SCHOOLPLAN 2010-2014
Datum: 31 mei 2010
Inhoudsopgave schoolplan 2010-2014 1. Inleiding 2. Algemene schoolgegevens 3. Algemene ontwikkelingen sinds 2005 3.1. Het bestuur 3.1.1. Inleiding 3.1.2. De samenwerking tussen beide scholen 3.1.3. ‘Good Governance’ 3.2. De organisatie van de school 3.2.1. De schoolorganisatie 3.2.2. Teams in de school: de kern van de schoolorganisatie 3.3. De schoolgebouwen 3.3.1. Gebouw Stationsstraat 3.3.2. Gebouw Lijsterbesstraat 3.4. Samenstelling leerlingenpopulatie 3.5. Personele formatie 4. Missie, visie en rode draad 4.1. Missie en visie 4.2. De ‘rode draad’ 5. Aansluiten bij de kwaliteitscyclus en de lessen die we daaruit leren 5.1. Aansluiten bij kwaliteitscyclus 5.2. Resultaten tweejaarlijk tevredenheidsonderzoek 5.3. Gegevens inspectie 5.4. Conclusies onderzoek werkwijzers 5.6. Gewenste opbrengsten planperiode 6. Elos 6.1. Inleiding 6.2. Elos leerroute 6.3. Evaluatie 6.4. Knelpunten en hoe verder 7. Informatisering 8. Gezonde en veilige school 9. Het onderwijs in de afdelingen 9.1. Onderbouw beroepsgericht 9.1.1. Inleiding 9.1.2. Ontwikkelingen in de afgelopen periode 9.1.3. Gewenste opbrengsten planperiode
1
9.2. Junior College 9.2.1. Inleiding 9.2.2. De onderwijspraktijk. 9.2.3. Determinatie en aansluiting met de bovenbouw. 9.2.4. Zorgstructuur . 9.2.5 Gewenste opbrengsten 2010 – 2014 9.3. Derde klassen HAVO en VWO 9.3.1. Ontwikkelingen tot nu toe 9.3.2. Gewenste opbrengsten 2010-2014 9.4. Derde en vierde klassen kader/MAVO 9.4.1. Inleiding 9.4.2. Ontwikkelingen tot nu toe 9.4.3. Gewenste opbrengsten 2010-2014 9.5. Derde en vierde klassen VMBO beroepsgericht 9.5.1. Ontwikkelingen tot nu toe 9.5.2. Verdere ontwikkelingen en gewenste opbrengsten 9.6. Bovenbouw HAVO 9.6.1. Onderwijsbeleid in de tweede fase HAVO/VWO 9.6.2. Motiverend onderwijs 9.6.3. Intensieve begeleiding en mentoraat 9.6.4. Internationalisering 9.6.5. Veilige en gezonde school 9.6.6. Informatisering 9.6.7. Aansluiting en doorstroming 9.6.8. Schoolexamen, PTA en Centraal examen 9.7. Bovenbouw VWO 9.7.1. Herziening Tweede Fase en profielkeuze 9.7.2. Onderwijskundig beleid in de Tweede Fase HAVO/VWO 9.7.3. Motiverend onderwijs 9.7.4. Internationalisering 9.7.5. Olympiaden 9.7.6. Veilige en gezonde school 9.7.7. Informatisering 9.7.8. Aansluiting en doorstroming 9.7.9. Schoolexamen, Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA), Centraal Examen 10. Leerlingbegeleiding en zorg 10.1. Inleiding 10.2. De vertrouwenspersoon 10.3. Het mentoraat 10.4. Enkele aanpassingen van de zorgstructuur 10.4.1. Versterking van de zorgcoördinator 10.4.2. Passend onderwijs en relatie met speciaal onderwijs 10.4.3. Expertisecentrum (of: kernteam zorg) / expertiseklas TL 10.4.4. Het Onderwijs Atelier (locatie Lijsterbesstraat) 10.4.5. Opvanglokaal / Rebound 10.4.6. Verdere aanpassingen van de zorgstructuur
2
11. Personeelsbeleid op de RSG 11.1. Inleiding 11.2. Visie op personeelsbeleid 11.3. Organisatiebeleid 11.3.1. Inleiding 11.3.2. Organigram 11.3.3. Interne communicatie en overlegstructuur 11.3.4. Teams en secties; werkoverleg 11.4. Formatiebeleid 11.4.1. Formatie en functies 11.4.2. Taken 11.4.3. Beloningsbeleid 11.4.4. Doelgroepenbeleid 11.5. Loopbaanbeleid 11.5.1. Inleiding 11.5.2. In-, door- en uitstroombeleid 11.5.3. Instroombeleid 11.5.4. Doorstroombeleid 11.5.4.1. Gesprekscyclus 11.5.4.2. Bekwaamheidsdossier 11.5.4.3. Scholingsbeleid 11.5.4.4. Mobiliteitsbeleid 11.5.5. Uitstroombeleid 11.5.6. Beleidsvoornemens 11.6. Arbeidsvoorwaardenbeleid 11.6.1. Inleiding 11.6.2. Beloningsbeleid 11.6.3. Overige aspecten 11.6.4. Beleidsvoornemens samengevat 11.7. Scholingsbeleid 11.7.1. Toelichting en algemene uitgangspunten 11.7.2. Onze prioriteiten 11.7.3. Onze interne opleidingsstructuur 11.8. Samenvatting beleidsvoornemens 12. Kwaliteitszorg op de RSG 12.1. Inleiding 12.2. Schoolplan 12.3. Jaarlijks activiteitenplan 12.4. Om de twee jaar: de kwaliteitsmeter 12.5. De vier-jaren kwaliteitscyclus 13. Bijlagen Een aantal ‘vliegwielacties’ zijn omschreven in termen van ‘plan-do-check-act’. Op de volgende pagina is een overzicht te vinden van de bijgevoegde ‘pdca-formulieren’.
3
PDCA’s Nr. 1.
Onderbouw beroepsgericht VMBO leerlingen meer betrekken bij Elos
2. 3. 10.
Junior College determinatie brugklassen talentontwikkeling toetsen in de dakpanklassen
4. 5. 6. 9.
Derde klassen HAVO en VWO profielkeuze internationalisering samenhang in keuzepakket voortgang zelfstandig werken
7. 8.
Kader/MAVO Elos ingebed binnen de afdeling afstemming tussen AVO-vakken van de kaderberoepsgerichte leerweg
11. 12.
Bovenbouw Vmbo beroepsgericht Zorgstructuur moeilijk lerende kinderen gebruik portfolio
13.
Tweede fase Havo studiediscipline
14. 15. 16.
Tweede fase Vwo differentiatie in de natuurprofielen talentontwikkeling verbetering doorstroomresultaten
4
Hoofdstuk 1
Inleiding
5
Inleiding ‘Less is more’. In het schoolplan 2005-2009 hebben we een zeer uitvoerige beschrijving gegeven van de onderbouwing en inhoud van ons onderwijs en de plannen die we op alle mogelijke gebieden hadden voor de planperiode. Dat leidde tot uitgebreide overzichten van doelstellingen en een veelvoud aan plannen die allemaal omgezet moesten worden in concrete doelen die elk jaar weer geëvalueerd moesten worden volgens de regels van het kwaliteitsbeleid die we ons zelf gesteld hadden. Dat was wel wat erg uitvoerig. In dit schoolplan hebben we ons wat meer beperkt. De onderbouwing van ons onderwijs, zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van het vorige schoolplan hebben we handzamer geformuleerd. De uitwerking daarvan is te vinden in de daaropvolgende hoofdstukken. In hoofdstuk 5 beschrijven we welke algemene conclusies getrokken kunnen worden uit de kwaliteitscyclus die we bij houden. In de hoofdstukken daarna wordt daarvan een verdere uitwerking gegeven. Eerst in de ‘overkoepelende’ hoofdstukken 6, 7 en 8 en daarna in hoofdstuk 9 waarin het onderwijs per afdeling wordt beschreven. Voor elke afdeling wordt beknopt beschreven op welke wijze we vorm geven aan missie, visie en rode draad en welke plannen we hebben voor de komende tijd. Daarnaast heeft elke afdeling één of meer ‘vliegwielen’ geformuleerd voor verdere gewenste schoolontwikkeling en daarvan zijn overzichtelijke ‘plan-do-check-acttrajecten gemaakt aan de hand. Bij de totstandkoming van dit schoolplan hebben we ons vooral laten leiden door de evaluerende gesprekken in de diverse geledingen van de school, met name de afdelingsteams, en de uitkomsten van het tevredenheidsonderzoek 2009 dat is uitgevoerd door Bureau van Beekveld en Terpstra. Ook de rapportage van het onderzoek dat de inspectie in februari 2010 heeft uitgevoerd op de afdeling Havo heeft een rol gespeeld bij het formuleren van onze doelstellingen voor de komende periode. Met dit schoolplan voldoen we aan artikel 24 van de WVO.
6
Hoofdstuk 2
Algemene schoolgegevens
7
Algemene Schoolgegevens Regionale Scholengemeenschap Tromp Meesters Scholengemeenschap voor Gymnasium, Atheneum, HAVO, VMBO (ook met leerweg ondersteuning) Postbus 168 8330 AD Steenwijk
[email protected] De school heeft twee gebouwen in Steenwijk: Gebouw Lijsterbesstraat voor VMBO (kader- en theoretische leerweg), HAVO, Atheneum, Gymnasium Lijsterbesstraat 1 Telefoon: 0521-514137 Fax: 0521-517833 Gebouw Stationsstraat voor VMBO (basis- en kaderberoepsgericht) Telefoon: 0521-512220 (uitsluitend voor locatieaangelegenheden) Fax: 0521-517521 Het bevoegd gezag over de school wordt uitgeoefend door de Stichting Samenwerking Voortgezet Onderwijs in de gemeenten Weststellingwerf, Steenwijkerland en Westerveld, p/a Postbus 168, 8330 AD Steenwijk Samenstelling bestuur Dhr. G. Aukema (voorzitter), namens de gemeente Steenwijkerland Mevrouw S.E. Schippers (vice-voorzitter) namens de gemeente Steenwijkerland Dhr. C.H. Heusdens (penningmeester) namens de Stichting voor beroepsonderwijs en ander voortgezet onderwijs in de regio Steenwijk Dhr. B.J.P. van der Peet (secretaris) namens de Stichting Studiecentrum Steenwijkerwold Dhr. H. Gielen namens de gemeente Steenwijkerland Dhr. J. Driesse namens de Stichting Studiecentrum Steenwijkerwold Dhr. H. Jaspers namens de gemeente Weststellingwerf Dhr. R. Westerbeek namens de Stichting voor beroepsonderwijs en ander voortgezet onderwijs in de regio Steenwijk Behalve over de RSG Tromp Meesters oefent de Stichting ook het bevoegd gezag uit over het Linde College te Wolvega. Het bestuur ziet als zijn voornaamste opdracht het in stand houden van kwalitatief goed algemeen toegankelijk onderwijs voor leerlingen van alle niveaus met respect, waardering en aandacht voor iedereen, ongeacht levensovertuiging en achtergrond. Binnen de kaders zoals aangegeven binnen dit bestuurlijke beleidskader, wil het bestuur de scholen de ruimte geven om hun eigen identiteit te ontwikkelen. Daarbij geeft het bestuur prioriteit aan het in stand houden van de huidige onderwijsvoorzieningen en het gericht zijn op de maatschappelijke ontwikkelingen en verhoudingen in onze regio. (bron: Beleidskader voor het bestuur d.d. 8 februari 2006)
8
De directie bestaat uit: drs. J.L.L. Timmermans (rector) drs. J.B.H. Dalstra (plv. rector) De beide gebouwen hebben elk een eigen locatieleider. Gebouw Stationsstraat (S): dhr.. J.D. Brandsma Gebouw Lijsterbesstraat (L): drs. E.J. ten Kate De directie vormt samen met de afdelingsleiders de brede schoolleiding die verantwoordelijk is voor onderwijs en begeleiding:] Afdelingsleiders dhr. J.D. Brandsma dhr. L.F. Dammingh dhr. P.G. de Graaf mw. drs. J. Harmannij-Bakker drs. E.J. ten Kate dhr. E. Keun Mw. drs. J.G. Koen drs. R.P. Rubertus
onderbouw beroepsgerichte VMBO (gebouw S) bovenbouw VMBO kader- en theoretische leerweg (gebouw L) bovenbouw beroepsgericht VMBO (gebouw S) derde klassen HAVO en VWO (gebouw L) bovenbouw HAVO (gebouw L) tweede klassen junior college (gebouw L) eerste klassen junior college (gebouw L) bovenbouw VWO (gebouw L)
9
Hoofdstuk 3
Ontwikkelingen in bestuur en organisatie sinds 2005
10
3.1. Het bestuur 3.1.1. Inleiding In het vorige schoolplan hebben we de ontwikkelingen beschreven sinds de bestuurlijke fusie met het Linde College in Wolvega van 2001. In de periode 2005-2009 hebben twee ontwikkelingen centraal gestaan. Allereerst de – vooral praktische - samenwerking tussen de beide scholen en daarnaast de ontwikkeling naar ‘good governance’. In de volgende twee paragrafen beschrijven we waar die ontwikkelingen toe geleid hebben en hoe we daarmee verder gaan. 3.1.2. De samenwerking tussen de beide scholen Bij de bestuurlijke fusie heeft steeds voorop gestaan dat de scholen hun zelfstandigheid zouden behouden en dat samenwerking al werkende weg tot stand zou komen, afhankelijk van de voordelen die dat beide scholen op zou leveren. In het vorige schoolplan stond de afspraak dat onderzocht zou worden of we, met name in de tweede fase, weinig gekozen vakken niet gezamenlijk kunnen onderhouden en op welke wijze we zouden kunnen samenwerken op het gebied van onderwijsontwikkeling. In de afgelopen periode zijn geen stappen gezet om tot inhoudelijke samenwerking op onderwijsgebied te komen, eerlijk gezegd vooral omdat de noodzaak daartoe zich (nog) niet voordeed. Wel zijn we steeds meer ‘samen gaan doen’ op het terrein van beheer en financiën. Zo worden aanbestedingen gezamenlijk gedaan, worden gezamenlijk afspraken gemaakt met het administratiekantoor en profiteren we van elkaars deskundigheid. Een gebied waarop inhoudelijke samenwerking tussen de beide scholen wel steeds meer vorm krijgt is dat van het personeelsbeleid. Wat betreft het beheer worden procedures en afspraken steeds meer op elkaar afgestemd en groeien de secundaire arbeidsvoorwaarden van de scholen steeds meer naar elkaar toe. 3.1.3. ‘Good Governance’ In ons schoolplan 2005-2009 maakten we al melding van discussies in het bestuur over ‘good governance’. Deze zijn in de afgelopen jaren voortgezet en het nieuwe bestuur heeft na zijn aantreden in april 2008 besloten om een traject op te starten dat zou moeten leiden tot een duidelijke scheiding tussen bestuur en toezicht. Dit traject is inmiddels in bijna afgerond en het resultaat moet zijn dat nog in het jaar 2010 gewerkt gaat worden met een Raad van Toezicht die (voor het grootste deel) voortkomt uit het huidige bestuur en een College van Bestuur dat zal bestaan uit de rectoren van de beide scholen. Een andere ontwikkeling die we hier moeten noemen, is dat het praktijkonderwijs verzelfstandigd is. Daarmee is een zelfstandige praktijkschool ontstaan die tevens onder het College van Bestuur zal ressorteren. Opbrengsten planperiode 15. Implementeren van en werken met scheiding tussen bestuur en toezicht 16. ‘Werkende weg’ verder zoeken naar symbiose tussen de drie scholen
11
3.2. De organisatie van de school 3.2.1. De schoolorganisatie De kern van de schoolorganisatie wordt gevormd door de afdelingsteams die aangestuurd worden door de afdelingsleiders. Ondermeer uit het periodieke tevredenheidsonderzoek blijkt dat deze structuur naar behoren functioneert en dat willen we zo laten. De directie wordt op dit moment gevormd door twee personen van wie de een verantwoordelijk is voor beheer en financiën en de ander voor onderwijs, personeel en externe relaties. Om het beleid van beheer en financiën in de beide gebouwen op elkaar af te stemmen, hebben de twee locatieleiders regelmatig overleg met de beide directieleden over ‘technische’ zaken. Ons ideale plaatje is een directie van drie personen, bestaande uit de beide locatieleiders en de rector. Deze directie wordt t.b.v. het dagelijks beheer bijgestaan door een uitvoerend staflid. Zodra het door natuurlijk verloop mogelijk is om dit ‘plaatje’ te realiseren, zullen we dat doen. 3.2.2. Teams in de school: de kern van de schoolorganisatie De kern van onze schoolplan ligt bij de afdelingen. Elke docent en elke ondersteunende medewerker met onderwijstaken is lid van een afdelingsteam. Beleid is om docenten voor minimaal 70% van hun lestaken te laten werken in de eigen afdeling. Onze keuze om het zwaartepunt van onze onderwijskundige organisatie neer te leggen bij de afdelingsteams wordt bevestigd en verder onderbouwd door Matthieu Weggeman die in zijn boek ‘Leidinggeven aan professionals ? Niet doen ! ‘. Daarin zet hij uiteen hoe belangrijk het is om in een professionele organisatie vooral te sturen op de collectieve ambitie van die organisatie en aan de mensen op de werkvloer het vertrouwen te geven die ambitie vorm te geven. Daarom is onze school georganiseerd in afdelingsteams waarbinnen de leden van die teams zoveel mogelijk ruimte moeten hebben om binnen de eigen afdeling vorm te geven aan onze doelstellingen. Daarbij is het de kunst om elke dag weer het evenwicht te vinden tussen wat de teams zelf voor hun rekening kunnen nemen en wat binnen het groter geheel op elkaar afgestemd moet worden. In het vorige schoolplan hebben we aangegeven dat vaak niet duidelijk was welke beslisbevoegdheden een team had en hoe het teambeleid zich verhield tot het totale beleid van de school. Daarnaast werd geconstateerd dat de betrokkenheid van medewerkers met het totale schoolbeleid door de nadruk op de teams onder druk kwam te staan. We zouden daarom de bevoegdheden van de teams omschrijven en vaststellen, een reglement maken voor vergaderingen van meerdere teams over gemeenschappelijke aangelegenheden en algemene hearings gaan beleggen over belangrijke gemeenschappelijke onderwerpen Inmiddels beschikken we over een document waarin is vastgelegd hoe de besluitvorming in de school verloopt en hoe de verschillende geledingen zich tot elkaar verhouden (Vademecum 4.2.) en worden met enige regelmaat (niet zo goed bezochte) hearings gehouden. Dat betekent niet dat het spanningsveld tussen het geheel en de afzonderlijke delen nu geheel is opgelost. Maar we denken dat we al werkende goed met de beperkingen van ons model hebben leren leven. Apart aandacht verdient wel de positie van de secties. Door het zwaartepunt van de schoolorganisaties te leggen bij de afdelingsteams, dreigt de sectie van vakdocenten wel eens ondergesneeuwd te raken. Dat kan nadelige consequenties hebben voor de verticale vakkenleerlijn. Zeker nu het ‘rendement’ van een school (gewenst of niet) steeds belangrijker wordt als maatgevend voor de kwaliteit van een school en er ook steeds meer aandacht is voor de versterking van het vakonderwijs (zie bijvoorbeeld de plannen om het taal- en rekenonderwijs een nieuwe impuls te geven of de aanscherping van de exameneisen voor
12
Nederlands, Engels en wiskunde). Al een aantal jaren nemen wij ons voor om de secties een stevigere plek te geven en de relaties tussen schoolleiding en secties te verbeteren. Maar… ‘het komt er gewoon niet van’. We zullen daarom vanaf 2010 op een niet vrijblijvende wijze het contact tussen schoolleiding en secties verstevigen doordat een lid van de schoolleiding minimaal twee keer per jaar een vergadering van de vaksectie of vakgroep (meerdere verwante secties) bij te wonen en door telkens commentaar te geven op de verslagen van de vergaderingen van de vaksecties. We zullen in de komende periode het functioneren van onze schoolorganisatie weer eens nadrukkelijk op de agenda zetten, waarbij ons uitgangspunt is dat we vooral willen inzetten in het verder ontwikkelen van onze ‘collectieve ambitie’ en het zelfsturend vermogen van de professionals op de werkvloer ofwel: de collega’s in de teams. Opbrengsten planperiode 17. Er is een directie van drie personen met versterking van de ondersteunende stafdienst 18. Twee maal per jaar overleg van (een lid van) de schoolleiding met secties of vakgroep 19. Januari 2011: evaluatie functioneren schoolorganisatie (zie ook 11.7) Meer over de schoolorganisatie in hoofdstuk 11 Hoofdstuk 11 van dit schoolplan gaat over ons personeelsbeleid. In dat hoofdstuk wordt ook een aantal beleidsvoornemens met betrekking tot de schoolorganisatie beschreven (met daarbij heel nadrukkelijk de relatie met personeelsbeleid). Voor verdere ontwikkelingen in de organisatie verwijzen we derhalve naar hoofdstuk 11.
3.3. De schoolgebouwen 3.3.1. Gebouw Stationsstraat De ingrijpende aanpassingen in gebouw Stationsstraat die in het vorige schoolplan werden aangekondigd, zijn inmiddels afgerond en daarmee is dit gebouw klaar voor modern, praktijkgericht onderwijs in de komende schoolplanperiode. In de afgelopen periode hebben ook het Drenthe College en de Ambelt (VSO) in dit gebouw een plek gekregen. Met het Drenthe College wilden we een stevige samenwerking met het MBO neerzetten en met de Ambelt wilden we graag samenwerken om passend onderwijs vorm te geven. MBO in Steenwijk is een moeilijke zaak. Daarop gaan we nader in in hoofdstuk 9.6. De ontwikkelingen en plannen op het gebied van passend onderwijs beschrijven we in hoofdstuk 10. 3.3.2. Gebouw Lijsterbesstraat De in het vorige schoolplan aangekondigde uitbreiding en verbouwing in gebouw Lijsterbesstraat zijn in 2006 afgerond. Al vrij spoedig bleek dat deze uitbreiding niet voldoende was om de toename van het aantal leerlingen op te vangen en werden plannen gemaakt om op de nieuwe vleugel nog een extra verdieping te bouwen. Op het moment waarop we dit schrijven, is de deze uitbreiding in volle gang en de verwachting is dat we nog vóór het einde van het schooljaar 2009-2010 over deze nieuwe verdieping kunnen beschikken. Daarmee komt ruimte vrij voor extra lokalen, het ‘OnderwijsAtelier’ (zie 10.4.4) en kantoren.
3.4. Samenstelling leerlingenpopulatie Hieronder geven we een overzicht van de leerlingenaantallen per 1 oktober 2009, 2005 en 2001. Daarbij moet bedacht worden dat de afdeling praktijkonderwijs per 1 augustus 2008 is omgevormd tot een aparte school. Uit onderstaand overzicht blijkt dat de school, afgezien van de afdeling praktijkonderwijs, sinds 2001 een grillig leerlingenverloop heeft gekend, waarbij
13
het aantal leerlingen tot 2005 sterk gedaald is, om daarna weer sterk te stijgen. De daling had te maken met het vertrek van de leerlingen van het inmiddels verdwenen plaatselijke asielzoekerscentrum en een verslechtering van onze ‘marktpositie’, waarbij vooral minder VMBO-leerlingen instroomden. De stijging daarna heeft ongetwijfeld te maken met het verbeteren van de resultaten en de uitstraling van de school in de regio. Groot knelpunt is het sterk teruglopen van de leerlingen met een advies voor de basisberoepsgerichte leerweg. Dit is zowel een regionaal als landelijk verschijnsel, maar in Steenwijk knelt dit des te meer omdat de leerlingen met een advies voor de basisberoepsgerichte leerweg (in Steenwijk ongeveer 50) ook nog eens over twee scholen verdeeld moet worden. We zijn in gesprek met onze collega school in Steenwijk (CSG Eekeringe), om te bekijken hoe we daarmee om moeten gaan. We verwachten dat vóór het einde van 2010 duidelijk zal zijn of we hierin gezamenlijk actie gaan ondernemen en zo ja, wat we dan gaan doen. 1-10-2009 Leerjaar
BRUG VWO H/V 1 77 2 3 4 5 6 77
M/H 83
M/K 54
83
54
VMBO
MAVO
HAVO
42 14
24 36 59 51
64 53 76
85 75 108 99
56
170
193
367
VWO 59 64 58 67 51 299
Totaal 280 258 251 293 166 51 1299
lwoo 19 22 25 22
88
1-10-2005 Leerjaar
BRUG BRUG Totaal M/H H/V PRO LWO VMBO HAVO VWO 267 1 57 121 23 10 56 268 2 22 30 72 79 65 291 3 25 30 103 68 65 289 4 11 15 114 82 67 142 5 11 87 44 44 6 44 1301 57 121 92 85 345 316 285
1-10-2001 leerjaar
M/H 1 2 3 4 5 6
H/V
PRO
55
111
55
111
Totaal LWOO VMBO HAVO VWO 309 7 38 98 304 14 31 130 63 66 279 55 114 42 68 296 24 110 98 64 115 70 45 54 54 1357 21 148 452 273 297
14
Opbrengst planperiode 2011: Overleg met CSG Eekeringe heeft geleid tot afspraken over de instroom van leerlingen, met name van leerlingen met een advies voor de basisberoepsgerichte leerweg en zodanig dat in Steenwijk drie gezonde locaties voor voortgezet onderwijs kunnen bestaan.
3.5. Personele formatie Hieronder volgt een vergelijking tussen de personele formatie in 2001 en 2006. Gegevens zijn in fte uitgedrukt.
Totaal 16GZ en 29 VY
Directie Afdeling-/locatieleiders Docenten Oop Vrouwen Fte’s
16GZ
2001
2006
2010
6
2
2
5
5
5
93,72
102,4
105,28
20,32
22,99
28,82
48,59
54,8
73,88
124.9
132,9
141,1
2001
2006
2010
Directie Afdelings-/locatieleiders Docenten Oop Vrouwen Fte’s
29VY Directie Afdelings-/locatieleiders Docenten Oop Vrouwen Fte’s
1,8 4,5 91,4 24.7 65,29 97,7
2001
2006
2010 0,2 0,5 13,88 4,12 8,59 18,7
Sinds 2005 is het aantal fte’s aanzienlijk toegenomen. Dat heeft de volgende redenen 1. Stijging leerlingenaantal van met name het praktijkonderwijs, waar een leerling/leraar ratio geldt van ca. 12. 2. Detachering personeel aan de Ambelt
15
3. Aantrekken onderwijsondersteunend personeel in het kader van het schoolprofielbudget (met name t.b.v. lastenverlichting van docenten)
Mannen en vrouwen zijn in het personeelsbestand (nog) redelijk evenredig vertegenwoordigd. We zien een toename van het aantal vrouwelijke personeelsleden en dat is voor ons reden om wel extra goed te kijken naar mannelijke kandidaten voor vrijkomende posten, maar daar nog niet zo’n punt van te maken. De (brede) schoolleiding bestaat uit 11 personen, van wie een aantal lestaken heeft. De schoolleiding bestaat uit 8 mannen en 3 vrouwen. We verwachten dat door het toenemend aantal vrouwelijke personeelsleden het aantal leden van de schoolleiding (van wie de afdelingsleiders intern gerecruteerd worden) het aantal vrouwen in de schoolleiding vanzelf zal toenemen. Verder doelgroepenbeleid is niet aan de orde, gezien de vrij homogene populatie van de locale bevolking.
16
Hoofdstuk 4
Missie, visie en rode draad
17
4.1. Missie en visie Onder ‘missie’ verstaan we onze gemeenschappelijke waarden, ofwel onze bestaansreden. Het gaat om de collectieve ambitie van een organisatie. In onze visie geven we weer hoe we de missie willen vormgeven. In het vorige schoolplan zijn we uitvoerig ingegaan op onze missie en visie en de onderbouwing en verdere uitwerking daarvan. Hoofdstuk 4 van dat schoolplan zien we nog steeds als de theoretische onderbouwing van ons onderwijs die we in de dagelijkse praktijk proberen vorm te geven In een aantal bijeenkomsten heeft de brede schoolleiding geprobeerd om de missie die in het vorige schoolplan nogal uitvoerig omschreven werd, aan te scherpen en bondiger en daarmee beter hanteerbaar, te omschrijven. Daarbij hebben we natuurlijk enerzijds gekeken wat we graag zouden willen, maar ook naar datgene wat we elke dag opnieuw, werkende weg, proberen te realiseren. Daarbij kwamen we tot de volgende drieslag:
Talentontwikkeling, Communicatie, Internationalisering Missie Wij willen onze leerlingen optimaal voorbereiden op hun toekomst in een snel veranderende wereld waarin grenzen vervagen. Verdraagzaamheid, respect en openheid zijn de uitgangspunten voor ons handelen. Onze school is (daarom) algemeen toegankelijk, ruimtegevend voor de verschillende levensbeschouwelijke en culturele stromingen. Visie We bieden geborgenheid in een inspirerende omgeving en onze medewerkers zijn up-to-date professionals. Wij dragen zorg voor de cognitieve- en persoonlijke ontwikkeling van onze leerlingen en willen graag dat ze opgroeien tot goede Europese burgers die hun verantwoordelijkheid durven en kunnen nemen. Ons onderwijs steunt daarom op vier pijlers Samenwerken (bron voor ontwikkelen van kennis en ervaring) Talentontwikkeling (kansen bieden) Samenhang (het geheel is meer dan de som der delen) Europese oriëntatie (de samenleving wordt Europees en mondiaal) Deze pijlers zijn als volgt, elke dag opnieuw, zichtbaar in ons onderwijs respectvolle omgang en openheid tussen alle betrokkenen een uitdagende en veilige leeromgeving innovatief maar wel gestructureerd onderwijs waardoor leerlingen hun talenten kunnen ontwikkelen leerlingen worden aangesproken op zelfstandigheid en verantwoordelijkheid een leeromgeving die over de landsgrenzen heen gaat en waarbinnen goed gecommuniceerd wordt
18
In uitvoering van die concretisering speelt de docent een cruciale rol binnen het leerproces, aansluitend bij het ontwikkelingsproces van de leerling. Naarmate de leerling zich zelfstandiger ontwikkelt en meer verantwoordelijkheden neemt, verandert de sturende rol van de docent in die waarin de docent als coach optreedt. Er moet sprake zijn van een goede balans tussen individuele ontplooiing en het leren leven met anderen. Empathie is hierin een sleutelbegrip. Voor het opvoedkundige aspect van het onderwijs zoekt de school het in een autoritatieve opvoeding (geen dwang, maar gezag en het stellen van duidelijke grenzen) waarbinnen de docent een voorbeeldfunctie vervult. 4.2. Rode draden (accenten voortvloeiend uit de missie en pijlers) RSG Personeelsstandaard ( professionele kwaliteiten van alle personeelsleden, uitwerking in hoofdstuk 11) School met een professionele cultuur School die een open communicatie onderhoudt met alle betrokkenen School met positief pedagogisch klimaat Kwaliteitsschool Motiverend Onderwijs (uitwerking in de afdelingsplannen in hoofdstuk 9) Inspirerende docenten Activerende werkvormen Veelzijdige didactiek Ontplooiing van talenten Betrokkenheid tussen docenten en leerlingen Internationalisering (uitwerking in hoofdstukken 6 en 9) ELOS ( Europa als Leeromgeving op Scholen) ELOS ingebed in vakwerkplannen Deelname aan ELOS projecten Versterkt Talenonderwijs Zorgstructuur (uitwerking in hoofdstuk 10) Mentoren als spil van een klas Zorgcoördinator ZAT (Zorg Advies Team) Veilige en gezonde school (uitwerking in hoofdstukken 8 en 9) *
Veiligheid:
- Duidelijke schoolregels - LIV (Leren in Veiligheid) - Mediation (conflictbemiddeling met en tussen leerlingen) - Projecten over veiligheid in de eerste drie leerjaren
*
Gezondheid:
- Duidelijke schoolregels m.b.t. roken en het gebruik van alcohol en drugs
19
- Beleid op gemeentelijk niveau dat moet leiden tot een gedragen, gezamenlijke aanpak Informatisering (uitwerking in de hoofdstukken 7 en 9) (I.C.T. als vliegwiel voor onderwijskundige ontwikkelingen’ Leerlingvolgsysteem (Magister) Digitale informatieverstrekking naar ouders ELO ( elektronische leeromgeving ) (It’s Learning) Digitale archivering website ICT beleidsplan 2009-2013 N.B. Zoals hiervoor aangegeven zijn de ‘basisdocumenten’ voor de in dit hoofdstuk genoemde onderwerpen te vinden in hoofdstuk 4 van het schoolplan 2005-2009. Bronnen bij dit hoofdstuk Voor een uitvoerige onderbouwing van dit hoofdstuk verwijzen we naar ons vorige schoolplan. Daarbij hadden we de volgende bronnen gebruikt. Gabriël v.d. Brink: Christien Brinkgreve: Peter Teitler: Mischa de Winter:
Geweld als uitdaging Vroeg mondig laat volwassen Leren in Veiligheid Masterclass voor schoolleiders, beschreven in ISISSUES
Voor dit schoolplan hebben we ons ook laten inspireren door: Matthieu Weggeman: Leiding geven aan professionals: niet doen ! Peter Teitler: Lessen in Orde
20
HOOFDSTUK 5
Aansluiten bij de kwaliteitscyclus en de lessen die we daaruit leren
21
5.1. Aansluiten bij kwaliteitscyclus In hoofdstuk 11 van het schoolplan 2005-2009 hebben we onze kwaliteitscyclus beschreven. Belangrijk onderdeel daarvan is dat we elk jaar in januari evalueren in hoeverre we onze doelstellingen behaald hebben en welke bijstellingen nodig zijn. Dat leidt dan tot een nieuw ‘activiteitenplan’ voor het volgende jaar dat na dat jaar weer geëvalueerd wordt enz. Eén keer in de vier jaar leiden deze jaarlijkse evaluaties in het kader van het schoolplan tot nieuwe afdelingsplannen die weer de kern vormen van het nieuwe schoolplan. Behalve de evaluaties in de afdelingsteams, hebben we de volgende bronnen om onze kwaliteit te bewaken: de twee-jaarlijkse kwaliteitsmeter (tevredenheidsonderzoek), inspectiegegevens en de diverse jaarverslagen. Daarnaast geven de gesprekken die gevoerd worden in het kader van de gesprekscyclus veel, vaak persoonlijke, informatie. Voor zover daaruit beleidsmatige conclusies getrokken moeten worden, komt dit aan de orde in de vergadering van de brede schoolleiding. Voor dit schoolplan baseren we ons naast de evaluaties in de afdelingsteams op de gegevens van de inspectie en het meest recente tevredenheidsonderzoek. De evaluaties van de afdelingsteams zijn verwerkt in de afdelingsplannen. Een belangrijk instrument om het onderwijs te structureren en de leerlingen daarbij zelfstandigheid aan te leren, vormen de werkwijzers. Omdat er over het functioneren van de werkwijzers nogal wat ontevredenheid bleek te zijn onder zowel ouders, leerlingen als docenten, hebben we naar het functioneren van de werkwijzers extern onderzoek laten verrichten. 5.1.3. Resultaten twee-jaarlijks tevredenheidsonderzoek Belangrijk ijkpunt voor waar de school staat is het twee-jaarlijkse tevredenheidsonderzoek. Naar aanleiding van het meest recente onderzoek (december 2010) kunnen de volgende sterke punten van onze scholengemeenschap worden geformuleerd. schoolklimaat veiligheid leerlingenzorg rooster en lesuitval samenwerking basisonderwijs en hulpverleningsinstanties collegialiteit/sfeer arbeidsomstandigheden In het rapport worden de volgende aanbevelingen voor verbetering gedaan. Opnieuw aanwezigheid en functie vertrouwenspersoon onder de aandacht van leerlingen brengen Leerling-gerichtheid van het onderwijs verbeteren: aansluiting van de lesstof bij de belevingswereld van de leerlingen, diverse didactische werkvormen en aantrekkelijke buitenlesactiviteiten. Daarnaast: meer aandacht voor belangrijke maatschappelijke en actuele thema’s, de aansluiting tussen de verschillende leerjaren en de samenhang tussen de verschillende vakken. Vergroten gebruik van activerende lesmethoden. Meer duidelijkheid omtrent toetsen creëren. Meer inspraakmogelijkheden voor leerlingen creëren Verbetering van de (inrichting van de) werkplek van onderwijsondersteunend personeel Contacten met vervolgopleidingen vergroten
22
Contact onderwijsondersteunend personeel met leerlingen verbeteren
5.1.4. Gegevens inspectie Uit de opbrengstenkaarten blijkt dat onze resultaten de laatste jaren rond of boven het landelijk gemiddelde scoren. Een uitzondering de laatste twee jaar is het rendement van de onderbouw dat in 2008 niet goed was en in 2009 wel verbeterd is, maar nog steeds onvoldoende scoort. Dat geldt overigens niet voor de afdeling VMBO-beroepsgericht, waarvan het rendement erg goed is. Deze te lage score wordt vooral veroorzaakt doordat te veel leerlingen met een advies voor Havo op het VMBO terecht komen. In de lijn van recent onderzoek gaat het daarbij vooral om jongens. In mindere mate stromen ook Vwo-leerlingen af naar het Havo. Al eerder hadden we geconstateerd dat in het Havo te veel leerlingen die afkomstig zijn van het Vmbo, er niet in slagen om onvertraagd door te stromen naar het diploma. Onze ambitie is om gemiddeld 10% hoger te scoren dan het landelijk gemiddelde. Onlangs heeft de inspectie een onderzoek uitgevoerd op de Havo-afdeling van onze school en daarbij geconcludeerd dat op een aantal onderdelen verbetering mogelijk is. Daarbij doelde de inspectie vooral op aspecten die te maken hebben met het activeren van leerlingen, de afstemming van het leerstofaanbod en didactiek op verschillen tussen leerlingen en het systematisch volgen van leerlingen. 5.1.5. Conclusies onderzoek werkwijzers Volgens een recent uitgevoerd extern onderzoek blijkt dat de werkwijzers onvoldoende functioneren. De bedoeling van het gebruik van werkwijzers is dat leerlingen leren plannen en dat het zelfstandig werken bevorderd wordt. Weliswaar wordt er in alle leerjaren van de onderbouw (gebouw Lijsterbesstraat) gewerkt met werkwijzers, maar volgens het onderzoek worden ze niet consequent en eenduidig gebruikt, zijn ze onvoldoende toegankelijk, wordt er met ‘dubbele’ systemen gewerkt waardoor verwarring ontstaat en is het gewenste leerlinggedrag niet goed duidelijk. Voor het goed gebruik van de werkwijzers is een uitvoerig verbeterplan ontwikkeld. Op dit moment geven we echter prioriteit geven aan het aanpakken van de verbeterpunten die we hiervoor bespraken. Zodra die prioriteiten goed zijn aangepakt, gaan we weer verder met de werkwijzers. Tot dat moment zien we de werkwijzers als een eenvoudig planningsinstrument waarin elk vak de leerstof per jaar op een voor leerling en ouder overzichtelijke manier ordent, zodat iedereen weet wanneer wat gebeurt. 5.1.6. Algemene prioriteiten 2010-2014 Voor een deel liggen conclusies van het tevredenheidsonderzoek en de gegevens van de inspectie op één lijn. Wat betreft de verbeterpunten willen we ons de komende vier jaar richten op: 1. Uitdagender onderwijs met meer variatie aan werkvormen, effectief gebruik van elektronische leeromgeving en andere digitale hulpmiddelen en aandacht voor de verschillen tussen leerlingen. Daarmee willen bereiken dat binnen twee jaar in de gemiddelde klas 80% van de leerlingen gedurende minimaal 75% van de lestijd actief met de lesstof bezig is. 2. Versterking van de samenhang tussen de vakken, waarbij we met name gaan proberen om binnen verwante vakken gezamenlijk gebruikte begrippen, vaardigheden, formules en verbanden wat betreft terminologie en didactiek op elkaar af te stemmen. De bedoeling is dat leerlingen daarmee een breder samenhangend beeld van de verwante vakken krijgen aangereikt, waardoor het onderwijs betekenisvoller en interessanter wordt. Dit betekent ook dat de realisering van uitdagender onderwijs (zie hiervóór
23
onder 1) in eerste instantie niet in het verband van de sectie, maar in dat van de vakgroep van verwante vakken opgepakt gaat worden. 3. Een effectiever bespreking van de resultaten van de leerlingen waarbij ‘handelingsgerichte’ conclusies getrokken kunnen worden die in hun uitvoering ook eenvoudig getoetst kunnen worden. 4. De verdere versterking van de begeleiding van leerlingen met een Havo- en (in mindere mate) Vwo-advies die het risico lopen af te stromen naar een lager schooltype in alle leerjaren. De programma’s van onze jaarlijkse scholingsplannen zullen met name afgestemd worden op een versterking van de kwaliteiten die hiervoor nodig zijn. In het scholingsplan 2010 zijn deze prioriteiten inmiddels verwerkt. De afdelingsplannen (hoofdstuk 9) zijn er mede op gericht om deze prioriteiten te realiseren. Daarnaast ondernemen we de volgende afdelingsoverstijgende acties. 1. Inventarisatie van de verschillende werkvormen die op dit moment gehanteerd worden aan de hand van een eenvoudig inventarisatieformulier. 2. Inventarisatie van de vakoverstijgende begrippen, vaardigheden enz. die voor het eigen vak, maar ook voor andere vakken relevant zijn, eveneens aan de hand van (hetzelfde) inventarisatieformulier 3. Afspraken maken over de gewenste situatie wat betreft werkvormen en vakoverstijgende begrippen, vaardigheden enz. en het vaststellen van de daarvoor noodzakelijk behoefte aan scholing. 4. Vorming van een intern opleidingsteam (zoals ook al is omschreven in het scholingsplan) bestaande uit vakdocenten die de docenten van hun eigen vakgroep in dit proces gaan begeleiden en, eventueel, scholen. 5. De afdelingsleiders volgen, samen met enkele docenten per afdeling, een korte scholing in het effectief, resultaatgericht bespreken van leerlingen, zodat sprake is van een continue systematische analyse van de voortgang van de resultaten. Hiertoe zullen de volgende acties ondernomen worden. 1 september 2010: Beide inventarisaties zijn afgerond 1 september 2010: Opleidingteam is geïnstalleerd 1 september 2010: Er is een plan voor de verdere voortgang Opbrengst 1 november 2010:
1 juli 2012:
We beschikken over stramien voor effectieve resultaatgerichte leerlingbesprekingen dat daadwerkelijk wordt toegepast en terug te vinden is in Magister 80% van de leerlingen is 75% van de lestijd actief met de lesstof bezig
N.B. In de komende twee jaar zal door middel van lesbezoek en leerlingenevaluaties regelmatig getoetst worden hoeveel leerlingen actief met de lesstof bezig zijn. . Met deze activiteiten hopen we de ‘vliegwielen’ te pakken te hebben waarmee we ons onderwijs op een betrekkelijk eenvoudige en effectieve manier kunnen verbeteren. Zoals hiervoor aangeven hebben onze voorgenomen activiteiten die we in de volgende hoofdstukken beschrijven, mede tot doel om deze algemene doelen te realiseren.
24
Hoofdstuk 6
Elos Europa als leeromgeving op scholen
25
6.1. Inleiding In de loop van de afgelopen vijftien jaar heeft internationalisering een steeds belangrijker plaats in het onderwijs op RSG Tromp Meesters gekregen. Via kleinschalige bilaterale uitwisselingen, Comeniusprojecten en internationale schoolpartnerschappen, zijn we sinds 2004 een - vooraanstaande - Elosschool geworden. Voornaamste doel van Elos is om leerlingen via een samenhangend aanbod van projecten, lessen en uitwisselingen optimaal voor te bereiden op leven, studeren en werken in een samenleving die steeds internationaler wordt. De Elos standaarden, waaraan de school zich in 2008 committeerde, vormen de ankers waardoor al die internationale activiteiten en lessen in een duidelijk leerconcept kunnen worden ondergebracht. De gesprekkencyclus ‘Elos, hoe verder…’ in het schooljaar 20082009, waaraan werd deelgenomen door leden van de toenmalige werkgroep Elos en afdelingsleiders, leidde tot een vertaling van de standaarden naar een op onze school toegesneden internationale leerroute. In de volgende paragraaf geven we een beknopte omschrijving van de inhoud van de leerroute. Daarna beoordelen we onze Elos-ontwikkeling aan de hand van onze ‘Elos-standaarden’. 6.2. De Elos leerroute Het Elos-concept is gebaseerd op drie pijlers: A1. Versterkt talenonderwijs A2. EIO theoretisch (kennis van Europa, de Europese Unie, geschiedenis, aardrijkskunde, duurzaamheid, globalisering, immigratie etc.) A3. EIO praktisch (uitwisselingen, studiereizen, activiteiten, zoals Springday, Taaldorp, European Youth Parliament, peer mediation; kortom: leerlingen de gelegenheid bieden internationale ervaring op te doen). Het Common Framework for Europe Competence (CFEC) beschrijft voor EIO (2 en 3) het niveau dat leerlingen in de verschillende leerjaren en afdelingen moeten bereiken. Dat CFEC is verdeeld in vier criteria, kort samen te vatten als kunnen, kennen, doen en ondernemerschap. De overige onderdelen van de standaard zijn een aanvulling op of invulling van deze drie criteria: A4. Het versterken van taalvaardigheid door een vreemde taal te gebruiken als werktaal bij niet-talenvakken. A5.. Internationalisering aanbieden in een vakoverschrijdende context bij Art, Science en Health A6. Het documenteren van ervaringen via een portfolio. A7. Onderdelen met elkaar verbinden door leerlingen een profiel- of sectorwerkstuk te laten schrijven (in een vreemde taal) over een internationaal thema. A8. Aandacht voor internationale kansen en mogelijkheden bij vervolgstudies en op de arbeidsmarkt. In ontwikkeling: A9. Doorlopende leerlijnen: hierbij gaat het om afspraken die moeten worden gemaakt met het vervolgonderwijs. De Elos-leerroute wordt aan het einde van dit hoofdstuk schematisch weergegeven. Kort samengevat komt het erop neer dat in onze opzet álle leerlingen in de onderbouw een brede internationale opleiding krijgen (bekroond met een Elos-junior certificate), en in de bovenbouw kunnen kiezen voor een internationaal profiel. Dat kan zijn ofwel de pittige Elos
26
major (de Lingua-variant, leidend tot een CertiLingua-certificaat) of Elos minor (geënt op een internationale studie, leidend tot een Elos certificaat). In alle gevallen vormen uitwisselingen een substantieel onderdeel van de leerroute. Intussen hebben we een jaar gewerkt met deze opzet. Daarbij zijn er duidelijk vorderingen gemaakt. Die mening wordt bevestigd door het rapport van de Elos adviseurs die onze school op 26 maart 2010 bezochten. Het rapport bevat een overzicht gebaseerd op de Elos standaarden. Grosso modo geeft het rapport aan dat we op veel onderdelen van de standaarden goed tot zeer goed scoren. Als aandachts- /actiepunt wordt vooral doeltaalvoertaal (Engels uitgezonderd) genoemd. Daarnaast hebben we natuurlijk zelf geëvalueerd hoe dit eerste leerjaar is verlopen 6.3. Evaluatie. Hieronder geven we een globale beoordeling van de wijze waarop we in de afgelopen periode aan de standaarden gewerkt hebben. In de volgende paragraaf benoemen we de knelpunten en geven we aan hoe we verder willen. Hierbij gaat het om de algemene lijn die in de komende periode verder uitgewerkt moet worden in de afdelingen.
Standaard
A1 Taalvaardigheid in twee moderne vreemde talen
A2 Kennis van Europese en Internationale Oriëntatie
A3 Praktische Europese en Internationale Oriëntatie A4 Vaardigheden werktalen A5 Internationale studie
Uitvoering
Engels: doeltaal-voertaal wordt schoolbreed doorgevoerd. Project Taaldorp (Engels) in JC1. Frans en Duits: doeltaal-voertaal niet structureel. Spaans is optioneel in de onderbouw; alleen een basiscursus. Inzet van native speakers (Engels en Frans). Er zijn speciale lessen Engels, Frans, Duits in de bovenbouw mhv, en Spaans in de bovenbouw vwo. Voor Spaans wordt een grote eigen verantwoordelijkheid van leerlingen vereist. Leerlingen nemen deel aan externe toetsen Anglia, Cambridge, Delf, Goethe en Dele. EIO komt in de brugklas aan bod via het project Springday. Er zijn projecten Europakunde voor de klassen 2. Er is een ontwerp voor een leerlijn EIO voor klas 2. Er is een project Wereldhandelsspel in de klassen 3 havo-vwo. Er zijn speciale lessen EIO voor Elos-leerlingen in 3 vmbo-mavo. Bovenbouw hv: extra lessen EIO voor leerlingen CertiLingua. Proefproject eTwinning in twee brugklassen. Eendaagse buitenlandse schoolreizen met opdrachten (JC1). Voor de klassen 3 mhv: uitwisselingen voor een selecte groep Elos-leerlingen (via Comeniuspartnerschap, Istanbul en Herzebrock-Clarholz) Voor 4 vmbo-mavo: Tsjechië-studiereis. Voor de bovenbouw hv: deelname aan EYP (hv), EuropeDay (ISF), uitwisselingen (gekoppeld aan Elos-profielen) en verschillende (vakgerichte) studie- en stedenreizen. Incidenteel (aardrijkskunde en EIO; Europe Today; presentaties; Inter Studies) gebruiken leerlingen een vreemde taal als werktaal. Behoeft uitbreiding naar meer vakken. De school neemt in havo-vwo actief deel in InterScience, InterHealth en InterArt. Er is nog geen aanzet gegeven voor een leerplan Intervarianten voor vmbo-mavo. De Elos minor profielen havo-vwo zijn geënt op deze varianten . Er ligt een werkbaar model voor een leerlijn InterScience.
27
A6 Portfolio
A7 Profielwerkstuk A8 Internationale Loopbaanoriëntatie A9 Doorlopende Internationale leerlijnen
B
We bieden leerlingen de mogelijkheid van een Vrije Variant. Knelpunt: ‘te vrij’, nog geen duidelijke eisen voor inhoud. Geen afspraken over coaching en begeleiding. Er wordt in de brugklas gewerkt met een digitaal portfolio via It’s learning. Alle leerlingen van JC 1 hebben hierover informatie gehad (met verwijzing naar CFEC). Ook CertiLingua-leerlingen (vwo bovenbouw) gebruiken It’s Learning voor een digitaal Elos-portfolio. Leerlingen ontvangen (fysieke) certificaten voor (deel)activiteiten. Tot op heden schrijven leerlingen sporadisch een profiel- of sectorwerkstuk met een internationale dimensie. Dit zal in de toekomst veranderen: een profiel- of sectorwerkstuk met internationale dimensie is een verplicht onderdeel van een Elos-profiel. De school neemt deel in de werkgroep IJO. In de toekomst moet ook bij OSB aandacht worden besteed aan internationale vervolgopleidingen. Maatschappelijke stages internationaal stimuleren. In ontwikkeling. Bij toelating tot sommige studies WO hebben leerlingen nu al profijt van een internationaal certificaat. Er is een concept Elos in ontwikkeling voor het basisonderwijs. Aandachtspunt: meer bekendheid geven aan Elos in het mbo, hbo en wo.
Onderwijsleerproces
Het onderwijsleerproces aan Elos kenmerkt zich door de volgende elementen: B1 Kwalitatief B2 Kwantitatief
B3 Internationalisering
C
Er is door de hele school heen en in alle afdelingen een aanbod van internationaal georiënteerde lessen en activiteiten. In de bovenbouw is Elos/internationalisering vertaald naar leerroutes. Elos is structureel verankerd in het schoolplan; het is een van de pijlers van het onderwijsbeleid. In de onderbouw krijgen alle leerlinge een internationaal basisprogramma. In de bovenbouw kunnen leerlingen kiezen voor een Elos-profiel: de major, die recht geeft op het CertiLingua-certificaat, of een minor, welke leidt naar een Elos (school)certificaat. Er wordt schoolbreed (in alle leerjaren en afdelingen) aandacht besteed aan internationalisering in het onderwijs. De school beschikt over een groot en wijdvertakt netwerk van partnerscholen. Herbezinning over de omvang van het netwerk is noodzakelijk.
Kwaliteitszorg
C Kwaliteitszorg
Via een evaluatie wordt het hele Elos-beleid jaarlijks geïnventariseerd. Leerlingen schrijven evaluatieverslagen van hun internationale ervaringen. Ouders worden na ISF en uitwisselingen om reacties gevraagd. De ontwikkeling van het Elos-concept wordt ‘bewaakt’ via Elos-visitaties, of door een zelf-check aan de hand van de standaarden. Elos staat regelmatig op de agenda in teamvergaderingen.
28
D
Randvoorwaarden
D1 Personeel
D2 Ouders D3 Materiële randvoorwaarden
Er is een grote groep (gemotiveerde) collega’s betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van Elos. De school faciliteert leden van het Elos-plenum. Medewerkers worden in voldoende mate in de gelegenheid gesteld zich te scholen en zitting te nemen in landelijke werkgroepen. Via nieuwsbrieven, de website en in speciale bijeenkomsten worden de ouders zo goed mogelijk geïnformeerd over Elos. Er bestaat veel draagvlak voor het internationale concept. Ouders zijn actief betrokken bij allerlei activiteiten. Een Ouderklankbordgroep (OKG) helpt bij de voorbereiding en uitvoering van ISF en functioneert als klankbord/ raadgever bij de verdere uitbouw van Elos. De school is goed toegerust met moderne multi-media voor het uitvoeren van internationale activiteiten en het onderhouden van contacten. De school investeert redelijk tot goed in Elos. Via nationale en Europese programma’s ontvangt de school dit jaar € 32 500 aan subsidies.
6.4. Knelpunten en hoe verder Knelpunten; actiepunten 1a EIO: leerlijn van brugklas tot en met examenklas. Leidraad CFEC. Dit cursusjaar moet er een (werk)model zijn voor de hele school. 1b EIO: bovenbouw. Er moeten modules/lessen komen voor leerlingen die deelnemen aan Elos-minor. profielen. Toetsing via externe EIO-examens. 1c EIO: leerstof inbedden in reguliere lessen (maatschappijleer, aardrijkskunde, geschiedenis); minder projectmatig. 1d EIO: ontwikkelen van lesmodules waar leerlingen zelfstandig aan kunnen werken (tijdens invaluren). 2a Talen onderbouw: Aandacht op doeltaal-voertaal (met name Frans en Duits) vanaf de brugklas. 2b Talen: meer inzet van talenassistenten (eventueel in combinatie met andere Elosscholen) en native speakers. 2c Talen onderbouw: Taaldorp (op termijn) uitbreiden naar Duits en Frans. 2d Talen en EIO onderbouw: eTwinning uitbreiden naar meer/alle klassen. Hiervoor kan ook gebruik worden gemaakt van een TwinSpace via de nieuwe Elos-website. 2e Talen: Leerlingen kunnen in de onder- en bovenbouw kiezen voor Spaans. Er wordt slechts een basiscursus aangeboden. Leerlingen moeten daarnaast veel zelf doen om vaardig in de taal te worden. De school wil desgewenst helpen bij het organiseren van een verblijf op de partnerschool in Murcia. 2f Talen: onderzoek naar inpassing extra talenlessen (voor de Elos-minorprofilen; Cambridge en Anglia) in het reguliere programma. Noot: in mavo was er geen extra les voor voorbereiding Goethe. 2g Talen: extra aandacht voor het bevorderen taalvaardigheid tijdens uitwisselingen, studieen schoolreizen (spreken, schrijven, interviewen). Vertaling van de resultaten/opbrengsten naar vakken of Elos-profielen.
29
Noot: de recente Berlijn-reis voor 4 havo (waarbij leerlingen werden gehuisvest in professionele gastgezinnen) was een succes en verdient navolging. 2h Talen: aandacht voor taal als werktaal: uitbreiding aantal modules in vreemde taal bij verschillende vakken. Dit punt moet onder de aandacht worden gebracht bij docenten. 3
Portfolio: Inzet: portfolio laten verzorgen via It’s learning. Aanpak brugklas doortrekken naar andere klassen. Leerlingen goed instrueren. Het portfolio is essentieel voor een CertiLingua- of Elos-certificaat. Leerlingen moeten zich ervan bewust zijn dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het beheer.
4a Elos-leerroute: deelnemers een contract laten tekenen. Bij iedere activiteit (ISF en uitwisseling) een evaluatieverslag laten schrijven. Toezicht: begeleiders. Actiepunt: reclame maken voor deelname aan een Elos-profiel. Goede voorlichting. Noot mavo: in 4 mavo slagen 6 leerlingen voor de leerlijn ( 12 begonnen in klas 3). In 3 mavo/vmbo gestart met 15 leerlingen, er zijn er 4 gezakt voor EIO toets ( voornamelijk kader leerlingen), stoppen nu met de leerlijn, 11 over naar klas 4. Aanmelding vanuit klas 2 ongeveer 8 ( voorwaarde Engels een 7 afgerond op eindrapport). 4b Uitwisselingen en studiereizen: alleen voor deelnemers aan Elos-profiel. Groepsgrootte gelimiteerd. Afspraken maken met partnerscholen over een programma dat aansluit bij het Elos-profiel. . Noot mavo: aantal deelnemers per uitwisseling niet groter dan 10; in totaal gaan er gaan altijd ongeveer tussen 25 en 30 leerlingen op uitwisseling. 4c Uitwisselingen en studiereizen: Elos-leerlingen aanmoedigen om (individueel of in kleine groepjes) voor onderzoek of PWS naar het buitenland te gaan. Verblijf regelen via partnerschool. 5
Activiteiten: deelname aan MEP of EYP structureel. EuropeDay als vast (EIO-)onderdeel tijdens ISF.
6a Partnerschappen: Aantal scholen reduceren. Minder, maar wel goede (‘duurzame’) partnerscholen 6b Partnerschappen: contacten met scholen in nabuurlanden met het oog op (kortdurende) schoolreizen, voor uitwisselingen in de onderbouw en 3 havo-vwo en - in de toekomst maatschappelijke stages. Noot: aandacht voor intensivering samenwerking met de partnerscholen in Steinhagen (Dtsl),
Herzebrock-Clarholz (Dtsl) en Ciney (België). 7a Certificering: deelcertificaten (als onderdeel van het portfolio) voor alle internationale activiteiten. 7b Certificering: aandacht voor doorlopende leerlijnen naar mbo, hbo en wo. Deelname aan Elosprofielen wordt een stuk aantrekkelijker als een Elos-certificaat in het vervolgonderwijs bepaalde privileges/vrijstellingen geeft (wordt erkend). Noot: er wordt een begin gemaakt met het ontwikkelen van een Elos concept voor po. Verschillende scholen in Steenwijk e.o. tonen belangstelling.
30
8a Inter Studies: verdere ontwikkeling leerlijnen InterScience, InterArt (werkmodellen dit cursusjaar klaar) en InterHealth. 8b Inter Studies: Criteria opstellen voor de ‘Vrije variant’ . Afspraken maken over begeleiding. Noot: leerlingen moten vooraf een gedegen plan van aanpak indienen (dat door de Elosstuurgroep moet worden goedgekeurd) en afspraken maken over de begeleiding. De laatste is toch al nodig met het oog op een profielwerkstuk dat onderdeel is van het Elos-profiel. 9
Profiel- en sectorwerkstuk (met een internationale dimensie): verplicht voor alle Elos-profielen. Noot: in het verlengde hiervan is het wenselijk dat leerlingen zo vroeg mogelijk beginnen met het schrijven van een profielwerkstuk (meer voorbereidingstijd).
10 Knelpunten algemeen: - leerlingen geven zich wel op voor deelname aan een Elos-profiel, maar haken af na de uitwisseling. - aandacht voor de (oplopende) kosten voor uitwisselingen en studiereizen. Noot: probeer reizen te combineren (eventueel met andere Elosscholen). - Deelname aan Elos-profielen mogelijk (‘aantrekkelijk’) maken voor meer leerlingen uit havo en vmbo/mavo. Noot: onderzoek naar de inpassing van ‘studiereizen’ in een Elos-profiel.
31
Hoofdstuk 7
Informatisering
32
7.1. Ontwikkelingen tot nu toe De computer is een niet meer weg te denken hulpmiddel in het onderwijs dat steeds belangrijker wordt en met name van belang is om leerlingen zelfstandig te laten werken. Wij willen daarom graag een school zijn waarin het werken met digitale hulpmiddelen een speerpunt is en leerlingen daar ook vaardig in zijn en in zoveel mogelijk lessituaties ook kunnen toepassen. In de afgelopen periode hebben we op dit gebied de volgende ontwikkelingen gezien. 1. Het aantal werkplekken voor leerlingen met een computer is uitgebreid tot ongeveer 235 in gebouw L en ongeveer 130 in gebouw S. (exclusief het Pro anders komen er nog 25 bij en wordt het 155 in gebouw S) In de hele school kan door leerlingen en personeel draadloos worden ingelogd op het leerlingennetwerk en internet. (ik weet dit niet zeker voor gebouw S) 2. de vaksecties hebben in hun leerplan aangegeven welke plek het computeronderwijs in het betreffende vak inneemt. 3. Alle docenten zijn in de gelegenheid gesteld om zich te scholen in de minimale eisen die nodig zijn om de computer adequaat in het onderwijs te gebruiken. Naast “knoppencursussen” is er ook een scala van workshops aangeboden om docenten te scholen in het gebruik van de verschillende mogelijkheden van de electronische leeromgeving (zie punt 5) It’s Learning. 4. In de afdeling MAVO/kaderberoepsgericht is een ‘laptopexperiment opgezet (zie hiervoor ook par. 7.5) 5. We werken met een Elektronische Leeromgeving (‘It’s learning’) 6. Ouders kunnen digitaal de vorderingen van hun kind bijhouden (via Magister) 7. Een flink aantal lokalen is voorzien van digitale schoolborden en/of van een beamer om het gebruik van ICT in de les te vergemakkelijken. We kunnen constateren dat ICT inderdaad één van de vliegwielen is waarmee onderwijskundige ontwikkeling, en met name een uitdagend leeraanbod gerealiseerd kan worden en waarmee ook een effectievere communicatie met en over leerlingen mogelijk wordt. Maar we hebben ook gezien dat we kansen laten liggen, zoals blijkt uit het volgende overzicht. 1. Van een echte leerlijn voor ICT is nog niet zo veel terecht gekomen, wel moeten alle leerlingen in het eerste leerjaar een programma volgen dat er toe leidt dat zij een ECDL (‘European Computer Driving Licence) kunnen halen. 2. Het is nog niet gelukt om éénvormige toetssoftware (Wintoets) te gebruiken in de diverse vakken). Liever het volgende: (Hoewel we in It’s Learning beschikken over éénvormige en uitgebreide toetssoftware wordt daar in de praktijk in de diverse vakken nauwelijks gebruik van gemaakt) 3. Het is nog niet gelukt om het leerlingvolgsysteem van Magister ook echt als leerlingvolgsysteem te gaan gebruiken 4. Het laptopexperiment in de afdeling MAVO/kaderberoepsgericht is door een gebrek aan faciliteiten en inhoud ‘blijven hangen’. 5. It’s Learning wordt met name in de teams van Havo en Vwo-bovenbouw op ruime schaal door docenten en leerlingen effectief gebruikt. In andere teams is dat nog veel minder het geval. 7.2. Wat te doen ? Op dit moment bezinnen we ons op de manier waarop we de inbreng van ICT in ons onderwijs verder kunnen versterken. Daarvoor wordt een beknopt beleidsplan geschreven waarin wordt aangegeven wat de stand van zaken is op dit moment en op welke wijze we
33
verder willen met ICT in het onderwijs. Daarbij zullen in ieder geval de volgende beleidsvoornemens geformuleerd worden. a. Uitbreiding van het laptopexperiment in de afdeling MAVO/kaderberoepsgericht (mogelijk al te starten in de tweede klas) b. Intensivering van het verzamelen van voldoende inhoud voor het digitale onderwijs, waarbij we ondermeer overwegen om ons aan te sluiten bij samenwerkingsverbanden van scholen die hier reeds mee bezig zijn (zoals de onderwijsvernieuwingscoöperatie). c. It’s learning gaan gebruiken als regulier communicatiekaneel en onderwijsplatform voor leerlingen en docenten d. Opnieuw vaststellen aan welke digitale eisen leerlingen minimaal moeten voldoen om de computer met maximaal rendement te kunnen gebruiken in het onderwijs. e. Lokalen in toenemende mate voorzien van digitale schoolborden en beamers. Deze beleidsnotie is rond het einde van het schooljaar 2009-2010 beschikbaar.
34
Hoofdstuk 8
Gezonde en veilige school
35
8.1. Gezondheid Als het gaat om gezondheid, richten we ons heel concreet op alcohol, roken en drugsgebruik. Ook uit recent onderzoek (landelijk en regionaal de GG/GD-gezondheidsmonitor) blijkt dat jongeren op steeds jongere leeftijd gaan drinken en dat zij ook steeds grotere hoeveelheden drinken. Ook roken lijkt weer meer in zwang te komen en dan vooral bij meisjes die met een ‘inhaalslag’ bezig lijken te zijn en hetzelfde geldt voor het gebruik van soft- en hard drugs. In de regelgeving van de school is het eenvoudig: roken binnen de school is verboden en buiten alleen op bepaalde plekken toegestaan en dan alleen voor leerlingen van de hogere klassen met toestemming van hun ouders. Alcohol en drugs zijn gewoon verboden. Minder eenvoudig wordt het echter om een affectief gezondheidsbeleid te ontwikkelen dat daadwerkelijk een gezonde levensinstelling met minder roken, alcohol en drugs bevordert. Inmiddels hebben beide scholen voor voortgezet onderwijs in Steenwijk afgesproken hierin één lijn trekken en daarover zijn de volgende afspraken gemaakt. 1. Gezamenlijke aanpak naar leerlingen die op of in de nabije omgeving van de school alcohol hebben of drinken, roken of andere drugs gebruiken, in bezit hebben of verhandelen. Leerlingen die deze regels overtreden worden automatisch geschorst om de school de gelegenheid te geven nadere maatregelen vast te stellen. 2. Afspraken met de gemeente Steenwijkerland en de politie over een stringenter handhavingsbeleid; deze afspraken werken in de praktijk niet altijd even goed, omdat vaak niet goed zichtbaar is wat er gebeurt. 3. Voorlichting naar ouders. 4. De lessen van de Gezonde School en Genotmiddelen van het Trimbos instituut zijn in het onderwijsaanbod verwerkt. Daarnaast is enige jaren geleden het assortiment in de kantine op gezondheid getoetst. Dat heeft geleid tot aanpassing van het assortiment. Helaas blijkt dat de minder gezonde producten toch meer aantrekkingskracht hebben dan de gezonde. In overleg met de ouderraad wordt op dit moment besproken hoe we het assortiment een ‘gezondheidsimpuls’ kunnen geven. 1 november 2010:
er zijn afspraken gemaakt over ‘gezondheidsimpuls’ kantine
8.2. Veiligheid De school besteedt al jaren aandacht aan veiligheid in de meest brede zin, door middel van projecten in de eerste drie leerjaren en door heldere en duidelijke regels te stellen. We participeren al enkele jaren in het project ‘Leren in Veiligheid’ en er is een actief antipestbeleid. Uit het tevredenheidsonderzoek van december 2009 blijkt dat leerlingen in het algemeen tevreden zijn over het schoolklimaat. Op een vier-puntsschaal gaven zij de verschillende aspecten van veiligheid de volgende beoordeling. Graag naar school gaan: 3.1 In de klas naar je zin hebben: 3.5 Sfeer tussen leerlingen onderling: 3.4 Zich veilig voelen: 3.4 Controle op spijbelen: 3.4 We zien dan ook geen reden om het huidige beleid bij te stellen.
36
Hoofdstuk 9
Het onderwijs in de afdelingen
37
9.1. Onderbouw VMBO beroepsgericht 9.1.1. Inleiding In het vorige schoolplan wordt de onderbouw gekarakteriseerd als leerlinggericht, kindvriendelijk, concreet, gestructureerd en gericht op het vergroten van kennis, ontwikkelen van vaardigheden, verbeteren van zelfredzaamheid en vergroten van eigen verantwoordelijkheid. Wij denken dat de afdeling nog steeds op deze wijze gekarakteriseerd kan worden en dat we op de punten waarop we ons in het vorige schoolplan wilden ontwikkelen, sterk gegroeid zijn. Dat blijkt uit onze eigen evaluaties, maar ook uit het tweejaarlijkse tevredenheidsonderzoek (hoofdstuk 5). Belangrijk voor de ontwikkeling van onze afdeling in de afgelopen jaren was enerzijds het teruglopen van het aantal leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg (het merendeel van onze leerlingen) en anderzijds het toenemen van de problematiek die deze leerlingen met zich meedragen. Over de terugloop van het aantal leerlingen en wat daaraan te doen, hebben we reeds in 3.4. geschreven. Wat betreft de toenemende problematiek die leerlingen met zich mee lijken te dragen, heeft de afdeling geprobeerd daarbij aan te sluiten door onderwijs en begeleiding steeds meer daarop af te stemmen. Daarbij hebben we gekozen voor verdere intensivering van de begeleiding en nog meer praktisch gericht onderwijs. Dit wordt in de volgende paragraaf verder uitgewerkt. In de paragraaf daarna geven we een overzicht van onze plannen voor de komende periode. 9.1.2. Ontwikkelingen in de afgelopen periode Taalbeleid Het taalbeleidsplan 2004 - 2009 omvatte de volgende onderdelen: - Vergroten woordenschat (middels woordpakketten) - Verbeteren spelling (middels spellingpakketten) - Leren studeren. - Effectieve instructie (via Instructiemodel Uitvoerend Handelen) - Beleid m.b.t. toetsing. Op het gebied van taalbeleid ligt het team op koers. Dat betekent dat m.i.v. het schooljaar 2009 - 2010 het eerste 4-jaren-taalbeleidsplan volledig is gerealiseerd. Inmiddels is het tweede 4-jarenplan als volgt vastgesteld: 2009 - 2010: Oefenpakketten vergroting woordenschat ontsluiten via It’s Learning 2010 - 2011: Zinsstructuren (inleiding - kern - afsluiting - alinea’s - tussenkopjes - e.d.) 2011 - 2012: Opzetten huiswerkopdrachten; ontsluiten via “It’s Learning” (meervoudsvormen – verkleinwoorden - hoofdletters) 2012 - 2013: Opzetten huiswerkopdrachten via “It’s Learning” (samenstellingen - bijv.naamwoorden - voegwoorden) Elos De samenleving wordt steeds internationaler. ELOS is een voorbereiding op het internationale samenleven. Het onderwijs moet hieraan zijn steentje bijdragen. Dat geldt ook voor ons team. Struikelblok is helaas de Engelse taalvaardigheid van onze leerlingen. Toch zijn er mogelijkheden, waarover in het komende half jaar gesproken moet worden. Hierbij valt te denken aan e-mailprojecten met Nederlandstalige scholen in het buitenland. Ook moet gekeken worden naar de mogelijkheid van uitwisselingen en buitenlandse schoolreizen. Er
38
wordt gedacht om in een projectvorm te werken, die in de laatste schoolweek vóór de kerstvakantie moet plaatsvinden. Gebruik I.C.T. Hiervoor geldt dat het ECDL voor de leerlingen in onze onderbouw te zwaar is. Wel proberen we de leerlingen de basisvaardigheden van het gebruik van de computer aan te leren en wordt aandacht besteed aan recente ontwikkelingen op ICT-gebied. Kansen moeten worden benut, maar elke toepassing moet afzonderlijk op zijn effect worden beoordeeld. De mogelijkheden dienen zich de laatste jaren met sneltreinvaart aan. Het team zal zich oriënteren op deze nieuwe kansen en een plan samenstellen voor de komende jaren Specifieke leerlingenzorg De term: “Zorg Op Maat” is per 1-8-2007 verdwenen en veranderd in: “Specifieke leerlingenzorg”. De (extra) steun, waar de leerlingen behoefte aan hebben, wordt nu vooral tijdens de lessen Nederlands, wiskunde en RT gegeven. Hierin wordt elke les aandacht besteed aan: woordenschat, spellen en begrijpend / studerend lezen, onderdelen van het Taalbeleidsplan (zie vorige pagina). Bovendien wordt er extra aandacht besteed aan de rekenvaardigheid van de leerlingen. Daarvoor is eind schooljaar 2007 - 2008 een plan gemaakt, waarmee nu wordt gewerkt (zie onder). Aan het begin van het eerste leerjaar worden alle leerlingen getoetst op leerachterstanden. De leerlingen met een D- en/of een E-score (= forse achterstand) voor technisch lezen, begrijpend lezen, spellen en rekenen krijgen individuele hulp. Handelingsplannen Leerlingen met E- en D- scores, voor technisch lezen, begrijpend lezen, spellen en rekenen op de Cito-toetsen, krijgen individuele hulp. Daarvoor moet er voor de leerlingen met een LWOO-verklaring een “inspectieproof” handelingsplan gemaakt worden. Niet dat we de leerling niet de hulp geven die het nodig heeft, maar de Inspectie eist dat er een handelingsplan voor deze leerlingen wordt geschreven. Voor een aantal leerlingen is dat al het geval. Voor de leerlingen die goed scoren op de Cito-toetsen is dat nog niet het geval. Daar is inmiddels aan gewerkt, zodat er in 2009 - 2010 voor alle LWOO-leerlingen een handelingsplan ligt. De RT’er heeft deze gemaakt i.s.m. de afdelingsleider. Aardrijkskunde en geschiedenis Deze vakken worden al een aantal jaren gecombineerd gegeven. Door docenten is leerstof in projecten, lesbrieven en lessen uitgewerkt. De lesstof is zorgvuldig door een werkgroep samengesteld. Er worden derhalve geen boeken meer aangeschaft. Er was sprake van te veel stof. Inmiddels heeft aanpassing plaatsgevonden. In de laatste lesweek van beide leerjaren wordt het project “Steenwijk” uitgevoerd. Verzorging, biologie en natuurkunde Eén nieuwe methode, voor alle 3 vakken, is dit schooljaar (2008 - 2009) ingevoerd in klas 1. Het werken met deze methode wordt als zinvol en plezierig ervaren. In schooljaar 2010 - 2011 wordt deze methode ook in klas 2 ingevoerd.
39
Aansluiting onderbouw – bovenbouw Op dit gebied is al een aantal stappen gezet. Het taalbeleid is inmiddels ingevoerd in het 3e leerjaar (bovenbouw) . Er wordt al gewerkt met woordenschatpakketten. Het “Instructiemodel Uitvoerend Handelen” (I.U.H.), onderdeel van het taalbeleidsplan dat gebruikt wordt in de onderbouw, is geïntroduceerd in de bovenbouw. Er wordt momenteel overleg gevoerd en een aantal docenten werkt inmiddels met het I.U.H. Mede vanwege het feit, dat in de afgelopen jaren, een aantal bovenbouwdocenten afscheid heeft genomen, worden theorielessen in de bovenbouw gegeven door docenten die ook in de onderbouw lesgeven. Daardoor is een betere afstemming / samenwerking tussen onder- en bovenbouw gemakkelijker haalbaar. Er zijn nu vergaderingen gepland waaraan uitsluitend de theoriedocenten van beide teams deelnemen. It’s Learning In het schooljaar 2007 - 2008 is een start gemaakt met het opleiden van docenten tot gebruikers. Dit gebeurt middels minicursussen, geleid door docenten. Bij een aantal vakken wordt al gebruik gemaakt van “It’s Learning”. Daarnaast wordt door een aantal docenten complete lessen en toetsen ontwikkeld, die middels dit programma gebruikt kunnen worden. Het is niet de bedoeling dat alle lesstof en toetsen via “It’s Learning” worden aangeboden. Het gebruik van het programma is geen doel maar een middel om de lesstof en toetsen op afwisselende en eigentijdse wijze aan leerlingen aan te bieden. In de komende jaren moet It’s Learning een vaste plek hebben ingenomen in het onderwijs binnen het team. Daarom is één teamlid in dit verband als coördinator aangesteld. Heterogene of homogene brugklassen N.a.v. het overplaatsen van leerlingen binnen het eerste en tweede leerjaar naar de parallelklas, is er een discussie ontstaan over de voor- en nadelen van de verdeling van leerlingen in homogene brugklassen, zoals we de afgelopen jaren hebben toegepast. De “zwakkere” klas (LWOO-klas) bestaat uit leerlingen die allen een LWOO-verklaring hebben. De andere klas bestaat slechts voor een deel uit leerlingen met een LWOO-verklaring (de beteren). De rest bestaat uit leerlingen die, qua niveau, op voorhand als kaderleerling zijn ingeschat. Het niveau en het tempo van de lessen in deze klas liggen op een hoger niveau. Bij sommige vakken wordt een andere methode gebruikt. Tijdens de brugperiode blijkt een aantal leerlingen uit de LWOO-klas zich zó goed te ontwikkelen, dat ze beter presteren dan sommige leerlingen uit de niet-LWOO-klas. Overplaatsen naar de andere klas zou dan beter zijn, omdat de leerling dan kan wennen aan het tempo en niveau van de les. Echter veel leerlingen zien af van overplaatsen omdat zij veelal op sociaal-emotionele grondslag, de voorkeur geven binnen de eigen veilige klas te blijven. Zowel aan het werken met homogene als heterogene brugklassen kleven voor- en nadelen. Het team was van mening dat de heterogene samenstelling een kans verdient. Een belangrijk argument is dat de zwakkere leerling veel extra “prikkels” ontvangt van de betere. We hebben daarom besloten om m.i.v. cursusjaar 2009 - 2010 heterogene brugklassen samen te stellen. Tijdens het schooljaar (2e helft) zal er geëvalueerd worden.
40
N.B. Inmiddels (mei 2010) hebben de ontwikkelingen ons ingehaald en hebben we moeten besluiten om met ingang van augustus 2010 met één eerste klas te werken (zie ook 3.4.) Rekenbeleid M.i.v. schooljaar 2008 - 2009 is er een begin gemaakt met het invoeren van extra rekenhulp voor alle leerlingen. Onze leerlingenpopulatie kent niet alleen een taalprobleem (waaraan binnen het gevoerde taalbeleid veel aandacht besteed wordt), maar zeker ook een rekenprobleem. Daarom is ervoor klas 1 en 2 een hulpplan ingevoerd, waarbinnen aandacht wordt besteed aan basis-reken-vaardigheden. Jaarlijks wordt er geëvalueerd. Dyslexie Binnen het team wordt goed omgegaan met leerlingen die met lezen en spellen problemen hebben. Een aantal van hen heeft al een dyslexieverklaring bij binnenkomst op het VO. Een aantal wordt in het eerste schooljaar getoetst en zo nodig onderzocht op dyslexie. In de omgang met deze leerlingen wordt door de docenten goed geanticipeerd. Toch ontbreekt er op dit moment een “spoorboekje”, waarin het “wie, wat, hoe, waar en wanneer” m.b.t. deze categorie leerlingen wordt beschreven. In het 2e deel van het schooljaar 2008 - 2009 is daarvoor een docent Nederlands aangesteld. In het schooljaar 2010 - 2011 zal dit “spoorboekje” de basis moeten vormen m.b.t. de omgang met dyslectische leerlingen. Differentiatie Het niveauverschil binnen de klassen dwingt tot het geven van “onderwijs op maat”. In veel lessen wordt rekening gehouden met verschillen. De methode, verplichte leerstof, kwaliteit van docenten en beperkingen binnen de vakken, etc. bepalen de mate waarin dit plaatsvindt. Het streven is te komen tot een structuur waarbinnen wordt rechtgedaan aan de verschillen tussen de leerlingen. Intervisie In het kader van intervisie, neemt sinds het schooljaar 2007 - 2008 een aantal leerkrachten van het VMBO-onderbouwteam deel aan deze activiteit. Intervisie vond plaats op initiatief van een bovenbouwdocent die deelnam aan de “kweekvijver voor leidinggevenden”. Gelet op de ruime onderwijservaring van de teamleden, is intervisie geen gepland beleidsspeerpunt. Invoeren praktijkvakken De leerlingenpopulatie in de onderbouw bestaat uit leerlingen die behoefte hebben aan “werken met de handen” en voor wie te veel theorie kan leiden tot lagere schoolprestaties en minder schoolplezier. Daarom is de lessentabel zodanig bijgesteld dat in deze behoefte is voorzien. 9.1.3. Gewenste opbrengsten (n.b. voor het overzicht zijn ook de activiteiten van de afgelopen jaren opgenomen) 2008 - 2009 Taalbeleid
2009 - 2010 Oefenpakket-ten vergroten woordenschat. Ontsluiten via It’s Learning
2010 - 2011 Zinsstructuren: Inleiding – kern – afsluiting – alinea’s – (tussen)kopjes – enz.
2011 - 2012 Opzetten huiswerkopdrachten:
2012 - 2013 Opzetten huiswerkopdrachten:
meervoudsvormen, verklein-
samenstellingen, bijv.nw,
41
woorden, hoofdletters. Ontsluiten via
voegwoorden. Ontsluiten via It’s Learning.
It’s Learning Rekenbeleid.
2010 – 2011 2011 – 2012 2012 – 2013 Evalueren en bijstellen project. Nadenken over project in klas 2. Alle leerlingen beschikken over basisvaardigheden van het computergebruik. Daarbij wordt o.a. gebruik gemaakt van Office-programma’s. Daarnaast zal er voortdurend aandacht zijn voor recente ontwikkelingen op ICT-gebied. Oriënteren op de Invoeren van nieuwe nieuwe mogelijkheden mogelijkheden. m.b.v. werkstuk van Petra Menkhorst Rt’er toetst alle leerlingen, regelt indien nodig extra hulp en maakt handelingsplannen voor de ll. met een D/E score. Daarnaast worden alle leerlingen extra geholpen middels het taalbeleidsprogramma en de extra rekenlessen (zie elders in dit schema). 2008 - 2009
ELOS
ICT
Specifieke Leerlingenzorg AK / GS
BI / NA / VZ
Aansluiting onderbouwbovenbouw
It’s Learning
Homogene of
Continueren, evalueren, bijstellen van het hulpplan en bijbehorende toetsen. 2009 - 2010 Mogelijkheden uitwerken. Project starten (proef)
Toegankelijke, interactieve informatie beschikbaar stellen via IL om begrip en inzicht in de leerstof te vergroten Egypte / Romeinen Middeleeuwen WO II Hunebedbouwers Nieuwe, Invoeren nieuwe geïntegreerde methode in klas methode invoe2 ren in klas 1 Afstemming op Afstemming in Afstemming in regelgeving en pedagogiek. didactiek. gewenst ge-drag is voltooid. Er worden afspraken gemaakt m.b.t. afstemming op het gebied van pedagogiek en didaktiek Uitbreiding in de Uitbreiding voor vakken AK / GS het vak Engels. / Rekenen Aanstellen nieuwe coördinator. Invoeren Evaluatie heterogene samenstellingthe
42
heterogene brugklas
brugklas.
Dyslexie
Aanstellen dyslexiecoördinator. Vaststellen dyslexiebeleid. Zicht krijgen op de problematiek. Komen tot oplossingen.
Differentiatie toepassen
Schoolregels Invoeren praktijkvakken 2008 - 2009
Items vaststellen en regels invoeren. Voorstel en besluiten tot invoeren nieuwe lessen tabel. 2009 - 2010
rogene brugklas. Komen tot een definitieve keuze. Voorbereidingen treffen om beleid uit te voeren. Invoering differentiatie tijdens één of meerdere lessen. Evalueren en bijstellen “regel van de maand”. Invoeren nieuwe lessentabel.
Uitvoeren dyslexiebeleid.
Evalueren en bijstellen. Uitbreiden over meerdere vakken.
2010 – 2011
2011 – 2012
Differentiatie is ingevoerd daar waar mogelijk.
2012 – 2013
Elk jaar (januari) wordt de stand van zaken geëvalueerd en op basis daarvan het activiteitenplan voor het komende jaar vastgesteld. Bijgevoegd pdca:
Leerlingen meer betrekken bij Elos
43
9.2. Junior College 9.2.5.1.0. Inleiding a. Van Nu naar Straks In de afgelopen vier jaren van het heeft de onderbouwafdeling, genaamd “Junior College”, een geheel eigen gezicht gekregen. Het Junior College (JC) bestaat uit twee jaarlagen: het brugklasleerjaar en het tweede klas leerjaar. Het niveau van onze leerlingen varieert van het kaderberoepsgerichte leerweg niveau tot en met het gymnasiumniveau. Aan het hoofd van ieder leerjaar staat een afdelingsleider die leiding geeft aan een eigen team docenten. De afdelingsleiders en de teamleden werken nauw samen om de overkoepelende zaken binnen het Junior College gestalte te geven. Leerjaar specifieke zaken worden in deelvergaderingen aan de orde gesteld. Sterke punten van het Junior College zijn: Werken volgens de principes van Leren in Veiligheid (LIV). De sfeer in het team; de collegialiteit Intensief mentorenberaad Zorgstructuur met al haar facetten Huiswerkacademie Aandacht voor de “gezonde en veilige school” met o.a. IRun2BFit Ontwikkeling van de keuze in 2 Kader en Mavo voor vervolgroute in 3 Kader en/of Mavo Stabiele punten: Opstellen en uitvoeren vakwerkplannen Werken met studiewijzers Themaweken Bijeenkomsten Leerlingenpanels Uitvoeren Gesprekscyclus In dit afdelingsplan beschrijven we de algemene ontwikkeling van de afdeling met daarbij de lijnen naar de toekomst. Van een aantal ‘vliegwielen’ voor verbetering hebben we een ‘pdcacyclus’ gemaakt die in de aparte bijlage bij dit schoolplan zijn opgenomen. De overige ontwikkelingen worden jaarlijks geëvalueerd en indien dat leidt tot nieuwe activiteiten, worden deze opgenomen in het jaaractiviteitenplan. b. Uitgangspunten van de onderbouw In de afgelopen periode is uitvoerig gediscussieerd over de wijze waarop wij vorm willen geven aan de onderbouw. De belangrijkste kenmerken van het onderwijs in de onderbouw die we willen realiseren zijn: - de leerling leert actief en in toenemende mate zelfstandig - de leerling leert samen met anderen - de leerling leert in samenhang - de leerling oriënteert zich - de leerling leert in een uitdagende en gezonde leeromgeving - de leerling leert in een doorlopende leerlijn
44
Deze kenmerken worden in verband gebracht met de 58 kerndoelen van de onderbouw: Kerndoel 30: Het milieu Kerndoel 31: Processen in de natuur Nederlands
Kerndoel 32: deel 1: Theorieën in de natuur
Kerndoel 01: Spreken en schrijven
Kerndoel 32: deel 2: Theorieën en modellen
Kerndoel 02: Correct taalgebruik
Kerndoel 33: Techniek
Kerndoel 03: Woordverwerving
Kerndoel 34: Lichaam en gezondheid
Kerndoel 04: Lezen en luisteren
Kerndoel 35: Zorg en veiligheid
Kerndoel 05: Omgaan met informatiebronnen Kerndoel 06: Overleg, planning, discussie Kerndoel 07: Presenteren Kerndoel 08: Fictie en non-fictie Kerndoel 09: Planmatig werken met taal Kerndoel 10: Reflectie op eigen taalgebruik
Mens en Maatschappij Kerndoel 36: Meningvorming Kerndoel 37: Historische basiskennis Kerndoel 38: Geografische basiskennis Kerndoel 39: Onderzoek leren doen Kerndoel 40: Omgaan met historische bronnen
Engels
Kerndoel 41: Omgaan met atlas en kaarten
Kerndoel 11: Luistervaardigheid
Kerndoel 42: Inzicht in de eigen omgeving
Kerndoel 12: Woordverwerving
Kerndoel 43: Cultuurverschillen in Nederland
Kerndoel 13: Lezen en luisteren
Kerndoel 44: De politiek
Kerndoel 14: Omgaan met informatiebronnen
Kerndoel 45: Europese samenwerking
Kerndoel 15: Informele gesprekken
Kerndoel 46: Arm en rijk
Kerndoel 16: Standaardgesprekken
Kerndoel 47: Oorlog, vrede en mensenrechten
Kerndoel 17: Contact via internet Kerndoel 18: Engels als wereldtaal
Kunst en Cultuur Kerndoel 48: Produceren van kunst
Rekenen en Wiskunde
Kerndoel 49: Eigen kunstzinnig werk presenteren
Kerndoel 19: Wiskundetaal ontwikkelen
Kerndoel 50: Leren kijken en luisteren naar kunst
Kerndoel 20: Wiskunde gebruiken in praktische situaties
Kerndoel 51: Verslag doen van ervaringen
Kerndoel 21: Wiskundig redeneren
Kerndoel 52: Reflecteren op kunstzinnig werk
Kerndoel 22: Rekenstructuren doorzien en rekenbegrippen gebruiken Kerndoel 23: Exact en schattend rekenen Kerndoel 24: Meten en metriek stelsel Kerndoel 25: Verbanden visualiseren en formaliseren Kerndoel 26: Werken met en redeneren over vormen
Bewegen en Sport Kerndoelen 54 en 55: Bewegen verbeteren Kerndoelen 53 en 56: Bewegen beleven Kerndoel 57: Bewegen regelen Kerndoel 58: Gezond bewegen
Kerndoel 27: Ordenen van gegevens
bron: http://ko.slo.nl/kerndoelen/
Mens en Natuur Kerndoel 28: Onderzoek leren doen Kerndoel 29: Sleutelbegrippen
45
Om de kerndoelen en de samenwerking in het Junior College goed gestalte te geven, kiezen we voor een intensievere clustering van vakken. Die is als volgt:
Talen: Engels, Nederlands, Duits, Frans, Latijn en Grieks (doeltaal = voertaal bij MVT). Mens en maatschappij: aardrijkskunde, geschiedenis en economie (projecten o.a. ELOS) Natuur en Techniek: wiskunde, biologie en natuurkunde (gebruik vaardigheden, proeven) Kunstvakken: tekenen, handvaardigheid en muziek (kunstdossier) Lichamelijke opvoeding
Door ons onderwijs op deze manier vorm te geven en uit te dragen bieden wij onze leerlingen het volgende aan: In de brugklas: een goede begeleiding van de basisschool naar onze school een goede niveau bepaling bij binnenkomst in brugklas inspirerend en motiverend onderwijs door middel van activerende werkvormen. open communicatie met ouders voor een optimale samenwerking en ondersteuning van het leerproces goede begeleiding van mentor, zorgcoördinator een goede determinatie aan het eind van de brugklas dat de leerlingen het naar hun zin hebben zodat ze zich optimaal ontwikkelen In de tweede klas: een goede basis voor kennisoverdracht op het niveau van de afdeling inspirerend en motiverend onderwijs door middel van activerende werkvormen open communicatie met ouders voor een optimale samenwerking en ondersteuning van het leerproces goede begeleiding van mentor, zorgcoördinator goede doorstroom naar klas 3 van de diverse afdelingen o.a. door een determinatie check eind januari / begin februari dat de leerlingen het naar hun zin hebben zodat ze de leerroute waarna ze zijn bevorderd, willen en kunnen afmaken
46
9.2.2. De onderwijspraktijk a. Leren in Veiligheid In het verleden is gekozen voor het traject Leren In Veiligheid (LIV). Bij LIV wordt geprobeerd om een door alle medewerkers gedragen aanpak en uitgevoerde structuur voor het werken en leren van leerlingen in de klas te bewerkstelligen. De achterliggende veronderstelling is dat ”de ‘georganiseerde anarchie’ die we in scholen vaak aantreffen, een goede voedingsbodem kan zijn voor het ontstaan of het in stand houden van probleemgedrag” (Leren in veiligheid, uitgeverij Agiel, 2004, p. 14). Wat bij de ene docent wel mag, mag bij de ander niet. De aanpak van de een doorkruist de aanpak van de andere docent en daar schiet niemand iets mee op, integendeel. Het toepassen van de principes van LIV brengt een duidelijk gestructureerd, voor de leerlingen herkenbaar en voorspelbaar ‘klassenmanagement’ tot stand, dat door alle docenten gedragen wordt. Het werken met LIV is ingeburgerd binnen het JC. Binnen de lessen wordt gewerkt met uitgestelde aandacht, zelfstandig werken in stilte en de instructie tafel. Bij moeilijke groepen leerlingen of lastige klassen wordt het protocol ‘lastige groepen’ toegepast. De observatie brief wordt toegepast bij lastige leerlingen. Docenten gaan werken met het buddy systeem, waarbij ze elkaar feedback geven op hun functioneren. De resultaten hiervan brengen ze mee als input in de gesprekscyclus. De laatste jaren zien we de onrust buiten de lokalen toenemen. De docenten van het Junior College kiezen ervoor om met elkaar tijdens de pauzes toezicht op de leerlingen te houden. Om de jonge leerlingen betrokken bij school te houden zorgen we daarnaast voor pauzeactiviteiten. In het kader van LIV hebben wij een intensief antipest beleid. Daarbinnen is Mediation een goed instrument om conflicten op te lossen. Twee van onze brugklasmentoren zijn dan ook opgeleid tot mediator. Wij denken dat LIV zeker ook een bijdrage kan leveren aan het terugdringen van de onrust op de gangen en in de aula. Het gedrag van docenten en leerlingen buiten het lokaal moet even voorspelbaar zijn, als binnen het lokaal.
b. Activerende werkvormen Wij denken dat leerlingen beter presteren als ze actief bij lesstof worden betrokken en leren samenwerken. In de paragraaf over LIV wordt gesproken over herkenbaar en voorspelbaar ‘klassenmanagement’ van docenten. Binnen deze kaders gaat het niet alleen over de indeling van de les maar ook over de invulling van de les. Activerende werkvormen is een manier om leerlingen bij verschillende vakken een herkenbare en voorspelbare les te geven. In voorgaande jaren hebben we hier de nodige aandacht aan gegeven. In het leerlingen tevredenheidonderzoek van december 2009 en n.a.v. inspectiebezoek van februari 2010 bleek dat de lessen desondanks als ‘saai’ worden ervaren: er wordt veel klassikaal les gegeven of de gebruikte werkvormen worden als saai ervaren. We gebruiken onder andere de volgende activerende werkvormen: check in duo’s, denken, delen, uitwisselen, groepswerk, soms afgesloten met presentatie, experts, observatiekaarten, leskaarten, ICT (via onder meer onze ELO It’s Learning). We zullen andere wegen moeten bewandelen om leerlingen zelf actief te houden in de les door bijvoorbeeld projectmatig werken en het gaan werken met leerling-buddy’s.
47
Daarnaast verwachten wij dat leerlingen zelf actief bij de les betrokken zijn door ook goed voorbereid in de les te komen. Ondersteuning van huiswerkgedrag kan o.a. door betrokkenheid van ouders en de inzet van huiswerkinstituten. c. Vakwerkplannen en studiewijzers. Vaksecties structureren de lesstof in het vakwerkplan (programma van toetsing voor de onderbouw). Hierin staan per periode van circa acht weken de afspraken over het lesprogramma, het soort en aantal toetsen en de weging ervan. Het vakwerkplan is de basis van de werkafspraken binnen de sectie. Tevens is het leidend voor de inrichting van de cijferkolommen in Magister. Studiewijzers zijn instrumenten om de leerstof te structureren en leerlingen geleidelijk aan zelf te leren plannen. In een studiewijzer wordt de leerstof verdeeld in ‘hapklare brokken’ en wordt aangegeven wat per periode van de leerling verwacht wordt. In het Junior College, is er een specifieke vraag van sommige ouders naar de studiewijzers, om op deze manier inzicht te krijgen in het huiswerk van hun kind en de leerling thuis te kunnen ondersteunen. In de afgelopen jaren is er gewerkt aan een uniforme studiewijzer voor alle secties. De afzonderlijke secties dragen verantwoordelijkheid voor een uniforme invulling van de studiewijzer. Toch zijn docent, leerling en ouders niet onverdeeld tevreden met dit instrument. Een recent onderzoek van studenten van de Nederlandse School voor Onderwijsmanagement over het gebruik van studiewijzers op de RSG zal worden gebruikt om het de manier van werken met de studiewijzers te verbeteren. d. ELOS in het Junior College Europa als Leeromgeving op Scholen (ELOS) is een vanuit de bovenbouw gestart landelijke standaard met als doel leerlingen optimaal voor te bereiden op leven, werken en studeren in een internationaal georiënteerde samenleving. Dit programma raakt steeds verder ingebed in onze school en in het JC. In de brugklassen bieden we in het kader van ELOS het volgende aan: Kennismaking met verschillende culturen in Europa in de les (o.a. door Springday). Methode onafhankelijke Anglia examens op een erkend niveau. VTO lessen (Versterkt Talen Onderwijs) met Engelse native speakers (uitgezonderd kaderberoepsgerichte leerweg). Doeltaal is voertaal bij de moderne vreemde talen. Bij Frans en Duits is de organisatie en instructie in de vreemde taal, grammatica in het Nederlands, bij het Engels is ook de grammaticale uitleg in het Engels. Meetbaarheid d.m.v. mondelinge toetsen. (Eventueel) een Engels toneelgezelschap In de tweede klassen wordt dit programma voortgezet en uitgebreid met: Europa maand: project via Europees Platform (bij de Mens en Maatschappij vakken ak, gs en ec) om de ELOS leerdoelen (EIO) te halen. Om een doorlopende ELOS leerlijn met de hogere klassen te realiseren gaan we de komende jaren onze ELOS activiteiten in het JC uitbreiden met o.a. bezoeken aan buitenland, studiewijzers van de Moderne Vreemde Talen in de voertaal, het organiseren van taaldorpen en een pilot met het aanbieden van lessen Geschiedenis in het Engels (er moet geld en tijd komen om de geschiedenis docenten die in de vreemde taal lesgeven de mogelijkheid te geven om zich hierin te bekwamen).
48
e. ICT in de onderbouw In de afgelopen vier jaar stond informatiekunde als een zelfstandig vak op de lessentabel voor de brugklas. Er is een vakwerkplan en het vak telt mee voor de overgang. Tijdens de lessen komen de reguliere computervaardigheden aanbod zoals het omgaan met de elektronische leeromgeving (ELO) It’s Learning (inclusief het gebruik van leerling-portfolio’s), Word en Excel. We streven erna dat alle leerlingen aan het einde van klas 1 een buiten school gecertificeerd “European Computer Driving Licence” hebben. Daarnaast wordt bij de informatiekunde lessen ook modules aangeboden waarin we de leerlingen willen leren hoe om te gaan met multimedia en leefstijl aspecten. f. Huiswerkbegeleiding Onze school biedt de leerlingen uit de onderbouw de mogelijkheid om na schooltijd op school met hun huiswerk bezig te zijn. Ze kunnen kiezen voor het maken van vakgericht huiswerk of voor het maken van huiswerk in het algemeen voor een periode van 5 weken. Het maken van het huiswerk wordt begeleid door vakdocenten en bovenbouw leerlingen uit de tweede fase havo/vwo. De leerlingen kunnen vrijwillig bij hun mentor aangeven dat ze gebruik willen maken van deze zogenoemde “Huiswerkacademie”. Ouders/Verzorgers moeten hiervoor tekenen. Ook kan de docentenvergadering het gebruik van de Huiswerkacademie verplicht stellen. Zie reglement huiswerkacademie op de website. De huiswerkacademie voldoet op beperkte schaal aan een behoefte. De roep is er om gerichte steunlessen aan leerlingen te geven. Ook maken steeds meer leerlingen gebruik van betaalde huiswerkinstituten in de omgeving. Wellicht heeft het een meerwaarde als ervoor betaald moet worden. We gaan onderzoeken in hoeverre de huidige opzet nog voldoet en of we kunnen samenwerken met bestaande partijen om huiswerkbegeleiding aan te bieden binnen de school.
49
9.2.3. Determinatie en aansluiting met de bovenbouw a. Instroom en doorstroom Leerlingen komen binnen in het Junior College op basis van het advies van de basisschool. Voor havo/vwo geldt een tweede criterium (zoals een CITO-eindtoets of Centraal Nederland). Het doel van het JC is de leerling op het niveau van het advies van de basisschool te laten doorstromen. Dit gebeurt niet altijd. Soms blijkt een leerling meer te kunnen dan op de basisschool kon worden ingeschat en vindt er opstroom plaats naar een hoger niveau. Dit kan in het Junior College in het brugklasjaar in januari en in het tweede leerjaar na het eerste rapport (november) of tweede rapport (januari). In sommige gevallen kan de leerling het niveau waarom het is ingestroomd niet volhouden. Dit kan tal van oorzaken hebben: de overstap van de basisschool naar het voortgezet onderwijs, een veranderende thuissituatie, de hoeveelheid schoolwerk die thuis moet worden gemaakt; de pubertijd met bijbehorend gedrag. Nadat met extra begeleiding, het inschakelen van de zorgcoördinator, contact met ouders, (verplichte) huiswerkacademie geprobeerd is de leerling op het instroomniveau te houden, moeten we in enkele gevallen constateren dat dit niet het gewenste effect heeft gehad en leerlingen moeten afstromen. Daar waar we niet zeker zijn krijgen leerlingen een kans zich op een hoger niveau te bewijzen door ze daar te plaatsen (ipv te bevorderen). Zie hiervoor het bevorderingsreglement. Vaksecties zijn verantwoordelijk voor het niveau van de doorlopende leerlijnen van hun vak van de eerste klas, tot en met de examenklas. Het JC is verantwoordelijk voor de sociaal emotionele begeleiding van leerlingen in de eerste twee jaar. b. Dakpanklassen. Om zo goed mogelijk te kunnen inspelen op het niveau van de leerlingen bieden we in de brugklassen verschillende dakpanklassen aan, waarbij twee niveaus in een klas zitten. Zo zijn er havo/vwo, mavo/havo en vmbo-kader/mavo dakpanklassen in klas 1. Daarnaast zijn er aparte mavo en vwo brugklassen. In een dakpanklas wordt geleidelijk toegewerkt naar het hoogste niveau. Een aantal leerlingen zal, gezien het advies van de basisschool, opstromen een aantal anderen zullen afstromen naar het niveau wat op dat moment bij hun past. In de vmbo-kader/mavo dakpanklas plaatsen we leerlingen die volgens de basisschool een kaderberoeps gericht advies krijgen of een twijfelachtig advies voor de Mavo. De tweede klas kent alleen nog een dakpanklas voor de mavo/kader leerlingen. (In sommige gevallen kunnen leerlingen van andere niveaus nog steeds tussentijds op- of afstromen in klas 2. Dit kan in klas 3 in principe niet meer). In mavo/kader 2 klas zitten maximaal 20 leerlingen, zij volgen geen Frans en hebben een extra mentoruur. Indien mogelijk gaat de mentor van klas 1 mee naar klas 2. Er wordt gedifferentieerd lesgegeven en getoetst. Leerlingen krijgen een kader en een mavo rapport mee naar huis. Na het tweede leerjaar kunnen deze leerlingen doorstromen naar de mavo of de kaderberoepsgerichte leerweg. Bijlage: pdca voor determinatie
50
c. Methode onafhankelijke toetsing Om te bepalen of een leerling op het juiste niveau is ingestroomd en vast te stellen of en waar eventuele hiaten in kennis zitten, nemen we de volgende methodeonafhankelijke toetsen af: Taaltoets Rekentoets Wiskunde ABC toets LSP toets CITO Pretest PMT-K toets Op basis van de uitkomsten van deze toetsen krijgen leerlingen hulpprogramma’s aangeboden voor taal, lees- en spellingsbegeleiding, sociale vaardigheidstraining of rekenen. In het kader van ontwikkelingen in de brugklas op het gebied van determinatie deken we eraan de taal- en rekentoets te laten vervallen. In klas twee wordt halverwege de Cito Adviestoets afgenomen voor een laatste check over de capaciteiten en het niveau van de leerlingen. Deze toets is adviserend als de schoolprestaties een twijfelachtig beeld laten zien over de capaciteiten van een leerling. d. Vaardigheden We vinden het belangrijk voor de ontwikkeling van de leerlingen dat ze de volgende vaardigheden zich eigen maken.
Studievaardigheden zou een prominente plaats moeten innemen in de mentorlessen van klas 1 en 2! Burgerschap vaardigheden hoe gaan we met elkaar om in een klas en in de maatschappij. een soort maatschappijleer of wereldoriëntatie waarin antipestbeleid, thema’s van veilige en gezonde school, respect voor elkaar en anders denkende (godsdienst) bij elkaar komen. ICT- en onderzoeksvaardigheden handhaven in ict lessen en projectweken etc. Reflectieve vaardigheden staan al in de studiewijzer (ik vond het moeilijk / makkelijk enz.) maar daar wordt niet veel gebruik van gemaakt. Daarnaast zouden we structureel aandacht kunnen besteden aan reflecterende vaardigheden aangaande ons gedrag door bijv. eens per maand een vragenlijstje over jezelf in te vullen en dat te spiegelen aan hoe anderen over je denken….
e. Talentontwikkeling De afgelopen jaren hebben wij de leerlingen in de brugklas van het VWO die het aangeboden VWO-programma gemakkelijk aankonden, extra uitdaging geboden. Zij mogen in het tweede jaardeel een paar lesuren per week laten vervallen om in die tijd zich te bekwamen op de gebieden van Spaans, Filosofie en/of Astronomie, al gelang naar keuze. Dit proces wordt opgestart en bewaakt door de VWO + coach. Ook in de tweede klas van het VWO behoort een dergelijke werkwijze tot de mogelijkheden. Intussen heeft onze school contact gezocht met de basisscholen in Steenwijk die iets dergelijks aanbieden in de zogenaamde Plusklas. Er heeft zich een werkgroep gevormd van de betrokken scholen waar ook onze school aan deelneemt, waaronder onze expert op het gebied 51
van hoogbegaafdheid. Dat heeft geresulteerd in het feit dat wij van mening zijn dat we jonge talenten moeten ontwikkelen op allerhande gebied; niet alleen de excellerende leerling in het VWO maar ook de leerling van een ander niveau die in eerste instantie, voornamelijk cognitief uitblinkt in het een of ander. Dit jaar kunnen basisscholen dan ook voor het eerst op ons aanmeldingsformulier aangeven of een leerling heeft deelgenomen aan een plusklas, verrijkingsstof heeft gevolgd of bovenmatig heeft gepresteerd. Op die manier hebben wij vanaf het begin jonge talenten in beeld. De vraag is hoe die talenten te ontwikkelen. Daarvoor maken wij o.a. gebruik van de expertise van een netwerk van scholen die al veel weten en doen op het gebied van omgaan met hoogbegaafdheid en/of talentontwikkeling. Ook willen wij de mogelijkheden onderzoeken hoe wij binnen dit kader jonge onderpresteerders kunnen herkennen en nog meer, hoe wij die het beste kunnen begeleiden zodat ook zij hun talenten zo optimaal mogelijk kunnen en willen ontwikkelen. Binnen dit kader kan ook onze zorgafdeling een grotere rol spelen. Wij constateren dat talentontwikkeling een complexe materie is waarbij meerdere factoren een rol spelen. Wij zijn echter van mening dat wij als Junior College ons moeten ontwikkelen op het gebied van het herkennen van talenten, het ontplooien van talenten en het begeleiden van talenten die om welke reden dan ook, onderpresteren. Bijlage: pdca voor talentontwikkeling
52
f. Oriëntatie op studie en beroep De oriëntatie op studie en beroep (OSB) speelt zich in klas 2 voornamelijk af in het mavo en vmbo. Voor Havo en Vwo komt dit in klas 3 aan bod. De tweede klas van het mavo en vmbo-kader bereidt voor op de bovenbouw. Hiervoor zijn leerlingen tijdens de mentorlessen o.a. bezig met de oriëntatie op studie en beroep (OSB). Hiervoor krijgen zij een snuffelstage een bedrijfsbezoek en praktische sector oriëntatie (PSO) bij de praktijkvakken. Ervaringen worden vastgelegd in een loopbaandossier. In de tweede klassen havo en vwo speelt dit niet. De derde klas vormt een schakel tussen onder en bovenbouw havo vwo en hier komt de OSB aan de orde. 9.2.4. Zorgstructuur in het Junior College. a. Versterking huidige structuur. In grote lijnen willen we de zorgstructuur uit het schoolplan 2005-2009 de komende jaren in stand houden. Binnen het Junior College willen we werken aan de volgende punten: Extra hulp bij dyslexie en dyscalculie Docenten opleiden tot het in staat zijn van zorgvuldig begeleiden van leerlingen met dyscalculie. Onderwijsatelier opstarten (Zie plan zorgcoördinator) Doorzetten overleg basisonderwijs en voortgezet onderwijs (BOVO) Huiswerkacademie Het doorzetten met eventuele vernieuwingen. Meer terug naar het idee van een steunles, ook met behulp van bovenbouwleerlingen. Sociale Vaardigheids Training versterken door het opleiden van nieuwe SVT docenten. Versterking van het Lees- en Spellings team door opleiden van LSP docenten Grotere inzet van docenten die leerlingenzorg als taak hebben. (kweekvijver ‘leerlingbegeleiding”) Dit mogelijk maken in samenspraak met de zorgcoördinator. b.
Zorg en hulp gegroepeerd
Groep 1 Geïndiceerd Zorgcoördinator Leerlingzorgbegeleiders Rebound Ambulant begeleiders SOVA docenten Onderwijsatelier 1 Schoolcounseling ZAT
Groep 2 Steunzool BOF docenten LSP docenten Dyslexie coördinator Dyscalculie coördinator SOVA docenten MRT docenten Hulplessen (taal/rekenen) Huiswerkacademie
Groep 3 Gedrag Mediation ZAT Onderwijsatelier 2 Leerlingzorgbegeleiders
De wenselijke zorgsituatie: Vast werkuur :
53
Een vast uur in de week waarop leerlingen hulplessen, begeleidingslessen of keuzelessen volgen. Wanneer leerlingen extra hulp of begeleiding moeten hebben wordt dit aangegeven bij de mentor. Leerlingen die geen extra hulp of begeleiding nodig hebben, kunnen een keuze maken uit verschillende (korte) cursussen voor dat vaste uur. Leerlingzorgbegeleiders: Voor het bieden van zorg aan leerlingen is het wenselijk om een vast uur of een vaste locatie te hebben om rustig met een leerling te kunnen praten. Onderwijsatelier: (zie hiervoor 10.4.4.) c Het mentoraat. De werkzaamheden van de mentor staan uitgebreid beschreven in het Vademecum. Naast de vaste elementen die bij het mentoraat horen, gaan we het komende jaar in de brugklassen starten met het werken in een duo mentoraat. Ook komen er volgend schooljaar comentorschappen in de brugklassen en gaat de mentor van de Kader/Mavo brugklas mee naar klas 2. We mogen zeker stellen dat de mentor de spil van de klas is. Ook overwegen we om mentorlessen en vaklessen (vb informatiekunde, of biologie) te integreren binnen het kader van “Veilige en Gezonde School” om e-learning modules aan te bieden die gaan over het gebruik en gevolgen van alcohol, roken en drugs. Deze lessen zouden dan in klas 2 moeten worden voortgezet. (dit kan niet in het huidige ene uurtje mentorles!) We constateren dat onze leerlingen steeds meer een beroep doen op begeleiding. Daarom gaan we onderzoeken hoe we het mentoraat daarin meer verdieping kunnen geven. Te denken valt aan: Hoofdmentor klas 1 is co- mentor klas 2 en visa versa, zodat leerlingen vaste mentorenkoppel heeft in het JC. ? Extra mentoruur in klas 2 voor versterking uitvoering zorg ? Terug naar steunlessen? 9.2.5. Gewenste opbrengsten 2010 – 2014 In de komende vier jaar willen wij ons toeleggen op een viertal hoofddoelstellingen. Hieronder worden ze verder uitgewerkt. 1.
Kwaliteitsimpuls huidige onderwijspraktijk. a. Leren in Veiligheid (LIV) - Alle vakken passen in minstens 80% van de lessen de principes van LIV toe. De stuurgroep LIV heeft deze principes voor klas 1 en 2 uitgewerkt. Borging vindt plaats via de gesprekscyclus en via onderlinge visitatie in het LIV-buddy project. - Evaluatie n.a.v. standaardenquête en verfijning van de LIV doelen (inclusief mediation). b. Activerende werkvormen - We meten en registreren hoe leerlingen de lessen ervaren. Doel: de score op het tevredenheidonderzoek stijgt met 4% over twee jaar.
54
-
We onderzoeken welke instrumenten we nog meer gaan inzetten om de motivatie en actieve houding van leerlingen te bevorderen. Voor de tweede klassen: o We gaan meten hoeveel leer- en maakwerk een gemiddelde leerling per dag moet doen. Een inschatting hiervan komt op de studiewijzer. Dit communiceren we met leerlingen en ouders. o We meten en registreren hoeveel leerlingen hun huiswerk niet maken. Doel: na 2 jaar 10% minder. De docent geeft een leerling na 3x het huiswerk niet maken een samenvattingopdracht of iets vergelijkbaars. Heeft een leerling bij drie vakken het huiswerk drie keer niet in orde dan volgt een gesprek tussen mentor en ouders.
c. Vakwerkplannen en studiewijzers - Elke sectie stelt aan de hand van de PDCA cyclus aan het einde van elk schooljaar zijn vakwerkplan voor het komend schooljaar bij en communiceert dit met de betreffende afdelingsleiders en de administratie (Magister). - Studiewijzers worden per vak gemaakt voor één periode in het door de afdeling beschikbaar gestelde format. De sectie bepaalt of per week of per les de stof wordt aangeboden. De mentoren verzamelen voor hun klassen de studiewijzers en delen deze ruim voor aanvang van de periode uit in een boekje aan de leerlingen. Dit boekje wordt per klas ook digitaal gepubliceerd. d. ELOS - Doorlopende leerlijnen Elos door de school met de basis in het junior college is gerealiseerd. - Deskundigheidsbevordering van docenten aangaande Elos is gerealiseerd - In de eerste klas (Start schooljaar 2010/2011): o Kennismaking met verschillende culturen (met eigen en niet-Nederlandse cultuur) buiten de les bijvoorbeeld door Kerk/Moskee bezoek (geschiedenis), bezoek aan het Drie landen punt of de hanzesteden Zwolle en Kampen (meerdere vakken). o Studiewijzers moderne vreemde talen in de moderne vreemde taal (vanaf januari 2010) o Een ‘echt’ taaldorp o 2 modules geschiedenis in het Engels o Elos activiteiten zijn ondergebracht in het digitale portfolio - In de tweede klas (Start schooljaar 2011/2012): o Studiewijzers vanaf het begin van het schooljaar in de moderne vreemde taal o Onderzocht of projecten via het Europees Platform ook voor tweede klassen haalbaar is o 1 of 2 daagse trips naar een Europees land voor de 2e klassers. o Een ‘echt’ taaldorp. o 3 modules geschiedenis in het Engels 2.
Determineren op maat. - Door methode onafhankelijke toetsen (Cito Pretoets, rekentoets, taaltoets klas 1 en Cito Adviestoets klas 2) is het niveau van onze eigen toetsen geborgd en beschikken we over een tweede instrument om te kijken of leerlingen op de juiste plek zitten.
55
-
Redenen voor afstroom in klas 1 en klas 2 zijn onderzocht en we hebben passende maatregelen / hulpprogramma’s ontwikkeld. De Mavo en kader leerlingen hebben meer een eigen plek binnen het junior college.
-
VWO programma o Huidig programma is vastgesteld o Mogelijkheden voor samenwerking met Basisonderwijs zijn onderzocht en er is een plan in uitvoering o Mogelijkheden voor talentontwikkeling buiten VWO zijn onderzocht en er is een plan in uitvoering. o Definitief VWO+ programma is vastgesteld
-
Het programma Oriëntatie op studie en beroep van Mavo en Kader 2 is verfijnd en het loopbaandossier is uitgebouwd er er is een doorlopende leerlijn naar klas 3 gerealiseerd.
N.B. Zie hiervoor ook apart pdca in de bijlage 3. Zorg en hulp. Wat we al hebben:
OnderwijsAtelier Begeleiding dyscalculie Opgeleide docenten sociale vaardigheden en lezen en spellen Cursus Autisme voor docenten JC 1 afgerond Cursus autisme docenten JC 2 afgerond
September 2010
:
Februari 2012 Februari 2013
: :
4.
Start duo-mentoraat Programma mentoraat herzien en realiseren doorlopende leerlijn met tweede en derde klassen. Start Time out en/of nablijflokaal Start zorgmentor per afdeling Eventuele cursus bijscholing alle JC mentoren Evalueren en eventueel bijstellen Evalueren en eventueel bijstellen Evalueren en eventueel bijstellen
Professionalisering docent en afdeling. Dit onderdeel moet verder uitgewerkt worden in het nascholingsplan (zie hiervoor ook 11.7)
In de bijlage zijn pdca’s opgenomen voor determinatie in de brugklassen, intervisie, talentontwikkeling eerste leerjaar en talentontwikkeling tweede leerjaar
56
9.3. Afdelingsplan derde klassen HAVO en VWO 9.3.1. Inleiding De derde klassen HAVO en VWO nemen een speciale plaats in binnen onze school. Een scharnier tussen de vernieuwde onderbouw en de tweede fase. In de derde klassen ligt de nadruk op het maken van een goede profielkeuze. Hiervoor hebben we een programma opgezet waarbij de leerlingen iedere donderdagmiddag zich praktisch kunnen oriënteren op hun profiel. Daarnaast werken we aan de aansluiting naar de tweede fase. In een speciaal daarvoor gereserveerde week helpen we de vaardigheden die leerlingen nodig hebben in de tweede fase verder te ontwikkelen aan de hand van onderwerpen rond de tweede fase. Binnen de lessen stimuleren we de leerlingen tot het zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun leerproces door het gebruik van activerende werkvormen binnen de lessen. Op dit moment werken we met: werkschema’s gebundeld per periode in een boekje als voorbereiding op het werken met studiewijzers twee proefwerkweken om de leerlingen voor te bereiden op de toetsperiodes in de bovenbouw een programma voor de projectmiddag met in iedere periode een project waarin leerlingen zich oriënteren op hun profielkeuze en waarin ze zich verder ontwikkelen in onderzoeksvaardigheden en presentatievaardigheden Activerende werkvormen binnen de lessen Projectweek “aansluiting klas 3 naar de tweede fase” waarin de leerlingen onderzoek doen aan een onderwerp uit de tweede fase, hun resultaten presenteren en waarin ze kennis maken met nieuwe werkwijzen en nieuwe vakken van de tweede fase Omdat Europese oriëntatie een pijler van onze school is, hebben de alle leerlingen van de derde klassen Havo en Vwo versterkt talenonderwijs (VTO) binnen het vak Engels. Dit betekent onder anderen dat ze regelmatig met een native speaker spreekvaardigheid oefenen. Binnen de lessen VTO en in de gesprekken met de native speaker worden onderwerpen uit de geschiedenislessen gebruikt om diepgaand met de Engelse taal bezig te zijn. Sinds twee jaren wordt door een aantal daarvoor geselecteerde leerlingen het onderzoek in de projectweek “aansluiting klas 3 naar de tweede fase” in het buitenland uitgevoerd. Het traject “Leren in veiligheid” is ingebed in het curriculum van het Junior College. In de derde klassen Havo en Vwo borduren wij hier op voort binnen de werkgroep Zelfstandig werken. We gebruiken de principes die aangeleerd zijn in de onderbouw en gaan verder met het gebruik van werkvormen in de lessen. Ook passen we het protocol “lastige groepen “ uit dit traject toe. Om elkaar als docenten te stimuleren hebben we een begin gemaakt met het vormen van maatjes. Het is de bedoeling dat maatjes elkaar bezoeken in de lessen en van elkaar leren 9.3.2. Gewenste opbrengsten schoolplan 2010-2014 -
Het programma van de projectmiddag is bijgesteld en we beschikken daarmee over een programma dat leerlingen van de vernieuwde onderbouw naar de tweede fase leidt. Binnen dit programma is aandacht voor de sociaal emotionele ontwikkeling van de leerling, de ontwikkeling in zelfstandigheid en het profielkeuzeproces.
57
-
Het programma van de projectweek “aansluiting klas 3 naar de tweede fase” is bijgesteld. “Leren in veiligheid” heeft een vaste plek gekregen in de vorm van activerende werkvormen in alle derde klassen en het efficient werken met maatjes. We beschikken over een samenhangend onderwijspakket in de derde klassen Havo en Vwo. De Europese oriëntatie in de derde klassen Havo en Vwo is tot wasdom gekomen.
Voor onze plannen voor de profielkeuze, de internationalisering en de ontwikkeling van een samenhangend pakket zijn ‘pdca’ gemaakt die zijn opgenomen in de bijlage
58
9.4. Afdelingsplan derde en vierde klassen kader/MAVO 9.4.1. Inleiding De invoering van de leerwegenstructuur uit het schoolplan 2005-2009 is inmiddels afgerond. De benaming voor ‘VMBO theoretische leerweg’ hebben we voor de herkenbaarheid van de afdeling veranderd in MAVO en de kaderberoepsgerichte leerwegen zorg en welzijn en administratie zijn verplaatst naar gebouw Lijsterbesstraat en vallen nu onder deze afdeling. Voor wat betreft MAVO en VMBO kader werden in het vorige schoolplan de volgende ‘ontwikkelpunten’ genoemd. Uitbreiding pedagogisch-didactisch repertoire van docenten Stevige profilering van theoretische leerweg Samenwerking tussen vakken ICT ontwikkeling en VICTO Gebruik maken van It’s learning Pilot laptopklas Invoering van Elos Kaderberoepsgerichte leerweg met een theoretische leerroute Invoeren van werkschema’s en examendossier Integratie keuzebegeleiding Verbeteren leerlingbegeleiding Invoeren Leren in veiligheid 9.4.2. Beknopte samenvatting van de ontwikkelingen tot nu toe Voor zover de hierboven genoemde ontwikkelpunten beheersmatig van aard zijn, zijn ze uitgevoerd. In de onderbouw zijn lessen informatiekunde ingevoerd, waardoor de VICTO lessen in de bovenbouw overbodig zijn. In de afgelopen jaren hebben Mavo en de kaderberoepsgerichte leerweg zich verder ontwikkeld, is Elos verder geïntegreerd in de afdeling en de keuzebegeleiding is ingebed in het curriculum. Daarnaast is de leerlingbegeleiding verbeterd en is het zorgmentoraat ingevoerd. De pilot van de laptopklas is gecontinueerd. De kaderberoepsgerichte leerweg met een theoretische leerroute is verdwenen met de komst van de reguliere kaderberoepsgerichte leerweg in deze afdeling. Hieronder volgt een evaluatie van bovengenoemde ontwikkelpunten:
De docenten werken met verschillende activerende werkvormen, zoals ICT-gebruik. De theoretische leerweg heeft een duidelijke eigen plaats binnen de school verworven en heet sinds december 2008 weer MAVO. Er is samenhang tussen de vakken, met name bij de Elosprojecten en het sectorwerkstuk. De ICT-ontwikkeling is binnen onze afdeling goed op gang gekomen, er wordt veel gebruik gemaakt van de laptoptrolleys in de lessen. Elke docent is geschoold in It’s learning en maakt hiervan gebruik. De pilot van de laptopklas is nog steeds een pilot vanwege onvoldoende randvoorwaarden. Het vak VICTO is afgeschaft, in de onderbouw wordt informatiekunde gegeven. Het eerste partnerschap in Comenius 1 is afgerond en goed verlopen, inmiddels zijn we een tweede partnerschap gestart en een groot deel van onze leerlingen heeft meegedaan aan een internationale uitwisseling. VTO is ingevoerd, Elos-inbedding in de PTA’s is nog in ontwikkeling evenals de integratie van de Tsjechië-reis in het Elosprogramma. We zijn gestart met een internationale leerlijn binnen het VMBO die moet leiden tot een ELOS-certificaat.
59
Kaderberoepsgerichte leerweg met een theoretische leerroute is opgevolgd door de kaderberoepsgerichte leerweg administratie en zorg en welzijn aan de Lijsterbesstraat. De invoering van de werkschema’s wordt als zeer positief ervaren. De invoering van het examendossier wordt een ontwikkelpunt voor de volgende periode. Het traject van de keuzebegeleiding begint nu al in het tweede leerjaar, mentoren zijn beter betrokken bij de keuzebegeleiding en er is veel overleg met het decanaat van de andere afdelingen. Daarnaast zijn we gestart met de invoering van het loopbaandossier. Er zijn nieuwe docenten toegevoegd aan ons team, die nog geen mentoren cursus hebben gevolgd. De overdracht van mentorgegevens van de tweede naar de derde klas kan nog beter opgezet worden. Sinds schooljaar 2007 hebben we een zorgmentor in onze afdeling. Dit jaar zijn we gestart met het invoeren van mentorenoverleg per leerjaar. De docenten van ons team hebben een workshop ‘Leren in Veiligheid’ gevolgd en LIV wordt door de docenten toegepast in de lessen. Sinds schooljaar 2007-2008 hebben we LO2 ingevoerd als examenvak en lopen alle leerlingen van de derde klas een maatschappelijke stage.
In de volgende paragrafen laten we zien hoe we verder willen in onze afdeling. 9.4.3. Gewenste opbrengsten 2010-2014 Laptop-onderwijs is ingevoerd in alle derde en vierde klassen van onze afdeling. Vmbo-kader administratie en zorg en welzijn zijn geïntegreerd in onze afdeling. Elos is verder ingebed. Mentoraat en zorgmentoraat zijn doorontwikkeld. LOB en beroepenorientatie zijn uitgebreid LO2 is uitgewerkt, bijgesteld en afgerond Hieronder volgt van elke gewenste opbrengst een beknopte uitwerking Invoeren van de laptops in alle derde en vierde klassen van onze afdeling. Toepassen van ICT in de vaklessen kan een uitstekende manier zijn om de motivatie van de leerlingen te leren versterken. ICT kan, vanwege de diversiteit aan werkvormen, ook een uitstekend ‘vliegwiel’ zijn om zinvolle onderwijsvernieuwing vorm te geven. In het verleden hebben we gewerkt met een pilot “laptopklas” in 3 VMBO, om er daarmee voor te zorgen dat een groot aantal docenten ICT in de vaklessen zou gaan toepassen. Voorwaarde is wel dat de randvoorwaarden optimaal zijn. Het was de bedoeling dat deze klas voor ongeveer 50% van de lessen per week gebruik zou maken van de laptops. Voor docenten leverde dit echter een verhoging van de werkdruk op, dus de 50% is niet altijd haalbaar geweest. De elektronische leeromgeving wordt door docenten en leerlingen goed gebruikt, maar werkt helaas niet altijd optimaal. De conclusie is dat werken met de laptop motiverend is, maar dat het gebruik aanvullend moet zijn in plaats van 100% werken met de laptop. En dit komt overeen met de arbowet gegevens in verband met het gebruik van de laptop. Tevens is het niet voor alle leerlingen even geschikt. ( met name autistische leerlingen hebben moeite met werken met laptops) Wat willen we de aankomende jaren met de laptopklas: Eén derde klas is laptopklas. We streven er naar dat in schooljaar 2010-2011 alle derde klassen een laptop hebben en in 2011-2012 ook alle vierde klassen. Voor elk vak moet
60
worden gekeken welk lesmateriaal vervangen kan worden door een klassenset. Met het geld dat hiermee vrij komt, kunnen de laptops gefinancierd worden. Planning augustus 2010
mei 2011 augustus 2011: mei 2012: mei 2013:
invoering alle derde klassen laptop, randvoorwaarden geschikt maken voor het invoeren van de laptops, vaststellen welk lesmateriaal als klassenset kan dienen evaluatie en eventueel bijstelling alle vierde klassen ook laptop evaluatie en eventueel bijstelling evaluatie en opnemen in nieuw schoolplan
Integratie van VMBO-kader Administratie en Zorg en Welzijn in onze afdeling. De afdelingen Administratie en Zorg en Welzijn van het VMBO kader beroepsgericht zijn met ingang van het schooljaar 2008/2009 gehuisvest aan de Lijsterbesstraat. We zijn gestart met 18 kader-leerlingen, 11 voor administratie en 7 voor Zorg en Welzijn. Deze VMBO kader afdelingen willen we sterk neerzetten binnen de RSG, om daarmee meer kader-leerlingen te kunnen aantrekken. Ook voor leerlingen die de MAVO net niet kunnen doen, is de drempel lager geworden om de kader opleiding te gaan volgen, omdat ze dan gewoon op de Lijsterbesstraat kunnen blijven. Om deze afdelingen sterk te profileren is het noodzakelijk dat de praktijklokalen worden ingericht op een manier die past bij de betreffende afdelingen. Voor de afdeling Administratie geldt dat het een lokaal betreft ingericht als kantoor met desktop computers en voor de afdeling Zorg en Welzijn een praktijklokaal met voldoende ruimte en goede faciliteiten voor de werkplekken en een nieuwe keuken. Vooral tijdens de open dagen is het van belang om deze afdelingen goed te laten zien. Op termijn kan het interessant zijn om het intrasectorale programma voor Technologie & Commercie nader te onderzoeken en in te voeren als nieuwe afdeling binnen het VMBO kader beroepsgericht, of daarvan onderdelen opnemen in de bestaande afdelingen, om daarmee de afdelingen nog aantrekkelijker te kunnen maken. Planning aug 2009: mei 2010: mei 2011:
augustus 2011: mei 2012 mei 2013:
aanpassen praktijklokalen voor administratie en zorg en welzijn start onderzoek invoering Techniek en Commercie besluitvorming over invoering van Techniek en Commercie naast de bestaande beroepsgerichte vakken of delen daarvan in het bestaande vak administratie of zorg en welzijn opnemen eventuele start Techniek en Commercie of delen daarvan integreren in bestaande beroepsgerichte vak evaluatie en eventuele bijstelling evaluatie en opnemen in nieuw schoolplan
Elos Alle aspecten betreffende Elos worden verankerd in de verschillende vaklessen. Vanaf het schooljaar 2008-2009 bieden we de Elos leerroute aan voor leerlingen van de Mavo en Vmbo kader. Deze leerroute leidt tot het behalen van een Elos certificaat, volgens de standaard van het Europees Platform. De leerroute wordt voor de talen en voor het onderdeel Europakunde
61
afgesloten met schoolonafhankelijke toetsen, die bij voldoende beoordeling leiden tot het Elos certificaat. Deze leerroute moet de komende jaren nog verder ontwikkeld worden. Leerlingen moeten voor het behalen van de Elos leerroute: Lessen Europakunde volgen Versterkt talen onderwijs ( native speaker voor Engels,Duits en Frans) volgen Elos portfolio bijhouden Uitwisselen met leerlingen van onze partnerscholen Een gemeenschappelijke project met de partnerscholen uitvoeren Een Europees getint sectorwerkstuk maken Het schooljaar 2008-2009 zijn we een 2 jarig Comenius partnerschap gestart met Spanje, Italië, Duitsland, Turkije en Zweden. Dit houdt in dat we in het schooljaar 2010-2011 een nieuw Comenius partnerschap moeten aanvragen. Elos is meer dan uitwisselingen (gekoppeld aan leerinhouden en projecten) alleen (zie ook hoofdstuk 6). Er is in de afdeling een poging ondernomen om de Elos aspecten waar we nu al aan werken te inventariseren en te verwerken in de programma’s van toetsing en afsluiting. Daaraan moeten we nog verder werken . Versterkt talen onderwijs voor Engels is reeds gerealiseerd en voor Duits en Frans is in ontwikkeling. De Elos activiteiten die niet in de reguliere lessen passen, worden tijdens de projecturen uitgevoerd. De Tsjechië reis van de vierde klas heeft een Elos karakter gekregen, ingrediënten zijn Europese historie, cultuur, werken in een ander EU land en een andere leefomgeving. Een volgende stap is contact zoeken met een school in Tsjechië om samen aan uitwisselingen en projecten te werken. Uiteindelijk zal deze reis moeten aansluiten bij het Elos-programma van de derde klassen. Waar we aan willen werken om Elos nog beter te laten slagen: De doorlopende Elos leerlijn samen met het Junior college ontwikkelen en bewaken. Afspraken maken met het MBO betreffende de Elos leerlijn. Onze partnerscholen enthousiasmeren om ook Elos school te worden. Zoeken naar nieuwe partners in het buitenland, die reeds Elos school zijn. Onze docenten scholen in Engels, kennis over Europa en de Europese Unie. De mogelijkheden van internationale stages onderzoeken in verband met internationale beroepenoriëntatie en sectorwerkstuk. De mogelijkheden van internationale maatschappelijke stages onderzoeken. Onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor docenten uitwisselingen. Ontwikkelen van enkele modules van de zaakvakken in het Engels. Het zoeken van een partnerschool in Tsjechië. Planning Jan 2010 Mei 2010 Aug 2010 Mei 2011 2009-2012
aanvraag nieuw Comenius project afronding eerste lichting leerlingen Elos leerlijn invoering versterkt talenonderwijs voor Duits en Frans ( native speaker) Tsjechië reis is aangepast aan Elos eisen Onderzoek internationale- en maatschappelijke beroepsstage.
62
Verdere ontwikkeling van het mentoraat en het zorgmentoraat. Binnen onze afdeling heeft iedere klas een mentor. De mentor is verantwoordelijk voor de eerstelijns begeleiding van de klas als geheel en de leerlingen individueel. Deze rol als mentor is identiek aan de mentor in de andere afdelingen. Al enige jaren is er een trend zichtbaar dat het aantal leerlingen binnen onze afdeling die extra zorg en begeleiding vragen, toeneemt. Daarnaast neemt ook de complexiteit van de problemen van deze leerlingen en dus de tijdsinvestering van de extra begeleiding toe. De problematiek van deze leerlingen is grofweg in twee groepen te vedelen; 1. leerlingen met een psychische beperking (ADHD, ASS, etc.) waarbij het onderwijs en begeleiding extra aandacht vraagt. Voor deze leerlingen geldt over het algemeen dat er een onderwijs rugzakje aanwezig is. Hierdoor is er voor deze leerlingen aandacht van de zorgcoördinator binnen school en vaak ook van een ambulant begeleider van het speciaal onderwijs. 2. leerlingen waarmee het vooral buiten school (thuis, omgeving) niet goed gaat wat vervolgens zijn weerslag heeft binnen school. Ook voor deze leerlingen geldt dat zij vaak aandacht krijgen van de zorgcoördinator en anderen (schoolcounselor, rebound) binnen school. Door de toename van de mate waarin en het aantal van leerlingen die extra zorg en begeleiding vragen, zal er binnen onze afdeling iemand belast worden met de taak van zorgmentor (mentor +). Deze persoon zal de volgende taken uitvoeren:
verzorgen van extra begeleiding van zorgleerlingen. Hij/zij doet dit zelf of zorgt in overleg met vakdocenten voor deze extra begeleiding contactpersoon inzake de zorgleerlingen tussen afdeling en docenten aan de ene kant en zorgstructuur aan de andere kant deelnemen aan gesprekken met ouders en ambulant begeleiders.
Planning Mei 2011: Mei 2012: Mei 2013:
evaluatie en eventueel bijstelling evaluatie en eventueel bijstelling evaluatie en opnemen in nieuw schoolplan
Verder ontwikkelen van het decanaat en de beroepenoriëntatie. Het belang van loopbaanoriëntatie voor leerlingen in de MAVO en het VMBO wordt al jaren onderkend. Ook in de MAVO en het VMBO K is LOB niet op een natuurlijke wijze geïntegreerd binnen het onderwijsleerproces van onze leerlingen. Daar komt nog eens bij dat het MBO meer en meer klaagt over het slecht ontwikkelde beroepsbeeld bij met name de MAVO leerling. Gevolg daarvan is dat een kwart van de leerlingen switcht tijdens de MBO schoolloopbaan. Ook blijkt dat een slecht ontwikkeld beroepsbeeld leidt tot veel schooluitval. Doel is LOB te integreren om zo te kunnen voldoen aan het algemene onderwijsdoel “Leren reflecteren op de toekomst” en op de eindterm “Oriëntatie op leren en werken” Belangrijk hulpmiddel daarbij is een loopbaandossier. Zo’n loopbaandossier draagt bij aan de verbetering van de keuze, zelfsturing en ‘eigenaarschap van de eigen prestaties’ van de individuele leerling. Invoering van het loopbaandossier draagt ook bij aan het versterken van het mentoraat en reduceert het ‘switchgedrag van leerlingen in het mbo. Daarnaast kan het loopbaandossier worden gebruikt bij de overstap van het VMBO naar het MBO. In het schooljaar 2008-2009 is het concept loopbaandossier in klas 2 VMBO geïmplementeerd.
63
Planning Mei 2010 Mei 2011 Mei 2012
Evaluatie en eventuele bijstelling Voldoet aan het algemene onderwijsdoel “Leren reflecteren op de toekomst”en op de eindterm “Oriëntatie op leren en werken”. Evaluatie en eventuele bijstelling
Verder uitwerken en bijstellen van LO2. In het schooljaar 2007-2009 is onze afdeling gestart met het aanbieden van lichamelijke opvoeding als examenvak (Lo2). In het derde leerjaar kunnen zowel MAVO als VMBO kaderleerlingen (aan de Lijsterbesstraat), LO2 als keuzevak nemen. In het vierde leerjaar bieden wij LO2 alleen aan als extra examenvak i.v.m. mogelijke blessures. Met het aanreiken van dit vak willen we onze leerlingen meer laten bewegen en een voorsprong geven voor het vervolgonderwijs. We richten ons op doorstroming naar het CIOS en Sport en Bewegen, maar ook naar andere richtingen waarbij je moet regelen en organiseren. Het examenprogramma wordt verdeeld over het derde en vierde leerjaar. Wanneer aan alle exameneisen is voldaan, is het gemiddelde van alle praktijkopdrachten het cijfer wat op het diploma wordt vermeld. Er is geen schriftelijk eindexamen. De leerlingen krijgen behalve de vermelding van LO2 op hun diploma ook een certificaat mee waarop alle cijfers/ beoordelingen per onderdeel staan vermeld. LO2 is vooral voor leerlingen die graag sporten en bereid zijn om meer van sport te leren. Leerlingen die in de toekomst met mensen willen werken op het gebied van sport/gezondheid/organisatie of recreatie. In de komende jaren willen wij de theorie van L02 meer via It’s Learning verspreiden en het programma zo aanpassen dat alle activiteiten evenredig over beide leerjaren zijn verdeeld. Via een intake krijgen de leerlingen een goed beeld wat het vak inhoudt. Planning Mei 2010: Mei 2010: Mei 2011: Mei 2013:
theorie beschikbaar via It’s Learning aanpassen programma evaluatie en eventueel bijstelling evaluatie en opnemen in nieuw schoolplan
In de bijlage zijn pdca’s over ‘vorm geven aan Elos’, de versterking van het zorgtraject en de afstemming van de AVO-vakken in de kaderklas opgenomen.
64
9.5. Afdelingsplan derde en vierde klassen VMBO beroepsgericht 9.5.1. Ontwikkelingen tot nu toe In de afgelopen periode zijn de plannen die we beschreven in het vorige schoolplan gerealiseerd. Dat mag blijken uit de volgende opsomming: Het nieuwe lokaal verzorging is in gebruik genomen De werkplekkenstructuur heeft vaste vorm aangenomen De afdelingsstructuur is ten dele vervangen door intra-sectorale programma’s We hebben een niveau-1 opleiding Er is een programma ontwikkeld om de positie van de technische vakken te versterken Niet gelukt is om in de sector techniek voor de kaderberoepsgerichte leerweg één breed programma ‘techniek breed’ neer te zetten. Deze ontwikkeling bleek ten koste te gaan van de herkenbaarheid van de afdelingen en onvoldoende aantrekkelijk voor leerlingen. Groot probleem in de afdeling is de al jarenlange gestage afname van het aantal leerlingen. Het aantal leerlingen met een advies voor de basisberoepsgerichte leerweg naar Steenwijk is inmiddels gedaald naar ca. 50-60 per jaar en dat van de kaderberoepsgerichte leerweg naar ca. 70-80. Deze aantallen moeten ook nog eens over twee scholen verdeeld worden.
9.5.2. Verdere ontwikkelingen en gewenste opbrengsten Regionale componenten Middels een samenwerkingsovereenkomst met een aantal bedrijven wordt er getracht zoveel mogelijk binding met het plaatselijke bedrijfsleven te krijgen. Deze bedrijven steunen de afdelingen techniek financieel of materieel. Door mee te werken aan het bedrijfstakoverleg metaaltechniek, elektrotechniek en installatietechniek wordt er zoveel mogelijk aangesloten bij de vraag in de regio en worden er initiatieven ontplooid om de instroom van leerlingen in de afdeling techniek te vergroten. Dit willen we in de komende periode verder versterken. De afdelingen a. timmeren, schilderen, metaaltechniek en elektrotechniek Deze afdelingen werken nu met de werkplekkenstructuur zoals aangegeven in het vorige schoolplan. De werkplekkenstructuur is blijvend in ontwikkeling met dien verstande dat klassikale instructie op sommige momenten noodzakelijk blijft. Door contacten met het bedrijfsleven door o.a. stages en samenwerkingsovereenkomsten worden de ontwikkelingen zo goed mogelijk bijgehouden en worden er initiatieven ontplooid om het aantal leerlingen in de afdelingen te vergroten. In de afdeling timmeren kunnen de leerlingen kiezen voor een module meubel maken. Met het OCB in Ruinen, Fundeon en met plaatselijke aannemers worden contacten onderhouden om zoveel mogelijk op de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen. De leerlingen in de afdeling schilderen kunnen, binnen het examenprogramma, aangeven welke richting zij accent willen geven: industrieschilderen (o.a. autospuiten), huisschilder of reclame. De docent zorgt in samenwerking met Savantis en CIBAP voor nieuwe impulsen in deze afdeling.
65
In de afdeling elektrotechniek wordt door de aanwezigheid van een installatiebordes het mogelijk gemaakt enige onderdelen installatietechniek te geven. Bovendien is er sprake van een BTO waarbij ook de afdeling metaaltechniek is betrokken en is er een samenwerkingsovereenkomst met een aantal bedrijven in Steenwijk. De leerlingen van beide afdelingen werken elk schooljaar samen aan een project waarin onderdelen van het examenprogramma zijn verwerkt. Indien mogelijk worden ook de afdelingen timmeren en schilderen erbij betrokken. b. verzorging en administratie In de afdeling verzorging volgen alleen de leerlingen uit de basisberoepsgericht leerweg de lessen. De leerlingen uit de kaderberoepsgerichte leerweg volgen de lessen verzorging en de bijbehorende AVO-vakken in gebouw Lijsterbesstraat. De methode die in de afdeling wordt gebruikt werkt met werkvelden en casussen waardoor het geheel nogal theoretisch overkomt. Om meer praktisch bezig te zijn kunnen werkvelden worden samengevoegd waardoor er meer tijd is voor horecavaardigheden. Uiterlijke verzorging wordt al in een werkveld van 6 weken gedaan. De docenten van deze afdeling bezoeken regelmatig netwerkbijeenkomsten om de ontwikkelingen op hun vakgebied bij te houden. De afdeling Administratie is in zijn geheel naar gebouw Lijsterbesstraat verplaatst.. Planning april 2010: april 2011: april 2012: april 2013:
evaluatie en bijstelling voor schooljaar 2010-2011 evaluatie en bijstelling voor schooljaar 2011-2012 evaluatie en bijstelling voor schooljaar 2012-2013 evaluatie en bijstelling voor volgend schoolplan
Niveau-1 opleiding in het vierde leerjaar Voor leerlingen voor wie de basisberoepsgerichte leerweg te theoretisch is, is in samenwerking met het Drenthe College met ingang van het schooljaar 2006-2007 in het vierde leerjaar een niveau-1 opleiding gestart. In 2004 is er een nieuw kwalificatieprofiel ontwikkeld: het arbeidsmarkt gekwalificeerd assistentenprofiel. Dit profiel bestaat naast het bestaande beroepskwalificerende assistentenprofiel. Het is ontwikkeld in opdracht van OC&W en het resultaat van een samenwerking tussen de kenniscentra. Aan het eind van het derde leerjaar wordt door het docententeam aan de hand van cijfers van de theoretische vakken, studiehouding en motivatie en de motivatie voor een bepaald praktijkvak bepaald of een leerling de niveau-1 opleiding gaat volgen. Het is de bedoeling dat de “betere”leerlingen van het praktijkonderwijs samen met de daartoe gedetermineerde leerlingen van het VMBO in het schooljaar 2010-2011 samen de niveau-1 opleiding vormen. AKA is bestemd voor jongeren tussen de 15 en 23 jaar, voor wie de huidige kwalificatiemogelijkheden ontoereikend zijn en die aan het begin van hun beroepsopleiding onvoldoende in staat zijn een gerichte keuze te maken voor een specifiek beroep. Het doel van AKA binnen onze school is vroegtijdig schoolverlaten te voorkomen, of kinderen die de school zonder diploma zouden verlaten, een mogelijkheid bieden met een erkend diploma van het RSG Tromp-Meesters afscheid te nemen.
66
Deze competenties worden benoemd in kerntaak 1 “Functioneert als medewerker in een organisatie”. De deelnemer kan zich oriënteren op de volgende vier sectoren: Economie en handel, Techniek, Zorg en welzijn, Voedsel en leefomgeving. In de loop van heet traject maakt hij een keuze voor een van deze uitstroomdifferentiaties. Het diploma biedt de mogelijkheid door te stromen naar een niveau-2 opleiding. Wij hebben gekozen voor de methode Kr8 die invulling geeft aan het AKA profiel. Het materiaal voor de introductiefase geeft invulling aan kerntaak 1 “functioneert als medewerker in een werkorganisatie”en oriëntatie op een van de vier uitstroomdifferentiaties. De volgende vakken worden geïntegreerd aangeboden: Nederlands (niveau A2 ) Engels (niveau A1) Rekenen/Wiskunde Digitale vaardigheden - Word en internetgebruik Leer - en burgerschapsdoelen Planning mei 2010: september 2010: april 2011: april 2012: april 2013:
determinatie leerlingen niveau-1 opleiding start met de niveau-1 opleiding PRO en VMBO leerlingen evaluatie en afspraken voor volgend schooljaar evaluatie en afspraken voor volgend schooljaar evaluatie en afspraken voor volgend schoolplan
Leerlingbegeleiding In navolging van de onderbouw (9.1.) spreken we niet meer over “Zorg op maat”maar over “Specifieke leerlingenzorg”. De mentoren van de verschillende leerlingen houden de vorderingen van hun leerlingen bij. Deze worden tijdens de afdelingsvergaderingen besproken Indien noodzakelijk worden de leerlingen met achterstanden zoveel mogelijk individueel geholpen bij de vakken Nederlands, Engels, wiskunde en natuurkunde. Planning: 2010-2013:
leerlingen met achterstanden in de genoemde AVO-vakken worden extra geholpen. Bovendien worden de leerlingen geholpen met het hierna beschreven taalbeleidsprogramma.
Taalbeleid De taalvaardigheid wordt van de leerlingen wordt vergroot door het taalbeleidsprogramma dat in de onderbouw is begonnen en wordt voortgezet in de bovenbouw. Verder bevat het taalbeleidsprogramma: * vaktaalwoorden * het opzetten van een stageverslag en portfolio * leesbevordering * het maken van presentaties Planning 2009-2010
:
- portfolio: reproduceren van handelingen/werkvolgorde + gereedschappen en materialen 67
2010-2011
:
2011-2012 2012-2013
: :
- woordenschatvergroting t.a.v. vaktermen - stagebrief - stageverslag - stapsgewijs lezen/schrijven - presentatie van digitaal vastgelegde foto's en werkstukken
LOB (loopbaanorientatie en begeleiding) Het LOB-programma moet praktisch ingericht zijn in een gestructureerde, krachtige leeromgeving en daar waar mogelijk leerlinggestuurd. Het moet gericht zijn op de persoonlijke ontwikkeling van de leerling (dialoog), zodat deze aan het einde van het programma een passende keus kan maken wat betreft de vervolgstappen richting de arbeidsmarkt op basis van relevante argumenten en zelfreflectie (wat voor soort mens ben ik?, wat voor soort werk past er bij mij?, en kan ik in het soort werk dat ik ambieer, ook het soort mens zijn dat ik denk te zijn? Door middel van de volgende LOB-activiteiten willen wij de onderstaande competenties ontwikkelen, waardoor de kansen op een bewuste en passende keuze toenemen.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Stage Portfolio Informatie over beroepen Informatie over vervolgopleidingen Uitwisseling klasgenoten Beroepskeuzetest
Competenties: vijf loopbaancompetenties (geformuleerd in termen van gedrag en motivatie): * Capaciteitenreflectie: beschouwing van capaciteiten die van belang zijn voor de loopbaan. Het gaat hier om het reflecteren op aanwezige werkcompetenties. * Motievenreflectie: beschouwing van de wensen en waarden die van belang zijn voor de eigen loopbaan. * Werkexploratie: onderzoek van werk en mobiliteit in de loopbaan. De oriëntatie op het inzetten van werkcompetenties staat hierin centraal. * Loopbaansturing: loopbaangerichte planning en beïnvloeding van het leer- en werkproces. Het gaat hierbij om het plannen van en het onderhandelen over de ontwikkeling en het inzetten van werkcompetenties voor de loopbaan. * Netwerken: contacten opbouwen en onderhouden op de interne en externe arbeidsmarkt gericht op loopbaanontwikkeling. Planning: Tot juni 2010 2010-2014 Juni 2011 Juni 2012 Juni 2014
ontwikkelen en vaststellen programma uitvoeren programma evaluatie en eventueel bijstelling evaluatie en eventueel bijstelling evaluatie en eventueel bijstelling
In de bijlage zijn pdca’s voor portfolio en verbetering zorgstructuur opgenomen.
68
9.6. Bovenbouw HAVO 9.6.1. Onderwijskundig beleid in de Tweede Fase HAVO/VWO - Verder op de ingeslagen weg Het onderwijskundig beleid vloeit voort uit onze missie en steunt op 4 pijlers (zie verder het stuk Missie, doelstellingen en rode draad, 17 mei 2009) Samenwerken (bron voor ontwikkelen van kennis en ervaring) Talentontwikkeling (kansen bieden) Samenhang (het geheel is meer dan de som der delen) Europese oriëntatie (de samenleving wordt Europees en mondiaal) In de Tweede Fase zijn deze pijlers richtinggevend voor het onderwijskundig beleid. De rode draden zijn accenten die voortvloeien uit de missie en pijlers. Van die rode draden betrekken we de navolgende in het onderwijskundig beleid in de Tweede Fase HAVO. Motiverend Onderwijs (wat gebeurt er in de klas?) Inspirerende docenten Activerende werkvormen Veelzijdige didactiek Ontplooiing van talenten Betrokkenheid tussen docenten en leerlingen Internationalisering ELOS (Europese Leeromgeving in Scholen) ELOS ingebed in vakleerplannen Deelname aan ELOS projecten Veilige en gezonde school Veiligheid: duidelijke schoolregels Gezondheid: duidelijke schoolregels m.b.t. roken en het gebruik van alcohol en drugs Informatisering (I.C.T. als vliegwiel voor onderwijskundige ontwikkelingen als gevolg van de toenemende digitalisering van onze samenleving). Leerlingvolgsysteem Digitale informatieverstrekking naar ouders ELO: It’s Learning
69
We willen graag dezelfde opbrengst zien als in het schoolplan 2005-2009: - goed gemotiveerde en hardwerkende leerlingen; - docenten die leerlingen bij verschillende werkvormen op een effectieve manier begeleiden, met in achtneming van hun rol als docent; - een in- door- en uitstroomresultaat dat 10 procent boven het landelijk gemiddelde ligt. - Een plezierige werksfeer voor iedereen. Echter de manier waarop we dit willen realiseren is bijgesteld naar aanleiding van ontwikkelingen en ervaringen in de afgelopen jaren. Zo zijn sommige vernieuwingen niet uitvoerbaar of levensvatbaar gebleken en hebben andere vernieuwingen een versterkte ontwikkeling doorgemaakt, die we verder uitbouwen. Ook zijn nieuwe initiatieven ontstaan, die vanuit onze missie en visie verder tot ontplooiing worden gebracht. 9.6.2. Motiverend onderwijs - inleiding De docenten laten hun leerlingen leren door leerlingen actief te betrekken bij het onderwijs. Zij passen afhankelijk van wat de klas of de situatie vraagt de beste didactische werkvormen toe. Cruciaal hierbij is dat docenten een goed contact hebben met hun leerlingen, zij zijn betrokken bij hun leerlingen. Docenten ontwikkelen hun competenties voor zover nodig verder en houden hun competenties op peil. Bij motiverend onderwijs gaat het vooral om de competenties: interpersoonlijk competent, pedagogisch competent, vakinhoudelijk competent en organisatorisch competent. Competent in reflectie en ontwikkeling is belangrijk om bij de tijd te blijven en nieuwe ontwikkelingen in te zetten of te volgen. In de gesprekkencyclus krijgen reflectie en ontwikkeling over motiverend onderwijs vorm door zelfevaluatie en evaluatie door collega’s en leerlingen. - beter inspelen op de Havo-leerling Naar aanleiding van het onderzoek “beter inspelen op de Havo-leerling” is begin schooljaar 2008-2009 binnen het havo-team een werkgroep aan de slag gegaan om de conclusies van dit onderzoek te vertalen naar het Havo van de RSG. Conclusies over de gemiddelde Havo-leerling. Een doorsnee Havo-leerling op de RSG kenmerkt zich door: planningsproblemen, weinig studiediscipline, gericht zijn op praktisch nut, weinig prestatiedrang (vooral jongens), snel afgeleid door buitenwereld, vindt de overgang van onder nar bovenbouw te groot. Conclusies over de gemiddelde docent in het Havo. Een doorsnee docent in het havo kenmerkt zich door: niet altijd de optimale structuur in de les (studiewijzer, lesindeling) niet volledig goed op de hoogte van de onderbouw te weinig inspelen op talenten van leerlingen zitten vast aan te volle examenprogramma’s. Allereerst hebben we binnen het team op grond van deze conclusies een hernieuwd profiel van de Havo-leerling opgesteld. De bedoeling hiermee was een gedeelde visie te ontwikkelen op het leergedrag van de havist om vervolgens het docentgedrag hierop beter te kunnen aanpassen. In het vorige schoolplan werd het leerlingprofiel vooral ingezet als
70
determinatieinstrument. Nu is het juist ingezet als instrument voor onderwijsontwikkeling, een eigen Havo-didactiek. Het definitieve profiel is in zijn geheel afgedrukt op de volgende pagina. In het voorjaar van 2009 hebben we met behulp van het boekje “Het puberend brein” van Eveline Crone een aantal aanpassingen van het onderwijsprogramma ingezet. In de PTA’s is voor het schooljaar 2009-2010 de mogelijkheid van tussentijdse toetsing verder uitgebreid. Ook vindt toetsing in kleinere eenheden en op kortere termijn plaats om zo de leerlingen bij de les te houden. Deze toetsing kan op individuele basis plaats vinden. (b.v. beurt geven, huiswerkcontrôle) Voor elk vak begint het jaarprogramma in 4Havo met een kleine opdracht of leertoets (SO). Al eerder hebben we het aantal praktische opdrachten teruggebracht en worden in de laatste periode geen p.o.’s meer afgenomen. Ook is de toetsing voor elk vak in 4HAVO aangepast. Ook bracht het puberend brein binnen het team het inzicht dat zowel op pedagogisch als op didactisch vlak veranderingen binnen de lessen nodig zijn. In september 2009 zijn we begonnen met afspraken over de structuur in de lessen en het handelen van de docent met behulp van het boek: ”Lessen in orde” van Peter Teitler. Gedurende het schooljaar 2009-2010 willen we komen tot een aantal basis-afspraken met een LIV-karakter over o.a. lesstructuur, didactiek, en pedagogisch handelen van docenten.
71
PROFIEL HAVO-LEERLING KENMERKEN Inzicht 1 Kan een onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken.
HAVO Heeft hulp nodig om tot de essentie te komen
2 Is in staat overzicht te houden over grotere hoeveelheden stof.
Moet de stof in kleinere eenheden aangereikt krijgen om overzicht en motivatie te houden
3 Is in staat geleerde toe te passen, ook in nieuwe situaties.
Kan met hulp geleerde toepassen in nieuwe situaties
Reflectie 4 Wil oorzaak van fouten weten. 5 Kan gericht vragen stellen. 6 Kent eigen sterke en zwakke kanten
Resultaatgerichtheid/prestaties 7 Wil graag goed presteren.
Motivatie 8 Heeft een brede belangstelling en op leren gerichte houding Sociale vaardigheden 9 Kan samenwerken met anderen
Zelfstandigheid 10 Kan zelfstandig leren en werken
Structureren van het werk 11 Kenmerkt zich door een planmatige aanpak
Onderzoek van fouten is vaak gericht op het verbeteren van het resultaat. Stelt concrete vragen Kent eigen zwakke en sterke zijden aan de hand van gesloten vragen. Kan aan zwakke zijden werken met een gestructureerd plan of werkt er omheen Heeft externe motivatie nodig en verlangt resultaat op korte termijn
Heeft vaak oppervlakkige belangstelling.
Kan goed samenwerken, doet het graag, heeft instructie nodig om motivatie te houden. Kan zelfstandig werken, maar heeft instructie nodig om motivatie te houden.
Kan planmatig werken, vooral op korte termijn. Heeft begeleiding nodig voor de langere termijn i.v.m. uitstelgedrag.
72
9.6.3. Intensivering begeleiding en mentoraat - Studiesteun In het schooljaar 2007-2008 is in navolging van het VWO in 4 Havo gestart met een speciale begeleidingsvorm voor leerlingen met planningsproblemen: studiesteun. In periode 2 van het leerjaar start deze studiesteun. De begeleiding is er op gericht dat leerlingen leren een planning te maken voor hun schoolwerk en hierover nadien verantwoording over afleggen. - Introductiedag De in het schooplan 2005-2009 geplande introductiedag voor 4Havo is inmiddels twee keer uitgevoerd. Doelstelling hierbij is een informele kennismaking tussen leerlingen en docenten. - Aanpassing mentorprogramma In het schooljaar 2009-2010 is een werkgroep in het team gestart met het verbeteren en beter onderling afstemmen van het mentorprogramma in 4H. Met name de overstap- en planningsproblematiek moet een plaats krijgen in het mentorprogramma. Doel is dat voor het schooljaar 2010-2011 een verbeterd mentorprogramma is vastgesteld en wordt uitgevoerd. - Doorstroom 4VMBO naar 4HAVO Voor de groep leerlingen die van 4VMBO naar 4HAVO doorstroomt is er een speciaal begeleidings- en introductieprogramma. De voorselectie van leerlingen en de begeleiding van hun pakketkeuze begint in 4VMBO. Na het eindexamen is er een speciale introductiemiddag met de decanen, de afdelingsleider en de beoogde mentoren of doorstroomcoaches. Deze doorstroomcoach helpt de leerlingen vooral met aanpassings en leerproblemen in 4HAVO. Gezien de toename van het aantal VMBO-doorstromers zijn er in het schooljaar 2009-2010 inmiddels twee doorstroomcoaches. De prestaties van alle leerlingen, maar speciaal de VMBO-leerlinginstroom worden per rapport gemonitord. De afdelingsleiders van beide afdelingen maken samen met de decanen en de doorstroomcoaches in mei/juni 2010 een analyse van de huidige groep doorgestroomde VMBO-ers. Naar aanleiding van die bevindingen wordt het toelatingsbeleid en het pakketkeuzetraject aangepast en zullen er voor de probleemvakken aansluitingsmodules worden ontworpen voor de nieuwe instromers. 9.6.4. Internationalisering - Internationalisering in het onderwijs Bij internationalisering gaat het erom dat leerlingen kennis en vaardigheden verwerven om zich een oordeel te vormen over wat er internationaal speelt. Bovendien worden zij optimaal voorbereid om samen te werken en te leven met buitenlandse personen, en met instellingen in Nederland en in het buitenland. In de afgelopen jaren hebben we daarnaast ervaren dat internationalisering een belangrijke factor is in het versterken van het zelfvertrouwen van leerlingen en het leren omgaan met andere culturen. Al vanaf 1995 besteedt RSG Tromp Meesters aandacht aan internationalisering in haar onderwijs. Ook de overheid onderstreept het belang hiervan in een advies van de Onderwijsraad van 2006. - Het internationale leerconcept Elos Om alle internationale activiteiten structureel een plaats te geven in het onderwijsprogramma, is onze school vanaf 2004 een zogenaamde Elos-school. Belangrijkste drijfveer was om internationalisering niet langer uitsluitend geassocieerd te zien met uitwisselingen (hoewel deze een wezenlijk onderdeel vormen), maar schoolbreed te benoemen als een internationale
73
leerroute. In het kort kenmerkt Elos zich als een leerconcept dat in brede zin zorgt voor ‘internationale vorming’. Het aanbod van Elos concentreert zich op de volgende elementen: intensief talenonderwijs, Europese en internationale oriëntatie (kennis van Europa, haar geschiedenis en de EU) Europese kerncompetenties (globalisering, Europese integratie, vaardigheden om te kunnen functioneren in een internationaal samengestelde groep) uitwisselingen of studiereizen een portfolio voor het documenteren van opbrengsten en resultaten van internationale activiteiten. Een belangrijke ontwikkeling is dat voor alle afdelingen standaarden zijn vastgesteld, waarin precies beschreven staat wat leerlingen moeten kunnen en kennen bij deelname aan Elos. Ook wordt gewerkt aan het civiel effect: een certificaat, waarin kennis en vaardigheden van de leerling op internationaal terrein zijn vastgelegd. - CertiLingua, Elos-minor en uitwisselingen In het verleden vormden uitwisselingen de ruggengraat van internationalisering op onze school. Deelname was zelfs verplicht voor leerlingen van 4 vwo, en optioneel voor leerlingen van 4 havo. De uitwisselingen waren in veel gevallen gekoppeld aan projecten. Met de introductie van de Elos-leerroute, gaat het om een samenhangend programma van lessen en activiteiten, waarvan uitwisselingen slechts een - niet onbelangrijk - onderdeel vormen. In de bovenbouw havo-vwo kunnen leerlingen kiezen uit twee internationale profielen: - CertiLingua Het CertiLingua project is een internationaal initiatief, dat - vooralsnog - vooral bestemd is voor getalenteerde vwo- en havo-leerlingen met internationale aspiraties. Deze leerlingen krijgen, bij goed resultaat, naast hun reguliere diploma het CertiLingua certificaat. De hoofdbestanddelen van CertiLingua zijn: ten minste twee vreemde talen beheersen op niveau B2 van het Europese referentiekader (ERK) ten minste één van die talen gebruiken als werktaal in de bovenbouw voor ten minste 140 klokuren (vwo) resp. 80 uren (havo) voor Europese en Internationale Oriëntatie (EIO) niveau 4 behalen van de Europese kerncompetenties (CEFC) internationale ervaringen, materialen en werkstukken documenteren in een portfolio deelnemen aan uitwisselingen of studiereizen schrijven van een profielwerkstuk met een internationale dimensie, of een reflectief verslag van een internationale ervaring op niveau B2. Het is een pittig pakket, dat inzet en belangstelling van de deelnemers vraagt. Maar daarvoor krijgen ze bij afsluiting van hun schoolcarrière ook iets terug: naast een schat aan ervaring, het internationaal erkende CertiLingua-certificaat (ook wel aangeduid met Label of Excellence for Plurilingual, European and International Competences). - Elos-minor Een tweede, iets lichter, profiel is de Elos-minor. Het programma ziet er voor de havo als volgt uit:
74
-
een vreemde taal op niveau beheersen. Dat betekent dat voor één vreemde taal een zeven als gemiddelde gehaald moet worden. een lesmodule over Europa volgen, dit zal misschien pas in klas 5 ingeroosterd worden internationale ervaringen en werkstukken documenteren in een portfolio deelnemen aan een uitwisseling of internationale studiereis een internationaal werkstuk, bijvoorbeeld een praktische opdracht in het buitenland uitvoeren
De deelnemers krijgen, bij goed resultaat, naast hun reguliere schooldiploma een Elosschoolcertificaat, een waardevol bewijs van de internationale ontwikkeling van de leerling. Uitgangspunt is dan ook dat van de deelnemers, net als bij het CertiLingua-profiel, een optimale inzet en veel belangstelling wordt verlangd. - Internationale schoolreizen Leerlingen die niet kiezen voor een Elos-leerroute gaan op internationale schoolreis. Met ingang van dit schooljaar zullen deze reizen het karakter hebben van een internationale studiereis. Ze maken deel uit van het vaste schoolprogramma en zullen in dezelfde varianten worden aangeboden als de uitwisselingen. In het buitenland zullen tenminste twee po’s worden uitgevoerd die bij het profiel passen. Hiervoor wordt binnen het Havoteam een matrix gevuld met voor de verschillende vakken een po. Het streven is om alle leerlingen in het buitenland in een gastgezin onder te brengen. Het verschil met een uitwisseling bestaat er vooral uit dat er niet een buitenlandse leerling op tegenbezoek komt. Als leerlingen beslist niet mee willen met een schoolreis, moeten ze een alternatief programma op school volgen. Daarbij worden o.a. vervangende po’s en een reflectieverslag gemaakt. - Varianten Binnen de Elos-minor en daarmee ook voor de uitwisselingen, maar ook voor de internationale schoolreizen kennen we op het havo de volgende varianten: InterScience voor leerlingen met een N-profiel. InterHealth voor leerlingen met biologie of bsm als examenvak. InterArt voor leerlingen met een M-profiel. Voor de internationale schoolreizen hanteren we dezelfde indeling. Voor de leerlingen die niet aan een Elos-minor (uitwisseling) meedoen worden voor het schooljaar 2009-2010 twee internationale schoolreizen ontwikkeld. Eén schoolreis met een sportief karakter (variant interhealth) en één schoolreis met zowel N-profiel (interscience) als M-profiel (interart) onderdelen. 9.6.5. Veilige en gezonde school Veiligheid: duidelijke schoolregels. In onze afdeling geven we een veilige school vorm door te werken met duidelijke schoolregels. Dit zijn de regels die algemeen op onze locatie worden gehanteerd. Ook bieden wij veiligheid door een duidelijke structuur in lesprogramma’s en toetsorganisatie aan te bieden. We streven er naar dat leerlingen weten waar ze aan toe zijn en dat ze op basis van onze structuur kunnen plannen op de langere termijn. De basis van deze structuur is het PTA. Daarvan worden voor de meeste vakken studiewijzers afgeleid en toetsroosters. Deze toetsroosters beslaan een periode van een half schooljaar, het is een instrument om de studielast van leerlingen zo goed mogelijk te verdelen over de perioden. In het verleden is
75
gebleken dat er toch vaak aan het eind van een periode een ophoping ontstaat aan opdrachten en toetsen. We hebben afspraken over opstellen en tussentijds wijzigen van toetsen en opdrachten aangescherpt. Toch blijft het een voortdurend punt van aandacht in de komende jaren. Gezondheid: duidelijke schoolregels m.b.t. roken en het gebruik van alcohol en drugs. Hierin volgt onze afdeling het algemene schoolbeleid. Over het gebruik van alcohol bij Elosactiviteiten voor leerlingen is de afgelopen jaren veel te doen geweest. Wij bepalen dat door school georganiseerde Elos-activiteiten alcoholvrij zijn. 9.6.6. Informatisering Elektronische leeromgeving (ELO) Inmiddels is het gebruik van de elektronische leeromgeving (It’s Learning) bij veel vakken gemeengoed geworden. Ook afdelingsbrede informatie wordt tegenwoordig via de elo verstrekt. It’s Learning wordt gebruikt om leerlingen te voorzien van informatie betreffende de organisatie van hun onderwijs: PTA’s, studiewijzers, toetsroosters. Ook wordt veel vakinhoudelijke informatie verstrekt via It’s Learning: extra oefeningen, extra toetsvragen, links naar educatieve websites. Inleveren van opdrachten geschiedt ook steeds meer via de elo. Enkele voordelen van deze manier van werken zijn dat er een harde deadline geldt, waaraan leerlingen zich goed houden, dat er plagiaatcontrole mogelijk is en dat de docent een goed overzicht heeft van ingeleverd werk. De indruk bestaat dat leerlingen wel veel gebruik maken van de onderwijsorganisatorische mogelijkheden van de elo, maar minder van de educatieve uitdagingen, die docenten ook aanbieden. Het gebruik van elo-uren neemt gestaag toe. Vakken die hiervan gebruik maken zijn: Management en Organisatie, Nederlands, Geschiedenis en Engels. In de komende jaren willen we het gebruik van de elo nog verder uitbreiden. Het is nodig het gebruik van educatieve mogelijkheden door leerlingen verder te stimuleren. Gebruik van ICT in de klas door de docent en door leerlingen. Inmiddels is ongeveer een kwart van de lokalen uitgerust met ICT-voorzieningen: een computer met beamer en digibord of projectiescherm. In de komende jaren wordt het aantal lokalen verder uitgebreid. Deze voorzieningen maken het voor docenten onder andere mogelijk om hun uitleg te verduidelijken en om leerlingen te laten presenteren. Momenteel worden deze voorzieningen veel gebruikt bij de vakken aardrijkskunde, de moderne vreemde talen, wiskunde en de economische vakken. Elk jaar komen er in de school vijf lokalen met ICT-voorzieningen bij. Docenten die een cursus gebruik mimiobord volgen, komen als eerste in aanmerking voor installatie in hun lokaal. In de komende jaren streven we naar installatie en gebruik bij Nederlands en de natuurwetenschappelijke vakken. Het gebruik van computers in de lessen door leerlingen is mogelijk gemaakt door de beschikking over een aantal laptoptrolleys. Dit systeem werkt redelijk goed, maar heeft ook (logistieke) nadelen. Vaak wordt voor een les met computers uitgeweken naar de mediatheek. Bij een aantal vakken wordt niettemin veel gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de laptoptrolleys bieden. Het alternatief is het gebruik van computerlokalen, maar de ruimte om van die lokalen gebruik te maken is te beperkt. Het is dringend nodig om in de komende jaren meer gebruik te kunnen maken van lokaal B11 als computerlokaal voor de 2e fase klassen. Onze afdeling wenst, naast ontwikkeling op het gebied van hardware en software en het gebruik daarvan, ook meer aandacht voor informatieverwerking. Voor onze afdeling gaat het voornamelijk om wat genoemd wordt mediagedrag. Dit is de vierde en laatste fase in
76
mediawijs worden, zoals verwoord in het beleidsplan “Mediawijsheid op RSG Tromp Meesters Steenwijk” . In deze fase van mediawijsheid kunnen mensen de juiste informatie zoeken, vinden en interpreteren, vergelijken en zo nodig filteren. In genoemd beleidsplan wordt in eerste instantie ingezet op de eerdere fasen van mediawijsheid en dus op leerlingen in de onderbouw. De komende tijd werken we een plan uit om het aanleren van juist mediagedrag in onze afdeling vorm te geven. 9.6.7. Aansluiting en doorstroming - Doorstroom en examenresultaat Het doorstroomresultaat voor de bovenbouw van de Havo schommelt in de afgelopen jaren tussen de 80% en 85% en is daarmee goed te noemen. Het doorstroomresultaat vanaf klas 3 laat echter een lager percentage zien. In 2010 65% Hier scoren we op het landelijk gemiddelde. Voor het eerst in vijf jaar is het slagingspercentage van het HAVO op de RSG onder de 90% gedaald. (89%). De nieuwe slaag-zak-normen de verhoudingsgewijs grotere groep leerlingen met leerproblemen(discipline) waren hiervoor de belangrijkste oorzaken. 9.6.8. Schoolexamen, PTA, Centraal Examen In de nieuwe Tweede Fase biedt de regelgeving meer mogelijkheden om het schoolexamen in te richten. Bij veel vakken is er meer verschil gekomen in leerstof die getoetst kan worden in het schoolexamen en leerstof die getoetst wordt in het Centraal Examen. Dit biedt scholen een grotere vrijheid om het schoolexamendeel een eigen accent te geven. Ook is het mogelijk om in het schoolexamen per individuele leerling verschillen aan te brengen en individuele verschillen tussen leerlingen zullen een plek krijgen. Dit laatste willen we verwezenlijken door de leerlingen een portfolio mee te geven en certificaten. In het portfolio worden de individuele verrichtingen van leerlingen vermeld zoals de Elos variant waaraan ze hebben meegedaan. In de komende jaren zal het portfolio worden ontwikkeld en geïmplementeerd. De ontwikkeling van het schoolexamen wordt vastgelegd in het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA). Voor de nieuwe Tweede Fase is de vormgeving van het PTA aangepast. Inmiddels is er een duidelijke lijn gekomen in de opzet van het schoolexamen en de vormgeving van de PTA’s van de diverse vakken. Van de PTA’s worden studiewijzers en toetsroosters afgeleid en dit alles vormt een consistent geheel. Er ligt een duidelijke structuur. De kwaliteit van het schoolexamen van het HAVO lijkt goed te zijn als we afgaan op het verschil tussen gemiddelde cijfers van schoolexamen en centraal examen. Het gemiddelde van de schoolexamens was de afgelopen jaren minder dan 0,5 punten lager dan het gemiddelde van het centraal examen. De inspectie gaat echter strenger letten op dit verschil en neemt al bij verschillen tussen 0,5 en 1,0 punten maatregelen. Wij gaan de verschillen van de afgelopen jaren onderzoeken. Als er in het kader van het verschil tussen cijfers voor het schoolexamens en centraal examens aanleiding is tot een kwaliteitscontrole van het schoolexamen, dan zullen we dat doen. Voorlopig gaan we echter door op de ingeslagen weg. De slaag/zaknormen zijn door de regering aangepast, in de hoop meer gelijkheid te bewerkstelligen tussen scholen. Vanaf 2012 gelden de nieuwe normen. De overgangsnormen in het PTA zullen worden aangepast aan deze nieuwe regeling. Bij een aantal vakken worden nieuwe examenprogramma’s ingevoerd in 2012. In de bijlage is een pdca opgenomen over de invoering van ‘lessen in orde’
77
9.7. Afdelingsplan bovenbouw VWO 9.7.1. Herziening Tweede Fase en profielkeuze De vormgeving van de vernieuwde Tweede Fase is opgenomen in het beleidsstuk Notitie Tweede Fase 2007. Naast de invoering van de voorgeschreven nieuwe profielstructuur en andere kleinere structurele aanpassingen, zijn in het VWO twee nieuwe vakken ingevoerd: Kunst Muziek en NLT (Natuur, Leven en Technologie). Inmiddels is de vernieuwde Tweede Fase VWO geheel ingevoerd De invoering van de vernieuwingen is over het algemeen soepel verlopen. Een opmerkelijke ontwikkeling houdt mogelijk verband met de veranderingen in de profielen. Zo kiezen meer leerlingen dan voorheen voor een Natuurprofiel. Als verklaring voor dit verschijnsel is een aantal mogelijke oorzaken aan te wijzen. Zo kan de toename van het aantal leerlingen in de natuurprofielen veroorzaakt worden door de andere profielstructuur in de nieuwe tweede fase. Een andere mogelijkheid is dat het profiel Natuur en Gezondheid gemakkelijker lijkt te zijn geworden door de mogelijkheid daarin wiskunde A en aardrijkskunde te kiezen in plaats van wiskunde B en natuurkunde. Ook kiezen leerlingen (en ouders) voor een profiel waarmee leerlingen in de toekomst de studiemogelijkheden zo ruim mogelijk houden. Landelijk wordt er naar gestreefd meer leerlingen een natuurprofiel te laten kiezen met als doel om de instroom van studenten in natuurwetenschappelijke en technische vakken te vergroten. Vanuit dit oogpunt is de ontwikkeling op onze school toe te juichen. We moeten er echter voor zorgen dat de leerlingen een profiel kiezen dat bij hun interesses en mogelijkheden past. Te denken valt aan het volgende uitgangspunt voor beleid: we streven er naar dat leerlingen in klas 5V een profiel volgen dat bij hen past, dat ze aankunnen en dat hen goed voorbereidt op hun vervolgopleiding. In klas 3V stimuleren we dat leerlingen die niet uitgesproken natuurprofielers zijn, een breed vakkenpakket kiezen, waarmee ze in klas 4V eventueel kunnen wisselen van profiel. Veel leerlingen kiezen namelijk een natuurprofiel om zo veel mogelijk opties open te houden. Zie hiervoor ook par. 5.5. In klas 4V geven we de vier profielen een duidelijk eigen gezicht en in de natuurprofielen scherpen we de eisen aan, opdat voor leerlingen duidelijk wordt wat van hen wordt verwacht. We onderzoeken of het in 5V mogelijk is te differentiëren in de beide natuurprofielen. Het is mogelijk om in het schoolexamen verschillende accenten te leggen bijvoorbeeld door voor NG-leerlingen een gezondheidscontext te kiezen en voor NT-leerlingen een techniekcontext. De nieuwe opzet van het schoolexamen maakt het mogelijk om met verschillende Programma’s van Toetsing en Afsluiting (PTA’s) te werken voor natuurkunde en scheikunde in de twee profielen. Een aanzienlijk deel van de leerstof kan in het schoolexamen worden getoetst en behoort niet tot de leerstof voor het Centraal Examen. Deze opzet heeft mogelijk consequenties voor het lesrooster. Omdat we de profilering in de vakken goed willen kunnen doorvoeren, is het noodzakelijk bij voldoende leerlingen in de natuurprofielen twee groepen te clusteren: een NT-groep en een NG-groep. Deze opzet zou ook voor het Havo kunnen worden onderzocht en ingevoerd. De nieuw ingevoerde vakken Kunst / Muziek en Natuur, Leven en Technologie dienen geëvalueerd te worden om te onderzoeken of ze voldoen aan de verwachtingen die we bij de invoering hadden.
78
9.7.2. Onderwijskundig beleid in de Tweede Fase HAVO/VWO Verder op de ingeslagen weg Het onderwijskundig beleid vloeit voort uit onze missie en steunt op 4 pijlers (zie verder hoofdstuk 4): Samenwerken (bron voor ontwikkelen van kennis en ervaring) Talentontwikkeling (kansen bieden) Samenhang (het geheel is meer dan de som der delen) Europese oriëntatie (de samenleving wordt Europees en mondiaal) In de Tweede Fase zijn deze pijlers richtinggevend voor het onderwijskundig beleid. De rode draden zijn accenten die voortvloeien uit de missie en pijlers. Van die rode draden betrekken we de navolgende in het onderwijskundig beleid in de Tweede Fase VWO. Motiverend Onderwijs (wat gebeurt er in de klas?) Inspirerende docenten Activerende werkvormen Veelzijdige didactiek Ontplooiing van talenten Betrokkenheid tussen docenten en leerlingen Internationalisering Elos (Europese Leeromgeving in Scholen) Elos ingebed in vakleerplannen Deelname aan Elos projecten Veilige en gezonde school Veiligheid: duidelijke schoolregels Gezondheid: duidelijke schoolregels m.b.t. roken en het gebruik van alcohol en drugs Informatisering (I.C.T. als vliegwiel voor onderwijskundige ontwikkelingen als gevolg van de toenemende digitalisering van onze samenleving). Leerlingvolgsysteem Digitale informatieverstrekking aan ouders Elo, de Elektronische Leeromgeving: It’s Learning In het team VWO zien wij informatisering graag ruimer omschreven. Informatisering is niet alleen het beschikbaar stellen en gebruiken van hardware en software, maar ook informatieverwerking. Hieronder is te verstaan het omgaan met informatiestromen, het beoordelen van de betrouwbaarheid van informatie en het verwerken van informatie in eigen onderzoek en studie. We willen graag dezelfde opbrengst zien als in het schoolplan 2005-2009: - goed gemotiveerde en hardwerkende leerlingen; - docenten die leerlingen bij verschillende werkvormen op een effectieve manier begeleiden, met in achtneming van hun rol als docent; - een in- door- en uitstroomresultaat dat 10 procent boven het landelijk gemiddelde ligt. - Een plezierige werksfeer voor iedereen.
79
9.7.3. Motiverend onderwijs Motiverend onderwijs in de klas De docenten betrekken hun leerlingen optimaal bij het onderwijs door activerende werkvormen toe te passen. Cruciaal hierbij is dat docenten een goed contact hebben met hun leerlingen en dat zij betrokken zijn bij hun leerlingen. Docenten ontwikkelen hun competenties voor zover nodig verder en houden hun competenties op peil. Bij motiverend onderwijs gaat het vooral om de competenties: interpersoonlijk competent, pedagogisch competent, vakinhoudelijk competent en organisatorisch competent. Competent zijn in reflectie en ontwikkeling is belangrijk om nieuwe ontwikkelingen in te zetten of te volgen. In de gesprekkencyclus krijgen reflectie en ontwikkeling over motiverend onderwijs vorm door zelfevaluatie en evaluatie door collega’s en leerlingen. Motiverend onderwijs in de afdeling Op school- en afdelingsniveau werken we aan motiverend onderwijs door Internationalisering en door gebruik te maken van ICT-voorzieningen zoals It’s Learning. Deze onderdelen worden in verdere paragrafen uitgewerkt. Eén facet van motiverend onderwijs in de afdeling willen we speciaal belichten: talentontwikkeling door kansen te bieden aan (zeer) goede leerlingen. In de afgelopen jaren is er in ons land steeds meer aandacht gekomen voor de ontplooiing van talenten. Ook op onze school hebben we hier meer oog voor gekregen. Zo is binnen Elos een variant ontwikkeld voor leerlingen die meer kunnen en meer willen (de excellente leerling): CertiLingua. Dit beleid is verder uitgewerkt in paragraaf 5.4.4.2. Leerlingen die veel talent hebben voor de exacte vakken willen we ook meer uitdaging bieden. Een mogelijkheid om dit te bereiken is het beleid voor Olympiaden in de natuurwetenschappelijke vakken vorm te geven. Deze mogelijkheid ligt binnen handbereik, omdat er al veel gebeurt op dit vlak. Binnen Elos kunnen leerlingen met interesse in techniek zich richten op Interscience. Een meer algemene aanpak om natuurwetenschappelijke talenten te stimuleren is aansluiten bij programma’s voor meer begaafde leerlingen, zoals die ontstaan op basisscholen en een vwo+ programma in de onderbouw. We gaan bovendien onderzoeken of het Universumprogramma onze school verder kan helpen op het gebied van ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke vakken. Het beleid voor Olympiaden wordt in paragraaf 5.4.4.3. verder uitgewerkt. 9.7.4. Internationalisering 1
CertiLingua en Elos-minor
In het verleden vormden uitwisselingen de ruggengraat van internationalisering op onze school. Deelname was zelfs verplicht voor leerlingen van 4 vwo. De uitwisselingen waren in veel gevallen gekoppeld aan projecten. Met de introductie van de Elos-leerroutes, gaat het om een samenhangend programma van lessen en activiteiten, waarvan uitwisselingen slechts een - niet onbelangrijk - onderdeel vormen. Het gaat om de volgende leerroutes: 1.1 CertiLingua
80
Het CertiLingua project is een internationaal initiatief, dat - vooralsnog - vooral bestemd voor getalenteerde vwo- en havoleerlingen met internationale aspiraties. Deze leerlingen krijgen, bij goed resultaat, naast hun reguliere diploma het CertiLingua certificaat. De hoofdbestanddelen van CertiLingua zijn: - ten minste twee vreemde talen beheersen op B2 niveau van het Europese referentiekader (CEFR) - ten minste één van die talen gebruiken als werktaal in de bovenbouw voor ten minste 140 uren (vwo) resp. 80 uren (havo) - voor EIO niveau 4 behalen van de Europese kerncompetenties (CEFC) - internationale ervaringen, materialen en werkstukken documenteren in een portfolio - deelname aan uitwisselingen of studiereizen - deelname aan internationale studie - een profielwerkstuk met een internationale dimensie - een internationaal portfolio 1.2 Elos-minor Een tweede, iets lichtere, leerroute is Elos-minor. Dat programma ziet er als volgt uit: - een vreemde taal beheersen op niveau B2 (vwo) of B1 (havo) van het Europese referentiekader - een module EIO met een voldoende afronden (Cambridge), of deelname aan een Internationale studie (Interstudie1) - het documenteren van de opbrengsten en resultaten van internationale activiteiten een portfolio - een uitwisseling of internationale studiereis - een internationaal werkstuk (zie paragraaf 4.5) De deelnemers krijgen, bij goed resultaat, naast hun reguliere schooldiploma een Elosschoolcertificaat, een waardevol bewijs van de internationale ontwikkeling van de leerling. 2
De internationale studies (Interstudies)
Het beheersen van een taal (de kennis en vaardigheid) speelt ook bij de Elos-minor leerroute een belangrijke rol. In de meeste gevallen zal Engels de doeltaal zijn. Ook bij deze leerroute wordt van leerlingen verwacht dat ze een vreemde taal - buiten de taallessen - als werktaal gebruiken. Dat kan bij het bestuderen van artikelen of boeken, het geven van een presentatie of het schrijven van een verslag. Een tweede belangrijk onderdeel van Elos-minor is de Interstudie. Leerlingen kunnen kiezen uit Interstudies (in samenwerking met andere Elos-scholen), of voor een heel eigen onderwerp van onderzoek. De Interstudies zijn: 2.1 Interscience. Het onderwerp is ‘Sustainable Energy’. 2.2 Interhealth Bij Interhealth gaat het om leeractiviteiten die aansluiten bij de eindtermen van verschillende vakken zoals natuurkunde, biologie, scheikunde en bewegingsleer. 2.3 Interart Deze variant is specifiek bestemd voor leerlingen met ckv in het pakket.
81
2.4 Peer mediation Peer mediation kan worden gezien al een kernelement in het onderwijs, op weg naar democratisch burgerschap. Belangrijkste doel is leerlingen te trainen in methoden die helpen bij het voorkomen of oplossen van conflicten. 2.5 Een eigen Internationale studie Naast bovengenoemde onderwerpen, kan ook worden gekozen voor een geheel eigen onderwerp van onderzoek. Het gaat dan wel om een onderwerp met een internationale dimensie.
3
Uitwisselingen
3.1 Uitwisselingen als onderdeel van een leerroute Zoals uit het bovenstaande blijkt, kunnen alleen de deelnemers aan de internationale leerroutes meegaan met een uitwisseling. Voor leerlingen die CertiLingua en Cambridge (onderdeel van Elos-minor) volgen, zijn de uitwisselingen onderdeel van de opleiding. Daarbij zal het versterken van taalvaardigheid een belangrijk aspect zijn. Deze leerlingen nemen bij voorkeur deel aan uitwisselingen met partnerscholen die zelf bilingual (tweetalig) onderwijs aanbieden. De deelnemers aan de andere Elos-minor varianten maken een keuze uit een van de Interstudies. Groot verschil met vroeger is dus dat de leerling kiest voor een Elos-leerroute, waar dan vervolgens de bestemming van de uitwisseling uit voortvloeit. Daar moet wat voor worden gepresteerd. Elos begint dus al vanaf het moment van aanmelding en achter de eigen schooldeur. 9.7.5. Olympiaden In de afgelopen jaren bood de school leerlingen de gelegenheid om mee te doen aan diverse Olympiaden. Het initiatief lag bij de vakdocent of de sectie. Er was geen algemeen schoolbeleid op dit gebied. Wel was er een duidelijke trend te zien: steeds meer leerlingen namen deel, er werden steeds meer olympiaden aangeboden en bij sommige vakken werd het een onderdeel van het Programma van Toetsing en Afsluiting. Ook landelijk is er een trend naar grotere deelname en meer aandacht voor Olympiaden in scholen. Leerlingen die landelijk gezien goed presteren, krijgen een certificaat uitgereikt. Tijdens de diploma-uitreiking wordt hier persoonlijk aandacht aan geschonken. Olympiaden waaraan onze school in de bovenbouw VWO meedoet, zijn: Wiskunde Natuurkunde Scheikunde Biologie EUSO Aardrijkskunde (2009-2010 voor het eerst) Wij zijn van plan om meer lijn en beleid te krijgen in de Olympiaden. In de Tweede Fase VWO is steeds meer aandacht voor de leerlingen die meer kunnen en meer willen dan het 82
standaardprogramma. Leerlingen die goed zijn in de natuurwetenschappelijke vakken krijgen een uitdaging in de diverse Olympiadeprogramma’s. Dit programma past in het beleid van talentontwikkeling. Door middel van de Olympiaden bieden we de leerlingen extra uitdaging in een competitieve sfeer. Aan de goede leerling kunnen de Olympiaden een extra uitdaging bieden. Het wedstrijdelement is belangrijk, maar niet overheersend. Het Olympiadeprogramma wordt in de komende twee jaren versterkt. We zijn van plan dit te doen door een aantal maatregelen. 1. Er wordt elk jaar een boekwerkje uitgegeven met informatie over de diverse Olympiaden. 2. Er is meer aandacht voor leerlingen die goed presteren in de Olympiaden. 3. De betrokken vakken gaan na hoe de Olympiaden kunnen worden opgenomen in het PTA. 4. Er wordt de leerlingen die mee willen doen aan een Olympiade de mogelijkheid geboden zich voor te bereiden. 5. De school gaat voor het Olympiadekeurmerk, dat momenteel wordt ontwikkeld door de SLO. De RSG wordt dan een Olympiadeschool. 6. Er vindt afstemming plaats tussen Olympiaden in de onderbouw en in de bovenbouw. Fasering: 2009-2010: 2010-2011:
2011-2012: 2012-2013:
Uitgeven van het Olympiadeboekje (1) Meer aandacht voor leerlingen die goed presteren in Olympiaden (2) Evaluatie en bijstelling punten (1) en (2) Opnemen van Olympiaden in het PTA (3) Leerlingen de mogelijkheid bieden zich voor te bereiden op Olympiaden (4) Verwerven van het Olympiadekeurmerk (5) Afstemmen onderbouw en bovenbouw (6) Evaluatie en bijstelling Evaluatie en bijstelling
9.7.6. Veilige en gezonde school Veiligheid: duidelijke schoolregels. In onze afdeling geven we een veilige school vorm door te werken met duidelijke schoolregels. Dit zijn de regels die algemeen op onze locatie worden gehanteerd. Ook bieden wij veiligheid door een duidelijke structuur in lesprogramma’s en toetsorganisatie aan te bieden. We streven er naar dat leerlingen weten waar ze aan toe zijn en dat ze op basis van onze structuur kunnen plannen op de langere termijn. De basis van deze structuur is het PTA. Daarvan worden voor de meeste vakken studiewijzers afgeleid en toetsroosters. Deze toetsroosters beslaan een periode van een half schooljaar, het is een instrument om de studielast van leerlingen zo goed mogelijk te verdelen over de perioden. In het verleden is gebleken dat er toch vaak aan het eind van een periode een ophoping ontstaat aan opdrachten en toetsen. We hebben afspraken over opstellen en tussentijds wijzigen van toetsen en opdrachten aangescherpt. Toch blijft het een voortdurend punt van aandacht in de komende jaren. Gezondheid: duidelijke schoolregels m.b.t. roken en het gebruik van alcohol en drugs. Hierin volgt onze afdeling het algemene schoolbeleid. Over het gebruik van alcohol bij Elosactiviteiten voor leerlingen is de afgelopen jaren veel te doen geweest. Wij bepalen dat door school georganiseerde Elos-activiteiten alcoholvrij zijn.
83
9.7.7. Informatisering Elektronische leeromgeving. Inmiddels is het gebruik van een elektronische leeromgeving (elo) bij veel vakken gemeengoed geworden. Ook afdelingsbrede informatie wordt tegenwoordig via de elo verstrekt. It’s Learning wordt gebruikt om leerlingen te voorzien van informatie betreffende de organisatie van hun onderwijs: PTA’s, studiewijzers, toetsroosters. Ook wordt veel vakinhoudelijke informatie verstrekt via It’s Learning: extra oefeningen, extra toetsvragen, links naar educatieve websites. Inleveren van opdrachten geschiedt ook steeds meer via de elo. Enkele voordelen van deze manier van werken zijn dat er een harde deadline geldt, waaraan leerlingen zich goed houden, dat er plagiaatcontrole mogelijk is en dat de docent een goed overzicht heeft van ingeleverd werk. De indruk bestaat dat leerlingen wel veel gebruik maken van de onderwijsorganisatorische mogelijkheden van de elo, maar minder van de educatieve uitdagingen, die docenten ook aanbieden. Het gebruik van elo-uren is de laatste jaren weer wat afgenomen. Vakken die hiervan gebruik maken zijn: economie, management en organisatie en Engels. In de komende jaren willen we het gebruik van de elo nog verder uitbreiden. Het is nodig het gebruik van educatieve mogelijkheden door leerlingen verder te stimuleren. Gebruik van ICT in de klas door de docent en door leerlingen. Inmiddels is ongeveer een kwart van de lokalen uitgerust met ICT-voorzieningen: een computer met beamer en digibord of projectiescherm. In de komende jaren wordt het aantal lokalen verder uitgebreid. Deze voorzieningen maken het voor docenten onder andere mogelijk om hun uitleg te verduidelijken en om leerlingen te laten presenteren. Momenteel worden deze voorzieningen veel gebruikt bij de vakken aardrijkskunde, de moderne vreemde talen, wiskunde en de economische vakken. Elk jaar komen er in de school vijf lokalen met ICT-voorzieningen bij. Docenten die een cursus gebruik mimiobord volgen, komen als eerste in aanmerking voor installatie in hun lokaal. In de komende jaren streven we naar installatie en gebruik bij Nederlands en de natuurwetenschappelijke vakken. Het gebruik van computers in de lessen door leerlingen is mogelijk gemaakt door de beschikking over een aantal laptoptrolleys. Dit systeem werkt redelijk goed, maar heeft ook (logistieke) nadelen. Bij een aantal vakken wordt niettemin veel gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de laptoptrolleys bieden. Het alternatief is het gebruik van computerlokalen, maar onze afdeling heeft niet of nauwelijks de mogelijkheid gebruik te maken van de computerlokalen in de school. In de komende jaren willen wij in de gelegenheid gesteld worden om meer gebruik te kunnen maken van de beschikbare computerlokalen. Onze afdeling wenst, naast ontwikkeling op het gebied van hardware en software en het gebruik daarvan, ook meer aandacht voor informatieverwerking. Voor onze afdeling gaat het voornamelijk om wat genoemd wordt mediagedrag. Dit is de vierde en laatste fase in mediawijs worden, zoals verwoord is in het beleidsplan “Mediawijsheid op RSG Tromp Meesters Steenwijk” van mediathecaris Petra Menkhorst. In deze fase van mediawijsheid kunnen mensen de juiste informatie zoeken, vinden en interpreteren, vergelijken en zo nodig filteren. In genoemd beleidsplan wordt in eerste instantie ingezet op de eerdere fasen van mediawijsheid en dus op leerlingen in de onderbouw.
84
De komende tijd werken we een plan uit om het aanleren van juist mediagedrag in onze afdeling vorm te geven. 9.7.8. Aansluiting en doorstroming In het schoolplan 2005-2009 wordt gesproken over de “niveauproblematiek”. Daarmee wordt bedoeld dat enkele leerlingen op het HAVO en met name VWO op een niveau zitten dat ze eigenlijk niet aankunnen. Als opbrengst is geformuleerd in het vorige schoolplan: een indoor- en uitstroomresultaat dat 10% boven het landelijk gemiddelde ligt. In de Tweede Fase VWO zijn we er in 2007 in geslaagd dit streefcijfer te halen. Daarna bleef het percentage boven het landelijk gemiddelde. Zie onderstaande tabel. Doorstroompercentages VWO klas 3V tm 6V. (landelijk gemiddelde 67%) 2003: 52% 2004: 55% 2005: 63% 2006: 56% 2007: 77% 2008 69% 2009 73% Het ziet er naar uit dat de aansluiting tussen onderbouw en Tweede Fase voldoende is. Voor de periode 2009-2013 blijft het streven naar een 10% hoger doorstroomresultaat gehandhaafd. Dit betekent dat we op een iets hoger niveau moeten komen dan waarop we nu zitten. We denken dit streefcijfer te kunnen bereiken door de volgende maatregelen. 1. Handhaven van het huidige niveau van determinatie in de onderbouw en waar nodig verbeteren. 2. Stevig inzetten op begeleiding: studiesteun, huiswerkdiscipline. 3. Leerlingen laten kiezen voor een profiel dat bij hen past 4. Uitbreiden van de bestaande uitdagende leermogelijkheden als CertiLingua en Olympiaden. 5. Aanpassen van de overgangsnormen aan de nieuwe slaag-zaknormen voor het examen. 9.7.9. Schoolexamen, Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA), Centraal Examen In de nieuwe Tweede Fase biedt de regelgeving meer mogelijkheden om het schoolexamen in te richten. Bij veel vakken is er meer verschil gekomen in leerstof die getoetst kan worden in het schoolexamen en leerstof die getoetst wordt in het Centraal Examen. Dit biedt scholen een grotere vrijheid om het schoolexamendeel een eigen accent te geven. Ook is het mogelijk om in het schoolexamen per individuele leerling verschillen aan te brengen. Het idee om de beide natuurprofielen een eigen gezicht te geven, past in dit kader. Ook individuele verschillen tussen leerlingen zullen een plek krijgen. Dit laatste willen we verwezenlijken door de leerlingen een portfolio mee te geven en certificaten. In het portfolio worden de individuele verrichtingen van leerlingen vermeld zoals de Elos variant en Olympiaden waaraan ze hebben meegedaan. In de komende jaren zal het portfolio worden ontwikkeld en geïmplementeerd. De ontwikkeling van het schoolexamen wordt vastgelegd in het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA). Voor de nieuwe Tweede Fase is de vormgeving van het PTA aangepast. Inmiddels is er een duidelijke lijn gekomen in de opzet van het schoolexamen en de vormgeving van de PTA’s van de diverse vakken. Van de PTA’s worden studiewijzers en toetsroosters afgeleid en dit alles vormt een consistent geheel. Er ligt een duidelijke structuur. De kwaliteit van het schoolexamen van ons VWO lijkt goed te zijn als we afgaan op het verschil tussen gemiddelde cijfers van schoolexamen en centraal examen. Het gemiddelde van
85
de schoolexamens was de afgelopen jaren minder dan 0,5 punten hoger dan het gemiddelde van het centraal examen. De inspectie gaat echter strenger letten op dit verschil en neemt al bij verschillen tussen 0,5 en 1,0 punten maatregelen. Wij gaan de verschillen van de afgelopen jaren onderzoeken. Als er in het kader van het verschil tussen cijfers voor het schoolexamens en centraal examens aanleiding is tot een kwaliteitscontrole van het schoolexamen, dan zullen we dat doen. Voorlopig gaan we echter door op de ingeslagen weg. De slaag-zaknormen zijn door de regering aangepast, in de hoop meer gelijkheid te bewerkstelligen tussen scholen. Vanaf 2012 gelden de nieuwe normen. De overgangsnormen in het PTA zullen worden aangepast aan deze nieuwe regeling. Bij een aantal vakken worden nieuwe examenprogramma’s ingevoerd in 2012. Voor de natuurwetenschappelijke vakken dienen werkgroepen ingesteld te worden om dit nieuwe programma vorm te geven met in achtneming van ons voornemen om de beide natuurprofielen een eigen gezicht te geven. In de bijlage zijn pdca’s opgenomen voor differentiatie natuurprofielen, talentontwikkeling en verbetering van de doorstroomresultaten
86
Hoofdstuk 10
Leerlingbegeleiding en zorg
87
10.1. Inleiding In het schoolplan 2005-2009 staan de sterke punten en de ontwikkelpunten van de leerlingenzorg genoemd. In het Vademecum is vastgelegd hoe de zorg aan de leerlingen is ingericht. We denken dat onze zorgstructuur goed functioneert. Aan een aantal ontwikkelpunten is ook gewerkt, zoals aan de versterking van de begeleiding van dyslectische leerlingen en leerlingen met lees- en spellingproblemen. Ook zijn er inmiddels twee preventieteams (tegenwoordig ‘zorgadviesteams’ genoemd) en heeft de zorgleerling een vaste plek in de school gekregen. Enkele andere ontwikkelpunten komen hierna nog aan de orde. In grote lijnen willen we deze structuur in de komende jaren in stand houden. Wel is er (met name bij de ouders) behoefte aan een nadere invulling en omschrijving van de functie van de mentor. Uit het tevredenheidsonderzoek (hoofdstuk 5) bleek ook dat we de vertrouwenspersoon een duidelijker plaats moesten geven. Daarnaast waren zowel de interne als externe lijnen niet altijd duidelijk. We hebben daarom de leerlingenbegeleider/schoolcounselor en zorgcoördinator in de school nader ingevuld en een steviger plaats gegeven in de school. Met ingang van het schooljaar 2010-2011 starten we een campagne om de vertrouwenspersoon meer bekend te maken in de school. Van belang is ook dat we in de komende jaren inspelen op de integratie van het SVO in het regulier voortgezet onderwijs en ons daarmee verder voorbereiden op de invoering van ‘passend onderwijs’ (nu gepland voor 2013). Passend onderwijs betekent dat we verantwoordelijk zullen zijn voor alle leerlingen die zich bij ons aanmelden, inclusief de leerlingen met een cluster-indicatie. Daarvoor is een nauwe samenwerking met het voortgezet speciaal onderwijs van groot belang. Om versnippering van dienstverlening te voorkomen en de krachten te bundelen, willen we rond de school, mede in het kader van het samenwerkingsverband met CSG Eekeringe in de ‘Kamer Steenwijk’ van het samenwerkingsverband, een expertise centrum inrichten met hulpverleners in de tweede en voor een deel ook de derde lijns-hulpverlening. Daarbij willen we nauw samenwerken met de organisaties voor jongerenwerk en hulpverlening in Steenwijkerland. Zo heeft het jongerenwerk in de afgelopen periode een eigen plek gekregen op onze beide locaties, waar met name tijdens de pauzes het jongerenwerk actief is. 10.2. Contactpersonen en vertrouwenspersonen De school beschikt over contactpersonen (intern) en vertrouwenspersonen (extern). Zoals al aangegeven in hoofdstuk 5 en ook hiervoor in par. 10.1. is te weinig bekend dat leerlingen en ouders een beroep kunnen doen op vertrouwenspersonen. We zullen daarom aan het begin van het schooljaar tijdens de introductie van de leerlingen en de eerste ouderavonden ruim aandacht besteden aan rol en functioneren van contact- en vertrouwenspersonen. Opbrengst September elk jaar: November elk jaar:
ruim aandacht voor contact- en vertrouwenspersonen tijdens introductiebijeenkomsten leerlingen en ouders 80% van de ouders en leerlingen is bekend met contact- en vertrouwenspersoon
10.3. Het mentoraat Zoals aangekondigd in het vorige schoolplan, is aan het ‘Vademecum’ een algemene taakomschrijving van de mentor toegevoegd, met daarnaast een draaiboek per leerjaar. Taakomschrijving en draaiboeken zijn ook besproken met de ouderraad. In de clustergroepen is het soms erg moeilijk om mentoren te koppelen aan lesgroepen. Daarnaast is het soms moeilijk om voor alle klassen een goede mentor te vinden. We willen in
88
de komende periode daarom gaan experimentoren met teams van mentoren die voor meerdere klassen verantwoordelijk zijn. Daarnaast willen we, speciaal voor de clusterleerlingen en leerlingen met aanverwante problematiek gaan werken met ‘zorgmentoren’. Deze zorgmentoren krijgen ook een coachende functie. Zie hiervoor verder ook par. 10.3. . Opbrengst planperiode 1 januari 2011: Er zijn twee ‘pilotmentorenteams’ die verantwoordelijk zijn voor meerdere klassen 1 januari 2012: We hebben besloten of we verder gaan met dergelijke mentorenteams 1 augustus 2010: We hebben in elke afdeling in gebouw Lijsterbesstraat één of meer zorgmentoren 1 augustus 2011: We hebben besloten of we definitief doorgaan met zorgmentoren 10.4. Enkele aanpassingen van de zorgstructuur 10.4.1. Versterking van de zorgcoördinator De positie van de zorgcoördinator is de laatste jaren duidelijk versterkt.. Deze is de centrale spil geworden in de begeleiding van onze leerlingen en speelt daarbinnen ook een belangrijke rol. De zorgcoördinator zien wij als een ‘meewerkende voorman/-vrouw’, die zicht heeft op de problemen die er spelen, daar ‘boven op zit’ en zorgt voor korte lijnen en een duidelijke structuur. De zorgcoördinator bewaakt ook dat leerlingen met verzuimindicatie (spijbelen en langdurig zieken) tijdig doorverwezen worden naar de leerplichtambtenaar. Ook doet hij/zij het nodige voorbereidende werk voor de schoolcounselor d.m.v. een intake en kan hij/zij ook voor de schoolcounselor ontlastende gesprekken voeren met leerlingen met een lichte probleemindicatie. Daarnaast stuurt de zorgcoördinator de zorgmentoren (zie 7.3.5) aan. Voor de taakomschrijving verwijzen we naar Vademecum 10.1.7. Leerlingbegeleiding De leerlingbegeleiding hebben we voor een deel uitbesteed aan Bureau Jeugdzorg. Dat heeft grote voordelen (m.n. direct contact bij indicatiestelling en deelname aan zorgadviesteams) De werkzaamheden van Bureau Jeugdzorg worden voor een deel gefinancierd door de gemeente. Daarnaast huurt de school ook zelf capaciteit bij Bureau Jeugdzorg. De schoolcounselor van Bureau Jeugdzorg richt zich dan vooral, op aangeven van de zorgcoördinator, op de leerlingen met een zwaardere problematiek en de leerlingen van de locatie Stationsstraat. ZorgAdviesTeams (ZAT) De zorgcoördinator heeft een belangrijke rol bij de aansturing van de ZorgAdviesTeams op beide locaties. Zij zorgt er voor dat leerlingen in het ZAT besproken worden, zorgt voor uitvoering van de afspraken en ziet toe op de (uitvoering van) de handelingsplannen. Extra uitdaging voor goede VWO-leerlingen Met enige regelmaat wordt ons de vraag gesteld wat we doen met leerlingen voor wie het reguliere VWO-programma te weinig uitdaging biedt. Daarbij gaat het niet alleen om (soms) hoogbegaafde leerlingen, maar ook om andere leerlingen die best wat meer aan kunnen. Een aparte klas voor deze leerlingen is geen optie. Daarom zijn we met ingang van het schooljaar 2006-2007 gaan werken met een ‘VWO-plus-coach’, de zorgcoördinator. Deze coach zorgt er voor dat voor deze leerlingen een aangepast programma kunnen volgen en bewaakt dat ook. Daarbij kun je denken aan minder lessen van een bepaald vak en in plaats
89
daarvan een extra vak, of lessen waarin de leerling zich verder verdiept in het vak dat op dat moment op het lesrooster staat. We zijn in het eerste leerjaar begonnen en proberen het ook in klas 2 verder aan te bieden. We zien echter dat het VWO+ programma in klas 2 duidelijk minder leeft. We gaan daarom het VWO+ programma evalueren en bijstellen. Met ingang van het schooljaar 2010-2011 worden de taken van de zorgcoördinator met betrekking tot VWO+ overgedragen zullen worden aan de afdelingsleider Aanmelding nieuwe leerlingen De zorgcoördinator speelt een belangrijke rol bij de aanmelding van nieuwe (zorg)leerlingen, zorgt voor de overdracht van gegevens van basisschool naar onze school en zorgt tevens voor de indicatiestelling. De zorgcoördinator zorgt er voor dat elke leerling die volgens de basisschool extra zorg nodig heeft, die zorg ook krijgt. Opbrengst planperiode We gaan verder op de ingeslagen weg. 10.4.2. Passend onderwijs en relatie met speciaal onderwijs In de toekomst (zoals het nu lijkt in 2013) krijgen scholen in het voortgezet onderwijs een zorgplicht voor alle leerlingen die zich aanmelden. Die zorgplicht heeft dus ook betrekking op de leerlingen die in aanmerking komen voor voortgezet speciaal onderwijs. Het gaat dan als volgt: “Ouders melden hun kind aan bij de school van hun voorkeur. Vervolgens heeft deze school de plicht om een onderwijszorg arrangement aan te bieden. Het is mogelijk dat de school van de eerste keus het onderwijsprogramma niet (volledig) kan organiseren. In het onderwijs zorgarrangement staat bij welke school de leerling dan wél onderwijs kan volgen. Bij die andere school moet dan ook daadwerkelijk plaatsing mogelijk zijn, zodat ouders niet langer van het kastje naar de muur worden gestuurd.” (bron: Notitie Vernieuwing van de zorgstructuren in het funderend onderwijs, Ministerie van OCW, AO14, december 2005) Nu al is de druk op onze school om ZMOK of ZMLK leerlingen aan te nemen soms aanzienlijk. Een aantal van die leerlingen hebben we ook aangenomen. Dit heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat in Steenwijk geen scholen voor ZMOK of ZMLK zijn. Wat betreft ZMLK werken we goed samen met de Mackay school in Meppel. Wat betreft ZMOKleerlingen werken we samen met de Ambelt in Meppel en Hoogeveen. Inmiddels heeft de Ambelt een vestiging voor speciaal voortgezet onderwijs in Steenwijk geopend. Wij zijn dan ook de samenwerking met de Ambelt gestart om wederzijds goede afspraken te maken over de zorg voor leerlingen met een ZMOK-indicatie. Voor ZMLK blijven we samenwerken met de Mackay school. De volgende stap die we gaan zetten is de vorming van een gezamenlijke toelatingscommissie voor clusterleerlingen. Opbrengst planperiode 1 januari 2011: Er is een gezamenlijke toelatingscommissie voor clusterleerlingen (RSG, RSG-praktijkschool, de Ambelt en de Mackayschool en mogelijk CSG Eekeringe) 1 augustus 2012: Het voortgezet onderwijs in Steenwijk heeft voor alle leerlingen cluster 3 en cluster 4 die zich aanmelden, een plek 10.4.3. Expertisecentrum (of: kernteam zorg) / expertiseklas TL Om de samenhang tussen de verschillende ‘zorgaanbieders’ en daarmee een gezamenlijke aanpak te versterken, willen we een onderzoek starten om op korte termijn te gaan werken met een expertisecentrum, waarin interne en externe deskundigheid samenkomen (zie
90
hiervoor ook het zorgplan van de ‘Kamer Steenwijk’). Omdat we eigenlijk te kleinschalig zijn voor een dergelijk expertisecentrum, willen we onderzoeken in hoeverre dit expertisecentrum zowel ten dienste kan staan voor het basis- als voor het voortgezet onderwijs. Dat zou ook de afstemming tussen basis- en voortgezet onderwijs ten goede kunnen komen. Dit expertisecentrum zal in ieder geval bestaan uit: de zorgcoördinator, de leerlingbegeleider, een orthopedagoog en de begeleider van time out/rebound (zie de volgende paragraaf). Ook de preventieteams worden aangestuurd vanuit dit expertisecentrum. Met de IJsselgroep zullen we overleggen over samenwerking met en een doorgaande lijn vanuit het basisonderwijs. De leden van het expertisecentrum overleggen regelmatig met de directie over de gang van zaken. Binnen het kader van de ‘Kamer Steenwijk’, zullen we nagaan of ook CSG Eekeringe en de Ambelt hierbij betrokken kan worden. De zorgcoördinator is met de directie verantwoordelijk voor de afstemming tussen dit expertise centrum en andere hulpverleningsinstanties binnen de gemeente. Op de locatie Lijsterbesstraat functioneert op dit moment het onderwijsatelier (zie volgende paragraaf). Het idee bestaat om dit uit te bouwen naar een expertiseklas waarin leerlingen met een speciale onderwijshulpvraag van RSG Tromp Meesters, CSG Ekeringe en de Ambelt het 3e en 4e jaar TL aangeboden krijgen. Doel is betrokken leerlingen een programma aan te bieden dat, afgestemd op hun individuele onderwijshulpvraag, maatwerk biedt bij het behalen van het VMBO TL diploma. Opbrengst September 2010: Augustus 2011: Augustustus 2012:
onderzoek samenwerking TL RSG, Eekeringe, Ambelt t.b.v. expertiseklas is afgerond Voorbereiding voor expertiseklas afgerond en klaar voor start Expertiseklas heeft één jaar gedraaid en de resultaten zijn geëvalueerd
10.4.4. Het OnderwijsAtelier (locatie Lijsterbesstraat) Het aantal rugzakleerlingen, als ook leerlingen met een indicatie (Autisme, AD(H)D, chronische ziektes e.d.), maar zonder LGF, groeit gestaag en zal alleen maar toenemen. Daarom zijn wij in september 2009 gestart met een Onderwijsatelier, waarbinnen passend onderwijs kan worden geboden. Een vast lokaal, o.a. met een vast team, een expertise plek, procedures mbt aanmelding/ contact ouders/ verantwoordelijkheden. Een tweede reden om te kiezen voor een onderwijsatelier is dat er steeds meer leerlingen zijn met sociaal-emotionele problematiek waardoor steeds meer van mentoren en docenten verwacht wordt. Door deze extra begeleiding onder te brengen bij twee of drie vaste begeleiders, komt dit de algehele organisatie ten goede. Denk daarbij aan overleg met leerlingen, externe begeleiders en ouders. Dit is altijd een logistieke puzzel, in het onderwijsatelier kan dat veel meer gestructureerd. Zo kan veel tijd worden gewonnen en efficiënter worden gewerkt. Daarnaast is er de mogelijkheid voor docenten om gebruik te maken van de expertise en hulp/advies op didactisch en pedagogisch gebied te vragen. Het onderwijsatelier wordt een vaste plek waar leerlingen die extra hulp nodig hebben, kunnen worden opgevangen en begeleid. We hebben te maken met: 1. leerlingen met een vorm van autisme (ASS – zowel met als zonder rugzakje). Deze leerlingen kunnen goed functioneren binnen het reguliere VO, mits daar voldoende structuur en zekerheid wordt geboden. Dit vraagt om extra begeleiding, zowel intern, als ook door ambulante begeleider of orthopedagoog. Een vast, rustig lokaal met een vaste begeleider is hierbij een voorwaarde. 2. leerlingen met andere, al dan niet gediagnosticeerde, gedragsstoornissen (AD(H)D / ODD/CD). Deze leerlingen veroorzaken nu veel onrust binnen een klas en
91
kunnen, zo nodig, buiten de klas worden opgevangen. Dit betekent rust voor de klas en de docent en rust en structuur voor de desbetreffende leerling. 3. leerlingen met sociaal-emotionele problematiek die behoefte hebben aan een gesprek of het in klassenverband even niet redden, worden dan binnen de school opgevangen 4. verder zo mogelijk: leerlingen met leerproblemen dyslexie/dyscalculie leerlingen met psychiatrische problematiek leerlingen met angststoornissen leerlingen met lichamelijke beperking leerlingen met NLD leerlingen die dreigen uit te vallen / langdurig zieke leerlingen De RSG vindt een veilig leer- en leefklimaat met aandacht en zorg voor de leerling belangrijk. Wij willen het beste uit de leerlingen halen en bieden daarom zo breed mogelijk, hoogwaardig onderwijs aan en begeleiden de leerlingen in het ontwikkelen van zelfstandigheid en het dragen van verantwoordelijkheid. Voor vrijwel alle leerlingen wordt dit gerealiseerd in de normale klassensituatie, maar soms hebben we te maken met een lichamelijke beperking (cluster 3) of een ontwikkelingsstoornis (cluster 2 en 4). De meeste leerlingen die hiermee behept zijn, hebben behoefte aan extra begeleiding en dat willen wij aanbieden in het Onderwijsatelier. Leerlingen met een diagnose en een rugzakje komen hier automatisch voor in aanmerking. Leerlingen met een diagnose, of soms zelfs zonder, na overleg met afdelingsleider en zorgcoördinator. De insteek is echter dat ook deze leerlingen regulier in de lessen zitten. Het Onderwijsatelier team bestaat uit: De zorgcoördinator De ambulante begeleider (cluster 2 en 4) De dyslexiecoach Een orthopedagoog daarnaast inzet van: Een - ambulante – onderwijsassistent Een tweetal docenten/leerlingbegeleiders Wie welke leerling het beste kan begeleiden wordt in overleg vastgesteld De tijden/dagen dat een leerling naar het onderwijsatelier gaat worden individueel bepaald. Het onderwijsatelier is elke dag geopend van 09.00 – 15.00 uur Ook zullen alle docenten een scholing krijgen met betrekking tot Autisme in de klas Opbrengst planperiode Augustus 2010 docententeams junior college zijn geschoold Juni 2010: alle teams hebben voorlichting gehad over het OnderwijsAtelier Augustus 2011: alle teams zijn geschoold 10.4.5. Opvanglokaal / Rebound In het opvanglokaal worden leerlingen opgevangen die uit de les worden gestuurd en even niet meer te handhaven zijn in de klas. In ‘Rebound’ ligt de nadruk meer op herstel van scheefgegroeide gezagsverhoudingen en het aanleren van de nodige discipline om het onderwijs te kunnen volgen... In het schooljaar 2009-2010 wordt rebound tijdelijk ondergebracht bij het OnderwijsAtelier (zie hierboven). Daarna moet rebound weer ondergebracht worden in een eigen lokaal waarbij nauw samengewerkt wordt met het OnderwijsAtelier. Gezien de geringe schaalomvang is het bijna onmogelijk een volwaardige Rebound-voorziening in stand te houden. Ook daarom is nauwe samenwerking met het OnderwijsAtelier gewenst. Daarnaast onderzoeken
92
we de mogelijkheid om ons voor de ‘echte’ rebound-gevallen (schatting 4 tot 6 per jaar) aan te sluiten bij de reboundvoorziening in Meppel. Opbrengst planperiode Augustus 2010: Rebound heeft een eigen ruimte naast het OnderwijsAtelier Augustus 2010: Er zijn afspraken gemaakt met de Rebound-voorziening in Meppel 10.4.6. Verdere aanpassingen van de zorgstructuur Zorgmentoren De afgelopen jaren is gebleken dat een zorgmentor ( in bovenbouw MAVO) erg goed heeft gewerkt. Hij gaf er les en er waren zeer korte lijnen met de collega’s uit die afdeling, en kon ook een waardevolle bijdrage leveren in de periodieke gesprekken die er waren met ouders en ambulante begeleiders. De komende jaren zullen er steeds meer zorgleerlingen in de verschillende afdelingen zijn. Gezien de goede ervaringen in het MAVO- team willen wij met ingang van het schooljaar 2010-2011 in elke afdeling 1 of 2 zorgmentoren hebben die dergelijke taken kunnen uitvoeren. Deze zorgmentoren zullen worden aangestuurd door de zorgcoordinator . Opbrengst planperiode Augustus Er zijn in alle afdelingen in gebouw Lijsterbesstraat goed funcionerende zorgmentoren
93
Hoofdstuk 11
Personeelsbeleid op de RSG
94
11.1. Inleiding In het schoolplan 2005-2009 hebben we uitgebreid beschreven hoe ons personeelsbeleid er uit ziet en welke plannen we daarbij hadden. In essentie is daarin weinig veranderd. Daarom hebben we de tekst van het vorige schoolplan vrijwel in zijn geheel overgenomen, met daarbij natuurlijk wel de nodige aanpassingen aan de ontwikkelingen die sindsdien hebben plaats gevonden.
11.2. Visie op personeelsbeleid Personeelsbeleid is geen eigenstandig domein. Het dient afgeleid te zijn van de missie en de visie van de school. Het dient aansluiting te zoeken bij andere beleidsterreinen (zoals onderwijskundig beleid, financieel beleid). In hoofdstuk 4 van het schoolplan 2005-2009 en ook van dit schoolplan wordt ruim aandacht besteed aan de missie en visie van de school. Daarbij werd de missie van de school in het vorige schoolplan vertaald in een docentenstandaard. Daarbij gaan we uit van vier belangrijke kenmerken die we onze school graag toedichten.: - de RSG is een kwaliteitsschool - de RSG is een school met een positief pedagogisch klimaat - de RSG is een school met een professionele cultuur - de RSG is een school die een goede communicatie onderhoud met alle betrokkenen. De uitwerking hiervan in de RSG-docentenstandaard is als bijlage bij dit hoofdstuk gevoegd. Uitgangspunt voor ons personeelsbeleid is naast onze eigen visie natuurlijk ook hetgeen hierover landelijk is geregeld. Van belang hierbij is dat inmiddels de wet Beroepen in het Onderwijs (wet BIO) van kracht is geworden die zeven hoofdcomponenten van de bekwaamheidseisen voor docenten noemt. Tevens regelt deze wet dat de school docenten de gelegenheid moet geven hun bekwaamheid te onderhouden en dat de docent zijn bekwaamheid moet onderhouden. De wet noemt de volgende zeven competenties: interpersoonlijk competent, pedagogisch competent, didactisch en vakinhoudelijk competent, organisatorisch competent, competent in samenwerken met collega’s, competent in samenwerken met de omgeving en competent in reflectie en professionele ontwikkeling. De RSG docentenstandaard en de (uitwerking van de) wet BIO geven tezamen aan over welke competenties een docent dient te beschikken, welke competenties een docent zich eigen dient te maken. De school als organisatie zal hierin helder zijn. We spreken hier over competentiemanagement. Gepaard aan competentiemanagement gaat talentmanagement. Onder talentmanagement verstaan we het systematisch ontdekken van talenten, het tot ontwikkeling laten komen van talenten, het op de juiste plaats inzetten van talenten; dit geldt zowel voor docenten als voor ondersteunend personeel. De school hecht eraan dat er een zodanige cultuur bestaat dat sterke punten van personeelsleden tot uiting kunnen komen, dat personeelsleden hun talenten kunnen gebruiken. Om competentiemanagement en talentmanagement geen holle frasen te laten zijn is het noodzakelijk dat personeelsleden regelmatig met collega’s en leidinggevenden in gesprek zijn om te bezien of hun activiteiten steeds aan sluiten bij in school gemaakte afspraken en in overeenstemming zijn met hun eigen kunnen. Zowel voor de ontwikkeling van de school als voor de ontwikkeling van personeelsleden worden steeds verbeterpunten aangebracht. Zo is in de afgelopen periode de gesprekscyclus ontwikkeld. Competentiemanagement, talentmanagement en gesprekscyclus vormen het hart van het personeelsbeleid van de RSG. Zo wordt op het gebied van personeel invulling gegeven aan het inmiddels tot een begrip geworden “de school als lerende organisatie”. 95
We zijn er stellig van overtuigd dat door het tot ontwikkeling brengen van het talentmanagement, het competentiemanagement en de gesprekscyclus twee zwakke punten binnen de RSG kunnen worden aangepakt. Dat betreft de interne communicatie inclusief het daarbij behorende besluitvormingsproces, en het nakomen van afspraken. Verderop komen we hier uitgebreid op terug. In onderstaande paragrafen wordt verder uitgewerkt wat deze visie in concreto betekent en welke ontwikkeling onze school hierin in de afgelopen periode heeft doorgemaakt. Daarbij besteden we aandacht aan organisatiebeleid, het formatiebeleid, het loopbaanbeleid en het arbeidsvoorwaardenbeleid.
11.3. Organisatiebeleid 11.3.1. Inleiding Uitgangspunt van het organisatiebeleid van de RSG blijft dat de organisatie zo plat mogelijk moet zijn. Bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden daar in de organisatie neergelegd waar het werk daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Zo was dit reeds geformuleerd in het vorig schoolplan. De belangrijkste veranderingen op organisatiegebied de laatste jaren zijn de ingezette teamvorming, de afslanking van de directie en het toekennen van meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden aan de afdelingsleiders. 11.3.2.Organigram Het organigram ziet er voor de onderwijsorganisatie zo uit:
directie
Afdleider
Afdleider
team
Afdleider
team
Afdleider
team
Afdleider
team
Afdleider
team
Afdleider
team
Afdleider
team
team
96
Voor de onderwijsondersteunende organisatie ziet het er zo uit:
directie
locatie leiders
OOP
OOP
De directie bestaat uit de rector en plaatsvervangend rector. De rector draagt de eindverantwoordelijkheid van de school en is verantwoording verschuldigd aan het bestuur, dat tevens het bevoegd gezag is van het Linde College te Wolvega. De rector geeft leiding aan de afdelingsleiders. Directie en afdelingsleiders vormen tezamen de schoolleiding. De directie geeft leiding aan een deel van het OOP en aan de locatieleiders, die leiding geven aan een deel van het OOP. De rector heeft overleg met de medezeggenschapsraad. Op zich bestaat er geen aanleiding om in het organigram en de taken/bevoegdheden van de leidinggevenden de komende planperiode wijzigingen aan te brengen. Wel zal de school scherp moeten zijn op de afbakening van taken en bevoegdheden binnen de schoolleiding en scherp op de interne communicatie.
11.3.3.Interne communicatie en overlegstructuur Het overleg op school is als volgt gestructureerd. De directie overlegt driewekelijks met de locatieleiders. De brede schoolleiding overlegt zeswekelijks. De teams overleggen gemiddeld zeswekelijks. De secties overleggen minimaal tweemaandelijks. Het OOP heeft regelmatig werkoverleg. Teams en schoolleiding komen minimaal drie maal per jaar gezamenlijk bijeen. Binnen de locaties vinden er incidenteel plenaire vergaderingen plaats Voor het personeel worden er regelmatig hearings georganiseerd. De rector overlegt regelmatig met de medezeggenschapsraad en de ouderraad. Voorts bestaan er structurele en incidentele werkgroepen. Naast deze min of meer formele overleggen vinden er uiteraard vele incidentele of regelmatig terugkerende overleggen tussen verschillende functionarissen plaats.
97
Communicatie, overleg is zeer essentieel voor de kwaliteit van het onderwijs. Boven is aangegeven dat de gesprekscyclus voor de school van eminent belang is. Meestal wordt het begrip ‘gesprekscyclus’ gehanteerd voor gesprekken tussen individuele personeelsleden, maar het is evenzeer van toepassing op die tussen groepen personeelsleden. De RSG Tromp Meesters is een brede scholengemeenschap die alle soorten voortgezet onderwijs in huis heeft; er werken ongeveer 180 personeelsleden. Dat alleen al betekent dat de communicatie niet gemakkelijk te organiseren is. Wie moet waarover worden geïnformeerd? Wie moet waarbij worden betrokken? Wie besluit waarover? Wanneer besluit iemand? Moet ik me bij een besluit neerleggen? Moet ik loyaal zijn aan de besluitvorming? Waarover moet ik anderen wel informeren? Waarover zeker niet? Vergaderen we niet teveel? Hoort dit in het team of in de sectie thuis? Tal van vragen waarop het lastig is een eenduidig antwoord te geven. Voor een goede communicatie binnen onze school is het nodig dat iedereen inclusief de schoolleiding met een ‘open mind’ met elkaar spreekt, discussieert, debatteert. Iedereen moet zich verantwoordelijk voelen voor het verstrekken van informatie, maar ook voor het geven van zijn eigen mening. Dit dient met respect voor elkaar te gebeuren. Het is daarom belangrijk dat iedereen de afweging maakt of en hoe hij anderen informeert, en ook dat iedereen die denkt dat hij informatie mist, op zoek gaat naar informatie. Zo ontstaat een proces waarin de informatiebehoeften van iedereen inzichtelijker worden en waarin de afspraken die hierover zijn gemaakt getoetst kunnen worden. Daarnaast is van belang dat ook goed wordt vastgelegd hoe de communicatie- en besluitvorming in de school geregeld is. Dat is inmiddels gebeurd (Vademecum, hoofdstuk 4). In organisaties waarin veel professionals werkzaam zijn, is besluitvorming een hot issue. Docenten nemen dagelijks vele beslissingen en ontlenen deze aan hun vakinhoudelijke en pedagogische deskundigheden. Onze school is, zoals alle andere scholen, de laatste jaren onderwijskundig en organisatorisch sterk in ontwikkeling, waarin voortdurend besluiten genomen worden. In grote organisaties zoals onze school is het welhaast onmogelijk dat iedereen het volledig eens is met een besluit. Wanneer iemand individueel gedupeerd meent te zijn door een besluit, bestaat er het klachtrecht. In andere gevallen mag de organisatie ervan uitgaan, dat iedereen zich committeert aan een besluit en loyaal is aan de organisatie waarin hij werkt. Dat draagt bij tot een goede sfeer en een cultuur waarbinnen iedereen zich thuis voelt. Het niet nakomen van afspraken betekent dat de procesgang in de schoolorganisatie wordt verstoord. De cyclus van het maken van plannen, het uitvoeren daarvan, het evalueren en verbeteren komt in gevaar en er treedt stagnatie op, of anders gezegd: de school leert niet meer. Die stagnatie geeft personeelsleden het gevoel dat er weer veel is gepraat maar weinig is gebeurd; de sfeer binnen school wordt hiermee niet bevorderd. De school kan zich alleen goed verder ontwikkelen als iedereen zijn verantwoordelijkheid neemt. Bij communicatiebeleid hoort ook de bepaling via welke kanalen wordt gecommuniceerd. Een belangrijk middel hierin is het weekbericht. Dit weekbericht voorziet in een behoefte en zal dan ook worden gecontinueerd; er zal wel voor worden gewaakt dat het weekbericht zijn functie blijft vervullen en dat het geen sleetse plekken gaat vertonen. Het weekbericht behoort tot de actieve communicatie vanuit de schoolleiding. Een van de belangrijkste communicatiemiddelen blijft de mondelinge communicatie. Het ‘1 op 1’- gesprek komt in paragraaf 4 aan de orde. Gesprekken met meer personen, het vergaderen, behoort uiteraard bij een organisatie als de onze. Teveel vergaderen is niet goed, te weinig vergaderen ook niet. In de komende planperiode zullen we dan ook met enige regelmaat onze overleggen evalueren en de verschillende overleggen op hun doelmatigheid beoordelen.
98
11.3.4. Teams en secties; werkoverleg Traditioneel waren de secties, net als op andere scholen voor voortgezet onderwijs, de belangrijkste en soms enige overlegorganen voor docenten. Wij hebben er enige jaren geleden voor gekozen afdelingsteams in te stellen. De teams zijn m.n. verantwoordelijk voor de begeleiding van de leerlingen en de afstemming van het onderwijs binnen de leerjaren. De teams vormen inmiddels een belangrijk onderdeel van onze organisatie en over het algemeen is tevredenheid constateerbaar over de instelling en het functioneren van de teams. De introductie van teams in de organisatie deed de vraag al snel opkomen wat de verhouding van team en sectie nu exact is, en wat de verhouding van de teams tot elkaar is. Wat beslist de sectie? Wat beslist het team? Tasten teams niet het bestaansrecht van secties aan? Kunnen teams wel functioneren naast secties? Hoever kan een besluit van een team reiken? Daarover zijn we ook na deze planperiode nog niet uitgesproken en in de komende periode zullen we dit onderwerp weer eens uitgebreid agenderen om te zien hoe we er wat dit betreft voorstaat. Voor docenten en een aantal OOP-ers wordt het afdelingsteam hoe dan ook steeds meer een ‘thuisbasis’ omdat de dagelijkse werkzaamheden zich voor het grootste deel in en in de omgeving van het team plaatsvinden; iedere docent zal zich thuis moeten voelen in zijn team. Daarom zullen de afdelingsleiders ervoor zorgen dat het algemene schoolbeleid systematisch aan de orde komt binnen de teams; hier worden voorstellen gedaan naar de schoolleiding en worden adviezen gegeven aan de schoolleiding. De vaksecties zullen zich steeds meer ontwikkelen tot ‘expertisecentra’; zij zullen de kwaliteit van het vakgebied in het onderwijs bewaken en voorstellen en adviezen formuleren naar de schoolleiding op dit terrein. We realiseren ons dat er altijd sprake zal zijn van enige spanning tussen teams en secties. Op zich hoeven we daar niet bevreesd voor te zijn. Er is eerder sprake van een gezonde spanning. Confrontaties tussen wat bijvoorbeeld vakmatig wenselijk en wat onderwijskundig wenselijk is, kunnen juist een bijdrage leveren aan de verhoging van de kwaliteit van het onderwijs. Het is de uitdrukkelijke verantwoordelijkheid van de afdelingsleiders en sectievoorzitters om mogelijk tegengestelde belangen of visies inzichtelijk en productief te maken. Traditioneel werden leden van het ondersteunend personeel nauwelijks of niet betrokken bij het schoolbeleid, zeker niet bij het onderwijsbeleid. De laatste jaren is er, niet alleen op onze school, een ontwikkeling gaande waarbij het onderscheid tussen de taken van het OP en OOP minder scherp wordt. Zo zijn er onderwijsassistenten aangesteld die taken van docenten hebben overgenomen, zijn TOA’s intensiever betrokken bij het onderwijs. Het is logisch dat zij hun thuisbasis hebben in de afdelingsteams. Gezien de taken die de overige OOP-ers uitvoeren, is het niet zinvol hen deel uit te laten maken van afdelingsteams. In 2006 zullen alle OOP-ers ingedeeld zijn in een team dat onder leiding staat van een locatieleider of een lid van de directie. In deze teams komen ‘vakspecifieke’ zaken aan de orde en wordt het algemene schoolbeleid besproken; een link naar de schoolleiding blijft gewaarborgd. Acties - Evaluatie communicatie en besluitvorming tijdens studiedag januari 2011
11.4. Formatiebeleid 11.4.1. Formatie en functies Het formatiebeleid heeft tot doel om met behulp van de ter beschikking staande middelen optimaal de door de school gewenste taken te verdelen en de juiste functies te creëren. Medewerkers worden gezien hun competenties optimaal ingezet om de kwaliteit van het onderwijs te garanderen.
99
Conform het gestelde in de CAO is in de vorige planperiode de beschrijving en waardering van de functies van het personeel afgerond. Daarnaast is vastgelegd hoe de school de ‘functiemix’ gaat invoeren. Hieronder gaan we nader in op de voornemens de komende periode op het gebied van beleid ten aanzien van functies, taken en doelgroepen. 11.4.2.Taken In 2003 is het taakbeleid voor de RSG vastgesteld. Hiermee is inzichtelijk hoe de school omgaat met de verschillende lesgevende en niet-lesgevende taken. Op zich functioneert het taakbeleid. Reden genoeg om dit vooralsnog in stand te houden. Wel is enige nuancering nodig. Bij sommige docenten wordt de 1659 uur vol gemaakt, bij andere overschreden en bij weer andere onderschreden. Dit roept soms een gevoel van onrechtvaardigheid op. Aan deze gevoelens willen we niet zonder meer voorbijgaan. Daarom is inmiddels een voorstel gedaan om het taakbeleid bij te stellen en de automatische toewijzing van taken sterk te beperken. Tegelijkertijd zijn maatregelen genomen om beter te registreren wie welke taak uit voert. Invoering van het plannings- en formatie programma van Foleta was daarbij zeer behulpzaam. 11.4.3. Beloningsbeleid In deze periode willen we de brug slaan van het taakbeleid naar het beloningsbeleid. Dat betekent vooreerst dat de taken die iemand heeft verricht, ook geëvalueerd zullen worden. Bij een positieve beoordeling kan besloten worden tot een extra beloning; bij een negatieve beoordeling kan dit consequenties hebben. Hiervoor zijn binnen de school inmiddels afspraken gemaakt in het kader van de gesprekkencyclus. 11.4.4. Doelgroepenbeleid (zie ook 3.5) De samenstelling van de verschillende geledingen binnen de school is een redelijke afspiegeling van de verhouding in de samenleving. Hoewel de directie bestaat uit twee mannen en de brede schoolleiding uit 3 vrouwen en 8 mannen, denken we dat het niet noodzakelijk is om hierin specifiek beleid te ontwikkelen en we bij voorkomende vacatures in eerste instantie altijd de voorkeur zullen geven aan de beste kandidaat en ons niet voor kunnen stellen dat meerdere kandidaten precies even geschikt zijn. Wat betreft het docentteam zien we ook op onze school een toenemende vervulling van vacatures door vrouwen. Wat dat betreft zullen we er wel alert op zijn dat het aandeel mannen niet al te veel verder daalt, maar ook in dat geval zullen we degene nemen die het meest geschikt is. Gezien de regio waarin de school staat, speelt het aandeel allochtonen onder personeel, noch onder leerlingen/ouders, enige rol. Het beleid met betrekking tot vrijwilligers loopt zoveel mogelijk parallel lopen met dat voor het overige personeel. We werken inmiddels met een model vrijwilligerscontract waarin rechten en plichten van vrijwilligers zijn opgenomen en criteria worden aangegeven voor toekenning van een vrijwilligersvergoeding.
11.5. Loopbaanbeleid 11.5.1. Inleiding Vaak wordt gezegd dat loopbaanbeleid is het belangrijkste onderdeel is van het personeelsbeleid. Gelukkig wordt tegenwoordig naast het belang van mobiliteit ook steeds meer de zingeving van het werk centraal gesteld, waardoor het misschien niet meer zo nodig is om een ‘loopbaan te plannen’ omdat andere dingen in het leven ook belangrijk zijn.
100
Afgezien daarvan en alle mooie woorden, kan loopbaanbeleid in het onderwijs gezien de platte organisatie natuurlijk alleen ook maar zeer beperkt zijn. Van de andere kant hebben we inmiddels voor docenten functiebeleid ingevoerd en zullen we in verband met de invoering van de functiemix aanzienlijk meer banen in hogere schalen beschikbaar kunnen stellen dan voorheen mogelijk was. Dit natuurlijk wel onder voorbehoud van het beschikbaar stellen van de daarvoor nodige middelen door de overheid. Ons voornemen voor de komende periode is dan ook het vastgestelde beleid rond functiewaardering en functiemix uit te voeren. 11.5.2. In-, door- en uitstroombeleid De loopbaan van een personeelslid in een organisatie voltrekt zich ruwweg in drie fases: het komt binnen (stroomt in), het verblijft een bepaalde tijd (stroomt door) en gaat weg (stroomt uit. Voor deze drie fases bepaalt een organisatie beleid: - instroombeleid (werving, selectie, eerste begeleiding) - doorstroombeleid (functioneren, beoordelen, talentontwikkeling, scholing, mobiliteit) - uitstroombeleid (ontslagbeleid, sociaal plan, outplacement). Bij al deze beleidsonderdelen is het uitgangspunt welke competenties de school vraagt en welke talenten, bekwaamheden het personeelslid heeft, ontwikkeld. Zo zijn er algemene competenties die voor alle personeelsleden gelden, afgeleid van de RSG standaard, zo zijn er competenties die alleen voor docenten gelden of die alleen voor leidinggevenden gelden of voor ondersteunend personeel. Uiteraard zijn er ook competenties te benoemen die samenhangen met de specifieke professionaliteit die bij een bepaalde functie hoort. Deze zullen voor een docent Nederlands anders zijn dan voor een docent scheikunde, voor een schoolleider anders dan voor een conciërge enz. Deze competenties zijn inmiddels vastgelegd in ons functiewaarderingssysteem. 11.5.3. Instroombeleid Vacatures worden door de directie vastgesteld. Uitdrukkelijk zal de directie ervoor aandacht hebben of een vacature een tijdelijk karakter heeft of een structureel karakter. Dit met name om de beperkte middelen optimaal in te zetten. De bestaande sollicitatiecode is inmiddels in samenspraak met het Linde College wat vereenvoudigd. Ten aanzien van de begeleiding en beoordeling van nieuwe docenten wordt een vast stramien gevolgd. Op beide locaties is één van de docenten belast met de introductie en begeleiding van nieuwe medewerkers. 11.5.4. Doorstroombeleid Essentieel voor een goed doorstroombeleid is dat personeelslid en schoolleiding op de hoogte zijn van wat een personeelslid doet, kan en wil en het personeelslid de visie van de organisatie en de toekomstplannen van de school kent. Een instrument om dit te bewaken is de gesprekscyclus die in de afgelopen planperiode is vastgesteld en die inmiddels in het vierde – beoordelings- jaar is beland en waar we in de volgende subparagraaf op ingaan. 11.5.4.1. Gesprekscyclus De gesprekscyclus legt het regelmatige overleg vast tussen personeelslid en zijn leidinggevende. Dit overleg dient ertoe om de kwaliteit van het personeelslid en het onderwijs te waarborgen en te verhogen. De rol van het personeelslid is die van een zich ontwikkelend persoon die ernaar streeft in zijn beroep bepaalde prestaties te leveren; de rol van de leidinggevende is die van coach, die het personeelslid begeleidt in diens leerproces en
101
stimuleert om te komen tot prestaties. Daarbij heeft de leidinggevende een expliciete taak in de beoordeling van dat ontwikkelingsproces en van de prestaties van het personeelslid. Ook krijgt de leidinggevende door de verschillende gesprekken die hij voert een beeld van wat er goed gaat in de organisatie en wat er beter kan. Wederzijdse stimulering is het karakter van de relatie tussen leidinggevende en personeelslid. Beiden dragen verantwoordelijkheid voor het instandhouden van de cyclus. In onderstaand schema zijn de contacten weergegeven.
102
ambities t.a.v. beroepsontwikkeling van het personeelslid doelen en wensen van het personeelslid
visie van de school (schoolplan) ambities van de school, afdeling (activiteitenplan)
AFSTEMMING
Begeleiding en voortgangsbewaking
Functionerings Beoordelings gesprek
Startgesprek
1. Prestatiedoelen afspreken
Beoordelen of doelen zijn gehaald
Vaststellen persoonlijke jaardoelen
2. Ontwikkelingsdoelen afspreken
Toetsingskaders •Voor prestatiedoelen: RESULTAATGEBIEDEN (taakverdeling) •Voor ontwikkelingsdoelen: COMPETENTIES •(bekwaamheidsdossier, POP)
Begeleiding en voortgangsbewaking
Voortgangsgesprek, taakgesprek Evalueren en bijstellen, of opnieuw vaststellen
103
In dit schema wordt duidelijk dat leidinggevende en personeelslid regelmatig met elkaar in gesprek zijn met diverse doelen. In de gesprekscyclus worden dus de prestaties en de ontwikkeling van ieder personeelslid gevolgd. Voorwaarden hiervoor zijn dat de competenties zijn vastgelegd en dat de prestaties bij voorbaat zijn benoemd. Zoals eerder gezegd, zullen op korte termijn (in 2006) de competenties worden vastgelegd. De prestaties zijn terug te vinden in de afspraken die binnen teams en secties worden gemaakt ten aanzien van de inzet van alle personeelsleden; voorts geeft het taakbeleid ook een aantal verwachtingen weer van de prestaties van docenten. Deze voorwaarden zijn naar analogie ook van toepassing op leidinggevenden en ondersteunend personeel. In 2007 zijn we gestart met de gesprekscyclus. Wij zien de gesprekscyclus als de kern van goed personeelsbeleid en zullen deze in de komende periode goed evalueren en zo nodig bijstellen. 11.5.4.2. Bekwaamheidsdossier Alle docenten hebben inmiddels een bekwaamheidsdossier. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit niet veel meer is dan dat deel van het personeelsdossier waarin alle documenten die iets zeggen over de bekwaamheid van docenten zijn opgeborgen en waar tijdens de gesprekscyclus over gesproken kan worden als het gaat over verdere mogelijkheden van de betreffende docent. 11.5.4.3. Scholingsbeleid In 2008 is een nieuw scholingsbeleidsplan vastgesteld. Op basis daarvan wordt elk jaar een scholingsactiviteitenplan vastgesteld. We zien op dit moment geen aanleiding om daarin nu al weer verandering aan te brengen. Jaarlijks zal in samenhang met de gesprekscyclus de effectiviteit van het scholingsbeleid worden geëvalueerd. 11.5.4.4. Mobiliteitsbeleid De school heeft er belang bij dat interne mobiliteit wordt gestimuleerd (op externe mobiliteit komen we de volgende paragraaf terug). Breed inzetbare personeelsleden vergroten de flexibiliteit van de organisatie en maken het eerder mogelijk gewenste verschuivingen in de organisatie aan te brengen. In de notitie over de invoering van de functiewaardering van docenten is reeds gewag gemaakt van de mogelijke doorstroming naar verschillende Lfuncties. Feitelijk is in dit kader in eerste instantie vorm gegeven aan het loopbaanbeleid voor docenten. Een docent kan zich vakinhoudelijk, didactisch, pedagogisch verder ontwikkelen, en heeft tevens de mogelijkheid zich via coördinerende taken gereed te maken voor leidinggevende functies. Voor leidinggevende en ondersteunende functies zijn de interne doorstroommogelijkheden beperkter. Wel zal worden bezien welke mogelijkheden er voor het ondersteunend personeel zijn; met name het grensgebied tussen OP- en OOP-functies zal nader worden verkend. Dat de RSG Tromp Meesters met het Linde College onder een bestuur valt, is in incidentele gevallen van belang om personeel door te laten stromen van de ene naar de andere school. In de praktijk zijn de mogelijkheden daartoe echter zeer beperkt en is dit slechts één keer voorgekomen. Anders dan in het vorige schoolplan werd aangegeven, zijn we dan ook niet van plan om over iets wat slechts bij uitzondering mogelijk is, structurele afspraken te maken.
104
Naast interne mobiliteit is externe mobiliteit een mogelijkheid; externe mobiliteit kan ook de conclusie zijn uit de gesprekken tussen leidinggevende en personeelslid. In de volgende paragraaf gaan we hier uitvoeriger op in. 11.5.5. Uitstroombeleid Zoals de school ook een beleid formuleert voor instroom en doorstroom van personeel, zo heeft de school ook een uitstroombeleid. Op macroniveau heeft de school er belang bij dat een zekere uitstroom plaatsvindt. Dit alleen al om te bevorderen dat de leeftijdsopbouw van het personeel adequaat blijft. De school zal met ieder personeelslid dat de school verlaat, een exitgesprek houden. Dit gesprek dient voor de school om zicht te krijgen hoe een individueel personeelslid de school heeft ervaren en wat de organisatie hiervan kan leren. Wanneer school en individu om wat voor reden op elkaar zijn uitgekeken, niet meer bij elkaar passen, is het zaak om niet passief te blijven maar te zoeken naar een voor beide partijen bevredigende oplossing. Indien school en personeelslid het erover eens zijn dat het personeelslid moet uitstromen, worden hierover afspraken gemaakt. In principe sluiten school en personeelslid een contract waarin wordt vastgelegd wat de wederzijdse verplichtingen zijn. Het contract bevat een einddatum van het dienstverband en de een overzicht van de middelen die ingezet worden om de uitstroom mogelijk te maken. Te denken valt hierbij aan de inzet van een loopbaanadviseur, detachering, capaciteitentest, betaald verlof enz. Als de school van mening is dat een personeelslid dient te vertrekken en deze het ermee oneens is, ligt de kwestie lastiger. De school zal haar voornemen in deze situatie doorzetten en een dossier opbouwen waarmee conform de CAO uiteindelijk naar een ontslag wordt toegewerkt. Uitgangspunt hierbij is dat de RSG hier met open vizier het betrokken personeelslid steeds tegemoet zal treden en zal pogen uiteindelijk tot overeenstemming te komen met het personeelslid. Indien dit echter niet mogelijk blijkt, zal de school consequent handelen. 11.5.6. Beleidsvoornemens 2010: afronden van eerste cyclus van de gesprekscyclus (de beoordeling) Daarna: eén keer per jaar evalueren van de gesprekscyclus
11.6. Arbeidsvoorwaardenbeleid 11.6.1. Inleiding De in het verleden gestelde beleidsvoornemens met betrekking tot het arbeidsvoorwaardenbeleid zijn inmiddels gerealiseerd. De sollicitatieprocedure is aangepast, spaarverlof is mogelijk gemaakt, deeltijdbanen zijn beter geregeld. Voorts zijn er besluiten genomen ten aanzien van secundaire arbeidsvoorwaarden (kosten dienstreizen, verblijfsvergoedingen, PC-privé, fietsproject, collectieve verzekeringen, benzinekorting). Deels werden deze arbeidsvoorwaardelijke veranderingen gerealiseerd door wijzigingen van de CAO, deels waren deze gevolg van eigen beleid. We denken dat we op dit moment een goed arbeidsvoorwaardenbeleid hebben en zien geen reden om daarin op korte termijn verandering te brengen. 11.6.2. Beloningsbeleid Tot nu toe is dit, gezien de beperkte mogelijkheden niet van de grond gekomen. Op korte termijn willen we zullen we ons gratificatie- en toelagen beleid gaan omschrijven, zodat collega’s die gedurende een bepaalde periode extra presteren, daarvoor ook in materiële zin beloond kunnen worden. Ook wanneer de prestaties van een personeelslid minder worden
105
gewaardeerd en er sprake is van een negatieve beoordeling, kunnen daaraan tegenwoordig conform de CAO consequenties verbonden worden, bijvoorbeeld door het achterwege laten van een periodieke verhoging. Ook dit aspect van beloningsbeleid zullen we omschrijven. Voor het overige maken we natuurlijk gebruik van de mogelijkheden om meer collega’s toe te laten tot de hogere salarisschalen en het beleid daarvoor is inmiddels vastgesteld. Actie September 2010: Vaststellen beloningsbeleid 11.6.3. Overige aspecten In het vorige schoolplan werden een aantal ontwikkelingen genoemd die inmiddels hun beslag gekregen hebben. Zo voldoen we aan de nieuwe ARBO-verplichtingen en hebben we preventiemedewerkers. Op dit moment lijken ons geen nieuwe ontwikkelingen te wachten. 11.7. Scholingsbeleid 11.7.1.Toelichting en algemene uitgangspunten De kaders van dit nascholingsplan worden bepaald door het ‘scholingsbeleidsplan 2008’ (Vademecum 7.9.1.). Daarin is vastgelegd dat de directie per schooljaar vaststelt op welke terreinen en voor welke personen scholing gewenst dan wel noodzakelijk is. Onze nascholing moet gericht zijn op het sterker maken van medewerkers individueel en de school als geheel om de doelstellingen die we vastgelegd hebben in het schoolplan, te realiseren.De vraag is dan natuurlijk wel: sterker waarin ? En: scholing waarvoor ? Daarvoor maken we gebruik van een aantal uitgangspunten die richtinggevend zijn voor de invulling van onze nascholing. a. De wet BIO Allereerst de zeven competenties van leraren zoals vastgelegd in de ‘wet BIO’ (‘wet beroepen in het onderwijs’ van 2004). Daarin wordt uitgegaan van vier beroepsrollen: de interpersoonlijke, de pedagogische, de vakinhoudelijk en didactische en de organisatorische beroepsrol. Binnen die beroepsrollen moeten docenten beschikken over zeven competenties, die voor één of meer beroepsrollen van belang zijn. Voor de volledigheid nemen we hieronder de zeven competenties over zoals omschreven in de publicatie van het ministerie van het onderwijs ‘Blijf groeien’ van september 2004. Interpersoonlijke competentie Leiding geven en zorgen voor een goede sfeer van omgaan met en samenwerking tussen leerlingen. Pedagogische competentie Zorgen voor een veilige leeromgeving en bevorderen van persoonlijke, sociale en morele ontwikkeling of: bevorderen van de ontwikkeling tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon Vakinhoudelijke en didactische competentie Zorgen voor een krachtige leeromgeving en bevorderen van het leren Organisatorische competentie Zorgen voor een overzichtelijke, ordelijke en taakgerichte sfeer en structuur in de leeromgeving. Competent in samenwerken in een team Zorgen dat het werk afgestemd is op dat van collega’s; bijdragen aan het goed functioneren van de schoolorganisatie Competent in samenwerking met de omgeving
106
In het belang van de leerlingen een relatie onderhouden met ouders, buurt, bedrijven en instellingen Competent in reflectie en ontwikkeling b. Onderzoek Uit onderzoek steeds duidelijker dat de effectiviteit van het onderwijs sterk gerelateerd is aan de effectiviteit van de docent en dat de kwaliteit van de schoolleiding weer de belangrijkste factor is bij het creëren van voorwaarden om de effectiviteit van docenten de versterken en in stand te houden. (bron: onderzoek van Christopher Day van de Universiteit van Nottingham, gebruikt als bron voor de ontwikkeling van ‘samen opleiden’). De uitspraak van Plasterk in 2007 gedaan: “een leraar is iemand die er toe doet” komt eigenlijk op hetzelfde neer, maar zegt ook dat de docent iemand moet zijn met uitstraling, gezag en gewoon ‘goed in elkaar moet zitten’. Je zou kunnen zeggen dat de persoonlijke en professionele kwaliteit van de docent de kwaliteit van het onderwijs in de school bepalen. Dat zegt dus iets over wat voor mensen aan een lerarenopleiding zouden moeten beginnen en welke mensen je graag binnen je school wilt halen. Hoe dan ook: als we de kwaliteit van ons onderwijs willen verbeteren moeten we er voor zorgen dat docenten zich persoonlijk en als professional kunnen ontwikkelen en moet er een schoolleiding zijn die zorgt voor een schoolorganisatie en een schoolcultuur die op die ontwikkeling gericht is. c. ‘Samen opleiden’ Samen met een viertal andere scholen voor voortgezet onderwijs in het Noorden, willen we ons ontwikkelen tot ‘opleidingsschool’. Dat betekent dat deze scholen, samen met de lerarenopleiding verantwoordelijkheid willen dragen voor 40% van het curriculum van de opleiding van a.s. docenten. In dit nascholingsplan laten we ons in belangrijke mate inspireren door de ideeën die ten grondslag liggen aan ‘samen opleiden’ zoals ondermeer vastgelegd in de teksten die binnen ons opleidingsinstituut als leidraad worden gehanteerd en het ‘handboek voor het samen opleiden’ van Frans Adriaenssen en Theo Veldhuis. ‘Samen opleiden’ betekent niet alleen dat we een – praktijkgerichte- bijdrage willen leveren aan de opleiding van a.s. docenten, maar ook dat wij ernst willen maken met het versterken van de kwaliteiten van de docenten die al bij ons werken en dat we voor beide groepen: de a.s. docenten en de docenten die al bij ons werken, dezelfde opleidingsinfrastructuur willen hanteren met een tweeledig doel: enerzijds opleiden van startbekwame docenten, anderzijds het zorgen voor mogelijkheden dat de startbekwame docenten zich verder kunnen ontwikkelen tot excellente docenten. Hierop gaan we in par. 3 nader in. d. De functiemix In ons scholingsbeleid rekening houden met de functiemix. In ons ‘plan van invoering functiemix’ (dir0910.007) hebben we de functies ‘LC-senior-docent’ en ‘LD-senior-docent’ beschreven. Beide docentfuncties kun je omschrijven als ‘de excellente docent’ , waarbij het LD-niveau staat voor eerste graads gebied en LC-niveau staat voor eerste graads gebied. Ons scholingsbeleid is er op gericht om zoveel mogelijk medewerkers zich zoveel mogelijk persoonlijk en professioneel te laten ontwikkelen en anderzijds om binnen het team een aantal medewerkers zich te laten ontwikkelen tot excellente docenten die meewerken aan de opleiding van collega’s en a.s. docenten en gezamenlijk het opleidingsteam van de school gaan vormen (zie hiervoor hierna).
107
f. Convenant ‘professionalisering en begeleiding’ (juni 2006) Tenslotte moeten we nog rekening houden met het convenant ‘professionalisering en begeleiding’. Volgens dit convenant moet de school streefdoelen realiseren met betrekking tot: Scholing en begeleiding zij-instromers Begeleiding beginnend onderwijspersoneel Vermindering aantal onbevoegde docenten Onderhouden bekwaamheid en verdere professionalisering Meer vrouwen in het management Opleiden in de school Innovatie De school heeft geen specifiek beleid om meer zij-instromers aan te trekken. Wel komt het voor dat zich potentiële zij-instromers melden met de vraag of er binnen de school mogelijkheden voor hem of haar zijn. Deze potentiële zij-instromers worden altijd uitgenodigd voor een gesprek om de mogelijkheden te bespreken, niet alleen op onze school, maar ook in het algemeen. Wanneer wij potentiële zij-instromers benoemen, wordt met hem of haar een specifiek opleidingstraject afgesproken. Voor de begeleiding van beginnend onderwijspersoneel is er een apart traject en de overige doelstellingen van het convenant worden afdoende in dit scholingsplan opgepakt. 11.7.2. Onze prioriteiten In ons nascholingsplan willen we de in paragraaf 1 genoemde algemene uitgangspunten en doelstellingen koppelen aan de prioriteiten die we in ons concept-schoolplan gesteld hebben. Bij de concrete uitwerking in het scholingsaanbod (de offertes) moet steeds aangegeven worden op welke wijze medewerkers hun algemene competenties (met name de biocompetenties) kunnen versterken in relatie met het realiseren van schooldoelstellingen die in deze paragraaf genoemd worden. Met andere woorden en opnieuw: we willen de medewerkers sterker maken en daarmee als school sterker worden. a. Het verbeteren en waarborgen van het leer- en leefklimaat in de school Een van onze belangrijkste doelstellingen is het verbeteren en waarborgen van het leer- en leefklimaat in de school, zodat leerlingen in een goede sfeer effectief kunnen leren en medewerkers in een plezierige en inspirerende werkomgeving kunnen werken. In de afgelopen jaren hebben we het concept van ‘leren in veiligheid’ ontwikkeld. Daarvoor is een stuurgroep in het leven geroepen die de voortgang van het proces vormgeeft en bewaakt. ‘Leren in veiligheid’ is inmiddels redelijk ‘ingeburgerd’ in de eerste twee leerjaren van gebouw Lijsterbesstraat. De overige afdelingsteams hebben zich in het afgelopen jaar georiënteerd op ‘leren in veiligheid’. Dat betekent dat nascholing in de eerste twee leerjaren gericht moet zijn op borging en versterking en in de overige afdelingen op introductie en ontwerp. Onze onderwijs ondersteunende medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de leerlingen, vervullen een specifieke rol bij het verbeteren van het leer- en leefklimaat in de school. Daarbij gaat het enerzijds om een versterking van onze ‘klantvriendelijkheid’ en anderzijds om het leren omgaan met verschijnselen die helaas inherent lijken te zijn aan de samenleving zoals wij die vormgeven en waarin vervelend agressief gedrag van (een klein deel van) de leerlingen en ouders, ook bij ons, een vast bestanddeel lijkt te zijn. b. Uitdagende didactiek in de vaklessen zodat 80% van de leerlingen gedurende 75% van 108
de lestijd actief met de leerstof bezig is. Hoewel het hier om doelstelling gaat die al langere tijd onze prioriteit heeft, kunnen we nog lang niet tevreden zijn. Ook de inspectie van het onderwijs (bezoek d.d. 11 februari 2010) constateert dat op dit gebied nog veel te winnen valt. In alle afdelingen bieden we daarom nascholingsprogramma’s aan waarmee docenten hun didactische vaardigheden gericht op het bieden van uitdagend onderwijs kunnen versterken. Door middel van de LED-evaluaties kan geëvalueerd worden of dit in de praktijk ook het gewenste effect heeft. In ieder geval willen we, zoals gezegd dat 80% van de leerlingen gedurende 75% van de lestijd actief met de leerstof bezig is. c. Versterking van de samenhang tussen de vakken Daarbij gaan we met name proberen om binnen verwante vakken gezamenlijk gebruikte begrippen, vaardigheden, formules en verbanden wat betreft terminologie en didactiek op elkaar af te stemmen. De bedoeling is dat leerlingen daarmee een breder samenhangend beeld van de verwante vakken krijgen aangereikt, waardoor het onderwijs betekenisvoller en interessanter wordt. Dit betekent ook dat de realisering van uitdagender onderwijs (zie hiervóór onder b) in eerste instantie niet in het verband van de sectie, maar in dat van de vakgroep van verwante vakken opgepakt gaat worden. d. Een effectiever bespreking van de resultaten van de leerlingen We willen leren hoe we op een effectievere manier de resultaten van leerlingen zodanig kunnen bespreken dat ‘handelingsgerichte’ conclusies getrokken kunnen worden die in hun uitvoering ook eenvoudig getoetst kunnen worden. e. (aanscherping van b) Versterking van onze competenties in E-learning Om ons een blijvende voorhoede positie in (de ontwikkeling van) e-learning te verwerven, is het zeer noodzakelijk dat wij sterker worden in onze digitale didactiek. We willen daarom de werkgroep ICG uitbreiden met een aantal collega’s die zich hierin verder gaan bekwamen en daarna wat geleerd is verder uit te dragen in afdelingstam f. Elos De ontwikkeling van Elos stelt eisen aan onze medewerkers wat betreft het beheersen van de Engelse taal als omgangstaal bij de uitvoering van internationale projecten (minimaal B2/C1 niveau) en aan het vermogen van de docenten in de moderne vreemde talen om tijdens de les de doeltaal ook als voertaal te gebruiken. Ook hier geldt dat we deze doelstelling al langer hanteren, maar dat er nog steeds veel te winnen valt. Zowel de inspectie (bezoek d.d. 11 februari 2011) als de Elos-visitatiecommissie (bezoek d.d. 26 maart 2010) constateren dat hierin nog veel verbeterd kan worden. Prioriteit in 2010 is dat alle docenten van de moderne vreemde talen in staat zijn om tijdens de les doeltaal als voertaal te gebruiken. Daarop zal een speciaal trainingsaanbod voor deze docenten beschikbaar komen. Daarnaast zullen docenten die meedoen aan Alos in de gelegenheid gesteld worden om in Engeland ‘onderdompelingscursussen’ te volgen. e. Passend onderwijs Het bieden van passend onderwijs waarvoor met name ons vermogen om om te gaan met leerlingen die op een of andere wijze een leerbelemmering hebben, stelt hoge eisen aan onze docenten. We gaan daarom verder met het trainen van docenten en medewerkers van het onderwijsondersteunend personeel om met deze groep leerlingen om te gaan en willen ook een aantal docenten de kans geven om zich verder te ontwikkelen in de begeleiding van deze leerlingen.
109
f. Kweekvijver. In het verleden is een ‘kweekvijver management’ gevormd voor medewerkers die zich willen oriënteren op en bekwamen in (aspecten van) managementfuncties. In 2010 willen we daarmee verder gaan. Daarbij willen we enerzijds medewerkers de gelegenheid geven om zich te oriënteren op en te bekwamen in management en de vaardigheden die daarvoor nodig zijn. Anderzijds willen we de kweekvijver gebruiken als een bron voor ideeën om de organisatie van de school en de wijze waarop de schoolleiding daaraan leiding geeft, te versterken (klankbordfunctie). g. Individuele en specifieke scholing Daarnaast is er ruimte voor incidentele scholingsaanvragen die beoordeeld zullen worden op ‘nut voor de school’ en beschikbare financiën. Tevens moet er ruimte gereserveerd worden voor specifieke ontwikkelingen die van belang zijn en waarover geledingen binnen de school (bijvoorbeeld de brede schoolleiding, secties of de decanen) geïnformeerd en mogelijk in getraind moeten worden. 3. Onze interne opleidingsstructuur Zoals we in par. 1 beschreven, werken wij met een aantal andere scholen in Noord Nederland en Windesheim en STE Twente, samen om een opleidingstraject voor a.s. docenten vorm te geven dat zowel op de opleiding als op de school vorm krijgt. Daarbij is afgesproken dat per opleidingsschool (d.w.z. de opleidingsinstituten met de samenwerkende scholen voor voortgezet onderwijs) jaarlijks 80 studenten moeten worden opgeleid. Samen met het Linde College wil onze school zich garant stellen voor het volgende aanbod: 11 eerste jaars (onderwijsassistent) één dag gedurende 15 weken 11 tweede jaars (klasseassistent), drie dagen gedurende 8 weken 11 derde jaars (instructeur), vier dagen gedurende 8 weken 7 lio’s (startend leraar) ,3 dagen gedurende een heel jaar. Daartoe wordt binnen onze school een opleidingsteam gevormd dat bestaat uit een schoolopleider (is inmiddels benoemd aan de hand van eigen profielschets en taakomschrijving), ca. 4 lio-coaches en ca. 4 stagebegeleiders. Dit opleidingsteam verzorgt de interne opleiding en begeleiding van a.s. docenten. Dit opleidingsteam bestaat uit excellente docenten die zelf ook een trainingsaanbod volgen in enerzijds het verwerven van de kwalificatie ‘excellent docent’ en anderzijds het verwerven van de nodige coachingsvaardigheden om a.s. docenten goed te kunnen begeleiden. Alle docenten die zich willen ontwikkelen tot ‘excellent docent’ en volgens hun afdelingsleider zover zijn dat ze daar aan toe zijn, zullen in de gelegenheid gesteld worden om mee te doen aan dit opleidingstraject. De taakomschrijving van de leden van het opleidingsteam is opgenomen in ‘het scholingsplan opleiden in de school (versie 13-11-09) dat door Windesheim is opgesteld in samenwerking met de partnerscholen. Deze notitie is nog niet volledig en zal nog verder worden bijgesteld. Uiteindelijk zullen in deze notitie beroepsstandaarden en taakomschrijvingen worden opgenomen voor de schoolopleider, de lio-coach en de mentor. De schoolopleider moet NVAO-gecertificeerd worden. De lio-coaches en mentoren moeten minimaal module 1 en module 2 van het in de bijlage opgenomen scholingsplan gevolgd hebben. De plannen m.b.t. de deskundigheidsbevordering van medewerkers worden verder uitgewerkt in het scholingsplan
110
11.7.4. Bijlage bij dit hoofdstuk
De missie van de school uitgewerkt naar professionele kwaliteiten van docenten (‘RSG Standaard’) A) De RSG is een kwaliteitsschool a1) Kenmerken van onze kwaliteitsschool waar elke leerling wordt uitgedaagd om op zijn of haar hoogste niveau te presteren; waar zowel onze leerlingbegeleiding als onze vele extra activiteiten zorgen voor kwalitatief hoogwaardige voorwaarden voor een doelmatig, effectief studieklimaat; waar docenten en leerlingen zich ervan bewust zijn dat een groot verantwoordelijkheidsgevoel en zelfstandig leervermogen essentieel zijn voor kwaliteitsonderwijs. a2) Professionele kwaliteiten voor een kwaliteitsschool vakinhoudelijk beheersing van de leerstof op de niveaus waarop de docent werkt; kennis van minimaal twee benaderingen binnen het vak en op grond daarvan een beargumenteerde keuze kunnen maken voor een methode; kennis van de relatie van het vak met de beroepspraktijk; afstemmen van de inhoud van het onderwijs op kerndoelen van de basisvorming en de exameneisen, op sectie- en andere afspraken die binnen de school van kracht zijn; beschikken over de vaardigheden van het digitale rijbewijs en in staat zijn om deze vaardigheden toe te passen in het eigen vakonderwijs. vakdidactisch kennis van de meest relevante didactische uitwerkingen van het vak en goed thuis in minstens één methode; beheersing van voldoende verschillende didactische vaardigheden; leerlingen verantwoordelijkheid kunnen en durven geven; het werk afstemmen op de kenmerken van de leerlingen in de klas; vaardigheden bij leerlingen kunnen ontwikkelen; gedifferentieerd kunnen werken. vernieuwingen bekend met vernieuwingen in zijn/haar vakgebied; onderwijskundig wendbaar en bereid tot vakinhoudelijke of didactische experimenten; kunnen samenwerken. integratieve bekwaamheden vakinhoud en didactiek kunnen verbinden met verwante vakgebieden en in staat om vakoverstijgend te handelen, bijvoorbeeld in het kader van een project. bevoegdheid RSG-docenten beschikken over een bevoegdheid voor de vakken waarin zij lesgeven
111
B. De RSG is een school met een positief pedagogisch klimaat b1) Kenmerken van een school met een positief pedagogisch klimaat waar we uitgaan van respect voor elkaar, leraar of leerling en recht doen aan individuele verschillen en verscheidenheid; waar persoonlijk contact en positieve bejegening van elke leerling door elke collega de basis vormen voor een positief sociaal, streng, veilig én vriendelijk klimaat; waar we elkaar, leerlingen, zowel als docenten, aanspreken op onze verantwoordelijkheid voor een positieve leeromgeving voor iedereen; hanteert gedragsregels ter voorkoming van ongewenste intimiteiten, agressie, geweld en discriminatie die daadwerkelijk leven in de school en een maximaal draagvlak hebben. Deze gedragsregels heeft de school opgenomen in een gedragscode voor medewerkers, leerlingen en ouders b2) Professionele kwaliteiten voor het waarborgen van een positief pedagogisch klimaat is zich bewust van de eigen pedagogische verantwoordelijkheid en levert een bijdrage aan de persoonlijkheidsontwikkeling van de leerlingen; creëert een pedagogisch klimaat waarin leerlingen zich veilig en gewaardeerd voelen en geeft blijk van positieve verwachtingen (de eerste voorwaarde voor schoolsucces van leerlingen); kan omgaan met culturele verschillen, herkent vormen van discriminatie en maakt deze bespreekbaar; voelt zich verantwoordelijk voor klaslokaal en gebouw en draagt actief bij aan het instandhouden van het gebouw en het tegengaan van verloedering door beschadiging van gebouw en inventaris, rommel op de vloer enz.; voelt zich betrokken bij de leerlingen, de collega’s, de school. C) De RSG is een school met een professionele cultuur c1) Kenmerken van een school met een professionele cultuur waar het leidinggeven gekenmerkt wordt door het inspireren, coachen en elkaar persoonlijk aanspreken op professioneel handelen volgens professionele standaards die een maatstaf zijn voor ieder; waar de kwaliteit van het lesgeven en begeleiden en de professionele discipline centraal staan in teambesprekingen en functioneringsgesprekken; waar docenten als professionals doen aan collegiale consultatie. c2) Professionele kwaliteiten voor het garanderen van een professionele cultuur bereid om collegiale ondersteuning te geven en te ontvangen en kan daarmee omgaan; een onderzoekende, lerende en veranderingsgezinde houding en beschikt over vaardigheden om zijn/haar eigen gedrag te reguleren; ontwikkelt de eigen deskundigheid voortdurende door pedagogische en onderwijskundige ontwikkelingen te volgen, te reflecteren op zijn/haar werk en leertrajecten te volgen in de vorm van zelfstudie en nascholing; heeft inzicht in de school als lerende organisatie, participeert in overlegsituaties in de school en functioneert als teamlid; bereid en in staat zijn tot collegiale consultatie. D) De RSG is een school die een goede communicatie onderhoudt met alle betrokkenen
112
d1) Kwaliteitseisen voor een goede communicatie met alle betrokkenen waar ouders en leerlingen gezien worden als onze klanten die vriendelijk, open en actief worden geïnformeerd; wat wij doen leggen we uit; waar goede contacten onderhouden worden met het basisonderwijs om de leerlingen zo goed mogelijk te begeleiden bij de overgang van hun basisschool naar de RSG; waar het devies: ‘elke klacht is een gratis managementadvies’ echt serieus genomen wordt en geprobeerd wordt goed te luisteren naar en te leren van kritiek die geuit wordt”. d2) Professionele kwaliteiten voor een goede communicatie met alle betrokkenen in staat om vanuit de pedagogisch-didactische taak te communiceren met leerlingen en ouders; beschikt over gespreksvaardigheden en realiseert zich dat zijn/haar eigen standpunt subjectief is; informeert ouders/verzorgers over de ontwikkelingen van de leerlingen en zorgt ervoor dat hij/zij zelf goed is geïnformeerd over de ontwikkelingen van de leerlingen; kijkt over de muren van de school heen betrekt zonodig andere organisaties bij zijn/haar werk.
113
Hoofdstuk 12
Kwaliteitszorg op de RSG
114
12.1. Inleiding In het schoolplan 2005-2009 is ons kwaliteitsbeleid omschreven. Onze inspanningen zijn er meer op gericht om dit beleid in de komende jaren steeds beter uit te voeren dan nu al weer aan te passen. Het grootste deel van de tekst van het vorige schoolplan is dan ook integraal overgenomen. Kwaliteitszorg is het geheel van activiteiten dat ondernomen wordt om de kwaliteit van het onderwijs in de school te borgen, te verbeteren en openbaar te maken. De belangrijkste functies van kwaliteitszorg zijn: - verantwoording afleggen - communicatie over de kwaliteit met alle bij de school betrokken personen en groepen - schoolverbetering - het tijdig signaleren van zwakke plekken (bron: Q5) Over wat ‘kwaliteit’ precies is, bestaat niet in alle opzichten volledige eenduidigheid. De laatste tijd ligt de nadruk daarbij vooral op ‘het rendement’ van het onderwijs en de domeinen die de inspectie hanteert. Wij hebben gekozen voor een heel eenvoudig systeem van het bewaken van de kwaliteit van ons onderwijs dat ons kan helpen om regelmatig vast te stellen waar we staan en hoe we verbeteringen aan kunnen brengen. Daarbij hebben we met een schuin oog gekeken naar het ‘INK-model’ en gebruik gemaakt van een door Q5 ontworpen cyclisch model van kwaliteitsbewaking, waarbij we wel het nodige hebben weggelaten. Sleutel daarin is het schoolplan dat één keer per vier jaar wordt vastgesteld en de jaarlijkse bijstellingen daarvan. De werkwijze die we daarbij hanteren is globaal als volgt. 12.2. Schoolplan Elke vier jaar wordt het schoolplan vastgesteld. Daarin worden doelstellingen vastgesteld voor de komende vier jaar. Deze doelstellingen worden in SMART-termen geformuleerd, d.w.z. zoveel mogelijk ‘specifiek’, ‘meetbaar’, ‘acceptabel’, ‘realistisch’, ‘tijdgebonden’. 12.3. Jaarlijks activiteitenplan Elk jaar maken we een zeer beknopt activiteitenplan, waarbij we de voortgang op de in het schoolplan beschreven terreinen kort beschrijven. Daarbij gebruiken we de “PDCA”-cyclus (plan-do-check-act). In het activiteitenplan wordt ook aangegeven hoe de school omgaat met de uitkomsten van inspectieonderzoeken en kwaliteitskaart 12.4. Om de twee jaar: de kwaliteitsmeter Om tot een goede en regelmatig terugkerende beoordeling van de stand van zaken te komen, gaan we gebruik maken van een ‘kwaliteitsmeter’. De kwaliteitsmeter is een instrument dat ons in staat stelt om de kwaliteit van de school te meten en te ‘monitoren’. Deze kwaliteitsmeter is gebaseerd op het INK-managementmodel en bestaat uit kwaliteitsvragenlijsten voor docenten, ouders en leerlingen, de kwaliteitsmatrix (waarin de verschillende onderdelen op hun kwaliteit beoordeeld worden) en een ‘docentenzelfevaluatie’. 12.5. De vier-jaren kwaliteitscyclus Volgens het ‘plan-do-check-act’ stramien willen we dan de volgende vierjaren-kwaliteits cyclus hanteren.
115
De kwaliteitscyclus van de RSG Steenwijk Fase
Wat
Frequentie
Plan
In schoolplan vastleggen van visie/doelen/resultaten vastleggen van organisatie en middelen schoolplan wordt gedragen door het team
4 jaar
Do
Uitvoering van acties ter bewaking van de kwaliteit Opbrengstanalyse - kwaliteitskaart inspectie - financieel jaarverslag - onderwijsjaarverslag - idu-gegevens
elk jaar elk jaar elk jaar elk jaar
Kwaliteitsmeter - medewerkers - leerlingen - ouders - basisscholen - inventarisatie klachten
2 jaar 2 jaar 2 jaar 2 jaar elk jaar
Medewerkers - analyse sociaal jaarverslag - analyse lesuitval-ziekteverzuim
elk jaar elk jaar
Leiderschap - functionerings- beoordelingsgesprekken afdleiders - 360 graden feed-back directieleden
2 jaar 2 jaar
Schoolbrede evaluatie inspectiedomeinen - kwaliteitszorg - toetsinstrumenten - leerstofaanbod - tijd - onderwijsleerproces - schoolklimaat - zorg en begeleiding - opbrengsten - schoolspecifieke onderwerpen
2 jaar 2 jaar 2 jaar 2 jaar 2 jaar 2 jaar 2 jaar 2 jaar 2 jaar
Kwaliteitsverbeteringsacties -Jaarlijks activiteitenplan
elk jaar
Informeren over kwaliteit - schoolgids
elk jaar
Doelen en resultaten doelen schoolplan Bijstelling schoolplan in activiteitenplan
elk jaar elk jaar
Check Act
116
117