Sectorscoop
Ondernemen in de Groothandel 1999
G. de Jong drs. A.P. Muizer J.M. van der Zwan
Zoetermeer, maart 1999
ISBN: 90-371-0719-2 Prijs: ƒ 75,Bestelnummer: A9823
EIM is een onderzoeksbureau met 170 professionals. EIM verschaft beleidsgerichte en praktijkgerichte informatie van sociaal-economische aard voor en over alle sectoren van het bedrijfsleven en voor beleidsinstanties. EIM is gevestigd in Zoetermeer. Behalve op Nederland richt EIM zich ook op de Europese economie en op andere continenten. Voor meer informatie over EIM en wat EIM voor u kan betekenen, kunt u contact met ons opnemen. Adres: Postadres: telefoon: telefax: Website:
Italiëlaan 33 Postbus 7001 2701 AA Zoetermeer 079 341 36 34 079 341 50 24 www.eim.nl
Dit onderzoek is gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldiging en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or texts as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoud 1
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .5
2
Kenschets van de groothandel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
3
Plaats van de groothandel in de nationale economie . . . . . . . . . . . . . . . . . .9
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11
Structuurgegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13 Ondernemingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13 Werkgelegenheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .14 Omzet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .17 Brutowinst en nettobedrijfsresultaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18 Afzetkanalen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .19 Export en import . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20 Investeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .23 Kosten en prestaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .24 Voorraadfunctie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .28 Financiële structuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .31 Ondernemingsconcentratie en kolomverhoudingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .32
5 5.1 5.2
Trends en prognoses . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .35 Trends . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .35 Prognoses . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .39
6
Internationale vergelijking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .43
7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .47 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .47 Wat wordt onder schaalgrootte verstaan? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .48 Stimulerende factoren van grootschaligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .49 Stimulerende factoren van kleinschaligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .49 Trends die de schaalgrootte beïnvloeden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .52 De twee gezichten van schaaltrends . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .56 Schaaltrends en -voordelen in de groothandel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60 Conclusies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .64
I II III
Bijlagen Verdeling sector groothandel in 9 subsectoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67 Enkele kerngegevens op brancheniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .69 Definities van gehanteerde begrippen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .73
Ondernemen in de Groothandel 1999
1
Inleiding
De sectorale rapportage ‘Ondernemen in de Groothandel 1999’ schetst een actueel beeld van de groothandel in Nederland. Dit rapport bouwt onder meer voort op de informatie die eerder is gepubliceerd in het EIM-rapport Kleinschalig Ondernemen 1998, en geeft daar voor de groothandel een sectorale verdieping aan. In de publicatie Kleinschalig Ondernemen 1998 wordt een beeld gegeven van de economische ontwikkeling in het particuliere bedrijfsleven, verdeeld naar grootteklasse, tegen de achtergrond van de macro-economische ontwikkeling die het Centraal Planbureau heeft gepubliceerd in het Centraal Economisch Plan 1998. De relatie tussen de diverse publicaties is in figuur 1 weergegeven (voor 1998). Natuurlijk is het niet mogelijk om in één rapport alle facetten van de sector te belichten. De sectorscoop spitst zich dan ook toe op een aantal centrale onderwerpen. Door de groothandel kunnen verschillende functies, voor uiteenlopende partijen in binnen- en buitenland worden vervuld. Hoofdstuk 2 gaat in op de verscheidenheid in bedrijfstypen en geeft de hoofdkenmerken van de sector weer. In hoofdstuk 3 komt de plaats van de groothandel in de nationale economie aan bod. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de structuur van de groothandel. Geschetst wordt wat de bijdrage is van de sector als geheel en van de verschillende subsectoren in termen van werkgelegenheid, afzet, kosten en andere indicatoren van de structuur en prestaties van de sector. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een schets gegeven van de verwachte ontwikkelingen en trends binnen de groothandel op de korte termijn. In hoofdstuk 6 wordt de Nederlandse groothandel op hoofdpunten vergeleken met die de andere landen van de Europese Unie. Ten slotte handelt hoofdstuk 7 over de betekenis van schaaleffecten in de groothandel. De bijlagen bevatten een verdeling van de groothandel in negen subsectoren (bijlage I), een overzicht van enkele kerngegevens op brancheniveau (bijlage II) en definities van gehanteerde begrippen (bijlage III). 5
Inleiding
figuur 1
publicatieschema ramingen
MKB-niveau voorjaarsramingen
Kleinschalig Ondernemen 1998
MKB-niveau najaarsramingen
Ondernemen 1999
MKB-niveau nieuwjaarsramingen
Nieuwe inzichten voor 1999
Sectorscopen sectorniveau industrie najaarsramingen
6
detailhandel
groothandel
diensten
ambacht
Ondernemen in de Groothandel 1999
2
Kenschets van de groothandel
Definitie sector groothandel Tot de sector groothandel worden ondernemingen gerekend die voor eigen rekening en risico goederen verhandelen die • buiten de eigen onderneming zijn vervaardigd, en die • aan bedrijfsmatige afnemers (niet-eindverbruikers) worden afgeleverd. Functies van de groothandel De hoofdfunctie van de groothandel is het ‘voortstuwen’ van goederenstromen. Voorwaarden waaronder toeleveranciers kunnen en willen verkopen, worden door de groothandel getransformeerd tot voorwaarden waaronder afnemers kunnen en willen kopen. De groothandel biedt voor het vervullen van deze functie niet alleen een assortiment goederen aan, maar ook een pakket van materiële en immateriële bijbehorende diensten, zoals logistieke diensten, financiering, scholing en pre- en after-sales services. Marktpartijen van de groothandel De plaats die de groothandel in het handels- en distributietraject inneemt en de daarmee samenhangende soorten leveranciers en afnemers zijn afhankelijk van de soorten producten waarin gehandeld wordt. Zo vormt de grondstoffengroothandel een schakel tussen oerproducenten en de verwerkende industrie. De consumptiegoederengroothandel daarentegen koopt in binnen- of buitenland bij de verwerkende industrie en/of bij de oerproducent (landbouwproducten) en verkoopt aan de detailhandel en aan grootverbruikers (horeca, ziekenhuizen, kantoren e.d.). De groothandel in kapitaalgoederen wordt beleverd door (binnen- en buitenlandse) fabrikanten en importeurs en zet af aan alle bedrijfssectoren, van oerproducenten (landbouw) en verwerkende industrie tot aan de dienstensector (bijvoorbeeld kantoormachines aan de zakelijke dienstverlening). Typen groothandelsbedrijven Afhankelijk van de plaats waar de groothandel in- dan wel verkoopt en de specifieke product- en marktkennis die daarvoor nodig is, kunnen verschillende typen groothandelsbedrijven worden onderscheiden.
7
Kenschets van de groothandel
• De importeur houdt zich voornamelijk bezig met de inkoop van goederen in het buitenland en de afzet daarvan op de Nederlandse markt, hetzij rechtstreeks aan de bedrijfsmatige eindafnemer, hetzij via binnenlandse handelsschakels. • Exporteurs zijn groothandelsbedrijven die gespecialiseerd zijn in het verkopen van producten aan afnemers in het buitenland. • Im- & exportbedrijven zijn zowel wat de inkoop als de verkoop van goederen betreft voor een belangrijk deel actief op buitenlandse markten. Als het de uitvoer van importgoederen betreft, dan is er sprake van wederexport. • Handelshuizen zijn handelsorganisaties die veelal uiteenlopende assortimentsgroepen voeren en die sterk gericht zijn op de internationale handel, al dan niet via Nederland. Het dienstenpakket is veelal sterk gediversificeerd. Grote handelshuizen hebben vestigingen over de gehele wereld. • De binnenlandse groothandel richt zich zowel wat de inkoop als de verkoop betreft voornamelijk op binnenlandse leveranciers (importeurs/fabrikanten) en afnemers. • De grossier is eveneens sterk op de binnenlandse in- en verkoopmarkt georiënteerd, maar levert vooral aan detailhandel en grootverbruikers. • In- en verkoopkantoren van buitenlandse productieondernemingen worden statistisch tot de sector groothandel gerekend, omdat ze voor een belangrijk deel dezelfde functies vervullen als de Nederlandse groothandel en als zodanig ook als directe concurrenten worden gezien. Subsectoren in de groothandel Op basis van productverwantschap en de daaruit voortvloeiende verschillen in functies en functievervullende activiteiten, kunnen binnen de sector groothandel negen subsectoren worden onderscheiden. Deze zijn de groothandel in: 1. agrarische producten 2. grondstoffen en halffabrikaten 3. bouwmaterialen 4. kapitaalgoederen 5. consumptiegoederen food: versproducten 6. consumptiegoederen food: overige producten 7. consumptiegoederen non-food: modegevoelige producten 8. consumptiegoederen non-food: overige producten 9. overige artikelen.
8
Ondernemen in de Groothandel 1999
3
Plaats van de groothandel in de nationale economie
Tabel 1 geeft de positie weer die de groothandel inneemt temidden van de andere sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven. Die positie is gemeten aan de hand van het aantal ondernemingen, het arbeidsvolume, de afzet, de toegevoegde waarde, de exportomzet en de arbeidsproductiviteit. tabel 1
de groothandel in vergelijking met andere sectoren, 1997 arbeidsvolume ondernemingen in arbeidsjaren afzet aantal
x 1.000
bruto toegevoegde arbeidsprowaarde exportomzet ductiviteit
x mln. gld. x mln. gld.
x mln. gld.
x ƒ 1.000
particulier bedrijfsleven
450.300
3.815
917.200
401.900
244.100
105
waarbinnen: • groothandel • detailhandel • industrie • bouw • commerciële diensten
57.300 87.900 44.500 46.300 158.300
425 450 842 403 1.378
86.900 42.500 379.900 102.000 245.600
50.400 27.000 112.700 34.600 142.500
80.700 0 196.700 1.000 24.400
118 60 134 86 104
Bron: CBS, raming en bewerking EIM.
Groothandel: veel kleinschalige en arbeidsintensieve ondernemingen De detailhandel is qua aantal ondernemingen de op twee na grootste sector van het Nederlandse bedrijfsleven. Hij neemt bijna 13% van het totale aantal ondernemingen voor zijn rekening. De commerciële dienstverlening is de grootste sector met een aandeel van 35%. De ondernemingen in de groothandel zijn relatief kleinschalig. Zij hebben gemiddeld circa 8 werkzame personen met een arbeidsvolume van gemiddeld ruim 7 arbeidsjaren. De bijdrage van de groothandel in de totale afzet is een kleine 10% (87 miljard gulden). Van die afzet wordt ruim 1/5 deel via export gerealiseerd. De arbeidsproductiviteit in de groothandel is met 118.500 gulden per mensjaar naar verhouding groot. Tabel 2 laat de verdeling van het aantal ondernemingen naar grootteklasse zien voor de sectoren detailhandel, groothandel en industrie. 9
Plaats van de groothandel in de nationale economie
tabel 2
aantal actieve ondernemingen per grootteklasse en per sector in 1997 groothandel
industrie
detailhandel
totaal particulier bedrijfsleven
kleinbedrijf middenbedrijf grootbedrijf
50.100 6.800 400
34.100 9.100 1.400
84.100 3.600 200
400.800 39.200 10.300 *
totaal
57.300
44.500
87.900
450.300
*
Dit aantal wijkt af van dat in voorgaande jaren omdat er een verandering in de definitie heeft plaatsgevonden. Bron: EIM, ERBO/KVV, bewerking EIM.
Van de ruim 57.000 ondernemingen in de groothandel behoort 87% tot het kleinbedrijf. Voor het totale particuliere bedrijfsleven is dat 89%. Minder dan een procent van het totale aantal ondernemingen behoort tot het grootbedrijf. De 400 grote ondernemingen. leveren overigens wel een grote bijdrage aan de bruto toegevoegde waarde van de groothandel. In figuur 2 is af te lezen dat die bijdrage bijna 30% bedraagt. figuur 2
aandeel per grootteklasse in de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten (=productie) per sector in 1997
% 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 industrie
groothandel
groot
Bron: CBS, raming en bewerking EIM.
10
detailhandel midden
horeca klein
Plaats van de groothandel in de nationale economie
Tabel 3 illustreert het aandeel van de groothandel in de investeringen door het Nederlandse bedrijfsleven in de jaren 1996-1998. tabel 3
investeringen in de groothandel en enkele andere sectoren, 1996-1998 (in miljoenen guldens)
sector
1996
1997
1998
groothandel industrie detailhandel commerciële dienstverlening
11.800 16.100 8.400 27.500
12.500 20.200 8.800 28.100
13.300 21.000 9.200 29.500
totaal particulier bedrijfsleven*
63.700
69.600
72.900
* Totaal particulier bedrijfsleven is exclusief bouwnijverheid. Bron: CBS en ERBO, bewerking EIM.
Groothandel: een grote en intensieve investeerder De investeringen zijn in de periode 1996-1998 in alle sectoren van het bedrijfsleven toegenomen. Zo ook in de groothandel. Deze sector investeert voor zo’n 13 miljard gulden op jaarbasis. Wanneer dit bedrag afgezet wordt tegen de werkgelegenheid en de bruto toegevoegde waarde, dan blijkt de investeringsdrang groot te zijn. De snelle informatisering, internationalisering van handelsactiviteiten, complexere logistieke systemen en – last but not least – voorbereidingen op de euro en het millenniumprobleem, zullen daaraan hebben bijgedragen. Een kleine vergelijking van vier sectoren benadrukt de intensiteit van investeren in de groothandel. De investeringen per arbeidsjaar illustreren de veranderingen van de arbeid in de verschillende sectoren, qua fysieke productiemiddelen en informatie-infrastructuur. De investeringen als % van de bruto toegevoegde waarde illustreren de marktdynamiek in de sectoren. • investeringen per arbeidsjaar – groothandel – industrie – commerciële dienstensector – detailhandel
ƒ 33.000 ƒ 25.000 ƒ 21.000 ƒ 20.000
• investeringen per gulden bruto toegevoegde waarde – detailhandel 34% – groothandel 25% – commerciële dienstensector 21% – industrie 19% 11
Ondernemen in de Groothandel 1999
4
Structuurgegevens
4.1
Ondernemingen
Grote in- en uitstroom met per saldo flinke groei Het aantal ondernemingen in de groothandel steeg in het jaar 1997 per saldo met ca. vierduizend. Op 1 januari 1998 waren er ruim 57.000 actieve bedrijven. Deze groei deed zich in elke grootteklasse voor. Het aandeel van het kleinbedrijf bleef traditioneel veruit dominant. Al jarenlang wordt de groothandel gekenmerkt door een grote bedrijfsdynamiek. Er vindt ten opzichte van andere sectoren een grote in- en uitstroom van ingeschreven bedrijven plaats. Ook is het aantal overnames in de groothandel beduidend hoger dan in andere sectoren. Dit komt onder andere doordat de groothandel als geen andere sector beïnvloed wordt door ontwikkelingen van aan de ene kant (internationale) handelspolitiek en aan de andere kant van logistieke en distributietechnische aard. Dit is er mede de oorzaak van dat er een constante herwaardering en innovatie plaatsvinden binnen de functies van de groothandel. In 1997 groeiden alle subsectoren in vrijwel dezelfde mate In 1997 bedroeg de groei van het aantal ondernemingen in de groothandel ruim 5%. Een dergelijke groei deed zich in 1997 binnen alle subsectoren voor. De groei van het aantal ondernemingen in bouwmaterialen en in kapitaalgoederen was bescheiden met rond 4%. De aantallen bedrijven in de traditioneel sterk vertegenwoordigde sectoren van consumptiegoederen groeiden ook in 1996, en wel met ruim 5%. Ondanks de grote concurrentie en voortgaande concentratie in de groothandel in de foodsector van de consumptiegoederen, blijft het saldo van toe- en uittreding van ondernemingen positief (zie figuur 3).
13
Structuurgegevens
figuur 3
ontwikkeling van het aantal ondernemingen in de groothandel per subsector, 1995-1997 agr.prod. gr./halffabr. bouwmat. kap.goed. food/vers food/ov. nfood/mode nfood/ov. ov.art. 0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000 12.000 14.000 (aantal)
1995
1996
1997
Bron: CBS; 1997: raming EIM.
4.2
Werkgelegenheid
Geringere groei van werkgelegenheid in 1997 De werkgelegenheid uitgedrukt in arbeidsjaren – het arbeidsvolume – nam in 1997 toe met 3,75% tot ruim 425.000 (tabel 4). Het aantal werkzame personen steeg met ruim 17.000, een groei ten opzichte van 1996 met 3,9%. Tegen de achtergrond van een nettogroei van het aantal ondernemingen met rond 5% is de groei van de werkgelegenheid betrekkelijk bescheiden. tabel 4
ontwikkeling van de werkgelegenheid (aantal arbeidsjaren) in de groothandel per subsector, 1995-1997
groothandel in:
1995
1996
1997
agrarische producten 31.549 grondstoffen en halffabrikaten 40.175 bouwmaterialen 33.241 kapitaalgoederen 109.144 consumptiegoederen food/vers 40.032 consumptiegoederen food/overig 21.391 consumptiegoederen non-food/modegevoelig 14.560 consumptiegoederen non-food/overig 72.344 overige artikelen 21.335 groothandel totaal 383.772
32.795 44.582 35.255 121.323 43.432 23.171 14.242 71.617 23.596 410.014
34.015 46.242 36.557 125.633 44.341 23.656 15.025 75.483 24.475 425.427
Bron: CBS, bewerking EIM; 1997: raming EIM.
14
Structuurgegevens
Groei van werkgelegenheid in alle subsectoren De groei van het arbeidsvolume varieert in de subsectoren. • In de consumptiegoederen non-food bedroeg de groei rond 5%. • In de consumptiegoederen food was de groei van het arbeidsvolume slechts iets meer dan 2%. • In de overige subsectoren (kapitaalgoederen, bouwmaterialen, agrarische producten, grondstoffen) groeide het arbeidsvolume met een kleine 4%. De groei van het aantal werkzame personen in 1997 met per saldo ruim 17.000 kwam voor een kwart voor rekening van de kapitaalgoederengroothandel (de grootste subsector) en voor een kwart voor rekening van de non-food consumptiegoederengroothandel. In tegenstelling tot voorafgaande jaren wordt de groei van de werkgelegenheid niet meer gedomineerd door de kapitaalgoederengroothandel, die overigens altijd nog goed is voor zo’n 30% van de totale werkgelegenheid in de groothandelssector. figuur 4
ontwikkeling van de werkgelegenheid (aantal werkzame personen) in de groothandel per subsector, 1995-1997 agr.prod. gr./halffabr. bouwmat. kap.goed. food/vers food/ov. nfood/mode nfood/ov. ov.art. 0
20.000 40.000 60.000 80.000 100.000 120.000 140.000 (aantal) 1995
1996
1997
Bron: CBS, bewerking EIM; 1997: raming EIM.
Aantal vacatures blijft toenemen De gunstige conjunctuur in de jaren 1994-1997 ging gepaard met een betrekkelijk hoog niveau van vacatures. De grote vraag naar specifiek commercieel en technisch geschoold personeel door de verhoudingsgewijs kennisintensieve kapitaalgoederengroothandel is daar vermoedelijk sterk debet aan. Het aantal vacatures zoals dat per 15
Structuurgegevens
kwartaal gepeild wordt, lag eind 1993 op gemiddeld zo’n 3.500 stuks. Sindsdien steeg het vacatureniveau tot 8.000 tegen eind 1996 en zelfs tot 10.000 per eind 1997. In 1998 bleef het aantal vacatures zeer sterk doorgroeien. De hoge niveaus van de topjaren 1990 en 1991 (10.00012.000) zijn daarbij ruim gepasseerd (zie figuur 5). De klaarblijkelijk sterke groei van de spanning op de arbeidsmarkt voor gekwalificeerd groothandelspersoneel is er vermoedelijk mede debet aan, dat de feitelijke groei van werkgelegenheid in de sector belemmerd wordt. figuur 5
ontwikkeling van het aantal vacatures in de groothandel, 19891998 1998-2 1998-1 1997-4 1997-3 1997-2 1997-1 1996-4 1996-3 1996-2 1996-1 1995-4 1995-3 1995-2 1995-1 1994-4 1994-3 1994-2 1994-1 1993-4 1993-3 1993-2 1993-1 1992-4 1992-3 1992-2 1992-1 1991-4 1991-3 1991-2 1991-1 1990-4 1990-3 1990-2 1990-1 1989-4 1989-3 1989-2 1989-1 0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
14.000 vacatures
Bron: CBS, bewerking EIM.
16
Structuurgegevens
4.3
Omzet
Grote volumegroei De groothandelsomzet in 1997 bedroeg 393 miljard gulden. Daarmee groeide de omzetwaarde ten opzichte van 1995 met 7,6% (zie figuur 6). Exclusief de prijsstijging van 1,9% is er dan een volumegroei van 5,6% op jaarbasis. Vooral op de exportmarkten was 1997 een topjaar, met groeipercentages van 6 tot 8%. figuur 6
index van omzetontwikkeling in de groothandel, 1980-1999 (1980=100)
240 220 200 180 160 140 120 100 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
Bron: CBS; 1996-1998: Raming EIM.
Aandeel kapitaalgoederengroothandel stijgt Omdat de omzetgroei in de groothandel in alle subsectoren beduidend was, verandert de samenstelling van de sectoromzet slechts langzaam. De groei van het aandeel van de kapitaalgoederengroothandel blijft doorgaan. Momenteel bedraagt deze al meer dan een kwart (zie figuur 9). figuur 7
procentuele verdeling van de omzet in de groothandel per subsector, 1997 4%
12%
agr.prod.
14% gr./halffabr. 14%
3%
bouwmat. kap.goed.
6%
food/vers 6%
food/ov. nfood/mode
15% nfood/ov. 26%
ov.art.
Bron: Raming EIM.
17
Structuurgegevens
Omzetgroei op alle fronten Het beeld per groothandelssubsector varieert weinig (zie tabel 5). • Consumptiegoederen food en kapitaalgoederen behaalden een groei van de geldomzet van 6,5 tot 7%. • In alle andere subsectoren beliep de groei circa 8,5%. In alle groothandelsgeledingen was 1997 een goed jaar, en vergeleken met andere jaren een topjaar. tabel 5
omzetgroei in procenten in de groothandel per subsector, 1997
groothandel in:
omzetgroei in %
agrarische producten grondstoffen en halffabrikaten bouwmaterialen kapitaalgoederen consumptiegoederen food/vers consumptiegoederen food/overig consumptiegoederen non-food/modegevoelig consumptiegoederen non-food/overig overige artikelen groothandel totaal
8,4 8,4 8,6 6,5 7,0 7,0 8,5 8,5 8,4 7,6
omzet 1997
392,6 mld. gld.
Bron: Raming EIM.
4.4
Brutowinst en nettobedrijfsresultaten
Gemiddelde marge bleef in 1997 vrijwel onveranderd De gemiddelde brutowinstmarge is in 1997 nauwelijks veranderd ten opzichte van het jaar daarvoor (zie tabel 6). tabel 6
brutowinstmarge (in %) in de groothandel per subsector, 19951997
groothandel in:
1995
1996
1997
agrarische producten grondstoffen en halffabrikaten bouwmaterialen kapitaalgoederen consumptiegoederen food/vers consumptiegoederen food/overig consumptiegoederen non-food/modegevoelig consumptiegoederen non-food/overig overige artikelen groothandel totaal
11,6 16,3 21,0 26,6 11,4 14,7 25,3 26,0 21,5 19,3
11,5 16,3 22,2 24,0 11,5 14,7 22,8 25,9 23,1 19,1
11,2 16,0 22,0 24,2 11,3 14,5 22,9 26,0 22,8 19,0
Bron: CBS; 1997: Raming EIM.
18
Structuurgegevens
Sterke groei van bruto- en nettowinst In 1996 steeg het brutowinstbedrag in de groothandel met 7%, waarvan 4,8% door volumegroei van de afzet en 2,2% door prijseffecten. De nettowinst in de groothandel steeg in 1997 zelfs met iets meer dan 9%. De verdeling van de brutowinst over de verschillende subsectoren illustreert de dominante positie van de groothandel in kapitaalgoederen en van die in non-food consumptiegoederen, met achtereenvolgens 33% en 24% van het sectortotaal (zie figuur 8). figuur 8
procentuele verdeling van de brutowinst in de groothandel over subsectoren, 1997 4%
7% agr.prod. 12%
20%
gr./halffabr. bouwmat. kap.goed. 8% food/vers
4%
food/ov. 5% nfood/mode nfood/ov.
7% 33%
ov.art.
Bron: Raming EIM.
4.5
Afzetkanalen
Belangrijke intermediaire functie Bijna een derde deel van de groothandelsafzet gaat via export en transitohandel naar het buitenland (zie tabel 7). De binnenlandse functie van de groothandel is in belangrijke mate intermediair; leveringen aan andere sectoren dan de detailhandel zijn goed voor een derde van de sectorafzet. De detailhandel tekent voor ruim 20% van de afzet, terwijl onderlinge leveringen binnen de groothandelssector goed voor 14% van de omzet.
19
Structuurgegevens
tabel 7
verdeling van de omzet van de sector groothandel naar afnemerscategorieën, 1995
groothandel in:
transitoexport handel industrie
agrarische producten grondstoffen en halffabrikaten bouwmaterialen kapitaalgoederen consumptiegoederen food/vers consumptiegoederen food/overig consumptiegoederen non-food/modegevoelig consumptiegoederen non-food/overig overige artikelen groothandel totaal
36,3 22,5 9,8 24,2 29,4 13,1 40,4 17,0 32,4 24,1
21,6 7,8 0,9 10,0 3,7 3,1 0,9 3,8 3,0 7,5
5,3 27,2 51,5 21,2 4,5 1,6 1,2 4,4 13,6 14,9
groothandel 14,0 13,5 10,1 13,0 14,8 19,5 9,2 17,3 6,8 14,0
Bron: CBS, bewerking EIM.
4.6
Export en import
Een derde van de afzet gaat naar het buitenland Bijna 32% van de groothandelsafzet ging in 1995 richting buitenland via export en transitohandel (zie tabel 7). Tegen de achtergrond van een groei van de waarde van de export voor de totale economie van rond 11% in 1997, mag voor de groothandel voor dat jaar een navenante groei geraamd worden. De groothandelsexport bedroeg in 1996 circa 80 miljard gulden, terwijl deze voor 1997 op 89 miljard gulden wordt geraamd. Daarmee neemt de groothandel ruim een kwart van de waarde van de nationale export voor zijn rekening. Daarnaast gelden voor transitohandel bedragen van rond 25 miljard gulden, respectievelijk 28 miljard gulden in 1996 en 1997. Drie pijlers van groothandelsexport Het exportpakket van de Nederlandse groothandel (zie figuur 9) wordt gedomineerd door • kapitaalgoederen • agrarische producten • versproducten in de food.
20
detail- ov. handel afnemers totaal 4,9 10,1 12,5 7,5 36,7 36,5 47,5 40,7 14,9 20,9
17,8 18,9 15,2 24,2 10,9 26,0 0,9 16,8 29,3 18,6
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Structuurgegevens
figuur 9
procentuele verdeling van de export in de groothandel per subsector, 1995 6% agr.prod.
18% 11%
gr./halffabr. bouwmat.
4%
kap.goed. 4% 14%
food/vers food/ov.
3%
18%
nfood/mode nfood/ov. ov.art.
22%
Bron: CBS.
Import groeide nog sterker dan export Nederlandse groothandelsbedrijven importeerden in 1995 voor een waarde van 94 miljard gulden, waarvan 13 miljard aan transitoimport. Voor 1996 en 1997 schatten wij bedragen van 106 (waarvan 21 transito-import), respectievelijk 119 miljard gulden (waarvan 23 transito-inkoop). In de totale inkoopwaarde vormt import een omvangrijke post: circa 35% van de totale groothandelsinkoop komt uit het buitenland. Het aandeel van de groothandelssector in de totale Nederlandse goederenimport beloopt rond 40%! Binnen de totale groothandelsimport neemt de kapitaalgoederengroothandel ruim dertig procent voor zijn rekening. Ook de groothandel in non-food consumptiegoederen en de grondstoffengroothandel leggen beslag op een behoorlijk deel van de totale import. De groothandel in agrarische producten en die in bouwmaterialen zijn daarentegen kwantitatief minder relevant. Figuur 10 geeft de uitsplitsing weer van de totale groothandelsimport over de subsectoren. Het grote aandeel van de kapitaalgoederengroothandel illustreert de belangrijke intermediaire functie richting industrie.
21
Structuurgegevens
figuur 10 procentuele verdeling van de import in de groothandel per subsector, 1995 4%
7% agr.prod.
19%
gr./halffabr. 17% bouwmat. kap.goed. food/vers
5%
5% food/ov.
4% nfood/mode 8%
nfood/ov. ov.art.
31%
Bron: CBS.
Export- en importquotes variëren per subsector Export is van bovengemiddeld belang in de groothandel in agrarische producten, in die in modegevoelige non-food consumptiegoederen, en in foodgroepen. Deze sectoren behalen rond 30% van hun nettoomzet uit export. Figuur 11 geeft het aandeel van de export en import in de netto-omzet per subsector weer. De betekenis van import is ook niet voor alle sectoren conform het totaalbeeld. De groothandel in consumptiegoederen non-food vertoont een forse importquote van 40-55%. Daarnaast zijn de importen door de groothandel in grondstoffen en die in kapitaalgoederen – met eenderde tot de helft van hun inkopen – van groot belang figuur 11 import- en exportaandeel per subsector en voor de groothandel totaal, 1995 agr.prod. gr./halffabr. bouwmat. kap.goed. food/vers food/ov. nfood/mode nfood/ov. ov.art. totaal 0
10
20
export % omzet
Bron: CBS.
22
30
40
50
60
import % inkoop
Structuurgegevens
4.7
Investeringen
Stijgende investeringen De omvang van de investeringssom is een graadmeter voor het vertrouwen van het bedrijfsleven in de economie. De totale investeringssom in de groothandel bedroeg in de jaren 1997 en 1998 naar schatting 12,5 respectievelijk 13,3 miljard gulden (zie tabel 3). Het gros van de groothandelsinvesteringen – tegen de 40% – wordt besteed aan ‘grond en gebouwen’ voor huisvesting van opslag, overslag en diensten (zie figuur 14). De tweede belangrijke investeringscategorie voor vrijwel alle subsectoren is transport, met een aandeel van rond 25%. Intern transport scoort daarbij vooral hoog in de foodsector. Investeringsbereidheid neemt toe Ondanks het stabiele beeld van de investeringssom, is het percentage investerende bedrijven gestegen. In 1993 werd door 59% van de groothandelsondernemingen geïnvesteerd; in de jaren 1994-1998 is dat percentage toegenomen tot circa 62. Ingrijpende veranderingen in de logistieke en communicatie-infrastructuren en de inspanningen om het millenniumprobleem voor te zijn, hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de groei van investeringen. figuur 12 procentuele verdeling van het investeringsbedrag per subsector naar investeringscategorie, 1995 agr.prod. gr./halffabr. bouwmat. kap.goed. food/vers food/ov. nfood/mode nfood/ov. ov.art. totaal 0
20
40
%
60
80
100
terreinen
extern transport
machines
grondwerken en gebouwen
intern transport
overig
Bron: CBS.
23
Structuurgegevens
4.8
Kosten en prestaties
Winsten verbeteren aanhoudend Na de betrekkelijk teleurstellende jaren 1992 en 1993, waarin de winst voor belasting daalde tot 2,6 respectievelijk 2,2% van de nettoomzet, is er vanaf 1994 een herstel aan de gang. In 1996 is dat herstel doorgegaan tot rond 4% van de netto-omzet en voor 1997 wordt een uitkomst van 3,7% van de netto-omzet genoteerd (zie tabel 8). Met andere woorden: de nettowinst (vóór belasting) bedroeg in 1997 gemiddeld zo’n 19% van de brutomarge. De subsectoren waar de verhouding winst/brutomarge duidelijk achterblijft bij het sectorgemiddelde (0,19) zijn: agrarische producten, bouwmaterialen en modische non-food consumptiegoederen. Daar ligt de verhouding winst/brutomarge op circa 0,15. In de andere drie productgroepen in de consumptiegoederen is de verhouding winst/-brutomarge juist gunstig. tabel 8
resultatenrekening groothandel totaal en per subsector, 1997
omschrijving netto-omzet inkoopwaarde
totale agrarische grondstoffen en groothandel producten halffabrikaten
bouw kapitaalmaterialen goederen
100,0 81,0
100,0 88,8
100,0 84,0
100,0 78,0
100,0 75,8
brutowinst ov. opbrengsten
19,0 0,7
11,2 0,7
16,0 0,5
22,0 0,4
24,2 0,7
opbrengsten totaal exploitatiekosten
19,7 14,6
11,9 9,2
16,5 12,0
22,4 16,9
24,9 18,0
bedrijfsresultaat overige lasten
5,1 1,9 3,2
2,6 1,0 1,6
4,5 1,7 2,8
5,5 2,5 3,0
6,9 2,5 4,4
overige baten
0,5
0,1
0,4
0,4
0,5
winst voor belasting
3,7
1,7
3,3
3,4
4,9
Bron: Raming EIM.
24
Structuurgegevens
tabel 8
resultatenrekening groothandel totaal en per subsector, 1997 (vervolg)
omschrijving
consumptie- consumptie- consumptieconsumptiegoederen goederen goederen nongoederen non- overige food/vers food/overig food/modegevoelig food/overig artikelen
netto-omzet inkoopwaarde
100,0 88,7
100,0 85,5
100,0 77,1
100,0 74,0
100,0 77,2
11,3 0,9
14,5 0,5
22,9 0,9
26,0 0,8
22,8 1,0
opbrengsten totaal 12,2 exploitatiekosten 9,2
15,0 11,1
23,8 18,9
26,8 20,5
23,8 16,5
brutowinst ov. opbrengsten
bedrijfsresultaat overige lasten
2,9 1,4 1,6
3,9 1,2 2,7
4,9 2,3 2,6
6,3 3,6 2,7
7,2 3,7 3,5
overige baten
0,3
0,0
0,5
3,1
1,3
winst voor belasting 1,9
2,7
3,1
5,9
4,8
Bron: Raming EIM.
Exploitatiekosten in 1997 belopen ruim 51 miljard gulden In 1997 bedroegen de exploitatiekosten van de Nederlandse groothandel in totaal ruim 57 miljard gulden, ofwel 14,6% van de omzetwaarde. Dat is vrijwel hetzelfde percentage als in 1996. Samenstelling exploitatiekosten verandert langzaam Het aandeel van personeelskosten in het totaal van de exploitatiekosten daalt langzaam. Van bijna 48% in 1990 is het in 1997 teruggelopen tot 44,4% (zie tabel 9). Huisvesting wordt daarentegen een steeds belangrijkere post: van 5,6% in 1990 via 6,4% in 1995 naar 6,6% in 1997. Binnen de verkoopkosten is de post ‘betaalde vrachten aan derden’ een kwart van de verkoopkosten, d.w.z. ruim 4,6% van de totale exploitatiekosten (zie tabel 10).
25
Structuurgegevens
tabel 9
samenstelling exploitatiekosten (incl. afschrijvingen) groothandel totaal en per subsector, 1997 (in %) totale agrarische grondstoffen en groothandel producten halffabrikaten
omschrijving personeelskosten huisvestingskosten inventaris- en machinekosten autokosten verkoopkosten algemene kosten afschrijvingen totaal
bouwkapitaalmaterialen goederen
44,4 6,6
39,3 6,1
43,3 7,5
49,7 7,7
49,8 5,9
1,4 5,7 18,8 16,1 7,0 100,0
1,5 7,0 21,9 17,6 6,7 100,0
2,6 7,5 15,8 14,3 9,0 100,0
2,3 7,2 10,6 14,0 8,5 100,0
1,1 5,2 16,0 15,5 6,6 100,0
Bron: Raming EIM.
tabel 9
omschrijving
samenstelling exploitatiekosten (incl. afschrijvingen) groothandel totaal en per subsector, 1997 (in %) (vervolg) consumptie- consumptie- consumptieconsumptiegoederen goederen goederen nongoederen non- overige food/vers food/overig food/modegevoelig food/overig artikelen
personeelskosten huisvestingskosten inventaris- en machinekosten autokosten verkoopkosten algemene kosten afschrijvingen totaal
41,9 7,2
42,0 7,0
35,4 8,0
39,8 5,8
44,9 9,0
2,1 5,5 21,5 13,7 8,0 100,0
1,4 6,3 20,5 14,6 8,3 100,0
0,6 4,6 25,1 21,0 5,3 100,0
0,8 4,9 25,1 18,1 5,4 100,0
1,1 5,0 13,2 19,2 7,6 100,0
Bron: Raming EIM.
Gevoeligheid voor kostendruk loopt sterk uiteen De mate waarin de verschillende groothandelssubsectoren gevoelig zijn voor (externe) kostendruk op de acquisitie, varieert nogal. In tabel 10 staat de samenstelling van de verkoopkosten – de belangrijkste kostencategorie buiten personeelskosten – aangegeven. Daaruit blijkt onder meer, dat: • het aandeel van reclamekosten met een factor 2,5 kan uiteenlopen (hoog in non-food en niet-versgroepen consumptiegoederen versus laag bij grondstoffen en agrarische producten); • de kosten voor inschakeling van extern transport met bijna een factor drie uiteenlopen, afhankelijk van omzetsnelheid en waardedichtheid van de goederen.
26
Structuurgegevens
tabel 10 samenstelling verkoopkosten groothandel totaal en per subsector, 1997 (in %) totale agrarische grondstoffen bouwkapitaalgroothandel producten en halffabrikaten materialen goederen
omschrijving reclamekosten reis-, verblijfs- en representatiekosten betaalde vrachten aan derden ov. verkoopkosten totaal
33,2
24,5
22,6
29,8
28,6
10,9
6,7
12,2
12,6
15,7
26,6 29,2 100,0
43,5 25,2 100,0
45,6 19,5 100,0
31,0 26,6 100,0
17,8 38,0 100,0
Bron: CBS.
tabel 10 samenstelling verkoopkosten groothandel totaal en per subsector, 1997 (in %) (vervolg)
omschrijving
consumptie- consumptie- consumptieconsumptiegoederen goederen goederen nongoederen non- overige food/vers food/overig food/modegevoelig food/overig artikelen
personeelskosten 41,9 reclamekosten 18,6 reis-, verblijfs- en representatiekosten 4,4 betaalde vrachten aan derden 42,4 ov. verkoopkosten 34,6 totaal 100,0
42,0 43,9
35,4 34,3
39,8 45,0
44,9 42,4
7,6
10,0
9,1
15,4
26,5 22,0 100,0
24,1 31,6 100,0
18,7 27,1 100,0
22,5 19,7 100,0
Bron: CBS.
Brutowinstprestaties in subsectoren hebben kleine bandbreedte Tussen de subsectoren bestaan er aanmerkelijke verschillen in de samenstelling van de exploitatiekosten. Deze zijn vooral toe te schrijven aan de verschillen in voorraadniveau, dienstenintensiteit en de distributiestructuur waarin men opereert. Wat omzetprestaties en – vooral – brutowinstbijdragen betreft, blijkt grotere eenvormigheid. In tabel 11 staan de omzetprestaties en winstprestaties voor de verschillende subsectoren vermeld. De omzetten per persoon c.q. per arbeidsjaar variëren vanzelfsprekend sterk, vanwege de uiteenlopende omloopsnelheid van de desbetreffende producten. De brutowinsten liggen echter dicht bij elkaar: overwegend tussen 150.000 en 200.000 gulden per arbeidsjaar.
27
Structuurgegevens
tabel 11 financiële kengetallen in de groothandel totaal en per subsector, 1997
groothandel in: agrarische producten grondstoffen en halffabrikaten bouwmaterialen kapitaalgoederen consumptiegoederen food/vers consumptiegoederen food/overig consumptiegoederen non-food/ modegevoelig consumptiegoederen non-food/ overig overige artikelen groothandel totaal
omzet per werkzame omzet per persoon arbeidsjaar (x mln. gld.) (x mln. gld.)
brutowinst per werkzame persoon (x ƒ 1.000,-)
brutowinst per arbeidsjaar (x ƒ 1.000,-)
1,2 1,1 0,6 0,7 1,2 1,0
1,3 1,2 0,7 0,8 1,3 1,0
139 181 141 174 110 138
150 194 153 191 118 149
0,8
0,9
181
195
0,7 0,5 0,9
0,7 0,6 0,9
180 121 159
194 130 172
Bron: Raming EIM.
4.9
Voorraadfunctie
Omloopsnelheid van voorraad stijgt tot meer dan 10 De waarde van de voorraden in de groothandel bedroeg in 1996 rond 29 miljard gulden. Gegeven de omzetstijgingen in 1997 en 1998 van in totaal zo’n 14%, zal de waarde van de groothandelsvoorraad momenteel op een niveau van 33 miljard gulden liggen. De omloopsnelheid van de voorraad is – na het ‘dal’ in 1992 met een waarde van 8,8 – weer stijgend. Dit laatste komt tot uitdrukking in de daling van de voorraadtermijn. In 1992 was deze gestegen tot 41 dagen. In 1996 is de omloopsnelheid van de voorraad toegenomen tot 10,2 met een voorraadtermijn van 35 dagen. Deze ontwikkeling weerspiegelt het verloop van de conjunctuur (zie tabel 12).
28
Structuurgegevens
tabel 12 verdeling gemiddelde voorraad, omloopsnelheid en voorraadtermijn in dagen in de groothandel totaal en per subsector, 1996
groothandel in: agrarische producten grondstoffen en halffabrikaten bouwmaterialen kapitaalgoederen consumptiegoederen food/vers consumptiegoederen food/overig consumptiegoederen non-food/ modegevoelig consumptiegoederen non-food/ overig overige artikelen groothandel totaal
gemiddelde voorraad (mln. gld.)
omloopsnelheid
voorraadtermijn (in dagen)
2.411 3.481 2.511 8.008 2.125 1.842
15,4 12,4 7,3 8,8 23,0 10,5
23 29 50 41 16 34
1.222
7,4
48
6.045 1.358 29.003
6,4 7,3 10,2
56 49 35
Bron: CBS, bewerking EIM.
Waarschijnlijk is de verkorting van de voorraadtermijn nog groter wanneer wordt afgezien van de (tegen)effecten van het steeds vaker hanteren van ‘Value Added Logistics’ (VAL). Activiteiten zoals assemblage, veredeling en eenvoudige handelingen in het eindstadium van het productieproces van de toeleverancier winnen aan belang. Zij maken deel uit van de brede scala van mogelijke behandelingen die de groothandelsvoorraad kan ondergaan. Wanneer de groothandel meerdere activiteiten gaat verrichten, kan dit uiteraard reden zijn om de voorraad langer binnen het bedrijf te houden. Toenemend vermogensbeslag vanwege voorraden gaat overwegend gepaard met handhaven van de brutomarge. Helft van voorraden in twee subsectoren De verschillende subsectoren lopen uiteen qua voorraadniveau en qua voorraadtermijn. De figuren 13 en 14 geven de uitsplitsing naar de verschillende subsectoren weer. Producten die snel bederven hebben doorgaans een korte voorraadtermijn. Zo blijven agrarische producten en consumptiegoederen food gemiddeld maximaal 34 dagen in de groothandel. Aan de andere kant staan de groothandel in bouwmaterialen en de groothandel in consumptiegoederen nonfood, waar producten pas na 50 tot 60 dagen uitgaan. Bijna de helft van de waarde van de voorraden zit bij de kapitaalgoederengroothandel (8 miljard gulden) en bij de niet-modegevoelige non-food consumptiegoederen (6 miljard gulden).
29
Structuurgegevens
figuur 13 ontwikkeling van de waarde van de gemiddelde voorraad in de groothandel per subsector, 1994-1996 agr.prod. gr./halffabr. bouwmat. kap.goed. food/vers food/ov. nfood/mode nfood/ov. ov.art. 0
1.000 2.000 3.000 4.000 5.000 6.000 7.000 8.000 9.000 (x mln. gld.) 1994
1995
1996
Bron: CBS.
figuur 14 ontwikkeling van de gemiddelde voorraadtermijn (in dagen) in de groothandel per subsector, 1994-1996 agr.prod. gr./halffabr. bouwmat. kap.goed. food/vers food/ov. nfood/mode nfood/ov. ov.art. 0
10
20
30
40
50
60 (dagen)
1994
Bron: CBS.
30
1995
1996
Structuurgegevens
4.10 Financiële structuur De financiële structuur van de ondernemingen wordt weergegeven door die van bijna 30.000 rechtspersonen, die samen goed zijn voor ruim 80% van de sectoromzet. De berekende kengetallen geven aan dat: • de verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen in 1996 is gestegen, in het bijzonder door de toeneming van het eigen vermogen; tabel 13 financiële structuur van een deel van de groothandel (uitsluitend rechtspersonen), 1990-1996 omschrijving
eenheid
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
bestandsgege vens aantal ondernemingen omzet aantal werknemers
1.000 mld. gld. 1.000
16,3 269,3 292,3
17,9 300,5 322,3
18,1 284,9 324,1
20,6 307,7 381,4
21,4 304,7 -
29,6 282,1 -
29,7 300,3 -
activa vaste activa – (im)materiële – financiële
mld. gld. mld. gld. mld. gld.
57,0 24,1 32,9
79,1 26,1 52,9
85,1 27,2 57,9
90,8 30,0 60,8
98,2 26,7 71,6
59,8 27,0 32,8
56,2 29,2 27,0
vlottende activa – vorderingen – liquide middelen
mld. gld. mld. gld. mld. gld.
85,8 48,4 12,2
102,8 61,1 12,8
105,0 60,6 15,5
109,8 61,9 17,0
116,6 69,4 17,7
97,5 52,4 17,2
103,1 55,9 19,2
passiv a eigen vermogen vreemd vermogen – vreemd vermogen lang – vreemd vermogen kort
mld. gld. mld. gld. mld. gld. mld. gld.
47,6 95,3 30,7 64,6
57,3 124,5 46,1 78,4
64,5 125,6 51,0 74,6
67,4 133,3 56,1 77,2
70,8 144,0 53,6 90,5
63,1 94,3 25,4 68,9
64,8 94,4 22,1 72,3
% %
14,3 33,3 1,33 0,94
11,8 31,5 1,31 0,95
9,7 33,9 1,41 1,02
7,4 33,6 1,42 1,02
13,9 33,0 1,29 0,96
12,7 40,1 1,42 1,01
12,8 40,7 1,43 1,04
1,88 39,0
1,65 39,2
1,50 37,4
1,53 35,3
1,42 44,9
1,79 42,6
1,89 43,0
kengetallen – rentabiliteita – solvabiliteitb – current ratioc – quick ratiod – omloopsnelheid totaal vermogene – debiteurentermijnf
dagen
a. (Nettoresultaat / eigen vermogen) x 100%. b. (Eigen vermogen / totaal vermogen) x 100%. c. Vlottende activa / vreemd vermogen kort. d. (Vlottende activa -/- voorraden) / vreemd vermogen kort. e. Omzet / totaal vermogen. f. (Debiteuren / omzet) x 365. Bron: CBS (statistiek financiën van ondernemingen).
31
Structuurgegevens
• de liquide middelen als percentage van de omzet aan betekenis winnen (in 1995 6,1%), ook toen de rentabiliteit sterk verslechterde (1992 en 1993); • de ‘acquisitiekassen’ van de groothandel zodoende navenant zijn toegenomen.
4.11 Ondernemingsconcentratie en kolomverhoudingen Aantal overnames blijft groot Het aantal acties van bedrijven, gericht op acquisitie en samenwerking, was in 1997 en 1998 nog steeds groot. Uit de gegevens van Het Financieele Dagblad blijkt dat de voedings- en genotmiddelensector en de categorie groothandel de twee koplopers in Nederland zijn. De grensoverschrijdende samenwerking in de groothandel vindt vooral richting buitenland plaats. Overnames door buitenlandse bedrijven van Nederlandse groothandelaren zijn betrekkelijk zeldzaam. De acquisities op mondiaal vlak gebeuren overwegend door de handelshuizen (conglomeraten) en handelsondernemingen. Op binnenlands en EU-terrein zijn vooral de technische groothandel en de foodsector actief. Een blik op de aard en omvang van transacties in de groothandel toont onder meer het volgende. • Veel overgenomen bedrijven zijn betrekkelijk overzienbaar van omvang. Daarmee in lijn is het gegeven dat overnames van ten opzichte van de overnemende partij kleinere bedrijven momenteel veruit favoriet zijn boven fusies, samenwerkingsvormen en financiële participatie. • De meeste bewegingen vinden plaats bij handelshuizen, de foodgroothandel en de technische groothandel • Acquisities zijn sterk meelopend met de conjunctuurbeweging. Het aantal transacties was maximaal aan het begin van de jaren negentig, liep terug in 1993 en 1994 en trekt weer aan in de jaren 1996 en 1997. De in 1999 plaatsgevonden hebbende introductie van de euro lijkt de fusiekoorts ook aangewakkerd te hebben
32
Structuurgegevens
• Acquisities in de groothandel hebben uiteenlopende achtergronden. – Functies verbijzonderen, zoals bij Internatio die de chemische distributie van BP in enkele Europese landen overneemt. Ook interne verbijzondering vindt plaats, zoals eveneens bij Internatio, die het concern splitste in een techniek- en een handelsdeel. – Intensiveren van lopende activiteiten, zoals bij Econosto en Eriks, die Franse technische groothandelsbedrijven overnamen. – Internationalisering, zoals bij Ceteco, die in Argentinië de positie inzake consumentenelektronica versterkte. – Afzetkanalen toevoegen, zoals bij Cebeco met een deelneming in een Belgisch handelshuis, of Hagemeijer met acquisities in Australië en Zweden en plannen ervoor in de USA. Een belangrijke gemeenschappelijke achtergrond van verschillende varianten van ondernemingsconcentratie is het zoeken naar schaalvoordelen c.q. het elimineren van vermijdbare schaalnadelen. In hoofdstuk 7 worden die aspecten uitgebreid als thema besproken.
33
Ondernemen in de Groothandel 1999
5
Trends en prognoses
5.1
Trends
Markt vraagt om samenwerking en specialismen Samenwerking tussen partijen binnen een netwerk van relaties is een relatief nieuwe ontwikkeling waarin de groothandel zich bevindt en een terrein waarop de groothandel nieuwe kansen en uitdagingen heeft. De beweging richting samenwerking wordt enerzijds gevoed door het zelf zien van nieuwe commerciële mogelijkheden en anderzijds door externe noodzaak. Een voorbeeld van nieuwe mogelijkheden is de ontwikkeling dat toeleveranciers en producenten zich meer en meer concentreren op hun kernactiviteiten. Daarbij besteden ze aanverwante activiteiten uit, waarop de groothandel kan inspringen. Voor de groothandel zelf geldt dit soort overwegingen ook. Het door de groothandel uitbesteden van overslag en warehousing aan distributiecentra kan voordelen bieden zoals minder investeringen in voorraden, minder out-ofstock, hogere arbeidsproductiviteit en betere customer service. De voortdurend toenemende problemen met de bereikbaarheid over de weg van binnen- en buitenlandse bestemmingen maken dit probleem extra actueel. Een voorbeeld van de externe noodzaak tot samenwerking is de concentratie van de vraag aan de afnemerszijde. De plaats van de groothandel in de distributiekolom wordt hierdoor in sommige gevallen aangetast, omdat de afnemers zich in georganiseerde vorm buiten de groothandel om direct tot de producent wenden. In de consumptiegoederensector worden ketenbewegingen vaak door de retailer geïnitieerd. Bekende termen daarbij zijn: massa-individualisering, supply chain management, category management, EDI+EPOS en ECR. Tegenover voordelen voor één of enkele schakels in de kolom kunnen elders nadelen ontstaan: noodzaak om de productie te reorganiseren, hogere omstelkosten vanwege snel wisselende kleine series of meer distributiebewegingen om hetzelfde volume te verplaatsen. De groothandel moet via veranderende functies en dienstenpakketten aan de afnemer duidelijk maken dat uiteindelijk ‘onder de streep’ een betere eindverhouding tussen kosten en opbrengsten ontstaat mèt de groothandel dan zónder de groothandel!
35
Trends en prognoses
Groothandel is ook vaak de leidende partij bij samenwerking Dat de groothandel niet buitenspel behoeft te komen staan, komt voor een belangrijk deel door de mate van samenwerking die hij zoekt. Ook voor andere zaken dan het behouden van de marges door de groothandel bij een steeds machtiger en prijsbepalender wederpartij, kan samenwerking voor alle betrokkenen uiteindelijk een heel aantrekkelijk alternatief zijn. Een voorbeeld vormt de handel in de levensmiddelenbranche. De groothandel heeft hier, samen met foodretailers, een scala van samenwerkingsformules gevonden, die hoge marges opleveren. Samenwerking leidt evenwel niet automatisch tot inschakeling van de groothandel. In bijvoorbeeld de groenten- en fruitsector botsen veiling en groothandel (Greenery); in de kledingsector is een ketenproject in de maak, waarbij de industrie en de detailhandel prominent acteren, terwijl de groothandel een bescheiden rol krijgt. Er zijn allerlei mogelijkheden voor samenwerking in de distributiesfeer, waarbij de groothandel een belangrijke rol kan spelen. De samenwerking kan zowel een horizontaal als een verticaal karakter hebben. De meest voorkomende relaties vinden wij in de verticale sfeer, dat wil zeggen bij de samenwerking in de verschillende stadia van de bedrijfskolom. Binnen deze samenwerkingsvormen liggen er kansen voor de groothandel om een steeds sterkere rol te vervullen. Dit vereist overigens een aanhoudende inspanning op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT) op bedrijfsniveau. Vergroting van het speelveld voor importeurs en exporteurs Afgezien van veranderende krachtsverhoudingen in het binnenland, zijn er voor de groothandel krachtige impulsen door de groei van de internationale handel. Liberalisering van de wereldhandel zal vergroting van handel en goederenverplaatsing tot gevolg hebben. De internationalisatie van productie verhoogt de goederenbewegingen. De grotere groothandels verplaatsen hun activiteiten meer en meer richting buitenland, onder andere naar Oost-Europa en het Verre Oosten, ondanks conjuncturele tegenslagen zoals in 1998. Een steeds vrijer wordende Europese en wereldmarkt maakt deze ontwikkeling mogelijk. Internationale handel en transitoverkeer zijn daarvan de exponenten voor de Nederlandse groothandel. Deze Europese en mondiale vrijhandel loopt niet altijd vlekkeloos. Problemen met importen uit Azië (quota en hoge heffingen), perikelen rond parallelhandel via Nederland en de beperkte toegang tot grensoverschrijdend verkeer die (kleinere) grossiers in de EU hebben, illustreren dat.
36
Trends en prognoses
De kerncompetenties: kennis door informatisering en ketenvernieuwing Groothandelsfuncties kunnen worden ingedeeld in twee groepen, te weten universele en organisatieafhankelijke functies. Zeker door de opkomst van ‘electronic commerce’ is herijken van beide soorten groothandelsfuncties op bedrijfsniveau nodig. Veelvuldiger toepassing van informatie- en communicatietechnologieën leidt ertoe dat de transactiestromen (in toenemende mate elektronisch afgewikkeld) en de goederenstromen (te allen tijde fysiek af te leveren) verder ontkoppeld worden. Daarmee staan zowel de positie van Nederland als transito- of wederexportland, als de positie van de Nederlandse groothandelaar als actor in de waardeketen ter discussie. De universele functies • Assortimentsfunctie. De producten zijn vaak afkomstig van een zeer groot aantal geografisch sterk verspreide leveranciers en producenten. • Fysieke distributiefunctie. Met name kleinere organisaties zijn vaak afhankelijk van het fijnmazige distributienetwerk met landelijke dekking van de groothandel. • Economische voorraadvorming. Hierdoor functioneert de groothandel als een buffer tussen fabrikant en detaillist, waardoor fluctuaties in het productieproces of onvoorziene stijgingen van de vraag snel kunnen worden opgevangen, zonder dat direct tekorten ontstaan in de winkels. Bovendien neemt de groothandel zo een deel van het economisch risico van de in voorraad gehouden producten over van de producent. Vooral bij modegevoelige producten is dit aspect van voorraadvorming zeer waardevol. De organisatieafhankelijke functies • Commerciële functies. Er zijn detaillisten die hun promotie uit handen geven aan de groothandel, om zo samen met andere kleinere detaillisten op grotere schaal reclame te kunnen maken voor locatie of product. Richting de producent kan de groothandel markt- en productkennis bieden of zelfs merkcreatie. De trend van massa-individualisering versterkt deze behoeften. • Logistieke functies. Naast de fysieke distributie zijn er andere logistieke functies die door de groothandel voor de detaillist worden vervuld. Hierbij speelt toepassing van telematica, met name met EDI, een belangrijke rol. Via een centraal bestel- en factureringssysteem kan via de groothandel de winkelvoorraad effectief en efficiënt worden aangevuld. Dit verhoogt de servicegraad en minimaliseert de voorraden in het belang van de detaillist.
37
Trends en prognoses
• Transformatiefuncties. Het ompakken van bulkhoeveelheden product tot hoeveelheden in consumentenproporties. • Financiële functies. Het verlenen van kredieten en het regelen van bijvoorbeeld verzekeringen. Het millenniumprobleem Het spreekt voor zich, dat de groothandel vanwege zijn onmisbare rol in de bedrijfskolom, ‘millenniumproof’ moet zijn. Het enorme scala van software ten behoeve van voorraadbeheer en gegenereerde bestellingen bij toeleveranciers c.q. afleveringen bij klanten, moet storingvrij werken om de lijn industrie-eindafnemer naar behoren te kunnen laten functioneren. De introductie van de ¤ De implicaties van de EMU zijn aanzienlijk. Met name internationaal gekleurde sectoren zoals industrie en groothandel, lopen voorop met de voorbereidingen op de euro in de periode tot en met 31 december 2001. Midden 1998, een half jaar voor de introductie van de girale euro, had bijna 60% van de groothandelsondernemingen over de problematiek nagedacht en had 27% concrete plannen in voorbereiding1. Sectoroverschrijdende functies winnen aan belang De strategische positie van de groothandel op de langere termijn steunt op drie pijlers, te weten: – dominantie, dan wel ten minste onmisbaarheid in de keten, – specifieke beroepskwalificaties die kenmerkend voor de groothandel zijn, en – Europees/wereldwijd opereren. De aandachtspunten voor de groothandel (in Europa) kunnen dan ook in de navolgende 10 stellingen worden samengevat2. 1. De ketenpositie versterken. 2. Professionele werkers opleiden en behouden. 3. Concurrerend kunnen opereren. 4. De internationale handelspositie versterken. 5. Een vergeleken met andere sectoren goed sociaal beleid voeren. 6. Kwaliteitszorg, zowel richting intermediaire als finale afnemers. 7. Up-to-date logistiek. 8. Transport en lokale distributie aansturen. 9. Vooroplopen in de ‘information society’. 10. Milieubewust opereren, bij voorkeur via zelfregulering. 1 2
38
Rabobank Cijfers&Trends 98/99. ‘Manifesto of the Wholesale and International Trade Sector’, uitgebracht door Eurocommerce in februari 1998,
Trends en prognoses
5.2
Prognoses
Economische groei loopt terug De Nederlandse economie liep In 1997 voorspoedig; het Bruto Binnenlands Product (BBP) is met ruim 3,5% gegroeid. Momenteel is de schatting voor 1998 dat het BBP met bijna 4% groeide, terwijl voor 1999 op 2% wordt gerekend. Deze ontwikkeling laat zich in de nabije toekomst bovendien vertalen in termen van werkgelegenheidsgroei. De relevante wereldhandel is in 1997 met bijna 8% in volume gegroeid. Voor zowel 1998 als 1999 wordt een volumegroei verwacht van 6,5%. De Nederlandse exportverwachtingen zijn gematigd positief. In 1999 zal de export achterblijven bij de wereldhandelsgroei (5,5% tegenover 6,5%). In 1997 en 1998 bedroeg de exportgroei 5,75 respectievelijk 7%. De exportgroei resulteert uit een expanderende vraag naar agrarische en tuinbouwproducten, voedingsmiddelen, grondstoffen, halffabrikaten en basis-chemische producten. In internationaal opzicht doet Nederland het ‘gemiddeld’. De groei van het BBP in 1999 zal in Nederland vermoedelijk 2% zijn, evenals in de EU als geheel. Perspectieven voor de groothandelssector zijn naar verhouding goed De groothandel ontwikkelt zich beter dat de totale economie. De totale omzet van de groothandel blijft toenemen, en wel van ruim 390 miljard gulden in 1997 tot ruim 440 miljard gulden in 1999, dat wil zeggen met ruim 6% in waarde per jaar (zie tabel 14). Zowel de bruto- als de nettowinst zullen in deze periode sterk groeien. Ramingen voor 1999 zetten de brutowinst op 84,9 miljard gulden en de nettowinst op 15,8 miljard gulden. De volumegroei van de omzet blijft gunstig, met 5,6% respectievelijk 5% in 1997 en 1998. Voor 1999 wordt voorlopig uitgegaan van 4,4% (zie tabel 15), maar de bijstelling van de groei van het BBP zal dat cijfer eerder onder de 4 dan erboven laten eindigen. De nettowinst zal in de jaren 1998 en 1999 met rond 7% per jaar toenemen.
39
Trends en prognoses
tabel 14 kerngegevens sector groothandel (in miljarden guldens), 19961999 omschrijving
1996
1997
1998
1999
omzet inkoopwaarde
364,9 295,2
392,6 317,9
418,9 339,2
442,8 357,9
brutowinst loonkosten verbruik overige bedrijfskosten
69,7 25,7 21,4 9,4
74,7 27,4 22,9 10,0
79,7 29,4 24,4 10,6
84,9 31,8 25,8 11,5
nettowinst
13,2
14,4
15,3
15,8
Bron: CBS; 1997-1999: Raming EIM.
tabel 15 kerngegevens sector groothandel, mutaties in % t.o.v. het voorafgaande jaar, 1997-1999 omschrijving
1997 prijs
1997 volume
1998 prijs
1998 volume
1999 prijs
omzet inkoopwaarde
1,9 1,9
5,6 5,8
1,6 1,5
5,0 5,0
1,2 1,0
4,4 4,4
2,2 2,7 2,7 -0,4
4,8 3,9 4,0 5,8
2,0 3,1 2,7 1,0
4,7 4,1 3,9 5,0
1,9 4,4 2,1 3,3
4,2 3,6 3,7 4,6
1,0
8,1
-1,1
7,7
-3,5
6,7
brutowinst loonkosten verbruik overige bedrijfskosten nettowinst
1999 volume
Bron: Raming EIM.
Perspectieven van subsectoren: optimisme overheerst Ondanks de verwachte groei van de totale brutowinst, blijven verschillen binnen de groothandel van kracht. Zo zag de groothandel in grondstoffen en halffabrikaten al in 1994 een verbetering van de brutowinst. Doordat deze subsector veelal bovenin de productiekolom opereert, werd eerder geprofiteerd van economisch herstel. In 1994 was de omzet- en brutowinstgroei in de grondstoffen- en halffabrikatengroothandel groter dan in elke andere subsector. In 1995 werd een meer bescheiden groei gerealiseerd van 3,4%. In 1996-1998 varieerde de volumegroei van circa 5 tot 6%. Voor 1999 wordt op een terugval naar 4% gerekend. Het producentenvertrouwen in de industrie is een belangrijke indicator. De vertrouwensindex – een compositievariabele die het CBS berekent uit de verwachte bedrijvigheid, de beoordeling van de orderpositie en het oordeel over het niveau van de voorraden gereed product – bleef in 1997 en 1998 hoog.
40
Trends en prognoses
De hout- en bouwmaterialengroothandel blijft, grotendeels als gevolg van groeiende bouwproductie en investeringen in infrastructuur en woningen, een bovengemiddelde omzetgroei zien. Een indicatie van de groei van de afzetmogelijkheden door de groothandel aan de bouwsector, is de riante orderportefeuille van architecten (de tijdsspanne tussen opdracht en bouw bedraagt circa 11/4 jaar). In 1998 groeide de orderportefeuille t.o.v. 1997 met circa 1/6. Verleende bouwvergunningen zijn eveneens indicatief voor de gang van zaken in de groothandel. Vooral de waarde van opdrachten voor bedrijfsgebouwen is in 1998 toegenomen; in de woningbouw liep het aantal bouwvergunningen sterk terug. De voor 1999 verwachte beperkte groei van de investeringen door de industrie werkt negatief uit op de kortetermijnverwachtingen voor de hout- en bouwmaterialengroothandel. De rol van de groothandel in de bouw kan door structurele oorzaken verder toenemen. Bouwbedrijven gaan namelijk onder invloed van toenemende concurrentie steeds meer over tot verkleining van de voorraad en concentreren zich meer op de kernactiviteit. Via just-intime levering op de bouwplaats kan de groothandel hierop inspelen. Voor de groothandel betekent dit alles uiteindelijk zowel een hoger voorraadniveau als meer (en gevarieerdere) afnemers. Tot slot ontwikkelt de DHZ-sector zich gestaag positief; de groothandel in houten bouwmaterialen volgt deze ontwikkeling. De reële groei (‘groei van het volume’) in 1998 en 1999 wordt op ruim 4%, respectievelijk rond 3% geraamd. De omzet van de groothandel in consumptiegoederen non-food groeide in 1995 met rond 5%, voornamelijk onder invloed van de export. Op de binnenlandse markt zijn de groei-impulsen in 1996 en 1997 sterk verbeterd. Ook in 1998 groeide de vraag relatief sterk en daardoor groeide de groothandelsomzet navenant. De jaarlijkse volumegroei bedroeg in 1997 en 1998 ruim 6%. Voor 1999 wordt een volumegroei van een kleine 5% voorzien. Het grote consumentenvertrouwen in de conjunctuur is een indicator van de bereidheid tot aanschaf van ‘grote aankopen’, dat wil zeggen van duurzame consumptiegoederen. Dat verhindert niet, dat de detailhandel (de afnemer van de groothandel) steeds hogere eisen stelt aan de groothandel (qua service, kwaliteit, informatie en levertijden) en tegelijkertijd steeds kleinere series bestelt. Op deze wijze verschuift de detailhandel de voorraadrisico’s al langere tijd richting groothandel. In sommige deelmarkten, bijvoorbeeld de groothandel in huishoudelijke apparaten, zorgt de toenemende druk op de marges in de gehele productiekolom ervoor dat de groothandel steeds vaker wordt uitgeschakeld
41
Trends en prognoses
c.q. overgeslagen. De druk op de marges is grotendeels het gevolg van toenemende (prijs)concurrentie vanuit het Verre Oosten en OostEuropa. In de groothandel in consumptiegoederen food wordt ook in de toekomst wat minder groei gerealiseerd dan in de andere groothandelssectoren. Op de binnenlandse markt is de teruggang tot staan gekomen, maar in de nabije toekomst vlakt ook de exportgroei af. De omzetgroei van bijna 4% per jaar in 1997 en 1998, wordt in 1999 naar verwachting ruim 3% (volume). De vooruitzichten voor de groothandel in investeringsgoederen blijven positief. Zowel in 1996 als in 1997 groeide de brutowinst. In eerste instantie was dit het gevolg van toenemende export en de economische opleving. De verwachte volumegroei blijft onverminderd hoog met 4 tot 4,5% in 1998 en 1999. Voor alle subsectoren behalve bouwmaterialen, is export een belangrijke afzetcategorie (13 tot 40% van de afzet). De problemen op de Aziatische, Russische en Zuid-Amerikaanse markten hebben de export naar die gebieden tijdelijk en/of gedeeltelijk geblokkeerd. De kansen voor (wereldwijde) importen vanuit die gebieden zijn tegelijkertijd toegenomen. De industrie, noch de groothandel trekken zich terug van eenmaal moeizaam veroverde posities in de desbetreffende landen. De directe buitenlandse investeringen vanuit Nederland richting crisisgebieden bleven in 1998 onverminderd groot.
42
Ondernemen in de Groothandel 1999
6
Internationale vergelijking
Nederland is geen koploper In vergelijking met het totale Europese bedrijfsleven, heeft de Europese groothandel zich in het afgelopen decennium beter ontwikkeld. In de jaren 1988-1997 zijn zowel de werkgelegenheid, de omzet (waarde) als de export(waarde) voor de Europese groothandel sterker toegenomen dan in het gehele bedrijfsleven. Hoe verhoudt Nederland zich tot andere EU-landen? In de periode 1993-1997 noteren wij de volgende gemiddelden. • Jaarlijkse groei van het aantal werkzame personen in de groothandel: – Nederland + 2,75% – EU + 0,75% • Jaarlijkse groei van de toegevoegde waarde door de groothandel: – Nederland + 5,25% – EU + 5%. In de jaren 1994-1997 blijkt (overigens evenals in de jaren 1991-1993) dat de groothandel in Nederland bovengemiddeld scoort qua werkgelegenheidsgroei. Wat omzetgroei betreft behoort de Nederlandse groothandel tot de middenmoot. Internationale positie blijft sterk De betekenis van de Nederlandse groothandel blijkt uit de figuren 15 tot en met 18. Daarin is de verhouding tussen Nederland en andere EU-landen verduidelijkt. Het gaat hierbij om de volgende elementen, waarbij Nederland steeds op index = 100 gepositioneerd is: – werkzame personen; – aantal ondernemingen; – de omvang van de omzet; – de toegevoegde waarde. Afgezien van allerlei structuurverschillen tussen de diverse Europese landen, kan op basis van de rangorden worden geconcludeerd, dat de Nederlandse groothandel Europees gezien – betrekkelijk weinig ondernemingen heeft, met – verhoudingsgewijs veel werkzame personen en – een grote omzet per onderneming.
43
Internationale vergelijking
Het gegeven dat betrekkelijk veel Nederlandse groothandelsbedrijven internationaal actief zijn met handel, verklaart de grote omvang van de transacties. In landen waar veel bedrijven de lokale of nationale grossiers- en distributiefunctie vervullen (Italië, Griekenland, Spanje, Portugal) zijn omzet en toegevoegde waarde naar verhouding bescheiden. figuur 15 aantal werkzame personen in de groothandel in EU-landen (1997; Nederland = 100) Nederland Engeland Zweden Spanje Portugal Luxemburg Italië Ierland Griekenland Duitsland Frankrijk Finland Denemarken België Oostenrijk 0
50
100
150
200
250
300
350
Bron: EIM.
figuur 16 aantal ondernemingen in de groothandel in EU-landen (1997; Nederland = 100) Nederland Engeland Zweden Spanje Portugal Luxemburg Italië Ierland Griekenland Duitsland Frankrijk Finland Denemarken België Oostenrijk 0
Bron: EIM.
44
50
100
150
200
250
300
350
400
450
500
Internationale vergelijking
figuur 17 omzet van ondernemingen in de groothandel in EU-landen (1997; Nederland = 100) Nederland Engeland Zweden Spanje Portugal Luxemburg Italië Ierland Griekenland Duitsland Frankrijk Finland Denemarken België Oostenrijk 0
50
100
150
200
250
300
350
400
Bron: EIM.
figuur 18 toegevoegde waarde door de groothandel in EU-landen (1997; Nederland = 100) Nederland Engeland Zweden Spanje Portugal Luxemburg Italië Ierland Griekenland Duitsland Frankrijk Finland Denemarken België Oostenrijk 0
100
200
300
400
500
600
Bron: EIM.
45
Ondernemen in de Groothandel 1999
7
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
7.1
Inleiding
Het zoeken naar schaalvoordelen zit in het wezen der economie. Adam Smith beschreef al de mogelijkheid van het behalen van schaalvoordelen van assemblagelijnen voor het produceren van gestandaardiseerde producten, zoals spijkers. De gemiddelde kosten van een spijker konden namelijk afnemen bij een toename van het productievolume. Schaalvoordelen verklaren het bestaan van grote ondernemingen. Het groeiende aantal fusies, overnames en samenwerkingsverbanden, wijst erop dat bedrijven zelfs in toenemende mate op zoek zijn naar het verkrijgen van schaalvoordelen. Schaalvoordelen die overigens niet alleen in de productiefunctie liggen, maar ook in andere bedrijfsfuncties zoals in R&D, in inkoop, transport etc. Maar als bedrijven ongelimiteerd streven naar schaalvoordelen, hoe kan dan het bestaan van MKB-bedrijven worden verklaard? En hoe kan worden verklaard dat deze groep bedrijven al jaren in aantal toeneemt? Kennelijk zijn er naast te behalen schaalvoordelen die het bestaan van grote ondernemingen verklaren, ook factoren die kleinschaligheid verklaren. Het doel van dit hoofdstuk is om inzicht te krijgen in de factoren en trends die van invloed zijn op schaalgrootte en op te behalen schaalvoordelen. Een tweede doel is om met behulp van empirisch materiaal schaalontwikkelingen per sector in kaart te brengen en te verklaren. Een derde en laatste doel is om de sectorale ontwikkelingen onderling te vergelijken. In het navolgende wordt achtereenvolgens ingegaan op de definities van schaalgrootte en schaalvoordelen, op de verklarende factoren van kleinschaligheid en op de trends die de schaalgrootte van bedrijven beïnvloeden. Vervolgens worden de beide – zo op het eerste gezicht conflicterende – trends richting kleinschaligheid enerzijds en richting schaalvergroting anderzijds aan de hand van empirisch materiaal zowel op algemeen als op sectoraal niveau in beeld gebracht. Het zal blijken dat er niet één juiste trend is, maar dat beide trends heel goed naast elkaar kunnen bestaan. Voor het in kaart bren-
47
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
gen van sectorspecifieke verschillen vullen beide trends elkaar zelfs aan. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk zal op deze verschillen worden ingegaan.
7.2
Wat wordt onder schaalgrootte verstaan?
Voor schaalgrootte of bedrijfsomvang bestaat niet echt een eensluidende definitie. Met schaalgrootte van een bedrijf wordt meestal gedoeld op de productieomvang. Deze kan zowel in volume als in waarde worden uitgedrukt. Schaalgrootte wordt daarnaast ook wel uitgedrukt in het aantal medewerkers. De verschillende wijzen om schaalgrootte of bedrijfsomvang te definiëren worden vaak naast elkaar gebruikt. Schaalvoordelen in de productiefunctie ontstaan wanneer de gemiddelde kosten van een eenheid output afnemen naarmate het volume toeneemt. Schaalgrootte, en daarmee dus ook schaaleffecten, zijn echter ook op andere bedrijfsfuncties van toepassing. Omdat het in de overige bedrijfsfuncties niet om een primair proces gaat, is de schaalgrootte daar soms lastig in een eenheid uit te drukken. De schaalgrootte van een R&D-afdeling kan worden uitgedrukt in het aantal nieuwe producten dat is ontwikkeld. Dit aantal zegt echter niet zoveel. Om te kijken in hoeverre de R&D-inspanningen van een bedrijf effectief zijn of relatief hoog of laag ten opzichte van die bij andere bedrijven, worden de R&D-kosten vaak als uitgangspunt genomen en vervolgens gerelateerd aan concrete R&D-output (aantal nieuw ontwikkelde producten) of aan kengetallen van het gehele bedrijf zoals de totale bedrijfskosten, de omzet of het aantal medewerkers. Schaalvoordelen in deze bedrijfsfunctie treden op wanneer de gemiddelde kosten van de ontwikkeling van een nieuw product afnemen. Ook voor andere bedrijfsfuncties, zoals de inkoopfunctie, kan een schaalgrootte worden geïdentificeerd (de omvang van een partij die wordt ingekocht) en kunnen hierin schaalvoordelen worden behaald (dalende kosten per eenheid bij een toename van het volume van de afgenomen partij).
48
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
7.3
Stimulerende factoren van grootschaligheid
In totaal kunnen vier factoren worden geïdentificeerd die grootschaligheid stimuleren, te weten1: 1. economies of scale 2. economies of scope 3. leereffecten 4. organisatie-effecten. De 'economies of scale' in de productiefunctie en in overige bedrijfsfuncties zijn reeds in de voorgaande paragraaf aan de orde geweest. Daarnaast zijn er de zogenaamde 'economies of scope' die kunnen worden waargenomen als de gemiddelde kosten van een product afnemen wanneer het aantal verschillende producten toeneemt. De oorzaken van deze effecten kunnen variëren van het gebruik van ondeelbare middelen tot complementariteit en interactie. Leereffecten kunnen ook worden gevat onder de noemer van schaalvoordelen. Deze effecten doen zich voor wanneer sprake is van een daling van de gemiddelde kosten bij een toename van het productievolume in de tijd. Ten slotte kan er sprake zijn van een organisatie-effect dat duidt op schaalvoordelen. Door productie uit te besteden kunnen namelijk schaalvoordelen worden behaald als gevolg van specialisatie. Tegelijkertijd echter is bij uitbesteding sprake van transactiekosten2 (Williamson, 1975), die volgens Nooteboom per eenheid hoger uitvallen voor kleine bedrijven dan voor grote bedrijven.
7.4
Stimulerende factoren van kleinschaligheid
Indien alleen deze vier factoren van invloed zouden zijn op de gemiddelde bedrijfsomvang zou kleinschaligheid niet levensvatbaar zijn en zou de wereld alleen uit grote ondernemingen bestaan. Er moeten dus factoren zijn die kleinschaligheid stimuleren. Thurik3 benoemt deze factoren aan de hand van de volgende elementen:
1 2 3
B. Nooteboom, 1993, Firm size effects in transaction costs, in: Small Business Economics 5, no. 4, 283-295. O.E. Williamson, 1995, Markets and hierarchies: analysis and antitrust implications, New York: The Free Press. Deze paragraaf is grotendeels gebaseerd op de publicatie van A.R. Thurik, 1994, Between economies of scale and entrepreneurship, Research report, EIM, Zoetermeer.
49
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
1. transport 2. marktomvang 3. aanpassing 4. effectiviteit 5. ondernemerschap 6. cultuur. Ad 1: transport: consumenten houden rekening met transportkosten Productie- en organisatiekosten zijn slechts een onderdeel van de totale kostenstructuur. Er worden ook kosten gemaakt om producten bij de consument te brengen, of andersom consumenten bij het product1. In veel studies wordt bijvoorbeeld gesproken over schaalvoordelen of 'economies of scale' in het primaire productieproces van de detailhandel2. Toch bestaat er geen enorme hypermarkt in het midden van het land. Consumenten houden kennelijk rekening met transportkosten wanneer ze op zoek gaan naar een product. Kleinschaligheid krijgt hierdoor een kans. Ad 2: marktomvang: kleine en gefragmenteerde markten vereisen kleine bedrijven In sommige markten is het begrip 'schaaleffect' zonder betekenis, simpelweg omdat het niet kan worden behaald. De kosten per eenheid van de Ariane-raket zouden fors kunnen dalen wanneer 50 stuks tegelijk zouden worden gevraagd. Dit is echter niet het geval. Ook wanneer een markt in omvang sterk gefragmenteerd is zoals bijvoorbeeld de kledingmarkt waarin een grote verscheidenheid aan ontwerpen en varianten wordt aangeboden, is er geen duidelijk voordeel voor grootschaligheid. Ad 3: aanpassing: kleine bedrijven passen zich sneller aan veranderende markten aan Grote bedrijven kunnen tegen lagere kosten per eenheid produceren, maar kleine bedrijven zijn in staat om hun productieniveau tegen lagere kosten aan te passen dan grote bedrijven, omdat het productieproces van grote bedrijven vaak arbeidsintensiever en complexer is (meer verschillende machines) dan bij kleine bedrijven het geval is3. In markten die snel veranderen in de tijd vormt grootschaligheid geen duidelijk voordeel. 1 2 3
50
F.M. Scherer en D. Ross, 1990, Industrial market structure and economic performance, Boston: Houghton Mifflin Company. B. Nooteboom, 1987, Threshold costs in service industries, in: Service Industries Journal 6, no. 1, 65-76. Zie onder andere D.E. Mills en L. Schumann, 1985, Industry structure with fluctuating demand, in: American Economic Review 77, 184-193 en W.A. Brock en D. Evans, 1989, Small business economics, in: Small Business Economics 1, no. 1, 7-20.
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
Ad 4: effectiviteit: kleine bedrijven zijn beter in staat om aan meer unieke vraag te voldoen De essentie hier is dat verschillende goederen en diensten voor verschillende mensen een verschillende betekenis hebben1. Een standaarduniform zoals altijd in China werd geproduceerd kan veel goedkoper worden vervaardigd dan kleding op maat of in verschillende kleuren. De laatstgenoemde, meer unieke, kleding heeft in de ogen van de consument vaak meerwaarde en is daarom effectiever in het beantwoorden van de vraag dan een standaardproduct. Effectieve kleding voorziet exact in de behoefte van de consument. Het feit dat zowel grootschalige als kleinschalige kledingproducenten naast elkaar bestaan kan daarom slechts worden verklaard door het feit dat de output wordt gemeten in het aantal effectieve eenheden in plaats van slechts in het aantal eenheden. Dit effect verklaart het naast elkaar bestaan van grote kledinggiganten en kleermakers, van grote supermarkten en speciaalzaken, en van de McDonald's keten en driesterrenrestaurants. Ad 5: ondernemerschap: in kleine bedrijven is meer ruimte voor ondernemerschap Gedragsvoordelen als ondernemerszin en energie, motivatie en effectieve arbeid worden gestimuleerd door de onderlinge nabijheid van klanten, leveranciers, productiemedewerkers, management en eigendom. Ondernemerschap binnen een organisatie komt daarom het beste tot zijn recht in een klein bedrijf. Ad 6: cultuur: het aanbod van ondernemerschap verschilt sterk per maatschappij Volgens Baumol2 (1990) kan worden geconstateerd dat het aanbod van ondernemerschap sterk verschilt per maatschappij en de productiviteit van ondernemerschap zelfs nog meer. Dit kan worden verklaard door verschillen in het maatschappelijk perspectief met betrekking tot de rol en functie van ondernemingen en in welke mate zij voor productieve doeleinden worden gebruikt, zoals voor innovatie, of voor niet-productieve doeleinden zoals georganiseerde misdaad. In landen waar ondernemerschap sterk wordt gestimuleerd zal het aantal kleine bedrijven relatief groot zijn.
1 2
W.A. Brock en D. Evans, 1986, The economics of small businesses, New York: Holmes and Meier. W.J. Baumol, 1990, Entrepreneurship: productive, unproductive and destructive, in: Journal of Political Economy 98, 893-921.
51
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
7.5
Trends die de schaalgrootte beïnvloeden
In deze paragraaf worden enkele trends op een rijtje gezet die van invloed zijn op de schaalgrootte, waarmee ondernemingen opereren1. Strategie Ondernemingen richten zich steeds meer op kernactiviteiten. Voor veel bedrijven betekent dit dat niet-kernactiviteiten worden afgestoten. Activiteiten die minder essentieel voor het bedrijf zijn worden afgestoten, omdat ze te veel aandacht vragen van de leiding van de onderneming. De onderkenning van dit agency-probleem leidt tot het inzicht dat deze activiteiten beter elders uitgevoerd kunnen worden2. De algemene trend richting afstoting van bedrijfsactiviteiten of 'outsourcing' resulteert in een afname van de gemiddelde bedrijfsomvang. Zij kan tegelijkertijd echter indirect tot schaalvergroting leiden. Door outsourcing kan bijvoorbeeld de opkomst en groei van schoonmaakbedrijven worden verklaard die in de jaren zestig en zeventig plaatsvonden. In de schoonmaakbranche is vervolgens een concentratieproces ontstaan en in de laatste jaren is er een trend richting verdere nationalisering en internationalisering van schoonmaakactiviteiten zichtbaar. De schaalgrootte van de belangrijkste schoonmaakbedrijven nam (en neemt nog steeds) toe. Dit wil overigens niet zeggen dat de gemiddelde bedrijfsomvang in de schoonmaakbranche ook is toegenomen, omdat tegelijkertijd aan de onderkant van de markt veel kleine gespecialiseerde bedrijven toegetreden kunnen zijn. Het is denkbaar dat bedrijfsactiviteiten die meer recent in groten getale zijn en nog steeds worden afgestoten, zoals bijvoorbeeld catering, een soortgelijke ontwikkeling gaan doormaken. Een nieuwe ontwikkeling is vervolgens dat schoonmaakbedrijven uitgroeien tot facilitybedrijven die niet alleen schoonmaakdiensten verrichten, maar tevens zorg dragen voor receptiewerkzaamheden, de beveiliging, catering etc. Deze laatste ontwikkeling wordt onder meer ingegeven door schaalvoordelen die bij de cliënt ontstaan. Technologische veranderingen Technologische veranderingen vormen een belangrijke reden voor schaaltrends. Zo heeft de ontwikkeling en toepassing van computers 1 2
52
Deze paragraaf is voor een belangrijk deel gebaseerd op het hoofdstuk 'Schaaltrends' uit de publicatie van M.L.A. Peters en M.H.C. Lever, 1996, Perspectieven voor het Nederlandse bedrijfsleven, EIM, Zoetermeer. K. Aiginger en G. Tichy, Small Firms and the Merger Mania, in: Small Business Economics 1991/3, blz. 83-101.
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
in machines eind jaren veertig de verschuiving van mechanische naar elektronische controleapparatuur tot gevolg gehad. Deze ontwikkeling heeft het mede mogelijk gemaakt om een grotere variëteit van producten op de markt te brengen, waarbij de seriegrootte is afgenomen. Met behulp van nieuwe, flexibele productiemethoden kan al op kleine schaal efficiënt geproduceerd worden1. Deze ontwikkeling heeft belangrijke gevolgen voor de omvang van bedrijven. Door dit flexibele type productie nemen de mogelijkheden voor en de rol van kleine bedrijven toe2. Technologische ontwikkelingen hebben daarnaast technieken als 'just-in-time' productie mogelijk gemaakt waardoor de nadruk in de productie is verschoven van omvang naar 'op tijd'. Technologische veranderingen kunnen ook schaalvergroting tot gevolg hebben. Zo maakt automatisering concentratie van dienstverlenende activiteiten mogelijk. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan het aanbod van meerdere balieproducten tegelijkertijd in het bank- en verzekeringswezen. Een ander voorbeeld is de groei van automatiseringsbedrijven die de salarisadministratie van een grote verscheidenheid van klanten voor hun rekening nemen. Innovatie De mate van innovativiteit vormt geen duidelijke verklaring voor de bedrijfsomvang. In sommige met name industriële bedrijfstakken is overigens wel sprake van een verband tussen een kleine bedrijfsomvang en een nadrukkelijke innovatiestrategie in combinatie met een hoge mate van specialisatie (vaak gekoppeld aan een niche-strategie). Aan de andere kant vragen R&D-activiteiten voor product- en procesvernieuwing steeds meer financiële middelen. Er zijn dan ook voor de R&D-functie schaalvoordelen te behalen, bijvoorbeeld door samen te werken of door R&D-onderzoek te centraliseren. Vraagveranderingen De toenemende vraag naar specialiteiten en productvarianten kan als oorzaak worden gezien van de opkomst van de flexibele productie en de hiermee gepaard gaande schaaltrend. Daarnaast vindt er een verschuiving van de vraag plaats van industrie naar dienstverlening die als mogelijke oorzaak van schaalverkleining kan worden 1 2
A.R. Thurik, 1993, Recent Developments in Firm-Size Distribution and Economies of Scale in Dutch Manufacturing, in: Small Firms and Entrepreneurship: an East-West Perspective (Z. Acs en D. Audretsch, eds.), Cambridge University Press, Cambridge. B. Carlsson, 1989, The Evolution of Manufacturing and Its Impact on Industrial Structure: An International Study, in: Small Business Economics, nr. 1, blz. 21-37.
53
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
beschouwd. In de dienstverlenende sector is immers sprake van een kleinere gemiddelde bedrijfsomvang. Het is echter de vraag of de vraagveranderingen verklarende factoren vormen voor de schaaltrends of dat zij gevolgen zijn van andere ontwikkelingen die op hun beurt van invloed zijn op schaaltrends. Zo kunnen ook de technologische veranderingen als een oorzaak van de opkomst van flexibele productie worden aangemerkt en hoeft de vraagverschuiving van de industrie naar de dienstensector niet te betekenen dat de schaalgrootte in de chemische industrie is afgenomen. Globalisering en marktintegratie Globalisering en marktintegratie (Europese eenwording) worden vaak als redenen genoemd van fusies en overnames. Globalisering en marktintegratie kunnen echter ook schaalverkleining in de hand werken. Zo zijn kleinere bedrijven minder bureaucratisch en daarmee beter in staat om flexibel in te spelen op ontwikkelingen in de grotere, geïntegreerde markt, terwijl deze kleinere bedrijven steeds minder nadelen ondervinden van handelsbarrières en een gebrek aan landenkennis. Schaalvoordelen die grote bedrijven voorheen hadden voor internationale operaties ten opzichte van kleinere bedrijven zijn voor een deel verdwenen. Andere schaalvoordelen, met name in sommige bedrijfsfuncties, blijven echter, zoals bijvoorbeeld in de kennisfunctie (human capital) waarbij moet worden gedacht aan training en opleiding en aan managementkwantiteit en -kwaliteit. Bedrijfs(de)concentratie Fusies en overnames ontstaan omdat één of twee bedrijven voordelen willen behalen. Indien het daarbij gaat om schaalvoordelen, vormen fusies en overnames eigenlijk geen verklaring van een bepaalde schaaltrend, maar juist een resultante hiervan. De motieven voor een fusie of overname zijn in veel gevallen echter ook strategisch van aard (zie kader).
54
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
Er is een grote verscheidenheid aan motieven voor fusies en overnames. De volgende motieven worden onder andere genoemd in de literatuur1: • verstevigen van de marktpositie en uitbreiding van de product- of geografische markt • streven naar dominante marktposities • reduceren van afhankelijkheidsrelaties en niet-tastbare transactiekosten • sneller groeien dan via interne groei • status, prestige, machtsgevoel • voorkomen dat men zelf wordt overgenomen • rendement op geïnvesteerd vermogen verhogen • werknemers die over willen gaan naar zelfstandig ondernemerschap (management-buy-in en management-buy-out) • risicospreiding in activiteiten • verkrijgen van schaalvoordelen in de productiekosten, overheadkosten en in overige bedrijfsfuncties • verkrijgen van synergievoordelen • verkrijgen van technische kennis (patenten) • speculatie.
Indien strategische aspecten overwegen, kunnen fusies en overnames wél als verklaring worden gezien van een trend richting grootschaligheid. Overigens kan ook heel goed sprake zijn van bedrijfsdeconcentratie, zoals onder het kopje 'strategie' reeds aan de orde is geweest. Bedrijfsdeconcentratie speelt juist kleinschaligheid in de kaart. Andere factoren Andere factoren die met name van invloed zijn op de gemiddelde bedrijfsomvang zijn ontwikkelingen in de arbeidsmarkt. Met het uitbesteden van de bedrijfsactiviteiten neemt het aantal werknemers bij de grotere bedrijven af. In het streven naar een grotere mate van flexibiliteit is het verder zo dat met name industriële bedrijven met een steeds kleinere kern van vaste medewerkers werken, die in tijden van hoogconjunctuur wordt aangevuld met tijdelijke krachten. Daarnaast is met name in de dienstverlening een trend zichtbaar richting een groeiend aantal freelancers en kleine zelfstandigen. Ook dit past in een verdere flexibilisering van organisaties, die deze zelfstandige ondernemers voorheen in vaste dienst hadden.
1
Zie onder andere: • H. Schenk, CPB-optiek, ondernemingsstrategie en industriebeleid (II), in: Tijdschrift voor Politieke Ekonomie, 17e jrg., nr. 3, 1994, p. 76-98. • R.F.C. van Engelenburg e.a., Overname en overdracht van bedrijven in het MKB, NIBE, Amsterdam 1994. • R.F.C. van Engelenburg e.a., Bedrijfsoverdracht en -overname, VVK, Woerden, 1995. • K.R. Jonkheer, Ondernemingsconcentratie in de Nederlandse groothandel 1994, EIM, Zoetermeer, 1995.
55
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
7.6
De twee gezichten van schaaltrends
De genoemde factoren kunnen zowel schaalvergroting als schaalverkleining tot gevolg hebben. Opvallend is dat in de praktijk zowel een trend richting kleinschaligheid als een trend richting grootschaligheid kan worden geconstateerd. In het eerste geval is sprake van een gemiddelde bedrijfsomvang die vanuit macro-optiek afneemt. Het gaat daarbij in feite om een rekenkundige exercitie. De gemiddelde bedrijfsomvang wordt op een hoog aggregatieniveau bepaald, maar kan zowel door veranderingen in de teller (arbeidsvolume of omzet) als door veranderingen in de noemer (aantal ondernemingen) worden beïnvloed. In het tweede geval is sprake van bedrijfsconcentratie. Daarbij wordt de omzet of werkgelegenheid van bedrijven vanuit micro-optiek als uitgangspunt genomen. De omzetten van bedrijfsonderdelen worden getotaliseerd teneinde de concentratietendens te kunnen weergeven. Omdat de totale concernomzet of -werkgelegenheid als uitgangspunt wordt genomen, spelen nationale grenzen in deze benaderingswijze geen rol. Door de verschillende benaderingswijzen kunnen schaalverkleining en schaalvergroting heel goed samengaan. Inzicht in de trends richting kleinschaligheid en richting grootschaligheid vanuit deze invalshoeken is juist interessant om verschillen tussen sectoren te constateren en ontwikkelingen binnen sectoren te verklaren. Daarbij zal overigens ook gebruik worden gemaakt van gegevens over de bedrijvendynamiek binnen de beschouwde sectoren. De beide trends die in het vervolg van deze paragraaf aan de hand van empirisch materiaal nader worden uitgewerkt, verschaffen helaas geen inzicht in het aantal ondernemingen die schaalvoordelen bewerkstelligen via een zachte vorm van franchising. In een dergelijk samenwerkingsverband kan sprake zijn van schaalvoordelen in bijvoorbeeld marketingactiviteiten zonder dat de zelfstandigheid van de onderneming wordt prijsgegeven. Dergelijke virtuele samenwerkingsverbanden kunnen niet worden teruggevonden in het gehanteerde bronmateriaal.
7.6.1 De trend richting kleinschaligheid Het gemiddelde aantal werknemers per bedrijf neemt af. Dit verschijnsel doet zich niet alleen in Nederland voor. In veel westerse geïndustrialiseerd economieën neemt de gemiddelde bedrijfsgrootte
56
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
af. De trend naar een kleinere bedrijfsgrootte is goed zichtbaar in het groeiende aandeel van het midden- en kleinbedrijf (MKB) in de betreffende economieën1; zie o.a. Acs en Audretsch (1990, 1993), Kleijweg en Thurik (1991), Loveman en Sengenberger (1993), Sato (1989) en Thurik (1993b). In figuur 19 is duidelijk te zien dat in Nederland het aantal kleine bedrijven (0 tot 10 werknemers) veel sterker is gegroeid dan het aantal middelgrote (10 tot 100 werknemers) en grote bedrijven (vanaf 100 werknemers). Binnen de laatste groep is zelfs sprake van een daling. figuur 19 toename van het aantal bedrijven per grootteklasse, 1993-1997 20
15
10
5
0
-5 klein
middelgroot
groot
Bron: CBS-gegevens, bewerking door EIM.
De groei van het aantal kleine ondernemingen houdt gelijke tred met een toename van het arbeidsvolume binnen deze groep. De gemiddelde bedrijfsomvang blijft dan ook vrijwel stabiel (in 1997 2,5 medewerkers per onderneming). Schaalvergroting is dus niet aan de orde, wel een netto aanwas van bedrijven (starters). De toename van het aantal middelgrote ondernemingen kent een andere oorzaak. In deze grootteklasse is sprake van een lichte daling van de gemiddelde bedrijfsomvang: 26,8 medewerkers per onderneming in 1997 versus 27,5 in 1993. Dit betekent dat de toename van 1
Zie o.a.: Z.J. Acs en D.B. Audretsch, 1990, Small firms in the 1990s, in Z.J. Acs en D.B. Audretsch, eds., The economics of small firms: A European challenge, Kluwer Academic Publishers, Dordrecht, blz. 1-22; A.J.M. Kleijweg en A.R. Thurik, 1991, Are there decreasing economies of scale over time in Dutch manufacturing?, Research paper 9101, EIM, Zoetermeer; G. Lovemen en W. Sengenberger, 1991, The re-emergence of small-scale production: an international comparison', Small Business Economics 3, nr. 1, blz. 1-37; A.R. Thurik, 1993, Recent Developments in Firm-Size Distribution and Economies of Scale in Dutch Manufacturing, in: Small Firms and Entrepreneurship: an East-West Perspective (Z. Acs en D. Audretsch, eds.), Cambridge University Press, Cambridge.
57
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
de werkgelegenheid geringer is geweest dan de netto aanwas van bedrijven. De netto aanwas in deze grootteklasse wordt vooral veroorzaakt door nieuwe toetreders in de vorm van nieuwe dochtervestigingen en verzelfstandigde onderdelen van grotere bedrijven en ook door een doorgroei van kleine bedrijven. Er kan natuurlijk wel sprake zijn van schaalvergroting in de productiefunctie. Deze wordt echter niet zichtbaar in de geaggregeerde, rekenkundige cijfers. Verder kan er ook sprake zijn van virtuele schaalvergroting. Ook deze is niet zichtbaar in de statistieken, omdat ondernemingen zelfstandig blijven en/of omdat deze schaalvergroting en de bijbehorende schaalvoordelen niet in de productiefunctie worden behaald, maar in andere bedrijfsfuncties zoals in R&D, marketing of distributie. De ontwikkeling van het grootbedrijf laat een duidelijk ander beeld zien. Het aantal ondernemingen is gedaald met ruim 4%, terwijl de werkgelegenheid is gestegen met ruim 6% gedurende de periode 1993-1997. De afname van het aantal ondernemingen kan voor een belangrijk deel worden verklaard door een toenemende bedrijfsconcentratie door fusies en overnames. Het is niet duidelijk wat het saldo-effect op de werkgelegenheid is van de bedrijfsconcentratie. Vaak is door gedwongen ontslagen sprake van een negatief effect op werkgelegenheid, maar er kan tevens sprake zijn van een rekenkundig positief effect wanneer bedrijven die voorheen klein of middelgroot waren, bij de fusies of overnames betrokken zijn. De gesignaleerde trend richting concentratie op de kernactiviteiten en de hiermee gepaard gaande afstoting van bedrijfsonderdelen kunnen ook een negatief effect op de werkgelegenheid hebben. Daarnaast kan autonome groei een belangrijke verklaring vormen voor een toename van het arbeidsvolume in het grootbedrijf.
7.6.2 De trend richting grootschaligheid De eerste decennia na de tweede wereldoorlog werden gekenmerkt door in omvang toenemende industriële ondernemingen. Gezien de grote regelmaat waarmee melding wordt gemaakt van fusies en overnames, lijkt het erop alsof deze trend zich doorzet. Uit onderzoek is gebleken dat voor zowel Japan als de Europese Unie nog steeds – of gelet op een dal rond 1987, opnieuw – sprake is van toenemende aggregate concentratie1. Zo namen de verkopen van de honderd grootste Europese productieondernemingen ('manufacturers') als percentage van het BNP van de Europese Unie over de periode 1978-1990 toe van 18,1% tot 19,5%; gemeten in aantallen 1
58
Hans Schenk, 1994, CPB-optiek, ondernemingsstrategie en industriebeleid (1), in: Tijdschrift voor Politieke Ekonomie (TPE) 17/3, Strategie en beleid, blz. 55-75.
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
werknemers nam de aggregate concentratie toe van 25,1% tot 28,5% in 1987, waarna er een lichte daling optrad. Grote bedrijven groeien met name via het fusie- en overnamepad. Uit gegevens voor het Nederlandse bedrijfsleven blijkt dat het aantal bedrijfsconcentraties in de periode 1993-1997 sterk is toegenomen. Figuur 20 laat zien dat het aantal concentraties is gestegen van 279 in 1993 naar 804 in 1997. In het plaatje zijn tevens de deconcentraties gedurende dezelfde periode weergegeven. Per saldo is duidelijk sprake van een netto-concentratietendens. figuur 20 aantal fusies en overnames (bedrijfsconcentraties) versus aantal afstotingen (bedrijfsdeconcentraties) en het resulterende saldo voor Nederlandse bedrijven 1997
1996
1995
1994
1993 -200 -100
0
100
concentraties
200
300
400
afstotingen
500
600
700
800
900
netto concentraties
Bron: Delwel, bewerking door EIM.
Motieven die gelden voor fusies en overnames, gelden ook vaak voor het aangaan van joint ventures en/of deelnemingen of van een samenwerkingsverband. Ook deze laatstgenoemde vormen van bedrijfsconcentratie zijn in de afgelopen jaren fors in aantal toegenomen. Het aantal joint ventures is gestegen van 22 in 1993 naar 70 in 1997. De ontwikkeling van het aantal samenwerkingsverbanden kent een wat grilliger verloop, maar laat ook een duidelijke stijging zien. Zie figuur 21.
59
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
figuur 21 ontwikkeling van het aantal samenwerkingsverbanden en joint ventures van Nederlandse bedrijven 120
100
80
60
40
20
0 1993
1994
joint ventures
1995
1996
1997
samenwerkingsverbanden
Bron: Delwel, bewerking door EIM.
7.7
Schaaltrends en -voordelen in de groothandel
Ontwikkeling van de gemiddelde bedrijfsomvang De ontwikkeling van de gemiddelde bedrijfsomvang verschilt sterk per sector. In figuur 22 is te zien dat in de detailhandel het aantal grote bedrijven is toegenomen gedurende de periode 1993-1997, terwijl de bouw, groothandel en industrie hier een daling laten zien. De groei van het kleinbedrijf was het sterkst in de bouw en dienstverlening, gevolgd door het ambacht en de industrie. In de groothandel is het aantal middelgrote bedrijven relatief snel gegroeid in de beschouwde periode. Ook de gemiddelde schaalgrootte van een onderneming en de ontwikkelingen in de tijd hierin verschillen sterk per sector. Zo laten industriële ondernemingen het grootste arbeidsvolume per onderneming zien. Het ambacht en de detailhandel daarentegen kennen de kleinste gemiddelde bedrijfsomvang. Opvallend is dat de gemiddelde bedrijfsomvang gedurende de periode 1993-1997 behoorlijk is afgenomen in de industriële sector en in de bouw, en in mindere mate ook in de dienstverlening, het ambacht en de groothandel. De detailhandel daarentegen laat als enige sector een lichte stijging van de gemiddelde bedrijfsomvang zien.
60
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
figuur 22 ontwikkeling van het aantal bedrijven naar grootteklasse en sector, 1993-1997 bouw ambacht dienstverlening detailhandel groothandel industrie -10
-5
0 5 10 15 20 ontwikkeling t.o.v. 1993 in percentages klein
middelgroot
25
30
groot
Bron: CBS-gegevens, bewerking door EIM.
tabel 16 overzicht en ontwikkeling van het aantal ondernemingen, het arbeidsvolume en van de gemiddelde bedrijfsomvang per sector aantal ondernemingen (I) sector industrie bouw groothandel detailhandel dienstverlening ambacht
1993
1997
40.738 37.411 52.140 85.204 127.531 115.000
44.513 46.268 56.201 87.932 158.319 132.100
arbeidsvolume (II) 1993
1997
891.584 841.506 391.365 403.049 378.051 401.090 429.541 449.921 1.287.750 1.550.288 368.000 391.400
gemiddelde bedrijfsgrootte (II)/(I) 1993
1997
21,9 10,5 7,3 5,0 9,0 3,2
18,9 8,7 7,1 5,1 8,7 3,0
Bron: CBS-gegevens, bewerking door EIM.
De geringe daling van de gemiddelde bedrijfsomvang in de groothandel doet zich ook voor onder kleine groothandelsbedrijven. Zie tabel 17. De geringe verandering in deze grootteklasse kan worden verklaard door een groei van de werkgelegenheid die iets lager ligt dan de netto aanwas van nieuwe groothandelsbedrijven (respectievelijke groeicijfers van 4,5% en 6,7%). Binnen de beide overige grootteklassen zijn twee tegengestelde ontwikkelingen zichtbaar: de gemiddelde bedrijfsomvang van middelgrote bedrijven is gedaald van 28,6 in 1993 naar 26,9 in 1997, terwijl
61
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
de bedrijfsomvang van het grootbedrijf juist is toegenomen (van 234,8 in 1993 tot 247,4 in 1997). De daling van de gemiddelde bedrijfsomvang van middelgrote groothandelsbedrijven wordt veroorzaakt door een sterke toename van het aantal ondernemingen en een relatief minder sterke groei van het arbeidsvolume. Dit kan worden verklaard door een instroom van veel voorheen kleine ondernemingen gedurende de beschouwde periode. Deze doorgroei leidt namelijk tot een toename van het aantal relatief kleine ondernemingen binnen deze grootteklasse. tabel 17 ontwikkeling van de gemiddelde bedrijfsomvang in de groothandel naar grootteklasse klein
middelgroot
groot
totaal
1993
1997
1993
1997
1993
1997
1993
1997
2,4
2,3
28,6
26,9
234,8
247,4
7,3
7,1
Bron: CBS-gegevens, bewerking door EIM.
Fusies en overnames Fusie en overnames vormen de belangrijkste exponenten van bedrijfsconcentratie. Indien een uitsplitsing wordt gemaakt naar sector, blijkt dat de meeste fusies en overnames zich voordoen in de dienstverlening. In de detailhandel vond in 1997 het geringste aantal fusies en overnames plaats. Vergelijking in de tijd leert dat de fusieen concentratietendens gedurende de periode 1993-1997 ook het sterkst is geweest in de dienstverlening. Het aandeel van deze sector in het totale aantal transacties steeg van 32% in 1993 naar ruim 50% in 1997. Het aandeel van de industrie laat juist een omgekeerde tendens zien. tabel 18 verdeling van het aantal fusies en overnames over de verschillende sectoren (in %) voor 1993 en 1997 voor Nederlandse bedrijven sector dienstverlening industrie detailhandel groothandel totaal waarvan ambacht Bron: Delwel, bewerking door EIM.
62
1993
1997
32 47 5 16
50 26 5 19
100
100
32
25
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
Het aantal fusies en overnames in de groothandel is gedurende de periode 1993-1997 sterk toegenomen en zelfs bijna verviervoudigd. Deze concentratietendens kan de verklaring vormen voor de afname van het aantal grote ondernemingen bij een lichte stijging van het arbeidsvolume in de periode 1993-1997. Hierdoor is per saldo sprake van schaalvergroting (zie ook tabel 17). tabel 19 ontwikkeling van het aantal fusies en overnames in de groothandel 1993
1994
1995
1996
1997
53
111
113
151
211
Bron: Delwel.
In 1997 vonden de meeste fusies en overnames plaats binnen de groothandelssector 'kapitaalgoederen', op ruime afstand gevolgd door de segmenten 'bouwmaterialen', consumentengoederen food/vers' en 'consumentengoederen non-food/overig'. tabel 20 onderverdeling van het aantal fusies en overnames naar groothandelssegmenten % agrarische producten grondstoffen en halffabrikaten bouwmaterialen kapitaalgoederen consumentengoederen food/vers consumentengoederen food/overig consumentengoederen non-food/modegevoelig consumentengoederen non-food/overig overige artikelen
5,5 8,0 13,1 38,8 10,1 4,6 3,8 10,1 5,9
Bron: Delwel, bewerking door EIM.
Van de groothandelssectoren laten 'consumentengoederen food' en 'non-food modegevoelig' de hoogste groeipercentages zien. In de periode 1993-1997 is het aantal fusies en overnames in deze segmenten tezamen gestegen van 3 naar 44. Schaalvoordelen binnen de groothandel Schaalvoordelen binnen de groothandel kunnen zich op vrijwel alle terreinen van de bedrijfsvoering voordoen. Een goed voorbeeld van schaalvoordelen is te vinden bij de inkoop. Grote ondernemingen kunnen veelal meer korting bedingen, omdat zij grotere hoeveelheden tegelijk bestellen. Dit is de reden waarom grote groothandels-
63
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
bedrijven met verschillende distributiecentra over het land verspreid, de inkoop veelal centraal plaats laten vinden. Ook in de fysieke distributiefunctie kunnen schaalvoordelen worden behaald. Fijnmazigheid van het distributienetwerk is vaak een sterkte van een groothandelsbedrijf, waar met name kleinere organisaties afhankelijk van zijn. De fijnmazigheid heeft echter als keerzijde dat de schaalvoordelen van slechts één of enkele distributiecentra niet kunnen worden behaald. Een trend is dan ook dat groothandelsbedrijven onderdelen van de distributiefunctie (zoals overslag, warehousing en transport) aan distributiecentra uitbesteden. Het uitbesteden van dergelijke activiteiten kan voor de groothandel enkele voordelen opleveren, zoals lagere investeringen in voorraden, minder out-of-stock, hogere arbeidsproductiviteit en beter customer services. Onafhankelijke distributiecentra die de distributiefunctie geheel of gedeeltelijk overnemen zijn wel in staat om tot schaalvoordelen te komen. De distributieactiviteiten die zij voor meerdere groothandelsbedrijven op zich nemen worden namelijk zo veel mogelijk gebundeld. Het middel van fusies, overnames en samenwerking wordt daarnaast in toenemende mate gebruikt om het hoofd te bieden aan schaalvergroting onder zowel afnemers als leveranciers. Strategische motieven spelen hier een grotere rol dan schaalvoordelen. Samenwerking binnen de bedrijfskolom kan de rol van de groothandel bijvoorbeeld versterken, maar hoeft niet per se tot schaalvoordelen te leiden. Schaalvergroting als motief voor fusies en overnames komt vooral voor onder de grotere groothandelsbedrijven, waarbij het speelveld veelal grensoverschrijdend is1.
7.8
Conclusies
Uit een vergelijking tussen sectoren blijkt dat in iedere sector trends richting kleinschaligheid en richting grootschaligheid zich naast elkaar voordoen. In iedere sector stijgt het aandeel van het kleinbedrijf in termen van het aantal bedrijven, terwijl de fusie- en overnameactiviteit ook toeneemt in iedere sector. Toch doen zich verschillen voor tussen de sectoren. Zo neemt de fusie- en overnameactiviteit in de industrie relatief minder sterk toe dan in de dienstverlening en groothandel. Daarnaast is sprake van een lichte teruggang van de gemiddelde bedrijfsomvang in het middelgrote bedrijf en het grootbedrijf van de industriële sector, die 1
64
K.R. Jonkheer, 1995, Ondernemingsconcentratie in de Nederlandse groothandel 1994, EIM, Zoetermeer.
Schaalgrootte, schaaltrends en schaalvoordelen
mogelijkerwijs kan worden verklaard door afstoting en verzelfstandiging van bedrijfsonderdelen. Dit zou kunnen betekenen dat binnen de industrie nog wel sprake is van een toenemende aggregate concentratie, maar dat industriële bedrijven zich inderdaad meer op de kernactiviteiten zijn gaan richten. In de groothandel, en met name in de dienstverlening, is daarentegen sprake van een enorme toename van de fusie- en overnameactiviteit gedurende de periode 1993-1997, terwijl ook een toename van de gemiddelde bedrijfsomvang in het grootbedrijf zichtbaar is. Grote bedrijven worden in tegenstelling tot in de industrie dus nog steeds groter in deze beide sectoren. Deze groei is deels autonoom en wordt deels ook veroorzaakt door externe groei via het fusie- en overnamepad. In de detailhandel is sprake van een ander beeld. Zo is daar in absolute zin sprake van een forse toename van de fusie- en overnameactiviteit, maar in vergelijking met de overige sectoren heeft de fusieen overnameactiviteit in de detailhandel nog steeds een bescheiden omvang. Bovendien zien we hier een flinke afname van de gemiddelde bedrijfsomvang onder grote detailhandelsbedrijven en juist een toename van de gemiddelde bedrijfsomvang in het middelgrote bedrijf. Tegelijkertijd is met name het aantal grote bedrijven in deze sector relatief sterk toegenomen. De belangrijkste verklaring van de stijging van de bedrijfsomvang van middelgrote detailhandelsbedrijven wordt gevormd door de forse toename van de consumentenvraag. Ook de verruiming van de Winkelsluitingswet heeft een stimulerende werking gehad op de werkgelegenheid bij middelgrote detailhandelsondernemingen. De stijging van het aantal grote bedrijven en de gelijktijdige daling van de gemiddelde bedrijfsomvang van het grootbedrijf kunnen met name worden verklaard door de verzelfstandiging van bedrijfsonderdelen van grote detailhandelsbedrijven en door de doorgroei van middelgrote ondernemingen. De ontwikkelingen in het ambacht zijn wat lastig te vergelijken met die in de overige sectoren, omdat het in deze sector alleen maar gaat om het kleinbedrijf. Het aantal ambachtelijke bedrijven neemt toe, terwijl de gemiddelde bedrijfsomvang aan het afnemen is. Op het fusie- en overnameterrein is sprake van toenemende activiteit, maar daarbij dient te worden aangetekend dat het hier vooral om grotere bedrijven gaat en niet om het echte ambachtelijke kleinbedrijf. De toenemende fusie- en overnameactiviteit en tegelijkertijd de afnemende gemiddelde bedrijfsomvang in het kleinbedrijf geven overigens wel aan dat de concentratie in het ambacht is toegenomen.
65
Ondernemen in de Groothandel 1999
Bijlage I: Verdeling sector groothandel in 9 subsectoren Groothandel in agrarische producten (SBI 1993 512) granen, zaden, veevoeders, bloemen en planten, levende dieren, huiden, vellen en leder e.d. Groothandel in grondstoffen en halffabrikaten (SBI 1993 5151, 5152, 5154 t/m 5157) brandstoffen en andere minerale olieproducten, metalen, metaalertsen, ijzerwaren, metaalwaren, verwarmingsapparatuur, chemische producten, afval en schroot e.d. Groothandel in bouwmaterialen (SBI 1993 5153) hout, plaatmateriaal, verf, verfwaren, vlakglas, zand, grind, tegels, plavuizen, sanitaire artikelen, sanitair installatiemateriaal en bouwmaterialen e.d. Groothandel in kapitaalgoederen (SBI 1993 516) machines, apparaten en toebehoren e.d. Groothandel in consumptiegoederen food / vers (SBI 1993 5131, 5132, 5133, 5139) groenten, fruit, consumptieaardappelen, vlees en vleeswaren, pluimvee, wild en gevogelte, zuivelproducten, eieren, spijsoliën en -vetten e.d. Groothandel in consumptiegoederen food / overig (SBI 1993 5134 t/m 5138) dranken, tabaksproducten, suiker, chocolade, suikerwerk, koffie, thee, cacao en specerijen e.d. Groothandel in consumptiegoederen non-food / modegevoelig (SBI 1993 5141, 5142) kledingstoffen, fournituren, huishoudtextiel, kleding, schoeisel en modeartikelen e.d. Groothandel in consumptiegoederen non-food / overig (SBI 1993 5143 t/m 5148) elektrische huishoudelijke apparatuur, audio-, videoapparatuur, beeld-, geluidsdragers, verlichtingsartikelen, glas-, porselein-, aardewerk, behang, reinigingsmiddelen, parfums, cosmetica, sportartikelen, speelgoed, optische-, juweliers-, fotografische artikelen, muziekinstrumenten, huismeubilair, woningtextiel, vloerbedekking, huishoudelijke artikelen, papier-, kartonwaren, boeken, tijdschriften, kantoor-, schoolbenodigdheden, fietsen en bromfietsen e.d. Groothandel in overige artikelen (SBI 1993 517) bedrijfsmeubels, scheepsbenodigdheden, visserijartikelen, emballage, vakbenodigdheden e.d.
67
Ondernemen in de Groothandel 1999
Bijlage II:Enkele kerngegevens op brancheniveau tabel II-1 verdeling aantal ondernemingen, omzet en werkgelegenheid in personen over diverse branches in de groothandel, 1996 groothandel in agrarische pr oducten granen zaden, pootgoed en peulvruchten hooi, stro en ruwvoeders meng- en krachtvoeders veevoeders (excl. ruw-, meng- en krachtvoeders) ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten en oliehoudende grondstoffen akkerbouwproducten en veevoeders algemeen assortiment overige akkerbouwproducten bloemen en planten levend vee huisdieren, siervissen, siervogels en wilde dieren huiden, vellen en leder ruwe tabak
aantal ondernemingen
omzet (mln. gld.)
werkgelegenheid ( in personen)
87 200 272 238 35
2.840 1.797 4.041 1.452 317
670 3.268 1.137 1.093 107
50 525 79 2.324 928 122 118 12
7.108 3.495 1.736 11.856 6.188 83 1.013 131
523 2.944 352 20.213 3.596 408 831 49
grondsto ffen en halff abrikaten vaste brandstoffen vloeibare en gasvormige brandstoffen minerale olieproducten (excl. brandstoffen) metaalertsen ferrometalen en -halffabrikaten non-ferrometalen en -halffabrikaten ijzer- en metaalwaren verwarmingsapparatuur chemische grondstoffen en chemicaliën voor industriële toepassing bestrijdingsmiddelen en kunstmeststoffen rubber en overige chemische producten textielgrondstoffen en -halffabrikaten papier en karton afval en schroot
40 336 181 39 388 128 817 136
1.099 13.104 2.066 127 6.739 1.445 4.508 1.345
223 4.561 1.174 140 6.627 1.216 9.316 1.961
873 273 40 78 – 1.118
11.494 1.895 350 387 – 4.990
9.074 1.644 173 412 5.038
bouwmaterialen hout- en plaatmateriaal verf en verfwaren vlakglas zand en grind tegels en plavuizen sanitaire artikelen en sanitair installatiemateriaal gespecialiseerd in overige bouwmaterialen bouwmaterialen algemeen assortiment
809 311 181 269 137 270 1.215 787
6.900 1.215 813 1.442 449 1.636 4.871 6.086
10.623 2.943 2.693 1.730 996 2.999 7.543 8.581
69
Bijlage II: Enkele kerngegevens op brancheniveau
tabel II-1 verdeling aantal ondernemingen, omzet en werkgelegenheid in personen over diverse branches in de groothandel, 1996 (vervolg) groothandel in kapitaalgoederen gereedschapswerktuigen machines voor de bouw machines voor de productie van textiel, naai- en breimachines computers en -randapparatuur e.d. kantoormachines kantoormeubels machines voor de grafische industrie machines voor de productie van voedings- en genotmiddelen (excl. verpakkingsmachines) intern transportmateriaal machines en apparaten voor de warmte-, koel- en vriestechniek verbrandingsmotoren, pompen en compressoren appendages, technisch toebehoren e.d. elektromotoren, elektrotechnische en elektronische instrumenten, schakelkasten en ander installatiemateriaal meet- en regelapparatuur overige machines en apparaten voor industrie en handel landbouwmachines, -werktuigen en -tractoren consumptiegoeder en food / v ers groenten en fruit consumptieaardappelen vlees, vleeswaren, pluimvee, wild en gevogelte (niet levend) zuivelproducten, spijsoliën en -vetten eieren voedings- en genotmiddelen algemeen assortiment
aantal ondernemingen
omzet (mln. gld.)
werkgelegenheid ( in personen)
661 406 34 2.816 489 352 166
2.152 2.783 73 35.735 12.249 1.459 1.380
3.506 3.909 187 32.163 6.588 2.276 1.893
229 355 484 314 1.236
782 2.185 2.463 2.621 5.835
2.535 4.854 4.329 7.692 14.897
1.979 514 1.419 1.055
12.272 2.725 4.672 3.605
21.982 8.835 11.129 5.935
1.100 267 1.045 341 158 868
15.501 1.748 10.036 9.279 1.260 17.420
11.707 3.104 10.902 4.653 1.595 14.722
consumptiegoeder en food / ov erig dranken 860 tabaksproducten 108 suiker, chocolade en suikerwerk 297 koffie, thee, cacao en specerijen (excl. ruwe tropische producten) 137 gespecialiseerd in overige voedings- en genotmiddelen 1.629
4.886 5.696 1.809 1.435 9.766
5.754 1.685 2.594 593 13.436
484 3.238
1.307 10.479
2.180 13.145
130 538 291 344 262 875 629 522
1.541 3.531 1.104 931 1.385 2.235 2.222 12.865
1.671 3.879 1.281 1.883 1.872 4.260 4.556 8.715
1.076 767
4.836 1.216
8.612 2.700
consumptiegoeder en non-food / modegev oelig kledingstoffen, fournituren en huishoudtextiel kleding, schoeisel en modeartikelen consumptiegoeder en non-food / ov erig elektrische huishoudelijke apparatuur (witgoed) audio- en videoapparatuur beeld- en geluidsdragers verlichtingsartikelen overige elektrische huishoudelijke apparatuur glas-, porselein- en aardewerk, behang en reinigingsmiddelen parfums en cosmetica farmaceutische producten medische en tandheelkundige instrumenten, verpleeg- en orthopedische artikelen en laboratoriumbenodigdheden sportartikelen (excl. watersportartikelen)
70
Bijlage II: Enkele kerngegevens op brancheniveau
tabel II-1 verdeling aantal ondernemingen, omzet en werkgelegenheid in personen over diverse branches in de groothandel, 1996 (vervolg) groothandel in watersportartikelen kampeerartikelen speelgoed optische-, juweliers-, fotografische artikelen en uurwerken muziekinstrumenten huismeubilair woningtextiel en vloerbedekking huishoudelijke artikelen papier- en kartonwaren (excl. verpakkingsmateriaal) boeken, tijdschriften en ander drukwerk kantoor- en schoolbenodigdheden fietsen en bromfietsen overige non-food consumentenartikelen n.e.g. overige artik elen emballage
aantal ondernemingen
omzet (mln. gld.)
werkgelegenheid ( in personen)
174 70 344 – 126 937 494 268 96 462 488 261 2.787
200 172 1.128 – 181 2.173 1.781 1.073 648 2.361 2.798 918 4.014
532 437 1.429 338 3.492 3.763 1.919 1.162 3.584 5.099 1.610 10.306
852
3.350
5.482
71
Ondernemen in de Groothandel 1999
Bijlage III: Definities van gehanteerde begrippen Afzet De afzet is gelijk aan de omzet, verminderd met de inkoopwaarde van de handelsomzet. In het algemeen is dit gelijk aan de tegen verkoopprijzen berekende marktwaarde van goederen en diensten (van binnenlandse herkomst). Een uitzondering hierop vormt de handelsafzet. Deze handelsafzet is gedefinieerd als de waarde van de zogenoemde handelsmarge, die is berekend als het verschil tussen handelsomzet en de inkoopwaarde van de handelsomzet. Afzetprijs Dit is het prijsniveau van de afzet. Afzet consumptiegoederen en -diensten De leveringen van goederen en diensten aan particuliere gezinshuishoudingen, welke door de ontvangers niet worden aangewend voor productieve doeleinden. De verkopen van goederen met een lange levensduur voor andere dan bedrijfsdoeleinden worden, met uitzondering van woningen, eveneens tot de consumptieve afzet gerekend. Afzet investeringsgoederen Deze afzetcategorie heeft betrekking op goederen die door de ontvanger worden aangewend in het productieproces. Het verschil met intermediaire goederen en diensten is dat deze goederen meerdere malen ingezet kunnen worden. Deze goederen worden aan de kapitaalgoederenvoorraad van de afnemer toegevoegd. Deze goederen moeten een levensduur van langer dan 1 jaar hebben. Arbeidsproductiviteit Deze wordt gevormd door het quotiënt van de bruto toegevoegde waarde tegen factorkos ten en het arbeidsvolume. De arbeidsproductiviteit is dus de productie per arbeidsjaar. Arbeidsvolume Het arbeidsvolume omvat het gemiddelde aantal werkenden (inclusief zelfstandigen en medewerkende gezinsleden), uitgedrukt in arbeidsjaren (dus gecorrigeerd voor parttime). Bij zelfstandigen en medewerkende gezinsleden wordt verondersteld dat de feitelijke werktijd de gemiddelde werktijd van een voltijder is. Brutoloonkosten Deze post heeft betrekking op de beloning voor de als werknemer in de onderneming bewezen diensten. Hij heeft niet alleen betrekking op periodiek betalingen maar ook op
73
Bijlage III: Definities van gehanteerde begrippen
aanvullingen hierop. De post heeft ook betrekking op de beloning van directeuren van N.V.'s en B.V.'s. Niet inbegrepen zijn het loon van zelfstandigen en betalingen aan medewerkende gezinsleden die niet in de loonlijst zijn opgenomen. Een belangrijk onderdeel van deze post bestaat uit de sociale lasten werkgevers. Het betreft hier zowel de wettelijke sociale lasten als contractuele sociale lasten. De overhevelingstoeslag die met ingang van.1 januari 1990 door de werkgevers betaald wordt, is vooralsnog tot de wettelijke sociale lasten gerekend. Export De verkoopwaarde van goederen en diensten die gefactureerd zijn naar het buitenland. De goederen zijn gewaardeerd tegen zogenaamde free on board prijzen. Dit houdt in dat de exportprijzen berekend zijn inclusief de vervoers- en handelsmarges tot aan de grens. Export in deze publicatie betreft zowel de directe (=zelf gefactureerde) als de indirecte (=via intermediairs lopende) export. Grootwinkelbedrijf Detailhandelsonderneming met 7 of meer vestigingen of ten minste 100 werkzame personen. Kleinbedrijf Onderneming met minder dan 10 werkzame personen. Middenbedrijf Onderneming met 10 of meer werknemers en minder dan 100 werkzame personen. Omzet De verkoopwaarde van goederen en diensten (exclusief BTW), alsmede de waarde van de zelf vervaardigde producten voor eigen gebruik. Deze post wordt niet in de Nationale Rekeningen gehanteerd. Winst uit onderneming Het resultaat dat voortvloeit uit de uitoefening van het bedrijf. Het bevat de winst en het ondernemersloon (toegerekend loon zelfstandigen en meewerkende gezinsleden).
74