Ondernemen in het Ambacht 2002 Sectorscoop
Ro Braaksma Dick Snel Zoetermeer, december 2001
ISBN: Bestelnummer: Prijs:
90-371-0830-X A0105 ƒ 85,94 € 39,-
Dit onderzoek maakt deel uit van het Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or text as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave 1
Inleiding
5
2
Kenschets van het ambacht
7
2.1 2.2
Kenmerken van het ambacht Classificatie van het ambacht
7 8
3
Belang van het ambacht binnen de economie
11
4
Structuur van het ambacht in 2000
13
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Het ambacht in Nederland Voedingsmiddelen- en overig productieambacht Metaal - e n m e u b e l a m b a c h t Bouwambacht Installatieambacht Handels- e n r e p a r a t i e a m b a c h t Dienstverlenend ambacht
13 15 17 18 19 21 22
5
Trends
25
5.1 5 .2
25
5.3 5.4 5.5 5.6 5.7
Algemene trends Trends in het voedingsmiddelen- en overig productieambacht Trends in het metaal - en meubelambacht Trends in het bouwambacht Trends in het installatieambacht Trends in het handels - en reparatieambacht Trends in het dienstverlenend ambacht
6
Prognoses voor 2001 en 2002
43
6.1 6.2
Algemene prognoses voor het ambacht Prognoses voor het voedingsmiddelen- en overig productieambacht Prognoses voor het metaal - en meubelambacht Prognoses voor het bouwambacht Prognoses voor het installatieambacht Prognoses voor het handels - en reparatieambacht Prognoses voor h et dienstverlenend ambacht
43
6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
34 35 37 38 39 41
46 47 47 48 49 50
Bijlagen I II III IV V
Statistische afbakening van het ambacht en deelsectoren Kerngegevens per branche Begrippenlijst Publicatieschema ramingen EIM Eurotabellen
51 53 55 57 59
3
4
1
Inleiding
Aanleiding Ambachtelijk ondernemerschap is in Nederland niet weg te denken. Een substantieel deel van de zelfstandige beroepsbevolking is te vinden in het ambacht. Enkele honderdduizenden werknemers hebben een baan bij een kleine bakkerij, een meubel- of instrumentmakerij, een installatie-, een kappers- of een klussenbedrijf, enzovoorts. Zij leveren met zijn allen het maatwerk waar veeleisende klanten anno 2000 om vragen, zowel op de zakelijke markt als op de consumentenmarkt. Het ambacht is daarbij ook een ‘kraamkamer’ voor nieuwe bedrijvigheid. Ook het ambacht heeft te maken met de grote trends van dit moment, en wordt er diepgaand door beïnvloed: de Europese eenwording, nieuwe concurrenten uit OostEuropa of nog verder, veranderingen op het gebied van techniek en materiaal, maar bijvoorbeeld ook gebrek aan voldoende vakmensen. Zij zorgen voor nieuwe kansen én bedreigingen. Voldoende aanleiding om speciale aandacht te besteden aan het ambacht: aan de plaats binnen de Nederlandse economie, aan de ontwikkeling en het perspectief op korte termijn, en aan de trends die nieuwe kansen of bedreigingen voor dit deel van het bedrijfsleven (kunnen) inhouden. De jaarlijkse publicatie ‘Ondernemen in het Ambacht’ verschaft deze informatie. Zowel voor beleidsmakers en belangenbehartigers als voor degene die om andere redenen is geïnteresseerd in het ambacht is deze publicatie een onmisbaar stuk gereedschap. Opbouw rapport Dit rapport start met een korte beschrijving, waarin de voornaamste kenmerken van de sector ambacht alsmede de classificatie aan bod komen (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 komt de plaats van het ambacht in de nationale economie aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de structuur van de ambachtssector. Geschetst wordt wat de bijdrage is van de sector als geheel en van de verschillende deelsectoren, in termen van werkgelegenheid, kosten en andere indicatoren van de structuur en prestaties van de sector. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een schets gegeven van de belangrijkste trends die momenteel spelen in het ambacht. Eerst komt het oordeel van de ondernemers uit het ambacht over de conjuncturele ontwikkelingen aan bod. Daarna volgen de trends per deelsector. In hoofdstuk 6 komen de ontwikkelingen en vooruitzichten in 2001 en 2002 in (de deelsectoren van) het ambacht ter sprake. De bijlagen bevatten de statistische afbakening van het ambacht in zes deelsectoren (bijlage I), de kerngegevens per branche (bijlage II), definities van gehanteerde begrippen (bijlage III), een toelichting op de plaats van dit rapport binnen het totaal van de door EIM gepubliceerde ramingen (bijlage IV) en van een aantal tabellen een vertaling van guldens naar euro’s (V).
5
2
Kenschets van het ambacht
2.1
Kenmerken van het ambacht Ambacht staat in het dagelijks taalgebruik vaak voor vakbekwaamheid, degelijkheid, echtheid en kwaliteit. Ook krijgt het woord ambacht soms een negatieve lading in de zin van achterhaalde, met uitsterven bedreigde beroepen. Het is niet zo vreemd dat er onduidelijkheid bestaat over de betekenis van het ambacht, aangezien het een groep moeilijk te duiden ondernemingen betreft. Activiteiten zoals detailhandel en groothandel zijn eenvoudig te definiëren op basis van hun functie binnen het voortbrengings- en distributieproces, en daarmee ook als sector af te bakenen. Het ambacht is moeilijker te omschrijven. Alle pogingen om het begrip inhoud te geven eindigden tot nog toe bij beschrijvingen van wat als ambacht wordt beschouwd. Maar zo'n beschrijving staat nog ver af van een echte, bruikbare definitie. Twee essentiële kenmerken van het ambacht zijn: − kleinschaligheid; − handmatige aard van de productie. In deze kenmerken zijn opgesloten: zelfstandige bedrijfsuitoefening, deelname van de ondernemer aan planning, productieproces en verkoop, maatwerk van individuele aard en een groot aandeel van de factor arbeid. De destijds door het Hoofdbedrijfschap Ambachten ingestelde Werkgroep Onderzoekplan Ambachten omschreef in 1980 het ambacht in Nederland als volgt: ‘In overwegende mate zelfstandige ondernemingen, behorende tot het midden- en kleinbedrijf, die producerende, installerende, reparerende en dienstverlenende functies verrichten, met het doel te voorzien in de vraag naar behoeftebevredigingsmiddelen van individuele aard.’ Voor beleids- en onderzoeksdoeleinden is een operationele afbakening van het ambacht nodig. Het uitgangspunt is daarbij dat het niet primair de kernfunctie (bijvoorbeeld productie, distributie, dienstverlening) van het beroep of bedrijf is, die bepaalt of er sprake is van ambacht, maar de wijze waarop het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend. Ook dan nog is de scheidslijn tussen ambachtelijke en niet-ambachtelijke voortbrenging moeilijk te trekken, en daarmee ook het onderscheid tussen ambachtelijke en niet-ambachtelijke ondernemingen. Dat komt doordat binnen één onderneming zowel ambachtelijke als niet-ambachtelijke activiteiten kunnen plaatsvinden. Het onderscheid is dus gradueel en niet absoluut. De consequentie hiervan is dat er op mesoniveau onderscheid kan worden gemaakt tussen branches die als geheel ambachtelijk zijn aan te merken en branches die dit gedeeltelijk zijn. De geheel ambachtelijke branches, zoals de kappersbranche en de schoenherstellersbranche, zijn als doelgroep van beleid en object van onderzoek relatief eenvoudig te identificeren en te benaderen. Veel moeilijker ligt dat bij de gedeeltelijk ambachtelijke branches.
7
2.2
Classificatie van het ambacht Als we het ambacht voor onderzoeksdoeleinden willen afbakenen, is de afbakening sterk afhankelijk van de vraag of de te analyseren gegevens direct van de in het onderzoek te betrekken ondernemingen worden verkregen, dan wel uit secundaire bronnen, waarvan het CBS de belangrijkste is. Op ondernemingsniveau is het namelijk eenvoudiger om aan de hand van objectieve criteria de mate van ambachtelijkheid van het bedrijf te bepalen. Dit soort branchespecifieke informatie wordt echter bij de datavergaring ten behoeve van de productie van de CBS-statistieken niet meegenomen. Om aan deze statistieken toch informatie over het ambacht te kunnen ontlenen, is door EIM een afbakening van het ambacht ontwikkeld die bedoeld is voor onderzoeksdoeleinden op mesoniveau. De afbakening, die zeker niet compromisloos is, is tot stand gekomen in samenspraak met de voor het ambacht belangrijkste organisaties, te weten het Ministerie van Economische Zaken, het Hoofdbedrijfschap Ambachten en de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf (tegenwoordig Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap, RZO). De afbakening is gebaseerd op de Standaard Bedrijfsindeling 1993 (SBI ‘93) van het CBS en, op een enkele uitzondering na, gedefinieerd op het niveau van bedrijfsgroepen (3 digits). In deze sectorale rapportage worden binnen het ambacht de volgende deelsectoren onderscheiden: 1 voedingsmiddelen- en overig productieambacht 2 metaal- en meubelambacht 3 bouwambacht 4 installatieambacht 5 handels- en reparatieambacht 6 dienstverlenend ambacht. Tot het voedingsmiddelen- en overig productieambacht worden kleinschalige productiebedrijven met minder dan 10 werkzame personen in onder andere de brood- en banketbranche, de ijsbereidingsbranche, de textiel-, kleding- en lederbranche, de houtbranche en de bouwmaterialenbranche gerekend. Tot het metaal- en meubelambacht worden gerekend kleinschalige industriële bedrijven met minder dan 10 werkzame personen in onder andere de meubelmakersbranche, de metaalbewerking, de machinebouw, de carrosseriebouw en het instrumenten- en optische bedrijf. Het bouwambacht omvat alle bedrijven in de bouwnijverheid met minder dan 10 werkzame personen, dus het gehele kleinbedrijf in de bouwnijverheid. Hieronder vallen kleine aannemers op het gebied van de burgerlijke en utiliteitsbouw, grond-, water- en wegenbouw, en gespecialiseerde aannemers zoals het metselbedrijf, het stukadoorsbedrijf, het schildersbedrijf en het tegelzettersbedrijf. Ook het klussenbedrijf wordt tot het bouwambacht gerekend. Het installatieambacht omvat het gehele kleinbedrijf (ondernemingen tot 10 werkzame personen) in de bouwinstallatie, waaronder loodgietersbedrijven, centraleverwarmingsbedrijven, isolatiebedrijven en elektriciens. Het handels- en reparatieambacht bestaat uit bedrijven met minder dan 10 werkzame personen uit de personenautobranche (zoals garagebedrijven en benzinestations), het slagersbedrijf, de poeliersbranche, de visbranche, de tweewielerbranche, de naaimachinebranche, de schoenherstellersbranche en de optiekbranche. Tot het dienstverlenend ambacht worden gerekend bedrijven met minder dan 10 werkzame personen in het schoonmaakbedrijf, wasserijen, fotoateliers, kappers, voetverzorgers en andere bedrijven gericht op persoonlijke verzorging.
8
Een gedetailleerd overzicht van de branches binnen deze sectoren is opgenomen in bijlage I. Op basis van de afbakening is door EIM een gegevensbestand ontwikkeld, waarmee het mogelijk is informatie te produceren over het ambacht en zijn hoofdgroepen. De hoofdstukken 3 en 4, waarin een macro-/mesobeeld van het ambacht wordt geschetst, zijn op deze informatie gebaseerd.
9
3
Belang van het ambacht binnen de economie
In dit hoofdstuk wordt het ambacht vergeleken met andere sectoren in het Nederlandse bedrijfsleven: de industrie, de bouwnijverheid, de groothandel, de detailhandel en de commerciële diensten. Het ambacht is terug te vinden in al deze sectoren, met uitzondering van de groothandel. Een slager wordt bijvoorbeeld zowel tot het ambacht als tot de detailhandel gerekend, een ambachtelijke meubelmaker valt onder de industrie, en een kapper onder de dienstverlenende sector. Plaats in het particuliere bedrijfsleven In tabel 1 wordt de sector ambacht op een aantal kerngegevens vergeleken met de overige sectoren. tabel 1
particulier bedrijfsleven*
intersectorale vergelijking 2000
onderne-
werkzame
mingen per
personen
omzet
brutowinst
exportomzet
31-12-2000
(arbeidsjaren)
(ƒ mln.)
(ƒ mln.)
(ƒ mln.)
bruto toeg e-
arbeids-
voegde waarde
producti-
(ƒ mln.)
viteit (ƒ)
549.559
4.302.185
1.883.624
1.172.393
568.792
503.400
117.010
161.503
411.212
106.877
65.187
5.200
30.078
73.144
industrie
47.104
854.646
518.501
454.227
277.135
124.135
145.247
bouw
71.035
476.170
129.949
129.629
2.050
47.194
99.112
groothandel
54.248
462.851
553.901
119.774
217.076
68.156
147.253
detailhandel
84.498
479.678
151.547
49.911
7.218
31.339
65.332
275.570
2.036.250
451.972
419.927
63.551
233.127
114.488
waarbinnen: ambacht*
commerciële diensten*
* Sectoren tellen niet bij elkaar op. De commerciële diensten en het ambacht overlappen deels de overige sectoren. Bron: CBS, EIM.
Kleinschalig karakter van het ambacht In het ambacht zijn ruim 160.000 ondernemingen actief. Dit komt overeen met zo’n 30% van het totale aantal bedrijven in het particuliere bedrijfsleven (zie figuur 1). De werkgelegenheid bedroeg in 2000 ruim 411.000 arbeidsjaren, een aandeel van bijna 10%. Uit het verschil tussen beide percentages blijkt de kleinschaligheid van het ambacht. Het ambachtelijke aandeel in de omzet, de brutowinst en de bruto toegevoegde waarde van het totale particuliere bedrijfsleven ligt rond de 6%, dus duidelijk beneden het aandeel in de werkgelegenheid. Dit illustreert het relatief arbeidsintensieve karakter van de sector.
11
figuur 1
aandeel van het ambacht in het particuliere bedrijfsleven in 2000: ondernemingen, werkgelegenheid, omzet, export en productie, in procenten
omzet
werkzame personen 10%
ondernemingen
6%
29%
71%
90%
brutowinst 6%
94%
12
94%
bruto toegevoegde waarde 7%
93%
4
Structuur van het ambacht in 2000
In dit hoofdstuk wordt de algemene structuur geschetst van het ambachtelijke bedrijfsleven in Nederland. Daarna komt de structuur aan bod van de zes deelsectoren die binnen het ambacht worden onderscheiden: het voedingsmiddelen- en overig productieambacht, het metaal- en meubelambacht, het bouwambacht, het installatieambacht, het handels- en reparatieambacht, en het dienstverlenend ambacht.
4.1
Het ambacht in Nederland Een omzet van 100 miljard gulden met ruim 411.000 arbeidsjaren Het Nederlandse ambacht omvat ruim 160.000 ondernemingen, die gezamenlijk ruim 100 miljard gulden omzetten. Hiervan komt zo’n 5% voor rekening van exportactiviteiten. De bruto toegevoegde waarde bedraagt circa 30 miljard gulden. Het ambacht is goed voor een totaal arbeidsvolume van 411.000 arbeidsjaren. De arbeidsproductiviteit, uitgedrukt in de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten per arbeidsjaar, bedraagt ruim 73.000 gulden. Zie verder tabel 2 voor de kerngegevens van het ambacht over 2000, uitgesplitst naar deelsectoren. tabel 2
kerngegevens van het ambacht in 2000
ondernemin-
werkgelegen-
bruto toeg e-
arbeids-
gen per
heid
omzet
exportomzet
voegde waarde
producti-
31-12-2000
(arbeidsjaren)
(ƒ mln.)
(ƒ mln.)
(ƒ mln.)
viteit (ƒ)
voedingsmiddelen- en overig productieambacht
15.113
61.317
16.020
2.458
5.063
82.579
metaal- en meubelambacht
14.435
43.525
11.914
1.915
3.655
83.979
bouwambacht
53.566
112.088
20.314
42
8.550
76.277
9.201
35.711
5.857
14
3.064
85.786
handels- en reparatieambacht
31.307
79.259
45.761
461
5.918
74.663
dienstverlenend ambacht
37.882
79.313
7.011
311
3.828
48.263
161.503
411.212
106.877
5.200
30.078
73.144
installatieambacht
totaal
Bron: CBS, bewerking EIM.
Bouwambacht is de grootste deelsector binnen het ambacht Het bouwambacht heeft van de zes onderscheiden deelsectoren het grootste aandeel in het aantal bedrijven, de werkgelegenheid en de toegevoegde waarde. Het handels- en reparatieambacht is de deelsector met de hoogste omzet, maar door het grote volume handelsinkopen blijft het aandeel in de toegevoegde waarde hierbij achter. Het ambacht is duidelijk op de binnenlandse markt georiënteerd. Export komt voornamelijk voor rekening van de producerende deelsectoren, het voedingsmiddelen- en overig productieambacht en het metaal- en meubelambacht. In de overige deelsectoren is nauwelijks sprake van buitenlandse afzet.
13
Zelfstandigen: bijna de helft van de ambachtelijke werkgeleg e n h e i d Het arbeidsvolume in het ambacht omvat werknemers, bedrijfshoofden en meewerkende gezinsleden. Uit tabel 3 blijkt dat zelfstandigen (bedrijfshoofden en meewerkende gezinsleden) goed zijn voor bijna de helft van de werkgelegenheid in het ambacht. In het dienstverlenend ambacht zijn zelfstandigen met 60% van de werkgelegenheid in deze deelsector ruim in de meerderheid. Het dienstverlenend ambacht, dat onder meer kappers, schoonheidsspecialisten en voetverzorgers omvat, is derhalve naar verhouding kleinschaliger dan de andere deelsectoren. Bovendien werkt het personeel in deze deelsector vaak in deeltijd. tabel 3
aandeel werknemers en zelfstandigen per deelsector in het ambacht, 2000
omschrijving
werknemers
zelfstandigen
totaal
in % van het totaal voedingsmiddelen- en overig productiea mbacht
55
45
100
metaal- en meubelambacht
59
41
100
bouwambacht
49
51
100
installatieambacht
56
44
100
handels- en reparatiea mbacht
59
41
100
dienstverlenend ambacht
40
60
100
totaal
52
48
100
Bron: CBS, bewerking EIM.
Winst per deelsector varieert van 11% tot 22% Nederlandse ambachtelijke bedrijven realiseerden in 2000 een winst vóór belastingen van 18% van de brutoproductie. Er zijn grote verschillen in winstpositie tussen de deelsectoren. In het dienstverlenend ambacht is de winst vóór belastingen met 22% van de brutoproductie het hoogst, en in het metaal- en meubelambacht met 11% het laagst (tabel 4). Het verschil in de aard van de activiteiten tussen de deelsectoren komt duidelijk naar voren in de exploitatiestructuur. In het handels- en reparatieambacht, het dienstverlenend ambacht en het installatieambacht is de inzet van arbeid een duidelijk grotere kostenpost dan in de overige deelsectoren. Hier is de inkoop van grond- en hulpstoffen de belangrijkste uitgavenpost. In het handels- en reparatieambacht geven bedrijven het meest uit aan administratie- en verkoopkosten: deze vallen onder het ‘overig verbruik’.
14
tabel 4
exploitatiestructuur van het ambacht in 2000 voedingsmidde-
omschrijving
totaal
handels- en
dienst-
len - en overig
metaal- en
bouw-
installatie-
reparatie-
verlenend
productieambacht
meubelambacht
ambacht
ambacht
ambacht
ambacht
in % van de brutoproductie brutoproductie
100
100
100
100
100
100
100
bedrijfskosten
82
84
89
81
84
82
78
36
47
45
44
43
12
19
2
2
2
0
0
3
3
waarvan: −
grond- en hulpstoffen
−
energie
−
overig verbruik
17
14
15
14
10
30
16
−
loonsom
22
20
21
20
29
28
24
−
afschrijvingen
5
5
5
2
2
6
9
−
rente
1
1
1
0
0
2
2
−
saldo indir. belastingen en -1
-6
0
0
0
1
4
0
1
0
0
0
0
0
18
16
11
19
16
18
22
subsidies saldo bijzondere baten en lasten winst voor belasting
Bron: CBS, bewerking EIM.
4.2
Voedingsmiddelen- en overig productieambacht Veel intermediaire leveringen In 2000 realiseerde het voedingsmiddelen- en overig productieambacht een omzet van 16 miljard gulden. Meer dan de helft van de omzet wordt gerealiseerd via toeleveringen aan andere bedrijven. Ongeveer 15% van de omzet is afkomstig van leveringen aan het buitenland. De deelsector is goed voor een werkgelegenheid van ruim 61.000 arbeidsjaren (tabel 5).
15
tabel 5
kerngegevens voedingsmiddelen- en overig productieambacht
omschrijving
2000
aantal ondernemingen per 31-12-2000
15.113
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
61.317
omzet (in ƒ mln.)
16.020
waarvan: −
export
2.458
−
consumptiegoederen
3.940
−
investeringsgoede ren
622
−
intermediaire leveringen
9.000
bruto toegevoegde waarde (in ƒ mln.)
5.063
winst vóór belastingen (in ƒ mln.)
1.885
investeringen (in ƒ mln.)
929
Bron: CBS, bewerking EIM.
De volgende alinea’s gaan kort in op de ontwikkelingen in enkele branches van het voedingsmiddelen- en overig productieambacht. B r o o d - en banketbakkersbranche De brood- en banketbakkersbranche heeft in 2000 een gunstig jaar doorgemaakt. Hoewel het aantal kilogrammen broodverbruik in de afgelopen jaren is gedaald, zijn de bestedingen toegenomen door een verschuiving van traditionele producten naar producten met bijzondere ingrediënten. Supermarkten en warenhuizen hebben in de afgelopen decennia het grootste deel van de markt in handen weten te krijgen, maar de (banket)bakker lijkt weer licht terrein terug te winnen. De ijsbereidersbranche heeft ook te maken met grote concurrentie van branchevreemde kanalen, met name via het door supermarkten, benzinestations en andere kanalen aangeboden voorverpakte ijs. Wat eveneens geldt voor de (banket)bakkersbranche, is de groeiende vraag van de consument naar luxe en variatie. Dit heeft echter niet kunnen voorkomen dat 2000 over het geheel genomen een minder goed jaar was. Een belangrijke invloed op de vraag naar ijsproducten gaat uit van het weer. Een slechte zomer heeft in 2000 voor een negatieve omzetontwikkeling gezorgd. Grafische sector De grafische sector heeft in 2000 een goed jaar doorgemaakt door de gunstige economische ontwikkeling in de rest van het bedrijfsleven. Vooral het reclame- en verpakkingsdrukwerk groeide sterk. De door technologische ontwikkelingen voortdurend dalende werkgelegenheid in het afgelopen decennium, is in 2000 door de aantrekkende werkzaamheden op hetzelfde niveau gebleven als in 1999. Textiel-, kleding- en lederbranche De Nederlandse textiel-, kleding- en lederbranche is sterk internationaal gericht. Door een goede naam op het gebied van flexibiliteit en creativiteit hebben de modeconfectiebedrijven een belangrijke exportpositie weten op te bouwen, zowel op het gebied van consumentenkleding als voor de bedrijfskledingmarkt. Door een proces van internationalisering van ketens in de kledingdetailhandel en daarmee gepaard gaande inkoopmacht, worden steeds hogere eisen gesteld aan de snelheid en flexibiliteit. In 2000 hebben de bedrijven een lichte omzetstijging weten te realiseren.
16
Houtbranche De houtbranche (met name timmerfabrieken en werkplaatsen) heeft in 2000 kunnen profiteren van de gunstige ontwikkeling in de bouwmarkt. Vooral de groei in de woningnieuwbouw- en de utiliteitsnieuwbouwmarkt droeg bij aan een positieve omzetontwikkeling. Een positieve impuls gaat ook uit van de taakstelling van overheidswege om meer hout in de bouw toe te passen. Verder is nog steeds sprake van verschuiving van bouwactiviteiten van de bouwplaats naar de voorfase: de toeleverende bouwmaterialenindustrie. Het gevolg is bijvoorbeeld dat in de timmerwerkfabrieken deuren, kozijnen en hele gevelelementen al compleet voor plaatsing gereedgemaakt worden.
4.3
Metaal- en meubelambacht Ook veel intermediaire leveringen in het metaal- en meubelambacht De ruim 14.000 ondernemingen in deze deelsector realiseerden in 2000 gezamenlijk een omzet van bijna 12 miljard gulden. Het merendeel komt uit toeleveringen aan andere bedrijven (60%). Export was goed voor 16% van de totale omzet in de deelsector. Het metaal- en meubelambacht bood in 2000 ruim 43.000 arbeidsjaren aan werk (zie tabel 6). tabel 6
kerngegevens metaal- en meubelambacht
omschrijving
2000
aantal ondernemingen per 31-12-2000
14.435
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
43.525
omzet (in ƒ mln.)
11.914
waarvan: −
export
1.915
−
consumptiegoederen
1.208
−
investeringsgoederen
1.635
−
intermediaire leveringen
7.155
bruto toegevoegde waarde (in ƒ mln.)
3.655
winst vóór belastingen (in ƒ mln.)
1.042
investeringen (in ƒ mln.)
663
Bron: CBS, bewerking EIM.
Metaalconstructiebedrijven De metaalconstructiebedrijven hebben in 2000 kunnen profiteren van de gunstige conjunctuur. De bouwnijverheid en industriële bedrijven zijn belangrijke opdrachtgevers voor deze branche. Deze conjunctuurgevoelige sectoren hebben in 2000 meer geïnvesteerd in gebouwen en productiemiddelen. Metaalconstructiebedrijven ondervinden echter in toenemende mate concurrentie van buitenlandse aanbieders, met name uit OostEuropa. Een knellend probleem vormt het schaarse aanbod aan vakbekwame lassers. Dit heeft in het afgelopen jaar al geleid tot het onbenut laten van groeipotentieel doordat mankracht om opdrachten uit te voeren, ontbrak. Inmiddels worden oplossingen gezocht in het werven van buitenlandse technisch geschoolde werknemers. Carrosseriebouw Carrosseriebouwers hebben in 2000 de gunstige omzetontwikkeling weten vast te houden. Een sterke groei was er vooral te zien in het kleinere transportmaterieel. Hierin
17
komt de trend naar flexibilisering tot uiting. Ook de vraag naar aangepast vervoer is gestegen door de afnemende toegankelijkheid van de stedelijke gebieden voor grote vrachtwagens. Er is in het productieproces sprake van een uitbesteden van de productie van standaardonderdelen aan het buitenland, waarbij het accent van de werkzaamheden in Nederland meer komt te liggen op werk met een grotere kennisinhoud. Meubelproductie Vanwege het gunstige economische klimaat zijn bestedingen aan duurzame consumptiegoederen, waaronder meubels en woninginrichting, in de afgelopen jaren gestegen. Vooral ambachtelijke specialisten in maatwerk en design van meubels zagen de omzet flink toenemen. Dit heeft geleid tot groei van de werkgelegenheid in de meubelmakersbranche. Regionale samenwerkingsverbanden, waar stagiairs uit het beroepsonderwijs werkervaring kunnen opdoen, zijn een succesvolle methode gebleken om voor nieuwe aanwas te zorgen, en zo het wervingsprobleem te verminderen. Als antwoord op de nog steeds toenemende concurrentie vanuit de lagelonenlanden, wordt gezocht naar mogelijkheden van een betere arbeidsverdeling door specialisatie en uitbesteding.
4.4
Bouwambacht Bouwambacht is de grootste deelsector In tabel 7 staan de kerngegevens van het bouwambacht voor 2000. De omzet van het bouwambacht bedroeg in 2000 20 miljard gulden. De ruim 53.000 tot het bouwambacht gerekende bedrijven droegen zorg voor een werkgelegenheid van 112.000 arbeidsjaren. Ruim 60% van de omzet komt voor rekening van intermediaire leveringen. Deze leveringen bestaan uit in onderaanneming uitgevoerde, veelal gespecialiseerde werkzaamheden, met name in de afbouw (schilderwerk, stucwerk, etc.). Daarnaast betreft 35% van de omzet investeringsgoederen (met name utiliteitsbouw). tabel 7
kerngegevens bouwambacht
omschrijving
2000
aantal ondernemingen per 31-12-2000
53.566
werkgelegenheid (in arbeidsjaren) omzet (in ƒ mln.)
112.088 20.314
waarvan: −
export
−
consumptiegoede ren
1.060
−
investeringsgoederen
7.027
−
intermediaire leveringen
42
12.184
bruto toegevoegde waarde (in ƒ mln.)
8.550
winst vóór belastingen (in ƒ mln.)
3.900
investeringen (in ƒ mln.)
1.175
Bron: CBS, bewerking EIM.
Nieuwbouw: meer kwaliteit zorgt voor groei Het bouwambacht kende in 2000 een uitstekend jaar. Zowel de nieuwbouw van woningen als die in de utiliteitsbouw droeg bij aan een flinke omzetgroei. De groei van de nieuwbouwproductie van woningen bestaat de laatste jaren meer uit de toename van de kwaliteit van woningen dan uit een toename van de hoeveelheid te bouwen wonin-
18
gen. ‘Kwaliteit’ betekent meer bouwvolume per woning, en duurdere materialen. De groei van de nieuwbouw van bedrijfsgebouwen komt geheel voor rekening van de private sector. Ook op het gebied van de verbouw van woningen is er sprake van een florissante ontwikkeling. Afbouw: groeiend aandeel van onderhoudswerk De groei bij de afwerkers van gebouwen, zoals de stukadoors- en schildersbedrijven, is in de afgelopen tijd wat achtergebleven bij de groei van de nieuwbouwmarkten. Het aandeel van de onderhoudsmarkt neemt bij de afwerkers steeds verder toe. Schilderwerk in de nieuwbouw staat onder druk van de verschuiving in het bouwproces naar de voorfase, en van veranderingen in het materiaalgebruik. Stukadoorsbedrijven profiteren juist van een grotere vraag in de nieuwbouw van woningen en bedrijfshuisvesting. Er is bovendien meer vraag naar luxe stucwerk. Sterke groei van klussenbedrijven De markt voor particuliere opdrachtgevers in de bouw, bekend als burger- en klantenwerk, heeft in het afgelopen decennium de opkomst te zien gegeven van het klussenbedrijf: veelal kleine, ambachtelijke specialisten die een scala aan reparatie- en onderhoudswerk verrichten, evenals kleine verbouwingen. De opdrachten komen van particulieren die wél over de financiële middelen, maar niet over tijd en/of voldoende vakkennis en handigheid beschikken om het zélf te doen. Hoewel het begrip ‘klussenbedrijf’ meer omvat, gaat het in de praktijk grotendeels om bouw- en installatiewerkzaamheden. De grote toename van het aantal ondernemingen in het bouwambacht komt voor een belangrijk deel voor rekening van klussenbedrijven. Groeiend aantal zelfstandigen zonder personeel Door de gunstige bouwconjunctuur kiezen veel werknemers in de bouw voor het zelfstandig ondernemerschap. Het grootste deel daarvan zet de eigen arbeidscapaciteit in als enige of voornaamste productiemiddel. Deze zogenoemde zelfstandigen zonder personeel hebben bij de huidige groei van de markt alle mogelijkheden om voldoende werk te vinden. In de bouw is een tekort aan arbeidskrachten, en in 2000 is het aantal moeilijk vervulbare vacatures naar een historisch hoogtepunt gegroeid. Maar inmiddels is de situatie veranderd: najaar 2001 heeft de al vertragende economie in Nederland, Europa en daarbuiten een forse extra klap opgelopen van de aanslagen in de VS en de naweeën daarvan. Dit verduistert de perspectieven op middellange termijn voor de bouw, maar zeker die van degenen die zich bevinden aan het einde van de productieketen: de terwille van de flexibiliteit ingehuurde zelfstandigen zonder personeel.
4.5
Installatieambacht Relatief zwaar accent op inzet van menskracht Zoals tabel 8 laat zien, is de toegevoegde waarde in het installatieambacht ruim de helft van de behaalde omzet: een vergeleken met andere deelsectoren groot aandeel. Installatiewerk vraagt dan ook naar verhouding minder inzet van materiaal en materieel, en meer van arbeid. Het gaat daarbij om geschoolde arbeid, waaraan door de ontwikkeling van de techniek bij gebouwinstallaties ook geleidelijk steeds hogere eisen worden gesteld. Uit tabel 8 wordt ook duidelijk dat installateurs hun omzet vrijwel uitsluitend halen op de binnenlandse markt: de export is te verwaarlozen.
19
tabel 8
kerngegevens installatieambacht
omschrijving aantal ondernemingen per 31-12-2000 werkgelegenheid (in arbeidsjaren) omzet (in ƒ mln.)
2000 9.201 35.711 5.857
waarvan: −
export
−
consumptiegoederen
180
−
investeringsgoederen
3.055
−
intermediaire leveringen
2.608
14
bruto toegevoegde waarde (in ƒ mln.)
3.064
winst vóór belastingen (in ƒ mln.)
1.646
investeringen (in ƒ mln.)
151
Bron: CBS, bewerking EIM.
Installateurs profiteren van bouwconjunctuur en meer installatietechnische voorzieningen Voor installatiebedrijven is de bouw de belangrijkste afzetmarkt. Ook zij hebben geprofiteerd van de gunstige bouwconjunctuur in de afgelopen paar jaar. Installateurs hebben hiervan bovendien extra geprofiteerd, door het groeiende aandeel van installatietechnische voorzieningen in de totale bouwkosten, voor computer- en telecommunicatienetwerken, beveiliging, klimaat, et cetera. De combinatie van een groeiende vraag met een verminderende belangstelling voor technische opleidingen, en een toenemend kennisintensief karakter van het installatiewerk, maakt opleiding en werving van voldoende monteurs en ander personeel zowel tot knelpunten van, als speerpunten voor het installatiebedrijf. Hierna wordt kort aandacht besteed aan de ontwikkelingen bij de drie belangrijkste categorieën installatiebedrijven. Elektrotechnisch installatiebedrijf Het elektrotechnisch installatiebedrijf heeft in 2000 een sterke groei van omzet en werkgelegenheid gerealiseerd. Vooral deze branche heeft te maken met een snelle ontwikkeling van de techniek, met nieuwe eisen aan installaties zoals op het gebied van telecommunicatie, computernetwerken en beveiliging, en met nieuwe specialisaties op deze en andere terreinen. Centraleverwarmings- en luchtbehandelingsinstallatiebedrijven Ook het centraleverwarmings- en luchtbehandelingsinstallatiebedrijf heeft de omzet in 2000 fors zien toenemen. De grootste bijdrage werd daarbij geleverd door de utiliteitsbouw. Door de technische complexiteit van en de veiligheidsvoorschriften voor montage van de apparatuur heeft de branche weinig te vrezen van doe-het-zelvers. Wel vervaagt de grens tussen het loodgieters- en het CV-bedrijf. Concurrentie komt van de kant van energiedistributiebedrijven, als gevolg van de liberalisering van de energiemarkt. Die bedrijven beschikken vaak over een eigen installateursorganisatie. Loodgieters-, fitters- en sanitairinstallatiebedrijf De ambachtelijke loodgieters-, fitters- en sanitairinstallatiebedrijven richten zich vooral op kleine verbouwingen, reparaties en onderhoud voor particulieren en voor de kleinzakelijke markt. Zij hebben in 2000 geprofiteerd van de gunstige bouwconjunctuur en
20
de groei van de particuliere bestedingen, en op grond daarvan een flinke groei gerealiseerd.
4.6
Handels- en reparatieambacht Veel omzet dankzij handelsactiviteiten Het handels- en reparatieambacht , bestaande uit garage- en tweewielerbedrijven, slagers, poeliers en visspeciaalzaken, alsmede schoenherstellers en optiekbedrijven, heeft van alle deelsectoren verreweg het grootste omzetaandeel. Dit is vooral toe te schrijven aan de handelsactiviteiten. Het aandeel van de deelsector in de totale toegevoegde waarde van het ambachtelijke bedrijfsleven spoort met het aandeel dat de deelsector heeft in het aantal bedrijven en de werkgelegenheid. Gezien hun overwegende oriëntatie op een lokale markt wordt een slechts gering deel van de totale omzet in het buitenland behaald (zie verder tabel 9). tabel 9
kerngegevens handels- en reparatieambacht
omschrijving
2000
aantal ondernemingen per 31-12-2000
31.307
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
79.259
omzet (in ƒ mln.)
45.761
waarvan: −
export
−
consumptiegoederen
29.222
−
investeringsgoederen
4.545
−
intermediaire leveringen
461
11.534
bruto toegevoegde waarde (in ƒ mln.)
5.918
winst vóór belastingen (in ƒ mln.)
1.990
investeringen (in ƒ mln.)
1.564
Bron: CBS, bewerking EIM.
Hierna wordt nader ingegaan op de ontwikkelingen bij enkele belangrijke branches binnen het handels- en reparatieambacht. Garage- en tweewielerbedrijven De auto- en de tweewielerbranche heeft in de afgelopen paar jaar sterk geprofiteerd van de toegenomen consumptieve bestedingen. De autoverkopen hebben in 1999 een recordhoogte bereikt, en dat niveau is in 2000 nauwelijks veranderd. De reparatieomzet is echter essentieel voor een winstgevende exploitatie, en deze staat enigszins onder druk van een langere onderhoudscyclus: auto’s gaan langer mee en hoeven minder vaak naar de garage. Hier staat echter tegenover dat auto’s ook met steeds meer ‘toeters en bellen’ worden uitgerust, van airconditioning tot stereo en navigatieapparatuur: extra’s die ook periodieke controle, reparatie en onderhoud vragen. Garagebedrijven krijgen enerzijds concurrentie van de detailhandel in autoaccessoires, anderzijds van ‘fitters’ die zijn gespecialiseerd in eenvoudig onderhoudswerk zoals olie verversen, banden verwisselen en uitlaten vervangen. Tweewielerbedrijven profiteren van de groeiende vraag naar duurdere tweewielers: zowel stadsfietsen voor dagelijks gebruik als racefietsen en mountainbikes, en hybride modellen. De fiscale aftrekregeling voor fietsen die worden gebruikt voor het woon-
21
werkverkeer heeft de vraag een extra duwtje gegeven, en tevens een soort standaardprijs gecreëerd op het niveau van iets onder de maximale belastingaftrek. O ptiekbedrijven De optiekbranche heeft in de tweede helft van de jaren negentig de omzet gestaag zien groeien. Tegenover prijsconcurrentie van grote filiaalbedrijven staat een in de afgelopen paar jaar onmiskenbaar toegenomen voorkeur voor (duurdere) merkproducten. Het snel gegroeide aantal vijftigplussers (de ‘babyboomgeneratie’ van na de tweede wereldoorlog) zorgt bovendien voor een navenant gestegen vraag naar complexere glazen: met name multifocaal. Concurrentie voor de zelfstandige specialist komt behalve van grote filiaalbedrijven ook, en in toenemende mate, van alternatieve kanalen zoals internetaanbieders. Schoenherstellers Uitsluitend dankzij een gestegen omzet uit ‘nevenassortiment’ en buiten de kern vallende activiteiten (zoals sleutels dupliceren) hebben schoenherstellers in de afgelopen paar jaar een lichte groei gerealiseerd. De reparatieomzet is op ongeveer hetzelfde peil gebleven. Een positieve ontwikkeling is de groeiende afzet van duurdere kwaliteitsschoenen. Reparatie van zulke schoenen loont eerder de moeite. Slagers, poeliers en visspeciaalzaken De consumptie van vlees, vis en gevogelte stagneert enigszins in Nederland. Dit houdt onder meer verband met een negatieve beeldvorming bij het publiek als gevolg van de berichtgeving over de MKZ-crisis en de illegale (grensoverschrijdende) handel in vee en vlees. Het gevolg is een toenemende aandacht voor kwaliteitsbewaking van stal tot schap: integraal ketenbeheer. Zelfstandige bedrijven in deze branches staan onder nog steeds toenemende commerciele druk van supermarkten. Die profiteren behalve van de voorkeur voor ‘one-stopshopping’ ook van de trend naar voedingsmiddelen die met een minimale inzet van de kant van de gebruiker zó op tafel gezet kunnen worden.
4.7
Dienstverlenend ambacht Het dienstverlenend ambacht is blijkens verhoudingen in de cijfers van tabel 10 een sterk arbeidsintensieve deelsector waar de omzet per kracht duidelijk lager ligt dan in de andere deelsectoren. Deze bedrijven werken voor het grootste deel direct voor de consument en voor het resterende deel voornamelijk voor andere bedrijven in eigen land. Buitenlandse afzet is er nauwelijks.
22
tabel 10
kerngegevens dienstverlenend ambacht
omschrijving
2000
aantal ondernemingen per 31-12-2000
37.882
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
79.313
omzet (in ƒ mln.)
7.011
waarvan: −
export
−
consumptiegoederen
4.103
−
investeringsgoederen
139
−
intermediaire leveringen
311
2.458
bruto toegevoegde waarde (in ƒ mln.)
3.828
winst vóór belastingen (in ƒ mln.)
1.507
investeringen (in ƒ mln.)
1.203
Bron: CBS, bewerking EIM.
Hierna komen enkele belangrijke branches binnen het dienstverlenend ambacht nader aan bod. Schoonmaak- en glazenwassersbedrijven De totale omzet van schoonmaak- en glazenwasbedrijven is in de afgelopen paar jaar duidelijk gegroeid. Daarbij hebben kleinere bedrijven de beste resultaten behaald, ook wat betreft de rendementen die zij hebben gerealiseerd. Kleinere bedrijven hebben wél te maken met een voor overheidsinstellingen verplichte Europese aanbesteding bij grotere schoonmaakcontracten. Zij vrezen dat in de praktijk alleen grote bedrijven zich daarvoor kwalificeren, omdat die beschikken over de noodzakelijke administratieve organisatie. Glazenwassers hebben te maken met arboregelgeving die soms lastig in de praktijk toe te passen voorschriften bevat voor het gebruik van ladders. Hier staat tegenover dat deze regels ook gelden voor gebouwbeheerders, en derhalve de drempel voor doe-het-zelfactiviteit verhogen. Textielreinigingsbedrijven Wasserijen hebben eind jaren negentig de economische wind weer een beetje in de zeilen gekregen, na een periode waarin de vraag naar hun diensten zich minder gunstig ontwikkelde. Gestegen koopkracht, in combinatie met een groter aanbod van bedrijfskleding, meer tweeverdieners met weinig tijd, én wijzigende kledingcodes hebben gezorgd voor deze trendbreuk. Gestegen milieu-eisen plaatsen met name de kleinere branchegenoten voor problemen, aangezien zij de noodzakelijke investeringen minder snel terugverdienen. Mede om die reden ligt verdere schaalvergroting in de branche voor de hand. Kappers en schoonheidsspecialisten Kappers hebben de omzet de laatste jaren in een gematigd tempo zien toenemen. Zij hebben geprofiteerd van de verlaging van het BTW-tarief voor hun diensten, van een toenemende klandizie van mannen, en van een groeiende besteding per bezoek door de consument. Daar staat tegenover dat vrouwen wat minder vaak naar de kapper gaan, en die besteden door de bank genomen tweemaal zoveel als mannen. Schoonheidsspecialistes hebben dankzij de toegenomen aandacht voor uiterlijke verzorging nog wat sterker geprofiteerd van de groei van de particuliere bestedingen. Bracht
23
in het begin van de jaren negentig één op de drie vrouwen wel eens een bezoek aan de schoonheidsspecialist, aan het einde van het decennium is dat al ruim de helft.
24
5
Trends
In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op algemene trends in het midden- en kleinbedrijf: paragraaf 5.1. Het ambachtelijke bedrijfsleven wordt daarbij op een aantal aspecten vergeleken met andere sectoren. Tot slot worden in de paragrafen 5.2 en verder trends behandeld die min of meer specifiek zijn voor achtereenvolgens het voedingsmiddelen- en overig productieambacht (5.2), het metaal- en meubelambacht (5.3), het bouwambacht (5.4), het installatieambacht (5.5), het handels- en reparatieambacht (5.6) en het dienstverlenend ambacht (5.7).
5.1
Algemene trends
5.1.1 Inleiding Ondernemers in het MKB reageren niet alleen op feitelijke ontwikkelingen in hun sector, zij anticiperen ook op verwachte veranderingen. In het jaar 2001 zijn de meningen omtrent de richting die de conjunctuur opgaat, sterk verdeeld. Dat blijkt onder meer uit de periodieke CBS-metingen inzake het consumentenvertrouwen en het producentenvertrouwen in de industrie. Het MKB kent zijn eigen dynamiek. Waarschijnlijk heeft het MKB een van het grootbedrijf afwijkende conjunctuurcyclus. De beide cycli vallen in de tijd niet volledig samen en de amplitude van de conjunctuurcyclus (‘de uitslag naar boven of beneden’) in het MKB 1 is duidelijk groter dan in het grootbedrijf . Het peilen van het ondernemersklimaat in het MKB is met behulp van het MKB-panel van EIM uit te breiden tot alle sectoren van het particuliere bedrijfsleven. Dit panel bestaat in totaal uit circa 2.000 bedrijven in alle sectoren van het midden- en kleinbedrijf (ondernemingen met minder dan 100 werkzame personen), die periodiek meedoen aan korte telefonische onderzoeken van EIM. Medio 2001 is onderzocht: − hoe MKB-ondernemers de prestaties van het eigen bedrijf en de eigen sector waarderen, − hoe zij de conjunctuur ervaren, − welke toekomstverwachtingen zij inzake de conjunctuur hebben, en − welke ingrepen in het eigen bedrijf volgens hen nodig zijn of gaan worden. De resultaten van ambachtelijke bedrijven worden in dit hoofdstuk onder de loep genomen en vergeleken met de perceptie van de conjunctuur van ondernemers in het MKB in de industrie, de bouwnijverheid, de groothandel, de detailhandel en de dienstensector.
5.1.2 Bedrijfs- en sectorprestaties De beoordeling door de ondernemers van de economische ontwikkeling van hun eigen bedrijf en van de eigen sector in 2001, alsmede de verwachtingen dienaangaande voor 2002, zijn via rapportcijfers gemeten.
1
‘Conjunctuuronderzoek MKB Industrie’, Marjolein F. van Eekelen (CBS), in: Industriemonitor, november 2000 (CBS).
25
Overschat de ondernemer zichzelf? Veel ondernemers verwachten dat het hun bedrijf beter zal vergaan dan de andere bedrijven in hun sector. Gemiddeld scoort het eigen bedrijf dan ook hoger dan de sector als geheel. Met andere woorden: de gemiddelde ondernemer ziet zijn eigen bedrijf als bovengemiddeld. Bij rond 40% van de bedrijven scoren eigen bedrijf en eigen sector even hoog, maar in iets meer dan de helft van de gevallen heeft men voor het eigen bedrijf betere verwachtingen dan voor de sector waarin men werkt. Slechts circa 8% van de ondernemers beoordeelt de eigen prestaties als lager dan het sectorgemiddelde: zie tabel 11. tabel 11
verdeling van rapportcijfers voor de (verwachte) ontwikkeling inzake eigen bedrijf en eigen sector (in % per categorie)
rapportcijfer inzake
minder dan 6
6 t/m 7
meer dan 7
eigen bedrijf in 2001
6
51
43
eigen bedrijf in 2002
4
54
42
eigen sector in 2001
15
59
26
eigen sector in 2002
15
62
23
Bron: EIM-MKB-panel (2001).
Detailhandel en dienstensector meest positief over ontwikkelingen Voor het eigen bedrijf is de totaalscore in 2002 dezelfde als in 2001, te weten gemiddeld 7,2. Voor de beoordeling van de eigen sector geldt eveneens dat 2002 en 2001 niet significant verschillen. Maar met een gemiddelde score van 6,6 komen zij wel op een duidelijk lager niveau uit dan de scores op bedrijfsniveau. Zie verder tabel 12. Als de verwachtingen voor het eigen bedrijf in 2002 worden vergeleken tussen sectoren, valt op dat de beide handelssectoren en de dienstensector in 2002 een verbetering t.o.v. 2001 verwachten, maar dat in het ambacht en in de bouw juist een verslechtering wordt voorzien. Wat het oordeel over de eigen sector betreft, blijkt dat de bouwbedrijven ook sectorbreed achteruitgang in 2002 voorzien. tabel 12
rapportcijfers van de verwachte ontwikkelingen per sector voor 2001 en 2002 (1=laag, 10=hoog) verwachte ontwikkeling
sector
eigen bedrijf 2001
eigen bedrijf 2002
eigen sector 2001
ambacht*
7,5
7,3
7,2
7,2
industrie
7,0
7,0
6,2
6,3
bouw
7,2
7,1
6,9
6,5
groothandel
6,8
7,1
6,2
6,3
detailhandel
7,1
7,2
6,4
6,4
diensten
7,1
7,2
6,5
6,5
totaal MKB
7,2
7,2
6,6
6,6
* Ambacht omvat onderdelen van de sectoren industrie, bouw, detailhandel en diensten. Bron: EIM-MKB-panel (2001).
26
eigen sector 2002
Optimisten en pessimisten houden elkaar in evenwicht De ondernemers zijn vrij gelijk verdeeld over de drie typen; 38% van hen verwacht stabiliteit, 29% vooruitgang en 33% achteruitgang (figuur 2). figuur 2
verdeling van bedrijven naar type
29% 33%
38%
vooruitgang
stabiliteit
achteruitgang
Bron: EIM-MKB-panel (2001).
De verschillen tussen de sectoren zijn nauwelijks significant; alleen de industrie is duidelijk somberder gestemd over de conjunctuur dan de andere sectoren (figuur 3). Dit wordt geïllustreerd door de uitkomst dat er relatief veel industriële bedrijven zijn met negatieve verwachtingen en relatief weinig bedrijven met positieve verwachtingen. In het ambacht verwachten relatief veel ondernemers achteruitgang. figuur 3
verdeling van sectoren naar type (in %)
100%
90%
17 27
26
39
42
24 30
26
80%
70% 40 60%
50%
42
38 37
vooruitgang stabiliteit achteruitgang
40%
30%
20%
43 34
32
34
34
bouw
groothandel
detailhandel
diensten
37
10%
0% industrie
ambacht
Bron: EIM-MKB-panel (2001).
27
Verwacht herstel laat volgens veel MKB -ondernemers op zich wachten De vraag naar het tijdstip waarop men ten opzichte van 2001 een merkbare verbetering van de conjunctuur verwacht, levert zeer uiteenlopende uitkomsten op. Van alle ondervraagden spreekt 47% geen concrete verwachting uit. Bijna een kwart van het panel voorziet al in 2002 een omslag. Voor de overige 30% geldt dat veelal 2004 of zelfs 2005 worden genoemd als omslagjaar (tabel 13). Er zijn daarbij geen grote verschillen tussen de sectoren te vinden, behoudens de uitkomst dat in de dienstensector wat vaker dan elders al in 2002 een verbetering wordt voorzien. tabel 13
verwacht jaar van verbetering van de conjunctuur
jaar
% ondernemers
% ondernemers met verwac hting
2002
24
44
2003
9
17
2004
8
15
2005
6
12
2006
3
6
2007 of later
3
6
geen verwachting
47
totaal
100
100
Bron: EIM-MKB-panel (2001).
G ro o t - en detailhandel het meest geneigd tot actie De conjunctuurverwachtingen van ondernemers vertalen zich bij 35% van de bedrijven met zekerheid of waarschijnlijkheid in direct daardoor in gang gezette veranderingen. Naar sector bezien, springen beide handelssectoren eruit wat betreft de mate van actie nemen en is het ambacht de uitschieter als het gaat om het achterwege laten van acties naar aanleiding van de conjunctuurverwachting (tabel 14). tabel 14
aandeel ondernemers dat zijn beleid aan gewijzigde conjunctuurverwachtingen wil aanpassen (% per sector)
sector
zeker wel
waarschijnlijk wel
totaal
ambacht
12
11
23
industrie
24
18
42
bouw
24
15
39
groothandel
33
6
39
detailhandel
30
16
46
diensten
16
11
27
totaal MKB
22
13
35
Bron: EIM-MKB-panel (2001).
Voorzover men veranderingen in het bedrijfsbeleid aanbrengt c.q. gaat aanbrengen, wordt niet al te lang gewacht. In rond 55% van de gevallen was men medio 2001 al daarmee bezig, in circa 16% werd nog in 2001 gestart met veranderingen en in 17% van de gevallen gebeurt dit in 2002. Zoals verwacht kan worden, gaan minder positieve verwachtingen over de conjunctuur samen met een sterkere drang om snel het bedrijfsbeleid aan te passen. Bedrijven die
28
vooruitgang verwachten, zijn in 60% van de gevallen al in 2001 aan de slag gegaan, terwijl bij bedrijven die ‘stabiliteit’ respectievelijk ‘achteruitgang’ verwachten 74% respectievelijk 83% in 2001 ingrijpt.
5.1.3 H o e reageert de MKB-ondernemer? Vacatures De verwachtingen inzake het verloop van het aantal vacatures zijn per saldo positief: − 43% van de MKB-ondernemingen verwacht meer vacatures, − 37% verwacht geen verandering, − 20% verwacht juist minder vacatures. Duidelijke uitschieters ten opzichte van deze gemiddelden zijn de beide handelssectoren en het ambacht. In de groothandel voorziet 71% van de bedrijven meer vacatures; in de detailhandel ziet 40% van de bedrijven juist minder vacatures komen. In het ambacht wordt opmerkelijk weinig (7%) een daling van het aantal vacatures voorzien (tabel 15). De reden is waarschijnlijk dat het ambacht kleinschalig is, en veel ondernemers überhaupt geen personeel in dienst hebben. tabel 15
verwachtingen inzake aantal vacatures (in % per sector) gelijkblijvend aantal
sector
meer vacatures
vacatures
minder vacatures
ambacht
45
48
7
industrie
39
31
29
bouw
40
47
13
groothandel
71
13
16
detailhandel
21
40
40
diensten
44
31
25
totaal MKB
43
37
20
Bron: EIM-MKB-panel (2001).
Aard en omvang van het personeelsbestand De grootte van het personeelsbestand zal bij bijna de helft van de bedrijven per saldo toenemen; een daling wordt door slechts 14% van het panel verwacht: − 48% van de ondernemers verwacht een toename, − 38% verwacht een gelijkblijvende personeelsomvang, − 14% verwacht een afname. De groothandel, met 73% van de ondernemers die per saldo een toename verwachten, is duidelijk expansief qua werkgelegenheidsontwikkeling. In de detailhandel, met 31% van de ondernemers die een afname van het personeelsbestand zien, is de uitschieter naar beneden. In de andere sectoren zijn de onderlinge verschillen gering en wijken de uitkomsten niet af van het MKB-gemiddelde. De betekenis van parttime arbeid lijkt toe te nemen, ten nadele van het aantal fulltime krachten. In het bijzonder ondernemers in de groothandel en de dienstensector denken vaker parttime medewerkers aan te trekken. De industrie en het ambacht zien relatief vaak meer fulltimers en minder parttimers komen.
29
Productiecapaciteit en voorraden In alle sectoren wordt vrijwel in dezelfde mate ingegrepen in de productiecapaciteit: − 56% is voornemens de productiecapaciteit te gaan vergroten, − 36% brengt geen verandering aan, − 8% gaat juist verkleinen. Er zijn geen noemenswaardige verschillen tussen de sectoren als het gaat om verwachtingen over de productiecapaciteit. De omvang van de voorraden is, in de andere sectoren dan de dienstensector, een middel om het aanbod in lijn te brengen met fluctuaties in de vraag. Ook hier zijn verschillen tussen sectoren verwaarloosbaar, rekening houdende met het gegeven dat in de dienstensector geen voorraden aanwezig zijn: − 23% van de ondernemingen verwacht een grotere voorraad te krijgen, − 55% brengt geen verandering aan, − 22% verkleint de voorraden. Investeringen Het investeringsgedrag kan op twee manieren veranderen. Reeds geplande investeringen kunnen worden versneld dan wel uitgesteld of afgesteld, en investeringsbedragen kunnen worden vergroot dan wel verkleind. In totaal 24% van de bedrijven besluit tot uitstel of afstel van investeringen; daarentegen versnelt 30% van de bedrijven de investeringen juist (tabel 16). Wat de omvang van de investeringen betreft, blijkt dat in totaal 47% van de bedrijven een groter bedrag gaat besteden dan oorspronkelijk gepland was, en dat 29% het bedrag verlaagt. Opvallende afwijkingen van het gemiddelde beeld zijn alleen in de handel te vinden. De groothandel kiest wat vaker voor versnellen van investeringen, terwijl de detailhandel juist vaker voor uitstel kiest. Bij de overige sectoren treden geen verschillen op. tabel 16
investeringsgedrag als reactie op conjunctuurverwachtingen geen verandering
reactie
uitstel/afstel
kleiner bedrag
van tijdpad
versnellen
totaal
17
10
2
29
gelijk bedrag
3
18
2
24
groter bedrag
4
18
26
47
24
46
30
100
totaal Bron: EIM-MKB-panel (2001).
Marktoriëntatie Veranderingen in de marktoriëntatie komen bij de ondervraagde bedrijven tot uitdrukking in het introduceren en intensiveren van e-commerce, exportactiviteiten en/of samenwerking. Het introduceren of intensiveren van het gebruik van e-commerce blijkt voor 54% van de bedrijven een middel om de gevolgen van de conjunctuur op te vangen. Voor circa 1/3 van de bedrijven is meer nadruk op export een optie. Vanzelfsprekend gaan de industrie en de groothandel vaker deze weg op en zijn de mogelijkheden voor export door de detailhandel, door een deel van de dienstensector en door het ambacht van nature beperkt, zo niet afwezig. Een voor de hand liggende oplossing voor het probleem van het opvangen van conjunctuurschommelingen is samenwerking zoeken met andere bedrijven. De mate waarin daarnaar gezocht wordt, is vrij beperkt. Samenwerking met behoud van de juridische
30
zelfstandigheid is koploper, terwijl ingrijpender samenwerkingsvormen minder vaak verkozen worden (tabel 17). tabel 17
samenwerkingsvormen als reactie op conjunctuurverwachtingen
voorgenomen actie
% ondernemers
samenwerking met behoud van
20
juridische zelfstandigheid
bijzonderheden vooral in ambacht (35%), groothandel en industrie
fusie
4
vooral in industrie en dienstensector
overnemen
6
geen sectorverschillen
overgenomen worden
5
komt in detailhandel weinig voor
geen enkele samenwerkingsvorm
56
nog niet vastgesteld
11
in groothandel slechts 33%
Bron: EIM-MKB-panel (2001).
De aard van de voorgenomen acties wordt, behalve door voorkeuren, ook door externe omstandigheden begrensd. In het ambacht zijn fusies en overnames vaak praktisch onuitvoerbaar, in de al extreem sterk geconcentreerde detailhandel zijn overnames minder waarschijnlijk, terwijl in de industrie en delen van de dienstensector schaalvoordelen juist haalbaar zijn.
5.1.4 Overige trends in het ambacht Wolken aan de economische horizon De voorspellingen voor de nabije economische toekomst zijn in de afgelopen tijd al een aantal malen neerwaarts bijgesteld, nationaal en internationaal. Het consumentenvertrouwen neemt eveneens af na het hoogtij van de afgelopen jaren. Van een recessie is (nog) geen sprake, maar de groeicijfers zullen op korte termijn in elk geval een stuk lager uitvallen dan in het recente verleden. De gevolgen van de aanslagen in de VS en de ‘oorlog tegen het terrorisme’ zullen zorgen voor een extra dip: kopersstakingen (zoals in de luchtvaart), scherpere veiligheidscontroles, en daardoor optredende vertragingen in internationale transporten. Senioren hebben een groeiend aandeel in de vraag naar producten en diensten Het aandeel 55-plussers zal tot 2020 toenemen van 23% naar 32% van de Nederlandse bevolking. De potentiële doelgroep van senioren groeit derhalve. Deze senioren zullen afgaande op de trend bovendien meer en langer zelfstandig blijven wonen, actiever zijn, en over meer financiële middelen beschikken. Verder neemt het aantal eenpersoonshuishoudens toe. Op latere leeftijd groeit de behoefte aan zorg. Deze trend betekent dat het noodzakelijk wordt om meer aandacht te besteden aan op ouderen gerichte producten en diensten. Hierbij kan worden gedacht aan meer accent op comfort, zekerheid en veiligheid, en op maatwerk en persoonlijke bediening. Meer concurrenten voor bestaande ambachtelijke ondernemingen Het beleid van de Nederlandse overheid beoogt het starten van een eigen bedrijf gemakkelijker te maken. In het kader daarvan zijn de AOV-eisen (algemene ondernemersvaardigheden) per 2001 uit de Vestigingswet geschrapt. De toetredingsdrempel voor de meeste branches wordt daardoor verlaagd. De nieuwe ondernemers die er bij zullen komen beginnen meestal klein, en zullen dus in groten getale terechtkomen in het kleinschalige ambacht. De aanwas zal door de bank genomen eerder op prijs dan op
31
kwaliteit (kunnen) concurreren. Toetreding van laaggekwalificeerden kan het kwaliteitsimago van een branche aantasten. Waar dat het geval is, is het creëren van kwaliteitsgaranties en keurmerken een mogelijke tegenactie. Om een professionele beroepsuitoefening te bevorderen en te ondersteunen, zijn inmiddels erkenningsregelingen aanwezig in een groot aantal branches. Hiermee wil men ook het imago van de branche verbeteren. De erkenningsregelingen werken onder andere goed in het afwerkingsbedrijf (stukadoors, schilders en natuursteenbedrijven) en bij opticiens. Personeelswerving blijft problematisch; allochtonen mogelijk een (deel van de) oplossing De keerzijde van de zojuist geschetste vergrijzingstrend is een achterblijvend aantal jongeren dat beschikbaar komt voor de arbeidsmarkt. Van deze jongeren kiezen er de laatste jaren bovendien minder voor technisch en beroepsonderwijs. Voor veel ambachtelijke branches komt daar nog bij, dat zij het in de beeldvorming afleggen tegen de concurrentie op de arbeidsmarkt van grote bedrijven, dienstverleners en dergelijke. Deze branches profiteren bovendien minder dan evenredig van de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen. Wél biedt het groeiende aandeel van allochtonen op de arbeidsmarkt perspectieven voor ambachtelijke bedrijven: werken in het kleinbedrijf en zeker in traditionele ambachtelijke beroepen is voor velen van hen een relatief vertrouwd idee. Het accent in het onderwijs ligt minder op gespecialiseerde handvaardigheid, en meer op brede inzetbaarheid en het vermogen om bij te leren en om te scholen. In hoeverre het VMBO nieuwe stijl voor het ambacht verbeteringen brengt, moet nog worden afgewacht. Het gaat hierbij om de integratie van de voormalige MAVO in het VMBO als theoretische leerweg, naast beroepsgerichte en gemengde leerwegen. De ambivalente positie van Zelfstandigen Zonder Personeel In de afgelopen jaren is het aantal ZZP’ers - Zelfstandigen Zonder Personeel - in het ambacht sterk toegenomen, al is het groeitempo recentelijk verminderd. Zij zijn vooral te vinden in het bouwambacht en in het kappersbedrijf. Onduidelijkheid over hun positie en de daarmee verbonden rechten en plichten is een vraagstuk op zich. Zij nemen een tussenpositie in tussen zelfstandig ondernemerschap en werk in loondienst: vaak gaat het om freelancers die sterk afhankelijk zijn van één of enkele opdrachtgevers. Dit leidt tot onduidelijkheid en conflicten bij de toepassing van de belasting- en de socialezekerheidswetgeving. In de bouw dragen ZZP’ers bijvoorbeeld geen sociale premies af, maar profiteren zij wel van de voorzieningen. Het Bedrijfschap Schildersbedrijf legt als reactie een heffing op, waardoor in deze branche ook ZZP’ers bijdragen aan de collectieve voorzieningen. M e e r e e n p e r s o o n s h u i s h o u dens betekent meer vraag naar diensten Het aantal eenpersoonshuishoudens in Nederland zal volgens de jongste prognoses in de komende twee decennia groeien van 32 naar 40% van alle huishoudens. Alleenstaanden doen doorgaans eerder een beroep op professionele assistentie voor klussen en karweien waar ze geen tijd en geen gelegenheid voor of geen zin in hebben. Bijvoorbeeld klussenbedrijven kunnen een vergroting van de vraag uit die hoek verwachten. Duur onroerend goed dwingt tot weloverwogen keuze vestigingspunt De ruimte in Nederland is schaars, en de prijzen van bouwgrond en bedrijfshuisvesting zijn in de afgelopen jaren sterk gestegen, vooral in en nabij de grote steden. Dat dwingt ambachtelijke bedrijven tot nadenken over, en het maken van keuzes ten aanzien van hun huisvesting en vestigingspunt. Is met het oog op de kernactiviteit van de onderneming een A1-locatie noodzakelijk, of is een perifeer bedrijventerrein geschikter? Is een bedrijfsverzamelgebouw een optie of is een eigen pand de enige mogelijkheid, mede
32
met het oog op milieuvoorschriften en dergelijke? En moet er ruimte zijn voor eventuele uitbreiding in de toekomst? Producten en diensten voor allochtonen, en meer allochtone ondernemers De al genoemde groei van het allochtone deel van de bevolking heeft niet alleen gevolgen voor de arbeidsmarkt, maar ook voor de consumentenvraag naar producten en diensten, en voor de toetreding van nieuwe ondernemers. Er zal toenemende vraag komen naar speciale producten, afgestemd op smaak, voorkeur en gewoonten van de nieuwe bevolkingsgroepen. De eersten die op deze nieuwe markt zullen inspringen zijn uiteraard vertegenwoordigers van die groepen zelf. Die worden daarbij nog eens gesteund door het feit dat zelfstandige beroepsuitoefening voor de meeste allochtonen een veel vanzelfsprekender keuze is dan voor de meeste autochtone Nederlanders: in derdewereldlanden hebben veel meer mensen een zelfstandig beroep. Werkende vrouwen: nieuwe producten en diensten , a a n p a s s i n g o p d e arbeidsmarkt De arbeidsparticipatie van vrouwen zal in het lopende decennium verder toenemen, evenals het aantal tweeverdieners. Daardoor blijft er minder tijd over voor taken in en rond het huis, en krijgt de vraag naar producten en diensten die werk uit handen nemen en werk besparen een extra impuls. Die producten en diensten kunnen variëren van kinderopvang en boodschappendiensten tot klussen en kant-en-klaar-voedingsproducten. Meer vrouwen op de arbeidsmarkt betekent ook een potentiële verlichting van het verwachte voortgaande tekort op de arbeidsmarkt. Ambachtelijke bedrijven kunnen ook een beroep doen op deze bron, maar moeten dan ook iets te bieden hebben, zoals flexibele werktijden of regelingen voor kinderopvang. Gezien het kleinschalige karakter van de betrokken ondernemingen zal met het oog hierop veelal samenwerking gezocht moeten worden met andere bedrijven in de directe omgeving. Groeiende mogelijkheden van en voor ICT-t o e p a s s i n g e n Statistieken laten duidelijk zien dat ondernemingen meer geld steken in computers en software naarmate zij groter zijn. Bij grote bedrijven zijn de bedrijfsprocessen complexer, is de organisatie formeler en zijn er standaardprocedures om de uit vele individuen bestaande entiteit te coördineren en op koers te houden. Bij kleine bedrijven is die noodzaak minder. Maar ook staan de terugverdientijden van dure apparatuur en software en de inloopkosten van een nieuw systeem zo’n investering in de weg. En lastbut-not-least is de beschikbare software vooral ontwikkeld voor grote bedrijven. Het lopende decennium zal echter een inhaalslag te zien geven van het kleinbedrijf en het ambacht. Nu de markt verzadigd raakt, wordt dit deel van het bedrijfsleven interessanter voor de aanbieders, en ook gaan de prijzen van hardware verder omlaag. Ook bij minder complexe bedrijfsprocessen kan met inzet van computers en programmatuur verbetering van administratieve processen gerealiseerd worden, en kunnen tekeningen plus daaraan gekoppelde calculaties veel sneller en efficiënter vervaardigd, opgeslagen en hergebruikt worden. Vervanging van de gulden door de eu ro Begin 2002 vervangt de euro de gulden: een eenmalige, maar voor de betrokken ondernemingen ingrijpende verandering die zowel extra kosten meebrengt voor omprijzen en administratie als extra (veiligheids)risico’s. Hierbij moet worden gedacht aan de overgangsperiode waarin men beide munteenheden in kas heeft en men nog niet precies weet hoe de échte euro in zijn verschillende varianten te onderscheiden van vervalsingen en ongeldige buitenlandse valuta. Hiermee hebben vooral het voedsel- en het handels- en reparatieambacht te maken.
33
Op langere termijn worden markten door de euro transparanter en neemt de concurrentie op prijs toe: de consument kan de prijs voor vergelijkbare producten in de landen van de Europese Unie dan rechtstreeks vergelijken. Globalisering beïnvloedt ook het ambacht Ambachtelijke bedrijven zijn met uitzondering van enkele niche-spelers in de productiesector overwegend gericht op de binnenlandse markt. Toch hebben zij te maken met de afgeleide gevolgen van internationale gebeurtenissen en ontwikkelingen. Er is geen koffiedik voor nodig om te voorspellen dat de aanslagen in de VS hun repercussies zullen hebben op de Nederlandse economie, en ook op ambachtelijke bedrijven. Een heel andere aspect van globalisering is de adoptie van buitenlandse voorbeelden van nieuwe aanbodformules en nieuwe combinaties van activiteiten. Europese belastingharmonisatie kan het ambacht voor verrassingen stellen De vorm van internationalisering waarmee ambachtelijke bedrijven in Nederland het meest hebben te maken, is de verder toenemende integratie van Europese wet- en regelgeving. Om beleidsconcurrentie via de nationale belastingwetgeving uit te bannen staat harmonisatie van die wetgeving hoog op de beleidsagenda van de Europese Unie. Dat geldt bijvoorbeeld voor de hoogte en de differentiatie van de BTW-tarieven. Harmonisatie kan ambachtelijke branches waarvan de producten en diensten nu onder het lage tarief vallen nog voor onaangename verrassingen stellen. Aan beslissingen hierover zal intensief touwtrekken in Brussel voorafgaan, en voor wie het aangaat is het zaak om zijn stem daar te laten horen en zijn invloed te gebruiken. Intussen is het Nederlandse hoge BTW-tarief in 2001 verhoogd van 17,5 naar 19%, en het verschil met het lage tarief dus verder toegenomen.
5.2
Trends in het voedingsmiddelen- en overig productieambacht Toenemende variatie, met het accent op luxe en gemak De economie kent een algemene trend naar productdifferentiatie, gevoed door ontwikkelingen aan de vraag- én aan de aanbodzijde. Aan de vraagzijde groeit het besteedbare inkomen en in het verlengde daarvan de markt voor luxeproducten waarmee men zich kan onderscheiden. Aan de andere kant is er minder tijd voor huishoudelijke taken zoals koken, wat de vraag stimuleert naar producten die het gemak dienen. Aan de aanbodzijde voorziet een nieuwe generatie flexibele, snel omstelbare en elektronisch aangestuurde machines in de procestechniek waarmee een gedifferentieerd productaanbod ook makkelijker vervaardigd kan worden. Deze ontwikkeling raakt ook het voedingsmiddelen- en overig productieambacht. Bakkers en ijsbereiders hebben hun assortiment uitgebreid met luxebroodjes en ijssoorten. Vervaardigers van ambachtelijk vervaardigde producten van hout, leer, keramiek, glas, et cetera profiteren van de groeiende vraag naar luxe en naar unieke en onderscheidende producten. Omgekeerd staat de vraag naar de conventionele standaardproducten van dezelfde bedrijven door deze ontwikkelingen juist onder druk. Een voorbeeld is de dalende afzet van gewoon brood. Kant-en-klaarproducten, ‘nutraceuticals’ en gezond heidsclaims Onderdeel van de eerder geschetste trend is eveneens een groeiende vraag naar kanten-klare voedingsmiddelen, en naar snacks, koeken, candybars en andere voedingsproducten die buiten de normale maaltijden om worden geconsumeerd. Deze markt is overigens grillig en sterk imagogevoelig. Een andere trend is de groeiende markt voor producten die de gezondheid (beweren te) bevorderen, ziektes buiten de deur houden en de weerstand bevorderen, op grond van hun natuurlijke samenstelling of op grond van speciale toevoegingen. In dat laatste
34
geval gaat het om producten die wel worden aangeduid als nutraceuticals: een samentrekking van nutrition (voeding) en pharmaceutical (geneesmiddel). Branchevervaging Het aantal nieuwe afzetkanalen groeit in het voedingsmiddelen- en overig productieambacht. Voorbeelden zijn de verkoop van levensmiddelen bij tankstations en de komst van grootschalige detailhandelsvestigingen in de periferie van grote steden. Hierdoor neemt de concurrentie toe. De grenzen tussen de tot het overig productieambacht gerekende grafische sector en delen van de ICT-branche kunnen steeds minder duidelijk getrokken worden. Tekst en afbeeldingen die voorheen uitsluitend op papier werden gedrukt kunnen nu ook op CD of via een database op internet beschikbaar worden gesteld aan de gebruiker. Die gebruiker vraagt op zijn beurt van de grafische ondernemer dat hij van al deze markten thuis is. Inmiddels spreekt die zelf al van de grafimediabranche. Het beschikbaar komen van steeds geavanceerdere printerapparatuur tegen voortdurend dalende prijzen maakt de productie door bedrijven en instellingen van kwaliteitsdrukwerk in eigen beheer bovendien een stuk makkelijker. Dus moeten de grafische specialisten op zoek naar de toegevoegde waarde die zij te bieden hebben, gegeven deze marktcondities. Strakkere handhaving van regelgeving Wet- en regelgeving zoals op het gebied van voedselveiligheid (keuringsdienst van waren) en arbeidsomstandigheden wordt strakker gehandhaafd. Het gedogen en de tekortschietende controle van bestaande wetgeving liggen onder vuur, onder meer als gevolg van incidenten met afgekeurde producten die tóch verkocht werden, en de rampen in Volendam en Enschede, waarbij aan controle op de naleving van regels van alles bleek te mankeren. Schaalvergroting In het voedingsmiddelenambacht vindt ook bij kleinere ondernemingen een proces van schaalvergroting plaats. Het gaat om een toenemend aantal vestigingen per onderneming. Achtergronden zijn noodzakelijke investeringen in nieuwe productietechnologie die rendabel gemaakt moeten worden, efficiencywinst door meer verkooppunten vanuit een centrale productie-eenheid te bedienen, en de al genoemde concurrentie van grootschalige winkelformules. Meer aandacht voor voedselveiligheid en herkomst van producten Consumenten stellen hogere eisen aan de kwaliteit van voedingsmiddelen en aan de informatie over samenstelling en herkomst van voedingsmiddelen. Een belangrijke achtergrond van deze trend is de discussie over genetische manipulatie en over de productiemethodes in de landbouw naar aanleiding van de MKZ-crisis, alsmede de grote aandacht van de media voor alles wat met voedselveiligheid te maken heeft. Het vraagt bijvoorbeeld van slagers en bakkers dat zij verantwoording kunnen afleggen over waar zij hun producten vandaan halen en welke ingrediënten zij gebruiken, dus om integraal ketenbeheer.
5.3
Trends in het metaal- en meubelambacht Meer buitenlandse concurrentie leidt tot grensoverschrijdende uitbesteding Bedrijven in de metaalindustrie, de machinebouw en meubelmakers hebben te maken met groeiende concurrentie van Oost-Europese en Aziatische bedrijven bij de fabricage van onderdelen en halffabrikaten, en ook bij sommige eindproducten. De waarde van de meubelimporten in de EU bijvoorbeeld, overtrof in 1999 voor het eerst die van de exporten. Nederlandse ambachtelijke bedrijven leggen zich meer toe op marktniches en
35
op producten met een hoge toegevoegde waarde. Vaak is sprake van een nieuwe internationale arbeidsverdeling, waarbij de productie van standaardonderdelen geschiedt in het buitenland, bijvoorbeeld in Oost-Europa, om ze vervolgens in Nederland te assembleren en op maat af te werken tot het door de klant gewenste eindproduct. Een voorbeeld uit de meubelbranche is de import van chassis uit Oost-Europa, en de afwerking op maat tot fauteuil of bankstel in Nederland, conform de specificaties van de klant. Geautoriseerde dealers en reparateurs Leveranciers van merkproducten zoals horloges en onderdelen voor complexe producten (voorbeeld: laadkleppen voor carrosseriebouwers) streven naar een zekere controle op de kwaliteit van installatie en reparatie van hun producten. Onoordeelkundige behandeling daarvan heeft immers ook gevolgen voor de reputatie van het merk. Leveranciers ondervangen dat door bedrijven aan te wijzen die aan bepaalde normen voldoen en op grond daarvan hun merknaam mogen voeren en hun producten installeren en/of repareren. Een alternatief voor zulke actie van leverancierszijde zijn collectieve acties van hun afnemers om de eindgebruiker bepaalde kwaliteitsgaranties te bieden. Metaal- en meubelambacht gevoelig voor conjuncturele schommelingen Een belangrijk deel van de bedrijven in het metaal- en meubelambacht maakt instrumenten, machineonderdelen, en plaatwerk voor industriële afnemers of verricht bewerkingen zoals lassen en oppervlaktebewerking. Het gaat om toeleveringen aan producenten van kapitaalgoederen, een internationaal opererende en (daardoor) sterk conjunctuurgevoelige bedrijfstak. Het is daarom te verwachten dat dit deel van het ambacht extra te maken krijgt met de gevolgen van de huidige groeivertraging. Grotere nadruk op kwaliteit, leverbetrouwbaarheid en samenwerking Leveranciers van instrumenten en machineonderdelen krijgen te maken met nieuwe technologische ontwikkelingen en een verdergaande arbeidsverdeling binnen de bedrijfskolom. De trend is: flexibele, snel omstelbare en elektronisch aangestuurde machines, en geïntegreerde productiesystemen. Dat maakt de relatie tussen leverancier en opdrachtgever hechter, en de eisen aan kwaliteit en betrouwbaarheid van die leveranciers hoger. Daar komt nog bij dat de snelheid waarmee nieuwe producten op de markt worden gebracht een steeds grotere rol speelt voor het concurrentievermogen. Het gevolg is dat onderdelenmakers en bewerkingsspecialisten scherper worden geselecteerd en intensiever samenwerken met hun afnemers. Daar staat tegenover dat de stijgende eisen aan kwaliteit en bijtijdse levering ook (buitenlandse) concurrenten buitenspel kunnen zetten, als die door afstand en andere belemmeringen niet aan de eisen kunnen voldoen. Schaalvergroting bij opdrachtgevers beïnvloedt de concurrentieverhoudingen Ambachtelijke specialisten op het gebied van consumentenproducten zoals meubels, optiek, en metalen sier- en gebruiksvoorwerpen hebben te maken met schaalvergroting in de detailhandel. De gevolgen zijn enerzijds meer concurrentie van grote ketenbedrijven (optiek), anderzijds hogere eisen aan seriegrootte en levertermijn, materialen, standaardafwerking en dergelijke (meubels). Laatstgenoemde ontwikkeling beïnvloedt de concurrentiepositie van de overwegend kleinschalige Nederlandse bedrijfstak negatief. De aan transportbedrijven en eigen vervoerders toeleverende carrosseriebranche heeft te maken met dezelfde trend. Ook deze branche is in Nederland kleinschaliger dan in het omringende buitenland. Opdrachtgevers met een groot wagenpark kiezen eerder voor een standaard- dan voor een maatwerkoplossing. Extra aandacht voor vakonderwijs en bijscholing Ook in dit deel van het ambacht speelt vakkennis een grote rol, en gaan de kennis- en vaardigheidseisen omhoog. ‘Upgrading’ van de productie in Nederland is een belangrij-
36
ke achtergrond: eerder is in dit verband al melding gemaakt van de wijzigende internationale arbeidsverdeling en het verdwijnen van minder hoogwaardige producties naar lagelonenlanden. Dit impliceert meer aandacht voor vakonderwijs en bijscholing. Daarnaast is het zaak de toestroom naar het vakonderwijs op een voldoende peil te houden. Gezien de teruglopende leerlingenaantallen is op peil brengen wellicht nog eerder aan de orde.
5.4
Trends in het bouwambacht Onzekerheid over de perspectieven op korte en middellange termijn De vooruitzichten voor de bouw zijn dat het groeitempo ten opzichte van de voorbije jaren zal teruglopen. Vooralsnog is echter onduidelijk hoever de terugval zal gaan. Wél worden reparatie en verbouw doorgaans minder door een neergaande trend geraakt dan de nieuwbouw. In de nieuwbouw blijft de woningproductie achter bij eerdere prognoses, en ondervindt de utiliteitsbouw de gevolgen van de teruglopende bedrijfsinvesteringen. De grotere aannemers hebben daar meer last van dan de ambachtelijke kleinere bedrijven: die halen een groter deel van hun omzet in reparatie en verbouw. Afwerkbedrijven en andere onderaannemers zullen echter wél te maken krijgen met een verminderende opdrachtenstroom vanuit de aannemerij. Perspectieven voor de onderhoudsmarkt De onderhoudsmarkt blijft relatief op peil door een toenemende aandacht voor de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Zowel in de woning- als in de utiliteitsbouw wordt meer geïnvesteerd om bestaande gebouwen technisch en functioneel een langer leven te bezorgen. Corporaties en gemeenten hebben bijvoorbeeld al extra inspanningen aangekondigd voor herstel en verbouw van woningen. Daarnaast zet de trend door tot verdergaande uitbesteding van het onderhoud door eigenaars van gebouwen. Vooral woningcorporaties en eigenaars van bedrijfsgebouwen neigen er steeds meer toe om de eigen onderhoudsdiensten te beperken. Op de groeiende markt van eigen woningen is ook het klussenbedrijf actief als aanbieder van diensten op het gebied van onderhoud in en om het huis, kleine verbouwingen en reparaties. Veel regels en voorschriften voor de bouw De bouw heeft te maken met extra risico’s voor werknemers op de bouwlocatie, risico’s die in de arbo-wetgeving zijn vertaald in een groot aantal voorschriften, variërend van maximaal te tillen gewichten en het dragen van beschermende kleding en helmen tot de constructie en het gebruik van steigers en ladders. Daarnaast worden op grond van milieuregelgeving meer eisen gesteld aan in de bouw toe te passen materialen, en de verwijdering daarvan bij sloop. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om (de mogelijkheid tot) hergebruik van kunststoffen, het gebruik van chemische middelen voor de verduurzaming van hout, het gebruik van hardhout en regels voor de verwijdering van schadelijk afval (zoals asbest). Om bevoegdheden en verantwoordelijkheden dichter bij de burger te brengen, worden bovendien bepaalde taken en bevoegdheden gedelegeerd aan de plaatselijke overheid. Bouwbedrijven die projecten uitvoeren op een groot aantal verschillende plaatsen kunnen daardoor echter te maken krijgen met een groeiend aantal per regio verschillende regels en voorschriften. De administratieve lasten waarmee zij te maken krijgen nemen dan toe, zeker voor de kleine bedrijven. Toenemende arbeidsverdeling in de b o u w De bouw is toenemend gebaseerd op arbeidsverdeling: voor deelwerkzaamheden variërend van heien, via dakaanleg tot afwerken van vloeren, wanden, et cetera worden specialisten ingeschakeld. Dat vraagt om een goede afstemming van de verschillende
37
deelwerkzaamheden én goede afspraken met leveranciers over stipte levering op de werklocatie van materialen en materieel. Onderaannemers moeten investeren in langduriger relaties met hun opdrachtgevers: die worden afhankelijker van hun prestaties, en vertalen dat in hogere eisen aan hun betrouwbaarheid en kwaliteit. Zij zullen zich daarnaast entree kunnen verschaffen bij nieuwe opdrachtgevers door de kwaliteit van hun werkwijze aan te tonen, bijvoorbeeld aan de hand van een kwaliteitscertificaat. Schaalvergroting en meer samenwerking Door schaalvergroting bij opdrachtgevers komen er meer grote opdrachten. Dat dwingt uitvoerende bouwbedrijven eveneens tot schaalvergroting, óf tot bundeling van krachten door samenwerking. Nieuwe combinaties van producten en diensten Zakelijke én particuliere afnemers zoeken niet zozeer producten als wel oplossingen voor problemen of behoeften. Vaak betekent dat een combinatie van producten en diensten, zoals bij opdrachten voor een verbouwing, een nieuwe keuken of een badkamer. Ook bij kleine bedrijven zal men vaker moeten nadenken over de vraag wat de klant eventueel nog méér wil dan alleen de diensten van een bepaalde specialist. Aan de hand daarvan kan vervolgens een beslissing vallen of men zijn eigen ‘formule’ wijzigt, en bijvoorbeeld een slimme vorm van samenwerking zoekt met complementaire specialisten. De snelle opkomst van het klussenbedrijf is een sprekend voorbeeld van de veranderde vraag, en van een goede formule om daarop in te spelen. Productiviteitsverbetering door verschuiving naar de voorfase Productiviteitsverbetering in de bouw komt voor een belangrijk deel van een verschuiving van productie op de bouwlocatie zelf naar productie van standaardonderdelen of zelfs maatwerk-op-specificatie in een speciale fabriek elders. Voorbeelden van prefab bouwonderdelen zijn kant-en-klare van glas en beslag voorziene deuren en kozijnen, dak- en gevelelementen en betonnen vormstukken. Het inkoopaandeel neemt hierdoor toe. Tevens worden langs deze weg besparingen op arbeid gerealiseerd, deels ook ten koste van onderaannemers in het kleinbedrijf in de bouw.
5.5
Trends in het installatieambacht Accentverschuiving naar reparatie en vernieuwbouw Ook voor installatiebedrijven is de bouw de belangrijkste afzetmarkt. De vooruitzichten voor die markt zijn dat de groei duidelijk vermindert. In de nieuwbouw blijft de woningproductie achter, en ook lopen de bedrijfsinvesteringen in gebouwen terug. Installatiebedrijven zullen het de komende tijd méér moeten hebben van onderhoud, vervanging, renovatie en de uitbreiding of aanleg van nieuwe systemen in bestaande bebouwing. Toenemend installatieaandeel in gebouwen Het installatieaandeel in de bouwkosten geeft een voortgaande groei te zien. Daarbij gaat het enerzijds om comfortinstallaties voor verwarming, koeling (airconditioning), ventilatie en sanitair, anderzijds om procesgebonden installaties zoals koeling en luchtbehandeling voor industriële toepassingen, computer- en telecommunicatienetwerken, en beveiligingsinstallaties. Op wat langere termijn zal ook de huishoudelijke toepassing van meet-, regel- en sturingstechniek doorzetten: ‘domotica’. Voor de hand liggende primaire doelgroepen zijn bejaarden en gehandicapten die met behulp van elektroni-
38
sche hulpmiddelen (langer) zelfstandig kunnen blijven wonen. Dat is positief voor de betrokkenen zelf en voor de wachtlijsten van verzorgingstehuizen en dergelijke. Bevorderen van energiebesparing Installatietechnische voorzieningen krijgen ook een zetje van overheidsmaatregelen op het gebied van milieu en energie. Dat geldt met name voor subsidies en fiscale faciliteiten ter bevordering van energiezuinigheid. Daarnaast zijn er energieprestatienormen voor gebouwen, waarmee bij de bouw rekening moet worden gehouden. Wie zijn energiegebruik wil volgen en zonodig aanpassen, moet zorgen voor (installatietechnische) voorzieningen die daartoe in staat stellen. Bijvoorbeeld in de vorm van een gebouwbeheerssysteem dat registreert, detecteert, en ‘reageert’ wanneer in een ruimte binnen het gebouw een vooraf geprogrammeerde waarde wordt bereikt of overschreden: licht uit, verwarming aan, zonwering omlaag, pomp vervangen, et cetera. Investeren in human capital Nieuwe materialen en verbindingstechnieken, maar vooral de snelgroeiende toepassingsmogelijkheden van ICT (aanleg van lokale netwerken) en elektronica zorgen voor hogere eisen aan installatiewerknemers. Mede gezien de schaarste aan vakmensen moeten ondernemers daarom blijven investeren in om- en bijscholing van hun monteurs en technici. Technologische ontwikkeling dwingt tot specialisatie Met name elektrotechnische installateurs zien hun werkterrein groter worden door de sterke uitbreiding van elektronicatoepassingen, aanleg en onderhoud van ICTnetwerken binnen bedrijven, et cetera. Voor individuele bedrijven is het niet doenlijk om de ontwikkeling op alle gebieden bij te houden, zeker niet voor kleinere bedrijven. Op grond daarvan specialiseren zij zich in toenemende mate. Voorbeelden van specialisaties zijn beveiligingsinstallaties, infrastructuur, domotica, procesbesturing, en ICT. Adviesfunctie installateurs krijgt meer accent De klant van de installateur, of dat nu een particulier is of een zakelijke klant, komt vaak niet met een opdracht, maar met een vraag: hoe kan ik mijn energierekening verminderen, hoe kan ik mijn zaak/mijn woonkamer aantrekkelijk verlichten, hoe kan ik gegeven de beschikbare ruimte een luxe badkamer aanleggen, et cetera. Dat vraagt om een adviseur: iemand die de noodzakelijke technische kennis in huis heeft, maar daarnaast luistert en meedenkt met de klant, en hem een paar goede alternatieven voortekent en -rekent. Installatiebedrijven die deze adviesfunctie goed invullen versterken daarmee hun positie tegenover nieuwe concurrenten zoals energiebedrijven.
5.6
Trends in het handels- en reparatieambacht Verdere professionalisering in het reparatieambacht Een aantal ontwikkelingen binnen de keten waarin reparatiebedrijven actief zijn, dwingen tot professionalisering van de reparateur. In de eerste plaats hebben producenten van industriële fabrikaten te maken met strengere regelgeving ten aanzien van productaansprakelijkheid. Dat heeft gevolgen voor hun garantieregelingen, en ook voor de voorwaarden die zij stellen aan reparateurs van hun producten. De industriële producent versterkt met het oog hierop zijn greep op de after-sales-service, gezien zijn productaansprakelijkheid én het imago van zijn merk. Dat kan via eigen reparatieafdelingen of via een netwerk van erkende dealers/reparateurs. In dat laatste geval worden eisen gesteld aan de professionele kwaliteiten van het reparatiebedrijf. In de tweede plaats is de leverancier die daadwerkelijk heeft geleverd volgens de wet voor de uiteindelijke koper het aanspreekpunt bij gebreken: meestal de detailhandel. Ook die kan op zijn beurt kiezen voor een eigen reparatieafdeling of voor samenwer-
39
king met een gespecialiseerd reparatiebedrijf. Door de toenemende schaalgrootte in de detailhandel is dat in toenemende mate ook een reële keuze: een kleine speciaalzaak zonder technische know-how heeft die keuze meestal niet. Een detailhandelaar kiest vervolgens pas voor uitbesteding wanneer hij zeker is dat de reparateur kwaliteit levert. Groeiende markt voor gemaksproducten Gebrek aan tijd als gevolg van een toenemend aantal tweeverdieners creëert een nog steeds dóórgroeiende markt voor gemaksproducten, kant-en-klaarmaaltijden en tussendoortjes. Dit vraagt om een aanpassingsreactie van specialisten zoals slagers, poeliers en visverkopers om de concurrentie van met name de supermarkten het hoofd te bieden. Toenemende concurrentie van grote ketens Grote ketenbedrijven zijn in de meeste van de tot het handels- en reparatieambacht behorende branches sterk aanwezig. Zij hebben hun positie in de voorbije periode verder verbeterd, en lijken in de komende jaren op de ingeslagen weg door te gaan. Deze trend naar grootschalige ketenformules heeft directe en indirecte gevolgen voor de kleinschalige bedrijven in het handels- en reparatieambacht. De tweewieler- en de autobranche hebben te maken met concurrentie van Halfords en Kwik Fit. Kleine optiekbedrijven moeten het opnemen tegen Hans Anders, Pearle en anderen. De versspecialisten op het gebied van vlees, vis en gevogelte krijgen verder toenemende concurrentie van de grote supermarkten. Bij slagers leidt de concurrentie tot een vrij sterke daling van het aantal kleinere ondernemingen. In andere branches zoals de tweewielerbranche ontbreken vaak bedrijfsopvolgers, wat weer leidt tot een ‘stille sanering’, en tot het overnemen van bedrijven en vestigingspunten door ketenbedrijven. Elektronische componenten en detectieapparatuur De technische vooruitgang in de apparatenbouw brengt een groeiende elektronische component in de voor reparatie aangeboden eindproducten, variërend van uurwerken tot wasmachines en auto’s. Deze ontwikkeling heeft voor reparatiebedrijven meer gevolgen. In de eerste plaats verandert de aard van het werk erdoor: wanneer de diagnose luidt dat een defecte printplaat of elektronische module de oorzaak is van het probleem volstaat doorgaans vervanging van het desbetreffende onderdeel. In de tweede plaats leidt de toepassing van elektronica in consumentenproducten ook tot elektronische controle en storingsdetectie. In de garage bijvoorbeeld is tegenwoordig het eerste onderdeel van een check dat het diagnoseapparaat wordt geladen met de merk- en typegebonden chip van de auto die moet worden nagekeken. De monteur kan daar vervolgens aflezen waar ingrijpen noodzakelijk is, of aan te raden. De aanschaf van zo’n apparaat is wél een flinke investering voor het bedrijf in kwestie die uiteraard terugverdiend moet (kunnen) worden. Dat brengt in principe de kleinste bedrijven in een nadelige positie, en stimuleert schaalvergroting. Groeiende markt voor luxeproducten De vraag naar duurdere en meer ‘onderscheidende’ producten is in de afgelopen paar jaar duidelijk gestegen. Onder andere opticiens en tweewielerspecialisten plukken de vruchten van die ontwikkeling: meer ‘merk’ met de marge en het prijskaartje die daar bij horen, duurdere types en modellen, maar ook meer after-sales-service, reparatie en onderhoud in het verlengde daarvan. Tweewielerspecialisten hebben daarnaast baat bij het ook voor hun reparaties geldende lagere BTW-tarief. De trend naar luxe stelt tevens extra eisen aan het commerciële beleid van de betrokken ondernemingen: keuze van assortiment en profiel richting de consument, meer specialisatie, en daaruit voortvloeiende investeringen in presentatie en aankleding van de zaak.
40
5.7
Trends in het dienstverlenend ambacht Veeleisende klant stelt ook hogere eisen aan commercieel p rofiel Een nog steeds groeiend deel van de bevolking heeft een betaalde baan, en het aantal tweeverdieners neemt verder toe. Er is toenemende aandacht voor gezondheid en uiterlijk, en een groeiende behoefte aan persoonlijke diensten, waarbij die aanbieder de hoogste ogen gooit die het nuttige met het aangename weet te verenigen: het nuttige van de eigenlijke kernactiviteit met het aangename van sfeer, recreatie en ontspanning. De consument heeft veel geld en weinig tijd die hij optimaal wil besteden. Dat impliceert hogere eisen aan de desbetreffende diensten, en een verdere vraagdifferentiatie die leidt tot nieuwe specialismen. Dat vraagt van ondernemers extra aandacht voor identificatie van de klantgroep(en) waarop zij zich willen richten, de eisen die deze stellen, de producten die daar het best op aansluiten, en de ambiance en presentatie die daar bij hoort. Flexibilisering van de economie vraagt flexibeler aanbod van diensten Een groeiend aantal tweeverdieners en flexibeler werktijden in het bedrijfsleven creëren een toenemende vraag naar flexibele diensten. Dat kunnen diensten zijn die worden aangeboden buiten de gebruikelijke openingstijden. Het kan ook gaan om nieuwe vormen, zoals mobiele dienstverlening van ondernemers die de krap in zijn tijd zittende klant thuis of op zijn werk helpt/laat helpen. Consument vraagt kwaliteitsgaranties De toetredingsdrempel voor vestiging van een nieuw bedrijf in de sfeer van persoonlijke diensten is laag, zeker sinds de nieuwe vestigingswet geen formele eisen meer stelt aan de algemene ondernemersvaardigheden van wie voor zichzelf wil beginnen. Een werknemer die beschikt over voldoende vakkennis kan dus betrekkelijk makkelijk eigen baas worden. Voor kappers, schoonheidsspecialistes, glazenwassers en schoonmakers zijn de noodzakelijke investeringen doorgaans niet onoverkomelijk. Voor vrouwen biedt zelfstandige bedrijfsuitoefening als schoonheidsspecialiste, kapster-aan-huis of voetverzorgster bovendien de flexibele werktijden die zij als werknemer vaak niet kunnen krijgen. De keerzijde van een lage toetredingsdrempel is echter onzekerheid bij de consument over de kwaliteit die hij kan verwachten van de dienstverlener bij wie hij aanklopt. Kwaliteitsgaranties op grond van een certificaat of een erkenningsregeling voor geregistreerde bedrijven die aan bepaalde eisen voldoen, zijn een methode om consumenten de gewenste duidelijkheid te verschaffen. Toekomst voor multiservice? De trend van enkele jaren geleden naar reductie van het aantal business-to-business dienstverleners en aanbieden van diensten zoals schoonmaak, catering en beveiliging als één multiservicepakket heeft in de afgelopen jaren niet doorgezet. Wél is de vraag in hoeverre de krappe arbeidsmarkt van de afgelopen periode deze trend heeft afgeremd. De huidige vooruitzichten zijn minder goed, met stagnerende omzetten, afnemende winsten en een minder krappe arbeidsmarkt. Dit kan leiden tot hernieuwde aandacht voor dit concept dat immers besparing op transactiekosten realiseert. Een dergelijke ontwikkeling stimuleert schaalvergroting. Een alternatief voor kleine aanbieders is bundeling van krachten in een samenwerkingsverband.
41
6
Prognoses voor 2001 en 2002
In dit hoofdstuk worden de prognoses gepresenteerd voor het ambacht in 2001 en 2002. In paragraaf 6.1 komen de algemene vooruitzichten voor de sector aan bod. In paragraaf 6.2 e.v. wordt aandacht besteed aan de prognoses per deelsector.
6.1
Algemene prognoses voor het ambacht Het jaar 2000 is voor de Nederlandse economie een topjaar geweest. De groei van de wereldhandel, en een gunstige concurrentiepositie hebben de export van het particuliere bedrijfsleven aangejaagd. Tevens namen de particuliere bestedingen verder toe. Respectievelijk kleine toeleveranciers en aanbieders van consumentenproducten en -diensten in het ambachtelijk kleinbedrijf profiteerden van beide ontwikkelingen. Eind 2000 komen echter de eerste tekeningen van economische afkoeling, vooral internationaal, en dus in eerste instantie voor het exporterende grootbedrijf. Dit wordt nog gecompenseerd door de voortgaande groei van de consumptieve bestedingen. Hierbij speelt onder meer de invoering van het nieuwe belastingstelsel een rol, via de lastenverlichting voor gezinnen waarmee die gepaard gaat. Daardoor is de prognose voor de omzetontwikkeling in 2001 en 2002 toch nog redelijk positief, met respectievelijk een groei van 3,5 en 3,25%. De aanslagen in de Verenigde Staten in september 2001 hebben de wereldeconomie nog een duw in de verkeerde richting gegeven: handel en vervoer zijn het meest getroffen, en het al tanende vertrouwen van consumenten en producenten in de vooruitzichten op korte en middellange termijn heeft een klap gekregen. Bescheiden stijging van de omzetten Uit tabel 18 kan worden afgelezen dat de groei van de Nederlandse industrie het meest geremd wordt door de geschetste ontwikkeling: daar heeft een internationale groeivertraging ook het eerst en het meest directe effect. De prognose voor het ambacht komt daar echter niet ver bovenuit. Tegenover een overwegende oriëntatie op de binnenlandse markt met een positief effect staat hier het feit dat de ontwikkeling in het autobedrijf zwaar weegt: de verkopen van auto’s nemen een flink deel van de totale omzetwaarde van het ambacht voor hun rekening. Juist deze verkopen nemen in 2001 af. Voor 2002 wordt uitgegaan van een stabilisatie van de autoverkopen. Voor het voedingsmiddelen- en overig productieambacht, het installatieambacht en het dienstverlenend ambacht wordt in 2001 een bovengemiddelde omzetgroei voorzien. Het dienstverlenend ambacht profiteert in 2002 van de toegenomen bestedingsruimte van de consument, die bereid is meer uit te geven voor luxe en uiterlijke verzorging.
43
tabel 18
prognose van de waardeontwikkeling van de omzet van het ambacht en andere sectoren in de nationale economie
omschrijving
2001
2002
mutatie in % ten opzichte van voorgaand jaar particulier bedrijfsleven
3,50
3,25
ambacht
1,75
2,25
industrie
1,50
0,75
bouw
5,25
3,50
groothandel
4,75
3,50
detailhandel
5,75
5,50
commerciële diensten
5,00
5,00
waarbinnen:
Bron: CPB, bewerking EIM.
Lichte verbetering van de brutowinst De vooruitzichten voor de brutowinst (omzet verminderd met inkoop) in het ambacht zijn blijkens tabel 19 licht positief: de brutowinst blijft in 2001 met een prognose van 0,25% op hetzelfde peil, en voor 2002 is de voorspelling een groei van 1%. De prognose is voor het ambacht wat minder dan voor het totale particuliere bedrijfsleven. Dit houdt verband met het zware gewicht van bouw- en productieambachten: de winstvooruitzichten voor bouw en industrie zijn duidelijk minder dan die voor handel en diensten. Bij de ambachtelijke activiteiten die zijn verbonden met handel en diensten is de concurrentie scherp: van branchegenoten, en in het geval van voedingsambachten van supermarkten. tabel 19
prognose van de volumeontwikkeling van de brutowinst van het ambacht en andere sectoren in de nationale economie
omschrijving
2001
2002
mutatie in % ten opzichte van voorgaand jaar particulier bedrijfsleven
1,00
1,75
ambacht
0,25
1,00
industrie
0,50
1,25
bouw
0,25
0,75
groothandel
1,75
2,50
detailhandel
1,75
3,00
commerciële diensten
2,25
3,00
waarbinnen:
Bron: CPB, bewerking EIM.
Werkgelegenheidsgroei in het ambacht benedengemiddeld De werkgelegenheid in het particuliere bedrijfsleven steeg in 2000 met zo’n 3%, wat neerkomt op circa 130.000 arbeidsjaren. Vooral als gevolg van een afvlakkende economische groei zal de werkgelegenheid in 2001 en 2002 in een matiger tempo groeien. Op de arbeidsmarkt is nog altijd sprake van een aanhoudende krapte. Het arbeidsaan-
44
bod begint evenwel te stijgen, in 2001 evenveel als de werkgelegenheid; in 2002 zal het iets sterker stijgen. In tabel 20 staat de ontwikkeling van de werkgelegenheid voor het ambacht en andere hoofdsectoren van het particuliere bedrijfsleven zoals verwacht in 2001 en 2002. De groei van de werkgelegenheid blijft in het ambacht achter bij die van het totale particuliere bedrijfsleven: 0,75% groei tegenover 1,25% voor het totale particuliere bedrijfsleven. Het ambacht overtreft hiermee de vooruitzichten voor de bouw en de industrie, maar blijft achter bij de ontwikkeling die voor handel en dienstverlening in het verschiet ligt. De vraag naar personeel groeit hier onder invloed van de positieve ontwikkeling van de particuliere bestedingen. Dit komt ook tot uiting in de verwachte werkgelegenheidstoename binnen het ambacht, namelijk bij het dienstverlenend ambacht, waar in 2001 en 2002 de werkgelegenheid naar verwachting zal toenemen met respectievelijk 2,5 en 4,25%. Het handels- en reparatieambacht zal volgens de prognose te maken krijgen met een vermindering van de werkgelegenheid. In de overige ambachtelijke sectoren zal de werkgelegenheid ongeveer gelijk blijven. tabel 20
prognose van de werkgelegenheidsontwikkeling (arbeidsjaren) van het ambacht en andere sectoren in de nationale economie
omschrijving
2001
2002
mutatie in % ten opzichte van voorgaand jaar particulier bedrijfsleven
1,25
1,25
ambacht
0,75
0,75
industrie
-0,25
-0,50
bouw
0,50
-0,25
groothandel
2,00
1,50
detailhandel
2,25
2,00
commerciële diensten*
3,00
2,75
waarbinnen:
* Autosector, horeca, transportsector, zakelijke en overige dienstverlening. Bron: CPB, bewerking EIM.
Winstontwikkeling in het ambacht beter dan elders in het bedrijfsleven In 2001 is blijkens tabel 21 de winstgevendheid van het totale particuliere bedrijfsleven met 0,5% verminderd. Prijsstijgingen van grondstoffen en loonkosten zijn de voornaamste achtergrond van deze ontwikkeling. Voor 2002 is de verwachting een bescheiden winstgroei van 0,75%. Het ambacht blijft met een verwachte winstgroei van 3,0 in 2001 en 2,75% in 2002 royaal boven dit gemiddelde. Met name de industrie ondervindt de gevolgen van de stijgende kosten. Voor 2002 houdt de prognose herstel in voor industrie en handel: de sectoren die in 2001 een winstdaling te zien geven. Het ambacht geeft evenals de bouw en de dienstverlening per saldo ongeveer eenzelfde winstontwikkeling te zien.
45
tabel 21
prognose van de winstontwikkeling (nominaal) van het ambacht en andere sectoren in de nationale economie
omschrijving
2001
2002
mutatie in % ten opzichte van voorgaand jaar particulier bedrijfsleven
-0,50
0,75
ambacht
3,00
2,75
industrie
-4,50
-1,25
bouw
3,00
2,75
groothandel
-1,25
0,50
detailhandel
-0,50
0,75
commerciële diensten
2,75
2,50
waarbinnen:
Bron: CPB, bewerking EIM.
Binnen het ambacht verschilt de winstontwikkeling per deelsector tamelijk sterk. Voor het metaal- en meubelambacht wordt een daling van de winst voorzien; in de overige deelsectoren stijgt de winst zowel in 2001 als in 2002. Vooral in het bouwambacht en het installatieambacht is die groei vrij fors. Dit is voor een belangrijk deel terug te voeren op het nog altijd toenemende aantal zelfstandigen zonder personeel: werknemers beginnen voor zichzelf, waardoor hun looninkomen winstinkomen wordt.
6.2
Prognoses voor het voedingsmiddelen- en overig productieambacht Uit tabel 22 wordt duidelijk dat de vooruitzichten voor het voedingsmiddelen- en overig productieambacht redelijk gunstig zijn. De ontwikkeling van omzet en winstgevendheid is duidelijk bovengemiddeld, al zal de omzet in 2002 naar verwachting wat minder groeien dan in 2001. Met name de prognose voor de winstontwikkeling is positief: voor beide jaren meer dan 4% groei. Alleen de ontwikkeling van de werkgelegenheid blijft licht achter. Dat heeft echter ook positieve gevolgen: de arbeidsproductiviteit in deze deelsector neemt toe, en de problemen bij het aantrekken van voldoende vakbekwame werknemers worden in elk geval niet groter. Personeelswerving en voldoende instroom in de opleidingen tot vakman of -vrouw voor de branches die tot de deelsector horen zijn in de afgelopen paar jaar een belangrijk knelpunt geweest. tabel 22
prognose voor het voedingsmiddelen- en overig productieambacht
omschrijving
2001
2002
mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar omzet (waarde)
4,75
2,75
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,5
0,0
winst (nominaal)
4,25
4,5
Bron: CPB, bewerking door EIM.
46
De gespannen arbeidsmarkt zorgt ook voor stijgingen van de loonkosten, die de winst van ondernemingen aantasten. De prognose gaat wat dat betreft uit van het meest waarschijnlijke scenario, maar de praktijk leert dat de sociale partners zich daar niet altijd aan houden.
6.3
Prognoses voor het metaal- en meubelambacht Uit tabel 23 blijkt dat de omzetontwikkeling in het metaal- en meubelambacht anno 2001 met 3,75% nog boven het ambachtsgemiddelde zit, en zelfs de ontwikkeling in het totale particuliere bedrijfsleven (3,5%) nog licht overtreft. De verwachting voor 2002 is minder gunstig: 1,25%, nog altijd positief, maar nu achterblijvend bij de gemiddelde ontwikkeling in het ambachtelijk bedrijfsleven. In deze deelsector leveren veel bedrijven business-to-business, vaak aan grote en internationaal opererende klanten en aan afnemers in de kapitaalgoederenindustrie. Deze afnemers zijn de eersten die te maken krijgen met de gevolgen van een afnemende groei van de wereldhandel en minder investeringsbereidheid bij ondernemers. Tevens hebben zij sterker dan bedrijven in andere ambachtelijke deelsectoren te maken met internationale concurrentie, bijvoorbeeld uit Oost-Europa. tabel 23
prognose voor het metaal- en meubelambacht
omschrijving
2001
2002
mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar omzet (waarde)
3,75
1,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,25
-0,25
winst (nominaal)
2,75
0,50
Bron: CPB, bewerking door EIM.
Voor de werkgelegenheid is de richting van de ontwikkeling dezelfde als bij de omzet, namelijk neerwaarts. Maar het niveau is hier in beide jaren benedengemiddeld: voor 2001 geeft de prognose nog een marginale groei van een kwart procent. Die wordt gevolgd door een kwart procent krimp in 2002. De prognose voor de winstontwikkeling wijkt in 2001 nog nauwelijks af van de gemiddelde ontwikkeling elders in het ambacht: 2,75% tegen 3%. Voor 2002 is de voorspelling nog wel dat de winst toeneemt, maar het groeitempo is met 0,5% duidelijk minder dan in doorsnee elders in het ambacht: daar gaat het om gemiddeld 2,75% erbij.
6.4
Prognoses voor het bouwambacht De prognoses voor de omzetontwikkeling in het bouwambacht zien er wat de waardeontwikkeling betreft nog vrij redelijk uit, afgezet tegen de gemiddelde ontwikkeling elders in het ambacht: 4,5% in 2001 en 3,25% in 2002: zie tabel 24. De gestegen prijzen van bouw- en infrastructuurwerken bepalen de hoogte van dit percentage echter meer dan de ontwikkeling van het bouwvolume. Met name het tekort aan bouwvakkers heeft de arbeidskosten opgedreven. De vraag op de arbeidsmarkt naar bouwvakkers is in 2001 verder toegenomen, en wel met 0,5%. In 2002 zal de werkgelegenheid in het bouwambacht gelijk blijven volgens de voorspelling. Dit betekent dat er op korte termijn nog geen uitzicht is op een einde aan de wervingsproblemen voor ondernemingen in de bouw.
47
tabel 24
prognose voor het bouwambacht
omschrijving
2001
2002
mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar omzet (waarde)
4,50
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,50
0,00
winst (nominaal)
3,75
4,00
Bron: CPB, bewerking door EIM.
De voorspelling voor de ontwikkeling van de winsten in het bouwambacht is een voortgezette stijging van tegen de 4% in 2001 én 2002. Dit ligt zelfs boven het gemiddelde van alle ambachtelijke bedrijven, en dus royaal boven het gemiddelde van het particuliere bedrijfsleven. De gunstige winstontwikkeling houdt verband met de volle opdrachtenportefeuilles en met de selectiviteit die men zich bij de huidige marktcondities kan veroorloven als het gaat om nieuwe opdrachten: wat te weinig oplevert, te hoge kosten meebrengt of te veel risico’s, komt achter in de rij.
6.5
Prognoses voor het installatieambacht Wat voor de bouw geldt, is in nog wat sterkere mate van toepassing op het installatieambacht. De omzet neemt volgens de in tabel 25 gepresenteerde prognose toe met 5,75% in 2001, en met 3,75% in 2002. Hoge groeicijfers, maar met dezelfde kanttekening als in de vorige paragraaf, namelijk dat de volumegroei een stuk minder is dan de waardegroei. Het verschil in ontwikkeling tussen 2001 en 2002 is voor het installatieambacht wat groter dan voor de bouw. Dit houdt waarschijnlijk verband met een grotere conjunctuurgevoeligheid van installatiewerk in de utiliteitsbouw: de investeringen in bijvoorbeeld netwerken voor ICT-installaties staan onder druk als gevolg van het afnemende producentenvertrouwen en de toegenomen aandrang om te bezuinigen. De werkgelegenheid in het installatieambacht zal in 2001 groeien met 1%, en in 2002 nog maar met een kwart procent. De werkgelegenheidsgroei in 2001 ligt iets bovengemiddeld, die van 2002 benedengemiddeld, maar de vraag naar installateurs neemt in elk geval wél toe. Dat vraagt mogelijk meer van de beroepsopleidingen dan zij in de aanbieding hebben. Niet alleen zitten er onvoldoende aankomende vakmensen ‘in de pijplijn’, maar de nieuwkomers op de arbeidsmarkt met de juiste opleiding kiezen vervolgens ook niet allemaal voor het installatievak: elektrotechnische installatiebedrijven moeten bijvoorbeeld concurreren met de elektrotechnische industrie en met nutsbedrijven. tabel 25
prognose voor het installatieambacht
omschrijving
2001
2002
mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar omzet (waarde)
5,75
3,75
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,00
0,25
winst (nominaal)
6,25
3,50
Bron: CPB, bewerking door EIM.
48
De winstvooruitzichten voor het installatieambacht zijn de beste van alle deelsectoren in het ambacht: een groei van 6,25% in 2001, en van nog altijd een licht bovenmodale 3,5% in 2002. Ook hier zorgen volle opdrachtenportefeuilles ervoor dat opbrengsten, kosten en risico’s zorgvuldig afgewogen kunnen worden bij het al dan niet accepteren van nieuwe opdrachten. Daarnaast speelt ook de limiet die de beschikbare menskracht stelt aan het accepteren van die opdrachten een rol.
6.6
Prognoses voor het handels- en reparatieambacht De prognose voor de ontwikkeling van de omzet in het handels- en reparatieambacht is voor het jaar 2001 negatief: een krimp van bijna 2%. In 2002 volgt een licht herstel, en neemt de omzet volgens de verwachting toe met ruim 1%: zie tabel 26. Deze prognose moet worden geplaatst in het perspectief van de ontwikkeling in de afgelopen paar jaar. De autobranche, die binnen deze deelsector veel gewicht in de schaal legt, heeft in 1999 en 2000 recordverkopen geboekt. Een lichte teruggang ten opzichte van deze absolute omzetpiek is daarom geen indicatie voor matig presteren. De geschetste ontwikkeling voor het handels- en reparatieambacht als geheel geldt in elk geval niet voor tweewieler- en optiekbedrijven: die zullen ook in 2001 hun omzet zien groeien. Voor slagers, poeliers, visverkopers en schoenherstellers liggen de vooruitzichten wél weer onder het gemiddelde van het ambachtelijke bedrijfsleven. De ontwikkeling van de omzetwaarde in het handels- en reparatieambacht is in 2001 vrijwel gelijk aan die van het omzetvolume. Met andere woorden: de prijzen zijn ongeveer gelijk gebleven, dit in tegenstelling tot de ontwikkeling in andere deelsectoren van het ambacht. Voor 2002 wordt wel enige prijsstijging voorzien: het volume van de omzet zal dan vrijwel gelijk zijn aan dat van 2001. tabel 26
prognose voor het handels- en reparatieambacht
omschrijving
2001
2002
mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar omzet (waarde)
-1,75
1,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-0,25
-0,50
winst (nominaal)
-1,50
0,75
Bron: CPB, bewerking door EIM.
De vooruitzichten voor de werkgelegenheid in de deelsector zijn een lichte daling, en wel met een kwart procent in 2001, en een half procent in 2002. Dit zorgt vooral voor enige verlichting van de knellende tekorten aan monteurs, reparateurs en andere technisch geschoolde werknemers. In het kielzog van de omzetdaling in 2001 nemen ook de winsten in de deelsector af: met 1,5%. In 2002 volgt licht herstel: dan stijgen de winsten naar verwachting weer met driekwart procent. In de autobranche stijgt het aandeel van de reparatieomzet als gevolg van de terugvallende autoverkopen. Dat vergroot in principe de winst, aangezien met reparaties hogere marges worden behaald dan met verkoop. Hier staat echter tegenover dat de kosten voor de verkoop (showroom, verkoopmedewerkers) niet direct aan de verminderde vraag kunnen worden aangepast.
49
6.7
Prognoses voor het dienstverlenend ambacht Het dienstverlenend ambacht geeft van alle ambachtelijke deelsectoren de meest florissante prognoses te zien voor de omzetontwikkeling op korte termijn: een groei in waarde van ruim 4% in 2001, en van ruim 7% in 2002 (zie tabel 27). De prijsontwikkeling heeft hierop echter een tamelijk grote invloed: de prognose voor de ontwikkeling van het volume van de omzet is 1,5% groei in 2001, en ruim 3% in 2002, wat overigens nog altijd duidelijk bovengemiddeld is. Het sterk arbeidsintensieve karakter van deze deelsector komt tot uiting in een prognose voor de werkgelegenheidsontwikkeling die verreweg de grootste stijging voorspelt van alle deelsectoren in het ambacht: 2,5% in 2001 en ruim 4% in 2002. De werkgelegenheid groeit dus nog sterker dan het omzetvolume. Het grote aantal eenpersoonsbedrijven is hiervoor een verklaring: de toetredingsdrempel voor vestiging van een eigen praktijk als kapper, schoonheidsspecialiste of fotograaf ligt laag, zeker sinds de nieuwe Vestigingswet van kracht is. Daardoor lokken gunstige vooruitzichten voor de markt in kwestie grote aantallen werknemers en andere toetreders aan die met een vakbekwaamheidsdiploma op zak voor zichzelf beginnen. Daarnaast hebben veel bedrijven in de voorgaande periode slechts met grote moeite hun vacatures kunnen vervullen. Men laat deze werknemers niet gelijk weer gaan als de vraag wat minder groeit dan men vooraf gedacht had. tabel 27
prognose voor het dienstverlenend ambacht
omschrijving
2001
2002
mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar omzet (waarde)
4,25
7,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
2,50
4,25
winst (nominaal)
0,25
0,25
Bron: CPB, bewerking door EIM.
Afgezet tegen de vooruitzichten voor omzet en werkgelegenheid zijn die voor de ontwikkeling van de winst een stuk minder spectaculair: zowel voor 2001 als voor 2002 een marginale toename. De keerzijde van een lage toetredingsdrempel is een sterk concurrerende markt . Dat zet de marges van deze dienstverleners permanent onder druk, en dat zorgt weer voor de prognose inzake de winstontwikkeling die is vervat in tabel 27.
50
Bijlage I
Statistische afbakening van het ambacht en deelsectoren VOEDINGSMIDDELEN- EN OVERIG PRODUCTIEAMBACHT (ondernemingen tot 10 werkzame personen) SBI ‘93 15.52 Bereiding van consumptie-ijs 15.81, 15.82 Brood-, banket-, beschuit- en koekfabrieken 17.1 Spinnerijen 17.2 Weverijen 17.3 Textielveredeling 17.4, 17.6 Textielwaren- en gebreide en gehaakte stoffenindustrie 17.5 Vloerkleden- en tapijtenindustrie 17.7 Gebreide en gehaakte artikelenindustrie 18.1, 18.2 Kledingindustrie (incl. lederen kleding) 19.1 Leerlooierijen 19.2 Lederwarenindustrie 19.3 Schoenindustrie 20.1, 20.2, 20.5 Primaire houtbewerking 20.3 Vervaardiging van timmerwerk 20.4 Vervaardiging van houten emballage 22.2 Drukkerijen en aanverwante activiteiten 22.3 Reproductie van opgenomen media 26.1 Glas- en glaswerkindustrie 26.2, 26.3 Keramische productenindustrie 26.4 Vervaardiging van producten voor de bouw uit gebakken klei 26.5 Cement- en kalkindustrie 26.6 Vervaardiging van producten van cement en kalk 26.7 Natuursteenbewerking 26.8 Overige minerale productenindustrie METAAL- EN MEUBELAMBACHT (ondernemingen tot 10 werkzame personen) 28.1 Vervaardiging van metalen constructiewerken 28.2 Vervaardiging van metalen tanks en reservoirs e.d. 28.3 Stoomketelindustrie 28.4 Smeed-, pers-, stamp- en profielwalsbedrijven 28.5 Oppervlaktebehandelingsbedrijven 28.6 Vervaardiging van scharen, bestek en gereedschap 28.7 Overige metaalproductenindustrie 29.1 Vervaardiging van motoren, pompen en tandwielen 29.2 Vervaardiging van ovens, transportwerktuigen, klimaatregeling en overige machines voor algemeen gebruik 29.3 Landbouwmachine-industrie 29.5 Vervaardiging van machines voor industrieel gebruik 29.6 Wapen- en munitie-industrie 30.0 Kantoormachine-industrie 33.1 Tandtechnische bedrijven, medische en orthopedische apparatenindustrie 33.5 Uurwerkindustrie 34.2 Carrosserie- en aanhangwagenfabrieken
51
34.3 35.1 35.4 36.1 36.2 36.3 36.4 36.5 36.6 37
Auto-onderdelenindustrie Scheepsbouw- en reparatiewerven Rijwiel- en motorrijwielindustrie Meubelindustrie Vervaardiging van sieraden Muziekinstrumentenindustrie Sportartikelenindustrie Spellen- en speelgoedindustrie Overige industrie Voorbereiding tot recycling
BOUWAMBACHT (ondernemingen tot 10 werkzame personen) 45.1 Aannemersbedrijven van sloop-, grondverzet- en proefboorwerken 45.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw, grond-, water- en wegenbouw 45.4 Afwerken van gebouwen INSTALLATIEAMBACHT (ondernemingen tot 10 werkzame personen) 45.3 Installatiebedrijven HANDELS- EN REPARATIEAMBACHT (ondernemingen tot 10 werkzame personen) 50.1 Handel in en reparatie van auto’s 50.2 Carrosserie- en schadeherstel 50.3 Handel in auto-onderdelen en -accessoires 50.4 Handel in en reparatie van motorfietsen 50.5 Benzineservicestations 52.221 Detailhandel in vlees en vleeswaren 52.482 Detailhandel in optische artikelen 52.485 Detailhandel in rijwielen 52.7 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto’s en motoren) DIENSTVERLENEND AMBACHT (ondernemingen tot 10 werkzame personen) 74.7 Reiniging van gebouwen en transportmiddelen e.d. 74.811 Fotografie 93.0 Overige dienstverlening
52
Bijlage II
Kerngegevens per branche
aantal onder-
brancheomzet
aantal werk-
nemingen per
2000
zame personen
1-1-2000
(x ƒ 1 mln.)
2000
SBI
branche a
1552, 55303
consumptie-ijsbereidingsbedrijf
563
205
4.770
1581, 158201
brood- en banketbakkersbedrijf
3.061
4.200
21.300
181 182
confectiekledingbedrijf
1.742
2.400
13.000
20301
timmerfabriek en -werkplaats
655b
1.650
8.100
222
grafisch bedrijf
4.407
14.600
56.000
2611, 2615,
vlakglasbedrijf
480
2.000
6.590
261201
glas-in-loodbedrijf
173
76
600
2621
fijnkeramisch bedrijf
665
130
1.875
2670
natuursteenbedrijf
520
690
3.145
2811, 285202
las- en constructiebedrijf
1.965
3.300
18.400
33101
tandtechnisch laboratoriumbedrijf
1.023
647
5.400
331021
orthopedisch schoentechnisch
155
135
1.330
577
1.375
7.580
261202, 51533
bedrijf 34201, 34202
carrosseriebouwbedrijf
3512, 513901,
watersportbedrijf
4.374
2.142
17.300
houten-meubelmakersbedrijf c
1.135
770
4.400
51472, 51712, 52486, 61204, 92644 361101, 36122, 3613, 3614 362202, 5273
goud- en zilversmidsbedrijf
780
145
1.645
3630, 527491
muziekinstrumentmakersbedrijf
983
163
1.460
4521111
aannemersbedrijf in de burgerlijke
21.358
50.700
158.000
en utiliteitsbouw 4522
dakdekkersbedrijf
1.180
1.984
10.920
45232
straatmakersbedrijf
1.460
1.020
11.625
452531
gespecialiseerd metselbedrijf
1.685
930
7.600
4531
elektrotechnisch installatiebedrijf
4.171
9.300
55.600
45331
loodgieters-, fitters- en sanitairin-
4.062
4.700
29.600
1.848
5.300
25.300
stallatiebedrijf 45332
centrale verwarmings- en luchtbehandelingsinstallatiebedrijf
453401
zonweringsinstallatiebedrijf
1.080
823
5.150
4541
stukadoorsbedrijf
2.115
1.215
11.000
454301
tegelzettersbedrijf
875
260
2.450
454304, 454305
vloerleggers- en terrazzobedrijf
475
650
2.150
454305
parketbedrijf
1.204
630
3.000
4544
schildersbedrijf
501032, 501042,
autoreparatiebedrijf
5.925
4.900
35.000
14.313
51.800
82.600
3.274
3.600
26.200
501043, 501044, 50202, 50203, 50303 52221
slagersbedrijf
53
52458
naai- en breimachinebedrijf
299
125
860
52482
optiekbedrijf
1.346
1.485
7.100
52485, 527401
rijwiel- en bromfietsreparatiebedrijf
3.564
1.800
7.080
5271
schoenherstellersbedrijf
1.045
243
3.055
527391
uurwerkreparatiebedrijf
440
145
1.175
527493
kledingreparatiebedrijf
620
20
?
748111
fotografisch bedrijf
1.080
260
2.225
7477011,
schoonmaak- en glazenwassersbe-
5.633
4.600
205.000
747012
drijf
747013
schoorsteenvegersbedrijf
411
101
2.510
93012
textielreinigingsbedrijf
93021
kappersbedrijf
930221 930222 a b c
54
626
340
4.800
12.379
2.200
36.600
schoonheidsverzorgingsbedrijf
7.925
245
8.000
voetverzorgingsbedrijf
6.638
69
6.500
Met uitzondering van enkele met name genoemde branches gaat het om de gehele branche. Ondernemingen met minder dan 100 werkzame personen. Ondernemingen met minder dan 20 werkzame personen.
Bijlage III Afzet
Afzetprijs Afzet consumptiegoederen en -diensten
Afzet investeringsgoederen
Arbeidsproductiviteit
Arbeidsvolume
Brutoloonkosten
Brutoproductie Bruto Toegevoegde Waarde tegen factorkosten = productie Bruto Toegevoegde Waarde marktprijzen Export
Grootbedrijf Intermediaire leveringen Kleinbedrijf
Begrippenlijst De afzet is gelijk aan de omzet, verminderd met de inkoopwaarde van de handelsomzet. In het algemeen is dit gelijk aan de tegen verkoopprijzen berekende marktwaarde van goederen en diensten (van binnenlandse herkomst). Een uitzondering hierop vormt de handelsafzet. Deze handelsafzet is gedefinieerd als de waarde van de zogenoemde handelsmarge, die is berekend als het verschil tussen de handelsomzet en de inkoopwaarde van de handelsomzet. Dit is het prijsniveau van de afzet. De leveringen van goederen en diensten aan particuliere gezinshuishoudingen, die door de ontvangers niet worden aangewend voor productieve doeleinden. De verkoop van goederen met een lange levensduur voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt, met uitzondering van die van woningen, eveneens tot de consumptieve afzet gerekend. Deze afzetcategorie heeft betrekking op goederen die door de ontvanger worden aangewend in het productieproces. Het verschil met intermediaire goederen en diensten is dat deze goederen meerdere malen ingezet kunnen worden. Deze goederen worden aan de kapitaalgoederenvoorraad van de afnemer toegevoegd. Deze goederen moeten een levensduur van langer dan 1 jaar hebben. Deze wordt gevormd door het quotiënt van de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten en het arbeidsvolume. De arbeidsproductiviteit is dus de productie per arbeidsjaar. Het arbeidsvolume omvat het gemiddelde aantal werkenden (inclusief zelfstandigen en medewerkende gezinsleden), uitgedrukt in arbeidsjaren (dus gecorrigeerd voor parttime). Bij zelfstandigen en medewerkende gezinsleden wordt verondersteld dat de feitelijke werktijd de gemiddelde werktijd van een voltijder is. Deze post heeft betrekking op de beloning voor de als werknemer in de onderneming bewezen diensten. Het heeft niet alleen betrekking op periodieke betalingen, maar ook op aanvullingen hierop. De post heeft ook betrekking op de beloning van directeuren van N.V’s en B.V’s. Niet inbegrepen zijn het loon van zelfstandigen en betalingen aan medewerkende gezinsleden die niet in de loonlijst zijn opgenomen. Een belangrijk onderdeel van deze post bestaat uit de sociale lasten werkgevers. Het betreft hier zowel de wettelijke sociale lasten als contractuele sociale lasten. De overhevelingstoeslag die m.i.v. 1 januari 1990 door de werkgevers betaald wordt, is vooralsnog tot de wettelijke sociale lasten gerekend. Dit is de marktwaarde van de afzet, vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde hoeveelheden gereed product en onderhanden werk. Deze wordt gevormd door het verschil tussen de brutoproductie en de waarde van het verbruik in het productieproces, verminderd met de indirecte belastingen en vermeerderd met de prijsverlagende subsidies. Deze wordt gevormd door het verschil tussen de brutoproductie en het verbruik in het productieproces. In deze post zijn de indirecte belastingen begrepen. De verkoopwaarde van goederen en diensten die gefactureerd zijn naar het buitenland. De goederen zijn gewaardeerd tegen zg. free on board prijzen. Dit houdt in dat de exportprijzen berekend zijn inclusief de vervoers- en handelsmarges tot aan de grens. Export in deze publicatie betreft zowel de directe (=zelf gefactureerde) als de indirecte (=via intermediairs lopende) export. Onderneming met ten minste 100 werkzame personen. Afzet van goederen en diensten die door de afnemer direct in het productieproces kunnen worden verbruikt. Dit verbruik is eenmalig. Onderneming met minder dan 10 werkzame personen.
55
Loonvoet Middenbedrijf Omzet
Verbruik in het productieproces
Winst uit onderneming
56
Dit zijn de brutoloonkosten per werknemer. Onderneming met 10 of meer werknemers en minder dan 100 werkzame personen. De verkoopwaarde van goederen en diensten (exclusief BTW), alsmede de waarde van de zelfvervaardigde producten voor eigen gebruik. Deze post wordt niet in de Nationale Rekeningen gehanteerd. Hiertoe worden in de eerste plaats gerekend de grondstoffen, de halffabrikaten en de brandstoffen die, gedurende de periode waarover de toegevoegde waarde berekend wordt, in de bedrijven verbruikt zijn. Verder wordt tot het verbruik gerekend de aanwending van diverse materialen en diensten, zoals emballage, kantoorbehoeften e.d., alsmede de diensten geleverd door vervoersbedrijven, accountants, juristen e.d. Ten slotte vallen ook de huren onder het verbruik in het productieproces. Het resultaat dat voortvloeit uit de uitoefening van het bedrijf. Het bevat de winst en het ondernemersloon (toegerekend loon zelfstandigen en meewerkende gezinsleden).
Bijlage IV
Publicatieschema ramingen EIM Dit rapport bouwt onder meer voort op de informatie die eerder is gepubliceerd in de EIM rapporten ‘Kleinschalig Ondernemen 2000’ en ‘Ondernemen in 2001’, en geeft daar voor het ambacht een sectorale verdieping aan. In de publicatie ‘Kleinschalig Ondernemen 2000’ wordt een beeld gegeven van de economische ontwikkeling in het particuliere bedrijfsleven, verdeeld naar grootteklassen, tegen de achtergrond van de macro-economische ontwikkeling die het Centraal Planbureau heeft gepubliceerd in het Centraal Economisch Plan 2000. De relatie tussen de diverse publicaties is in figuur 4 weergegeven. figuur 4
publicatieschema ramingen EIM
MKB-niveau voorjaarsramingen
MKB-niveau najaarsramingen
MKB-niveau nieuwjaarsramingen
Kleinschalig Ondernemen 2001
Ondernemen in 2002
Nieuwe inzichten voor 2002
Sectorale rapportages industrie
detailhandel
groothandel
diensten
ambacht
Bron: EIM, 2001.
57
58
Bijlage V
Eurotabellen
tabel 1e
intersectorale vergelijking 2000
onderne-
werkzame
mingen per
personen
omzet
brutowinst
exportomzet
31-12-2000
(arbeidsjaren)
(€ mln.)
(€ mln.)
(€ mln.)
particulier bedrijfsleven*
bruto toeg e-
arbeids-
voegde waarde
producti-
(€ mln.)
viteit (€)
549.559
4.302.185
854.751
523.009
258.107
228.433
53.097
161.503
411.212
48.499
29.581
2.360
13.649
33.191
industrie
47.104
854.646
235.285
206.119
125.758
56.330
65.910
bouw
71.035
476.170
58.968
58.823
930
21.416
44.975
groothandel
54.248
462.851
251.349
54.351
98.505
30.928
66.820
detailhandel
84.498
479.678
68.769
22.649
3.275
14.221
29.646
275.570
2.036.250
205.096
190.555
28.838
105.788
51.952
waarbinnen: ambacht*
commerciële diensten*
* Sectoren tellen niet bij elkaar op. De commerciële diensten en het ambacht overlappen deels de overige sectoren. Bron: CBS, EIM.
tabel 2e
kerngegevens van het ambacht in 2000
ondernemi n-
werkgelegen-
bruto toeg e-
arbeids-
gen per
heid
omzet
exportomzet
voegde waarde
producti-
31-12-2000
(arbeidsjaren)
(€ mln.)
(€ mln.)
(€ mln.)
viteit (€)
voedingsmiddelen- en overig productieambacht
15.113
61.317
7.270
1.115
2.297
28.579
metaal- en meubelambacht
14.435
43.525
5.406
869
1.659
29.032
bouwambacht
53.566
112.088
9.218
19
3.880
34.613
9.201
35.711
2.658
6
1.390
38.928
handels- en reparatieambacht
31.307
79.259
20.765
209
2.685
33.881
dienstverlenend ambacht
37.882
79.313
3.181
141
1.737
21.901
161.503
411.212
48.499
2.360
13.649
33.191
installatieambacht
totaal
Bron: CBS, bewerking EIM.
59
tabel 5e
kerngegevens voedingsmiddelen- en overig productieambacht
omschrijving
2000
aantal ondernemingen per 31-12-2000
15.113
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
61.317
omzet (in € mln.)
7.270
waarvan: −
export
1.115
−
consumptiegoederen
1.788
−
investeringsgoederen
282
−
intermediaire leveringen
bruto toegevoegde waarde (in € mln.)
4.084 2.297
winst vóór belastingen (in € mln.)
855
investeringen (in € mln.)
422
Bron: CBS, bewerking EIM.
tabel 6e
kerngegevens metaal- en meubelambacht
omschrijving
2000
aantal ondernemingen per 31-12-2000
14.435
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
43.525
omzet (in € mln.)
5.406
waarvan: −
export
869
−
consumptiegoederen
548
−
investeringsgoederen
742
−
intermediaire leveringen
bruto toegevoegde waarde (in € mln.)
1.659
winst vóór belastingen (in € mln.)
473
investeringen (in € mln.)
301
Bron: CBS, bewerking EIM.
60
3.247
tabel 7e
kerngegevens bouwambacht
omschrijving
2000
aantal ondernemingen per 31-12-2000
53.566
werkgelegenheid (in arbeidsjaren) omzet (in € mln.)
112.088 9.218
waarvan: −
export
−
consumptiegoederen
481
−
investeringsgoederen
3.189
−
intermediaire leveringen
5.529
19
bruto toegevoegde waarde (in € mln.)
3.880
winst vóór belastingen (in € mln.)
1.770
investeringen (in € mln.)
533
Bron: CBS, bewerking EIM.
tabel 8e
kerngegevens installatieambacht
omschrijving aantal ondernemingen per 31-12-2000 werkgelegenheid (in arbeidsjaren) omzet (in € mln.)
2000 9.201 35.711 2.658
waarvan: −
export
−
consumptiegoederen
82
−
investeringsgoederen
1.386
−
intermediaire leveringen
1.183
bruto toegevoegde waarde (in € mln.) winst vóór belastingen (in € mln.) investeringen (in € mln.)
6
1.390 747 69
Bron: CBS, bewerking EIM.
61
tabel 9e
kerngegevens handels- en reparatieambacht
omschrijving
2000
aantal ondernemingen per 31-12-2000
31.307
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
79.259
omzet (in € mln.)
20.765
waarvan: −
export
−
consumptiegoederen
13.260
−
investeringsgoederen
2.062
−
intermediaire leveringen
5.234
bruto toegevoegde waarde (in € mln.)
209
2.685
winst vóór belastingen (in € mln.)
903
investeringen (in € mln.)
710
Bron: CBS, bewerking EIM.
tabel 10e kerngegevens dienstverlenend ambacht omschrijving
2000
aantal ondernemingen per 31-12-2000
37.882
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
79.313
omzet (in € mln.)
3.181
waarvan: −
export
−
consumptiegoederen
1.862
−
investeringsgoederen
63
−
intermediaire leveringen
bruto toegevoegde waarde (in € mln.)
1.115 1.737
winst vóór belastingen (in € mln.)
684
investeringen (in € mln.)
546
Bron: CBS, bewerking EIM.
62
141