Kenmerk: 00015708.rij SCHOOLPLAN 2012-2016
SCHOOLPLAN 2012 - 2016
Asten, juni 2012
Inhoud Inleiding 1 De missie van het Varendonck-College 2 Koers 2016 en het Varendonck-College 3. Kwaliteitszorg, het Bestuursakkoord en de Prestatiebox Voortgezet Onderwijs 4
Inrichting en ontwikkeling van het onderwijs 4.1 Inrichting van het onderwijs 4.2 Leerstofaanbod 4.3 Onderwijstijd 4.4 Onderwijsleerproces 4.5 Toetsing, determinatie en RTTI 4.6 Reken- en taalbeleid 4.7 Opbrengsten 4.8 Excellentie 4.9 Begeleiding en zorg en Passend Onderwijs 4.10 ICT 4.11 Schoolklimaat 4.12 Buitenschoolse activiteiten
pagina 1 2 3 4 5 8 8 14 14 15 15 16 17 18 18 20 23 23
5
Personeelsbeleid 5.1 Integraal personeelsbeleid & wet BIO 5.2 Formatiebeleid, vacatures en benoeming middenkader 5.3 Werkverdelingsbeleid 5.4 Functiemix en beleid met betrekking tot LC en LD functies 5.5 Scholingsbeleid 5.6 Begeleiding en coaching 5.7 Inzetbaarheidsbeleid en Arbobeleid
24 24 26 27 29 31 33 34
6.
Identiteitsbeleid op het Varendonck-College
35
7
Financieel en materiaal beleid 7.1 Gebouwen en terreinen 7.2 Meerjarenbegroting 7.3 Prognose ontwikkeling leerlingpopulatie
38 38 38 39
8 9.
Organisatie Public relations
40 40
1
INLEIDING Het schoolplan maakt samen met de schoolgids en de klachtenregeling deel uit van de Kwaliteitswet. Deze wet is tot stand gekomen vanuit de visie dat scholen zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijs, mede gelet op de grotere beleidsruimte van scholen. Het schoolplan beschrijft in samenhang het beleid voor een periode van vier jaar op het terrein van onderwijs, personeel en kwaliteitszorg. Het schoolplan is niet alleen bedoeld om horizontaal en verticaal verantwoording af te leggen, maar dient tevens een stimulans te bieden om integraal kwaliteitsbeleid te voeren. Dit schoolplan gaat over de schooljaren 2012-2013 tot en met 2015-2016. In het voorjaar van 2016 zal een nieuw schoolplan worden opgesteld. Onze uitgangspositie is nog altijd tamelijk goed. Er zijn tot en met 2015 middelen uit de Prestatiebox beschikbaar voor de verdere invulling van de gewenste innovaties; het weerstandsvermogen en de exploitatiereserve zijn op peil. De daling van het leerlingenaantal lijkt door twee bijzonder goede aanmeldingen iets later ingezet te gaan worden. Het Varendonck-College verschaft een compleet en modern onderwijsaanbod voor de regio en schept doelmatige leerwegen met optimale doorstroommogelijkheden. We zijn op weg een eigentijdse, professionele arbeidsorganisatie te worden, die in dialoog met de omgeving werkt aan modernisering en verbetering van ons product: het best mogelijke onderwijs. In de periode 2012-2016 zullen de consequenties van de demografische ontwikkelingen in onze regio geleidelijk aan duidelijk worden. Om een kwalitatief sterk onderwijsaanbod in Asten en Someren in 2020 in stand te houden zal naast profilering van de diverse afdelingen op beide locaties samenwerking met andere onderwijsinstellingen in de regio niet bij voorbaat uitgesloten dienen te worden. Bovendien is vervangende nieuwbouw, eventueel in combinatie met grootschalige gedeeltelijke renovatie, voor onze locatie in Asten een speerpunt voor de komende jaren. Om kaalslag en het vallen in een neerwaartse spiraal te voorkomen blijft het Varendonck-College zich vol overtuiging verder profileren als een moderne kwaliteitsschool in de ruimste betekenis van die term. Het bieden van kansen aan alle ons toevertrouwde leerlingen in de vorm van maatwerk geeft uitvoering aan onze missie en aan Koers 2016 en is voortdurend richtsnoer in onze beleidsvorming. We willen onze leerlingen door middel van aantrekkelijk en inspirerend onderwijs motiveren, stimuleren en uitdagen. In de voorbereiding op Passend Onderwijs is verdere professionalisering van onze docenten een speerpunt. De extra middelen uit de zogenaamde Prestatiebox zullen daar voor een flink deel voor worden ingezet. Goed onderwijs leidt immers tot minder behoefte aan begeleiding en zorg. Voor de afdeling Praktijkonderwijs is mede op verzoek van de onderwijsinspectie een separaat schoolplan vastgesteld. Daarom wordt in dit schoolplan deze onderwijsvorm niet beschreven.
Jan van de Rijdt, rector.
2
1
De missie van het Varendonck-College
Het Varendonck-College ressorteert onder de Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs te Tilburg. Dit schoolbestuur heeft ambitieuze uitgangspunten voor zijn beleid geformuleerd in de OMO-missie. De missie van het Varendonck-College convergeert vanzelfsprekend met de missie van OMO. De missie is leidraad en toetssteen voor beleidskeuzes. Sommige onderdelen zijn al kenmerkend voor het VarendonckCollege, andere aspecten zullen in de komende jaren verder ontwikkeld dienen te worden. De missie van de school geeft een beeld van de school zoals deze er in de toekomst zal uitzien. Het Varendonck-College, een streekschool. Het Varendonck-College is een brede scholengemeenschap, die alle vormen van regulier voortgezet onderwijs biedt aan iedere leerling uit de regio Asten-Someren en naaste omgeving die hiervoor geschikt is. De school acht zich mede verantwoordelijk voor de kwalitatieve ontwikkeling van het onderwijs in de regio Asten-Someren. Het Varendonck-College, een waarde(n)volle school. Het Varendonck-College staat open voor alle leerlingen, ongeacht hun levensbeschouwelijke afkomst en met respect voor de eigen inbreng en levensbeschouwelijke vorming van deze leerlingen. Het Varendonck-College vindt zijn levensbeschouwelijke inspiratie in de joods-christelijke traditie, hetgeen zich vertaalt in een katholiek karakter, dat tot uiting komt in normen en waarden, in omgangsvormen, in geloof in een veranderbare wereld, in maatschappelijk engagement en in geloof in de persoonlijke waarde van de ander. Respect, tolerantie, zorg, vertrouwen, dialoog en voorbeeldgedrag naar leerlingen zijn hierbij kernbegrippen. Het Varendonck-College helpt zijn leerlingen in hun groei naar volwassenheid, opdat ze verantwoordelijk kunnen omgaan met vrijheden en met respect voor mens en omgeving zelfstandig kunnen functioneren in de samenleving. Het Varendonck-College, een kwaliteitsschool. Het Varendonck-College biedt onderwijs en vorming aan op een kwalitatief hoog peil. Dit dient tot uitdrukking te komen in een hoog onderwijsrendement, maar ook in het succesvol functioneren van onze leerlingen in het vervolgonderwijs en de samenleving. De professionaliteit van docenten staat voorop; de professionele docent is qua didactiek en vakkennis bij de tijd, trots op zijn beroep, neemt verantwoordelijkheid voor eigen werk en school en stelt hoge eisen aan leerlingen. Het Varendonck-College, een school met zorg voor leerlingen. Het Varendonck-College is een leerlingvriendelijke school: elke leerling moet zich bij ons op school veilig en thuis kunnen voelen. Daarom is individuele en sociale begeleiding belangrijk en wordt er naar leerlingen geluisterd. Het Varendonck-College, een stimulerende school. Voor leerlingen en docenten moeten het onderwijs en de vorming die het Varendonck-College biedt, zinvol en uitdagend zijn. Daarom kiezen we voor: het aanbieden van onderwijs op maat aan leerlingen; een op zelfstandigheid gerichte wijze van werken; extra aandacht voor didactische en educatieve innovatie; een breed en gevarieerd onderwijs- en vormingsaanbod. Het Varendonck-College, een school met een prettig leef- en werkklimaat. Het Varendonck-College kan zijn missie alleen waarmaken als iedereen - leerlingen, ouders, medewerkers, College van Advies en directie - zich daarvoor inzet. Een klimaat van collegialiteit, betrokkenheid, openheid, optimisme, enthousiasme, solidariteit en vertrouwen in elkaar is daarbij een voorwaarde. Een goede werksfeer met rechten en plichten voor iedereen is van groot belang. Een kleinschalige opzet met ruimte voor persoonlijke contacten en individuele aandacht is een middel om het welbevinden te vergroten.
3
2 Koers 2016 en het Varendonck-College In 2010 heeft de Raad van Bestuur van Ons Middelbaar Onderwijs na ampele voorbereiding met vele betrokkenen uit alle geledingen Koers 2016 vastgesteld. Het centrale doel van Koers 2016 is goed onderwijs voor leerlingen verzorgen, waarbij de docent de cruciale factor is. Alle ondersteuners en ondersteunende processen zijn gericht op dit doel. Aan Koers 2016 is een werkprogramma gekoppeld voor de periode 2011-2015. De missie van het Varendonck-College convergeert natuurlijk met Koers 2016. De werkagenda onderscheidt vier hoofdpunten: onderwijs, de docent, school & omgeving en bedrijfsvoering. Voor elk van deze vier hoofdpunten hebben we op het Varendonck-College prioriteiten voor de periode 20122015 geformuleerd. Onderwijs We halen in alle leerjaren en afdelingen de onderwijstijd. We verminderen het aantal voortijdig schoolverlaters tot maximaal 5 per schooljaar. De gemiddelde resultaten voor het centraal eindexamen in het VWO stijgen in 2012 en 2013 met telkens minimaal 0,2. (van 6.0 naar 6.2 en 6.4) We behouden een basisarrangement voor alle afdelingen. We stimuleren docenten en staf deel te nemen aan bestaande en nieuwe kennisnetwerken (Technasium, TTO, Techniek-breed, OMO2 etc.). Uiterlijk in 2015 beschikken alle brugklassers over een laptop of ander device, conform ons Leermiddelen- en ICT-beleid. We organiseren scholing voor alle docenten, bijvoorbeeld RTTI, om de kwaliteit van lesgeven, toetsen en determinatie te verbeteren. We blijven programma’s voor excellente leerlingen verder ontwikkelen. Docent Het percentage academici onder onze docenten is in augustus 2015 met 25% gestegen ten opzichte van de situatie op 1 januari 2012. (13,5% moet 16,9% worden) We realiseren de percentages LC- en LD-docenten zoals vastgesteld in de vigerende beleidsnotitie over de Functiemix van het Varendonck-College. We voeren de gesprekscyclus vanaf het schooljaar 2011-2012 volledig uit en de vijf v’s uit onze beroepswaarden (vrolijk, verrijkend, verrassend, vakmanschap, verantwoordelijk eigenaarschap) zijn een thema in de FG en BG. We versterken de eigen regelmogelijkheden van docenten door taken te decentraliseren naar teams, vakgroepen en/of individuele medewerkers. We formuleren ook de bevoegdheden en verantwoordelijkheden die horen bij die ruimte. School en omgeving We werken samen met de MR en de Raad van Advies aan de versterking van de positie van het Varendonck-College in de regionale samenleving (sport, cultuur, bedrijfsleven, gemeente, etc.) door middel van het formuleren van concrete actiepunten. We versterken de betrokkenheid van ouders bij de school.
Bedrijfsvoering We blijven voldoen aan de financiële richtlijnen inzake weerstandsvermogen. De overhead daalt tussen 1 augustus 2011 en 1 januari 2015 met minimaal één procentpunt. ( van 17,9% naar 16,9%, ter vergelijking OMO-percentage 2011 21,3) We streven naar nieuwbouw voor de locatie Asten, uiterlijk in 2016.
4
3
Kwaliteitszorg, het Bestuursakkoord en de Prestatiebox Voortgezet Onderwijs
Het onderwijs ontwikkelt zich nog steeds langzaam van een in zichzelf gekeerde ad-hoc-organisatie naar een dynamisch, open en klantgericht systeem, waarin systematische aandacht voor kwaliteitszorg volstrekt geïntegreerd is. In de praktijk betekent dit een grote inzet van personeel en management, minder collectieve regelgeving en meer ruimte voor flexibiliteit en differentiatiemogelijkheden. Scholen moeten ook hun eigen kwaliteitsbeleid ontwikkelen en hierover verantwoording afleggen aan leerlingen, ouders en inspectie. Dat is alleen mogelijk in een professionele cultuur. Om een goed onderwijsaanbod in Asten en Someren in stand te houden, zullen we ons moeten blijven profileren door een breed onderwijsaanbod, een veilig en inspirerend schoolklimaat, maatwerk voor onze leerlingen en hoge onderwijskwaliteit. Dit stelt hoge eisen aan de kwaliteit, inzet en flexibiliteit van onze medewerkers. Kwaliteitszorg wordt opgebouwd vanuit de dagelijkse zorg van alle betrokkenen voor de kwaliteit van hun werk. De kern van integrale kwaliteitszorg is het besef dat kwaliteit iedereen in de organisatie een zorg is en dat men elkaar daarop kan aanspreken. Integrale kwaliteitszorg combineert het hart voor de zaak, afstemming van het onderwijsaanbod op leerlingen en teamwork met adequaat personeelsbeleid en goed management. Het betreft alle activiteiten die worden ontplooid om ervoor te zorgen dat het beoogde kwaliteitsniveau daadwerkelijk wordt gerealiseerd. De stakeholders van de school, ouders en leerlingen, willen dat de school uitstekend onderwijs biedt en dat leerlingen met plezier naar school gaan en goede leerprestaties leveren. Hoewel kwaliteit vele gezichten kent en een eenduidige definitie dus onmogelijk lijkt, zouden we kunnen zeggen dat kwaliteit betekent: eisen stellen aan jezelf, waarmaken wat je hebt toegezegd, de dingen goed doen en daarover verantwoording afleggen. Kwaliteitszorg bestaat dan uit het formuleren van kwaliteitsindicatoren, het systematisch meten van kwaliteit met behulp van concrete normen en het permanent bewaken van de kwaliteit. Onze missie, dit schoolplan, de hoofdlijnennotitie, Koers 2016, het Bestuursakkoord van OCW en de VO-raad en het Kernkader Voortgezet Onderwijs van de Inspectie vormen hierbij voor het VarendonckCollege een referentiekader. In december 2011 heeft OCW een Bestuursakkoord gesloten met de VO-raad over de verstrekking van aanvullende bekostiging voor een periode van vier jaar in verband met de actieplannen Beter Presteren en Leraar 2020 – een krachtig beroep! Het akkoord is uitgewerkt in de Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs. In de periode 2012–2015 zal operationeel en financieel prioriteit gelegd worden bij vijf landelijke speerpunten: 1.Leerlingen behalen goede prestaties op de kernvakken én worden breed gevormd. Er zal gericht worden ingezet op de kernvakken Nederlands, Engels, wiskunde/rekenen, waardoor de leerprestaties van alle leerlingen op die vakken aantoonbaar verbeteren. 2.Scholen werken systematisch aan het maximaliseren van prestaties van leerlingen, dat wil zeggen dat ze opbrengstgericht werken. Er is dan een cultuur, gericht op optimalisatie van leerresultaten van leerlingen, op het beste uit alle leerlingen halen, op professionele nieuwsgierigheid van leraren naar de ontwikkeling van leerlingen, op constante verbetering van de leerprestaties van leerlingen en van de kwaliteit van het onderwijs. Met dat uitgangspunt moeten kwaliteit, selectie en determinatie een logische verbinding met elkaar vormen. 3.Alle leraren zijn in staat opbrengstgericht te werken en het onderwijs af te stemmen op verschillen binnen de klas, niet alleen ten behoeve van de gemiddelde leerlingen, maar ook van de cognitief zwakkere en sterkere leerlingen. 4.Op de scholen is sprake van een ambitieuze leercultuur waar excellentie wordt gestimuleerd en hoogbegaafdheid wordt ondersteund. De leerprestaties van de 20% best presterende VWOleerlingen stijgen aantoonbaar. 5.Op scholen is sprake van een lerende cultuur, waarin het niet alleen draait om het leren van leerlingen, maar ook om het leren van leraren en schoolleiders. Alle leraren en schoolleiders moeten gaan voldoen aan de geldende bekwaamheidseisen en systematisch werken aan hun bekwaamheidsonderhoud (professionalisering). Goed HRM-beleid is daarvoor een voorwaarde. In het schoolplan nemen scholen in ieder geval informatie op over de uitgangssituatie, de ambities, geplande maatregelen en de inzet van middelen om deze prestaties te realiseren (zowel de middelen uit de prestatiebox als de reguliere middelen) op het niveau van de school. Uitwerking landelijke speerpunten in concrete ambities en doelstellingen. 1. Leerlingen slagen in 2015 met een gemiddeld 0,2 punt hogere score op het eindexamen voor de vakken Nederlands, Engels en wiskunde dan in 2010. (scores VWO Ne 6.39, En 6.33, Wi 6.30;
5
2.
3. 4. 5.
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
scores HAVO 6.13, 5.99 en 6.34; scores MAVO 6.81, 6.25 en 7.14; scores VMBO-kader 6.05, 6.15 en 5.99; scores VMBO-basis 6.15, 6.87, 6.75) Het percentage leerlingen dat kiest voor techniek of N-profiel stijgt: tenminste 55% van de HAVO/VWO-leerlingen kiest in 2015 voor een N-profiel, tenminste 30% van de VMBO-leerlingen beroepsgericht kiest voor techniek en in VMBO-TG kiest tenminste 50% van de leerlingen NASK. Scholen werken systematisch aan het maximaliseren van prestaties van leerlingen, dat wil zeggen ze werken opbrengstgericht. 100% van de leraren werkt aantoonbaar opbrengstgericht. Leraren signaleren verschillen tussen leerlingen – niet alleen de gemiddelde leerlingen, maar ook de cognitief zwakkere en sterkere leerlingen – en gaan hier op een adequate wijze mee om. Leraren stemmen de instructie, verwerking en onderwijstijd af op verschillen in ontwikkeling van leerlingen. Alle leraren stemmen de instructie, de verwerking en de onderwijstijd af op verschillen in ontwikkeling van leerlingen. De docenten die in 2012 nog niet kunnen omgaan met verschillen, volgen scholing om zich hierin voldoende te bekwamen. Op scholen is sprake van een ambitieuze leercultuur waar excellentie wordt gestimuleerd en hoogbegaafdheid wordt ondersteund. De gemiddelde score op het eindexamen van de 20% best presterende vwo-leerlingen is in 2015 gestegen met 0,2 punt ten opzichte van 2010. (score 7.35) Het percentage leerlingen dat in meer vakken examen doet dan minimaal is voorgeschreven, is in 2015 gestegen. Het percentage leerlingen dat examen doet in een vak op een hoger niveau, is in 2015 gestegen. In 2015 wordt aan nagenoeg alle excellente en hoogbegaafde leerlingen maatwerk geboden. 100% van de scholen beschikt over bekwaamheidsdossiers voor alle leraren. 100% van de leraren heeft minimaal 1 maal per jaar een formeel gesprek met de werkgever (bijvoorbeeld functioneringsgesprek, beoordelingsgesprek, gesprek over taken). 80% van de beginnende leraren is tevreden over de begeleiding. Van de schoolleiders voldoet 90% aan de geldende bekwaamheidseisen en alle beginnende schoolleiders volgen de basisopleiding voor schoolleider.
Op het Varendonck-College zullen we in 2012 de beginsituatie op schoolniveau bij de diverse landelijke ambities in beeld brengen en streefcijfers formuleren die tenminste gelijk zijn aan de landelijke. Voor de hierboven vermelde punten 1, 7, 9 t/m 14 geldt dat in ieder geval. Voor punt 8 geldt dat we al erg hoog zitten en voor punt 2 dat we in enkele afdelingen erg ver onder de landelijke gemiddelden zitten. Voor punt 3 t/m 6 zullen we op professionalisering van onze docenten en leden van de schoolleiding inzetten. Daaraan voorafgaand zullen we moeten werken aan de totstandkoming van een cultuur van eigenaarschap, betrokkenheid en samenhang, waarin iedere medewerker zich mede verantwoordelijk voelt voor de uitvoering van het schoolbeleid en voor de verbetering van onze onderwijskwaliteit en opbrengsten. Enkele concrete actiepunten die we in dit kader nu al kunnen formuleren zijn: Door middel van de vakgroepplannen resultaatafspraken maken met vakgroepen; de eigen regelmogelijkheden van docenten versterken op terreinen die invloed hebben op de leerling en de kwaliteit van het onderwijs met als basis meer kennis over het onderwijsbeleid en onze organisatie; de samenhang binnen en tussen teams verder versterken, met name op onderwijskundig terrein; de inhoud van functioneringsgesprekken aanpassen aan beleidskeuzes; bijspijkerprogramma’s voor taal en rekenen opzetten; intensiveren van scholing gericht op docentvaardigheden, mede met het oog op de invoering van Passend onderwijs. Inmiddels hebben we contact gelegd en een gesprek gevoerd met School aan Zet. Dit biedt ons kansen om expertise en ervaringen uit te wisselen met andere scholen en deskundige adviezen te ontvangen. Ook de teamplannen, plannen van vakgroepen en andere werkverbanden binnen de school en het jaarplan begeleiding en zorg fungeren als kwaliteitsinstrument. In deze documenten wordt aangegeven welke doelen gesteld werden en in hoeverre deze gerealiseerd zijn. Op basis daarvan worden analyses gemaakt, conclusies getrokken en verbeterpunten geformuleerd, waarmee de beleidscyclus rond is. Bovendien zijn we in het schooljaar 2011-2012 met interne audits gestart, twee per schooljaar. Deze zullen gecontinueerd worden. Alles draait op het Varendonck-College om het begrip leren, van leerlingen, maar ook van medewerkers in teams en andere werkverbanden.
6
De al eerder vastgestelde kwaliteitsindicatoren op het gebied van onderwijs zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van dit schoolplan, Inrichting en ontwikkeling van het onderwijs.
De doelen op het gebied van personeelsbeleid die we ons stellen in de periode tot en met 2016 zijn: Het ziekteverzuimpercentage blijft onder het streefpercentage van 4,5. De volgende twee werkplezieronderzoeken leveren hogere scores op dan dat van 2010. We realiseren de functiemix uit het actieplan LeerKracht Nederland uiterlijk op 1 oktober 2014. De gesprekscyclus wordt voor alle medewerkers conform onze planning uitgevoerd. Ieder schooljaar starten minstens 10 medewerkers met een opleiding die leidt tot een (hogere) bevoegdheid of competentieontwikkeling in brede zin; minstens 80% van hen rondt een dergelijke opleiding met succes af.
7
4 4.1
Inrichting en ontwikkeling van het onderwijs Inrichting van het onderwijs
Het blijft van wezenlijk belang ons onderwijs zodanig vorm te geven, dat we een aansprekend en uitdagend programma op maat kunnen bieden voor zoveel mogelijk leerlingen. Het Varendonck-College wil een stimulerende, inspirerende en vernieuwende kwaliteitsschool blijven, die inspeelt op verschillen tussen leerlingen en die hun het onderwijs, de begeleiding en zorg biedt die zij nodig hebben. Maatwerk binnen de huidige schoolstructuur is daarbij het kernwoord. Doorlopende leerlijnen en de daarmee verbonden, door de school beoogde leerlingcompetenties zijn uitgangspunt voor het onderwijsbeleid. Daarnaast zullen we trachten door middel van differentiatie in tempo, aanbod en werkvormen, door het uitbreiden van de ICTvoorzieningen (digiborden, laptops, tablets) en door het bevorderen van buitenschools leren onze leerlingen te stimuleren. Dat handhaving of verhoging van het kennis- en vaardighedenniveau voor onze leerlingen eveneens van groot belang is staat uiteraard buiten kijf. Het past uitstekend binnen dit beleid en het Bestuursakkoord om ons te blijven profileren als bètaschool met ons Technasium en als TTO-school. Voor het VMBO geldt dat we de resultaten van de eerste eindexamens in het intersectorale programma Dienstverlening en Commercie grondig zullen evalueren en ons goed willen voorbereiden op de eerste eindexamens Techniek-breed in 2013. Centraal in ons onderwijsbeleid staat dat de leerling op maat bediend wordt, in toenemende mate actief en zelfstandig leert en verantwoordelijk wordt voor zijn leerproces, wat moet leiden tot een verhoging van het leerrendement en de ontplooiingsmogelijkheden van onze leerlingen. Het spreekt vanzelf dat dit alleen tot stand gebracht kan worden in een setting waarin het persoonlijke contact tussen docent en leerling gehandhaafd en versterkt wordt. Dat past overigens uitstekend bij de identiteit van het Varendonck-College. Omdat onderwijs onze kerntaak is, bepaalt het onderwijsbeleid het beleid op alle overige terreinen, waar de randvoorwaarden geschapen worden. Onderwijskundige organisatie Twee locaties Ondanks het feit dat het Varendonck-College alle onderwijssoorten herbergt, zullen de meeste leerlingen onze school niet als een erg groot instituut ervaren. Zij zitten namelijk in aparte gebouwen en hebben gescheiden pauzes en overblijfruimtes: • de leerlingen van het praktijkonderwijs: Kanaalstraat 12 te Someren; • de leerlingen van VMBO in twee gebouwen: Kanaalstraat 12 (bovenbouw beroepsgericht) en 14 (onderbouw en gemengde/theoretische leerweg te Someren; • alle atheneum-, gymnasium-, Technasium-, HAVO- en HAVO-kansklasleerlingen: Beatrixlaan 25 te Asten. Op deze manier blijft het Varendonck-College in de dagelijkse praktijk een school waar ruimte is voor persoonlijke begeleiding en aandacht. Op onze school zullen leerlingen zich dan ook snel thuis voelen. Brugklassen en toelating Bij de toelating tot het Varendonck-College hanteert de school de regionale afspraken. Aangezien het Varendonck-College een brede scholengemeenschap is, worden jaarlijks slechts enkele leerlingen niet toegelaten. Ouders van leerlingen die niet worden toegelaten kunnen in beroep gaan bij de regionale commissie die daarvoor door de Raad van Bestuur is ingesteld. Deze commissie behandelt eveneens beroepskwesties inzake bevordering en verwijdering. Leerlingen die in de VWO-HAVO-brugklas instromen, kiezen tijdens het derde leerjaar voor voortzetting van hun studie in de Tweede Fase van het HAVO of het atheneum. Een longitudinaal cohortonderzoek in schooljaar 2010-2011 heeft aangetoond dat uitstel van determinatie leidt tot succes: een hoog opstroompercentage en nauwelijks afstroom. Leerlingen die kiezen voor TTO (tweetalig onderwijs) worden meteen geplaatst in een tweetalige VWOklas (gymnasium of atheneum). In leerjaar 2 worden leerlingen die gekozen hebben voor Technasium geplaatst in een aparte klas. De leerlingen van de HAVO-kansklas (leerlingen met een VMBO-t/HAVO advies) kennen een ongedeelde en doubleervrije brugperiode van twee leerjaren. Daarna wordt gekeken of de leerling zijn
8
opleiding kan voortzetten op HAVO-niveau, danwel op MAVO- of VMBO-tg-niveau. Leerlingen die in de VMBO-tk-brugklas instromen, kiezen na het eerste jaar voor een tweede klas die voorbereidt op de kaderberoepsgerichte leerweg of op de MAVO (gemengde/theoretische leerweg). Onderwijskundige organisatie van het VMBO VMBO-b De afkorting VMBO-b (basisberoeps) staat voor de brugperiode die leerlingen voorbereidt op de basisberoepsgerichte leerweg binnen het VMBO. De totale opleiding duurt vier jaar. Na het eerste leerjaar volgt de leerling het programma Dienstverlening & commercie of Techniek-breed. Aan het eind van leerjaar twee maakt de leerling zijn definitieve keuze. VMBO-tk Aan het eind van leerjaar 1 kiest de leerling voor voorbereiding op de kaderberoepsgerichte of op de theoretische/gemengde leerweg (MAVO). In de kaderberoepsgerichte leerweg kiest de leerling het programma Dienstverlening & commercie of Techniek-breed. Aan het eind van leerjaar twee maakt de leerling dan zijn definitieve keuze. De leerling in de gemengde/theoretische leerweg (MAVO) kiest in leerjaar 3 een sector en een vakkenpakket. Leerlingen die zich willen voorbereiden op doorstroming naar HAVO 4 volgen MAVO XL. Aan het einde van het derde leerjaar kunnen deze leerlingen definitief kiezen voor de gemengde leerweg of voor MAVO. De opleiding duurt in haar geheel vier jaar. MAVO-XL Met ingang van schooljaar 2012-2013 gebruikt het Varendonck-College de naam MAVO opnieuw voor de afdeling die tot en met dit schooljaar nog de theoretisch/gemengde leerweg werd genoemd. Door de gewijzigde organisatiestructuur wordt de MAVO-leerweg bovendien sterker geaccentueerd. Het MAVO-team zal immers verantwoordelijk worden voor de leerjaren 2, 3 en 4. Het hele programma wordt door dit docententeam vorm gegeven en verzorgd. Het team heeft hierdoor meer zicht op de gehele leerlijn waardoor doorlopende leerlijnen verder worden versterkt. Komend schooljaar start het MAVO-team tevens met het MAVO XL programma. Dit is een maatwerkprogramma dat zich richt op een algemene versterking van competenties van leerlingen die meer ambitie en capaciteiten hebben dan het standaard MAVO-programma van hen vraagt. Hoewel de versterking in eerste instantie gericht is op een goede voorbereiding en doorstroming van MAVO naar HAVO, kan de versterking zich op termijn ook op andere terreinen gaan richten zoals bijvoorbeeld versterkte doorstroom richting Kunst- en Cultuuropleidingen of op versterkte doorstroom richting andere specifieke MBO-programma’s. Het MAVO XL programma brengt leerlingen die de ambitie en capaciteiten hebben om na 4 jaar MAVO door te stromen naar 4 HAVO zo snel mogelijk in beeld. Op deze manier volgen zij een zesjarig traject dat leidt tot het HAVO-diploma waarbij zij na 4 jaar eerst het MAVO/TG-diploma behalen. Leerjaar 4 en 5 van het HAVO wordt vervolgens gevolgd op de locatie in Asten. Daar waar het aanbod gericht is op een versterkte doorstroom naar het MBO zal dit de MAVO XL leerling na leerjaar 4 in staat stellen om goed voorbereid en dus met een grotere kans op succes de beoogde MBO leerroute te gaan volgen. De MAVO XL leerlingen worden verdeeld over alle bestaande (heterogene) groepen. Er komt dus geen aparte MAVO XL klas. De XL leerlingen worden incidenteel geclusterd in een KWT-opzet. Tijdens deze KWT-uren, maar ook tijdens reguliere lessen, zullen versterkingsprogramma’s en of -opdrachten worden aangeboden. Hierdoor ontstaat maatwerk voor leerlingen die nu soms onder hun niveau werken. Het betreft een aanbodgestuurd programma dat door de docenten uit het team wordt vastgesteld. Naast het MAVO XL programma blijven de huidige VMBO-programma’s van de theoretische leerweg (MAVO) en het intersectorale programma in de gemengde leerweg met technologie, uiteraard gewoon bestaan. Alle leerlingen die geen MAVO XL volgen, hebben in leerjaar 3 technologie. Dienstverlening en Commercie In augustus 2010 zijn we gestart met het nieuwe intersectorale programma Dienstverlening en Commercie. De argumenten om met deze opleiding te beginnen waren: * * * *
Het bieden van een brede opleiding voor zowel BB als KB leerlingen . Het versterken van de integratie tussen AVO-vakken en praktijkvakken. Het bieden van doorlopende leerlijnen en competentiegericht onderwijs met zoveel mogelijk reële praktijkopdrachten en simulatie, in combinatie met buitenschools leren. Het uitstellen van de ‘definitieve’ studie- en beroepskeuze van de leerlingen waardoor vroegtijdig
9
* * * *
schoolverlaten, met name in het MBO, mede wordt voorkomen. Het verbeteren van de aansluiting tussen het VMBO en het MBO. Het bieden van uitdagend onderwijs voor zowel jongens als meisjes om zich breder te kunnen oriënteren en ontwikkelen binnen de sectoren economie, Groen en Zorg & Welzijn. Versterking van de ICT-component in het onderwijsprogramma. Handhaving en versterking van het beroepsonderwijs in Someren door betere financieringsmogelijkheden van het onderwijs, anticiperend op verminderde leerlingaantallen vanwege de demografische ontwikkelingen.
De consequenties van de invoering van het nieuwe programma zijn dat de bestaande afdelingsprogramma’s binnen Zorg & Welzijn en Groen verdwijnen, en dat onderdelen uit deze programma’s, samen met onderdelen uit de sector economie, in samenhang aangeboden worden. Het onderwijs wordt zodanig georganiseerd dat de leerling, binnen de context van Recreatie, Cultuur, Toerisme, Detailhandel, Horeca en/of Zorginstellingen een evenement kan organiseren, dienstverlenende werkzaamheden kan verrichten, kennis van groepsdynamische processen kan toepassen, eenvoudige administratieve werkzaamheden kan verrichten en een presentatie kan geven over een geleverde dienst. Als leerlingen dit brede programma volgen zullen de doorstroommogelijkheden verbeteren richting zakelijke dienstverlening, handel en commercie, zorg en maatschappelijke dienstverlening, voedsel en leefomgeving, gastvrijheidindustrie en evenementen, en communicatie, informatie en media. Net als bij Groen, wordt er in Dienstverlening en Commercie gewerkt met WPS (werkpleksimulatie); leerlingen werken naar een concreet eindproduct zoals bijvoorbeeld een brochure als presentatie. Een andere overeenkomst tussen beide programma’s is dat er gewerkt wordt in thema’s als Recreatie en Toerisme, voeding, Natuur en Milieu, Natuur & Gezondheid & Welzijn, dierverzorging, winkel en ondernemingsvaardigheid. Vanwege de vele overeenkomsten die er zijn op inhoud en in werkwijze en vanwege de teruglopende leerlingenaantallen bij Groen, achtte de directie de tijd rijp om te stoppen met Groen als zelfstandige sector en om componenten uit het programma op te nemen in het intersectorale programma Dienstverlening en Commercie. Hierdoor ontstaat een breed programma dat bovendien, op basis van de leerlingenaantallen, een gezonde financiële boekhouding kan voeren. Voor het programma Dienstverlening en Commercie is het vak economie het verplichte sectorvak. Het vak wiskunde is op het Varendonck-College naast Nederlands, Engels, economie, biologie en maatschappijleer 1, een verplicht vak in leerjaar 3. Techniek-breed In het schooljaar 2011-2012 zijn we op het VMBO in leerjaar 3 gestart met het programma Techniekbreed, ter vervanging van de afdelingsprogramma’s (bouw, elektro, metaal, metalektro) binnen de sector techniek. De redenen die hieraan ten grondslag liggen zijn : Door het aanbieden van bredere programma’s in het VMBO wordt de beroepskeuze van leerlingen uitgesteld. Het VMBO krijgt meer een beroepsoriënterend en beroepsvoorbereidend dan een beroepsuitvoerend karakter. Het gevolg hiervan is dat leerlingen aan het einde van het VMBO een beter doordachte keuze maken voor hun vervolgopleiding, waardoor zij op het MBO minder snel uitvallen. Invoering van het programma Techniek-breed zal daarom leiden tot minder vroegtijdig schoolverlaten op het MBO. Ontwikkelingen binnen de technische bedrijfstak hebben elkaar de laatste tien jaar in versneld tempo opgevolgd. Het onderwijs is niet altijd in staat gebleken het tempo van die ontwikkelingen te volgen. De huidige afdelingsprogramma’s bouwtechniek, metaaltechniek en elektrotechniek en de intrasectorale programma’s bouw-breed en metalektro zijn daardoor niet meer up tot date en zijn aan herziening toe. Invoering van Techniek-breed zal tot een modernisering van het onderwijsprogramma op het Varendonck-College leiden. Demografische ontwikkelingen voorspellen een significante daling van het aantal leerlingen binnen ons verzorgingsgebied. Daarnaast speelt een landelijke ontwikkeling dat er sowieso een verschuiving plaatsvindt van leerlingen van het VMBO naar HAVO/VWO. Dat impliceert dat er op niet al te lange termijn te weinig leerlingen zijn om een smal afdelingsprogramma rendabel te houden. Invoering van Techniek-breed houdt het techniekonderwijs op het Varendonck-College betaalbaar, omdat smalle afdelingsprogramma’s vanwege de overlap niet in stand hoeven te worden gehouden.
10
Met de invoering van Techniek-breed wil het Varendonck-College een eerste stap zetten naar structurele vernieuwing van zijn techniekonderwijs. De ontwikkeling zal zodanig worden vormgegeven dat het VMBO-onderwijs beter aansluit op het MBO-onderwijs. Aangezien evaluatie van de nieuwe onderbouw leert, dat, met name binnen de basisberoepsgerichte leerweg, sinds de invoering van de basisvorming in 1993 een zodanige theoretisering van het onderwijsprogramma heeft plaatsgevonden, dat dit voor een aantal leerlingen als minder gewenst wordt ervaren, wil het Varendonck-College in de onderbouw van het VMBO, en met name binnen de basisberoepsgerichte leerweg, meer praktijkgerichte technieklessen in de lessentabel opnemen. De directie onderzoekt tevens of het model waarmee het zogenaamde vakcollege werkt op onze school in de nabije toekomst toepasbaar is. Dit model houdt in dat in de onderbouw een substantieel deel van de lessentabel, bijvoorbeeld 10 lesuren van 50 minuten per week, door techniek wordt ingevuld ter beroepsoriëntatie. In de bovenbouw vindt vervolgens beroepsvoorbereiding plaats en in een vijfde of wellicht zesde jaar wordt, in samenwerking met een MBO, vormgegeven aan de beroepsuitvoerende opleiding die opleidt tot niveau 2. Hierbij wordt intensief samengewerkt met het bedrijfsleven. De formule van het vakcollege wordt op toepasbaarheid onderzocht in een samenwerkingsverband met het ROC en diverse bedrijfsverenigingen binnen ons verzorgingsgebied. Het Varendonck-College zal zich contractueel niet verbinden aan de merknaam Vakcollege zoals die in het midden en Oosten van het land wordt gehanteerd. De directie is van mening dat een succesvolle implementatie van het programma Techniek-breed de basis vormt voor verder te nemen stappen in de modernisering van het techniekonderwijs zoals hier beschreven. In dit programma zullen basisonderdelen van alle bestaande afdelingsprogramma’s in de sector techniek van het Varendonck-College worden opgenomen. Daarnaast zal een keuze gemaakt worden uit opdrachten uit andere programma’s die voorheen niet tot het Varendonck-programma behoorden maar die recht doen aan de kwalificatie van een Techniek-breed programma. Dit betreft opdrachten op het gebied van installatietechniek, tweewielertechniek en ICT. Later kunnen wellicht nog onderdelen uit de (motor-)voertuigentechniek (Automotive) of theatertechniek (licht en geluid)worden toegevoegd.
Leerwegondersteuning Het Varendonck-College biedt leerwegondersteuning binnen alle vier de leerwegen van het VMBO. Er is dus een keuze mogelijk uit verschillende LWOO-brugklassen: - de LWOO-b-klas met een VMBO-programma dat voorbereidt op de basisberoepsgerichte leerweg - de LWOO-tk-klas met een VMBO-programma dat voorbereidt op de bovenbouw waar de leerling het programma van de kaderberoepsgerichte, de gemengde of de theoretische leerweg ( eventueel zelfs MAVO-XL) volgt. Leerwerktrajecten Het kan zijn, dat voor een bepaalde leerling het schoolse leren niet voldoende aanspreekt. Soms is deze leerling sterker gericht op werken dan op leren en vindt hij juist zijn uitdaging in de op de praktijk gerichte vakken. Tot de invoering van het VMBO was een dergelijke leerling niet of nauwelijks in te passen in de gangbare onderwijsstructuur en dreigde hij vaak vroegtijdig uit te vallen. Indien is aangetoond dat betreffende leerling wél voldoende capaciteiten heeft en voldoende leerbaar en coachbaar is, kan hij in aanmerking komen voor een zogenaamd leerwerktraject. Dit onderwijsprogramma voorziet in een op maat gesneden traject en is gericht op het behalen van de startkwalificatie door middel van een diploma voor de basisberoepsgerichte leerweg. Dit diploma geeft recht op doorstroom naar niveau 2 in het MBO. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met het ROC/AOC (school voor MBO) en het bedrijfsleven. Met de ouders van de leerlingen die hiervoor in aanmerking komen, overleggen we tijdig en uitvoerig over de precieze inhoud van het programma en de voorwaarden. Meestal wordt hen in leerjaar 3 en 4 een maatwerkprogramma in ons zogenaamde Leerwerkhuis aangeboden. Onderwijskundige organisatie van het VWO-HAVO Gymnasium Vanaf leerjaar 1 heeft het Varendonck-College een zelfstandige (tweetalige) gymnasiumstroom. Een leerling krijgt toegang tot deze klassieke opleiding, als hij een positief advies van de basisschool heeft. Het gymnasium duurt zes jaar. De leerlingen blijven in leerjaar 1, 2 en 3 bij elkaar in een gymnasiumklas, waar ze zóveel kennis van het Grieks en Latijn opdoen, dat ze bij redelijke tot goede
11
resultaten het eindexamenprogramma voor de klassieke talen met een gerust hart kunnen volgen. Op het Varendonck-College richten we het onderwijs in de bovenbouw van het gymnasium zo in, dat leerlingen twee klassieke talen tot en met het eindexamen kunnen volgen zonder geconfronteerd te worden met extra achtste of negende uren of gaten in het rooster. We vinden het belangrijk onze gymnasiasten met talent voor de klassieke talen – die immers het hart van de gymnasiumopleiding vormen – in staat te stellen deze keuze te maken. Aangezien het Varendonck-College ook een atheneumafdeling heeft, kunnen onze gymnasiumleerlingen gebruik maken van alle keuzemogelijkheden: zij kunnen examen doen in een vrijwel onbeperkt aantal extra vakken, hun gymnasiumopleiding combineren met het Technasium en eindexamen doen in kunstvakken, Spaans, filosofie en wiskunde D. Degenen die zo in het bezit zijn gekomen van het gymnasiumdiploma, hebben in ieder geval een brede algemene ontwikkeling verworven, en kunnen met zelfvertrouwen aan een vervolgopleiding aan de universiteit beginnen.
Technasium Het Varendonck-College heeft in 2007 het predicaat ‘technasium’ verkregen. Dat betekent, dat wij ons officieel Technasium mogen noemen. Alle leerlingen die in een brugklas VWO-HAVO of in de gymnasiumbrugklas zitten, nemen deel aan twee kennismakingsprojecten van het Technasium. In de tweede helft van het schooljaar zijn zij dan gedurende twee periodes van zeven of acht weken twee keer drie uur per week bezig met het nieuwe eindexamenvak O&O (onderzoek en ontwerpen).Tijdens zo’n project krijgen zij de rol van iemand met een technisch beroep, bijvoorbeeld een multimediaspecialist of een biomedisch ingenieur. In een groepje van drie of vier leerlingen werken de leden aan een opdracht die een bedrijf aan onze school heeft gegeven. Aan het eind van de zeven weken komt de opdrachtgever terug om het product te bekijken en te beoordelen. De werkgroepleden krijgen van hem een cijfer voor het product en van de docent een cijfer voor het proces. Laatstgenoemde bekijkt wat ieders bijdrage aan het eindproduct is geweest. Aan het eind van de brugklas kunnen de ‘technasiasten’ kiezen voor het Technasium. Het Technasium is een aparte stroom binnen de school. Wie voor het Technasium kiest, moet in ieder geval goed kunnen samenwerken en het leuk vinden om na te denken over ingewikkelde problemen en het vinden van oplossingen daarvoor. Een andere belangrijke eigenschap die een ‘technasiast’ moet hebben, is doorzettingsvermogen. Omdat een aantal uren van het Technasium in plaats komt van lessen in de bètavakken, komt het goed van pas als een Technasiumleerling goed is in biologie, wiskunde, natuurkunde, scheikunde en techniek. Als een leerling kiest voor het Technasium, dan heeft hij vanaf de tweede klas niet twee, maar vier projecten in een jaar. Hij is dan heel veel bezig met problemen oplossen en kennis meteen in de praktijk toepassen. Hij leert werken volgens een planning met een deadline en zijn creativiteit te gebruiken. In de examenklas HAVO of VWO legt de leerling de Meesterproef af. Aan het eind van het Technasium krijgt hij een diploma waarmee je met meer kans op succes kunt doorstromen naar een technische opleiding in het HBO of op de universiteit. TweeTalig Onderwijs (TTO) Het Varendonck-College is in augustus 2009 gestart met een tweetalig VWO in leerjaar 1. In 2011 is besloten TTO ook in de bovenbouw VWO aan te gaan bieden. TTO bestaat in Nederland sinds 1989. De laatste jaren is het aantal scholen met TTO sterk gegroeid. De keus voor het Engels hangt vooral samen met de globalisering en de toename van het gebruik van Engels in het hoger onderwijs. Op steeds meer faculteiten en afdelingen wordt Engels geheel of gedeeltelijk de voertaal. Door middel van TTO willen wij onze leerlingen goed voorbereiden op het functioneren in een steeds internationaler wordende samenleving en hen opleiden tot actieve en gepassioneerde wereldburgers. Daarvoor is talenkennis onmisbaar, maar ook kennis van Europa. TTO heeft dus twee belangrijke doelen: het bevorderen van een zeer goede en brede taalvaardigheid en het meegeven van een Europees en internationaal perspectief aan leerlingen. In het TTO krijg je in de onderbouw minstens 50% van de lessen in het Engels. Uit elk van de 3 domeinen (Mens en maatschappij, natuurwetenschappen en wiskunde, creatieve en bewegingsvakken) moet minimaal één vak meedoen. De docenten in het TTO spreken de hele les Engels, gebruiken Engelstalige boeken en maken toetsen in het Engels. Ze hebben allemaal scholing gevolgd, ook in CLIL (Content and Language Integrated Learning), waardoor vakinhouden en het Engelse taalonderwijs geïntegreerd kunnen worden aabgeboden. Ook EIO (European and International Orientation) is een wezenlijk onderdeel van TTO. TTO-leerlingen doen uiteindelijk een regulier Nederlands eindexamen en krijgen dan een VWO-
12
diploma. In de bovenbouw bieden we het Internationaal Baccalaureaat (IB) aan. De minimale studielast in de bovenbouw in het Engels is 1150 uur. We halen dit door een aantal vakken in het gemeenschappelijk deel met alleen een schoolexamen in het Engels aan te bieden. Daarnaast wordt het profielwerkstuk in het Engels gemaakt en gaan we een verblijf in Groot Brittannië en/of een stage in een Engelssprekend land opzetten. Het overzicht Studielasturen (SLU) Tweetalig VWO klas 4, 5 en 6 ziet er als volgt uit: English IB A2 720 SLU Religious studies 120 SLU Profile Project(PWS) 80 SLU PE (LO) 120 SLU EIO 80 SLU Civics 120 SLU Stay abroad 80 SLU Totaal (max) 1320 SLU Belangrijk aandachtspunt is de invoering van IB. Aangezien dit in 2012 in 4VWO gaat starten, hebben we een IB-coördinator aangesteld, die het programma voor Engels bestudeert, en het curriculum en de toetsen (mede) ontwerpt. VWO 4 wordt in de praktijk vaak gebruikt als voorbereidingsjaar voor IB, waarin naast de gewone lesstof van Engels het literatuuroverzicht voor IB, literaire technieken en analyse worden aangeboden. In leerjaar 5 en 6 zijn vooral kennis van literatuur en cultuur van essentieel belang. Daarom is het gewenst goed (bij voorkeur academisch) opgeleide eerstegraads docenten in te zetten bij IB. Ook willen we minstens één native speaker IB laten geven. De succesfactoren zijn motivatie, affiniteit met tweetalig onderwijs en de bereidheid te blijven oefenen en leren. In 2013 verwachten we de eerste officiële visitatie door het EP. Doel is erkend te worden als TTO Junior School en daarna (2016?) als volwaardige TTO-school.
Het onderwijs in VWO-HAVO De maatschappij krijgt steeds meer behoefte aan flexibele mensen met een brede ontwikkeling, mensen die weten hoe ze zelfstandig kunnen leren en werken. Tijdens hun opleiding zullen leerlingen daarop moeten worden voorbereid. Het is dan ook de bedoeling, dat onze leerlingen zich gaan bezighouden met vragen als: ‘hoe plan ik mijn studie’, ‘wat is de beste werkwijze’, ‘wat moet ik nog doen om de stof te beheersen’ en: ‘wie vraag ik om begeleiding?’ Daarnaast krijgen zij meer mogelijkheden om hun eigen weg te kiezen. De individuele wensen en vaardigheden van onze leerlingen spelen daarbij een belangrijke rol. Wij zijn ervan overtuigd, dat het onderwijs op deze wijze voor iedereen uitdagender wordt en dat onze leerlingen uiteindelijk zelfstandiger zullen worden. Belangrijk is dat ze leren hóe ze moeten leren, dat ze leren wélke informatie nuttig is en waar ze die vandaan kunnen halen. Het geperiodiseerde rooster met een forse hoeveelheid keuzewerktijd in de bovenbouw blijkt een zeer effectief middel om deze doelstellingen te realiseren. KWT (keuzewerktijd) Leerlingen verschillen in aanleg en tempo. Voor een aantal vakken kunnen leerlingen soms met minder tijd volstaan, terwijl zij voor andere vakken juist wat meer uitleg en extra verwerkingstijd zouden kunnen gebruiken. Het lesrooster is zó ingericht, dat elke leerling een aantal malen per week zelf kan kiezen welk vak hij volgt (keuzewerktijd). Het aantal keuzemomenten wordt vanaf periode 5 in de brugklas geleidelijk aan opgebouwd tot 2 of 3 KWT-uren per dag in de bovenbouw. Periodiseren Doordat het aantal vakken in de bovenbouw is toegenomen, bleek dat versnippering van tijd het gevolg was: er ontstonden één-uur-vakken, waardoor het contact tussen docent en leerling niet optimaal kan zijn. Om dit probleem op te lossen, hebben we de volgende uitgangspunten geformuleerd: - het aantal vakken waaraan een leerling tegelijkertijd werkt, moet beperkt worden; - het aantal vakken met één uur per week moet zo klein mogelijk zijn. Om deze uitgangspunten te realiseren, hebben we gekozen voor de volgende organisatie van het schooljaar: we werken met vijf perioden van circa acht weken. In elke periode volgen de leerlingen verscheidene uren per week een beperkt aantal vakken. Een periode sluiten we in de bovenbouw af met een toetsweek ten behoeve van het schoolexamen. Als er tijdens een dergelijke periode een toetsing plaatsvindt, is dat meestal diagnostisch. Ook in de onderbouw werken we met vijf perioden van ongeveer acht weken. Rapporten worden
13
aangeboden na elke periode. Door de combinatie van KWT en periodiseren kan iedere leerling in de Tweede Fase vrijwel onbeperkt extra vakken kiezen zonder dat hij daardoor 8e of 9e lesuren krijgt; voor alle leerlingen eindigt de lesdag meestal om 14.20 uur en op hooguit enkele dagen per week om 15.10 uur. Alleen voor enkele praktijkvakken is er af en toe een blokuur tijdens lesuur 7 en 8.
4.2 Leerstofaanbod Naast het voldoen aan de kerndoelen van de onderbouw, de schooleigen eisen die in de beleidsnotitie gesteld worden aan leerjaar 3 VWO-HAVO, en het examenprogramma vindt de school het belangrijk dat leerlingen competenties verwerven die belangrijk zijn in het vervolgonderwijs, op de arbeidsmarkt en voor het goed functioneren in de maatschappij. Niet alleen leerstof in de klassieke betekenis van het woord is van belang; de school zorgt ook voor een ruim aanbod aan cultureel vormende activiteiten voor leerlingen met speciale aandacht voor activiteiten waarbij zij een actieve rol kunnen spelen. Ook de maatschappelijke stages worden conform de richtlijnen uitgevoerd. De school streeft bewust samenhang in het leerstofaanbod na. Daartoe wordt het leerstofaanbod gekenmerkt door een goede doorlopende leerlijn van onderbouw naar bovenbouw. De afstemming binnen en tussen de verschillende vakgroepen en leergebieden blijft voldoende aandacht krijgen, onder andere door middel van de vakgroepplannen. Buitenschoolse activiteiten behouden ondanks het afnemen van de beschikbare middelen op basis van ons beleidsplan een structurele plaats binnen het onderwijsprogramma. De uitgangspunten van beleid zullen naast creatief en ontspannend nog sterker dan voorheen didactisch en pedagogisch van aard zijn. VWO-brugklassers kunnen met een TTO-opleiding starten. In leerjaar 2 en 3 kunnen leerlingen in de gymnasiumafdeling en in de VWO/HAVO-klassen Spaans of kunstvakken kiezen of een Technasiumopleiding volgen. De keuze voor Spaans kan eveneens gemaakt worden door leerlingen in de tweetalige atheneumklas. In de Tweede Fase kunnen leerlingen, onder bepaalde voorwaarden, een extra studiebelasting op zich nemen, dat wil zeggen dat zij extra vakken aan hun profiel kunnen toevoegen. De keuzemogelijkheden in de Tweede Fase zijn zeer uitgebreid: In de bovenbouw van het HAVO worden de vakken maatschappijwetenschappen en NLT aangeboden, en in de bovenbouw van het VWO het vak filosofie. In beide afdelingen kunnen leerlingen Spaans kiezen. VWO-leerlingen die sterk zijn in wiskunde kunnen het vak wiskunde D kiezen en Technasiumleerlingen volgen het eindexamenvak O & O (onderzoek en ontwerpen). De bovenbouw van VMBO-TG wordt deels omgevormd tot MAVO-XL. Leerlingen met dit programma kunnen extra vakken volgen en worden speciaal voorbereid op de overstap naar HAVO. In de beroepsgerichte leerwegen kunnen leerlingen in vakken op een hoger niveau examen doen. Sinds 1 augustus 2010 wordt daar het programma Dienstverlening en Commercie aangeboden, een combinatie van de sectoren zorg & welzijn, Groen en economie en vanaf 1 augustus 2011 Techniek-breed .
4.3 Onderwijstijd Lesuitval en verzuimbeheersende maatregelen Scholen zijn verantwoordelijk voor de programmering, registratie, interne bewaking en verantwoording van uren onderwijstijd. Op het Varendonck-College doen we een heleboel om lesuitval te voorkomen, Daardoor garanderen we dat we de wettelijke eisen op het gebied van onderwijstijd naleven. Door onze manier van werken (met studiewijzers, KWT, studiehuisbeheerders en beschikbaarheidsuren) kunnen we de afwezigheid van een beperkt aantal docenten altijd opvangen zonder op de onderwijstijd van leerlingen te beknibbelen. Op VWO-HAVO zijn studiehuisbeheerders benoemd die als taak hebben leerlingen bij lesuitval op te vangen. Tijdens deze uren kunnen leerlingen onder toezicht zinvol doorwerken aan de hand van hun studiewijzers. In een aantal gevallen worden lessen overgenomen door vakcollega’s, al dan niet via het beschikbaarheidsrooster. Op het VMBO zorgt het beschikbaarheidrooster ervoor, dat andere medewerkers de lessen zo veel als mogelijk is overnemen als er docenten afwezig zijn. Daarvoor is materiaal beschikbaar. Wanneer deze optie niet afdoende is, kunnen de leerlingen onder toezicht van een surveillant voor zichzelf werken met behulp van de studiewijzers. Verder is bepaald dat bij ziekte of verlof van docenten leerlingen in principe ook het eerste of laatste lesuur onder toezicht studeren, of dat de lessen overgenomen dan wel op een ander tijdstip ingehaald worden. Ouders dienen er rekening mee te houden, dat hun kind af en toe extra lesuren krijgt buiten het reguliere rooster. De schooldag kan lopen van 8.00 tot 16.30 uur. Collectieve scholing vindt zo veel mogelijk plaats buiten lestijd. En er is niet of nauwelijks lesuitval vanwege leerlingbesprekingen of studiemiddagen. In toetsweken zullen alle leerlingen, met uitzondering
14
van de examenklassen, één of twee les- of studie-uren per dag onder toezicht volgen. Aan het begin van het schooljaar nemen we slechts één (deel van een) dag om te starten, aan het einde van het schooljaar maximaal vijf werkdagen om af te sluiten. Naast lessen en toetsen tellen overige door school georganiseerde activiteiten voor alle leerlingen van een bepaald leerjaar óók als onderwijstijd. Voor elk leerjaar en elk schooltype hebben we een overzicht gemaakt van de gerealiseerde onderwijstijd als alle geplande lessen doorgaan. Per leerjaar hebben we een buffer van minimaal twintig uur ingebouwd, waardoor we niet voorziene uitval kunnen opvangen. Dit zal vooral het geval zijn als er een griepepidemie is, of indien verscheidene docenten voor langere tijd uitvallen. We registreren per klas iedere vorm van lesuitval, zodat we tijdig reparatiemaatregelen kunnen nemen, indien dit onverhoopt nodig mocht blijken. Dat leerlingen voldoende tijd krijgen om zich het leerstofaanbod eigen te maken achten wij een basisvereiste. Leerlingen verschillen in aanleg en tempo. Voor een aantal vakken kunnen leerlingen soms met minder tijd volstaan, terwijl zij voor andere vakken juist wat meer uitleg en extra verwerkingstijd zouden kunnen gebruiken. Het lesrooster in Asten en in leerjaar 4 TG is zó ingericht, dat elke leerling een aantal malen per week zelf kan kiezen welk vak hij volgt (keuzewerktijd of KWT). Gymnasiasten kunnen ook buiten KWT extra vakken volgen. Leerlingen krijgen op deze wijze in toenemende mate keuzes om hun onderwijstijd efficiënt in te zetten. Als doelstellingen voor de komende vier jaar richten we de organisatie dan ook zo in dat niet alleen ongeplande uitval van onderwijstijd vrijwel geheel wordt voorkomen, maar ook dat de invulling een bijdrage levert aan de toename van de onderwijskwaliteit. Leerlingen krijgen dan ook in toenemende mate keuzes om hun onderwijstijd efficiënt in te zetten. Geplande lesuitval wordt in het jaarprogramma en activiteitenplan opgenomen zodat er adequaat geregistreerd wordt dat de geplande onderwijstijd ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Het ongeoorloofd afwezig zijn van onze leerlingen bestrijden we krachtdadig. Zij kunnen uitsluitend op verzoek van de ouders en met toestemming van school lessen verzuimen, tenzij zij meerderjarig zijn. In dat geval dienen zij deze toestemming zelf te vragen. Bij ongeoorloofd verzuim zijn wij altijd verplicht de leerplichtambtenaar van de betreffende gemeente te informeren.
4.4 Onderwijsleerproces Ook bij het onderwijsleerproces biedt het Varendonck-College maatwerk voor zijn leerlingen. Daartoe wordt de zelfwerkzaamheid van leerlingen bevorderd, waarbij goede en consequent gehanteerde studiewijzers een belangrijk middel zijn. Een ander middel dat bewezen heeft bruikbaar te zijn is de brede invoering van keuzewerktijd, bedoeld om leerlingen geleidelijk meer verantwoordelijk te maken voor hun leerproces, rekening te houden met verschillen in verwerking van de lesstof door individuele leerlingen, hen beter op maat te bedienen en meer uit te dagen. In het VMBO neemt competentiegericht leren een steeds belangrijkere plaats in. Daarbij heeft de voorbereiding op de overstap van onderbouw naar bovenbouw speciale aandacht gekregen. De teamstructuur is daarop met ingang van 1 augustus 2012 aangepast; vanaf leerjaar 2 zijn er drie verticale teams.
4.5 Toetsing, determinatie en RTTI Toetsen maken deel uit van een vooraf geplande en bekend gemaakte cyclus, waarover binnen zowel teams als vakgroepen regelmatig overleg plaatsvindt. Doelstellingen op dit terrein worden vastgelegd in de jaarlijkse teamplannen en vakgroepplannen. De inhoud en de manier van toetsen houden gelijke tred met de mate waarin onderwijsvernieuwingen in de praktijk zijn gebracht. De manier van toetsen dient docenten te ondersteunen bij de advisering en bij het determineren van leerlingen (HK2, VH3, TK1). Het examenreglement en programma van toetsing en afsluiting blijven uiteraard voor 100% geformuleerd conform de richtlijnen van het examenbesluit. Wel houden we rekening met ons onderwijssysteem en specifieke programma’s. Ook hier is maatwerk het sleutelwoord. We continueren en intensiveren de komende jaren de scholing voor docenten in RTTI als middel om de kwaliteit van lesgeven, toetsen en determinatie te verbeteren.
15
4.6 Reken- en taalbeleid Teleurstellende resultaten op het gebied van Rekenen en Taal van leerlingen in het vervolgonderwijs waren in 2007 de aanleiding voor de minister van OC&W om de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen (commissie Meijerink) te installeren. Op basis van de bevindingen van deze groep trad per 1 augustus 2010 de wet "Referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen" in werking. De wet beschrijft in referentieniveaus wat leerlingen moeten kennen en kunnen op verschillende kritieke momenten in hun schoolloopbaan. In de Kwaliteitsagenda VO 2008-2011 was Rekenen en Taal de eerste van een zestal beleidsprioriteiten. Een van de doelen is zorgen voor een betere aansluiting PO – VO en VO – MBO/HBO/WO. Op het gebied van Rekenen wordt een rekentoets een expliciet onderdeel van het eindexamen. Concrete voorstellen over hoe die rekentoets eruit gaat zien zijn nog niet gedaan. In 2011 heeft het ministerie een commissie geïnstalleerd die de twee rekentoetsen (vmbo – 2F1 en HAVO/VWO – 3F) gaat ontwikkelen. Rekenen is een nieuw vak of aandachtsveld binnen het voortgezet onderwijs. Het is grotendeels terra incognita in de praktijk. Van het startniveau van de leerlingen is een eerste inventarisatie gemaakt in de Monitor Taal en Rekenen (2009). Groep 8 van het basisonderwijs haalt voor 75% het 1F niveau. Dit percentage is als ijkpunt gekozen. Vmbo 4 kaderberoepsgericht is geijkt op 50% 2F en HAVO 5 / VWO 6 is geijkt op 75% 3F. Waar de Varendonckleerlingen van de verschillende leerjaren en schooltypes nu staan is nog niet geheel duidelijk. Een tweede aspect is hoe leerlingen op het gewenste niveau te krijgen én te houden. Welke inspanningen daarvoor verricht moeten worden is vanzelfsprekend mede afhankelijk van het niveau waarop ze binnenkomen. Veel van de onderwerpen bij het Rekenen hebben te maken met automatisering en begrip van de rekenbasis. Voorheen werd verondersteld dat dit was afgewikkeld door het basisonderwijs. Het is de komende jaren noodzakelijk om het beleid en de uitvoering jaarlijks goed te monitoren en te evalueren. De reden hiervoor is dat ook in het basisonderwijs rekenonderwijs hoog op de agenda staat. De huidige praktijk dat rekenzwakke leerlingen na groep 5 op een aparte leerlijn werden gezet is niet meer vol te houden. Inspanningen van het basisonderwijs zullen dus effect hebben op het instroomniveau in het voortgezet onderwijs en daarmee op de inzet aan onze kant. Onze ambities zouden dan ook naar boven kunnen worden bijgesteld. In 2011 zijn op het Varendonck-College de eerste toetsen – de nulmeting – afgenomen. De volgende stap is het vormgeven van rekenen binnen de vakken of als vak vanaf het schooljaar 2012-2013. De invoering van dit nieuwe onderwerp / vak wordt opgezet als een groeiproces. Ervaringen met eerdere invoeringen van nieuwe vakken geven aan dat dit doorgaans drie tot vijf jaar in beslag neemt. Rekenen in het VO is dus een uitdaging voor een lerende organisatie als het Varendonck-College. In ons rekenbeleid hanteren we de volgende uitgangspunten, die door rekenwerkgroepen op beide locaties uitgewerkt worden: Bepaling van het niveau 1. Alle leerlingen worden in hun eerste jaar op het Varendonck-College getest op rekenen. Verder organiseren we een nulmeting bij huidige cohorten die straks te maken krijgen met een eindrekentoets. 2. We formuleren een doorgaande leerlijn tot aan die eindtoets. 3. We bepalen in welke leerjaren determinerende toetsen afgenomen worden. Werken aan het niveau 4. Rekenen op maat binnen de verschillende afdelingen met als uitwerking: hoe wordt het bijspijkeren van gesignaleerde achterstanden vormgegeven en hoe wordt het onderhoud van het gewenste niveau vormgegeven. 5. Invoering van rekenen leidt niet tot een uitbreiding in de lessentabel over de schoolperiode. 6. Vanwege de reeds geconstateerde fikse achterstand (Monitor 2009) in rekenen van de basis- en kaderleerlingen wordt Rekenen bij het VMBO als apart vak opgevoerd in het eerste en het tweede jaar binnen het totaal van de huidige lessentabel. 7. Vanwege de hoeveelheid vakken die baat hebben bij goede rekenvaardigheden wordt Rekenen bij HAVO/VWO geïntegreerd bij de betrokken vakken – rekengericht vakonderwijs 8. Betrokken vakgroepen participeren in plan én uitvoering van toetsen en rekenonderwijs. De rekenwerkgroep beslist welke methode wordt gebruikt in welke jaarlaag, afdeling of schooltype. 1 F staat voor fundamenteel niveau
16
De betrokken vakken zijn in Asten economie, biologie, Management & Organisatie, Natuur Leven & Techniek, Onderzoek & Ontwerpen, wiskunde, natuurkunde, scheikunde, aardrijkskunde en Natuur & Techniek. In Someren zijn dit wiskunde, economie, biologie, aardrijkskunde, natuur- en scheikunde, Techniek-breed en Dienstverlening & Commercie. 9. Remedial Teaching wordt alleen ingezet bij hardnekkige rekenproblematiek. Registratie en normering 10. De stand en de voortgang van het rekenen wordt vastgelegd in het leerlingvolgsysteem. 11. Rekenen kan expliciet deel uit maken van de overgangsnorm. Middelen en scholing 12. Gebruik van de mogelijkheden van ICT wordt zoveel als mogelijk gestimuleerd, mede door de selectie van lesmethodes. 13. Daar waar vaardigheden en competenties van docenten tekort schieten worden deze door scholing verkregen. 14. Tot aan de eerste (school)examens in schooljaar 2013-2014 zijn extra middelen beschikbaar voor het aanschaffen van materialen. Voor het taalbeleid wordt medio 2012 de beleidsnotitie vastgesteld. Uitgangspunt daarbij is dat taalbeleid niet beperkt kan blijven tot het vak Nederlands, hoewel het voldoen aan de eisen van het nieuwe referentiekader in de eindexamens Nederlands getoetst wordt. In het schooljaar 2012-2013 worden in elk geval de volgende acties uitgevoerd: Aanstelling van twee taalcoördinatoren – docenten Nederlands - op de twee locaties met als doel het uitwerken en implementeren van het taalbeleid; de precieze taakomschrijving wordt bekend als het beleid is vastgesteld. Aanstelling van twee bredere taalcoördinatoren naast de twee 'Nederlandse' taalcoordinatoren om er voor te zorgen dat het taalbeleid niet alleen bij de vakgroep Nederlands blijft hangen. Aanstelling van een CLIL-coach in het TTO. Aanschaffen van de Licentie Nieuwsbegrip.nl op beide locaties met als doel het verhogen van het niveau van leesvaardigheid voor leerlingen. Er is geen methode voor handen voor leesvaardigheid (zo’n methode zou snel verouderen omdat niet ingegaan kan worden op actuele onderwerpen), daarom is een licentie op Nieuwsbegrip.nl ideaal. De teksten rondom een onderwerp worden door Nieuwsbegrip op 4 niveaus aangeboden en zijn daarmee ook ideaal om aan het referentiekader te werken. Wekelijks (voor de bovenbouw iedere 2 weken) komt een nieuwe tekst beschikbaar. Daarnaast is er onbeperkt toegang tot het archief. In het kader van de leesbevordering dient op beide locaties een leesruimte te worden ingericht (voor de hand liggend de mediatheek). In deze leesruimte kunnen leerlingen in een ontspannen sfeer in stilte boeken/tijdschriften lezen. Uiteraard worden leerlingen verplicht bij de moderne talen boeken te lezen.
4.7 Opbrengsten Ten aanzien van de opbrengsten hanteert de school de onderstaande doelstellingen. De doelstellingen zijn de afgelopen jaren al enkele keren aangescherpt en zullen van jaar tot jaar kritisch bekeken worden. In de teamplannen en vakgroepplannen worden de resultaten geanalyseerd en indien van toepassing voorzien van verbetertrajecten. De eindexamenresultaten van vakken die onze normen structureel niet halen worden door de betreffende vakgroepen geanalyseerd, wat moet leiden tot een plan van aanpak om tot verbetering van de kwaliteit van het onderwijsaanbod en daarmee van de resultaten te komen. In het kader van Koers 2016 en het Bestuursakkoord OCW/VO-raad zijn de doelstellingen verder verscherpt. 1
Het percentage bevorderde leerlingen ligt boven het landelijke gemiddelde. Norm: 1. In klas 1 t/m 3 gaat per leerjaar en afdeling minstens 90 % van de leerlingen over. 2. Minstens 60% van de leerlingen in HK2 wordt bevorderd naar VH3 en minstens 85% van die leerlingen wordt bevorderd van VH3 naar H4 (V4). 3. In klas 4 en 5 VWO gaat minstens 90 % van de leerlingen over. 4. In klas 4 HAVO gaat minstens 85 % van de leerlingen over. 5. Het percentage onvoldoendes per vak is op het eindrapport niet hoger dan 25.
17
2
De resultaten van het centraal eindexamen moeten gemiddeld beter zijn dan de landelijke resultaten. Norm: 1. Er mag per vak niet meer dan 0,5 verschil zijn tussen de gemiddelde eindcijfers voor schoolexamen en centraal eindexamen. 2. Het gemiddelde cijfer per vak voor het CE dient boven het gemiddelde van minstens 50 % van de scholen in Nederland te liggen. 3. Het percentage geslaagden is minstens 92% in het VWO, minstens 90% in het HAVO en minstens 95% in het VMBO.
3
Leerlingen moeten een bij hun opleiding passende vervolgstudie kiezen en deze met succes volgen. Norm: 1. Minstens 80 % van de VWO-gediplomeerden gaat naar de Universiteit. 2. Minstens 80 % van de HAVO-gediplomeerden gaat naar het HBO. 3. Minstens 95 % van de leerlingen met een diploma VMBO-TG gaat naar MBO-niveau 4 of HAVO. 4. Minstens 80 % van de leerlingen met een diploma VMBO-K gaat naar niveau 3 of 4 op het MBO. 5. Van de leerlingen die naar MBO, HBO of Universiteit gaan, volgt na 2 jaar minstens 80 % een studie met succes.
4.
We behouden een basisarrangement (voor de Inspectie) voor alle afdelingen.
4.8 Excellentie Voor getalenteerde leerlingen heeft het Varendonck-College al jaren een speciaal programma. Alle brugklassers op de locatie in Asten worden getest door het CBO (Centrum voor BegaafdheidsOnderzoek) van de Radbouduniversiteit. Leerlingen die zeer getalenteerd blijken te zijn, houden zich enkele uren per week bezig met een project, het zogenaamde TOM-traject. (Traject Op Maat) Leerlingen die weliswaar talenten laten zien, maar die onderpresteren, krijgen extra ondersteuning in een POP-project (persoonlijk ontwikkelingsplan). Voor leerlingen die meer dan een regulier programma aankunnen bieden we TTO, Technasium en extra vakken binnen dezelfde onderwijstijd aan (in de onderbouw Spaans, kunstvakken en filosofie). Voor leerlingen in de bovenbouw bestaat een bijna onbeperkte mogelijkheid om extra vakken te volgen. Bovendien kunnen zij hun talenten vertonen in de tweejaarlijkse musical, in de Engelstalige debatwedstrijd United Netherlands en bij het volgen van de lezingencyclus op woensdagavonden Course of honours. In hoofdstuk 3 van dit schoolplan zijn enkele concrete doelen geformuleerd, waaruit moet blijken dat excellentie op het Varendonck-College in de periode 2012-2015 nog meer aandacht krijgt. 4.9 Begeleiding en zorg en Passend Onderwijs Onderwijs aan leerlingen kan niet zonder begeleiding. Deze begeleiding ondersteunt het primaire leerproces, is signalerend en werkt preventief. De begeleiding moet bij voorkeur binnen het klasverband worden gegeven. In die setting vindt geregeld intensief contact plaats tussen docent en leerling en leerlingen onderling. Naast deze begeleiding kan zorg nodig zijn. Zorg bestaat uit die gerichte acties die de reguliere begeleiding te boven gaan. Deze zorg kan individueel of in groepsverband zijn. Met de verwachte invoering van de Wet op het Passend Onderwijs wordt de urgentie om zoveel mogelijk begeleiding in de klas te laten plaatsvinden extra onderstreept. De visie op begeleiding en zorg (B&Z) is een blijvend betrokken en verantwoorde schoolbrede opzet van begeleiding en zorg voor de komende jaren. Een integrale benadering, in personele, financiële en materiële zin, en kwaliteitszorg zijn hierbij sleutelbegrippen. De beleidsnotitie Begeleiding en Zorg 2010-2014 werkt deze visie uit.
Het Varendonck-College kent twee locaties die op beperkte afstand van elkaar gelegen zijn, waarvoor één beleid in vormgeving en uitvoering wordt geformuleerd. De school heeft sinds 2008: één B&Z-organisatiestructuur die een duidelijk onderscheid maakt tussen begeleiding enerzijds en zorg anderzijds; één zorgteam, met flexibele verdeling van werkzaamheden over de twee locaties; voor elke begeleidings- of zorgrol één beschrijving qua taken, bevoegdheden en competenties; eenduidige processen en procedures. Op het Varendonck-College is B&Z in eerste instantie gericht op versterking van het primaire
18
proces. Begeleiding (niveau 1) moet zo dicht mogelijk bij het onderwijsleerproces aangeboden worden. Indien dit niet voldoende mogelijk blijkt, dan dient er zorg verleend te worden op de meest adequate manier, door de meest aangewezen persoon op niveau 2 (zorgteam) of externe specialist / instelling (niveau 3). De aangeboden begeleiding als de zorg dienen te voldoen aan de volgende criteria: tijdig - het tijdelijk uitstellen van begeleiding en/of zorg mag er niet toe leiden dat B&Z op een intensiever niveau dient te worden aangeboden; indien mogelijk preventief - signalen worden vroeg onderkend, besproken in het juiste verband, en actie wordt ondernomen; eindig – als er zorg wordt geboden wordt vooraf aangegeven wat het traject is en de duur van het traject vastgesteld. Dit betekent dat er doelen gesteld moeten worden ten aanzien van het aantal consultaties en op welk moment er verwezen wordt naar een hoger niveau; in een zo licht mogelijke vorm aangeboden, concreet en waar ook maar enigszins mogelijk gericht op een vooraf vastgesteld resultaat. Mentoren en interne begeleiders Elke leerling beschikt te allen tijde over een competente mentor. In het team is de mentor de spil voor de begeleiding en aanspreekpunt voor zowel leerlingen, hun ouders als vakdocenten. De verantwoordelijkheid is daarbij wederzijds. Een belangrijke rol voor de begeleiding op niveau 1 is zeker ook weggelegd voor de vakdocenten zelf. Zij dienen, voor zover dat nog niet voldoende gebeurd is, sensitiviteit te ontwikkelen voor de problemen waarmee leerlingen worstelen. Daarbij dienen ze te geloven dat zij in het directe contact met leerlingen in en rond hun eigen lessen een stevige bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van een aantal problemen. Met andere woorden, we streven op basis van oprechte betrokkenheid een zo sterk mogelijke integratie na van vaklessen en begeleiding. De professionaliteit (kennis en vaardigheden) van het gehele team op het gebied van begeleiding zal de komende jaren de nadruk krijgen. De interne begeleiders van elk team zullen hierbij een sleutelrol spelen. Het team zal zelf in staat moeten zijn de eigen behoeftes te formuleren; vast te stellen hoe het zal omgaan met moeilijkheden en wat dit bijvoorbeeld betekent voor de wijze waarop leerlingen besproken worden in het team en/of in groter verband. Interne rebound Tussen niveau 1 en 2 in is de Interne Rebound (IR) gepositioneerd. Het is een schoolbrede voorziening bedoeld voor gedragsmoeilijke leerlingen. Op aanwijzing van de coördinator van het zorgteam en de IR-medewerker krijgt de leerling in beginsel 12 werkweken de tijd om, al dan niet preventief, een resocialisatieproces te doorlopen. De belangrijkste doelstelling is dat de leerling weer zo snel mogelijk in de reguliere onderwijssetting functioneert. Grenzen aan B&Z Het Varendonck-College is een brede scholengemeenschap met een uitgebreid ondersteuningspakket. Dit pakket staat onder druk door de ontwikkelingen in de maatschappij – de vraag naar begeleiding en zorg neemt toe – door de invoering van Passend Onderwijs. De grenzen aan B&Z zullen de komende jaren sterker gevoeld worden. Het wordt belangrijk om scherper aan te geven wat tot het domein van de school hoort en wat tot het domein van ouders en derden behoort. Enerzijds komt dit voort uit een intern gevoelde noodzaak om als instelling voor regulier voortgezet onderwijs aspecten van de eigen missie te kunnen (blijven) waarmaken, bijvoorbeeld: een kwaliteitsschool met een hoog onderwijsrendement, een school met afdoende begeleiding en zorg voor alle leerlingen, onderwijs op maat en een op zelfstandigheid gerichte wijze van werken. Anderzijds vloeit de aanleiding hiervoor voort uit de ontwikkeling rond het Passend Onderwijs. In overleg met het samenwerkingsverband Helmond en omstreken wordt gewerkt aan de onderwijsondersteuningsprofielen. Zo’n profiel geeft aan wat de school een leerling kan bieden
19
gegeven de inzet van personeel en middelen. Bewaking van die inzet is belangrijk omdat mogelijk complexere problematiek dan voorheen moet worden ondersteund. Daar waar mogelijk moeten de specialisten in de school hun kennis nog meer delen met de vakdocenten en mentoren. Dit betekent een verschuiving van individuele begeleiding van een specialist naar een meer klassikale aanpak door de vakdocent. RT-ers kunnen bijvoorbeeld vakdocenten voorlichten en begeleiden over het op een RT-manier lesgeven in verband met leerproblematiek, waarmee leerlingen binnen klasverband worden bediend. Daarnaast zal de verwachte krimp in leerlingenaantallen naar verhouding de omvang van de begeleiding en zorg beperken. Resultaatverantwoordelijkheid en kwaliteitszorg Systematische, cyclische aandacht voor de bedrijfsvoering van B&Z is noodzakelijk om te garanderen dat B&Z de gestelde opgaven kan waarmaken en aan de verwachtingen kan voldoen. Daarom kan er niet worden volstaan met goede bedoelingen en een beroep op de verrichte inspanningen. In concreto zijn de doelstellingen: de begeleidingskwaliteit op niveau 1 door vakdocenten, mentoren en interne begeleiders, en andere specialisten stijgt door interne en externe scholing en onderlinge feedback. Dit wordt onder andere aangetoond door leerlingen- en ouderenquêtes en intern onderzoek. de duur van de zorg op niveau 2 vertoont een niet stijgende tendens. De leerlingen worden zo snel mogelijk terugverwezen naar de begeleiding op niveau 1. Jaarlijks wordt door het zorgteam een analyse en een rapportage gemaakt over de behandelde casussen. voor doorverwijzing naar externe instanties (niveau 3) komen aantoonbaar alleen die leerlingen in aanmerking voor wie het Varendonck-College geen geschikte leeromgeving is. Dit wordt vooral door de PCL en mogelijk andere instanties getoetst. het doubleer- en uitvalpercentage blijft gelijk of neemt af indien er sprake is van een getalsmatig aangetoonde toename van (de behoefte aan) begeleiding en zorg Een laag percentage blijft echter, conform de normen zoals geformuleerd in het kwaliteitsbeleid van de school, het permanente streven. Voorwaarde bij dit laatste is wel dat de onderwijskwaliteit ook minimaal gelijk blijft en dat er zich geen significante wijzigingen voordoen in het aannamebeleid. Het vigerende beleid met betrekking tot de introductie van leerlingen aan het begin van het schooljaar, de studie- en keuzebegeleiding door mentoren en decanen, de beschikbaarheid van vertrouwenspersonen, het omgaan met dyslexie, dyscalculie en remedial teaching, het coördineren van de begeleiding van leerlingen met LGF (voor zover nog gefinancierd), het verzorgen van faalangstreductietraining en trainingen sociale vaardigheden, de projecten voor hoogbegaafden en verkeerseducatie zal worden gecontinueerd en, indien zich kansen voordoen, worden uitgebreid.
4.10 ICT Inleiding en uitgangspunten De maatschappij is aan het veranderen van een industriële samenleving naar een informatie- en communicatiemaatschappij. De doelstellingen van de school dienen afgeleid te zijn van deze maatschappelijke ontwikkelingen. De leerling staat immers centraal en de school bereidt de leerling voor op diens rol in de maatschappij. Competentiegericht leren en maatwerk voor leerlingen zijn onderwerpen die als speerpunt zijn geformuleerd in het beleid van de school. ICT-toepassingen in het onderwijs zullen bij de totstandkoming van die doelen een verbindende rol spelen. Als school hebben we de keuze gemaakt om de elektronische leeromgeving een centrale rol te laten vervullen in het proces van digitalisering van het onderwijs. Het gebruik van ICT zal door deze ontwikkelingen prominent en structureel ingebed dienen te worden in de onderwijsprogramma’s. Het leren zal door deze ontwikkelingen gedeeltelijk minder tijd- en plaatsgebonden kunnen plaatsvinden. Dat is een interessante optie die door ICT-toepassingen in beeld komt. De ontwikkelingen op ICT-gebied bieden voor de school tevens de mogelijkheid om de communicatie, zowel intern als extern, nog beter te organiseren. Ouderaccounts, de website, webmail, Outlook, social media en serious gaming zijn tools
20
die efficiënter worden ingezet om de doelstellingen op het gebied van communicatie zoals die in onze hoofdlijnennotitie zijn beschreven, te behalen. ELO Magister Met ingang van schooljaar 2011-2012 zijn wij overgestapt van N@tschool als elektronische leeromgeving naar de Magister ELO. Hoewel de ELO van N@tschool voldeed, werd deze door de gemiddelde gebruiker als tamelijk complex ervaren. Doordat steeds meer OMO-scholen stopten met het gebruik van N@tschool en overstapten naar de vooralsnog gratis te gebruiken ELO van Magister, werden de kosten van overhead voor de resterende 5 OMO-scholen bovendien onaanvaardbaar hoog. De nieuwe Magister ELO voldoet inmiddels prima. Vanwege het minder complexe gebruik zien we bovendien dat nu nagenoeg alle docenten met deze ELO werken. De koppeling met de leerlingadministratie in Magister biedt bovendien een aantal belangrijke voordelen. Zo zijn bijvoorbeeld alle emailadressen van zowel ouders als leerlingen verzameld in Magister. Hiermee zijn mailgroepen aangemaakt die het contact met ouders vergemakkelijken. Ouders ontvangen zo steeds vaker de informatie die specifiek voor hen bedoeld is. Ook communicatie naar leerlingen geschiedt via het door henzelf opgegeven e-mailadres. De Outlook mailfunctie voor leerlingen is immers opgeheven. Leerlingen maakten hier niet of nauwelijks gebruik van. Bovendien bleek deze mailfunctie gemakkelijk te gebruiken voor cyberpesten. Sinds de afschaffing ervan zijn de meldingen van cyberpesten fors afgenomen. De ICT-competenties van de docent De afgelopen 3 schooljaren hebben ongeveer 150 medewerkers gebruik gemaakt van de door school geboden mogelijkheid om zich te scholen in het gebruik van Microsoft Office. Het concept van het organiseren van workshops binnen de school met ICT-thema’s als onderwerp is een goede modus gebleken. Een goed voorbeeld daarvan zijn de workshops rond het gebruik van de digiborden, die we als school de laatste jaren in enkele tientallen hebben aangeschaft. Professionalisering op ICT-gebied zal worden gecontinueerd. Docenten zullen verder worden geschoold in het functioneel gebruik in het onderwijs van onder andere Social Media. De ICT-competenties van de leerling Met ingang van het schooljaar 2011-2012 is voor de leerlingen in de onderbouw van het VMBO het vak informatiekunde opnieuw in het rooster opgenomen. Leerlingen worden hierbij verder geschoold in hun mediawijsheid. De daar aangeleerde vaardigheden komen in het restant van hun schoolcarrière steeds meer aan de orde. De mediatheek Zowel op de locatie in Asten als op die van het VMBO in Someren is de mediatheek een studiewerkruimte met ongeveer 40 pc’s en meerdere studiewerkplekken. Zodra de WIFI aansluiting in de mediatheek beschikbaar is, kunnen leerlingen ook in de mediatheek werken met een eigen device op de daarvoor aangewezen plaatsen. Alle leerlingen werken onder toezicht van de docent en/of de mediatheekmedewerker. Regels en afspraken omtrent het gebruik van pc’s en eigen devices en met name het gebruik van de sociale media zullen met voortschrijdend inzicht worden vastgesteld. De ontwikkelingen hierin volgen elkaar immers in snel tempo op. Als school willen we zoveel mogelijk aansluiten bij het functioneel gebruik ervan. De mediatheek zal zich ontwikkelen van een fysiek kenniscentrum naar een virtueel kenniscentrum met online content. Deze content zal gedeeld worden via mail, ELO, de website en sociale media. Speerpunten voor de mediatheek zijn: - Gevraagd en ongevraagd medewerkers en leerlingen attenderen op boeken en op nieuwe ontwikkelingen en programma’s van digitale en sociale media; - Meer aandacht schenken aan het stimuleren, ondersteunen en begeleiden van het onderwijs in informatievaardigheden, inclusief het gebruik van digitale en sociale media; - Ondersteuning bieden in de opzet en de uitvoering van het leesbevorderingprogramma, zowel t.b.v. het taalbeleid in het algemeen als t.b.v. TTO, en daarover afspraken maken met de openbare bibliotheek Helmond-Peel. Toekomst van de ICT Infrastructuur en systeembeheer. Op het Varendonck-College bestaan momenteel 550 ICT werkplekken. Hiervan zijn ongeveer 400 werkplekken bestemd voor leerlingen. Deze zijn ingericht met kwalitatief hoogwaardige ICT-apparatuur. Gelet op het aantal leerlingen betekent dit een ratio van ongeveer 1:5. De OMO-standaard is 1:7. Er zijn
21
dan ook voldoende computers aanwezig op het Varendonck-College. Vanwege demografische ontwikkelingen zal het aantal leerlingen de komende jaren verder afnemen. Het aantal computers zal evenredig met het aantal leerlingen afnemen. De financiering ervan is immers gekoppeld aan het leerlingenaantal. De ervaringen die zijn opgedaan met de digiborden zijn positief. Het streven is dat voor het schooljaar 2016-2017 alle leslokalen zijn voorzien van een digibord danwel een beamer met computer. Vanwege het feit dat de afwezigheidsregistratie in Magister zoveel mogelijk onverwijld en dus in het klaslokaal dient te worden ingevuld, zijn het afgelopen jaar nagenoeg alle leslokalen al voorzien van een computer. Dit werd mogelijk door PC’s intern strategisch te verplaatsen. Vanaf schooljaar 2012-2013 zullen alle gebouwen van de school zijn voorzien van een dekkend WIFI netwerk. De ervaringen die daar de afgelopen twee jaar mee zijn opgedaan, zijn positief. In 2010 is gestart met 2 laptoppilots. Voor de leerlingen aan het Technasium vanaf leerjaar vier en voor hen die vanaf leerjaar drie van het VMBO het programma Dienstverlening & Commercie volgen is twee jaar achtereen gewerkt met laptops. Beide programma’s zijn voor een groot deel digitaal vormgegeven. De school heeft de aanschaf van de laptops door de ouders beperkt financieel ondersteund. Een grote meerderheid van de leerlingen is met hun ouders overgegaan tot aanschaf van een laptop die door de school in samenwerking met Dell en Projaxion werd aanbevolen. Momenteel oriënteren wij ons op de mogelijkheden om uit de lumpsum voor leermiddelen, een situatie te creëren waarbij alle leerlingen over een device beschikken waarmee zij op school via het dekkende WIFI netwerk hun onderwijs mede kunnen volgen. Het streven is om dit bij de start van schooljaar 2015-2016 volledig te hebben gerealiseerd. Tot die tijd zullen wij voor een aantal programma’s, bijvoorbeeld die waarvoor eerder een laptoppilot werd georganiseerd, de ouders aangeven dat de beschikking van een laptop een voorwaarde is om het programma succesvol te kunnen volgen. Een belangrijke factor bij het realiseren van die tijdslijn is het vermogen van uitgevers en andere partijen om betaalbare en kwalitatief hoogwaardige content beschikbaar te stellen. Lukt dat niet dan is het aan docenten en vakgroepen om deze content zelf te realiseren. Een aantal vakgroepen en teams is daar al in geslaagd of werkt hier voortvarend aan. Parallel aan deze ontwikkeling zullen wij de mogelijkheid onderzoeken om docenten van een eigen device te voorzien dan wel de aanschaf ervan door de docent substantieel financieel te ondersteunen. Een dergelijk traject komt in beeld zodra de afbouw van vaste systemen een zodanige besparing oplevert dat daaruit zowel de devices voor leerlingen als die voor docenten kunnen worden gefinancierd. Voor leerlingen kan zoals eerder aangegeven hierbij tevens worden geput uit de lumpsum voor leermiddelen. In schooljaar 2012-2013 gaan we bij het Praktijkonderwijs ervaring opdoen met het gebruik van kwalitatief hoogwaardige netbooks, die door de school in eigendom worden aangeschaft. Op uitleenbasis zullen die, alleen op school, aan de leerlingen beschikbaar worden gesteld. Indien deze pilot succesvol blijkt, wordt structurele aanschaf voor de programma’s Dienstverlening & Commercie en Techniek-breed en in het Technasium, overwogen. De aantallen vaste systemen kunnen daardoor verder worden gereduceerd. Interessant daarbij is om de ontwikkeling te volgen van het fenomeen BYOD (Bring your own device). De eerste scholen die met laptops zijn gestart, zijn daar namelijk inmiddels mee gestopt omdat gebleken is dat leerlingen er de voorkeur aan geven om met hun eigen device te werken. Dit geeft aan dat het niet eenvoudig is om eenduidig beleid te formuleren op ICTgebied in het onderwijs voor een periode langer dan 2 jaar. In schooljaar 2011-2012 zijn we gestart met een nieuwe website die extern wordt gehost. In samenwerking met systeembeheer is het softwarepakket dat intern werd gehost drastisch opgeschoond. Dit heeft ertoe geleid dat fors kon worden bespaard op aanschaf en onderhoud van eigen servers en op licenties van software die niet werd gebruikt maar waarvoor wel werd betaald. Bovendien bleek veel software dermate verouderd dat deze niet meer bruikbaar is onder operating system (OS) Windows 7. Het beleid is dat software voor onderwijsdoeleinden webbased dient te zijn en tenminste compatible is onder Windows 7. Met ingang van schooljaar 2011-2012 is de school integraal overgestapt op Office 2010. Vanwege onze ambities op het gebied van draadloos internet, zien wij uit naar de versie Windows 8 als nieuw OS. Deze versie ondersteunt immers meer dan welke ander voorgaand OS dan ook het gebruik van draadloze toepassingen.
22
4.11 Schoolklimaat In school draait alles om de leerlingen. Daarom worden zij op een dusdanige manier actief betrokken bij de schoolorganisatie en de inrichting van het onderwijsleerproces dat ze zich ook daadwerkelijk betrokken voelen. Dit gebeurt op beide locaties door hen in de gelegenheid te stellen in zogenaamde klankbordgroepen per leerjaar of afdeling op een vast tijdstip hun mening kenbaar te maken over allerlei zaken die met onderwijs, begeleiding en zorg en de dagelijkse gang van zaken in de school te maken hebben. Iedere mentorgroep is vertegenwoordigd in de klankbordgroep. Een aantal malen per jaar is er overleg tussen deze vertegenwoordigers en de afdelingsleider. Alles wat met onderwijs of de school in het algemeen te maken heeft, kan in dit overleg besproken worden. Op deze manier betrekken wij onze leerlingen meer bij de school en kunnen afdelingsleiders en docenten profiteren van de kennis en ervaring van hun pupillen om het onderwijs en de school nóg beter te maken. Voor de deelnemende leerlingen is het een unieke gelegenheid om mee te denken en invloed uit te oefenen. Na afronding van het project “De Veilige school” zijn concrete stappen gezet die de school in de beleving van leerlingen, ouders en medewerkers nog veiliger maken. In het schooljaar 2009-2010 is het Veiligheids- en Welzijnsplan Varendonck-College vastgesteld. Op basis van dit plan is een actieplan met een aantal prioriteiten opgesteld. Eén keer per twee jaar wordt een veiligheidsmonitor afgenomen, waardoor we inzicht blijven houden in de veiligheidsbeleving van leerlingen en personeel. De school heeft in 2009 het predicaat ‘Gezonde School’ verkregen. Hiertoe is een aantal maatregelen genomen die een gezonde levensstijl van leerlingen en medewerkers bevorderen, in het bijzonder op het gebied van voeding en roken. Ook is het aantal sportieve activiteiten in de verschillende leerjaren uitgebreid. Ook na de uitbesteding van de catering voor leerlingen in februari 2012 voldoet het Varendonck-College aan de criteria die gelden voor het predicaat. De positieve en respectvolle omgang tussen personeel en leerlingen en tussen deze geledingen onderling wordt bevorderd, onder andere door toezicht op het naleven van de bepalingen in het leerlingenstatuut en de overige reglementen en gedragscodes. In 2011 zijn we met subsidie van de gemeente Asten gestart met een project leerlingbemiddeling. Dit project is met succes geïmplementeerd. Leerlingbemiddeling wordt geprolongeerd en onderdeel van het reguliere beleid. De veiligheid van leerlingen in het verkeer wordt verbeterd door hier projectmatig en structureel aandacht aan te besteden. Het Verkeersveiligheidslabel is in Asten behaald. 4.12 Buitenschoolse activiteiten De plaats van Buitenschoolse Activiteiten (BSA) binnen het Varendonck-College is de afgelopen jaren in samenhang met de organisatieontwikkeling flink veranderd. Vanaf schooljaar 20082009 wordt BSA meer dan voorheen schoolbreed afgestemd en aangestuurd. Hierdoor wordt het gemakkelijker grip te houden op de diversiteit aan activiteiten en zijn bevoegdheden van medewerkers duidelijker. Het meerjarige beleidsplan BSA geeft richting aan inhoud, organisatie en financiën van de gewenste activiteiten en moet de basis vormen voor een jaarlijks op te stellen en te evalueren BSA-plan. Concreet betekent dit dat we BSA een structurele plaats geven in het schoolprogramma gebaseerd op didactische en pedagogische uitgangspunten zoals o.a. geformuleerd in de missie van de school (leerlingen opvoeden tot goed ontwikkelde, ondernemende en creatieve jonge mensen). We ontwikkelen BSA-activiteiten in samenhang schoolbreed verder, zowel kwantitatief als kwalitatief. De BSA-planning is aangepast aan de beleidscyclus/cyclus planning & control. De uitvoeringskaders van BSA zijn schoolbreed geformuleerd met aandacht voor het vergroten van het draagvlak onder de medewerkers. De jaarlijkse realisatie van gewenste BSA-activiteiten gebeurt conform een planning vooraf met een sluitende begroting. Internationalisering De afgelopen jaren is het aantal internationale uitwisselingen gestegen. Zo zijn de uitwisseling mat een school in Istanbul voor leerlingen van beide locaties, een reis naar Berlijn voor leerlingen uit de bovenbouw VWO-HAVO met het vak Duits in hun pakket en de Londenreis voor leerlingen in VMBO-bais en –kader leerjaar 4 aan het pakket toegevoegd. De komende jaren zal onder de paraplu van BSA blijvend aandacht worden besteed aan activiteiten op het gebied van internationalisering. Uiteraard zal dit voor Tweetalig Onderwijs (TTO) gebeuren onafhankelijk van het BSA-programma maar binnen de kaders van BSA zeker ook in de andere opleidingen van de locaties in Asten en Someren. Een belangrijk uitgangspunt is het handhaven van een goede balans tussen schools en buitenschools leren.: de voor de er op uit trekkende leerlingen verrijkende ervaringen verstoren immers vaak de regelmaat (het reguliere rooster) voor leerlingen en docenten die op school blijven.
23
5 Personeelsbeleid Centraal in de missie van het Varendonck-College staat het realiseren van de doelstellingen op het terrein van onderwijs en begeleiding. Integraal personeelsbeleid (IPB) is hiervan een afgeleide. Integraal personeelsbeleid is het regelmatig en systematisch afstemmen van de kennis en bekwaamheden van het personeel op de inhoudelijke en organisatorische doelen van de school: de school als lerende organisatie. Het doel van IPB is zowel beter onderwijs als een meer inspirerende werkomgeving voor de docent te creëren. IPB houdt tevens in dat de schoolleiding samenhang aanbrengt tussen alle personeelsinstrumenten en deze bewust hanteert. Daarbij wordt rekening gehouden met de TWAO (talenten, wensen, ambities en omstandigheden) van de medewerkers.
5.1 Integraal personeelsbeleid & wet BIO Uit de definitie van IPB vloeit voort, dat de missie van het Varendonck-College uitgangspunt is, omdat daarin de onderwijsdoelen geformuleerd worden. Medewerkers zullen de missie en de daarvan afgeleide algemene doelstellingen van het Varendonck-College onderschrijven, uitdragen en trachten te realiseren. De docent is van cruciaal belang voor het succesvol realiseren van onderwijs van hoge kwaliteit. Het docentschap zoals we dat graag zien op het Varendonck-College wordt gekenmerkt door de vijf v’s uit Koers 2016; docenten zijn vrolijk (niet zwaar op de hand, maar enthousiasme voor hun beroep uitstralend en gericht op het oplossen van problemen), verrassend (want innovatief, creatief en origineel), verrijkend (gaan positief met veranderingen om en zijn zich bewust van leerlingontwikkeling), vakbekwaam (streven naar optimalisatie van kennis en kunde over vak, relevante didactiek en pedagogiek) en verantwoordelijk eigenaarschap. Permanente aandacht voor de kwaliteit van ons onderwijs en dus voor maatwerk om leerlingen hun talenten te laten ontwikkelen is ons belangrijkste beleidsvoornemen. Het succes van de uitvoering van dit beleid is grotendeels afhankelijk van de inzet en de capaciteiten van onze medewerkers. Zij spelen immers een cruciale rol bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van leerprocessen. Ons ideale onderwijs vraagt om veelzijdige leerkrachten, die breed inzetbaar zijn, die oog hebben voor leermogelijkheden en voor de begeleiding van leren leren. IPB vraagt om een ontwikkeling naar een professionele cultuur waarin werknemers samenwerken en invloed hebben op de inhoud en organisatie van hun werk, waarin ze van elkaar willen leren en elkaar aanspreken op hun kwaliteiten en hun gedrag. Om te kunnen werken aan talentontwikkeling van leerlingen is het nodig dat leraren ook in staat zijn en in staat gesteld worden om daar optimaal hun bijdrage aan te leveren. Bij de professionalisering van leraren ligt dan ook een bijzonder accent op de deskundigheid op het gebied van opbrengstgericht werken en het signaleren van en omgaan met verschillen (waaronder excellentie en hoogbegaafdheid). Een combinatie van zelfbeoordeling, beoordeling door peers en leerlingen en beoordeling door de leidinggevende kan bruikbaar zijn om te bepalen welke ondersteuning docenten op dit terrein nog nodig hebben. Goede leraren zijn dé kwaliteitsbepaler voor goed onderwijs. Goede schoolleiders maken het mogelijk dat leraren hun werk goed kunnen doen en verbinden HRM-beleid, financiën en organisatie aan pedagogischdidactische doelen. Op die wijze worden leerlingen ondersteund bij het behalen van maximale prestaties. Goed HRM-beleid vereist dat schoolleiders goed zijn toegerust, de goede instrumenten adequaat toepassen. De wet BIO, in de vorm van de geformuleerde bekwaamheidseisen, dient in de praktijk onder andere geïntegreerd te worden in de gesprekscyclus (POP-, functionerings- en beoordelingsgesprekken) en gekoppeld te worden aan de OMO-kerncompetenties en het bekwaamheidsdossier. Deze competenties zijn voor de Varendonckdocent voorzien van een groot aantal voorbeelden van gedragsindicatoren mede op basis waarvan de docent tot een zelfevaluatie en een Persoonlijk OntwikkelingsPlan (of Competentie Ontwikkelingsplan) kan komen. Op die manier wordt de wet BIO onderdeel van het IPB. De afgelopen jaren zijn diverse voornemens uit ons IPB-beleidsplan uitgevoerd. Dit betreft onder andere: Directieleden en afdelingsleiders hebben scholing gevolgd in het kader van IPB, in het bijzonder in personeelsgesprekken. Aanstellen van een team van coaches, dat docenten ondersteunt bij hun competentieontwikkeling. Er is drie maal een werkplezieronderzoek gehouden, waarvan de resultaten zijn geanalyseerd en verwerkt in een plan van aanpak. Daarin is speciale aandacht geschonken aan het verbeteren van de interne communicatie. Iedere docent heeft een bekwaamheidsdossier. De gesprekscyclus wordt volledig uitgevoerd.
24
Op 1 juni is zowel in 2007 als in 2008, 2009, 2010, 2011 en 2012 een overzicht van medewerkers gepubliceerd die in aanmerking zijn gekomen voor de Regeling Bewust Belonen. We continueren dit in de periode 2013-2016. In het personeelsbeleid zijn naast de hierboven al genoemde items de volgende instrumenten opgenomen die het inzetbaarheidsbeleid ondersteunen: medewerkers bekend maken met de mogelijkheden van ProMotion afnemen van de veiligheidsmonitor in het kader van het Veiligheids- en Welzijnsplan organiseren of ondersteunen van sfeerbevorderende activiteiten voor het personeel ruime inzet van middelen voor scholing compacte roosters evenredige verdeling van werkdagen over de leden van een team inzet van docenten bij voorkeur op één locatie stimuleren van wederzijds lesbezoek
Voortgang invoering IPB Naar aanleiding van de werkplezieronderzoeken van 2007 en 2010 zijn de volgende acties ten aanzien van de communicatie ondernomen: de agenda van de schoolleiding wordt als vaste rubriek opgenomen in ons INFO-bulletin; op de borden van de personeelsraad in de personeelskamers kunnen medewerkers zelf aangeven over welke teamoverstijgende zaken zij vinden dat een informatiebijeenkomst gewenst is; alle relevante beleidstukken (van OMO én het Varendonck-College) worden op het netwerk geplaatst; uitvoering geven aan de professionele cultuur, dat wil zeggen elkaar, ongeacht rol of functie, blijven aanspreken op de kwaliteit van het werk, met bijzondere aandacht voor de kwaliteit van de communicatie; bij ieder beleidsstuk worden na bespreking in de directie afspraken gemaakt ten aanzien van de informatievoorziening en communicatie. de schoolleiding zorgt er voor dat de voortgang van de verbeteringen op communicatief terrein frequent wordt geëvalueerd (“de plussen en minnen van de week”) tijdens het overleg; voor individuele medewerkers verloopt alle communicatie in principe via de direct leidinggevende (afdelingsleider, directielid, manager bedrijfsvoering). Deze acties zijn al grotendeels in de praktijk gerealiseerd en zullen onverkort worden gecontinueerd. De veronderstelling daarbij is dat korte lijnen, persoonlijke aandacht, duidelijke taakomschrijvingen, toegankelijkheid van informatie en de bereidheid deze ook tot je te nemen bijdragen aan een goede communicatie. Inspraak De directie zal afdelingsleiders/teams en vakgroepen blijvend stimuleren zelf beleid te maken dat past binnen de afgesproken kaders. Het team of de vakgroep kan zelfstandig een beslissing nemen als op de volgende vijf vragen met 'klopt' is geantwoord. klopt klopt niet 1. Het voorstel past binnen de wettelijke kaders. 2. Het voorstel past binnen de beleidskaders van OMO en het Varendonck-College. 3. Het voorstel past binnen het vastgestelde budget. 4. Het voorstel heeft geen teamoverschrijdende invloed. 5. Het voorstel hoort niet in een commissie, MR of projectgroep thuis.
25
5.2 Formatiebeleid, vacatures en benoeming middenkader Op grond van de lessentabel, de invulling van de studielast in de Tweede Fase, de vaststelling van de groepsgrootte bij KWT, de aanmeldingen, de pakketkeuzes, de leerweg- en sectorkeuzes, de resultaten van de leerlingen tot en met begin mei, de verwachte bevorderingen en interne doorstroom bepaalt de directie in mei het voorlopige aantal lesgroepen en de bijbehorende lestaken. Verder worden de uit het werkverdelingsbeleid afgeleide buitenlestaken in kaart gebracht, eventueel aangevuld met door de afdelingsleiders of vakgroepen ingebrachte aanvragen voor nieuwe taken op het terrein van onderwijsinnovatie en leerlingenzorg. Taken die het gevolg zijn van nieuw onderwijskundig beleid worden aan het takenpakket toegevoegd. Voor de schooljaren 2012-2013 tot en met 2015-2016 behoren de verdere invoering van tweetalig onderwijs (TTO) in het VWO, completering van het intersectorale programma Dienstverlening & Commercie, invoering van het programma Techniek-breed en versterking van ons Technasium tot de speerpunten. Extra aandacht wordt verder geschonken aan de profilering van onze gymnasiumafdeling, aan de doorontwikkeling van het Praktijkonderwijs, aan de verbetering van het reken- en taalonderwijs en aan de invoering van diverse nieuwe examenprogramma’s. Voor kwaliteitsverbetering van ons onderwijs wordt tot en met 2015 onder meer geput uit de extra middelen van de Prestatiebox, deels door middel van lopende projecten, maar ook door middel van een beperkt aantal nieuwe projecten. De lessenverdeling kan gedeeltelijke verschuivingen van personeel van de locatie VMBO naar de locatie VWO-HAVO of omgekeerd veroorzaken. Er moet rekening mee gehouden worden dat docenten met LBen LC-functies van de locatie VWO-HAVO en eerste- of tweedegraders van de locatie VMBO ook ingezet kunnen worden op de andere locatie. Om de gevolgen van krimp vanwege de demografische ontwikkelingen op te vangen, zullen we een flexibele schil in de formatie scheppen door LIO’s en vervangers voor een beperkte periode in te zetten bij tijdelijke vacatures en alleen nog personele verplichtingen voor de lange termijn aan te gaan, indien medewerkers beschikken over bovengemiddelde kwaliteiten of indien we daartoe door de aard van de vacature (moreel) verplicht zijn. De OOP-formatie (exclusief afdelingsleiders) is volledig gekoppeld aan het leerlingenaantal; de streefformatie in het Formatieplan 2012-2013 wordt daartoe jaarlijks bijgesteld en bij natuurlijk verloop meteen (gedeeltelijk) gerealiseerd. De gewenste streefformatie (ongeveer 36,5 FTE) is gebaseerd op ongeveer 2010 leerlingen en dient rond 2015 bereikt te worden. Daarna moet de streefformatie op basis van de huidige prognoses verder gereduceerd worden, om de verhouding van één FTE OOP op 55 te handhaven. (2012-2015) Vacatures Nieuwe aanstellingen, zowel regulier als vervangend, zullen in het licht van de normjaartaak van 1659 klokuren, het werkverdelingsbeleid en het OMO-mobiliteitsbeleid geschieden in decielen van de normjaartaak. Voor de zogenaamde "kleine parttimers" (0.2 of 0.3 FTE) geldt dat zij uit de "kop" volledig lestaken toebedeeld krijgen. Vanzelfsprekend blijft voor hen ook het percentage voor deskundigheidsbevordering beschikbaar. Middenmanagementfuncties en middenkadertaken voor vrouwen. In een brief van 31 oktober 1994 betreffende het benoemingsbeleid van de adjunct-directie van OMOscholen heeft het Hoofdbestuur van OMO de rectoren verzocht de doelstelling te verwezenlijken dat ten minste één vrouw zitting heeft in de schoolleiding. Tussen 1994 en 2008 is de structuur en samenstelling van directies en schoolleiding in het voortgezet onderwijs sterk gewijzigd. Op het Varendonck-College hebben we naast de rector 2 directieleden/conrectoren, een manager bedrijfsvoering en afdelingsleiders met de functie manager onderwijs of afdelingsmanager, die samen de schoolleiding vormen. Voor het Varendonck-College geldt per 1 oktober 2012 dat er 3 vrouwen in de schoolleiding zitten. In de conclusies van het OMO-rapport "Wegen en Overwegen II", dat in 1998 is verschenen, wordt een mogelijke compensatie voor ondervertegenwoordiging van vrouwen voorgesteld in de vorm van een benoeming van vrouwen in het middenkader, dat immers regelmatig een opstapje blijkt te zijn voor toekomstige directiefuncties. Bijna de helft van de FTE's O.P. wordt op dit moment bezet door vrouwen. De directie van het Varendonck-College is nog altijd voorstander van een evenwichtiger verdeling van mannen en vrouwen over de diverse functies in de school. Daarom streeft de directie er naar ten minste één vrouw in de directie op te nemen en ten minste 40% van de afdelingsleiderformatie en van substantiële middenkadertaken te laten bezetten door vrouwen. Van de totale schoolleiding is op 1 augustus 2012 23% vrouw.
26
5.3 Werkverdelingsbeleid Het werkverdelingsbeleid houdt zo veel mogelijk rekening met talenten, wensen, ambities en omstandigheden van de medewerkers. Taakgesprekken dienen daarbij als communicatiemiddel. Op het Varendonck-College is het beleid binnen de kaders van de CAO-OMO als volgt ingevuld. A.
CAO-OMO. In de CAO-OMO zijn afspraken gemaakt over de weging van de lestaak en de lesgebonden taken. Iedere les van 50 minuten telt voor 50 klokuren op jaarbasis. Als er een afwijkende lesduur is, geldt dezelfde systematiek: 60=60, 45=45. Ook is vastgesteld wat de lestaak en het daaraan gekoppelde voor- en nawerk precies inhoudt. De maximum lestaak die kan worden opgelegd is vanaf 1 augustus 2009 gemiddeld 23 per week. Met instemming van de docent kan de lestaak worden verhoogd tot 24, 25 of 26 lessen gemiddeld. Het 23e lesuur telt voor 60 klokuren, de volgende lesuren voor 65, 70 en 84 klokuren. Verder is voor professionele ruimte 280 uur beschikbaar. Binnen deze 280 uur is ten minste 140 bestemd voor individuele deskundigheidsbevordering, die niet plaats- of tijdgebonden is, en minstens 50 uur voor organisatie en overleg. Docenten leggen in hun functioneringsgesprek verantwoording af over de invulling van hun deskundigheidsbevordering.
B.
Uitgangspunten van beleid Varendonck-College. 1. Wij gaan uit van een normjaartaak van 1659 uur. 2. We hanteren een geperiodiseerd rooster met 5 perioden in Asten en 4 perioden in Someren. 3. Uitvallende lesuren worden in principe overgenomen, aangezien we aan de gestelde eisen inzake onderwijstijd blijven voldoen. Overgenomen lessen worden met een opslag van 20% uitbetaald op voorwaarde dat het vastgestelde pakketje surveillance (tijdens de zogenaamde beschikbaarheidsuren) ingevuld is door betrokkene en dat de normjaartaak volledig gevuld is. 4. Als lessen in een bepaald leerjaar of in een afdeling gedurende enige tijd niet gegeven worden, wordt dit in periodiseringstabel verrekend. 5. Docenten van vakken die niet in de proefwerkweken of toetsweken voorkomen, hebben geen voorbereiding en correctie voor deze weken en moeten daarom ter compensatie bij voorkeur ingezet worden voor surveillance. 6. In het kader van doelgroepenbeleid krijgen nieuwe docenten 20 klokuren in de kop. Deze regeling geldt ook voor docenten die nieuw zijn op een locatie, indien ze volledig meedoen aan het begeleidingsprogramma voor nieuwe docenten. 7. Voor beginnende docenten geldt, dat zij bij 22 lesuren gemiddeld per week een volledige betrekking hebben. Een lesuur telt voor hen aldus voor 62,68 klokuren. Onder “beginnend docent” verstaan we een docent die het eerste jaar een reguliere baan in het V.O. heeft, tijdelijk of vast. De faciliteiten voor een beginnende docent worden niet opgehoogd met die voor een nieuwe docent. 8. Wie boven de normjaartaak van 1659 klokuren uitkomt zonder te sparen voor spaarverlof en zonder uitbreiding van de benoemingsomvang, krijgt de te veel gewerkte uren via een rekening-courantsysteem het volgende schooljaar gecompenseerd. Door te werken met teamtaken en/of de inzet van een beperkt aantal uren voor de overname van uitvallende lessen zal de normjaartaak van docenten aan het begin van het schooljaar in principe op of net onder de 1659 klokuren worden vastgesteld. Wie onder de 1659 klokuren uitkomt kan tussentijds, na overleg, aanvullende taken op team-, locatie- of schoolniveau opgelegd krijgen. 9. De normjaartaak van kleine parttimers (minder dan 1/3 FTE of 553 klokuren) wordt, bij voorkeur gevuld met lessen. 10. De professionele ruimte bestaat naast 140 uur deskundigheidsbevordering uit 7,5 klokuren collectieve scholing. Dit zijn dinsdagmiddagen (14.30 tot 17.00 uur), die per team of cluster van teams worden ingevuld voor verplichte scholing op het gebied van onderwijsontwikkeling en die in het jaarprogramma worden vastgelegd. Bovendien wordt een pakketje invalsurveillance (20 uur voor een voltijder) toegevoegd, en op de locatie Asten 65 uur, voor de locatie Someren 85 uur, en voor de separate afdeling Praktijkonderwijs 50 uur “organisatie en overleg”. Daarnaast wordt voor het team techniek-bovenbouw 7,5 uur vastgelegd voor extra teamoverleg op maximaal 4 donderdagen. Het sommetje ziet er dan zo uit: locatie Asten Deskundigheidsbevordering 140 uur Invalsurveillance 20 uur Collectieve scholing 7,5 uur Organisatie en overleg 65 uur Restant professionele ruimte 47,5 uur Totaal 280 uur
27
11. 12.
VMBO Deskundigheidsbevordering 140 Invalsurveillance 20 Collectieve scholing 7,5 Organisatie en overleg 85 Restant professionele ruimte 27,5 Totaal 280
uur uur uur uur uur uur
VMBO, Techniek-Breed Deskundigheidsbevordering 140 Invalsurveillance 20 Collectieve scholing 7,5 Extra teamoverleg 7,5 Organisatie en overleg 85 Restant professionele ruimte 20 Totaal 280
uur uur uur uur uur uur uur
Praktijkonderwijs Deskundigheidsbevordering 140 Invalsurveillance 20 Collectieve scholing 7,5 Organisatie en overleg 50 Restant professionele ruimte 62,5 Totaal 280
uur uur uur uur uur uur
Het restant professionele ruimte wordt in overleg tussen teamleider en docent ingevuld, oftewel met extra scholing oftewel met taken die vallen onder het kopje “organisatie en overleg”. Bij de berekening van het aantal uren “organisatie en overleg” is rekening gehouden met de tijd die in beslag genomen wordt door zaken die voor iedere docent in dezelfde mate gelden (zoals vakgroepoverleg – één keer per periode ingeroosterd en verplicht –, CAOgesprekken, de Open Dag, de diplomering, opening en afsluiting van het schooljaar en teamvergaderingen) en bovendien door zaken die afhankelijk zijn van de benoemingsomvang van een docent (zoals pauzesurveillance). Het verschil tussen de locaties is gebaseerd op het aantal uren pauzesurveillance en de aantallen teamvergaderingen. Aangezien een behoorlijk deel van de taken die behoren tot “organisatie en overleg” voor iedereen gelden, ongeacht de benoemingomvang van de docent, leggen we als deeltijdcompensatie vast dat voor deeltijders tot en met 0,5 FTE bruto* (waarbij de benoemingsomvang wordt afgerond op decielen) geldt dat de professionele ruimte geacht wordt volledig gevuld te zijn met bovenstaande aantallen uren voor deskundigheidsbevordering, collectieve scholing en “organisatie en overleg”. De deeltijdcompensatie is dan gelijk aan de restruimte binnen “organisatie en overleg”. Voorwaarde daarbij is dat betrokkene aan alle teamvergaderingen deelneemt. Deeltijders met een benoemingsomvang van 0,6, 0,7 en 0,8 FTE bruto* krijgen een deeltijdcompensatie van respectievelijk 20, 15 en 10 uur binnen “organisatie en overleg”, uiteraard ook onder de hierboven genoemde voorwaarde, waarbij de compensatie uiteraard nooit groter kan zijn dan de niet gevulde ruimte. Om het voor docenten mogelijk te maken door te stromen naar LC- of LD-functies wordt de minimumlestaak gesteld op 60%. Dit komt neer op minimaal 15,6 lessen van 50 minuten gemiddeld per week (13 lessen van 60 minuten). Indien de regeling onbillijk uitvalt voor individuele medewerkers bekijkt de schoolleiding of in overleg met deze medewerkers een regeling getroffen kan worden, bijvoorbeeld door extra uren toe te kennen. In het kader van het taakbelastingsbeleid kan de schoolleiding in individuele gevallen afwijken van het vastgestelde beleid; hiervan gaat geen precedentwerking uit.
* dit wil zeggen zonder aftrek van eventuele OSR of BAPO.
28
5.4 Functiemix en beleid met betrekking tot LC- en LD-functies De functiemix wordt conform het aanvang 2010 vastgestelde beleid zodanig ingevuld, dat er sprake is van een impuls voor professionele ontwikkeling – een hogere docentschaal brengt ook complexere functieeisen met zich mee – en daarmee van een verhoging van onze onderwijskwaliteit. 5.4.1 LD-functies Omvang van de LD-formatie 1.
De formatie wordt vastgesteld door de rector.
2.
Eventuele afdelingsleiders bovenbouw met een eerstegraads bevoegdheid worden ieder voor 0,4 FTE meegeteld, aangezien de lestaak een deel van hun takenpakket vormt. In het kader van de functiemix tellen zij echter niet mee.
3.
Bij de bepaling van de omvang van de LD-formatie wordt rekening gehouden met de urennorm (550) in de CAO-OMO.
4.
In de beleidsnotitie inzake de functiemix is beleid vastgesteld waarin de groei van de LD-formatie tussen 2010 en 2014 beschreven wordt.
5.
Aangezien de omvang van de LD-formatie in redelijke verhouding dient te staan tot de hoeveelheid werkzaamheden in de eerstegraads sector, wordt deze gebaseerd op het aantal lessen (exclusief mentoruren) in de eerstegraads sector van het jaar t-1, vermenigvuldigd met 1.2, vanwege de zogenaamde 'gouden rand' in de vroegere formatieformules en met 1.05 vanwege de OSR/BAPO-regeling. Dit aantal wordt gedeeld door 23, het maximaal op te leggen aantal lessen. Per 1 augustus 2012 levert dit op: 574 * 1.25, gedeeld door 23 is FTE 31,2. In het beleid dat in 2010 is vastgesteld inzake de Functiemix wordt de LD-formatie op 1 oktober 2012 bepaald op 33,0 FTE. Daarvan is dus 1,8 FTE niet noodzakelijk om voldoende kwalitatief goede lessen in het eerstegraads gebied te verzorgen.
6.
Het verschil tussen de feitelijke LD-formatie per 1 oktober en de streefformatie bepaalt jaarlijks het vacaturevolume.
Streefverdeling LD-functies. 1. De verdeling van LD-functies over de verschillende vakken of groepen van vakken wordt mede gebaseerd op het aantal lessen in de eerstegraads sector van het jaar t-1, eventueel gecorrigeerd voor voorziene gevolgen van onderwijskundige ontwikkelingen. 2.
Bij de verdeling van LD-functies wordt uiteraard ook rekening gehouden met de voor de vroegere normfuncties geldende taakkarakteristieken. Dat wil zeggen dat de docent met een LD-functie zijn werkzaamheden voor tenminste 50% op eerstegraads niveau verricht. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de 550-norm uit de CAO-OMO. LD-docenten die tenminste vanaf 31 maart 1985 ononderbroken aan de school zijn verbonden, kunnen ook met werkzaamheden op tweedegraads niveau worden belast.
3.
Vergelijking van deze streefverdeling met de bestaande verdeling (zomer 2012) geeft de gekozen beleidsrichting aan.
Vak
lessen in 1e gr.sector
Ne La-Gr-KCV Fa Du Spaans En
55 17 25 31 14 51
streefverdeling LD-functies 3 1,5 1,5 1,5 0,8 3
29
bestaande verdeling
beleids richting
2,9 1,5 1,6 1,2 3,6
+ 0,1 - 0,1 + 0,3 + 0,8 - 0,6
gs 33 ak 15 wi 72 nask-anw-fi-oo 69 bi 20 ec-mo 64 kunst&cultuur 42 lo 19 ma 30 lb 13
2 1 4 3,2 1,4 3,2 2,5 1 1,5 0,8
2,8 1,1 3,9 3,9 1,0 1,8 2 1 2 -
Totaal
32,8
29,8
570*
- 0,8 - 0,1 + 0,1 - 0,7 + 0,4 + 1,4 + 0,5 - 0,5 + 0.8
* Door de afronding op hele getallen ontstaan kleine verschillen. Ontwikkeling in de beleidsrichting 1.
Uitgangspunt van het beleid is een geleidelijke overgang van de bestaande verdeling van LDfuncties naar de streefverdeling in de functiemix.
2.
Wanneer er als gevolg van natuurlijk verloop ruimte ontstaat in de LD-formatie, zal bij de invulling hiervan rekening worden gehouden met de gekozen beleidsrichting. Op deze wijze zal de te ruime LD-formatie bij een beperkt aantal vakken op den duur worden teruggebracht tot het niveau van de streefverdeling. Op deze wijze zal tevens de te krappe LD-formatie bij de vakken Spaans, natuur- en scheikunde, economie, en levensbeschouwing worden uitgebreid tot het niveau van de streefverdeling. Dit laatste is noodzakelijk om de continuïteit van het gevraagde onderwijs te kunnen garanderen.
3.
Voor het Varendonck-College geldt uiteraard dat de criteria voor LC-/LD-functies, in aanvulling op de op OMO-niveau vastgestelde competentieniveaus en functiebeschrijvingen, gebaseerd zijn op de missie en het in de Hoofdlijnennotitie vastgelegde beleid. Vergelijking met andere functies in en buiten het onderwijs leert dat bij een LD-functie vrijwel altijd sprake is van beleidsverantwoordelijkheid en leidinggevende taken. Het is redelijk van mensen met een aanzienlijk hoger salaris te verwachten dat ze het initiatief nemen bij onderwijsontwikkelingstaken. LD-docenten dienen een academisch werk- en denkniveau te hebben. Verder voldoen ze aan de volgende criteria: Ze werken aan de inhoudelijke ontwikkeling van het eigen vakgebied, didactisch en pedagogisch en zijn op de hoogte van recente ontwikkelingen daarbinnen. Ze dragen zorg voor het opstellen van onderwijsprogramma’s en werken mee aan de samenhang van het onderwijsaanbod door beleidsontwikkeling binnen de vakgroep en de afstemming daarvan met aanverwante vakgroepen en het schoolbeleid. Ze behalen goede examenresultaten. Ze zijn breed inzetbaar (bovenbouw en onderbouw, specifieke taken), initiëren (vakoverstijgende) onderwijsvernieuwingen en geven daar leiding aan. Ze zijn vaardig in het opzetten van een leerplan en curriculum. Ze doen onderzoek en leveren een bijdrage aan opleiden in de school. Ze stimuleren hun leerlingen door maatwerk te bieden.
4.
Het beleid met betrekking tot de streefverdeling van de LD-functies aan onze school vormt onderdeel van het formatieplan en tot 2014 van het beleid met betrekking tot de invoering van de functiemix en zal derhalve jaarlijks worden bijgesteld op grond van eventueel gewijzigde gegevens.
5.4.2 LC-functies Omvang van de LC-formatie 1. De formatie wordt vastgesteld door de rector. 2. Het beleid met betrekking tot LC-functies is onderdeel van het Integraal Personeelsbeleid (IPB) van het Varendonck-College en derhalve gericht op competentieontwikkeling van docenten. 3. In de beleidsnotitie inzake de functiemix is beleid vastgesteld waarin de groei van de LC-formatie tussen 2010 en 2014 beschreven wordt.
30
Verdeling van de functies. Voor het Varendonck-College geldt uiteraard dat de criteria voor LC-/LD-functies, in aanvulling op de op OMO-niveau vastgestelde competentieniveaus en functiebeschrijvingen, gebaseerd zijn op de missie en het in de Hoofdlijnennotitie vastgelegde beleid. Voor LC-functies geldt dat docenten naast de eisen van de functiebeschrijving, voldoen aan de volgende criteria: Ze nemen het initiatief bij de vernieuwing en ontwikkeling van het eigen vak- of leergebied, zowel pedagogisch als didactisch. Ze werken mee aan de samenhang van het onderwijsaanbod door beleidsontwikkeling en vernieuwing binnen het team. Ze zijn breed inzetbaar, in het bijzonder in groepen waartoe leerlingen met meervoudige ontwikkelingsproblemen en met verschillende culturele achtergronden behoren. Ze passen hun werkwijze succesvol aan de behoeften van deze leerlingen aan. Ze bieden hun leerlingen maatwerk tijdens hun lessen, onder andere door goed om te gaan met differentiatie van basisstof en verrijkingsstof voor HK- en VH-klassen, door samenhang te creëren tussen en een optimale invulling te geven aan keuzewerktijd en klassikale lessen. Ze leveren een bijdrage aan het onderwijsaanbod waarin de school zich onderscheidt (TTO, Technasium, inrichting HAVO-kansklas, opzet Dienstverlening & Commercie of Techniekbreed en MAVO-XL). Ze stimuleren leerlingen tot het leveren van uitmuntende prestaties. 5.5 Scholingsbeleid Inleiding en uitgangspunten Het scholingsbeleid van het Varendonck-College moet gericht zijn op planmatig en resultaatverantwoordelijk werken aan de schoolontwikkeling in algemene zin en aan professionele ontwikkeling van de medewerkers in het bijzonder. Activiteiten op het gebied van scholing dienen te passen in het beleid dat geformuleerd staat in de missie en de hoofdlijnennotitie van het Varendonck-College. De mate waarin docenten in staat zijn praktisch vorm en inhoud te geven aan hun competentieontwikkeling en daarmee aan de missie van de school is de basis voor kwaliteit en de meerwaarde die de school te bieden heeft. Scholing is een instrument voor integrale kwaliteitsverbetering en past binnen de kaders van het beleid van de Raad van Bestuur van OMO. De kaders van het scholingsbeleid kunnen in het kort als volgt worden aangegeven: 1 De wet BIO en het Integraal Personeelsbeleid van het Varendonck-College. 2 Naast vakkennis ook "van onderwijzen naar leren". 3 Wisselwerking tussen interne en externe deskundigen 4 Gedifferentieerd naar stadium van (beroeps)ontwikkeling. Scholingsactiviteiten Scholingsactiviteiten hebben betrekking op de volgende terreinen: 1. onderwijs; 2. leerlingbegeleiding en leerlingenzorg; 3. schoolleiding en management; 4. personeelsbeleid (o.a. competentieontwikkeling, opleidingen, en coaching en begeleiding personeel); 5. nieuwe technologieën. Een van de belangrijke uitgangspunten van het onderwijs van het Varendonck-College is het streven naar onderwijs "op maat". In het onderwijsconcept van de school staat de manier waarop de leerlingen de leerstof verwerken centraal. Dit stelt eisen aan de competenties van docenten. Verdere professionalisering van het beroep is daarom gewenst, waarbij competentieontwikkeling een speerpunt is. We continueren en intensiveren daarom de scholing voor docenten in RTTI om de kwaliteit van lesgeven, toetsen en determinatie te verbeteren. In het kader van de professionalisering van docenten gaan we verder een digitale toolbox of materialenbank inrichten om leerlinggerichter te kunnen werken. Op het gebied van vakinhouden wordt prioriteit gegeven aan de versterking van die (gezamenlijke) competenties die het sterkst bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling van de medewerkers en/of aan de realisatie van missie en hoofdlijnennotitie. Hierbij mag aangetekend worden dat persoonlijke ontwikkeling en schoolontwikkeling vanzelfsprekend zo veel mogelijk dienen samen te vallen. Daarnaast dient er ruim aandacht geschonken te worden aan het verwerven van (aanvullende) vakkennis door docenten die meer dan één vak verzorgen. In verband met het dreigende (landelijke) tekort aan eerstegraads leerkrachten heeft de school ook hoog in het vaandel staan:
31
opleiden van tweedegraads docenten tot het eerstegraadsniveau; vakinhoudelijke (na)scholing, naast pedagogisch-didactische scholing, in het bijzonder van zij-instromers; in het kader van IPB kansen voor loopbaanontwikkeling creëren voor medewerkers die een andere functie ambiëren, waarbij er in het bijzonder aandacht dient te zijn voor OOPmedewerkers die opgeleid willen worden om naar een OP-functie te kunnen overstappen; Op het gebied van leerlingbegeleiding en leerlingenzorg is scholing gericht op een maximale versterking van de leerlingbegeleiding op niveau 1, dat wil zeggen gericht op een zo sterk mogelijke integratie van begeleiding in het reguliere onderwijs, door docenten, mentoren, leerlingbegeleiders en andere aanvullende begeleiders. Zowel op niveau 1 als niveau 2 (zorgteam) is scholing erop gericht de professionaliteit van de medewerkers (inclusief reguliere docenten) te vergroten waardoor een toenemende vraag naar zorg zo weinig mogelijk hoeft te leiden tot een vraag naar ingekochte expertise. Bij de professionalisering van de schoolleiding blijven ontwikkeling van onderwijskundig leiderschap en het voeren van waardevolle gesprekken met medewerkers centraal staan. De directie en de afdelingsleiders zijn de eerst aangewezen personen om richting te geven aan de onderwijskundige veranderingen. Voor portefeuillehouders directie is verder permanente scholing nodig op terreinen als integrale beleidsontwikkeling, kwaliteitszorg en personeelsbeleid. Op het terrein van nieuwe technologieën wordt het verwerven van de voor de onderwijsinnovatie noodzakelijk geachte ICT-vaardigheden speerpunt. Zo moet bijvoorbeeld iedere medewerker in staat zijn actief gebruik te maken van de Elektronische Leeromgeving (ELO) in de vorm van Magister. Voorwaarde voor goedkeuring van deelname aan de diverse scholingsactiviteiten van individuele medewerkers is dat ze moeten bijdragen aan de realisatie van het persoonlijke ontwikkelingsplan (POP). Het is bovendien van belang dat de opgedane kennis door betrokkene wordt overgedragen aan collega's in het team, de vakgroep of in andere van toepassing zijnde groeperingen. Afhankelijk van de duur van de gevolgde scholing, kan er tussentijds en/of na afloop een evaluatiegesprek plaatsvinden tussen de medewerker en een afdelingsleider of directielid. De medewerker houdt de schoolleiding op de hoogte van de resultaten van de (na)scholing door deze te op te nemen in zijn bekwaamheidsdossier en verstrekt de school ten behoeve van het personeelsdossier een kopie van getuigschriften of studieverklaringen. Scholing is tevens een vast agendapunt in de cyclus van functionerings- en POP-gesprekken. Financiën en faciliteiten Het scholingsbudget dat in het formatieplan en de begroting van de school beschikbaar gesteld wordt, is gebaseerd op de scholingsbudgetten die de Minister voorheen geoormerkt toewees. Indien en voor zover van toepassing kan ook nog geput worden uit extra subsidies die de overheid toekent ter verhoging van de kwaliteit van ons onderwijs; in de periode 2012-2015 betreft dit middelen uit de Prestatiebox. Bij het verlenen van faciliteiten, wordt gehandeld conform de CAO-OMO, artikel F4 en de relevante artikelen uit het personeelsreglement. Gezien het grote belang, zowel voor de kwaliteit van het onderwijs als voor de naleving van de wettelijke eisen inzake onderwijstijd, van de aanwezigheid op school van onze docenten, is afwezigheid voor scholing slechts mogelijk, indien we er in slagen de consequenties tot een minimum te beperken. Door onze manier van werken (studiewijzers, KWT, studiehuisbeheerders en beschikbaarheidsuren) kunnen we de afwezigheid van een beperkt aantal docenten nog wel opvangen zonder op de onderwijstijd van leerlingen te beknibbelen. Conform het beleid op Bestuursniveau en op het Varendonck-College zal het scholingsbudget voor een groot deel decentraal worden ingezet. Vanaf het schooljaar 2008-2009 wordt er gewerkt met een schoolbreed scholingsbudget, gebaseerd op kostenplaatsen, bijbehorende verdelingspercentages en budgetverantwoordelijken. De verdelingspercentages worden jaarlijks op hun effectiviteitgehalte getoetst en indien nodig bijgesteld. Zowel vanuit het reguliere scholingsbudget als vanuit de aanvullende subsidies kunnen extra faciliteiten worden aangevraagd en toegekend als reguliere budgetten niet toereikend zijn. In dat geval wordt de scholing beschouwd als zijnde een onderdeel van een project.
32
5.6 Begeleiding en coaching Doelstelling en uitgangspunten Voor de begeleiding en coaching van zowel nieuwe docenten als voor zittende medewerkers wordt gebruik gemaakt van het coachteam van het Varendonck-College. Het coachteam bestaat uit een groep van zes docenten die zowel in aanleg als door verdere professionalisering beschikt over de noodzakelijke competenties om deze taken te vervullen. Uitgaande van de organisatorische context, cultuur en structuur van het Varendonck-College wordt coaching gezien als een wezenlijk instrument om te werken aan permanente professionele groei. Daarnaast is een essentieel doel: het ondersteunen van docenten bij de uitvoering van hun taken als professional. De begeleiding voor nieuwe docenten is vooral gericht op het leren omgaan met problemen die ze in hun eerste jaar op hun weg tegenkomen. Als uitgangspunt ten aanzien van de inhoudelijke vormgeving wordt het bevorderen van het lerend vermogen van de medewerker gezien. Daarnaast is de inhoud gericht op de groei van de docent in zijn professioneel handelen. In alle gevallen geldt dat de coachee zelf verantwoordelijk blijft voor zijn eigen ontwikkeling. Als uitgangpunten ten aanzien van de organisatorische vormgeving worden gezien: Coaching is beschikbaar voor de medewerker. De afdelingsleider blijft eindverantwoordelijk. Op beide locaties zijn coaches beschikbaar. De begeleiding/coaching van beginnende, tweedejaars en gevorderde docenten is vormgegeven in begeleidingsprogramma’s die ook voorzien in collegiale consultatie en/of intervisiebijeenkomsten. De wet BIO, in de vorm van geformuleerde bekwaamheidseisen, wordt in de praktijk onder andere geïntegreerd in de gesprekkencyclus (POP, functionerings- en beoordelingsgesprekken) en gekoppeld aan de OMO-kerncompetenties en het bekwaamheiddossier. Het coachteam kan hierin een ondersteunende rol vervullen. Programma van begeleiding en coaching voor nieuwe docenten Een belangrijke taak van het coachteam is het begeleiden van nieuwe docenten door middel van coachingsgesprekken. Naast de afdelingsleider, die belast is met de personeelszorg van de nieuwe docent, heeft de coach die de nieuwe docent begeleidt, de volgende taken: -
De coach zorgt er door zijn begeleidingsactiviteiten voor dat de nieuwe docent zich snel op school thuis voelt. De coach zorgt er voor dat er een goede relatie ontstaat tussen de nieuwe docent en hem, zodat er in alle openheid over problemen, gevoelens en andere ervaringen m.b.t. of n.a.v. de onderwijstaak kan worden gesproken. De coach behandelt de verkregen informatie volstrekt vertrouwelijk. Indien nodig zoekt de coach – in overleg en met toestemming van de betreffende docent – contact met diens afdelingsleider om afspraken over de te volgen begeleidingsstrategie te maken. De coach kan zich inleven in de positie van de docent en zijn problemen en zorgen accepteren. Enkele weken na de start van het schooljaar heeft de coach één of meerdere lessen van de nieuwe docent bezocht. Het lesbezoek is voorafgaan door een voorgesprek. Na het lesbezoek volgt een nabespreking. Deze cyclus herhaalt zich soms enkele malen. De nieuwe docent wordt in de gelegenheid gesteld om op eigen initiatief met een leervraag om specifieke coaching te vragen. De coach denkt mee met de beginnende docent en zorgt ervoor dat deze inzicht krijgt in de aard en oorzaken van probleemsituaties, zodat hij zelf oplossingen kan bewerkstelligen. De coach pleegt regelmatig overleg met een collega-coach. De coach stimuleert de beginnende docent en maakt hem of haar bewust van het functioneren in de klas, zijn persoonlijkheid en zijn beroep als docent. Hij kan adviezen geven waarbij hij in het oog houdt, dat de echte oplossing alleen door de docent zelf kan worden gevonden. N.B. De coach heeft geen bemoeienis met de beoordeling. Begeleiding en coaching voor tweedejaars docenten Daar waar deelname aan het coachingstraject voor eerstejaars docenten verplicht is, geldt die verplichting niet voor deelname aan bijeenkomsten en trajecten voor tweedejaars docenten. De ervaring leert dat desondanks de meerderheid van deze groep docenten deelneemt aan genoemde activiteiten. Voor tweedejaars docenten zijn individuele coachingstrajecten mogelijk aan de hand van een leervraag of op instigatie van een afdelingsleider.
33
Daarnaast worden regelmatig korte trajecten doorlopen van 1,2 of 3 gesprekken aan de hand van een leervraag/probleem of ter ondersteuning bij het maken van een POP. Docenten geven er in die trajecten regelmatig blijk van werkelijk bereid en in staat te zijn tot reflectie. Docenten geven bij evaluaties daarover dan ook aan, deze trajecten als een meerwaarde te ervaren in hun ontwikkelproces. Begeleiding en coaching voor overige docenten Ook overige docenten kunnen gebruik maken van het coachteam. Dat kan in de volgende gevallen: - Bij een concrete leervraag/leerprobleem. Hoewel het initiatief hierbij van de docent zelf komt, kan de afdelingsleider, in het kader van diens personele verantwoordelijkheid, hier een sturende rol in nemen. - Ondersteuning bij het formuleren van een POP. Supervisie Een supervisietraject bestaat uit 10 tot 15 bijeenkomsten. Deze bijeenkomsten kunnen wat tijd betreft variëren van drie kwartier tot twee uur en wekelijks of per veertien dagen plaatsvinden. Supervisie kan individueel of in een groepje gevolgd worden. In die bijeenkomsten bespreekt de supervisant de ervaringen met zijn werk sinds de vorige supervisiebijeenkomst en de vragen die deze ervaringen bij hem/haar oproepen. De bedoeling is dat de supervisant, door zijn werk te bespreken, leert dit werk via reflectie beter uit te voeren. De supervisor is degene die dit leren begeleidt. Voor supervisie kan een medewerker zowel van interne als van externe coaches gebruik maken. Coaching in groepsverband: collegiale consultatie - Een introductieprogramma voor de groep nieuwe docenten wordt elk jaar verzorgd. De docenten krijgen algemene informatie over de school en een rondleiding. - Themabijeenkomsten waarbij bepaalde thema’s aan de orde komen zoals oudergesprekken, klassenmanagement, orde, contact met leerlingen, collegiale consultatie, onderwijs op maat, etc. In deze bijeenkomsten krijgen de docenten ruimte om hun ervaringen met elkaar te bespreken. Doel van deze bijeenkomsten is een mix van onderlinge herkenning, verbeteren van didactisch en pedagogisch handelen en ingroeien in de schoolcultuur. Collegiale consultatie in een kleinere groep wordt ingezet om te komen tot probleemverheldering en ondersteuning. Er wordt gebruik gemaakt van de incidentmethode. Daarnaast wordt het wederzijds lesbezoek gestimuleerd. Opleidingsdocenten In overeenstemming met het OMO-beleid om schoolgebonden opleiden van nieuwe leraren in combinatie met onderzoek te laten culmineren in een uitgebalanceerd professioneel netwerk van opleidingsscholen en hierdoor de kwaliteit van zittende docenten te verhogen, werken we met twee opleidingsdocenten die behalve het opleiden van docenten binnen het Varendonck-College ook zorgen voor de noodzakelijke ondersteuning van schoolpracticumdocenten. Kaders Coaching is een interactieproces tussen coach en coachee met een tevoren afgesproken doelstelling. Dat doel ligt binnen het kader van het functioneren als professional binnen de organisatie. Het sluit aan bij de aanwezige competenties en heeft als doel het verder ontwikkelen ervan. De werkwijze bij coaching is vooral het in reflectie brengen van de gecoachte. Begeleiding daarentegen ligt op het vlak van de uitvoering van het werk en minder op de persoonsontwikkeling. Alle mogelijke werkproblemen die zich voordoen bij de uitvoering van het lesgeven of andere taken zijn onderwerp van begeleiding. De werkwijze bij werkbegeleiding ligt vooral in het informeren, leren en adviseren van degene die begeleid wordt. Het ligt in de rede om (de organisatie van) de werkbegeleiding grotendeels in het team en de vakgroep te leggen, waarbij de afdelingsleider de verantwoording draagt voor de begeleiding door de (vak)collega. 5.7 Inzetbaarheidsbeleid en Arbobeleid In het inzetbaarheidsbeleid van het Varendonck-College speelt preventie een essentiële rol. De verzuimcijfers liggen de laatste jaren weliswaar onder de landelijke percentages van ongeveer 6% en rond of onder de in de begroting opgenomen doelstelling van 4,5%, maar verdere verbetering blijft noodzakelijk in het kader van onderwijskwaliteit en werkdrukvermindering.
34
Om preventief te werken worden de verzuimcijfers per kwartaal geanalyseerd en indien nodig besproken met de arboarts. Medewerkers die frequent kortdurend verzuimen worden naar de arboarts verwezen om langdurige uitval te voorkomen. De cultuur en de structuur van een organisatie zijn van invloed op het welbevinden van personeelsleden. Het is bijvoorbeeld erg belangrijk dat een personeelslid gemakkelijk bij zijn direct leidinggevende kan binnenlopen, dat hij ondersteuning krijgt en problemen bespreekbaar kan maken. Op het VarendonckCollege zijn de lijnen erg kort door de platte structuur, die tegelijkertijd met de verkleining van de directieformatie is ingevoerd. Het werken met teams en hoofden van dienst voor het OOP maakt het voor elke medewerker gemakkelijker de direct leidinggevende te benaderen. In het personeelsbeleid zijn verder de volgende instrumenten opgenomen die het inzetbaarheidsbeleid ondersteunen: een team van interne coaches, voor zover wenselijk aangevuld met externe expertise deelname aan ondersteuning van ProMotion, indien gewenst of aanbevolen aanpassing van het werkverdelingsbeleid bij nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld in verband met de regelgeving rondom onderwijstijd het toepassen van de TWAO-gedachte in het werkverdelingsbeleid afnemen en analyseren van het werkplezieronderzoek (elke drie jaar) organiseren of ondersteunen van sfeerbevorderende activiteiten voor het personeel ruime inzet van middelen voor scholing compacte roosters evenredige verdeling van werkdagen over de leden van een team inzet van docenten bij voorkeur op één locatie Behalve deze structurele zaken grijpt de directie incidentele kansen aan om de inzetbaarheid van medewerkers te optimaliseren. Zo zijn medewerkers de afgelopen jaren in staat gesteld gebruik te maken van de volgende aanbiedingen: deelname aan de FitScore van de Arbo Unie eenmalige vergoeding inschrijfgeld voor fitnesscentrum deelname aan de (in company) cursus stoppen met roken van de GGD
6 Identiteitsbeleid op het Varendonck-College Inleiding en uitgangspunten In het schooljaar 2010-2011 zijn de Raad van bestuur en de rectoren van OMO tijdens twee conferenties met externe deskundigen in dialoog geweest over het thema “katholieke identiteit”. Hier is een basis gelegd voor een eigentijdse invulling van onze katholieke identiteit op schoolniveau. In het najaar van 2011 heeft op het Varendonck-College een denktank van 8 personen in wisselende samenstelling een aantal mogelijkheden besproken om de identiteit van het Varendonck-College in de 21e eeuw te onderzoeken en deze tastbaar te maken. De missie van onze school blijkt nog altijd goed bruikbaar te zijn. Het relevante mission statement luidt: “Het Varendonck-College, een waarde(n)volle school”: Het Varendonck-College staat open voor alle leerlingen, ongeacht hun levensbeschouwelijke afkomst en heeft respect voor de eigen inbreng en levensbeschouwelijke vorming van deze leerlingen. Het Varendonck-College vindt zijn levensbeschouwelijke inspiratie in de joods-christelijke traditie, hetgeen zich vertaalt in een katholiek karakter, dat tot uiting komt in normen en waarden, in omgangsvormen, in geloof in een veranderbare wereld, in maatschappelijk engagement en in geloof in de persoonlijke waarde van de ander. Respect, tolerantie, zorg, vertrouwen, dialoog en voorbeeldgedrag naar leerlingen zijn hierbij kernbegrippen. Het Varendonck-College helpt zijn leerlingen in hun groei naar volwassenheid, opdat ze verantwoordelijk kunnen omgaan met vrijheden en met respect voor mens en omgeving zelfstandig kunnen functioneren in de samenleving.” De notitie Identiteitsbeleid op het Varendonck-College uit 2002 is weliswaar niet volledig achterhaald, maar dient toch op een aantal punten nader uitgewerkt of anders ingekleurd te worden. Het beleid dat we aan het ontwikkelen zijn heeft een aantal richtsnoeren, die gezamenlijk onze inspiratiebron kunnen vormen: het Evangelie de missie van het Varendonck-College
35
de beleidsnotitie uit 2002 de OMO-notitie uit het voorjaar van 2012 “Samen goed op weg” de producten van de Varendonckdenktank 2011-2012 waar rijd jij 20 kilometer voor om? en de katholieke school in de 21e eeuw. Geschiedenis en heden Er zijn in Nederland drie belangrijke denominaties: openbaar, protestants-christelijk, rooms-katholiek. Een openbare school ontleent haar identiteit niet aan een religie. Een protestants-christelijke school ontleent haar identiteit wél aan het geloof. Een rooms-katholieke school lijkt vaak vlees noch vis. Wat is een katholieke school? Willen we terug naar van buiten geleerde catechismussen, een strenge (seksuele) moraal en een rooms-katholieke kalender, met heilige missen en (biecht-)vieringen rondom Kerstmis, Pasen en Pinksteren? Willen we (terug naar) de normen en waarden die 2000 jaar christendom Europa hebben doen maken wat het nu is? Willen we ons herbronnen op de normen en waarden die zich personifiëren in Jezus Christus, de Zoon van God, die Liefde is? De facto gaat een klein aantal medewerkers en leerlingen van het Varendonck-College ’s zondags nog naar de kerk en willen we vooral niet vereenzelvigd worden met een instituut dat momenteel aan schandpaal wordt genageld door schandalen waarin pijnlijk duidelijk werd hoe jonge kwetsbare mensen zich, juist in educatieve en pastorale afhankelijkheidsrelaties, niet konden verweren tegen machtsmisbruik. Velen vinden dan ook dat de Katholieke Kerk in een ernstige morele crisis verkeert. De katholieke school kan en hoeft deze crisis niet te dragen, laat staan op te lossen. Zij kan echter wel nagaan hoe zij op een vernieuwende en uitdagende wijze met haar visie in het leven van kinderen en jongeren aanwezig kan en wil zijn. Toch lijkt de polarisatie van de afgelopen decennia voorbij en ‘kan’ spiritualiteit weer: we leven in een postseculiere samenleving. Dat is een geseculariseerde samenleving, die wel degelijk de behoefte voelt om zich weer in te laten met diepere (ook religieuze) drijfveren voor haar handelen. In een samenleving waar mensen hun plaats niet meer kennen (op meerdere manieren op te vatten) en/of geen vaste plaats meer willen, is identiteit dus een houvast geworden voor diegenen die er een hebben. Daarmee is identiteit iets geworden wat je kunt kiezen (bij welke club wil je horen), kunt nastreven (als ik daarbij hoor dan tel ik pas mee) en kunt afwijzen (met hen wil ik niets te maken hebben). De vraag naar spirituele identiteit mag weer gesteld worden. Wat betekent het dat een school zich de vraag naar haar spirituele identiteit stelt?
Wij, individuen in de Varendonck-samenleving, hebben met elkaar gemeenschappelijk dat we school zijn. Wat verbindt ons in het onderwijs? Waaraan en waartoe willen we ons met elkaar verbinden? Waaraan willen we ons ten diepste toevertrouwen? Welke waarden horen wezenlijk tot het opvoedingsproject van onze scholen? Welk licht willen we uitstralen voor jonge mensen in een samenleving op zoek naar oriëntatie? Kunnen we met deze vragen geen hernieuwde inhoud geven aan het predicaat ‘katholiek’, dat op de eerste plaats toch ‘universeel’ betekent? De school staat op een katholieke voedingsbodem, die het denken over de samenleving, over omgang met elkaar in hoge mate heeft beïnvloed. We erkennen de traditie als onze erfenis en willen deze kennen als een deel van onze cultuur. Onze katholieke wortels geven waardevolle aanknopingspunten waar het gaat om letterlijk en figuurlijk voorbeeldig te kunnen (samen)leven. Daarmee dagen we onszelf en de ander voortdurend uit om inhoud te geven aan de mogelijk krachtigste boodschap die er ooit geformuleerd is: dat liefde, aandacht, hoop en vergeving de essentie van elke relatie tussen mensen is. Dat is de kern van wat wij onder katholiek verstaan: naastenliefde, vóórleven, verrijzenis doorheen het lijden, dus altijd nieuwe hoop. Hoe kun je bovenstaande krachtige boodschap vertalen zonder in een ‘knuffelcultuur’ te belanden? Hoe kun je de verschillende denkrichtingen die ons tot inspiratie zijn verenigen? Durven we de vragen weer stellen, waar bijvoorbeeld de navolging van Jezus een antwoord op is? Waar rijd jij 20 kilometer voor om? – het Varendonck-College als katholieke school? Waar rijd jij 20 kilometer voor om? Waar gaat jouw hart sneller van kloppen? – Om ‘iets’ van dè identiteit van het Varendonck-College te kunnen bepalen en deze vervolgens te vertalen naar zichtbare uitingen is het noodzakelijk de algemene waarden van de meerderheid van de Varendonckers te kennen en vervolgens te gaan zoeken naar een beschrijving van normen en waarden. Ontleent de school – in haar medewerkers – haar identiteit niet op de eerste plaats aan het bijdragen aan de identiteitsontwikkeling van kinderen? Vinden de medewerkers juist niet een deel van hun identiteit doordat ze bij mogen dragen aan de identiteitsontwikkeling van de kinderen? Daarom sta je voor de klas: om iets van jouw identiteit aan de kinderen te geven. Toch? Daarbij verstaan we onder identiteit: je bent wat je zegt en voelt, waar
36
je voor staat (standpunt, principes) en waar je voor gaat (passie, drive). Dit heeft van doen met de waarden die je hanteert en de normen die daaruit voortkomen. Het is niet de bedoeling Varendonckers te bekeren, maar om hen te vragen mee op weg te gaan in het herbronningsproces om openheid te creëren en ervaren voor katholieke en andere levensbeschouwelijke richtingen. We vragen hen of ze zich herkennen in de volgende waarden en normen: veiligheid scheppen, vertrouwen hebben/geven, luisteren, waardering uitspreken, stimuleren, zorgzaam zijn, aandacht geven, open staan voor iedereen, respectvol zijn voor medemens en wereld, de ander serieus nemen, geloof hebben in de goedheid van de mens, optimistisch zijn, barmhartig zijn, vergevingsgezind zijn en nieuwe kansen bieden (biechthouding), fouten mogen maken, geduldig zijn, rechtvaardig zijn, tolerant zijn, mensen uitdagen, hart hebben voor de zaak, ruimte nemen om je talent te ontplooien, jezelf als docent of schoolleider durven blootgeven (geen politiek correcte statements), je kwetsbaar opstellen, betrokkenheid tonen, integer zijn, aannemen dat de mens van zichzelf goed is, een mild kritische houding aannemen, mensen als nieuw kunnen zien en ontmoeten, niet vastnagelen aan het kruis van een persoonlijk oordeel (“daar heb die weer..”)? Daarover willen we met elkaar in gesprek: onze normen en waarden die het predicaat ‘katholiek’ verdienen, wetend dat dit een proces under construction is. Dit betekent in de eerste plaats de vraag naar je eigen identiteit durven stellen en durven je te laten bevragen: niet als zware zoektocht, maar als een luchtige, verrassende quest! Daarom is ook de OMO-notitie “samen goed op weg” een inspiratiebron. In deze tekst - waarin het bovenstaande op een andere wijze, vanuit een meer humanistisch-ethisch perspectief, geïllustreerd wordt - staat een voorstel om de discussie over identiteit van drie basisbegrippen te voorzien: goed onderwijs, een goed mens en goed leven. We illustreren onze zoektocht met een metafoor van een reis. Onze wens is dat wij in het dagelijks leven geïnspireerd raken door getoond authentiek gedrag. Gedrag maakt immers zichtbaar wat de betekenis van identiteit echt is. Identiteit en de school in de 21e eeuw Het Varendonck-College is op de eerste plaats een school. Onze identiteit is dan ook onlosmakelijk verbonden met ons onderwijs. ‘Goed onderwijs’ richt zich op het laten opbloeien van iedere leerling. Iedereen telt, de gehele mens. Het gaat niet alleen om het kwalificeren voor een vervolgopleiding of arbeidsloopbaan, maar ook om het voorbereiden van jonge mensen op hun deelname aan de maatschappij. De school is een wegwijzer naar een humane samenleving. Letterlijk in doen en laten realiseert de school ‘goed onderwijs’. ‘Goed onderwijs’ is meer dan een technisch-didactische uitwerking van een onderwijskundige opvatting. Het is een ethisch begrip en stoelt op een mensvisie en een kijk op de samenleving. In ons onderwijs staat de mens centraal. Leerlingen ontwikkelen hun talenten van hoofd, handen en hart langs de lijnen van de onderwijskundige visie van hun school Telkens weer ervaren we ontzag, een ander woord voor heiligheid, als we kinderen zien groeien van leerjaar 1 naar 4, 5 of 6 en gaat er een rilling door ons heen als weer groep jong volwassenen zien vertrekken van onze school. Onze reis en onze bagage Hoe komen we vanuit een individuele waardeoriëntatie tot gemeenschappelijk aanvaarde gedragingen en gedeelde doelen? Ieder vertrekt vanuit de coördinaten van zijn of haar overtuigingen. Deze overtuigingen heb je impliciet of expliciet in je systeem opgeslagen. We komen samen als deelnemers aan de school en vragen ons af wat we in onze gezamenlijke bagage meenemen. Uiteraard alle benodigdheden voor ‘goed onderwijs’, zoals een school dat wil vormgeven: vakinhouden, didactiek, pedagogiek en onderwijskunde. Wat pakken we in en wat nemen we mee als het om levensbeschouwelijke uitgangspunten gaat? We focussen ons op getoond gedrag: hoe laten we zelf zien wat een goed mens is en hoe we goed leven vorm geven? Daarbij gaat het om oprechte interesse in elkaars opvattingen, in ontmoeting. We nemen een sjabloon van een kaart mee die we voor een deel samen gaan invullen. Deze kaart helpt ons de schoolomgeving zo te zien dat het een plaats is waar je mag groeien, waarin je je veilig voelt, waarin een ander zich bij jou veilig kan voelen en waar een ander kan groeien en kan worden wie hij of zij is. Deze kaart helpt ons om scherper in beeld te krijgen wat goed onderwijs, een goed mens zijn en goed leven inhoudt. Een goed mens en goed leven Wat verstaan we onder een goed mens? Veel mensen hebben direct een beeld of gevoel bij ‘een goed mens’. Het gaat er vooral om dat we in ons gedrag laten zien en merken wat een goed mens is, bijvoorbeeld dat je een ander wil ondersteunen, helpen en kansen wil bieden. In de verschillende godsdiensten, en ook in niet-godsdienstige levensbeschouwingen, zijn er regels, aanbevelingen, of ‘goede werken’ geformuleerd. Een goed mens is uiteraard ook zichtbaar in de dagelijkse omgang op school: niet mopperen, ‘vrolijk’ zijn, iemand bijstaan met goede raad en misschien het meest moeilijke:
37
het vergeven van elkaar vanuit de opvatting dat je iedere dag opnieuw mag beginnen. Goed leven ten slotte gaat verder dan een prima organisatie van de schoolgemeenschap, heldere afspraken en is vooral merkbaar aan de ontplooiingskansen, aan de tolerantie, intellectuele en morele vrijheden die je elkaar gunt. Goed leven fundeert goed onderwijs en maakt het mogelijk een goed mens te zijn. Er zijn vele ingangen om na te gaan of een school werk maakt van haar katholieke inspiratie, of en hoe zij waarmaakt en waardeert wat zij belijdt, of zij met andere woorden een school is die het goed leven hoog in het vaandel voert. In haar praktijk, waarden en normen, in haar omgang met kinderen en jongeren, in haar handelingspatronen ten aanzien van een complexe samenleving laat ze haar geloofwaardigheid blijken. Meerdere denkrichtingen, esthetische en morele opvattingen zijn mogelijk, op voorwaarde dat ze bijdragen tot het goed leven. Jongeren kunnen een eigen koers leren varen omdat ze volwassenen zien zoeken en zien worstelen met dilemma's. Ze leren zich heldere en volwassen standpunten eigen te maken. We bieden hen een impulsrijke, kwaliteitsrijke en authentieke leeromgeving waarin morele en religieuze verscheidenheid als een goed wordt beschouwd. Hoe gaat de reis verder? Kort na de zomervakantie van 2012 zal de denktank voorstellen doen over hoe we de identiteit van de school in de maanden september tot en met november 2012 binnen de diverse gremia van de school verder kunnen bespreken op basis van de in dit hoofdstuk beschreven richtsnoeren. In de eerste plaats willen we bijeenkomsten op school organiseren op vrijwillige basis, waarbij we een inspirerende spreker uitnodigen. Bovendien willen we ruimte scheppen voor bezinning, ook letterlijk, door bijvoorbeeld onze medewerkers in de gelegenheid te stellen één of meer dagen in een klooster door te brengen. Zoals hierboven aangegeven, we gaan op reis en weten nog niet exact hoe lang de reis duurt en waar die eindigt. Het staat vast dat we gaan.
7 Financieel en materiaal beleid 7.1 Gebouwen en terreinen Het Varendonck-College beschikt in Someren over gebouwen die een omvang hebben die past bij het aantal en type leerlingen. Door de daling van de leerlingaantallen is de bezettingsgraad laag. Op het eerste gezicht levert deze ruimte slechts voordelen op. We dienen er echter wel rekening mee te houden dat ook de toch al niet adequate materiële bekostiging gekoppeld is aan het aantal leerlingen. Bij verdere terugloop zijn bezuinigingsmaatregelen onontkoombaar. Voor de locatie in Asten streven we naar (gedeeltelijke) nieuwbouw, uiterlijk in 2016. Bij de gemeente Asten is in januari 2012 een aanvraag ingediend voor het huisvestingsplan 2013. Begin dat jaar zijn de besprekingen gestart om te komen tot volledige doordecentralisatie van de huisvestingsgelden naar het schoolbestuur. De gebouwen van de twee vestigingen worden onderhouden volgens het MOP (Meerjaren OnderhoudsPlan). Dit plan wordt regelmatig na uitgevoerde inspecties bijgesteld. Voor de uitvoering van dit plan worden jaarlijks de noodzakelijke voorzieningen getroffen. 7.2 Meerjarenbegroting Uitgangspunt van ons financieel beleid is dat we blijven voldoen aan de financiële richtlijnen van de Raad van Bestuur OMO inzake reserves en weerstandsvermogen. Het bekostigingssysteem is vrijwel geheel gebaseerd op bedragen per leerling. OMO-scholen moeten fluctuaties in inkomsten en de kosten van vervangingen zelf opvangen. Het voeren van een goed personeels- en financieel beleid blijft dus belangrijk om ervoor te zorgen dat wij onze onderwijs- en begeleidingsdoelen kunnen blijven realiseren. Met ingang van 2011 werken we met een begroting per kalenderjaar. Door de bezuinigingen van het kabinet in 2010 is een gat in de personele bekostiging ontstaan van ruim 2 procent vanwege het niet volledig dekken van de kosten van de CAO-VO 2008-2010. Bovendien
38
blijken de middelen die OCW toekent voor de realisatie van het Actieplan Leerkracht (functiemix en sneller doorlopen salarisschalen) vooralsnog niet kostendekkend te zijn. De materiële bekostiging is volgens onafhankelijk onderzoek al enige jaren inadequaat en wordt nu voor het derde jaar op rij bevroren (met uitzicht op een vierde en vijfde jaar in 2013 en 2014), hoewel bijvoorbeeld energiekosten duidelijk toenemen. Tot nu toe hebben we op het Varendonck-College door een jarenlange efficiënte bedrijfsvoering voldoende exploitatiereserves en weerstandsvermogen opgebouwd, en zelfs extra middelen ingezet om innovaties te ondersteunen. We hanteren al jaren een allocatiemodel, waarbij de OP-formatie per locatie wordt vastgesteld. Door de terugloop van het leerlingenaantal als gevolg van de demografische ontwikkelingen en door de aangekondigde verlaging van het budget voor “gratis” boeken zullen we de komende jaren extra moeten bezuinigen op de materiële uitgaven (kostenremanentie) en de personeelsformatie. Op de locatie in Asten gaven we in het schooljaar 2011-2012 overigens nog 2 FTE OP meer uit dan volgens ons allocatiemodel wordt toegekend. We zullen de noodzakelijke reductie van de OP-formatie in Asten bewerkstelligen door vermindering van de takenpakketten, door het samenvoegen van lesgroepen, zowel horizontaal als verticaal, en in het uiterste geval door het schrappen van vakken. Gelukkig zijn er door de toekenning van extra middelen in de periode 2012-2015, de zogenaamde Prestatiebox, mogelijkheden om een deel van de bezuinigingen op te vangen. Het beleid met betrekking tot de inzet van aan de school toegekende middelen uit Leerling Gebonden Financiering (LGF-gelden) zal tot de invoering van “Passend Onderwijs” inhoudelijk gecontinueerd worden. Ons beleid met betrekking tot investeringen en afschrijvingen wordt gecontinueerd en blijft van cruciaal belang, om verzwaring van lasten door te hoge afschrijvingen te voorkomen. Een verantwoord meerjarenbeleid ten aanzien van de personele verplichtingen, investeringen in gebouwen en ICT, en de vorming van voldoende reserves om tegenvallende ontwikkelingen en fluctuaties op te kunnen vangen, dient geflankeerd te worden door het beschikbaar houden van ruimte om de verdere kwalitatieve, onderwijskundige profilering van de school vorm te geven. Voor de realisering van onderwijskundige innovaties zullen dan ook structureel middelen ter beschikking worden gesteld, zowel voor personeel als voor materiële zaken. Het bieden van maatwerk aan onze leerlingen en het leermiddelenbeleid houden hierbij prioriteit. Ook niet-lesgebonden activiteiten zullen een financiële stimulans blijven ontvangen. We kunnen hiervoor tot 2020 putten uit het bestemmingsfonds dat gevormd is na liquidatie van de Stichting Boekenfonds. We nemen daarbij het OMO-beleid Ouderbijdrage, waarin is aangegeven voor welke activiteiten en diensten een bijdrage van ouders gevraagd kan worden, in acht. In dit schoolplan worden geen cijfers opgenomen. In de begrotingen van de komende schooljaren zullen de cijfers over een periode van telkens 5 jaar verschijnen. Door de daling van het leerlingenaantal zal er in elk geval minder geld beschikbaar zijn. De mate waarin dit consequenties heeft op personeel en materieel terrein zal sterk afhangen van het succes van onze pogingen de diverse afdelingen nog beter te profileren en daarmee de succesvolle aanmeldingen van 2011 en 2012 te continueren. 7.3 Prognose ontwikkeling leerlingpopulatie In het eerste schooljaar na de fusie en dus het eerste Varendonckjaar (1997) had het Varendonck-College 1934 leerlingen, 46 meer dan de drie afzonderlijke scholen op 1 oktober 1996. Vervolgens is de school gegroeid tot 2258 leerlingen in 2006. Vanaf dat jaar zette een geleidelijke daling in, enerzijds vanwege de toegenomen concurrentie in de regio, anderzijds vanwege de duidelijke afname van het aantal geboortes in Asten en Someren in de jaren 90. Aan de concurrentiekracht is de afgelopen jaren gewerkt door een nieuw of gewijzigd onderwijsaanbod; we hebben het Praktijkonderwijs anders ingevuld en zijn gestart met een Technasium, TTO, Dienstverlening en Commercie, Techniek-breed en recent MAVO-XL. Op 1 oktober 2010 had het Varendonck-College 2092 leerlingen. Mede door enkele goede aanmeldingen blijven we in 2011 en 2012 min of meer stabiel. Vanaf 2015 zal echter onherroepelijk een daling van het leerlingenaantal optreden door de demografische ontwikkelingen. In het Formatieplan en de begroting wordt jaarlijks een vijfjarenprognose opgenomen. In de meest recente prognose komen we op 1 oktober 2015 onder de 2050 leerlingen uit en in 2016 op ongeveer 2000. Daarna volgt een mogelijke daling tot 1600 leerlingen in 2025.
39
8 Organisatie Het Varendonck-College is op weg zich te ontwikkelen tot een lerende organisatie met een professionele cultuur, waarin medewerkers permanent vanuit hun verantwoordelijkheid actief en zelfstandig de samenwerking met collega’s zoeken, met als doel de kwaliteit van het hun eigen werk te verbeteren. Gezien de algemene doelstellingen verwoord in de missie van onze school, zal de totale organisatie in dienst staan van en ondergeschikt zijn aan de belangrijkste taak: het onderwijskundig optimaal invullen van het regulier Voortgezet Onderwijs in de regio Asten-Someren. Na ampele overweging zijn de uitgangspunten, die ten grondslag lagen aan de organisatiestructuur, als volgt geformuleerd: * de directieleden (streefformatie 3.0 FTE inclusief rector) worden op hun competenties schoolbreed ingezet. * het schoolmanagementstatuut regelt de verhouding en de bevoegdheden tussen de managementlagen, waarbij de afdelingsleiders (managers onderwijs en afdelingsmanagers) tot het middenmanagement behoren. Directie en afdelingsleiders vormen samen met de manager bedrijfsvoering de schoolleiding. * de rector wordt verder ondersteund door een directiesecretaresse, een beleidsmedewerker personeelszaken, en een PR-medewerker. * relatief autonome en kleinschalige eenheden verzorgen elk een deel van de kernactiviteiten. Deze eenheden worden geleid door een afdelingsleider. De teams en vakgroepen zullen in toenemende mate verantwoordelijk worden voor de ontwikkeling en kwaliteitsverbetering van het onderwijs en de begeleiding van onze leerlingen. We versterken de eigen regelmogelijkheden van docenten door taken te decentraliseren naar teams, vakgroepen en/of individuele medewerkers. We formuleren ook de bevoegdheden en verantwoordelijkheden die horen bij die ruimte. Het vergroten van de kennis over onderwijs in het algemeen en de organisatie dient daarbij als hulpmiddel. We zullen blijven werken met roosters die de gewenste onderwijsvernieuwingen mogelijk maken. Het gebruik van de ELO en andere ICT-voorzieningen wordt bevorderd om een contextrijke en inspirerende leeromgeving te ontwikkelen. We blijven organisatorische mogelijkheden die de beleving van het Varendonck-College als één school versterken ten volle benutten.
9 Public relations Voor het Varendonck-College bevindt zich het voedingsgebied in hoofdzaak in de dorpen Asten en Someren met een uitloop voor het VMBO naar de westkant, richting Eindhoven. Met betrekking tot de regio Asten-Someren is, mede gezien het feit dat wij alle typen van regulier voortgezet onderwijs onder ons dak hebben, het beleid erop gericht jaarlijks nagenoeg de gehele basisgeneratie die toelaatbaar is tot het reguliere V.O., binnen onze poorten te krijgen. In verband met de demografische ontwikkelingen in Asten en met name Someren is de komende jaren vooral voor ons VWO en de afdeling Techniek in het VMBO verdere profilering, ook in de regio, blijvend noodzakelijk om een adequaat onderwijsaanbod te kunnen blijven bieden. We dienen ons te onderscheiden door op de eerste plaats een kwaliteitsschool te zijn met eigentijds onderwijs en een innovatief aanbod (Technasium, TTO, Dienstverlening & Commercie, Techniek-breed. MAVO XL), waar leerlingen met plezier leren en werken in een veilig en goed georganiseerd en tegelijkertijd flexibel systeem. We moeten bereikbaar zijn voor onze stakeholders en duidelijk en eenduidig communiceren. Kwaliteitszorg moet als ware volledig geïntegreerd zijn in ons systeem. We zullen die aandacht voor onze kwaliteit en verantwoordelijkheid echter ook moeten uitstralen en uitdragen, en onze beloftes nakomen, onder het motto "Be good and tell it". Bovendien zal er voortdurend aandacht moeten zijn voor het ontwikkelen van een organisatie die leerlingen een veilige leeromgeving biedt in een zo kleinschalig mogelijke setting. Werken aan ons imago zal permanent en proactief moeten plaatsvinden. Onder onze definitie van public relations (PR) vallen interne communicatie, externe communicatie en marketing. Het Varendonck-College ziet public relations als de wisselwerking tussen deze drie aspecten: 1 Interne communicatie (informeren en communiceren) Een goede interne communicatie geregisseerd door de schoolleiding is zeer bepalend voor de kwaliteit van de externe communicatie, met name die door de medewerkers
40
2
3
Externe communicatie (informeren en communiceren) Het invloedrijkste deel van de externe communicatie gebeurt door de medewerkers van de school in hun persoonlijk contact met leerlingen, ouders en anderen. Marketing (gericht op de continuïteit van de school) Acties gericht op het etaleren van de kwaliteit en het versterken van het imago van de school en het daardoor kunnen inschrijven van beoogde aantallen nieuwe leerlingen.
De komende jaren zullen we onze school blijven profileren conform onze missie, wat moet leiden tot "betrokkenheid" en "een goed gevoel" ten aanzien van het Varendonck-College in het voedingsgebied. Vanuit de gedachte dat de school geworteld moet zijn in de gemeenschap, blijven we er naar streven dat de school en haar medewerkers participeren in activiteiten die binnen die gemeenschap plaatsvinden. De PR-medewerkster onderhoudt de website en de spreidfolders voor potentiële leerlingen uit groep 8, alsmede contacten met de pers en toeleverende basisscholen, bewaakt deadlines voor Donckument en schoolgids, houdt Vensters voor Verantwoording up to date en zorgt voor publicatie van artikelen die de zichtbaarheid en de herkenbaarheid van de school in de omgeving vergroten en die activiteiten en onderwijsinnovaties waardoor wij ons onderscheiden van anderen in beeld brengen. Om er voor te zorgen dat alle bij de school betrokkenen hun ambassadeursrol naar de buitenwacht adequaat kunnen blijven vervullen, worden de informatiebulletins voor medewerkers (Varendonck Info) en voor leerlingen en ouders (Donckument) gecontinueerd, al dan niet in aangepaste vorm. We gaan in de periode 2012-2014 een nieuwe (digitale) huisstijl ontwikkelen. Sponsoractiviteiten blijven altijd ingebed in het strategische beleid van de school en mogen niet leiden tot verplichtingen zoals gedwongen winkelnering. Het convenant ‘scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring’, dat gedragsregels bevat die scholen als richtlijn kunnen gebruiken bij hun sponsorbeleid, ligt op de schooladministratie in Asten ter inzage.
41