Sectorscoop
Ondernemen in het Ambacht 1999 drs. R.M. Braaksma drs. J.P.J. de Jong drs. A.P. Muizer
Zoetermeer, november 1998
ISBN 90-371-0695-1 Prijs ƒ 75,Bestelnummer: A9810
EIM is een onderzoeksbureau met 150 professionals. EIM verschaft beleidsgerichte en praktijkgerichte informatie van sociaal-economische aard voor en over alle sectoren van het bedrijfsleven en voor beleidsinstanties. EIM is gevestigd in Zoetermeer. Behalve op Nederland richt EIM zich ook op de Europese economie en op andere continenten. Voor meer informatie over EIM en wat EIM voor u kan betekenen, kunt u contact met ons opnemen. Adres: Postadres: telefoon: telefax:
Italiëlaan 33 Postbus 7001 2701 AA Zoetermeer 079 341 36 34 079 341 50 24
Dit onderzoek is gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldiging en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or texts as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoud 1
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .5
2
Afbakening van het ambacht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
3
Plaats van het ambacht in de nationale economie . . . . . . . . . . . . . . . .11
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Structuur van het ambacht en de subsectoren in 1997 . . . . . . . . . . . .15 Het ambacht in Nederland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .15 Het voedingsmiddelen- en overig productieambacht . . . . . . . . . . . . . . .17 Het metaal- en meubelambacht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .19 Het bouwambacht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20 Het installatieambacht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .21 Het handel- en reparatieambacht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22 Het dienstverlenend ambacht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .24
5 5.1 5.2
Trends en prognoses voor 1998 en 1999 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .27 Trends . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .27 Prognose voor 1998 en 1999 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .37
6 6.1 6.2
Het ambacht in de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .45 Gevolgen van de gemeenschappelijke markt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .45 Vereenvoudiging van de regelgeving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .47
7 7.1 7.2 7.3 7.4
Schaalgrootte en -trends . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .49 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .49 Schaalgrootte: definitie, verklarende factoren en trends . . . . . . . . . . . . .50 Schaaltrends in het Nederlandse bedrijfsleven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .55 Intersectorale vergelijking van de schaaltrends . . . . . . . . . . . . . . . . . . .59
I II III
Bijlagen Enkele kerngegevens van vijftig ambachtelijke branches . . . . . . . . . . . .63 Afbakening ambacht voor onderzoeksdoeleinden SBI ‘93 . . . . . . . . . . . .65 Begrippenlijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67
Ondernemen in het Ambacht 1999
1
Inleiding
De sectorale rapportage ‘Ondernemen in het Ambacht 1999’ schetst een actueel beeld van het ambacht in Nederland. Natuurlijk is het niet mogelijk om in één rapport alle facetten van het ambacht te belichten. De sectorale rapportage spitst zich dan ook toe op een aantal centrale onderwerpen. Dit rapport bouwt onder meer voort op de informatie die eerder dit jaar is gepubliceerd in het EIM-rapport ‘Kleinschalig Ondernemen 1998’ en geeft daar voor het ambacht een sectorale verdieping aan. In de publicatie ‘Kleinschalig Ondernemen 1998’ wordt een beeld gegeven van de economische ontwikkeling in het particuliere bedrijfsleven, verdeeld naar grootteklassen, tegen de achtergrond van de macro-economische ontwikkeling die het Centraal Planbureau heeft gepubliceerd in het Centraal Economisch Plan 1998. De relatie tussen de diverse publicaties is in figuur 1 weergegeven (voor 1998). Het ambacht is een moeilijk in te perken deel van het bedrijfsleven. In statistieken zal men in het algemeen vergeefs naar informatie over het ambacht zoeken. Het ambacht loopt als het ware door de algemeen gehanteerde sectorindelingen (diensten, industrie, detailhandel etc.) heen. Hoofdstuk 2 gaat in op deze afbakeningsproblematiek. In dit hoofdstuk wordt aangegeven voor welke oplossing gekozen is om gegevens over het ambacht te kunnen presenteren. In hoofdstuk 3 komt de plaats van het ambacht in de nationale economie aan bod. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de structuur van het ambacht. Geschetst wordt wat de bijdrage is van de verschillende ambachtssectoren in termen van werkgelegenheid, afzet en kosten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een schets gegeven van de verwachte ontwikkelingen en trends binnen het ambacht op de korte termijn. In hoofdstuk 6 wordt onder de titel ‘Het Ambacht in de Europese Unie’, ingegaan op de internationale vergelijking van het ambacht. Hoofdstuk 7 ten slotte handelt over de betekenis van schaaleffecten in het ambacht. De bijlagen bevatten een overzicht van enkele kerngegevens van het ambacht op brancheniveau, de afbakening van het ambacht voor onderzoeksdoeleinden en een begrippenlijst.
5
Inleiding
figuur 1
publicatieschema ramingen
MKB-niveau voorjaarsramingen
MKB-niveau najaarsramingen
MKB-niveau nieuwjaarsramingen
Kleinschalig Ondernemen 1998
Ondernemen in 1999
Nieuwe inzichten voor 1999
Sectorscopen
sectorniveau industrie najaarsramingen
6
detailhandel
groothandel
diensten
ambacht
Ondernemen in het Ambacht 1999
2
Afbakening van het ambacht
Kenmerken van het ambacht Ambacht staat in het dagelijks taalgebruik vaak voor vakbekwaamheid, degelijkheid, echtheid en kwaliteit. Ook krijgt het woord ambacht soms een negatieve lading in de zin van achterhaalde, met uitsterven bedreigde beroepen. Het is niet zo vreemd dat er onduidelijkheid bestaat over de betekenis van het ambacht, aangezien het een groep moeilijk te duiden ondernemingen betreft. Activiteiten zoals detailhandel en groothandel zijn eenvoudig te definiëren op basis van hun functie binnen het voortbrengings- en distributieproces, en zijn daarmee ook als sector af te bakenen. Het ambacht is moeilijker te omschrijven. Alle pogingen om het begrip inhoud te geven eindigden tot nog toe bij beschrijvingen van wat als ambacht wordt beschouwd. Maar zo’n beschrijving staat nog ver af van een definitie in de ware zin des woords1. Twee essentiële kenmerken van het ambacht zijn: • kleinschaligheid; • handmatige aard van de productie. In deze kenmerken zijn opgesloten: zelfstandige bedrijfsuitoefening, deelname van de ondernemer aan planning, productieproces en verkoop, maatwerk van individuele aard en een groot aandeel van de factor arbeid. De destijds door het Hoofdbedrijfschap Ambachten ingestelde Werkgroep Onderzoekplan Ambachten omschreef in 1980 het ambacht in Nederland als volgt2: ‘In overwegende mate zelfstandige ondernemingen, behorende tot het midden- en kleinbedrijf, die producerende, installerende, reparerende en dienstverlenende functies verrichten, met het doel te voorzien in de vraag naar behoeftebevredigingsmiddelen van individuele aard.’ Op weg naar een operationele afbakening van het ambacht Voor beleids- en onderzoeksdoeleinden is een operationele afbakening van het ambacht nodig. Het uitgangspunt is daarbij dat het niet primair de kernfunctie (bijvoorbeeld productie, distributie, dienstver1 2
Van Dale geeft als betekenis van het woord ‘definitie’: ‘samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip, zodat het niet met een ander verward kan worden’. Hoofdlijnen van een datasysteem voor ambacht en kleine nijverheid, pag. 13.
7
Afbakening van het ambacht
lening) van het beroep of bedrijf is, die bepaalt of er sprake is van ambacht, maar de wijze waarop het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend. Ook dan nog is de scheidslijn tussen ambachtelijke en nietambachtelijke voortbrenging moeilijk te trekken en daarmee ook het onderscheid tussen ambachtelijke en niet-ambachtelijke ondernemingen. Dat komt doordat binnen één onderneming zowel ambachtelijke als niet-ambachtelijke activiteiten kunnen plaatsvinden. Het onderscheid is dus gradueel en niet absoluut. De consequentie hiervan is dat er op mesoniveau onderscheid kan worden gemaakt tussen branches die als geheel ambachtelijk zijn aan te merken en branches die dit gedeeltelijk zijn. De geheel ambachtelijke branches, zoals de kappersbranche en de schoenherstellersbranche, zijn als doelgroep van beleid en object van onderzoek relatief eenvoudig te identificeren en te benaderen. Veel moeilijker ligt dat bij de gedeeltelijk ambachtelijke branches. Afbakening van het ambacht voor onderzoeksdoeleinden Als we het ambacht voor onderzoeksdoeleinden willen afbakenen, is de afbakening sterk afhankelijk van de vraag of de te analyseren gegevens direct van de in het onderzoek te betrekken ondernemingen worden verkregen, dan wel uit secundaire bronnen, waarvan het CBS de belangrijkste is. Op ondernemingsniveau is het namelijk eenvoudiger om aan de hand van objectieve criteria de mate van ambachtelijkheid van het bedrijf te bepalen. Dit soort branchespecifieke informatie wordt echter bij de datavergaring ten behoeve van de productie van de CBS-statistieken niet meegenomen. Om aan deze statistieken toch informatie over het ambacht te kunnen ontlenen, is door EIM een afbakening van het ambacht ontwikkeld die bedoeld is voor onderzoeksdoeleinden op mesoniveau. De afbakening, die zeker niet compromisloos is, is tot stand gekomen in samenspraak met de voor het ambacht belangrijkste organisaties, te weten het Ministerie van Economische Zaken, het Hoofdbedrijfschap Ambachten en de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf. De afbakening is gebaseerd op de Standaard Bedrijfsindeling 1993 (SBI ‘93) van het CBS en, op een enkele uitzondering na, gedefinieerd op het niveau van bedrijfsgroepen (3 digits).
8
Afbakening van het ambacht
Ten behoeve van deze sectorale rapportage is een afbakening gemaakt met zes sectoren: 1. voedingsmiddelen- en overig productieambacht 2. metaal- en meubelambacht 3. bouwambacht 4. installatieambacht 5. handel- en reparatieambacht 6. dienstverlenend ambacht. Tot het voedingsmiddelen- en overig productieambacht worden kleinschalige productiebedrijven met minder dan 10 werkzame personen in onder andere de brood- en banketbranche, de ijsbereidersbranche, de textiel-, kleding- en lederbranche, de houtbranche en de bouwmaterialenbranche gerekend. Tot het metaal- en meubelambacht worden gerekend kleinschalige industriële bedrijven met minder dan 10 werkzame personen in onder andere de meubelmakersbranche, de metaalbewerking, de machinebouw, de carrosseriebouw en het instrumenten- en optische bedrijf. Het bouwambacht omvat alle bedrijven in de bouwnijverheid met minder dan 10 werkzame personen, dus het gehele kleinbedrijf in de bouwnijverheid. Hieronder vallen kleine aannemers op het gebied van de burgerlijke en utiliteitsbouw, grond-, water- en wegenbouw, en gespecialiseerde aannemers zoals het metselbedrijf, het stukadoorsbedrijf, het schildersbedrijf en het tegelzettersbedrijf. Ook het klussenbedrijf wordt tot het bouwambacht gerekend. Het installatieambacht omvat het gehele kleinbedrijf (ondernemingen tot 10 werkzame personen) in de bouwinstallatie, waaronder loodgietersbedrijven, centrale-verwarmingsbedrijven, isolatiebedrijven en elektriciens. Het handel- en reparatieambacht bestaat uit bedrijven met minder dan 10 werkzame personen uit de personenautobranche (zoals garagebedrijven en benzinestations), het slagersbedrijf, de poeliersbranche, de visbranche, de tweewielerbranche, de naaimachinebranche, de schoenherstellersbranche en de optiekbranche. Tot het dienstverlenend ambacht worden gerekend bedrijven met minder dan 10 werkzame personen in het schoonmaakbedrijf, wasserijen, fotoateliers, kappers, voetverzorgers en andere bedrijven gericht op persoonlijke verzorging.
9
Afbakening van het ambacht
Een gedetailleerd overzicht van de branches binnen deze sectoren is in bijlage II opgenomen. Op basis van de afbakening is door EIM een gegevensbestand ontwikkeld, waarmee het mogelijk is informatie te produceren over het ambacht en zijn hoofdgroepen. Hoofdstuk 4, waarin een macro-/mesobeeld van het ambacht wordt geschetst, is op deze informatie gebaseerd.
10
Ondernemen in het Ambacht 1999
3
Plaats van het ambacht in de nationale economie
In dit hoofdstuk vergelijken we het ambacht met enkele andere sectoren uit het Nederlandse bedrijfsleven: de industrie, de bouwnijverheid, de detailhandel, de groothandel en de commerciële dienstverlening. Met uitzondering van de groothandel vertoont het ambacht overigens ook overlap met deze sectoren. Een opticien kan bijvoorbeeld tot het ambacht worden gerekend, maar ook tot de detailhandel. Plaats in het particuliere bedrijfsleven In tabel 1 wordt de sector ambacht op een aantal kerngegevens vergeleken met de overige sectoren. tabel 1
intersectorale vergelijking in 1997
omschrijving
afzet
productie (bruto toegevoegde waarde)
export
arbeidsproductiviteit
arbeidsjaren
x ƒ mln.
x ƒ mln.
x ƒ mln.
xƒ
3.814.700
917.200
401.900
244.100
105.300
391.400 841.500 403.000 401.100 449.900 1.377.500
57.100 379.900 102.000 90.000 42.500 245.600
24.500 112.700 34.600 52.400 27.000 142.500
3.400 196.700 1.000 51.200 0 24.400
62.600 134.000 85.900 130.600 60.000 103.500
ondernemingen
werk gelegenheid
aantal
particulier bedrijfsleven 450.300 waarbinnen: ambacht 132.100 industrie 44.500 bouw 46.300 groothandel 56.200 detailhandel 87.900 dienstverlening 158.300
Bron: CBS, EIM.
In het ambacht waren in 1997 ruim 130.000 ondernemingen actief. Dit is goed voor maar liefst 29% van het totale aantal ondernemingen in het particuliere bedrijfsleven (figuur 2). De werkgelegenheid bedroeg 391.400 arbeidsjaren, hetgeen neerkomt op 10% van de werkgelegenheid in het particuliere bedrijfsleven. Verder was het ambacht in 1997 goed voor een afzet van 57,1 miljard (6% van de totale afzet van het particuliere bedrijfsleven) en een productie (bruto toegevoegde waarde) van 24,5 miljard (6% van de productie van het particuliere bedrijfsleven). Het ambacht draagt met 3,4 miljard gulden slechts in geringe mate bij aan de nationale export. Overigens past hierbij wel een kantteke-
11
Plaats van het ambacht in de nationale economie
ning. Het productieambacht is veelvuldig toeleverancier van grotere ondernemingen in de industrie die wel exporteren. Daarmee is de rol van het ambacht op exportgebied groter dan in tabel 1 zichtbaar is. Ten slotte blijkt uit tabel 1 dat de gemiddelde arbeidsproductiviteit in het particuliere bedrijfsleven met ƒ 105.300,- aanzienlijk boven die van het ambacht ligt. Het ambacht is van oudsher arbeidsintensief. figuur 2
aandeel van het ambacht in het particuliere bedrijfsleven in 1997: ondernemingen, werkgelegenheid, omzet, export en productie, in procenten
% 30
29
25
20
15
10
10
6
6
5
1 0 ondernemingen
werkgelegenheid
omzet
export
productie
Prognose afzet en werkgelegenheid In tabel 2 wordt de prognose van de afzetontwikkeling in een aantal sectoren van het particuliere bedrijfsleven voor 1998 en 1999 vermeld. tabel 2
prognose van de afzetontwikkeling van het ambacht en een aantal sectoren in de nationale economie
omschrijving
particulier bedrijfsleven waarbinnen: ambacht industrie bouw groothandel detailhandel dienstverlening Bron: CPB, bewerking door EIM.
12
1998
1999
mutatie in % ten opzichte van voorgaand jaar 4 3,25 3 3,5 3,5 5 2,75 5
2,5 3 2,75 4,5 2 4
Plaats van het ambacht in de nationale economie
De Nederlandse economie groeit in 1998 nog krachtig. Er wordt rekening gehouden met een toename van het volume van de afzet van 4% voor het particuliere bedrijfsleven. Het ambacht blijft hier met 3% bij achter. De groei van de afzet van het particuliere bedrijfsleven wordt vooral door de export bepaald, en het ambacht profiteert daarvan slechts in geringe mate. Grote delen van het ambacht zijn voor de ontwikkeling afhankelijk van binnenlandse leveringen aan bedrijven. In tabel 3 wordt de prognose voor 1998 en 1999 van de werkgelegenheidsontwikkeling van enkele sectoren uit het particuliere bedrijfsleven gegeven. De groei van de werkgelegenheid blijft in het ambacht in beide jaren achter bij de groei in de rest van het particuliere bedrijfsleven. tabel 3
prognose van de werkgelegenheidsontwikkeling van het ambacht en een aantal sectoren in de nationale economie
omschrijving
totaal particulier bedrijfsleven waarbinnen: ambacht industrie bouw groothandel detailhandel dienstverlening
1998
1999
mutatie in % ten opzichte van voorgaand jaar 3 1,75 0,75 -0,5 1,5 4,5 2 5,25
0 -0,75 0,25 4 0,75 3
Bron: CPB, bewerking door EIM.
Prognose winstgevendheid In 1998 neemt de winstgevendheid van het totale particuliere bedrijfsleven aanzienlijk toe met circa 8%. De winstontwikkeling van het ambacht blijft hierbij enigszins achter met een toename van 7%. De winstgroei in het ambacht wordt vooral gedragen door het bouw- en het installatieambacht en in iets mindere mate door het metaal- en meubelambacht. Ook in 1999 neemt de winst naar verwachting toe, zij het in mindere mate dan in 1998 het geval is: 4%. Wat de afname van de winstgroei betreft, loopt het ambacht in de pas met het totale particuliere bedrijfsleven.
13
Ondernemen in het Ambacht 1999
4
Structuur van het ambacht en de subsectoren in 1997
4.1
Het ambacht in Nederland
In tabel 4 staan de kerngegevens van het ambacht uitgesplitst naar sector. Het ambacht bestaat uit meer dan 130.000 ondernemingen die een gezamenlijke omzet behalen van ruim 94 miljard gulden. Van deze omzet wordt 3,5 miljard geëxporteerd. De branche biedt werk aan 434.700 personen. Gemiddeld bedraagt de arbeidsproductiviteit, uitgedrukt in de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten per arbeidsjaar, ƒ 62.600,-. tabel 4
kerngegevens van het ambacht in 1997
omschrijving voedingsmiddelen- en overig ambacht metaal- en meubelambacht bouwambacht installatieambacht handel- en reparatieambacht dienstverlenend ambacht totaal
actieve werkzame ondernemingen personen
omzet
export
productie
arbeidsproductiviteit
aantal
aantal
x ƒ mln.
x ƒ mln.
x ƒ mln.
xƒ
15.510 16.210 32.080 7.220 35.180 25.940
67.300 53.800 97.300 30.900 124.000 61.400
15.200 12.770 17.870 4.860 40.760 3.160
1.420 1.920 80 10 0 0
3.940 3.950 7.520 1.790 5.490 1.840
66.800 79.300 79.500 59.900 52.100 34.600
132.140
434.700
94.620
3.430
24.530
62.600
Bron: EIM.
Het handel- en reparatieambacht is anno 1997 de grootste sector in het Nederlandse ambacht. Deze sector heeft het grootste aantal actieve ondernemingen, neemt een groot deel van de werkgelegenheid in het ambacht voor zijn rekening, en steekt ook qua omzet boven de andere sectoren uit. Het dienstverlenend ambacht levert juist de kleinste bijdrage aan de omzet van het ambacht. Op de buitenlandse markt zijn vooral de bedrijven uit het voedingsmiddelen- en overig productieambacht en het metaal- en meubelambacht actief. In de overige sectoren speelt export nauwelijks een rol. De spreiding in de arbeidsproductiviteit tussen de sectoren van het ambacht is aanzienlijk. De arbeidsproductiviteit loopt uiteen van ƒ 79.500,- per arbeidsjaar in het bouwambacht tot ƒ 34.600,- in het dienstverlenend ambacht.
15
Structuur van het ambacht en de subsectoren in 1997
Samenstelling van het arbeidsvolume De werkgelegenheid in het ambacht omvat loontrekkers (werknemers), zelfstandigen en meewerkende gezinsleden. In tabel 5 wordt aangegeven hoe deze categorieën over de sectoren binnen het ambacht zijn verdeeld. De meewerkende gezinsleden zijn bij de categorie zelfstandigen meegerekend. tabel 5
samenstelling van het arbeidsvolume in het ambacht in 1997
omschrijving
werknemers
voedingsmiddelen- en overig ambacht metaal- en meubelambacht bouwambacht installatieambacht handel- en reparatieambacht dienstverlenend ambacht
in % van het totaal 16 14 16 9 24 23 9 7 27 26 8 21
totaal
100
zelfstandigen
100
totaal
15 13 24 8 27 13 100
Bron: EIM.
In het dienstverlenend ambacht vinden we naar verhouding veel zelfstandigen en meewerkende gezinsleden, terwijl dit in het metaalen meubelambacht juist voor werknemers het geval is. Het handelen reparatieambacht en het bouwambacht namen in 1997 samen het grootste deel van de werkgelegenheid in het ambacht (meer dan de helft) voor hun rekening. Winstpositie In het Nederlandse ambacht is in 1997 een winst geboekt van 8 miljard gulden. Dit komt neer op circa 16% van de brutoproductie. Het betreft hier de fiscale winst vóór belasting. Uitgesplitst naar de sectoren is de winst voor belasting het hoogst in het dienstverlenend ambacht (28% van de brutoproductie) en het laagst in het installatieambacht (10%, zie tabel 6). In de fiscale winst voor belasting is het inkomen van zelfstandigen en meewerkende gezinsleden inbegrepen. Wanneer men het toegerekend loon van zelfstandigen in mindering op de winst voor belastingen brengt, dan blijkt de uiteindelijke winstgevendheid van het totale ambacht licht negatief te zijn. Alleen in het metaal- en meubelambacht wordt een overwinst behaald, en in het dienstverlenend ambacht is de winst uitgedrukt als percentage van de brutoproductie dan zelfs sterk negatief. De oorzaak hiervan ligt in het relatief hoge
16
Structuur van het ambacht en de subsectoren in 1997
percentage zelfstandigen en meewerkende gezinsleden in het ambacht. tabel 6
exploitatiestructuur van het ambacht in 1997
omschrijving
brutoproductie bedrijfskosten waarvan: • grond- en hulpstoffen • energie • overig verbruik • loonsom • afschrijvingen • rente winst voor belastingen waarvan: • toegerekend loon
totaal
voedingsmiddelen en overig productie
in % van de brutoproductie 100 100 84 88
metaal en meubel
bouw
handel en installatie
reparatie
dienstverlenend
100 88
100 85
100 90
100 79
100 68
38 2 15 23 5 1 16
47 2 15 19 5 1 14
42 2 15 23 4 1 12
46 1 11 22 4 1 15
50 0 12 23 4 1 10
11 3 26 29 7 3 20
16 3 17 24 7 1 28
18
14
10
17
15
21
47
Bron: EIM.
Kosten Uit tabel 6 blijkt dat de kostenstructuren van de zes sectoren binnen het ambacht sterk van elkaar verschillen. De verschillen zijn grotendeels toe te schrijven aan de aard van de activiteiten in de desbetreffende branches. Zo ligt het voor de hand dat er in het handel- en reparatieambacht en het dienstverlenend ambacht weinig kosten worden gemaakt voor grond- en hulpstoffen. De kostenpost ‘overig verbruik’ is in deze sectoren juist hoog. In deze post zijn onder andere administratie- en verkoopkosten opgenomen. Naar verhouding is het aandeel van de loonkosten in het handel- en reparatieambacht en het dienstverlenend ambacht groot. Als ook het toegerekend loon van zelfstandigen hierin betrokken wordt, komen deze kosten zelfs uit op aandelen van 50% en 61% van de brutoproductie.
4.2
Het voedingsmiddelen- en overig productieambacht
Tot het voedingsmiddelen- en overig productieambacht worden kleinschalige productiebedrijven met minder dan 10 werkzame personen in onder andere de brood- en banketbranche, de ijsbereidersbranche, de textiel-, kleding- en lederbranche, de houtbranche en de bouwmaterialenbranche gerekend.
17
Structuur van het ambacht en de subsectoren in 1997
In tabel 7 staan de kerngegevens van deze sector vermeld. De afzetwaarde van het voedingsmiddelen- en overig productieambacht bedroeg in 1997 bijna 10 miljard gulden. Hiervan werd circa 1,4 miljard gulden geëxporteerd. De exportquote is daarmee ruim 14%. Het grootste deel van de afzet bestaat overigens uit intermediaire leveringen (bijna 6 miljard gulden). De werkgelegenheid in deze sector bedroeg in 1997 circa 59.000 volledige arbeidsplaatsen. tabel 7
kerngegevens voedingsmiddelen- en overig productieambacht
omschrijving
1997
aantal ondernemingen werkgelegenheid in arbeidsjaren afzet (in ƒ mln.) waarvan: • export • consumptiegoederen • investeringsgoederen • intermediaire leveringen bruto toegevoegde waarde (in ƒ mln.) winst (in ƒ mln.) investeringen (in ƒ mln.)
15.510 59.000 9.930 1.420 2.230 390 5.890 3.940 1.440 830
(100%) (14%) (23%) (4%) (59%)
Bron: EIM.
Hierna wordt kort ingegaan op de ontwikkelingen in de diverse branches van het voedingsmiddelen- en overig productieambacht. Voor een gedetailleerde beschrijving van de ontwikkelingen per branche verwijzen wij naar andere publicaties1. De brood- en banketbranche wordt al jaren geconfronteerd met concurrentie uit branchevreemde kanalen, met name de supermarkt. Hogere omzetten kunnen gerealiseerd worden als de vestigingsplaats juist wordt gekozen. Een winkelcentrum is een goede vestigingsplaats voor een bakker, met name als er versspecialisten in de buurt zijn. Ook de ijsbereidersbranche kent concurrentie van branchevreemde kanalen. Het voorverpakte ijs dat wordt aangeboden door supermarkten en benzinestations vormt een grote concurrent voor het ambachtelijk vervaardigde ijs. Daar staat tegenover dat er een groeiende vraag is naar kwalitatief beter ijs. De ijsfabrikanten spelen hierop in door productdifferentiatie. In de textiel-, kleding- en lederbranche is sinds 1996 na jaren van dalende omzetten sprake van herstel. De omzet van consumenten1
18
Zie EIM, Jaarboek Ambacht 98/99, 1998, Zoetermeer, waarin wordt ingegaan op de ontwikkelingen in een groot aantal branches, en de reeks ‘Bedrijfsleven in Beeld’ van EIM, waarin wordt ingegaan op de structuurgegevens van specifieke branches.
Structuur van het ambacht en de subsectoren in 1997
kleding steeg met enige procenten en ook de bedrijfskledingmarkt ontwikkelde zich positief. De houtbranche (m.n. timmerfabrieken en werkplaatsen) levert haar producten vooral aan de bouwnijverheid, de emballage-industrie en de meubelindustrie. Door de gunstige conjunctuur zijn deze branches de laatste jaren sterk gegroeid. De timmerfabrieken en -werkplaatsen hebben hiervan meegeprofiteerd. De ambachtelijke bedrijven die zich bezighouden met de productie van bouwmaterialen hebben om dezelfde reden hun omzet zien stijgen.
4.3
Het metaal- en meubelambacht
Tot het metaal- en meubelambacht worden gerekend kleinschalige industriële bedrijven met minder dan 10 werkzame personen in onder andere de meubelmakersbranche, de metaalbewerking, de machinebouw, de carrosseriebouw en het instrumenten- en optische bedrijf. In tabel 8 staan enkele kerngegevens van het metaal- en meubelambacht. De afzetwaarde van het metaal- en meubelambacht bedroeg in 1997 circa 9,5 miljard gulden, waarvan de helft bestaat uit intermediaire leveringen. Deze sector is meer dan het voedingsmiddelenen overig productieambacht op het bedrijfsleven gericht. De productie van consumptiegoederen is van ondergeschikt belang: slecht 6% van de afzet (590 miljoen gulden) bestaat uit consumptiegoederen. Voorts wordt 20% van de afzet geëxporteerd. Daarmee is het metaalen meubelambacht de meest exportintensieve sector. De werkgelegenheid in het metaal- en meubelambacht bedroeg ten slotte 49.800 arbeidsjaren. tabel 8
kerngegevens metaal- en meubelambacht
omschrijving
1997
aantal ondernemingen werkgelegenheid in arbeidsjaren afzet (in ƒ mln.) waarvan: • export • consumptiegoederen • investeringsgoederen • intermediaire leveringen bruto toegevoegde waarde (in ƒ mln.) winst (in ƒ mln.) investeringen (in ƒ mln.)
16.210 49.800 9.590 1.920 590 2.270 4.810 3.950 1.180 530
(100%) (20%) (6%) (24%) (50%)
Bron: EIM.
19
Structuur van het ambacht en de subsectoren in 1997
De meubelmakersbranche heeft sterk geprofiteerd van het gunstige economisch klimaat. Dit leidt haast per definitie tot een grotere vraag naar duurzame consumptiegoederen. De brancheomzet van de meubelmakersbedrijven is het afgelopen jaar met naar schatting 9% gestegen. In de metaalconstructiebranche werd in 1997 opnieuw een groei van de afzet gerealiseerd. Deze bedrijven profiteerden van de positieve gang van zaken in de bouwnijverheid en de groei van de investeringsgeneigdheid. Door de groei van de investeringsgeneigdheid trekt de vraag naar kapitaalgoederen aan, waardoor de bedrijven in de machinebouw in 1997 eveneens een groei van de afzet wisten te realiseren. In het carrosseriebouwbedrijf was daarentegen sprake van een afvlakkende groei. Door de ontwikkelingen in deze branche zullen veel carrosseriebouwers zich in de nabije toekomst moeten gaan toeleggen op serieproductie.
4.4
Het bouwambacht
Het bouwambacht omvat alle bedrijven in de bouwnijverheid met minder dan 10 werkzame personen, dus het gehele kleinbedrijf in de bouwnijverheid. Hieronder vallen kleine aannemers op het gebied van de burgerlijke en utiliteitsbouw, grond-, water- en wegenbouw, en gespecialiseerde aannemers zoals het metselbedrijf, het stukadoorsbedrijf, het schildersbedrijf en het tegelzettersbedrijf. Ook het klussenbedrijf wordt tot het bouwambacht gerekend. In tabel 9 staan de kerngegevens van deze sector in 1997. De totale afzet van het bouwambacht bedroeg in 1997 bijna 18 miljard gulden. Het grootste deel hiervan bestaat uit de productie van investeringsgoederen en intermediaire leveringen. Export speelt voor het bouwambacht geen rol van betekenis. De werkgelegenheid in deze sector telt 94.600 volledige arbeidsjaren. tabel 9
kengegevens bouwambacht
omschrijving aantal ondernemingen werkgelegenheid in arbeidsjaren afzet (in ƒ mln.) waarvan: • export • consumptiegoederen • investeringsgoederen • intermediaire leveringen bruto toegevoegde waarde (in ƒ mln.) winst (in ƒ mln.) investeringen (in ƒ mln.) Bron: EIM. 20
1997 32.080 94.600 17.780 90 1.870 7.600 8.200 7.510 2.700 810
(100%) (1%) (10%) (43%) (46%)
Structuur van het ambacht en de subsectoren in 1997
Het bouwambacht heeft zich in 1997 gunstig heeft ontwikkeld. Zo zagen de aannemers in de burgerlijke en utiliteitsbouw hun afzet fors groeien. Dit is met name te danken aan de toegenomen vraag naar nieuwbouw, die in de hand wordt gewerkt door de lage rentestand. De gespecialiseerde aannemers in het bouwambacht (metselaars, stukadoors, tegelzetters en schilders) profiteren ook van deze trend. Met name voor stukadoors en metselaars vormen nieuwbouwprojecten een belangrijk deel van de afzet. Het klussenbedrijf is naar alle waarschijnlijkheid één van de snelst groeiende branches van de Nederlandse economie. Een aanzienlijk deel van de aanwas van deze bedrijven wordt verklaard uit een verschuiving vanuit het reguliere bouwbedrijf naar het klussenbedrijf. Het gaat vaak om ex-werknemers van bouwbedrijven die als zelfstandig onderaannemer aan de slag gaan. In veel gevallen is de exwerkgever ook de grootste opdrachtgever van het klussenbedrijf.
4.5
Het installatieambacht
Het installatieambacht omvat het gehele kleinbedrijf (ondernemingen tot 10 werkzame personen) in de bouwinstallatie, waaronder loodgietersbedrijven, centrale-verwarmingsbedrijven, isolatiebedrijven en elektriciens. In tabel 10 staan enkele kerngegevens van het installatieambacht. Het installatieambacht was in 1997 goed voor een afzet van circa 4,8 miljard gulden en is daarmee één van de kleinere ambachtelijke sectoren. Het installatieambacht is in sterke mate afhankelijk van hoofdaannemers. Hierdoor bestaat maar liefst 74% van de afzet uit intermediaire leveringen aan bedrijven (hoofdaannemers). De werkgelegenheid bedroeg in 1997 29.900 volledige arbeidsjaren. tabel 10 kerngegevens van het installatieambacht omschrijving
1997
aantal ondernemingen werkgelegenheid in arbeidsjaren afzet (in ƒ mln.) waarvan: • export • consumptiegoederen • investeringsgoederen • intermediaire leveringen bruto toegevoegde waarde (in ƒ mln.) winst (in ƒ mln.) investeringen (in ƒ mln.)
7.220 29.900 4.780 10 1.000 230 3.540 1.790 480 250
(100%) (0%) (21%) (5%) (74%)
Bron: EIM.
21
Structuur van het ambacht en de subsectoren in 1997
Net als het bouwambacht heeft het installatieambacht sterk geprofiteerd van de toegenomen oplevering van nieuwbouwprojecten in de burgerlijke en de utiliteitsbouw. Dit geldt voor zowel de loodgietersbedrijven, de centrale verwarmingsbedrijven als de elektrotechnische bedrijven uit het installatieambacht. Door de toegenomen technische complexiteit van, en de veiligheidsvoorschriften voor montage van de apparatuur ondervinden deze branches weinig concurrentie vanuit het doe-het-zelfcircuit of van beunhazen. Er is wel een trend waarneembaar dat deze branches meer activiteiten op elkaars terrein ontplooien. Feitelijk is er sprake van een toenemende branchevervaging door een voortschrijdende overlap in activiteiten.
4.6
Het handel- en reparatieambacht
Het handel- en reparatieambacht bestaat uit bedrijven met minder dan 10 werkzame personen uit de personenautobranche (zoals garagebedrijven en benzinestations), het slagersbedrijf, de poeliersbranche, de visbranche, de tweewielerbranche, de naaimachinebranche, de schoenherstellersbranche en de optiekbranche. In tabel 11 zijn de kerngegevens van deze sector weergegeven. In het handel- en reparatieambacht waren in 1997 meer dan 35.000 bedrijven actief. De afzet bedroeg 9,3 miljard gulden. Het grootste deel van deze afzet (77%) bestaat uit de leveringen van consumptiegoederen, rechtstreeks aan de consument. De werkgelegenheid in het handelen reparatieambacht bedroeg ongeveer 105.000 volledige arbeidsplaatsen. tabel 11 kerngegevens handel- en reparatieambacht omschrijving
1997
aantal ondernemingen werkgelegenheid in arbeidsjaren afzet (in ƒ mln.) waarvan: • export • consumptiegoederen • investeringsgoederen • intermediaire leveringen bruto toegevoegde waarde (in ƒ mln.) winst (in ƒ mln.) investeringen (in ƒ mln.)
35.180 105.300 9.310 0 7.130 240 1.940 5.490 1.880 1.650
(100%) (0%) (77%) (2%) (21%)
Bron: EIM.
In de autobranche worden garagebedrijven geconfronteerd met een afnemend volume van de reparatie- en onderhoudsactiviteiten door-
22
Structuur van het ambacht en de subsectoren in 1997
dat auto’s steeds minder reparatiegevoelig worden. De inkomsten uit deze activiteiten leveren voor een garagebedrijf echter nog steeds de grootste bijdrage aan de brutowinst. De benzineservicestations zijn in 1997 wel in staat gebleken om hun omzet op te voeren. Dit is met name te danken aan de toegenomen mobiliteit. Daar staat tegenover dat nieuwe auto’s zuiniger zijn in het verbruik. De slagersbranche en de poeliersbranche verliezen nog steeds terrein aan de supermarkt. Hoewel de gewijzigde Winkeltijdenwet nog niet is geëvalueerd, lijken de supermarkten er meer voordeel uit te halen door ook ‘s avonds geopend te zijn, terwijl de meeste slagers en poeliers om 18.00 uur hun deuren sluiten. Ook de visspeciaalzaak ziet het marktaandeel van de supermarkt de laatste jaren toenemen. Tot voor kort was het voor de supermarkten moeilijk om verse vis te verkopen. Met de komst van nieuwe verpakkingstechnieken is dat nu echter voor de supermarkten goed haalbaar. In de tweewielerbranche is de omzet het laatste jaar – net als in 1996 – flink gestegen. Dit komt met name door de verkoop van duurdere fietsen. In totaal werden er 1,3 miljoen nieuwe fietsen verkocht. Een probleem voor de rijwielzaak is het doorbelasten van werkplaatstarieven. Vaak worden kleine reparaties gezien als service of rekent men standaardtarieven die niet toereikend zijn. De omzet in de naaimachinebranche neemt al jaren af door een teruglopende belangstelling voor creatieve zelfmaakmode. Doe-hetzelven is booming business, maar zelf kleren maken is er niet meer bij. Hoewel 64% van de huishoudens nog over een naaimachine beschikt, staat deze in veel gevallen in de kast. De verwachting is dat in deze branche het aantal verkooppunten in de nabije toekomst verder zal afnemen. In de schoenherstellersbranche is een soortgelijke ontwikkeling aan de gang. Veel consumenten verkiezen nieuwe schoenen boven een reparatie. Daar staat tegenover dat de laatste jaren meer consumenten voor duurdere schoenen kiezen, hetgeen de vraag naar reparaties bevordert. De optiekbranche ten slotte realiseerde in 1997 een omzetstijging van 2,5%. Het aantal dragers van brillen en/of contactlenzen neemt jaarlijks met circa 100.000 toe. De voortgaande vergrijzing van de Nederlandse samenleving werkt dit in de hand. Een toename van het aantal verkopen wordt bovendien bevorderd doordat mode een belangrijke rol speelt om een (nieuwe) bril te kopen.
23
Structuur van het ambacht en de subsectoren in 1997
4.7
Het dienstverlenend ambacht
Tot het dienstverlenend ambacht worden gerekend bedrijven met minder dan 10 werkzame personen in het schoonmaakbedrijf, wasserijen, fotoateliers, kappers, voetverzorgers en andere bedrijven gericht op persoonlijke verzorging. De kerngegevens van deze sector staan in tabel 12. In het dienstverlenende ambacht waren in 1997 bijna 26.000 bedrijven actief. 90% van de afzet van deze sector (van ruim 3 miljard gulden) wordt rechtstreeks aan de consument geleverd. De bedrijfsmatige leveringen komen voor rekening van de schoonmaakbedrijven, wasserijen en foto-ateliers. De werkgelegenheid bedroeg ruim 53.000 volledige arbeidsplaatsen. Een aanzienlijk deel hiervan wordt ingenomen door zelfstandigen en medewerkende gezinsleden. tabel 12 kerngegevens dienstverlenend ambacht omschrijving
1997
aantal ondernemingen werkgelegenheid in arbeidsjaren afzet (in ƒ mln.) waarvan: • export • consumptiegoederen • investeringsgoederen • intermediaire leveringen bruto toegevoegde waarde (in ƒ mln.) winst (in ƒ mln.) investeringen (in ƒ mln.)
25.940 53.150 3.050 0 2.730 0 320 1.840 870 560
(100%) (0%) (90%) (0%) (10%)
Bron: EIM.
De omzet van de schoonmaakbranche is in 1997 met 3% gegroeid. Een nieuw marktsegment voor de branche bestaat uit schoonmaakwerkzaamheden bij particulieren, de zogenoemde domestic services. Bij de wasserijbedrijven is in de ontwikkeling van de omzet sprake van twee tegengestelde bewegingen. Enerzijds groeit de zakelijke markt doordat meer bedrijven de reiniging van werkkleding uitbesteden. Anderzijds staat de markt voor (overheids)instellingen door bezuinigingen onder druk. De markt voor fotoateliers is in 1997 flink aangetrokken. De omzet steeg in deze branche met 5,5%. Verwacht wordt dat de omzet van de vakfotografen dit jaar verder zal stijgen. De kappersbranche is in ontwikkeling: zowel het aantal vestigingen als de diversiteit in de bedrijfsvoering groeit. Er is binnen deze branche een tendens tot het
24
Structuur van het ambacht en de subsectoren in 1997
aanbieden van dienstverlening op andere terreinen, zoals schoonheidsverzorging, visagie en voetverzorging. De aard van de bedrijfsvoering zal in de kappersbranche gaan veranderen: er zullen meer kleine (eenmans)zaken bijkomen, zodat er naar verwachting in de toekomst aanzienlijk minder grote salons en veel kleine salons zullen zijn. Het voetverzorgingsbedrijf zag in 1997 zijn omzet dalen met 1,5%. Het toekomstbeeld is voor de voetverzorger desondanks gunstig door de vergrijzing en toenemende aandacht voor gezondheid en uiterlijk. Hiervan kunnen de voetverzorgers profiteren. Hetzelfde geldt voor de schoonheidsspecialist. Deze branche realiseerde het laatste jaar maar liefst 6,6% omzetstijging. Voor beide branches geldt overigens dat de klantenkring voor het merendeel uit vrouwen bestaat.
25
Ondernemen in het Ambacht 1999
5
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
Trends kunnen worden ingedeeld in algemene trends, die effect hebben op alle ambachtelijke ondernemingen, en trends die specifiek zijn voor een bepaald deel van het ambacht, samenhangend met type activiteit en afzetmarkt. Deze trends worden in paragraaf 5.1 aan de orde gesteld. In paragraaf 5.2 komen de prognoses voor de diverse sectoren aan bod.
5.1
Trends
5.1.1 Algemene trends Demografische ontwikkelingen De leeftijdsopbouw en de samenstelling van de Nederlandse bevolking verandert snel. In de eerste plaats is er sprake van ontgroening en vergrijzing van de autochtone bevolking. In 2005 is één op de drie Nederlanders 50 jaar of ouder. Ook groeit het aantal huishoudens sneller dan de bevolking, en neemt het aantal één- en tweepersoonshuishoudens toe. In 2005 bestaan bijna twee op elke drie Nederlandse huishoudens uit één of twee personen. Ook neemt – door de stijgende arbeidsparticipatie van vrouwen – het aantal tweeverdieners toe, waardoor een categorie consumenten ontstaat met ruime bestedingsmogelijkheden1. Door de veranderende samenstelling van de bevolking verandert de vraag naar producten en diensten. Dit heeft consequenties voor ambachtelijke bedrijven, die overigens per type activiteit sterk uiteen kunnen lopen. Ouderen geven hun geld bijvoorbeeld verhoudingsgewijs meer aan diensten uit dan aan producten. Het ligt dus voor de hand dat de vergrijzing grosso modo gunstiger is voor reparateurs en andere dienstverleners dan voor productieambachten. Individualisering De consument neemt meer dan voorheen beslissingen over de aanschaf van producten op basis van zijn persoonlijke voorkeur. Globale kenmerken zoals sociale klasse of leeftijd bieden steeds minder houvast als voorspellers voor het koopgedrag. Het gevolg is dat ambachtelijke bedrijven nog meer dan voorheen maatwerk moeten leveren aan de consument en rekening houden met diens individuele voorkeuren. 1
Jaarboek Detailhandel 1996-1997, Hoofdbedrijfschap Detailhandel, Den Haag, 1996.
27
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
De individualistische consument stelt hoge eisen aan kwaliteit, en heeft voorkeur voor producten waarmee hij zich kan onderscheiden. Zijn voorkeur kan snel veranderen, waardoor de marktvraag grilliger wordt. Als gevolg daarvan versplinteren voorheen vrij homogene en dus grote markten in een aantal subsegmenten: een proces van fragmentatie. Gefragmenteerde markten bieden nieuwe kansen voor ambachtelijke en kleinschalige bedrijven: zij zitten dicht bij de consument, en kunnen de unica, de kleine series en het maatwerk leveren waarnaar een toenemende vraag bestaat. Door een persoonlijk contact met de consument kan een MKB-bedrijf, in tegenstelling tot het grootbedrijf, profiteren van de expertise van de eigenaar. Bij het GB is de kennis van de producten en de markt dikwijls wel aanwezig in hogere lagen van de organisatie, maar staat de klant vaak in contact met lager gekwalificeerd personeel. Verder is het MKB gewend om maatwerk te leveren, terwijl dat in het grootbedrijf lang niet altijd het geval is1.
De terugtredende overheid De overheid vermindert haar greep op de economie, onder meer door zich terug te trekken uit delen van haar vroegere werkterrein, en deze over te laten aan geprivatiseerde instellingen of aan het bedrijfsleven. Deze trend heeft ook gevolgen voor ambachtelijke bedrijven: activiteiten van gemeentelijke plantsoenendiensten worden door hoveniersbedrijven uitgevoerd en activiteiten van Openbare Werken door stratenmakers, schilders en andere bedrijven. Schaarste aan vakmensen Er bestaat in het ambacht een groeiende vraag naar vakbekwame krachten. Het onderwijs levert onvoldoende afgestudeerden af. Dit tekort werkt als een olievlek die zich heeft verspreid over een groot aantal branches in het ambacht. De concurrentiepositie van de bedrijven in deze branches hangt rechtstreeks af van de mate waarin zij in hun personeelsbehoefte kunnen voorzien. Recentelijk komen er signalen door, dat bedrijven de opdrachten niet aankunnen en in hun groei worden belemmerd door het personeelstekort. Op de langere termijn zullen ontgroening en vergrijzing zorgen voor een groeiende uitstroom van ouderen, waar een afnemende instroom van jongeren tegenover staat. De discrepantie tussen beide zal slechts verminderd kunnen worden door een stijging van de arbeidsparticipatie.
1
28
Vrij naar M.L.A. Peters en M.H.C. Lever, Perspectieven voor het Nederlandse bedrijfsleven, EIM, Zoetermeer, 1996.
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
‘Ik was onlangs bij fabrikant X’, zegt vakbondsonderhandelaar A. ‘Daar liggen twee productielijnen stil omdat ze geen geschoolde vaklieden kunnen vinden. Dat is op zijn zachtst gezegd opmerkelijk, als je weet dat er vorig jaar bij dat bedrijf nog tientallen mensen uitvlogen. Ook bedrijf Y zit tot de nek toe vol met orders. De productiehallen zijn zelfs al gedeeltelijk in gebruik als magazijn van onvolledige producten. Deze kunnen niet afgemaakt worden omdat ze te weinig geschoold personeel hebben.’1
De millennium-bug Het Nederlandse bedrijfsleven krijgt indringend te maken met het probleem van de datumregistratie in computersoftware. Die geeft flinke en deels nog niet te overziene problemen vanaf 1 januari 2000, maar óók al eerder. Als het jaartal in een computerprogramma in twee cijfers is vastgelegd, zoals bij oudere software vaak het geval is, wordt het jaar 2000 gelezen als 1900. Hierdoor weigeren machines dienst, denken debiteurenprogramma’s dat een aanmaning pas over 100 jaar verstuurd hoeft te worden etc. Deze millennium-bug vraagt ook van ambachtelijke bedrijven aandacht, in de eerste plaats voor de milenniumbestendigheid van hun eigen computersystemen, maar ook voor de mogelijk indirecte gevolgen: effecten voor het eigen bedrijf van computerstoringen die elders optreden. Voorbeelden zijn storingen bij energiebedrijven, stilvallende productie bij afnemers, stagnerende verwerking van betalingsopdrachten en incasso door banken.
Een voorbeeld….. Het kluizensysteem van een bank wordt geactiveerd op zaterdag 1 januari 2000. Het jaartal is geregistreerd met twee getallen, en ‘denkt’ dus dat het 1 januari 1900 is. Aangezien dat een maandag is, gaat de toegang tot de kluizen open!2
De introductie van de euro De gang van zaken rond de invoering van de euro is in het kort, dat in 1999 de Economische en Monetaire Unie van start gaat met elf leden van de Europese Unie3. De wisselkoersen van hun nationale valuta worden gekoppeld, zodat de waarde van de euro vastligt. De Europese Centrale Bank gaat een gezamenlijk monetair beleid vaststellen en uitvoeren. De conversie van gulden naar euro vraagt extra inspanningen van het ambachtelijke bedrijfsleven. Prijslijsten, salaris- en debiteuren1 2 3
FNV Magazine, zomer 1998. Robert J. Sandler, The year 2000 FAQ, Robert J. Sandler <
[email protected]. Namelijk: de Beneluxlanden, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, Portugal, Oostenrijk, Ierland en Finland.
29
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
administraties en bijbehorende software moeten worden aangepast1. In de overgangsperiode geldt zowel de euro als de gulden als wettig betaalmiddel, dus moeten prijzen in beide valuta aan de afnemers kenbaar worden gemaakt. Wie rechtstreeks zaken doet met de consument heeft tevens dubbel wisselgeld nodig. Voor de invoering van de euro is een overgangsperiode voorzien van drie jaar. Eerst is het girale geldverkeer aan de beurt en rekenen overheden, banken en multinationals onderling af in euro’s. In de tussentijd worden munten en bankbiljetten aangemaakt, die op 1 januari 2002 in omloop worden gebracht. Uiterlijk per 1 juli van dat jaar worden de gulden en de andere nationale munten uit de roulatie genomen. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft al een sterke voorkeur laten blijken voor een zo kort mogelijke overgangsperiode. De invoering van de euro heeft al op korte termijn effecten, ook buiten de kring van voortrekkers in de industrie en de financiële dienstverlening. Multinationals wensen hun eigen overgangsperiode van dubbele valutaboekhouding zo kort mogelijk te houden, en vragen daarom ook van hun leveranciers en toeleveranciers facturen in euro’s. Grote toeleveranciers zullen die eis in veel gevallen doorspelen naar hun toeleveranciers. Philips wil vanaf januari in alle systemen overschakelen op de euro. ‘Indien leveranciers niet in staat zouden zijn vanaf 1 januari 1999 te factureren in euro’s, zou dit Philips belemmeren om zo snel mogelijk op de euro over te schakelen’, meldt de brief die Nederlandse leveranciers hebben ontvangen.2
5.1.2 Trends in het voedingsmiddelen- en overig productieambacht Positief effect van de individualisering De overwegend onder de ‘lichte industrie’ vallende productieambachten profiteren van de trend naar een toenemend grillige en gedifferentieerde consumentenvraag: zij leveren het maatwerk dat bij de consument toenemend in trek is. 1
2
30
Volgens een enquête bij het bedrijfsleven in opdracht van de Nederlandse Bank zijn administratieve en software-aanpassingen de belangrijkste kostenposten. Bron: De Nederlandse Bank, artikel ‘De DNB-Euromonitor aan de vooravond van de EMU’, in: Kwartaalbericht DNB juni 1998, Amsterdam, 1998. Zie artikel ‘Multinationals willen snel op Euro overgaan’, in: Het Financieele Dagblad, 17 augustus 1998
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
Toegenomen concurrentie tussen deelmarkten De deelmarkten in het voedingsmiddelen- en overig productieambacht zijn in toenemende mate elkaars concurrenten. De toegenomen individualisering stimuleert de substitutietrend, en maakt de deelmarkten in sterkere mate tot communicerende vaten waar een groei van de vraag voor de éne deelmarkt ten koste gaat van die van de andere deelmarkt. Een voorbeeld is de branche van woninginrichters: parket, plavuizen en tapijt zijn opties op één vloerbedekkingsmarkt, luxaflex vervangt gordijnen en andersom, en gebruiksvoorwerpen van keramiek nemen het op tegen soortgelijke van glas, kunststof of metaal. Een speciaal geval is dat van de grafische sector, die wordt geconfronteerd met de introductie van nieuwe technologie en nieuwe informatiedragers: catalogi, woordenboeken, encyclopedieën etc. komen ook beschikbaar op cd-rom of zelfs puur elektronisch via Internet. Daardoor ontstaan zowel nieuwe kansen als nieuwe bedreigingen, dat laatste in de vorm van concurrentie door softwarespecialisten en IT-bedrijven. Concurrentie van branchevreemde kanalen Het voedingsmiddelenambacht verliest verder terrein aan de supermarkt, omdat dit kanaal het gemak van de consument het beste dient. Ook doorzettende trends naar meer fastfood gaan deels ten koste van het voedingsmiddelenambacht. Bedrijven met een eigen, aansprekend concept of specialisatie die inspelen op deze trends profiteren echter van de eveneens groeiende voorkeur voor specialiteiten en bijzondere voedingsmiddelen. Voorbeelden zijn de bakker die belegde broodjes verkoopt, de slager met kant-en-klaarmaaltijden, en het verscentrum dat tegen de concurrentie van de supermarkt een breed assortiment verse producten in stelling brengt, inclusief specialiteiten en kant-en-klare producten.
5.1.3 Trends in het metaal- en meubelambacht Kleine metaalbewerkers profiteren van uitbesteding Industriële bedrijven hebben in het afgelopen decennium een groot aantal bedrijfsactiviteiten afgestoten. Zo vergroten zij de slagkracht op het gebied van hun kernactiviteiten, en, door specialisten in te schakelen, tevens hun efficiëntie. Bovendien geeft uitbesteden meer flexibiliteit, want leveringscontracten zijn makkelijker aan te passen dan de interne organisatie van de fabrikant. Omdat een belangrijk deel van de producten van metaalbewerkers en instrumentmakers
31
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
wordt afgenomen door zakelijke afnemers in de industrie, vergroot de uitbestedingstrend de afzetmarkt van deze bedrijven. Zakelijke markt vraagt certificering en betrouwbare leveringen Met de uitbestedingstrend hebben grote uitbesteders ook de stofkam gehaald door hun eigen productieorganisatie. Om productiestraten continu en zonder onderbrekingen te laten draaien is tegenwoordig een perfect georkestreerde logistiek nodig. Toeleveranciers maken nadrukkelijk deel uit van dit orkest. Zij moeten daarom voldoen aan dwingende leveringsvoorwaarden wat kwaliteit en leverbetrouwbaarheid betreft, en daartoe op voorhand garanties kunnen bieden. Om als leverancier in aanmerking te komen moet een bedrijf in toenemende mate aantoonbaar aan een aantal kwaliteitseisen voldoen, bijvoorbeeld middels een ISO-certificaat. Consumentenproducten profiteren van de gegroeide koopkracht De vervaardigers van consumentenproducten zoals meubels, sieraden, muziekinstrumenten en sportartikelen profiteren sterk van de gestegen particuliere bestedingen in het binnenland. Dit geldt met name voor kleinschalige producenten die maatwerk leveren. Deze trend is het gevolg van de gestegen waarde van de aandelen en de koopwoningen, waardoor een tweede hypotheek gunstig wordt, en een groot vertrouwen van de consument in de economische ontwikkeling. Er moet worden vermeld dat het hier gaat om producten waarvan de afzet gevoelig is voor de ontwikkeling van de conjunctuur. In de nabije toekomst zullen de vervaardigers van consumentenproducten minder profijt trekken van deze trend. Tekort aan vakbekwaam personeel Met name het metaalbewerkingsambacht heeft te maken met een tekort aan vakbekwaam personeel. Dit is de keerzijde van een gunstige ontwikkeling van de vraag in de afgelopen paar jaar. Doordat de benodigde mankracht ontbreekt, moeten sommige bedrijven al orders weigeren en worden zij belemmerd in hun groei.
5.1.4 Trends in het bouwambacht Uitbestedingstrend Er is in de bouw een trend om meer uit te besteden aan gespecialiseerde onderaannemers. Het gaat dan om modules in het bouwproces, zoals een dragende staalconstructie of het dak. Dit verhoogt de efficiëntie voor de hoofdaannemer. Bovendien geeft uitbesteden meer flexibiliteit, want leveringscontracten zijn makkelijker aan te passen dan de interne organisatie van de fabrikant.
32
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
Kwaliteitsgaranties gevraagd Aanbesteders van bouwwerken vragen in toenemende mate kwaliteitsgaranties van hoofdaannemers. Deze stellen op hun beurt soortgelijke eisen aan hun onderaannemers, in de vorm van een kwaliteitscertificaat of deelname aan een erkenningsregeling. Emancipatie van het gespecialiseerde aannemersbedrijf De ontwikkeling van gespecialiseerde aannemersbedrijven (zoals schilders, stukadoors, dakdekkers en vloerenleggers) tot volwaardige specialisten in de bouw heeft ook geleid tot grotere zelfstandigheid ten opzichte van hoofdaannemers in de bouw. Zij bundelen momenteel hun krachten, onder meer om als zelfstandige partij gezamenlijke belangen in het arbeidsvoorwaardenoverleg te kunnen behartigen. Meer accent op onderhoud en verbouwingen Op de langere termijn zal de hoeveelheid nieuwbouw op de bouwmarkt afnemen, zowel in de woning- als in de utiliteitsbouw. Het belang van onderhoud, kleine verbouwingen en reparaties neemt dan toe. Dit is gunstig voor het ambachtelijke kleinbedrijf, dat veel sterker dan de grote bouwbedrijven van deze markt afhankelijk is. Ook blijkt het uitvoeren van onderhoud, kleine verbouwingen en reparaties een gat in de markt te zijn, dat overigens snel gevuld wordt. Het klussenbedrijf is de laatste jaren sterk gegroeid Voor grote bouwbedrijven zijn deze activiteiten meestal te uiteenlopend en ook te klein. Schaalvergroting ten koste van middelgrote bouwbedrijven De grote bouwbedrijven in Nederland zijn in de afgelopen jaren sterk gegroeid door fusies en overnames. Zij proberen hiermee voldoende massa te ontwikkelen om het op te kunnen nemen tegen concurrerende giganten uit andere lidstaten van de Europese Unie. Het lijkt erop dat vooral middelgrote bedrijven worden opgeslokt, en dat een gepolariseerd bedrijvenbestand overblijft, met grote internationaal opererende bouwbedrijven aan de ene kant, en de kleine regionaal opererende bedrijven aan de andere kant. Onderaannemers krijgen als gevolg van deze ontwikkeling vaker te maken met vertegenwoordigers van internationale grootbedrijven als opdrachtgevers. In hoofdstuk 7 volgt meer over de schaalvergroting van met name het grootbedrijf in het Nederlandse bedrijfsleven.
33
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
5.1.5 Trends in het installatieambacht Omzet neemt toe en meer specialisatie De installatiebranche profiteert van een groeiend aandeel van technische installaties in de totale kosten van een gebouw. Ook is er een grote markt voor aanpassing van bestaande gebouwinstallaties aan nieuwe eisen: computernetwerken, telecommunicatievoorzieningen, klimaatinstallaties, beveiliging en dergelijke. Het accent ligt hier op elektrotechnische installaties. De trend naar beveiliging, telecommunicatie en dergelijke als afzonderlijke specialisaties binnen de branche zet door. Deregulering doet de concurrentie toenemen Door de terugtredende overheid en het daaruit voortvloeiende beleid van versterking van marktwerking worden er aan het installatieambacht minder eisen gesteld op het gebied van vestiging. Toetreding tot deze markt wordt daardoor eenvoudiger. Bovendien worden de ambachtelijke installatiebedrijven geconfronteerd met een vervaging van de grens met energiedistributiebedrijven, waardoor de concurrentie stijgt. Tekort aan vakbekwame installateurs Een tekort aan vakbekwame mensen is ook voor installatiebedrijven een belangrijk probleem. Er lopen diverse initiatieven om de instroom van leerlingen te bevorderen en een continu aanbod van voldoende praktijkopleidingsplaatsen te waarborgen.
5.1.6 Trends in het handel- en reparatieambacht Afnemende vraag naar reparatiediensten De vraag naar een aantal reparatiediensten neemt door zeer uiteenlopende redenen af. Soms is repareren nauwelijks zinvol door een lage nieuwprijs. De introductie van goedkope kwartshorloges heeft bijvoorbeeld een sterk negatief effect op de omzet van uurwerkherstellers gehad. Een korte economische levensduur beperkt eveneens de haalbaarheid van repareren. Zo is er nauwelijks nog een markt voor kledingreparatie doordat mode snel verandert. Ook wanneer technisch en functioneel betere uitvoeringen van een defect product te krijgen zijn, zal de bezitter eerder aan vervanging dan aan reparatie denken. Een voorbeeld hiervan is een wasmachine met méér programma’s, die bovendien zuiniger met water en elektriciteit omspringt dan de voorgaande generatie.
34
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
Technologische verbeteringen zijn tevens een oorzaak van de afnemende reparatiegevoeligheid van consumentenproducten, bijvoorbeeld van auto’s. De markt voor autoreparaties zal in de komende jaren naar verwachting om die reden substantieel krimpen. Andere reparatie-eisen en -diensten Behalve het volume van de markt voor reparaties beïnvloedt toepassing van nieuwe technieken ook de aard van de noodzakelijke reparaties. De reparatie van een kwartshorloge stelt heel andere eisen dan wanneer het gaat om een mechanisch uurwerk. En in witgoed wordt in toenemende mate gebruikgemaakt van elektronische componenten die bij defecten vervangen moeten worden. Fabrikanten van consumentenproducten kunnen de uitvoering van reparaties overlaten aan de markt (d.w.z. aan zelfstandige reparatiebedrijven zonder merkbinding) of in eigen hand nemen. De trend is dat fabrikanten de inhoud van hun after sales service uitbreiden en daarmee de eigen reparatiediensten. Dit kan eventueel via een netwerk van goedgekeurde reparateurs. Tekort aan vakmensen De ambachtelijke bedrijven in het traditionele reparatiebedrijf zijn doorgaans klein tot zeer klein, en hebben in de meeste gevallen dus hooguit enkele werknemers in dienst. Aan die werknemers worden betrekkelijk hoge vakbekwaamheidseisen gesteld, maar daar staat door de niet al te hoge rendementen geen riante beloning tegenover. Dit bemoeilijkt de instroom van vakbekwame medewerkers. Investeringen in nieuwe apparatuur Producten bevatten een groeiende hoeveelheid elektronische componenten. Zoals gezegd verandert dit de aard van het reparatiewerk. De desbetreffende componenten hebben echter ook gevolgen voor de benodigde apparatuur om reparaties uit te kunnen voeren. Afgezien daarvan vraagt ook de wetgeving op het gebied van veiligheid, arbeidsomstandigheden en milieu om investeringen. Autoreparatiebedrijven hebben uit hoofde van die regelgeving zelf een taak bij de meting van uitlaatgassen en het afstellen van de motor, maar dienen op hun beurt de gassen zodanig af te voeren dat werknemers en omwonenden er geen hinder of schade van ondervinden. Ook dienen reparatiebedrijven voorzieningen te treffen om vrijkomend chemisch afval op te slaan en te verwijderen.
35
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
Milieuwetgeving kan vraag stimuleren Tegenover de eerder gesignaleerde trend van een afnemende vraag naar reparaties staat ook een tegengestelde trend, die op langere termijn een positief effect op de vraag kan hebben. Aanscherping van het milieubeleid in de richting van een duurzamer gebruik van producten, en het extra belasten van afvalproductie stimuleren namelijk de vraag naar reparatiediensten. Aangezien dit beleid grotendeels in Europees verband wordt geformuleerd gaat het uitdrukkelijk om de langere termijn.
5.1.7 Trends in het dienstverlenend ambacht Hogere consumentenbestedingen en meer uitbesteding zorgen voor groei De markt voor diensten groeit meer dan evenredig met een toenemende welvaart, en heeft daarom de afgelopen jaren geprofiteerd van de stijgende binnenlandse bestedingen. Op de business-to-business markt heeft de trend om diensten aan specialisten uit te besteden gezorgd voor verdere groei. Prijsconcurrentie en specialisatie Het dienstverlenend ambacht omvat activiteiten die uiteenlopende eisen stellen aan de kennis en vaardigheden van de aanbieder. In branches waar die eisen gering zijn, heerst doorgaans scherpe prijsconcurrentie. Een voorbeeld daarvan is de schoonmaakbranche. Als de eisen hoger liggen, is er een trend naar specialisatie. Kappers en schoonheidsspecialisten worden bijvoorbeeld geconfronteerd met snel wisselende modes, die hoge eisen stellen aan de kennis en vaardigheden van de dienstverleners. Hier dienen zich ook nieuwe klantgroepen aan, bijvoorbeeld van allochtone origine. Beide trends creëren een voedingsbodem voor specialisatie. Kwaliteit moet worden aangetoond De consument is anno 1998 veeleisend en stelt in toenemende mate kwaliteitsgaranties op prijs. Het vertrouwen van de klant in de kennis en kunde van de dienstverlener speelt een extra belangrijke rol. De trend is daarom dat een toenemend aantal dienstverleners in het bezit is van een kwaliteitscertificaat (bijvoorbeeld van een brancheorganisatie) om de eigen kwaliteit aan te tonen. Groeiende vraag naar dienstenpakketten Met name op de zakelijke markt bestaat een toenemende voorkeur om meer diensten uit te besteden aan één aannemer. Dit beperkt de
36
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
transactiekosten van onderhandelen, controle op de naleving, en dergelijke. Kleine bedrijven zullen doorgaans niet in staat zijn zo’n pakket alleen aan te bieden, maar kunnen daartoe wèl samenwerkingsverbanden aangaan met collega’s die zich bezighouden met complementaire diensten.
5.2
Prognose voor 1998 en 1999
5.2.1 Algemene prognose voor het ambacht Sinds 1994 is er in het ambacht sprake van een stabiele groei. Dit jaar neemt de omzetwaarde in het ambacht naar verwachting met 5,2% toe. Als de omzet wordt gecorrigeerd voor prijsontwikkelingen, is er sprake van een groei van 2,7% (zie tabel 13). tabel 13 algemene prognose voor het ambacht omschrijving
1998
1999
omzetwaarde • volume afzetvolume loonkosten • loonvoet verbruik (waarde) winst werkgelegenheid
mutaties t.o.v. het voorgaande jaar in % 5,2 4,3 2,7 2,4 3,0 2,5 4,5 4,8 3,8 4,3 5,6 4,0 6,8 4,0 0,8 -0,1
Bron: CPB, bewerking door EIM.
De vooruitzichten voor het jaar 1999 zijn voor het ambacht minder gunstig. Door de teruglopende conjunctuur zal er sprake zijn van een afnemende groei van de omzet en de winst. Gecorrigeerd voor prijsbewegingen neemt de omzet het komende jaar met 2,4% toe. De werkgelegenheid zal zich ongeveer op hetzelfde niveau stabiliseren. Behalve de recessie is hieraan ook het probleem met de arbeidsvoorziening debet: veel ambachtelijke branches kampen met een tekort aan vakbekwaam personeel. Aan de ontwikkelingen in het ambacht als geheel, liggen de ontwikkelingen in de zes afzonderlijke sectoren van het ambacht ten grondslag. Hierna worden de prognoses per sector beschreven.
37
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
5.2.2 Prognose voor het voedingsmiddelen- en overig productieambacht Omzet De omzet van het voedingsmiddelen- en overig productieambacht stijgt in 1998 met 5,7% (zie tabel 14). Gecorrigeerd voor prijsbewegingen resteert een toename van de activiteiten van 2,9%. Verwacht wordt dat de omzet in 1999 minder hard zal groeien dan in 1998. Gecorrigeerd voor prijsbewegingen zal de omzet naar verwachting toenemen met 2,5%. Het voedingsmiddelen- en overig productieambacht zal meer hinder ondervinden van de tegenvallende internationale conjunctuur dan de overige ambachtelijke sectoren. Het voedingsmiddelen- en overig productieambacht is namelijk meer afhankelijk van export. tabel 14 prognose voor het voedingsmiddelen- en overig productieambacht omschrijving
1998
1999
omzetwaarde • volume afzetvolume loonkosten • loonvoet verbruik (waarde) winst werkgelegenheid
mutaties t.o.v. het voorgaande jaar in % 5,7 3,8 2,9 2,5 2,7 2,4 3,3 4,4 3,4 4,4 5,1 3,5 6,5 0,5 -1,8 -2,0
Bron: CPB, bewerking door EIM.
Werkgelegenheid en winst De werkgelegenheid in het voedingsmiddelen- en overig productieambacht zal dit jaar met 1,8% afnemen. Het komende jaar zal de werkgelegenheid naar verwachting verder dalen. Hieraan liggen diverse oorzaken ten grondslag: de tegenvallende internationale conjunctuur, de verwachte stijging van de loonvoet in de sector ten opzichte van dit jaar (4,4%) en de concurrentie die met name het voedingsmiddelenambacht ondervindt van branchevreemde kanalen. Deze factoren zijn er tevens de oorzaak van dat de groei van de winst in 1999 naar verwachting afneemt tot 0,5%.
38
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
5.2.3 Prognoses voor het metaal- en meubelambacht Omzet De omzet van het metaal- en meubelambacht groeit in 1998 met circa 6,4% (zie tabel tabel 15). Gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling ontstaat een toename van de omzet in reële termen van 4,2%. Voor 1999 wordt rekening gehouden met een afnemende groei van de omzet ten opzichte van 1998. Deze vertraging wordt vooral veroorzaakt door een tegenvallende ontwikkeling op exportgebied en een verwachte afname van de investeringsgeneigdheid in het bedrijfsleven. tabel 15 prognose voor het metaal- en meubelambacht omschrijving
1998
1999
omzetwaarde • volume afzetvolume loonkosten • loonvoet verbruik (waarde) winst werkgelegenheid
mutaties t.o.v. het voorgaande jaar in % 6,4 4,9 4,2 3,6 4,2 3,6 4,1 5,0 3,0 4,3 6,5 4,6 9,5 5,1 0,7 0,6
Bron: CPB, bewerking door EIM.
Werkgelegenheid en winst De werkgelegenheid in het metaal- en meubelambacht zal dit en volgend jaar nauwelijks stijgen (0,7% resp. 0,6%). Behalve de afzwakkende conjunctuur is ook het tekort aan vakbekwaam personeel hier debet aan. Vooral in de metaalbewerkingsbranche ontbreekt de benodigde mankracht, hetgeen sommige bedrijven in hun groei belemmert. Per saldo zullen de winsten in het metaal- en meubelambacht minder snel toenemen, ook omdat de loonkosten het komende jaar naar verwachting meer dan evenredig zullen stijgen. Voor 1999 wordt een winstgroei van 5,1% verwacht.
39
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
5.2.4 Prognoses voor het bouwambacht Omzet In 1998 neemt de groei van de activiteiten in het bouwambacht ten opzichte van voorgaande jaren toe. Deze toename is vooral te danken aan de oplevering van nieuwbouw op VINEX-locaties. Er is dit jaar sprake van een toename van de omzet van 6,5%. Gecorrigeerd voor prijsbewegingen stijgen de activiteiten met 3,5% (zie tabel 16). Ook in 1999 zal de omzet van het bouwambacht toenemen, zij het in mindere mate dan in 1998. Verwacht wordt dat de omzet in reële termen met circa 2,8% kan toenemen. Het onderhoud aan de bestaande gebouwenvoorraad zal na verloop van tijd toenemen. In de nabije toekomst wordt door de oplevering van nieuwbouw op VINEX-locaties een verdere groei verwacht voor zowel de gespecialiseerde aannemers als de aannemers in de burgerlijke en utiliteitsbouw. Op de langere termijn zal de hoeveelheid nieuwbouw afnemen. Het belang van onderhoud, kleine verbouwingen en reparaties neemt dan toe. tabel 16 prognose voor het bouwambacht omschrijving
1998
1999
omzetwaarde • volume afzetvolume loonkosten • loonvoet verbruik (waarde) winst werkgelegenheid
mutaties t.o.v. het voorgaande jaar in % 6,5 5,1 3,5 2,8 3,5 2,8 5,4 4,8 4,9 4,3 6,3 4,4 8,7 7,4 1,6 0,3
Bron: CPB, bewerking door EIM.
Werkgelegenheid en winst De werkgelegenheid in het bouwambacht groeit dit jaar met naar schatting 1,6%, hetgeen gelijk is aan ruim 1.500 volledige arbeidsplaatsen. In 1999 zal de werkgelegenheid zich ongeveer op hetzelfde niveau stabiliseren. De winst stijgt met 8,7%. Deze toename van de winst is terug te voeren op de toename van de bouwactiviteiten. Ook in 1999 zullen de winsten stijgen, maar in een lager tempo dan in 1998.
40
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
5.2.5 Prognoses voor het installatieambacht Omzet De omzet van het installatieambacht is in 1997 met 6,2% toegenomen. Gecorrigeerd voor prijsontwikkelingen resteert een reële toename van de omzet van 3,3% (zie tabel 17). Deze toename is vooral te danken aan de oplevering van nieuwbouw en de al eerder gesignaleerde toename van de installatie-intensiteit van gebouwen. Voor 1999 wordt een verdere toename van de omzet verwacht van 2,7% in reële termen. tabel 17 prognose voor het installatieambacht omschrijving
1998
1999
omzetwaarde • volume afzetvolume loonkosten • loonvoet verbruik (waarde) winst werkgelegenheid
mutaties t.o.v. het voorgaande jaar in % 6,2 4,9 3,3 2,7 3,3 2,7 5,3 4,8 4,9 4,5 6,2 4,4 7,7 7,2 1,5 0,2
Bron: CPB, bewerking door EIM.
Werkgelegenheid en winst Mede doordat de loonkosten zich niet zo snel ontwikkelen als de omzetwaarde, zal de winst in 1998 groeien met 7,7%. Het komende jaar wordt rekening gehouden met een lichte daling van de winstontwikkeling. De werkgelegenheid zal in 1998 als gevolg van een toename van de activiteiten in het installatieambacht toenemen met bijna 500 volledige arbeidsplaatsen (1,5%). Het komende jaar stabiliseert de werkgelegenheid zich ongeveer op het niveau van 1998.
5.2.6 Prognoses voor het handel- en reparatieambacht Omzet In het handel- en reparatieambacht zal de groei van de omzet in 1998 beduidend lager zijn dan in de overige ambachtelijke sectoren. Uit tabel 18 blijkt de omzetwaarde het afgelopen met 4,0% is gestegen. De groei van de activiteiten gecorrigeerd voor prijsontwikkelingen bedraagt echter maar 1,9%. De oorzaak van deze lage groei ligt in de
41
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
al eerder gesignaleerde afnemende vraag naar reparatiediensten. Verder worden sommige branches in het handel- en reparatieambacht geconfronteerd met concurrentie uit branchevreemde kanalen (slagers, poeliers etc.). Voor 1999 wordt overigens een met die van dit jaar vergelijkbare groei van de omzet verwacht, zowel in waarde als in reële termen. tabel 18 prognose voor het handel- en reparatieambacht omschrijving
1998
1999
omzetwaarde • volume afzetvolume loonkosten • loonvoet verbruik (waarde) winst werkgelegenheid
mutaties t.o.v. het voorgaande jaar in % 4,0 3,9 1,9 1,9 1,3 1,2 3,6 4,6 3,1 4,4 3,7 3,2 2,9 0,1 -0,1 -0,4
Bron: CPB, bewerking door EIM.
Werkgelegenheid en winst De concurrentie van branchevreemde kanalen en de afnemende vraag naar reparatiediensten zetten zich in de nabije toekomst voort. Verder zullen de loonkosten met name in 1999 meer dan evenredig stijgen. Dit heeft als gevolg dat de groei van de winst zal afvlakken van 2,9% dit jaar tot 0,1% in het komende jaar. De werkgelegenheid in het handel- en reparatieambacht zal het komende jaar zelfs iets dalen met circa 400 volledige arbeidsplaatsen (0,4% ten opzichte van 1998).
5.2.7 Prognoses voor het dienstverlenend ambacht Omzet De groei van de omzet van het dienstverlenend ambacht bedraagt in 1998 4,5% en blijft daarmee nauwelijks achter bij de in voorgaande jaren gerealiseerde groei. Gecorrigeerd voor prijsontwikkelingen nemen de activiteiten met ruim 2,3% toe. Hoewel de omzetgroei van het dienstverlenend ambacht het komende jaar iets zal afnemen, blijft het toekomstbeeld voor deze branche rooskleurig door de trend van meer uitbesteding in het bedrijfsleven, en de groeiende bestedingsmogelijkheden van veel consumenten. Voor volgend jaar kan worden gerekend op een toename van de omzetwaarde van 3,5%.
42
Trends en prognoses voor 1998 en 1999
Gecorrigeerd voor prijsontwikkelingen betekent dit een groei van 1,3% (zie tabel 19). tabel 19 prognose voor het dienstverlenend ambacht omschrijving
1998
1999
omzetwaarde • volume afzetvolume loonkosten • loonvoet verbruik (waarde) winst werkgelegenheid
mutaties t.o.v. het voorgaande jaar in % 4,5 3,5 2,3 1,3 2,3 1,3 5,9 4,9 2,9 4,0 2,8 2,3 5,5 3,3 3,8 0,8
Bron: CPB, bewerking door EIM.
Werkgelegenheid en winst De werkgelegenheid neemt in 1998 met 3,8% toe. Omgerekend komt dit neer op circa 2.000 volledige arbeidsplaatsen. Het jaar daarna zal de werkgelegenheid – net als in de overige sectoren – niet spectaculair toenemen. De winst stijgt dit jaar nog met 5,5%, maar in het jaar 1999 zal de winst minder snel groeien. Meer winst is in het dienstverlenende ambacht echter noodzakelijk, omdat het gemiddelde exploitatiebeeld in deze sector een sterk negatief economisch resultaat laat zien1.
1
Zie paragraaf 4.1.
43
Ondernemen in het Ambacht 1999
6
Het ambacht in de Europese Unie 1
Het ambacht laat zich in Europees verband moeilijk vergelijken, omdat er internationaal geen uniforme afbakening van het ambacht bestaat. In dit hoofdstuk komen twee onderwerpen aan de orde, namelijk de (verwachte) gevolgen van de totstandkoming van een Europese interne markt voor ambachtelijke ondernemingen (paragraaf 6.1) en maatregelen van de lidstaten van de Europese Unie, gericht op vereenvoudiging van de regelgeving (paragraaf 6.2).
6.1
Gevolgen van de gemeenschappelijke markt
In het kader van de European Observatory for SMEs 1997 is een enquête gehouden onder ondernemers in het midden- en kleinbedrijf van alle lidstaten van de Europese Economische Ruimte. Daaronder vielen ook vijf typen ambachtelijke ondernemers, namelijk dakdekkers, meubelmakers, loodgieters, brood- en banketbakkers en kappers. Deze ondernemers hebben vragen beantwoord over de kansen en bedreigingen die zij zien als gevolg van de ongedeelde Europese markt. Europese markt eerder kans dan bedreiging Een groot deel van de ondervraagde ambachtelijke ondernemers verwacht positieve gevolgen van de Europese integratie. Uit tabel 20 blijkt dat 39% van de ondervraagden kansen verwacht op de gemeenschappelijke markt, terwijl 15% deze markt als een bedreiging beschouwt. tabel 20 is de Europese markt een kans of een bedreiging voor ambachtelijke ondernemingen? oordeel over Europese markt kans bedreiging geen van beide geen mening
percentage ambachtelijke ondernemers 39 15 40 6
Bron: The European Observatory for SMEs, Fifth Annual Report, EIM/ENSR, Zoetermeer, oktober 1997.
1
Voor dit hoofdstuk is gebruikgemaakt van The European Observatory for SMEs, Fifth Annual Report, 1997, EIM/ENSR, Zoetermeer.
45
Het ambacht in de Europese Unie
Door de kleinschaligheid van ambachtelijke bedrijven zullen de gevolgen van de Europese integratie doorgaans wat minder ingrijpend zijn dan voor het grootbedrijf. Vandaar dat 40% van de ondervraagde ondernemers kansen nòch bedreigingen verwacht. Meer concurrentie, maar ook makkelijker de grens over Ambachtelijke ondernemers wijzen op de groeiende concurrentie als de belangrijkste dreiging die van de economische integratie uitgaat. Eén op de drie ondervraagden in het ambacht noemt deze dreiging. Tevens meldt één op de drie ondervraagden dat de concurrentie in hun markt de afgelopen vijf jaar is toegenomen. Daar staat tegenover dat de afzetmarkt wordt vergroot. Ook het samenwerken met partners over de grens is eenvoudiger geworden, want één op de drie ondervraagden zegt dat zij nu meer internationale contacten hebben dan vijf jaar geleden. Dit overigens met de kanttekening dat de in dit onderzoek betrokken ambachtelijke bedrijven minder internationaal actief zijn dan veel bedrijven van vergelijkbare grootte in andere sectoren. Meer werkgelegenheid door afschaffing belemmeringen In tabel 21 staan een aantal doelstellingen die in het kader van de gemeenschappelijke markt worden gerealiseerd, en het effect daarvan op de werkgelegenheid. Er blijkt dat het afschaffen van diverse belemmeringen een gunstig effect heeft op de werkgelegenheid. Dit is het geval voor het verwijderen van technische belemmeringen (gelijkschakeling van technische normen en standaarden), fysieke belemmeringen voor grensoverschrijdende handel (zoals controles en formaliteiten) en het stimuleren van de grensoverschrijdende samenwerking. tabel 21 factoren die de werkgelegenheidsontwikkeling van Europese ambachtelijke bedrijven beïnvloeden indicator
effect
verwijderen technische belemmeringen afschaffen fysieke belemmeringen reductie van fiscale belemmeringen toenemende grensoverschrijdende contacten toenemende grensoverschrijdende concurrentie grensoverschrijdende samenwerking directe buitenlandse investeringen
positief positief neutraal neutraal neutraal positief neutraal
Bron: The European Observatory for SMEs, Fifth Annual Report, EIM/ENSR, Zoetermeer, oktober 1997.
46
Het ambacht in de Europese Unie
6.2
Vereenvoudiging van de regelgeving
Vereenvoudiging van de regelgeving heeft juist voor kleine ambachtelijke ondernemingen gunstige effecten. In dergelijke bedrijven ligt de vaardigheid voor de uitvoering van administratieve taken doorgaans op een wat lager niveau dan elders in het midden- en kleinbedrijf. De keuze om een eigen bedrijf op te zetten wordt immers het sterkst beïnvloed door de liefde voor een bepaald vak. Veel kleine ondernemers hebben minder oog voor en verstand van ‘papierwerk’. Van de activiteiten van de Europese Commissie gericht op een vereenvoudiging van de regelgeving en de daling van de hiermee verband houdende lasten zal dus een positieve invloed uitgaan op ambachtelijke ondernemingen. Vermindering van administratieve lasten In de meeste lidstaten is de laatste jaren wetgeving doorgevoerd, gericht op verlaging van toetredingsdrempels en de daarmee gepaard gaande administratieve lasten. Zo is in Nederland de Vestigingswet ingrijpend vereenvoudigd en is het bij nieuwe wetgeving verplicht om vooraf een bedrijfseffectenrapportage uit te voeren. Ook in Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Zweden is zo’n beoordeling noodzakelijk voor nieuwe wetgeving en beleidsmaatregelen en in België, Ierland en Spanje wordt dit overwogen. Vereenvoudiging van de regelgeving Een aantal landen heeft in het kader van de reductie van de administratieve lasten het aantal formulieren, de verplicht te verschaffen statistische informatie en de procedures voor belastingaangifte verminderd en/of vereenvoudigd. Ook Nederland behoort tot deze landen. De vereenvoudiging van belastingprocedures is in veel lidstaten overigens nog in voorbereiding. Eén loket voor starters Een speciale maatregel in het kader van de vereenvoudiging van administratieve procedures is de instelling van één loket voor startende bedrijven. Dat is al operationeel in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Ierland. In België en Griekenland overweegt men dit. In Denemarken legt men de gegevens van een starter vast in een centraal register, met een unieke identificatiecode. Die gegevens zijn vervolgens op basis van die code ook toegankelijk voor andere instanties die ze nodig hebben. De starter hoeft dus maar één keer gegevens te verstrekken.
47
Ondernemen in het Ambacht 1999
7
Schaalgrootte en -trends
7.1
Inleiding
Het zoeken naar schaalvoordelen zit in het wezen der economie. Adam Smith beschreef al de mogelijkheid van het behalen van schaalvoordelen van assemblagelijnen voor het produceren van gestandaardiseerde producten, zoals spijkers. De gemiddelde kosten van een spijker konden namelijk afnemen bij een toename van het productievolume. Schaalvoordelen verklaren het bestaan van grote ondernemingen. Het groeiende aantal fusies, overnames en samenwerkingsverbanden wijst erop dat bedrijven zelfs in toenemende mate op zoek zijn naar het verkrijgen van schaalvoordelen. Schaalvoordelen die overigens niet alleen in de productiefunctie liggen, maar ook in andere bedrijfsfuncties zoals R&D, inkoop en transport. Maar als bedrijven ongelimiteerd streven naar schaalvoordelen, hoe kan dan het bestaan van MKB-bedrijven worden verklaard? En hoe kan worden verklaard dat deze groep bedrijven al jaren in aantal toeneemt? Kennelijk zijn er naast te behalen schaalvoordelen die het bestaan van grote ondernemingen verklaren, ook factoren die kleinschaligheid verklaren. Het doel van dit hoofdstuk is om inzicht te krijgen in de factoren en trends die van invloed zijn op schaalgrootte en op te behalen schaalvoordelen. Een tweede doel is om met behulp van empirisch materiaal de schaalontwikkelingen in het ambacht in kaart te brengen. In paragraaf 7.2 wordt ingegaan op de theorie achter schaalgrootte en -effecten. Achtereenvolgens komen de definitie van schaalgrootte en de stimulerende factoren van groot- en kleinschaligheid aan bod. Daarna worden enkele specifieke trends besproken, die van invloed zijn op de schaalgrootte van het Nederlandse bedrijfsleven (paragraaf 7.3). In paragraaf 7.4 komen vervolgens de ontwikkelingen in de schaalgrootte van het Nederlandse bedrijfsleven aan bod. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk zal op de verschillen tussen de diverse sectoren, waaronder het ambacht, worden ingegaan.
49
Schaalgrootte en -trends
7.2
Schaalgrootte: definitie, verklarende factoren en trends
7.2.1 Wat wordt onder schaalgrootte verstaan? Voor schaalgrootte bestaat geen eensluidende definitie. Met de schaalgrootte van een bedrijf wordt meestal de productieomvang bedoeld. Daarnaast wordt schaalgrootte ook wel uitgedrukt in het aantal medewerkers van het bedrijf. De verschillende wijzen om schaalgrootte te definiëren worden vaak naast elkaar gebruikt. Schaalvoordelen in de productiefunctie ontstaan wanneer de gemiddelde kosten van een eenheid output afnemen naarmate het volume toeneemt. Schaalvoordelen zijn echter ook op andere bedrijfsfuncties van toepassing, zoals R&D, inkoop en transport. Om te kijken in hoeverre de R&D-inspanningen relatief hoog of laag zijn ten opzichte van die bij andere bedrijven, worden vaak de R&D-kosten als uitgangspunt genomen en vervolgens gerelateerd aan het aantal nieuw ontwikkelde producten. Schaalvoordelen in R&D treden op wanneer de gemiddelde kosten van de ontwikkeling van een nieuw product afnemen. Ook voor andere bedrijfsfuncties, zoals de inkoopfunctie, kan een schaalgrootte worden geïdentificeerd (de omvang van een partij die wordt ingekocht) en kunnen hierin schaalvoordelen worden behaald (dalende kosten per eenheid bij een toename van het volume van de afgenomen partij).
7.2.2 Factoren die grootschaligheid stimuleren Er kunnen vier factoren worden onderscheiden die de grootschaligheid van het bedrijfsleven bevorderen, te weten1: 1. economies of scale 2. economies of scope 3. leereffecten 4. organisatie-effecten De ‘economies of scale’ in de productiefunctie en in overige bedrijfsfuncties zijn reeds in de voorgaande paragraaf aan de orde geweest. Het gaat hier om schaalvoordelen die behaald kunnen worden in productie, R&D, inkoop en transport bij een groter volume. Van ‘economies of scope’ is sprake als de gemiddelde kosten van een product afnemen bij een toename van het aantal verschillende producten. De 1
50
B. Nooteboom, 1993, Firm size effects in transaction costs, in: Small Business Economics 5, no. 4.
Schaalgrootte en -trends
oorzaken van deze effecten kunnen variëren van het gebruik van ondeelbare middelen tot complementariteit en interactie. Leereffecten kunnen ook worden gevat onder de noemer van schaalvoordelen. Deze effecten doen zich voor wanneer sprake is van een daling van de gemiddelde kosten bij een toename van het productievolume in de tijd. Ten slotte kan er sprake zijn van een organisatieeffect dat duidt op schaalvoordelen. Door productie uit te besteden kunnen namelijk schaalvoordelen worden behaald als gevolg van specialisatie. Tegelijkertijd echter is bij uitbesteding sprake van transactiekosten die per eenheid hoger uitvallen voor kleine bedrijven dan voor grote bedrijven.
7.2.3 Factoren die kleinschaligheid stimuleren Als alleen de in de vorige paragraaf genoemde factoren van invloed zouden zijn op de gemiddelde bedrijfsomvang, dan zouden kleinschalige bedrijven niet bestaan. Er moeten dus factoren zijn die kleinschaligheid stimuleren. Er kunnen zes factoren worden onderscheiden die de grootschaligheid van het bedrijfsleven bevorderen, te weten1: 1. distributiekosten 2. marktfragmentatie 3. aanpassingsvermogen 4. effectiviteit: aansluiting bij de vraag 5. ondernemerschap 6. culturele factoren Ad 1: distributiekosten Productie- en organisatiekosten zijn slechts een onderdeel van de totale kostenstructuur. Er worden ook kosten gemaakt om producten bij de consument te brengen, of andersom consumenten bij het product. Als deze kosten worden afgewenteld op de consument, dan houdt deze hiermee rekening bij het zoeken naar een product. Om deze reden bestaat er niet één enorme hypermarkt in het midden van Nederland. Kleinschaligheid krijgt hierdoor een kans. Ad 2: marktfragmentatie In sommige markten heeft het begrip schaaleffect geen betekenis, simpelweg omdat het niet kan worden behaald. De kosten per eenheid van de Ariane-raket zouden fors dalen wanneer er 50 stuks tegelijk worden gevraagd. Een dergelijke vraag bestaat echter niet. Ook 1
Ontleend aan A.R. Thurik, 1994, Between economies of scale and entrepreneurship, Research report, EIM, Zoetermeer.
51
Schaalgrootte en -trends
wanneer de marktvraag sterk gefragmenteerd is, zoals bijvoorbeeld de kledingmarkt waarin een grote verscheidenheid aan ontwerpen en varianten wordt aangeboden, is er geen duidelijk voordeel voor grootschaligheid aanwezig. Ad 3: aanpassingsvermogen Grote bedrijven kunnen tegen lagere kosten per eenheid produceren, maar kleine bedrijven zijn in staat om hun productieproces tegen lagere kosten aan te passen aan veranderende wensen van de markt. Hun productieproces is in de regel minder complex dan dat van grote bedrijven1. In markten die snel veranderen in de tijd is grootschaligheid geen duidelijk voordeel. Ad 4: effectiviteit: aansluiting bij de vraag Verschillende goederen en diensten hebben voor verschillende mensen een verschillende betekenis2. Confectiekleding kan veel goedkoper worden vervaardigd dan maatwerk. De laatstgenoemde kleding heeft in de ogen van sommige consumenten echter een meerwaarde en komt daarom effectiever aan hun behoeften tegemoet dan een standaardproduct. Het feit dat zowel grootschalige als kleinschalige kledingproducenten naast elkaar bestaan kan worden verklaard door de verschillende behoeften van de consumenten. Dit verklaart het naast elkaar bestaan van grote kledinggiganten en kleermakers, van grote supermarkten en speciaalzaken, en van de McDonald’s keten en driesterrenrestaurants. Ad 5: ondernemerschap De nabijheid van klanten, leveranciers, productiemedewerkers, management en eigendom werkt stimulerend op de ondernemerszin, energie en motivatie om te ondernemen. Dit is in het MKB in grotere mate het geval dan in het grootbedrijf. Ondernemerschap binnen een organisatie komt daarom het beste tot zijn recht in een klein bedrijf. Ad 6: culturele factoren In verschillende landen wordt verschillend gedacht over zelfstandig ondernemen. De maatschappelijke positie van een ondernemer verschilt per maatschappij en de productiviteit van ondernemerschap zelfs nog meer3. Dit kan worden verklaard door verschillen in het 1 2 3
52
Zie onder andere D.E. Mills en L. Schumann, 1985, Industry structure with fluctuating demand, in: American Economic Review 77 en W.A. Brock en D. Evans, 1989, Small business economics, in: Small Business Economics 1, no. 1. W.A. Brock en D. Evans, 1986, The economics of small businesses, New York: Holmes and Meier. W.J. Baumol, 1990, Entrepreneurship: productive, unproductive and destructive, in: Journal of political economy 98.
Schaalgrootte en -trends
maatschappelijk perspectief met betrekking tot de rol en functie van ondernemingen en in welke mate zij voor productieve doeleinden worden gebruikt, zoals voor innovatie, of voor niet-productieve doeleinden zoals georganiseerde misdaad. In landen waar positief wordt gedacht over zelfstandig ondernemen zal het aantal kleine bedrijven relatief groot zijn.
7.2.4 Trends die de schaalgrootte beïnvloeden In de voorgaande paragrafen werden enkele algemene factoren besproken die van invloed zijn op de schaalgrootte van een onderneming. Daarnaast is er een aantal trends die anno 1998 van invloed zijn op de schaalgrootte van ondernemingen1. Concentratie op de kernactiviteiten Ondernemingen richten zich steeds meer op hun kernactiviteiten. Activiteiten die minder essentieel zijn voor het bedrijf worden afgestoten, omdat ze veel aandacht vragen van de leiding van de onderneming2, en omdat uitbesteden vaak goedkoper is. Deze algemene trend richting afstoting en uitbesteding van bedrijfsactiviteiten resulteert in een afname van de gemiddelde bedrijfsomvang. Zij kan tegelijkertijd echter indirect tot schaalvergroting leiden. Door uitbesteding kan bijvoorbeeld de opkomst en groei van schoonmaakbedrijven worden verklaard. In de schoonmaakbranche is vervolgens een concentratieproces ontstaan en in de laatste jaren is er een trend richting verdere nationalisering en internationalisering van schoonmaakactiviteiten zichtbaar. De schaalgrootte van de belangrijkste schoonmaakbedrijven neemt nog steeds toe. Dit wil overigens niet zeggen dat de gemiddelde bedrijfsomvang in de schoonmaakbranche ook is toegenomen, omdat tegelijkertijd aan de onderkant van de markt veel kleine gespecialiseerde bedrijven zijn toegetreden. Het is denkbaar dat bedrijfsactiviteiten die meer recent zijn en worden afgestoten, zoals bijvoorbeeld catering, een soortgelijke ontwikkeling gaan doormaken. Een nieuwe ontwikkeling is vervolgens dat schoonmaakbedrijven uitgroeien tot facilitaire bedrijven die niet alleen schoonmaakdiensten verrichten, maar tevens zorg dragen voor receptiewerkzaamheden, de beveiliging, catering etc. Deze laatste ontwikkeling wordt onder meer ingegeven door de schaalvoordelen die de cliënt heeft van het uitbesteden van diverse ondersteunende werkzaamheden aan één bedrijf. 1 2
Gebaseerd op het hoofdstuk ‘Schaaltrends’ uit de publicatie van M.L.A. Peters en M.H.C. Lever, 1996, Perspectieven voor het Nederlandse bedrijfsleven, EIM, Zoetermeer. K. Aiginger en G. Tichy, Small Firms and the Merger Mania, in: Small Business Economics 1991/3.
53
Schaalgrootte en -trends
Technologische veranderingen Technologische veranderingen kunnen zowel schaalverkleining als schaalvergroting tot gevolg hebben. Zo hebben de ontwikkeling en toepassing van computers in machines de afgelopen decennia de verschuiving van mechanische naar elektronische controleapparatuur tot gevolg gehad. Deze ontwikkeling heeft het mede mogelijk gemaakt om een grotere variëteit van producten op de markt te brengen, waarbij de seriegrootte is afgenomen. Met behulp van nieuwe, flexibele productiemethoden kan al op kleine schaal efficiënt geproduceerd worden1. Deze ontwikkeling heeft belangrijke gevolgen voor de omvang van bedrijven. Door de flexibele productiemogelijkheden neemt het aantal kleine bedrijven toe2. Technologische veranderingen kunnen ook schaalvergroting tot gevolg hebben. Zo maakt automatisering een concentratie van dienstverlenende activiteiten mogelijk. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan het aanbod van meerdere balieproducten in het banken verzekeringswezen. Een ander voorbeeld is de groei van automatiseringsbedrijven die de salarisadministratie van een grote verscheidenheid van klanten voor hun rekening nemen. Globalisering en marktintegratie Globalisering en marktintegratie (zoals de Europese eenwording) worden vaak als oorzaak gezien van fusies en overnames. Globalisering en marktintegratie kunnen echter ook schaalverkleining in de hand werken. Zo zijn kleinere bedrijven minder bureaucratisch en daarmee beter in staat om flexibel in te spelen op ontwikkelingen in de grotere, geïntegreerde markt. De schaalvoordelen die grote bedrijven voorheen hadden bij internationale operaties zijn voor een deel verdwenen. Kleine bedrijven ondervinden door de eenwording namelijk minder nadelen van handelsbarrières en een gebrek aan landenkennis. Bedrijfsconcentratie Fusies en overnames vinden plaats omdat bedrijven bepaalde voordelen in het verschiet zien liggen. Als het daarbij gaat om schaalvoordelen zijn fusies en overnames eigenlijk geen verklaring van een bepaalde schaaltrend, maar juist een resultante hiervan. De motieven voor een fusie of overname zijn in veel gevallen echter ook strate1 2
54
A.R. Thurik, 1993, Recent Developments in Firm-Size Distribution and Economies of Scale in Dutch Manufacturing, in: Small Firms and Entrepreneurship: an East-West Perspective (Z. Acs en D. Audretsch, eds.), Cambridge University Press, Cambridge. B. Carlsson, 1989, The Evolution of Manufacturing and Its Impact on Industrial Structure: An International Study, in: Small Business Economics, nr. 1.
Schaalgrootte en -trends
gisch van aard (zie kader 1). Indien strategische aspecten de overhand hebben, kunnen fusies en overnames wél als verklaring worden gezien van een trend richting grootschaligheid. kader 1
• • • • • • • • • • • • •
motieven voor fusies en overnames1
verstevigen van de marktpositie uitbreiding van de product- of geografische markt reduceren van afhankelijkheidsrelaties sneller groeien dan via interne groei status, prestige, machtsgevoel voorkomen dat men zelf wordt overgenomen rendement op geïnvesteerd vermogen verhogen werknemers die over willen gaan naar zelfstandig ondernemerschap (managementbuy-in en management-buy-out) risicospreiding in activiteiten verkrijgen van schaalvoordelen in de productiekosten, overheadkosten en in overige bedrijfsfuncties verkrijgen van synergievoordelen verkrijgen van technische kennis (patenten) speculatie.
Ontwikkelingen in het personeelsbeleid Met het uitbesteden van de bedrijfsactiviteiten neemt het aantal werknemers bij de grotere bedrijven af. In het streven naar een grotere mate van flexibiliteit is het zo dat met name industriële bedrijven met een steeds kleinere kern van vaste medewerkers werken, die in tijden van hoogconjunctuur wordt aangevuld met tijdelijke krachten. Daarnaast is in de dienstverlening een trend zichtbaar richting een groeiend aantal freelancers en kleine zelfstandigen. Ook dit past in een verdere flexibilisering van organisaties, die deze zelfstandige ondernemers voorheen in vaste dienst hadden.
7.3
Schaaltrends bedrijfsleven
in
het
Nederlandse
In het Nederlandse bedrijfsleven is sprake van een ontwikkeling richting kleinschaligheid, die tot uiting komt in een meer dan evenredige toename van het aantal kleine bedrijven in de Nederlandse bedrijvenpopulatie. Deze ontwikkeling wordt in paragraaf 7.3.1 besproken. 1
Zie onder andere: H. Schenk, CPB-optiek, ondernemingsstrategie en industriebeleid (II), in: Tijdschrift voor Politieke Economie, 17e jrg., nr. 3, 1994; R.F.C. van Engelenburg e.a., Overname en overdracht van bedrijven in het MKB, NIBE, Amsterdam 1994; R.F.C. van Engelenburg e.a., Bedrijfsoverdracht en -overname, VVK, Woerden, 1995; K.R. Jonkheer, Ondernemingsconcentratie in de Nederlandse groothandel 1994, EIM, Zoetermeer, 1995.
55
Schaalgrootte en -trends
Verder is er in de categorie grote bedrijven juist sprake van een ontwikkeling naar schaalvergroting, die vooral wordt veroorzaakt door fusies en overnames. Deze ontwikkeling wordt in paragraaf 7.3.2 verder uitgediept.
7.3.1 De ontwikkeling naar kleinschaligheid Het gemiddelde aantal werknemers per bedrijf neemt af. Dit verschijnsel doet zich in veel westerse economieën voor. De trend naar een kleinere bedrijfsgrootte is goed zichtbaar in het groeiende aandeel van de kleine bedrijven in de totale bedrijfspopulatie1. In tabel 22 is te zien dat in Nederland het kleinbedrijf (0 tot 10 werknemers) veel sterker is gegroeid dan het middenbedrijf (10 tot 100 werknemers) en het grootbedrijf (vanaf 100 werknemers). In het grootbedrijf is zelfs sprake van een daling. tabel 22 ontwikkeling van het aantal bedrijven per grootteklasse, 19931997 grootteklasse
mutatie t.o.v. 1993 in %
kleinbedrijf middenbedrijf grootbedrijf
16 10 -4
Bron: CBS, bewerking door EIM.
Het aandeel van het kleinbedrijf in de populatie ondernemingen is de laatste jaren toegenomen. Deze trend naar kleinschaligheid wordt verklaard door een toename van het aantal startende ondernemers. Ook de gemiddelde bedrijfsomvang van het kleinbedrijf is gedaald. In 1993 bedroeg deze omvang nog 2,6 medewerkers per onderneming, terwijl dat er in 1997 2,5 zijn. Er is in het kleinbedrijf dus sprake van een lichte schaalverkleining. De toename van het aantal middelgrote ondernemingen kent een andere oorzaak. De groei wordt vooral veroorzaakt door nieuwe toetreders in de vorm van nieuwe dochtervestigingen, verzelfstandiging van onderdelen van grotere bedrijven en doorgroei van kleine bedrijven. In deze grootteklasse is ook sprake van een lichte daling van de gemiddelde bedrijfsomvang: van 26,1 medewerkers in 1993 tot 25,3 1
56
Zie o.a.: Z.J. Acs en D.B. Audretsch, 1990, Small firms in the 1990s, in Z.J. Acs en D.B. Audretsch, eds., The economics of small firms: A European challange, Kluwer Academic Publishers, Dordercht, blz. 1-22; A.J.M. Kleijweg en A.R. Thurik, 1991, Are there decreasing economomies of scale over time in Dutch manufacturing?, Research paper 9101, EIM, Zoetermeer; G. Lovemen en W. Sengenberger, 1991, The re-emergence of small-scale production: an international comparison’, Small Business Economics 3, nr. 1, blz. 1-37; A.R. Thurik, 1993, Recent Developments in Firm-Size Distribution and Economies of Scale in Dutch Manufacturing, in: Small Firms and Entrepreneurship: an East-West Perspective (Z. Acs en D. Audretsch, eds.), Cambridge University Press, Cambridge.
Schaalgrootte en -trends
medewerkers per onderneming in 1997. Dit betekent dat in het middenbedrijf de toename van de werkgelegenheid geringer is geweest dan de groei van het aantal bedrijven. De ontwikkeling van het grootbedrijf laat een duidelijk ander beeld zien. Het aantal ondernemingen is gedaald met ruim 4%, terwijl de werkgelegenheid in de periode 1993-1997 is gestegen met ruim 6%. De afname van het aantal ondernemingen kan voor een belangrijk deel worden verklaard door een toenemende bedrijfsconcentratie door fusies en overnames. Samenvattend kan er dus worden gesteld, dat de kleinschaligheid van het Nederlandse bedrijfsleven in de periode 1993-1997 is toegenomen. Er zijn naar verhouding immers meer kleine bedrijven bijgekomen. In het midden- en kleinbedrijf kan een lichte schaalverkleining worden waargenomen, terwijl in het grootbedrijf juist sprake is geweest van een schaalvergroting. De oorzaken achter deze schaalvergroting worden in de volgende paragraaf verder uitgediept.
7.3.2 Schaalvergroting bij grotere bedrijven Met name het grootbedrijf is de laatste decennia gekenmerkt door in omvang toenemende bedrijven. Uit onderzoek is gebleken dat voor zowel Japan als de Europese Unie nog steeds sprake is van toenemende concentratie1. Zo namen de verkopen van de honderd grootste Europese productieondernemingen als percentage van het BNP over de periode 1978-1990 toe van 18,1% tot 19,5%. Gemeten in aantallen werknemers nam de concentratie toe van 25,1% tot 28,5% in 1987, waarna er een lichte daling optrad. Grote bedrijven groeien met name via het fusie- en overnamepad. Uit gegevens voor het Nederlandse bedrijfsleven blijkt dat het aantal bedrijfsconcentraties in de periode 1993-1997 sterk is toegenomen. In figuur 3 staat voor elk jaar uit deze periode het aantal concentraties, het aantal afstotingen, en het aantal nettoconcentraties (berekend door het aantal concentraties te verminderen met het aantal afstotingen). Per saldo is sprake van een concentratietendens die de laatste vijf jaar sterk is toegenomen.
1
Hans Schenk, 1994, CPB-optiek, ondernemingsstrategie en industriebeleid (1), in: Tijdschrift voor Politieke Ekonomie (TPE) 17/3, Strategie en beleid.
57
Schaalgrootte en -trends
figuur 3
aantal bedrijfsconcentraties, afstotingen en nettoconcentraties in het Nederlandse bedrijfsleven, 1993-1997
1997
1996
1995
1994
1993 -200 -100
0
100
concentraties
200
300
400
afstotingen
500
600
700
800
900
netto concentraties
Bron: Delwel, bewerking door EIM.
De motieven die gelden voor fusies en overnames gelden vaak ook voor het aangaan van joint ventures of samenwerkingsverbanden. Ook deze vormen van bedrijfsconcentratie zijn in de afgelopen jaren fors in aantal toegenomen. Het aantal joint ventures is gestegen van 22 in 1993 naar 70 in 1997. De ontwikkeling van het aantal samenwerkingsverbanden kent een wat grilliger verloop, maar laat ook een duidelijke stijging zien (figuur 4). figuur 4
ontwikkeling van het aantal samenwerkingsverbanden en joint ventures in het Nederlandse bedrijfsleven, 1993-1997
120
100
80
60
40
20
0 1993
1994 joint ventures
Bron: Delwel, bewerking door EIM.
58
1995
1996 samenwerkingsverbanden
1997
Schaalgrootte en -trends
7.4
Intersectorale vergelijking van de schaaltrends
Ontwikkeling van het aantal kleinbedrijven In hoofdstuk 3 bleek al dat het ambacht per definitie een kleinschalig karakter heeft. Het gaat immers uitsluitend om bedrijven met minder dan 10 werkzame personen. In tabel 23 staat de ontwikkeling van het aantal kleinbedrijven per sector in de periode 1993-1997. Het aantal kleinbedrijven in het Nederlandse bedrijfsleven groeide in deze periode met 16%. Het ambacht hield een bijna gelijke pas met deze groei, want het aantal ambachtelijke bedrijven groeide in dezelfde periode met 14%. In de bouw en in de commerciële dienstverlening was er sprake van een meer dan evenredige toename, terwijl het aantal kleinbedrijven in de detailhandel en de groothandel nauwelijks is toegenomen. tabel 23 ontwikkeling van het aantal kleinbedrijven per sector, 19931997 omschrijving
mutatie t.o.v. 1993 in %
particulier bedrijfsleven waarbinnen: ambacht industrie bouw groothandel detailhandel dienstverlening
16 14 12 29 7 3 26
Bron: CBS, bewerking door EIM.
Ontwikkeling van de gemiddelde bedrijfsomvang Naast het aantal bedrijven heeft ook de gemiddelde bedrijfsomvang zich in de sectoren verschillend ontwikkeld. In tabel 24 staat voor iedere sector de berekening van de gemiddelde bedrijfsomvang.
59
Schaalgrootte en -trends
tabel 24 ontwikkeling van het aantal ondernemingen, het arbeidsvolume en de gemiddelde bedrijfsomvang per sector, 1993-1997 aantal ondernemingen
werkgelegenheid in arbeidsjaren
gemiddelde bedrijfsomvang
sector
1993
1997
1993
1997
1993
1997
ambacht industrie bouw groothandel detailhandel dienstverlening
115.000 40.700 37.400 52.100 85.200 127.500
132.100 44.500 46.300 56.200 87.900 158.300
368.000 891.600 391.400 378.100 429.500 1.144.200
391.400 841.500 403.000 401.100 449.900 1.377.500
3,2 21,9 10,5 7,3 5,0 9,0
3,0 18,9 8,7 7,1 5,1 8,7
Bron: CBS-gegevens, bewerking door EIM.
In de industrie vinden we met 18,9 medewerkers het grootste arbeidsvolume per onderneming. Het ambacht en de detailhandel daarentegen kennen de kleinste gemiddelde bedrijfsomvang. Voor het ambacht wekt dit geen verbazing, omdat deze sector per definitie uitsluitend uit kleine bedrijven bestaat. Er blijkt dat de gemiddelde bedrijfsomvang in de periode 1993-1997 in bijna alle sectoren is afgenomen. Alleen de detailhandel kende een lichte stijging van de gemiddelde bedrijfsomvang. In het ambacht nam het gemiddelde af van 3,2 medewerkers in 1993 tot 3,0 medewerkers in 1997. Deze daling wordt met name veroorzaakt door de explosieve toename van het aantal starters in het bouwambacht. Fusies en overnames Als een uitsplitsing wordt gemaakt naar sector, dan blijkt dat de meeste fusies en overnames zich voordoen in de dienstverlening (zie tabel 25). Vergelijking in de tijd leert dat het aantal fusies en overnames in de dienstverlening sterk is toegenomen ten koste van de industrie. In 1997 vond 40% van de fusies en overnames plaats in de dienstverlening. In 1993 hadden de meeste fusies en overnames nog betrekking op de industriële sector (36%). In de detailhandel vond zowel in 1993 als in 1997 het minste aantal fusies en overnames plaats.
60
Schaalgrootte en -trends
tabel 25 verdeling van het aantal fusies en overnames over de sectoren in 1993 en 1997 sector
1993
1997
ambacht industrie groothandel detailhandel dienstverlening
in procenten 24 36 12 4 24
20 21 15 4 40
Bron: Delwel, bewerking door EIM.
Ook in het ambacht komen fusies en overnames voor. In 1997 had 20% van de fusies en overnames betrekking op deze sector. Uit tabel 26 blijkt dat het aantal fusies en overnames in het ambacht in absolute zin sterk is toegenomen. Hierbij moet worden aangetekend dat de gehanteerde bron geen onderscheid maakt naar grootteklasse. Hierdoor is de kans groot dat de gegevens niet uitsluitend van toepassing zijn op de werkelijke, kleinschalige ambachtsbedrijven1. Ervan uitgaande dat de gegevens indicatief zijn voor het ambacht, is er sprake van een stijging van het aantal fusies en overnames. tabel 26 ontwikkeling van het aantal fusies en overnames in het ambacht jaar
aantal fusies en overnames
1993 1994 1995 1996 1997
105 121 174 223 280
Bron: Delwel.
Verder kan het aantal fusies en overnames worden uitgesplitst naar de diverse ambachtssectoren. Uit tabel 27 blijkt dat de fusies en overnames in het ambacht vooral plaatsvinden in het voedingsmiddelenen overig productieambacht, het metaal- en meubelambacht en in het bouwambacht.
1
Het ambacht volgens onze definitie uit hoofdstuk 2.
61
Schaalgrootte en -trends
tabel 27 onderverdeling van het aantal fusies en overnames naar ambachtsectoren in 1997 sector voedingsmiddelen- en overig productieambacht metaal- en meubelambacht bouwambacht installatieambacht handel- en reparatieambacht dienstverlenend ambacht
in procenten 24 21 22 15 10 8
Bron: Delwel, bewerking door EIM.
Samenwerking in het ambacht In een EIM-studie1 voor 9 ambachtelijke branches is gekeken naar vormen van samenwerking die in het ambacht voorkomen. Het blijkt dat de samenwerking in het ambacht achterblijft bij die in andere sectoren. Slechts 6% van de ondernemingen in de onderzochte ambachtelijke branches werkte samen, terwijl het corresponderende cijfer in onderhoudsdiensten ruim 9% is en in toeleverende diensten zelfs 25%. De in het ambacht meest voorkomende samenwerking ligt op het terrein van de marketing en distributie. Hierbij valt te denken aan overeenkomsten voor het doorverwijzen van klanten, het gezamenlijk maken van reclame en het verruimen van het diensten-/productenpakket. Een belangrijke vorm van samenwerking in het ambacht is de inkoopcombinatie. Het streven naar kostenreductie is namelijk het meest voorkomende motief voor het aangaan van een samenwerkingsverband. Door samen te werken wordt getracht inkoopvoordelen te behalen door middel van hoge kwantumkortingen en/of meer inkoopmacht. In het algemeen wordt met de samenwerking beoogd schaalvoordelen te bereiken met zo veel mogelijk behoud van de eigen onafhankelijkheid. Andere voorkomende motieven zijn: het uitwisselen van kennis, het vergroten van het afzetgebied, het kunnen toetreden tot nieuwe markten, het beter in staat zijn klanten te bedienen door een volledig producten-/dienstenpakket te kunnen aanbieden en betere investeringsmogelijkheden.
1
62
D. Snel, 1995, Samenwerking in het ambacht, EIM, Zoetermeer.
Ondernemen in het Ambacht 1999
Bijlage I: Enkele kerngegevens van vijftig ambachtelijke branches
SBI 1993
branche
1552, 55303
consumptie-ijsbereidersbedrijf
aantal onder-
brancheomzet
aantal werk-
nemingen
1997
zame
per 1-1-1997
(x ƒ 1 mln.)
personen 1997
510
212
4.700
1581, 158201
brood- en banketbakkersbedrijf
3.361
4.000
20.200
181 182
confectiekledingbedrijf
1.888
3.140
18.400
20301
timmerfabriek- en werkplaats
222
grafisch bedrijf
1.450
7.500
4.310
12.900
54.000
2611, 2615, 261202, 51533 vlakglasbedrijf
430
1.700
6.150
261201
glas-in-loodbedrijf
193
70
530
2621
fijnkeramisch bedrijf
524
163
1.385
2670
natuursteenbedrijf
472
525
2.600
2811, 285202
las- en constructiebedrijf
2.950
16.500
33101
tandtechnisch laboratoriumbedrijf
325
3.550
331021
orthopedisch schoentechnisch bedrijf
150
95
1.125
34201, 34202
carrosseriebouwbedrijf
445
1.195
7.000
3512
nieuwbouw- en reparatiewerf van jachten
361101, 36122, 3613, 3614 houten-meubelmakersbedrijf b
685
a
2.030 a 812
810
765
4.850
1.070 b
660
3.950
362202, 5273
goud- en zilversmidsbedrijf
875
122
1.600
3630, 527491
muziekinstrumentmakersbedrijf
693
145
1.350
16.096
48.000
159.000
1.287
1.595
9.730
975
460
5.250
4521111
aannemersbedrijf in de burgerlijke en utiliteitsbouw
4522
dakdekkersbedrijf
45232
straatmakersbedrijf
452531
gespecialiseerd metselbedrijf
4531
elektrotechnisch installatiebedrijf
45331
770
7.400
10.500
56.000
3.683
4.000
28.900
1.687
4.800
24.000
loodgieters-, fitters- en sanitairinstallatiebedrijf
45332
930 3.650
centrale verwarmings- en luchtbehandelingsinstallatiebedrijf
453401
zonweringsinstallatiebedrijf
4541
stukadoorsbedrijf
940
720
4.600
1.520
900
8.500
454301
tegelzettersbedrijf
730
242
2.400
454304, 454305
vloerleggers- en terrazzobedrijf
461
250
2.100
454305
parketbedrijf
670
635
2.850
63
Bijlage I:
Enkele kerngegevens van vijftig ambachtelijke branches
SBI 1993 4544
branche schildersbedrijf
aantal onder-
brancheomzet
aantal werk-
nemingen
1997
zame
per 1-1-1997
(x ƒ 1 mln.)
personen 1997
5.285
3.900
32.500
14.078
49.000
79.800
3.894
3.200
25.000
501032, 501042, 501043, 501044, 50202, 50203, 50303
autoreparatiebedrijf
52221
slagersbedrijf
52458
naai- en breimachinebedrijf
52482
optiekbedrijf
346
125
920
1.111
1.270
7.100
52485, 527401
rijwiel- en bromfietsreparatiebedrijf
3.280
1.700
6.800
5271
schoenherstellersbedrijf
1.394
235
3.000
527391
uurwerkreparatiebedrijf
490
139
1.175
527493
kledingreparatiebedrijf
661
19
748111
fotografisch bedrijf
1.025
247
2.100
7477011, 747012
schoonmaak- en glazenwassersbedrijf
4.804
4.000
150.000
747013
schoorsteenvegersbedrijf
283
98
2.550
93012
textielreinigingsbedrijf
510
205
2.100
93021
kappersbedrijf
11.373
2.000
35.000
930221
schoonheidsverzorgingsbedrijf
7.601
285
9.570
930222
voetverzorgingsbedrijf
6.785
77
8.000
a b
64
Ondernemingen met minder dan 100 werkzame personen. Ondernemingen met minder dan 20 werkzame personen.
Ondernemen in het Ambacht 1999
Bijlage II: Afbakening ambacht voor onderzoeksdoeleinden SBI ‘93 VOEDINGSMIDDELEN- EN OVERIG PRODUCTIEAMBACHT (ondernemingen tot 10 werkzame personen) SBI ‘93 15.52 15.81, 15.82 17.1 17.2 17.3 17.4, 17.6 17.5 17.7 18.1, 18.2 19.1 19.2 19.3 20.1, 20.2, 20.5 20.3 20.4 22.2 22.3 26.1 26.2, 26.3 26.4 26.5 26.6 26.7 26.8
Bereiding van consumptie-ijs Brood-, banket-, beschuit- en koekfabrieken Spinnerijen Weverijen Textielveredeling Textielwaren- en gebreide en gehaakte stoffenindustrie Vloerkleden- en tapijtindustrie Gebreide en gehaakte artikelenindustrie Kledingindustrie (incl. lederen kleding) Leerlooierijen Lederwarenindustrie Schoenindustrie Primaire houtbewerking Vervaardiging van timmerwerk Vervaardiging van houten emballage Drukkerijen en aanverwante activiteiten Reproductie van opgenomen media Glas- en glaswerkindustrie Keramische productenindustrie Vervaardiging van producten voor de bouw uit gebakken klei Cement- en kalkindustrie Vervaardiging van producten van cement en kalk Natuursteenbewerking Overige minerale producten industrie
METAAL- EN MEUBELAMBACHT (ondernemingen tot 10 werkzame personen) 28.1 28.2 28.3 28.4 28.5 28.6 28.7 29.1 29.2 29.3 29.5 29.6 30.0 33.1 33.5 34.2 34.3 35.1
Vervaardiging van metalen constructiewerken Vervaardiging van metalen tanks en reservoirs e.d. Stoomketelindustrie Smeed-, pers-, stamp- en profielwalsbedrijven Oppervlaktebehandelingsbedrijven Vervaardiging van scharen, bestek en gereedschap Overige metaalproductenindustrie Vervaardiging van motoren, pompen en tandwielen Vervaardiging van ovens, transportwerktuigen, klimaatregeling en overige machines voor algemeen gebruik Landbouwmachine-industrie Vervaardiging van machines voor industrieel gebruik Wapen- en munitie-industrie Kantoormachine-industrie Tandtechnische bedrijven, medische en orthopedische apparatenindustrie Uurwerkindustrie Carrosserie- en aanhangwagenfabrieken Auto-onderdelenindustrie Scheepsbouw- en reparatiewerven
65
Bijlage II: Afbakening ambacht voor onderzoeksdoeleinden SBI ‘93
35.4 36.1 36.2 36.3 36.4 36.5 36.6 37
Rijwiel- en motorrijwielindustrie Meubelindustrie Vervaardiging van sieraden Muziekinstrumentenindustrie Sportartikelenindustrie Spellen- en speelgoedindustrie Overige industrie Voorbereiding tot recycling
BOUWAMBACHT (ondernemingen tot 10 werkzame personen) 45.1 45.2 45.4
Aannemersbedrijven van sloop-, grondverzet- en proefboorwerken Burgerlijke en utiliteitsbouw, grond-, water- en wegenbouw Afwerken van gebouwen
INSTALLATIEAMBACHT (ondernemingen tot 10 werkzame personen) 45.3
Installatiebedrijven
HANDEL- EN REPARATIEAMBACHT( ondernemingen tot 10 werkzame personen) 50.1 50.2 50.3 50.4 50.5 52.221 52.482 52.485 52.7
Handel en reparatie van auto’s Carrosserie- en schadeherstel Handel in auto-onderdelen en -accessoires Handel in en reparatie van motorfietsen Benzineservicestations Detailhandel in vlees en vleeswaren Detailhandel in optische artikelen Detailhandel in rijwielen Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto’s en motoren)
DIENSTVERLENEND AMBACHT (ondernemingen tot 10 werkzame personen) 74.7 74.811 93.0
66
Reiniging van gebouwen en transportmiddelen e.d. Fotografie Overige dienstverlening
Ondernemen in het Ambacht 1999
Bijlage III:
Begrippenlijst
Afzet De afzet is gelijk aan de omzet, verminderd met de inkoopwaarde van de handelsomzet. In het algemeen is dit gelijk aan de tegen verkoopprijzen berekende marktwaarde van goederen en diensten (van binnenlandse herkomst). Een uitzondering hierop vormt de handelsafzet. Deze handelsafzet is gedefinieerd als de waarde van de zogenoemde handelsmarge, die is berekend als het verschil tussen handelsomzet en de inkoopwaarde van de handelsomzet. Afzetprijs Dit is het prijsniveau van de afzet. Afzet consumptiegoederen en -diensten De leveringen van goederen en diensten aan particuliere gezinshuishoudingen, welke door de ontvangers niet worden aangewend voor productieve doeleinden. De verkopen van goederen met een lange levensduur voor andere dan bedrijfsdoeleinden worden, met uitzondering van woningen, eveneens tot de consumptieve afzet gerekend. Afzet investeringsgoederen Deze afzetcategorie heeft betrekking op goederen welke door de ontvanger worden aangewend in het productieproces. Het verschil met intermediaire goederen en diensten is dat deze goederen meerdere malen ingezet kunnen worden. Deze goederen worden aan de kapitaalgoederenvoorraad van de afnemer toegevoegd. Deze goederen moeten een levensduur van langer dan 1 jaar hebben. Arbeidsproductiviteit Deze wordt gevormd door het quotiënt van de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten en het arbeidsvolume. De arbeidsproductiviteit is dus de productie per arbeidsjaar. Arbeidsvolume Het arbeidsvolume omvat het gemiddelde aantal werkenden (inclusief zelfstandigen en medewerkende gezinsleden), uitgedrukt in arbeidsjaren (dus gecorrigeerd voor parttime). Bij zelfstandigen en medewerkende gezinsleden wordt verondersteld dat de feitelijke werktijd de gemiddelde werktijd van een voltijder is. Brutoloonkosten Deze post heeft betrekking op de beloning voor de als werknemer in de onderneming bewezen diensten. Hij heeft niet alleen betrekking op periodieke betalingen, maar ook op aanvullingen hierop. De post heeft ook betrekking op de beloning van directeuren van NV’s en BV’s. Niet inbegrepen zijn het loon van zelfstandigen en betalingen aan medewerkende gezinsleden die niet in de loonlijst zijn opgenomen. 67
Bijlage III: Begrippenlijst
Een belangrijk onderdeel van deze post bestaat uit de sociale lasten werkgevers. Het betreft hier zowel de wettelijke sociale lasten als contractuele sociale lasten. De overhevelingstoeslag die met ingang van 1 januari 1990 door de werkgevers betaald wordt, is vooralsnog tot de wettelijke sociale lasten gerekend. Brutoproductie Dit is de marktwaarde van de afzet, vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde hoeveelheden gereed product en onderhanden werk. Bruto Toegevoegde Waarde tegen factorkosten = productie Deze wordt gevormd door het verschil tussen de brutoproductie en de waarde van het verbruik in het productieproces, verminderd met de indirecte belastingen en vermeerderd met de prijsverlagende subsidies. Bruto Toegevoegde Waarde tegen marktprijzen Deze wordt gevormd door het verschil tussen de brutoproductie en het verbruik in het productieproces. In deze post zijn de indirecte belastingen begrepen. Export De verkoopwaarde van goederen en diensten die gefactureerd zijn naar het buitenland. De goederen zijn gewaardeerd tegen zogenaamde free on board prijzen. Dit houdt in dat de exportprijzen berekend zijn inclusief de vervoers- en handelsmarges tot aan de grens. Export in deze publicatie betreft zowel de directe (=zelf gefactureerde) als de indirecte (=via intermediairs lopende) export. Grootbedrijf Onderneming met ten minste 100 werkzame personen. Intermediaire leveringen Afzet van goederen en diensten die door de afnemer direct in het productieproces kunnen worden verbruikt. Dit verbruik is eenmalig. Kleinbedrijf Onderneming met minder dan 10 werkzame personen. Loonvoet Dit zijn de brutoloonkosten per werknemer. Middenbedrijf Onderneming met 10 of meer werknemers en minder dan 100 werkzame personen. Omzet De verkoopwaarde van goederen en diensten (exclusief BTW), alsmede de waarde van de
68
Bijlage III: Begrippenlijst
zelf vervaardigde producten voor eigen gebruik. Deze post wordt niet in de Nationale Rekeningen gehanteerd. Verbruik in het productieproces Hiertoe worden in de eerste plaats gerekend grondstoffen, de halffabrikaten en de brandstoffen die, gedurende de periode waarover de toegevoegde waarde berekend wordt, in de bedrijven verbruikt zijn. Verder worden tot het verbruik gerekend de aanwending van diverse materialen en diensten, zoals emballage, kantoorbehoeften e.d., alsmede de diensten geleverd door vervoersbedrijven, accountants, juristen e.d. Ten slotte vallen ook de huren onder het verbruik in het productieproces. Winst uit onderneming Het resultaat dat voortvloeit uit de uitoefening van het bedrijf. Het bevat de winst en het ondernemersloon (toegerekend loon zelfstandigen en meewerkende gezinsleden).
69