdheden bij deze cursus. Het hoofdstuk kan afgesloten worden met een toets uit het docentenpakket.
Extra materiaal Bij: Hoofdstuk 1 Schematiseren, Opdracht 1, Tekst 2 De opkomst van de islam. Zie de map Benodigdheden. Bij: Hoofdstuk 1 Schematiseren, Opdracht 3. Zie de map Benodigdheden.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
40
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
4.10
Cursus Taalbeschouwing
1
Taalvariatie 1 Jongerentaal 2 Streektaal + praktijk
2
Taalverandering 1 Geschiedenis van het Nederlands 2 Invloeden uit andere talen 3 Verloedering of verrijking? + praktijk
3
Taalstructuur 1 Woorden in zinnen 2 Werkwoorden 3 Boomstructuren 4 Verschillen tussen talen
Docentenhandleiding
4.10.1 Algemeen In de Vernieuwde Tweede Fase wordt er meer ruimte gegeven om andere aspecten van het vak Nederlands aan de orde te laten komen. Wij hebben ervoor gekozen enkele taalbeschouwelijke onderwerpen de revue te laten passeren. Uitgangspunten Het onderwerp van het eerste hoofdstuk Taalbeschouwing, Taalvariatie sluit redelijk dicht aan op de belevingswereld van leerlingen. De andere twee taalbeschouwelijke onderwerpen die in Nieuw Nederlands 4vwo aan de orde komen, liggen niet zo dicht bij de belevingswereld van de leerlingen: taalverandering en taalstructuur. Toch denken wij dat vwo-leerlingen ook deze onderwerpen interessant zullen vinden. 4.10.2 Relatie met eindtermen Scholen kunnen ervoor kiezen bepaalde onderdelen van het vak Nederlands op te nemen in het schoolexamenprogramma, ook als deze onderdelen niet als (deel van een) domein in het eindexamenprogramma genoemd worden. Omdat het behandelen van andere onderwerpen niet ten koste mag gaan van het bereiken van de andere eindtermen, kan er ook niet heel veel lestijd/studielast aan besteed worden. Wij kunnen ons voorstellen dat de docent een keuze uit de drie gegeven onderwerpen maakt. 4.10.3 Per hoofdstuk Plaats in jaarplanning Voor de hoofdstukken van de Cursus Taalbeschouwing geldt dat ze zonder kennis van andere hoofdstukken behandeld kunnen worden. Aandachtspunten per hoofdstuk Hoofdstuk 1 Taalvariatie Voor opdracht 1 en 5 moeten de leerlingen gebruik kunnen maken van het internet. Hoofdstuk 2 Taalverandering Voor opdracht 2, 3, 4 en 11 moeten de leerlingen gebruik kunnen maken het internet.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
41
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Planning per hoofdstuk Cursus Taalbeschouwing 7 SLU les 1 2 3
in de klas par. 1 Jongerentaal opdracht 1 t/m 4 par. 2 Streektaal opdracht 5 t/m 7 praktijkopdracht Taalvariatie
hoofdstuk 1 Taalvariatie 3 lessen zelfstandig werken/huiswerk
praktijkopdracht Taalvariatie afronden
Dit hoofdstuk kan afgesloten worden met een toets uit het docentenpakket.
Cursus Taalbeschouwing 7 SLU les 1
2 3 4
in de klas par. 1 Geschiedenis van het Nederlands opdracht 1 start opdracht 2 par. 2 Invloeden uit andere talen opdracht 3 t/m 7 par. 3 Verloedering of verrijking? opdracht 8 t/m 11 praktijkopdracht Taalverandering
hoofdstuk 2 Taalverandering 4 lessen zelfstandig werken/huiswerk opdracht 2 afmaken
praktijkopdracht Taalverandering afronden
Het hoofdstuk kan afgesloten worden met een toets uit het docentenpakket.
Cursus Taalbeschouwing 5 SLU les 1
2 3
4
in de klas par. 1 Woorden in zinnen opdracht 1 par. 2 Werkwoorden opdracht 2 en 3 par. 3 Boomstructuren opdracht 4 par. 4 Verschillen tussen talen opdracht 5 en 6
hoofdstuk 3 Taalstructuur 4 lessen zelfstandig werken/huiswerk
opdracht 7 en 8
Het hoofdstuk kan afgesloten worden met een toets uit het docentenpakket.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
42
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Hoofdstuk 5 Nieuw Nederlands van A-Z AANSLUITING HO In het Hoger Onderwijs is het werken aan een case gemeengoed geworden. Nieuw Nederlands 4 (en 5/6) vwo bereidt hier op voor door aan het eind van de hoofdstukken van de cursussen Schrijven, Spreken en Taalbeschouwing een soortgelijke opdracht op te nemen: de Praktijkopdracht. Bij het uitvoeren van deze opdracht moeten de leerlingen ‘bewijzen’ dat ze het geleerde ook kunnen toepassen.
ACTIEF LEREN Uitgangspunt van actief leren is dat leerlingen het meeste leren door zelf actief met de leerstof aan de slag te gaan. Kortom: leren door te doen. Bij actief leren spelen vaardigheden, zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid een belangrijke rol. Uitvoering van vaardigheden vereist echter ook kennis van zaken. Actief leren heeft pas rendement als kennis en vaardigheden op elkaar zijn afgestemd en een voortdurende wisselwerking hebben met elkaar. Belangrijke argumenten voor actief leren zijn: 1 motivatie van leerlingen 2 rekening houden met verschillen tussen leerlingen 3 snel veranderende samenleving 4 informatiemaatschappij 5 voorkomen van uitval 6 aansluiten bij vervolgonderwijs 7 afwisselender rol docent Nieuw Nederlands stimuleert actief leren. De cursussen in Nieuw Nederlands 4vwo richten de aandacht op de uitvoering van vaardigheden; de theorie dient om actief aan de slag te gaan.
ACTIVERENDE WERKVORMEN Activerende werkvormen hebben tot doel leerlingen actiever bij de les te betrekken. De werkvormen stimuleren een actieve inbreng van alle leerlingen. Activerende werkvormen zijn niet per se vaardigheidsgericht zoals actief leren dat wel is (zie actief leren). De activerende werkvormen kunnen ook ingezet worden bij het verwerken van theorie, bij kennisgerichte opdrachten of om simpelweg opdrachten op een andere, actieve(re) manier na te kijken. Belangrijke argumenten voor activerende werkvormen zijn: 1 leerling is minder een consument en minder een toeschouwer 2 effectiever: meer aandacht per leerling bij de les 3 effectiever: meer leerlingen bij de les 4 afwisseling tussen luisteren en zelf iets doen 5 andere rol docent
ACTUALITEIT Lesmethodes vernieuwen voortdurend. Voor het vak Nederlands is vernieuwing alleen al noodzakelijk om bij de tijd te blijven wat betreft de gebruikte teksten in bijvoorbeeld de Cursus Lezen. Bij de (praktijk-)opdrachten van de hoofdstukken van de Cursus Schrijven is de actualiteit van belang om zo leerlinggericht mogelijk te werken. Daarnaast is actualiteit in taallessen van belang omdat de taal zelf zich voortdurend vernieuwt en dus verandert. Dan gaat het niet alleen om spellingveranderingen maar ook om ontwikkelingen in schrijftaal onder invloed van sms en msn, alsmede om invloeden vanuit vreemde talen en taalvariaties zoals straattaal en groepstaal. In de hoofdstukken van de Cursus Taalbeschouwing is hier veel aandacht voor.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
43
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Belangrijke argumenten voor actualiteit in taallessen zijn: 1 motivatie leerlingen 2 herkenbaarheid voor de leerling 3 onmiddellijk nut in het hier en nu 4 beter inspelen op taalveranderingen
BEOORDELEN Belangrijke doelen van beoordelen zijn: 1 leervorderingen zichtbaar maken 2 motivatie en discipline bevorderen 3 selectie en kwalificatie: voldoende informatie verzamelen voor overgang en niveaubepaling In Nieuw Nederlands 4vwo worden leerlingen bij de maken van opdrachten van de cursussen Schrijven en Spreken op product en proces beoordeeld: leerlingen beoordelen zichzelf en/of elkaar op vorm en inhoud, op product en proces door hierover gerichte vragen te beantwoorden aan de hand van commentaar- of feedbackformulieren. Diverse hoofdstukken hebben een D-toets: aan de hand daarvan kan de leerling beoordelen of, en in hoeverre hij de nieuwe vaardigheden/stof beheerst. Voor de hoofdstukken van de cursussen Lezen, Argumenteren, Formuleren, Spellen, Woordenschat, Samenvatten en Taalbeschouwing zijn meerdere toetsen te vinden in het docentenpakket.
CURSUSSEN De leerstof is verdeeld over elf cursussen, die op hun beurt bestaan uit een aantal hoofdstukken. De cursussen zijn achtereenvolgens: Lezen Schrijven Spreken Argumenteren Formuleren Spellen Documenteren en onderzoeken Woordenschat Samenvatten en schematiseren Taalbeschouwing Eindexamen Een hoofdstuk bestaat uit een aantal lessen dat over hetzelfde onderwerp gaat en bij elkaar hoort. Een hoofdstuk heeft een duidelijk begin- en eindpunt. Als een hoofdstuk is afgerond, wordt de leerling geacht de vaardigheid en/of de leerstof te beheersen.
DOCENTROLLEN Bij een activerende didactiek kunnen vier rollen voor de docent worden onderscheiden: - de instructeur: de docent is de bron van kennis en opdrachtgever van leeractiviteiten - de trainer: de docent werkt via het overdragen van kennis aan vaardigheden door deze vaardigheden voor te doen en door leerlingen te laten oefenen en toepassen - de begeleider: de docent zorgt voor omstandigheden waarin leerlingen optimaal kunnen leren - de coach: de docent begeleidt de leerling door gerichte vragen te stellen en nauw aan te sluiten bij individuele leerbehoeftes en knelpunten De inzet van een of meer van deze rollen is afhankelijk van de leerstof. In principe is het mogelijk om in één les alle vier rollen afwisselend in te zetten. Belangrijke argumenten voor verschillende docentrollen zijn: 1 effectiviteit: door de docentrol en het leerdoel op elkaar af te stemmen 2 verschillende docentrollen zijn een voorwaarde van activerende didactiek
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
44
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
3 variatie in het werk als docent
DOMEINEN Het examenprogramma Nederlandse taal- en letterkunde bestaat uit de volgende domeinen: Domein A Leesvaardigheid; Domein B Mondelinge taalvaardigheid; Domein C Schrijfvaardigheid; Domein D Argumentatieve vaardigheden; Domein E Literatuur; Domein F Oriëntatie op studie en beroep.
D- TOETS Veel hoofdstukken worden afgesloten met een D-toets: aan de hand daarvan kan de leerling beoordelen of, en in hoeverre hij de nieuwe vaardigheden/stof beheerst. De D-toetsen zijn zowel wat niveau als opzet betreft, te vergelijken met de toetsen die in het docentenpakket zitten. Ze worden zowel als 'gewone' toets in het docentpakket aangeboden, als als D-toets in de I-clips. Let op, dit zijn dus dezelfde toetsen.
EXAMENSTOF De examenstof is omschreven in eindtermen. De eindtermen zijn ingedeeld in domeinen en subdomeinen.
Domein A: Leesvaardigheid Subdomein: Analyseren en interpreteren De kandidaat kan 1 tekstsoorten vaststellen op grond van het belangrijkste schrijfdoel. • De teksten behoren tot de tekstsoorten uiteenzetting, beschouwing en betoog. Een uiteenzetting houdt in dat objectief uitleg gegeven wordt, indelingen worden aangeduid en samenhangen en processen worden verduidelijkt. Een beschouwing houdt in dat interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging worden aangeboden. Een betoog houdt in dat een duidelijk standpunt wordt bepaald dat met voldoende steekhoudende argumentatie wordt gerechtvaardigd. • Bij schrijfdoelen kan gedacht worden aan informeren, uiteenzetten, ter overweging aanbieden, overtuigen en tot actie aanzetten. 2 onderwerpen en hoofdgedachten van gehele teksten en tekstgedeelten aanwijzen of parafraseren voor zover expliciet aanwezig en verwoorden voor zover impliciet aanwezig. 3 inhoudelijke en functionele relaties benoemen die ex- of impliciet tussen tekstonderdelen aanwezig zijn. • Inhoudelijke en functionele relaties zijn bijvoorbeeld: verwijzingsrelaties; de relatie van oorzaak-gevolg; de relatie doel-middel; de relatie van stelling-argument-subargument; de relatie van algemene uitspraak-toelichting. 4 teksten analyseren conform de eindtermen 19 tot en met 21 van het domein Argumentatieve vaardigheden. Subdomein: Beoordelen 5
De kandidaat kan een oordeel geven over een tekst of tekstgedeelte conform de eindtermen 22 en 23 bij het domein Argumentatieve vaardigheden.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
45
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Subdomein: Samenvatten 6
• •
De kandidaat is in staat teksten en tekstgedeelten beknopt samen te vatten, d.w.z. te reduceren tot de hoofduitspraak (hoofduitspraken) met bijbehorende ondersteuning of (belangrijke) ondergeschikte uitspraken. De maximale omvang van de samenvatting is ongeveer 10% van de oorspronkelijke tekst. De samenvatting moet een goed geformuleerde tekst zijn die los van de uitgangstekst te begrijpen valt. Dit impliceert een eigen redactie met mogelijk een andere ordening dan de uitgangstekst, waarin echter wel plaats is voor woorden en zinswendingen uit de uitgangstekst.
Domein B: Mondelinge taalvaardigheid Subdomein: Een voordracht met vragen na De kandidaat kan 7 relevante inhoudselementen verzamelen, ordenen en formuleren, en daarbij gebruik maken van schriftelijke, mondelinge en audiovisuele bronnen, mede met behulp van ICT. 8 de inhoud op een voor de doelgroep adequate wijze presenteren en daarbij zonodig gebruik maken van audiovisuele hulpmiddelen. • Het gaat bij de voordracht om een uiteenzetting, beschouwing of betoog. Een uiteenzetting houdt in dat objectief uitleg gegeven wordt, indelingen worden aangeduid en samenhangen en processen worden verduidelijkt. Een beschouwing houdt in dat interpretaties, vergelijkingen, verklaringen en opinies ter overweging worden aangeboden. Een betoog houdt in dat een duidelijk standpunt wordt bepaald dat met voldoende steekhoudende argumentatie wordt gerechtvaardigd. 9 inhoudelijk en vormelijk adequaat reageren op vragen en kritiek die door luisterende medekandidaten naar voren worden gebracht. Subdomein: Een discussie De kandidaat kan 10 relevante inhoudselementen verzamelen, ordenen en formuleren, en daarbij gebruik maken van schriftelijke, mondelinge en audiovisuele bronnen, mede met behulp van ICT. 11 inhoudelijke bijdragen leveren, zoals (voorlopige) meningen en standpunten, argumenten pro en contra, oplossingen. • De discussie kan betrekking hebben op een of meer van de drie fasen die bij besluitvormingsprocessen in groepen een rol spelen, namelijk: beeldvorming; oordeelsvorming; besluitvorming. • De discussie kan het karakter hebben van: een groepsdiscussie; een debat; een combinatie van groepsdiscussie en debat. • Bij de groepsdiscussie ligt de nadruk meer op coöperatie, bij het debat meer op het beargumenteerd verdedigen dan wel bestrijden van een bepaald standpunt. 12 de gespreksbijdragen presenteren op een adequate wijze. 13 inhoudelijk en vormelijk adequaat reageren op bijdragen van andere deelnemers. Het betreft hier: • het adequaat volgen en beoordelen van bijdragen van anderen; • het nemen van initiatief; • het geven van informatie; • het stellen van problemen; • het samenvatten, het verhelderen van bijdragen;
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
46
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
• •
Docentenhandleiding
het vragen om verheldering; het zodanig deelnemen aan de gedachtewisseling dat aan alle deelnemers mogelijkheden geboden worden om aan de gedachteontwikkeling bij te dragen.
Domein C: Schrijfvaardigheid Subdomein: Informatie verzamelen en verwerken De kandidaat kan 14 vanuit verstrekte en/of verzamelde informatie relevante inhoudselementen ontwikkelen, kiezen en ordenen voor een te schrijven tekst. 15 hierbij gebruik maken van schriftelijke, mondelinge en audiovisuele bronnen, mede met behulp van ICT. Subdomein: Informatie verstrekken De kandidaat kan 16 de verkregen informatie verwoorden in overeenstemming met het gegeven doel en in een voor het aangeduide publiek adequate stijl, met een correct gebruik van de regels van de spelling, de interpunctie en de zinsbouw, en van inhouds- en vormconventies. • Het gaat bij het schrijven op basis van verzamelde informatie om de tekstsoorten: uiteenzetting; beschouwing; betoog. Een uiteenzetting houdt in dat objectief uitleg gegeven wordt, indelingen worden aangeduid, en samenhangen en processen worden verduidelijkt. Een beschouwing houdt in dat interpretaties, vergelijkingen, verklaringen en opinies ter overweging worden aangeboden. Een betoog houdt in dat een duidelijk standpunt wordt bepaald dat met voldoende steekhoudende argumentatie wordt gerechtvaardigd. • De drie tekstsoorten kunnen in allerlei vormen worden gegoten, bijvoorbeeld: artikel; ingezonden stuk; notitie (= paragraafsgewijs kort stuk); essay. • De inhoudsconventies zijn afhankelijk van de gegeven tekstsoort, doel en publiek. • Bij vormconventies gaat het in ieder geval om: correcte verwijzingen naar bronnen; een adequate typografische verzorging. Overige vormconventies zijn afhankelijk van de gekozen tekstsoort. • Bij schrijfdoelen kan gedacht worden aan: informeren; uiteenzetten; ter overweging aanbieden; overtuigen; tot actie aanzetten. • Bij publiek moet gedacht worden aan een lezerspubliek dat breder is dan de leraar: medekandidaten (bijvoorbeeld klasgenoten of lezers van de schoolkrant); een buitenschools publiek (bijvoorbeeld ouders, wijkbewoners, natuurbeschermers, lezers van een bepaalde krant of een bepaald tijdschrift). 17 zijn tekst reviseren, mede op basis van geleverd commentaar. • opmerking: Het commentaar kan vaker dan een maal gegeven worden en leiden tot meer dan één revisie van een tekst. 18 bij het formuleren, reviseren en presenteren gebruik maken van de mogelijkheden van ICT, waaronder tekstverwerking en telecommunicatie.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
47
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Domein D: Argumentatieve vaardigheden Subdomein: Analyseren van een betoog De kandidaat kan 19 standpunten en argumenten identificeren en interpreteren. 20 verschillende argumenten onderscheiden, zoals argumenten op basis van feiten, geloof, gevolgen, gezag, intuïtie, nut of wetenschap. 21 typen redeneringen onderkennen op basis van: • oorzaak en gevolg; • voor- en nadelen; • overeenkomst of vergelijking. Subdomein: Beoordelen van een betoog De kandidaat kan 22 een betoog op aanvaardbaarheid beoordelen: • op grond van type redenering, consistentie, controleerbaarheid en relevante gegevens over de bron; • op grond van benodigde ondersteuning, geldigheid van redeneringen en correct gebruik van typen redeneringen. 23 drogredenen onderkennen zoals: • onjuist beroep op causaliteit; • het maken van een verkeerde vergelijking; • het autoriteitsargument; • de overhaaste generalisatie; • de cirkelredenering; • de persoonlijke aanval; • het ontduiken van de bewijslast; • het vertekenen van een standpunt; • het bespelen van publiek. Subdomein: Opzetten van een correct en overtuigend betoog De kandidaat kan 24 materiaal verzamelen en ordenen voor het opzetten van een betoog. 25 een betoog op adequate wijze structureren en presenteren.
Domein E: Literatuur Subdomein: Literaire ontwikkeling 26
27
De kandidaat is in staat leerervaringen op te doen door het lezen van een gevarieerd aanbod aan teksten, zodat hij in aansluiting op zijn persoonlijke voorkeuren zijn leessmaak kan ontwikkelen. De kandidaat is in staat aan de hand van literaire teksten een aantal leerervaringen op te doen ten aanzien van aspecten van de maatschappij, op grond waarvan hij zijn visie op de werkelijkheid en zijn plaats daarin kan ontwikkelen.
De kandidaat kan 28 op grond van de leerervaringen, genoemd in eindterm 26 en 27, van zijn persoonlijke lees- ervaringen beargumenteerd verslag uitbrengen aan de hand van een persoonlijke selectie van 8 werken. • De werken moeten oorspronkelijk in de Nederlandse taal geschreven zijn en een erkende literaire kwaliteit hebben. • De selectie van werken moet naast proza of toneel ook poëzie bevatten.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
48
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
29
adequate tekstbenaderingswijzen hanteren, waarmee minder direct toegankelijke teksten of genres gelezen kunnen worden. • Wezenlijke aandachtspunten daarbij zijn: het inlevingsvermogen van de kandidaat; het oog krijgen voor het bestaan (in heden en verleden) van geheel verschillende opvattingen over aard en functie van literatuur. • Het is noodzakelijk aandacht te besteden aan het leesproces en de wijze waarop een literaire tekst kan worden benaderd. Men zou hierbij bijvoorbeeld kunnen denken aan het leren omgaan met: ironie; dubbele bodems; historiciteit; experimentele vormen; poëtisch taalgebruik. • Een tekst kan op verschillende wijzen benaderd, begrepen en gewaardeerd worden: vanuit de lezer(s); de opvattingen van de auteur; biografische gegevens; de maatschappelijke context; de conventies die voor het betreffende genre gelden; tijdgenoten, e.d. 30 relevante achtergrondinformatie verzamelen en selecteren, en daarbij gebruik maken van schriftelijke, mondelinge en audiovisuele bronnen, mede met behulp van ICT. • relevante achtergrondinformatie: bekende naslagwerken voor Nederlandse literatuur; voor de kandidaat toegankelijke letterkundige publicaties; recensies en besprekingen in dag- en weekbladen en audiovisuele bronnen (boekenprogramma's, interviews met auteurs, enzovoort). 31 zijn persoonlijke leeservaring beschrijven, verdiepen en evalueren. • De beschrijving: In de beschrijving geeft de kandidaat een persoonlijke reactie op het werk, motiveert zijn boekkeuze en geeft de inhoud kort weer. • De verdieping is gekoppeld aan een specifieke verwerkingsopdracht. De opdracht kan gericht zijn op: het bespreken van de belangrijkste passages; de bespreking van lezersactiviteiten, zoals het opbouwen van verwachtingen en het zich identificeren met bepaalde verhaalpersonen; de analyse van de eigen respons in relatie tot de tekst of ter beschikking gestelde achtergrondinformatie; de vergelijking van de eigen leeservaring met die van medekandidaten of professionele lezers (critici, docent); de karakterisering van de personages; de analyse van de spanningsopbouw; de behandeling vanuit de biografie van de schrijver en diens opvattingen; de vergelijking met andere werken van de betreffende auteur; de vergelijking met andere auteurs of literaire werken; de behandeling vanuit cultuurhistorische of maatschappelijke context. • De evaluatie houdt een eindoordeel in over het boek en een evaluatie van de eigen leeservaring en verdieping, waarbij de kandidaat onder meer aandacht besteedt aan wat hij moeilijk, verwarrend of onduidelijk vond. Opmerking: De beschrijving, verdieping en evaluatie van (fragmenten uit) literaire werken kan plaatsvinden rond een bepaald thema of aspect van de maatschappij. Subdomein: Literaire begrippen De kandidaat kan 32 literaire tekstsoorten onderscheiden en aangeven waarin deze zich qua leesdoel en leeswijze onderscheiden van niet-literaire en non-fictionele tekstsoorten. 33 het gangbare begrippenapparaat toepassen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
49
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
•
-
34 •
Docentenhandleiding
Tot het gangbare begrippenapparaat behoort o.m.: algemeen: fictie, literatuur, lectuur, thema, motief, metafoor, symbool, ironie, literaire stijl, poëtica; proza: verteller, perspectief, verteltijd/vertelde tijd, fabel/sujet, vooruitwijzing/terugverwijzing, ruimte, personage, genre of tekstsoort; poëzie: bladspiegel (wit), rijm, metrum, ritme, enjambement, dichtvorm. Opmerking: Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat het begrippenapparaat in dienst staat van de reflectie op en de communicatie over literatuur. Het dient niet apart te worden geëxamineerd. met behulp van zijn kennis van literaire begrippen, genoemd in eindterm 33 (fragmenten uit) literaire teksten analyseren, interpreteren en waarderen. Dit t.a.v. verhalend proza, toneelstukken en poëzie.
Domein F: Oriëntatie op studie en beroep 35
De kandidaat heeft informatie ingewonnen over vervolgopleidingen waarin het vak Nederlandse taal en letterkunde een rol speelt.
36
De kandidaat is nagegaan in hoeverre hij een studiehouding, belangstelling en vaardigheden bezit die wenselijk dan wel noodzakelijk worden geacht voor zulke vervolgopleidingen.
Bron: www.eindexamenprogramma.nl
FEEDBACK Bij de praktijkopdrachten van de hoofdstukken van de cursussen Schrijven en Spreken maken de leerlingen gebruik van commentaar- en feedbackformulieren om zo elkaars prestaties van feedback te voorzien. Op basis van het gegeven commentaar kunnen leerlingen het de volgende keer anders, beter doen. Bij de schrijfopdrachten kan het commentaar aanleiding geven tot het schrijven van een verbeterde tweede versie van de tekst.
I-CLIPS De I-clips is extra, digitaal oefenmateriaal bij Nieuw Nederlands met extra opdrachten en ondersteunend lesmateriaal. Dit materiaal wordt aangeboden via www.schoolwise.nl en is toegankelijk met een wachtwoord. Voor zeven cursussen in elk hoofdstuk uit het leerlingenboek is extra materiaal beschikbaar: Lezen, Schrijven, Argumenteren, Formuleren, Spellen, woordenschat en Taalbeschouwing. Belangrijke argumenten voor het gebruik van I-clips zijn: 1 extra oefening bij de leerstof uit de cursussen 2 complete naslagfunctie voor behandeld lesmateriaal 3 motivatie en variatie
JAARPLANNER In 3.2 van deze docentenhandleiding zijn twee verschillende jaarplanningen opgenomen. In deze jaarplanningen wordt voorstel gedaan hoe de stof in dit jaar te verdelen.
LEERLINGROLLEN Bij groepsopdrachten is wederzijdse afhankelijkheid een voorwaarde om alle leerlingen bij de opdracht te betrekken. Deze wederzijdse afhankelijkheid wordt versterkt als iedere leerling een duidelijke rol heeft. Bijvoorbeeld: schrijver: noteert alle uitkomsten vrager: roept de docent erbij als dat nodig is materiaalchef: haalt en brengt benodigde spullen
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
50
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
organisator: verdeelt werk over groepsleden checker: controleert of iedereen de opdracht snapt of kan criticus: stelt lastige vragen opzoeker: raadpleegt naslagwerken uitvoerder: voert praktische handelingen uit scheidsrechter: beslist bij meningsverschillen of schakelt hulp in informant: loopt langs bij andere groepen om antwoorden te controleren of ideeën op te doen Belangrijke argumenten voor verschillende leerlingrollen zijn: 1 bevorderen wederzijdse afhankelijkheid in groepswerk 2 bieden van duidelijkheid, veiligheid en structuur 3 variatie in leeractiviteiten 4 bevorderen van verantwoordelijkheidsgevoel en sociaal-communicatieve vaardigheden In Nieuw Nederlands 4vwo komen de rollen op verschillende manieren aan de orde. Verschillende opdrachten – ook waar we er niet expliciet op wijzen – kunnen op deze manier worden uitgevoerd.
LEERSTIJLEN Een leerstijl is de manier waarop een leerling het prettigst en gemakkelijkst leert. Leren gaat het beste als de leerling zijn eigen leerstijl kan toepassen. Om de horizon van leerlingen te verbreden, is het echter ook zinvol om leerlingen kennis te laten maken met andere leerstijlen. Afhankelijk van de leerstijl, ontwikkelt een leerling zijn eigen technieken en trucs om te leren Leerstijlen zijn divers. Bijvoorbeeld: leren door te horen, te zien, te voelen, te ruiken of door zelf iets te doen leren door exacte analyse leren door een globale benadering leren door extravert te zijn leren door introvert te zijn leren door reflectief te reageren leren door impulsief te reageren leren door de werkelijkheid open, intuïtief en associatief te benaderen leren door de werkelijkheid gesloten en gestructureerd te benaderen Niet alleen verschillen leerstijlen per leerling, ook doen de schoolvakken vaak een beroep op een bepaalde leerstijl. Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan verschillen in leerstijlen zijn: 1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen leerstijl laten benutten 2 effectiviteit: leerling leert beter als hij zijn leerstijl kan toepassen 3 horizon verbreden: leerling andere, misschien voor hem of haar betere leerstijlen laten ontdekken
LEERSTRATEGIEËN Leerstrategieën zijn de stappen die de leerling zet om zijn leren effectiever en efficiënter te maken. Leerlingen kiezen strategieën die het beste bij hun leerstijl passen. Er zijn tal van leerstrategieën. Bijvoorbeeld: betekenis van een woord afleiden uit de tekst categoriseren (rijtjes maken) schematiseren, bijvoorbeeld oorzaak-gevolg vereenvoudigen door gebruik van metaforen concentreren onderwerpen of invalshoeken kiezen op basis van eigen interesses doelgericht lezen met behulp van een
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
voorkennis activeren concretiseren met voorbeelden betekenis geven door koppeling aan eigen ervaringen uit je hoofd leren aantekeningen maken jezelf moed inpraten ontspannen met muziek of sport je eigen vooruitgang bijhouden
51
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
leesstrategie vragen stellen om verheldering of verbetering samenwerken met klasgenoten
Docentenhandleiding
huiswerk plannen lastige woorden en zinnen niet gebruiken omschrijvingen geven
Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan leerstrategieën zijn: 1 structuur en veiligheid bieden aan leerlingen 2 effectiviteit: leerling leert beter als hij de bij hem passende leerstrategieën kan toepassen Leerstrategieën spelen een belangrijke rol in opdrachten in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld: vragen stellen en doorvragen eigen onderwerpen en invalshoeken kunnen kiezen leesstrategieën schrijfstrategieën spreekstrategieën zoekstrategieën woordraadstrategieën strategieën om woorden te onthouden
LESSENPLANNING In hoofdstuk 4 van deze docentenhandleiding zit voor elk hoofdstuk een zogenaamde planning per hoofdstuk. Aan de hand van die planningen kan de docent besluiten het hoofdstuk helemaal te doen, enkel opdrachten niet te doen, meer of minder zelfstandig te laten werken, et cetera.
LITERATUUR Naast de taalvaardigheidboeken van Nieuw Nederlands is er vanaf schooljaar 2008-2009 ook een literatuurwebsite: www.nieuwnederlandsliteratuur.noordhoff.nl. De literatuurwebsite * is actueel * is geschikt als naslagwerk * bevat tal van analyse- en verwerkingsopdrachten proza en poëzie * bevat een complete geschiedenis van de Nederlandse literatuur; * geeft een overzicht van literaire begrippen; * bevat cursus fictie schrijven; * toont beeld- & geluidsfragmenten bij onder meer het literatuurfestival Crossing Border; * biedt aanvullend naslagmateriaal; * biedt docentenmateriaal als lesideeën, uitwerkingen, toetsen, etc.
POSITIEVE FEEDBACK Uitgangspunt van positieve feedback is dat leerlingen beter leren als goed gedrag positief bevestigd wordt dan wanneer fout gedrag wordt afgekeurd. Ook kan positieve feedback worden gegeven als een leerling iets niet goed heeft gedaan. In dat geval wordt positieve feedback gegeven door de nadruk te leggen op de oplossing, en niet op het probleem. De feedback is in dat geval constructief; de leerling wordt een kans geboden om het goed te doen. Gebruik de volgende richtlijnen voor het geven van positieve feedback: 1 Beschrijf het actuele gedrag van de ander specifiek en concreet. 2 Gebruik de ik-vorm. 3 Richt de feedback op veranderbaar gedrag. 4 Spreek een wens uit: welk gedrag wilt u van de leerling zien?
PRAKTIJKOPDRACHTEN
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
52
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Alle hoofdstukken van de cursussen Schrijven, Spreken, Taalbeschouwing en Eindexamen worden afgesloten met een praktijkopdracht. Een praktijkenopdracht is verwant aan de in het Hoger Onderwijs gangbare ‘casus’. De leerlingen moeten door het uitvoeren van een praktijkopdracht laten zien, dat zij het geleerde in voldoende mate beheersen.
PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING In de Vernieuwde Tweede Fase zijn secties Nederlands vrijer in de keuzes van vakonderdelen die voor het Schoolexamen meetellen. Ook de weging van de verschillende onderdelen is niet langer voorgeschreven. Literatuur kan bovendien weer meetellen ín het cijfer dat voor Nederlands gegeven wordt. De verwachting is dat op de meeste scholen veel aandacht besteed blijft worden aan schrijfen spreekvaardigheid. Wat daarbij komt, zal van school tot school verschillen. Zo zullen sommige secties meer aandacht gaan geven aan het literatuuronderwijs, andere zullen aandacht gaan geven aan grammatica, spelling en/of taalbeschouwing. In hoofdstuk 2 van deze docentenhandleiding staat informatie over de nieuwe mogelijkheden.
REFLECTIE Door het gebruik van feedback- en commentaarformulieren bij de hoofdstukken van de cursussen Schrijven en Spreken geven én ontvangen de leerlingen kritisch commentaar bij de door hen geleverde prestaties. Hierdoor leren ze ook kritischer naar zichzelf te kijken en kunnen hun prestaties ook beter worden.
REMEDIAL TEACHING Remedial teaching is onderwijs dat leerlingen – vaak individueel – krijgen aangeboden om specifieke leerproblemen aan te pakken en/of om leerachterstanden weg te werken. Remedial teaching kan plaatsvinden door de leerling extra oefenstof aan te bieden (meer van hetzelfde) of door de leerling met een andere onderwijskundige aanpak (zelfde leerstof, andere aanpak) te benaderen. Belangrijke argumenten voor remedial teaching zijn: 1 alle leerlingen bij de les houden 2 rechtdoen aan verschillen tussen leerlingen 3 rekening houden met individuele voorkeuren voor leerstijlen en leerstrategieën Leerlingen die extra oefenstof nodig hebben kunnen hiervoor het materiaal op de I-clips gebruiken.
SAMENHANG TUSSEN VAKKEN Samenhang tussen vakken betekent dat de verschillende vak- en leergebieden vorm en inhoud van het onderwijs op elkaar afstemmen. Als een docent zelf schrijfopdrachten geeft (en dus niet die uit het boek overneemt), kan hij de leerlingen laten kiezen over welk onderwerp ze een uiteenzetting, beschouwing etc. willen schrijven. Dat kan dan ook een onderwerp zijn waar de leerlingen al bij een ander vak of bij hun profielwerkstuk al aandacht aan besteed hebben. Hetzelfde geldt voor de keuze bij de praktijkopdrachten van de hoofdstukken van de cursus Spreken. Zo is debatteren goed te combineren met maatschappijleer en geschiedenis. Presenteren kan in veel gevallen gebruikt worden bij het profielwerkstuk. Er zijn al scholen die bij de presentatie van de profielwerkstukken ook een cijfer voor spreekvaardigheid geven. De cursus Samenvatten en schematiseren is gericht op studievaardigheid: hoe maak je een goed overzicht van de te leren stof?
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
53
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
SCHOOLWISE www.schoolwise.nl is de website waar de I-clips worden aangeboden. Leerlingen en docenten moeten inloggen om met Schoolwise te werken. Belangrijke argumenten voor het werken Schoolwise zijn: 1 docenten kunnen met behulp van Schoolwise met de beschikbare onderdelen op de I-clips differentiëren, door bepaalde oefeningen wel of niet in te plannen voor een bepaalde leerling 2 Schoolwise biedt de docent inzicht in de uitvoering van de oefeningen op de I-clips, alsook over de resultaten daarvan 3 docenten kunnen binnen Schoolwise zelfgemaakt lesmateriaal aanbieden
SCHRIJFDOSSIER De verwachting is dat de meeste secties Nederlands ook in de Vernieuwde Tweede Fase de leerlingen een Schrijfdossier laten aanleggen. In dat schrijfdossier worden de producten die de verschillende praktijkopdrachten hebben opgeleverd, bewaard. Hierbij moeten verschillende keuzes worden gemaakt: - Welke praktijkopdrachten moeten de leerlingen maken? - Worden alleen de opdrachten uit het boek gemaakt, komt de docent met actuele onderwerpen of mogen de leerlingen zelf onderwerpen aandragen? - Bij welke opdracht moet er eerst een documentatiemap gemaakt worden? - Mogen de leerlingen in sommige gevallen kiezen welke praktijkopdracht ze maken en welke niet? (Bijvoorbeeld: ‘Maak twee van de vier praktijkopdrachten van het hoofdstuk Activerende teksten.’) - Wordt alleen het eindproduct in het schrijfdossier opgenomen, of ook de documentatiemap, het bouwplan, de eerste versie en de in gevulde commentaarformulieren? - Wordt een als onvoldoende beoordeeld schrijfproduct in het dossier opgenomen, of moet het eerst verbeterd worden tot het ‘naar behoren’ is?
STUDIEWIJZER Studiewijzers bevatten een instructie voor de leerling om zelfstandig te werken, in actieve samenwerking met zijn docent en/of klasgenoten. Met een studiewijzer kan de leerling zelf aan de slag, zonder volledig of voortdurend van de docent afhankelijk te zijn. Een studiewijzer geeft in leerlingentaal antwoord op zeven vragen: Volledige instructie 1 Welke opdracht ga ik precies doen? 2 Wat heb ik nodig voor deze opdracht? 3 Met wie werk ik samen? 4 Waar kan ik terecht als ik hulp nodig heb? 5 Hoeveel tijd heb ik voor de opdracht? 6 Hoe wordt de opdracht nagekeken of beoordeeld? 7 Wat ga ik doen als ik eerder klaar ben?
Voorbeeld Nieuw Nederlands, p. 103-106, opdr. 1 t/m 5 woordenboek zelf kiezen: alleen, in 2-tallen of in 3-tallen eerst een klasgenoot, daarna pas je docent 3 uur nakijken met antwoordenboek Meer oefenen
Een studiewijzer is een middel om actief en zelfstandig leren te bevorderen. Echter, een dichtgetimmerde studiewijzer, waarin de route en de tijd volledig zijn vastgelegd, werkt contraproductief en leidt dus vaak niet tot actief en zelfstandig leren. Belangrijke argumenten voor het gebruiken van een studiewijzer zijn: 1 bevorderen van actief en zelfstandig leren 2 keuzevrijheid bieden aan leerlingen voor bijvoorbeeld extra stof, verdieping of het werken aan een ander vak 3 meer ruimte voor docent om andere rollen uit te voeren, bijvoorbeeld begeleiding
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
54
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
In hoofdstuk 4 van deze handleiding staan planningen per hoofdstuk. Deze kunnen bij het maken van de studiewijzers gebruikt worden.
TOETSEN Toetsen hebben tot doel om inzicht te krijgen in het niveau en de vooruitgang van de individuele leerling. Toetsen kunnen schriftelijk of digitaal worden afgenomen. Toetsen bieden variatie in vraagtypen en sluiten nauw aan bij de aangeboden leerstof. Toetsen kunnen ook gebruikt worden om Schoolexamencijfers te genereren. Een en ander is uiteraard afhankelijk van de keuzes die de secties Nederlands maken. Belangrijke argumenten voor toetsen zijn: 1 leereffect: leerling kan leren van de feedback op gemaakte toetsen 2 disciplinerend: toetsen versterken de motivatie om te leren 3 feedback op onderwijsaanpak: toetsen geven informatie over effectiviteit van de gevolgde aanpak in de lessen 4 kwalificerend: informatie verzamelen voor de overgang of groepsplaatsing Bij Nieuw Nederlands worden verschillende soorten toetsen aangeboden: D-toetsen: bij de hoofdstukken van de cursussen Lezen, Argumenteren, Woordenschat, Spellen en Formuleren. Hoofdstuktoetsen: bij de hoofdstukken van de cursussen Lezen, Argumenteren, Woordenschat, Spellen, Formuleren, Samenvatten en schematiseren en Taalbeschouwing.
VERNIEUWDE TWEEDE FASE In hoofdstuk 2 van deze docentenhandleiding wordt de Vernieuwde Tweede Fase besproken: wat is er veranderd, wat kan hetzelfde blijven, welke nieuwe mogelijkheden voor het vak Nederlands liggen er?
WEBQUEST Een webquest is een opdracht waarbij leerlingen onder meer gebruik maken van internet (het web) om een taak (een quest) uit te voeren. Een webquest bestaat meestal uit zeven onderdelen: 1 Inleiding 2 Opdracht 3 Werkwijze 4 Informatiebronnen 5 Beoordelingsschema 6 Terugblik 7 Informatie voor de docent Opdracht, werkwijze, informatiebronnen en criteria worden expliciet aan de leerling aangeboden zodat leerlingen de klus zelfstandig, zonder hulp van de docent, kunnen klaren. Belangrijke argumenten voor het werken met een webquest zijn: 1 handig leermiddel voor actief leren, vaak gratis beschikbaar 2 gebruik van actuele bronnen op internet 3 een webquest stimuleert door zijn gesloten aanpak systematisch werken 4 een webquest biedt keuzevrijheid aan leerlingen
ZELFSTANDIG LEREN De zelfstandigheid van leerlingen op school kan in vier fasen toenemen: Fase 1: zelf werken Fase 2: zelfstandig werken Fase 3: zelfstandig leren Fase 4: zelfverantwoordelijk leren
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
55
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Bij iedere fase neemt de verantwoordelijkheid van de leerling voor de inhoud en de aanpak toe. Het leren verschuift met andere woorden van meer docentgestuurd naar meer leerlinggestuurd. Zelfstandig leren is de derde van de vier fasen. Bij zelfstandig leren nemen de leerlingen zelf beslissingen over het wat en het hoe van het leren binnen door de docent gestelde kaders. Er is sprake van een gedeelde sturing van docent en leerling. De beslissingen kunnen betrekking hebben op zeven kenmerken van het leren: vaststelling leerdoel omvang en openheid van de opdracht gerichtheid op inhoud (cognitie) of proces (metacognitie) de rol van de docent de rol van de leerling feedback op leerinhoud en/of proces reflectie Belangrijke argumenten voor zelfstandig leren zijn: 1 hoger leerrendement 2 eisen van een snel veranderende samenleving 3 voorbereiden op vervolgonderwijs 4 afwisselender rol docent Nieuw Nederlands is zowel geschikt voor zelf werken, zelfstandig werken, zelfstandig leren als zelfverantwoordelijk leren.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
56
Nieuw Nederlands 4e editie – vwo 4
Docentenhandleiding
Hoofdstuk 6 Auteurs gezocht De auteursteams van Nieuw Nederlands zijn flink gegroeid, maar wij blijven op zoek naar enthousiaste, ervaren en beginnende docenten die in een team en individueel kunnen werken. Iets voor u? Vindt u het leuk om actief en op een andere manier met uw vak bezig te zijn? Om samen te werken met collega’s van andere scholen in het land? En om materiaal te ontwikkelen dat uitgegeven wordt? Neem dan contact met ons op en informeer naar de mogelijkheden! Wij zijn op zoek naar docenten die • • • • • • •
een volledige of parttime baan in het voortgezet onderwijs hebben; met Nieuw Nederlands, een andere methode of met eigen materiaal werken; lesgeven in het vmbo of in het havo/vwo; lesgeven in de onderbouw en/of de bovenbouw; de lerarenopleiding volgen; Nederlands studeren en hun schrijftalent verder willen ontwikkelen; zich graag verder willen ontwikkelen.
Wilt u samen met dit team en Noordhoff Uitgevers praktisch, bruikbaar en inspirerend materiaal ontwikkelen voor deze doelgroep? Stuur dan uw cv naar Gerda Leyendijk, uitgever Nederlands of Willemijn Muggen, projectleider Nederlands, onder vermelding van ‘auteur Nieuw Nederlands’. e-mail:
[email protected], telefoon: 050-522 68 87 of e-mail:
[email protected], telefoon: 050-522 61 92.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2008
57